Civil Law
Cover
11. Aanneming.pptx
Summary
# Begrip en kenmerken van aanneming
Hier is een gedetailleerde studiehandleiding over het begrip en de kenmerken van aanneming, gebaseerd op de verstrekte documentatie.
## 1. Begrip en kenmerken van aanneming
Dit onderwerp behandelt de definitie van aanneming als een wederkerig contract voor het uitvoeren van werk of dienst tegen een prijs, en de onderscheidende kenmerken zoals onafhankelijkheid en het ontbreken van vertegenwoordiging.
### 1.1 Definitie van aanneming
Aanneming wordt gedefinieerd als een **wederkerig contract** waarbij één partij (de aannemer) zich verbindt om **een werk of een dienst** uit te voeren, hetzij van materiële, hetzij van intellectuele aard, **tegen een prijs**. De prijs is een essentieel bestanddeel van het contract. In het voorgestelde Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek zal de prijs echter geen essentieel bestanddeel meer zijn, aangezien dit zal samenvloeien met een breder dienstencontract dat ook kosteloze prestaties kan omvatten.
### 1.2 Kenmerken van aanneming
De belangrijkste kenmerken van aanneming die het onderscheiden van andere rechtsfiguren zijn:
* **Onafhankelijkheid van de aannemer:** De aannemer staat tegenover de opdrachtgever. Dit onderscheidt de aanneming van de arbeidsovereenkomst, waar er sprake is van een gezagsverhouding en ondergeschiktheid. De aannemer geniet een zekere vrijheid in de uitvoering van het werk, hoewel de opdrachtgever wel richtlijnen kan geven en waarschuwingen kan uiten.
* **Geen vertegenwoordiging:** In principe is er bij aanneming geen sprake van vertegenwoordiging. Dit onderscheidt het van lastgeving, waarbij de lasthebber rechtshandelingen stelt in naam en voor rekening van de lastgever. Dit onderscheid zal echter vervagen met de invoering van dienstencontracten in Boek 7.
* **Wederkerig contract:** Beide partijen verbinden zich tot iets: de aannemer tot het uitvoeren van het werk/dienst, en de opdrachtgever tot het betalen van de prijs.
* **Onder bezwarende titel:** Beide partijen verkrijgen een voordeel.
* **Consensueel:** Het contract komt tot stand door de loutere wilsovereenstemming van de partijen.
> **Tip:** Hoewel aanneming consensueel is, worden in de praktijk vaak schriftelijke contracten opgesteld, met name offertes en aanbestedingen, die later door een definitief contract worden bezegeld.
### 1.3 Wettelijke basis en structuur in het Oud BW
In het Oud Burgerlijk Wetboek is aanneming geregeld in Boek III, Titel VIII, Hoofdstuk III, betreffende de huur van werk en diensten (artikelen 1779-1799). Dit hoofdstuk onderscheidt huur van goederen van huur van werk en diensten. De regels van aanneming worden ook toegepast op de uitoefening van vrije beroepen, aangezien er geen specifieke aanvullende regels bestaan.
### 1.4 Uitzonderingen op het consensualisme
Er bestaan wettelijke uitzonderingen, gebaseerd op dwingend recht, op het consensualisme ter bescherming van de opdrachtgever:
* **Woningbouw:** Er is een verplicht schriftelijk contract vereist met specifieke inhoud.
* **Consument-makelaar:** Contracten met vastgoedmakelaars voor het verhuren, verkopen of aankopen van een eigendom moeten schriftelijk worden opgesteld.
### 1.5 Vergelijking met andere contracten
Om de aard van een contract te bepalen, wordt het vergeleken met andere contractvormen:
* **Verkoop:**
* **Prijs:** Bij verkoop moet de prijs bij contractsluiting vastliggen, bij aanneming kan dit later gebeuren.
* **Overdracht:** Bij verkoop gaan eigendom en risico over bij de wilsovereenstemming; bij aanneming gebeurt dit bij de oplevering van de werken.
* **Verborgen gebreken:** Bij verkoop moet een verborgen gebrek binnen een korte termijn bij de rechter worden gebracht. Bij aanneming geldt dit in bepaalde mate ook, met specifieke regels voor bouwaanneming (10-jarige aansprakelijkheid).
* **Psychologisch criterium/absorptietheorie:** Bij gemengde contracten wordt gekeken of de opdrachtgever specifieke wensen heeft (aanneming) of het een standaardproduct betreft (verkoop).
* **Huur:**
* **Levering vs. doen:** Bij huur is er een verbintenis tot levering, bij aanneming een verbintenis om iets te doen (werk of dienst).
* **Prijs:** Bij huur moet de prijs bij contractsluiting vastliggen, bij aanneming kan deze later worden bepaald.
* **Lastgeving:**
* **Vertegenwoordiging:** Cruciaal bij lastgeving, maar in principe afwezig bij aanneming.
* ** Loon:** Bij lastgeving kan het loon door de rechter worden aangepast.
* **Risico:** Bij lastgeving ligt het risico bij de lastgever, bij aanneming bij de aannemer.
* **Arbeidsovereenkomst:**
* **Gezag:** Kenmerkend voor een arbeidsovereenkomst, afwezig bij aanneming.
### 1.6 Totstandkoming van de aanneming
De aanneming komt tot stand door:
* **Wilsovereenstemming** over de hoofdbestanddelen: onafhankelijkheid van de aannemer, werkprestatie (materieel of intellectueel) en prijs of vergoeding.
* **Vrije keuze** van de aannemer door de opdrachtgever, met uitzonderingen voor overheidsopdrachten en erkende aannemers in de bouwsector.
### 1.7 Soorten aanneming op basis van prijsbepaling
De contractuele prijsbepaling leidt tot verschillende soorten aanneming:
* **Aanneming tegen onbepaalde prijs (aanneming in regie):**
* De prijs wordt achteraf vastgesteld op basis van objectieve parameters (omvang werk, uren, materiaal).
* Gebruikelijke prijzen worden gehanteerd in geval van discussie.
* In het consumentenrecht moet vooraf duidelijke informatie over de prijs en de berekeningswijze worden verstrekt. Bij voorschotten is een bestelbon met kostprijsindicatie verplicht.
* Het risico voor de prijsstijging ligt bij de opdrachtgever.
* Partijbeslissingen over de prijs kunnen aan rechterlijke toetsing worden onderworpen (rechtsmisbruik).
* **Aanneming tegen vaste prijs (forfaitaire aanneming):**
* De aannemer neemt alle risico's met betrekking tot de prijs.
* Prijs is onveranderlijk, tenzij met een herzieningsclausule.
* Bij bouwwerken vereist art. 1793 Oud BW schriftelijke toestemming van de opdrachtgever en prijsakkoord voor meerwerken.
* Onvoorzienbare omstandigheden kunnen leiden tot heronderhandeling (cf. imprevisie, art. 5.74 BW).
* **Aanneming op bestek:**
* Een prijslijst van materialen en arbeidslonen wordt opgesteld.
* Risico van meerwerk ligt bij de opdrachtgever; risico van prijsstijging van materiaal en loon ligt bij de aannemer.
* **Aanneming tegen betrekkelijk vaste prijs:**
* Combinatie van vaste prijs en bestek.
* Dient vaak om art. 1793 Oud BW te omzeilen.
* De aannemer moet de uitvoering van meerwerk bewijzen.
