Business Law
Cover
10. KAPM8-Transacties.pptx
Summary
# Commissionairsdwang en de uitzonderingen
Dit onderwerp behandelt de verplichting om gekwalificeerde tussenpersonen te gebruiken bij transacties op de secundaire markten en de specifieke uitzonderingen op deze regel.
### 1.1 Commissionairsdwang
Het principe van commissionairsdwang, zoals vastgelegd in artikel 24 van de Wet van 2 augustus 2002, stelt dat beleggers die in België gevestigd zijn en transacties uitvoeren met financiële instrumenten die genoteerd zijn op een Belgische gereglementeerde markt en uitgegeven zijn door een Belgische emittent, verplicht zijn een gekwalificeerde tussenpersoon in te schakelen. Deze tussenpersoon kan zowel binnen als buiten de markt gevestigd zijn. Een gekwalificeerde tussenpersoon is een beursvennootschap of een beleggingsonderneming.
#### 1.1.1 Uitzonderingen op de commissionairsdwang
Artikel 24, lid 2 van de Wet van 2 augustus 2002 voorziet in specifieke uitzonderingen op de verplichting om een gekwalificeerde tussenpersoon te gebruiken. Deze uitzonderingen omvatten onder andere:
* Occasionele transacties tussen particulieren.
* "Bloktransacties", gedefinieerd als transacties waarbij minimaal 10% van de stemrechten wordt overgedragen.
Het belang van de commissionairsdwangregel ligt in de link met de gedragsregels en de bescherming van beleggers. De sanctie bij niet-naleving van deze regel is potentieel de nietigheid van de transactie.
> **Tip:** Begrijp de specifieke voorwaarden waaronder de commissionairsdwang van toepassing is (vestiging belegger, type instrument, notering en emittent) en de situaties waarin de regel juist niet geldt. Dit is cruciaal voor het correct toepassen van de wetgeving.
### 1.2 Centralisatiebeginsel (opgeheven)
Vóór 2007 gold er een centralisatiebeginsel, wat inhield dat transacties verplicht moesten worden uitgevoerd op een gereglementeerde markt indien de belegger in België gevestigd was en het financiële instrument verhandeld werd op een Belgische gereglementeerde markt. Sedert de invoering van de MiFID-regelgeving is dit beginsel afgeschaft. Dit heeft geleid tot een grotere keuzevrijheid voor beleggers bij de uitvoering van transacties en sluit aan bij het principe van "best execution".
### 1.3 Best execution
Het principe van "best execution", vastgelegd in artikel 28 van de Wet van 2 augustus 2002, vereist dat de uitvoering van orders ten gunste van cliënten moet gebeuren met het oog op het bereiken van het best mogelijke resultaat. De criteria voor het bepalen van het "best resultaat" zijn divers en omvatten onder andere:
* De prijs.
* De kosten.
* De snelheid van uitvoering.
* De waarschijnlijkheid van uitvoering.
* De omvang en aard van de order.
Voor niet-professionele cliënten wordt als uitgangspunt genomen de totale tegenprestatie, wat de koers van het instrument plus de bijkomende kosten omvat.
Uitvoering van orders buiten een handelsplatform is enkel toegestaan mits de uitdrukkelijke toestemming van de cliënt verkregen is. Ondernemingen zijn verplicht om een orderuitvoeringsbeleid uit te werken. Dit beleid dient de plaats van uitvoering te specificeren en de factoren te vermelden die bij de keuze van het platform (gereglementeerde markt, MTF, etc.) in overweging worden genomen. Cliënten moeten geïnformeerd worden over dit beleid en hun voorafgaande instemming geven. Jaarlijks dient er een lijst te worden gepubliceerd van de vijf meest gebruikte handelsplatformen. Er bestaat de mogelijkheid tot a posteriori-toetsing van de uitgevoerde orders, zowel door de cliënt als door de FSMA. Er kan immuniteit voor aansprakelijkheid ontstaan wanneer het opgestelde uitvoeringsbeleid correct is gevolgd.
> **Tip:** De "best execution"-regelgeving is een kernonderdeel van de dienstverlening aan cliënten. Zorg ervoor dat u de criteria die bepalen wat een "best resultaat" inhoudt, en de verplichtingen rondom het orderuitvoeringsbeleid, grondig kent.
### 1.4 Opmaak borderel
Volgens het MiFID-koninklijk besluit dienen er op een duurzame drager rapportages te worden opgemaakt voor alle transacties. Deze rapportages moeten onder meer de identiteit van de cliënt vermelden. De termijn voor het opmaken van een borderel is "zo spoedig mogelijk", wat neerkomt op uiterlijk de volgende werkdag. Het belang van het borderel ligt in het leveren van bewijs van de transactie en voor de identificatie door de toezichthouder, conform artikel 34 van de Wet van 2 augustus 2002.
### 1.5 Girale vereffening van transacties
Artikel 28bis van de Wet van 2 augustus 2002 regelt de girale vereffening van transacties. Het principe is dat er een onderlinge vereffening plaatsvindt voor financiële instrumenten die verhandeld worden op een Belgische gereglementeerde markt. Dit heeft een verband met het systeem van "vervangbare bewaargeving" van effecten, zoals vastgelegd in Koninklijk Besluit nr. 62.
### 1.6 Voorrechten
Artikel 31 van de Wet van 2 augustus 2002 kent specifieke voorrechten toe aan financiële tussenpersonen en clearinginstellingen:
#### 1.6.1 Voorrecht van de financiële bemiddelaar
Een financieel bemiddelaar heeft een voorrecht op financiële instrumenten of gelden die hem werden overhandigd ter dekking met het oog op de uitvoering van transacties. Dit omvat onder meer marges en waarden die ter beschikking worden gesteld voor de vereffening. Dit voorrecht waarborgt alle vorderingen die verband houden met deze transacties, inclusief eventuele leningen.
#### 1.6.2 Voorrecht van de vereffeningsinstelling
Een vereffeningsinstelling geniet een voorrecht op:
* De eigen tegoeden van de deelnemers.
* De rekeningen van cliënten van deze deelnemers.
#### 1.6.3 Mogelijkheid tot parate executie
Artikel 31, §4 van de Wet van 2 augustus 2002 voorziet in de mogelijkheid tot parate executie, wat inhoudt dat de betrokken partijen de bevoegdheid hebben om hun vorderingen te realiseren door middel van tegeldemaking of schuldvergelijking.
### 1.7 Exceptie van spel
Artikel 32 van de Wet van 2 augustus 2002 introduceert de exceptie van spel. Het principe hierbij is dat artikel 1965 van het Burgerlijk Wetboek, dat transacties met een speculatief karakter als nietig beschouwt, niet van toepassing is op transacties met financiële instrumenten die plaatsvinden op een gereglementeerde markt en uitgevoerd worden via een financiële bemiddelaar. Dit impliceert dat dergelijke transacties, zelfs indien ze een hoog speculatief oogmerk vertonen bij beide partijen, niet beschouwd worden als een spel of weddenschap in de zin van artikel 1965 B.W.
> **Example:** Een belegger speculeert op de snelle stijging van een aandeel en koopt dit aandeel op een gereglementeerde markt via zijn bank. Zelfs als de kans op winst klein is en het speculatieve karakter groot is, is de transactie geldig omdat ze voldoet aan de voorwaarden van artikel 32 W. 2/8/2002. Dit staat in contrast met bijvoorbeeld het aangaan van een weddenschap bij een bookmaker.
---
# Best execution beginsel
Het beginsel van 'best execution' bij de uitvoering van financiële transacties stelt dat financiële tussenpersonen en beleggingsondernemingen verplicht zijn om bij het uitvoeren van orders voor hun cliënten te allen tijde het best mogelijke resultaat na te streven.
### 2.1 Wettelijke grondslag en doel
Het beginsel van 'best execution' is vastgelegd in artikel 28 van de Wet van 2 augustus 2002. Het primaire doel van dit beginsel is het waarborgen dat cliënten, zowel professionele als niet-professionele beleggers, de meest voordelige uitkomst ontvangen bij de uitvoering van hun orders. Dit impliceert een proactieve inspanning van de tussenpersoon om alle relevante factoren in overweging te nemen die bijdragen aan het "beste resultaat".
### 2.2 Criteria voor het 'beste resultaat'
Het concept van het 'beste resultaat' is niet beperkt tot enkel de prijs, maar omvat een breed scala aan criteria. De belangrijkste factoren die in overweging genomen moeten worden, zijn:
* **Prijs:** De meest gunstige koers waartegen de transactie kan worden uitgevoerd.
* **Kosten:** Alle bijkomende kosten die gemoeid zijn met de uitvoering van de order, zoals commissies, belastingen en andere vergoedingen.
* **Snelheid:** De efficiëntie en snelheid waarmee de order wordt uitgevoerd.
* **Waarschijnlijkheid van uitvoering:** De mate waarin de order met zekerheid kan worden voltooid.
* **Omvang van de order:** De grootte van de te verhandelen hoeveelheid financiële instrumenten.
* **Aard van de order:** Specifieke kenmerken van de order, zoals het type financiële instrument, marktomstandigheden, etc.
Voor niet-professionele cliënten wordt het 'beste resultaat' primair bepaald door de **totale tegenprestatie**, wat een combinatie is van de koers en de totale kosten.
### 2.3 Uitvoeringsbeleid en platformkeuze
Financiële tussenpersonen en beleggingsondernemingen zijn verplicht om een gedetailleerd **orderuitvoeringsbeleid** uit te werken en aan hun cliënten mee te delen. Dit beleid moet duidelijk specificeren:
* Welke plaatsen de onderneming overweegt voor de uitvoering van orders (bijvoorbeeld gereglementeerde markten, Multilateral Trading Facilities (MTF's), of andere handelsplatformen).
* Welke factoren meespelen bij de keuze van het specifieke handelsplatform voor een bepaalde order.
**Tip:** Het is cruciaal dat dit beleid **transparant** is en dat cliënten **voorafgaande instemming** geven na geïnformeerd te zijn.
Het is mogelijk dat orders **buiten een erkend handelsplatform** worden uitgevoerd, maar dit mag enkel geschieden mits de expliciete **toestemming van de cliënt**.
### 2.4 Rapportage en transparantie
Jaarlijks dient er een lijst te worden opgesteld van de **vijf meest gebruikte handelsplatformen** voor de orderuitvoering. Deze informatie bevordert de transparantie en stelt cliënten in staat de praktijk van hun tussenpersoon te beoordelen.
### 2.5 A posteriori-toetsing en immuniteit
Cliënten hebben de mogelijkheid om de orderuitvoering **a posteriori** te toetsen om na te gaan of het 'best execution' beginsel is nageleefd. Ook de financiële toezichthouder, zoals de FSMA, kan deze toetsing uitvoeren. Mits aantoonbaar is dat het vastgestelde uitvoeringsbeleid correct is gevolgd, kan de tussenpersoon mogelijk **immuniteit** genieten voor aansprakelijkheid met betrekking tot de orderuitvoering.
### 2.6 Uitzonderingen en speciale gevallen
Het document vermeldt dat de regelgeving rond commissionairsdwang vroeger bepaalde verplichtingen oplegde, zoals het verplicht inschakelen van gekwalificeerde tussenpersonen. Hoewel het centralisatiebeginsel (verplichte uitvoering op een Belgische gereglementeerde markt) in 2007 werd afgeschaft, wat de keuze van het handelsplatform verruimde en de relevantie van 'best execution' verhoogde, blijven er situaties bestaan waar specifieke regels gelden. Gedragsregels en de specifieke aard van de financiële instrumenten en markten blijven hierbij van belang.
---
# Opmaak van borderels en girale vereffening
Dit onderdeel behandelt de vereisten voor de rapportage van financiële transacties op duurzame dragers en de procedure voor de girale vereffening van financiële instrumenten.
### 3.1 Rapportering op duurzame drager (opmaak borderel)
Volgens het MiFID-koninklijk besluit is er een verplichting tot rapportage op duurzame drager voor alle financiële transacties. Dit borderel moet onder andere de identiteit van de cliënt vermelden. De rapportage dient zo spoedig mogelijk te geschieden, uiterlijk op de volgende werkdag.
Het belang van deze rapportage is tweeledig:
* Het dient als bewijs van de transactie.
* Het maakt identificatie mogelijk voor de toezichthouder, conform artikel 34 van de wet van 2 augustus 2002.
> **Tip:** De term "duurzame drager" verwijst naar media die informatie kunnen opslaan en duurzaam kunnen reproduceren, zoals papier, e-mail of een online portaal.
### 3.2 Girale vereffening van transacties
Artikel 28bis van de wet van 2 augustus 2002 regelt de girale vereffening van financiële instrumenten die verhandeld worden op een Belgische gereglementeerde markt. Dit principe van onderlinge vereffening is nauw verbonden met het systeem van vervangbare bewaargeving van effecten, zoals vastgelegd in Koninklijk Besluit nr. 62.
> **Tip:** Girale vereffening (ook wel clearing genoemd) is een proces waarbij de transacties van verschillende partijen systematisch worden samengebracht en verrekend, wat leidt tot een netto-vereffening van schulden en vorderingen.
#### 3.2.1 Voorrechten bij vereffening
De wet van 2 augustus 2002 voorziet in specifieke voorrechten om de correcte afwikkeling van transacties te waarborgen:
* **Voorrecht van de financiële bemiddelaar (art. 31 § 1):** Financiële instrumenten of gelden die door een cliënt aan een financiële bemiddelaar worden overhandigd ter dekking van transacties, inclusief marges en waarden die worden overhandigd voor vereffening, dienen als waarborg voor alle schulden die voortvloeien uit deze transacties, met inbegrip van leningen.
* **Voorrecht van de vereffeningsinstelling (art. 31 § 2):** De vereffeningsinstelling heeft een voorrecht op:
* De eigen tegoeden van de deelnemers aan het vereffeningssysteem.
* De rekeningen van de cliënten van deze deelnemers.
Deze voorrechten bieden een extra beveiliging bij het optreden van wanbetalingen of insolventie van een marktdeelnemer.
#### 3.2.2 Mogelijkheid tot parate executie
Artikel 31, paragraaf 4, van de wet van 2 augustus 2002 biedt de mogelijkheid tot parate executie. Dit betekent dat de begunstigde van het voorrecht (de financiële bemiddelaar of de vereffeningsinstelling) de zekerheid (financiële instrumenten of gelden) mag aanwenden om de schuld te voldoen, hetzij door ze te verkopen (tegeldemaking) of door een schuldvergelijking (compensatie).
### 3.3 Exceptie van spel
Artikel 32 van de wet van 2 augustus 2002 stelt dat artikel 1965 van het Burgerlijk Wetboek (dat overeenkomsten met een speculatief of kansspelkarakter nietig verklaart) niet van toepassing is op transacties met financiële instrumenten die op een gereglementeerde markt worden uitgevoerd via een financiële bemiddelaar.
Dit impliceert dat transacties met een speculatief oogmerk, mits ze aan deze voorwaarden voldoen, geldig blijven en niet kunnen worden beschouwd als een ongeldig kansspel.
> **Tip:** De exceptie van spel is bedoeld om de rechtszekerheid in de financiële markten te bevorderen, aangezien veel financiële instrumenten inherent een speculatief element bevatten.
---
# Voorrechten en de exceptie van spel
Dit onderdeel behandelt de specifieke voorrechten die financiële tussenpersonen en clearinginstellingen genieten met betrekking tot transacties, en de uitzondering op de algemene regel van het verbod op speculatie (exceptie van spel) voor bepaalde financiële transacties.
### 4.1 Voorrechten van financiële tussenpersonen en clearinginstellingen
De Wet van 2 augustus 2002 verleent specifieke voorrechten aan financiële tussenpersonen en vereffeningsinstellingen om de correcte afhandeling van financiële transacties te waarborgen.
#### 4.1.1 Voorrecht van de financiële tussenpersoon
Een financieel tussenpersoon geniet een voorrecht op financiële instrumenten of gelden die hem door cliënten zijn overhandigd ter dekking of als waarborg met betrekking tot de uitvoering van transacties. Dit omvat onder meer marges en waarden die voor de vereffening zijn overhandigd. Dit voorrecht dient ter waarborging van alle verbintenissen met betrekking tot de transacties, inclusief eventuele leningen.
#### 4.1.2 Voorrecht van de vereffeningsinstelling
Een vereffeningsinstelling, zoals een clearinginstelling, heeft een voorrecht op:
* De eigen tegoeden van de deelnemers.
* De rekeningen die de deelnemers aanhouden voor hun cliënten.
Deze voorrechten stellen de vereffeningsinstelling in staat om bij wanbetaling of andere problemen de verschuldigde bedragen te innen of schulden te verrekenen.
#### 4.1.3 Mogelijkheid tot parate executie
Beide categorieën, financiële tussenpersonen en vereffeningsinstellingen, beschikken over de mogelijkheid tot parate executie. Dit houdt in dat zij de overhandigde waarden of tegoeden kunnen tegelde maken of de schuld kunnen verrekenen om hun vorderingen te voldoen.
### 4.2 De exceptie van spel
De exceptie van spel is een uitzondering op de algemene wettelijke regel die bepaalt dat overeenkomsten met een speculatief oogmerk niet afdwingbaar zijn (artikel 1965 van het Burgerlijk Wetboek).
#### 4.2.1 Toepassingsgebied
Artikel 32 van de Wet van 2 augustus 2002 bepaalt dat artikel 1965 van het Burgerlijk Wetboek *niet* van toepassing is op transacties die betrekking hebben op financiële instrumenten die op een gereglementeerde markt worden verhandeld en die worden uitgevoerd via een financiële bemiddelaar.
> **Tip:** De essentie van deze exceptie is dat de wetgever erkent dat speculatie een inherent onderdeel kan zijn van de financiële markten en dat het verbieden van alle transacties met een speculatief karakter de werking van deze markten zou belemmeren.
#### 4.2.2 Potentiële toepassing en interpretatie
De uitzondering is van toepassing wanneer er sprake is van een spel of weddenschap met een speculatief oogmerk in hoofde van beide partijen. Echter, de specifieke context van transacties op gereglementeerde markten via financiële bemiddelaars maakt dat deze wettelijke bepaling grotendeels irrelevant wordt voor de dagelijkse praktijk van deze transacties. Het idee is om te voorkomen dat de normale handelsactiviteiten op de beurs worden gecategoriseerd als ongeldige speculatie.
> **Voorbeeld:** Een belegger die aandelen koopt op Euronext Brussel met de hoop dat de koers zal stijgen, doet dit doorgaans via een bank of broker (financiële bemiddelaar). Zelfs al is er een duidelijk speculatief oogmerk, dan nog is deze transactie gedekt door de exceptie van spel en is deze dus geldig en afdwingbaar. De transactie zou potentieel onder het verbod van art. 1965 B.W. kunnen vallen indien ze niet via een gereglementeerde markt en/of bemiddelaar zou lopen, en als duidelijk spel/weddenschap beschouwd kon worden.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Commissionairsdwang | Een wettelijke verplichting die voorschrijft dat beleggers, onder bepaalde voorwaarden, verplicht zijn om een gekwalificeerde tussenpersoon in te schakelen voor de uitvoering van transacties met financiële instrumenten. |
| Gekwalificeerde tussenpersoon | Een entiteit, zoals een beursvennootschap of beleggingsonderneming, die gemachtigd is om namens cliënten financiële transacties uit te voeren en voldoet aan specifieke wettelijke vereisten. |
| Financiële instrumenten | Alle verhandelbare activa die financiële waarde vertegenwoordigen, zoals aandelen, obligaties, opties en andere afgeleide producten. |
| Gereglementeerde markt | Een multilaterale handelsfaciliteit die wordt beheerd en/of wordt geëxploiteerd door een marktbeheerder, die de regels voor het indienen, het uitvoeren, het matchen en het afronden van transacties vaststelt. |
| Bloktransacties | Grote transacties in aandelen die doorgaans buiten de normale gang van zaken op de beurs worden uitgevoerd en die een aanzienlijk deel van het aandelenkapitaal van een onderneming kunnen vertegenwoordigen. |
| Centralisatiebeginsel | Een vroeger principe dat de verplichte uitvoering van transacties op een gereglementeerde markt voorschreef voor bepaalde beleggers en financiële instrumenten, maar dat nadien is afgeschaft. |
| Best execution | Het principe dat vereist dat financiële tussenpersonen bij het uitvoeren van orders te allen tijde moeten streven naar het best mogelijke resultaat voor hun cliënten, rekening houdend met factoren zoals prijs, kosten, snelheid en waarschijnlijkheid van uitvoering. |
| Handelsplatform | Een systeem waar financiële instrumenten worden verhandeld, zoals een gereglementeerde markt (beurs) of een Multilateral Trading Facility (MTF). |
| Orderuitvoeringsbeleid | Een document waarin de strategie en procedures van een financiële tussenpersoon worden vastgelegd met betrekking tot hoe orders van cliënten worden uitgevoerd om het best mogelijke resultaat te behalen. |
| FSMA | De Financial Services and Markets Authority, de Belgische toezichthouder op de financiële markten en de gedragingen van de financiële spelers. |
| Opmaak borderel | Het proces van het opstellen en versturen van een gedetailleerd overzicht (borderel of effectenafrekening) aan een cliënt na de uitvoering van een financiële transactie. |
| Duurzame drager | Een middel dat de cliënt in staat stelt om informatie die persoonlijk aan hem/haar is gericht, op te slaan op een manier die raadpleegbaar is voor een in de toekomst gelegen periode die is afgestemd op het belang dat die informatie heeft voor de cliënt, en die ongewijzigde reproductie van de informatie mogelijk maakt. |
| Girale vereffening | Het proces waarbij financiële transacties worden afgewikkeld door middel van elektronische overschrijvingen van gelden, zonder fysieke uitwisseling van contant geld. |
| Vervangbare bewaargeving | Een systeem waarbij effecten van verschillende cliënten met eenzelfde soort door elkaar worden bewaard, zodat ze onderling uitwisselbaar zijn en de eigendom van een specifiek effect niet meer aan een individueel certificaat kan worden gekoppeld. |
| Voorrecht | Een wettelijk recht dat een bepaalde schuldeiser voorrang geeft boven andere schuldeisers bij de verdeling van de opbrengst van een faillissement of een andere wijze van verhaal. |
| Financiële bemiddelaar | Een persoon of entiteit die financiële producten of diensten aanbiedt of aanbeveelt aan cliënten in ruil voor provisie of honorarium. |
| Vereffeningsinstelling | Een instelling die verantwoordelijk is voor de afwikkeling van financiële transacties, zoals een centrale tegenpartij (CCP) of een effectenbewaarbank. |
| Parate executie | De mogelijkheid voor een schuldeiser om zonder voorafgaande rechterlijke tussenkomst over te gaan tot de gedwongen verkoop van een verpande of bezwaarde zaak om zijn schuld te voldoen. |
| Exceptie van spel | Een juridisch principe dat bepaalt dat overeenkomsten die in wezen een spel of weddenschap betreffen, nietig zijn. |
| Art. 1965 B.W. | Een bepaling uit het Belgisch Burgerlijk Wetboek die de nietigheid van spel en weddenschap regelt. |
Cover
btw samenvatting.docx
Summary
# Intracommunautaire verwerving en invoer
Dit hoofdstuk behandelt de btw-regels die van toepassing zijn op goederen die vanuit andere EU-lidstaten naar België worden gehaald (intracommunautaire verwerving) en goederen die van buiten de EU naar België worden gebracht (invoer).
### 1.1 Intracommunautaire verwerving van goederen
Intracommunautaire verwerving (ICV) betreft de verkrijging van goederen door een btw-belastingplichtige of een niet-belastingplichtige rechtspersoon vanuit een andere EU-lidstaat.
#### 1.1.1 Definitie en toepassingsgebied
* **Intracommunautaire levering (ICL):** Een levering van goederen met vervoer van de ene EU-lidstaat naar de andere, verricht door een btw-belastingplichtige (geen kleine onderneming) aan een btw-belastingplichtige met een geldig btw-nummer in een andere lidstaat. De levering is vrijgesteld van btw in de lidstaat van vertrek (art. 39bis WBTW), en de btw wordt verlegd naar de afnemer in de andere lidstaat. Dit is geen ICL bij levering met installatie/montage of verkoop op afstand.
* **Intracommunautaire verwerving (ICV):** De verwerving die correspondeert met een ICL. De plaats van de ICV is in principe het grondgebied van de lidstaat die het btw-nummer heeft toegekend waaronder de afnemer de verwerving verricht, tenzij de afnemer aantoont dat btw werd geheven volgens de algemene regel (plaats van aankomst van de goederen).
* **Uitzondering op de verplichting tot ICV (groep van vier):** Een verwerver is niet gehouden tot het verrichten van een ICV indien cumulatief aan de volgende voorwaarden is voldaan:
* Het betreft goederen anders dan accijnsproducten en nieuwe vervoermiddelen.
* De verwerver behoort tot een vrijgestelde btw-belastingplichtige (art. 44 WBTW), een vrijgestelde kleine onderneming, een forfaitaire landbouwonderneming, of is een niet-belastingplichtige rechtspersoon.
* De aankoopdrempel van 11.200 euro (lopende + vorige kalenderjaar) is niet overschreden.
* De verwerver heeft niet geopteerd om intracommunautair te verwerven (optie geldt minstens voor 2 kalenderjaren).
Bij overschrijding van de drempel is de verwerver verplicht een ICV te verrichten.
* **Voorwaarden met betrekking tot de verkoper:** De verkoper moet een btw-belastingplichtige zijn (geen kleine onderneming).
* **Uitsluitingen:** Geen ICV bij levering met installatie of montage, of verkoop op afstand.
#### 1.1.2 Tijdstip, belastbaar feit en opeisbaarheid
* **Belastbaar feit:** Het tijdstip van de ICV is gelijk aan het tijdstip van de verwerving, wat de volgende regels volgt:
* Vervoer door leverancier: tijdstip van aankomst van het vervoer.
* Vervoer door verkrijger: tijdstip van terbeschikkingstelling van het goed.
* **Opeisbaarheid:** De btw is opeisbaar op de 15de dag van de maand volgend op die waarin het belastbaar feit plaatsvond. Indien een factuur wordt uitgereikt tussen het belastbaar feit en die datum, is de btw opeisbaar op de factuurdatum.
#### 1.1.3 Schuldenaar van de btw
De btw bij een ICV is verschuldigd door degene die de intracommunautaire verwerving verricht (de afnemer).
#### 1.1.4 Administratieve verwerking
* **Btw-aangifte:** De ICV wordt opgenomen in rooster 46.
* **Intracommunautaire listing (IC-listing):** De levering wordt opgenomen met code "L".
* **Vrijgestelde ICL:** De levering is vrijgesteld van btw in de lidstaat van vertrek, maar de verkrijger in de lidstaat van bestemming moet de btw betalen (via ICV).
#### 1.1.5 Analyse van een ICV-casus (5-stappenmethode)
1. Wordt de handeling verricht door een btw-belastingplichtige of niet-belastingplichtige rechtspersoon?
2. Is er een belastbare handeling (ICV onder bezwarende titel)?
3. Waar vindt de intracommunautaire verwerving plaats?
4. Is er geen uitzondering of vrijstelling (groep van vier)?
5. Wie is de schuldenaar van de btw en wanneer is deze opeisbaar?
### 1.2 Invoer van goederen (van buiten de EU)
Invoer betreft het binnenbrengen van goederen uit derde landen (buiten de EU) in de EU. Invoer is btw-belastbaar in België wanneer de invoer in België plaatsvindt.
#### 1.2.1 Principe
* **Belastbaarheid:** Invoer is btw-belastbaar in België indien de invoer in België plaatsvindt.
* **Wie kan invoeren:** Invoer kan door wie dan ook gebeuren.
* **Bezwarende titel:** Invoer hoeft niet onder bezwarende titel te gebeuren.
* **Eigendomsoverdracht:** Een eigendomsoverdracht is niet vereist.
* **Onderscheid met douane:** Invoer voor btw is niet strikt hetzelfde als invoer voor douane.
* **Niet-Uniegoederen:** Douaneformaliteiten nog niet vervuld.
* **Uniegoederen:** Douaneformaliteiten vervuld.
* **In het vrije verkeer brengen:** Douanerechten en rechten van gelijke werking betaald; douaneformaliteiten vervuld; btw nog niet betaald.
* **Aangifte ten verbruik:** Btw wordt berekend op de maatstaf van heffing bij invoer, en wordt verschuldigd en betaald.
#### 1.2.2 Vrijstellingen bij invoer
Vrijstelling van btw bij invoer is mogelijk bij:
* Goederen waarvan de binnenlandse levering sowieso vrijgesteld is (art. 40, §1, 1°, a WBTW).
* Definitieve invoer van bepaalde goederen onder specifieke omstandigheden (art. 40, §1, 1°, b WBTW).
* Invoer die onmiddellijk wordt gevolgd door een vrijgestelde intracommunautaire levering (art. 40, §1, 1°, d WBTW).
* Wederinvoer van goederen (art. 40, §1, 2° WBTW).
* Goederen die onder een opschortende douaneregeling worden geplaatst (art. 40, §2 WBTW).
#### 1.2.3 Tijdstip, belastbaar feit en opeisbaarheid
* **Niet-Uniegoederen:**
* **Belastbaar feit (tijdstip invoer):** Het moment waarop het goed in België wordt binnengebracht, of het moment waarop het goed wordt onttrokken aan een douaneregeling.
* **Tijdstip van opeisbaarheid:** Het moment van ontstaan van de douaneschuld, meestal wanneer de goederen in het vrije verkeer worden gebracht. Bij aangifte ten verbruik wordt de btw effectief betaald. De opeisbaarheid van douanerechten en btw valt samen.
* **Uniegoederen:**
* **Belastbaar feit = tijdstip van opeisbaarheid:** Het moment waarop het goed in België wordt binnengebracht of onttrokken aan een regeling.
#### 1.2.4 Schuldenaar van de btw bij invoer
De btw moet in principe worden betaald door de geadresseerde bij invoer. Dit gebeurt via:
* Een aangifte ten invoer bij de douane (enig document).
* De periodieke btw-aangifte, indien de geadresseerde beschikt over een vergunning voor verlegging van heffing.
#### 1.2.5 Analyse bij invoer (stappenplan)
1. Betreft het een belastbare handeling (invoer van goederen)?
2. Waar vindt de invoer plaats?
3. Is er een vrijstelling bij invoer van toepassing?
4. Wie is de schuldenaar van de btw?
5. Wanneer is de btw opeisbaar?
---
# Intracommunautaire verwerving en invoer
Dit hoofdstuk behandelt de btw-behandeling van goederen die vanuit andere EU-lidstaten worden verworven en goederen die van buiten de EU worden ingevoerd.
## 1. Intracommunautaire verwerving (ICV)
Intracommunautaire verwerving van goederen vindt plaats wanneer goederen worden vervoerd van de ene EU-lidstaat naar een andere EU-lidstaat.
### 1.1 Definities en kenmerken
* **Intracommunautaire levering (ICL):** Een levering van goederen met vervoer van de ene EU-lidstaat naar een andere. De verkoper is een btw-belastingplichtige (geen kleine onderneming) en de afnemer is een btw-belastingplichtige met een geldig btw-nummer in een andere lidstaat. De goederen worden vervoerd tussen twee lidstaten.
* De levering is vrijgesteld van btw in de lidstaat van vertrek (art. 39bis WBTW).
* De btw wordt verlegd naar de afnemer in de andere lidstaat.
* Dit is geen ICL indien de klant een particulier is; in dat geval is er sprake van verkoop op afstand.
* **Intracommunautaire verwerving (ICV):** De verwerving van goederen die in een andere EU-lidstaat zijn aangeschaft en naar België worden vervoerd.
### 1.2 Plaats van de ICV
De plaats van de intracommunautaire verwerving is het grondgebied van de lidstaat die het btw-nummer heeft toegekend waaronder de afnemer de verwerving verricht, tenzij de afnemer aantoont dat de btw werd geheven volgens de algemene regel (plaats van aankomst van de goederen) (art. 25quinquies, §3 WBTW).
### 1.3 Voorwaarden voor belastbaarheid van de ICV
Een intracommunautaire verwerving wordt verricht door:
* Een btw-belastingplichtige die als zodanig optreedt.
* Een niet-belastingplichtige rechtspersoon.
#### 1.3.1 Uitzondering: "Groep van vier"
De volgende verwerver is niet gehouden tot het verrichten van een ICV, mits alle voorwaarden cumulatief vervuld zijn:
* Het gaat om goederen anders dan accijnsproducten en nieuwe vervoermiddelen.
* De verwerver behoort tot de volgende categorieën:
* Vrijgestelde btw-belastingplichtige (art. 44 WBTW).
* Vrijgestelde kleine onderneming.
* Forfaitaire landbouwonderneming.
* Niet-belastingplichtige rechtspersoon.
* De aankoopdrempel van €11.200 (lopende + vorige kalenderjaar) is niet overschreden.
* De verwerver heeft niet geopteerd om intracommunautair te verwerven (de optie geldt minstens voor 2 kalenderjaren).
#### 1.3.2 Voorwaarden met betrekking tot de verkoper
De verkoper moet:
* Een btw-belastingplichtige zijn die als zodanig optreedt.
* Geen kleine onderneming zijn.
#### 1.3.3 Uitsluitingen
Dit geldt niet voor:
* Een levering met installatie of montage.
* Een verkoop op afstand.
### 1.4 Tijdstip van de ICV
Het tijdstip van de intracommunautaire verwerving is het belastbaar feit (art. 25sexies, §1 WBTW, wat overeenkomt met art. 16 WBTW).
Het tijdstip van opeisbaarheid is de 15e van de maand volgend op die waarin het belastbare feit plaatsvond, tenzij een factuur wordt uitgereikt tussen het belastbare feit en die datum. In dat laatste geval is de factuurdatum bepalend.
### 1.5 Schuldenaar van de btw bij ICV
Degene die de intracommunautaire verwerving verricht, is de schuldenaar van de btw.
### 1.6 Analyse van een ICV-casus (5-stappenmethode)
1. Wordt de handeling verricht door een btw-belastingplichtige of niet-BP rechtspersoon?
## 2. Invoer (goederen van buiten de EU)
Invoer betreft het binnenbrengen van goederen uit derde landen (buiten de EU) in de EU. De invoer is btw-belastbaar in België wanneer de invoer in België plaatsvindt (art. 3 WBTW).
### 2.1 Kenmerken van invoer voor btw-doeleinden
* Invoer kan door iedereen gebeuren.
* Invoer hoeft niet onder bezwarende titel te gebeuren.
* Er is geen eigendomsoverdracht vereist.
* **Belangrijk:** Invoer voor btw-doeleinden is niet per se hetzelfde als invoer voor douaneformaliteiten.
### 2.2 Onderscheid tussen Uniegoederen en niet-Uniegoederen
* **Uniegoederen:** Douaneformaliteiten vervuld, goederen in het vrije verkeer gebracht, douanerechten en rechten van gelijke werking betaald, maar btw nog niet.
### 2.3 Belastbaar feit en tijdstip van opeisbaarheid
* **Tijdstip van opeisbaarheid van btw:** Het tijdstip van het ontstaan van de douaneschuld, meestal wanneer de goederen in het vrije verkeer worden gebracht. Bij aangifte ten verbruik wordt de btw effectief betaald. De opeisbaarheid van douanerechten en btw valt samen.
### 2.4 Vrijstellingen bij invoer
### 2.5 Schuldenaar van de btw bij invoer
De btw moet in principe worden betaald door de geadresseerde bij invoer. De betaling gebeurt:
* Via een aangifte ten invoer bij de douane (enig document).
* Via de periodieke btw-aangifte indien de geadresseerde beschikt over een vergunning tot verlegging van heffing.
De geadresseerde bij invoer kan zijn:
* **Ingevolge een contract (geen installatie of montage in België door de leverancier):** De verkrijger of overnemer, of de verkoper of hun aansprakelijk vertegenwoordiger in België.
* **Ingevolge een contract (wel installatie of montage in België door de leverancier):** De leverancier, verkoper of overdrager (of hun aansprakelijk vertegenwoordiger).
* **Niet ingevolge een contract om als eigenaar te beschikken:** De eigenaar van de goederen, of de btw-belastingplichtige die periodieke aangiften indient en goederen ontvangt van een niet in België gevestigde medecontractant: op zicht, op proef of in consignatie (mits latere aankoop of wederuitvoer); voor herstelling, bewerking, verwerking of aanpassing (mits latere aankoop of wederuitvoer).
### 2.6 Analyse bij invoer (stappenplan)
---
```markdown
Dit onderdeel behandelt de btw-aspecten die verband houden met het verwerven van goederen binnen de Europese Unie (intracommunautaire verwerving) en het importeren van goederen van buiten de EU (invoer).
Intracommunautaire verwerving betreft de verwerving van goederen binnen de Europese Unie, waarbij de goederen vanuit een andere lidstaat naar België worden vervoerd. De verwerving wordt verricht door een btw-belastingplichtige of een niet-belastingplichtige rechtspersoon.
### 1.1 Plaats van de intracommunautaire verwerving
De plaats van de intracommunautaire verwerving wordt in principe bepaald door de lidstaat die het btw-nummer heeft toegekend waaronder de afnemer de verwerving verricht. Dit is meestal de lidstaat van aankomst van de goederen.
### 1.2 Voorwaarden voor belastbaarheid van de intracommunautaire verwerving
De intracommunautaire verwerving is belastbaar wanneer deze wordt verricht door:
Er zijn echter uitzonderingen, met name voor de "groep van vier" (bepaalde vrijgestelde btw-plichtigen, kleine ondernemingen, forfaitaire landbouwondernemingen en niet-belastingplichtige rechtspersonen) die onder bepaalde voorwaarden niet gehouden zijn tot het verrichten van een ICV. De drempel hiervoor is €11.200 aan intracommunautaire verwervingen gedurende het lopende en voorgaande kalenderjaar.
Verder mag de verkoper geen kleine onderneming zijn en mag het geen levering met installatie of montage betreffen, noch een verkoop op afstand.
### 1.3 Tijdstip van de intracommunautaire verwerving
Het belastbaar feit voor een ICV is hetzelfde als bij nationale leveringen (zie art. 16 WBTW):
* Bij vervoer door de leverancier is dit het tijdstip van aankomst van het vervoer.
* Bij vervoer door de verkrijger is dit het tijdstip van terbeschikkingstelling van het goed.
### 1.4 Tijdstip van opeisbaarheid van de btw bij ICV
De btw wordt opeisbaar op de 15e dag van de maand volgend op die waarin het belastbare feit plaatsvond. Indien er een factuur wordt uitgereikt tussen het belastbaar feit en die datum, is de btw opeisbaar op de factuurdatum.
### 1.5 Schuldenaar van de btw bij intracommunautaire verwerving
De btw is verschuldigd door degene die de intracommunautaire verwerving verricht (de afnemer).
### 1.6 Analyse van een intracommunautaire verwervingscasus
Bij de analyse van een ICV-casus worden de volgende stappen doorlopen:
1. Wordt de handeling verricht door een btw-belastingplichtige of een niet-belastingplichtige rechtspersoon?
2. Is er sprake van een belastbare handeling (ICV onder bezwarende titel)?
4. Is er geen uitzondering of vrijstelling (bv. groep van vier) van toepassing?
Invoer betreft het binnenbrengen van goederen van buiten de Europese Unie in België. Deze invoer is btw-belastbaar in België wanneer de invoer effectief in België plaatsvindt. De invoer kan door iedereen gebeuren en hoeft niet onder bezwarende titel te zijn; er is geen eigendomsoverdracht vereist voor btw-doeleinden.
> **Tip:** Invoer voor btw-doeleinden verschilt van douane-invoer. Niet-Uniegoederen moeten eerst in het vrije verkeer worden gebracht alvorens de btw te berekenen.
### 2.1 Vrijstellingen bij invoer
Btw-vrijstelling bij invoer is mogelijk in specifieke gevallen, zoals:
* Goederen waarvan de binnenlandse levering sowieso is vrijgesteld.
* Definitieve invoer van bepaalde goederen onder specifieke omstandigheden.
* Invoer die onmiddellijk wordt gevolgd door een vrijgestelde intracommunautaire levering.
* Wederinvoer van goederen.
* Goederen die onder een opschortende douaneregeling worden geplaatst.
### 2.2 Tijdstip van invoer, belastbaar feit en opeisbaarheid
* **Niet-Uniegoederen:** Het belastbaar feit is het moment waarop het goed in België wordt binnengebracht of onttrokken wordt aan een douaneregeling. De btw wordt opeisbaar op het moment van ontstaan van de douaneschuld, wat meestal samenvalt met het moment waarop de goederen in het vrije verkeer worden gebracht en de btw effectief wordt betaald.
* **Uniegoederen:** Het belastbaar feit en het tijdstip van opeisbaarheid vallen samen en zijn gerelateerd aan het moment waarop het goed in België wordt binnengebracht of onttrokken aan een regeling.
### 2.3 Schuldenaar van de btw bij invoer
De btw bij invoer is in principe te betalen door de geadresseerde bij invoer. Dit gebeurt via een aangifte ten invoer bij de douane of, indien de geadresseerde beschikt over een vergunning, via de periodieke btw-aangifte met toepassing van de verlegging van heffing.
### 2.4 Analyse bij invoer
Een stappenplan voor de analyse van invoer omvat:
```
---
# Levering van goederen onder de btw-wetgeving
Dit hoofdstuk behandelt de fundamentele principes en regels rond de levering van goederen in de context van de btw, inclusief de definitie van goederen, de plaatsbepaling van de levering, het tijdstip van de levering en de opeisbaarheid van de btw.
### 2.1 Belastbare handeling: Levering van goederen
Volgens artikel 2 van het btw-wetboek zijn leveringen van goederen en diensten die onder bezwarende titel in België plaatsvinden door een belastingplichtige die als zodanig handelt (in de uitoefening van zijn economische activiteit), aan de btw onderworpen.
* **Onder bezwarende titel:** Dit impliceert dat er een rechtstreekse tegenprestatie moet bestaan voor de levering of dienst, hetzij in geld, hetzij in natura. Een schenking zonder tegenprestatie is in principe geen belastbare handeling.
* **Goederen (artikel 9 WBTW):**
* **Lichamelijke goederen:** Deze zijn tastbaar en kunnen fysiek worden vastgenomen. Dit omvat zowel roerende goederen (zoals voedsel, auto's) als onroerende goederen (zoals huizen, gebouwen).
* **Zakelijke rechten op onroerende goederen:** Met uitzondering van eigendom worden deze voor btw-doeleinden behandeld als leveringen van goederen. Voorbeelden zijn vruchtgebruik, erfpacht, recht van opstal en erfdienstbaarheden.
* **Bijzondere soorten goederen:**
* **Onroerende goederen door bestemming:** Roerende goederen die door hun vaste bestemming als onroerend worden beschouwd (bv. een vast verankerde machine, zonnepanelen die schade veroorzaken bij verwijdering).
* **Goederen door vervroeging:** Roerende goederen die vastzitten aan de grond en pas roerend worden bij losmaking (bv. nog te plukken fruit).
* **Goud:** Wordt beschouwd als een goed.
* **Illegale goederen:** Ook illegale goederen kunnen aan btw onderworpen zijn.
* **Nieuwe en gebruikte goederen:** Het maakt niet uit of een goed nieuw of tweedehands is; op beide moet btw worden aangerekend.
* **Niet als goederen beschouwd:** Effecten (zoals aandelen of obligaties) vallen onder de btw-vrijstelling voor financiële handelingen.
* **Levering (artikel 10 §1):** Dit omvat de overdracht of overgang van de macht om als eigenaar over een goed te beschikken. Materiële levering is geen absolute vereiste.
> **Tip:** De definitie van "goed" onder de btw is breed en omvat niet alleen tastbare objecten, maar ook bepaalde rechten en specifieke categorieën zoals energie en gas.
### 2.2 Plaats van de levering
De plaatsbepaling van de levering is cruciaal om te bepalen in welke lidstaat de btw verschuldigd is.
* **Levering waarbij het goed niet wordt verzonden of vervoerd (algemene regel – art. 14 §1 WBTW):** De plaats van de levering is de plaats waar het goed ter beschikking wordt gesteld.
* *Voorbeeld:* Een leverancier in Luik verkoopt goederen die in zijn magazijn in Luik blijven opgeslagen. De plaats van levering is Luik.
* **Levering waarbij het goed wordt verzonden of vervoerd (art. 14 §2, eerste lid WBTW):** Wanneer het vervoer door of voor rekening van de leverancier, de afnemer of een derde gebeurt, is de plaats van de levering de plaats van aanvang van het vervoer.
* *Voorbeeld:* Een handelaar in Antwerpen koopt goederen van een fabrikant in Namen. De koper laat de goederen ophalen in Namen en vervoert ze naar Antwerpen. De plaats van levering is Namen.
* **Levering van goederen uit een derde land (art. 14 §2, tweede lid WBTW):** Als een goed afkomstig is uit een derde land, wordt ingevoerd op naam van de geadresseerde, en het vervoer vertrekt uit een derde land, dan is de plaats van de levering de plaats waar de goederen worden ingevoerd.
* *Voorbeeld:* Een Belgische vennootschap verkoopt goederen ingekocht in China aan een klant in Frankrijk, die rechtstreeks via de haven van Le Havre (Frankrijk) worden ingevoerd. De plaats van levering is Frankrijk.
* **Levering van een goed met installatie of montage (art. 14 §3 WBTW):** Indien de levering van een goed gepaard gaat met installatie of montage, en deze gebeurt door of voor rekening van de leverancier, dan is de plaats van de levering de plaats waar de installatie of montage gebeurt.
* *Voorbeeld:* Een verkoper in Rijsel verkoopt en installeert een machine bij een klant in Brugge. De plaats van levering is Brugge.
* **Leveringen aan boord tijdens passagiersvervoer (art. 14 §4 WBTW):** Heen- en terugreizen worden apart beschouwd. Bij leveringen aan boord tijdens passagiersvervoer binnen de EU is de plaats van de levering de plaats van vertrek.
* *Voorbeeld:* Een vlucht van New York naar Athene met tussenstops in Brussel en Rome. De vlucht Brussel-Frankfurt vertrekt vanuit Brussel (Belgische btw). De vlucht Rome-Athene vertrekt vanuit Rome (Italiaanse btw).
* **Levering van gas, elektriciteit, warmte of koude (art. 14bis WBTW):**
* **Belastingplichtige afnemer (B2B):** De plaats van de levering is de zetel van de afnemer, tenzij de goederen hoofdzakelijk voor eigen verbruik worden aangekocht.
* **Particulieren (B2C):** De plaats van de levering is de plaats van het effectief verbruik.
### 2.3 Tijdstip van de levering, belastbaar feit en opeisbaarheid van de btw
Het bepalen van het juiste tijdstip is essentieel voor het correct toepassen van de btw-regels.
* **Belastbaar feit:** Dit is het feit waardoor de btw-schuld ontstaat. Voor leveringen van goederen is dit in principe het moment van de terbeschikkingstelling.
* **Tijdstip van de levering (artikel 16 WBTW):**
* **Hoofdregel – art. 16 §1, eerste lid WBTW:** Het tijdstip van de levering is het tijdstip van de terbeschikkingstelling van het goed.
* **Afwijkingen op de hoofdregel:**
* Vervoer door of voor rekening van de leverancier: tijdstip van aankomst van het vervoer.
* Installatie of montage door of voor rekening van de leverancier: tijdstip van beëindiging van de installatie of montage.
* Opeenvolgende afrekeningen of betalingen (leveringen > 1 maand): tijdstip van het verstrijken van elke periode.
* Koper is al in het bezit van het goed: datum van uitwerking contract.
* Verkoper blijft in het bezit van het goed: datum van uitwerking contract.
* **Tijdstip van opeisbaarheid van de BTW (artikel 17 WBTW):** Dit is het moment waarop de btw effectief verschuldigd wordt aan de schatkist. Dit is niet altijd hetzelfde als het tijdstip van de levering.
* **Hoofdregel:** De btw wordt opeisbaar op het moment van uitreiking van de factuur.
* **Uitzonderingen op de hoofdregel (art. 17 §1 WBTW):**
* **Geen factuur opgemaakt:** De btw wordt in elk geval opeisbaar op de 15de dag van de maand volgend op het belastbaar feit.
* **Betaling vóór het belastbaar feit:** De btw wordt opeisbaar op het moment van betaling.
* **Bij particulieren (B2C):** De btw is opeisbaar aan de kassa, op het moment van betaling.
> **Tip:** Het onderscheid tussen het belastbaar feit (moment van levering) en het tijdstip van opeisbaarheid is cruciaal voor het correct indienen van btw-aangiften en het bepalen van het toepasselijke btw-tarief.
### 2.4 Schuldenaar van de btw bij leveringen van goederen
De schuldenaar van de btw is in beginsel de leverancier.
* **Principe (Wetlijke basis Art. 51, §1, 1° WBTW):** De btw is verschuldigd door de leverancier (degene die de goederen levert).
* *Gevolgen:* De leverancier moet de btw aanrekenen op de factuur en is verantwoordelijk voor de aangifte en betaling ervan.
* **Uitzondering – vrijstelling:** Indien een btw-vrijstelling van toepassing is, wordt geen btw aangerekend, maar moet er wel een vermelding van de vrijstelling op de factuur staan.
* **Bijzondere regel – btw vermeld op factuur:** Iedereen die btw vermeldt op een factuur of gelijkaardig document, wordt btw-schuldenaar, zelfs indien hij geen goed heeft geleverd.
* **Afwijkingen (vooral B2B):** In bepaalde B2B-situaties geldt een afwijking waarbij de ontvanger van de dienst (medecontractant) de btw moet voldoen (verlegging van heffing). Dit wordt verder behandeld in de context van diensten.
---
Dit hoofdstuk behandelt de levering van goederen binnen de btw-wetgeving, inclusief de definitie van een goed, de voorwaarden voor een belastbare levering, de plaatsbepaling, het tijdstip van de levering, het belastbaar feit, de opeisbaarheid van de btw, en de schuldenaar van de btw.
### 2.1 Definitie van een goed in de btw-wetgeving
Voor de toepassing van het btw-wetboek wordt onder goederen verstaan:
* **Lichamelijke goederen:** Dit zijn tastbare zaken die fysiek kunnen worden vastgenomen.
* **Roerende goederen:** Bijvoorbeeld eten, auto's.
* **Onroerende goederen:** Bijvoorbeeld huizen, gebouwen, magazijnen.
* **Zakelijke rechten op onroerende goederen:** Deze worden voor btw-doeleinden behandeld als levering van goederen. Voorbeelden zijn:
* Vruchtgebruik: Het recht om een goed te gebruiken zonder eigenaar te zijn.
* Erfpacht: Het recht om grond te gebruiken die eigendom is van iemand anders.
* Recht van opstal: Het recht om een gebouw of constructie te plaatsen en te behouden op grond van iemand anders.
* Erfdienstbaarheid: Een beperkt recht op het onroerend goed van iemand anders om het eigen goed te kunnen gebruiken, zoals een recht van doorgang.
* **Onroerende goederen door bestemming:** Roerende goederen die door hun vaste bestemming als onroerend worden beschouwd, zoals een vast geïnstalleerde machine die niet verwijderd kan worden zonder schade.
* **Illegale goederen:** Kunnen ook aan btw onderworpen zijn.
* **Nieuwe en gebruikte goederen:** Zowel nieuwe als tweedehands goederen vallen onder de btw-regels.
**Niet als goederen beschouwd:**
Effecten zoals aandelen of obligaties, zelfs indien ze verband houden met onroerende leasing. Deze vallen onder de btw-vrijstelling voor financiële handelingen.
### 2.2 Belastbare levering van goederen
Een belastbare levering van goederen in België moet voldoen aan de volgende voorwaarden:
1. Het betreft een **levering van goederen** zoals gedefinieerd in de btw-wetgeving.
2. De levering gebeurt **onder bezwarende titel**, wat betekent dat er een rechtstreekse tegenprestatie (betaling) voor de levering is. Schenkingen zonder tegenprestatie zijn in principe niet belastbaar.
3. De levering vindt **plaats in België**.
4. De levering wordt verricht door een **belastingplichtige die handelt als zodanig**, d.w.z. in de uitoefening van zijn economische activiteit.
Het belastbaar feit is de levering zelf, niet noodzakelijk de juridische eigendomsoverdracht.
> **Tip:** Een materiële levering is geen absolute vereiste voor een belastbare levering.
**Voorbeelden van leveringen:**
* Verkoop, ruil, inbreng in een vennootschap.
* Verkoop van vruchtgebruik (zakelijk recht).
* Leverancier van kraantjeswater.
* Verkoop van tweedehands goederen.
### 2.3 Plaats van de levering van goederen
De plaatsbepaling van de levering is cruciaal voor de bepaling van de btw-territorialiteit.
#### 2.3.1 Goed wordt niet verzonden of vervoerd
* **Algemene regel (art. 14 §1 WBTW):** De plaats van de levering is de plaats van terbeschikkingstelling van het goed.
* **Voorbeeld:** Een fabrikant in Luik verkoopt goederen aan een handelaar in Antwerpen. De goederen blijven opgeslagen in het magazijn van de fabrikant in Luik. De plaats van levering is Luik.
#### 2.3.2 Goed wordt verzonden of vervoerd
* **Regel (art. 14 §2, eerste lid WBTW):** Wanneer een goed wordt verzonden of vervoerd (door of voor rekening van de leverancier, afnemer of derde), is de plaats van de levering de plaats van aanvang van het vervoer of de verzending.
* **Voorbeeld:** Een fabrikant A verkoopt goederen aan een handelaar in Antwerpen. De koper haalt de goederen op in het magazijn van A in Namen en vervoert ze naar Antwerpen. De plaats van levering is Namen.
#### 2.3.3 Goed komt uit een derde land
* **Regel (art. 14 §2, tweede lid WBTW):** Indien een goed afkomstig is uit een derde land, wordt ingevoerd op naam van de geadresseerde bij invoer, en het vervoer of de verzending vertrekt uit een derde land, is de plaats van de levering de plaats waar de goederen worden ingevoerd.
