Asian History
Cover
1 - History of Japan new Summary Lecture 1.pdf
Summary
# Objectiviteit en de fictie van feiten: Boot en Totman in vergelijking
Dit onderwerp onderzoekt de aard van geschiedschrijving, waarbij de nadruk ligt op de subjectieve elementen in historische verslaggeving en de vergelijking tussen de benaderingen van de historici Boot en Totman [1](#page=1).
### 1.1 Een zekere onbepaaldheid van het verleden
De algemene opvatting dat historici de waarheid over het verleden vertellen, wordt beargumenteerd als onjuist door het idee dat geschiedschrijving een literaire genre is, meer gericht op fictie dan op feiten. Hayden White stelt dat historici kiezen uit narratieve archetypes (romance, komedie, tragedie, satire) om hun werk de "schijn van een verklaring" te geven, wat samenhangt met ideologische overtuigingen (anarchistisch, conservatief, radicaal, liberaal). Een komische structuur, zoals bij Ranke, impliceert een conservatieve wereldvisie waarin de huidige staat de best mogelijke is. Tragische structuren kunnen conservatief zijn wanneer de mens onderworpen is aan inherente wetten van de geschiedenis (Spengler), of radicaal wanneer de mens vrijheid heeft om het lot te beïnvloeden (Marx) [2](#page=2).
Geschiedschrijving is geen neutrale registratie van het verleden, maar vereist het creëren van een verhaal om het verleden begrijpelijk te maken. Dit verhaalvertellen ondermijnt de objectiviteit van de historicus niet, maar is juist de enige manier om objectief over het verleden te spreken. De filosoof Ian Hacking suggereert dat het verleden retroactief wordt herzien, waarbij herinneringen, herbeschrijvingen en herbelevingen het verleden kunnen veranderen. Wat als een oorzaak van een gebeurtenis wordt beschouwd, wordt pas zo gedefinieerd na de gebeurtenis zelf. Het verleden is dus onbepaald en kan betekenis krijgen door verschillende verhalen die erover verteld worden. Verschillende historici kunnen absoluut waarheidsgetrouwe, maar toch verschillende, verhalen vertellen over hetzelfde onderwerp, zoals Boot en Totman [2](#page=2) [3](#page=3) [4](#page=4).
### 1.2 Boot en Totman
De onbepaaldheid van het verleden betekent dat het retroactief betekenis en significantie kan krijgen op basis van de verschillende verhalen die verteld kunnen worden. Deze verschillen zijn afhankelijk van de keuzes van de verteller, wat een constante bewustwording van de aanwezigheid van de verteller vereist [4](#page=4).
#### 1.2.1 De benadering van Boot
Boot verklaart het belang van de geschiedenis van Japan door te stellen dat Japan een belangrijk land is vanwege zijn uitzonderlijke cultuur, die voortkomt uit een lange geschiedenis. Het begrijpen van hoe Japan is geworden wat het nu is, vereist kennis van zijn geschiedenis. Boot beschouwt de Japanse geschiedenis als uitzonderlijk omdat het land geïsoleerd was en geen invasies heeft meegemaakt. Hierdoor kunnen universele processen zoals natievorming, feudalism, urbanisatie en bevolkingsgroei "in vitro" bestudeerd worden in de Japanse geschiedenis, wat betekent onder gecontroleerde omstandigheden. De "Japanse eigenheid" van Japan en zijn geschiedenis helpen juist bij het begrijpen van "universele processen". Boot richt zich op de vraag: "wie had de macht, waar, wanneer". Deze focus op macht en privileges, zonder aandacht voor materiële productie, wordt als conservatief beschouwd. Zijn geschiedenis eindigt in het jaar 1868 CE, omdat hij geïnteresseerd is in de Japanse eigenheid en zijn geschiedenis stopt bij het begin van de moderne periode en de "Westerlingisering" van Japan [4](#page=4) [6](#page=6) [8](#page=8).
#### 1.2.2 De benadering van Totman
Totman begint ook met het benadrukken van de lange en unieke geschiedenis van Japan. Echter, in tegenstelling tot Boot, relativeert Totman deze uniciteit. Terwijl Boot de uniciteit van Japan benadrukt om het algemene te verlichten door het bijzondere (van het bijzondere naar het universele), wil Totman het bijzondere verlichten door het te "situeren" in een bredere, algemene context (van het universele naar het bijzondere). Dit vertegenwoordigt een fundamenteel verschillende paradigma van kennisverwerving [4](#page=4) [5](#page=5).
Totman deelt de geschiedenis in drie facetten in: productie (ecologie en menselijk deelname aan het systeem), distributie (maatschappelijke regelingen voor de toewijzing van goederen, diensten, macht en privileges) en representatie (hogere cultuur, ideeën om de werkelijkheid te representeren, verklaren en rechtvaardigen). De hiërarchie van productie – distributie – representatie plaatst materiële productie (de activiteit van mensen aan de onderkant van de sociale ladder) als de motor van historische verandering, terwijl de elite en haar cultuur (representatie) van secundair belang zijn. Totman heeft hierin "linkse" neigingen en bekritiseert elitaire geschiedschrijving die de massa negeert en de ecologische context over het hoofd ziet [5](#page=5).
Totman's ecologische geschiedenis van Japan begint zo'n twaalf miljard jaar geleden, wat hem in staat stelt iets te zeggen over de geologische en geografische omstandigheden waaronder de mens-omgevingsrelaties zich ontwikkelden. Hij deelt de geschiedenis van Japan in drie brede segmenten in: jager, landbouw en industrieel, gebaseerd op de mens-omgevingsrelatie. Totman gebruikt afkortingen als "yBP" (years before present), "BCE" (before common era), en "CE" (common era) om een seculiere tijdrekening te hanteren die de verwijzing naar het christendom vermijdt. Hij vindt het jaar 1868 van geen bijzonder belang; belangrijker voor hem is het jaar 1890, wanneer industrialisatie en de effecten daarvan een fundamentele verandering in de mens-omgevingsrelatie teweegbrengen, wat hij de periode van de mens als "exploitant van de doden" noemt [7](#page=7) [8](#page=8).
> **Tip:** Het verschil in benadering tussen Boot en Totman illustreert de subjectiviteit in geschiedschrijving. Boot benadrukt de "Japanse eigenheid" om het algemene te begrijpen, terwijl Totman het "universele" als uitgangspunt neemt om het specifieke Japan te plaatsen.
> **Voorbeeld:** Boot's focus op "wie had de macht, waar, wanneer" leidt tot een andere periode-indeling dan Totman's focus op de mens-omgevingsrelatie, die leidt tot indelingen als jager-, landbouw- en industriële samenlevingen [6](#page=6) [7](#page=7).
### 1.3 De kwestie van periodisering
Periodisering, het in zinvolle chronologische volgorde plaatsen van het verleden, is een cruciale eerste stap voor historici om betekenis te geven aan het verleden. De Japanse term is \_jidai kubun, waarbij \_jidai verwijst naar een tijdperk of periode met specifieke connotaties, vaak benoemd naar de locaties van politieke machtscentra of heersende families. Dit systeem, gepopulariseerd in de late 19e eeuw, wordt algemeen geaccepteerd en kan worden ingepast in Europese periodiseringsconcepten zoals prehistorie, protohistorie, middeleeuwen, vroegmoderne, moderne en hedendaagse geschiedenis [6](#page=6).
De gangbare periodisering past goed bij Boots interesse voor "wie had de macht, waar, wanneer". Totman daarentegen bevraagt dit systeem vanuit zijn ecologische geschiedenisbenadering, waarbij hij de geschiedenis in deeltijdperken zoals jager-, landbouw- en industriële samenlevingen verdeelt, gebaseerd op de mens-omgevingsrelatie. Totman's gebruik van "BCE" en "CE" in plaats van "BC" en "AD" toont een seculiere houding, waarbij de religieuze ondertoon van traditionele dateringen wordt vermeden. De christelijke narratief en periodisering van het menselijk verleden, met de nadruk op een countdown naar het oordeel, is onverenigbaar met de principes van moderne geschiedschrijving, die streeft naar objectieve kennis [7](#page=7).
Moderne historici, zoals Boot en Totman, plaatsen gebeurtenissen op de "snaar van lineaire tijd" en verbinden ze met causale verbanden. Hun meningsverschillen kunnen worden gezien als een gevolg van de contradictorische aard van de moderne, kapitalistische menselijke conditie. Boot's geschiedenis stopt in 1868 CE, het begin van de moderne periode en Japanse Westerlingisering. Totman's geschiedenis richt zich op veranderingen in de mens-omgevingsrelatie, zoals die veroorzaakt worden door industrialisatie vanaf 1890 CE [8](#page=8).
PeriodiseringCommon / BootTotmanVroege geschiedenisJager-samenlevingMiddeleeuwen / Vroegmoderne tijdYamato, Nara, Heian, Kamakura, Muromachi, Azuchi/Momoyama, EdoLandbouw-samenlevingModerne tijd1868 CEIndustriële samenleving met focus op 1890 CE
\_Tabel 1: Vergelijking van periodiseringen (aangepast op basis van de tekst) [5](#page=5) [6](#page=6) [7](#page=7) [8](#page=8).
* * *
# De vraag naar periodisering in de Japanse geschiedenis
Dit onderwerp onderzoekt hoe historici het verleden van Japan in perioden indelen en hoe deze indelingen onze interpretatie van de geschiedenis beïnvloeden [6](#page=6).
### 2.1 De noodzaak van periodisering
Historici moeten het verleden chronologisch ordenen om het begrijpelijk te maken; deze activiteit wordt periodisering genoemd. In Japan staat dit bekend als \_jidai kubun. \_Jidai betekent epoch, leeftijd of periode, en werd in de late 19e eeuw door Japanse historici geïntroduceerd met specifieke connotaties die zichtbaar zijn in de namen van de perioden [6](#page=6).
### 2.2 Traditionele Japanse periodisering
De meest gebruikelijke Japanse periodisering is gebaseerd op de opeenvolgende locaties van politieke machtscentra of op de namen van families die politieke macht bezaten. Voorbeelden van locaties zijn Yamato, Nara, Heian (Kyoto), Kamakura, Muromachi, Azuchi/Momoyama en Edo (Tokyo). Familiegroepen die macht uitoefenden zijn onder andere de Fujiwara, Ashikaga, Oda, Toyotomi en Tokugawa. In de moderne periode verwijzen \_jidai naar de regeringsperiode van de keizer [6](#page=6).
Dit systeem van \_jidai-periodisering is nauw verbonden met en kan worden aangepast aan Westerse periodiseringsschema's, zoals:
* Prehistorisch (\_senshi) [6](#page=6).
* Protohistorisch (\_genshi) [6](#page=6).
* Middeleeuws (\_chūsei) [6](#page=6).
* Vroegmodern (\_kinsei) [6](#page=6).
* Modern (\_kindai) [6](#page=6).
* Hedendaags (\_gendai) [6](#page=6).
Dit schema wordt tegenwoordig universeel geaccepteerd [6](#page=6).
### 2.3 Alternatieve periodiseringsbenaderingen
Niet alle historici volgen de geaccepteerde periodisering. Richard Totman, bijvoorbeeld, hanteert een ecologische geschiedenisbenadering die de mens-omgevingsrelatie als leidraad neemt. Zijn indeling omvat brede perioden zoals [7](#page=7):
* Jager-verzamelaarsmaatschappij [7](#page=7).
* Agrarische samenleving [7](#page=7).
* Industriële samenleving [7](#page=7).
Totman gebruikt ook de tijdsaanduidingen "yBP" (years before present), "BCE" (before common era) en "CE" (common era) om een seculiere benadering te benadrukken, in tegenstelling tot de christelijke "BC" en "AD". Zijn geschiedenis van Japan begint met de aardgeschiedenis, ongeveer 12 miljard jaar geleden, om de context voor de mens-omgevingsrelatie te schetsen. Voor Totman is de industrialisatie vanaf de jaren 1890 een cruciale overgang, die hij de "exploiter van de doden"-periode noemt, verwijzend naar het gebruik van fossiele brandstoffen [7](#page=7) [8](#page=8).
### 2.4 Vergelijking van periodiseringskaders
Verschillende historici kiezen hun periodiseringsgrenzen op basis van hun specifieke onderzoeksinteresses:
* **Boot:** Richt zich op macht en privileges ("Wie had de macht – wanneer – waar?"). Zijn geschiedenis eindigt in 1868 CE, het begin van de modernisering en "Westerse" invloed, omdat hij geïnteresseerd is in de "Japanse identiteit" van Japan [6](#page=6) [8](#page=8).
* **Totman:** Richt zich op de mens-omgevingsrelatie en de ecologische transformaties. Zijn geschiedenis eindigt rond 1990, met de nadruk op de gevolgen van industrialisatie [8](#page=8).
* **Ishii Ryōsuke (juridisch historicus):** Biedt een aanvullend perspectief op de periodisering, met specifieke indelingen zoals \_Jōdai (archaïsch), \_Jōsei (oud), \_Chūsei (middeleeuws), \_Kinsei (vroegmodern) en \_Kindai (modern) [9](#page=9).
### 2.5 De rol van de moderne historicus
Ongeacht hun verschillen, delen moderne historici zoals Boot en Totman de neiging om gebeurtenissen op een lineaire tijdschaal te plaatsen en te koppelen via causale verbanden. De keuze voor een bepaalde periodisering beïnvloedt dus direct de manier waarop het verleden wordt verteld en geïnterpreteerd. De tabel op pagina 9 geeft een gedetailleerd overzicht van de verschillende periodiseringschema's naast elkaar [6](#page=6) [8](#page=8).
> **Tip:** Let goed op de verschillende eindpunten van de periodes bij Boot en Totman en de redenen daarvoor, aangezien dit direct samenhangt met hun specifieke historiografische focus .
> **Tip:** De termen BCE (Before Common Era) en CE (Common Era) worden steeds vaker gebruikt om een neutralere tijdsindeling te bieden dan BC (Before Christ) en AD (Anno Domini). Dit toont een bewustzijn van de religieuze connotaties van traditionele kalenders [7](#page=7).
* * *
# Verschillen in paradigma's: Boot versus Totman
Dit onderwerp verkent de contrasterende historiografische benaderingen van Boot en Totman, met nadruk op hun verschillende visies op particularisme versus universalisme en hun politieke en ideologische achtergronden.
### 3.1 Inleiding tot de benaderingen van Boot en Totman
De geschiedenis van Japan, net als die van andere naties, kan op verschillende manieren worden verteld, afhankelijk van de keuzes die de historicus maakt. Dit leidt ertoe dat verschillende historici, zelfs over hetzelfde onderwerp, tot fundamenteel verschillende, maar potentieel even geldige interpretaties kunnen komen. Dit wordt geïllustreerd door de werken van Boot en Totman [4](#page=4).
#### 3.1.1 Het belang van Japanse geschiedenis: een vergelijking
**Boot** benadrukt het belang van de Japanse geschiedenis omdat Japan een invloedrijk land is met een uitzonderlijke cultuur, die mede te danken is aan een lange historische ontwikkeling. Volgens Boot is het begrijpen van hoe Japan is geworden wat het nu is, essentieel. Hij beschouwt Japan als een uitzonderlijk geval, dat periodes van relatieve isolatie en het ontbreken van invasies heeft gekend. Hierdoor kunnen universele processen, zoals natievorming, feudalism, urbanisatie en bevolkingsgroei, in Japan "in vitro" – als in een laboratorium – worden bestudeerd, waardoor de "Japanse eigenheid" kan helpen bij het begrijpen van deze universele processen [4](#page=4).
**Totman** begint eveneens met het benadrukken van de lange geschiedenis van Japan en de uniciteit van het land en zijn geschiedenis. Echter, het cruciale verschil ligt in de focus: waar Boot de uniciteit van de Japanse staat benadrukt, relativeert Totman deze door te stellen dat de geschiedenis van Japan, net als die van elke andere samenleving, uniek is. Terwijl Boot stelt dat Japanse ontwikkelingen die elders ook plaatsvonden, bestudeerd kunnen worden, verklaart Totman dat Japan veel heeft gedeeld met andere menselijke geschiedenissen [4](#page=4) [5](#page=5).
#### 3.1.2 Particularisme versus universalisme: de kern van het verschil
Het fundamentele verschil tussen Boot en Totman kan worden samengevat in hun aanpak van kennisverwerving:
* **Boot:** Gaat van het **bijzondere naar het algemene** (particularisme naar universalisme). Hij wil het algemene verhelderen aan de hand van het specifieke Japanse geval [5](#page=5).
* **Totman:** Gaat van het **algemene naar het bijzondere** (universalisme naar particularisme). Hij plaatst het specifieke Japanse geval binnen een bredere, algemene context [5](#page=5).
> **Tip:** Dit verschil in benadering is cruciaal voor het begrijpen van hun historiografische methoden en de verhalen die zij over Japan vertellen.
### 3.2 Politieke en ideologische achtergronden
Het verschil tussen Boot en Totman reikt dieper dan louter methodologische voorkeuren; het weerspiegelt ook een clash van politieke en ideologische attitudes.
#### 3.2.1 Totman's focus op productie en distributie
Totman's analyse is gebaseerd op drie "continuïteiten":
1. **Materiële productie:** De activiteiten binnen het ecosysteem en de mens als deelnemer daarin. Hierbij wordt gekeken naar wat, hoeveel er geproduceerd wordt en de relatie met de omgeving [5](#page=5).
2. **Distributie:** De maatschappelijke regelingen (sociaal, politiek, economisch) die bepalen hoe goederen, diensten, macht en privileges worden verdeeld [5](#page=5).
3. **Representatie:** De hogere cultuur, zoals kunst, literatuur en ideeën, die de werkelijkheid proberen te duiden, verklaren, rechtvaardigen en beoordelen [5](#page=5).
Totman plaatst materiële productie op de eerste plaats, wat impliceert dat de activiteiten van de producers (boeren, arbeiders, degenen aan de onderkant van de sociale ladder) de motor van historische verandering vormen. De elite en hun cultuur (representatie) worden als van secundair belang beschouwd. Dit duidt op "linkse" sympathieën van Totman. Hij bekritiseert elitaire geschiedschrijving die de massa en de ecologische context negeert, en zich uitsluitend richt op de "favorieten van het lot" [5](#page=5).
> **Example:** Totman's kritiek op "elitist approaches to history" is te vinden in zijn opmerking dat Japanse geschiedenis vaak wordt verteld als een verhaal van de "favoured few", waarbij de massa en de ecologische context genegeerd worden [5](#page=5).
#### 3.2.2 Boot's focus op macht en de "klassieke" benadering
Boot's aanpak is daarentegen geconcentreerd rond de "drie W's": **Wie had de macht, waar en wanneer**. Dit staat in contrast met Totman's drie continuïteiten. Boot's focus op macht en privilege komt overeen met Totman's "tweede facet", terwijl het "derde facet" (representatie, elitecultuur) door ruimtegebrek wordt gemist. Totman's "eerste facet" (materiële productie) wordt bij Boot zelfs niet genoemd [6](#page=6).
Boot's benadering wordt beschreven als "klassiek" en "conservatief". Hij geeft expliciet aan zich te beperken tot wie de macht had, waar en wanneer, en rechtvaardigt deze keuze door een zekere onwil om keizers en shoguns te reduceren tot figuranten of dragers van de lagere klassen [6](#page=6).
> **Tip:** De keuze van metaforen (bv. "waterhalers") benadrukt de fundamentele verschillen in de prioriteiten van beide historici, ondanks mogelijke woordelijke overeenkomsten.
### 3.3 De vraag van periodisering
De manier waarop historici het verleden chronologisch ordenen, periodisering genoemd, weerspiegelt hun onderliggende paradigma's.
#### 3.3.1 Japanse periodisering: jidai kubun
Het Japanse concept van periodisering is \_jidai kubun, wat letterlijk "tijdvak-indeling" betekent. Historisch gezien werd \_jidai gepopulariseerd in Japan in de late 19e eeuw en kreeg het een specifieke connotatie door de naamgeving van periodes. Twee veelgebruikte systemen van \_jidai benamingen zijn [6](#page=6):
1. **Locaties van politieke machtscentra:** Yamato, Nara, Heian (Kyōto), Kamakura, Muromachi, Azuchi/Momoyama, Edo (Tōkyō) [6](#page=6).