### 1.8 Verbintenissen van de aannemer
De aannemer heeft hoofdzakelijk de volgende verbintenissen:
* **Werk goed uitvoeren:**
* Naleven van technische specificaties (contract, plan, bestek, lastenboek).
* Respecteren van de "regels van de kunst", d.w.z. de technische kennis, stabiliteit, veiligheid en functionaliteit die op een bepaald tijdstip in de sector gelden.
* De regels van de kunst kunnen worden teruggevonden in officiële normen (bv. WER, Bouwproductenverordening) en technische voorschriften (bv. Buildwise).
* Het niet naleven van technische normen leidt tot een weerlegbaar vermoeden van aansprakelijkheid.
* Contractueel kan een norm worden opgelegd, wat resulteert in een resultaatsverbintenis.
* De aannemer wordt geacht te handelen volgens de regels van de kunst indien deze worden gerespecteerd, maar dit vermoeden is weerlegbaar.
* **Inspannings- of resultaatsverbintenis:** Het uitgangspunt is een resultaatsverbintenis bij welomschreven opdrachten (bv. bouwaanneming) en een inspanningsverbintenis bij de meeste vrije beroepen. Dit is afhankelijk van de wil van partijen, de aard van de opdracht, etc. Projectontwikkelaars hebben een resultaatsverbintenis.
* **Werk tijdig uitvoeren:**
* Volgens de overeengekomen termijn (resultaatsverbintenis).
* Indien geen termijn is bepaald, geldt een redelijke termijn (inspanningsverbintenis).
* Bij vertraging kan een forfaitaire schadevergoeding (schadebeding) worden toegepast.
* **Leveren en teruggeven:**
* Leveren van het uitgevoerde werk aan de opdrachtgever.
* Teruggeven van materialen of documenten die door de opdrachtgever ter beschikking werden gesteld.
* **Translatieve werking:** De eigendom van de bouwmaterialen die de aannemer verwerkt, gaat over op de opdrachtgever.
* **Kwalitatieve rechten:** De opdrachtgever kan een vordering instellen tegen leveranciers wegens gebreken aan materialen.
### 1.9 Informatie- en raadgevingsplicht
De aannemer heeft de plicht om de opdrachtgever te informeren en te adviseren, wat verband houdt met de goede uitvoering van het werk. Dit omvat ook een veiligheidsverplichting vanuit de goede trouw.
### 1.10 Verbintenissen van de opdrachtgever
De opdrachtgever heeft hoofdzakelijk de volgende verbintenissen:
* **Werk bevorderen:** De opdrachtgever mag de aannemer niet tegenwerken en moet zorgen voor de nodige vergunningen en correcte informatie.
* **Prijs betalen:** De overeengekomen prijs moet worden betaald. De opdrachtgever kan de betaling opschorten bij niet-nakoming door de aannemer (exceptie van niet-uitvoering).
* **In ontvangst nemen (oplevering):** De opdrachtgever moet het voltooide werk aanvaarden. Dit is een eenzijdige rechtshandeling en een scharniermoment voor de aansprakelijkheid.
### 1.11 Oplevering
De oplevering kan plaatsvinden:
* **Uitdrukkelijk:** Door het opstellen van een document, wat in de woningbouwwet schriftelijk en tegensprekelijk moet gebeuren.
* **Stilzwijgend:** Afgeleid uit handelingen zoals bewoning, ingebruikneming, of na aanmaning zonder reactie.
* **Gefaseerd:** Met een voorlopige oplevering (vaststelling voltooiing, start datum vertragingsboete, opeisbaarheid saldo, vrijgave waarborg) en een definitieve oplevering (meestal één jaar later, startpunt 10-jarige aansprakelijkheid).
### 1.12 Onderaanneming
De hoofdaannemer kan, met eigen initiatief en verantwoordelijkheid, het werk geheel of gedeeltelijk laten uitvoeren door een onderaannemer. Dit is een zelfstandige aanneming, maar de hoofdaannemer blijft aansprakelijk ten opzichte van de opdrachtgever voor fouten van de onderaannemer (hulppersoon).
### 1.13 Rechtstreekse vordering van de onderaannemer
Onderaannemers hebben een rechtstreekse vordering tegen de opdrachtgever (art. 1798 Oud BW) om betaald te worden, voor zover de opdrachtgever nog iets verschuldigd is aan de hoofdaannemer. Dit recht strekt zich verder uit in de keten van onderaanneming.
### 1.14 Tienjarige aansprakelijkheid (art. 1792 en 2270 Oud BW)
* **Toepassingsgebied:** Van toepassing op bouwwerken of grote werken van onroerende aard, inclusief installaties.
* **Zwaar gebrek:** Het gebrek moet zodanig ernstig zijn dat het gebouw tenietgaat of op lange termijn wordt aangetast.
* **Aard aansprakelijkheid:** De aansprakelijkheid is die van een foutaannemer, maar wordt steeds meer naar een resultaatsverbintenis opgeschoven, zeker voor projectontwikkelaars.
* **Vervaltermijn:** Een strikte termijn van 10 jaar vanaf de aanvaarding. Deze termijn is niet schorsbaar of stuitbaar.
* **Verzekeringsplicht:** Een wettelijke verzekeringsplicht bestaat voor bepaalde bouwactoren om deze aansprakelijkheid te dekken.
### 1.15 Aansprakelijkheidsverdeling tussen aannemer en architect
De Architectenwet regelt de taakverdeling. De architect is verantwoordelijk voor concept, controle en toezicht, terwijl de aannemer instaat voor de uitvoering. Fouten van beide partijen kunnen samenlopen (medeaansprakelijkheid, aansprakelijkheid in solidum). De architect heeft een aparte verzekeringsplicht burgerlijke aansprakelijkheid.
### 1.16 Aansprakelijkheid ten opzichte van derden
* **Burenhinder:** De opdrachtgever (bouwheer) kan aansprakelijk zijn voor burenhinder, met mogelijke billijke compensatie.
* **Nieuw art. 6.3, § 2 BW:** Een hulppersoon kan buitencontractueel aansprakelijk worden gesteld, maar behoudt de verweermiddelen van zijn opdrachtgever.
### 1.17 Risico voor vergaan van de zaak
Het risico voor het vergaan van de zaak ligt bij de aannemer tot aan de oplevering, zelfs als de eigendom van de materialen via natrekking al op de opdrachtgever is overgegaan. Bij louter levering van arbeid door de aannemer, draagt de opdrachtgever het risico voor de materialen.
### 1.18 Einde van de aanneming
De aanneming kan eindigen door:
* Voltooiing van het werk.
* Wederzijds akkoord.
* Overmacht.
* Gerechtelijke of buitengerechtelijke ontbinding.
* **Eenzijdige verbreking (art. 1794 Oud BW):** De opdrachtgever kan de aanneming beëindigen mits betaling van een verbrekingsvergoeding (uitgaven en gederfde winst).
* **Overlijden van de aannemer (art. 1795 Oud BW):** Leidt in principe tot ontbinding, tenzij de nalatenschap de nuttigheid van het werk aantoont.
* **Faillissement:** De curator kan kiezen het contract voort te zetten of te verbreken.