* **Voorbeeld:** Een Belgische vennootschap verkoopt toestellen ingekocht in China aan een Franse klant. De toestellen worden ingevoerd via de haven van Le Havre (Frankrijk). De plaats van levering is Frankrijk.
#### 2.3.4 Levering met installatie of montage
* **Regel (art. 14 §3 WBTW):** Wanneer een levering van een goed gepaard gaat met installatie of montage, en deze gebeurt door of voor rekening van de leverancier, dan is de plaats van de levering de plaats waar de installatie of montage gebeurt.
* **Voorbeeld:** Een leverancier uit Rijsel verkoopt en installeert een machine in Brugge voor een Belgische btw-plichtige. De plaats van levering is Brugge.
#### 2.3.5 Leveringen aan boord tijdens passagiersvervoer
* **Regel (art. 14 §4 WBTW):** Bij leveringen aan boord tijdens passagiersvervoer binnen de EU is de plaats van de levering de plaats van vertrek. Heen- en terugreizen worden apart beschouwd.
* **Voorbeeld:** Een vlucht van Brussel naar Frankfurt met tussenstop in Genève. De leveringen tijdens het traject Brussel-Frankfurt vallen onder Belgische btw (vertrek Brussel). De leveringen tijdens Frankfurt-Genève (indien niet-EU) vallen onder de btw van het vertrekland.
#### 2.3.6 Levering van gas, elektriciteit, warmte of koude
* **Regel (art. 14bis WBTW):**
### 2.4 Tijdstip van de levering en belastbaar feit
Het tijdstip van de verrichte handeling (het belastbaar feit) is het moment waarop de btw-schuld ontstaat.
* **Hoofdregel (art. 16 §1, eerste lid WBTW):** Het tijdstip van de levering is het tijdstip van de terbeschikkingstelling van het goed.
* **Vervoer door of voor rekening van de leverancier:** Tijdstip van levering is aankomst van het vervoer.
* **Installatie of montage door of voor rekening van de leverancier:** Tijdstip van levering is beëindiging van de installatie of montage.
* **Opeenvolgende afrekeningen of betalingen (leveringen > 1 maand):** Tijdstip van levering is het verstrijken van elke periode.
* **Bijzondere regels (art. 16 §1, tweede lid WBTW):**
* Koper is al in het bezit van het goed: tijdstip levering = datum uitwerking contract.
* Verkoper blijft in het bezit van het goed: tijdstip levering = datum uitwerking contract.
### 2.5 Opeisbaarheid van de btw
De opeisbaarheid bepaalt wanneer de schatkist haar recht op btw kan laten gelden en in welke aangifte de btw moet worden opgenomen.
* **Hoofdregel (art. 17 §1 WBTW):** De btw is in beginsel opeisbaar op het moment van de levering (belastbaar feit).
* **Uitzonderingen op de hoofdregel:**
* **Uitreiking van de factuur:** De btw wordt opeisbaar op het moment van uitreiking van de factuur.
* **Bij particulieren:** De btw is opeisbaar aan de kassa, op het moment van betaling.
### 2.6 Schuldenaar van de btw
De schuldenaar van de btw is in principe degene die de handeling verricht.
* **Principe (art. 51 §1, 1° WBTW):** De schuldenaar is de leverancier (degene die de goederen levert). De leverancier moet de btw aanrekenen, aangeven en betalen.
* **Uitzondering – vrijstelling:** Indien een btw-vrijstelling van toepassing is, wordt geen btw aangerekend, maar moet er een vermelding van de vrijstelling op de factuur staan.
* **Bijzondere regel:** Iedereen die btw vermeldt op een factuur of gelijkaardig document, wordt btw-schuldenaar, zelfs indien hij geen goed heeft geleverd of dienst heeft verricht.
> **Tip:** De opeisbaarheid van de btw bepaalt in welke aangifte de btw moet worden opgenomen, wanneer de factuur moet worden uitgereikt, en welk btw-tarief van toepassing is.
### 2.7 Vrijstellingen van btw op leveringen van goederen
Sommige leveringen van goederen zijn vrijgesteld van btw. Dit kan een eigenlijke vrijstelling zijn (geen recht op aftrek) of een oneigenlijke vrijstelling (wel recht op aftrek).
* **Art. 44 WBTW:** Vrijstellingen wegens hoedanigheid van de verrichter (bv. medische beroepen) of aard van de prestatie (bv. financiële diensten, onroerende goederen). Bij een eigenlijke vrijstelling is er geen recht op aftrek.
* **Art. 39 WBTW (Uitvoer):** De levering van goederen die naar een land buiten de EU worden vervoerd, is een belastbare handeling, maar vrijgesteld van btw. Dit is een oneigenlijke vrijstelling, waardoor het recht op aftrek behouden blijft.
* **Art. 39bis WBTW (Intracommunautaire levering - ICL):** Een levering van goederen met vervoer van de ene EU-lidstaat naar de andere is vrijgesteld van btw in de lidstaat van vertrek. Dit is eveneens een oneigenlijke vrijstelling met behoud van recht op aftrek. Er zijn strikte voorwaarden verbonden aan deze vrijstelling (geldig btw-nummer afnemer, vervoer, geen installatie/montage, etc.).
> **Voorbeeld:** Een Belgisch bedrijf exporteert Belgisch bier naar de Verenigde Staten. Dit is een uitvoer en is vrijgesteld van btw in België, maar het bedrijf behoudt zijn recht op aftrek voor de btw op de aankopen die nodig waren voor de productie van het bier.
### 2.8 Intracommunautaire verwerving (ICV)
Dit is de verwerving van goederen vanuit een andere EU-lidstaat door een btw-belastingplichtige. De plaats van de ICV is de lidstaat die het btw-nummer heeft toegekend aan de afnemer. De btw is verschuldigd door de afnemer en wordt verlegd naar de medecontractant. Er zijn uitzonderingen, zoals de "groep van vier" en de drempel van 11.200 euro.
### 2.9 Invoer van goederen
Invoer is het binnenbrengen van goederen uit derde landen (buiten de EU) in de EU. De btw is belastbaar in België wanneer de invoer in België plaatsvindt. De btw wordt berekend op de douanewaarde, vermeerderd met belastingen en rechten. De schuldenaar van de btw bij invoer is in principe de geadresseerde bij invoer, die betaalt via een aangifte ten invoer of via zijn periodieke btw-aangifte bij verlegging van heffing. Er zijn specifieke vrijstellingen bij invoer mogelijk.
---
## 8. Levering van goederen onder de btw-wetgeving
Dit hoofdstuk behandelt de definitie, kenmerken, belastbaarheid en specifieke regels rondom de levering van goederen in de btw-wetgeving, met aandacht voor de plaatsbepaling, het tijdstip van de levering, de schuldenaar van de btw en de verwerking ervan in de btw-aangifte.
### 8.1 Wat wordt verstaan onder goederen voor btw-doeleinden?
Volgens artikel 9 van het btw-wetboek worden onder goederen verstaan:
* **Lichamelijke goederen:** Dit zijn tastbare zaken die fysiek kunnen worden vastgenomen. Hieronder vallen zowel roerende goederen (zoals voedsel, auto's) als onroerende goederen (zoals huizen, gebouwen, magazijnen).
* **Zakelijke rechten op onroerende goederen:** Deze worden voor btw-doeleinden gelijkgesteld met goederen. Voorbeelden hiervan zijn vruchtgebruik, erfpacht, recht van opstal en erfdienstbaarheden.
* **Onroerende goederen door bestemming:** Dit zijn roerende goederen die door hun vaste bestemming als onroerend worden beschouwd, zoals een machine die vastgeïnstalleerd is en niet verwijderd kan worden zonder schade aan het gebouw.
* **Goederen door vervroeging:** Dit zijn roerende goederen die vastzitten aan de grond en pas roerend worden bij losmaking, zoals nog te plukken fruit.
* **Goud:** Wordt beschouwd als een goed voor btw-doeleinden.
* **Illegale goederen:** Ook illegale goederen kunnen onderworpen zijn aan btw.
* **Nieuwe en gebruikte goederen:** Het maakt niet uit of een goed nieuw of tweedehands is; btw is verschuldigd op beide.
#### Niet als goederen beschouwd:
* **Effecten:** Zoals aandelen of obligaties, ook wanneer zij verband houden met onroerende leasing. Deze vallen onder de btw-vrijstelling voor financiële handelingen.
### 8.2 Definitie en kenmerken van een levering van goederen
Een levering van goederen omvat de overdracht of overgang van de macht om als eigenaar over een goed te beschikken. Hierbij is een materiële levering geen absolute vereiste.
#### Voorwaarden voor belastbaarheid:
* **Onder bezwarende titel:** Er moet een rechtstreekse tegenprestatie zijn, wat meestal in geld is, maar ook een prestatie in natura kan zijn. Zonder tegenprestatie (zoals bij een schenking) is er in principe geen btw verschuldigd.
* **Belastbaar feit:** Het belastbaar feit is de levering zelf, niet de koopovereenkomst.
In de meeste situaties valt dit samen met de juridische eigendomsoverdracht op basis van een contract, zoals verkoop, ruil of inbreng in een vennootschap (tegen aandelen).
### 8.3 Plaatsbepaling van de levering van goederen
De plaatsbepaling van de levering van goederen is cruciaal voor het bepalen van de btw-jurisdictie. Er wordt onderscheid gemaakt op basis van de verzending of het vervoer van het goed.
#### Goed wordt niet verzonden of vervoerd (Algemene regel - art. 14 §1 WBTW):
De plaats van de levering is de plaats waar het goed ter beschikking wordt gesteld.
* **Voorbeeld:** Een fabrikant in Luik verkoopt goederen die in zijn magazijn in Luik zijn opgeslagen aan een handelaar in Antwerpen. De goederen blijven in het Luikse magazijn. De plaats van levering is Luik.
#### Goed wordt verzonden of vervoerd (art. 14 §2, eerste lid WBTW):
De plaats van de levering is de plaats van aanvang van het vervoer of de verzending. Dit geldt wanneer het vervoer door of voor rekening van de leverancier, de afnemer of een derde gebeurt.
* **Voorbeeld:** Fabrikant A verkoopt goederen aan een handelaar in Antwerpen. De koper laat de goederen ophalen in het magazijn van A in Namen en vervoert ze naar Antwerpen. De goederen vertrekken uit Namen, dus de plaats van levering is Namen.
#### Goed komt uit een derde land (art. 14 §2, tweede lid WBTW):
Wanneer een goed afkomstig is uit een derde land, wordt ingevoerd op naam van de geadresseerde bij invoer, en het vervoer of de verzending vertrekt uit een derde land, is de plaats van de levering de plaats waar de goederen worden ingevoerd.
* **Voorbeeld:** Een Belgische vennootschap verkoopt toestellen aan een klant in Frankrijk. De toestellen worden ingekocht in China en rechtstreeks ingevoerd via de haven van Le Havre (Frankrijk). De plaats van levering is Frankrijk.
#### Levering met installatie of montage (art. 14 §3 WBTW):
Indien een levering van een goed gepaard gaat met installatie of montage, en deze gebeurt door of voor rekening van de leverancier, dan is de plaats van de levering de plaats waar de installatie of montage gebeurt.
* **Voorbeeld:** Een leverancier in Rijsel verkoopt en installeert een machine bedrijfsklaar in Brugge. De plaats van levering is Brugge.
#### Leveringen aan boord tijdens passagiersvervoer (art. 14 §4 WBTW):
Voor leveringen aan boord tijdens passagiersvervoer binnen de Europese Gemeenschap is de plaats van de levering de plaats van vertrek. Heen- en terugreizen worden apart beschouwd.
* **Voorbeeld:** Een vlucht van New York naar Athene met tussenstops in Brussel, Frankfurt, Genève en Rome. Voor het gedeelte Brussel-Frankfurt is de plaats van vertrek Brussel, dus Belgische btw is van toepassing.
#### Levering van gas, elektriciteit, warmte of koude (art. 14bis WBTW):
* **Belastingplichtige afnemer (B2B):** De plaats van de levering is de zetel van de afnemer, op voorwaarde dat deze goederen niet hoofdzakelijk voor eigen verbruik aankoopt.
### 8.4 Tijdstip van de levering, belastbaar feit en opeisbaarheid van de btw
Het tijdstip van de verrichte handeling bepaalt wanneer de btw verschuldigd wordt.
#### Belastbaar feit:
Het belastbaar feit is het feit waardoor de btw-schuld ontstaat. Dit verwijst naar het tijdstip waarop de belastbare handeling wordt verricht.
#### Tijdstip van de levering (art. 16 WBTW):
* **Hoofdregel:** Het tijdstip van de levering is het tijdstip van de terbeschikkingstelling van het goed. Dit is belangrijk om te weten wanneer btw verschuldigd wordt.
* **Afwijkingen:**
* Bij vervoer door of voor rekening van de leverancier: tijdstip van aankomst van het vervoer.
* Bij installatie of montage door of voor rekening van de leverancier: tijdstip van beëindiging van de installatie of montage.
* Bij opeenvolgende afrekeningen of betalingen voor leveringen die langer dan één maand duren: het verstrijken van elke periode.
* Wanneer de koper al in het bezit is van het goed: datum van uitwerking van het contract.
* Wanneer de verkoper in het bezit blijft van het goed: datum van uitwerking van het contract.
#### Tijdstip van opeisbaarheid van de BTW (art. 17 WBTW):
De opeisbaarheid is het tijdstip waarop de schatkist haar recht op btw kan laten gelden. Dit is niet noodzakelijk hetzelfde als het tijdstip van de levering.
* **Betaling vóór het belastbaar feit:** Wanneer er al betaald wordt vóór de levering, wordt de btw opeisbaar op het moment van betaling.
* **Bij particulieren:** Bij aankoop in een winkel door een particulier is de btw opeisbaar aan de kassa, op het moment van betaling.
### 8.5 Schuldenaar van de btw
De schuldenaar van de btw is de persoon die gehouden is de btw aan te geven en af te dragen aan de schatkist.
#### Principe (art. 51, §1, 1° WBTW):
De btw is verschuldigd door de leverancier (degene die de goederen levert).
* **Gevolgen:** De leverancier moet de btw aanrekenen op de factuur en is verantwoordelijk voor de aangifte en betaling ervan.
#### Uitzondering – vrijstelling:
Indien een btw-vrijstelling van toepassing is, wordt geen btw aangerekend, maar moet er een vermelding van de vrijstelling op de factuur staan.
#### Bijzondere regel – btw vermeld op factuur (art. 51, §1, 3° WBTW):
Iedereen die btw vermeldt op een factuur of gelijkaardig document, wordt btw-schuldenaar, zelfs indien hij geen goed heeft geleverd of dienst heeft verricht. De btw wordt dan opeisbaar op het moment van uitreiking van de factuur of het document.
#### Afwijkingen (vooral B2B):
In bepaalde B2B-situaties, zoals bij werken in onroerende staat of intracommunautaire diensten, kan de btw verschuldigd zijn door de ontvanger van de dienst (medecontractant) via de verlegging van heffing.
### 8.6 Verwerking in de btw-aangifte
De btw-aangifte bevat verschillende vakken en roosters voor de verwerking van uitgaande en inkomende handelingen, evenals het saldo van de btw. Belangrijke roosters zijn:
* **Vak III:** Inkomende handelingen (roosters 81, 82, 83 voor de maatstaf van heffing en niet-aftrekbare btw).
* **Vak IV:** Verschuldigde belasting (roosters 54-56 voor de verschuldigde btw op uitgaande handelingen, IC-verwervingen en invoer).
* **Vak V:** Aftrekbare belasting (rooster 59 voor de aftrekbare btw).
* **Vak VI:** Saldo (rooster 72 voor het btw-overschot of de te betalen btw).
#### Maatstaf van Heffing (MVH):
De MVH is het bedrag waarover de btw wordt berekend. Dit omvat alles wat de leverancier als tegenprestatie verkrijgt, inclusief subsidies die rechtstreeks met de prijs verband houden. Bedragen die niet bij de MVH worden gevoegd zijn onder andere schadevergoedingen en financiële kortingen.
#### BTW-tarieven:
* Normaal tarief: 21%
* Verlaagde tarieven: 6% en 12% voor specifieke goederen en diensten (bv. restaurantdiensten, afhaalmaaltijden).
#### Invoer:
Bij invoer van goederen van buiten de EU wordt de btw berekend op de douanewaarde, belastingen, rechten en heffingen. De btw is verschuldigd en betaalbaar op het moment waarop de goederen in het vrije verkeer worden gebracht of worden onttrokken aan een douaneregeling. De schuldenaar van de btw bij invoer is de geadresseerde bij invoer, die dit meestal aangeeft via een aangifte ten invoer of via de periodieke btw-aangifte indien een vergunning voor verlegging van heffing aanwezig is.
#### Intracommunautaire verwerving (ICV):
Dit betreft de verwerving van goederen uit een andere EU-lidstaat. De plaats van de ICV is het grondgebied van de lidstaat die het btw-nummer heeft toegekend waaronder de afnemer de verwerving verricht. De ICV is belastbaar in de lidstaat van bestemming. De btw is opeisbaar op de 15de van de maand volgend op die waarin het belastbare feit plaatsvond, tenzij een factuur eerder werd uitgereikt of er een betaling gebeurde.
#### Uitvoer en Intracommunautaire Leveringen (ICL):
* **Uitvoer (export buiten de EU):** Een vrijgestelde handeling (oneigenlijke vrijstelling) waarbij de btw op voorgaande handelingen aftrekbaar blijft. De plaats van de levering is de aanvang van het vervoer.
* **Intracommunautaire levering (ICL):** Een levering van goederen met vervoer van de ene EU-lidstaat naar de andere. Dit is eveneens een vrijgestelde handeling (oneigenlijke vrijstelling) onder strikte voorwaarden, waaronder het beschikken over een geldig btw-nummer van de afnemer en correcte administratieve verwerking. De plaats van de levering is de aanvang van het vervoer.
---
# Definitie en classificatie van diensten voor btw-doeleinden
Dit hoofdstuk behandelt de definitie van diensten voor btw-doeleinden, hun onderscheid met leveringen van goederen, de plaatsbepaling en de diverse btw-statuten die van invloed zijn op de btw-plicht en de aftrekbaarheid.
### 3.1 De btw-belastingplichtige
Een btw-belastingplichtige (BP) is gedefinieerd als eenieder die, in de uitoefening van een economische activiteit, geregeld en zelfstandig, met of zonder winstoogmerk, hoofdzakelijk of aanvullend, leveringen van goederen of diensten verricht die in het btw-wetboek zijn omschreven.
#### 3.1.1 Kenmerken van een btw-belastingplichtige
De definitie omvat vier essentiële kenmerken:
* **Eenieder:** Dit omvat natuurlijke personen, rechtspersonen en groeperingen of verenigingen.
* **Economische activiteit:** Dit verwijst naar een geregeld uitgeoefende werkzaamheid, waarbij de intentie om belastbare handelingen te verrichten volstaat.
* **Zelfstandig:** Dit impliceert dat er geen band van ondergeschiktheid is ten opzichte van een andere persoon.
* **Levering van goederen of diensten die in het WBTW zijn omschreven:** Dit heeft betrekking op de aard van de verrichte handelingen.
Daarnaast zijn er twee niet-essentiële kenmerken:
* **Met of zonder winstoogmerk:** De activiteit mag zowel met als zonder winststreven worden uitgeoefend.
* **Hoofd- of bijberoep:** De werkzaamheid kan zowel een hoofd- als een bijberoep zijn.
#### 3.1.2 Goederen voor btw-doeleinden
Voor btw-doeleinden worden de volgende zaken als goederen beschouwd:
* **Lichamelijke goederen:** Tastbare zaken die fysiek kunnen worden vastgenomen, zoals machines, auto's of meubels.
* **Elektriciteit, gas, warmte en koude:** Deze worden uitdrukkelijk door de wet gelijkgesteld met goederen.
* **Zakelijke rechten op onroerende goederen (met uitzondering van eigendom):** Deze worden voor btw-doeleinden behandeld als levering van goederen. Voorbeelden zijn vruchtgebruik, erfpacht, en recht van opstal.
* **Niet-lichamelijke goederen die door de wet met goederen worden gelijkgesteld:** Bepaalde rechten die economisch vergelijkbaar zijn met goederen.
* **Onroerende goederen door bestemming:** Roerende goederen die door hun vaste bestemming als onroerend worden beschouwd, zoals vast verankerde machines.
* **Goederen door vervroeging:** Roerende goederen die vastzitten aan de grond en pas roerend worden bij losmaking, zoals nog te plukken fruit.
* **Goud:** Wordt beschouwd als een goed.
* **Illegale goederen:** Ook deze kunnen aan btw onderworpen zijn.
* **Nieuwe en gebruikte goederen:** Het maakt niet uit of een goed nieuw of tweedehands is.
Niet als goederen beschouwd worden:
* **Effecten (zoals aandelen of obligaties):** Deze vallen onder de btw-vrijstelling voor financiële handelingen.
#### 3.1.3 Verschil tussen levering van een goed en een dienst
* Als de waarde van de goederen **minder dan 50%** van de totale prijs bedraagt, wordt de handeling beschouwd als een **dienstlevering**.
* In alle andere gevallen, wanneer de waarde van de goederen **meer dan 50%** van de totale prijs bedraagt, wordt de handeling beschouwd als een **levering van een goed**.
* **Werk in onroerende staat** wordt **altijd** als een dienst beschouwd.
#### 3.1.4 De 5-vragenmethode voor btw-analyse
1. **Wordt de handeling verricht door een btw-BP?** Zo ja, ga verder naar vraag 2. Zo nee, einde analyse.
2. **Betreft het een belastbare handeling onder bezwarende titel?** Zo ja, ga verder naar vraag 3.
3. **Waar vindt de handeling plaats?** Indien België, ga verder naar vraag 4.
4. **Is er een vrijstelling mogelijk?** Zo nee, ga verder naar vraag 5.
5. **Wie moet de btw voldoen?**
### 3.2 Classificatie van diensten
Een dienst wordt gedefinieerd als elke handeling die geen levering van een goed is in de zin van het btw-wetboek.
#### 3.2.1 Beperking van het begrip dienst
Handelingen die plaatsvinden bij de overdracht van een algemeenheid van goederen of van een bedrijfsafdeling worden niet als dienst beschouwd.
#### 3.2.2 Uitbreiding van het begrip dienst
Bepaalde handelingen worden door de wet als diensten beschouwd of ermee gelijkgesteld:
* **Diensten verricht ingevolge een wettelijke verplichting:** Prestaties die worden verricht op vordering van de overheid (bv. prestaties van een door de rechtbank aangestelde expert).
* **Handelingen gelijkgesteld met een dienst:** Bepaalde handelingen worden door de wet behandeld alsof het diensten zijn om btw-heffing mogelijk te maken.
#### 3.2.3 Onderscheid tussen levering met installatie/montage en werk in onroerende staat (WOS)
* **Levering met installatie of montage:** Het goed blijft na installatie roerend uit zijn aard of wordt hoogstens onroerend door bestemming. De installatie of montage moet gebeuren door de leverancier of voor diens rekening, en het goed moet verplaatsbaar blijven zonder schade aan het gebouw. De handeling blijft een levering van een goed.
* **Werk in onroerende staat (WOS):** Het goed wordt door plaatsing onroerend uit zijn aard en kan niet worden verplaatst zonder schade aan het gebouw of vernietiging/wijziging van het goed. Dit is altijd een dienst, ongeacht de waarde van het goed of de kostprijs van de plaatsing.
#### 3.2.4 Plaats van de dienst (artikel 21 WBTW)
De plaatsbepaling van de dienst is cruciaal voor de btw-toepassing.
* **B2B (Business-to-Business):** De plaats van de dienst is de plaats waar de afnemer is gevestigd. Er zijn 6 uitzonderingen hierop.
* **B2C (Business-to-Consumer):** De plaats van de dienst is de plaats waar de dienstverrichter is gevestigd. Er zijn 12 uitzonderingen hierop.
**Specifieke regels:**
* Diensten die rechtstreeks verband houden met een **onroerend goed** vinden plaats waar het onroerend goed is gelegen.
* Voor **intracommunautaire diensten** (B2B tussen EU-lidstaten) is de plaats van de dienst de plaats waar de afnemer is gevestigd. De btw wordt via **verlegging van heffing** voldaan door de afnemer.
### 3.3 Verschillende btw-statuten
Het btw-statuut van een onderneming bepaalt de btw-verplichtingen en het recht op aftrek.
#### 3.3.1 Btw-belastingplichtigen die btw-aangifte indienen
* **De gewone btw-belastingplichtige:** Rekent btw aan op belastbare handelingen, heeft een periodieke btw-aangifteplicht (maandelijks of per kwartaal) en heeft recht op aftrek van btw op aankopen.
* **Forfaitaire btw-belastingplichtige:** Van toepassing op bepaalde beroepscategorieën in de kleinhandel, met een forfaitair bepaalde omzet. Deze regeling verdwijnt geleidelijk.
* **Gemengde btw-belastingplichtige:** Verricht zowel belastbare als vrijgestelde handelingen. Het recht op aftrek is beperkt en wordt bepaald via een algemeen verhoudingsgetal of het werkelijk gebruik.
#### 3.3.2 Btw-belastingplichtigen die geen periodieke btw-aangifte indienen
Deze ondernemingen zijn vrijgesteld van btw op uitgaande handelingen, hebben geen recht op aftrek van btw op inkomende handelingen en dienen geen periodieke btw-aangifte in.
* **Vrijgestelde kleine ondernemingen:** Jaaromzet tot een bepaalde drempel. Gevolgen zijn vrijstelling van btw op leveringen en diensten, geen btw-aangifte en geen recht op aftrek.
* **Forfaitaire landbouwondernemingen:** Vereenvoudiging voor landbouwers, zonder btw-aangifte of recht op aftrek, maar met forfaitaire compensatie via klanten.
* **Vrijgestelde btw-belastingplichtigen (art. 44 WBTW):** Verrichten vrijgestelde handelingen, zonder aangifteverplichting en zonder aftrekrecht.
#### 3.3.3 Niet-belastingplichtige rechtspersonen
Overheden en openbare instellingen zijn meestal geen btw-belastingplichtigen omdat zij handelen in het algemeen belang en geen economische activiteit verrichten die de concurrentie kan verstoren. Echter, indien zij economische activiteiten verrichten die de concurrentie kunnen verstoren, worden zij wel als btw-belastingplichtige beschouwd voor die specifieke handelingen.
### 3.4 Het recht op aftrek van btw
Het recht op aftrek is een basisbeginsel van de btw dat neutraliteit waarborgt.
#### 3.4.1 Voorwaarden voor het recht op aftrek
* Het recht op aftrek moet zijn **ontstaan** (op het moment dat de btw opeisbaar wordt).
* De **voorwaarden voor uitoefening** moeten vervuld zijn (beschikken over een regelmatige factuur, gebruik voor belaste handelingen).
* De aftrek moet **correct worden verwerkt** in de btw-aangifte.
#### 3.4.2 Handelingen die recht geven op aftrek
Dit omvat btw op belaste handelingen, vrijgestelde handelingen met recht op aftrek (bv. intracommunautaire leveringen) en buitenlandse handelingen die recht op aftrek zouden geven indien ze in België plaatsvonden.
#### 3.4.3 Uitsluitingen en beperkingen van het recht op aftrek
* **Absolute uitsluitingen (0% aftrek):** Privé-uitgaven, tabaksproducten en sterke dranken (met uitzonderingen), logies, spijzen en dranken voor onthaal, recepties en PR, en reisbureaus.
* **Beperkingen van het recht op aftrek:** Gedeeltelijke aftrek is van toepassing op o.a. autovoertuigen (max. 50% aftrek), lichte vracht en andere roerende goederen (forfaitair beroepsgebruik).
### 3.5 Teruggaaf van btw
Wanneer het aftrekbare btw-bedrag hoger is dan het verschuldigde btw-bedrag, ontstaat een btw-overschot dat kan worden overgedragen of teruggevraagd. Vanaf 1 februari 2025 worden de regels voor teruggaaf hervormd met snellere terugbetalingen en een provisierekening voor btw-tegoeden.
### 3.6 Vrijstellingen
Vrijstellingen kunnen worden verleend op basis van de hoedanigheid van de verrichter (bv. medische beroepen) of de aard van de prestatie (bv. onroerende, financiële en sociale/culturele diensten). Er wordt een onderscheid gemaakt tussen eigenlijke vrijstellingen (geen recht op aftrek) en oneigenlijke vrijstellingen (wel recht op aftrek).
### 3.7 Tijdstip van de handeling, belastbaar feit en opeisbaarheid
* **Tijdstip van de handeling:** Het moment waarop de belastbare handeling wordt verricht.
* **Belastbaar feit:** Het feit waardoor de btw-schuld ontstaat.
* **Tijdstip van opeisbaarheid:** Het moment waarop de schatkist haar recht op btw kan laten gelden. Dit bepaalt in welke aangifte de btw moet worden opgenomen, wanneer de factuur moet worden uitgereikt, en welk btw-tarief van toepassing is.
Voor diensten is de btw opeisbaar bij uitreiking van de factuur, of uiterlijk op de 15e van de maand volgend op het belastbaar feit. Bij betaling vóór het belastbaar feit wordt de btw opeisbaar op het moment van betaling. Voor particulieren en overheidsinstellingen geldt vaak het incasseringsprincipe (opeisbaar bij betaling).
### 3.8 Intracommunautaire diensten en verlegging van heffing
Intracommunautaire diensten zijn B2B-diensten tussen EU-lidstaten. De plaats van de dienst is bij de afnemer, en de btw wordt via verlegging van heffing voldaan door de afnemer. De dienstverrichter rekent geen btw aan maar vermeldt "btw verlegd" op de factuur. Bij werken in onroerende staat verricht in België, waarbij de klant een Belgische btw-plichtige is, moet eveneens de verlegging van heffing worden toegepast.
### 3.9 Intracommunautaire leveringen (ICL) en uitvoer
* **Intracommunautaire levering (ICL):** Een levering van goederen met vervoer van de ene EU-lidstaat naar de andere. Deze is belastbaar maar vrijgesteld van Belgische btw (oneigenlijke vrijstelling), met behoud van recht op aftrek. Alle voorwaarden voor vrijstelling moeten vervuld zijn, waaronder het beschikken over een geldig btw-nummer van de afnemer en de correcte administratieve verwerking.
* **Uitvoer (export buiten de EU):** Een levering van goederen met vervoer naar een derde land. Dit is eveneens een belastbare, maar vrijgestelde handeling (oneigenlijke vrijstelling), met behoud van recht op aftrek.
### 3.10 Intracommunautaire verwerving (ICV) en invoer
* **Intracommunautaire verwerving (ICV):** Het verwerven van goederen uit een andere EU-lidstaat. De btw wordt verlegd naar de afnemer in de ontvangende lidstaat. Bepaalde drempels en uitzonderingen zijn van toepassing.
* **Invoer:** Het binnenbrengen van goederen uit derde landen in de EU. Invoer is btw-belastbaar in België wanneer de invoer in België plaatsvindt. Vrijstellingen bij invoer zijn mogelijk onder specifieke omstandigheden. De btw is verschuldigd door de geadresseerde bij invoer en wordt betaald via een aangifte ten invoer of de periodieke btw-aangifte indien een vergunning voor verlegging van heffing is verkregen.
### 3.11 Maatstaf van heffing en btw-tarieven
* **Maatstaf van heffing (MVH):** Dit is het bedrag waarover btw wordt berekend. De MVH omvat alles wat de leverancier als tegenprestatie verkrijgt of moet verkrijgen, inclusief subsidies die rechtstreeks met de prijs verband houden. Bepaalde kosten (zoals intresten, schadevergoedingen) worden niet bij de MVH gevoegd, terwijl andere (verzekeringskosten, commissiekosten) afhankelijk van de situatie wel of niet worden opgenomen.
* **Btw-tarieven:** België kent het normale tarief van 21%, met verlaagde tarieven van 6% en 12% voor specifieke goederen en diensten (bv. restaurant- en cateringdiensten, afhaalmaaltijden).
---
Dit document samenvatting behandelt de definitie en classificatie van diensten voor btw-doeleinden, met een focus op de algemene principes, specifieke regels voor diensten, en de relevantie van plaats, tijdstip, schuldenaar en vrijstellingen in het kader van de btw.
Een dienst wordt gedefinieerd als elke handeling die geen levering van een goed is in de zin van het Wetboek van de BTW. Dit betekent dat wanneer er geen tastbaar goed wordt geleverd, het in principe om een dienst gaat. Voorbeelden hiervan zijn herstellingen van auto's, juridisch advies, kappersbeurten, en de installatie van een machine zonder de levering van dat specifieke goed.
### 3.1 Onderscheid tussen levering van goederen en diensten
Het onderscheid tussen een levering van goederen en een dienst wordt bepaald door de waarde van de goederen ten opzichte van de totale prijs. Als de waarde van de goederen minder dan 50% van de totale prijs bedraagt, wordt de handeling als een dienst beschouwd. In alle andere gevallen, waarbij de waarde van de goederen meer dan 50% van de totale prijs bedraagt, wordt het beschouwd als een levering van een goed. Een speciale categorie betreft werk in onroerende staat, wat altijd als een dienst wordt geclassificeerd, ongeacht de waarde van de goederen.
> **Tip:** Bij twijfel over de classificatie tussen levering en dienst, is het belangrijk om de waarde van de goederen ten opzichte van de totale kostprijs te analyseren. Werk in onroerende staat is echter altijd een dienst.
### 3.2 Handelingen die worden gelijkgesteld met diensten
De wet breidt het begrip dienst uit tot bepaalde handelingen die, hoewel ze niet onmiddellijk als dienst lijken, toch als zodanig worden behandeld voor btw-doeleinden.
#### 3.2.1 Diensten verricht ingevolge een wettelijke verplichting
Prestaties die worden verricht op grond van een wettelijke verplichting of op vordering van de overheid worden beschouwd als diensten. Dit geldt ook wanneer deze prestaties niet vrijwillig worden verricht, zoals prestaties van door de rechtbank aangestelde experts of de technische controle van voertuigen.
#### 3.2.2 Handelingen gelijkgesteld met een dienst
Bepaalde handelingen worden door de wet gelijkgesteld met een dienst verricht onder bezwarende titel. Dit omvat handelingen die de wet als diensten beschouwt of er gelijk aan stelt, met het oog op btw-heffing.
### 3.3 Beperkingen en uitbreidingen van het begrip dienst
Hoewel een dienst in beginsel elke handeling is die geen levering van een goed is, zijn er uitzonderingen.
#### 3.3.1 Beperking van het begrip dienst
Handelingen die plaatsvinden bij de overdracht van een algemeenheid van goederen of van een bedrijfsafdeling worden niet als dienst (of levering van goederen) beschouwd voor btw-doeleinden. Dit komt doordat het economische geheel gewoon blijft bestaan.
#### 3.3.2 Uitbreiding van het begrip dienst
Naast de wettelijke verplichtingen, beschouwt de wet ook bepaalde andere handelingen als diensten, zelfs wanneer dit niet direct logisch lijkt. Deze uitbreiding zorgt ervoor dat meer prestaties onderworpen worden aan btw.
### 3.4 Plaatsbepaling van de dienst (Artikel 21 WBTW)
De plaatsbepaling van een dienst is cruciaal voor de btw-heffing en hangt af van de aard van de afnemer.
#### 3.4.1 B2B – Afnemer is belastingplichtige
Voor business-to-business (B2B) transacties, waarbij de afnemer een btw-belastingplichtige is, is de plaats van de dienst over het algemeen de plaats waar de afnemer is gevestigd. Dit geldt tenzij er specifieke uitzonderingen van toepassing zijn.
> **Tip:** De hoofdregel voor B2B-diensten is dat de plaats van de dienst daar is waar de afnemer gevestigd is. Controleer altijd de uitzonderingen in artikel 21, §3 en 21bis WBTW.
#### 3.4.2 B2C – Afnemer is geen belastingplichtige (particulier)
Voor business-to-consumer (B2C) transacties, waarbij de afnemer een particulier is, is de plaats van de dienst over het algemeen de plaats waar de dienstverrichter is gevestigd. Ook hier gelden specifieke uitzonderingen.
> **Voorbeeld:** Een Belgische architect die een kostenstudie uitvoert voor een particulier in Gent, betreffende een pand in Antwerpen, verricht de dienst op de plaats waar het onroerend goed gelegen is (Antwerpen), omdat de dienst rechtstreeks verband houdt met een onroerend goed.
### 3.5 Werk in onroerende staat versus levering met installatie/montage
Het onderscheid tussen werk in onroerende staat (WOS) en levering met installatie of montage is belangrijk voor de btw-behandeling.
* **Levering met installatie of montage:** Dit is het geval wanneer het goed het hoofdelement van de handeling vormt, de installatie/montage bijkomstig is, en het goed na installatie roerend blijft of hoogstens onroerend wordt door bestemming. Het goed moet verplaatsbaar blijven zonder schade aan het gebouw.
* **Werk in onroerende staat (WOS):** Dit is het geval wanneer het goed door plaatsing onroerend wordt uit zijn aard, of niet kan worden verplaatst zonder schade aan het gebouw of vernietiging/wijziging van het goed. Dit is altijd een dienst, ongeacht de waarde.
### 3.6 Schuldenaar van de btw bij verrichting van diensten
In principe is de dienstverrichter de schuldenaar van de btw. Dit betekent dat de dienstverrichter de btw aanrekent op de factuur en deze doorstort aan de fiscus. Er zijn echter uitzonderingen, met name de verlegging van heffing naar de medecontractant in B2B-situaties.
#### 3.6.1 Btw vermeld op factuur
Iedereen die btw vermeldt op een factuur of gelijkaardig document, wordt btw-schuldenaar, zelfs als hij geen goed heeft geleverd of dienst heeft verricht. De btw wordt dan opeisbaar op het moment van uitreiking van de factuur of het document.
#### 3.6.2 Verlegging van heffing (vooral B2B)
In bepaalde B2B-situaties, zoals intracommunautaire diensten of werken in onroerende staat waarbij de klant een Belgische btw-plichtige met periodieke aangifte is, wordt de btw verlegd naar de ontvanger van de dienst. De dienstverrichter factureert zonder btw met de vermelding "btw verlegd" of "verlegging van heffing". De Belgische medecontractant geeft de btw zelf aan en betaalt deze.
> **Tip:** Bij intracommunautaire diensten tussen btw-plichtigen in verschillende EU-lidstaten is de btw altijd verlegd naar de afnemer, waardoor er netto geen btw-kost is binnen de EU.
### 3.7 Belastbaar feit en tijdstip van opeisbaarheid van de btw bij diensten
Het belastbaar feit bij diensten is het moment waarop de dienst wordt verricht. De btw wordt opeisbaar op verschillende momenten afhankelijk van de afnemer:
* **B2B:** Opeisbaar op de factuurdatum, of uiterlijk op de 15e van de maand volgend op het belastbaar feit, tenzij een voorschot eerder werd betaald.
* **B2C en overheid:** Opeisbaar bij ontvangst van de betaling (incasseringsprincipe).
### 3.8 Intracommunautaire diensten
Intracommunautaire diensten betreffen B2B-diensten tussen btw-plichtigen in verschillende EU-lidstaten. De plaats van de dienst ligt bij de afnemer, en de btw wordt via verlegging van heffing voldaan door de afnemer. De dienstverrichter factureert geen btw en vermeldt "btw verlegd".
> **Voorbeeld:** Een Franse advocaat die juridisch advies verleent aan een Belgisch bedrijf, verricht een dienst waarvan de plaats België is. De btw is verschuldigd door de Belgische afnemer via verlegging van heffing.
### 3.9 Vrijstellingen van btw op diensten
Bepaalde diensten zijn vrijgesteld van btw. Dit kan een eigenlijke vrijstelling zijn (geen btw, geen recht op aftrek) of een oneigenlijke vrijstelling (geen btw, wel recht op aftrek). Vrijstellingen kunnen gebaseerd zijn op de hoedanigheid van de dienstverrichter (bv. medische beroepen, sociale en culturele instellingen) of op de aard van de prestatie (bv. financiële diensten, onroerende verhuur).
> **Voorbeeld:** De verhuur van gebouwen aan particulieren is vrijgesteld van btw, waarbij de plaats van de dienst het gebouw zelf is.
---
Dit overzicht bestrijkt de kern van de definitie en classificatie van diensten voor btw-doeleinden, inclusief de bepaling van de plaats, de schuldenaar, het belastbaar feit, de opeisbaarheid, en de relevante vrijstellingen en uitzonderingen.
---
## 3 Definitie en classificatie van diensten voor btw-doeleinden
Dit hoofdstuk bespreekt de definitie, classificatie en de fiscale behandeling van diensten binnen de btw-wetgeving.
### 3.1 Definitie van een dienst
Een dienst wordt in de btw-wetgeving gedefinieerd als elke handeling die geen levering van een goed is. Dit betekent dat als er geen tastbaar goed wordt geleverd, er in principe sprake is van een dienst. Deze definitie is niet-limitatief en omvat een breed scala aan prestaties.
#### 3.1.1 Uitzonderingen en uitbreidingen op de definitie van dienst
De wet voorziet in specifieke uitzonderingen en uitbreidingen op de algemene definitie van een dienst:
* **Beperking:** Handelingen die plaatsvinden bij de overdracht van een algemeenheid van goederen of een bedrijfsafdeling worden niet als dienst (noch als levering van goederen) beschouwd voor btw-doeleinden. Dit is het geval wanneer een economisch geheel gewoon verder bestaat.
* **Uitbreiding:**
* **Diensten verricht ingevolge een wettelijke verplichting:** Prestaties die worden verricht op vordering van de overheid of ingevolge een wettelijke verplichting (zoals technische controles of prestaties van een gerechtsexpert) worden als diensten beschouwd.
* **Handelingen gelijkgesteld met een dienst:** Bepaalde handelingen worden door de wet expliciet gelijkgesteld met een dienst die onder bezwarende titel wordt verricht om btw-heffing mogelijk te maken.
### 3.2 Onderscheid tussen levering van goederen en diensten
Het onderscheid tussen een levering van goederen en een dienst is cruciaal voor de btw-behandeling.
#### 3.2.1 De 50%-regel
Bij handelingen die zowel de levering van goederen als een dienst omvatten, geldt de volgende regel:
* Als de waarde van de geleverde goederen minder dan 50% van de totale prijs bedraagt, wordt de handeling beschouwd als een dienstlevering.
* In alle andere gevallen, waarbij de waarde van de goederen 50% of meer van de totale prijs bedraagt, wordt de handeling beschouwd als een levering van een goed.
#### 3.2.2 Werk in onroerende staat
Werk in onroerende staat wordt **altijd** beschouwd als een dienst, ongeacht de waarde van de goederen of de kostprijs van de plaatsing. Dit geldt wanneer een roerend goed door plaatsing onroerend wordt uit zijn aard en niet verwijderd kan worden zonder schade aan het gebouw.
#### 3.2.3 Levering met installatie of montage
Wanneer de levering van een goed gepaard gaat met installatie of montage:
* **Levering van een goed:** Als het goed na installatie roerend blijft uit zijn aard (of hoogstens onroerend door bestemming wordt), de installatie bijkomstig is, en het goed verplaatsbaar blijft zonder schade aan het gebouw, blijft de handeling een levering van een goed.
* **Dienst (werk in onroerende staat):** Als het goed door plaatsing onroerend uit zijn aard wordt en niet kan worden verplaatst zonder schade aan het gebouw of vernietiging/wijziging van het goed, is het werk in onroerende staat en dus een dienst.
> **Tip:** Het onderscheid tussen levering met installatie en werk in onroerende staat is vaak een feitenkwestie en kan leiden tot complexe rechtspraak.
### 3.3 De plaats van de dienst
De plaatsbepaling van een dienst is essentieel om te bepalen in welk land de btw verschuldigd is. De regels verschillen afhankelijk van de aard van de afnemer (belastingplichtige of particulier).
#### 3.3.1 Diensten aan belastingplichtigen (B2B)
* **Hoofdregel:** De plaats van de dienst is de plaats waar de afnemer (de belastingplichtige) is gevestigd.
* **Uitzonderingen:** Er bestaan zes uitzonderingen op deze hoofdregel, onder meer met betrekking tot diensten die rechtstreeks verband houden met een onroerend goed, culturele en artistieke evenementen, en vervoer.
#### 3.3.2 Diensten aan particulieren (B2C)
* **Hoofdregel:** De plaats van de dienst is de plaats waar de dienstverrichter is gevestigd.
* **Uitzonderingen:** Er bestaan twaalf uitzonderingen op deze hoofdregel, waaronder diensten die rechtstreeks verband houden met een onroerend goed (plaats van het onroerend goed), en toegang tot culturele, artistieke, sportieve en soortgelijke evenementen (plaats van het evenement).
#### 3.3.3 Specifieke diensten en hun plaatsbepaling
* **Diensten met betrekking tot een onroerend goed:** De plaats van de dienst is waar het onroerend goed is gelegen.
* **Culturele, artistieke, sportieve en soortgelijke evenementen:** De plaats van de dienst is waar het evenement feitelijk plaatsvindt.
* **Vervoer van goederen:**
* **B2B:** De plaats van de dienst is de plaats waar de afnemer is gevestigd.
* **B2C:** De plaats van de dienst is de plaats waar het vervoer feitelijk plaatsvindt, met inachtneming van de door het vervoer afgelegde afstanden.
* **Terbeschikkingstelling van opslagruimte:** De plaats van de dienst is de plaats waar het onroerend goed is gelegen.
### 3.4 Schuldenaar van de btw bij diensten
De schuldenaar van de btw is in principe de dienstverrichter. Er zijn echter belangrijke uitzonderingen, met name het stelsel van verlegging van heffing.
#### 3.4.1 Algemene regel (B2B en B2C)
De btw is verschuldigd door de belastingplichtige die in België een belastbare dienst verricht. Deze dienstverrichter rekent de btw aan op de factuur en stort deze door aan de fiscus.
#### 3.4.2 Bijzondere regel: btw vermeld op factuur
Iedereen die btw vermeldt op een factuur of gelijkaardig document, wordt btw-schuldenaar, zelfs indien hij geen goed heeft geleverd of dienst heeft verricht.
#### 3.4.3 Uitzonderingen (vooral B2B) - Verlegging van heffing
In bepaalde B2B-situaties moet de ontvanger van de dienst (de medecontractant) de btw voldoen. Dit is met name van toepassing bij:
* **Intracommunautaire diensten:** B2B-diensten tussen btw-plichtigen in verschillende EU-lidstaten. De plaats van de dienst ligt bij de afnemer, en de btw wordt door de afnemer via verlegging van heffing voldaan. De dienstverrichter factureert zonder btw met de vermelding "btw verlegd".
* **Werken in onroerende staat (WOS) in België:** Wanneer de klant een Belgische btw-plichtige is die periodieke aangifte indient, moet de verlegging van heffing worden toegepast. De aannemer factureert zonder btw met de vermelding "verlegging van heffing", en de Belgische medecontractant geeft de btw zelf aan en betaalt deze.
> **Tip:** Controleer eerst de plaats van de dienst (artikel 21 WBTW), pas daarna artikel 51 WBTW (schuldenaar van de btw) toepassen.
### 3.5 Tijdstip van het belastbaar feit en opeisbaarheid van de btw bij diensten
Het belastbaar feit bij diensten is het moment waarop de dienst wordt verricht.
* **B2B:** De btw is opeisbaar op de factuurdatum, of uiterlijk op de 15e van de maand volgend op het belastbaar feit, tenzij een voorschot eerder werd betaald.
* **B2C en overheid:** De btw is opeisbaar bij ontvangst van de betaling (incasseringsprincipe). Als er geen betaling is, is er geen opeisbare btw.
#### 3.5.1 Intracommunautaire diensten (IC-diensten)
Bij IC-diensten is de btw opeisbaar op het moment waarop de dienst is verricht. Indien een betaling wordt ontvangen vóór de dienst is verricht, wordt de btw opeisbaar op het moment van ontvangst van de betaling. Facturatie op zich maakt de btw niet opeisbaar, behalve wanneer zij samenvalt met of volgt op het belastbaar feit.
### 3.6 Vrijstellingen van btw bij diensten
Bepaalde diensten zijn vrijgesteld van btw.
* **Eigenlijke vrijstelling:** Geen btw aanrekenen en geen recht op aftrek van btw op de kosten. Dit geldt bijvoorbeeld voor medische beroepen, sociale en culturele instellingen, en bepaalde financiële diensten.
* **Oneigenlijke vrijstelling:** Geen btw aanrekenen, maar wel recht op aftrek van btw op de kosten. Dit geldt bijvoorbeeld voor intracommunautaire leveringen en uitvoer.
> **Tip:** De vrijstelling is afhankelijk van de aard van de prestatie, niet enkel van de hoedanigheid van de dienstverrichter. Bijvoorbeeld, esthetische tandheelkundige ingrepen zijn niet vrijgesteld, tenzij de kleine ondernemingsregeling van toepassing is.
### 3.7 Praktische voorbeelden (casus)
**Opgave 2: Kostenstudie voor particulier**
Een architectenbureau verricht een kostenstudie voor een particulier over een pand in Antwerpen.
* **Analyse:** Dienst aan particulier (B2C), rechtstreeks verband met onroerend goed.
* **Plaats van de dienst:** Antwerpen (waar het onroerend goed is gelegen).
* **Btw:** Belgische btw verschuldigd, geen vrijstelling van toepassing.
**Opgave 5: Opslagruimte ter beschikking stellen**
Een bedrijf stelt een opslagruimte in Antwerpen ter beschikking van een ander bedrijf.
* **Analyse:** Dienst aan belastingplichtige (B2B), rechtstreeks verband met onroerend goed.
* **Plaats van de dienst:** België (waar het onroerend goed is gelegen).
* **Btw:** Dienst is btw-plichtig. Hoewel de verhuur van onroerende goederen in principe is vrijgesteld, geldt dit niet voor terbeschikkingstelling van opslagruimte.
**Opgave 8: Verhuur van gebouwen aan particulieren en vrije beroepen**
Particulieren verhuren gebouwen aan particulieren en beoefenaars van vrije beroepen.
* **Analyse:** Dienst aan particulieren (B2C), verband met onroerend goed.
* **Plaats van de dienst:** Sint-Niklaas (waar het onroerend goed is gelegen).
* **Btw:** Dienst is vrijgesteld van btw.
**Vraag 2: Herstelling machine in Nederland voor Belgische btw-plichtige**
Een Franse onderneming herstelt een machine in Nederland voor een Belgische btw-plichtige.
* **Analyse:** Dienst m.b.t. een roerend goed, B2B.
* **Plaats van de dienst:** België (waar de afnemer is gevestigd).
* **Schuldenaar:** Belgische afnemer via verlegging van heffing (artikel 51 §2, 1° WBTW).
**Vraag 4: Vervoer van goederen van België naar Nederland**
Een Belgische vervoeronderneming vervoert goederen van België naar Nederland voor een Nederlandse klant.
* **Analyse:** Intracommunautair goederenvervoer, B2B.
* **Plaats van de dienst:** Nederland (waar de afnemer is gevestigd).
* **Schuldenaar:** Nederlandse afnemer via verlegging van heffing.
---
# Uitvoer en intracommunautaire leveringen
Dit hoofdstuk behandelt de BTW-behandeling van goederen die de EU verlaten (uitvoer) en goederen die tussen EU-lidstaten worden geleverd (intracommunautaire leveringen), inclusief de voorwaarden en de administratieve verwerking.
### 4.1 Uitvoer (export buiten de EU)
Uitvoer betreft de levering van goederen met vervoer naar een derde land buiten de Europese Unie. Dit geldt enkel voor lichamelijke goederen, verricht onder bezwarende titel door een BTW-belastingplichtige. De plaats van levering is de aanvangsplaats van het vervoer.
#### 4.1.1 BTW-behandeling van uitvoer
Uitvoer is een belastbare handeling (levering van goederen), maar is vrijgesteld van BTW conform artikel 39 van het BTW-Wetboek. Dit is een **oneigenlijke vrijstelling**, wat betekent dat er geen BTW wordt aangerekend, maar het recht op aftrek van voorbelasting blijft behouden.
#### 4.1.2 Belangrijkste gevallen van uitvoer
* **Artikel 39 §1, 1° WBTW**: Levering van goederen die door of voor rekening van de verkoper naar een land buiten de EU worden vervoerd.
* *Voorbeeld*: Een Belgisch bedrijf exporteert Belgisch bier via de haven van Antwerpen naar een bedrijf in de VS, met vervoer ten laste van het Belgische bedrijf.
* **Artikel 39 §1, 2° WBTW**: Levering van goederen die door of voor rekening van een niet in België gevestigde koper naar een derde land worden vervoerd.
* *Voorbeeld*: Een Frans bedrijf koopt in België pralines bestemd voor export naar Japan. Het transport is ten laste van het Franse bedrijf en het vliegtuig vertrekt vanuit België.
* **Artikel 39 §1, 4° WBTW (reizigersuitvoer)**: Levering aan een niet-EU-reiziger die goederen in België koopt en meeneemt in zijn persoonlijke bagage. Hieraan zijn specifieke voorwaarden verbonden, zoals een factuurwaarde van meer dan 125 euro inclusief BTW en uitvoer uiterlijk het einde van de derde maand na aankoop, met een douanevisum op de factuur.
* *Voorbeeld*: Een Amerikaanse toerist koopt een kledingstuk in Brugge voor 500,00 euro inclusief BTW en neemt dit in zijn bagage mee naar de VS als geschenk.
#### 4.1.3 Praktische aandachtspunten bij uitvoer
* Er is in principe geen vaste termijn voor uitvoer, behalve bij reizigersuitvoer.
* Bij betaling vóór levering kan de exporteur de opeisbaarheid van de BTW uitstellen gedurende 1 jaar om teruggaaf van de BTW op het moment van uitvoer te vermijden.
* Uitvoer wordt opgenomen in rooster 47 van de BTW-aangifte.