2. **Families die de politieke macht uitoefenden:** Fujiwara, Ashikaga, Oda, Toyotomi, Tokugawa [6](#page=6).
In de moderne periode verwijzen \_jidai naar de regeringsperiode van de keizer. Dit systeem van periodisering is wijdverbreid in de Japanse geschiedschrijving en wordt vaak aangevuld met Europese periodiseringsconcepten zoals prehistorie (\_senshi), protohistorie (\_genshi), middeleeuwen (\_chūsei), vroegmoderne tijd (\_kinsei), moderne tijd (\_kindai) en hedendaagse tijd (\_gendai). Dit gecombineerde systeem is nagenoeg universeel geaccepteerd. De verschillende keuzes in periodisering, hoewel hier niet expliciet uitgewerkt voor Boot en Totman, illustreren hoe hun fundamentele benaderingen het verhaal over het verleden vormgeven [6](#page=6).
* * *
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
* Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
* Let op formules en belangrijke definities
* Oefen met de voorbeelden in elke sectie
* Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Historiografie | De studie van de geschiedschrijving, inclusief de methoden, theorieën en de aard van historische kennis. Het onderzoekt hoe geschiedenis wordt geschreven en geïnterpreteerd. |
| Periodisering | Het proces waarbij de geschiedenis wordt opgedeeld in afzonderlijke perioden of tijdperken, gebaseerd op gemeenschappelijke kenmerken of ontwikkelingen, om het verleden beter te kunnen begrijpen en structureren. |
| Objectiviteit | Het streven naar neutrale en feitelijke weergave van gebeurtenissen en fenomenen, zonder persoonlijke vooroordelen of subjectieve interpretaties die de waarheidsgetrouwheid kunnen beïnvloeden. |
| Fictie van de feiten | Een concept dat suggereert dat historische verslagen niet louter feitelijke weergaven zijn, maar ook elementen van fictie, narratieve constructie en interpretatie bevatten die de "waarheid" van het verleden vormgeven. |
| Immanente causaliteit | De interpretatie van historische gebeurtenissen als voortkomend uit interne oorzaken binnen een bepaald systeem of proces, in plaats van externe invloeden. Het suggereert een logische opeenvolging van oorzaak en gevolg binnen de geschiedenis zelf. |
| Narratieve archetypen | Fundamentele verhaalstructuren, zoals komedie, tragedie, romance en satire, die volgens Hayden White worden gebruikt door historici om hun verslagen van het verleden te structureren en "uitleg" te geven. |
| Retroactieve herbeschrijving | Het fenomeen waarbij gebeurtenissen uit het verleden in het heden opnieuw worden geïnterpreteerd en betekenis krijgen, waardoor de perceptie van wat er werkelijk gebeurde kan veranderen, ook al zijn de feiten onveranderd. |
| Paradigma | Een fundamenteel conceptueel kader of een set van aannames en methoden die de wetenschappelijke praktijk binnen een bepaald veld organiseren en sturen. Verschillende paradigma's kunnen leiden tot uiteenlopende interpretaties van dezelfde gegevens. |
| Particularisme | De nadruk op de unieke, specifieke kenmerken van een bepaald onderwerp of een bepaalde cultuur, waarbij de nadruk ligt op de details die het onderscheiden van anderen. |
| Universaliteit | Het concept van algemene principes, wetten of processen die van toepassing zijn op alle culturen, samenlevingen of entiteiten, ongeacht hun specifieke kenmerken. |
| Ecologisch geschiedenisthema | Een benadering van geschiedenis die de relatie tussen menselijke samenlevingen en hun natuurlijke omgeving centraal stelt, en hoe deze interactie het verloop van de geschiedenis beïnvloedt. |
| Jidai kubun | De Japanse term voor periodisering, letterlijk vertaald als "tijdperk indeling" of "epochale onderverdeling", die wordt gebruikt om de Japanse geschiedenis in afzonderlijke perioden te verdelen. |
Cover
5 - History of Japan new Summary Lecture 5 (1).pdf
Summary
# De neergang van het ritsuryō-systeem in de Heian-periode
De neergang van het ritsuryō-systeem tijdens de Heian-periode (967–1185) kenmerkte zich door een verschuiving van centraal bestuur, de opkomst van nieuwe regeringsvormen en een toename van grootschalig landbezit, wat uiteindelijk leidde tot de opkomst van de krijgerklasse [1](#page=1).
### 1.1 De afbraak van het dajōkan
#### 1.1.1 Regering door keizerlijke adviseurs (sokkinsha)
De corruptie van het ritsuryō-systeem begon met het verdwijnen van de bevolkingsregistratie en landtoewijzing. Op het niveau van de centrale regering verschoof de politieke macht van de ritsuryō-gebaseerde ambten, zoals de dajōkan, naar keizerlijke adviseurs (sokkinsha). Hoewel dit formeel nog steeds de keizerlijke heerschappij intact liet, was het de facto een teken van verval van het gecodificeerde systeem [2](#page=2).
#### 1.1.2 Het sekkan-systeem van regering
Het sekkan-systeem, een overgangsfase na de regering door keizerlijke adviseurs, verving het dajōkan-systeem. Sekkan is een samentrekking van sesshō (regent) en kanpaku (hoofd keizerlijke adviseur). Een sesshō trad op als de minderjarige keizer niet meer volwassen was, terwijl een kanpaku de administratieve leiding overnam, zelfs bij een volwassen keizer. Na 967, met de invoering van de Engi-shiki, werd de sekkan-regentschap een permanente instelling. Het jaar 967 wordt daarom beschouwd als een keerpunt in de neergang van het ritsuryō-systeem [2](#page=2).
Kenmerken van de sekkan-regering:
* De keizer, of hij nu minderjarig was (sesshō) of meerderjarig (kanpaku), droeg alle politieke controle over aan de aangestelde persoon, wat een einde maakte aan het idee van directe keizerlijke heerschappij. Dit werd geïnterpreteerd als een terugkeer naar meer inheemse politieke instituties [3](#page=3).
* De posten van sesshō en kanpaku werden uitsluitend gevuld door leden van de Fujiwara-familie, met name afstammelingen van Fujiwara no Yoshifusa [3](#page=3).
* Beslissingen werden genomen in de kanselarij van de Fujiwara-familie, de mandokoro. De positie van de sesshō of kanpaku was vaak de vader van de moeder van de regerende keizer, wat resulteerde in een persoonlijke in plaats van een officiële institutionele relatie. Dit weerspiegelde de samensmelting van persoonlijke macht en officiële autoriteit [3](#page=3).
#### 1.1.3 Het insei-systeem van regering
In 1067 werd keizer Go-Sanjō de soeverein en probeerde het ritsuryō-systeem te herstellen. Hij verminderde de positie van de kanpaku en herstelde de directe keizerlijke heerschappij. Om dit te bestendigen, trad Go-Sanjō af ten gunste van zijn opvolger, Shirakawa. Shirakawa, en later ook de keizers Toba en Go-Shirakawa, bleven regeren als gepensioneerde keizers, een systeem dat bekend werd als insei-heerschappij ("heerschappij door gepensioneerde keizers") [3](#page=3).
Het insei-systeem markeerde het begin van de neergang van de Fujiwara-clan, maar vertoonde gelijkenissen met het sekkan-systeem. De gepensioneerde keizer oefende politieke macht uit vanuit zijn residentie buiten het hof, terwijl het hof zich bezighield met rituele en ceremoniële taken. Net als bij de sekkan-regering, waar de rol van de schoonvader van de keizer centraal stond, werd onder het insei-systeem de politieke macht uitgeoefend door de vader of grootvader van de keizer, wat opnieuw leidde tot een vervaging van publieke en persoonlijke belangen [4](#page=4).
#### 1.1.4 De kuge-buke-stijl van regering
Tijdens de pensionering van keizer Go-Shirakawa ging de insei-heerschappij over in een joint-hegemonie van de hofadel (kuge) en de krijgerhuizen (buke). De Taira-clan (Heike), onder leiding van Taira no Kiyomori, verkreeg grote invloed door hun financiële en militaire macht, in combinatie met hun officiële hofposities. Hun macht was gebaseerd op een fusie van de insei-institutie met hun eigen kracht, en kan worden gezien als een contaminatie van het insei-systeem door een nieuwe vorm van machtsuitoefening. Deze periode was een voorbode van de politieke dominantie van de krijgerklasse onder het Kamakura-bakufu [4](#page=4).
### 1.2 De toename van grootschalig landbezit
#### 1.2.1 De groei van de shōen
De basis van de lokale administratie onder het ritsuryō-systeem was landherverdeling en huishoudregisters, met als doel grootschalig landbezit te voorkomen. Dit systeem faalde echter door een ontoereikend landaanbod en vervalste huishoudregisters, waardoor de landherverdeling aan het einde van de Nara-periode stokte. Tegelijkertijd nam grootschalig landbezit weer toe [5](#page=5).
Al in 723 stond de regering toe dat nieuw geïrrigeerd land gedurende drie generaties privébezit kon zijn, en gedurende het leven van de pachter bij gebruik van bestaande irrigatie. In 743 werd bepaald dat nieuw ontgonnen land permanent privébezit was, wat leidde tot grootschalige inpoldering, met name door invloedrijke families, tempels en schrijnen. Deze percelen land werden *shō* genoemd, wat later "nieuw gecultiveerde velden" ging betekenen. In de latere Heian-periode werden *shōen* wettelijk vrijgesteld van belastingen en overheidsbezoek, oorspronkelijk om belastinginners te weren. Dit leidde ertoe dat de eigenaar van een *shōen* (ryōshu) volledige administratieve en juridische autoriteit verkreeg binnen zijn gebied [5](#page=5) [6](#page=6).
* **Tip:** De *shōen* werd een symbool voor de samensmelting van individuele macht en burgerlijke autoriteit in de latere Heian-periode [6](#page=6).
De eigenaren van *shōen* werden *ryōshu* genoemd. Zij reserveerden een deel van de *shōen* voor zichzelf en lieten boeren (shōmin) het bewerken. De rest werd verhuurd in ruil voor een deel van de oogst en diensten. De *ryōshu* gebruikte functionarissen om het land te beheren en de *shōmin* te controleren. Ambten binnen de *shōen* werden ook erfelijk en verkregen de status van gebruiksrecht en eigendomsrecht op onroerend goed [6](#page=6).
Twee andere groepen die verbonden waren met de *shōen* waren de *honke* (een invloedrijke familie die bescherming bood in ruil voor een deel van de oogst en diensten) en de *myōshu* (een wettelijk erkende eigenaar van nieuw ontwikkeld land buiten het ritsuryō-systeem). Tegen het einde van de Heian-periode waren *shōen* agglomeraties van dit soort landen, wat de basis vormde voor de opkomst van de krijgers (*bushi*) [7](#page=7).
#### 1.2.2 De opkomst van de bushi
Al in de Nara- en vroege Heian-perioden breidden regionale families hun invloed uit met militaire middelen. Door huwelijken met adel uit de hoofdstad die geen belangrijke posities konden bemachtigen, ontstond er een klasse van krijgers die profiteerde van de zwakte van de centrale regering en de lokale administratie om hun macht te vergroten [7](#page=7).
De *bushi* ontwikkelden nieuwe onderlinge relaties, bestaande uit:
1. **Shujin:** De leider van een groep [7](#page=7).
2. **Ie no ko:** "Kinderen van het huis", krijgers die als de "familie" van de *shujin* werden beschouwd [7](#page=7).
3. **Rōtō:** Minder nauw verwante personen die hun leider loyaal dienden, vooral in militaire zaken, in ruil voor land of rechten op landopbrengsten [7](#page=7).
Deze relaties tussen leider en bediende werden geformaliseerd met een certificaat. De verschillende groepen *bushi* vormden militaire allianties, vergelijkbaar met familieverbindingen. De leider van een *bushi*-groep was een militaire commandant, en de leiders van de takfamilies werden zijn officieren. Tegen het einde van de Heian-periode hadden de meeste van deze groepen zich verbonden met de Taira (Heike) of de Minamoto (Genji). De daaropvolgende Genpei-oorlogen en de nederlaag van de Genji markeerden het einde van de Heian-periode en het begin van de Kamakura-periode [7](#page=7) [8](#page=8).
#### 1.2.3 Het belang van de shōen
De *shōen* speelde een cruciale rol in het ontstaan van de nieuwe politieke orde. Hoewel het ritsuryō-systeem de lange levensduur van de Heia n-periode in stand hield, werden de instellingen die het ondersteunden uiteindelijk ook destructief. De *shōen* diende als een middel voor de heersende klasse om de rijkdom van het platteland te onttrekken, en bood tegelijkertijd onderdak, werk en levensonderhoud voor boeren en landgoedmanagers. De *shōen* was een van de meest significante instellingen voor de organisatie van het economische en politieke leven [8](#page=8) [9](#page=9).
De toenemende lacunes in controle, mede veroorzaakt door leden van de keizerlijke familie die *shōen* verworven om de macht van de Fujiwara te compenseren, droegen bij aan de centrale instabiliteit. Gepensioneerde keizers gebruikten hun macht als landeigenaren om de invloed van de keizerlijke linie te vergroten. Dit duwde het politieke proces echter uit beheersbare kanalen en in wanorde. De Fujiwara-hegemonie maakte plaats voor een patstelling waarin machtige individuen en groepen steeds vaker hun toevlucht namen tot militaire macht. De *bushi* leverden deze militaire kracht, kregen een landbasis binnen het *shōen*-systeem en een legitieme militaire rol, waardoor ze de aristocratische dominantie konden uitdagen en de voorhoede van een nieuw tijdperk werden [9](#page=9).
---
# De ontwikkeling van grootschalig landbezit en de opkomst van de bushi
Dit topic verklaart hoe de groei van privélandgoederen (shōen) leidde tot de opkomst van de militaire klasse (bushi) en hun organisatiestructuren.
### 2.1 De groei van de shōen (privélandgoederen)
Het ritsuryō-regeringssysteem was gebaseerd op landherverdeling en het bijhouden van bevolkingsregisters, met als doel grootschalige landbezit af te schaffen en directe keizerlijke heerschappij te verzekeren. Hoewel de landherverdeling initieel werkte, faalde het door een ontoereikend aanbod van land en frauduleuze bevolkingsregisters, waardoor grootschalige landbezit weer toenam na het einde van de Nara-periode [5](#page=5).
#### 2.1.1 Stimulansen voor privélandbezit
Al in 723 stond de overheid toe dat nieuw geïrrigeerd land privébezit werd voor drie generaties, en voor de levensduur van de gebruiker bij bestaande irrigatie. In 743 werd bepaald dat nieuw ontgonnen land eeuwigdurend privébezit zou zijn, vrij van confiscatie. Dit stimuleerde landontginning door invloedrijke families, tempels en schrijnen, wat leidde tot de heropleving van grootschalige landaggregatie [5](#page=5).
#### 2.1.2 De ontwikkeling van de shōen-instelling
Tijdens de Nara-periode namen grootgrondbezitters de Tang-praktijk over van het opzetten van opslagfaciliteiten voor onderhoud, die in Japan bekend werden als 'shō' (nieuwe cultuurvelden). Aanvankelijk een economische instelling, verkreeg de shōen later juridische vrijstelling van belastingen en overheidsfunctionarissen. Deze vrijstelling werd oorspronkelijk verkregen om belastinginning te voorkomen, maar breidde zich uit tot alle officiële jurisdictie, waardoor de eigenaar (ryōshu) volledige administratieve en juridische autoriteit over zijn territoria kreeg [5](#page=5).
> **Tip:** De shōen-instelling, hoewel bedoeld als economisch middel, evolueerde tot een politieke entiteit die de centralistische controle ondermijnde.
#### 2.1.3 Organisatie en rollen binnen de shōen
De *ryōshu* (eigenaar van de shōen) zette een deel van het land af voor eigen gebruik en liet dit bewerken door pachters of dwangarbeiders. De rest van het land werd aan anderen toegewezen in ruil voor een deel van de oogst en diensten, waaronder transport van lokale producten en arbeid voor de ryōshu. De *shōmin* waren de bewerkers van het land binnen de shōen. De ryōshu werd geassisteerd door ambtenaren zoals accountants, boekhouders, veldopzichters en politieagenten, die voor hun diensten land binnen de shōen ontvingen dat vrijgesteld was van heffingen. Net als bij centrale overheidsfuncties werden posities binnen de shōen erfelijk en geassocieerd met vastgoedrechten [6](#page=6).
Naast de ryōshu waren er twee andere belangrijke groepen verbonden aan de shōen:
* **Honke:** Een invloedrijke familie die bescherming bood in ruil voor een deel van de jaarlijkse oogst en diensten [6](#page=6).
* **Myōshu:** Een juridisch erkende eigenaar van nieuw ontwikkeld land buiten het ritsuryō-systeem [6](#page=6).
Tegen het einde van de Heian-periode waren shōen typisch aggregaties van dergelijk land [6](#page=6).
> **Voorbeeld:** De ontwikkeling van de shōen illustreert hoe private belangen geleidelijk de overheidsstructuren overnamen en ondermijnden.
### 2.2 De opkomst van de bushi
Regionale families breidden hun invloed uit via militaire middelen en trouwden met edelen die gefaald hadden in de centrale overheid. Deze fusie van lokaal militair geweld en nieuwe landadel vormde de basis voor een krijgersklasse (bushi) die profiteerde van de neergang van de centrale overheid en lokale administratieve chaos om hun macht te vergroten [7](#page=7).
#### 2.2.1 Nieuwe relaties binnen de bushi-klasse
De bushi ontwikkelden een nieuwe sociale structuur gebaseerd op drie componenten:
1. **Shujin:** De leider van een groep bushi [7](#page=7).
2. **Ie no ko:** Krijgers die als de "familie" van de shujin werden beschouwd [7](#page=7).
3. **Rōtō:** Krijgers die minder nauw aan de leider verbonden waren, maar trouw zwoeren, vooral in militaire zaken. In ruil daarvoor kregen zij land of rechten op de opbrengsten van land toegewezen [7](#page=7).
Deze leenheer-vazalrelatie werd geformaliseerd met een certificaat met de naam van de vazal. De banden tussen leider, vazal en land vormden de kern van private relaties onder de bushi [7](#page=7).
> **Tip:** De structuren binnen de bushi-klasse weerspiegelen een overgang van clan-gebaseerde loyaliteit naar meer gepersonaliseerde leenheer-vazalrelaties, verankerd in landbezit.
#### 2.2.2 Militaire allianties en clans
De gevormde groepen konden worden geïdentificeerd als militaire allianties tussen de hoofdlijn van een familie (honke) en haar takken. De leider van de hoofdlijn gaf militaire bevelen aan zijn volgelingen en de hoofden van de familiedochters. Hoewel deze relaties verschilden van eerdere ujichieftain-lid relaties, vertegenwoordigden ze een fusie van families met dezelfde naam binnen dezelfde clan [7](#page=7).
De leider van een bushi-groep was een militaire commandant; de leiders van de familiedochters werden zijn officieren, die elk hun eigen ie no ko en rōtō leidden. Tegen het einde van de Heian-periode hadden de meeste van deze familiale krijgersgroepen zich verbonden met ofwel de Taira (Heike) ofwel de Minamoto (Genji). De conflicten tussen deze twee groepen, bekend als de Genpei-oorlogen, en de uiteindelijke nederlaag van de Minamoto, markeerden het einde van de Heian-periode en het begin van de Kamakura-periode [7](#page=7).
### 2.3 De betekenis van de shōen voor politieke stabiliteit en disruptie
De shōen-instelling speelde een ambivalente rol: enerzijds droeg het bij aan de stabiliteit van de ritsuryō-orde, anderzijds was het de politieke instelling die deze uiteindelijk corruptie en ontwrichting veroorzaakte. Historici erkennen dat de shōen een efficiënte manier bood om een balans te vinden tussen de eisen van de heersende klasse en de behoefte van de bevolking aan een stabiel bestaan. De shōen faciliteerde niet alleen de welvaart van de heersende klasse door landbouwopbrengsten, maar bood ook huisvesting, werk en levensonderhoud aan boeren en landgoedbeheerders [8](#page=8).