### 1.19 Woningbouw (Woningbouwwet)
Deze wet beschermt kopers van nog te bouwen of in aanbouw zijnde woningen/appartementen. Belangrijke aspecten zijn:
* **Formele vereisten:** Schriftelijk contract met specifieke vermeldingen, opschortende voorwaarden, gedetailleerde beschrijving van delen, prijs en betalingswijze. Sanctie is relatieve nietigheid.
* **Eigendomsovergang:** De eigendom gaat geleidelijk over naarmate de werken vorderen via natrekking, maar het risico gaat pas over bij de voorlopige oplevering.
* **Borgstelling:** Verschillende waarborgsystemen (voltooiingswaarborg voor erkende aannemers, terugbetalingswaarborg via bankgarantie voor anderen) tot aan de voorlopige oplevering.
* **Prijs en betaling:** Beperkingen op voorschotten, verbrekingsvergoedingen en prijsherzieningsclausules.
* **Oplevering:** Moet uitdrukkelijk, schriftelijk en tegensprekelijk gebeuren, of stilzwijgend. Er is een gefaseerde oplevering met een voorlopige en definitieve oplevering (meestal één jaar later).
* **Tienjarige aansprakelijkheid:** Van toepassing op de verkoper-promotor vanaf de aanvaarding, zelfs als deze geen aannemer is.
---
Deze studiehandleiding biedt een uitgebreid overzicht van het begrip en de kenmerken van aanneming, met aandacht voor de onderscheidende elementen, de wettelijke regeling en de praktische implicaties. Het is cruciaal om de verschillen met andere contractvormen goed te begrijpen en de specifieke bepalingen voor bijvoorbeeld bouwaanneming en woningbouw te onthouden.
---
# Soorten aanneming en prijsbepaling
Hieronder volgt een samenvatting van het onderwerp "Soorten aanneming en prijsbepaling".
## 2. Soorten aanneming en prijsbepaling
De prijsbepaling is een cruciaal element dat verschillende soorten aannemingsovereenkomsten van elkaar onderscheidt.
### 2.1 Aanneming tegen onbepaalde prijs
Bij aanneming tegen onbepaalde prijs, ook wel aanneming in regie of op vrije rekening genoemd, wordt de prijs niet vooraf vastgesteld. De prijs wordt achteraf bepaald op basis van objectieve parameters zoals de omvang van het werk, de gewerkte uren, en het aantal verplaatsingen.
* **Kenmerken:**
* Prijs wordt achteraf vastgesteld.
* Gebruikelijke prijzen worden gehanteerd; bij discussie kan de opdrachtgever de prijs aanvechten op basis van courante marktprijzen.
* Het risico met betrekking tot de prijs ligt bij de opdrachtgever, aangezien de aannemer meerkosten kan doorrekenen als de werken complexer blijken dan verwacht.
* **Consumentenrecht:**
* Consumenten moeten vooraf geïnformeerd worden over de totale prijs en de berekeningswijze.
* Een raming van de verwachte kosten moet worden verstrekt.
* Bij betaling van een voorschot is de aannemer verplicht een bestelbon op te stellen met indicaties over de verwachte kostprijs.
* **Partijbeslissing en rechtsmisbruik:**
* Wanneer een van de partijen de prijs zelf kan invullen, spreekt men van een partijbeslissing.
* Er is een marginale toetsing door de rechter mogelijk op grond van rechtsmisbruik, waarbij de prijs gematigd of geweigerd kan worden.
### 2.2 Aanneming tegen vaste prijs
Bij aanneming tegen vaste prijs, ook wel forfaitaire aanneming genoemd, wordt een onveranderlijke prijs overeengekomen. Dit regime is gunstig voor de opdrachtgevers omdat zij zekerheid hebben over de totale kostprijs.
* **Kenmerken:**
* De aannemer draagt alle risico's met betrekking tot de prijs, zoals stijgende kosten voor materiaal en arbeid, en moeilijkheden bij de uitvoering of interpretatie van plannen.
* De prijs is in principe onveranderlijk.
* **Uitzonderingen op de onveranderlijkheid:**
* **Herzieningsclausule:** Partijen kunnen in het contract een clausule opnemen die een herziening van de vaste prijs toelaat, bijvoorbeeld bij stijgingen van loon- en materiaalprijzen, of bij veranderingen of vergrotingen van het oorspronkelijke plan.
* **Onvoorzienbare, ongekende omstandigheden:** Onvoorziene en ongekende omstandigheden kunnen aanleiding geven tot heronderhandeling van de contractvoorwaarden. Dit kan vallen onder de leer van de imprevisie (artikel 5.74 BW), maar in het aannemingsrecht kan dit verder gaan dan de klassieke imprevisie, bijvoorbeeld door de toepassing op zaken die al bestonden bij contractsluiting maar nog niet gekend waren.
* **Specifieke regel bij gebouwen (artikel 1793 oud BW):** Voor het oprichten van gebouwen geldt een specifieke regel: als de aannemer meer werken wil aanrekenen dan oorspronkelijk overeengekomen, is hiervoor de schriftelijke toestemming van de opdrachtgever en een akkoord over de prijs van deze meerwerken vereist.
### 2.3 Aanneming op bestek
Bij aanneming op bestek wordt een prijslijst opgesteld die de kosten voor materialen en arbeidslonen per kwalificatie van werknemer specificeert.
* **Kenmerken:**
* **Gedeeld risico:** Het risico is hier gedeeld. Als het werk meer tijd of materiaal vereist dan verwacht, kan dit worden aangerekend aan de opdrachtgever.
* **Risico materiaalprijzen en loon:** De aannemer draagt echter het risico voor stijgingen in de materiaalprijzen en loonkosten. De aannemer moet zich houden aan de prijzen die in het bestek zijn vastgelegd.
* **Risico plannen:** Het risico met betrekking tot de plannen ligt bij de opdrachtgever.
### 2.4 Aanneming tegen betrekkelijk vaste prijs
Dit type aanneming combineert elementen van de aanneming tegen vaste prijs en de aanneming op bestek.
* **Kenmerken:**
* Het vertrekpunt is een aanneming met vaste prijs, waaraan een bestek wordt toegevoegd.
* Wanneer er meer werken moeten gebeuren dan oorspronkelijk voorzien, worden deze verrekend op basis van de prijslijst uit het bestek.
* Dit systeem wordt vaak toegepast om de strikte toepassing van artikel 1793 oud BW (dat schriftelijke toestemming vereist voor meerwerken) te omzeilen.
* **Bewijslast:** De aannemer moet echter steeds bewijzen dat er een akkoord bestaat over de uitvoering van meerwerk.
---
**Tip:** Het onderscheid tussen de verschillende soorten aanneming is essentieel voor het bepalen van de prijs, het risicoverdeling en de aansprakelijkheid van de partijen. Bij twijfel over de kwalificatie van een overeenkomst, is het belangrijk om de specifieke bepalingen en de intentie van de partijen te analyseren.
**Tip:** Bij aanneming met consumenten zijn specifieke regels ter bescherming van de consument van kracht, met name met betrekking tot prijsinformatie en de vereiste van een schriftelijk contract. Deze regels zijn van dwingend recht.
---
# Verbintenissen en aansprakelijkheid van de aannemer
Dit deel van de studiehandleiding behandelt de verplichtingen en aansprakelijkheid van de aannemer, met een focus op de uitvoering van het werk, de informatieplicht en de aard van de verbintenissen.