* Het recht op aftrek van voorbelasting blijft volledig behouden.
### 4.2 Intracommunautaire levering (ICL)
Een intracommunautaire levering is een levering van goederen met vervoer van de ene EU-lidstaat naar een andere. Het betreft dus een levering van goederen met bestemming in een andere lidstaat. Dit is geen ICL bij leveringen met installatie of montage, of bij verkopen op afstand.
#### 4.2.1 Plaats van de intracommunautaire levering
De plaats van de levering is de plaats van aanvang van het vervoer, wat meestal België is als het vervoer daar start.
#### 4.2.2 BTW-behandeling van intracommunautaire leveringen
Een ICL is een belastbare handeling, maar is vrijgesteld van Belgische BTW conform artikel 39bis van het WBTW. Dit is opnieuw een **oneigenlijke vrijstelling**: er wordt geen BTW aangerekend, maar het recht op aftrek blijft behouden.
#### 4.2.3 Voorwaarden voor vrijstelling bij intracommunautaire leveringen
Alle volgende voorwaarden moeten cumulatief vervuld zijn om van de vrijstelling te genieten:
* Levering van goederen met vervoer van België naar een andere EU-lidstaat.
* Geen levering met installatie en geen verkoop op afstand.
* De leverancier is geen kleine onderneming.
* De afnemer is een BTW-belastingplichtige (of gelijkgestelde) in een andere lidstaat, en beschikt over een geldig BTW-nummer dat werd meegedeeld.
* De leverancier beschikt over dat geldige BTW-nummer van de afnemer.
* De leverancier neemt de levering correct en tijdig op in de BTW-aangifte en de intracommunautaire opgave (listing).
Indien één van deze voorwaarden ontbreekt, is de vrijstelling niet van toepassing en is Belgische BTW verschuldigd.
#### 4.2.4 Administratieve verwerking bij intracommunautaire leveringen
* In de BTW-aangifte: op te nemen in rooster 46.
* In de intracommunautaire listing: op te nemen met code "L".
* Het recht op aftrek van voorbelasting blijft behouden.
#### 4.2.5 Opeisbaarheid bij intracommunautaire leveringen
Het tijdstip van opeisbaarheid volgt dezelfde regels als bij nationale leveringen: de BTW is opeisbaar bij uitreiking van de factuur, of uiterlijk op de 15e dag van de maand volgend op de levering. Sinds 1 januari 2013 maakt een factuur of betaling vóór het belastbaar feit de BTW niet opeisbaar. Hoewel de handeling is vrijgesteld, blijft het tijdstip belangrijk voor de correcte aangifte en IC-listing.
### 4.3 Examenkader voor uitvoer en intracommunautaire leveringen
Bij het analyseren van een casus met betrekking tot uitvoer of ICL, stel je steeds de volgende vragen:
1. Is er sprake van een levering van goederen onder bezwarende titel?
2. Is er vervoer van goederen?
3. Waar begint het vervoer (EU of buiten EU)?
4. Is er een vrijstelling mogelijk?
5. Zijn alle voorwaarden voor de vrijstelling vervuld?
6. In welk rooster van de BTW-aangifte moet de handeling worden opgenomen?
---
Dit onderwerp behandelt de btw-behandeling van goederen die de EU verlaten (uitvoer) en goederen die binnen de EU worden geleverd tussen btw-belastingplichtigen (intracommunautaire leveringen).
Uitvoer betreft de levering van goederen met vervoer naar een land buiten de Europese Unie. De handeling moet plaatsvinden onder bezwarende titel en verricht worden door een btw-belastingplichtige. Bij leveringen met vervoer is de plaats van de levering bepalend voor de belastbaarheid, wat doorgaans de plaats van aanvang van het vervoer is.
Uitvoer is een belastbare handeling, specifiek een levering van goederen, maar is vrijgesteld van btw conform artikel 39 van het Wetboek van de BTW. Dit is een *oneigenlijke vrijstelling*, wat betekent dat er geen btw wordt aangerekend op de uitgevoerde goederen, maar het recht op aftrek van voorbelasting blijft behouden.
* **Levering met vervoer door de verkoper:** Goederen worden door of voor rekening van de verkoper naar een land buiten de EU vervoerd.
* **Levering door niet-Belgische koper met vervoer:** Een in België gevestigde verkoper levert goederen aan een koper die niet in België is gevestigd en die de goederen naar een derde land vervoert. Het vervoer moet starten vanuit België.
* **Reizigersuitvoer:** Leveringen aan niet-EU-reizigers die goederen in België kopen en meenemen in hun persoonlijke bagage, mits aan specifieke voorwaarden is voldaan (bv. factuurwaarde van meer dan 125 euro inclusief btw, uitvoer binnen drie maanden na aankoop, en een douanevisum op de factuur).
* Er is in principe geen vaste termijn voor de uitvoer, behalve voor reizigers.
* Bij betaling vóór levering kan de exporteur de opeisbaarheid van de btw uitstellen tot één jaar na levering om teruggaaf van btw te vermijden op het moment van uitvoer.
Een intracommunautaire levering (ICL) is een levering van goederen die gepaard gaat met vervoer van de ene EU-lidstaat naar een andere EU-lidstaat. De leverancier is een btw-belastingplichtige (geen kleine onderneming), en de afnemer is een btw-belastingplichtige met een geldig btw-nummer in een andere lidstaat.
#### 4.2.1 Plaats van de levering
Bij een ICL met vervoer is de plaats van de levering de plaats waar het vervoer aanvangt. Als het vervoer in België begint, vindt de handeling in België plaats.
#### 4.2.2 BTW-behandeling van ICL
Een ICL is een belastbare handeling, maar is vrijgesteld van Belgische btw conform artikel 39bis van het Wetboek van de BTW. Dit is eveneens een *oneigenlijke vrijstelling*, wat betekent dat er geen btw wordt aangerekend, maar het recht op aftrek van voorbelasting blijft behouden. De btw wordt via het stelsel van verlegging van heffing voldaan door de afnemer in de lidstaat van bestemming.
#### 4.2.3 Voorwaarden voor vrijstelling bij ICL
Alle volgende voorwaarden moeten cumulatief vervuld zijn om van de vrijstelling te kunnen genieten:
* Geen levering met installatie of montage.
* Geen verkoop op afstand.
* De leverancier mag geen kleine onderneming zijn.
* De afnemer moet een btw-belastingplichtige (of gelijkgestelde) zijn in een andere lidstaat, met een geldig btw-nummer dat werd meegedeeld.
* De leverancier moet beschikken over dat geldige btw-nummer.
Het ontbreken van één van deze voorwaarden leidt ertoe dat de levering niet als een vrijgestelde ICL wordt beschouwd.
#### 4.2.4 Administratieve verwerking bij ICL
* In de btw-aangifte wordt de ICL opgenomen in rooster 46.
* In de intracommunautaire listing wordt de ICL aangeduid met code "L".
#### 4.2.5 Opeisbaarheid bij ICL
Het tijdstip van opeisbaarheid volgt de regels van nationale leveringen: de btw wordt opeisbaar bij uitreiking van de factuur, of uiterlijk op de 15e dag van de maand volgend op de levering. Sinds 1 januari 2013 maakt een factuur of betaling vóór het belastbaar feit de btw niet opeisbaar. Het tijdstip blijft echter belangrijk voor de correcte aangifte en opname in de IC-listing.
### 4.3 Vergelijking met Intracommunautaire Verwerving (ICV) en Invoer
Intracommunautaire leveringen (ICL) en intracommunautaire verwervingen (ICV) zijn de twee zijden van dezelfde medaille binnen de EU. Bij een ICL is de leverancier in de lidstaat van vertrek vrijgesteld, terwijl de afnemer in de lidstaat van bestemming de btw aangeeft (verlegging van heffing). Bij een ICV is de verwervende partij in de lidstaat van bestemming de btw-schuldenaar. Invoer betreft goederen van buiten de EU en wordt belast op het moment van invoer in België.
### 4.4 Opeisbaarheid van de BTW
Het tijdstip van opeisbaarheid bepaalt wanneer de btw effectief verschuldigd is aan de schatkist en in welke btw-aangifte deze moet worden opgenomen. Dit is cruciaal voor het correct toepassen van tarieven en het ontstaan van het recht op aftrek.
#### 4.4.1 Hoofdregel en afwijkingen
* **Hoofdregel:** De btw is opeisbaar bij de uitreiking van de factuur.
* **Afwijking 1:** Als er geen factuur wordt opgemaakt, wordt de btw opeisbaar op de 15e dag van de maand volgend op het belastbaar feit.
* **Afwijking 2:** Wanneer een betaling wordt ontvangen vóór het belastbaar feit, wordt de btw opeisbaar op het moment van betaling.
* **Bijzonder geval (particulieren):** Bij aankoop door een particulier in een winkel is de btw opeisbaar aan de kassa, op het moment van betaling.
#### 4.4.2 Opeisbaarheid bij specifieke handelingen
* **Levering van goederen:** Opeisbaarheid is gekoppeld aan de terbeschikkingstelling van het goed, of aan de aankomst van het vervoer indien dit door of voor rekening van de leverancier gebeurt.
* **Diensten:** De btw is opeisbaar op het moment van de dienstverrichting. Bij B2B is de btw opeisbaar op de factuurdatum, of uiterlijk op de 15e van de maand volgend op het belastbaar feit, tenzij een voorschot eerder werd betaald. Bij B2C en overheid is de btw opeisbaar bij ontvangst van de betaling (incasseringsprincipe).
* **Intracommunautaire diensten:** De btw wordt opeisbaar op het moment waarop de dienst is verricht. Indien een betaling vóór de dienst wordt ontvangen, wordt de btw opeisbaar bij ontvangst. Facturatie maakt de btw niet opeisbaar, behalve wanneer deze samenvalt met of volgt op het belastbaar feit.
* **Invoer:** De btw is opeisbaar op het tijdstip van het ontstaan van de douaneschuld, wat meestal samenvalt met het moment dat de goederen in het vrije verkeer worden gebracht.
### 4.5 Schuldenaar van de BTW
De schuldenaar van de btw is degene die wettelijk verplicht is om de btw aan te rekenen, aan te geven en door te storten aan de schatkist.
#### 4.5.1 Principe
De algemene regel is dat de leverancier van goederen of de dienstverrichter de btw-schuldenaar is (artikel 51, §1, 1° WBTW). Dit geldt ook voor de afnemer bij intracommunautaire verwervingen en in bepaalde gevallen van diensten verricht door niet-EU-gevestigde dienstverrichters.
#### 4.5.2 Afwijkingen en verlegging van heffing
* **Facturatie met btw:** Iedereen die btw vermeldt op een factuur, wordt btw-schuldenaar, zelfs als er geen prestatie werd geleverd.
* **Verlegging van heffing:** In specifieke B2B-situaties, zoals bij werken in onroerende staat (WOS) verricht in België, intracommunautaire diensten en bepaalde invoeren, is de ontvanger van de dienst of goederen de btw-schuldenaar. De factuur vermeldt dan "btw verlegd", en de medecontractant geeft de btw zelf aan en betaalt deze.
### 4.6 Belastbare handeling en de 5-vragenmethode
Om te bepalen of btw verschuldigd is, wordt de 5-vragenmethode gehanteerd:
1. Wordt de handeling verricht door een btw-belastingplichtige?
2. Betreft het een belastbare handeling onder bezwarende titel?
3. Waar vindt de handeling plaats?
5. Wie moet de btw voldoen?
#### 4.6.1 Handelingen gelijkgesteld met diensten
Bepaalde handelingen worden door de wet gelijkgesteld met diensten die onder bezwarende titel worden verricht om btw-heffing mogelijk te maken, ook al lijken ze niet direct een dienst. Dit geldt bijvoorbeeld voor prestaties verricht ingevolge een wettelijke verplichting.
#### 4.6.2 Werk in onroerende staat vs. levering met installatie
Het onderscheid tussen werk in onroerende staat (WOS), wat altijd als een dienst wordt beschouwd, en een levering van een goed met installatie/montage is cruciaal:
* **Werk in onroerende staat (WOS):** Het goed wordt onroerend uit zijn aard of kan niet worden verplaatst zonder schade aan het gebouw. Dit is altijd een dienst, ongeacht de waarde.
* **Levering met installatie/montage:** Het goed blijft roerend uit zijn aard of wordt hoogstens onroerend door bestemming. De installatie is bijkomstig. Dit wordt beschouwd als een levering van een goed.
Het verschil is vaak een feitenkwestie en leidt tot veel rechtspraak.
### 4.7 Recht op Aftrek (ROA)
Het recht op aftrek is een fundamenteel principe van de btw dat neutraliteit waarborgt door btw geen kost te laten zijn voor btw-belastingplichtigen.
#### 4.7.1 Voorwaarden voor het recht op aftrek
Om het recht op aftrek te kunnen uitoefenen, moet aan drie cumulatieve voorwaarden worden voldaan:
1. **Ontstaan van het ROA:** Dit gebeurt op de datum waarop de btw opeisbaar wordt.
2. **Voorwaarden voor uitoefening:**
* De btw moet worden gebruikt voor belastbare handelingen (bestemmingsprincipe).
* De btw-belastingplichtige moet beschikken over een regelmatige factuur op zijn naam.
* Voldoen aan formele voorwaarden (bv. correcte facturatie).
3. **Correcte verwerking:** De aftrek moet correct worden verwerkt in de btw-aangifte.
#### 4.7.2 Handelingen die recht geven op aftrek
Dit omvat btw op belastbare handelingen, vrijgestelde handelingen met recht op aftrek (zoals ICL en uitvoer), en buitenlandse handelingen die recht op aftrek zouden verlenen indien ze in België hadden plaatsgevonden.
#### 4.7.3 Uitsluitingen en beperkingen van het recht op aftrek
* **Absolute uitsluitingen:** Btw op privé-uitgaven, tabaksproducten (behalve bij doorverkoop/verwerking), logies, spijzen en dranken voor onthaal (met enkele uitzonderingen), en reisbureaus zijn nooit aftrekbaar.
* **Beperkingen:** Voor bepaalde goederen, zoals autovoertuigen en lichte vracht, geldt een percentage van aftrek (bv. max. 50% voor auto's, 85% voor erkende lichte vracht). Voor andere roerende goederen zoals gsm's en laptops geldt een forfaitair beroepsgebruik van 75%.
#### 4.7.4 Verwerking van het ROA in de btw-aangifte
De aftrekbare btw wordt berekend op basis van de maatstaf van heffing, het btw-tarief en het aftrekbaar percentage. Het niet-aftrekbare gedeelte van de btw wordt toegevoegd aan de kosten of vaste activa.
### 4.8 Teruggaaf van BTW
Wanneer het aftrekbare bedrag van btw hoger is dan het verschuldigde bedrag, ontstaat een btw-overschot dat kan worden overgedragen naar een volgend aangiftetijdvak of kan worden teruggevraagd.
#### 4.8.1 Voorwaarden en procedure
* **Voorwaarden (vanaf 1 februari 2025):** Het btw-tegoed moet minstens 50 euro bedragen, de btw-belastingplichtige moet een geldig bankrekeningnummer hebben, en alle btw-aangiften van de afgelopen zes maanden moeten tijdig zijn ingediend.
* **Procedure:** De aanvraag gebeurt via de btw-aangifte.
* **Termijn van betaling:** De teruggaaf gebeurt binnen twee tot drie maanden na het aangiftetijdvak.
* **Provisiënsrekening:** Niet-teruggevraagde overschotten worden op een provisierekening btw geplaatst.
#### 4.8.2 Oude regeling (tot 31 januari 2025)
Voorheen golden specifieke minimumbedragen voor teruggaaf (bv. 50 euro voor maandelijkse aangiften, 400 euro voor kwartaalaangevers).
---
**Examen-onthoudzinnen:**
* Btw is alleen aftrekbaar als ze beroepsmatig wordt gebruikt en formeel correct is gefactureerd.
* Uitsluitingen van het recht op aftrek zijn absoluut; beperkingen zijn percentagegebonden.
* Het recht op aftrek ontstaat bij opeisbaarheid van de btw, niet noodzakelijk bij betaling.
* Bij ICL en uitvoer geldt een vrijstelling van btw, maar behoud van recht op aftrek.
* Verlegging van heffing betekent dat de afnemer de btw-schuldenaar is.
---
Hier is een gedetailleerde studiehandleiding over de materie van "Uitvoer en intracommunautaire leveringen" gebaseerd op de verstrekte documentatie.
Dit onderdeel behandelt de btw-aspecten van goederen die de Europese Unie verlaten (uitvoer) of tussen lidstaten binnen de EU worden geleverd (intracommunautaire leveringen).
Uitvoer betreft de levering van goederen die met vervoer naar een land buiten de EU worden verzonden. Dit betreft altijd lichamelijke goederen, verricht onder bezwarende titel door een btw-belastingplichtige. De plaats van levering, wanneer er vervoer bij betrokken is, is de plaats van aanvang van het vervoer. Indien het vervoer in België aanvangt, vindt de handeling fiscaal gezien in België plaats.
Uitvoer wordt beschouwd als een belastbare handeling (levering van goederen), maar is vrijgesteld van btw op grond van artikel 39 WBTW. Dit is een *oneigenlijke vrijstelling*, wat betekent dat er geen btw wordt aangerekend op de uitvoer, maar het recht op aftrek van de voorbelasting blijft behouden.
* **Levering van goederen vervoerd door of voor rekening van de verkoper naar een land buiten de EU:** Hierbij wordt de handeling als uitvoer beschouwd indien het vervoer vanuit België naar een derde land plaatsvindt en ten laste is van het Belgische bedrijf.
* **Levering van goederen vervoerd door of voor rekening van een niet in België gevestigde koper naar een derdeland:** Dit geldt wanneer goederen in België worden aangekocht door een buitenlandse entiteit met bestemming buiten de EU, waarbij het transport vanuit België ten laste is van de koper.
* **Uitzondering:** Deze regel is niet van toepassing op goederen bestemd voor de privé-uitrusting van vervoermiddelen of goederen meegenomen in persoonlijke bagage.
* **Reizigersuitvoer:** Leveringen aan niet-EU-reizigers die goederen in België kopen en meenemen in hun persoonlijke bagage. Hieraan zijn specifieke voorwaarden verbonden:
* Geen beroepskarakter.
* Factuurwaarde van minstens 125 euro (inclusief btw).
* Uitvoer uiterlijk aan het einde van de derde maand na aankoop.
* Douanevisum op de factuur.
* **Termijn voor uitvoer:** Er is in principe geen vaste termijn voor uitvoer, behalve voor reizigersuitvoer.
* **Opeisbaarheid van btw bij betaling vooraf:** Bij betaling vóór levering kan de exporteur de opeisbaarheid van de btw uitstellen gedurende één jaar. Dit dient om de teruggaaf van btw op het moment van uitvoer te vermijden.
* **Administratieve verwerking:** Uitvoer wordt opgenomen in rooster 47 van de btw-aangifte. Het recht op aftrek van voorbelasting blijft volledig behouden.
Een intracommunautaire levering (ICL) is een levering van goederen met vervoer van de ene EU-lidstaat naar een andere EU-lidstaat. Dit betekent dat de goederen bestemd zijn voor een andere lidstaat.
* **Belangrijk:** Een ICL is **niet** van toepassing bij leveringen met installatie of montage, en ook niet bij verkopen op afstand.
De plaats van de levering voor ICL met vervoer is de plaats waar het vervoer aanvangt. Meestal zal dit België zijn, als de levering vanuit België plaatsvindt.
#### 4.2.2 btw-behandeling van intracommunautaire levering
Een ICL is een belastbare handeling, maar is vrijgesteld van Belgische btw op grond van artikel 39bis WBTW. Dit is eveneens een *oneigenlijke vrijstelling*: er wordt geen btw aangerekend, maar het recht op aftrek van voorbelasting blijft behouden.
#### 4.2.3 Voorwaarden voor vrijstelling bij intracommunautaire levering
Alle volgende voorwaarden moeten cumulatief vervuld zijn om aanspraak te maken op de vrijstelling:
* **Levering van goederen en vervoer:** Er moet sprake zijn van een levering van goederen met vervoer vanuit België naar een andere EU-lidstaat.
* **Geen levering met installatie/montage of verkoop op afstand:** Deze specifieke situaties vallen niet onder de ICL-vrijstelling.
* **Leverancier geen kleine onderneming:** De leverancier mag geen kleine onderneming zijn.
* **Afnemer:**
* Moet een btw-belastingplichtige zijn (of gelijkgesteld).
* Moet gevestigd zijn in een andere EU-lidstaat.
* Moet een geldig btw-nummer hebben dat werd meegedeeld aan de leverancier.
* **Leverancier:**
* Moet beschikken over het geldige btw-nummer van de afnemer.
* Moet de levering correct en tijdig opnemen in de btw-aangifte en de intracommunautaire opgave (listing).
* **Ontbreekt één van deze voorwaarden, dan is er geen vrijstelling van toepassing.**
#### 4.2.4 Administratieve verwerking bij intracommunautaire levering
* **In btw-aangifte:** Opgenomen in rooster 46.
* **In IC-listing:** Met code "L".
* **Recht op aftrek:** Het recht op aftrek van voorbelasting blijft behouden.
#### 4.2.5 Opeisbaarheid bij intracommunautaire levering
Het tijdstip van opeisbaarheid volgt de algemene regels voor nationale leveringen. De btw is opeisbaar bij uitreiking van de factuur, met een uiterste datum van de 15e dag van de maand volgend op de levering.
* **Sinds 01/01/2013:** Facturatie of betaling vóór het belastbaar feit maakt de btw **niet** opeisbaar. Hoewel de handeling vrijgesteld is, blijft het tijdstip van opeisbaarheid belangrijk voor de correcte aangifte en IC-listing.
### 4.3 Verwerking in de btw-aangifte
De uitvoer en intracommunautaire leveringen worden specifiek verwerkt in de btw-aangifte:
* **Uitvoer (Art. 39 WBTW):** Wordt opgenomen in rooster 47.
* **Intracommunautaire leveringen (ICL - Art. 39bis WBTW):** Wordt opgenomen in rooster 46 van de btw-aangifte en met code "L" in de intracommunautaire listing.
### 4.4 Examenkader - Redenering bij uitvoer en ICL
Bij het analyseren van situaties betreffende uitvoer of ICL, dient de volgende stappenplan te worden gevolgd:
1. **Belastbare handeling:** Is er sprake van een levering van goederen onder bezwarende titel?
2. **Vervoer:** Is er vervoer van de goederen?
3. **Plaats van aanvang vervoer:** Waar begint het vervoer? Binnen de EU of naar een land buiten de EU?
4. **Vrijstelling:** Is er een vrijstelling mogelijk (uitvoer of ICL)?
5. **Voorwaarden:** Zijn alle voorwaarden voor de desbetreffende vrijstelling vervuld?
6. **Administratieve verwerking:** In welk rooster van de btw-aangifte moet de transactie worden opgenomen?
---
# Verschuldigde en aftrekbare btw bij verschillende handelingen
Dit studiemateriaal behandelt de principes van verschuldigde en aftrekbare btw, de identificatie van btw-belastingplichtigen, de kenmerken van belastbare handelingen, en de bepaling van de plaats, het tijdstip en de schuldenaar van de btw voor leveringen van goederen en diensten, inclusief intracommunautaire handelingen en invoer.
## 5. Inleiding tot de btw
De btw is een verbruiksbelasting die uiteindelijk door de consument wordt gedragen. Het is een indirecte belasting op belastbare handelingen, waarbij btw-belastingplichtigen optreden als inningkassiers voor de schatkist. De btw is in beginsel neutraal voor de btw-belastingplichtige, aangezien verschuldigde btw op uitgaande handelingen verrekend wordt met de aftrekbare btw op inkomende handelingen. Het verschil wordt aan de schatkist betaald.
### 5.1 Kenmerken van btw
* **Niet-cumulatief:** De belasting wordt enkel geheven op de toegevoegde waarde in elke fase van de distributieketen.
* **Doorzichtig systeem:** Het systeem is transparant met duidelijke onderscheidingen tussen exclusieve (EXC) en inclusieve (INK) bedragen.
* **Inhaaleffect:** Een lager of hoger aangegeven bedrag in voorgaande fasen wordt gecompenseerd door hogere of lagere af te dragen bedragen in volgende fasen.
### 5.2 Berekening van btw
De basisberekening van btw verloopt als volgt:
* Verschuldigde btw = Verkoopprijs exclusief btw $\times$ btw-tarief
* Prijs inclusief btw = Verkoopprijs exclusief btw + verschuldigde btw
* Netto btw aan de overheid = Verschuldigde btw (op uitgaande handelingen) - Aftrekbare btw (op inkomende handelingen)
* Toegevoegde waarde = Verkoopprijs exclusief btw - Aankoopwaarde exclusief btw
* btw op toegevoegde waarde = Toegevoegde waarde $\times$ btw-tarief
### 5.3 De 5-vragenmethode
Dit is een systematische aanpak om de btw-behandeling van een handeling te bepalen:
1. **Wordt de handeling verricht door een btw-belastingplichtige?**
* Ja: Ga door naar vraag 2.
* Nee: Analyse einde.
2. **Betreft het een belastbare handeling onder bezwarende titel?**
* Ja: Ga door naar vraag 3.
3. **Waar vindt de handeling plaats? (Indien in België, ga door naar vraag 4.)**
4. **Is er een vrijstelling mogelijk?**
* Nee: Ga door naar vraag 5.
5. **Wie moet de btw voldoen?**
## 6. De btw-belastingplichtige
### 6.1 Definitie
Een btw-belastingplichtige is eenieder die, in de uitoefening van een economische activiteit, geregeld en zelfstandig, met of zonder winstoogmerk, hoofdzakelijk of aanvullend, leveringen van goederen of diensten verricht die in het btw-wetboek zijn omschreven, ongeacht de plaats waar de economische activiteit wordt uitgeoefend.
### 6.2 Kenmerken van een btw-belastingplichtige
* **Eenieder:** Zowel natuurlijke personen, rechtspersonen als groeperingen/verenigingen kunnen btw-belastingplichtige zijn.
* **Economische activiteit (art. 1 §2):** Dit betreft een geregeld uitgeoefende werkzaamheid met de intentie om belastbare handelingen te verrichten. De intentie alleen is al voldoende.
* **Zelfstandig:** Er mag geen band van ondergeschiktheid bestaan ten opzichte van een andere persoon.
* **Levering van goederen of diensten die in het WBTW zijn omschreven:** Dit omvat tastbare zaken, elektriciteit, gas, warmte en koude, zakelijke rechten op onroerende goederen (voor btw-doeleinden), en bepaalde rechten die economisch vergelijkbaar zijn met goederen. Effecten, zoals aandelen en obligaties, vallen hier niet onder; deze zijn vrijgesteld voor financiële handelingen.
### 6.3 Niet-essentiële kenmerken
* **Met of zonder winstoogmerk:** Het winstgevende karakter is niet bepalend.
* **Hoofd- of bijberoep:** De activiteit mag zowel een hoofd- als een bijberoep zijn.
### 6.4 Het statuut van btw-belastingplichtige
Een btw-belastingplichtige is een persoon die voldoet aan de vier voorwaarden van de definitie en een btw-nummer verkrijgt. Het recht op aftrek en de btw-verschuldigdheid ontstaan vanaf de aanvang van de handelszaak of de oprichting van een vennootschap tot de definitieve stopzetting van de activiteiten.
## 7. Levering van goederen
### 7.1 Definitie van goederen (art. 9 WBTW)
* **Lichamelijke goederen:** Tastbare zaken, zowel roerend (bv. machine, auto) als onroerend (bv. huis, gebouw).
* **Zakelijke rechten op onroerende goederen:** Vruchtgebruik, erfpacht, recht van opstal, erfdienstbaarheden.
* **Bijzondere soorten goederen:**
* Onroerende goederen door bestemming (bv. vast geïnstalleerde machine).
* Goederen door vervroeging (bv. nog te plukken fruit).
* Elektriciteit, gas, warmte en koude worden uitdrukkelijk gelijkgesteld met goederen.
* Goud.
* Illegale goederen (principeel ook belastbaar).
* Zowel nieuwe als tweedehands goederen en antiek.
### 7.2 Definitie van levering (art. 10 §1)
Overdracht of overgang van de macht om als eigenaar over een goed te beschikken. Materiële levering is geen absolute vereiste.
### 7.3 Voorwaarden voor btw op levering
* Onder bezwarende titel (rechtstreekse tegenprestatie).
* Verricht door een btw-belastingplichtige in het kader van zijn economische activiteit.
* Vindt plaats in België.
### 7.4 Verschil tussen levering en andere handelingen
* **Levering goed vs. dienst:** Als de waarde van de goederen meer dan 50% van de totale prijs bedraagt, gaat het om een levering van een goed. Als de waarde van de goederen minder dan 50% van de totale prijs bedraagt, gaat het om een dienst.
* **Werk in onroerende staat:** Dit is altijd een dienst, ongeacht de waarde van de goederen of de plaatsing.
### 7.5 Plaats van de levering van goederen (art. 14, 14bis en 15 WBTW)
* **Goed wordt niet verzonden of vervoerd (algemene regel art. 14 §1):** Plaats van de levering is de plaats van terbeschikkingstelling van het goed.
* **Goed wordt verzonden of vervoerd (art. 14 §2, eerste lid):** Plaats van de levering is de plaats van aanvang van het vervoer of de verzending.
* **Goed komt uit een derde land en wordt ingevoerd (art. 14 §2, tweede lid):** Plaats van de levering is de plaats waar de goederen worden ingevoerd.
* **Levering met installatie of montage (art. 14 §3):** Plaats van de levering is de plaats waar de installatie of montage gebeurt, indien deze door of voor rekening van de leverancier gebeurt.
* **Leveringen aan boord tijdens passagiersvervoer (art. 14 §4):** Plaats van levering binnen de EU is de plaats van vertrek.
* **Levering van gas, elektriciteit, warmte of koude (art. 14bis):**
* B2B: Plaats van de levering is de zetel van de afnemer (tenzij hoofdzakelijk voor eigen verbruik).
* Particulieren: Plaats van de levering is de plaats van het effectief verbruik.
### 7.6 Tijdstip van de levering, belastbaar feit en opeisbaarheid (art. 16 en 17 WBTW)
* **Belastbaar feit (tijdstip van levering):** Het tijdstip van de terbeschikkingstelling van het goed is de hoofdregel. Afwijkingen gelden bij vervoer, installatie/montage, opeenvolgende afrekeningen, en wanneer de koper of verkoper het goed reeds in bezit heeft.
* **Opeisbaarheid van de btw:** Het moment waarop de btw effectief verschuldigd wordt aan de schatkist.
* **Hoofdregel:** Op het moment van uitreiking van de factuur.
* **Geen factuur opgemaakt:** Op de 15de dag van de maand volgend op het belastbaar feit.
* **Betaling vóór het belastbaar feit:** Op het moment van betaling.
* **Bij particulieren:** Op het moment van betaling (kassabeginsel).
### 7.7 Schuldenaar van de btw bij levering
* **Principe (art. 51 §1, 1°):** De leverancier is de schuldenaar van de btw.
* **Uitzondering (vrijstelling):** Indien een vrijstelling van toepassing is, wordt geen btw aangerekend.
## 8. Diensten
### 8.1 Definitie van een dienst (art. 18 WBTW)
Elke handeling die geen levering van een goed is. Dit omvat onder meer herstellingen, juridisch advies, kappersbeurten, installaties zonder levering van een goed.
### 8.2 Beperkingen en uitbreidingen van het begrip dienst
* **Beperking:** De overdracht van een algemeenheid van goederen of een bedrijfsafdeling wordt niet als dienst beschouwd.
* **Uitbreiding:** Prestaties die worden verricht ingevolge een wettelijke verplichting of op vordering van de overheid worden als diensten beschouwd. Bepaalde handelingen worden wettelijk gelijkgesteld met een dienst.
### 8.3 Onderscheid levering van goed / dienst
* **Regel:** Als de waarde van de goederen meer dan 50% van de totale prijs bedraagt, is het een levering van een goed. Anders is het een dienst.
* **Werk in onroerende staat (WOS):** Altijd een dienst, ongeacht de waarde van de goederen of de plaatsingskosten. Dit is het geval wanneer een roerend goed door plaatsing onroerend uit zijn aard wordt, of niet kan worden verplaatst zonder schade aan het gebouw of vernietiging/wijziging van het goed.
* **Levering met installatie/montage:** Als het goed na installatie roerend blijft uit zijn aard of hoogstens onroerend door bestemming wordt, en de installatie bijkomstig is, blijft het een levering van een goed.
### 8.4 Handelend als belastingplichtige
Een persoon handelt als belastingplichtige bij handelingen die verband houden met zijn economische activiteit, maar niet bij privé-handelingen.
### 8.5 Plaats van de dienst (art. 21 WBTW)
* **B2B (afnemer is belastingplichtige):** De plaats van de dienst is de plaats waar de afnemer is gevestigd. Er zijn 6 uitzonderingen op deze regel.
* **B2C (afnemer is geen belastingplichtige):** De plaats van de dienst is de plaats waar de dienstverrichter is gevestigd. Er zijn 12 uitzonderingen op deze regel.
* **Diensten die rechtstreeks verband houden met een onroerend goed:** De plaats van de dienst is waar het onroerend goed is gelegen.
### 8.6 Schuldenaar van de btw bij diensten
* **Algemene regel (B2B en B2C - art. 51 §1, 1°):** De btw is verschuldigd door de dienstverrichter.
* **Bijzondere regel:** Iedereen die btw vermeldt op een factuur wordt btw-schuldenaar, zelfs zonder prestatie.
* **Afwijkingen (vooral B2B):** Soms is de ontvanger van de dienst (medecontractant) de schuldenaar (verlegging van heffing). Dit is van toepassing bij intracommunautaire diensten en werken in onroerende staat.
### 8.7 Belastbaar feit en tijdstip van opeisbaarheid bij diensten
* **Belastbaar feit:** Het moment waarop de dienst wordt verricht.
* **Opeisbaarheid:**
* **B2B:** Op de factuurdatum, of uiterlijk op de 15e van de maand volgend op het belastbaar feit, tenzij een voorschot eerder werd betaald.
* **B2C en overheid:** Bij ontvangst van de betaling (incasseringsprincipe).
## 9. Intracommunautaire diensten en stelsel van verlegging van heffing
Intracommunautaire diensten zijn B2B-diensten tussen btw-plichtigen in verschillende EU-lidstaten. De plaats van de dienst ligt bij de afnemer (art. 21 §2 WBTW), en de btw wordt via verlegging van heffing voldaan door de afnemer (art. 51 §2 WBTW). De dienstverrichter rekent geen btw aan en vermeldt "btw verlegd" op de factuur.
### 9.1 Voorbeelden
* **Franse advocaat levert dienst aan Belgisch bedrijf:** Plaats van de dienst is België. De Belgische afnemer voldoet de btw via verlegging van heffing.
* **Belgische aannemer verricht werken in onroerende staat voor Belgische btw-plichtige:** De aannemer factureert zonder btw met vermelding "verlegging van heffing". De Belgische medecontractant geeft de btw zelf aan en betaalt deze.
## 10. Recht op aftrek van btw
### 10.1 Basisidee
Het recht op aftrek (ROA) is een basisbeginsel van de btw, bedoeld om de neutraliteit te waarborgen. Het geldt enkel voor btw-belastingplichtigen op btw die betrekking heeft op beroepsmatige handelingen.
### 10.2 Ontstaan en uitoefening van het ROA
* **Ontstaan:** Op het moment dat de btw opeisbaar wordt.
* **Voorwaarden voor uitoefening:**
* De btw moet gebruikt worden voor belaste handelingen (bestemmingsprincipe).
* Beschikken over een regelmatige factuur op naam van de btw-belastingplichtige.
* Voldoen aan formele voorwaarden (art. 3 KB nr. 3).
### 10.3 Handelingen die recht geven op aftrek
* Belaste handelingen.
* Vrijgestelde handelingen mét recht op aftrek (bv. intracommunautaire leveringen).
* Buitenlandse handelingen die recht op aftrek zouden geven indien ze in België plaatsvonden.
### 10.4 Uitsluitingen van het recht op aftrek
Absolute uitsluitingen gelden voor btw op privé-uitgaven, tabaksproducten en bepaalde geestrijke dranken, logies, spijzen en dranken voor onthaal, recepties en PR, en reisbureaus.
### 10.5 Beperkingen van het recht op aftrek
Sommige btw is slechts gedeeltelijk aftrekbaar:
* **Autovoertuigen:** Maximaal 50% aftrek, met specifieke uitzonderingen voor vrachtwagens, taxi's, etc.
* **Gemengd gebruik:** Het beroepsmatig gebruik moet aangetoond worden (bv. via rittenadministratie, semi-forfaitaire of forfaitaire methode).
* **Lichte vracht:** Forfaitair beroepsgebruik van 85% of 35%, afhankelijk van de fiscale erkenning.
* **Andere roerende goederen (bv. gsm, laptop):** Forfaitair beroepsgebruik van 75%.
* **Handelsmonsters en geschenken:** 100% aftrekbaar voor monsters; max. 50 euro exclusief btw per klant per jaar voor geschenken.
### 10.6 Verwerking van het ROA in de btw-aangifte
De aftrekbare btw wordt opgenomen in rooster 59 van de btw-aangifte. Het niet-aftrekbare gedeelte van de btw wordt toegevoegd aan de maatstaf van heffing.
## 11. Teruggaaf van btw
De teruggaaf van btw kan worden aangevraagd door btw-belastingplichtigen die aan bepaalde voorwaarden voldoen.
### 11.1 Vaststelling van het btw-overschot
Wanneer het aftrekbare bedrag groter is dan het verschuldigde bedrag, ontstaat een btw-overschot (rooster 72).
### 11.2 Regeling tot en met 31 januari 2025
Het btw-overschot kan worden overgedragen naar het volgende aangiftetijdvak of worden teruggevraagd mits aan wettelijke voorwaarden is voldaan. Er gelden minimumbedragen voor teruggaaf afhankelijk van het aangiftetijdvak.
### 11.3 Wijzigingen vanaf 1 februari 2025 (hervorming btw-ketting)
* Het door de staat verschuldigde bedrag moet minstens 50 euro bedragen.
* De btw-belastingplichtige moet beschikken over een geldig bankrekeningnummer.
* Alle btw-aangiften van de afgelopen zes maanden moeten tijdig zijn ingediend.
* Maandelijkse btw-teruggaaf is mogelijk voor alle maandelijkse aangifteplichtigen.
* De teruggaaf kan enkel worden gevraagd voor het overschot van de betrokken aangifte zelf.
* Termijn van betaling is korter (uiterlijk drie maanden voor kwartaalaangevers, uiterlijk twee maanden voor maandaangevers).
* Niet-teruggevraagde tegoeden worden ingeschreven op de provisierekening btw.
## 12. Uitvoer (Export buiten de EU)
### 12.1 Definitie en btw-behandeling
Uitvoer is een levering van goederen met vervoer naar een derdeland. Het is een belastbare handeling (levering van goederen), maar vrijgesteld van btw (art. 39 WBTW). Dit is een oneigenlijke vrijstelling: geen btw aanrekenen, maar recht op aftrek blijft behouden.
### 12.2 Belangrijkste gevallen van uitvoer (art. 39 WBTW)
* Levering van goederen die door of voor rekening van de verkoper naar een land buiten de EU worden vervoerd.
* Levering van goederen die door of voor rekening van een niet in België gevestigde koper naar een derdeland worden vervoerd.
* Reizigersuitvoer: Levering aan een niet-EU-reiziger die goederen meeneemt in persoonlijke bagage (mits o.a. factuurwaarde > 125 euro incl. btw).
### 12.3 Praktische aandachtspunten
* Bij betaling vóór levering kan de exporteur de opeisbaarheid uitstellen tot 1 jaar om teruggaaf van btw te vermijden.
* Uitvoer wordt opgenomen in rooster 47 van de btw-aangifte.
## 13. Intracommunautaire levering (ICL)
### 13.1 Definitie en btw-behandeling
Een intracommunautaire levering is een levering van goederen met vervoer van de ene EU-lidstaat naar een andere. Het is een belastbare handeling, maar vrijgesteld van Belgische btw (art. 39bis WBTW). Dit is opnieuw een oneigenlijke vrijstelling: geen btw aanrekenen, wel recht op aftrek.
### 13.2 Voorwaarden voor vrijstelling bij ICL (cruciaal!)
Alle volgende voorwaarden moeten cumulatief vervuld zijn:
* Levering van goederen met vervoer van België naar een andere EU-lidstaat.
* Geen levering met installatie of montage, en geen verkoop op afstand.
* Leverancier is geen kleine onderneming.
* Afnemer is een btw-belastingplichtige met een geldig btw-nummer in een andere lidstaat.
* Leverancier beschikt over dat geldige btw-nummer en neemt de levering correct op in de btw-aangifte en IC-opgave.
### 13.3 Administratieve verwerking bij ICL
* In btw-aangifte: rooster 46.
* In IC-listing: code "L".
* Recht op aftrek van voorbelasting blijft behouden.
## 14. Intracommunautaire verwerving (ICV)
### 14.1 Definitie en plaats van de ICV
Een ICV is de verwerving van goederen met vervoer van een andere EU-lidstaat naar België. De plaats van de ICV is het grondgebied van de lidstaat die het btw-nummer heeft toegekend waaronder de afnemer de verwerving verricht.
### 14.2 Voorwaarden voor belastbaarheid van de ICV (art. 25ter WBTW)
De ICV wordt verricht door een btw-belastingplichtige of een niet-belastingplichtige rechtspersoon. Er zijn uitzonderingen, zoals de "groep van vier" en de drempel van 11.200 euro.
### 14.3 Tijdstip, belastbaar feit en tijdstip van opeisbaarheid bij ICV
* **Belastbaar feit:** Zie regels voor levering van goederen.
* **Tijdstip van opeisbaarheid:** De 15de van de maand volgend op die waarin het belastbare feit plaatsvond. Indien een factuur wordt uitgereikt tussen het belastbaar feit en die datum, is de factuurdatum bepalend.
### 14.4 Schuldenaar van de btw bij ICV
Degene die de intracommunautaire verwerving verricht (de afnemer).
## 15. Invoer van goederen (van buiten de EU)
### 15.1 Principe
Invoer is het binnenbrengen van goederen uit derde landen in de EU. Invoer is btw-belastbaar in België wanneer de invoer in België plaatsvindt. Invoer hoeft niet onder bezwarende titel te gebeuren.
### 15.2 Onderscheid btw-invoer en douane-invoer
* **Niet-Uniegoederen:** Douaneformaliteiten nog niet vervuld.
* **Uniegoederen:** Douaneformaliteiten vervuld, in het vrije verkeer gebracht.
### 15.3 Vrijstellingen bij invoer (art. 40 WBTW)
Vrijstelling is mogelijk bij o.a. goederen waarvan de binnenlandse levering vrijgesteld is, definitieve invoer onder specifieke omstandigheden, invoer gevolgd door een vrijgestelde intracommunautaire levering, wederinvoer, en goederen onder een opschortende douaneregeling.
### 15.4 Tijdstip, belastbaar feit en opeisbaarheid bij invoer
* **Belastbaar feit:** Het tijdstip waarop het goed in België wordt binnengebracht of onttrokken aan een douaneregeling.
* **Opeisbaarheid:** Meestal wanneer de goederen in het vrije verkeer worden gebracht bij aangifte ten verbruik. De opeisbaarheid van douanerechten en btw valt samen.
### 15.5 Schuldenaar van de btw bij invoer
De geadresseerde bij invoer, die de btw betaalt via een aangifte ten invoer of via de periodieke btw-aangifte indien een vergunning verlegging van heffing is verkregen.
## 16. Maatstaf van heffing (MVH)
De maatstaf van heffing is het bedrag waarover de btw wordt berekend.
### 16.1 Wat wordt in de MVH opgenomen?
Alles wat de leverancier als tegenprestatie verkrijgt of moet verkrijgen, inclusief subsidies die rechtstreeks met de prijs verband houden. Bij ICV en invoer worden ook accijnzen en andere belastingen opgenomen.
### 16.2 Bedragen die niet bij de MVH worden gevoegd
Intresten voor niet-tijdige betaling, schadevergoedingen, en drinkgeld.
### 16.3 Bedragen die soms wel en soms niet bij de MVH worden gevoegd
Vervoerskosten (af magazijn vs. franco bestemming), verzekeringskosten, commissiekosten, verpakkingskosten (herbruikbaar met waarborg vs. verkocht).
### 16.4 Bedragen die van de overeengekomen prijs worden afgetrokken
Financiële kortingen (indien contante betaling), prijsverminderingen (commerciële korting), kortingbonnen.
## 17. BTW-tarieven
* **Normale tarief:** 21%.
* **Verlaagde tarieven:** 6% en 12%.
* **0% tarief:** Van toepassing bij o.a. uitvoer en intracommunautaire leveringen.
* **Restaurant- en cateringdiensten:** 12% btw voor maaltijden, 21% voor dranken. Afhaaldiensten hebben specifieke tarieven voor spijzen en dranken.
## 18. Verwerking in de btw-aangifte
De btw-aangifte is gestructureerd in verschillende kaders en roosters die de omzet, de verschuldigde en de aftrekbare btw registreren. Het correct invullen van deze vakken is essentieel voor de btw-administratie.
---
## 5. Verschuldigde en aftrekbare btw bij verschillende handelingen
Deze sectie behandelt de principes rondom de verschuldigde en aftrekbare btw, met een focus op de btw-belastingplichtige, de belastbare handelingen, de plaatsbepaling en het tijdstip van opeisbaarheid, evenals het recht op aftrek en specifieke regelingen voor intracommunautaire handelingen, invoer en uitvoer.
### 5.1 De btw-belastingplichtige
Een btw-belastingplichtige is eenieder die, in de uitoefening van een economische activiteit, geregeld en zelfstandig, met of zonder winstoogmerk, leveringen van goederen of diensten verricht die in het Wetboek van de BTW (WBTW) zijn omschreven.
#### 5.1.1 Kenmerken van een btw-belastingplichtige
1. **Eenieder:** Dit omvat natuurlijke personen, rechtspersonen, groeperingen en verenigingen.
2. **Economische activiteit:** Dit betreft een geregeld uitgeoefende werkzaamheid met de intentie om belastbare handelingen te verrichten. De opeenvolging van handelingen is hierbij een belangrijk element.
3. **Zelfstandig:** Dit impliceert de afwezigheid van een band van ondergeschiktheid ten opzichte van een andere persoon.
4. **Levering van goederen of diensten:** Dit zijn tastbare zaken (lichamelijke goederen), elektriciteit, gas, warmte en koude, zakelijke rechten op onroerende goederen, en bepaalde niet-lichamelijke goederen die door de wet gelijkgesteld worden met goederen. Effecten, zoals aandelen, vallen hier doorgaans buiten en zijn vrijgesteld.
#### 5.1.2 Gelijkstellingen en niet-goederen
* **Gelijkgesteld met goederen:** Elektriciteit, gas, warmte en koude; zakelijke rechten op onroerende goederen (vruchtgebruik, erfpacht, opstal); bepaalde rechten die economisch vergelijkbaar zijn met goederen.
* **Niet als goederen beschouwd:** Effecten (aandelen, obligaties) vallen onder de vrijstelling voor financiële handelingen.
* **Onroerende goederen door bestemming:** Roerende goederen die door hun vaste bestemming als onroerend worden beschouwd (bv. een vast verankerde machine).
* **Onroerende goederen door gebruik:** Goud, illegale goederen, nieuwe en gebruikte goederen.
#### 5.1.3 Levering van goederen
Een levering van goederen is de overdracht of overgang van de macht om als eigenaar over een goed te beschikken. Materiële levering is geen absolute vereiste. Er moet sprake zijn van een handeling onder bezwarende titel, wat een rechtstreekse tegenprestatie impliceert.
#### 5.1.4 Diensten
Een dienst is elke handeling die geen levering van een goed is. Als de waarde van de goederen minder dan 50% van de totale prijs bedraagt, wordt de handeling beschouwd als een dienst. Werk in onroerende staat wordt altijd als een dienst beschouwd.
#### 5.1.5 Verschillende statuten van btw-belastingplichtigen
* **Gewone btw-belastingplichtigen:** Rekenen btw aan op belastbare handelingen, dienen periodieke aangiften in, en hebben recht op aftrek.
* **Kleine ondernemingen:** Jaaromzet ≤ 25.000 euro in België (EU ≤ 100.000 euro). Vrijgesteld van btw op uitgaande handelingen, geen recht op aftrek, geen periodieke aangiften. Factuurvermelding: "Kleine onderneming onderworpen aan de vrijstellingsregeling van belasting. Btw niet toepasselijk."
* **Forfaitaire landbouwondernemingen:** Vereenvoudiging voor landbouwers. Geen btw-aangifte, geen recht op aftrek, maar forfaitaire compensatie via klanten (2% of 6%).
* **Vrijgestelde btw-belastingplichtigen (art. 44 WBTW):** Verrichten vrijgestelde handelingen. Geen aangifteverplichting, geen recht op aftrek.
* **Niet-belastingplichtige rechtspersonen (overheden, openbare instellingen):** Meestal geen btw-belastingplichtige, tenzij zij handelingen stellen die concurrentie met private ondernemingen kunnen verstoren.
* **Gemengde btw-belastingplichtigen:** Verrichten zowel belastbare als vrijgestelde handelingen. Recht op aftrek is beperkt en wordt bepaald via een pro rata berekening (algemeen verhoudingsgetal of werkelijk gebruik).
### 5.2 Plaatsbepaling van de handeling
De plaatsbepaling is cruciaal voor de heffing van btw.
#### 5.2.1 Plaats van de levering van goederen
* **Goed wordt niet verzonden of vervoerd:** Plaats van terbeschikkingstelling.
* **Goed wordt verzonden of vervoerd (door of voor rekening van leverancier/afnemer):** Plaats van aanvang van het vervoer.
* **Goed komt uit een derde land en wordt ingevoerd:** Plaats van invoer.
* **Levering met installatie of montage (door of voor rekening van leverancier):** Plaats waar de installatie of montage gebeurt.
* **Leveringen aan boord tijdens passagiersvervoer binnen de EU:** Plaats van vertrek.
* **Levering van gas, elektriciteit, warmte of koude:**
* B2B: zetel van de afnemer (tenzij hoofdzakelijk voor eigen verbruik).
* Particulieren: plaats van effectief verbruik.
#### 5.2.2 Plaats van de dienst
* **Algemene regel B2B (afnemer is belastingplichtige):** Plaats waar de afnemer is gevestigd.
* **Algemene regel B2C (afnemer is particulier):** Plaats waar de dienstverrichter is gevestigd.
* Er bestaan talrijke uitzonderingen op deze hoofdregels, met name voor diensten die rechtstreeks verband houden met onroerende goederen (plaats = ligging onroerend goed) en diensten verricht op of ten behoeve van specifieke goederen.
### 5.3 Tijdstip van belastbaar feit en opeisbaarheid van de btw
#### 5.3.1 Bij levering van goederen
* **Belastbaar feit (hoofdregel):** Tijdstip van terbeschikkingstelling van het goed.
* **Afwijkingen:** Tijdstip van aankomst (vervoer), beëindiging installatie/montage, verstrijken van periodes (opeenvolgende afrekeningen/betalingen > 1 maand).
* **Opeisbaarheid:** Het moment waarop de schatkist haar recht op btw kan laten gelden.
* Hoofdregel: op het moment van het belastbaar feit.
* Uitzonderingen: op het moment van uitreiking van de factuur, op de 15e dag van de maand volgend op het belastbaar feit (indien geen factuur), of op het moment van betaling (indien vóór belastbaar feit). Bij particulieren is de btw opeisbaar op het moment van betaling.
#### 5.3.2 Bij diensten
* **Belastbaar feit:** Moment waarop de dienst wordt verricht.
* B2B: op de factuurdatum, of uiterlijk op de 15e van de maand volgend op het belastbaar feit, tenzij een voorschot eerder werd betaald.
* B2C en overheid: bij ontvangst van de betaling (incasseringsprincipe).
### 5.4 Het recht op aftrek (ROA)
Het recht op aftrek is een fundamenteel principe van de btw om de neutraliteit te waarborgen.
#### 5.4.1 Ontstaan en uitoefening van het ROA
* Btw gebruikt voor belaste handelingen (bestemmingsprincipe).
* Beschikken over een regelmatige factuur op eigen naam.
* Voldoen aan formele voorwaarden (bv. factuur correct opgesteld).
* **Aftrekbare btw:** Betreft btw op leveringen, diensten, intracommunautaire verwervingen en invoer die verband houden met de economische activiteit.
* **Niet-aftrekbare btw (absolute uitsluitingen):** Privé-uitgaven, tabaksproducten en geestrijke dranken (>22%), bepaalde onthaalkosten (logies, spijzen, dranken) tenzij specifieke uitzonderingen gelden.
#### 5.4.2 Beperkingen van het ROA
* **Autovoertuigen:** Maximaal 50% aftrek, met uitzonderingen voor specifieke voertuigtypes en doeleinden. Bij gemengd gebruik kan een rittenadministratie, semi-forfaitaire of forfaitaire methode worden gehanteerd.
* **Andere roerende goederen (gsm, laptop):** Forfaitair beroepsgebruik van 75% aanvaard.
* **Handelsmonsters en geschenken:** Handelsmonsters 100% aftrekbaar; handelsgeschenken beperkt tot 50 euro exclusief btw per klant per jaar.
* **Collectieve sociale voordelen personeel:** Onder bepaalde voorwaarden 100% aftrekbaar.
* **Personeelsmaaltijden:** Verschillen in btw-behandeling afhankelijk van de regeling (eigen restaurant, externe overeenkomst, maaltijdcheques).
#### 5.4.3 Verwerking en teruggaaf van btw
* De aftrekbare btw wordt in mindering gebracht op de verschuldigde btw in de btw-aangifte.