> **Voorbeeld:** Productie van gespecialiseerde goederen zoals dakpannen of aardewerk, en de levering van gereedschappen voor boeren binnen de shōen, toonde de economische en organisatorische rol.
Ondanks de neergang van de ritsuryō-orde, creëerde de evolutie naar het shōen-systeem aanvankelijk geen controlelacunes van voldoende omvang om de gevestigde orde effectief uit te dagen. Ironisch genoeg droegen leden van de keizerlijke familie zelf bij aan de centrale instabiliteit door shōen te verwerven om de macht van de Fujiwara te compenseren. Gepensioneerde keizers gebruikten hun macht als landeigenaren om de invloed van de keizerlijke lijn te vergroten. Deze "keizerlijke heropleving" duwde het politieke proces echter buiten beheersbare kanalen en in wanorde, wat leidde tot een patstelling waarin machtige individuen en groepen steeds meer terugvielen op militair geweld. De bushi leverden deze militaire kracht. Met hun landbasis in het shōen-systeem en een legitieme militaire rol, konden zij de aristocratische suprematie uitdagen en werden zij de voorhoede van een nieuw tijdperk [8](#page=8) [9](#page=9).
---
# Verschillende bestuursvormen tijdens de Heian-periode
Na het verval van het ritsuryō-systeem ontstond er een opeenvolging van verschillende bestuursvormen in de centrale overheid van Japan tijdens de Heian-periode.
### 3.1 Regering door keizerlijke adviseurs (sokkinsha)
In een overgangsperiode, voordat nieuwe bestuursvormen volledig gevestigd waren, verschoof de politieke macht van de ritsuryō-gebaseerde ambten, zoals de dajōkan, naar keizerlijke adviseurs. Formeel bleef dit een vorm van directe keizerlijke heerschappij, maar in de praktijk duidde deze verschuiving op een beginnende corruptie van het gecodificeerde bestuurssysteem [2](#page=2).
### 3.2 Het sekkan-systeem van regering
Het sekkan-systeem, een samentrekking van *sesshō* (regent) en *kanpaku* (hoofd keizerlijke adviseur), volgde op de regering door keizerlijke adviseurs en markeert een belangrijke breuk met het ritsuryō-systeem [2](#page=2).
#### 3.2.1 Kenmerken van het sekkan-systeem
Het sekkan-systeem had drie hoofdkenmerken:
* **Einde van directe keizerlijke heerschappij:** De keizer, ofwel minderjarig (en dus onder regentschap van een *sesshō*) of meerderjarig (en dus met een *kanpaku* aan het hoofd), droeg alle politieke controle over aan de aangewezen persoon. Dit werd geïnterpreteerd als een terugkeer naar archaïsche, meer inheemse politieke instituties [2](#page=2) [3](#page=3).
* **Fujiwara-dominantie:** De posten van *sesshō* en *kanpaku* werden exclusief bekleed door leden van de Fujiwara-familie, met name afstammelingen van Fujiwara no Yoshifusa, de eerste niet-keizerlijke prins die *sesshō* werd [3](#page=3).
* **Mandokoro als besluitvormingscentrum:** De meeste politieke beslissingen werden genomen in de Fujiwara-familiekanzlerij, de mandokoro. Vaak was de houder van de *sesshō* of *kanpaku* post de vader van de moeder van de regerende keizer, wat resulteerde in een persoonlijke in plaats van een formeel geïnstitutionaliseerde relatie tussen het keizerlijke huis en de mandokoro. Dit benadrukte de samensmelting van persoonlijke macht met officiële autoriteit [3](#page=3).
Het jaar 967, waarin de *Engi-shiki* (een verzameling aanvullende overheidsreglementen en amendementen op de ritsuryō-codes) van kracht werd, wordt beschouwd als een redelijk startpunt voor het verval van het ritsuryō-systeem, gezien de permanente vestiging van de sekkan-regentschap [2](#page=2).
### 3.3 Het insei-systeem van regering
Het insei-systeem, ofwel "heerschappij door teruggetreden keizers", ontstond in 1067 toen keizer Go-sanjō, die geen banden had met de Fujiwara, plannen maakte om het ritsuryō-systeem te herstellen [3](#page=3).
#### 3.3.1 Ontstaan en kenmerken van het insei-systeem
Keizer Go-sanjō verminderde de positie van de *kanpaku* tot een betekenisloze post en herstelde de directe keizerlijke heerschappij. Om dit te bestendigen, trad Go-sanjō af ten gunste van zijn opvolger, Shirakawa. Shirakawa bleef na zijn aftreden de politieke macht uitoefenen, een praktijk die werd voortgezet door de daaropvolgende keizers Toba en Go-shirakawa over een periode van een eeuw [3](#page=3).
Het insei-systeem was de opvolger van het sekkan-systeem en markeerde het begin van de neergang van de Fujiwara-clan. Net als het sekkan-systeem, was het insei-systeem sterk gebaseerd op persoonlijke relaties. De zetel van de teruggetreden keizer bevond zich buiten het hof, en dit werd het centrum voor het beslissen van staatszaken, terwijl het hof zich voornamelijk bezighield met ceremoniële taken. Politieke macht werd uitgeoefend door de vader of grootvader van de keizer, vergelijkbaar met hoe de sekkan-heerschappij werd uitgeoefend door de zijdelingse grootvader van de keizer. Dit leidde tot een vervaging van de scheidslijnen tussen publieke en persoonlijke belangen [3](#page=3) [4](#page=4).
### 3.4 De kuge-buke stijl van regering
Tijdens het pensioen van keizer Go-shirakawa verving de kuge-buke stijl van regering het insei-systeem. Deze stijl kenmerkt de eindjaren van de Heian-periode en wordt gedefinieerd als een gezamenlijke politieke hegemonie van de hofadel (*kuge*) en de krijgershuizen (*buke*) [4](#page=4).
#### 3.4.1 De opkomst van de Taira (Heike)
Onder leiding van de Taira, of Heike-clan, hoofdzakelijk vertegenwoordigd door Taira no Kiyomori, verwierf de krijgersklasse aanzienlijke invloed. Taira no Kiyomori, van krijgerachtige oorsprong, steeg tot de positie van *dajō daijin*, terwijl zijn familieleden sleutelposities monopoliseerden [4](#page=4).
De Heike oefenden controle uit door hun immense financiële en militaire macht, alsook door hun officiële posities aan het hof. Deze macht was echter mede mogelijk gemaakt door allianties met teruggetreden keizers, zoals Go-shirakawa. De hegemonie van de Taira was daarom een fusie van de insei-instelling met de Heike-kracht, wat gezien kan worden als een besmetting van het insei-systeem met een nieuwe vorm van machtsuitoefening [4](#page=4).
De dominantie van de Heike was een voorbode van de politieke belangrijkheid van de krijgersklasse onder het politieke systeem van de Kamakura bakufu. Het kan dan ook worden beschouwd als een overgangsfase tussen het insei-systeem en de heerschappij van de krijgersklasse [4](#page=4).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Ritsuryō-systeem | Een Japanse wetgevings- en administratieve codificatie uit de 7e en 8e eeuw, gebaseerd op Chinese modellen, die een centraal geregeerd staatssysteem beoogde te vestigen met herverdeling van land en huishoudregisters. |
| Dajōkan | Het hoogste bestuursorgaan in het klassieke Japanse hof, dat oorspronkelijk toezicht hield op de belangrijkste regeringszaken, maar geleidelijk aan macht verloor aan keizerlijke adviseurs. |
| Sekkan-systeem | Een vorm van bestuur waarin de macht werd uitgeoefend door regenten (sesshō, aangesteld voor minderjarige keizers) of keizerlijke adviseurs (kanpaku, aangesteld voor meerderjarige keizers), die voornamelijk uit de Fujiwara-clan kwamen. |
| Sesshō | Een regent die werd aangesteld om namens een minderjarige keizer te regeren en alle officiële zaken af te handelen. |
| Kanpaku | Een hoofdkeizerlijke adviseur die de controle over het administratieve apparaat overnam, zelfs als de keizer de meerderjarigheid had bereikt. |
| Insei-systeem | Het systeem van "heerschappij door gepensioneerde keizers", waarbij voormalige keizers na hun aftreden politieke macht bleven uitoefenen vanuit hun eigen paleizen. |
| Kuge | De traditionele Japanse hofadel die een belangrijke rol speelde in het politieke leven, met name in de late Heian-periode. |
| Buke | Militaire huizen of krijgersclans die in de late Heian-periode aan invloed wonnen en uiteindelijk een dominante politieke rol gingen spelen. |
| Shōen | Privélandgoederen die in de Heian-periode ontstonden en geleidelijk aan belastingvrijstellingen en juridische autonomie verkregen, wat bijdroeg aan de groei van grootschalig landbezit. |
| Ryōshu | De eigenaar of beheerder van een shōen, die zowel administratieve als juridische autoriteit had binnen zijn territorium. |
| Bushi | Japanse krijgers, de voorlopers van de samurai, die in de late Heian-periode aan politieke macht wonnen door hun militaire vaardigheden en hun rol in de groeiende shōen. |
| Honke | Een invloedrijke familie die bescherming bood aan een shōen in ruil voor een deel van de jaarlijkse oogst en diensten. |
| Myōshu | Een legaal erkende eigenaar van nieuw ontgonnen land dat buiten het ritsuryō-systeem viel en vaak deel ging uitmaken van een shōen. |
| Shujin | De leider of heer van een bushi-groep, die militaire bevelen uitvaardigde en verantwoordelijk was voor zijn "familie" van krijgers. |
| Ie no ko | Krijgers die werden beschouwd als de "familie" van hun leider (shujin) en loyaal aan hem waren. |
| Rōtō | Krijgers die minder nauw verwant waren aan de leider, maar hem trouw beloofden, met name in militaire aangelegenheden, in ruil voor land of rechten op landopbrengsten. |
| Taira (Heike) | Een machtige krijgersclan die in de late Heian-periode een dominante politieke rol speelde, met name onder leiding van Taira no Kiyomori. |
| Minamoto (Genji) | Een andere belangrijke krijgersclan die in conflict kwam met de Taira, wat leidde tot de Genpei-oorlogen aan het einde van de Heian-periode. |
Cover
6 - History of Japan new Summary Lecture 6 (1).pdf
Summary
# De opkomst van het shōen-gebaseerde feodalisme in de Kamakuraperiode
Dit onderwerp onderzoekt de institutionele opkomst van het feodalisme in de Kamakuraperiode, met de nadruk op de rol van de shōen als economische basis, de leider-vazalrelatie en het onkyū-systeem [1](#page=1) [4](#page=4).
### 1.1 De structuur van het shōen-gebaseerde feodalisme
#### 1.1.1 De leider van de krijgerclans
In 1185 slaagde Minamoto no Yoritomo erin de strijdkrachten van de Taira en hun bondgenoten te verslaan. Hierna zwoeren krijgersgroepen uit het hele land loyaliteit aan hem, waardoor de leider van het Minamoto-huis de leider van alle krijgerclans werd, bekend als *buke no tōryō* (hoofd van alle krijgerhuizen). Aanvankelijk was de band tussen Yoritomo en de krijgerhuizen een puur privérelatie. Later, in 1185, kreeg deze relatie officiële erkenning toen het hof Yoritomo's verzoek toestond om het recht te krijgen de 66 provincies van Japan te verdedigen als *sō-shugo* (algemeen militair commandant) en *sō-jitō* (algemeen hoofd van bepaalde shōen en keizerlijke domeinen). Als *sō-shugo* verkreeg Yoritomo het recht om het hele land te politie, en als *sō-jitō* kreeg hij het recht om controle uit te oefenen over en te beschikken over een deel van de landen die als shōen en keizerlijke domeinen werden gehouden. Hij benoemde vazallen direct onder zijn bevel tot *shugo*-posten in elke provincie en tot *jitō*-posten in de diverse domeinen en shōen onder zijn controle. Tevens verkreeg hij het recht om belastingen te heffen voor militaire doeleinden. Zijn basis bevond zich in Kamakura, en zijn administratieve functies werden collectief aangeduid als *bakufu*, wat "tentregering" betekent [4](#page=4) [5](#page=5).
#### 1.1.2 De bakufu
De *bakufu* (tentregering) werd geleid door Yoritomo en had drie hoofdbureaus: de *samurai dokoro*, verantwoordelijk voor het controleren van de vazallen; de *mandokoro*, verantwoordelijk voor financiën, wetgevende en gerechtelijke zaken van het Minamoto-huis; en de *monchūjo*, voor kleine civiele rechtspraak. Deze kantoren waren oorspronkelijk instellingen van de Heian-adel om hun huishoudelijke zaken te beheren. Na Yoritomo's dood verkregen de Hōjō erfelijke controle over de *samurai dokoro* en de *mandokoro*, waarmee ze feitelijk de controle over de *bakufu* grepen. Als regenten oefenden zij macht uit als hoeders van de *shōgun*. De Hōjō waren echter verstandige bestuurders die despòtisme vermeden. Ze richtten bijvoorbeeld een adviesraad op waar andere invloedrijke families hun mening konden uiten, en een gerechtelijke raad waar andere clans konden deelnemen aan de rechtsspraak [6](#page=6).
Op lokaal administratief niveau bleef het hof vertrouwen op lokale functionarissen om zijn domeinen te beheren, terwijl de *bakufu* zijn eigen lokale instellingen oprichtte. De belangrijkste hiervan was de *shugo*-post. De *shugo* was verantwoordelijk voor het doorgeven van *bakufu*-bevelen aan de vazallen in zijn gebied in vredestijd en voor het controleren van de vervulling van hun taken. In oorlogstijd leidde hij de vazallen naar de strijd. Hij had belangrijke politietaken en kon criminelen van alle soorten achtervolgen in keizerlijke of shōen-domeinen, met uitzondering van domeinen die een speciale ontheffing van *shugo*-toegang hadden verkregen. Echter, met de creatie van de *shugo*-post creëerde de *bakufu* een landelijk netwerk voor controle over het land en de vazallen, en na verloop van tijd vestigde de Hōjō-clan een monopolie op *shugo*-posten. De creatie van een ander type post, de *jitō*-post, was nog een slag voor de immuniteit van de shōen-instelling. Toen Yoritomo in 1185 de *sō-jitō*-post ontving, plaatste hij zijn vazallen als *jitō* in de diverse keizerlijke en shōen-domeinen, waar zij controle kregen over een deel van de domeinen waarin ze geplaatst waren en het recht hadden een deel van de rijstopbrengst te innen. Na de Jōkyū-oorlog in 1221, en het falen van keizer Go-Toba om de autoriteit van de troon te herstellen, confisqueerde de zegevierende *bakufu* de shōen van alle partijen die zich bij de ex-keizer hadden aangesloten, en plaatste daar ook *jitō*. De vestiging van de *shugo*- en *jitō*-posten stelde de *bakufu* in staat invloed door het hele land te verspreiden. Deze invloed, die de immuniteit van de shōen-instelling aanzienlijk ondermijnde, werd later een belangrijke oorzaak voor de vernietiging van het shōen-systeem, waarop het feodalisme was gebaseerd [6](#page=6).
#### 1.1.3 De shōen als basis van het feodalisme in de Kamakuraperiode
Naarmate Yoritomo's positie geïnstitutionaliseerd werd, kreeg de leider-vazalrelatie een meer officiële karakter, hoewel de persoonlijke aard ervan tot op zekere hoogte behouden bleef. De publieke en private elementen waren samengesmolten in Yoritomo's politieke autoriteit. De militaire/politieke/economische *bakufu*-politieke orde wordt "feodalisme" genoemd. De basis hiervan was a) de leider-vazalrelatie, en b) de officieel gesanctioneerde toekenning van landbezitsrechten, genaamd *onkyū*. De hoogste feitelijke leider van deze politieke orde was niet de keizer, maar de eerdergenoemde leider van alle krijgers. De keizer bleef buiten het bereik van deze twee basisrelaties [7](#page=7).
De leider-vazalrelatie, specifiek voor de krijgerskaste, was een uitvloeisel van een spontane en contingente ontwikkeling onder de *bushi* tegen het einde van de Heian-periode. Het *onkyū*-systeem was echter het resultaat van direct gebruik van het bestaande systeem voor het toewijzen van posten en landen binnen de shōen. Toen Yoritomo zijn regering opbouwde, moest hij rekening houden met de shōen van invloedrijke families als financiële bron om *onkyū* (landbezitsrechten) aan zijn vazallen te verstrekken. Aanvankelijk putte hij uit geconfisqueerd land van de verslagen Taira (Heike), dat hem door het hof was geschonken. Later zocht hij de autoriteit om zijn vazallen te compenseren door hen bepaalde rechten op de opbrengsten van shōen-landen aan te bieden. Kortom, in plaats van de shōen af te schaffen, bouwde Yoritomo een structureel feodaal systeem op deze landinstelling. Het feodalisme in Kamakura-stijl was dus gebaseerd op een combinatie van de familiaire leider-vazalrelaties onder krijgers met het op shōen gebaseerde *onkyū*-systeem, gevestigd onder de paraplu van het wettelijke systeem van de late Heian-periode. Dit Kamakura-stijl feodalisme, zo zal later worden besproken, kan worden onderscheiden van latere vormen van feodalisme in de latere vroegmoderne periode, die meer gebaseerd waren op een onpersoonlijk leider-vazal systeem en een bepaald dorpscommunaal systeem, gesanctioneerd door krijgerswetten [7](#page=7).
##### 1.1.3.1 De leider-vazal relatie
Het familiaire leider-vazal systeem was het resultaat van de evolutie van een verticale relatie onder de krijgers, met Yoritomo en zijn opvolgers aan het hoofd van hun vazallen, de zogenaamde *go-kenin*. De leiders van deze *go-kenin*, of vazallen, werden gevolgd door de leiders van de zijtakken, en ten slotte door hun *ie no ko* ("kinderen van het huis") en *rōtō*. Wanneer de *bakufu* haar vazallen (*go-kenin*) wilde mobiliseren, werd het bevel eerst doorgegeven aan de hoofdleiders, die hun *rōtō* in dienst leidden, enzovoort. De hoogste plicht van de directe vazallen was om samen met hun *rōtō* ten strijde te trekken als reactie op de oproep van hun meesters. Er is betoogd dat deze leider-volger relatie, in haar familiale structuur, sterk lijkt op het *uji*-systeem van de archaïsche tijden. De directe vazallen van de *bakufu* en hun volgelingen waren aan elkaar gebonden door de geformaliseerde loyaliteitsgelofte, de zogenaamde *gezann no shiki*. Zodra deze eed was afgelegd, was de vazal verplicht om onvoorwaardelijke gehoorzaamheid aan zijn leider te betuigen en mocht hij zijn bevelen niet in twijfel trekken. De absolute aard van deze gehoorzaamheid maakte deze relatie nogal anders dan de vazaliteit van het West-Europese feodalisme [8](#page=8).
##### 1.1.3.2 Het onkyū-systeem
In ruil voor de dienst en gehoorzaamheid van hun vazallen verleenden leiders bescherming en diverse voordelen, die de vorm aannamen van gunsten (*on*) toegekend door de leider. Er waren drie soorten van dergelijke gunsten: 1) de aanbeveling voor hofambten en rangen; 2) de bevestiging van de domeinen van de vazal; en 3) de toekenning (*onkyū*) van landrechten. De eerste vorm van gunst gaf de *bakufu* inderdaad controle over de carrière van haar vazallen als hofambtenaren, omdat zij alleen door aanbeveling van de *bakufu* dergelijke rangen en posities konden aanvragen. De tweede vorm van gunst omvatte alle privé-domeinen in het feodale systeem van Kamakura. Door middel van de derde vorm van gunst creëerde de *bakufu* een nieuwe inkomstenbron voor haar vazallen. Het was een kenmerkend aspect van het feodalisme van de Kamakura-periode dat landrechten oorspronkelijk niet bestonden uit het shōen-land zelf, maar uit diverse rechten (*shiki*) op de opbrengst ervan. In ieder geval, of een vazal nu genoot van de rechten van een eigenaar van een bevestigd privé-domein, of van *shiki*-rechten op de opbrengst van een bepaald land, hij was onderworpen aan *bakufu*-heffingen [7](#page=7) [8](#page=8).