## 3. Verbintenissen en aansprakelijkheid van de aannemer
De aannemer is in de eerste plaats gehouden tot een correcte en tijdige uitvoering van het overeengekomen werk. Dit omvat zowel de naleving van technische specificaties als de algemene "regels van de kunst". Daarnaast heeft de aannemer een informatie- en raadgevingsplicht ten aanzien van de opdrachtgever. De beoordeling van zijn aansprakelijkheid hangt af van de aard van de verbintenis, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen inspannings- en resultaatsverbintenissen.
### 3.1 Kenmerken van aanneming
Aanneming is een wederkerig contract waarbij een partij (de aannemer) zich verbindt tot het uitvoeren van een werk of dienst, hetzij van materiële, hetzij van intellectuele aard, tegen een prijs. Kenmerkend is de onafhankelijkheid van de aannemer ten opzichte van de opdrachtgever, wat de aanneming onderscheidt van bijvoorbeeld een arbeidsovereenkomst waar een gezagsverhouding bestaat. In beginsel is er geen sprake van vertegenwoordiging.
#### 3.1.1 Vergelijking met andere contracten
* **Verkoop:** Bij verkoop gaat de eigendom en het risico over bij de wilsovereenstemming, terwijl dit bij aanneming gebeurt bij de oplevering. Bij aanneming geldt voor bouwwerken een tienjarige aansprakelijkheid voor zware gebreken, wat bij verkoop niet het geval is na de korte termijn voor verborgen gebreken.
* **Huur:** Bij huur is er een verbintenis tot levering van genot van een goed, terwijl de aannemer een werk moet presteren.
* **Lastgeving:** Lastgeving impliceert vertegenwoordiging, wat bij aanneming principieel ontbreekt.
* **Arbeidsovereenkomst:** De aanwezigheid van een gezagsverhouding onderscheidt de arbeidsovereenkomst van aanneming.
#### 3.1.2 Totstandkoming van aanneming
De aanneming komt tot stand door wilsovereenstemming over de hoofdbestanddelen: onafhankelijkheid van de aannemer, de te presteren werkprestatie (materieel of intellectueel) en de prijs of vergoeding. Bij overheidsopdrachten en in de bouwsector gelden specifieke regels inzake overheidsopdrachten en erkenningen.
### 3.2 Soorten aanneming op basis van prijsbepaling
Het onderscheid in prijsbepaling leidt tot verschillende soorten aannemingen:
#### 3.2.1 Aanneming tegen onbepaalde prijs
Bij deze vorm wordt de prijs achteraf vastgesteld, vaak op basis van de omvang van het werk, materiaal en arbeidsloon. Er geldt een informatieplicht ten aanzien van consumenten. Het risico van prijsstijgingen ligt bij de opdrachtgever. De aannemer mag zijn prijsbeslissing niet misbruiken, en een marginale toetsing door de rechter is mogelijk.
#### 3.2.2 Aanneming tegen vaste prijs (forfaitaire aanneming)
De aannemer neemt hier alle prijsrisico's op zich. De prijs is onveranderlijk, tenzij er een herzieningsclausule is opgenomen. Voor bouwwerken vereist art. 1793 oud BW schriftelijke toestemming van de opdrachtgever voor meerwerken en een akkoord over de prijs. Onvoorzienbare omstandigheden kunnen aanleiding geven tot heronderhandeling.
#### 3.2.3 Aanneming op bestek
Dit contract bevat een prijslijst van materialen en arbeidslonen. Het risico ligt bij de opdrachtgever voor de benodigde tijd en materialen, maar bij de aannemer voor de stijging van materiaalprijzen en lonen.
#### 3.2.4 Aanneming tegen betrekkelijk vaste prijs
Dit is een combinatie van de aanneming tegen vaste prijs en op bestek, waarbij meerwerk verrekend wordt aan de hand van de prijslijst. Art. 1793 oud BW is hier niet van toepassing.
### 3.3 Verbintenissen van de aannemer
#### 3.3.1 Werk goed uitvoeren
De aannemer moet het werk uitvoeren volgens de technische specificaties in het contract (plannen, lastenboek, etc.) en volgens de regels van de kunst. De regels van de kunst omvatten het geheel van technische kennis en gebruiken in de sector met betrekking tot stevigheid, stabiliteit, veiligheid en functionaliteit.
* **Regels van de kunst:** Deze kunnen voortvloeien uit officiële normen (zoals ARAB, AREI, Boek VIII WER, Bouwproductenverordening), technische voorschriften (bv. van Buildwise), of expliciet worden opgelegd in het contract. Het niet naleven van technische normen leidt tot een weerlegbaar vermoeden van aansprakelijkheid. Het contractueel opleggen van een norm resulteert in een resultaatsverbintenis voor de aannemer.
#### 3.3.2 Informatie- en raadgevingsplicht
De aannemer heeft een plicht om de opdrachtgever te informeren en te adviseren, onder meer met betrekking tot veiligheid. Bij gebreke hieraan, en in het geval van stabiliteitsgebreken, kan een bevrijdingsbeding ongeldig zijn.
#### 3.3.3 Inspannings- of resultaatsverbintenis
De aansprakelijkheid van de aannemer wordt beoordeeld aan de hand van het onderscheid tussen inspannings- en resultaatsverbintenissen. Bij bouwaanneming met een welomschreven opdracht is er doorgaans sprake van een resultaatsverbintenis. Het bewijs van fout is dan gemakkelijker te leveren door de opdrachtgever. Criteria voor de beoordeling zijn de wil van de partijen, de aard van de opdracht, de intensiteit van de verbintenissen, de rol van toeval en specialisatie. Een projectontwikkelaar wordt geacht een resultaatsverbintenis te hebben voor een gebouw zonder gebreken.
#### 3.3.4 Werk tijdig uitvoeren
De tijdige uitvoering is eveneens een resultaatsverbintenis als er een termijn is bepaald. Bij het ontbreken van een termijn geldt een redelijke termijn, wat een inspanningsverbintenis impliceert. Bij vertraging kan een forfaitaire schadevergoeding of een schadebeding van toepassing zijn.
#### 3.3.5 Leveren en teruggeven
De aannemer moet het werk opleveren aan de opdrachtgever. Dit houdt een translatieve werking in voor de bouwmaterialen. De opdrachtgever moet aan de aannemer ter beschikking gestelde zaken teruggeven.
### 3.4 Gebreken na oplevering en aanvaarding
Bij bouwaanneming wordt een onderscheid gemaakt tussen lichte zichtbare, lichte verborgen en zware gebreken.
* **Lichte zichtbare gebreken:** Deze moeten bij de oplevering worden geweigerd of met voorbehoud aanvaard.
* **Lichte verborgen gebreken:** Aanvaarding van het werk houdt geen afstand van aansprakelijkheid in voor deze gebreken, ook al tasten ze de stabiliteit niet aan. Er geldt geen korte termijn, wel een redelijke termijn om actie te ondernemen. Exoneratiebedingen zijn voor deze gebreken geldig, rekening houdend met consumentenbescherming.
* **Zware gebreken:** Deze vallen onder de tienjarige aansprakelijkheid (art. 1792 en 2270 oud BW).