* Btw-overschotten kunnen worden overgedragen of teruggevraagd, mits aan specifieke drempelbedragen en voorwaarden is voldaan. Sinds 1 februari 2025 zijn er wijzigingen in de procedure en termijnen voor teruggaaf.
### 5.5 Intracommunautaire leveringen en uitvoer
#### 5.5.1 Uitvoer (export buiten de EU)
* **Definitie:** Levering van goederen met vervoer naar een derde land.
* **Belastbaarheid:** Belastbare handeling, maar vrijgesteld van btw (art. 39 WBTW). Dit is een oneigenlijke vrijstelling, waarbij het recht op aftrek behouden blijft.
* **Voorwaarden:** Vervoer naar buiten de EU, correcte facturatie en douanedocumenten. Voor reizigersuitvoer gelden specifieke factuurwaarden en termijnen.
* **Verwerking:** Opname in rooster 47 van de btw-aangifte.
#### 5.5.2 Intracommunautaire levering (ICL)
* **Definitie:** Levering van goederen met vervoer van de ene EU-lidstaat naar een andere.
* **Belastbaarheid:** Belastbare handeling, maar vrijgesteld van Belgische btw (art. 39bis WBTW). Ook dit is een oneigenlijke vrijstelling met behoud van recht op aftrek.
* **Voorwaarden:**
* Levering van goederen met vervoer tussen twee EU-lidstaten.
* Leverancier is btw-belastingplichtige (geen kleine onderneming).
* Afnemer is btw-belastingplichtige met geldig btw-nummer in een andere lidstaat.
* Alle voorwaarden moeten cumulatief vervuld zijn, anders geen vrijstelling.
* **Verwerking:** Opname in rooster 46 van de btw-aangifte en de intracommunautaire opgave.
### 5.6 Intracommunautaire verwerving en invoer
#### 5.6.1 Intracommunautaire verwerving (ICV)
* **Definitie:** Het onder bezwarende titel verwerven van goederen uit een andere EU-lidstaat.
* **Plaats van de ICV:** Het grondgebied van de lidstaat die het btw-nummer heeft toegekend waaronder de afnemer de verwerving verricht.
* **Belastbaarheid:** De ICV is belastbaar in de lidstaat van de afnemer, waarbij de btw wordt verlegd naar de afnemer (art. 25ter WBTW).
* **Uitzonderingen:** De "groep van vier" regeling kan de verplichting tot het verrichten van een ICV opheffen onder specifieke voorwaarden.
#### 5.6.2 Invoer (goederen van buiten de EU)
* **Principe:** Invoer van goederen uit derde landen in de EU is btw-belastbaar in België indien de invoer in België plaatsvindt.
* **Belastbaarheid:** Invoer is niet noodzakelijk onder bezwarende titel en vereist geen eigendomsoverdracht.
* **Vrijstellingen bij invoer:** Mogelijk onder specifieke voorwaarden, zoals voor goederen waarvan de binnenlandse levering vrijgesteld is, of invoer die gevolgd wordt door een vrijgestelde intracommunautaire levering.
* **Schuldenaar van de btw:** In principe de geadresseerde bij invoer. Betaling gebeurt via een aangifte ten invoer of, mits vergunning, via de periodieke btw-aangifte.
### 5.7 Werken in onroerende staat en verlegging van heffing
* **Werken in onroerende staat (WOS):** Worden altijd als een dienst beschouwd, ongeacht de waarde van de goederen of de kostprijs van de plaatsing.
* **Verlegging van heffing (art. 51 WBTW):** In specifieke B2B-situaties, met name bij werken in onroerende staat in België en intracommunautaire diensten, wordt de btw-heffing verlegd naar de afnemer (medecontractant). De aannemer factureert zonder btw met de vermelding "btw verlegd". Dit geldt niet voor klanten die geen periodieke btw-aangifte indienen of voor het zuiver privé-gedeelte van natuurlijke personen.
### 5.8 Maatstaf van heffing en btw-tarieven
* **Maatstaf van heffing (MVH):** Omvat alles wat de leverancier als tegenprestatie verkrijgt of moet verkrijgen, inclusief subsidies die rechtstreeks met de prijs verband houden. Bedragen die geen rechtstreeks verband houden met de prijs (bv. intresten voor laattijdige betaling, schadevergoedingen) worden niet bij de MVH gevoegd.
* **Btw-tarieven:** Het normale tarief bedraagt 21%. Verlaagde tarieven van 6% en 12% gelden voor specifieke goederen en diensten, zoals restaurant- en cateringdiensten, en leveringen van afhaalmaaltijden.
---
Dit onderwerp behandelt de regels rondom verschuldigde en aftrekbare btw bij diverse economische handelingen, met een focus op de identificatie van belastingplichtigen, de aard van handelingen, de plaatsbepaling, het tijdstip van belastbaarheid, de schuldenaar van de btw en het recht op aftrek.
### 5.1 Identificatie van de btw-belastingplichtige
Een btw-belastingplichtige (BP) is eenieder die geregeld en zelfstandig een economische activiteit uitoefent, met of zonder winstoogmerk, en daarbij leveringen van goederen of diensten verricht die in het Wetboek van de BTW (WBTW) zijn omschreven.
* **Eenieder:** Natuurlijke personen, rechtspersonen, groeperingen of verenigingen.
* **Economische activiteit:** Een geregeld uitgeoefende werkzaamheid met de intentie om belastbare handelingen te verrichten.
* **Zelfstandig:** Geen band van ondergeschiktheid ten opzichte van een andere persoon.
* **Levering van goederen of diensten:**
* **Goederen:** Tastbare zaken (lichamelijke goederen), elektriciteit, gas, warmte en koude, zakelijke rechten op onroerende goederen, en bepaalde niet-lichamelijke goederen die door de wet met goederen worden gelijkgesteld. Effecten (aandelen, obligaties) vallen hier niet onder.
* **Diensten:** Elke handeling die geen levering van een goed is. De waarde van de goederen bepaalt of het om een levering of dienst gaat (goederen < 50% van de prijs = dienst; goederen > 50% van de prijs = levering). Werken in onroerende staat zijn altijd diensten.
#### 5.1.2 Stappenmethode voor analyse van handelingen
1. Wordt de handeling verricht door een btw-BP? (Ja → ga verder, Nee → einde analyse)
2. Betreft het een belastbare handeling onder bezwarende titel? (Ja → ga verder)
3. Waar vindt de handeling plaats? (Antwoord: België?)
4. Is er een vrijstelling mogelijk?
5. Wie moet de btw voldoen?
#### 5.1.3 Verschillende types btw-belastingplichtigen
* **Gewone btw-belastingplichtige:** Rekent btw aan op belastbare handelingen, dient periodieke btw-aangiften in (maandelijks of per kwartaal), en heeft recht op aftrek van btw op aankopen.
* **Kleine ondernemingen:** Jaaromzet ≤ 25.000 euro (België) en ≤ 100.000 euro (EU). Vrijgesteld van btw op leveringen en diensten, geen btw-aangifte, geen recht op aftrek. Factuurvermelding: “Kleine onderneming onderworpen aan de vrijstellingsregeling van belasting. Btw niet toepasselijk.” Uitsluiting o.a. voor werken in onroerende staat.
* **Vrijgestelde btw-belastingplichtigen (art. 44 WBTW):** Verrichten vrijgestelde handelingen, geen aangifteverplichting, geen recht op aftrek.
* **Gemengde btw-belastingplichtige:** Verricht zowel belastbare als vrijgestelde handelingen. Recht op aftrek is beperkt (pro rata volgens algemeen verhoudingsgetal of werkelijk gebruik).
* **Niet-belastingplichtige rechtspersonen (o.a. overheden):** Meestal geen btw-BP tenzij zij handelingen verrichten die de concurrentie met private ondernemingen kunnen verstoren.
### 5.2 Levering van goederen
Een levering van goederen omvat de overdracht van de macht om als eigenaar over een goed te beschikken. Dit kan ook zonder materiële levering plaatsvinden, mits onder bezwarende titel.
* **Goed wordt niet verzonden of vervoerd:** Plaats van terbeschikkingstelling van het goed (algemene regel, art. 14 §1 WBTW).
* **Goed wordt verzonden of vervoerd:** Plaats van aanvang van het vervoer of de verzending (art. 14 §2, eerste lid WBTW).
* **Goed komt uit een derde land en wordt ingevoerd:** Plaats van invoer (art. 14 §2, tweede lid WBTW).
* **Levering met installatie of montage:** Plaats waar de installatie of montage gebeurt (art. 14 §3 WBTW).
* **Leveringen aan boord tijdens passagiersvervoer binnen de EU:** Plaats van vertrek (art. 14 §4 WBTW).
* B2B: Zetel van de afnemer (niet hoofdzakelijk voor eigen verbruik).
* Particulieren: Plaats van effectief verbruik (art. 14bis WBTW).
#### 5.2.2 Tijdstip van de levering, belastbaar feit en opeisbaarheid
* **Belastbaar feit (tijdstip levering):**
* Hoofdregel: Tijdstip van terbeschikkingstelling van het goed (art. 16 §1, eerste lid WBTW).
* Afwijkingen: Aankomst van vervoer, beëindiging installatie/montage, verstrijken van elke periode bij opeenvolgende afrekeningen.
* **Opeisbaarheid van de BTW:** Het moment waarop de schatkist haar recht op btw kan laten gelden.
* Hoofdregel: Op het moment van uitreiking van de factuur (art. 17 §1 WBTW).
* Geen factuur: 15de dag van de maand volgend op het belastbaar feit.
* Betaling vóór belastbaar feit: Op het moment van betaling.
* Particulieren: Op het moment van betaling (kassabeginsel).
#### 5.2.3 Schuldenaar van de btw
* **Principe:** De leverancier (art. 51 §1, 1° WBTW).
* **Uitzondering:** Bij btw-vrijstelling wordt geen btw aangerekend.
### 5.3 Diensten
Een dienst is elke handeling die geen levering van een goed is, met uitzondering van de overdracht van een algemeenheid van goederen of een bedrijfsafdeling.
#### 5.3.1 Plaats van de dienst
* **B2B (afnemer is belastingplichtige):** Plaats waar de afnemer is gevestigd (art. 21 §2 WBTW), met 6 uitzonderingen (art. 21 §3 WBTW).
* **B2C (afnemer is particulier):** Plaats waar de dienstverrichter is gevestigd, met 12 uitzonderingen (art. 21bis WBTW).
* **Diensten verricht ingevolge een wettelijke verplichting:** Gelijkgesteld met diensten (art. 18 §2 WBTW).
* **Diensten m.b.t. onroerende goederen:** Plaats waar het onroerend goed is gelegen (art. 21bis §2, 1° WBTW).
#### 5.3.2 Tijdstip van de dienst, belastbaar feit en opeisbaarheid
#### 5.3.3 Schuldenaar van de btw bij diensten
* **Algemene regel (B2B en B2C):** De dienstverrichter (art. 51 §1, 1° WBTW).
* **Afwijkingen (vooral B2B):** De ontvanger van de dienst (medecontractant) moet de btw voldoen (verlegging van heffing). Dit geldt o.a. voor intracommunautaire diensten en werken in onroerende staat.
### 5.4 Recht op aftrek
Het recht op aftrek (ROA) stelt btw-BP in staat om de btw die zij zelf hebben betaald op hun beroepsmatige aankopen, te verrekenen met de btw die zij hebben aangerekend op hun verkopen.
#### 5.4.1 Ontstaan en voorwaarden voor uitoefening
* Gebruik voor belaste handelingen (bestemmingsprincipe).
* Beschikken over een regelmatige factuur op naam van de btw-BP.
#### 5.4.2 Handelingen die recht geven op aftrek
* Vrijgestelde handelingen mét recht op aftrek (bv. intracommunautaire leveringen, uitvoer).
#### 5.4.3 Uitsluitingen en beperkingen van het recht op aftrek
* **Absolute uitsluitingen (0% aftrek):** Privé-uitgaven, tabaksproducten en geestrijke dranken (behoudens doorverkoop/verwerking), logies, spijzen en dranken voor onthaal, reisbureaus (bijzondere regeling).
* **Beperkingen (gedeeltelijke aftrek):**
* Autovoertuigen: Maximaal 50% aftrek (met wettelijke uitzonderingen).
* Gemengd gebruikte bedrijfsmiddelen: Beroepsgebruik moet worden aangetoond (bv. via rittenadministratie, semi-forfaitaire of forfaitaire methode).
* Andere roerende goederen (gsm, laptop): Forfaitair beroepsgebruik van 75%.
* Handelsmonsters: 100% aftrekbaar.
* Handelsgeschenken: Maximaal €50 excl. btw per klant per jaar.
#### 5.4.4 Verwerking en teruggaaf van btw
* De aftrekbare btw wordt opgenomen in rooster 59 van de btw-aangifte.
* Het niet-aftrekbare gedeelte wordt toegevoegd aan de maatstaf van heffing.
* Btw-overschotten kunnen worden overgedragen of teruggevraagd, mits aan specifieke minimumbedragen en voorwaarden is voldaan.
* Vanaf 1 februari 2025 wijzigen de regels voor btw-teruggave, met snellere teruggaaf en inschrijving op een provisierekening btw.
### 5.5 Uitvoer en intracommunautaire leveringen (ICL)
* **BTW-behandeling:** Belastbare handeling, maar vrijgesteld van btw (art. 39 WBTW) - een oneigenlijke vrijstelling, waarbij het recht op aftrek behouden blijft.
* **Voorwaarden:** Goederen worden door of voor rekening van de verkoper naar een land buiten de EU vervoerd. Bij reizigersuitvoer gelden specifieke factuurwaarden en douaneformaliteiten.
* **BTW-behandeling:** Belastbare handeling, maar vrijgesteld van Belgische btw (art. 39bis WBTW) - een oneigenlijke vrijstelling, met behoud van recht op aftrek.
* **Voorwaarden (cumulatief):** Levering van goederen + vervoer van BE naar andere EU-lidstaat, geen levering met installatie/montage of verkoop op afstand, leverancier geen kleine onderneming, afnemer btw-BP met geldig btw-nummer, leverancier beschikt over dit nummer en neemt de levering correct op in btw-aangifte en IC-opgave.
* **Definitie:** Verwerving van goederen uit een andere EU-lidstaat.
* **Voorwaarden voor belastbaarheid:** Verricht door een btw-BP of niet-belastingplichtige rechtspersoon. Uitzondering is de "groep van vier" die onder bepaalde cumulatieve voorwaarden niet gehouden is tot het verrichten van een ICV.
* **Schuldenaar van de btw:** Degene die de intracommunautaire verwerving verricht.
* **Principe:** Invoer is btw-belastbaar in België wanneer de invoer in België plaatsvindt. Invoer kan door wie dan ook gebeuren en hoeft niet onder bezwarende titel te zijn.
* **Vrijstellingen bij invoer:** Mogelijk bij goederen waarvan de binnenlandse levering vrijgesteld is, definitieve invoer onder specifieke omstandigheden, invoer gevolgd door een vrijgestelde ICL, wederinvoer, en goederen onder een opschortende douaneregeling.
* **Schuldenaar van de btw bij invoer:** In principe de geadresseerde bij invoer, of de indiener van de invoeraangifte.
### 5.7 Verlegging van heffing
Bij verlegging van heffing is de medecontractant van de dienstverrichter de btw-schuldenaar. Dit geldt o.a. voor:
* Intracommunautaire diensten (B2B).
* Werken in onroerende staat verricht in België, wanneer de klant een Belgische btw-plichtige is met periodieke aangifte.
* Invoer met verlegging van heffing.
De dienstverrichter factureert zonder btw met de vermelding "btw verlegd".
### 5.8 Maatstaf van heffing (MVH)
De MVH is alles wat de leverancier als tegenprestatie verkrijgt of moet verkrijgen, inclusief subsidies die rechtstreeks verband houden met de prijs.
* **Niet bij de MVH gevoegd:** Intresten voor niet-tijdige betaling, voorschotten (maar btw is wel op het voorschot verschuldigd), schadevergoedingen.
* **Wel/niet bij de MVH gevoegd:** Vervoers- en verzekeringskosten (afhankelijk van franco bestemming/doorrekening), verpakkingskosten (enkel bij verkochte verpakking), drinkgeld (niet), financiële kortingen (wel, wel pas na korting btw berekenen), commerciële kortingen (niet).
### 5.9 BTW-tarieven
* **Normaal tarief:** 21%.
* **Restaurant- en cateringdiensten:** 12% btw voor maaltijden, 21% voor dranken (globale prijs). 6% voor afhaalmaaltijden en niet-alcoholische dranken.
* Diensten die bijkomstig deel uitmaken van een complexe overeenkomst volgen het tarief van de hoofdhandeling.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Belastingplichtige | Eenieder die in de uitoefening van een economische activiteit, geregeld en zelfstandig, met of zonder winstoogmerk, hoofdzakelijk of aanvullend, leveringen van goederen of diensten verricht die in het Wetboek zijn omschreven, ongeacht op welke plaats de economische activiteit wordt uitgeoefend. |
| Belastbare handeling | Een handeling die onderworpen is aan de btw, zoals leveringen van goederen en diensten, intracommunautaire verwerving van goederen en invoer van goederen, die plaatsvindt onder bezwarende titel en door een belastingplichtige in het kader van zijn economische activiteit. |
| BTW-BP | Afkorting voor Belastingplichtige, eenieder die voldoet aan de voorwaarden om btw te heffen en af te dragen. Zij fungeren als kassier van de schatkist door de btw op uitgaande handelingen te innen en de aftrekbare btw op inkomende handelingen af te trekken. |
| Dienst | Elke handeling die geen levering van een goed is in de zin van het Wetboek BTW. Dit omvat onder andere herstellingen, juridisch advies, kappersbeurten en technische prestaties. |
| Economische activiteit | Een geregeld uitgeoefende werkzaamheid met de intentie om belastbare handelingen te verrichten, ongeacht of dit met of zonder winstoogmerk gebeurt. Dit kan zowel een hoofd- als een bijberoep zijn. |
| Gemengde btw-belastingplichtige | Een btw-belastingplichtige die zowel belastbare als vrijgestelde handelingen verricht. Het recht op aftrek is hierbij niet volledig, maar pro rata volgens het algemeen verhoudingsgetal of het werkelijk gebruik. |
| Goederen | Tastbare zaken die fysiek kunnen worden vastgenomen, zoals lichamelijke goederen (machines, auto's), maar ook elektriciteit, gas, warmte en koude, en zakelijke rechten op onroerende goederen worden uitdrukkelijk gelijkgesteld met goederen voor btw-doeleinden. |
| Intracommunautaire verwerving (ICV) | De verwerving van goederen door een btw-belastingplichtige in een lidstaat van de EU, afkomstig uit een andere lidstaat van de EU. De btw hiervoor is verschuldigd in de lidstaat van de afnemer. |
| Levering van goederen | De overdracht of overgang van de macht om als eigenaar over een goed te beschikken. Materiële levering is geen absolute vereiste, maar er moet een rechtstreekse tegenprestatie zijn. |
| Opeisbaarheid van de BTW | Het tijdstip waarop de schatkist haar recht op btw kan laten gelden. Dit is niet noodzakelijk hetzelfde als het tijdstip van de levering of dienstverrichting en bepaalt in welke aangifte de btw moet worden opgenomen. |
| Plaats van de dienst | De locatie waar een dienst wordt geacht te zijn verricht, wat bepalend is voor de btw-jurisdictie. Bij B2B-diensten is dit de plaats waar de afnemer is gevestigd, bij B2C-diensten de plaats waar de dienstverrichter is gevestigd, met diverse uitzonderingen. |
| Plaats van de levering | De locatie waar een levering van goederen geacht wordt te hebben plaatsgevonden. Dit is de plaats van terbeschikkingstelling van het goed, de plaats van aanvang van het vervoer, of de plaats van invoer, afhankelijk van de omstandigheden. |
| Belastingplichtige (BP) | Eenieder die, in de uitoefening van een economische activiteit, geregeld en zelfstandig, met of zonder winstoogmerk, leveringen van goederen of diensten verricht die in het Wetboek van de BTW zijn omschreven, ongeacht de plaats waar de economische activiteit wordt uitgeoefend. |
| Belastbaar feit | Het feit waardoor de btw-schuld ontstaat, wat verwijst naar het tijdstip waarop de belastbare handeling wordt verricht. Dit is cruciaal voor het bepalen van de btw-aangifte en het recht op aftrek. |
| Intracommunautaire dienst | Een B2B-dienst verricht tussen btw-plichtigen in verschillende EU-lidstaten. De plaats van de dienst ligt bij de afnemer en de btw wordt via verlegging van heffing voldaan door de afnemer. |
| Niet-belastingplichtige rechtspersoon | Een vennootschap of vereniging met een eigen, afgescheiden vermogen die meestal geen economische activiteiten verricht, maar handelt in het algemeen belang, zoals overheden en openbare instellingen. |
| Onder bezwarende titel | Een handeling waarbij er iets moet worden teruggekregen voor de levering of dienst, hetzij in geld, hetzij in natura. Er moet een rechtstreekse tegenprestatie bestaan. |
| Intracommunautaire diensten | B2B-diensten tussen btw-plichtigen in verschillende EU-lidstaten, waarbij de plaats van de dienst bij de afnemer ligt en de btw via verlegging van heffing wordt voldaan door de afnemer. |
| Neutraliteitsprincipe (BTW) | Het beginsel dat btw geen kost mag zijn voor de btw-belastingplichtige. Dit wordt bereikt door het recht op aftrek van btw op beroepsmatige handelingen. |
| Recht op aftrek (ROA) | Het recht van een btw-belastingplichtige om de btw die hij heeft betaald op goederen en diensten die hij voor zijn belastbare handelingen heeft gebruikt, af te trekken van de btw die hij zelf verschuldigd is. |
| Term | Definitie |
| Werk in onroerende staat (WOS) | Een handeling waarbij een goed door plaatsing onroerend wordt uit zijn aard, of niet kan worden verplaatst zonder schade aan het gebouw of vernietiging/wijziging van het goed. Dit wordt altijd beschouwd als een dienst. |
| Plaats van de dienst (B2B) | Bij diensten tussen belastingplichtigen (B2B) is de plaats van de dienst de plaats waar de afnemer is gevestigd, tenzij er specifieke uitzonderingen van toepassing zijn. |
| Plaats van de dienst (B2C) | Bij diensten aan particulieren (B2C) is de plaats van de dienst de plaats waar de dienstverrichter is gevestigd, tenzij er specifieke uitzonderingen van toepassing zijn. |
| Verlegging van heffing | Een mechanisme waarbij de btw-schuld verschuift van de leverancier of dienstverrichter naar de afnemer of medecontractant. Dit gebeurt met name bij intracommunautaire diensten en werken in onroerende staat in B2B-situaties. |
| Vrijstelling | Een handeling die niet onderworpen is aan btw. Dit kan een eigenlijke vrijstelling zijn (geen btw, geen recht op aftrek) of een oneigenlijke vrijstelling (geen btw, wel recht op aftrek, zoals bij intracommunautaire leveringen). |
| Intracommunautaire levering (ICL) | De levering van goederen door een belastingplichtige in de ene EU-lidstaat aan een belastingplichtige in een andere EU-lidstaat. Deze leveringen zijn vrijgesteld van btw in de lidstaat van vertrek, maar de afnemer is btw verschuldigd in zijn eigen lidstaat. |
| Verschuldigde BTW | De BTW die een belastingplichtige moet aanrekenen op zijn belastbare leveringen van goederen en diensten en die hij vervolgens aan de schatkist moet afdragen. Dit bedrag wordt berekend op basis van de verkoopprijs exclusief BTW vermenigvuldigd met het geldende BTW-tarief. |
| Aftrekbare BTW | De BTW die een belastingplichtige heeft betaald op de goederen en diensten die hij heeft aangekocht voor zijn economische activiteit. Deze BTW kan worden afgetrokken van de verschuldigde BTW, waardoor de BTW-belastingplichtige neutraal blijft. |
Cover
Chapter 6 Boards.pdf
Summary
# Challenges and doubts concerning board effectiveness
This section explores the fundamental challenges and doubts surrounding the effectiveness of corporate boards in their oversight and advisory roles.
### 1.1 The theoretical and practical roles of boards
Corporate boards are legally vested with ultimate managerial authority, though they typically delegate day-to-day management to executives due to their periodic meeting schedules. Their primary potential roles are monitoring potentially wayward executives and providing advice and counsel on corporate policy and strategy. The corporate governance perspective primarily focuses on the monitoring function, acknowledging that boards are not ideally suited for this task and that much effort is directed towards identifying and assessing potential "fixes". A key assumption is that boards are "unitary," acting collectively as a single body [1](#page=1).
### 1.2 The legal landscape and director categorization
In unitary corporate board jurisdictions, corporate law statutes typically allocate managerial authority to the board, with the U.K. being an exception where this is defined in the articles of association. Boards operate as collective bodies through meetings and voting, led by a chair. Individual directors owe duties of care (attentiveness and skill) and loyalty (eschewing self-interest) to the company [2](#page=2).
Directors can be broadly categorized into:
* **Senior full-time executives** who also sit on the board.
* **Outside/Non-executive directors (NEDs)** who are not involved in day-to-day company affairs [2](#page=2).
* **Independent directors**, a universally referenced concept in corporate governance codes [2](#page=2).
While not being a full-time employee suggests objectivity, it is insufficient to guarantee it. Independence is often defined by the absence of relationships that could create a conflict of interest and impair judgment [3](#page=3).
### 1.3 Roles directors can potentially play
NEDs contribute to public companies solely through the board, primarily by advising and monitoring the management team. Shareholders can expect input from NEDs on strategy and its implementation. However, academic research and boardroom reform agendas predominantly focus on the monitoring role. It is understood that boards spend most of their time on monitoring and accountability issues, aligning with survey evidence where directors believe they focus on strategy but actually spend more time on oversight [3](#page=3) [4](#page=4).
The rationale for emphasizing monitoring stems from a managerial agency cost logic, where executives might act in self-serving ways at the expense of shareholders. Boards are expected to reduce these agency costs by conscientiously and objectively monitoring management. Outside directors are deemed suitable for this scrutiny due to their potential for impartiality and detachment, as they do not have day-to-day managerial responsibilities [4](#page=4).
In companies with dominant shareholders, outside directors may not face the same onus to bolster managerial accountability as their counterparts in widely held firms. However, they can serve as a check on the dominant faction to prevent the extraction of private benefits of control [4](#page=4).
### 1.4 Doubts concerning board effectiveness
Despite the theoretical roles, significant doubts exist regarding the effectiveness of boards, particularly concerning objectivity in their monitoring function [4](#page=4).
Key concerns include:
* **Personal, financial, or professional ties** of NEDs to the company or its controllers, which can bias them against vigilance [4](#page=4).
* **The manner in which directors are chosen**, especially in companies with dominant shareholders. Directors require the backing of a dominant shareholder for election or re-election, creating an incentive not to antagonize that shareholder, thereby compromising the monitoring function [5](#page=5).
* **Shareholder voting patterns**: Shareholders typically vote in favor of nominated directors, often by large majorities, as voting against directors is seen as a last resort. Incumbent directors often nominate candidates, providing independent directors with an incentive to avoid antagonizing their colleagues [5](#page=5).
* **Board composition and balance**: The ratio of executives to independent board members is a concern. Directors prefer unanimous voting, and if independent directors are in the minority, they may only formally exercise a veto if a rift develops among executive directors and those linked to management [5](#page=5).
### 1.5 The board reform agenda
In response to potential failures in board effectiveness, a substantial reform agenda has emerged, with board composition, particularly independence, being a central focus [5](#page=5).
Reforms include:
* **Increased independent director representation**: Between 1990 and 2013, emphasis on director independence increased significantly across 30 countries, though a majority of jurisdictions did not mandate boards with a majority of independent directors by 2013 [6](#page=6).
* **Board diversity**: This includes legally mandated gender quotas in nearly 25 countries or states, with the European Union requiring listed companies to have at least 40 percent female non-executive directors or one-third female representation on the board as a whole by 2026 [6](#page=6).
* **Separation of CEO and Chair roles**: This is seen as a logical step towards an independent board, as CEOs who also chair are strategically positioned to entrench control by appointing sympathetic members and controlling the agenda [6](#page=6).
* **Nomination committees**: To address concerns about self-nomination, the task of selecting candidates can be delegated to committees primarily comprised of independent directors [6](#page=6).
* **Specialized board committees**: Nomination, remuneration, and audit committees are considered pivotal for fostering accountability. Audit committees, overseeing financial statements and internal controls, are particularly crucial and often mandated to be comprised exclusively of independent directors (e.g., by U.S. federal securities law and the U.K. Corporate Governance Code) [6](#page=6) [7](#page=7).
### 1.6 The uncertain benefits of board reform
While reforms aim to improve board behavior and corporate performance, the tangible benefits are not always clear-cut [7](#page=7).
**Empirical evidence on the impact of reforms is mixed**:
* **Board diversity**: While a case can be made for improved economic outcomes with more women on boards, empirical evidence remains inconclusive [7](#page=7).
* **Monitoring capabilities**: Reforms designed to enhance monitoring may have similar uncertain outcomes [7](#page=7).
* **Independent director representation**: A 2017 study found independent directors were in the minority on average in publicly traded firms across most jurisdictions [7](#page=7).
* **Board committees**: Audit committees are prevalent, but nomination committees are not universal [7](#page=7).
> **Tip:** The effectiveness of reforms often depends on their implementation and the specific context of a company's ownership structure and internal dynamics. Relying solely on formal criteria for independence does not guarantee objective oversight.
---
This section delves into the challenges and doubts surrounding board effectiveness, particularly concerning director independence and the structure of board models.
### 1.1 Inconclusive empirical evidence on board independence
Despite theoretical benefits, empirical evidence for the positive impact of independent directors on corporate performance or reduction of wrongdoing is surprisingly scarce. Studies suggesting that "better" board governance arrangements lead to superior performance are problematic, as strong performance might influence board structure rather than the reverse [8](#page=8).
#### 1.1.1 Reasons for inconclusive evidence
* **Difficulty in empirical detection:** Subtle ways in which ostensibly independent directors might be beholden to insiders could escape researchers' detection, thus obscuring the true benefits of independence [8](#page=8).
* **Lack of director motivation:** Even genuinely independent directors may lack sufficient motivation if their remuneration is modest and not tied to corporate performance. Outside directors traditionally have had a limited direct economic interest in the company's success, leading to a colloquial view that they have "little reason to break a sweat" [8](#page=8).
### 1.2 Incentive-oriented director pay: pros and cons
To address the lack of motivation, increased use of incentive-oriented director pay, such as stock awards, has been recommended and adopted in some jurisdictions like the U.S., where stock awards now constitute over half of director compensation in large public firms. However, there is skepticism regarding this approach [8](#page=8).
#### 1.2.1 Doubts regarding incentive-oriented pay
* **Insubstantial financial incentives:** For many wealthy outside directors, the amounts involved in performance-related pay may not be substantial enough to significantly alter their motivation, especially compared to their earnings from full-time employment [9](#page=9).
* **Counterproductive motivational effects:** Linking director pay closely to shareholder returns could create concerns about retaining positions to cash in, potentially making directors reluctant to speak out freely on crucial issues. This close involvement with financial performance may also lead to a loss of the detached, objective viewpoint that non-executive directors are meant to provide [9](#page=9).
### 1.3 Tension between advisory and monitoring roles
A key challenge explaining why theoretically desirable board structures might not deliver beneficial outcomes is the inherent tension between the advisory and monitoring roles of independent directors [9](#page=9).
* **Advisory role influencing monitoring:** Directors participating in corporate policymaking may identify too closely with management, making it difficult to act as vigilant, unbiased monitors [9](#page=9).
* **Monitoring role hindering advice:** Conversely, directors perceived as tenacious watchdogs by insiders might struggle to operate effectively as advisors. Executives may be reluctant to share information fully if it increases the risk of unwelcome board meddling [9](#page=9).
* **Emphasis on control over innovation:** A strong commitment to supervision can lead to a detrimental shift away from executive innovation towards a counterproductive emphasis on control, with the management team facing skepticism rather than receiving support and encouragement [9](#page=9).
### 1.4 The two-tier board model
The two-tier board model is presented as a potential solution to the difficulties non-executives face in balancing advisory and monitoring roles on a unitary board [9](#page=9).
#### 1.4.1 Basic configuration
In a two-tier system, a management board composed of executives is accountable to a supervisory board composed of outside directors. Individuals generally cannot serve on both boards simultaneously. The supervisory board formally approves key corporate policy decisions proposed by the management board. However, the supervisory board is primarily reactive rather than proactive, with the management board proposing and the supervisory board disposing. Germany is a prominent example of a jurisdiction with a statutory two-tier board system under its Stock Corporation Act. The supervisory board (Aufsichtsrat) oversees the management board (Vorstand), with core responsibilities including setting executive pay, approving dividend policy, and exercising veto rights over specified transactions [10](#page=10).
#### 1.4.2 Pros and cons of two-tier boards
* **Advantages:**
* **Clarity for directors:** Non-executive directors' involvement is primarily limited to signing off on the company's basic direction, with the purpose being to prevent mismanagement. This offers substantial clarity compared to unitary boards where advisory roles can be difficult to reconcile with monitoring expectations [10](#page=10).
* **Clarity for executives:** Executives can have clearer guidelines on what information to share with the supervisory board, focusing solely on what is needed for effective monitoring [10](#page=10).
* **Disadvantages:**
* **Loss of advisory input:** The advisory input that non-executive directors can provide on unitary boards, which can improve corporate policymaking, is lost in a two-tier system, potentially to the detriment of the firm [11](#page=11).
* **Information deficit for monitoring:** Outside directors on unitary boards may have a better understanding of their companies due to direct involvement in deliberations, which could lead to more effective monitoring than that of German supervisory boards, as exemplified by the Wirecard scandal [11](#page=11).
#### 1.4.3 Empirical evidence and convergence
Definitive data substantiating the superiority of two-tier boards is lacking. Comparisons between one-tier and two-tier jurisdictions are complicated by numerous other variables affecting corporate performance. France, offering a choice between models, has not shown a clear correlation between board structure and financial results [11](#page=11).
However, there are signs of convergence:
* **Unitary boards becoming more like supervisory boards:** As independent directors gain importance and numerical dominance on unitary boards, they begin to resemble supervisory boards in two-tier systems, with monitoring management often dominating the agenda [11](#page=11).
* **Two-tier boards adopting unitary best practices:** German two-tier boards have increasingly incorporated features common in unitary jurisdictions, such as audit and nomination committees and a majority of independent supervisory board members [11](#page=11).
#### 1.4.4 Convergence and choice
Many jurisdictions now offer companies a choice between one-tier and two-tier board models. While the one-tier model appears more popular where both options are available, the absence of a clearly superior model makes offering a choice a defensible policy decision [11](#page=11) [12](#page=12).
---
# Board reform agenda and its impact
The board reform agenda has primarily focused on enhancing board composition and independence to strengthen corporate governance, though the tangible benefits of these reforms are not always conclusive [5](#page=5) [6](#page=6) [7](#page=7).
### 2.1 Rationale for board reform
Boards of public companies are intended to act as a check on management and dominant shareholders, but their potential as corporate governance mainstays may be unfulfilled due to inherent limitations. These limitations include potential conflicts of interest among directors, the nomination process that can incentivize directors not to antagonize dominant shareholders or colleagues, and the tendency for shareholders to overwhelmingly approve director slates presented to them. Furthermore, the ratio of officers to independent board members can influence board composition and decision-making, with independent directors in the minority potentially lacking effective veto power [5](#page=5).
### 2.2 Key areas of board reform
The primary focus of board reform has been on increasing director independence, which has been described as a "megatrend". Empirical research indicates a significant increase in the emphasis placed on director independence across various countries between 1990 and 2013. However, as of 2013, a majority of surveyed jurisdictions did not require companies to have a board where a majority of directors were independent [5](#page=5) [6](#page=6).
#### 2.2.1 Independence
While independence is a key reform area, it is not always sufficient to guarantee objectivity. Even with formal independence criteria, directors may lack a sufficiently detached viewpoint if nominated by a management-friendly board. A situation where a board might be considered management-friendly, even with a majority of independent directors, is when the chief executive also chairs the board. CEOs who also chair boards are strategically positioned to entrench their control by appointing sympathetic members and controlling the agenda [6](#page=6).
Splitting the CEO and chair roles is seen as a logical step towards developing an independent board. To address concerns about the nomination process, the task of selecting board candidates can be delegated to a nomination committee composed primarily or entirely of independent directors [6](#page=6).
#### 2.2.2 Diversity
Diversity, particularly gender diversity, has also been a significant aspect of board reform. As of 2023, nearly 25 countries or states had legally mandated gender quotas for corporate board membership, with a dozen more requiring explanations for non-compliance. The European Union is set to require member states to implement laws by 2026 mandating listed companies to have at least 40 percent female non-executive directors or one-third female representation on the board as a whole [6](#page=6).
#### 2.2.3 Board committees
Three board committees are typically identified as pivotal for fostering accountability: nomination, remuneration, and audit committees [6](#page=6).
* **Nomination committees:** These committees can help address concerns about the board's self-nomination process. Most jurisdictions instruct public company boards to establish nomination committees with independent directors predominating. However, nomination committees are not universally present [6](#page=6) [7](#page=7).
* **Remuneration committees:** These committees will be considered elsewhere [6](#page=6).
* **Audit committees:** These committees oversee the preparation and auditing of financial statements and review internal control and risk management systems. They are described as the most important of the three key committees and an "indispensable" feature of sound corporate governance. U.S. federal securities law requires publicly traded companies to have an audit committee comprised exclusively of independent directors. The U.K. Corporate Governance Code also mandates this, with a comply-or-explain approach. More than three-quarters of jurisdictions surveyed in a 2017 study directed publicly quoted companies to establish an audit committee [6](#page=6) [7](#page=7).
### 2.3 Impact and outcomes of board reform
The reform agenda has led to an increase in the number of women on boards, with them now holding more than a quarter of all board seats in larger public companies. Anecdotal evidence suggests that the emphasis on independence has also resulted in a cross-regional increase in the percentage of directors labeled independent. A 2020 study indicated that nearly two-thirds of directors qualified as independent and that the chair/CEO roles were split in a substantial majority of cases [7](#page=7).
However, the evidence for substantial change is not entirely clear-cut. A 2017 study found that independent directors were in the minority on average in publicly traded firms in most of the 22 jurisdictions examined. Cross-country empirical evidence for board committees is less available, but audit committees are now prevalent and considered a mainstay in publicly traded firms [7](#page=7).
#### 2.3.1 Uncertain benefits
While a plausible case can be made that increased boardroom diversity, particularly the inclusion of more women, could improve economic outcomes, the empirical evidence remains inconclusive. Similarly, the tangible beneficial outcomes of reforms aimed at enhancing the board's monitoring capabilities are not always clear. Corporate governance logic regarding improved monitoring and reduced agency costs does not always translate into demonstrable benefits [7](#page=7).
---
# Comparison of one-tier and two-tier board structures
The comparison of one-tier and two-tier board structures addresses how different organizational frameworks for company oversight can impact corporate governance and performance.
### 3.1 One-tier board structures
One-tier board structures, also referred to as unitary boards, are characterized by a single board of directors responsible for both management oversight and strategic decision-making [9](#page=9).
#### 3.1.1 Challenges in one-tier boards
A key challenge in one-tier boards is the potential tension between the advisory and monitoring roles of non-executive directors (NEDs). When NEDs participate in corporate policymaking, they may identify too closely with management, hindering their ability to act as objective monitors. Conversely, if NEDs are perceived as overly critical "watchdogs," their effectiveness as advisors can be diminished. This duality can lead to situations where the focus shifts from beneficial innovation to counterproductive control [9](#page=9).
#### 3.1.2 Director remuneration in one-tier boards
The link between director pay and company performance in one-tier boards can be problematic. The financial incentives may not be substantial enough for outside directors, who often have significant wealth from their primary careers. Furthermore, strong performance-related remuneration could make NEDs reluctant to raise controversial issues, fearing jeopardization of their lucrative positions and thus compromising their independent oversight. This can lead to a loss of the detached, objective viewpoint that NEDs are intended to provide [9](#page=9).
### 3.2 Two-tier board structures
The two-tier board structure separates the functions of management and oversight into two distinct boards: a management board and a supervisory board [10](#page=10).
#### 3.2.1 Basic configuration
In a two-tier system, the management board (Vorstand in Germany) is composed of company executives and is accountable to the supervisory board (Aufsichtsrat in Germany). The supervisory board consists of outside directors and is responsible for selecting the members of the management board. Crucially, an individual cannot serve on both boards simultaneously. The supervisory board's role is to formally approve key corporate policy decisions proposed by the management board. This structure is often described as the management board proposing and the supervisory board disposing [10](#page=10).
#### 3.2.2 Germany as a prominent example
Germany is a jurisdiction most associated with the two-tier board model, having adopted it in the late 19th century. The German Stock Corporation Act mandates this structure for publicly traded companies. Under this act, the management board must report specified items, such as intended business policy and annual financial statements, to the supervisory board. The supervisory board's core responsibilities include setting executive pay, approving dividend policy, and exercising veto rights over certain transactions [10](#page=10).
#### 3.2.3 Advantages of two-tier boards
A significant advantage of the two-tier model is the clear separation of roles, resolving the tension faced by NEDs in one-tier systems. Outside directors on the supervisory board focus on approving the company's basic direction and acting as watchdogs to prevent mismanagement, thereby largely eliminating the advisory role that can conflict with monitoring duties. This clarity extends to senior executives, who have a clearer understanding of what information is needed by the supervisory board for effective monitoring [10](#page=10).
#### 3.2.4 Disadvantages of two-tier boards
The theoretical disadvantages of two-tier boards are the inverse of their advantages. The loss of direct advisory input from outside directors can detract from corporate policymaking, potentially to the detriment of the firm. Furthermore, supervisory boards may have less detailed knowledge of company operations compared to directors on a one-tier board, as they are not directly involved in all deliberations. Evidence from high-profile failures, such as the Wirecard accounting scandal, has highlighted that monitoring by German supervisory boards has not been flawless [11](#page=11).
#### 3.2.5 Empirical evidence and convergence
There is a lack of definitive data to prove the superiority of either one-tier or two-tier board structures. Empirical comparisons are difficult due to numerous confounding variables. While France offers companies a choice between both models, studies have not found a clear correlation between board structure and financial results [11](#page=11).
There is evidence of convergence between the two models. Unitary boards, with a growing numerical dominance of independent directors, increasingly resemble supervisory boards. Conversely, German two-tier boards have adopted practices common in unitary jurisdictions, such as establishing audit and nomination committees and emphasizing director independence, in line with the German Corporate Governance Code. This convergence suggests that the distinctions between the two models may be blurring [11](#page=11).
### 3.3 Choice and popularity
Many jurisdictions now offer companies a choice between one-tier and two-tier board models. While both options are available, the one-tier model appears to be more popular in practice. However, given that neither structure is definitively superior, offering a choice is considered a defensible policy decision [11](#page=11) [12](#page=12).
---
## Common mistakes to avoid
- Review all topics thoroughly before exams
- Pay attention to formulas and key definitions
- Practice with examples provided in each section
- Don't memorize without understanding the underlying concepts
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Unitary Board | A board structure where all directors are members of a single body, acting collectively. This is contrasted with a two-tier board system. |
| Two-Tier Board | A corporate governance structure comprising two distinct boards: a management board (Vorstand) responsible for day-to-day operations and a supervisory board (Aufsichtsrat) tasked with monitoring the management board. |
| Managerial Authority | The power and right vested in a board of directors to manage a company's affairs. Corporate laws in many jurisdictions specifically allocate this authority to the board. |
| Monitoring Function | A primary role of corporate boards, particularly non-executive directors, focused on overseeing and scrutinizing the actions of company executives to ensure they act in the best interests of the company and shareholders. |
| Advisory Function | A role of corporate boards where directors provide guidance, counsel, and strategic input to the management team on matters of corporate policy and strategy. |
| Non-Executive Director (NED) | A director who is not involved in the day-to-day management of the company. NEDs are expected to provide independent oversight and advice. |
| Independent Director | A non-executive director who is free from any business, family, or other relationship with the company, its controlling shareholder, or management that could impair their judgment. This is a key concept in corporate governance codes. |
| Agency Costs | Costs incurred by a company due to conflicts of interest between management (agents) and shareholders (principals). Boards are expected to reduce these costs through monitoring. |
| Shareholder Protection Index | A metric used to analyze trends in how well shareholders are protected across different countries. It often includes variables related to board composition and director independence. |
| Board Composition | The makeup of a corporate board, including the proportion of independent directors, executive directors, and considerations of diversity such as gender. |
| Gender Quotas | Legal mandates or requirements for a minimum percentage of women to serve on corporate boards, aimed at increasing gender diversity. |
| Nomination Committee | A board committee, often comprised primarily of independent directors, responsible for selecting and recommending candidates for board membership. |
| Dominant Shareholder | An individual or entity that holds a significant enough portion of a company's shares to exert considerable influence or control over its decisions and the election of directors. |
| Independent Directors | Directors who are free from any business or other relationship with the company or its management that could, or could reasonably be perceived to, interfere with the exercise of their independent judgment. |
| Board Reform Agenda | A set of proposed or implemented changes aimed at improving the structure, composition, and functioning of corporate boards to enhance corporate governance and performance. |
| Remuneration Committee | A committee of the board of directors responsible for determining the compensation of executive directors and senior management, often comprised of independent directors. |
| Audit Committee | A committee of the board of directors responsible for overseeing the financial reporting process, internal controls, and the audit of the company's financial statements, usually composed exclusively of independent directors. |
| Monitoring Model | A perspective on corporate boards that emphasizes their primary role in overseeing management and ensuring accountability, often through the appointment and active participation of independent directors. |
| One-tier board | A corporate governance structure where all directors, both executive and non-executive, sit on a single, unitary board responsible for both management oversight and strategic decision-making. |
| Management board | In a two-tier system, this board is comprised of company executives who are responsible for the day-to-day management and operations of the company. |
| Supervisory board | In a two-tier system, this board consists of outside directors who are responsible for overseeing the management board, approving key corporate policy decisions, and setting executive remuneration. |
| Executive directors | Directors who are also employees of the company, typically holding senior management positions, and are involved in the day-to-day running of the business. |
| Corporate governance | The system of rules, practices, and processes by which a company is directed and controlled, involving the balancing of the interests of a company's many stakeholders. |
| Shareholder returns | The profit or loss an investor realizes on an investment, typically expressed as a percentage of the initial investment. |
| Agency cost theory | A theory that explains the relationship between principals (e.g., shareholders) and agents (e.g., management) and the costs that arise from conflicts of interest between them. |
| Stakeholder-oriented assessments | An approach to corporate governance that considers the interests of all parties who have a stake in the company, including shareholders, employees, customers, suppliers, and the community. |
| Convergence | In the context of board structures, this refers to the tendency for different models (e.g., one-tier and two-tier) to adopt similar features and practices over time. |
Cover
les 3) 2. BA-onderneming.pptx
Summary
# Burgerlijke aansprakelijkheid uitbating (BA-uitbating)
Burgerlijke aansprakelijkheid uitbating (BA-uitbating) behandelt de verzekering tegen risico's die voortvloeien uit de dagelijkse bedrijfsvoering van een onderneming.
## 1. Burgerlijke aansprakelijkheid uitbating (BA-uitbating)
### 1.1 Situering en algemene principes
De BA-uitbating verzekering dekt de risico's die verband houden met de dagelijkse activiteiten van een onderneming. Dit omvat aansprakelijkheid jegens derden voor schade veroorzaakt door fouten tijdens de exploitatie, door aangestelden, door gebrekkige zaken onder beheer, en door burenhinder. Het onderscheidt zich van beroepsaansprakelijkheid, dat specifieke fouten in de uitoefening van een beroep dekt (bv. fout advies). BA-uitbating dekt algemene risico's van de bedrijfsactiviteit, terwijl beroepsaansprakelijkheid zich richt op specifieke deskundigheidsfouten.
Traditioneel kent de BA-onderneming twee luiken: BA-uitbating (inclusief toevertrouwde goederen) en BA na levering. De BA-uitbating verzekert de aansprakelijkheid die voortvloeit uit de exploitatie zelf van de onderneming, gericht op schade aan derden die geen contractuele band hebben met de onderneming. Contractuele aansprakelijkheid valt hier principieel buiten, tenzij de schade vreemd is aan de uitvoering van de overeenkomst.
### 1.2 Aansprakelijkheidsgronden binnen BA-uitbating
Verschillende aansprakelijkheidsgronden kunnen aan de orde zijn bij BA-uitbating, en deze sluiten elkaar niet uit.
#### 1.2.1 Fout van de onderneming zelf (extra-contractueel)
Gebaseerd op het principe van artikel 1382 (oud) BW, is de onderneming aansprakelijk voor schade veroorzaakt door een onzorgvuldige of onrechtmatige daad bij de uitbating. Dit vereist een fout, schade en een causaal verband.
* **Voorbeeld:** Een klant die uitglijdt in een winkel door een natte vloer.
#### 1.2.2 Aansprakelijkheid voor aangestelden
De onderneming is aansprakelijk voor schade veroorzaakt door haar aangestelden (werknemers of medewerkers onder haar gezag) tijdens de uitoefening van hun functie. De fout van de aangestelde wordt gelijkgesteld aan een eigen fout van de onderneming, gebaseerd op een onweerlegbaar vermoeden van aansprakelijkheid voortvloeiend uit de ondergeschiktheid.
* **Voorbeeld:** Een bezorger van de onderneming veroorzaakt een ongeval tijdens het leveren van goederen.
#### 1.2.3 Aansprakelijkheid voor gebrekkige zaken onder beheer
De onderneming is aansprakelijk voor schade veroorzaakt door een gebrekkige zaak waarover zij feitelijke macht uitoefent (in bewaring heeft). Een gebrek is een abnormaal kenmerk dat gevaar oplevert. De onderneming kan zich niet bevrijden door te bewijzen dat ze voorzichtig was (onweerlegbaar vermoeden).
* **Voorbeeld:** Een defecte lift in het bedrijfspand veroorzaakt letsel bij een bezoeker.
#### 1.2.4 Burenhinder
Burenhinder creëert aansprakelijkheid zonder dat er een fout vereist is. Het berust op het principe van evenwicht tussen naburige eigendommen en beoogt hinder die boven normale ongemakken uitgaat.
* **Voorbeeld:** Een fabriek die continue schadelijke dampen uitstoot, wat de gezondheid van omwonenden aantast.
### 1.3 Materieel toepassingsgebied van de waarborg BA-uitbating
Het materieel toepassingsgebied bepaalt welke schadegevallen gedekt worden en omvat vier kernvragen: gedekte activiteiten, gedekte aansprakelijkheden, gedekte gebeurtenissen en uitsluitingen.
#### 1.3.1 Gedekte activiteiten
Enkel aansprakelijkheid die de onderneming oploopt in het kader van de economische activiteit zoals beschreven in het contract is gedekt. Het is cruciaal om de activiteit correct en volledig te omschrijven bij het afsluiten van de polis. Elke wijziging moet worden gemeld. Aansprakelijkheid gedekt door BA-motorvoertuigen is uitgesloten.
* **Tip:** Een nauwkeurige beschrijving van de activiteit is essentieel om onaangename verrassingen bij schade te voorkomen.
#### 1.3.2 Gedekte aansprakelijkheden
De polis dekt quasi-delictuele aansprakelijkheid (zoals hierboven beschreven). Contractuele aansprakelijkheid valt er principieel buiten, tenzij de schade vreemd is aan de uitvoering van het contract.
#### 1.3.3 Gedekte gebeurtenissen
Het begrip 'schadeverwekkende gebeurtenis' is breed en neutraal; elk feit of voorval dat schade veroorzaakt, ongeacht of dit plots of toevallig is. Dit omvat ook schade van repetitieve aard of geleidelijke schade door bijvoorbeeld lekkages. Soms blijft, bij moeilijk te verzekeren risico's, de dekking beperkt tot accidentele schadegevallen (plots, onverwacht, toevallig). Uitsluitingen bewaren het toevallig karakter en sluiten herhaalde, onvermijdelijke of opzettelijke schade uit.
* **Voorbeeld:** Een lekkende leiding die geleidelijk vochtinsijpeling veroorzaakt, wordt beschouwd als een schadeverwekkende gebeurtenis.
#### 1.3.4 Uitsluitingen
Veelvoorkomende uitsluitingen zijn:
* Risico's gedekt door BA-motorvoertuigen.
* Contractuele aansprakelijkheid (tenzij vreemd aan contractuitvoering).
* Schade met een toevallig karakter die niet wordt gegarandeerd (bv. opzettelijke schade).
* Schade veroorzaakt door 'grove schuld' (bv. dronkenschap, gebrek aan bekwaamheid, onvoldoende controle).
* **Voorbeeld:** Een aannemer die dronken een werfkraan bestuurt en een auto aanrijdt, valt onder de uitsluiting van grove schuld.
Schade die gedekt wordt door andere onderdelen van de BA-onderneming (bv. schade aan toevertrouwde goederen, schade na levering) is ook uitgesloten.
### 1.4 Betrokken partijen
* **Verzekeringsnemer:** De onderneming (fysieke of rechtspersoon) die het contract afsluit en de verplichtingen draagt.
* **Verzekerden:** Diegenen wiens aansprakelijkheid gedekt is: de onderneming zelf, bestuurders en vennoten (binnen hun functie), werknemers en aangestelden (voor schade in hun dienst), en gevolmachtigden.
* **Derden:** Personen wiens schade vergoed wordt door de polis.
### 1.5 Vergoedbare schade
* **Lichamelijke schade:** Alle financiële gevolgen van aantasting van de fysische integriteit (inkomstenverlies, morele schade, esthetische schade, behandelingskosten).
* **Materiële schade:** Kosten voor herstel of vervanging van beschadigde of vernielde goederen, inclusief afbraak- en opruimingskosten.
* **Immateriële schade (gevolgschade):** Economisch verlies dat rechtstreeks voortvloeit uit gedekte materiële of lichamelijke schade (bv. onbruikbaarheid van een gebouw, bedrijfsschade). Zuiver vermogensverlies zonder voorafgaande materiële schade is niet gedekt.