### 1.2 Vergelijking: shōen-stijl en Europees feodalisme
Het feodalisme in Japan, en in Europa, ontstond als gevolg van de desintegratie van gecentraliseerde staten of rijken. Ook in Europa evolueerde feodalisme uit een samensmelting van een leider-vazal systeem en een systeem van beneficies. Echter, in ten minste twee belangrijke opzichten verschilde het Japanse feodalisme van de Kamakuraperiode van het West-Europese feodalisme. Ten eerste werd het Europese feodalisme bekroond door een monarch, terwijl in Japan de hoogste feodale leider de Chef van de krijgers was [8](#page=8).
> **Tip:** Hoewel de term "feodalisme" wordt gebruikt voor zowel de Japanse als de Europese context, zijn er belangrijke verschillen in de structuur en de aard van de relaties. Wees je bewust van deze nuances bij het bestuderen van dit onderwerp [8](#page=8).
---
# Conceptuele analyse van feodalisme en zijn historische context
Dit onderwerp onderzoekt de diverse definities en interpretaties van feodalisme, zowel in de Chinese als in de westerse context, en hoe deze concepten zijn toegepast op de Japanse geschiedenis.
### 2.1 De term "feodaal" en zijn oorsprong
De oorsprong van het woord "feodaal" is nog steeds onderwerp van discussie. De meest geaccepteerde etymologie traceert het terug naar Germaanse wortels, specifiek het Frankische woord *fehu-ôd*, wat letterlijk "vee-goed" betekende en figuurlijk werd gebruikt voor allerlei roerende goederen. Deze roerende goederen werden gebruikt als betaling in plaats van geld, ook voor land. In middeleeuws Latijn verving het woord *feodum* de eerdere term *beneficium*, wat "landgoed" betekende als schenking in ruil voor dienstverlening. In de 17e eeuw begon het bijvoeglijk naamwoord "feodaal" te verschijnen in het Frans, en in de 18e eeuw ook in Engelse juridische documenten. Franse Verlichtingsdenkers, zoals Montesquieu, gebruikten de term pejoratief om het Ancien Régime te beschrijven als een overblijfsel uit de "Donkere Middeleeuwen". Adam Smith sprak van een "feodale regering" en een "feodaal systeem" om een sociale organisatie gebaseerd op landbouw en lijfeigenschap te beschrijven, gestructureerd door geërfde sociale rangen met bijbehorende privileges en plichten, in contrast met een vrije, marktgestuurde samenleving. Aan het begin van de Franse Revolutie werd het "feodale regime" van de Franse monarchie afgeschaft [10](#page=10).
In de 19e eeuw identificeerde Karl Marx de feodale samenleving als een historische fase die overwonnen moest worden op weg naar menselijke emancipatie. Hij presenteerde het feodalisme als de achtergrond waartegen het kapitalisme zich openbaarde. Sociologen hebben sindsdien een "herfeodalisering" van de samenleving waargenomen, bijvoorbeeld met betrekking tot de vervaging van grenzen tussen publieke en private sferen, of de toenemende asymmetrie in de verdeling van welvaart [11](#page=11).
### 2.2 Japanse interpretaties van feodalisme: Hōken seido
De Japanse term voor feodalisme is *hōken seido* (封建制度). Dit concept verwijst naar de sociale formatie en politieke orde die ontstond na de ineenstorting van oude samenlevingen en die het tijdperk vóór de moderne samenleving vormt. Oorspronkelijk verwees *hōken* (封建) naar de gedecentraliseerde praktijk van heersers van de Chinese Zhou-dynastie om *hō* (封, heerschappij, leengoed) toe te kennen aan huishoudens van verdienstelijke vazallen, hen tot heren makend en tot "pilaren" of "bolwerken" van het hof. Dit stond in contrast met het *gunken* (郡県, districten en prefecturen)-systeem van bureaucratische orde, waarmee keizers van latere dynastieën hun gecentraliseerde heerschappij uitoefenden [2](#page=2).
Deze Confucianistische *gunken/hōken*-notie werd toegepast op Japan, waar de *ritsuryō*-periode vaak werd geassocieerd met *gunken*, en de perioden gedomineerd door krijgers met *hōken*. Na de introductie van Europese historiografie werd *hōken seido* de vertaling voor het feodalisme van de Westerse middeleeuwen, dat leek op de Japanse krijgersmaatschappij en als technische term in de academische wereld werd gebruikt. De academische term *hōken seido* kent verschillende betekenissen, afhankelijk van het perspectief en het onderzoeksveld, maar wordt meestal op de volgende drie manieren begrepen [2](#page=2):
1. **Als Confucianistische term:** Verwijst naar de heerschappij van krijgers onder de verschillende *bakufu* (幕府) van de Kamakura tot de Edo-periode, met invloed op de algemene opvatting dat het *bakuhan*-systeem (幕藩制度) van de Edo-periode het hoogtepunt van het *hōken*-systeem was wat betreft de toekenning van leengoederen en salarissen [2](#page=2).
2. **Als concept in de rechtsgeschiedenis:** Definieert *hōken seido* als de leider-vazal-relatie binnen de heersende elite (‘de combinatie van schenking [Benefizialwesen en vazalliteit [Vassalität]’), waarbij de koning en adel hun vazallen land en gebruiksrechten verleenden in ruil voor eden van loyaliteit en militaire of andere diensten. Dit systeem, prototypsch in middeleeuws Europa gevestigd, vertoont sterke gelijkenis met de leider-vazal-relaties die in Japan vanaf de Heian-periode onder krijgers ontstonden, wat leidde tot de ontwikkeling van een systematische theorie van Japans feodalisme (日本封建制度論) [3](#page=3).
3. **Als sociologische term:** Gebaseerd op de ideeën van het historisch materialisme (marxisme), beschouwt dit feodalisme (封建制) als een historische sociale formatie tussen de oudheid en de moderne periode. Deze sociale formatie omvat (a) de feodale productiewijze als economische basis (kleine boerenlandbouw, dorpsgemeenschappen, landeigenaren, directe controle van pachters door landeigenaren, inning van grondrente, etc.) en (b) een corresponderende politieke, juridische en ideologische bovenbouw [3](#page=3).
Onderzoek naar feodalisme in pre-modern Japan heeft zich met name gericht op de structurele veranderingen en kenmerken van het *ritsuryō*-systeem, het *shōen*-systeem en het vroege moderne *bakuhan*-systeem [3](#page=3).
### 2.3 Westerse interpretaties van feodalisme: Ganshof en Bloch
In de late 19e en 20e eeuw werd feodalisme een belangrijk concept, met name in de historiografie van de middeleeuwen.
* **François-Louis Ganshof** definieerde feodalisme als: "...een geheel van instellingen die de verplichtingen van gehoorzaamheid en dienst – voornamelijk militaire dienst – creëren en reguleren aan de kant van een vrij man (de vazal) jegens een andere vrije man (de heer), en de verplichtingen van bescherming en onderhoud aan de kant van de heer jegens zijn vazal. De verplichting tot onderhoud had meestal als gevolg dat de heer aan zijn vazal een stuk onroerend goed toekende dat bekend stond als een leengoed." [11](#page=11).
Ganshof definieerde feodalisme in juridische en militaire termen, en als een reeks relaties die uitsluitend bestonden tussen "vrije mannen", dat wil zeggen leden van de middeleeuwse adel of economisch onafhankelijke boeren [12](#page=12).
* **Marc Léopold Benjamin Bloch** introduceerde het bredere concept van een "feodale samenleving". Bloch, behorend tot de Annales-school, streefde naar analytische benaderingen die de evolutie van economie, maatschappij en beschaving observeerden over de lange termijn (*la longue durée*). Zijn perspectief op feodalisme overschreed het kader van Ganshofs definitie en omvatte niet alleen de krijgersadel, maar ook de kerkelijke standen en, cruciaal, de boerenbevolking als een juridisch onderworpen deel van de economische structuur van een samenleving gekenmerkt door "manorialisme". Een leengoed of *manor* was een landgoed onder controle van een landheer, economisch ondersteund door verplichte bijdragen van de boeren onder zijn jurisdictie, betaalbaar in natura, herendiensten of (zelden) in contanten [12](#page=12).
Bloch onderscheidde twee feodale tijdperken:
1. 9e eeuw tot ca. 1050: primitief agrarische economie, de koning als heerser over relatief onafhankelijke heren [13](#page=13).
2. Ca. 1050 tot ca. 1300: agrarische revolutie, groei van steden, opkomst van geld-economie en een koopmansklasse, universiteiten [13](#page=13).
Bloch vatte de integrale elementen van feodalisme als volgt samen:
"Een onderworpen plattelandsbevolking; wijdverbreid gebruik van het dienstenpacht (d.w.z. het leengoed) in plaats van een salaris, wat buiten beschouwing werd gelaten; de suprematie van een klasse van gespecialiseerde krijgers; banden van gehoorzaamheid en bescherming die mens aan mens binden en, binnen de krijgersklasse, de onderscheidende vorm genaamd vazallage aannemen; fragmentatie van autoriteit – wat onvermijdelijk tot wanorde leidt; en, te midden van dit alles, het voortbestaan van andere vormen van associatie, familie en staat, waarvan de laatste, tijdens het tweede feodale tijdperk, hernieuwde kracht zou verwerven." [13](#page=13).
### 2.4 Kritiek op het concept feodalisme
In de latere 20e eeuw kwam het concept feodalisme onder vuur. Historici zoals Susan Reynolds betwijfelden of feodaal-vazallische instellingen een coherent geheel vormden dat structureel gescheiden was van andere instellingen uit die tijd. Elisabeth Atkinson Rash Brown betoogde in haar artikel "The Tyranny of a Construct: Feudalism and Historians of Medieval Europe" dat "feodalisme" als een tirannieke constructie moest worden afgezworen. Zij uitte kritiek op de vermeende verwarring van academische meningsverschillen met politieke opstand, en op de weerstand tegen elk concept of "isme" [13](#page=13) [14](#page=14).
Deze kritiek wordt geassocieerd met de opkomst van postmoderne, post-structuralistische en deconstructivistische stromingen, die een neiging vertonen tot een "vlak" wereldbeeld zonder dieptestructuur en een nadruk op empirisme zonder conceptuele analyse. De postkoloniale kritiek op "eurocentrisme" en "identiteitspolitiek" heeft er mede toe geleid dat Japanse historici terughoudend zijn geworden met het gebruik van de term feodalisme en eerder verschillen dan overeenkomsten tussen Europa en Japan zoeken [14](#page=14).
Desondanks blijft de analyse van concepten zoals feodalisme cruciaal voor het begrijpen van historische fenomenen. Concepten zijn geen "realiteiten" maar abstracties en hulpmiddelen die helpen de wereld te begrijpen [14](#page=14).
### 2.5 Vergelijking tussen Europees en Japans feodalisme
De overeenkomsten tussen Japanse en Europese krijgersrelaties, en tussen een Europees feodaal leengoed en een Japanse *shōen* (landgoed), zijn opvallend. Geen enkele andere niet-westerse samenleving is in dezelfde mate in termen van feodalisme bestudeerd als Japan. Er zijn echter belangrijke verschillen [13](#page=13):
* **De rol van de keizer:** In Japan bleef de keizer buiten de relatie van feodale leider-vazal [9](#page=9).
* **Reciprociteit:** De leider-vazal-relatie in Japan werd gekenmerkt door verplichtingen die uitsluitend op de vazal rustten, die absoluut gehoorzaam moest zijn aan zijn leider. In Europa was feodalisme gebaseerd op wederzijdse trouw tussen heren en vazallen, waarbij een vazal het recht had om bij de koning in beroep te gaan als hij meende dat deze wederkerigheid werd geschonden [9](#page=9).
Het gebruik van het concept feodalisme bij de analyse van de Japanse geschiedenis, zoals voorgesteld door Ishii Ryōsuke en gevolgd in de colleges, biedt een alternatieve, meer verklarende benadering die de inzichten kan versterken dat historiografie een arena is van filosofische (politieke) conflicten in plaats van een brenger van objectieve waarheid [14](#page=14).
### 2.6 Verschillende perspectieven op feodaal Japan
* **Totman** daarentegen, in zijn "politieke narratief" van het Japanse Midden-Europa, vermeldt het woord feodalisme helemaal niet, hoewel hij wel gerelateerde termen gebruikt zoals "vazal" of "manorialisme". Zijn benadering, die zich richt op de evolutie van economie, maatschappij en beschaving over de lange termijn, vertoont veel overeenkomsten met de Annales-school. De prijs die betaald wordt voor het vermijden van het concept feodalisme is echter dat zijn weergave van de Kamakura, Muromachi en Sengoku perioden niet veel meer is dan een analytisch vlakke beschrijving van een "tijdperk van wanorde" [10](#page=10) [12](#page=12) [14](#page=14) [2](#page=2).
> **Tip:** Het is belangrijk te erkennen dat concepten zoals feodalisme "constructs" zijn – abstracties en gereedschappen die we creëren om de wereld te begrijpen. De analyse van deze concepten en de debatten eromheen zijn essentieel voor een dieper historisch begrip.
---
# Structuur en instellingen van het Kamakura-bakufu
Dit onderdeel behandelt de organisatiestructuur van de bakufu, inclusief de kerninstellingen en lokale administratieve ambten [5](#page=5) [6](#page=6).
### 3.1 De bakufu als militair en administratief orgaan
De bakufu, wat zich laat vertalen als "tentregering", was de administratieve zetel van de *shōgun*, de opperbevelhebber van alle krijgers. Deze positie was bekleed met drie soorten gezag: het verdedigen van het land, het zijn van de opperste leider in de hiërarchie van krijger-vasalrelaties, en het uitoefenen van gezag over bepaalde *shōen* (landgoederen). In de Kamakura-periode werden alle landen gecategoriseerd als beheerd door *kuge* (hofadel), *honjō* (privé-eigenaars van *shōen*), of door de bakufu beheerde krijgerslanden [5](#page=5).
De titel *Sei-i tai shōgun*, wat "Generaal die de barbaren onderwerpt" betekent, werd in 1192 door het hof verleend aan Yoritomo, de stichter van de bakufu. Hoewel Yoritomo deze post slechts twee jaar bekleedde, werd deze door zijn opvolgers wel verkregen, waardoor de titel later symbool kwam te staan voor de positie van het hoofd van alle krijgershuizen. Na Yoritomo's bloedlijn (zijn zonen Yoriie en Sanetomo stierven jong) kwamen de shogunaat-titels in handen van de Fujiwaras en later van keizerlijke prinsen. Echter, de feitelijke macht over de krijgers (*bushi*) berustte erfelijk bij de Hōjō-familie, de familie van Yoritomo's vrouw, die zo grote invloed binnen de bakufu verkreeg. Hoewel het keizerlijke hof juridische autoriteit behield over civiele geschillen en het aanstellen en ontslaan van de *shōgun*, opereerde de bakufu steeds meer onder een eigen, formele autoriteit, die uiteindelijk zelfs controle kreeg over de opvolging van keizers [5](#page=5).
> **Tip:** De bakufu opereerde naast het keizerlijke hof. Hoewel de bakufu formeel onder het keizerlijke gezag stond, verkreeg het steeds meer definitieve macht over verschillende gebieden [5](#page=5).
### 3.2 Belangrijkste instellingen van de bakufu
De bakufu kende drie hoofdkantoren, die oorspronkelijk afkomstig waren van instellingen die de Heian-adel gebruikte voor het beheer van hun huishoudens [6](#page=6):
* **Samurai dokoro:** Verantwoordelijk voor het controleren van de vazallen. Na Yoritomo's dood kwam dit kantoor onder erfelijk beheer van de Hōjō, wat hen de facto controle over de bakufu gaf [6](#page=6).
* **Mandokoro:** Beheerde financiële, wetgevende en juridische zaken van het Minamoto-huis. Dit kantoor kwam, net als de samurai dokoro, onder erfelijk beheer van de Hōjō [6](#page=6).
* **Monchūjo:** Behandelde kleinere civiele geschillen [6](#page=6).
De Hōjō regeerden prudent en vermeden despotisme door de oprichting van raden van adviseurs en juridische raden, waardoor andere invloedrijke families en clans hun mening konden uiten en participeerden in de rechtsspraak [6](#page=6).
### 3.3 Lokale administratieve instellingen
Op lokaal niveau ontwikkelde de bakufu eigen instellingen naast de bestaande hofambtenaren. De belangrijkste waren [6](#page=6):
* **Shugo:** De *shugo* (landvoogd) was in vredestijd verantwoordelijk voor het overbrengen van bakufu-bevelen naar de vazallen in zijn gebied en het toezien op de naleving van hun plichten. In oorlogstijd leidde de *shugo* de vazallen in de strijd. Hij had belangrijke politietaken en mocht criminelen achtervolgen, zelfs in hof- of *shōen*-domeinen, tenzij deze speciale vrijstelling hadden. De Hōjō-clan verkreeg uiteindelijk een monopolie op de *shugo*-posten, waarmee de bakufu een landelijk netwerk voor controle creëerde [6](#page=6).
* **Jitō:** De post van *jitō* (landbeheerder) was een klap voor de immuniteit van de *shōen*-instelling. In 1185, toen Yoritomo de post van *sō-jitō* (opper-landbeheerder) ontving, plaatste hij zijn vazallen als *jitō* in diverse domeinen. Deze *jitō*'s kregen controle over delen van de domeinen waar ze geplaatst waren en mochten een deel van de rijstopbrengst innen. Na de Jōkyū-oorlog in 1221, waarbij keizer Go-Toba faalde de autoriteit van de troon te herstellen, confisqueerde de bakufu de *shōen* van de tegenstanders van de ex-keizer en plaatste daar ook *jitō*'s [6](#page=6).
De combinatie van *shugo*- en *jitō*-posten stelde de bakufu in staat om haar invloed door het hele land te verspreiden. Deze penetratie ondermijnde de immuniteit van de *shōen* significant, wat uiteindelijk een belangrijke oorzaak werd voor de vernietiging van het *shōen*-systeem door het feodalisme, waarop dat feodalisme zelf gebaseerd was [6](#page=6).
> **Tip:** De posten van *shugo* en *jitō* waren cruciaal voor de controle van de bakufu over het land en de vazallen, en ondermijnden de traditionele macht van de *shōen* [6](#page=6).
---
# Vergelijking tussen Japans en Europees feodalisme
Dit onderwerp vergelijkt de kenmerken van het feodalisme in de Kamakuraperiode met dat van middeleeuws Europa, met nadruk op hiërarchie en wederkerigheid.
### 4.1 Ontstaan en kenmerken van Japans feodalisme (Kamakuraperiode)
Het feodalisme in de Kamakuraperiode ontstond uit de desintegratie van gecentraliseerde staten en ontwikkelde zich uit een combinatie van een leider-retrainer systeem en een systeem van beneficies. De bakufu (het militaire bewind) had controle over de carrièrepaden van zijn retrainers als hofambtenaren door middel van aanbevelingen voor posities en rangen. Privédomeinen werden geïntegreerd in het Kamakura feodale systeem. Een belangrijk kenmerk was dat landrechten oorspronkelijk niet bestonden uit het land zelf, maar uit diverse rechten op de opbrengst van het land ($shiki$). Zowel landeigenaren als houders van $shiki$-rechten waren onderworpen aan bakufu-heffingen [8](#page=8) [9](#page=9).