#### 3.4.1 Tienjarige aansprakelijkheid
Deze specifieke aansprakelijkheid geldt voor gebouwen of grote werken die een ernstig gebrek vertonen dat de stevigheid of stabiliteit aantast en tot het tenietgaan van het werk leidt. De aansprakelijkheid geldt voor tien jaar vanaf de aanvaarding. Deze aansprakelijkheid is van openbare orde en kan niet contractueel worden uitgesloten of ingekort.
**Toepassingsvoorwaarden van de tienjarige aansprakelijkheid:**
* Een gebouw of groot werk (incl. installaties).
* Een zwaar gebrek (met aantasting van stevigheid of stabiliteit op lange termijn).
* De aansprakelijkheid geldt vanaf de aanvaarding, met een vervaltermijn van tien jaar.
### 3.5 Verbintenissen van de opdrachtgever
De opdrachtgever heeft de plicht om het werk te bevorderen, de prijs te betalen en het werk in ontvangst te nemen (oplevering).
#### 3.5.1 Oplevering
De oplevering is een eenzijdige rechtshandeling waarbij de opdrachtgever het werk goedkeurt en aanvaardt. Dit is een belangrijk scharniermoment voor de aansprakelijkheid. De oplevering kan uitdrukkelijk (schriftelijk en tegensprekelijk, met name in de woningbouw) of stilzwijgend (door betaling, ingebruikname of na aanmaning) gebeuren. Bij bouwaannemingen is er vaak een voorlopige en definitieve oplevering, waarbij de definitieve oplevering het startpunt vormt voor de tienjarige aansprakelijkheid.
### 3.6 Onderaanneming
Bij onderaanneming voert een andere partij (de onderaannemer), op initiatief en onder verantwoordelijkheid van de hoofdaannemer, het werk geheel of gedeeltelijk uit. De hoofdaannemer blijft aansprakelijk ten aanzien van de opdrachtgever voor de fouten van de onderaannemer. Er bestaat een rechtstreekse vordering van de onderaannemer tegen de opdrachtgever voor onbetaalde facturen.
### 3.7 Einde van de aanneming
De aanneming kan eindigen door:
* Voltooiing van het werk.
* Wederzijds akkoord.
* Overmacht.
* Gerechtelijke ontbinding wegens niet-nakoming.
* Buitengerechtelijke ontbinding door eenzijdig kennisgeving.
* Eenzijdige verbreking door de opdrachtgever (met verbrekingsvergoeding).
* Overlijden van de aannemer (ontbinding van rechtswege, tenzij het contract anders bepaalt of de nalatenschap nut heeft van het werk).
* Faillissement van de aannemer (keuze curator).
### 3.8 Woningbouw
De Woningbouwwet beschermt kopers van nog te bouwen of in aanbouw zijnde woningen en appartementen. Deze wet legt formele vereisten op aan de contracten (schriftelijkheid, nauwkeurige beschrijving, prijsbepaling) en voorziet in een borgstelling ten gunste van de koper. De eigendomsovergang en het risico worden specifiek geregeld, en de tienjarige aansprakelijkheid geldt ook voor de verkoper-promotor.
---
# Gebreken na oplevering en de 10-jarige aansprakelijkheid
Dit onderwerp behandelt de afhandeling van gebreken na oplevering van bouwwerken, met een specifieke focus op de 10-jarige aansprakelijkheid voor stabiliteitsbedreigende gebreken.
### 4.1 Principes bij gebreken na oplevering
Na de oplevering van een werk, waarbij de opdrachtgever het werk in ontvangst neemt en goedkeurt, onderscheiden we verschillende soorten gebreken:
#### 4.1.1 Lichte zichtbare gebreken
* **Definitie:** Gebreken die bij een zorgvuldige oplevering waarneembaar zijn.
* **Actie:** Bij de oplevering moet de opdrachtgever deze gebreken weigeren of hierover voorbehoud maken. Dit kan schriftelijk gebeuren door middel van een gemotiveerd protest of een aangetekende brief.
* **Gevolg:** Bij aanvaarding zonder voorbehoud wordt aangenomen dat de opdrachtgever de zichtbare gebreken aanvaardt.
#### 4.1.2 Lichte verborgen gebreken
* **Definitie:** Gebreken die niet vaststelbaar zijn bij de oplevering, maar die de stabiliteit van het bouwwerk niet aantasten.
* **Aansprakelijkheid:** De aanvaarding van het werk door de opdrachtgever impliceert geen afstand van aansprakelijkheid voor deze gebreken.
* **Kennis:** Er geldt geen vermoeden van kennis van deze gebreken bij de opdrachtgever.
* **Exoneratie:** Exoneratiebedingen zijn in principe geldig, tenzij de wet anders bepaalt (bijvoorbeeld in consumentencontracten).
* **Termijn:** Er geldt geen "korte termijn" zoals bij verkoop, maar wel een "redelijke termijn" waarbinnen de vordering moet worden ingesteld. Stilzitten kan leiden tot de veronderstelling van aanvaarding of het onmogelijk worden om de oorzaak van het gebrek te achterhalen.
#### 4.1.3 Zware gebreken (stabiliteitsbedreigende gebreken)
* **Definitie:** Gebreken die de stabiliteit van het bouwwerk aantasten en een aantasting op lange termijn veroorzaken, waardoor het gebouw uiteindelijk teniet kan gaan of instorten. Dit omvat gebreken aan funderingen, dragende muren, of structurele aantasting door bijvoorbeeld waterinsijpeling.
* **Aard van de gebreken:** Het kan zowel om zichtbare als verborgen gebreken gaan.
* **Regeling:** De specifieke regeling van de 10-jarige aansprakelijkheid, geregeld in artikel 1792 en 2270 van het oude Burgerlijk Wetboek (oud BW), is van toepassing.
### 4.2 De 10-jarige aansprakelijkheid
De 10-jarige aansprakelijkheid is een specifieke wettelijke regeling die de opdrachtgever beschermt tegen ernstige gebreken in bouwwerken die de stabiliteit ervan bedreigen.
#### 4.2.1 Toepassingsvoorwaarden
* **Aard van het werk:** Van toepassing op bouwwerken of grote werken van onroerende aard, inclusief installaties van gebouwen.
* **Aard van het gebrek:** Het moet gaan om een zwaar gebrek dat de stabiliteit aantast en op lange termijn gevolgen heeft.
* **Aard van de aanneming:** De regeling geldt ongeacht het specifieke type aanneming (bv. bouw-, installatie-, of renovatieaanneming).
* **Aansprakelijkheid:** De aansprakelijkheid is een foutaansprakelijkheid waarbij de opdrachtgever een fout moet bewijzen. Echter, er is een trend naar resultaatsverbintenissen, vooral bij projectontwikkelaars.
#### 4.2.2 Rechtsgrond en karakter
* **Wettelijke basis:** Artikel 1792 en 2270 oud BW.
* **Bescherming:** De regeling beoogt de openbare veiligheid te waarborgen en heeft een karakter van openbare orde.
* **Niet-afwijken:** Partijen kunnen contractueel niet afwijken van deze aansprakelijkheid; exoneratiebedingen zijn nietig.
* **Solidariteit:** Bedingen die de aansprakelijkheid beperken tot een technisch aandeel zijn niet geldig. De aansprakelijkheid geldt in solidum.
* **Duur:** De duur van de aansprakelijkheid kan niet contractueel worden ingekort.
* **Dadingen:** Dadingen zijn mogelijk, maar enkel voor gekende gebreken die het voorwerp van de dading uitmaken.