* **Voorbeeld:** Een brand in een restaurant veroorzaakt materiële schade aan de keuken en immateriële schade door de sluiting van het restaurant.
### 1.6 Verzekerd kapitaal
Dit is het maximumbedrag dat de verzekeraar per schadegeval uitbetaalt. Een hoger kapitaal biedt betere bescherming. Bij schade boven dit kapitaal draagt de verzekerde het overschot zelf.
* **Tip:** Het bepalen van het verzekerd kapitaal is cruciaal en hangt af van de omvang van de mogelijke schade en de kans op voorkomen ervan. Standaardformules worden vaak gehanteerd.
### 1.7 Vrijstellingen (franchise)
Dit is het bedrag dat de verzekerde zelf betaalt bij een schadegeval. Het komt in mindering van de vergoeding door de verzekeraar. Een hogere vrijstelling kan leiden tot een lagere premie, maar mag de financiële draagkracht van de onderneming niet overschrijden.
### 1.8 Premiebepaling
De premie wordt bepaald door factoren zoals de activiteit, het aantal personeelsleden, het schadeverleden en de ervaring van de verzekeraar met de sector. Berekeningswijzen zijn percentage van loonsom/omzet met nacalculatie of een forfaitaire premie voor kleine ondernemingen.
### 1.9 Territoriaal toepassingsgebied
Meestal wereldwijde dekking voor schade voortvloeiend uit een Belgische bedrijfszetel. Beperkingen kunnen gelden voor de VS/Canada, waarvoor voorafgaande aangifte en extra voorwaarden nodig zijn.
* **Belangrijk:** Punitive damages (strafsancties) zijn altijd uitgesloten; enkel compensatory damages (werkelijke schade) worden vergoed.
* **Voorbeeld:** In het Angelsaksische recht kunnen rechterlijke boetes (punitive damages) die als straf bedoeld zijn, niet via een BA-verzekering worden gedekt. De verzekering dekt enkel de werkelijk geleden schade (compensatory damages).
Nieuwe vestigingen in België zijn vaak automatisch gedekt, maar clausules moeten worden nagezien.
### 1.10 Onderverzekering bij onderaannemers
Onderaannemers moeten hun eigen BA-polis afsluiten. De hoofdaannemer blijft wel contractueel aansprakelijk voor hun fouten, maar de BA-uitbating van de hoofdaannemer kan tussenkomen, met verhaalrecht op de onderaannemer en diens verzekeraar. Dit is vooral relevant bij grote werken.
---
# Burgerlijke aansprakelijkheid na levering (BA na levering)
Hier is een gedetailleerde studiegids voor "Burgerlijke aansprakelijkheid na levering (BA na levering)".
## 2. Burgerlijke aansprakelijkheid na levering (BA na levering)
Dit gedeelte focust op de verzekering die dekt tegen risico's die ontstaan na de levering van producten of oplevering van werken, waarbij zowel contractuele als buitencontractuele aansprakelijkheid aan bod komt.
### 2.1 Situering en onderscheid met BA-uitbating
Burgerlijke aansprakelijkheidsverzekeringen voor ondernemingen worden traditioneel onderverdeeld in twee hoofdluiken: BA-uitbating en BA na levering. Hoewel ze vaak in één contract gecombineerd worden, is het onderscheid cruciaal.
* **BA-uitbating:** Dekt risico's die verband houden met de *exploitatie zelf* van de onderneming. Het gaat hierbij primair om *buitencontractuele* aansprakelijkheid ten aanzien van derden, die geen directe contractuele band hebben met de onderneming. Schade veroorzaakt door een fout van de onderneming, haar aangestelden, of door een gebrekkige zaak in haar bewaring, of door burenhinder, valt hieronder. Contractuele aansprakelijkheid is doorgaans uitgesloten, tenzij de schade vreemd is aan de uitvoering van het contract.
* **BA na levering:** Dekt risico's die voortvloeien uit het *in omloop brengen* (op de markt brengen) van producten die door de onderneming zijn vervaardigd, of werken die haar werden opgedragen, nadat deze de controle van de onderneming hebben verlaten en door de klant zijn ontvangen. Het belangrijke verschil met BA-uitbating is dat BA na levering *ook de contractuele aansprakelijkheid* kan dekken, aangezien de eerste slachtoffers vaak de klanten zelf zijn (contractanten).
> **Tip:** Het is essentieel om het verschil tussen BA-uitbating en BA na levering goed te begrijpen, aangezien de toepassingsgebieden en de gedekte aansprakelijkheidsgronden verschillen.
### 2.2 Aansprakelijkheidsgronden voor BA na levering
De grondslag van de aansprakelijkheid onder BA na levering is complexer dan bij BA-uitbating. De schade kan immers ontstaan bij derden én bij de klanten zelf (contractanten). De belangrijkste aansprakelijkheidsgronden zijn:
#### 2.2.1 Contractuele aansprakelijkheid (Koop-verkoop)
* **Art. 1641 oud BW (verborgen gebreken):** Deze bepaling regelt de contractuele aansprakelijkheid van de verkoper voor verborgen gebreken van het verkochte goed.
* **Voorwaarde:** Het gebrek moet verborgen zijn (niet zichtbaar bij levering, zelfs niet voor een normaal zorgvuldige koper), het product moet onbruikbaar of gevaarlijk zijn bij normaal gebruik, en de verkoper moet het gebrek gekend hebben of moeten gekend hebben (tenzij er sprake is van 'onoverwinnelijke onwetendheid' voor een professionele verkoper).
* **Rechten van de koper:** Ontbinding van de koop of prijsvermindering, en schadevergoeding indien de verkoper het gebrek kende of moest kennen.
* **Relevantie voor BA na levering:** Wanneer schade ontstaat door een verborgen gebrek, kan de koper (contractant) de onderneming rechtstreeks aanspreken op basis van contractuele aansprakelijkheid. BA na levering dekt deze claims.
#### 2.2.2 Buitencontractuele aansprakelijkheid na levering/oplevering
* **Niet meer art. 1384, lid 1 oud BW (gebrekkige zaak):** Na levering is de onderneming geen "bewaarder" meer in de zin van deze bepaling; de aansprakelijkheid voor een gebrekkige zaak rust dan op de nieuwe bewaarder (de klant).
* **Art. 1382 oud BW (fout):** Een fout van de ondernemer (verkoper of aannemer) kan nog steeds leiden tot aansprakelijkheid, met name bij lichamelijke schade aan derden die buiten de contractuele ketting vallen.
* **Productaansprakelijkheid (Europese richtlijn 1985, omgezet in Belgische wet):** Dit is een *foutloze aansprakelijkheid* voor producenten (fabrikant eindproduct, grondstoffen, onderdelen, of importeur in de EU).
* **Voorwaarde:** Een gebrekkig product dat niet de veiligheid biedt die men redelijkerwijs mag verwachten, én schade én een oorzakelijk verband. Het bewijs van een fout is hierbij niet vereist.
#### 2.2.3 Productaansprakelijkheid als bijzondere grondslag
De Europese productaansprakelijkheid, omgezet in de Belgische wet, voorziet in een foutloze aansprakelijkheid voor producenten. Dit betekent dat een producent aansprakelijk kan zijn voor schade veroorzaakt door een gebrekkig product, zelfs zonder dat er een fout van zijn kant kan worden aangetoond. De voorwaarden hiervoor zijn het bestaan van een gebrekkig product, geleden schade, en een oorzakelijk verband tussen het gebrek en de schade. Dit geldt voor de fabrikant van het eindproduct, de fabrikant van grondstoffen of onderdelen, en de importeur in de EU.
### 2.3 Materieel toepassingsgebied van de waarborg BA na levering
De dekking onder BA na levering is afhankelijk van specifieke polisvoorwaarden en uitsluitingen.
* **Gedekte aansprakelijkheden:** Zowel *contractuele* als *buitencontractuele* aansprakelijkheid.
* **Gedekte gebeurtenissen:** Dekking is gebaseerd op een "schadeverwekkende gebeurtenis", een ruim en neutraal begrip dat elk feit of voorval omvat dat schade veroorzaakt, ongeacht of dit plots of toevallig is.
#### 2.3.1 Belangrijke uitsluitingen
Verschillende soorten schade zijn uitgesloten om te voorkomen dat de verzekering een algemene garantie wordt:
* **Schade aan het geleverde product of uitgevoerde werk zelf:** De onderneming blijft zelf verantwoordelijk voor de kwaliteit en het herstel of de vervanging van haar producten of werken. De verzekering dekt niet het gebrek aan kwaliteit, duurzaamheid of rendement van de prestatie zelf.
* **Uitzondering:** Bij complexe producten kan de uitsluiting beperkt zijn tot het gebrekkige onderdeel ("faulty part"). De interpretatie van polisclausules is hier cruciaal.
* **Schade exclusief ontstaan uit de ongeschiktheid van het product of het onvolkomen karakter van de prestaties:** Dit betreft zuiver vermogensverlies of het loutere mislukken van de prestatie zonder bijkomende materiële of lichamelijke schade.
* **Onderscheid gebrek aan prestatie vs. gebrekkig product:** Een gebrek aan prestatie betekent dat het product wel functioneert, maar niet de beloofde resultaten behaalt (bv. zonnepanelen leveren minder rendement dan beloofd). Een gebrekkig product vertoont een abnormaal kenmerk (bv. zonnepanelen veroorzaken brand). In de praktijk is dit onderscheid vaak moeilijk te maken.
* **Schade veroorzaakt door 'uitdrukkelijk' grove schuld:** Dit omvat onder andere:
* Schending van wetgeving, regels of gebruiken waarvan men redelijkerwijs had moeten weten dat deze schade zou veroorzaken.
* Aanvaarden of uitvoeren van werkzaamheden zonder de nodige bekwaamheid, technische kennis of middelen.
* Het niet uitvoeren van voorafgaande en voldoende controles van producten, rekening houdend met de technologie.
* **Zuiver immateriële schade:** Dit is economisch verlies zonder voorafgaande materiële of lichamelijke schade. De polis dekt enkel *immateriële gevolgschade* die voortvloeit uit gedekte materiële of lichamelijke schade (bv. bedrijfsschade na brand). Strafrechtelijke boetes en "punitive damages" (strafschadevergoedingen, vooral in Angelsaksisch recht) zijn altijd uitgesloten.
> **Tip:** Wees zeer nauwkeurig bij het beschrijven van de activiteiten en de producten/werken bij het afsluiten van de verzekering, en meld wijzigingen tijdig. Dit voorkomt discussies bij schadegevallen.
### 2.4 Temporeel toepassingsgebied en eenheid van schadegeval
De vraag wanneer een schadegeval gedekt is, is belangrijk voor de toepassing van de clausules.
* **Levering:** De dekking start vanaf het moment dat de onderneming de feitelijke controle over het product of werk verliest. Schade vóór levering valt onder BA-uitbating.
* **Eenheid van schadegeval:** Alle schadegevallen die voortvloeien uit éénzelfde oorzakelijk feit worden beschouwd als één schadegeval. Dit is relevant voor de contractuele bovengrens van de waarborg.
* **Bepalen verzekerd kapitaal:** Dit kan een apart bedrag zijn voor lichamelijke en materiële schade, of één vermengd bedrag. Materiële schade dekt in principe ook immateriële gevolgschade.
* **Spreiding over verzekeringsjaren:** Wanneer schade zich over meerdere jaren verspreidt (bv. door een productiefout in een reeks producten), moet bepaald worden aan welk verzekeringsjaar het schadegeval wordt toegerekend.
### 2.5 Verzekerde personen en gedekte schade
* **Verzekerde personen:** De onderschrijver (onderneming), haar organen, vennoten en aangestelden. Onderaannemers zijn doorgaans niet gedekt en moeten zelf een BA-polis afsluiten. De hoofdaannemer blijft echter contractueel aansprakelijk voor fouten van onderaannemers, en de BA na levering kan hierop tussenkomen (met uitsluitingen), waarna de verzekeraar verhaal kan nemen op de onderaannemers.
* **Gedekte schade:**
* Lichamelijke schade (en de bijbehorende kosten).
* Andere materiële schade bij de klant of derden.
* Immateriële gevolgschade die rechtstreeks voortvloeit uit gedekte materiële of lichamelijke schade.
* **Niet-gedekte schade:**
* Schade aan het product/werk zelf (herstelling/vervanging is voor rekening van de onderneming).
* Zuiver immateriële schade die geen gevolg is van materiële of lichamelijke schade (bv. winstderving door te late levering).
* Strafrechtelijke/administratieve boetes en "punitive damages".
### 2.6 Verzekerd kapitaal en vrijstelling
* **Verzekerd kapitaal:** Het maximumbedrag dat de verzekeraar uitbetaalt per schadegeval of per verzekeringsjaar. Bij schade boven dit kapitaal moet de verzekerde zelf het overschot betalen. Het kapitaal wordt bepaald op basis van de omvang van de mogelijke schade en de frequentie van schadegevallen, met gebruik van standaardformules door verzekeraars.
* **Vrijstelling (franchise):** Het bedrag dat de verzekerde zelf betaalt bij een schadegeval. Het komt in mindering van de vergoeding door de verzekeraar. Een hogere vrijstelling leidt meestal tot een lagere premie, maar mag de financiële draagkracht van de onderneming niet overschrijden.
### 2.7 Premiebepaling
De premie voor BA na levering wordt beïnvloed door diverse factoren, waaronder de activiteit van de onderneming, het aantal personeelsleden, het schadeverleden, en de ervaring van de verzekeraar met de specifieke sector. Berekeningswijzen kunnen een percentage van de loonsom/omzet zijn (met een voorschotpremie en eindafrekening) of een forfaitaire premie, vooral voor kleinere ondernemingen.
### 2.8 Territoriaal toepassingsgebied
In beginsel geldt de verzekering wereldwijd, zolang de schade voortvloeit uit activiteiten van een Belgische bedrijfszetel. Dekking in de USA/Canada vereist vaak voorafgaande aangifte en specifieke voorwaarden, en "punitive damages" zijn daar altijd uitgesloten. Wijzigingen of nieuwe vestigingen moeten nagekeken worden in de polis.
---
# Burgerlijke aansprakelijkheid voor toevertrouwde goederen
Dit onderwerp behandelt de verzekering voor schade die is veroorzaakt door gebrekkige zaken die de onderneming in bewaring heeft of waarover zij feitelijke macht uitoefent.
## 3. Burgerlijke aansprakelijkheid voor toevertrouwde goederen
Dit is een specifiek onderdeel dat vaak geïntegreerd wordt binnen de BA-uitbating, en het verzekert tegen schade veroorzaakt door gebrekkige zaken die de onderneming in bewaring heeft of waarover zij feitelijke macht uitoefent.
### 3.1 Situering binnen de BA-onderneming
De verzekering burgerlijke aansprakelijkheid (BA) voor ondernemingen dekt risico's die verband houden met het runnen van een onderneming. Deze risico's kunnen voortvloeien uit de activiteit zelf, de producten of werken die de onderneming levert, of de uitoefening van de onderneming ten aanzien van goederen van klanten. De BA-onderneming omvat traditioneel drie luiken: BA-uitbating (inclusief 'toevertrouwde goederen') en BA na levering.
#### 3.1.1 Drie hoofdzaken van BA-onderneming
* **BA-uitbating (exploitatie):** Dekt schade die ontstaat bij de exploitatie zelf van de onderneming. Dit omvat schade aan derden die geen contractuele band hebben met de onderneming, en dit op basis van extra-contractuele aansprakelijkheid.
* **BA na levering:** Dekt schade die voortvloeit uit het in omloop brengen van producten of het opleveren van werken, nadat deze de controle van de onderneming hebben verlaten en aan de klant werden overgedragen. Hierbij kan ook contractuele aansprakelijkheid spelen, aangezien de eerste slachtoffers de klanten zelf zijn.
* **Schade aan toevertrouwde goederen:** Dit is de specifieke focus van dit onderwerp en verzekert tegen schade veroorzaakt door gebrekkige zaken die de onderneming in bewaring heeft of waarover zij feitelijke macht uitoefent. Dit valt onder het brede kader van BA-uitbating.
### 3.2 Aansprakelijkheidsgronden voor toevertrouwde goederen
Een specifieke aansprakelijkheidsgrond binnen de BA-uitbating is de aansprakelijkheid van de onderneming voor schade veroorzaakt door een gebrekkige zaak die zij in bewaring heeft.
* **Voornaamste elementen:**
* **Zaak in bewaring:** Dit betreft zowel roerende als onroerende goederen waarover de onderneming feitelijke macht uitoefent. Voorbeelden zijn gebouwen, machines of voertuigen.
* **Gebrekkig:** De zaak vertoont een abnormaal kenmerk dat gevaar oplevert. Dit kan bijvoorbeeld een losliggende tegel of een defecte lift zijn.
* **Onweerlegbaar vermoeden van aansprakelijkheid:** De onderneming kan zich niet bevrijden van haar aansprakelijkheid door aan te tonen dat zij voorzichtig of zorgvuldig was. Dit betekent dat de aansprakelijkheid automatisch bij de onderneming ligt zodra aan de voorwaarden van een gebrekkige zaak in bewaring is voldaan.
* **Gevolg:** De onderneming is aansprakelijk ten aanzien van derden, en de BA-onderneming verzekering komt tussen om deze schade te vergoeden.
> **Tip:** Het cruciale verschil met de algemene BA-uitbating is hier niet zozeer de aansprakelijkheidsgrond zelf, maar de specifieke aard van de zaak die de schade veroorzaakt: een zaak waar de onderneming feitelijke macht over heeft, in plaats van een inherent onderdeel van de eigen uitbating of geleverde dienst.
### 3.3 Materieel toepassingsgebied van de waarborg (met focus op toevertrouwde goederen)
Het materieel toepassingsgebied van de BA-uitbating waarborg, inclusief de dekking voor toevertrouwde goederen, beantwoordt de vraag welke schadegevallen verzekerd zijn.
* **Gedekte activiteiten:** De aansprakelijkheid moet voortvloeien uit de economische activiteit zoals omschreven in het contract. Het is essentieel om de activiteiten nauwkeurig te omschrijven en wijzigingen te melden aan de verzekeraar.
* **Gedekte aansprakelijkheden:** Dit omvat quasi-delictuele aansprakelijkheid (door fout van de onderneming of aangestelde) en foutloze aansprakelijkheid (zoals bij burenhinder). De aansprakelijkheid voor toevertrouwde goederen valt onder deze noemer.
* **Gedekte gebeurtenissen:** De verzekering dekt schade veroorzaakt door een 'schadeverwekkende gebeurtenis'. Dit is een ruim en neutraal begrip dat elk feit of voorval omvat dat schade veroorzaakt, ongeacht of het plots of toevallig is. Dit staat in contrast met het oudere, engere begrip 'ongeval'.
* **Uitzondering:** Bij moeilijk verzekerbare risico's kan de dekking beperkt blijven tot 'accidentele schadegevallen', wat een engere definitie is die enkel schade omvat die plots, onverwacht en toevallig ontstaat.
* **Uitsluitingen:**
* Risico's gedekt door BA-motorvoertuigen.
* Contractuele aansprakelijkheid (met uitzonderingen).
* Schade die het 'toevallig karakter' van het schadegeval zou ondermijnen, zoals herhaalde of onvermijdelijke schadegevallen.
* Schade veroorzaakt door opzet.
* Schade veroorzaakt door 'grove schuld', waaronder dronkenschap, illegale middelen, of het aanvaarden/uitvoeren van werken zonder de nodige bekwaamheid.
* Schade die gedekt wordt door andere onderdelen van de BA-onderneming, zoals schade na levering van producten of oplevering van werken. **Dit is belangrijk voor toevertrouwde goederen: als de schade door een gebrekkige zaak in bewaring ook onder de dekking voor 'schade na levering' zou vallen, is deze specifiek voor toevertrouwde goederen mogelijk uitgesloten.**
> **Tip:** De overlap tussen de verschillende luiken van de BA-onderneming, zoals BA-uitbating, BA na levering en schade aan toevertrouwde goederen, vereist een zorgvuldige analyse van de polisvoorwaarden om dubbele dekking of uitsluitingen te vermijden.
### 3.4 Betrokken partijen bij de verzekering
* **Verzekeringsnemer:** De onderneming (rechtspersoon of natuurlijke persoon) die het contract afsluit.
* **Verzekerden:** Degenen wiens aansprakelijkheid gedekt is, mits zij handelen in het kader van de exploitatie. Dit omvat de onderneming zelf, bestuurders, vennoten, werknemers, aangestelden en gelijkgestelden.
* **Derden:** De personen wiens schade wordt vergoed door de polis.
### 3.5 Vergoedbare schade
De verzekering dekt in principe:
* **Lichamelijke schade:** Alle financiële gevolgen van aantasting van de fysische integriteit, inclusief inkomstenverlies, morele en esthetische schade, en behandelingskosten.
* **Materiële schade:** Kosten voor herstel of vervanging van beschadigde of vernielde goederen, inclusief afbraak en opruiming.
* **Immateriële schade (gevolgschade):** Economisch verlies dat voortvloeit uit gedekte materiële schade, zoals de onbruikbaarheid van een gebouw of bedrijfsschade. Zuiver immateriële schade (zonder voorafgaande materiële schade) is niet gedekt.
> **Tip:** De verzekering voor toevertrouwde goederen dekt de schade die deze gebrekkige zaak veroorzaakt aan derden, niet de schade aan de zaak zelf (die de verzekerde zelf moet dragen).
### 3.6 Verzekerd kapitaal en vrijstelling
* **Verzekerd kapitaal:** Het maximale bedrag dat de verzekeraar uitbetaalt per schadegeval. Een hoger kapitaal biedt betere bescherming bij grote schades, maar leidt tot een hogere premie. De bepaling ervan hangt af van de omvang van mogelijke schade en de frequentie van schadegevallen.
* **Vrijstelling (franchise):** Het bedrag dat de verzekerde zelf betaalt bij een schadegeval. Een hogere vrijstelling kan leiden tot een lagere premie, maar mag de financiële draagkracht van de onderneming niet overschrijden.
### 3.7 Premiebepaling
De premie wordt bepaald door factoren zoals de activiteit van de onderneming, het aantal personeelsleden, het schadeverleden en de ervaring van de verzekeraar met de sector. De berekening kan gebeuren via een percentage van de loonsom/omzet of via een forfaitaire premie.
### 3.8 Territoriaal toepassingsgebied
De verzekering is doorgaans wereldwijd van toepassing voor schade die voortvloeit uit activiteiten van een Belgische bedrijfszetel. Beperkingen tot Europa, of specifieke voorwaarden en aangiftes voor de USA/Canada, zijn mogelijk. Punitive damages (strafsancties) zijn altijd uitgesloten; enkel compensatory damages (werkelijke schade) worden vergoed.
---
Deze studiehandleiding biedt een gedetailleerd overzicht van de burgerlijke aansprakelijkheid voor toevertrouwde goederen, met de nadruk op de specifieke kenmerken, aansprakelijkheidsgronden en dekking binnen de bredere context van de BA-onderneming. Zorg ervoor dat u de polisvoorwaarden grondig analyseert voor specifieke details en uitsluitingen.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Burgerlijke aansprakelijkheid (BA) | De wettelijke plicht om de schade te vergoeden die men aan anderen heeft toegebracht, voortvloeiend uit eigen handelen of nalaten. Het is een centraal concept in het recht dat de basis vormt voor veel verzekeringspolissen. |
| BA-uitbating | Een verzekering die dekking biedt tegen risico's die direct verband houden met de dagelijkse bedrijfsvoering van een onderneming, zoals schade veroorzaakt tijdens de uitoefening van de bedrijfsactiviteiten. |
| BA na levering | Een verzekering die dekt tegen aansprakelijkheid die ontstaat nadat producten zijn geleverd of werken zijn opgeleverd en vervolgens schade veroorzaken bij de klant of derden. |
| Toevertrouwde goederen | Zaken (roerend of onroerend) waarover een onderneming feitelijke macht uitoefent en die zij in bewaring heeft gekregen van een derde, waarvoor de onderneming aansprakelijk kan worden gesteld bij schade. |
| Aangestelde | Een werknemer of medewerker die onder het gezag van de onderneming werkt en namens de onderneming taken uitvoert. Schade veroorzaakt door een aangestelde kan leiden tot aansprakelijkheid van de onderneming. |
| Extra-contractuele aansprakelijkheid | Aansprakelijkheid die voortvloeit uit wettelijke verplichtingen en niet uit een specifiek contract tussen partijen. Artikel 1382 van het oude Burgerlijk Wetboek is hier een belangrijk voorbeeld van. |
| Contractuele aansprakelijkheid | Aansprakelijkheid die voortvloeit uit het niet nakomen van afspraken of verbintenissen die zijn vastgelegd in een contract tussen partijen. |
| Fout | Een onzorgvuldige, onvoorzichtige of onrechtmatige daad of nalatigheid die schade veroorzaakt. In de context van aansprakelijkheid is een fout een van de essentiële elementen die bewezen moeten worden. |
| Schade | Elk nadeel, verlies of aantasting van goederen, personen of vermogen dat wordt geleden als gevolg van een gebeurtenis. Dit kan materieel, lichamelijk of moreel zijn. |
| Causaal verband | Het verband tussen een fout en de geleden schade, waarbij de schade rechtstreeks het gevolg moet zijn van de fout. Dit is een vereiste om aansprakelijkheid te kunnen vaststellen. |
| Burenhinder | Hinder die men ondervindt van een naburige eigendom die de normale ongemakken van nabuurschap overstijgt. Het is een vorm van aansprakelijkheid die niet altijd een specifieke fout van de veroorzaker vereist. |
| Schadeverwekkende gebeurtenis | Een breed en neutraal begrip dat elke feit of voorval omvat dat schade veroorzaakt, ongeacht of dit plots, toevallig of geleidelijk gebeurt. Dit is de basis voor de dekking van veel verzekeringen. |
| Accidenteel schadegeval | Een schadegeval dat plots, onverwacht en toevallig ontstaat. Dit begrip is beperkter dan een schadeverwekkende gebeurtenis en sluit progressieve of voorzienbare schade uit. |
| Uitsluiting | Een bepaling in een verzekeringspolis die specifieke risico's, gebeurtenissen of soorten schade van dekking uitsluit. Dit beperkt de aansprakelijkheid van de verzekeraar. |
| Verzekerd kapitaal | Het maximale bedrag dat de verzekeraar zal uitbetalen per schadegeval of per verzekeringsjaar, afhankelijk van de polisvoorwaarden. |
| Vrijstelling (Franchise) | Een vast bedrag dat de verzekerde zelf draagt bij elk schadegeval, dat in mindering wordt gebracht op de vergoeding van de verzekeraar. |
| Premiebepaling | Het proces van het vaststellen van de premie die de verzekeringsnemer moet betalen, gebaseerd op factoren zoals het risico, de omvang van de dekking en het schadeverleden. |
| Territoriaal toepassingsgebied | Het geografische gebied waar de dekking van de verzekering van toepassing is, wat kan variëren van lokaal tot wereldwijd, met mogelijke uitzonderingen. |
| Punitive damages | Een aanvullende schadevergoeding die wordt toegekend door een rechter, niet om de daadwerkelijke schade te dekken, maar om de dader te straffen en toekomstige soortgelijke daden te ontmoedigen. Deze zijn vrijwel altijd uitgesloten van dekking bij verzekeringen. |
| Compensatory damages | Schadevergoeding die bedoeld is om de werkelijke geleden schade te compenseren, zowel materieel, lichamelijk als moreel. Dit is het type schade dat doorgaans gedekt wordt door BA-verzekeringen. |
| Productaansprakelijkheid | Een wettelijk kader (vaak gebaseerd op Europese richtlijnen) dat producenten aansprakelijk stelt voor schade veroorzaakt door gebrekkige producten, ongeacht een specifieke fout, indien het product niet de verwachte veiligheid biedt. |
| Immateriële schade | Economisch verlies dat wordt geleden als direct gevolg van gedekte materiële of lichamelijke schade (immateriële gevolgschade). Zuiver immateriële schade, zonder voorafgaande materiële of lichamelijke schade, is vaak uitgesloten. |
Cover
NV oprichting +effecten.pptx
Summary
# Oprichting van de naamloze vennootschap (NV)
Dit onderdeel behandelt de oprichting van de naamloze vennootschap (NV), inclusief de vereisten voor kapitaal, inbrengen en specifieke procedures.
## 1. Oprichting van de naamloze vennootschap (NV)
De naamloze vennootschap (NV) is een kapitaalvennootschap met een kapitaal dat verdeeld is in aandelen, waarbij de aandeelhouders slechts hun inbreng verbinden. Kenmerkend is de vrije overdraagbaarheid van aandelen en specifieke voorschriften voor genoteerde vennootschappen. De NV is bedoeld voor grotere ondernemingen met potentieel veel aandeelhouders.
### 1.1 Oprichtingsvereisten
#### 1.1.1 Eenhoofdige oprichting
De oprichting van een NV door één persoon is nu ook mogelijk.
#### 1.1.2 Kapitaalvereisten
Voor de oprichting van een NV gelden de volgende cumulatieve voorwaarden betreffende het kapitaal:
* Een minimumkapitaal van 61.500 euro.
* Het kapitaal moet volledig en onvoorwaardelijk geplaatst zijn ten belope van minimaal 61.500 euro en volledig volgestort zijn.
* Elk aandeel waarop ingeschreven wordt, moet ten minste voor één vierde volgestort zijn.
* Inbrengen die volledig of deels in natura gebeuren, moeten volgestort zijn binnen een termijn van vijf jaar na de oprichting.
#### 1.1.3 Verhouding kapitaal / vermogen
* **Eigen vermogen**: Het geheel van middelen waarover de vennootschap op een bepaald moment beschikt (momentopname).
* **Kapitaal**: Het geheel van de gedane of toegezegde inbrengen van de aandeelhouders bij oprichting van de vennootschap, onveranderlijk opgenomen in de statuten.
* **Juridische functie van het kapitaal**: Het kapitaal, dat onveranderlijk in de statuten is uitgedrukt, dient als peil. Het is gelijk aan het vermogen bij oprichting en de NV moet haar vermogen minimaal hiertoe handhaven gedurende haar bestaan ten behoeve van derden. Indien het vermogen van de vennootschap daalt beneden het kapitaal, is een statutenwijziging vereist.
#### 1.1.4 Financieel plan
Een bedrijfseconomische verantwoording van het bedrag van het kapitaal bij oprichting is vereist (vergelijkbaar met de verantwoording van een toereikend aanvangsvermogen bij een BV). Voor het overige gelden dezelfde vereisten als bij een BV.
#### 1.1.5 Inbrengen en controleprocedures
Bij een NV zijn enkel inbrengen in geld of in natura toegestaan, niet in nijverheid zoals bij een BV.
* **Inbreng in geld**: Vereist dezelfde procedures als bij een BV.
* **Inbreng in natura**: Vereist dezelfde procedures als bij een BV.
#### 1.1.6 Quasi-inbreng
Om de regels inzake inbreng in natura te omzeilen, kunnen transacties als koop worden voorgesteld. De formaliteiten van inbreng in natura moeten echter worden toegepast indien de volgende voorwaarden zijn voldaan:
* De vennootschap verkrijgt vermogensbestanddelen.
* Dit gebeurt van een oprichter, aandeelhouder, bestuurder of lid van het directieraad/raad van toezicht.
* Tegen een vergoeding die minstens 10% van het geplaatste kapitaal bedraagt.
* Dit vindt plaats binnen twee jaar na de oprichting.
### 1.2 Oprichtingsformaliteiten
#### 1.2.1 Plaatsing kapitaal
Indien het kapitaal niet volledig en onvoorwaardelijk geplaatst is en ten belope van het minimum volgestort is, worden de oprichters van rechtswege als inschrijvers beschouwd en zijn zij hoofdelijk gehouden tot de werkelijke storting ervan. De NV mag niet inschrijven op haar eigen aandelen. Dit leidt tot persoonlijke en hoofdelijke gehoudenheid van de oprichters tot volstorting en schorsing van de rechten verbonden aan de aandelen.
#### 1.2.2 Authentieke oprichtingsakte
Net als bij een BV is een authentieke oprichtingsakte vereist. Specifieke vermeldingen voor een NV, zoals het bedrag van het geplaatste kapitaal, zijn vastgelegd in artikel 7:14 van het Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen (WVV). Er is een onderscheid tussen oprichters-aansprakelijken en oprichters-verschijners (een derde van het kapitaal in plaats van een derde van de aandelen).
#### 1.2.3 Openbaarmaking
De formaliteiten voor openbaarmaking zijn vergelijkbaar met die van een BV.
#### 1.2.4 Nietigheid
De NV kan nietig verklaard worden indien het bedrag van het geplaatste kapitaal niet vermeld werd in de oprichtingsakte. Ook hier is een bepaling die de gehele winst aan één aandeelhouder toekent of bepaalde aandeelhouders uitsluit van de winst, nietig.
### 1.3 Effecten en overdracht
#### 1.3.1 Algemeen
De NV kan alle soorten effecten uitgeven, net als de BV. Voor elke categorie effecten moet een apart register worden bijgehouden. Effecten kunnen op naam of gedematerialiseerd zijn. Bij meerdere zakelijke rechten op eenzelfde aandeel of bij opsplitsing van vruchtgebruik/blote eigendom gelden de regels zoals bij de BV.
#### 1.3.2 Aandelen
* **Verwijzing naar kapitaal**: Het maatschappelijk kapitaal is verdeeld in aandelen, die kapitaalaandelen worden genoemd.
* **Nominale waarde**: Kapitaalaandelen kunnen een nominale waarde hebben of waardeloos zijn (fractiewaarde).
* **Aandelen op naam**: Aandelen blijven op naam zolang ze niet volledig volgestort zijn. De houder van een gedematerialiseerd aandeel mag steeds op eigen kosten omzetting vragen naar een aandeel op naam.
* **Statutaire bepalingen**: De statuten kunnen de gevolgen van het aandeelhouderschap vrij bepalen, zoals de uitgifte van aandelen zonder stemrecht of met meervoudig stemrecht.
* **Genoteerde vennootschappen**: In genoteerde vennootschappen is een dubbel stemrecht mogelijk voor aandeelhouders die minstens twee jaar ononderbroken aandeelhouder zijn, teneinde korte termijnaankopen te sanctioneren.
* **Uitgifte**: Er moet minstens één aandeel uitgegeven worden, met minstens één stemrecht, tenzij de statuten anders bepalen.
* **Recht op winst/vereffeningssaldo**: Tenzij de statuten anders bepalen, heeft elk aandeel recht op een deel in de winst of het vereffeningssaldo, evenredig met het vertegenwoordigde kapitaal.
#### 1.3.3 Stemrecht
* **Principe**: Aandelen van gelijke waarde geven elk één stem. Bij aandelen van ongelijke waarde is het aantal stemmen doorgaans evenredig met het vertegenwoordigde kapitaal.
* **Statutaire stemrechtbeperkingen**: Deze zijn mogelijk, net als bij een BV.
* **Stemafspraken**: Stemafspraken via aandeelhoudersovereenkomsten zijn mogelijk, mits deze tijdig beperkt zijn en in het belang van de vennootschap worden gesloten.
* **Uitzondering aandelen zonder stemrecht**: Aandelen zonder stemrecht kunnen toch recht geven op één stem per aandeel in specifieke gevallen, zoals bij wijziging van rechten verbonden aan het aandeel of bij omzetting van de vennootschap.
#### 1.3.4 Winstbewijzen
Winstbewijzen vertegenwoordigen niet het maatschappelijk kapitaal en houden geen inbreng in. Ze hebben dezelfde vorm als aandelen (op naam of gedematerialiseerd) en worden toegekend als tegenprestatie voor geleverde diensten of arbeid (bv. aan oprichters of kaderpersoneel als bijkomende verloning). De rechten verbonden aan winstbewijzen worden bepaald door de statuten, waarbij hun stemrecht beperkt is tot de helft van het aantal stemmen van alle aandelen en bij stemming het maximum geldt voor tweederde van de uitgebrachte stemmen door aandelen.
#### 1.3.5 Obligaties en inschrijvingsrechten
Deze vallen onder de regels zoals die ook voor de BV gelden.
#### 1.3.6 Overdracht van effecten
* **Gemeen recht**: Overdracht gebeurt volgens het gemeen recht, met de bijbehorende tegenstelbaarheidsregels.
* **Vrije overdraagbaarheid**: Dit is een wezenskenmerk van de NV als open kapitaalvennootschap.
* **Beperkingen**: Beperkingen zijn mogelijk via:
* **Statutaire beperkingen**: Goedkeuringsclausules (voorafgaande goedkeuring door het bestuursorgaan of de algemene vergadering, bedingen van voorkoop).
* **Uitgiftevoorwaarden**: Specifieke voorwaarden bij de uitgifte van effecten.
* **Aandeelhoudersovereenkomsten**: Goedkeuringsclausules, bedingen van voorkoop, volgrecht/volgplicht, calloptie/putoptie.
#### 1.3.7 Geldigheidsvoorwaarden clausules
Clausules die de overdraagbaarheid beperken, moeten:
* **Tijdig beperkt zijn**: Voor goedkeuringsclausules en bedingen van voorkoop mag de onoverdraagbaarheid niet langer duren dan zes maanden vanaf het verzoek om goedkeuring of de uitnodiging om het voorkooprecht uit te oefenen. Onvervreemdbaarheidsclausules van onbepaalde duur mogen op elk moment opgezegd worden met een redelijke opzeggingstermijn.
* **In het belang van de vennootschap zijn**.
#### 1.3.8 Overdracht van niet-volgestorte aandelen
De regels hiervoor zijn gelijk aan die voor de BV.
#### 1.3.9 Uitkoopbod
De regels hiervoor zijn gelijk aan die voor de BV.
#### 1.3.10 Meldingsplicht
Bij de verwerving van gedematerialiseerde stemverlenende effecten tot een waarde van minstens 25% van de stemrechten, dient hiervan binnen vijf werkdagen na de transactie kennis gegeven te worden aan de NV. Sancties kunnen bestaan uit het niet toelaten tot stemming met deze effecten op de algemene vergadering en een mogelijke schorsing van alle of een deel van de rechten verbonden aan de effecten voor maximaal één jaar, op verzoek van de voorzitter van de Ondernemingsrechtbank.
---
# Kapitaal en eigen vermogen van de NV
Dit onderwerp verklaart het verschil tussen kapitaal en eigen vermogen, de juridische functie van het kapitaal als bescherming voor derden en de minimale handhaving ervan bij een naamloze vennootschap (NV).
### 2.1 Onderscheid tussen kapitaal en eigen vermogen
Het **eigen vermogen** van een vennootschap vertegenwoordigt het geheel van middelen waarover de vennootschap op een bepaald ogenblik beschikt; het is een momentopname.
Het **kapitaal** daarentegen omvat het geheel van de gedane of toegezegde inbrengen van de aandeelhouders bij de oprichting van de vennootschap. Dit kapitaal wordt onveranderlijk in de statuten opgenomen.
### 2.2 Juridische functie van het kapitaal
De primaire juridische functie van het kapitaal is het dienen als een vastgelegde peil, opgenomen in de statuten, dat de NV verplicht is te handhaven als een minimum aan vermogen gedurende haar bestaan. Dit kapitaal is gelijk aan het vermogen bij oprichting.
**Bescherming voor derden:** Het kapitaal dient ter bescherming van derden, zoals crediteuren. Indien het vermogen van de vennootschap daalt tot onder het niveau van het statutair vastgelegde kapitaal, is een statutenwijziging vereist.
### 2.3 Oprichtingsvereisten met betrekking tot kapitaal
Voor de oprichting van een NV gelden cumulatieve financiële voorwaarden met betrekking tot het kapitaal:
* Een minimumkapitaal van 61.500 euro.
* Het kapitaal moet volledig en onvoorwaardelijk geplaatst zijn.
* Het geplaatste kapitaal moet ten belope van een minimum van 61.500 euro volledig volgestort zijn.
* Elk aandeel waarop wordt ingeschreven, moet ten minste voor een kwart (1/4) volgestort zijn.
* Inbrengen in natura, volledig of gedeeltelijk, moeten binnen een termijn van vijf jaar na oprichting worden volgestort.
#### 2.3.1 Financiële planning bij oprichting
Bij de oprichting van een NV is een financieel plan vereist. Dit plan dient een bedrijfseconomische verantwoording te geven voor het bedrag van het kapitaal bij oprichting. Bij een besloten vennootschap (BV) ligt de nadruk op de verantwoording van een toereikend aanvangsvermogen.
#### 2.3.2 Inbrengen en controleprocedures
Bij een NV zijn enkel inbrengen in geld of in natura toegestaan; inbreng in nijverheid, zoals bij een BV, is niet mogelijk. De procedures voor inbreng in geld en in natura zijn vergelijkbaar met die van een BV.
**Quasi-inbreng:** Om de formaliteiten van inbreng in natura te omzeilen, worden transacties die hiermee vergelijkbaar zijn, ook onderworpen aan deze regels. Dit is het geval indien de vennootschap vermogensbestanddelen verkrijgt van een oprichter, aandeelhouder, bestuurder of lid van de raad van toezicht, tegen een vergoeding van minstens tien procent (10%) van het geplaatste kapitaal, binnen twee jaar na de oprichting.
#### 2.3.3 Plaatsing van kapitaal
Indien het kapitaal niet volledig en onvoorwaardelijk geplaatst is, en niet ten minste het minimum volgestort is, worden de oprichters van rechtswege als inschrijvers beschouwd en zijn zij hoofdelijk gehouden tot de werkelijke storting ervan. De NV mag niet inschrijven op haar eigen aandelen; in dit geval zijn de oprichters persoonlijk en hoofdelijk gehouden tot volstorting, en kunnen de rechten verbonden aan de aandelen geschorst worden.
#### 2.3.4 Authentieke oprichtingsakte en openbaarmaking
De oprichting vereist een authentieke oprichtingsakte, waarin specifieke vermeldingen voor de NV verplicht zijn, zoals het bedrag van het geplaatste kapitaal. De formaliteiten rond openbaarmaking zijn vergelijkbaar met die voor een BV.
**Nietigheid:** Een NV kan nietig verklaard worden indien het bedrag van het geplaatste kapitaal niet in de oprichtingsakte werd vermeld. Eveneens is een bepaling die de gehele winst aan één aandeelhouder toekent of bepaalde aandeelhouders van de winst uitsluit, nietig.
### 2.4 Effecten en overdracht
Een NV kan diverse soorten effecten uitgeven. Effecten op naam of gedematerialiseerd zijn mogelijk. Bij meerdere zakelijke rechten op eenzelfde aandeel of bij opsplitsing van vruchtgebruik en blote eigendom, gelden de regels zoals bij een BV.
#### 2.4.1 Aandelen
Het maatschappelijk kapitaal van een NV is verdeeld in aandelen, ook wel kapitaalaandelen genoemd. Deze aandelen kunnen een nominale waarde hebben of waardeloos zijn (fractiewaarde). Zolang een aandeel niet volgestort is, blijft het op naam. De houder van een gedematerialiseerd aandeel kan te allen tijde de omzetting naar een aandeel op naam vragen op eigen kosten.
De statuten kunnen vrij de gevolgen van het bezit van een aandeel bepalen, zoals de uitgifte van aandelen zonder stemrecht of met meervoudig stemrecht. Bij genoteerde vennootschappen is dubbel stemrecht mogelijk voor aandeelhouders die gedurende twee jaar ononderbroken aandeelhouder zijn, teneinde korte termijnaankopen te sanctioneren.
Elk aandeel geeft, tenzij de statuten anders bepalen, recht op een deel van de winst of het vereffeningssaldo, evenredig met het vertegenwoordigde kapitaal.
**Stemrecht:** Het principe is dat aandelen van gelijke waarde één stem vertegenwoordigen. Bij aandelen van ongelijke waarde vertegenwoordigt elk aandeel een aantal stemmen dat globaal evenredig is met het vertegenwoordigde kapitaal.
Statutaire stemrechtbeperkingen zijn mogelijk. Stemafspraken via aandeelhoudersovereenkomsten zijn toegestaan, mits deze in de tijd beperkt zijn en in het belang van de vennootschap. Aandelen zonder stemrecht kunnen uitzonderlijk toch recht geven op één stem per aandeel, bijvoorbeeld bij wijziging van de rechten verbonden aan het aandeel of bij omzetting van de vennootschap.
#### 2.4.2 Winstbewijzen
Winstbewijzen vertegenwoordigen niet het maatschappelijk kapitaal en vormen dus geen inbreng. Ze hebben dezelfde vorm als aandelen (op naam of gedematerialiseerd) en worden toegekend als tegenprestatie voor geleverde diensten of arbeid (bv. aan oprichters of kaderpersoneel). De rechten verbonden aan winstbewijzen worden bepaald door de statuten, inclusief hun stemrecht, dat beperkt is tot de helft van het aantal stemmen van alle aandelen, en bij stemming maximaal tot tweederde van de uitgebrachte stemmen door de aandelen.
#### 2.4.3 Overdracht van effecten
De overdracht van effecten volgt het gemeen recht en de tegenstelbaarheid ervan is vergelijkbaar met die bij een BV. Het principe van vrije overdraagbaarheid van aandelen is een wezenlijk kenmerk van de NV als open kapitaalvennootschap.
Beperkingen op de overdraagbaarheid kunnen statutair zijn (bv. goedkeuringsclausules, bedingen van voorkoop) of voortvloeien uit aandeelhoudersovereenkomsten (bv. volgrecht/volgplicht, calloptie/putoptie). Deze clausules moeten in de tijd beperkt zijn (niet langer dan zes maanden vanaf verzoek tot goedkeuring of uitoefening voorkooprecht, onvervreemdbaarheidsclausules van onbepaalde duur mogen op elk moment opgezegd worden met een redelijke opzeggingstermijn) en in het belang van de vennootschap zijn.
Niet volledig volgestorte aandelen en uitkoopboden worden geregeld zoals bij een BV.
**Meldingsplicht:** Bij de verwerving van gedematerialiseerde stemverlenende effecten die minstens vijfentwintig procent (25%) van de stemrechten vertegenwoordigen, is een kennisgeving aan de NV binnen vijf werkdagen na de transactie verplicht. Sancties kunnen onder meer het niet toelaten tot stemming op de algemene vergadering en de mogelijke schorsing van alle of een deel van de rechten verbonden aan de effecten voor maximaal één jaar omvatten.
---
# Effecten en overdracht van aandelen bij een NV
Dit deel beschrijft de verschillende soorten effecten die een NV kan uitgeven, zoals aandelen en winstbewijzen, en de regels rondom de overdracht en beperkingen daarvan.
### 3.1 Soorten effecten
Een NV kan diverse soorten effecten uitgeven, vergelijkbaar met een BV, maar met specifieke nuances voor kapitaalvennootschappen. Voor elke categorie effecten wordt een apart register bijgehouden.
#### 3.1.1 Aandelen
Aandelen vertegenwoordigen een deel van het maatschappelijk kapitaal van de NV. Ze kunnen worden uitgegeven met een nominale waarde of zonder waarde (fractiewaarde).
* **Kenmerken van aandelen:**
* Aandelen blijven op naam zolang ze niet volledig zijn volgestort. De houder van een gedematerialiseerd aandeel kan altijd omzetting naar een aandeel op naam vragen op eigen kosten.
* De statuten kunnen de gevolgen van het aandeelhouderschap vrij bepalen, zoals de uitgifte van aandelen zonder stemrecht of met meervoudig stemrecht.
* Bij genoteerde vennootschappen is een dubbel stemrecht mogelijk voor aandeelhouders die minstens twee jaar ononderbroken aandeelhouder zijn, bedoeld om korte termijnaankoop te sanctioneren.
* Er moet minimaal één aandeel met stemrecht worden uitgegeven, tenzij de statuten anders bepalen.
* Tenzij de statuten anders voorschrijven, geeft elk aandeel recht op een evenredig deel van de winst of het vereffeningssaldo, in verhouding tot het vertegenwoordigde kapitaal.
#### 3.1.2 Stemrecht op aandelen
Het stemrecht op aandelen is in beginsel evenredig aan de waarde van het aandeel:
* **Aandelen van gelijke waarde:** Elk aandeel geeft één stem.
* **Aandelen van ongelijke waarde:** Elk aandeel geeft een aantal stemmen dat grosso modo evenredig is met het vertegenwoordigde kapitaal.
**Statutaire beperkingen en stemafspraken:**
* Statuten kunnen beperkingen op het stemrecht opleggen.
* Stemafspraken via aandeelhoudersovereenkomsten zijn mogelijk, mits deze beperkt zijn in de tijd en in het belang van de vennootschap.
**Uitzonderingen op het stemrecht:**
Aandelen zonder stemrecht kunnen toch recht geven op één stem per aandeel in specifieke situaties, zoals:
* Wijziging van de rechten verbonden aan het aandeel.
* Omzetting van de vennootschap.
#### 3.1.3 Winstbewijzen
Winstbewijzen vertegenwoordigen niet het maatschappelijk kapitaal en vereisen geen inbreng. Ze hebben wel dezelfde vorm als aandelen (op naam of gedematerialiseerd).
* **Doel:** Winstbewijzen worden toegekend als tegenprestatie voor geleverde diensten of arbeid aan de vennootschap (bv. aan oprichters of kaderpersoneel als bijkomende verloning).
* **Rechten:** De rechten verbonden aan winstbewijzen worden bepaald door de statuten. Het stemrecht is beperkt tot de helft van het aantal stemmen van alle aandelen, en bij stemming mag het niet meer dan tweederde van de uitgebrachte stemmen vertegenwoordigen die door aandelen worden uitgebracht.
#### 3.1.4 Andere effecten
Naast aandelen en winstbewijzen kan een NV ook obligaties en inschrijvingsrechten uitgeven, waarbij de regels hiervoor vergelijkbaar zijn met die voor een BV.
### 3.2 Overdracht van effecten
Het principe van vrije overdraagbaarheid van aandelen is een wezenskenmerk van de NV als open kapitaalvennootschap.
#### 3.2.1 Regels voor overdracht
De overdracht van effecten volgt de algemene regels van het gemeen recht. Tegenstelbaarheid van de overdracht aan derden verloopt ook volgens de procedure zoals beschreven voor de BV.
#### 3.2.2 Beperkingen op de overdracht
Beperkingen op de overdraagbaarheid van aandelen kunnen worden opgelegd via:
* **Statutaire beperkingen:**
* Goedkeuringsclausules (voorafgaande goedkeuring vereist van het bestuursorgaan of de Algemene Vergadering).
* Bedingen van voorkoop.
* **Aandeelhoudersovereenkomsten:**
* Goedkeuringsclausules.
* Bedingen van voorkoop.
* Volgrecht/volgplicht.
* Call- en putopties.
**Geldigheidsvoorwaarden voor deze clausules:**
* **Tijdsbeperking:** Goedkeuringsclausules en bedingen van voorkoop mogen niet langer duren dan zes maanden vanaf het verzoek om goedkeuring of de uitnodiging tot uitoefening van het voorkooprecht. Onvervreemdbaarheidsclausules van onbepaalde duur kunnen op elk moment worden opgezegd met een redelijke opzeggingstermijn.
* **Belang van de vennootschap:** De beperkingen moeten in het belang van de vennootschap zijn.
#### 3.2.3 Overdracht van niet volledig volgestorte aandelen
De regels omtrent de overdracht van niet volledig volgestorte aandelen zijn van toepassing zoals beschreven voor de BV.
#### 3.2.4 Meldingsplicht bij verwerving van gedematerialiseerde stemverlenende effecten
Bij de verwerving van gedematerialiseerde stemverlenende effecten die een belang van minstens 25% van de stemrechten vertegenwoordigen, geldt een meldingsplicht. De vennootschap moet hiervan binnen vijf werkdagen na de transactie op de hoogte worden gesteld.
* **Sancties bij niet-naleving:**
* Niet-toelating tot stemming met de betreffende effecten op de Algemene Vergadering.
* Mogelijke schorsing van alle of een deel van de rechten verbonden aan de effecten voor maximaal één jaar, op verzoek van de Voorzitter van de Ondernemingsrechtbank.
---
# Stemrecht en bijzondere rechten bij aandelen
Dit onderwerp behandelt de principes van stemrecht bij aandelen, mogelijke statutaire beperkingen, stemafspraken en bijzondere situaties waarin aandelen zonder stemrecht toch stemrecht kunnen hebben.
### 4.1 Principe van stemrecht bij aandelen
Het stemrecht bij aandelen is inherent verbonden aan het bezit van aandelen en weerspiegelt de participatie van de aandeelhouder in de vennootschap.
#### 4.1.1 Algemene regel
In principe heeft elk aandeel recht op één stem. Wanneer aandelen echter niet van gelijke waarde zijn, is het aantal stemmen doorgaans evenredig met het vertegenwoordigde kapitaal.
* **Gelijke waarde aandelen:** Elk aandeel vertegenwoordigt één stem.
* **Ongelijke waarde aandelen:** Elk aandeel vertegenwoordigt een aantal stemmen dat evenredig is aan het vertegenwoordigde kapitaal.
#### 4.1.2 Stemrecht bij winstbewijzen
Winstbewijzen, die het maatschappelijk kapitaal niet vertegenwoordigen en vaak worden toegekend als tegenprestatie voor geleverde diensten of arbeid, hebben een beperkt stemrecht. De statuten bepalen de mate waarin winstbewijzen stemrecht hebben. Dit stemrecht is in ieder geval beperkt tot de helft van het aantal stemmen dat alle aandelen vertegenwoordigen. Bovendien mag het stemrecht van winstbewijzen bij een stemming nooit meer dan twee derde van de door aandelen uitgebrachte stemmen vertegenwoordigen.
### 4.2 Statutaire beperkingen en stemafspraken
De vrijheid van aandeelhouders om hun stemrecht uit te oefenen, kan worden beperkt door statutaire bepalingen en aandeelhoudersovereenkomsten.