#### 4.1.1 Leider-retrainer systeem in Japan
Het familiale leider-retrainer systeem evolueerde vanuit een verticale relatie onder de krijgers, met Yoritomo en zijn opvolgers aan het hoofd van hun vazallen, de $go\text{-}kenin$. Deze hiërarchie bestond verder uit de leiders van de zijtakken en hun $ie\text{ no }ko$ ('kinderen van het huis') en $rōtō$. Wanneer de bakufu zijn vazallen wilde mobiliseren, werd de order eerst doorgegeven aan de hoofden van de hoofdhuizen, die vervolgens hun eigen retrainers in dienst leidden. De hoogste plicht van de directe vazallen was om samen met hun $rōtō$ ten strijde te trekken op oproep van hun meester. Deze leider-volger relatie, met zijn familiale structuur, vertoont sterke gelijkenissen met het $uji$-systeem uit de archaïsche periodes [8](#page=8).
#### 4.1.2 Plichten en loyaliteit
De directe vazallen van de bakufu en hun volgers waren gebonden door een geformaliseerde eed van loyaliteit, genaamd $gez\text{an no }shiki$. Na het afleggen van deze eed was de retrainer verplicht onvoorwaardelijk te gehoorzamen aan zijn leider en mocht hij diens orders niet in twijfel trekken. De absolute aard van deze gehoorzaamheid onderscheidde deze relatie significant van de vazaliteit in West-Europees feodalisme [8](#page=8).
### 4.2 Vergelijking met Europees feodalisme
Het ontstaan van feodalisme in zowel Japan als Europa was het gevolg van de desintegratie van gecentraliseerde staten of rijken. In Europa ontwikkelde feodalisme zich eveneens uit een samensmelting van een leider-retrainer systeem en een systeem van beneficies. Er zijn echter minstens twee belangrijke verschillen tussen het Japanse feodalisme van de Kamakuraperiode en het West-Europese feodalisme [8](#page=8) [9](#page=9).
#### 4.2.1 Hiërarchische structuur
In Europa stond een monarch aan de top van de feodale piramide. In Japan was de hoogste feodale leider echter de chef van de krijgershuizen, en de keizer bleef buiten de feodale leider-retrainer relaties. Dit impliceert een verschil in de ultieme gezagsdrager en de structuur van machtsuitoefening [9](#page=9).
#### 4.2.2 Wederkerigheid van verplichtingen
Het leider-retrainer verband in Japan kenmerkte zich door plichten die uitsluitend bij de retrainer lagen; hij moest zijn leider absoluut gehoorzamen. Europees feodalisme daarentegen was gebaseerd op wederzijdse trouw tussen leiders en retrainers. Een Europese retrainer had zelfs het recht om bij de koning in beroep te gaan als hij van mening was dat deze wederkerigheid geschonden werd [9](#page=9).
> **Tip:** Begrijp de kernverschillen in de aard van de verplichtingen en de rol van de hoogste gezagsdrager om de specifieke karakteristieken van Japans en Europees feodalisme te doorgronden. De nadruk op absolute gehoorzaamheid in Japan versus wederkerige trouw in Europa is cruciaal.
De basisstructuur van de Japanse debatten over Japans feodalisme is deels voorgestructureerd door vergelijkbare debatten over feodalisme in Europa. De hoofdpunten van dit debat, zoals beschreven in encyclopedische bronnen, zijn relevant voor dit vergelijkende onderzoek [9](#page=9).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Ritsuryō-stijl administratie | Een centraal bestuurssysteem dat gebaseerd was op wetten en rangen, vergelijkbaar met het Chinese Tang-dynastie model, dat in de vroege Japanse geschiedenis werd toegepast. |
| Shōen | Landgoederen of privé-domeinen die in de feodale periode in Japan buiten de directe controle van de centrale overheid vielen en vaak een complexe eigendomsstructuur kenden. |
| Bushi | Japanse krijgersklasse, ook wel samurai genoemd, die in de middeleeuwen een belangrijke politieke en militaire rol speelden. |
| Kuge | Japanse hofadel of aristocratie die traditioneel de politieke macht in handen had vóór de opkomst van de krijgersklasse. |
| Hōken seido | Het Japanse concept voor feodalisme, dat verwijst naar een sociale formatie en politieke orde die ontstond na de ineenstorting van oude samenlevingen en die voorafging aan de moderne maatschappij. |
| Gunken-(郡県)-systeem | Een bureaucratisch systeem van gecentraliseerde heerschappij, afkomstig uit China, waarbij het land werd verdeeld in districten en prefecturen die direct door de keizer werden bestuurd. |
| Bakufu (幕府) | Letterlijk "tentregering", de militaire dictatuur of het bestuur van de shogun in feodaal Japan. |
| Bakuhan-systeem (幕藩制度) | Het politieke en economische systeem van de Edo-periode in Japan, gekenmerkt door de heerschappij van de shogun en de daimyō (feodale heren) die over hun eigen domeinen (han) regeerden. |
| Benefizialwesen | Het concept van het toekennen van een leengoed (beneficium) als beloning voor militaire dienst of trouw. |
| Vassalität | Het concept van vazallschap, waarbij een vazal trouw en dienst belooft aan een heer in ruil voor bescherming en onderhoud. |
| Historisch materialisme (Marxism) | Een theoretisch kader dat de geschiedenis interpreteert als een proces van klassenstrijd, gedreven door economische factoren en de ontwikkeling van productiewijzen. |
| Modus operandi | De manier waarop een proces of systeem functioneert; de werkwijze. |
| Shōen-gebaseerd feodalisme | Een vorm van feodalisme die primair gebaseerd is op de controle en exploitatie van shōen (privé-landgoederen) als economische en politieke basis. |
| Buke no tōryō | De "hoofd van alle krijgershuizen", de titel die oorspronkelijk werd gedragen door de leider van de Minamoto-clan, zoals Minamoto no Yoritomo. |
| Sō-shugo | Algemene militaire commandant die belast was met de verdediging van de provincies in Japan. |
| Sō-jitō | Algemene hoofd van bepaalde shōen en keizerlijke domeinen, met controle over land en opbrengsten. |
| Sei-i tai shōgun | Letterlijk "generaal die de barbaren onderwerpt", de hoogste militaire titel die aan een shogun werd verleend. |
| Samurai dokoro | Een van de drie hoofdkantoren van de bakufu, verantwoordelijk voor het controleren van de vazallen en hun taken. |
| Mandokoro | Een van de drie hoofdkantoren van de bakufu, verantwoordelijk voor financiële, wetgevende en gerechtelijke zaken van de Minamoto-clan. |
| Monchūjo | Een van de drie hoofdkantoren van de bakufu, belast met de civiele rechtspraak in minder ernstige zaken. |
| Shugo | Lokale militaire en politiefunctionarissen benoemd door de bakufu om toezicht te houden op de krijgers in hun gebied en de orde te handhaven. |
| Jito | Landbeheerders benoemd door de bakufu om de controle uit te oefenen over de productie en de inning van belastingen in specifieke shōen en domeinen. |
| Onkyū-systeem | Een systeem van begunstiging of beloning, vaak in de vorm van landrechten of andere economische voordelen, toegekend door een leider aan zijn vazallen in ruil voor hun dienst en loyaliteit. |
| Shiki | Rechten op de opbrengsten van land, vaak binnen een shōen, die als een vorm van compensatie of economisch voordeel konden worden toegekend. |
| Go-kenin | Directe vazallen van de bakufu, die trouw en militaire dienst verschuldigd waren aan hun leiders. |
| Gezan no shiki | Een formeel eed van trouw die de relatie tussen een leider en zijn vazal bezegelde, waarbij onvoorwaardelijke gehoorzaamheid werd geëist. |
| Feodale maatschappij | Een breder concept dan feodalisme, dat de gehele sociale, economische en politieke structuur omvat die gekenmerkt wordt door feodale relaties, inclusief de boerenbevolking. |
| Manorialisme | Een economisch en sociaal systeem in het middeleeuwse Europa, gebaseerd op het landgoed (manor) dat werd gecontroleerd door een landheer en werd bewerkt door horigen. |
| La longue durée | Een concept uit de Annales-school van geschiedschrijving dat de nadruk legt op de studie van langdurige structurele ontwikkelingen in de economie, samenleving en beschaving, in plaats van op kortstondige gebeurtenissen. |
| Annales school | Een invloedrijke school van geschiedschrijving, opgericht in Frankrijk, die de nadruk legde op sociale, economische en culturele geschiedenis over lange perioden, en zich distantieerde van traditionele gebeurtenisgeschiedenis. |
| Postmodernisme | Een intellectuele stroming die kritisch staat tegenover grote verhalen, universaliteit en objectieve waarheid, en de nadruk legt op fragmentatie, subjectiviteit en deconstructie. |
| Post-structuralisme | Een intellectuele stroming die voortkomt uit het structuralisme, maar kritisch staat tegenover de stabiliteit van betekenis en structuren, en de nadruk legt op de instabiliteit en het veranderlijke karakter van betekenissystemen. |
| Dekonstructie | Een methode van kritische analyse, vaak geassocieerd met postmodernisme, die de inherente instabiliteit van betekenis en de interne tegenstrijdigheden binnen teksten en concepten blootlegt. |
Cover
7 - History of Japan new Summary Lecture 7 (1).pdf
Summary
# De desintegratie van shōen-gebaseerd feodalisme en het einde van gecentraliseerde regering
Dit onderwerp onderzoekt de oorzaken van de ondergang van het shōen-stijl feodalisme in de Muromachi-periode en de verschuiving naar gedecentraliseerd feodalisme tijdens het Sengoku-tijdperk [1](#page=1).
### 1.1 De overgang van shōen-gebaseerd feodalisme naar dorpsgebaseerd feodalisme (1333 - 1598)
#### 1.1.1 De desintegratie van shōen-feodalisme en het einde van gecentraliseerde regering
##### 1.1.1.1 De Muromachi Bakufu
Na de val van de Kamakura bakufu in 1333 werd kortstondig de directe keizerlijke heerschappij hersteld door keizer Go-Daigo (Kenmu Restauratie). Ashikaga Takauji maakte hier echter een einde aan en vestigde in 1338 zijn eigen bakufu. De strijd tussen de noordelijke en zuidelijke hoven, die ongeveer vijftig jaar duurde, had aanzienlijke politieke, economische en sociale gevolgen. De aanwezigheid van een rivaliserend zuidelijk hof dwong Ashikaga Takauji om in Kyoto te blijven om het noordelijke hof te beschermen. De derde shogun, Ashikaga Yoshimitsu, plaatste zijn hoofdkwartier in de Muromachi-wijk van Kyoto, niet in Kamakura. Dit betekende een verschuiving in de machtsverhouding tussen de bakufu en de hofadel, waarbij de Muromachi bakufu aanzienlijke controle uitoefende over het noordelijke hof. Bovendien moest de Muromachi bakufu een belangrijk deel van haar financiële middelen verkrijgen door belastingen te heffen op commerciële ondernemingen in de keizerlijke hoofdstad. De burgeroorlogen van de veertiende eeuw versnelden de achteruitgang van het shōen-systeem en ondermijnden de economische en politieke basis van de bakufu als centrale politieke macht. Het verval van de bakufu als centrum van het politieke leven en de langdurige strijd tussen hovelingen en krijgers versterkten de centrifugale en disintegratieve krachten, wat resulteerde in een significant gebrek aan administratieve controle op lokaal niveau, dat werd overgenomen door de shugo [2](#page=2).
##### 1.1.1.2 De verval van shōen-stijl feodalisme
Het feodalisme van de Kamakura-periode was gebaseerd op een systeem van benefices (onkyū) binnen de shōen en op familiale leiders-ondergeschikten relaties onder krijgers. Beide systemen ondergingen radicale transformaties tijdens de Muromachi-periode, wat de aard van het feodalisme waarop het gebaseerd was, ernstig beïnvloedde [2](#page=2).
De opsplitsing van het keizerlijke hof in twee facties stelde krijgersclans in heel Japan in staat zich aan te sluiten bij het noordelijke of zuidelijke hof om hun ongebreidelde inbeslagname van shōen-landen te legitimeren ter dekking van hun verhoogde militaire uitgaven. De Muromachi bakufu had met hetzelfde probleem te kampen en vaardigde een wet uit die bakufu-autoriteiten toestond de helft van de shōen-inkomsten in te houden voor militaire campagnes, wat een serieuze klap betekende voor de immuniteit van de shōen-instelling en de eigenaren van shōen-landen. Deze aanvallen op het shōen-systeem werden vergezeld door de proliferatie van landen binnen de shōen die niet specifiek waren toegewezen aan houders van shiki-rechten. Zoals eerder uitgelegd, werden onkyū-verleningen aan ondergeschikten niet in de vorm van land, maar in de vorm van rechten op de opbrengst (shiki) verleend; de toename van land dat niet onder shiki-rechten viel, betekende dus een achteruitgang van shōen-stijl onkyū [3](#page=3).
Tegelijkertijd werd de familiale leiders-ondergeschikten relatie ondermijnd door de invoering van het eerstgeboorterecht. Sinds het einde van de Heian-periode was het gebruikelijk geworden dat landeigenaren hun domeinen onder hun zonen verdeelden vóór hun dood. Door deze praktijk werd een domein uiteindelijk zo verkleind door herhaalde verdelingen dat de macht en het prestige van een familie ernstig werden aangetast. Om dit onfortuinlijke gevolg te voorkomen, werd de praktijk ingesteld dat één zoon de algemene verantwoordelijkheid op zich nam en toezicht hield op de bezittingen als hoofdopzichter. De Kamakura bakufu institutionaliseerde deze praktijk om de betaling van heffingen te waarborgen door deze hoofdopzichter verantwoordelijk te maken voor het betalen van de collateralen van zijn broers en anderen, evenals die van hemzelf. Dit was echter een louter formele relatie tussen familieleden, die geen beperkingen oplegde aan de praktijk van het onderverdelen van domeinen onder zonen, en inderdaad van cruciaal belang was voor de gevestigde familiale leiders-ondergeschikten relaties. Tegen het einde van de Kamakura-periode begonnen vaders echter hun eigendom uitsluitend aan de oudste zoon na te laten. Dit gebruik is de oorsprong van het erfrecht van het eerstgeboorterecht, dat de verdeling van de erfenis aan toekomstige generaties verbood. Met de ontwikkeling van de praktijk van het eerstgeboorterecht werden het gehele familiesysteem en de daarop gebaseerde leiders-ondergeschikten relaties ernstig gecompromitteerd, evenals het shōen-stijl onkyū systeem dat op deze relatie was gebaseerd. Als gevolg daarvan begon de basis van het middeleeuwse feodalisme te bezwijken [3](#page=3).
##### 1.1.1.3 De opkomst van de shugo-daimyō
Als gevolg van de burgeroorlog werd de lokale administratie overgenomen door shugo. De shugo waren oorspronkelijk niet meer dan lokale bakufu-functionarissen die niet eens de bevoegdheid hadden belastingen te innen. Tijdens de Muromachi-periode usurpeerden zij echter deze bevoegdheid, zetten de jitō om in hun persoonlijke vazallen, en gebruikten bovendien de bepalingen van de wet (genoemd in de vorige sectie) die bakufu-autoriteiten toestond de helft van de shōen-inkomsten in te houden om willekeurig land van shōen, eigendom van tempels, heiligdommen en andere eigenaren, toe te eigenen. Met deze landinbeslagnames en de opbrengsten van deze belastingheffingen vergoedden zij hun groeiende aantal vazallen. Hoe machtiger deze shugo werden, hoe meer zij bakufu-bevelen negeerden totdat zij zelfs juridische proclamatie begonnen uit te vaardigen alsof ze van de shogun zelf kwamen. Kortom, de shugo gedroegen zich steeds meer alsof de gebieden onder hun controle en jurisdictie hun eigen domeinen waren, wat de naam voor een dergelijk shugo-territorium, bunkoku, impliceerde. De opkomst van deze shugo-daimyō betekende een toenemend gebrek aan bakufu-controle en het verval van haar rol als het zwaartepunt van het shōen-stijl feodale systeem [4](#page=4).
### 1.2 Het gedecentraliseerde feodalisme van de Sengoku-periode (1467 – 1568)
#### 1.2.1 Gedecentraliseerd feodalisme
Het uitbreken van de Ōnin-oorlog in 1467 markeert het begin van de Sengoku (oorlogvoerende staten) periode. Confrontaties tussen shugo en lokale magnaten waren daarvóór frequent, maar na 1467 hing politieke macht en overleving uitsluitend af van militaire kracht. Lokale en provinciale heren werden volledig onafhankelijk van bakufu-controle en ontwikkelden zich tot het prototype van Edo-periode daimyō. Het feodalisme van deze periode was dus duidelijk gedecentraliseerd. Dit manifesteerde zich in de administratieve organisaties van de verschillende domeinen of, opnieuw, in wetgeving: elk domein had zijn eigen wet en jurisdictie en neigde ertoe zijn wetgeving verschillend te codificeren, waarbij sommige domeinen gerechtelijke innovaties introduceerden die later als voorlopers dienden voor het rechtssysteem van de Edo-periode. Bovendien werden de familiale leiders-ondergeschikten relatie en het shōen-stijl onkyū systeem in de Sengoku-periode praktisch vervangen door een ander soort vazallschap en door een ander systeem van benefices, die vervolgens de basis vormden van een ander soort feodalisme in de daaropvolgende Edo-periode [4](#page=4).
---
# Het gedecentraliseerde feodalisme van het Sengoku-tijdperk
Het gedecentraliseerde feodalisme van het Sengoku-tijdperk werd gekenmerkt door toenemende onafhankelijkheid van lokale heersers, veranderende leenman-heer relaties en de groei van dorpen en steden.
### 2.1 De opkomst van de shugo-daimyō en gedecentraliseerd feodalisme
Na burgeroorlogen namen shugo, oorspronkelijk bakufu-ambtenaren zonder belastingheffingsautoriteit, lokale administraties over. Gedurende de Muromachi-periode usurpeerden zij de belastingbevoegdheid, maakten jitō tot persoonlijke leenmannen en eigentten land toe van tempels, heiligdommen en andere grootgrondbezitters door de wet te gebruiken die bakufu-autoriteiten toestond de helft van de shōen-inkomsten te onthouden. Met deze landroof en belastingheffingen konden zij hun groeiende aantal leenmannen belonen. Krachtigere shugo negeerden bakufu-bevelen steeds meer en vaardigden zelf juridische proclamaties uit alsof deze van de shogun kwamen. De gebieden onder hun controle, bekend als *bunkoku*, werden als hun eigen domeinen beschouwd. De opkomst van deze shugo-daimyō duidde op een afnemende controle van de bakufu en een neergang van haar rol als centraal punt van het shōen-achtige feodale systeem [4](#page=4).
De Ōnin-oorlog in 1467 markeert het begin van het Sengoku-tijdperk (oorlogvoerende staten). Na 1467 hingen politieke macht en overleving uitsluitend af van militaire kracht. Lokale en provinciale heren werden volledig onafhankelijk van de bakufu en ontwikkelden zich tot de prototypen van de Edo-periode daimyō. Het feodalisme van deze era was daardoor duidelijk gedecentraliseerd, wat zich manifesteerde in de administratieve organisaties van de verschillende domeinen en in de wetgeving. Elk domein had zijn eigen wet en rechtsgebied, en sommige introduceerden juridische innovaties die later precursors werden voor het rechtssysteem van de Edo-periode [4](#page=4).
### 2.2 Verandering in leenman-heer relaties
In het Sengoku-tijdperk werden de familiaire leenman-heer relaties en het shōen-achtige *onkyū*-systeem grotendeels vervangen door een ander soort vazallschap en een ander beneficiesysteem, die de basis vormden voor het feodalisme in de daaropvolgende Edo-periode [4](#page=4).
De voornaamste reden voor de ineenstorting van de familiaire leenman-heer relatie was de verschuiving in de erfpraktijk naar primogenituur. De Kamakura-stijl relatie was gebaseerd op het verdelen van de bezittingen van de vader onder de zonen, wat de bloedverwantschap in stand hield en een militair huishouden verbond. Namen als *kashin* (directe leenmannen, hoofdtak), *ie-no-ko* (directe zijtakken) en *rōtō* (hun zijtakken) weerspiegelen deze familiaire stijl. Met de komst van primogenituur konden deze relaties niet gehandhaafd blijven, en onder lokaal gevestigde hoofden ontstond een nieuw type leenman-heer relatie [5](#page=5).