#### 4.2.3 Duur en vervaltermijn
* **Duur:** De aansprakelijkheid geldt gedurende tien jaar.
* **Aanvangsdatum:** De termijn begint te lopen vanaf de aanvaarding van het werk. In de woningbouw kan dit contractueel vervroegd worden naar de voorlopige oplevering.
* **Vervaltermijn:** Dit is een strikte termijn die niet geschorst of gestuit kan worden. De vordering moet binnen deze tien jaar worden ingesteld.
* **Herstellingen:** Bij belangrijke herstellingen kan een nieuwe 10-jarige termijn beginnen lopen.
#### 4.2.4 Uitzonderingen en beperkingen
* **Delegatie aan specialisten:** De hoofdaannemer of architect kan aansprakelijkheid ontlopen door specifieke taken die hun eigen technische kennis overstijgen, te delegeren aan erkende specialisten. Dit geldt echter niet indien de keuze van de specialist zelf gebrekkig was.
* **Onvoorzienbare omstandigheden:** Bij onvoorzienbare en ongekende omstandigheden kan er sprake zijn van heronderhandeling van de contractvoorwaarden (vergelijkbaar met imprevisie).
### 4.3 Oplevering en aanvaarding
De oplevering is een cruciaal moment dat de contractuele relatie tussen opdrachtgever en aannemer markeert en de startpunt vormt voor verschillende aansprakelijkheidsperiodes.
#### 4.3.1 Fasen van oplevering
* **Voorlopige oplevering:** Een eerste vaststelling van de voltooiing van de werken, vaak met een proefperiode. Dit markeert het einde van de uitvoeringstermijn en maakt het saldo opeisbaar. Het is echter geen aanvaarding en dient niet als startpunt voor de 10-jarige aansprakelijkheid, tenzij contractueel anders bepaald.
* **Definitieve oplevering:** De definitieve goedkeuring en aanvaarding van het werk. Dit is het startpunt voor de 10-jarige aansprakelijkheid. Bij woningbouw volgt deze meestal één jaar na de voorlopige oplevering.
#### 4.3.2 Vormvereisten voor oplevering
* **Woningbouw:** Vereist een uitdrukkelijk schriftelijk en tegensprekelijk proces-verbaal. Weigering moet gemotiveerd en aangetekend gebeuren. Stilzwijgende aanvaarding kan blijken uit bewoning of ingebruikneming zonder protest, of na een aangetekende ingebrekestelling tot oplevering.
* **Algemeen:** Kan uitdrukkelijk (schriftelijk) of stilzwijgend (bv. betaling van de volledige prijs, ingebruikneming zonder protest).
### 4.4 Onderaanneming
Bij onderaanneming laat de hoofdaannemer het werk uitvoeren door een derde partij.
* **Zelfstandige aanneming:** De onderaannemer treedt op als een zelfstandige aannemer met eigen contractuele relaties.
* **Aansprakelijkheid hoofdaannemer:** De hoofdaannemer blijft aansprakelijk tegenover de opdrachtgever voor fouten van de onderaannemer (hulppersoon).
* **Rechtstreekse vordering:** Onderoud BW artikel 1798 kent een rechtstreekse vordering toe aan de onderaannemer tegen de opdrachtgever indien de hoofdaannemer niet betaalt. Deze vordering kan verder worden ingesteld tegen de opdrachtgever die twee schakels hoger in de keten staat.
* **Quasi-immuniteit uitvoeringsagent:** Nieuw artikel 6.3, § 2 BW verduidelijkt de buitencontractuele aansprakelijkheid van de hulppersoon.
### 4.5 Woningbouw
De Woningbouwwet van 9 juli 1971 beschermt kopers van nog te bouwen of in aanbouw zijnde woningen.
* **Toepassingsgebied:** Van toepassing op overeenkomsten met eigendomsovergang van woningen bestemd voor huisvesting, waarbij stortingen gebeuren voor voltooiing.
* **Bescherming:** De wet bevat dwingende bepalingen ter bescherming van de koper, waaronder formele vereisten voor het contract (geschrift, precieze vermeldingen), beperkingen op voorschotten en verbrekingsvergoedingen, en specifieke regels rond oplevering en waarborgstelling.
* **10-jarige aansprakelijkheid:** De 10-jarige aansprakelijkheid uit het oud BW is van toepassing op de verkoper-promotor, zelfs indien deze zelf geen aannemer is. Deze vordering gaat als kwaliteitsrecht over bij doorverkoop.
### 4.6 Verzekeringsplicht
* **Wet van 31 mei 2017:** Legt een verzekeringsplicht op aan bepaalde bouwactoren (architecten, aannemers, etc.) om de 10-jarige aansprakelijkheid te dekken.
* **Architectenwet:** Architecten hebben een specifieke verzekeringsplicht in burgerlijke aansprakelijkheid.
### 4.7 Aansprakelijkheidsverdeling tussen architect en aannemer
* **Taakverdeling:** De Architectenwet bepaalt een strikte taakverdeling tussen architect (concept, controle) en aannemer (uitvoering).
* **Medeaansprakelijkheid:** Fouten van de architect en de aannemer kunnen leiden tot mede-aansprakelijkheid en aansprakelijkheid in solidum.
### 4.8 Risico voor vergaan van de zaak
* **Algemeen:** Het risico voor het vergaan van de zaak tot aan de oplevering draagt de aannemer, ook al is de eigendom reeds overgegaan op de opdrachtgever door natrekking.
* **Arbeid vs. materiaal:** Bij levering van enkel arbeid door de aannemer (materiaal door opdrachtgever) draagt de aannemer geen risico op loon, tenzij het gebrek aan materialen is.
### 4.9 Einde van de aanneming
De aanneming kan eindigen door:
* Voltooiing van het werk
* Wederzijds akkoord
* Overmacht
* Gerechtelijke of buitengerechtelijke ontbinding
* Eenzijdige verbreking door de opdrachtgever (met verbrekingsvergoeding)
* Overlijden van de aannemer (ontbinding, tenzij intuitu personae)
* Faillissement van de aannemer
---
# Woningbouwwet en specifieke aspecten
Deze sectie behandelt de specifieke regels en beschermingsmaatregelen die voortvloeien uit de Woningbouwwet, met een focus op formele vereisten, eigendomsovergang, risico, borgstelling en oplevering bij de koop-aanneming van onroerend goed.
### 5.1 Inleiding tot de Woningbouwwet
De Woningbouwwet (wet van 9 juli 1971) is een specifieke regelgeving binnen het aannemingsrecht die gericht is op de bescherming van kopers van onroerend goed dat nog gebouwd wordt of in aanbouw is, inclusief woningen die ingrijpende renovatiewerken vereisen. Deze wet is van toepassing wanneer de koper een of meerdere voorschotten betaalt aan de promotor of verkoper, en beoogt kopers te beschermen die reeds een financieel engagement zijn aangegaan. De wetgeving is in grote mate dwingend recht en kan leiden tot de nietigheid van contractuele bepalingen die ervan afwijken.
### 5.2 Toepassingsgebied
De Woningbouwwet is van toepassing op overeenkomsten die leiden tot eigendomsovergang van constructies die nog moeten worden gebouwd of in opbouw zijn. Dit omvat ook bestaande woningen waarvoor grondige renovatiewerken worden aangegaan. Het doel van de koper moet gericht zijn op huisvesting, waarbij een gemengd gebruik (huisvesting plus beroep) ook is toegestaan. De wet is **niet** van toepassing op eigendommen die reeds verworven zijn en waarvoor renovatiecontracten worden gesloten, noch op situaties waarbij men bouwt in plaats van koopt.