#### 4.2.1 Statutaire beperkingen
De statuten van een vennootschap kunnen beperkingen opleggen aan het stemrecht. Deze beperkingen worden specifiek geregeld in de statuten.
#### 4.2.2 Stemafspraken via aandeelhoudersovereenkomsten
Aandeelhouders kunnen onderling stemafspraken maken via aandeelhoudersovereenkomsten. Deze overeenkomsten moeten echter:
* Beperkt zijn in de tijd.
* Gemaakt zijn in het belang van de vennootschap.
### 4.3 Aandelen zonder stemrecht
Hoewel aandelen doorgaans stemrecht verlenen, kunnen er uitzonderingen zijn waarbij aandelen zonder stemrecht toch stemrecht kunnen uitoefenen.
#### 4.3.1 Uitzonderlijke stemrecht bij aandelen zonder stemrecht
Aandelen die normaal gesproken geen stemrecht hebben, kunnen onder bepaalde omstandigheden toch recht krijgen op één stem per aandeel. Dit is met name het geval bij:
* Wijziging van de rechten die verbonden zijn aan het aandeel.
* Omzetting van de vennootschap.
### 4.4 Beperkingen op de overdraagbaarheid van aandelen
Het principe van de vrije overdraagbaarheid van aandelen is een wezenskenmerk van een naamloze vennootschap als open kapitaalvennootschap. Beperkingen op deze overdraagbaarheid zijn echter mogelijk.
#### 4.4.1 Statutaire beperkingen op overdraagbaarheid
De statuten kunnen beperkingen opleggen, zoals:
* **Goedkeuringsclausules:** Vereisen voorafgaande goedkeuring van het bestuursorgaan of de algemene vergadering.
* **Bedingen van voorkoop:** Geven bestaande aandeelhouders het recht om aandelen eerst te kopen voordat ze aan derden worden aangeboden.
#### 4.4.2 Beperkingen via aandeelhoudersovereenkomsten
Aandeelhoudersovereenkomsten kunnen ook de overdraagbaarheid beperken door middel van:
* Goedkeuringsclausules.
* Bedingen van voorkoop.
* Volgrecht/volgplicht.
* Calloptie/putoptie.
#### 4.4.3 Geldigheidsvoorwaarden voor beperkingen
Clausules die de overdraagbaarheid beperken, moeten voldoen aan specifieke geldigheidsvoorwaarden:
* **Beperkt in de tijd:** Voor goedkeuringsclausules en bedingen van voorkoop geldt een maximale periode van zes maanden vanaf het verzoek om goedkeuring of de uitnodiging om het voorkooprecht uit te oefenen. Onoverdraagbaarheidsclausules van onbepaalde duur kunnen op elk moment worden opgezegd met een redelijke opzeggingstermijn.
* **In het belang van de vennootschap:** De beperkingen moeten dienen ten behoeve van de vennootschap.
> **Tip:** Het is cruciaal om bij het opstellen of interpreteren van statuten en aandeelhoudersovereenkomsten de specifieke geldigheidsduur en het belang van de vennootschap voorop te stellen bij beperkingen op de overdraagbaarheid van aandelen.
#### 4.4.4 Overdracht van niet volledig volgestorte aandelen en uitkoopbod
De overdracht van niet volledig volgestorte aandelen en de regels omtrent uitkoopboden dienen specifiek te worden geraadpleegd en nageleefd.
#### 4.4.5 Meldingsplicht bij verwerving van stemverlenende effecten
Bij de verwerving van gedematerialiseerde stemverlenende effecten die een belang van minstens vijfentwintig procent van de stemrechten vertegenwoordigen, geldt een meldingsplicht. De verkrijger dient de vennootschap hiervan binnen vijf werkdagen na de transactie op de hoogte te stellen. Sancties bij niet-naleving kunnen bestaan uit het niet toelaten tot stemming op de algemene vergadering of de schorsing van rechten verbonden aan de effecten voor maximaal één jaar. De Ondernemingsrechtbank kan hierbij een rol spelen.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Naamloze Vennootschap (NV) | Een rechtspersoon met een kapitaal verdeeld in aandelen, waarbij de aandeelhouders slechts hun inbreng verbinden. Kenmerkt zich door kapitaalvennootschap en vrije overdraagbaarheid van aandelen, en is bedoeld voor grotere ondernemingen. |
| Kapitaalvennootschap | Een vennootschapsvorm waarbij de nadruk ligt op het ingebrachte kapitaal als basis voor de activiteiten en aansprakelijkheid, in tegenstelling tot vennootschappen gebaseerd op personen. |
| Cumulatieve voorwaarden | Een reeks voorwaarden die tegelijkertijd vervuld moeten zijn om aan een bepaalde eis te voldoen, zoals bij de minimumkapitaalvereisten voor een NV. |
| Minimumkapitaal | Het laagste bedrag aan kapitaal dat wettelijk vereist is voor de oprichting van een bepaalde vennootschapsvorm, in dit geval 61.500 € voor een NV. |
| Volledig geplaatst kapitaal | Het deel van het maatschappelijk kapitaal waarvoor inschrijvingen zijn gedaan en dat door de vennootschap is gegarandeerd. |
| Volgestort kapitaal | Het deel van het geplaatste kapitaal dat daadwerkelijk door de aandeelhouders is betaald, hetzij in geld, hetzij in natura. |
| Eigen Vermogen | Het geheel van financiële middelen waarover een vennootschap op een specifiek moment beschikt, samengesteld uit kapitaal, reserves en winsten. |
| Kapitaal (juridisch) | Het bij oprichting in de statuten vastgelegde bedrag dat de NV minimaal moet aanhouden als bescherming voor schuldeisers. Dit bedrag is in principe onveranderlijk. |
| Quasi-inbreng | Een transactie die formeel als koop wordt voorgesteld, maar in feite de formaliteiten van een inbreng in natura vereist om de regels niet te omzeilen. Dit geldt wanneer vermogensbestanddelen verkregen worden van oprichters of bestuurders tegen een vergoeding van minstens 10% van het geplaatste kapitaal binnen 2 jaar na oprichting. |
| Effecten op naam | Effecten die op naam van een specifieke houder staan geregistreerd in het register van de vennootschap. |
| Gedematerialiseerd effect | Een effect dat niet in fysieke vorm bestaat, maar alleen digitaal is geregistreerd en waarvan de eigendom via een effectenrekening wordt bijgehouden. |
| Kapitaalaandelen | Aandelen die het maatschappelijk kapitaal van een NV vertegenwoordigen en recht geven op een deel van de winst en het vereffeningssaldo. |
| Winstbewijzen | Effecten die geen deel uitmaken van het maatschappelijk kapitaal, maar die worden toegekend als tegenprestatie voor diensten of arbeid, en die recht geven op een deel van de winst onder voorwaarden bepaald in de statuten. |
| Obligaties | Schuldbewijzen uitgegeven door een vennootschap die recht geven op een periodieke rente en terugbetaling van de hoofdsom. |
| Inschrijvingsrechten | Rechten die houders de mogelijkheid geven om in te schrijven op nieuwe aandelen die door de vennootschap worden uitgegeven. |
| Vrije overdraagbaarheid | Het principe dat aandelen in een vennootschap vrij verhandeld en overgedragen kunnen worden aan derden, een wezenskenmerk van de NV. |
| Statutaire beperkingen | Beperkingen op de overdraagbaarheid van aandelen die zijn vastgelegd in de statuten van de vennootschap, zoals goedkeuringsclausules of voorkooprechten. |
| Aandeelhoudersovereenkomst | Een contractuele overeenkomst tussen aandeelhouders die nadere regels stelt over bijvoorbeeld de overdraagbaarheid van aandelen, stemafspraken of de uitoefening van bepaalde rechten. |
| Uitkoopbod | Een aanbod aan aandeelhouders om hun aandelen te verkopen tegen een bepaalde prijs, vaak bij een belangrijke verandering in het aandelenbezit. |
| Meldingsplicht | De verplichting om aan de vennootschap kennis te geven wanneer een bepaald percentage van de stemrechten wordt verworven, bijvoorbeeld 25% van de stemverlenende effecten. |
Cover
PPT_VenB_3KM_reeks_1_(Inleidende_hoofdstukken)_25-26.pptx
Summary
# Onderwerping aan de vennootschapsbelasting
Dit onderwerp behandelt de criteria waaraan een entiteit moet voldoen om onderworpen te zijn aan de vennootschapsbelasting, alsook de beginselen van de vaststelling van de belastbare basis en de tarieven.
## 1. Criteria voor onderwerping aan de vennootschapsbelasting
Om aan de vennootschapsbelasting onderworpen te zijn, moet een entiteit aan de volgende drie cumulatieve criteria voldoen:
### 1.1. Bezitten van rechtspersoonlijkheid
De entiteit moet rechtspersoonlijkheid bezitten, wat betekent dat zij een afzonderlijke juridische entiteit is, gescheiden van haar leden. Dit kan zowel naar Belgisch als naar buitenlands recht zijn.
Feitelijke verenigingen en tijdelijke handelsverenigingen die geen rechtspersoonlijkheid bezitten, vallen doorgaans onder de personenbelasting (PB), tenzij ze toch aan de criteria voor de vennootschapsbelasting voldoen.
### 1.2. Vestiging van de voornaamste inrichting of de zetel van bestuur in België
Het fiscale inwonerschap van een vennootschap wordt bepaald door de plaats waar het werkelijke bestuur van de vennootschap is gelegen.
Er bestaat een wettelijk vermoeden dat, indien de statutaire zetel in België is gevestigd, de werkelijke zetel ook in België is gelegen. Dit vermoeden is echter weerlegbaar. Indien de voornaamste inrichting of de zetel van bestuur zich niet in België bevindt, is de entiteit onderworpen aan de belasting van niet-inwoners (BNI).
### 1.3. Bezig houden met exploitatie of met verrichtingen van winstgevende aard
De entiteit moet zich bezighouden met een exploitatie of met verrichtingen van winstgevende aard.
* **Exploitatie van een onderneming** wordt gedefinieerd als het exploiteren van een nijverheids-, handels- of landbouwbedrijf met winstoogmerk.
* **Verrichtingen van winstgevende aard** omvatten activiteiten die gekenmerkt worden door een verhouding tussen belangeloze en winstgevende activiteit, een herhaaldelijk karakter, nijverheids- en handelsmethodes, en een zekere organisatie.
Indien een entiteit zich niet bezighoudt met exploitatie of verrichtingen van winstgevende aard, maar wel rechtspersoonlijkheid bezit, kan zij onderworpen zijn aan de rechtspersonenbelasting (RPB).
## 2. Vaststelling van de belastbare basis
De vennootschapsbelasting is verschuldigd op de inkomsten die onderworpen zijn aan de vennootschapsbelasting of daarvan vrijgesteld zijn. Deze inkomsten worden vastgesteld volgens de regels die van toepassing zijn op winst.
Het boekhoudkundig resultaat vormt de basis voor de bepaling van de fiscale winst. Er kan echter een verschil bestaan tussen de boekwinst en de fiscale winst, tenzij het fiscaal recht specifieke afwijkingen voorziet.
### 2.1. Indeling van de belastbare winst
De belastbare winst wordt onderverdeeld volgens haar bestemming.
### 2.2. Vrijstelbare winst
Sommige bestanddelen van de boekwinst hoeven niet te worden belast.
### 2.3. Belastbaar inkomen
Het belastbaar inkomen van de vennootschap wordt verkregen na de eerste bewerking (vaststelling belastbare winst) en de aftrekbewerkingen.
> **Tip:** De aangifte voor de vennootschapsbelasting vereist het invullen van specifieke pagina's (pagina's 7, 8 en 9) die betrekking hebben op de winst, aftrekbewerkingen en het belastbaar inkomen.
## 3. Tarieven
De vennootschapsbelasting kent specifieke tarieven. Voor KMO-vennootschappen zijn er gunstmaatregelen zoals een verlaagd tarief op de eerste schijf van éénhonderdduizend euro.
## 4. Aanslagjaar en belastbaar tijdperk
* Het **belastbaar tijdperk** komt in principe overeen met het boekjaar van de vennootschap, met een maximale duur van twee jaar min één dag.
* Het **aanslagjaar** is het kalenderjaar dat volgt op het einde van het belastbaar tijdperk.
> **Voorbeeld:**
> * Een boekjaar dat eindigt op 31 december 2025 (kalenderjaar) leidt tot aanslagjaar 2026.
> * Een boekjaar dat eindigt op 30 september 2025 leidt tot aanslagjaar 2025.
> * Een boekjaar dat loopt van 1 oktober 2025 tot 30 juni 2026 leidt tot aanslagjaar 2026.
## 5. De aangifte
De vennootschapsbelastingaangifte moet verplicht elektronisch worden ingediend via Biztax. Bijlagen kunnen de jaarrekening en verslagen van de algemene vergadering omvatten.
### 5.1. Termijnen van aangifte
* Vennootschappen met een afsluitdatum op 31 december of in januari/februari moeten aangifte doen tegen 30 september van het aanslagjaar.
* Voor andere afsluitdata geldt een termijn van zeven maanden na de eerste dag van de maand na de balansdatum. Weekends en feestdagen verlengen de termijn naar de eerstvolgende werkdag.
Uitstel is enkel mogelijk bij ernstige redenen of overmacht.
## 6. Ruling
Het is mogelijk om voorafgaande akkoorden te sluiten met de fiscus via een rulingprocedure. In bepaalde gevallen zijn rulings echter niet mogelijk.
## 7. De KMO-vennootschap
De kwalificatie als kleine vennootschap (art. 1:24 WVV) of microvennootschap (art. 1:25 WVV) is van belang voor het toepassingsdomein van gunstmaatregelen.
### 7.1. Criteria voor kleine vennootschappen
Kleine vennootschappen zijn deze die op de balansdatum van het laatst afgesloten boekjaar niet meer dan één van de volgende criteria overschrijden:
* Gemiddeld aantal werknemers: niet meer dan 50
* Jaaromzet exclusief belasting over de toegevoegde waarde en accijnzen: niet meer dan 900.000 euro
* Balanstotaal: niet meer dan 4.500.000 euro
### 7.2. Consistentieregel
Een overschrijding van de criteria heeft pas gevolgen indien deze zich gedurende twee opeenvolgende boekjaren voordoet. De wijziging van groot naar klein gaat in vanaf het boekjaar dat hierop volgt.
### 7.3. Speciale gevallen
* **Startende vennootschappen:** Er dient een ter goeder trouw schatting te worden gemaakt.
* **Boekjaar korter of langer dan 12 maanden:** De criteria dienen geprorateerd te worden op basis van de omzet.
* **Verbonden ondernemingen:** De criteria worden toegepast op geconsolideerde basis.
## 8. Belastbare inkomsten
In tegenstelling tot de personenbelasting, waar inkomsten worden gecategoriseerd (onroerende goederen, roerende goederen, beroepsinkomsten, diverse inkomsten), worden in de vennootschapsbelasting alle inkomsten na aftrek van kosten tot de winst gerekend.
### 8.1. Onroerende inkomsten
Deze omvatten de werkelijke opbrengsten en kosten. Het kadastraal inkomen (KI) wordt niet aangegeven.
### 8.2. Roerende inkomsten
Dit betreft inkomsten uit verhuring en verpachting van roerende goederen, waarvoor de werkelijke opbrengsten en kosten relevant zijn. Inkomsten uit belegde kapitalen (dividenden, interesten) vallen hier ook onder, met mogelijke uitzonderingen op bevrijdende roerende voorheffing of vrijstellingen voor interesten op spaarrekeningen.
### 8.3. Beroepsinkomsten
* **Belastbaar tijdperk:** Inkomen is belastbaar zodra er een zekere en vaststaande vordering ontstaat. Vooruit ontvangen opbrengsten en inkomsten uit gespreide prestaties die over verschillende boekjaren lopen, moeten worden doorgeschoven naar latere belastbare tijdperken.
* **Winstbestanddelen:** De vennootschap is belastbaar op winsten zoals bepaald in artikel 24-25 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (WIB 92). Alles wat de vennootschap ontvangt bovenop haar kapitaal wordt beschouwd als een baat van haar winstgevende activiteiten en dus als winst. Verstrekte abnormale en goedgunstige voordelen vallen onder artikel 26 WIB 92.
### 8.4. Diverse inkomsten
Het verschil tussen de werkelijke opbrengsten en de kosten wordt beschouwd als winst.
---
# Krachtlijnen van de vennootschapsbelasting
Dit deel schetst de fundamentele principes van de vennootschapsbelasting, inclusief de bepaling van de belastbare basis, de geldende tarieven, het belastbaar tijdperk en de procedure voor de aangifte.
### 2.1 Vaststelling van de belastbare basis
De belastbare basis voor de vennootschapsbelasting wordt primair bepaald door artikel 183 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 (WIB 92). Dit artikel stelt dat, met uitzondering van specifieke afwijkingen, de inkomsten die onderworpen zijn aan de vennootschapsbelasting of daarvan vrijgesteld zijn, dezelfde zijn als die welke in de personenbelasting worden beoogd. Het bedrag ervan wordt vastgesteld volgens de regels die van toepassing zijn op winst.
Het boekhoudkundig resultaat vormt de basis voor de berekening van de fiscale winst. Vanwege de verschillende visies en taal tussen het boekhoudrecht en het fiscaal recht, zal de fiscale winst echter zelden gelijk zijn aan de boekwinst, tenzij het fiscaal recht afwijkingen voorziet, in welk geval het boekhoudrecht primeert.
#### 2.1.1 Indeling van de belastbare winst
De belastbare winst wordt onderverdeeld volgens haar bestemming. Er is ook sprake van een "vrijstelbare winst", wat betekent dat bepaalde bestanddelen van de boekwinst niet belastbaar zijn.
Het belastbaar inkomen van de vennootschap wordt als volgt opgebouwd:
1. Belastbare winst (eerste bewerking)
2. Aftrekbewerkingen (tweede tot elfde bewerking)
-----------------------------------------------------------
= Belastbaar inkomen
De aangifte hiervan vindt plaats op pagina's 7, 8 en 9 van het document.
### 2.2 Tarieven
De specifieke tarieven voor de vennootschapsbelasting worden in dit deel kort vermeld als een belangrijk onderdeel van de krachtlijnen, hoewel de details ervan elders in het document behandeld worden.
### 2.3 Aanslagjaar en belastbaar tijdperk
Het **belastbaar tijdperk** valt samen met het boekjaar van de vennootschap. De maximale duur van een boekjaar is twee jaar min één dag.
Het **aanslagjaar** wordt bepaald op basis van de einddatum van het boekjaar:
* Als het boekjaar eindigt op 31 december van een bepaald jaar (kalenderjaar), is het aanslagjaar het daaropvolgende jaar.
* Voorbeeld: een boekjaar van 1 januari 2025 tot 31 december 2025 resulteert in aanslagjaar 2026.
* Voorbeeld: een boekjaar van 1 september 2025 tot 31 december 2026 resulteert in aanslagjaar 2027.
* Als het boekjaar niet eindigt op 31 december, is het aanslagjaar het kalenderjaar waarin het boekjaar eindigt.
* Voorbeeld: een boekjaar van 1 april 2025 tot 30 september 2025 resulteert in aanslagjaar 2025.
* Voorbeeld: een boekjaar van 1 oktober 2025 tot 30 juni 2026 resulteert in aanslagjaar 2026.
### 2.4 De aangifte
De aangifte voor de vennootschapsbelasting is **verplicht elektronisch** en dient te gebeuren via het platform Biztax.
#### 2.4.1 Vereiste bijlagen
Bij de aangifte moeten de volgende documenten worden gevoegd:
* Jaarrekening (indien geen verplichte neerlegging bij de Nationale Bank van België).
* Verslagen en besluiten van de algemene vergadering.
* Invulling van de begeleidende opgaven, die een link hebben met de FOD Financiën.
#### 2.4.2 Termijnen van aangifte
De termijnen voor het indienen van de aangifte zijn als volgt:
* Voor vennootschappen waarvan de balansdatum op 31 december of in januari/februari valt: uiterlijk op 30 september van het aanslagjaar.
* Voor vennootschappen met een andere afsluitdatum: uiterlijk zeven maanden na de eerste dag van de maand die volgt op de balansdatum. Indien deze datum op een zaterdag, zondag of feestdag valt, wordt de termijn verlengd tot de eerste daaropvolgende werkdag.
Uitstel van indiening is enkel mogelijk bij ernstige redenen of overmacht.
### 2.5 Ruling
Een ruling is een mogelijkheid voor vennootschappen om voorafgaande akkoorden te sluiten met de fiscus over specifieke fiscale vraagstukken. Er zijn echter gevallen waarin rulings niet mogelijk zijn.
> **Tip:** Het verkrijgen van een ruling kan zekerheid bieden over de fiscale behandeling van bepaalde transacties of structuren, wat cruciaal kan zijn voor de planning van vennootschappen.
> **Example:** Een vennootschap die een complexe internationale transactie overweegt, kan een ruling aanvragen om te bevestigen hoe deze transactie belast zal worden in België.
---
# De KMO-vennootschap en gunstmaatregelen
Hieronder volgt een gedetailleerd studiemateriaal voor het onderwerp "De KMO-vennootschap en gunstmaatregelen".
## 3. De KMO-vennootschap en gunstmaatregelen
Dit onderwerp belicht de definitie van een KMO-vennootschap, de bijhorende criteria en de specifieke gunstmaatregelen die hieruit voortvloeien, zoals gunstige tarieven en investeringsaftrekken.
### 3.1 Toepassingsdomein van KMO-gunstmaatregelen
De kwalificatie als KMO-vennootschap is van essentieel belang voor de toepassing van diverse fiscale gunstmaatregelen. Deze maatregelen omvatten onder meer:
* Het verlaagde tarief op de eerste schijf van honderdduizend euro winst.
* De gewone investeringsaftrek.
* De investeringsaftrek specifiek voor beveiliging en digitale activa.
* Een mogelijke vrijstelling van het supplement op voorafbetalingen tijdens de opstartfase van de vennootschap.
* De mogelijkheid tot een roerende voorheffing van vijftien procent op uitgekeerde dividenden, gekend als de VVPR-bis regeling.
* De vorming van een liquidatiereserve.
* De mogelijkheid om bijkomende kosten onmiddellijk in aftrek te brengen.
* Geen beperking op de aftrek van overgedragen verliezen gedurende de eerste vier boekjaren.
* Geen vereiste van een minimumbezoldiging voor het genieten van het verminderd tarief tijdens de eerste vier boekjaren.
* Een kostenaftrek van honderdtwintig procent voor e-facturatie.
Om als KMO-vennootschap beschouwd te worden, moet de entiteit voldoen aan de definitie van een kleine vennootschap of een microvennootschap zoals vastgelegd in het Wetboek van vennootschappen en verenigingen (WVV).
### 3.2 Criteria voor de KMO-kwalificatie
De kwalificatie als kleine vennootschap is gebaseerd op specifieke criteria die op de balansdatum van het laatst afgesloten boekjaar niet meer dan één van de volgende drempels mogen overschrijden:
* Aantal werknemers in voltijdsequivalenten: gemiddeld niet meer dan vijftig.
* Jaarlijkse omzet exclusief belasting over de toegevoegde waarde en andere belastingen: niet meer dan zevenhonderdduizend euro.
* Balanstotaal: niet meer dan driehonderdvijftigduizend euro.
#### 3.2.1 Overschrijding van de criteria
Een overschrijding van één of meerdere van deze criteria heeft slechts gevolgen wanneer dit zich gedurende twee opeenvolgende boekjaren voordoet. Dit principe van consistentie bepaalt dat de wijziging van klein naar groot (of omgekeerd) ingaat vanaf het boekjaar dat volgt op het tweede opeenvolgende boekjaar van overschrijding.
#### 3.2.2 Speciale gevallen
* **Startende vennootschap:** Voor startende vennootschappen wordt de kwalificatie gebaseerd op een ter goeder trouw gemaakte schatting.
* **Boekjaar van afwijkende duur:** Bij boekjaren die korter of langer zijn dan twaalf maanden, worden de criteria voor de omzet geprorateerd om een correcte vergelijking mogelijk te maken.
* **Verbonden ondernemingen:** Voor de toepassing van de criteria geldt voor verbonden ondernemingen dat deze op geconsolideerde basis moeten worden berekend.
> **Tip:** Het is cruciaal om de criteria voor KMO-kwalificatie nauwkeurig op te volgen, aangezien dit directe invloed heeft op de fiscale voordelen waar de vennootschap aanspraak op kan maken. Houd rekening met de consistentieregel voor overschrijdingen.
---
# Belastbare inkomsten en beroepskosten
Dit onderdeel behandelt de aard van de belastbare inkomsten voor vennootschappen en de criteria voor de aftrekbaarheid van beroepskosten, inclusief afschrijvingen.
### 4.1 Belastbare inkomsten voor vennootschappen
In tegenstelling tot de personenbelasting, waar inkomsten worden onderverdeeld in verschillende categorieën (onroerende goederen, roerende goederen, beroepsinkomsten, diverse inkomsten), worden voor de vennootschapsbelasting alle inkomsten na aftrek van de kosten beschouwd als winst. De basis hiervoor wordt gevormd door het boekhoudkundig resultaat, dat vervolgens wordt aangepast om tot de fiscale winst te komen.
#### 4.1.1 Soorten inkomsten in de vennootschapsbelasting
* **Onroerende inkomsten:** Deze worden belast op basis van de werkelijke opbrengsten, niet op basis van het geïndexeerd kadastraal inkomen. De werkelijke kosten die hiermee verband houden, zijn aftrekbaar.
* **Roerende inkomsten:**
* Inkomsten uit de verhuring of verpachting van roerende goederen worden belast op basis van werkelijke opbrengsten en kosten.
* Inkomsten uit belegde kapitalen, zoals dividenden en interesten, zijn in beginsel belastbaar. Specifieke vrijstellingen of inhoudingen, zoals de bevrijdende roerende voorheffing of de vrijstelling van interesten op spaarrekeningen, kunnen hierop van toepassing zijn.
* **Beroepsinkomsten:**
* **Belastbaar tijdperk:** Inkomsten zijn belastbaar zodra er een zekere en vaststaande vordering ontstaat. Vooruit ontvangen opbrengsten, zoals huurgelden voor meerdere jaren of abonnementen die meerdere boekjaren overspannen, worden belast in het belastbare tijdperk waarin de vordering ontstaat.
* **Doorschuiven bij gespreide prestaties:** Bij prestaties die over verschillende boekjaren worden gespreid, is het verplicht om de opbrengsten door te schuiven naar de later belastbare tijdperken.
* **Winstbestanddelen:** Volgens artikel 24 en 25 van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 (WIB 92) is een vennootschap belastbaar op alle winsten die zij genereert. Alles wat de vennootschap ontvangt bovenop haar kapitaal wordt beschouwd als een baat uit winstgevende activiteiten en dus als winst.
* **Abnormale en goedgunstige voordelen:** Verstrekte abnormale en goedgunstige voordelen zijn eveneens belastbaar, zoals beschreven in artikel 26 WIB 92.
* **Diverse inkomsten:** Deze worden, net als andere inkomsten, beschouwd als winst na aftrek van de daarmee corresponderende kosten.
### 4.2 Beroepskosten
Volgens artikel 49 WIB 92 zijn beroepskosten aftrekbaar indien zij tijdens het belastbare tijdperk zijn gedaan of gedragen om belastbare inkomsten te verkrijgen of te behouden, en indien hun echtheid en bedrag verantwoord worden door middel van bewijsstukken.
#### 4.2.1 Criteria voor aftrekbaarheid
* **Gedaan of gedragen:** Dit impliceert een effectieve uitgave. Voor vennootschappen is er geen integrale aftrek van vooruitbetaalde kosten mogelijk; enkel het gedeelte dat betrekking heeft op het huidige belastbare tijdperk is aftrekbaar. Dit is in lijn met het **matchingprincipe**.
* **Voorkomende lasten:** Dit omvat kosten die zich in de loop van het belastbare tijdperk voordoen, zoals afschrijvingen.
* **Zeker en vaststaande schuld:** Kosten die weliswaar zijn geboekt als schuld, maar nog niet zijn betaald, kunnen onder voorwaarden aftrekbaar zijn.
* **Eénjarigheidsbeginsel:** Kosten dienen te worden toegerekend aan het belastbare tijdperk waarin zij worden gemaakt of de verwerving van het inkomen ten goede komen.
#### 4.2.2 Specifieke aftrekbare kosten (Art. 52 en 52bis WIB 92)
* **Kosten m.b.t. onroerende goederen:** Specifieke kosten gerelateerd aan onroerende goederen.
* **Intresten en financieringskosten:** Intresten op leningen die beroepsmatig zijn aangegaan, evenals alle daaraan gerelateerde kosten, renten of gelijkaardige bedragen.
* **Personeelskosten:** Bezoldigingen, patronale bijdragen, werkgeversbijdragen voor extralegale pensioenen.
* **Pensioenen en renten:** Betaalde pensioenen en renten.
* **Afschrijvingen:** Zie hieronder voor een gedetailleerde uitleg.
* **Verplichte sociale zekerheidsbijdragen:** Alle wettelijk verplichte bijdragen.
* **Kosten voor collectieve kinderopvang:** Kosten die betaald zijn voor collectieve voorzieningen voor kinderopvang.
#### 4.2.3 Afschrijvingen
Afschrijvingen zijn een cruciale methode om de waardevermindering van activa over hun gebruiksduur te verdelen en fiscaal in aftrek te brengen.
* **Afschrijfbare bestanddelen:**
* Materiële vaste activa (MVA).
* Immateriële vaste activa (IVA).
* Oprichtingskosten.
Deze activa moeten een beperkte gebruiksduur hebben. De afschrijvingen moeten noodzakelijk samengaan met een waardevermindering tijdens het belastbare tijdperk.
* **Afschrijvingstermijnen:**
* **Algemene regel:** De belastingplichtige moet de waardevermindering bewijzen.
* **Wettelijk vastgelegde termijnen:** In uitzonderlijke gevallen worden afschrijvingstermijnen wettelijk bepaald.
* **MVA:** Er gelden algemene percentages voor de afschrijving van materiële vaste activa. Ook herstellingswerken met een verbeterend effect kunnen worden afgeschreven.
* **IVA:**
* Investeringen in Onderzoek & Ontwikkeling (O&O): minimum 3 jaar.
* Cliënteel: 10 à 12 jaar.
* Overige IVA: minimum 5 jaar.
* **Oprichtingskosten:** Deze kunnen in één keer of via vaste annuïteiten worden afgeschreven, naar keuze van de vennootschap.
* **Afschrijvingsbasis:**
Afschrijvingen gebeuren op basis van de aanschaffings- of beleggingswaarde van het actief.
* **Bijkomende kosten:**
* **Kleine vennootschappen:** Voorheen mochten zij bijkomende kosten in één keer afschrijven en hun eigen afschrijvingsritme bepalen. Dit is echter niet meer mogelijk voor activa aangeschaft vanaf 1 januari 2020. Sinds die datum moeten zij hetzelfde afschrijvingsritme volgen als het actief zelf. Dit geldt ook voor de niet-aftrekbare btw op personenwagens, die als bijkomende kost wordt beschouwd.
* **Grote vennootschappen:** Zij moesten altijd al hetzelfde afschrijvingsritme volgen als het actief.
* **Fiscaal aanvaarde afschrijvingsstelsels:**
* **Lineair:** Dit is het normale stelsel, waarbij een vast percentage wordt toegepast op de aanschaffingswaarde.
* **Degressief:** Dit was een keuzestelsel, maar is niet meer mogelijk voor activa aangeschaft vanaf 1 januari 2020. Echter, in het kader van het ARIZONA regeerakkoord werd de herinvoering van degressieve afschrijvingen voor KMO's aangekondigd.
* **Aanvang en einde van afschrijvingen:**
* **Aanvang:** Voor MVA en IVA wordt de eerste afschrijving berekend **pro rata temporis** (op dagbasis). Het is niet meer mogelijk om voor kleine vennootschappen een volledige jaarlijkse afschrijving toe te passen in het eerste jaar voor activa aangeschaft vanaf 1 januari 2020.
* **Oprichtingskosten:** Zijn ineens afschrijfbaar.
* **Laatste afschrijving:** Ook de laatste afschrijving dient geprorateerd te worden. De administratie staat doorgaans geen afschrijving toe in het jaar waarin een actief buiten gebruik wordt gesteld.
> **Tip:** Het is essentieel om de boekhoudkundige en fiscale regels met betrekking tot beroepskosten en afschrijvingen nauwkeurig te volgen om fiscale geschillen te vermijden. De interpretatie van "zeker en vaststaand" en de correcte toepassing van het matchingprincipe zijn hierbij cruciaal.
> **Voorbeeld:** Een vennootschap koopt op 15 maart 2024 een machine voor 100.000 euro, met een verwachte gebruiksduur van 10 jaar. De machine wordt lineair afgeschreven over 10 jaar, wat neerkomt op 10.000 euro per jaar. Aangezien de machine pas vanaf 15 maart operationeel is, zal de afschrijving voor 2024 pro rata berekend worden: 10.000 euro * (366 dagen - 74 dagen tot 15 maart) / 366 dagen = 8.000 euro. Voor de volgende jaren (2025-2033) zal telkens 10.000 euro afgeschreven worden.
---
# Kapitaalloze vennootschappen
Dit onderwerp bespreekt de nieuwe definitie van kapitaal onder het WVV en het fiscaal begrip kapitaal voor zowel kapitaal- als kapitaalloze vennootschappen.
### 6.1 De nieuwe definitie van kapitaal onder het WVV
Het Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen (WVV) introduceert een herdefiniëring van het begrip "kapitaal".
* **Kapitaalvennootschappen (zoals de NV):** Het kapitaal behoudt zijn traditionele betekenis.
* **Kapitaalloze vennootschappen (overige vennootschappen):** Het begrip "kapitaal" wordt vervangen door "inbreng". Deze inbreng kan onderscheiden worden als beschikbaar of onbeschikbaar.
### 6.2 Het fiscaal begrip kapitaal
Het fiscaal begrip kapitaal, zoals gedefinieerd in artikel 2, §1, 6°, a WIB 92, blijft van kracht.
* **Fiscaal kapitaal:** Dit omvat zowel het kapitaal van de naamloze vennootschap (NV) als de inbreng van de kapitaalloze vennootschappen.
### 6.3 Wettelijke reserve
De wettelijke reserve bestaat enkel nog voor de naamloze vennootschap (NV). Dit impliceert dat kapitaalloze vennootschappen geen wettelijke reserve meer hoeven aan te houden in de zin zoals voorheen gedefinieerd.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Personenbelasting (PB) | Een belasting die wordt geheven op het totale inkomen van natuurlijke personen die in België wonen. Deze vorm van belasting is gericht op individuen en hun wereldwijde inkomsten. |
| Vennootschapsbelasting (VenB) | Een belasting die wordt geheven op het totale inkomen van vennootschappen die in België gevestigd zijn. Dit betreft de winsten die door juridische entiteiten worden gegenereerd. |
| Belasting van niet-inwoners (BNI) | Een belasting die wordt toegepast op inkomsten die door buitenlandse entiteiten of personen worden verkregen uit bronnen in België, of die hun werkelijke inkomsten binnen België hebben. |
| Rechtspersonenbelasting (RPB) | Een belasting die wordt geheven op inkomsten van Belgische rechtspersonen die geen vennootschappen zijn. Dit omvat specifieke juridische entiteiten die onder deze categorie vallen. |
| Rechtspersoonlijkheid | Het juridische concept waarbij een entiteit, zoals een vennootschap, als een aparte entiteit wordt beschouwd die eigen rechten en plichten kan hebben, los van haar oprichters of leden. |
| Werkelijk bestuur | De plaats waar de daadwerkelijke beslissingen en het beheer van een vennootschap worden genomen. Dit is cruciaal voor het bepalen van het fiscale woonland van de vennootschap. |
| Exploitatie | De activiteit van het runnen van een bedrijf met het doel winst te maken. Dit omvat nijverheids-, handels- of landbouwactiviteiten die georganiseerd zijn met een winstoogmerk. |
| Verrichtingen van winstgevende aard | Activiteiten die, ondanks dat ze mogelijk niet de kernactiviteit vormen, wel degelijk tot doel hebben winst te genereren. Dit kan herhaaldelijk van aard zijn en met handelsmethodes gebeuren. |
| Belastbare basis | Het bedrag van de winst van een vennootschap waarop de vennootschapsbelasting wordt berekend. Dit is het resultaat na aftrek van alle toegestane kosten en aftrekposten. |
| Boekhoudkundig resultaat | De winst of het verlies van een vennootschap zoals berekend volgens de regels van het boekhoudrecht. Dit dient als uitgangspunt voor de berekening van de fiscale winst. |
| Fiscale winst | Het bedrag van de winst dat daadwerkelijk belastbaar is volgens de bepalingen van de fiscale wetgeving. Dit kan afwijken van het boekhoudkundige resultaat door fiscale correcties. |
| Belastbaar inkomen | Het uiteindelijke bedrag waarop de belasting daadwerkelijk wordt geheven, na alle aftrekbewerkingen en correcties op de belastbare winst. |
| Aanslagjaar | Het jaar waarin de belasting daadwerkelijk wordt geheven op de inkomsten die in een bepaald belastbaar tijdperk zijn verworven. Dit volgt meestal op het belastbare tijdperk. |
| Belastbaar tijdperk | De periode waarover de inkomsten worden belast. Voor vennootschappen is dit doorgaans het boekjaar van de vennootschap. |
| Biztax | Een elektronisch platform dat door de Belgische fiscus wordt gebruikt voor het indienen van fiscale aangiften, waaronder de aangifte vennootschapsbelasting. |
| Ruling | Een voorafgaande overeenkomst tussen een belastingplichtige en de fiscale administratie over de fiscale behandeling van een specifieke transactie of situatie. |
| KMO-vennootschap | Een kleine of middelgrote onderneming die voldoet aan bepaalde criteria op het gebied van personeelsomvang, omzet en balanstotaal, en die in aanmerking komt voor gunstmaatregelen. |
| Investeringsaftrek | Een fiscaal voordeel waarbij een percentage van de investeringskosten in bepaalde activa, zoals machines of software, van de belastbare winst mag worden afgetrokken. |
| Liquidatiereserve | Een specifieke reserve die een vennootschap kan aanleggen door een deel van haar winsten te herbestemmen, met als doel deze later te kunnen uitkeren alsof het een vereffening betreft, vaak met een gunstiger fiscaal regime. |
| Kleine vennootschap | Een vennootschap die voldoet aan maximaal twee van de drie criteria (omzet, personeelsbestand, balanstotaal) zoals vastgelegd in het Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen (WVV). |
| Microvennootschap | Een vennootschap die voldoet aan striktere criteria dan een kleine vennootschap, vaak met lagere limieten voor omzet, personeelsbestand en balanstotaal. |
| Consolidatie | Het proces waarbij de financiële staten van een moedermaatschappij en haar dochterondernemingen worden samengevoegd tot één enkele set geconsolideerde financiële staten. |
| Werkelijke opbrengsten | De daadwerkelijk ontvangen inkomsten uit een activiteit of bezit, zoals huurgelden of intresten, die de basis vormen voor de belastingberekening. |
| Werkelijke kosten | De daadwerkelijk gemaakte uitgaven die direct verband houden met het verkrijgen of behouden van belastbare inkomsten. |
| Zeker en vaststaande vordering | Een inkomen waarvan het ontstaan en het bedrag met voldoende zekerheid kunnen worden vastgesteld, waardoor het belastbaar wordt in het jaar waarin het ontstaat. |
| Winstbestanddelen | Alle elementen van inkomen die een vennootschap ontvangt bovenop haar kapitaal, en die worden beschouwd als winst uit haar winstgevende activiteiten. |
| Beroepskosten | Kosten die een belastingplichtige maakt om belastbare inkomsten te verkrijgen of te behouden, en die aan specifieke wettelijke voorwaarden moeten voldoen om aftrekbaar te zijn. |
| Bewijsstukken | Documenten die de echtheid en het bedrag van gemaakte kosten aantonen, zoals facturen en contracten, noodzakelijk voor de aftrekbaarheid van beroepskosten. |
| Matchingprincipe | Een boekhoudkundig principe dat stelt dat kosten moeten worden toegerekend aan dezelfde periode waarin de opbrengsten die deze kosten hebben gegenereerd, worden erkend. |
| Éénjarigheidsbeginsel | Een fiscaal principe dat stelt dat kosten en opbrengsten in principe slechts belastbaar zijn in het jaar waarin ze zich voordoen, wat belangrijk is voor de timing van aftrek. |
| Afschrijvingen | De systematische waardevermindering van materiële of immateriële vaste activa over hun economische levensduur, die als kosten in aftrek kan worden gebracht. |
| Materiële vaste activa (MVA) | Fysieke activa die een vennootschap bezit en gebruikt voor meer dan één jaar, zoals gebouwen, machines en voertuigen. |
| Immateriële vaste activa (IVA) | Niet-fysieke activa die een vennootschap bezit en die economische waarde vertegenwoordigen, zoals patenten, licenties en cliënteel. |
| Aanschaffingswaarde | De totale kosten die gepaard gaan met de verwerving van een actief, inclusief de aankoopprijs en alle bijkomende kosten die nodig waren om het actief bedrijfsklaar te maken. |
| Lineaire afschrijving | Een afschrijvingsmethode waarbij een vast percentage van de aanschaffingswaarde van een actief elk jaar wordt afgeschreven gedurende de economische levensduur. |
| Degressieve afschrijving | Een afschrijvingsmethode waarbij een hoger percentage van de resterende boekwaarde van een actief in de eerste jaren van gebruik wordt afgeschreven, en een lager percentage in latere jaren. |
| Prorata temporis | Een berekeningsmethode waarbij een bedrag proportioneel wordt verdeeld op basis van een tijdsperiode, bijvoorbeeld voor afschrijvingen in het jaar waarin een actief is aangeschaft of verkocht. |
| Kapitaalvennootschap | Een vennootschap, zoals de Naamloze Vennootschap (NV), waarbij er een wettelijk vastgelegd kapitaal bestaat als waarborg voor schuldeisers. |
| Kapitaalloze vennootschap | Een vennootschap, zoals de Besloten Vennootschap (BV), waarbij er geen wettelijk vastgelegd kapitaal is, maar wel een inbreng die beschikbaar of onbeschikbaar kan zijn. |
Cover
Samenvatting vennoot H1-H6.pdf
Summary
# Wie is onderworpen aan de vennootschapsbelasting
Hieronder volgt een gedetailleerd overzicht van wie onderworpen is aan de vennootschapsbelasting in België, gebaseerd op de verstrekte documentatie.
## 1. Wie is onderworpen aan de vennootschapsbelasting
De vennootschapsbelasting (VEN.B.) is van toepassing op vennootschappen, verenigingen, inrichtingen of instellingen die aan drie fundamentele voorwaarden voldoen: ze moeten rechtspersoonlijkheid bezitten, hun voornaamste inrichting of zetel van bestuur of beheer in België hebben, en zich bezighouden met de exploitatie van een onderneming of met verrichtingen van winstgevende aard [2](#page=2).
### 1.1 Rechtspersoonlijkheid bezitten
Een entiteit moet een afzonderlijke persoonlijkheid hebben, los van haar leden, om als rechtspersoon te worden beschouwd. Deze rechtspersoonlijkheid kan worden verkregen krachtens Belgisch of buitenlands publiek- of privaatrecht [2](#page=2).
#### 1.1.1 Het nieuwe vennootschapsrecht (WVV)
Sinds 1 mei 2019 beperkt het Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen (WVV) het aantal vennootschapsvormen tot de vennootschap onder firma (VOF), commanditaire vennootschap (CommV), besloten vennootschap (BV), coöperatieve vennootschap (CV), naamloze vennootschap (NV), en de maatschap. De maatschap is de enige vennootschapsvorm zonder rechtspersoonlijkheid. Vanaf 1 mei 2019 opgerichte vennootschappen worden volledig beheerst door het nieuwe wetboek. Het onderscheid tussen handels- en burgerlijke vennootschappen vervalt, en de landbouwvennootschap verdwijnt als aparte vorm; VOF's, CommV's, BV's of CV's kunnen erkend worden als 'landbouwonderneming'. De VSO verdwijnt, maar een CV kan erkend worden als 'sociale onderneming' [2](#page=2).
Buitenlandse vennootschappen, verenigingen en instellingen die rechtspersoonlijkheid bezitten krachtens hun lokaal recht kunnen aan de Belgische vennootschapsbelasting onderworpen worden [2](#page=2).
Een maatschap vereist minstens twee vennoten en is gebonden aan een maatschapscontract. Ze bezit geen rechtspersoonlijkheid en kan niet failliet verklaard worden [2](#page=2).
Voor rechtspersonen met handelsactiviteiten waarvoor het winstoogmerk van ondergeschikt belang is, zoals wereldwinkels of beschutte werkplaatsen, kon men vroeger een 'vennootschap met sociaal oogmerk' (VSO) oprichten [2](#page=2).
#### 1.1.2 Transformaties en overgangsregels
Commanditaire vennootschappen op aandelen worden naamloze vennootschappen met een enige bestuurder. Een coöperatieve vennootschap met beperkte aansprakelijkheid die niet voldoet aan de definitie van een coöperatieve vennootschap in het WVV, wordt een besloten vennootschap [3](#page=3).
Sinds 1 januari 2020 is het WVV van toepassing op alle bestaande vennootschappen, inclusief de dwingende bepalingen. De statuten van alle bestaande vennootschappen moeten uiterlijk op 1 januari 2024 in overeenstemming zijn gebracht met het WVV. Vennootschappen die na die datum niet meer voorzien zijn in het WVV, worden geacht automatisch omgevormd te zijn [3](#page=3).
#### 1.1.3 Verenigingen en stichtingen
Een vereniging streeft een belangeloos doel na en mag geen vermogensvoordeel uitkeren aan oprichters, leden of bestuurders. Stichtingen zijn rechtspersonen zonder leden, opgericht om een belangeloos doel na te streven, en mogen evenmin vermogensvoordelen uitkeren. Het WVV behoudt het verbod op winstuitkering voor verenigingen, wat hen onderscheidt van vennootschappen. VZW's, Internationale VZW's (IVZW), private stichtingen (PS) en stichtingen van openbaar nut (SON) verkrijgen rechtspersoonlijkheid [3](#page=3).
#### 1.1.4 Gevallen van fiscale transparantie
Indien een vennootschap, vereniging of instelling geen rechtspersoonlijkheid bezit (bv. een feitelijke vereniging), worden de inkomsten belast in hoofde van de leden of vennoten, met toepassing van personenbelasting of vennootschapsbelasting (fiscale transparantie). Dit is bijvoorbeeld het geval bij artsenmaatschappen zonder rechtspersoonlijkheid [4](#page=4).
Bepaald rechtspersonen, hoewel ze rechtspersoonlijkheid hebben, worden in fiscale aangelegenheden genegeerd:
* Landbouwondernemingen onder vorm van VOF of CommV die niet opteren voor vennootschapsbelasting [4](#page=4).
* Europees Economisch Samenwerkingsverbanden (EESV) en VOF's waarin een EESV wordt omgezet [4](#page=4).
* Verenigingen van mede-eigenaars [4](#page=4).
In deze gevallen geldt ook fiscale transparantie [4](#page=4).
### 1.2 Voornaamste inrichting of zetel van bestuur in België hebben
Om aan de vennootschapsbelasting onderworpen te worden, moet de rechtspersoon zijn fiscale woonplaats in België hebben. De statutaire zetel en de fiscale woonplaats zijn hierbij te onderscheiden begrippen [4](#page=4).
#### 1.2.1 Vennootschapsrechtelijk perspectief
Sinds 1 mei 2019 is het Belgisch vennootschapsrecht van toepassing op vennootschappen met een statutaire zetel in België, ongeacht de plaats van hun activiteiten of leiding. Vóór de invoering van het WVV paste België de 'werkelijke zetelleer' toe, waarbij gezocht werd naar de plaats van de voornaamste inrichting waar het beleid gevoerd werd. De statutaire zetel is een juridisch begrip, terwijl de voornaamste inrichting een feitelijk begrip is dat de werkelijkheid weerspiegelt [4](#page=4).
#### 1.2.2 Fiscaal perspectief
Fiscaal blijft de plaats van het werkelijke bestuur doorslaggevend voor het fiscale inwonerschap. Als het werkelijke bestuur in België gevestigd is, wordt de vennootschap beschouwd als een binnenlandse vennootschap en is zij aan de Belgische vennootschapsbelasting onderworpen [4](#page=4).
**Voorbeeld:** Een BV met een statutaire zetel in Nederland maar een voornaamste inrichting in België wordt vennootschapsrechtelijk door het Nederlandse recht beheerst, maar fiscaal aan de Belgische vennootschapsbelasting onderworpen [4](#page=4).
De fiscus kan de 'brievenbusvennootschappen' aanpakken door de plaats van werkelijke leiding te onderzoeken [5](#page=5).
**Voorbeeld:** Een Slowaakse transportfirma die vanuit België geleid wordt, onder meer door centrale order- en klantenbeheer, controle op dienst- en vakantieregeling, en beslissingen over schadebeheer, brandstofkaarten en routes in België, kan als een tussenpersoon worden beschouwd [5](#page=5).
De werkelijke zetel is waar beslissingen daadwerkelijk genomen worden, niet waar ze voorbereid worden [5](#page=5).
#### 1.2.3 Wettelijk vermoeden van binnenlandse vennootschap
Om te vermijden dat de administratie telkens het bewijs moet leveren, wordt vermoed dat een rechtspersoon met een statutaire zetel in België ook zijn werkelijke zetel in België heeft. Dit vermoeden kan enkel weerlegd worden door enerzijds te bewijzen dat de werkelijke zetel niet in België ligt, en anderzijds dat de vennootschap fiscaal inwoner is van een andere staat [5](#page=5).
#### 1.2.4 Belasting van niet-inwoners
Indien de voornaamste inrichting in het buitenland gevestigd is, worden de in België gerealiseerde inkomsten (via een vaste inrichting) onderworpen aan de belasting van niet-inwoners (BNI) [5](#page=5).
### 1.3 Zich met een exploitatie of met verrichtingen van winstgevende aard bezighouden
#### 1.3.1 Exploitatie van een onderneming
Onder 'exploitatie van een onderneming' wordt verstaan het met winstoogmerk exploiteren van een nijverheids-, handels- of landbouwbedrijf. Dit omvat elke activiteit gericht op het produceren of verhandelen van goederen, of het verlenen van diensten. De locatie van de exploitatie (België of buitenland) is hierbij niet relevant. De aanwezigheid van 'substance' bij een buitenlandse zetel, zoals personeel op de loonlijst, is een controle-element [5](#page=5).
#### 1.3.2 Verrichtingen van winstgevende aard
Dit betreft nijverheids-, handels- of landbouwactiviteiten die, zelfs zonder winstoogmerk, in de regel winsten opleveren en een winstgevende bezigheid vormen door hun herhaaldelijk karakter. Hierbij worden nijverheids- en handelsmethoden aangewend, wat een zekere organisatie impliceert [6](#page=6).
**VZW's en winstoogmerk:** Het nieuwe WVV staat VZW's toe elke activiteit uit te oefenen die nodig is om hun belangeloos doel te bereiken. Hoewel het voornaamste voorwerp van een VZW uit ondernemingsactiviteiten kan bestaan, zolang het belangeloos doel en het verbod op winstuitkering gerespecteerd worden, spreken we best van een vereniging zonder winstuitkeringsoogmerk [6](#page=6).
Een VZW kan aan de vennootschapsbelasting onderworpen worden als de gestelde handelingen een herhalend karakter vertonen, organisatie en beheersmethoden vereisen, en het belang van de winstgevende verrichtingen aanzienlijk is. Als deze verrichtingen bijkomstig zijn of een middel tot realisatie van kerntaken, wordt de VZW belast in de rechtspersonenbelasting (RPB) [6](#page=6).
**Voorbeelden van VZW's onderworpen aan vennootschapsbelasting:**
* Een VZW die een cafetaria uitbaat en wiens inkomsten uit de cafetaria de opbrengsten uit de onroerende activiteit significant overtreffen [6](#page=6).
* Een VZW die een parochiehuis exploiteert met een cafetaria en zaalverhuur, waarbij deze activiteiten 85% van de totale inkomsten genereren en als belangrijkste activiteit worden beschouwd [6](#page=6).
* Een VZW die paardenrennen organiseert en weddenschappen int, professioneel georganiseerd met personeel, publiciteitsbudget en investeringen [6](#page=6).
* Een VZW die jaarlijks een muziekfestival organiseert, met commerciële uitbating en hoge inkomsten, zelfs zonder winstoogmerk, zolang de activiteit een economische eenheid vormt die op basis van nijverheids- of handelsmethoden werkt [6](#page=6).
* Een VZW die tussen 27.500 euro en 62.500 euro opbrengsten realiseert, voornamelijk uit de verkoop van cd's [7](#page=7).
* Het productief beheer van onroerende goederen door patrimoniumvennootschappen [7](#page=7).
* Een VZW die een 'mega metal'-festival organiseert, met omvangrijke organisatie, aanzienlijke winsten door commerciële uitbating en hoge prijzen [7](#page=7).
* Een VZW die optredens, cd-verkoop en publiciteitscampagnes organiseert, waarbij de inkomsten via de VZW geïnd worden en winsten uitgekeerd worden aan leden of bestuurders [7](#page=7).
* Een dansvereniging-VZW die haar activiteiten voornamelijk economisch organiseert op basis van rationele beheersmethoden, zonder specifieke sociale invulling [7](#page=7).
* Een VZW voor thuisverzorging met een nettowinst tot 39% van de omzet, opererend volgens normale handelsmethoden [7](#page=7).
* Een VZW die kajaks, fietsen, go-karts en boten verhuurt aan scholen, bedrijven, etc., waarbij commerciële activiteiten, personeel en financieringswijzen vergelijkbaar zijn met bedrijven in die sector [7](#page=7).
* Een VZW die een jeugdherberg met bar uitbaat, toegankelijk voor iedereen, waarbij meer dan 80% van de omzet uit deze activiteiten komt en commerciële praktijken worden toegepast [7](#page=7).