Directe leenmannen van een hoofd werden nu "yori-oya" genoemd, wat vertaald kan worden als "quasi-ouders" of "beschermers", en de door hen gerekruteerde voetknechten werden "yori-ko", oftewel "quasi-kinderen" of "beschermde personen". Een ander gevolg van de veranderingen in de leenman-heer relatie door primogenituur was dat Kamakura-krijgers slechts indirect aan het hoofd van de krijgershuizen onderworpen waren via het hoofd van de hoofdfamilie. De heersers van het Sengoku-tijdperk eisten echter dat niet alleen het hoofd van de hoofdfamilie, maar alle zittende leiders hun loyaliteit persoonlijk moesten bevestigen en herbevestigen door formele trouwbeloften aan het hoofd [5](#page=5).
Tegelijkertijd stortte het shōen-achtige *onkyū*-systeem, waarbij *shiki*-rechten op gronden binnen de shōen als beneficies werden ontvangen, volledig in. In plaats daarvan werd het gebruikelijk om diensten te vergoeden met directe landgiften, met als gevolg dat tegen het einde van het Sengoku-tijdperk de shōen vrijwel volledig waren verbrokkeld. Belastingen werden dus niet langer geheven op degenen die rechten genoten in de shōen, maar op de dorpsbewoners die op het land woonden [5](#page=5).
### 2.3 De groei van dorpen en steden
Dorpen en steden waren geen uitvinding van het Sengoku-tijdperk. Er was al lang een bloeiend stadsleven in politieke centra zoals Nara, Kyoto (Heian-kyō) of Kamakura, evenals in haven- en marktsteden rondom belangrijke heiligdommen en tempels. Reeds in de Kamakura-periode verschenen de eerste dorpen als juridische entiteiten. Tijdens het Sengoku-tijdperk werd de interne samenhang van dorpen en steden echter versterkt door het gemeenschappelijke belang van de inwoners bij de verdediging van het dorp, de waterwerken en religieuze plaatsen. Landeigenaren profiteerden van de solidariteit van de inwoners door hen collectief verantwoordelijk te maken voor de betaling van belastingen, en zij waren collectief verantwoordelijk voor overtredingen van dorpsleden volgens het strafrecht [5](#page=5) [6](#page=6).
Bovendien was er vóór het Sengoku-tijdperk nooit een dorp of stad gecentreerd rond een concentratie van krijgerswoningen. De daimyō van het Sengoku-tijdperk bouwden vaak versterkte burchten op strategisch gelegen heuveltoppen en lieten hun directe leenmannen in de schaduw van hun kasteel wonen. Deze conglomeraten van woningen trokken handelaren en ambachtslieden aan, er werden markten geopend, en zo ontstond een nieuw type stad, genaamd *jōkamachi*, "steden onder een kasteel". Zo ontstonden steden als Odawara onder de Hōjō, Kōfu onder de Takeda, Sunpu (het huidige Shizuoka) onder de Imagawa, Yamaguchi onder de Ōuchi, of Funai (het huidige Ōita) onder de Ōtomo. Ook steden nabij havens of in de omgeving van belangrijke religieuze plaatsen, zoals Sakai, Kuwano of Yamada, ontwikkelden zich spectaculair [6](#page=6).
> **Tip:** De ontwikkeling van *jōkamachi* laat zien hoe militaire macht en economische activiteit steeds meer met elkaar verweven raakten in het feodale systeem van het Sengoku-tijdperk.
### 2.4 Gedecentraliseerd feodalisme onder centraal toezicht (1568 – 1598)
De ontwikkelingen werden bevorderd door de kadastrale opmetingen van de politieke eenmakers, Oda Nobunaga en Toyotomi Hideyoshi. Oda Nobunaga's opmeting bestond voornamelijk uit het vereisen van landeigenaren om hun registers aan inspecterende ambtenaren te overhandigen. Hideyoshi's kadastrale opmeting (*taikō kenchi*) hervormde het middeleeuwse landbouwsysteem volledig [6](#page=6).
Ten eerste schaften zijn landmeters de lokale gemeenschappen, voorheen aangeduid als *shō*, *gō*, *ho*, en *ri*, af en vervingen deze door *mura* ("dorpen"), waardoor het dorp als basiseenheid werd genomen. Bovendien maakte Hideyoshi's opmeting een einde aan de praktijk van het verdelen van landrechten onder diverse *shiki*-houders. Het belang van deze praktijk was sowieso al afgenomen met de toe-eigening van shōen-landen door de krijgers. De enige *shiki* die op veel plaatsen overleefden, waren die van de landeigenaren en de cultiveerders. Waar twee verschillende personen dergelijke rechten opeisten, erkenden Hideyoshi's landmeters alleen degene die het land daadwerkelijk bewerkte en maakten hem verantwoordelijk voor de belastingbetaling. Aldus schafte de opmeting de rechten van afwezige landeigenaren af en ontzegde pachters het recht om teeltvergoedingen te innen. Alle resterende shōen-vrijstellingen van belastingen en toegang door belastingambtenaren werden afgeschaft. Het veldsysteem, dat per district varieerde, werd gestandaardiseerd en de ongelijkheden in de inning van inkomsten uit leengoederen werden gecorrigeerd. Bovendien standaardiseerde Hideyoshi de... [6](#page=6).
---
# Gedecentraliseerd feodalisme onder centrale controle en de transformatie van het landbouwsysteem
Dit onderwerp behandelt de periode van 1568 tot 1598, waarin Toyotomi Hideyoshi via landhervormingen en de instelling van een nieuwe feodale structuur probeerde het gedecentraliseerde feodalisme onder centrale controle te brengen.
### 3.1 De context van landheren en stedelijke ontwikkeling
Tijdens de Sengoku-periode (perioden van oorlog voeren) ontstonden er nieuwe stedelijke centra, de zogenaamde *jōkamachi* (steden onder een kasteel). Deze steden werden gevormd rond de residenties van krijgsheren (daimyō) en hun directe vazallen, wat handelaren en ambachtslieden aantrok. Populaire voorbeelden hiervan waren Odawara, Kōfu, Sunpu, Yamaguchi en Funai. Ook steden nabij havens of belangrijke religieuze plaatsen, zoals Sakai, Kuwano en Yamada, kenden spectaculaire groei. Stedelijke inwoners waren vaak collectief verantwoordelijk voor belastingbetaling en strafrechtelijke overtredingen [6](#page=6).
### 3.2 Toyotomi Hideyoshi's cadastraal onderzoek (taikō kenchi)
De politieke eenmakers Oda Nobunaga en Toyotomi Hideyoshi voerden omvangrijke cadastrale onderzoeken uit om de landsystemen te hervormen. Hoewel Nobunaga's onderzoek voornamelijk bestond uit het opvragen van bestaande landhoudersadministratie, transformeerde Hideyoshi's *taikō kenchi* het middeleeuwse landbouwsysteem radicaal [6](#page=6).
#### 3.2.1 Hervormingen van het landbouwsysteem
* **Afschaffing van lokale gemeenschappen:** Hideyoshi schafte de bestaande lokale gemeenschappen (aangeduid als *shō*, *gō*, *ho*, en *ri*) af en verving deze door *mura* (dorpen) als de basiseenheid [6](#page=6).
* **Vereenvoudiging van landrechten:** De praktijk van het verdelen van landrechten onder verschillende *shiki*-houders werd beëindigd. Enkel de persoon die het land daadwerkelijk bewerkte, werd erkend en verantwoordelijk gesteld voor belastingbetaling. Dit schafte de rechten van afwezige landeigenaren af en ontzegde onderpachters het recht om pachtinkomsten te innen [6](#page=6).
* **Afschaffing van privileges:** Alle resterende *shōen*-vrijstellingen van belastingen en inspectie door belastingfunctionarissen werden opgeheven [6](#page=6).
* **Standaardisatie:** Het landbouwsysteem, dat per district verschilde, werd gestandaardiseerd. Oneerlijkheden in de inning van inkomsten uit leenbezittingen werden gecorrigeerd [6](#page=6).
* **Standaardisatie van gewichten en maten:** Hideyoshi standaardiseerde ook het systeem van gewichten en maten [7](#page=7).
Samenvattend voerde de *taikō kenchi* radicale veranderingen door in het landbouwsysteem dat sinds de late Heian-periode had bestaan, waarbij de laatste overblijfselen van het *shōen*-systeem werden uitgewist. Dit wordt beschouwd als de tweede grote landhervorming sinds de Taika-hervorming [7](#page=7).
### 3.3 Feodalisme onder Toyotomi Hideyoshi
Onder Toyotomi Hideyoshi werd de basis gelegd voor het feodalisme van de Edo-periode [7](#page=7).
#### 3.3.1 Scheiding van krijgers en boeren
Een van Hideyoshi's belangrijkste maatregelen was het scheiden van de klasse van krijgers van die van de boeren. Vóór de Sengoku-periode werkten krijgers op hun land, tenzij ze opgeroepen werden voor oorlog. Tijdens de Sengoku-periode trokken krijgers steeds vaker permanent naar kastelen om hun meester te beschermen, wat leidde tot een groeiende scheiding tussen boeren en krijgers [7](#page=7).
* **Zwaardjacht:** In 1588 organiseerde Hideyoshi een "zwaardjacht" om het Japanse platteland te ontwapenen en deze scheiding te institutionaliseren [7](#page=7).
* **Klassenclassificatie:** Zij die het land bewerkten, werden permanent geclassificeerd als boeren en mochten het boerenbestaan niet verlaten [7](#page=7).
* **Verboden op nevenactiviteiten:** Hideyoshi verbood in 1591 krijgers in kastelen om zich bezig te houden met handel of landbouw, en verbood boeren om loonarbeiders of handelaren te worden. Hij bepaalde dat krijgers een politieke heersende klasse vormden, gescheiden van handelaren, ambachtslieden of boeren [7](#page=7).
#### 3.3.2 Grondbezit en het feodale systeem
Boeren verkregen rechten op bepaalde gronden als cultiveerders. Landwaarden werden uitgedrukt in *taka* (daka), een schatting van de hoeveelheid ongepelde rijst die het land in een gewone oogst kon opbrengen. De totale landwaarde van een dorp (*mura*) werd aangeduid als *mura-daka*. Dit werd de eenheid waarmee de waarde van een dorp werd uitgedrukt, toegekend aan een daimyō als onderdeel van zijn domein [7](#page=7).
Hoewel de positie van de daimyō ten opzichte van rivaliserende claims werd versterkt, hield hij het land puur ter discretie van de opperste macht, die het recht op legitimering van landbezit monopoliseerde. Het domein was persoonlijk toegekend aan de daimyō en was niet juridisch erfelijk, hoewel het land gebruikelijk opnieuw aan de erfgenaam van de daimyō werd verleend [7](#page=7).
Dit feodale systeem, gevormd onder Toyotomi en verder geconsolideerd onder Tokugawa, kan worden onderscheiden van het op familie gebaseerde, *shōen*-gebaseerde feodalisme van de Kamakura-periode. Het kenmerkt zich als een dorpsgebaseerd, gedecentraliseerd feodalisme onder algemene centrale controle, niet langer bepaald door bloedlijn, maar puur feodaal [8](#page=8).
---
# De historische en conceptuele discussie rond het begrip 'chūsei' (middeleeuwen)
Dit deel behandelt de oorsprong, het gebruik en de kritiek op de westerse periodiseringstermen, met name 'chūsei' (middeleeuwen), in de Japanse geschiedschrijving.
### 4.1 Oorsprong en kritiek op westerse periodiseringstermen in Japan
Het gebruik van westerse historische periodiseringstermen in de Japanse geschiedschrijving roept discussies op, met name rond het begrip "chūsei" (middeleeuwen). Deze termen zijn oorspronkelijk ontwikkeld voor de beschrijving van de Europese geschiedenis en worden bekritiseerd als een mogelijke oplegging van westerse concepten aan niet-westerse samenlevingen. Het concept van "feodalisme" (hōken) kent een complexe geschiedenis, waarbij het Japanse woord al bestond binnen het Chinese Confucianistische politieke discours voordat westerse historiografie gangbaar werd. De introductie van "hōkensei" als vertaling voor het Europese "feudalisme" heeft echter nieuwe connotaties en implicaties met zich meegebracht die problematisch kunnen worden geacht [9](#page=9).
#### 4.1.1 Historicisme en de globalisering van geschiedenis
Het begrip "chūsei" wordt gezien als een modern en beschrijvend concept, vergelijkbaar met de 19e-eeuwse weergave van een Sengoku-periodewarrior. Critici, zoals Dipesh Chakrabarty in "Provincializing Europe", wijzen op "historicisme" als een fenomeen dat de Europese dominantie in de 19e eeuw mede mogelijk heeft gemaakt. Historicisme wordt beschreven als een ideologie van vooruitgang en ontwikkeling die de geschiedenis zodanig structureerde dat deze in Europa begon en zich vervolgens elders verspreidde ("eerst in Europa, dan elders"). Niet-westerse nationalisten zouden later lokale varianten van dit narratief hebben gecreëerd, waarbij "Europa" werd vervangen door een lokaal centrum. Chakrabarty betoogt dat historicisme historische tijd gebruikte als maatstaf voor de culturele afstand tussen het Westen en de niet-Westerse wereld, met name op het gebied van institutionele ontwikkeling [10](#page=10) [9](#page=9).
#### 4.1.2 De Japanse interpretatie van 'chūsei'
De Japanse Wikipedia definieert "chūsei" (middle ages) in enge zin als een segment van de westerse geschiedschrijving, dat de periode na de oudheid en vóór de moderne en vroegmoderne periodes omvat. Het concept van de middeleeuwen ontstond waarschijnlijk al in het begin van de 17e eeuw in Europa, voortkomend uit de Latijnse term *medium aevum*, geïntroduceerd door Italiaanse humanisten in de 14e eeuw [10](#page=10).
In bredere zin wordt "chūsei" als analogie gebruikt om historische periodes in andere regio's aan te duiden die lijken op de Europese middeleeuwen. Echter, deze analogie betekent niet noodzakelijkerwijs dezelfde historische data en er zijn veel disciplines die "chūsei" niet voor periodisering gebruiken [10](#page=10).
##### 4.1.2.1 De Europese oorsprong van de driedeling
In Europa ontwikkelde zich tijdens de Verlichting het idee dat het huidige tijdperk voortkwam uit de Renaissance (restauratie) na een periode van "donkere middeleeuwen" na de glorieuze Grieks-Romeinse oudheid. Deze periode, die tussen de oudheid en het heden lag, werd "middeleeuwen" genoemd, en de driedeling van oudheid – middeleeuwen – moderniteit werd een wijdverbreid paradigma in de Europese geschiedenis [10](#page=10) [11](#page=11).
##### 4.1.2.2 De introductie van 'chūsei' in Japan
De periodisering van de Japanse geschiedenis in oudheid/middeleeuwen/moderne periode volgde het model van de Europese historiografie en kwam in gebruik tijdens de Meiji-periode. De term "chūsei" werd voor het eerst gebruikt aan het begin van de 20e eeuw door de historicus Hara Katsurō (1871–1924). Hara Katsurō zag overeenkomsten tussen de heerschappij van de *bushi* (militaire klasse) en het ridderdom, feodalisme en landgoederenstelsel in de Europese middeleeuwen. Hij definieerde "chūsei" als de periode van ongeveer vier eeuwen vanaf de oprichting van de Kamakura *bakufu* tot de neergang van de Muromachi *bakufu* wat de Kamakura- en Muromachi-periodes (inclusief de Sengoku-periode) omvat. Deze periode werd verder onderverdeeld in vroege en late *chūsei* door de Nanboku-periode [11](#page=11) .
De definitie van "chūsei" door Hara Katsurō benadrukte vanuit politiek-historisch oogpunt de heerschappij van de *bakufu* als kenmerkend, in contrast met de centrale heerschappij van de keizers in de oudheid (Yamato/Nara/Heian). Bovendien onderscheidde men de middeleeuwen van de daaropvolgende vroegmoderne periode, waarin na de ontbinding van de middeleeuwse structuren een nieuwe orde werd gevestigd door een centrale (of hegemonische) macht [11](#page=11).
#### 4.1.3 Correcties aan de demarcatie van 'chūsei'
Het standpunt dat de heerschappij van de *bakufu* het primaire kenmerk van de middeleeuwen vormde, werd bekritiseerd omdat het de politieke geschiedenis te veel benadrukte. Er ontstonden onenigheden over de evaluatie van de oprichting van de Kamakura *bakufu* en het opkomstproces van de *bushi*, waardoor de brede acceptatie van deze traditionele periodisering afnam [11](#page=11).
Sociale en economische geschiedenis, met de nadruk op grondbezit en de middeleeuwse gelaagde gebruiksrechten verbonden aan grondbezit (het *shiki*-systeem), versterkten de opvatting dat de Insei-periode, waarin het *shōen-koryō*-systeem werd gevestigd, opgenomen moest worden in de middeleeuwen. Dit standpunt werd ook in schoolboeken steeds vaker gevolgd vanaf de jaren 1980. Verder wordt gediscussieerd of niet de vroege Mid-Heian-periode (vanaf circa 900), waarin de overgang van de *ritsuryō*-orde naar de feodale staat begon, beschouwd moet worden als het begin van de middeleeuwen [12](#page=12).
##### 4.1.3.1 Demarcatie tussen middeleeuwen en vroegmoderne periode
Er bestaan uiteenlopende meningen over de afbakening tussen de middeleeuwse en de vroegmoderne periode. Enkele voorgestelde markeringen zijn [12](#page=12):
1. Het jaar waarin Oda Nobunaga's streven naar een verenigende macht zich manifesteerde [12](#page=12) .
2. De kadastrale opmeting en landhervorming waarmee Toyotomi Hideyoshi de laatste resten van het *shōen*-systeem ontbond en het land verenigde [12](#page=12) .
3. De oprichting van de Edo *bakufu*, die zijn controle over het gehele land verzekerde met het *bakuhan*-systeem [12](#page=12) .
#### 4.1.4 Kritiek op 'grand narratives'
De discussie over de precieze afbakening van periodes, vergelijkbaar met de debatten in de Chinese en Koreaanse geschiedschrijving, wordt sinds de jaren 1970 vanuit een positivistisch perspectief bekritiseerd. Deze kritiek richt zich tegen zulke "grand narratives", de toenemende fragmentatie van disciplines, en een afname van onderzoek in grote paradigma's zoals periodiseringsdebatten. Dit leidt terug naar de zorgen die door Chakrabarty en eerder door Brown (in de context van feodalisme) werden geuit [12](#page=12).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Shōen | Landgoederen die een semi-autonoom economisch en sociaal systeem vormden, gekenmerkt door relatieve immuniteit van overheidsbelastingen en -autoriteit, en waar rechten op opbrengsten (shiki) konden worden verleend. |
| Feodalisme | Een sociaal, economisch en politiek systeem gebaseerd op landbezit in ruil voor militaire dienst en loyaliteit, waarbij een hiërarchie van leenheren en leenmannen bestond. |
| Muromachi Bakufu | Het militaire bewind (bakufu) dat werd opgericht door de Ashikaga-clan na de val van de Kamakura bakufu, met het centrum van de macht in Kyoto. |
| Sengoku-tijdperk | Een periode in de Japanse geschiedenis die bekend staat als de Periode van de Strijdende Staten (1467-1568), gekenmerkt door wijdverbreide burgeroorlogen en de opkomst van machtige regionale krijgsheren (daimyō). |
| Azuchi-Momoyama-periode | Een periode in de Japanse geschiedenis die volgde op het Sengoku-tijdperk, gekenmerkt door de eenmaking van Japan onder leiders als Oda Nobunaga en Toyotomi Hideyoshi. |
| Tokugawa-periode (Edo-periode) | Een lange periode van relatieve vrede en stabiliteit onder het bewind van de Tokugawa-shogunaat, die begon in 1603 en duurde tot 1868, gekenmerkt door een strikte sociale hiërarchie en isolatiebeleid. |
| Shugo-daimyō | Regionale militaire gouverneurs (shugo) die tijdens de Muromachi-periode steeds meer macht verwierven, eigen domeinen ontwikkelden en effectief autonome krijgsheren werden. |
| Chūsei | Het Japanse equivalent van de Europese "middeleeuwen", een term die wordt gebruikt om een periode in de Japanse geschiedenis te beschrijven die doorgaans van de Kamakura- tot de Muromachi-periode loopt. |
| Onkyū | Een systeem van toekenning van voordelen of inkomen, vaak in de vorm van rechten op de opbrengst van land (shiki), dat als beloning diende binnen de feodale relaties. |
| Shiki | Rechten op de opbrengst of het gebruik van land binnen het shōen-systeem, die konden worden verleend aan individuen in plaats van directe landbezitsrechten. |
| Primogenituur | Een erfopvolgingsrecht waarbij het gehele familiebezit overgaat op de oudste zoon, een praktijk die de traditionele familiebanden en leenman-heer relaties in Japan ondermijnde. |
| Taikō Kenchi | De landmeetkundige en kadastrale onderzoeken uitgevoerd door Toyotomi Hideyoshi, die tot doel hadden het landbouwsysteem te hervormen, belastingen te standaardiseren en de basis te leggen voor het Tokugawa-feodalisme. |
| Mura | Dorp, het fundamentele economische en administratieve eenheid na de hervormingen van Hideyoshi, waar de bewoners collectief verantwoordelijk werden gesteld voor belastingheffing. |
| Mura-daka | De totale waarde van de landbouwgrond van een dorp, uitgedrukt in termen van de verwachte rijstopbrengst, en gebruikt als eenheid voor het toekennen van domeinen aan daimyō. |
Cover
8 - History of Japan new Summary Lecture 8 (1).pdf
Summary
# De consolidatie en verval van dorpsgebaseerd feodalisme
Dit onderwerp beschrijft de ontwikkeling, consolidatie en uiteindelijke afbraak van het dorpsgebaseerde feodalisme in Japan tijdens de Edo-periode (1600-1868).