### 5.3 Formele vereisten van het contract
Een contract onder de Woningbouwwet moet schriftelijk zijn en specifieke vermeldingen bevatten om de koper te beschermen:
* **Identiteit van de grondeigenaar**
* **Stedenbouwkundige vergunning**
* **Opschortende voorwaarde van financiering:** Informatie over de mogelijkheid om een bankinstelling in te schakelen voor de financiering.
* **Nauwkeurige beschrijving:** Van privatieve en gemeenschappelijke delen, inclusief plannen, de basisakte en de oplevering.
* **Prijs en betalingswijze:** Een allesomvattende prijs die normale bewoonbaarheid garandeert, en een gedetailleerde betalingswijze in termijnen, afgestemd op de voortgang van de werken.
* **Start- en uitvoeringstermijn:** Inclusief bepalingen over de rechten van de koper bij vertragingen.
* **Mechanisme van de waarborg:** Zoals bepaald in artikel 12 van de wet.
De sanctie bij het niet naleven van deze formele vereisten is een **relatieve nietigheid**, die door de koper kan worden ingeroepen tot het moment van het verlijden van de notariële akte. Bij een aannemingscontract kan dit tot de voorlopige oplevering worden ingeroepen. De notaris heeft een controleplicht en kan professioneel aansprakelijk gesteld worden bij nalatigheid.
### 5.4 Eigendomsovergang en risico
* **Eigendomsovergang:** De eigendomsovergang gebeurt progressief naarmate de werken vorderen, door het recht van natrekking. Dit betekent dat de koper al juridisch eigenaar wordt van de delen van het gebouw die met de uitgevoerde werken zijn geïntegreerd, nog vóór de voorlopige oplevering. Dit stelt de koper in staat om reeds kwalitatieve vorderingen in te stellen tegen de architect of aannemer.
* **Risico-overgang:** In afwijking van de algemene regel in het aannemingsrecht, gaat het risico voor het vergaan van de zaak pas over bij de **voorlopige oplevering**. Tot dat moment draagt de verkoper het risico.
### 5.5 Borgstelling
De Woningbouwwet voorziet in twee systemen van borgstelling, afhankelijk van of de promotor een erkende aannemer is:
* **Voltooiingswaarborg (5%):** Voor erkende aannemers (die werken van openbare orde mogen uitvoeren) is een waarborg van 5% van de totale kostprijs vereist. Dit bedrag wordt gestort op een geblokkeerde rekening en kan worden vrijgegeven in twee tranches: 50% bij de voorlopige oplevering en 50% bij de definitieve oplevering.
* **Terugbetalingswaarborg (100%):** Voor niet-erkende aannemers geldt een waarborg van 100% van de kostprijs, verleend via een bankgarantie. Deze waarborg blijft van kracht tot aan de voorlopige oplevering.
De notaris heeft de plicht om te controleren of een van deze waarborgen is gevestigd.
### 5.6 Prijs en betaling
De wet beperkt de voorschotten die de koper moet betalen:
* **Voorschot:** Maximaal 5% van de prijs.
* **Bij verlijden akte:** Betaling van de grondprijs en de prijs van reeds uitgevoerde werken.
* **Saldo:** Wordt in schijven betaald naarmate de uitvoering van de werken vordert, mits deze vordering gestaafd kan worden.
* **Verbrekingsvergoeding:** De vergoeding die de koper verschuldigd is bij verbreking van het contract is beperkt tot maximaal 5% van de prijs.
* **Prijsherziening:** Herzieningsclausules zijn mogelijk voor de prijs van het gebouw, maar zijn beperkt tot maximaal 80% van de waarde van het gebouw. Prijsstijgingen ingevolge loonkosten zijn beperkt tot 50% van de waarde van het gebouw.
### 5.7 De oplevering
De oplevering onder de Woningbouwwet kent specifieke vereisten:
* **Uitdrukkelijke oplevering:** Moet schriftelijk en tegensprekelijk gebeuren, met opstelling van een proces-verbaal waarbij alle partijen aanwezig zijn of vertegenwoordigd.
* **Weigering van oplevering:** Moet gemotiveerd zijn en aangetekend verzonden worden.
* **Stilzwijgende oplevering:** Kan plaatsvinden door bewoning of ingebruikneming zonder protest, of wanneer de koper niet reageert na een aangetekende aanmaning tot oplevering.
* **Gefaseerde oplevering:**
* **Voorlopige oplevering:** Dient als vaststelling van de voltooiing der werken en als startpunt voor de waarborgtermijnen. Het is echter **geen** aanvaarding in de zin van de vrijwaring voor verborgen gebreken, tenzij contractueel anders overeengekomen.
* **Definitieve oplevering:** Vindt doorgaans één jaar na de voorlopige oplevering plaats. Dit is het moment van definitieve goedkeuring en aanvaarding, en het startpunt van de tienjarige aansprakelijkheid. De periode tussen de voorlopige en definitieve oplevering fungeert als proeftermijn waarin de aannemer opmerkingen moet wegwerken.
Voor appartementsgebouwen is de definitieve oplevering van een privaat appartement pas mogelijk nadat de gemeenschappelijke delen definitief zijn opgeleverd.
### 5.8 Tienjarige aansprakelijkheid
De tienjarige aansprakelijkheid, vastgelegd in artikel 1792 en 2270 oud BW, is van toepassing op de verkoper-promotor, ook al heeft deze de werken zelf niet uitgevoerd.
* **Toepassingsvoorwaarden:** Betreft gebouwen of grote werken van onroerende aard, inclusief installaties, die een **zwaar gebrek** vertonen dat de stabiliteit aantast of op lange termijn tot tenietgaan kan leiden. Het maakt niet uit of het gebrek zichtbaar of verborgen is.
* **Aard van de aansprakelijkheid:** Hoewel het om een foutaansprakelijkheid gaat, worden in de rechtspraak meer en meer resultaatsverbintenissen erkend, zeker bij projectontwikkelaars.
* **Vervaltermijn:** De vordering moet ingesteld worden binnen tien jaar vanaf de aanvaarding (of contractueel vastgestelde voorlopige oplevering). Deze termijn is strikter dan verjaring en kan niet worden geschorst of gestuit.
* **Doorverkoop:** Bij doorverkoop van de woning gaat de vordering wegens stabiliteitsbedreigende gebreken over als een kwalitatief recht op de nieuwe koper, die de verkoper-promotor binnen de tienjarige termijn kan aanspreken. De tweede koper kan de eerste koper echter **niet** aanspreken voor deze specifieke gebreken.
* **Bescherming:** De tienjarige aansprakelijkheid is van openbare orde, waardoor exoneratiebedingen ongeldig zijn.
### 5.9 Onderaanneming in de context van woningbouw
Hoewel de Woningbouwwet zich primair richt op de relatie tussen koper en verkoper-promotor, is het principe van onderaanneming ook relevant. De hoofdaannemer blijft aansprakelijk ten aanzien van de opdrachtgever (de promotor) voor de fouten begaan door de onderaannemer. De rechtstreekse vordering uit artikel 1798 oud BW kan ook in deze context een rol spelen, waarbij onderaannemers zich rechtstreeks tot de bouwheer kunnen richten indien de hoofdaannemer niet betaalt.