* Een VZW die gratis concerten organiseert en subsidies ontvangt, wat het gebruik van nijverheids- en handelsmethoden vereist (promotie, planning, boeken artiesten, catering, infrastructuur, veiligheid) [7](#page=7).
* Een VZW die een muziekfestival organiseert met een commerciële uitbating en hoge inkomstenprijzen, waarbij de activiteit geen alleenstaande of uitzonderlijke verrichting is [7](#page=7).
* Een VZW die een begrafenisfonds beheert, opererend volgens economische rendementmodellen met gespecialiseerd personeel [8](#page=8).
* Een VZW die jaarlijks een muziekfestival organiseert op professionele en commerciële leest, waarbij de gemaakte winst, hoewel niet gemaximaliseerd en deels besteed aan belangeloze doelen, de activiteit haar winstgevende aard niet ontneemt [8](#page=8).
#### 1.3.3 Uitsluitingen van vennootschapsbelasting
Bepaalde instellingen, hoewel aan de bovenstaande voorwaarden voldaan, worden vrijgesteld van vennootschapsbelasting en onderworpen aan de rechtspersonenbelasting (RPB) krachtens artikel 180, 181 en 182 WIB [9](#page=9).
##### 1.3.3.1 Onvoorwaardelijke uitsluiting (art. 180 WIB)
Deze uitsluiting geldt voor diverse publieke rechtspersonen, waaronder:
* Intercommunales, verenigingen, samenwerkingsverbanden en autonome gemeentebedrijven die een ziekenhuis uitbaten [9](#page=9).
* Instellingen die mindervaliden, bejaarden, beschermde minderjarigen of behoeftigen bijstaan [9](#page=9).
* De Nationale Maatschappij voor Krediet aan de Nijverheid (NMK), de Nationale Maatschappij voor Krediet aan KMO's (SMK) en de Belgische Maatschappij voor Financiering van de Nijverheid (Belfin) [9](#page=9).
* De Vlaamse, Waalse en Brusselse maatschappijen voor intercommunaal vervoer met hun exploitatiemaatschappijen [9](#page=9).
* Afvalwaterzuiveringsmaatschappijen [9](#page=9).
* Vennootschappen van publiek recht met sociaal oogmerk zoals Enabel, Belgisch Ontwikkelingsagentschap [9](#page=9).
* Naamloze vennootschap van publiek recht Infrabel [9](#page=9).
* Vennootschap van publiek recht met sociaal oogmerk Aseva [9](#page=9).
##### 1.3.3.2 Voorwaardelijke uitsluiting (art. 181 WIB)
Onder bepaalde voorwaarden worden volgende vzw's en rechtspersonen uitgesloten:
* Beroepsverenigingen (vzw) en hun sociale werkgeversbijdragen [9](#page=9).
* Sociale verzekeringskassen, verenigingen voor onderwijs, gezins- en bejaardenhulp, en verenigingen voor de organisatie van handelsbeurzen en tentoonstellingen, opgericht onder vorm van een vzw [9](#page=9).
Dit geldt enkel indien ze zich uitsluitend of hoofdzakelijk bezighouden met verrichtingen uit de zogenaamde bevoorrechte sectoren [9](#page=9).
##### 1.3.3.3 Toegelaten verrichtingen (art. 182 WIB)
VZW's en andere rechtspersonen die niet onder art. 180 of 181 WIB vallen, kunnen toch aan de vennootschapsbelasting ontsnappen als ze zich beperken tot een aantal specifieke verrichtingen, die niet als winstgevend worden aangemerkt:
* Alleenstaande of uitzonderlijke verrichtingen (bv. sporadisch organiseren van bals, tombola's) [9](#page=9).
* Verrichtingen bestaande uit het innen van fondsen ingezameld in het kader van de statutaire opdracht (bv. pensioenrossen en stichtingen o.v.v. een VZW) [9](#page=9).
* Verrichtingen die enkel bijkomstig op nijverheids-, handels- of landbouwverrichtingen betrekking hebben en niet volgens nijverheids- of handelsmethoden worden uitgevoerd [9](#page=9).
De 'bijkomstigheid' wordt beoordeeld aan de hand van het verwantheidscriterium (de onbaatzuchtige hoofdwerkzaamheid is niet mogelijk zonder de bijkomstige bedrijvigheid) en het kwantitatieve criterium (het aantal ingezette personen en het belang van de gebruikte middelen t.o.v. de onbaatzuchtige hoofdactiviteit). Beide criteria moeten jaarlijks afzonderlijk gecontroleerd worden [9](#page=9).
**Voorbeeld:** Een VZW die bijkomstig kaas maakt, of een VZW-voetbalclub die een cafetaria uitbaat [9](#page=9).
De praktijk toont dat het bepalen van de grens tussen rechtspersonenbelasting en vennootschapsbelasting voor VZW's vaak complex is [9](#page=9).
#### 1.3.4 Rechtspersonenbelasting (RPB)
Indien er geen sprake is van exploitatie, geen winstgevende verrichtingen worden gesteld, of deze slechts van bijkomstige aard zijn, worden de inkomsten belast in de rechtspersonenbelasting (RPB). De beoordeling of een bedrijvigheid hoofdstedelijk is, hangt af van de kwantitatieve verhouding tussen belangeloze en winstgevende activiteiten [8](#page=8).
**Voorbeelden van VZW's onderworpen aan RPB:**
* Een VZW voor informatie- en gezinsplanning waar de inkomsten uit medische behandelingen als bijkomstig worden beschouwd [8](#page=8).
* Een VZW met het doel het aanmoedigen en verbeteren van het paard, waarbij occasioneel paardenkoersen georganiseerd worden, maar het hoofddoel belangeloos is [8](#page=8).
* Een VZW die vieringen verzorgt, waarbij de activiteiten niet als winstgevend worden aangemerkt wegens onvoldoende inkomsten, grotendeels vrijwilligerswerk en onvoldoende directe inkomsten om kosten te dekken [8](#page=8).
* Een VZW voor sociaal toerisme die 3 commerciële activiteiten opstart nadat subsidies wegvallen, waarbij de handelsactiviteiten noodzakelijk zijn om het sociale doel te realiseren [8](#page=8).
* Een VZW die beginnende artiesten begeleidt en een café uitbaat met de inzet van vrijwilligers, waarbij de café-exploitatie bijkomstig is [8](#page=8).
Er is geen combinatie mogelijk van rechtspersonenbelasting en vennootschapsbelasting [8](#page=8).
#### 1.3.5 Sociale onderneming (SO)
Sociale ondernemingen, georganiseerd via VZW's of CV's, streven naar een positieve maatschappelijke impact. 'Doelmaximalisatie' is hierbij belangrijker dan 'winstmaximalisatie' [11](#page=11).
Een SO is normaal aan de vennootschapsbelasting onderworpen, maar de administratie aanvaardt dat een SO aan de RPB onderworpen wordt indien:
* Ze zich uitsluitend of hoofdzakelijk bezighoudt met verrichtingen uit de bevoorrechte sectoren aangeduid in art. 182 WIB [10](#page=10).
* De overgrote meerderheid van de financiële opbrengsten bestemd wordt voor de financiering van giften voor filantropische projecten en verenigingen [11](#page=11).
Voor de CV, erkend als sociale onderneming, geldt dat als ze geen vermogensvoordeel uitkeert, ze zich mogelijk moet omvormen naar een VZW, tenzij ze statutair dividenduitkeringen uitsluit en de oude regeling voor VSO's van toepassing is [10](#page=10).
#### 1.3.6 Landbouwonderneming
Een landbouwvennootschap wordt belast in hoofde van haar leden of vennoten (art. 29 WIB), tenzij de vennootschap expliciet opteert voor de vennootschapsbelasting. De VOF of CommV, erkend als landbouwonderneming, behoudt fiscale transparantie. Een BV of CV, erkend als landbouwonderneming, wordt steeds onderworpen aan de vennootschapsbelasting [10](#page=10).
---
# Krachtlijnen van de vennootschapsbelasting
Dit onderdeel belicht de kernaspecten van de vennootschapsbelasting, waaronder de bepaling van de belastbare basis, de tariefstructuur, de concepten belastbaar tijdperk en aanslagjaar, en recente hervormingen [12](#page=12).
### 2.1 Vaststelling van de belastbare basis
De belastbare basis van een vennootschap wordt, net als bij natuurlijke personen voor de personenbelasting (PB), bepaald op basis van vier inkomstensoorten: onroerende goederen, roerende goederen, beroepsinkomsten en diverse inkomsten. In de personenbelasting worden deze inkomsten gegroepeerd en onderworpen aan specifieke regels en tarieven. Voor vennootschappen geldt echter een fundamenteel verschil: hun volledige vermogen wordt geacht te worden aangewend voor winstgevende bedrijvigheid, waardoor alle inkomsten het karakter van beroepsinkomsten krijgen en als bedrijfswinsten worden aangemerkt. Zelfs private inkomsten, zoals die uit verhuurde eigendommen of beleggingen, worden geacht een bedrijfskarakter te hebben zodra ze in de vennootschap worden ingebracht [12](#page=12).
De fiscale winst wordt afgeleid van de boekhoudkundige winst, maar er is geen sprake van een één-op-één relatie. Het Wetboek Inkomstenbelastingen (WIB) hanteert soms specifieke definities voor bepaalde begrippen (bv. binnenlandse vennootschap, gerevaloriseerde waarde) die fiscaal als dusdanig moeten worden gehanteerd. Voor andere begrippen, zoals materiële en immateriële vaste activa, prevaleert het boekhoudrecht, tenzij het fiscaal recht specifieke afwijkingen voorziet. Het is cruciaal dat de fiscale winstbepaling uitgaat van de Belgische boekhoudregels, wat betekent dat activa worden gewaardeerd tegen hun aanschaffingswaarde (verminderd met afschrijvingen) en niet tegen marktwaarde. Forfaitaire bepalingen van inkomsten en kosten, zoals in de personenbelasting, zijn in de vennootschapsbelasting niet toegestaan [13](#page=13).
#### 2.1.1 Gevolg van de boekhoudwetgeving op de fiscale winst
* **Waardering van voorraden:** Bij een grote variëteit aan producten met hoge omloopsnelheid mogen deze gewaardeerd worden tegen verkoopprijs, verminderd met een winstcoëfficiënt [13](#page=13).
* **Afschrijvingen:** Boekhoudkundige herwaarderingsmeerwaarden worden fiscaal niet erkend; enkel afschrijvingen op de aanschaffingswaarde komen in aanmerking [13](#page=13).
* **Verworpen uitgaven:** Kosten die niet voldoen aan de criteria van een beroepskost moeten worden toegevoegd aan de belastbare basis [14](#page=14).
* **Verborgen reserves:** Reserves die niet correct zijn aangelegd of zichtbaar gemaakt, kunnen leiden tot correcties [14](#page=14).
> **Tip:** Ongeacht of het om exploitatie-, niet-recurrente, of inkomsten uit activa gaat, alle reële inkomsten en lasten moeten op een of andere manier in de resultatenrekening terug te vinden zijn [13](#page=13).
#### 2.1.2 Indeling van de winst volgens bestemming
De belastbare winst wordt vastgesteld op basis van de goedgekeurde jaarrekening, waarbij zowel uitgekeerde als niet-uitgekeerde winsten belastbaar zijn. De in principe belastbare winst kan worden samengesteld uit [14](#page=14):
1. Aangroei van de reserves (wettelijke reserves, beschikbare reserves, over te dragen winst, verborgen reserves) [14](#page=14).
2. Verworpen uitgaven (bv. roerende voorheffing, vennootschapsbelasting) [14](#page=14).
3. Dividenden (belastbaar gedeelte van uitgekeerde winst) [14](#page=14).
De niet-uitgekeerde winst is gelijk aan de aangroei van de reserves plus de verworpen uitgaven [14](#page=14).
> **Voorbeeld:** Een boekhoudkundige winst kan na fiscale correcties en toebedeling aan reserves en dividenden leiden tot een hoger fiscaal belastbare winst [15](#page=15).
#### 2.1.3 Gedeeltelijke vrijstelling van winst
Naast het corrigeren van de belastbare winst naar boven toe (verworpen uitgaven, verborgen reserves), bestaan er ook wettelijke bepalingen die ertoe leiden dat bepaalde bestanddelen van de boekwinst niet belastbaar zijn. Dit kan leiden tot aanpassingen in mindering op de boekwinst, bijvoorbeeld bij bepaalde gerealiseerde meerwaarden [15](#page=15).
#### 2.1.4 Het belastbare inkomen van de vennootschap
De vaststelling van de in principe belastbare winst is de eerste stap. Deze winst kan vervolgens worden verminderd met verschillende aftrekken, mits dit niet leidt tot een fiscaal verlies [16](#page=16):
* Indeling van de winst naar oorsprong (België, landen met/zonder verdrag) [16](#page=16).
* Aftrek van bij verdrag vrijgestelde winsten en andere niet-belastbare elementen [16](#page=16).
* Aftrek van definitief belaste inkomsten [16](#page=16).
* Aftrek voor innovatie-inkomsten [16](#page=16).
* Investeringsaftrek [16](#page=16).
* Aftrek groepsbijdrage [16](#page=16).
Daarnaast kan er een beperkte aftrek zijn voor gecumuleerde bedragen zoals overgedragen DBI-aftrek, overgedragen aftrek voor innovatie-inkomsten, overgedragen verliezen, en overgedragen notionele intrestaftrek [16](#page=16).
> **Tip:** Een vennootschap met een boekhoudkundig verlies kan toch belastingen verschuldigd zijn omwille van verworpen uitgaven. Omgekeerd kan een vennootschap met een aanzienlijke boekwinst door fiscale aftrekken geen belastbare winst overhouden [16](#page=16).
### 2.2 Algemene aanduiding van de tarieven
De belastbare winst wordt onderworpen aan een basistarief van 25%. KMO-vennootschappen die aan bepaalde voorwaarden voldoen (zoals het uitkeren van een bezoldiging van minstens 45.000 dollars aan minstens één bedrijfsleider) kunnen genieten van een verminderd tarief van 20% op de eerste schijf van 100.000 dollars belastbare winsten [16](#page=16).
Daarnaast zijn er bijzondere tarieven, bijvoorbeeld voor geheime commissielonen, die belast worden tegen 50% of 100%. De tarieven van de vennootschapsbelasting worden niet verhoogd met gemeentebelastingen [16](#page=16).
Sinds 1962 wordt de vennootschapsbelasting beschouwd als een aanvulling op de personenbelasting op dividenden. De totale belastingdruk op een dividend kan hierdoor oplopen tot 47,50%, wat dicht in de buurt komt van het hoogste tarief in de PB (50%) [16](#page=16).
### 2.3 De begrippen belastbaar tijdperk en aanslagjaar
Het **belastbare tijdperk** van winsten wordt bepaald door het (boek)jaar waarin een zekere en vaststaande vordering ontstaat [17](#page=17).
* Als het boekjaar eindigt op 31 december, is het belastbare tijdperk gelijk aan het kalenderjaar (N) en het aanslagjaar het volgende jaar (N+1) [17](#page=17).
* Als het boekjaar niet op 31 december eindigt, wordt het aanslagjaar genoemd naar het kalenderjaar waarin het boekjaar eindigt [17](#page=17).
Een boekjaar kan langer of korter dan 12 maanden zijn (maximaal 24 maanden min één dag), maar dit heeft geen invloed op de bepaling van het aanslagjaar. De fiscale wetgever tracht wijzigingen van het boekjaar te vermijden die bedoeld zijn om de toepassing van gunstige of ongunstige fiscale maatregelen te manipuleren, door dit expliciet te verbieden in de wettekst [17](#page=17).
> **Voorbeeld:** Een wet van 25 december 2017 verbiedt wijzigingen aan de afsluitdatum van het boekjaar die vanaf 26 juli 2017 werden aangebracht, om te voorkomen dat vennootschappen het boekjaar aanpassen om eerder te profiteren van voordelige maatregelen of nadelige maatregelen uit te stellen [17](#page=17).
### 2.4 Wet op de hervorming van de vennootschapsbelasting
De hervorming van de vennootschapsbelasting werd in drie fases geïmplementeerd [17](#page=17):
* **Eerste fase:** Vanaf aanslagjaar 2019 voor belastbare tijdperken die ten vroegste op 1 januari 2018 aanvangen [17](#page=17).
* **Tweede fase:** Vanaf aanslagjaar 2020 voor belastbare tijdperken vanaf 1 januari 2019 [17](#page=17).
* **Derde fase:** Vanaf aanslagjaar 2021 voor belastbare tijdperken vanaf 1 januari 2020 [17](#page=17).
De klemtonen van deze hervorming liggen op aanslagjaren 2019 en 2021 [17](#page=17).
> **Opmerking:** Er zijn uitzonderingen waarbij de datum van inwerkingtreding niet gekoppeld is aan een aanslagjaar, zoals de afschaffing van degressieve afschrijvingen voor activa verkregen vanaf 1 januari 2020 [18](#page=18).
### 2.5 Aangifte
Sinds aanslagjaar 2005 is de elektronische indiening van de aangifte vennootschapsbelasting mogelijk, en vanaf aanslagjaar 2014 verplicht. Enkel wanneer de vennootschap of haar gemachtigde niet over de nodige geïnformatiseerde middelen beschikt, wordt een papieren aangifte getolereerd mits jaarlijkse schriftelijke aanvraag [18](#page=18).
Bij het aangifteformulier moeten diverse bijlagen gevoegd worden, zoals de jaarrekening (indien niet neergelegd bij de Balanscentrale), verslagen van de algemene vergadering, en attesten voor belastingkredieten. Deze documenten vormen een integrerend deel van de aangifte; ontbrekende documenten kunnen leiden tot een aangifte met een vormgebrek die rechtgezet moet worden. Bij elektronische aangiftes (Biztax) wordt de correctheid van bijlagen geforceerd door foutmeldingen indien deze niet correct zijn ingevuld [18](#page=18).
De aangifte moet ingevuld, gewaarmerkt, gedagtekend en ondertekend worden door een persoon die de vennootschap kan binden, of diens volmachtdrager. De curator van een gefailleerde vennootschap blijft jaarlijks aangifteplichtig tot de datum van vereffening [18](#page=18).
#### 2.5.1 Termijn van aangifte
De uiterste datum van indiening van de aangifte wordt bepaald door de laatste dag van de zevende maand volgend op het afsluiten van het boekjaar. Er is echter een vaste indieningsdatum voor vennootschappen en rechtspersonen met een boekjaar dat afsluit op 31 december of uiterlijk eind februari van het volgende jaar: 30 september van het aanslagjaar [19](#page=19).
> **Voorbeeld:** De aangifte voor een boekjaar dat eindigt op 31 december 2024 moet uiterlijk op 30 september 2025 ingediend worden [19](#page=19).
### 2.6 Ruling of voorafgaand akkoord (voorafgaande beslissing)
Een ruling is een juridische handeling waarbij de FOD Financiën vaststelt hoe de wet wordt toegepast op een specifieke situatie of verrichting die fiscaal nog geen uitwerking heeft gehad. Rulings bieden rechtszekerheid aan de belastingplichtige en binden de administratie gedurende een periode van 5 jaar [20](#page=20).
Het concept van rulings werd versterkt door het toenemend gebruik van begrippen als 'rechtmatige behoeften van financiële of economische aard' en 'fiscaal misbruik'. Er zijn echter zeven gevallen waarin geen ruling mogelijk is, waaronder de belastingtarieven, berekening van de belasting, en sancties. Rulings kunnen evenmin aangevraagd worden indien essentiële elementen betrekking hebben op een vluchtland dat niet samenwerkt met de OESO [20](#page=20).
### 2.7 Cooperative Tax Compliance Program (CTCP)
Sinds eind 2018 is er een pilootproject voor de controle van 'zeer grote ondernemingen' waarbij de focus verschuift van controle van het verleden naar controle van het heden. Op vrijwillige basis wordt tussen de onderneming en de administratie een overeenkomst gesloten waarin de onderneming inzage verstrekt, een dialoog aangaat over fiscale planning en risico's, en een robuust fiscaal risicobeheersingssysteem heeft. In ruil hiervoor krijgt de onderneming een vast aanspreekpunt en een snellere rechtszekerheid [20](#page=20) [21](#page=21).
### 2.8 Bindende kracht van de jaarrekening
De goedgekeurde jaarrekening bindt de vennootschap, bestuurders en aandeelhouders. Het bindende karakter is echter niet absoluut; fouten kunnen leiden tot correcties. Artikel 3:19 van het Wetboek Vennootschappen (WV) voorziet in vrijwillige en verplichte correcties van de jaarrekening, zowel bij materiële fouten als bij dwaling in rechte of feite [21](#page=21).
Een verbeterde jaarrekening is tegenstelbaar aan de fiscus indien een materiële vergissing of dwaling kan worden aangetoond. Een 'beslissing' (juridische vergissing of onjuiste interpretatie) kan niet worden teruggekomen. Materiële vergissingen omvatten onder andere rekenfouten, schrijffouten, boekingen van verkeerde bedragen of op verkeerde posten, en schendingen van het boekhoudrecht. Een nieuwe goedkeuring door de algemene vergadering is vereist, behalve bij louter materiële correcties. Een keuze in de boekhoudkundige verwerking, zoals de eenmalige opname van een rentesubsidie, wordt niet beschouwd als een materiële vergissing [21](#page=21).
---
# KMO-vennootschap: definitie en fiscale gunstmaatregelen
Dit onderwerp verklaart wat een KMO-vennootschap is en welke fiscale voordelen hieraan verbonden zijn, inclusief de criteria voor kleine en microvennootschappen.
### 3.1 Inleiding tot KMO-vennootschappen en Fiscale Gunstmaatregelen
België kent een aanzienlijk aantal KMO's, en om deze te ondersteunen, zijn er specifieke fiscale gunstmaatregelen voorzien. Vóór 2009 bestond er echter veel verwarring rond de definitie van een KMO, met diverse criteria die naast of door elkaar werden gehanteerd. Na een uitspraak van het Grondwettelijk Hof is er naar een uniformere benadering gezocht [23](#page=23).
Enkel KMO-vennootschappen komen in aanmerking voor een reeks specifieke fiscale voordelen. Deze gunstmaatregelen omvatten onder andere [23](#page=23):
* Toepassing van een verlaagd tarief vennootschapsbelasting van 20% in plaats van 25% op de eerste schijf van 100.000,00 euro belastbare winsten [23](#page=23).
* Toegang tot de gewone investeringsaftrek [23](#page=23).
* Een specifieke investeringsaftrek voor investeringen in beveiliging en digitale activa [23](#page=23).
* Vrijstelling van belastingvermeerdering bij onvoldoende voorafbetalingen gedurende de opstartfase [23](#page=23).
* Mogelijkheid tot een roerende voorheffing van 15% op uitgekeerde dividenden (voor WPRbis-aandelen) [23](#page=23).
* De mogelijkheid om een liquidatiereserve aan te leggen met interessante uitkeringsmogelijkheden [23](#page=23).
* De mogelijkheid om bijkomende kosten (bij een investering) ineens af te trekken [23](#page=23).
* Een hogere vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing [23](#page=23).
* Geen beperking op de aftrek van overgedragen verliezen gedurende de eerste 4 boekjaren na oprichting [23](#page=23).
* Geen minimumbezoldiging vereist gedurende de eerste 4 boekjaren voor het verkrijgen van het verminderd basistarief [23](#page=23).
* Verhoogde kostenaftrek tot 120% voor bijkomende kosten gelinkt aan de verplichte elektronische facturatie vanaf 1 januari 2026 [23](#page=23).
Sommige fiscale faciliteiten voor KMO's zijn inmiddels geschrapt, zoals de volledige afschrijvingsannuïteit tijdens het jaar van aanschaffing van een activum en de mogelijkheid om bijkomende kosten bij aanschaf van een activum naar wens ten laste van het resultaat te leggen; deze faciliteiten zijn niet langer van toepassing voor activa verkregen of tot stand gebracht vanaf 1 januari 2020 [23](#page=23).
### 3.2 Definities: Kleine, Micro, Grote Vennootschap en Groep van Beperkte Omvang
Om in aanmerking te komen voor de fiscale voordelen, moet een vennootschap zich kwalificeren als een KMO volgens de criteria in artikel 1:24-25 van het Wetboek Vennootschappen en Verenigingen (WVV). Dit betekent dat de vennootschap moet voldoen aan de criteria om als een kleine of microvennootschap te worden aangemerkt. Vennootschappen die niet aan deze criteria voldoen, worden als 'groot' beschouwd. Het WVV definieert niet concreet wat een 'grote vennootschap' is, maar stelt dat het een vennootschap is die geen kleine vennootschap of microvennootschap is. Daarnaast bestaat ook het concept van een 'groep van beperkte omvang', wat voornamelijk relevant is voor rapporteringsverplichtingen. Op puur fiscaal vlak zijn enkel de aanduidingen 'klein' of 'groot' van betekenis [23](#page=23) [24](#page=24).
#### 3.2.1 Kleine vennootschap
Een kleine vennootschap is gedefinieerd in artikel 2, §1, 5e, bis WIB als een vennootschap die op grond van artikel 1:24, §§ 1 tot 6 WVV als kleine vennootschap wordt aangemerkt, of die, wanneer artikel 1:24 niet van toepassing is, op overeenkomstige wijze beantwoordt aan de criteria in dat artikel [24](#page=24).
> **Tip:** Vzw's die onderworpen worden aan de vennootschapsbelasting, kunnen, mits ze voldoen aan de criteria in art. 1:24, §§ 1 tot 6 WVV, aanspraak maken op de fiscale voordelen voor kleine vennootschappen, zelfs indien ze vennootschapsrechtelijk geen vennootschap zijn [24](#page=24).
#### 3.2.2 Microvennootschap
Een microvennootschap is een subcategorie van de kleine vennootschap. Het WVV definieert een microvennootschap in artikel 1:25 als een 'kleine vennootschap met rechtspersoonlijkheid' die op balansdatum van het laatst afgesloten boekjaar geen dochter- of moedervennootschap is en die niet meer dan één van de volgende criteria overschrijdt [28](#page=28) [29](#page=29):
* Jaargemiddelde van het aantal werknemers: 10 [28](#page=28).
* Jaaromzet, exclusief btw: 700.000 euro [28](#page=28).
* Balanstotaal: 350.000 euro [28](#page=28).
Microvennootschappen hebben minder rapporteringsverplichtingen en kunnen nog genieten van bijkomende voordelen, zoals een hogere vrijstelling inzake doorstorting van bedrijfsvoorheffing voor startende ondernemingen en een federale belastingvermindering van 45% voor investeerders die nieuwe aandelen verwerven van een startende microvennootschap [29](#page=29).
#### 3.2.3 Groep van beperkte omvang
Een groep van beperkte omvang wordt gedefinieerd in artikel 1:26 WVV. Het betreft een moedervennootschap van een groep die één of meerdere dochtervennootschappen controleert, of vennootschappen die een consortium vormen. Deze groepen worden als zodanig beschouwd indien maximaal één van de volgende criteria wordt overschreden op geconsolideerde basis [29](#page=29):
* Jaargemiddelde van het aantal werknemers: 250 [29](#page=29).
* Jaaromzet, exclusief btw: 34.000.000,00 euro [29](#page=29).
* Balanstotaal: 17.000.000 euro [29](#page=29).
Voor boekjaren die na 31 december 2023 aanvangen, worden de drempels verhoogd:
* Jaargemiddelde van het aantal werknemers: 250 [29](#page=29).
* Jaaromzet, exclusief btw: 42.500.000 euro [29](#page=29).
* Balanstotaal: 21.250.000 euro [29](#page=29).
De aanmerking als 'groep van beperkte omvang' heeft voornamelijk impact op de rapporteringsverplichtingen, waarbij de moedervennootschap vrijgesteld kan worden van consolidatie [29](#page=29).
### 3.3 De Criteria voor Classificatie
De indeling van vennootschappen in kleine, grote en microvennootschappen gebeurt op basis van een aantal criteria, die vastgelegd zijn in artikel 1:24 WVV en gebaseerd zijn op Europese richtlijnen. Deze criteria zijn het gemiddeld personeelsbestand, de jaaromzet (exclusief btw) en het balanstotaal, telkens op de balansdatum van het laatst afgesloten boekjaar [24](#page=24) [25](#page=25).
#### 3.3.1 Groottecriteria volgens Accountancyrichtlijn 2013/34/EU (omgezet met wet van 18.12.2015)
Kleine vennootschappen mogen op balansdatum van het laatst afgesloten boekjaar niet meer dan één van de volgende criteria overschrijden [25](#page=25):
* Jaargemiddelde van het personeelsbestand: 10 [25](#page=25).
* Jaaromzet, exclusief btw: 9.000.000 euro [25](#page=25).
* Balanstotaal: 4.500.000 euro [25](#page=25).
#### 3.3.2 Groottecriteria volgens Accountancyrichtlijn 2023/272/EU (omgezet met wetten van 28.03.2024 en 28.05.2024)
Gezien de inflatie worden de drempelwaarden aangepast voor boekjaren die een aanvang nemen na 31 december 2023 [25](#page=25):
* Jaargemiddelde van het aantal werknemers: 50 [25](#page=25).
* Jaaromzet (excl. btw): 11.250.000 euro [25](#page=25).
* Balanstotaal: 6.000.000 euro [25](#page=25).
Deze aangepaste drempelwaarden zijn van toepassing op boekjaren die een aanvang nemen na 31 december 2023, maar door het principe van 'uitgestelde werking' zijn de gevolgen pas op termijn voelbaar. De uitgestelde werking houdt in dat een overschrijding van criteria (of het niet langer overschrijden) pas gevolgen heeft als dit zich gedurende twee opeenvolgende boekjaren voordoet [25](#page=25).
> **Tip:** Er is een eenmalige uitzondering op de uitgestelde werking voor de opstelling en openbaarmaking van jaarrekeningen die ondernemingen afsluiten na 31 december 2023. Voor die afsluiting wordt enkel rekening gehouden met de verhoogde bedragen voor jaaromzet en balanstotaal van het betrokken boekjaar [25](#page=25).
#### 3.3.3 Toepassing voor startende vennootschappen
Voor vennootschappen die met hun bedrijf starten, worden de criteria voor de eerste keer te goeder trouw geschat aan het begin van het boekjaar. Indien uit deze schatting blijkt dat meer dan één criterium zal worden overschreden gedurende het eerste boekjaar, moet hiermee onmiddellijk rekening worden gehouden [26](#page=26).
#### 3.3.4 Boekjaar omvat geen 12 maanden
Indien een boekjaar uitzonderlijk een duur heeft van minder of meer dan twaalf maanden (maximaal 24 maanden min één kalenderdag), wordt de jaaromzet (excl. btw) vermenigvuldigd met een breuk waarbij de teller 12 is en de noemer het aantal maanden van het betrokken boekjaar, waarbij elke begonnen maand voor een volle maand wordt geteld [26](#page=26).
> **Voorbeeld:** Een vennootschap met een boekjaar van 10 maanden en een omzet van 6.750.000,00 euro (excl. btw) heeft een herschaalde omzet van 6.750.000,00 euro \* (12/10) = 8.100.000,00 euro. Deze omzet wordt dan getoetst aan de limieten [26](#page=26).
#### 3.3.5 Bepaling van het gemiddeld personeelsbestand
Het gemiddeld aantal tewerkgestelde werknemers wordt berekend als het gemiddelde van het aantal werknemers uitgedrukt in voltijdse equivalenten (VTE) dat geregistreerd is in de DIMONA-databank per einde van elke maand van het boekjaar. Voor deeltijdse werknemers wordt de berekening gedaan op basis van het contractueel overeengekomen aantal te presteren uren, gerelateerd aan de normale arbeidsduur van een vergelijkbare voltijdse werknemer [26](#page=26).
#### 3.3.6 Bepaling van de jaaromzet
Indien de opbrengsten uit het gewoon bedrijf voor meer dan de helft bestaan uit opbrengsten die niet aan de post "omzet" beantwoorden, dient voor de toepassing van de criteria de jaaromzet te worden gedefinieerd als het totaal van de bedrijfs- en financiële opbrengsten, met uitsluiting van niet-relevante opbrengsten. De 'opbrengsten uit het gewoon bedrijf' omvatten de bedrijfsopbrengsten (70: omzet; 71: wijzigingen in voorraden en bestellingen in uitvoering; 72: intern geproduceerde vaste activa; 74: andere bedrijfsopbrengsten) en de financiële opbrengsten. Niet-relevante opbrengsten regulariseringen van belastingen en onttrekkingen aan belastingvrije reserves en uitgestelde belastingen maken geen deel uit van de opbrengsten uit het gewoon bedrijf [27](#page=27) .
> **Voorbeeld:** Een vennootschap met een omzet van 4.000.000,00 euro en andere opbrengsten (zoals verhuur onroerende goederen en opbrengsten uit vorderingen) die samen 8.000.000,00 euro bedragen, heeft een totale opbrengst van 12.000.000,00 euro. De opbrengsten uit gewoon bedrijf bedragen 4.000.000,00 euro, wat minder is dan de helft van de totale opbrengsten. De te beschouwen jaaromzet is dan 12.000.000,00 euro min de meerwaarden op realisatie van vaste activa (3.000.000,00 euro), resulterend in 9.000.000,00 euro, wat nog steeds onder de limiet van 11.250.000,00 euro ligt [27](#page=27).
#### 3.3.7 Bepaling van het balanstotaal
Het balanstotaal is de totale boekwaarde van de activa zoals deze blijkt uit het balansschema dat is vastgesteld bij koninklijk besluit ter uitvoering van artikel 3:2, §1 WVV [27](#page=27).
#### 3.3.8 Verbonden vennootschappen en consolidatie
Wanneer vennootschappen met elkaar verbonden zijn in de zin van artikel 1:20 WVV, worden de criteria inzake omzet en balanstotaal berekend op geconsolideerde basis. Het aantal werknemers wordt opgeteld. In bepaalde gevallen kunnen de grenzen voor balanstotaal en netto-omzet met 20% worden verhoogd indien bepaalde consolidatieverrichtingen niet worden uitgevoerd [27](#page=27).
Fiscaal gezien geldt de beoordeling op basis van de cijfers van de volledige groep niet enkel voor de uiteindelijke moedervennootschap, maar ook voor alle andere vennootschappen die tot de groep behoren. Dit kan ertoe leiden dat een individuele dochtervennootschap fiscaal als groot wordt beschouwd, ook al mag ze vennootschapsrechtelijk een verkort schema van de jaarrekening neerleggen [28](#page=28).
> **Voorbeeld:** NV X (boekjaar 1 sep 2023 - 31 aug 2024) verwerft 51% van de aandelen van NV Y op 1 april 2024. Op geconsolideerde basis voor het boekjaar 2023/2024 blijken twee parameters (personeelsbestand en balanstotaal) de limieten te overschrijden. De NV X vult op haar aangifte in dat ze verbonden is en geeft de geconsolideerde parameters in. Het consistente beginsel vereist dat de parameters van de twee voorafgaande boekjaren worden geraadpleegd om te bepalen of NV X klein is en dus van KMO-voordelen kan genieten [30](#page=30).
### 3.4 Aangifte
Bij de aangifte vennootschapsbelasting moet de grootte van de vennootschap worden aangeduid. Met betrekking tot de boekjaren die na 31 december 2023 aanvangen, worden specifieke drempels gehanteerd voor het jaargemiddelde van het aantal werknemers de jaaromzet (exclusief btw: 900.000 euro) en het balanstotaal (450.000 euro). De uitgestelde werking is hier ook voor één keer niet van toepassing op de opstellingen en openbaarmaking van de jaarrekeningen die na 31 december 2023 worden afgesloten [10](#page=10) [29](#page=29).
Indien een vennootschap verbonden is met andere vennootschappen, dienen de parameters voor personeelsbestand, jaaromzet en balanstotaal op geconsolideerde basis te worden ingevuld in de aangifte. Indien de vennootschap niet verbonden is, worden deze parameters op niet-geconsolideerde basis ingevuld [30](#page=30).
> **Belangrijk:** De kwalificatie als 'klein' verleent toegang tot diverse fiscale gunstmaatregelen. De bewijslast hiervan ligt bij de vennootschap zelf die de voordelen vraagt [30](#page=30).
---
# Studie van de belastbare inkomsten
Dit deel vergelijkt de belastbare inkomsten onder de personenbelasting en vennootschapsbelasting, met specifieke aandacht voor roerende en beroepsinkomsten [31](#page=31).
### 4.1 Inkomsten uit onroerende goederen
Bij vennootschappen zijn de algemene artikelen 7 tot 16 van het Wetboek van Inkomstenbelastingen (WIB) niet van toepassing. In plaats daarvan worden enkel de werkelijke opbrengsten en kosten in aanmerking genomen, net zoals bij natuurlijke personen die deze goederen voor winstgevende activiteiten inzetten [31](#page=31).
* **Niet-verhuurde onroerende goederen:** Het kadastraal inkomen wordt geacht begrepen te zijn in de winst [31](#page=31).
* **Verhuurde onroerende goederen:** Het werkelijke nettobedrag van de huurinkomsten wordt opgenomen in de belastbare basis. Aan de opbrengstenzijde worden de ontvangen huur en genoten huurvoordelen opgenomen. Aan de kostenzijde zijn dit afschrijvingen, werkelijke onderhouds- en herstellingskosten (geen forfaits) en de onroerende voorheffing [31](#page=31).
### 4.2 Inkomsten uit roerende goederen
De belastbare basis van inkomsten uit roerende goederen kan aanzienlijk verschillen naargelang de belastbare persoon een particulier of een vennootschap is [31](#page=31).
#### 4.2.1 Inkomsten uit de verhuring, verpachting en concessie van roerende goederen
Net zoals bij onroerende goederen, worden de reële lasten afgetrokken van de reële opbrengsten; forfaits zijn niet toegestaan [31](#page=31).
#### 4.2.2 Inkomsten uit belegde kapitalen
##### 4.2.2.1 Verschillen met personenbelasting
* De vrijstelling van 1.020,00 euro (aanslagjaar 2025) voor interesten uit gewone spaarboekjes is niet van toepassing voor vennootschappen [31](#page=31).
* De bevrijdende roerende voorheffing (RV) is beperkt tot het domein van de personenbelasting [31](#page=31).
##### 4.2.2.2 Regeling voor interesten en dividenden
1. **Particuliere persoon, onderworpen aan de personenbelasting:**
Het brutodividend of -intrest wordt belast, waarna de 30% roerende voorheffing wordt afgetrokken, resulterend in een netto bedrag. Dit netto bedrag kan facultatief worden aangegeven en is dan afzonderlijk belastbaar tegen 30%. De totale belastingdruk bedraagt 30% [31](#page=31).
2. **Handelaar, onderworpen aan de personenbelasting:**
Als de belegging tot het bedrijfsvermogen behoort, wordt de intrest of het dividend belast tegen het progressieve tarief van de personenbelasting (artikel 37 WIB) [32](#page=32).
3. **Binnenlandse vennootschap:**
* **Dividend:** Wanneer vennootschap A een dividend ontvangt van vennootschap B, is er een risico op dubbele belasting. Om dit te vermijden, kan vennootschap A, onder strikte voorwaarden, 100% van het belastbaar dividend in aftrek brengen via de regeling van 'definitief belaste inkomsten' (DBI-aftrek). Dit principe stelt dat eenmaal een inkomen belast is, het voldoende belast is [32](#page=32).
* **Zonder DBI-aftrek:** Bruto dividend min 30% RV is netto dividend. Dit netto dividend wordt verhoogd met de verworpen uitgave (RV) en is bijgevolg belastbaar. De globale belastingdruk bedraagt 25% (30% - 5%) [32](#page=32).
* **Met DBI-aftrek:** Na aftrek van 30% RV en de DBI-aftrek, is er 0,00 belastbaar inkomen. De roerende voorheffing van 30% wordt teruggekregen na aftrek van 5% (het deel dat effectief aan de vennootschap wordt toegekend), wat resulteert in een netto RV van 25% [32](#page=32).
* De globale belastingdruk bedraagt meestal 25%, eventueel 20% voor KMO's. In bepaalde gevallen (bijvoorbeeld bij een dochtervennootschap) wordt er geen verdere belasting geheven op het dividend, en wordt de RV tussen de vennootschappen niet ingehouden [32](#page=32).
#### 4.2.3 Forfaitair gedeelte van de buitenlandse belasting (FBB)
Het FBB (artikelen 285 tot 289 WIB) is van toepassing op:
* Interesten, royalty's, inkomsten uit verhuring, verpachting en concessie van roerende goederen en diverse roerende inkomsten (artikel 90, 4° tot 6° WIB) [32](#page=32).
* NIET op dividenden, behalve voor dividenden van buitenlandse beleggingsvennootschappen [32](#page=32).
**Beperking in het toepassingsgebied:** Het FBB is enkel van toepassing op inkomsten uit activa die aangewend worden voor de uitoefening van een beroepswerkzaamheid en die in België gelokaliseerd zijn. Investeringen in een buitenlandse inrichting komen dus niet in aanmerking voor het FBB [33](#page=33).
**Dubbele belasting:** Buitenlandse roerende inkomsten kunnen leiden tot dubbele belasting. Het FBB dient om deze dubbele belasting te milderen, maar wordt wel aan de belastbare basis toegevoegd en wordt verrekend als een niet-terugbetaalbare voorheffing. Het FBB is enkel mogelijk bij effectieve inning van buitenlandse belasting en niet voor inkomsten uit belastingparadijzen [33](#page=33).
**Impact op belastbaar inkomen:** De belastbare basis wordt gevormd door het nettobedrag te verhogen met de ingehouden Belgische RV en het FBB (indien reeds in het buitenland belast) [33](#page=33).
**Omvang:**
* **Historisch:** Het FBB was oorspronkelijk forfaitair berekend op basis van een buitenlandse bronheffing van 15%, vastgesteld op 15/85sten van de ontvangen inkomsten na aftrek van de buitenlandse belasting [33](#page=33).
* **Wijziging:** Om fiscale constructies tegen te gaan, wordt het FBB nu meer gebaseerd op de werkelijk betaalde buitenlandse belasting [34](#page=34).
* **FBB op buitenlandse interesten (art. 287 WIB):** Het FBB wordt berekend als een breuk waarbij de teller gelijk is aan de werkelijk ingehouden buitenlandse belasting (maximaal 15%) en de noemer 100 min de teller [34](#page=34).
* **FBB op buitenlandse royalty's (art. 286, 2d lid WIB):** Voor belastbare perioden die afsluiten vanaf 31.12.2023, gebeurt de verrekening voor alle royalty's op basis van de werkelijke betaalde buitenlandse bronbelasting [34](#page=34).
* **FBB op buitenlandse innovatie-inkomsten (art. 286, 7de lid WIB):** Hierbij is er sprake van een werkelijk betaalde buitenlandse belasting (WBB) met een maximum van 15% in de teller van de breuk. Dit FBB is slechts verrekenbaar tot beloop van de belasting verschuldigd op de inkomsten waarvoor een aftrek voor innovatie-inkomsten werd verleend [34](#page=34) [35](#page=35).
#### 4.2.4 Proratering
* **Intresten die in een volgend belastbaar tijdperk worden uitgekeerd:** Volgens artikel 362bis WIB moeten intresten die gedurende het lopende belastbare tijdperk verstreken zijn, als inkomen van dat jaar worden aangemerkt, zelfs indien ze pas later worden geïnd. Een evenredig deel van de RV en het FBB kan verrekend worden indien de belastingplichtige bewijst dat de inkomsten op de vervaldag aan de Belgische of buitenlandse belasting zullen onderworpen zijn [35](#page=35).
> **Voorbeeld:** Een vennootschap boekt op 01.10.2023 een Belgische obligatielening van EUR 10.000,00 tegen 3% over 3 jaar. Voor boekjaar 2023 wordt EUR 75,00 aan verlopen intresten geboekt, met een verrekenbare RV van EUR 22,50 [35](#page=35).
* **Overdracht van vastrentende effecten tijdens het belastbare tijdperk (art. 19, § 2 WIB):** Bij overdracht worden verworven intresten in de belastbare basis opgenomen in verhouding tot de bezitsduur. Dezelfde verhouding geldt voor de RV en het FBB. De prorata RV is enkel verrekenbaar voor vastrentende effecten van Belgische oorsprong, tenzij de belastingplichtige het bewijs levert dat de inkomsten effectief aan de RV worden onderworpen [35](#page=35) [36](#page=36).
* **Berekening van het verlopen intrestgedeelte:**
* **Lineair:** Voor effecten waarvan de inkomsten niet gekapitaliseerd worden, gebeurt de berekening lineair [36](#page=36).
* **Actuarieel:** Voor kapitalisatiebons en zerobonds wordt het actuariële rendement berekend en vervolgens de gekapitaliseerde waarde [36](#page=36).
> **Voorbeeld Zerobond:** Een zerobond met inschrijvingsprijs EUR 10.000,00, terugbetalingsprijs EUR 16.000,00 op 8 jaar, verkocht op 01.10.2024. Het actuariële rendement is 0,0605. De gekapitaliseerde waarde is EUR 14.225,39, wat resulteert in een roerend inkomen van EUR 4.225,39 en een verrekenbare RV van EUR 1.267,62 [36](#page=36).
### 4.3 Beroepsinkomsten
Het belastbare bedrag wordt vastgelegd volgens de regels die van toepassing zijn op de winsten van bedrijven (artikel 23, § 1, 1° WIB) [37](#page=37).
#### 4.3.1 Belastbaar tijdperk
Het belastbare tijdperk wordt bepaald door het ogenblik waarop er een zekere en vaststaande vordering is. Dit verschilt van de algemene regel voor andere beroepsinkomsten die gebaseerd is op het moment van ontvangst of toekenning [37](#page=37).
> **Tip:** Bij gespreide prestaties en facturatie of inning op een ander tijdstip dan de prestaties, moeten de inkomsten toegerekend worden aan het boekjaar waarin de prestaties effectief plaatsvinden. Een correct gebruik van overlopende rekeningen is hierbij cruciaal [37](#page=37).
* **Opschortende voorwaarde:** Een vordering verkrijgt pas een zeker en vaststaand karakter op het tijdstip waarop aan de opschortende voorwaarde is voldaan [38](#page=38).
* **Ontbindende voorwaarde:** Het zekere en vaststaande karakter van de vordering wordt niet aangetast door een mogelijke vernietiging van de verbintenis. Deze schuldvorderingen zijn integraal belastbaar vanaf de ondertekening van de overeenkomst [38](#page=38).
#### 4.3.2 Winstbestanddelen
##### 4.3.2.1 Artikel 24 WIB
Artikel 24 WIB duidt de volgende winstbestanddelen aan:
1. **De eigenlijke exploitatie winst:** Dit omvat inkomsten uit alle verrichtingen, gedaan door of vanwege de onderneming. Alles wat een vennootschap buiten haar gestort kapitaal verkrijgt, wordt beschouwd als een baat van haar beroepswerkzaamheid en is in beginsel belastbaar [38](#page=38).
2. **Meerwaarden op activa en minderwaarden op passiva:** Indien uitgedrukt of verwezenlijkt [38](#page=38).
3. **Verworpen uitgaven:** Gekoppeld aan de meerwaarden op activa [38](#page=38).
**Nuancering van art. 24, 1ste lid, 2° via art. 24, 1ste lid, 3° WIB (reconstitutiemeerwaarden):**
Indien fiscaal aanvaarde waardeverminderingen op participaties en portefeuillewaarden werden geboekt, zal een latere waardevermeerdering op de laatste dag van het boekjaar in de winst moeten worden opgenomen, zelfs indien deze niet in de boekhouding is uitgedrukt. Deze fiscale correctie moet worden doorgevoerd tot de oorspronkelijke aanschaffings- of beleggingsprijs is hersteld [38](#page=38).
Sinds de afsluiting van het belastbare tijdperk op 24.07.1991 (aanslagjaar 1991 of 1992), worden waardeverminderingen op financiële activa fiscaal niet meer aanvaard [38](#page=38).
##### 4.3.2.2 Artikel 25 WIB
Dit artikel breidt de definitie van winst uit:
1. **Het ondernemersloon:** Specifiek voor natuurlijke personen/ondernemers belast in de personenbelasting [39](#page=39).
2. **Voordelen van alle aard in hoofde van de ondernemer:** Ook specifiek voor natuurlijke personen/ondernemers [39](#page=39).
3. **De baten van zijn speculaties:** Tenzij er een fiscale vrijstelling van toepassing is, wordt alles wat de vennootschap boven haar kapitaal verkrijgt, als een belastbare baat van haar winstgevende beroepsactiviteit beschouwd [39](#page=39).
4. **Sommen betaald voor de terugbetaling van ontleende kapitalen:** Betalingen zoals annuïteiten en leasingtermijnen moeten worden gesplitst in een niet-aftrekbaar kapitaaldeel en een wel aftrekbaar rentedeel [39](#page=39).
5. **Om het even welke reserves, voorzorgsfondsen of voorzieningen:** Alle winsten die in de onderneming worden gelaten om het bedrijfsvermogen te verhogen of toekomstige uitgaven/verliezen te dekken, zijn belastbaar (tenzij vrijstellingsvoorwaarden vervuld zijn) [39](#page=39).
6. **Compensatievergoedingen verkregen:**
* Voor vermindering der werkzaamheden (in de personenbelasting afzonderlijk belastbaar tegen 16,5% of 33%) [39](#page=39).
* Wegens tijdelijke winstderving (in de personenbelasting gezamenlijk belastbaar als een vervangingsinkomen) [39](#page=39).
In de vennootschapsbelasting worden deze vergoedingen gewoon als winsten belast [39](#page=39).
> **Leidraad:** Alles wat een vennootschap boven haar gestort kapitaal ontvangt, is een baat van haar winstgevende activiteiten en draagt bij tot de in principe belastbare winst [39](#page=39).
##### 4.3.2.3 Artikel 26 WIB
Dit artikel is gericht tegen internationale belastingontwijking.
* **Algemene regel:** Een verstrekt abnormaal of goedgunstig voordeel wordt bij de winst van de Belgische onderneming gevoegd, tenzij dit voordeel in aanmerking komt voor de belastbare inkomsten van de verkrijger [39](#page=39).
* **Abnormaal voordeel:** Verleend als onafhankelijke personen dit elkaar niet zouden toekennen of als het strijdig is met handelsgebruiken [39](#page=39).
* **Goedgunstig voordeel:** Verleend zonder tegenprestatie of zonder flankerende verbintenis [39](#page=39).
* **Toepassingsmogelijkheid:** Het volstaat dat de mogelijkheid bestaat om de verkrijger te belasten [40](#page=40).
* **Bij begunstigde vennootschap:** Als de verkrijger een vennootschap is die aan de Belgische vennootschapsbelasting is onderworpen, kan artikel 26 WIB geen uitwerking hebben omdat de voordelen steeds in aanmerking komen voor de belastbare inkomsten van de verkrijger [40](#page=40).
* **Uitzondering:** Artikel 26 WIB treedt in werking indien het abnormale of goedgunstige voordeel het belastbare inkomen van de verkrijger niet beïnvloedt (bijvoorbeeld bij een vzw die vrijgesteld is) [40](#page=40).
> **Voorbeeld:** Een NV verhuurt gronden aan een vzw en stelt ook een wagen gratis ter beschikking. De vennootschap wordt belast op basis van toegekende abnormale of goedgunstige voordelen [40](#page=40).
* **Specifieke gevallen (art. 26 WIB):**
1. **Abnormale of goedgunstige voordelen verstrekt aan een buitenlandse belastingplichtige met een wederzijdse afhankelijkheid:** Dit beoogt winstverschuivingen naar landen met een lagere belastingdruk. De fiscus moet een viervoudig bewijs leveren: band van wederzijdse afhankelijkheid, abnormaal en goedgunstig voordeel, aan een buitenlandse onderneming, en causaal verband tussen de afhankelijkheid en de voordelen [42](#page=42).
2. **Voordelen toegekend aan inrichtingen/personen/ondernemingen in belastingparadijzen:** Hier is geen band van wederzijdse afhankelijkheid vereist. De fiscus moet het materiële bestaan van het voordeel en de aanzienlijk gunstigere belastingregeling aantonen [42](#page=42).
3. **Algemene regel voor voordelen aan buitenlandse ondernemingen:** Het ontbreken van verbondenheid of de vestiging in een 'niet-belastingparadijs' garandeert niet dat het voordeel niet bij de eigen winst wordt gevoegd. De administratie kan aantonen dat de verkrijger een stroman is voor een vennootschap in een belastingparadijs [42](#page=42).
* **Schuldkwijtschelding:** Schuldkwijtschelding wordt als abnormaal of goedgunstig voordeel beschouwd indien een onafhankelijke derde niet dezelfde beslissing zou nemen. Groepssolidariteit kan echter een rechtvaardiging bieden om een faillissement af te wenden [41](#page=41).
* **Omvang van het voordeel:** De werkelijke waarde ervan in hoofde van de verkrijger bepaalt de omvang [41](#page=41).
* **Procedure:** De belastingadministratie draagt de bewijslast om aan te tonen dat het om een abnormaal of goedgunstig voordeel gaat. De vennootschap kan zich bevrijden door aan te tonen dat de voordelen belastbaar zijn in hoofde van de verkrijger. Indien dit niet het geval is, wordt het voordeel bij de belastbare basis gevoegd onder de rubriek van de verworpen uitgaven [41](#page=41).
#### 4.3.3 Kostenaftrek
In de personenbelasting is er een forfaitaire aftrek van beroepskosten mogelijk. Voor vennootschappen is dit expliciet uitgesloten, om een 'vervennootschappelijking' van zelfstandige activiteiten in te perken [43](#page=43).
### 4.4 Inkomsten van diverse aard
Deze inkomsten worden als winst beschouwd tot beloop van het verschil tussen de werkelijke opbrengsten en kosten [43](#page=43).