## 1. De consolidatie en verval van dorpsgebaseerd feodalisme
### 1.1 Introductie tot het dorpsgebaseerde feodalisme
Na de eenmaking van Japan door Toyotomi Hideyoshi in 1587, die werd voortgezet door Tokugawa Ieyasu na de Slag bij Sekigahara in 1600, werd een nieuw type feodalisme gevestigd. Dit systeem, ook wel "gedecentraliseerd feodalisme onder algemene centrale controle" of "verenigd feodalisme" genoemd, verschilde aanzienlijk van eerdere vormen zoals het Kamakura-feodalisme en Europese feodaliteit. De kern van dit nieuwe systeem lag in de heerser-vazalrelatie en het systeem van begunstigingen, die werden uitgedrukt in de termen 'shihai' (controle) en 'fujō' (assistentie). Dit systeem, dat de hele Japanse samenleving 'gefoudaliseerde', bevatte ook de kiemen van moderniteit [1](#page=1) [2](#page=2).
### 1.2 Een nieuwe stijl van heerser-vazal relatie: “Control” (shihai)
Aan de top van de hiërarchie stond de heersende shogun, gevolgd door zijn directe vazallen: daimyō, hatamoto en gokenin. Deze vazallen stonden onder strikte controle van bakufu-ambtenaren, zowel in vredestijd als in oorlogstijd [2](#page=2).
#### 1.2.1 De rol van daimyō
Daimyō, met een inkomen tussen 10.000 en 100.000 koku (ongeveer 180,4 liter ongepelde rijst per koku), stonden onder controle van de rōjū, de Raad van Ouderen. Hun positie was gebaseerd op de militaire suprematie van Ieyasu, formeel bevestigd in 1603 [3](#page=3).
* **Restricties en controles op daimyō:**
* Periodieke recitation van de Buke-sho-hatto (regels voor militair gedrag) [3](#page=3).
* Strikte grenscontrole (sakoku) om buitenlandse handel en beleid te monopoliseren [3](#page=3).
* Strategisch belangrijke gebieden werden direct onder bakufu-controle geplaatst of toevertrouwd aan leden van de Tokugawa-familie (shinpan daimyō) en vroege volgelingen (fudai daimyō) [3](#page=3).
* Minder betrouwbare daimyō (tozama daimyō) werden naar afgelegen gebieden verbannen [3](#page=3).
* Wederzijdse controle tussen daimyō [3](#page=3).
* Systeem van alternerende residentie (sankin kōtai), waarbij daimyō elk jaar in Edo verbleven en hun familie als gijzelaar achterlieten. Dit systeem legde enorme financiële lasten op de daimyō en beperkte hun economische macht [3](#page=3).
* Verplichte deelname aan onderhoudswerken van het Edo-kasteel en andere openbare werken, wat hun financiële middelen verder uitputte. Deze maatregelen stimuleerden echter de ontwikkeling van transport- en communicatie-infrastructuur, wat ironisch genoeg de ontwikkeling van een commerciële economie bevorderde die het feodale systeem ondermijnde [3](#page=3).
Daimyō pasten vergelijkbare methoden toe om hun eigen vazallen te controleren [3](#page=3).
#### 1.2.2 De rol van hatamoto en gokenin
Hatamoto en gokenin waren directe vazallen van de shogun met fiefs van minder dan 10.000 koku. Ze stonden onder controle van de Raad van Junioren [4](#page=4).
* **Hatamoto:** Hadden het recht op audiëntie bij de shogun. Rond 1722 waren er meer dan 5.000 hatamoto [4](#page=4).
* **Gokenin:** Hadden dit recht niet. Rond 1722 waren er meer dan 17.000 gokenin [4](#page=4).
Beide groepen moesten zich aan dezelfde regels houden als de daimyō, en sommigen moesten deelnemen aan sankin kōtai [4](#page=4).
### 1.3 Een nieuw systeem van begunstiging: “Assistance” (fujō)
Er waren twee soorten "assistentie" in de Edo-periode: directe betalingen in rijst en toekenning van fiefs [4](#page=4).
* **Rijstbetalingen:** Voornamelijk bestemd voor gokenin van lagere rang. Het aantal ontvangers was groter, maar de totale waarde was lager dan die van fiefs [4](#page=4).
* **Fiefs:** Toegekende gronden werden "privéland" genoemd en omvatten alle landen van daimyō, hatamoto en gokenin [4](#page=4).
* Daimyō werden "heren" genoemd, en hatamoto en gokenin "superintendanten" (jitō) [4](#page=4).
* Deze elites stonden boven boeren, ambachtslieden en handelaren [4](#page=4).
* Tempels en heiligdommen werden ook als heren of superintendanten van hun land beschouwd [4](#page=4).
* "Privéland" werd gewaardeerd op basis van de geschatte rijstopbrengst in koku, berekend uit de standaardopbrengst van elke dorp die het fief vormde [4](#page=4).
* Vazallen ontvingen belastingen van de cultiveerders en moesten daaruit hun eigen vazallen betalen [4](#page=4).
* In de vroege Edo-periode waren de meeste dorpelingen landbezittende cultiveerders; de latere praktijk van één persoon die eigendomsrechten op vele percelen verkreeg, was nog relatief zeldzaam. De economische conditie van de dorpen als basis voor feodale begunstigingen was over het algemeen gezond [4](#page=4).
### 1.4 De verval van dorpsgebaseerd feodalisme
Ondanks de inspanningen van de bakufu om het feodale systeem te bewaren, begonnen diverse factoren tot het verval ervan te leiden [5](#page=5).
#### 1.4.1 De verzwakking van "Control"
* **Langdurige vrede:** Na de uitroeiing van de Toyotomi-familie in 1615 bracht de blijvende vrede de vazallen hun raison d'être ontnam en leidde tot demoralisatie. Het prestige van militaire posities daalde, en men verkoos civiele dienstposities [6](#page=6).
* **Verlies van vertrouwen in leiders:** De economische malaise van de daimyō maakte verdere toekenningen onmogelijk. Erger nog, daimyō leenden geld van hun verarmde vazallen, wat de loyaliteit ernstig schaadde [6](#page=6).
* **Economische druk op samoerai:** De ontwikkeling van een geld- en goederengerichte economie bedreigde de economische levensvatbaarheid van samoerai die afhankelijk waren van vaste inkomsten uit hun fiefs. Velen moesten hun zwaarden verpanden, kleine bedrijven starten of nevenactiviteiten ondernemen om faillissement te voorkomen. Veel samoerai waren meer handelaar of ambachtsman dan krijger, hoewel ze hun samoerai-status behielden. Dit was ook een uiting van het verval van "assistentie" [6](#page=6).
#### 1.4.2 De achteruitgang van "Assistance"
De Edo-feodaliteit was afhankelijk van de voortdurende levensvatbaarheid van het dorp als basis voor het "assistentie"-systeem [6](#page=6).
* **Stagnatie in dorpsproductie:** Vanaf het midden van de Edo-periode stagneerde de groei van de opbrengst uit dorpsproductie. Hierdoor konden dorpen de last van een groeiende samoerai-klasse en hun toenemende uitgaven minder goed dragen [7](#page=7).
* **Oorzaken van stagnatie:**
* Tekorten aan materiaal en mankracht voor voortdurende agrarische welvaart [7](#page=7).
* Toenemende armoede op het platteland door de oprukkende monetaire economie [7](#page=7).
* Excessieve belastingen [7](#page=7).
* Afname van de agrarische bevolking [7](#page=7).
* De last van natuurrampen, zoals hongersnoden en epidemieën [7](#page=7).
* Beperking van de bevolkingsgroei door abortus en kindermoord [7](#page=7).
* Grote aantallen mensen die naar de steden trokken [7](#page=7).
* **Penetratie van de geld economie in dorpen:** Dit leidde tot verscherpte klassenverschillen binnen de boerenbevolking, waarbij sommigen zich bezighielden met handel of productie, terwijl anderen hun land verloren en quasi-slaven werden van niet-feodale grootgrondbezitters [7](#page=7).
* **Instorting van het dorp als economische eenheid:** Deze ontwikkelingen leidden tot de ineenstorting van het dorp als een zelfvoorzienende economische eenheid, en daarmee tot het einde van het systeem van "assistentie", de tweede pijler van het Edo-feodalisme [7](#page=7).
### 1.5 De komst van globaliserend kapitalisme en de ineenstorting van de feodale orde
Naast interne problemen begon vanaf het einde van de 18e eeuw de buitenlandse druk toe te nemen [7](#page=7).
* **Russische toenadering:** Vanaf 1778 probeerden de Russen handelsrelaties aan te knopen, wat echter aanvankelijk werd afgewezen [7](#page=7).
* **Toenemende westerse invloed:** De Franse bezetting van Nederland en de Britse verovering van India belemmerden de Nederlandse overzeese handel, waardoor Engelse en Amerikaanse schepen de Japanse wateren opzochten. Verschillende incidenten, zoals de eis tot levering door een Engels oorlogsschip in Nagasaki in 1809, toonden de groeiende druk [7](#page=7).
Deze externe factoren, gecombineerd met de interne economische en sociale ontwrichtingen, droegen bij aan de uiteindelijke ineenstorting van de feodale orde [7](#page=7).
---
# De opkomst van globaliserend kapitalisme en de ineenstorting van de feodale orde
Dit deel belicht hoe externe druk het feodale systeem ondermijnde, met name de toenemende aanwezigheid van buitenlandse mogendheden en de uiteindelijke opening van Japan.
### 2.1 Interne economische factoren die het feodalisme ondermijnen
De groei van de opbrengsten uit dorpsproductie stagneerde, waardoor de dorpen minder in staat waren de groeiende samuraiklasse en hun uitgaven te ondersteunen. De economische basis van het feodalisme begon hierdoor te brokkelen. De stagnatie in de agrarische productie werd verergerd door tekorten aan materialen en mankracht. Armoede op het platteland nam toe door de opkomst van de monetaire economie, excessieve belastingen, een dalende agrarische bevolking en natuurrampen. Daarnaast werden de bevolkingsgroei beperkt door abortus en kindermoord, en leidden veel mensen tot de steden, wat de agrarische sector trof. De penetratie van de geld economie in de dorpen versterkte de klassenverschillen binnen de boerenstand, waarbij sommigen zich bezighielden met handel of productie in plaats van landbouw, terwijl anderen hun land verloren en quasi-slaven werden van niet-feodale grootgrondbezitters. Deze ontwikkelingen leidden tot de ineenstorting van het dorp als zelfvoorzienende economische eenheid en daarmee van het systeem van "onderstand" dat een pijler was van het feodalisme in de Edo-periode [7](#page=7).
### 2.2 Externe druk en toenemende buitenlandse interactie
Vanaf het einde van de 18e eeuw nam de buitenlandse druk toe. In 1778 verschenen de Russen aan de kust van Hokkaido met een voorstel voor handelsbetrekkingen, dat echter werd afgewezen. In 1792 arriveerde een Russische gezant met een vergelijkbaar voorstel, maar kreeg slechts toestemming om Nagasaki te bezoeken. In 1804 werd deze toestemming benut, maar zonder succes. De Franse bezetting van Nederland tijdens de Napoleontische oorlogen en de Britse overname van India verstoorden de Nederlandse overzeese handel, waardoor Britse en Amerikaanse schepen Japanse wateren opzochten. Tussen 1803 en 1824 bezochten diverse Amerikaanse en Britse schepen Nagasaki en andere kustgebieden, waarbij soms zelfs acties werden ondernomen zoals het gijzelen van Nederlandse inspecteurs en het eisen van voorraden [7](#page=7).
In 1825 vaardigde de bakufu een bevel uit om alle buitenlandse schepen die de Japanse kust naderden onder vuur te nemen. Dit bevel werd in 1837 uitgevoerd toen een Amerikaans handelsschip de baai van Uraga bezocht. In 1842 werd dit bevel echter ingetrokken, waarschijnlijk onder invloed van de Chinese nederlaag in de Opiumoorlog, die de Chinese markt voor Groot-Brittannië opende [7](#page=7) [8](#page=8).
### 2.3 Commodore Perry en de opening van Japan
Vanaf 1842 zag de bakufu zich gedwongen passief toe te kijken hoe Amerikaanse, Franse en Britse schepen in Japanse wateren patrouilleerden of, zoals in 1849, de Japanse autoriteiten plaagden met demonstratieve dieptemetingen in de baai van Uraga. In 1853 verscheen Commodore Perry van de Verenigde Staten in Japanse wateren met de eis dat Japan zich zou openen voor buitenlandse betrekkingen en handel. Deze eis stond lijnrecht tegenover het traditionele beleid van strikte grenscontrole, bekend als sakoku. Ondanks het belang dat alle binnenlandse krachten hechtten aan dit beleid, dwong de aanwezigheid van de Amerikaanse oorlogsschepen de bakufu tot het ondertekenen van een vriendschapsverdrag met de VS in 1854. Drie jaar later werd een nieuw verdrag inzake vriendschap en handel getekend met de Amerikaanse consul-generaal, Townsend Harris [8](#page=8).
Deze verdragen markeerden het einde van het sakoku-beleid. De bakufu vreesde de reactie van de binnenlandse politiek en het hof op deze verdragen. Om de verantwoordelijkheid te delen, zocht de bakufu keizerlijke goedkeuring voor het handelsverdrag, maar het hof weigerde dit bij keizerlijk edict. Dit had twee belangrijke gevolgen: ten eerste moest de bakufu het verdrag op eigen verantwoordelijkheid bekrachtigen, en ten tweede werd haar prestige ernstig geschaad door het conflict met het hof, wat de relatie met de daimyō's ondermijnde. De daimyō's begonnen te twijfelen aan de efficiëntie van de bakufu en haar claim op monopolistische politieke macht [8](#page=8).
### 2.4 De erosie van bakufu-macht en de Meiji-restauratie
In de jaren na 1858 erodeerde de macht van de bakufu ten opzichte van het hof en de machtige tozama-daimyō's gestaag. Voor het eerst legden de machtigere daimyō's directe betrekkingen aan met het hof, dat zelf politieke activiteiten begon te ontplooien. Chōshū, een van de meest invloedrijke tozama-domeinen, leidde de oproep tot omverwerping van de bakufu. Satsuma, een ander machtig domein, nam een minder extreme houding aan en werkte aan een nieuwe nationale machtsstructuur waarin de bakufu, het hof en de belangrijkste tozama-domeinen de macht zouden delen (de zogenaamde kōbu-gattai compromis). Na twee militaire expedities van de bakufu tegen de rebellerende Chōshū-troepen in 1864 en 1866, besloten Chōshū en Satsuma echter gezamenlijk te werken aan de restauratie van het keizerlijke gezag in plaats van de bakufu. Ze verkregen de steun van invloedrijke hofadelijken, zoals Iwakura Tomomi en Sanjō Sanetomi. In 1867 verkregen de anti-bakufu krachten een geheim keizerlijk bevel om de bakufu omver te werpen, waarna hun troepen in de strijd werden verslagen [8](#page=8) [9](#page=9).
In januari 1868 nam een coalitie van domeinen, die zich tegen de Tokugawa-bakufu had gekeerd en zich had verbonden met het keizerlijk hof, het keizerlijk paleis in Kyoto in. Zij kondigden het einde aan van het bestuur van de Tokugawa-bakufu en de terugkeer van de feitelijke politieke macht naar de keizer. In oktober 1868 koos de keizer de regeringsnaam Meiji, en dit evenement staat algemeen bekend als de "Meiji-restauratie". De jaren van keizer Meiji's regering worden de "Meiji-periode" genoemd (1868–1912). In juni 1869 werden de resterende troepen van de Tokugawa en hun bondgenoten verslagen. Edo werd hernoemd tot Tokyo en werd de nieuwe nationale hoofdstad. In het decennium dat volgde lanceerde de Meiji-regering een hervormingsprogramma dat geleidelijk alle sporen van het oude bakuhan-systeem uitwiste, zoals de vervanging van de han door prefecturen in 1871, landhervormingen en een nieuw belastingsysteem tussen 1871–1873, de invoering van een nieuw schoolsysteem in 1872 om universele geletterdheid te bereiken, en de oprichting van een modern massaleerlingenleger in 1873. Dit effende de weg voor de transformatie van Japan tot een moderne industriële staat en samenleving [9](#page=9).
---
# Nieuwe leiders-vazalrelatie: "Controle" (shihai)
De Edo-periode feodalistische structuur introduceerde een nieuw model van leiders-vazalrelaties, gekenmerkt door "controle" (shihai) en "assistentie" (fujō), wat leidde tot een meer gecentraliseerde vorm van feodalisme die de kiemen van moderniteit bevatte [2](#page=2).
### 3.1 De hiërarchische structuur van het Edo-periode feodalisme
Het feodale systeem van de Edo-periode werd gekenmerkt door een strikt hiërarchische structuur, met de shogun aan de top, gevolgd door zijn directe vazallen: daimyō, hatamoto en gokenin [2](#page=2).
#### 3.1.1 De rol van de shogun
De shogun, de leider van de Tokugawa-huishouding, stond aan het hoofd van de hiërarchische structuur van het Edo-periode feodalisme. De shogun regeerde met een gecentraliseerde macht die de controle uitoefende over alle Japanse landerijen en de maatschappij feodaliseerde [2](#page=2).
#### 3.1.2 De daimyō
Daimyō waren directe vazallen van de shogun die een inkomen hadden van 10.000 tot 100.000 koku (ongeveer 180,4 liter ongepelde rijst per koku). Ze stonden onder controle van de *rōjū*, de leden van de Raad van Ouderen, het belangrijkste orgaan binnen de relatief eenvoudig gestructureerde bakufu-administratie [3](#page=3).
* **Positie en controle:** Hun positie was oorspronkelijk bepaald door de militaire suprematie van Ieyasu's troepen en formeel bevestigd in 1603. De daimyō moesten eden zweren die het leiderschap van de shogun bevestigden. Periodiek werden zij verplicht de *Buke-sho-hatto* (regels voor het gedrag van krijgers) te beluisteren. De bakufu hanteerde een systeem van restricties om de macht van de daimyō te beperken, waaronder het beleid van strikte grenscontrole (*sakoku*) om buitenlandse handel en beleid te monopoliseren [3](#page=3).
* **Strategische indeling:** Strategisch gelegen gebieden werden direct onder bakufu-controle geplaatst of toevertrouwd aan leden van de Tokugawa-familie (*shinpan daimyō*) of aan Ieyasu's volgelingen van vóór de Slag bij Sekigahara (*fudai daimyō*). Daimyō wier loyaliteit later dateerde (*tozama daimyō*) werden naar afgelegen gebieden verbannen [3](#page=3).
* **Maatregelen om macht te beperken:**
* **Wederzijdse controle:** Daimyō moesten elkaar nauwlettend in de gaten houden [3](#page=3).
* **Sankin kōtai (afwisselend verblijf):** Elke twee jaar moesten daimyō in de hoofdstad Edo verblijven, waardoor ze één jaar in hun eigen domein konden doorbrengen, maar hun vrouw en kinderen als gijzelaars in Edo moesten achterlaten. Dit systeem van reizen tussen domein en Edo veroorzaakte enorme uitgaven, wat hun economische macht beperkte [3](#page=3).
* **Bijdragen aan publieke werken:** Daimyō waren verplicht bij te dragen aan onderhoudswerken van het Edo-kasteel en andere publieke projecten, wat hun financiële middelen verder uitputte. Deze maatregelen zouden de ontwikkeling van een commerciële economie hebben gestimuleerd, wat uiteindelijk de fundamenten van het feodale systeem ondermijnde [3](#page=3).
* **Interne controle:** Daimyō pasten veel van de methoden van de bakufu toe om hun eigen vazallen te controleren, die in dezelfde ondergeschikte relatie stonden als zijzelf ten opzichte van de bakufu [3](#page=3).
#### 3.1.3 De hatamoto en gokenin
Hatamoto en gokenin waren ook directe vazallen van de shogun, maar hun len len hadden een waarde van minder dan 10.000 koku. Ze stonden onder direct toezicht van de Raad van Junioren, het tweede belangrijke orgaan na de *rōjū*-raad [4](#page=4).
* **Onderscheid:** Hatamoto verschilden van gokenin doordat zij het recht op audiëntie hadden, terwijl de gokenin dat niet hadden [4](#page=4).
* **Aantallen:** Een telling uit 1722 schatte het aantal hatamoto op ruim 5.000 en het aantal gokenin op ruim 17.000 [4](#page=4).
* **Regels:** In principe moesten zij zich aan dezelfde regels en voorschriften houden als de daimyō, en sommigen moesten deelnemen aan *sankin kōtai* [4](#page=4).
### 3.2 Mechanismen van controle en assistentie
De Edo-periode introduceerde specifieke termen om de leiders-vazalrelaties te beschrijven: "controle" (*shihai*) en "assistentie" (*fujō*).
#### 3.2.1 "Controle" (shihai)
* **Definitie:** *Shihai* (controle) was de kern van de hiërarchische relatie tussen leiders en hun ondergeschikten. Het hield in dat vazallen, van daimyō tot gokenin, onderworpen waren aan de bevelen van de bakufu, zowel in vrede als in oorlog [2](#page=2).
* **Functie:** Deze controle hield in dat bakufu-functionarissen bevelen communiceerden aan ondergeschikten en verzoeken van vazallen overbrachten aan hogere autoriteiten [2](#page=2).
#### 3.2.2 "Assistentie" (fujō)
* **Definitie:** *Fujō* (assistentie) verving de oudere term *onkyū* in de bakufu-wetgeving. Het verwees naar de compensatie die ondergeschikten ontvingen, voornamelijk in de vorm van inkomen uit productie van dorpen [2](#page=2).
* **Vormen van assistentie:** Er waren twee soorten "assistentie":
1. **Directe betalingen in rijst:** Dit werd voornamelijk uitbetaald aan gokenin van lagere rang. Het aantal ontvangers was groter, maar de totale waarde van deze rijstbetalingen was aanzienlijk lager dan die van de feodale toekenningen [4](#page=4).
2. **Feodale toekenningen (fiefs):** Dit waren landerijen die als "privéland" werden aangeduid en toebehoorden aan daimyō, hatamoto en gokenin. De totale waarde van "assistentie" in de vorm van fiefs was significant hoger dan alle rijstbetalingen samen [4](#page=4).
* **Landsysteem:** "Privélanden" werden gewaardeerd op basis van de geschatte rijstopbrengst in *koku*, berekend door de standaardopbrengst van elk dorp binnen het fief op te tellen [4](#page=4).
* **Inkomen uit feodale toekenningen:** Wanneer vazallen "assistentie" in de vorm van domeinen ontvingen, ontvingen zij de belastingen die door de cultiveerders van het land werden betaald. Van dit bedrag moesten zij vervolgens hun eigen vazallen betalen [4](#page=4).
### 3.3 De transformatie van het feodalisme
Het Edo-periode feodalisme, ook wel "gedecentraliseerd feodalisme onder algehele centrale controle" of "verenigd feodalisme" genoemd, was uniek en verschilde van het Europese en Kamakura-periode feodalisme [2](#page=2).
* **Japanse maatschappij "gefeodaliseerd":** Alle land in Japan werd het domein van de krijgershuizen, en de Japanse maatschappij zelf werd gefeodaliseerd [2](#page=2).
* **Nieuwe juridische basis:** Het recht van de Edo-periode vestigde nieuwe terminologie om de twee hoofdelementen van het feodale systeem te adresseren: *shihai* (controle) en *fujō* (assistentie) [2](#page=2).
* **Structuur van controle en compensatie:** De evolutie naar een enkel, hiërarchisch gestructureerd systeem was gebaseerd op een leiders-vazalrelatie van controle door superieuren en compensatie van ondergeschikten door middel van inkomen uit dorpsproductie [2](#page=2).
* **Welvaart van dorpen:** In de vroegere Edo-periode waren de meeste dorpelingen landbezittende cultiveerders. De latere praktijk waarbij één persoon eigendomsrechten op meerdere percelen verwierf, was nog relatief zeldzaam, en de economische toestand van de dorpen als basis voor feodale toekenningen van "assistentie" was over het algemeen gezond [4](#page=4).
> **Tip:** De nadruk op *shihai* (controle) en *fujō* (assistentie) in de Edo-periode markeert een verschuiving naar een meer gestandaardiseerde en hiërarchisch georganiseerde vorm van feodalisme, die cruciaal was voor de stabiliteit van het Tokugawa-shogunaat.
> **Voorbeeld:** Het *sankin kōtai*-systeem is een uitstekend voorbeeld van *shihai*, waarbij de bakufu de daimyō fysiek controleerde door hen te dwingen hun familie als gijzelaars achter te laten in Edo en de reiskosten hun financiële middelen konden uitputten.
---
# Nieuw systeem van begunstigingen: "Assistentie" (fujō)
Dit onderwerp verklaart hoe land en middelen werden verdeeld als compensatie binnen het feodale systeem en de evolutie van dit systeem van begunstigingen.
### 4.1 Soorten assistentie
In de Edo-periode bestonden er twee hoofdtypen van "assistentie" voor retentiehouders:
* Directe betalingen in de vorm van rijst.
* Toekenning van lenen (fiefs).
Rijstbetalingen waren voornamelijk bestemd voor gokenin van lagere rang. Hoewel het aantal retentiehouders dat rijst ontving groter was dan het aantal dat lenen verkreeg, was de totale waarde van de "assistentie" in de vorm van lenen aanzienlijk hoger dan die van alle rijstbetalingen samen [4](#page=4).
### 4.2 Enfeoffed land als "privé-land"
Land dat als assistentie werd toegekend, werd over het algemeen aangeduid als "privé-land". Dit omvatte alle landen die toebehoorden aan de daimyō, hatamoto en gokenin. Dit stond in contrast met land dat direct door de bakufu werd gehouden, en de bezittingen van tempels en schrijnen [4](#page=4).
* **Daimyō** werden beschouwd als "heren" van hun domeinen.
* **Hatamoto en gokenin** werden aangeduid als "opzichters" (jitō).
Samen vormden zij de heersende elite, superieur aan boeren, ambachtslieden en kooplieden (in die volgorde). Tempels en schrijnen werden, afhankelijk van hun belangrijkheid, gezien als heren of opzichters van hun landen [4](#page=4).
#### 4.2.1 Waardering van privé-land
De totale waarde van "privé-landen" van alle soorten werd berekend aan de hand van de geschatte totale rijstopbrengst in koku. Dit werd verkregen door de vastgestelde standaardopbrengst van elk dorp dat deel uitmaakte van het leen op te tellen [4](#page=4).
Wanneer bakufu-vassallen "assistentie" in de vorm van domeinen ontvingen, ontvingen zij de belastingen die werden betaald door de cultiveerders van het land dat zij als leen hielden. Van dit bedrag moesten zij op hun beurt hun eigen retentiehouders betalen [4](#page=4).
### 4.3 Het verval van dorpsgebaseerd feodalisme
Het bakufu deed aanzienlijke inspanningen om het gevestigde feodale systeem te behouden. Dit omvatte strenge controle op de daimyō, die enerzijds autonome heersers waren van hun domeinen, maar anderzijds ook werden beschouwd als de belangrijkste lokale ambtenaren van het bakufu. Dit bleek uit de reglementen van de Buke-sho-hatto en de ritsuryō-stijl titels die de retentiehouders van het bakufu ontvingen. Deze titels waren louter eervol, maar de strenge straffen voor wanbeheer en oneigenlijk machtsmisbruik benadrukten de claims van het bakufu als de centrale administratieve macht [5](#page=5).
Een cruciaal element voor het behoud van het feodale systeem was de strikte klassenstabiliteit en de handhaving van de speciale positie van de militaire klasse. Ideologisch werd het rigide klassensysteem van de Edo-periode ondersteund door het Neo-Confucianisme, waarbij de samurai werden geïdentificeerd als junzi ("edelen") [5](#page=5).
Het bakufu trachtte ook de economische levensvatbaarheid van de dorpen als basis voor belastingheffing te waarborgen. Er werden inspanningen geleverd om sociale en economische veranderingen op het platteland te voorkomen en de geld economie te weren uit de natuurlijke, zelfvoorzienende economische eenheden die de basis vormden van het Edo feodale systeem. Hoewel monetaire aspecten niet werden genegeerd, werden ze nooit aangemoedigd door het bakufu uit angst voor de eigen suprematie [5](#page=5).
#### 4.3.1 Financiële uitdagingen van het bakufu
Het bakufu was in wezen de grootste feodale heer van Japan, met directe controle over landen die jaarlijks ongeveer 4.5 miljoen koku produceerden. Onder de eerste twee Tokugawa shōgun, Ieyasu en Hidetada, had het bakufu enorme rijkdom vergaard uit oorlogsbuit, buitenlandse handel en mijnbouw. Deze middelen, naast de belastinginkomsten uit direct gecontroleerde landen, behoorden tot de belangrijkste financiële bronnen [5](#page=5).
De uitgaven van het bakufu voor het besturen van het hele land waren echter immens. Tegen het Genroku-tijdperk (1688–1704) waren de aanvankelijk opgebouwde reserves zo uitgeput dat het bakufu gedwongen was tot expedienten zoals het debaseren van zijn eigen munt. Yoshimune, de achtste shōgun (1716–1745), keerde dit beleid om en benadrukte de deugden van ingetogenheid en zuinigheid (Kyōhō-hervormingen). Latere bakufu-functionarissen, zoals Matsudaira Sadanobu in het Kansei-tijdperk (1789-1801) en Mizuno Tadakuni in 1841 (Tempō-hervormingen), namen diverse stappen om de geleidelijke desintegratie van de feodale economie tegen te gaan. Deze pogingen tot bezuiniging mislukten echter allemaal [5](#page=5).
De situatie van de meeste feodale domeinen was niet beter. Waar hervormingsprogramma's faalden, waren feodale leiders uiteindelijk verplicht uitgebreid te lenen van welvarende kooplieden. Uiteindelijk verleenden zowel het bakufu als de daimyō speciale privileges aan kooplieden die instemden met het verstrekken van leningen. Dergelijke kooplieden konden het recht verkrijgen om als samurai te worden behandeld en ontvingen vaak stipenden en toelagen, vergelijkbaar met samurai-retentiehouders. Dit fenomeen betekende een omkering van samurai die gedwongen werden kooplieden te worden om faillissement te voorkomen, en signaleerde de overwinning van de geld economie op de feodale orde [5](#page=5) [6](#page=6).
Hoewel de monetaire economie afhankelijk was van de feodale economie, en noch de mercantile noch de geldschieterskapitaal krachtig genoeg waren om het feodale systeem te vernietigen, was de spectaculaire groei van de monetaire economie en daarmee de economische macht van het gewone volk sinds het midden van de Edo-periode een gevaarlijk teken van verval vanuit feodaal oogpunt [6](#page=6).
### 4.4 Verzwakking van "controle" en het persoonlijk verband
Een van de redenen voor de verzwakking van de militaire band van feodale loyaliteit was de blijvende vrede sinds de uitroeiing van de Toyotomi-familie in 1615. De vrede beroofde de retentiehouders van hun bestaansrecht en liet hen gedemoraliseerd achter. Het verlies van militaire elan bleek uit de dalende prestige van militaire posities. Hatamoto en gokenin, die ooit gretig wachtposten zochten om militaire dienst te verrichten, ontwikkelden geleidelijk een voorkeur voor officiële burgerlijke dienstfuncties [6](#page=6).
Bovendien werd de band tussen leider en retentiehouder ondermijnd door het verlies van vertrouwen van de retentiehouders in hun leiders. Tegen de tweede helft van de Edo-periode belette de economische malaise van de daimyō verdere toekenningen. Erger nog, daimyō probeerden zich te onttrekken aan insolventie door te lenen van hun verarmde vazallen, een ontwikkeling die de loyaliteit van de retentiehouders aan hun leiders ernstig beschadigde [6](#page=6).
Tegelijkertijd bedreigde de bovengenoemde ontwikkeling van een op geld en goederen gerichte economie de economische levensvatbaarheid van samurai die leefden van vaste inkomsten uit hun lenen. Velen waren gedwongen hun zwaarden te verpanden, anderen moesten kleine bedrijven starten of ander werk naast hun officiële taken aannemen om faillissement te ontlopen. Velen waren, terwijl ze hun samurai-status behielden, in feite minstens zoveel kooplieden of ambachtslieden als krijgers [6](#page=6).
Deze ontwikkelingen zijn ook manifestaties van het verval van de andere pijler van het feodalisme in de Edo-periode, namelijk "assistentie" [6](#page=6).
### 4.5 De neergang van "assistentie"
Het feodalisme in de Edo-periode hing af van de voortdurende levensvatbaarheid van het dorp als de basis van het "assistentie"-systeem. In het midden van de Edo-periode kwam de groei van de opbrengst uit dorpsproductie tot stilstand. Zonder aanhoudende groei in productie konden de dorpen het gewicht van een groeiende samurai-klasse en de bijbehorende uitgaven minder goed dragen. Als gevolg hiervan begon met de neergang van de dorpseconomie, de economische basis van het feodalisme zelf af te brokkelen [6](#page=6) [7](#page=7).
De stagnatie in de landbouwproductie was grotendeels te wijten aan tekorten aan materiaal en mankracht die nodig waren voor voortdurende agrarische welvaart. Plattelandsarmoede groeide onder invloed van een oprukkende geld economie op het platteland, gekoppeld aan excessieve belastingen, een dalende agrarische bevolking en de last van een aantal natuurrampen. Naast hongersnoden en epidemieën werd de bevolking beperkt gehouden door de praktijk van abortus en kindermoord. De agrarische sector werd met name getroffen door het grote aantal mensen dat naar de steden trok [7](#page=7).
De penetratie van de geld economie in de dorpen leidde tot verscherpte klassenverschillen binnen de boerenbevolking zelf. Hierdoor waren sommige dorpelingen betrokken bij handel of productie in plaats van landbouw, terwijl andere dorpelingen van hun land werden beroofd en quasi-slaven werden van niet-feodale grootgrondbezitters. Deze ontwikkelingen leidden uiteindelijk tot de ineenstorting van het dorp als een zelfvoorzienende economische eenheid en daarmee van het systeem van "assistentie", de tweede pijler van het feodalisme in de Edo-periode [7](#page=7).
### 4.6 De komst van globaliserend kapitalisme en de ineenstorting van de feodale orde
Naast de resulterende innerlijke calamiteiten, nam vanaf het einde van de 18e eeuw ook de buitenlandse druk toe. In 1778 verschenen de Russen aan de kusten van Hokkaido en stelden de lokale daimyō de oprichting van handelsbetrekkingen voor. In 1792 arriveerde een gezant van de tsaar met een soortgelijk voorstel. In 1804 maakte een andere Russische gezant gebruik van de landingstoestemming in Nagasaki, maar slaagde evenmin [7](#page=7).
Ondertussen verstikten de Franse bezetting van Nederland en de inbeslagname van India door Groot-Brittannië de Nederlandse overzeese handel, en het resulterende vacuüm zoog ook Engelse en Amerikaanse scheepvaart in Japanse wateren aan. Verschillende Engelse en Amerikaanse schepen deden havens aan en vertoonden intimiderend gedrag, wat de kwetsbaarheid van het gesloten feodale systeem blootlegde [7](#page=7).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Shōgun | De militaire dictator van Japan en het hoogste gezag binnen het feodale systeem. |
| Daimyō | Regionale krijgsheren die grote gebieden bestuurden onder het gezag van de shōgun. |
| Hatamoto | Directe vazallen van de shōgun die landgoederen bezaten met een waarde van minder dan 10.000 koku. |
| Gokenin | Lagere rang vazallen van de shōgun die geen recht hadden op audiëntie bij de shōgun. |
| Koku | Een traditionele Japanse eenheid van volume, voornamelijk gebruikt om de waarde van rijst en landgoederen aan te duiden. Eén koku rijst was genoeg om één persoon een jaar lang te voeden. |
| Buke-sho-hatto | Een reeks wetten en voorschriften die het gedrag en de plichten van de samoerai en hun leenmannen in het feodale Japan regelden. |
| Sakoku | Het beleid van nationale afzondering dat door het Tokugawa-shogunaat werd ingesteld, wat inhield dat buitenlanders de toegang tot Japan werd ontzegd en Japanse onderdanen het land niet mochten verlaten. |
| Sankin kōtai | Een systeem van verplichte alternatieve residentie, waarbij daimyo periodiek in de hoofdstad van de shōgun (Edo) moesten verblijven, wat de daimyō economisch uitputte en de controle van de shōgun versterkte. |
| Shihai | Een Japans begrip dat "controle" betekent en de heerser-vazalrelatie in het feodale Edo-tijdperk aanduidt, waarbij de superieur controle uitoefent over de ondergeschikte. |
| Fujō | Een Japans begrip dat "assistentie" of "ondersteuning" betekent en verwijst naar het systeem van begunstigingen, zoals land of inkomsten uit land, die aan vazallen werden verleend in het feodale Edo-tijdperk. |
| Neo-Confucianisme | Een filosofische stroming die het confucianisme combineerde met boeddhistische en taoïstische ideeën, en die een belangrijke rol speelde in de ideologische ondersteuning van het rigide klassensysteem van het Edo-tijdperk. |
| Genroku-era | Een periode in de Japanse geschiedenis (1688-1704) die bekend stond om zijn bloeiende cultuur en economie, maar ook om toenemende financiële problemen van het shogunaat. |
| Kyōhō-hervormingen | Een reeks hervormingen geïnitieerd door shōgun Yoshimune in het midden van de 18e eeuw, gericht op het herstellen van de financiële stabiliteit van het shogunaat door bezuinigingen en economische maatregelen. |
| Tempō-hervormingen | Een poging tot economische en sociale hervormingen door het shogunaat in de jaren 1840, die uiteindelijk mislukten door weerstand en economische tegenspoed. |
| Meiji-restauratie | Een politieke revolutie in 1868 die leidde tot het einde van het Tokugawa-shogunaat en de herstelling van de keizerlijke macht, wat het begin markeerde van de modernisering van Japan. |