---
# De beroepskosten
Dit hoofdstuk behandelt de criteria die bepalen of diverse kosten als aftrekbare beroepskosten voor vennootschappen kunnen worden aangemerkt, met speciale aandacht voor afschrijvingen en personeelskosten.
### 5.1 Algemene beginselen van beroepskosten
Beroepskosten omvatten alle uitgaven, lasten die de belastingplichtige (vennootschap) heeft gedaan of gedragen tijdens het belastbare tijdperk om belastbare inkomsten te verwerven of te behouden, en waarvan de echtheid en het bedrag bewezen kunnen worden. De intentie om inkomsten te verkrijgen of te behouden volstaat; er hoeven niet daadwerkelijk inkomsten te zijn verkregen. De kosten hoeven niet in verhouding te staan tot de inkomsten, maar moeten wel in het eigen belang van de vennootschap zijn gedaan. Niet-gedetailleerde facturen voor algemeen beheer worden gecontroleerd op hun echtheid [44](#page=44).
Vennootschappen kunnen geen gebruik maken van de forfaitaire aftrek voor beroepskosten die voorzien is in artikel 51, tweede lid, 5° WIB. Zij dienen hun aftrekbare kosten steeds te bewijzen [44](#page=44).
Aftrekbare beroepskosten kunnen de vorm aannemen van:
* Een effectief gedane uitgave [45](#page=45).
* Een voorkomende last, zoals een afschrijvingskost [45](#page=45).
* Een uitgave die nog niet gedaan is, maar reeds als een zekere en vaststaande schuld is geboekt [45](#page=45).
Een zekere en vaststaande schuld betekent dat zowel het principe van de verschuldigdheid als het bedrag van de schuld vaststaan. Voorwaardelijke schulden of verliezen, waarvan het principe en/of het bedrag onderworpen is aan nog niet vervulde voorwaarden of die afhankelijk zijn van een vonnis of expertise, zijn principieel niet aftrekbaar [45](#page=45).
> **Tip:** Voorzieningen voor risico's en kosten, gevormd omdat een gebeurtenis in de toekomst waarschijnlijk een uitgave zal veroorzaken waarvan het bedrag nog niet met zekerheid gekend is, verschillen van beroepskosten [45](#page=45).
Boekhoudkundige correctheid is secundair aan de fiscale inhoud; elke controleerbare boekhouding op basis van documenten wordt aanvaard. Het woord 'of' bij de definitie van een zekere en vaststaande schuld betekent niet dat het moment van aftrek gekozen kan worden; zodra kosten geboekt moeten worden, dienen ze als beroepskost ingebracht te worden [45](#page=45).
#### 5.1.1 Het eenjarigheidsbeginsel
De aftrek als beroepskost van een toe te rekenen kost is expliciet voorzien in artikel 49, tweede lid, WIB, en is verplicht. Kosten die, in strijd met de boekhoudkundige bepalingen, pas in het jaar van betaling worden ingebracht terwijl ze in een vorig boekjaar zeker en vaststaand werden, zijn niet meer aftrekbaar in het jaar van betaling. Dit principe is een vertaling van het eenjarigheidsbeginsel [45](#page=45).
Een kost is fiscaal aftrekbaar op het moment dat hij betaald of gedragen is, tenzij hij eerder een zeker en vaststaand karakter heeft verkregen. Kosten die door een factuur worden verantwoord, maar niet bij ontvangst worden geboekt, zijn op grond van het eenjarigheidsbeginsel niet meer aftrekbaar in het jaar van betaling. De vennootschap kan het belastbare tijdstip van de aftrek van een kostenfactuur niet kiezen [45](#page=45).
> **Voorbeeld:** Een NV was op 31.12.N een bepaald bedrag aan intresten verschuldigd. Deze intresten werden in de loop van N+1 betaald en op 31.12.N+1 geboekt. De intresten hadden reeds op 31.12.N als zekere en vaststaande schuld moeten geboekt worden en zijn dus niet meer aftrekbaar in het tijdperk N+1 [45](#page=45).
Een boete die door de Raad voor Mededinging werd opgelegd, kon niet als beroepskost worden aanvaard omdat de schuld te vroeg was geboekt, vóór de datum waarop ze als zeker en vaststaand kon worden aangemerkt [45](#page=45).
Intresten op voorschotten van een bedrijfsleider aan zijn vennootschap die nooit werden betaald of geboekt, zijn enkel aftrekbaar voor het jaar waarin ze daadwerkelijk betaald worden. Achterstallige RSZ-bijdragen over voorgaande jaren zijn niet meer aftrekbaar indien ze pas worden ingebracht in het jaar waarin ze als schuld hadden moeten geboekt worden [45](#page=45).
#### 5.1.2 Problematiek van vooruitbetaalde kosten en toe te rekenen kosten
**Vooruitbetaalde kosten**
Vooruitbetaalde kosten, zoals vooruitbetaalde huur of verzekeringskosten, kunnen volgens artikel 49 WIB ineens ten laste gelegd worden van het boekjaar waarin ze betaald zijn, of zodra ze als een zekere en vaststaande schuld zijn geboekt. Dit geldt ondanks het boekhoudkundige matchingprincipe. Een overheveling naar een overlopende rekening van het actief was vanuit fiscaal oogpunt niet strikt nodig [45](#page=45) [46](#page=46).
Echter, de hervorming van de vennootschapsbelasting heeft via artikel 195/1 WIB (vanaf aanslagjaar 2019) bepaald dat kosten die betrekking hebben op een toekomstig belastbaar tijdperk, slechts aftrekbaar zijn in verhouding tot het gedeelte dat op dat tijdperk betrekking heeft. Dit betekent dat het matchingprincipe ook voor vennootschappen geldt, waardoor het ineens in kosten brengen van vooruitbetaalde kosten onmogelijk is gemaakt [46](#page=46).
> **Voorbeeld (Boekhoudkundige en fiscale verwerking van vooruitbetaalde kosten):**
> **Jaar N**
> 490 Over te dragen kosten
> 61 Diverse goederen en diensten
>
> **Jaar N+1**
> 61 Diverse goederen en diensten
> 490 Over te dragen kosten
**Uitzondering op het matchingprincipe:** De bijkomende premie voor een 'backservice' in het kader van een aanvullende verzekering tegen ouderdom en vroegtijdige dood, die in één keer wordt betaald, kan volledig als beroepskost in mindering worden gebracht voor het jaar van betaling, mits aan wettelijke en reglementaire bepalingen voldaan is [46](#page=46).
**Toe te rekenen kosten**
Dit zijn kosten die pas in een volgend boekjaar betaald moeten worden, maar die voor een deel op het lopende boekjaar drukken. Boekhoudkundig moeten dergelijke kosten proportioneel worden aangerekend op het resultaat van het lopende boekjaar [46](#page=46) [47](#page=47).
> **Voorbeeld (Boekhoudkundige verwerking van toe te rekenen kosten):**
> **Jaar N**
> 6X (Financiële)kosten
> 492 Toe te rekenen kosten
>
> **Jaar N+1**
> 492 Toe te rekenen kosten
> 6X (Financiële)kosten
### 5.2 Opsomming van aftrekbare beroepskosten (art. 52 WIB)
Artikel 52 WIB geeft een niet-limitatieve opsomming van uitgaven en lasten die als beroepskost in aanmerking komen.
#### 5.2.1 Kosten met betrekking tot onroerende goederen
Hieronder vallen huur, verwarming, verlichting, onderhoud, en betaalde erfpacht- en opstalvergoedingen. De onroerende voorheffing wordt integraal als beroepskost aanvaard [47](#page=47).
**Huuruitgaven:** Huurders die rechtspersonen zijn en gehouden zijn een aangifte in de inkomstenbelastingen in te dienen, moeten bij hun aangifte een bijlage (formulier 270 MLH) voegen met gegevens over de huur. Deze bijlage is niet vereist indien de huurvergoeding deel uitmaakt van een factuur voor goederenlevering of dienstenprestatie [47](#page=47).
> **Voorbeeld (Formulier 270 MLH):** BV Jacobs Accountancy is gevestigd in de privéwoning van mevrouw Jacobs en huurt 1/3 van het gebouw aan EUR 500,00 per maand. De BV moet formulier 270 MLH voegen bij haar aangifte, met identificatie van de verhuurder en het gehuurde goed, en het bedrag van de huur dat als beroepskost wordt ingebracht (EUR 6.000,00 x 60% = EUR 3.600,00) [47](#page=47).
Dit formulier is ook van toepassing voor vergoedingen voor verkregen zakelijke rechten zoals vruchtgebruik, erfpacht of recht van opstal [47](#page=47).
#### 5.2.2 Interesten op beroepsmatig aangegane leningen
De interesten betaald op geleende kapitalen zijn een aftrekbare beroepskost [48](#page=48).
* **Leningen voor de voorafbetaling van belasting:** Interesten op leningen die zijn aangegaan om vennootschapsbelasting te betalen of voorafbetalingen te doen, zijn wel aftrekbaar [48](#page=48).
* **Leningen om aandelen te verwerven:** De interesten op schulden om aandelen aan te schaffen zijn aftrekbaar, zelfs als de dividenden van een DBI-aftrek kunnen genieten, wat een dubbele aftrek kan betekenen [48](#page=48).
#### 5.2.3 Verzekeringspremies
Verzekeringspremies betaald voor diverse risico's waarmee de vennootschap zich verzekerd heeft in het kader van haar beroepsbeoefening zijn aftrekbaar. Voorbeelden zijn materiële schadeverzekering en burgerlijke aansprakelijkheidsverzekering [48](#page=48).
#### 5.2.4 Commissies, erelonen, etc. betaald aan derden
Commissies, makelaarslonen, erelonen en gelijkaardige vergoedingen betaald aan personen die geen deel uitmaken van de onderneming, maar die voor de begunstigde een beroepsinkomen vormen, zijn aftrekbaar. Dit omvat commissies aan zelfstandige handelsvertegenwoordigers en erelonen aan advocaten. Let op de meldingen voor fiche 281.50 (geheime commissielonen) [48](#page=48).
#### 5.2.5 Publiciteitskosten
Publiciteitskosten zijn aftrekbare beroepskosten [48](#page=48).
#### 5.2.6 Diverse algemene kosten
Diverse algemene kosten zijn aftrekbaar, waaronder bureelkosten, bijdragen aan beroepsverenigingen, en abonnementen [48](#page=48).
#### 5.2.7 Personeelskosten
Personeelskosten komen in aanmerking voor aftrek [48](#page=48).
* **Bezoldigingen:** Bezoldigingen toegekend aan werknemers en bedrijfsleiders, zowel in geld (periodieke lonen, tussenkomsten woon-werkverkeer, fietsvergoedingen, terugbetaling kosten eigen aan werkgever, niet-recurrente resultaatgebonden bonussen conform CAO nr. 90) als voordelen van alle aard, worden als personeelskost aangemerkt [48](#page=48) [49](#page=49).
* **Patronale bijdragen:** Werkgeversbijdragen voor sociale zekerheid en voor aanvullende verzekering tegen ouderdom en vroegtijdige dood zijn aftrekbaar [49](#page=49).
##### 5.2.7.1 Collectieve pensioentoezeggingen (CPT) - Groepsverzekering
Werkgeversbijdragen voor een extralegaal pensioen of kapitaal bij vroegtijdig overlijden zijn aftrekbaar onder voorwaarden:
* Gestort aan een in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte gevestigde levensverzekeringsonderneming of pensioenfonds [49](#page=49).
* Ten behoeve van het ganse personeel of een personeelsgroep [49](#page=49).
* De latere vergoedingen, aangevuld met het wettelijke pensioen, mogen niet meer bedragen dan 80% van de laatste normale bruto-jaarbezoldiging, berekend naar de normale duur van een beroepsloopbaan [49](#page=49).
De "laatste normale bruto-jaarbezoldiging" is de bezoldiging vóór enige RSZ-inhouding, toegekend anders dan ten uitzonderlijke titel. De "normale duur van een beroepsloopbaan" wordt forfaitair op 40 jaar vastgesteld [49](#page=49).
> **Formule voor de maximumuitkering:**
> $$ EWP < \left( 80\%\ \text{ref. bezoldiging} - \text{wettelijk pensioen} \right) \times \frac{N}{D} $$
> Waarbij:
> * $EWP$: Extralegale pensioenuitkering
> * $N$: Aantal werkelijk gepresteerde en nog te presteren jaren in de onderneming
> * $D$: Normale duur van de beroepsloopbaan
Inhaalbijdragen (backservice) vallen ook onder de 80%-beperking, maar zijn niet onderworpen aan artikel 195/1 WIB omdat ze bedoeld zijn om 'voorbije' jaren te valoriseren [50](#page=50).
##### 5.2.7.2 Individuele Pensioentoezegging (IPT)
IPT's aan werknemers vanaf 1 januari 2004 kennen strenge voorwaarden, waaronder het occasionele karakter, het bestaan van een collectieve pensioenregeling, en externe financiering [50](#page=50).
De aftrek van werkgeverspremies voor IPT's is beperkt tot de 80%-grens en een absoluut bedrag van EUR 2.970,00 (aanslagjaar 2025) per werknemer. Voor zelfstandige bedrijfsleiders geldt de 80%-grens, maar niet de beperking tot EUR 2.970,00. Wel is regelmatige bezoldiging vereist [50](#page=50).
##### 5.2.7.3 Interne Pensioenbelofte (IPB)
IPB's maakten het mogelijk om binnen de vennootschap zelf een kapitaal op te bouwen. De mogelijkheid tot interne opbouw is per 1 januari 2012 afgeschaft; bestaande voorzieningen konden behouden blijven, maar er mag niets meer worden bijgestort [51](#page=51).
> **Tip:** Bedrijfsleidersverzekeringen die van voor 1 januari 2012 bestaan, mogen nog wel worden opgebouwd [51](#page=51).
##### 5.2.7.4 Wyninckx-bijdrage
Deze bijzondere sociale zekerheidsbijdrage voor werkgevers die aanvullende pensioenen financieren boven het maximaal wettelijke ambtenarenpensioen, vormt een aftrekbare beroepskost [52](#page=52).
#### 5.2.8 Bezoldigingen van gezinsleden die met de belastingplichtige samenwerken
Dit is enkel van toepassing in de personenbelasting [52](#page=52).
#### 5.2.9 Pensioenen en renten
Pensioenen of vervangende kapitalen die door de vennootschap worden toegekend ingevolge een contractuele verbintenis aan personen die voorheen in de vennootschap werkzaam waren (werknemer of bestuurder) of aan hun rechtverkrijgenden, zijn aftrekbaar [52](#page=52).
> **Beperking:** Het extralegaal pensioen is slechts aftrekbaar indien het, samen met het wettelijke pensioen, niet meer dan 80% van de laatste normale bruto-jaarbezoldiging bedraagt [52](#page=52).
#### 5.2.10 Afschrijvingen
Afschrijvingen worden toegestaan op oprichtingskosten, immateriële vaste activa en materiële vaste activa waarvan de gebruiksduur beperkt is en die samengaan met een waardevermindering tijdens het belastbare tijdperk [53](#page=53).
> **Voorbeeld (Afschrijving antieke kantoormeubelen):** De administratie weigert dit, maar de rechtspraak aanvaardt het wel, omdat ze aan slijtage onderhevig zijn [53](#page=53).
> **Voorbeeld (Afschrijving kunstvoorwerpen):** In het algemeen niet afschrijfbaar, tenzij geïntegreerd in een gebouw. Perzische tapijten zijn niet afschrijfbaar. Antieke Japanse en Chinese beelden zijn eveneens niet afschrijfbaar [53](#page=53).
**Afschrijvingstermijnen:** Wettelijk opgelegde termijnen zijn uitzonderlijk. Belastingplichtigen moeten de waardevermindering bewijzen [53](#page=53).
* **Materiële vaste activa:** Gebouwen (3-5%), materieel (10%), meubilair (10%), rollend materieel (10-33%), lichte outillage (33%). Bijzondere omstandigheden kunnen een sneller afschrijvingsritme verantwoorden [53](#page=53) [54](#page=54).
* **Elektrische laadstations:** Aftrekbaar tegen 150% (voorheen 200%) mits afschrijving over minstens 5 jaar. Een normale gebruiksduur van 10 jaar wordt aanvaard, maar kortere termijnen kunnen worden aangetoond [53](#page=53).
* **Bedrijfsfietsen:** Minimum 3 jaar afschrijven [53](#page=53).
* **Personenwagens:** Een gebruiksduur die de realiteit zo dicht mogelijk benadert, wordt in acht genomen; 5 jaar is gebruikelijk [54](#page=54).
Herstellingswerken met een verbeterend effect moeten worden geactiveerd en afgeschreven. Schilderwerken kunnen over 5 jaar worden afgeschreven omdat ze verkommering voorkomen. Renovatiewerken die de gebruiksduur verlengen, moeten over de verlengde duur worden gespreid [54](#page=54).
**Verkorting/verlenging van de afschrijvingstermijn:** Bijzondere omstandigheden van economische of technologische aard kunnen leiden tot een verlenging of inkorting. Een verlenging is fiscaal geen probleem; een inkorting vereist de nodige motivering [55](#page=55).
**Aanvullende of niet-recurrentre afschrijvingen:** Toegestaan indien de boekhoudkundige waarde hoger is dan de gebruikswaarde, mits voldoende gemotiveerd [55](#page=55).
**Ander zakelijk recht dan eigendomsrecht:** Afschrijvingen over de duur van het zakelijk recht, tenzij de economische gebruiksduur korter is. Kosten van inrichting van een gehuurd pand worden maximaal over de duur van het eerste huurcontract afgeschreven [55](#page=55).
**Afschrijving en blote eigendom:** De blote eigenaar heeft normaal geen recht op afschrijvingen, tenzij bij de prijsbepaling geen rekening is gehouden met waardeverminderingen [55](#page=55).
**Leasing:** De afschrijfbare waarde komt overeen met het kapitaaldeel van de termijnen. De jaarlijkse afschrijving wordt bepaald volgens de normale gebruiksduur van het goed, niet noodzakelijk volgens de duur van het contract [56](#page=56).
**Immateriële vaste activa:** Moeten worden afgeschreven over minimaal 3 jaar (onderzoek en ontwikkeling) of 5 jaar (overige gevallen). Kosten van onderzoek mogen niet meer geactiveerd worden. Afschrijving op cliënteel is mogelijk mits bewijs van waardevermindering, met een redelijke termijn van 10 à 12 jaar [56](#page=56).
**Oprichtingskosten:** Ineens of met vaste annuïteiten afschrijfbaar [57](#page=57).
**Afschrijvingsbasis:** De aanschaffings- of beleggingswaarde, vermeerderd met bijkomende kosten. Bijkomende kosten voor personenwagens en dubbel gebruiksauto's moeten worden mee afgeschreven. Voor niet-kleine vennootschappen moeten bijkomende kosten voor materiële en immateriële vaste activa mee worden afgeschreven. Aankoopkosten van grond (registratierechten, notariskosten) zijn niet afschrijfbaar (bijzaak volgt hoofdzaak). Bij de aankoop van een gebouwd onroerend goed moet de afschrijfbare basis worden bepaald door een schatting van de grond- en gebouwwaarde. De vruchtgebruiker mag de grondwaarde wel mee afschrijven [57](#page=57) [58](#page=58).
**Fiscaal aanvaarde afschrijvingsstelsels:**
* **Lineaire afschrijvingsmethode:** Vaste annuïteiten op de aanschaffingswaarde [60](#page=60).
* **Degressieve afschrijvingsmethode:** Aangewezen voor activa verkregen vóór 1.01.2020. Het percentage mag maximaal het dubbele van het lineaire percentage zijn en het degressieve bedrag mag nooit meer zijn dan 40% van de aanschaffingswaarde. Het gebruik ervan is verboden voor o.a. personenwagens, bedrijfswagens die worden verhuurd of in leasing gegeven, bedrijfsfietsen, immateriële vaste activa en oprichtingskosten [60](#page=60) [61](#page=61).
**Bijzondere afschrijvingsregimes:**
* **Art. 64bis WIB:** Verdubbeling van het lineair afschrijvingsbedrag gedurende maximaal drie jaar voor KMO's in ontwikkelingszones [61](#page=61).
* **Art. 64quater WIB:** Verhoogde afschrijvingen voor publiek toegankelijke intelligente laadpalen voor elektrische voertuigen (150% of 200%) [61](#page=61).
**Aanvang der afschrijvingen:** De eerste afschrijvingsannuïteit wordt geprorateerd naar het gedeelte van het boekjaar waarin de vaste activa zijn verkregen of tot stand gebracht [62](#page=62).
> **Voorbeeld (Geprorateerde afschrijving):** Een machine van EUR 10.000,00, lineair af te schrijven over 5 jaar, aangekocht op 29.03.2024, levert een afschrijving op van EUR 1.519,13 voor 2024 [63](#page=63).
**Einde der afschrijvingen:** Geen afschrijvingen meer toegestaan tijdens het jaar waarin het activum buiten gebruik wordt gesteld of vervreemd, tenzij er nog een waardevermindering is geleden. Indien het boekjaar langer of korter dan 12 maanden is, moet de afschrijving steeds geprorateerd worden [64](#page=64) [65](#page=65).
**Inhalen van afschrijvingstekorten:** Te weinig geboekte afschrijvingen mogen niet in een volgend boekjaar worden ingehaald; de enige oplossing is een verlenging van de afschrijvingstermijn [65](#page=65).
**Waardeverminderingen:** Geboekte waardeverminderingen op andere activa dan vaste activa (zoals voorraden, portefeuillewaarden) zijn fiscaal aanvaard indien de belastingplichtige het bewijs kan leveren van de waardedaalt [65](#page=65).
#### 5.2.11 Verplichte sociale zekerheidsbijdragen als zelfstandige
Vennootschappen zijn onderworpen aan het sociaal statuut van zelfstandigen en betalen jaarlijkse bijdragen. Bepaalde vennootschappen kunnen vrijgesteld worden [65](#page=65).
#### 5.2.12 Toegkende niet-recurrentre resultaatsgebonden voordelen
Vanaf 2008 kunnen werknemers tot een bepaald bedrag lastenvrij vergoed worden bij het realiseren van vooraf geformuleerde doelstellingen [66](#page=66).
#### 5.2.13 Mobiliteitsbudget
Het saldo van het mobiliteitsbudget dat ter beschikking van de werknemer wordt gesteld, kan aftrekbaar zijn [66](#page=66).
#### 5.2.14 Inkoop van goederen en diensten
De aankoop van handelsgoederen en grondstoffen is niet begrepen in het kostenforfait voor verkrijgers van winsten [66](#page=66).
#### 5.2.15 Sommen werkelijk betaald voor collectieve voorziening voor kinderopvang
Investeringskosten in kinderbewaarplaatsen voor kinderen onder 3 jaar zijn aftrekbaar, doch beperkt tot een bedrag per opvangplaats (aanslagjaar 2025: EUR 10.230,00). Enkel werkelijk betaalde sommen zijn aftrekbaar; schulden van toekomstige stortingen of aangelegde voorzieningen zijn niet aftrekbaar [66](#page=66) [67](#page=67).
---
# De kapitaalloze vennootschap als nieuwe norm
Dit hoofdstuk behandelt de transitie naar de kapitaalloze vennootschap onder het nieuwe vennootschapsrecht en de implicaties voor het eigen vermogen.
### 6.1 Exit van het kapitaalbegrip
De invoering van het Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen (WVV) op 23 maart 2019 heeft ingrijpende gevolgen, waaronder de normalisatie van de kapitaalloze vennootschap. Enkel de naamloze vennootschap (NV) behoudt een kapitaalvereiste van minimum 61.500 euro [68](#page=68).
Klassiek had het kapitaal twee functies:
* Verdeelsleutel voor de rechten van aandeelhouders [68](#page=68).
* Buffer ter bescherming van schuldeisers [68](#page=68).
De bufferfunctie is in de loop der jaren steeds meer in vraag gesteld, aangezien het kapitaal onvoldoende bescherming kan bieden bij aanzienlijke verliezen. De minimumkapitaalvereiste werd ook als een rem op het ondernemen ervaren [68](#page=68).
Behalve voor de NV, verdwijnt de eigen vermogenspost 'kapitaal' als zodanig van de balans. De wettelijke reserve wordt eveneens afgeschaft (met uitzondering van de NV). De wetgever voorziet echter wel in de mogelijkheid om het eigen vermogen deels onbeschikbaar te maken. Dit betekent niet dat financiële buffers overbodig zijn; ze worden in het WVV anders ingevuld [68](#page=68).
### 6.2 Oprichting van een kapitaalloze vennootschap: van kapitaal naar inbreng
#### 6.2.1 Toereikend aanvangsvermogen
Bij de oprichting van een besloten vennootschap (BV) vanaf 1 mei 2019 is er geen sprake meer van een minimumkapitaal van 18.550 euro. Dit is vervangen door de algemene verplichting om te voorzien in een toereikend aanvangsvermogen. De oprichters moeten ervoor zorgen dat de BV over een eigen vermogen beschikt dat, mede gelet op andere financieringsbronnen, toereikend is voor de voorgenomen bedrijvigheid [68](#page=68).
Het aanvangsvermogen kan bestaan uit:
* Inbrengen in geld [68](#page=68).
* Inbrengen in natura (lichamelijke goederen zoals gebouwen, machines, en onlichamelijke goederen zoals goodwill, software, logo's) [68](#page=68).
* Inbrengen in nijverheid (arbeid en diensten die nog geleverd moeten worden), wat ook als een inbreng in natura wordt beschouwd [68](#page=68).
* Kredieten en achtergestelde leningen verstrekt door de vennoten [68](#page=68).
Een toereikend aanvangsvermogen is een flexibel gegeven en varieert per vennootschap. Zowel de inbreng in natura als in nijverheid vereisen een revisoraal verslag [68](#page=68).
> **Tip:** Een verbintenis om een softwarepakket te schrijven kan als inbreng in nijverheid gelden [68](#page=68).
#### 6.2.2 Inbreng
In de jaarrekening wordt het begrip 'kapitaal' vervangen door 'inbreng'. Elke vennoot dient een inbreng te doen, die een inbreng in geld, natura of nijverheid kan zijn [68](#page=68).
#### 6.2.3 Eigen vermogensrekening
Het ingebrachte eigen vermogen (bij oprichting of latere verhoging) wordt geboekt op een afzonderlijke passiefrekening: 'Beschikbare inbreng buiten kapitaal' (code 110), meer bepaald onder 'Andere' (code 1109). Enkel indien de statuten dit uitdrukkelijk voorzien, kan een inbreng als 'onbeschikbaar' worden aangeduid (code 111: Onbeschikbare inbreng buiten kapitaal) [69](#page=69).
#### 6.2.4 Financieel plan
Er is een verplichting tot het opstellen van een financieel plan. Dit plan bevat onder meer [69](#page=69):
* De voorgenomen bedrijvigheid [69](#page=69).
* Een overzicht van de financieringsbronnen en te verstrekken zekerheden [69](#page=69).
* Een openingsbalans en geprojecteerde balansen na 12 en 24 maanden [69](#page=69).
* Een geprojecteerde resultatenrekening na 12 en 24 maanden [69](#page=69).
* Een begroting van verwachte inkomsten en uitgaven voor minstens 2 jaar [69](#page=69).
* Een schatting van de verwachte omzet en rendabiliteit [69](#page=69).
* De naam van de deskundige die eventueel bij de opstelling betrokken is [69](#page=69).
### 6.3 Een bestaande BVBA wordt BV
Vennootschappen die reeds bestonden op 30 april 2019, konden hun statuten aanpassen aan het WVV via een zogenaamde 'opt-in'. Wanneer een BVBA haar statuten aanpast vóór 1 januari 2020, zijn de nieuwe bepalingen van het WVV vanaf die datum van toepassing. De jaarrekening voor het boekjaar 2019 moest dan volgens de nieuwe modellen worden neergelegd [69](#page=69).
Vennootschappen die geen 'opt-in' hebben gedaan en waarvan het boekjaar per kalenderjaar afsluit, legden hun jaarrekening met afsluitingsdatum 31 december 2019 voor het laatst neer met vermelding van een kapitaal. Vanaf 1 januari 2020 werd de nieuwe vennootschapswetgeving van rechtswege van toepassing op deze vennootschappen, waardoor bestaande BVBA's kapitaalloos werden [69](#page=69).
#### 6.3.1 Omvorming kapitaal
Het volstorte gedeelte van het kapitaal, samen met de wettelijke reserves, werd van rechtswege omgezet in een statutair onbeschikbare eigen vermogensrekening (bv. 100 Geplaatst kapitaal wordt 1119 @ Andere onbeschikbare inbreng buiten kapitaal). Bij deze omzetting werd geen onderscheid gemaakt tussen externe en interne inbreng (zoals geïncorporeerde reserves) [69](#page=69).
> **Tip:** Indien gewenst, kon bij de eerstvolgende statutenwijziging (uiterlijk vóór 1 januari 2024) besloten worden om deze statutair onbeschikbare eigen vermogensrekening beschikbaar te maken, wat resulteerde in een overboeking van onbeschikbaar naar beschikbaar (bv. 1119 @ 110). Vanaf dan konden deze bedragen uitgekeerd worden mits naleving van de netto-actieftest en liquiditeitstest [69](#page=69).
Voor nieuwe BV's die vanaf 1 mei 2019 worden opgericht, is de inbreng in principe 'beschikbaar', tenzij de statuten ze als 'onbeschikbaar' aanmerken [69](#page=69).
#### 6.3.2 Omvorming wettelijke reserve
De wettelijke reserves (code 130) werden omgevormd naar 'Statutair onbeschikbare reserves' (code 1311). Ook deze onbeschikbare reserve kan met een statutenwijziging 'beschikbaar' worden gemaakt [70](#page=70) [71](#page=71).
> **Tip:** Wettelijke reserves en onbeschikbare reserves lijken op elkaar wat betreft de vrije beschikbaarheid, maar vormen wel een aparte rubriek. Onbeschikbare reserves worden uit de uitkeerbare winst aangelegd maar zijn onbeschikbaar op basis van andere factoren dan een wettelijke bepaling, zoals een beslissing van de algemene vergadering of statutaire bepalingen. Bij de overgangsregeling moest de bestaande wettelijke reserve omgezet worden in een 'statutair onbeschikbare reserve', die later omgezet kan worden in een beschikbare reserve [71](#page=71).
Andere voorbeelden van 'statutair onbeschikbare reserves' zijn:
* Reserve tot aflossing van het kapitaal (rekening 1311) [71](#page=71).
* Kapitaalvermindering tot dekking van een voorzienbaar verlies (rekening 1311.2) [71](#page=71).
### 6.4 Instandhouding van het eigen vermogen
Naast een toereikend aanvangsvermogen, is het van belang dit eigen vermogen in de toekomst intact te houden. Elke uitkering moet daarom worden onderworpen aan een netto-actieftest en een liquiditeitstest [70](#page=70).
#### 6.4.1 Netto-actieftest
Op basis van de laatst goedgekeurde jaarrekening (of een recentere staat van activa en passiva) wordt nagegaan of de uitkering niet leidt tot een negatief netto-actief of een netto-actief dat daalt onder het bedrag van het wettelijke of statutair onbeschikbaar eigen vermogen [70](#page=70).
#### 6.4.2 Liquiditeitstest
Hierbij wordt nagegaan of de vennootschap, op basis van redelijkerwijs te verwachten ontwikkelingen, na de uitkering haar schulden die binnen het jaar opeisbaar worden, kan voldoen. Bestuurders moeten hiermee vermijden dat de voortzetting van de activiteiten door uitkeringen wordt bemoeilijkt [70](#page=70).
### 6.5 Het eigen vermogen van de kapitaalloze / kapitaalvennootschap
Het eigen vermogen van kapitaalloze vennootschappen omvat 'Inbreng buiten kapitaal' (beschikbaar en onbeschikbaar), herwaarderingsmeerwaarden, reserves, en overgedragen winst/verlies. Kapitaalvennootschappen daarentegen hebben ook een post 'Kapitaal' (geplaatst en niet-opgevraagd) [70](#page=70).
* **Inbreng buiten kapitaal:** Bij kapitaalloze vennootschappen is dit een centrale post [70](#page=70).
* **Uitgiftepremies:** Deze worden enkel bij kapitaalvennootschappen vermeld. In tegenstelling tot vroeger, worden uitgiftepremies als beschikbaar beschouwd, tenzij de statuten anders bepalen. Kapitaalloze vennootschappen vermelden geen uitgiftepremies meer omdat het WVV volledige vrijheid biedt om inbreng en toekenning van aandelen los te koppelen [71](#page=71).
* **Andere voorbeelden van statutair onbeschikbare reserves:**
* Reserve tot aflossing van het kapitaal [71](#page=71).
* Kapitaalvermindering tot dekking van een voorzienbaar verlies [71](#page=71).
* Onbeschikbare reserve voor inkoop van eigen aandelen [71](#page=71).
* Financiële steunverlening, waarbij een vennootschap waarborgen of leningen verstrekt aan haar moedermaatschappij als deze haar aandelen wil overkopen [71](#page=71).
> **Voorbeeld:** Kapitaalvennootschappen vermelden 'Uitgiftepremies' en 'andere', zoals winstbewijzen, onder 'Inbreng buiten kapitaal' [71](#page=71).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Term | Definitie |
| Vennootschapsbelasting (VEN.B.) | Een directe belasting die wordt geheven op de winsten van vennootschappen, verenigingen en instellingen die aan specifieke voorwaarden voldoen, zoals het bezitten van rechtspersoonlijkheid, het hebben van hun voornaamste inrichting of zetel van bestuur in België, en het zich bezighouden met een ondernemingsexploitatie of winstgevende verrichtingen. |
| Rechtspersoonlijkheid | Het juridische vermogen van een entiteit om zelfstandig rechten en plichten te hebben, contracten af te sluiten, rechtsgedingen te voeren en aansprakelijk te worden gesteld, los van haar leden of oprichters. Dit staat centraal bij de onderwerping aan de vennootschapsbelasting. |
| Statutaire zetel | De officiële vestigingsplaats van een vennootschap, zoals vastgelegd in de statuten. Dit is een juridisch concept dat los kan staan van de plaats waar de daadwerkelijke economische activiteiten worden geleid. |
| Fiscale woonplaats | De plaats die juridisch wordt beschouwd als de vestigingsplaats voor fiscale doeleinden. Voor vennootschappen wordt deze bepaald door de locatie van het werkelijke bestuur of beheer, en niet louter door de statutaire zetel. |
| Werkelijke zetel | De plaats waar de feitelijke leiding en het dagelijkse bestuur van een vennootschap plaatsvinden, inclusief de locatie van belangrijke bestuursvergaderingen en de centrale boekhouding. Dit is cruciaal voor het bepalen van de fiscale woonplaats. |
| Fiscale transparantie | Een principe waarbij de inkomsten van een entiteit die geen rechtspersoonlijkheid bezit, rechtstreeks worden belast bij de leden of vennoten. Afhankelijk van de aard van het lid (natuurlijk persoon of rechtspersoon) is dit respectievelijk de personenbelasting of de vennootschapsbelasting. |
| Exploitatie van een onderneming | Het op winstoogmerk verrichten van nijverheids-, handels- of landbouwactiviteiten. Dit omvat elke activiteit gericht op de productie of verhandeling van goederen, of het verlenen van diensten, ongeacht of dit in België of in het buitenland gebeurt. |
| Verrichtingen van winstgevende aard | Nijverheids-, handels- of landbouwactiviteiten die, zelfs zonder winstoogmerk, in de regel winsten opleveren door hun herhaaldelijk karakter en het gebruik van georganiseerde, commerciële methoden. Dit kan ook van toepassing zijn op vzw's indien deze activiteiten een significant deel van hun werking uitmaken. |
| Rechtspersonenbelasting (RPB) | Een belasting die van toepassing is op bepaalde rechtspersonen wiens inkomsten voortkomen uit activiteiten die niet als een ondernemingsexploitatie of winstgevende verrichtingen worden beschouwd, of wanneer deze activiteiten bijkomstig van aard zijn. |
| Sociale onderneming (SO) | Een onderneming die primair gericht is op het realiseren van een positieve maatschappelijke impact, waarbij "doelmaximalisatie" belangrijker is dan "winstmaximalisatie". Voordelen zijn gericht op de maatschappij in plaats van op aandeelhouders. |
| Belastbare Basis | Het totaal van de netto-inkomsten die een vennootschap aan de vennootschapsbelasting moet onderwerpen, nadat deze zijn geglobaliseerd volgens specifieke regels. |
| Belastbaar Inkomen | Het inkomen dat aan belasting wordt onderworpen, wat bij vennootschappen wordt afgeleid van de belastbare winst na diverse correcties en aftrekken. |
| Belastbaar Tijdperk | De periode, doorgaans een boekjaar, waarin een bepaalde en vaststaande vordering tot inkomen ontstaat en belastbaar wordt. |
| Aanslagjaar | Het jaar waarin de belasting daadwerkelijk wordt geheven, doorgaans het jaar volgend op het belastbare tijdperk. |
| Vennootschapsbelasting | Een directe belasting die wordt geheven op de winsten van vennootschappen, die verschillende tarieven kent afhankelijk van de omstandigheden. |
| Boekhoudkundige Winst | Het resultaat van de inkomsten en uitgaven zoals deze in de boekhouding van een vennootschap zijn geregistreerd, voor aftrek van belastingen. |
| Fiscale Winst | De winst die de basis vormt voor de berekening van de vennootschapsbelasting, die afgeleid wordt van de boekhoudkundige winst na diverse fiscale correcties. |
| Verworpen Uitgave | Kosten die in de boekhouding weliswaar zijn opgenomen, maar die fiscaal niet aftrekbaar zijn en daarom moeten worden toegevoegd aan de belastbare winst. |
| Verdoken Reserve | Posten die worden toegevoegd aan de belastbare basis als gevolg van opmerkingen van de fiscale administratie na controle, vaak gerelateerd aan onjuiste of niet-transparante boekingen. |
| Wettelijke Reserve | Een deel van de winst dat wettelijk verplicht is om te worden gereserveerd en dat niet direct kan worden uitgekeerd aan aandeelhouders. |
| Beschikbare Reserve | Een deel van de winst dat na toevoeging aan de wettelijke reserves, door de algemene vergadering kan worden ingezet voor diverse doeleinden. |
| Dividenden | Het belastbare gedeelte van de winst dat aan de aandeelhouders wordt uitgekeerd. |
| Voorafgaande Beslissing (Ruling) | Een juridische handeling waarbij de fiscale administratie vaststelt hoe een specifieke wet wordt toegepast op een concrete situatie die fiscaal nog geen uitwerking heeft gehad, wat rechtszekerheid biedt. |
| Coöperatieve Tax Compliance Program (CTCP) | Een programma waarbij de fiscus de controle van grote ondernemingen verschuift van het verleden naar het heden, met een focus op proactieve samenwerking en risicobeheer. |
| Jaarrekening | Een document dat de financiële toestand, het vermogen en het resultaat van een vennootschap weergeeft, bestaande uit de balans, de resultatenrekening en de toelichting. |
| Materiële Fout (in jaarrekening) | Een fout in de jaarrekening die te wijten is aan een rekenfout, schrijffout, boeking van een verkeerd bedrag, of een boeking die indruist tegen het boekhoudrecht, en die gecorrigeerd kan worden. |
| Dwaling (in jaarrekening) | Een fout in de jaarrekening gebaseerd op een dwaling in rechte of feite, inclusief een dwaling in de waardering van een post of een inbreuk op het boekhoudrecht, die gecorrigeerd kan worden. |
| Aangifte Vennootschapsbelasting | De officiële verklaring die vennootschappen jaarlijks indienen bij de fiscale administratie om hun belastbare winst en verschuldigde belasting te melden. |
| Tarief Vennootschapsbelasting | De percentages die worden toegepast op de belastbare winst om de te betalen vennootschapsbelasting te berekenen, met een basistarief en eventuele verminderde tarieven voor KMO's. |
| KMO (Kleine en Middelgrote Onderneming) | Een type vennootschap dat, mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan, kan genieten van een verminderd tarief op de eerste schijf van de belastbare winsten. |
| KMO-vennootschap | Een vennootschap die voldoet aan de criteria om gekwalificeerd te worden als kleine of microvennootschap, waardoor ze in aanmerking komt voor specifieke fiscale gunstmaatregelen. |
| Kleine vennootschap | Een vennootschap die, volgens de wetboeken Vennootschappen en Verenigingen (WVV), voldoet aan bepaalde omvangcriteria wat betreft personeelsbestand, jaaromzet en balanstotaal, of die, indien de wetboeken niet van toepassing zijn, overeenkomstig deze criteria beantwoordt. |
| Microvennootschap | Een specifieke subcategorie van de kleine vennootschap, die additioneel geen dochter- of moedermaatschappij mag zijn en aan nog strengere omvangcriteria voldoet, wat kan leiden tot extra voordelen. |
| Groep van beperkte omvang | Een groep bestaande uit een moedervennootschap en haar dochtervennootschappen, of vennootschappen die een consortium vormen, die voldoen aan specifieke geconsolideerde omvangcriteria voor personeelsbestand, jaaromzet en balanstotaal. |
| Jaaromzet | Het totale bedrag van de bedrijfs- en financiële opbrengsten, exclusief belasting over de toegevoegde waarde, die een vennootschap genereert in een boekjaar, waarbij bepaalde niet-recurrente opbrengsten uitgesloten kunnen worden. |
| Balanstotaal | De totale boekwaarde van alle activa van een vennootschap, zoals weergegeven in de balans, die gebruikt wordt als een van de criteria om de omvang van de vennootschap te bepalen. |
| Gemiddeld personeelsbestand | Het gemiddeld aantal werknemers van een vennootschap gedurende het boekjaar, uitgedrukt in voltijdse equivalenten, dat berekend wordt op basis van de registraties in de DIMONA-databank of vergelijkbare documenten. |
| Uitgestelde werking | Een principe waarbij de gevolgen van het overschrijden of niet langer overschrijden van omvangcriteria voor de kwalificatie van een vennootschap pas ingaan vanaf het boekjaar dat volgt op het tweede opeenvolgende boekjaar waarin de wijziging zich voordoet. |
| Consolidatie | Het proces waarbij de financiële resultaten en balansen van een groep van verbonden vennootschappen worden samengevoegd om een geconsolideerde jaarrekening te verkrijgen, wat relevant is voor de bepaling van de omvang van de groep. |
| Fiscale gunstmaatregelen | Specifieke voordelen toegekend door de wetgever aan bepaalde categorieën van vennootschappen, zoals KMO's, om hen fiscaal te ondersteunen, bijvoorbeeld via een verlaagd tarief van de vennootschapsbelasting of investeringsaftrekken. |
| Belastbare inkomsten | Het totale inkomen dat onderworpen is aan belastingen, na aftrek van toegestane kosten en aftrekposten. Dit omvat zowel inkomsten uit personenbelasting als vennootschapsbelasting. |
| Personenbelasting | De belasting die wordt geheven op de inkomsten van natuurlijke personen, zoals lonen, salarissen, winsten uit zelfstandige activiteiten en inkomsten uit onroerende of roerende goederen. |
| Roerende inkomsten | Inkomsten die voortkomen uit roerende goederen, zoals dividenden, intresten en royalty's. De belasting hiervan kan verschillen afhankelijk van de belastingplichtige (natuurlijk persoon of vennootschap). |
| Beroepsinkomsten | Inkomsten die verkregen worden uit een zelfstandige beroepswerkzaamheid. De berekening van het belastbare bedrag volgt de regels voor winsten van ondernemingen zoals gespecificeerd in het Wetboek van Inkomstenbelastingen (WIB). |
| Forfait | Een vastgesteld bedrag dat wordt gebruikt voor de berekening van inkomsten of kosten, in plaats van de werkelijke opbrengsten en uitgaven. Dit staat tegenover de berekening op basis van werkelijke bedragen. |
| Roerende voorheffing (RV) | Een voorheffing die wordt ingehouden op bepaalde roerende inkomsten, zoals dividenden en intresten, voordat deze aan de ontvanger worden uitgekeerd. Deze kan vervolgens verrekend worden met de verschuldigde belasting. |
| Definitief belastbare inkomsten (DBI-aftrek) | Een aftrekregeling die van toepassing is op dividenden die door een vennootschap worden ontvangen. Het doel is om dubbele belasting op winsten die reeds op het niveau van de uitkerende vennootschap zijn belast, te voorkomen. |
| Forfaitair gedeelte van de buitenlandse belasting (FBB) | Een bedrag dat in mindering mag worden gebracht op de Belgische belastingen ter compensatie van buitenlandse belastingen die reeds op buitenlandse inkomsten zijn betaald. Het is bedoeld om dubbele belasting te verminderen. |
| Dubbele belasting | Een situatie waarin hetzelfde inkomen in twee verschillende jurisdicties wordt belast. Mechanismen zoals het FBB zijn bedoeld om dit te voorkomen of te verminderen. |
| Overlopende rekeningen | Boekhoudkundige rekeningen die worden gebruikt om inkomsten of kosten te registreren die betrekking hebben op meerdere boekjaren. Ze zorgen voor een correcte toerekening van opbrengsten en kosten aan het juiste belastbare tijdperk. |
| Opschortende voorwaarde | Een voorwaarde die, indien niet vervuld, de totstandkoming van een rechtshandeling of verbintenis verhindert. Een vordering wordt pas zeker en vaststaand op het moment dat aan deze voorwaarde is voldaan. |
| Ontbindende voorwaarde | Een voorwaarde die, indien vervuld, het einde van een rechtshandeling of verbintenis teweegbrengt. Het bestaan van een dergelijke voorwaarde tast het zekere en vaststaande karakter van een vordering niet aan voor fiscale doeleinden. |
| Winstbestanddelen | De verschillende componenten die worden meegenomen bij de berekening van de belastbare winst van een vennootschap, zoals vastgelegd in artikel 24 en 25 van het WIB. |
| Verdoken reserves | Verborgen reserves die, hoewel niet expliciet in de boekhouding opgenomen, toch tot de belastbare winst van een vennootschap kunnen worden gerekend. |
| Abnormaal of goedgunstig voordeel | Een voordeel dat niet wordt toegekend tussen onafhankelijke derden onder normale marktomstandigheden, of dat zonder tegenprestatie of flankerende verbintenis wordt verleend. Dit kan leiden tot een winstcorrectie bij de verstrekker. |
| Transfer pricing | De prijszetting van transacties tussen gelieerde ondernemingen (bijvoorbeeld binnen een internationale groep). Het doel van de regelgeving is ervoor te zorgen dat deze prijzen de marktprijs benaderen om winstverschuivingen te voorkomen. |
| Belastingparadijs | Een land of jurisdictie met een significant gunstiger belastingregime dan andere landen, wat aantrekkelijk kan zijn voor belastingontwijking door het wegsluizen van winsten. |
| Beroepskosten | Alle uitgaven en lasten die door de belastingplichtige (vennootschap) tijdens het belastbare tijdperk zijn gedaan of gedragen om belastbare inkomsten te verwerven of te behouden, en waarvan de echtheid en het bedrag bewezen kunnen worden. |
| Intentie tot verwerving/behoud van inkomsten | Voor de aftrekbaarheid van beroepskosten is het niet vereist dat er daadwerkelijk inkomsten zijn verkregen of behouden; de intentie om deze te verwerven of te behouden volstaat. |
| Zekere en vaststaande schuld | Een schuld waarvan zowel het principe van de verschuldigdheid als het bedrag definitief vaststaan, waardoor deze onder bepaalde voorwaarden als aftrekbare beroepskost kan worden aangemerkt. |
| Voorwaardelijke schulden of verliezen | Schulden of verliezen waarvan het beginsel en/of het bedrag afhankelijk zijn van nog niet vervulde voorwaarden, een vonnis of een expertise, en die daarom principieel niet als beroepskost aftrekbaar zijn. |
| Eenjarigheidsbeginsel | Een principe dat stelt dat een kost fiscaal aftrekbaar is op het moment dat deze betaald of gedragen is, tenzij deze eerder een zeker en vaststaand karakter heeft verkregen, wat de aftrekperiode bepaalt. |
| Toerekenbare kosten | Kosten die weliswaar in de loop van een volgend boekjaar betaald moeten worden, maar die proportioneel betrekking hebben op het lopende boekjaar en daarom in dat lopende jaar reeds ten laste gelegd moeten worden. |
| Vooruitbetaalde kosten | Kosten die reeds betaald zijn, maar betrekking hebben op een toekomstig belastbaar tijdperk; deze kunnen onder specifieke voorwaarden, afhankelijk van de wetgeving, ineens of gespreid in aftrek worden gebracht. |
| Matchingprincipe | Een boekhoudkundig principe dat vereist dat kosten worden toegerekend aan de periode waarin de bijbehorende opbrengsten zijn gerealiseerd, en dat sinds de hervorming van de vennootschapsbelasting ook fiscaal van toepassing is voor vennootschappen. |
| Collectieve pensioentoezeggingen (CPT) | Regelingen waarbij de vennootschap ernaar streeft dat werknemers en/of bedrijfsleiders in de toekomst recht hebben op een extralegaal pensioen of een kapitaal bij vroegtijdig overlijden, gefinancierd via externe fondsen. |
| Individuele Pensioentoezegging (IPT) | Een pensioenvehikel waarbij aan individuele personen, onderhandse individuele pensioenbeloften worden gedaan, met strikte toepassingsvoorwaarden voor werknemers en specifieke regels voor bedrijfsleiders. |
| Interne Pensioenbelofte (IPB) | Een systeem waarbij binnen de vennootschap zelf, onder bepaalde voorwaarden en grenzen, een kapitaal werd opgebouwd door het aanleggen van vrijgestelde voorzieningen, wat echter per 1 januari 2012 niet meer mocht aangroeien. |
| Afschrijvingen | De fiscale en boekhoudkundige verwerking van de waardevermindering van materiële en immateriële vaste activa over hun gebruiksduur, die noodzakelijk zijn en samengaan met een waardevermindering tijdens het belastbare tijdperk. |
| Afschrijfbare bestanddelen | Kosten die in aanmerking komen voor afschrijving, zoals oprichtingskosten, immateriële en materiële vaste activa, waarvan de gebruiksduur beperkt is en die noodzakelijk zijn voor de bedrijfsuitoefening. |
| Lineaire afschrijvingsmethode | Een afschrijvingssysteem waarbij jaarlijks een vast percentage op de aanschaffings- of beleggingswaarde (eventueel vermeerderd met bijkomende kosten) in kosten wordt geboekt. |
| Degressieve afschrijvingsmethode | Een afschrijvingssysteem waarbij een vast afschrijvingspercentage wordt toegepast op de boekwaarde (residiewaarde), met een maximum dat het dubbele van het lineaire percentage bedraagt en een beperking van 40% op het afschrijvingsbedrag van de oorspronkelijke waarde. |
| Waardeverminderingen | Fiscaal aanvaarde boekingen van waardeverminderingen op diverse activa, zoals voorraden of portefeuillewaarden, indien de belastingplichtige het bewijs van de daling in waarde kan leveren. |
| Kapitaalloze vennootschap | Een vennootschapsvorm waarbij het concept van 'kapitaal' als zodanig niet langer centraal staat op de balans en er geen wettelijke minimumkapitaalvereiste is, met uitzondering van de NV. Dit impliceert een verschuiving van het traditionele kapitaalbegrip naar het concept van inbreng. |
| Inbreng | De bijdrage die elke vennoot levert aan de vennootschap, die kan bestaan uit geld, goederen (in natura, zowel roerend als onroerend, inclusief immateriële goederen zoals goodwill) of arbeid en diensten (in nijverheid). Elke inbreng, behalve die in geld, vereist een revisoraal verslag. |
| Toereikend aanvangsvermogen | De algemene verplichting voor nieuwe vennootschappen, met name de BV, om bij oprichting te voorzien in eigen vermogen dat voldoende is voor de voorgenomen bedrijvigheid, rekening houdend met alle financieringsbronnen. Dit vervangt het vroegere minimumkapitaalbegrip. |
| Financieel plan | Een verplicht document bij de oprichting van een vennootschap, dat een gedetailleerd overzicht bevat van de voorgenomen bedrijvigheid, financieringsbronnen, zekerheden, openingsbalansen, geprojecteerde resultatenrekeningen en begrotingen voor een periode van minimaal twee jaar, evenals een schatting van omzet en rendabiliteit. |
| Eigen vermogen | Het totaal van de middelen die aan de passiefzijde van de balans staan en toebehoren aan de vennootschap, bestaande uit diverse posten zoals inbreng, reserves en overgedragen winsten/verliezen. Bij kapitaalloze vennootschappen wordt het traditionele kapitaal vervangen door "inbreng buiten kapitaal". |
| Beschikbare inbreng buiten kapitaal | Het deel van de inbreng van de vennoten dat in principe vrij kan worden aangewend door de vennootschap, tenzij de statuten anders bepalen. Dit staat tegenover de onbeschikbare inbreng. |
| Onbeschikbare inbreng buiten kapitaal | Een deel van de inbreng van de vennoten dat, omwille van wettelijke bepalingen (vooral in de overgangsfase van bestaande vennootschappen) of statutaire bepalingen, niet vrij door de vennootschap kan worden aangewend. Dit kan later onder bepaalde voorwaarden beschikbaar worden gemaakt. |
| Statutair onbeschikbare reserve | Reserves die onbeschikbaar zijn gemaakt op basis van een beslissing in de statuten van de vennootschap, of als gevolg van een beslissing van de algemene vergadering. Deze reserves zijn niet vrij uitkeerbaar, tenzij de statuten later anders bepalen. |
| Netto-actieftest | Een financiële toets die nagegaan wordt alvorens een uitkering te doen, om te verzekeren dat de uitkering niet leidt tot een negatief netto-actief of een netto-actief dat daalt onder het niveau van het wettelijk of statutair onbeschikbaar eigen vermogen. |
| Liquiditeitstest | Een financiële toets die vereist is voor elke uitkering, waarbij beoordeeld wordt of de vennootschap, rekening houdend met verwachte ontwikkelingen, na de uitkering nog steeds haar schulden die binnen een jaar opeisbaar worden, kan voldoen. |