### 5.10 Aansprakelijkheid t.o.v. derden en burenhinder
De bouwheer (promotor) is primair verantwoordelijk voor burenhinder die ontstaat door de bouwwerken, op basis van de evenwichtsleer en de billijke compensatie. De vordering wordt ingesteld tegen de bouwheer, niet tegen de aannemer, tenzij de aannemer door eigen onvoorzichtigheid buitencontractuele schade heeft veroorzaakt.
### 5.11 Einde van de aanneming onder de Woningbouwwet
Naast de gemeenrechtelijke beëindigingsgronden, kan de Woningbouwwet specifieke gevolgen hebben voor het einde van de aanneming, met name door de strikte opleveringsvereisten en de tienjarige aansprakelijkheid. De eventuele eenzijdige verbreking door de opdrachtgever blijft mogelijk, maar met inachtneming van de specifieke modaliteiten en vergoedingen zoals bepaald in de wet.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Aanneming | Een wederkerig contract waarbij de ene partij zich verbindt om een werk of dienst te verrichten, stoffelijk of onstoffelijk, tegen betaling van een prijs door de andere partij. Het wordt gekenmerkt door de onafhankelijkheid van de aannemer ten opzichte van de opdrachtgever en er is in principe geen sprake van vertegenwoordiging. |
| Wederkerig contract | Een overeenkomst waarbij beide partijen over en weer verplichtingen op zich nemen. Elk van de partijen is zowel schuldeiser als schuldenaar. |
| Onafhankelijkheid (aannemer) | Het kenmerk van een aannemingsovereenkomst waarbij de aannemer zijn werkzaamheden zelfstandig uitvoert, zonder ondergeschikt te zijn aan het gezag van de opdrachtgever. Dit onderscheidt de aanneming van de arbeidsovereenkomst. |
| Consensueel contract | Een contract dat tot stand komt door loutere wilsovereenstemming van de partijen, zonder dat daarvoor specifieke vormvereisten gelden, tenzij de wet dit expliciet voorschrijft voor bepaalde contracten. |
| Absorptietheorie | Een criterium dat wordt gebruikt om gemengde contracten te kwalificeren, waarbij gekeken wordt naar het hoofdkenmerk van de prestatie. Als het werk of de dienst een bijkomstig karakter heeft ten opzichte van de overdracht van een goed, wordt het als een verkoop beschouwd. |
| Psychologisch criterium | Bij de kwalificatie van gemengde contracten wordt nagegaan of de opdrachtgever significante invloed heeft op de te leveren prestatie. Als het werk op maat gemaakt is volgens specifieke wensen, spreekt men eerder van aanneming; bij een standaardproduct is het eerder een verkoop. |
| Regels van de kunst | Het geheel van technische kennis en vaardigheden die op een bepaald moment beschikbaar zijn in een sector, zoals die blijken uit wetenschap en gebruiken. Het naleven hiervan is essentieel voor de goede uitvoering van een werk en vormt een maatstaf voor aansprakelijkheid. |
| Inspanningsverbintenis | Een verbintenis waarbij de schuldenaar zich ertoe verbindt om alle nodige zorgen te besteden om een bepaald resultaat te behalen, maar zonder garantie op het slagen ervan. De bewijslast ligt bij de schuldeiser die de fout moet aantonen. |
| Resultaatsverbintenis | Een verbintenis waarbij de schuldenaar zich ertoe verbindt om een specifiek resultaat te leveren. Het niet-behalen van dit resultaat wordt beschouwd als een contractbreuk, tenzij overmacht kan worden aangetoond. |
| Tienjarige aansprakelijkheid | Een specifieke wettelijke regeling (art. 1792 en 2270 oud BW) die de opdrachtgever beschermt tegen ernstige gebreken in de stabiliteit van gebouwen en grote werken gedurende tien jaar na de aanvaarding. Deze aansprakelijkheid is van openbare orde. |
| Oplevering | Het moment waarop de aannemer het voltooide werk aan de opdrachtgever ter beschikking stelt en de opdrachtgever het werk controleert en aanvaardt. Dit is een cruciaal moment dat juridische gevolgen heeft voor de aansprakelijkheid en de risico-overdracht. |
| Onderaanneming | Een overeenkomst waarbij de hoofdaannemer, op eigen initiatief en onder zijn verantwoordelijkheid, het werk of een deel ervan laat uitvoeren door een andere partij, de onderaannemer. De hoofdaannemer blijft verantwoordelijk ten aanzien van de opdrachtgever voor de fouten van de onderaannemer. |
| Rechtstreekse vordering | Een wettelijk recht (art. 1798 oud BW) dat een onderaannemer toestaat om rechtstreeks de opdrachtgever aan te spreken voor betaling, indien de hoofdaannemer in gebreke blijft. Dit geldt ook voor onderonderaannemers in de keten. |
| Burenhinder | Hinder die men ondervindt van het naburige onroerend goed, zoals lawaai, trillingen of geurhinder, die een normale uitoefening van het eigendomsrecht overschrijdt. De vergoeding is gebaseerd op de evenwichtsleer en billijke compensatie, en wordt gevorderd van de eigenaar van het hinderende goed. |
| Vervaltermijn | Een termijn waarbinnen een recht kan worden uitgeoefend en die niet geschorst of gestuit kan worden. Na het verstrijken van deze termijn vervalt het recht onherroepelijk. |
| Woningbouwwet | Een specifieke wetgeving die de koper van een te bouwen of in aanbouw zijnd huis of appartement beter beschermt. Ze regelt onder andere formele vereisten, eigendomsovergang, risico, borgstelling en oplevering. |
Cover
11) Deel 3 - Hoofdstuk 3 - Lastgeving.pptx
Summary
# Begrip en algemene kenmerken van lastgeving
Dit topic verschaft een gedetailleerd inzicht in het juridische concept van lastgeving, beginnend met de definitie en oorsprong, en verklaart de onderscheidende kenmerken ten opzichte van andere overeenkomsten, alsook de diverse verbintenissen en gevolgen voor alle betrokken partijen.
### 1.1 Definitie en aard van lastgeving
Lastgeving, zoals gedefinieerd in het Burgerlijk Wetboek, is een overeenkomst waarbij één partij, de lasthebber, zich ertoe verbindt om voor rekening van een andere partij, de lastgever, een rechtshandeling te verrichten, en dit na aanvaarding door de lasthebber. Het is essentieel om te weten dat lastgeving verschilt van volmacht, een onderscheid dat later nader wordt toegelicht.
* **Oorsprong:** Lastgeving kan voortvloeien uit verschillende bronnen:
* Overeenkomst
* Wet (bijvoorbeeld voogdij of ouderlijk gezag)
* Gerechtelijke beslissing
* **Kenmerk:** De kern van lastgeving is het verrichten van rechtshandelingen, wat het onderscheidt van de aannemingsovereenkomst die zich richt op het feitelijk verrichten van werkzaamheden.
* **Kosten:** Principieel is lastgeving kosteloos, tenzij anders overeengekomen. Dit in tegenstelling tot de aanneming.
* **Toepassingsmogelijkheden:** Lastgeving kan in verschillende vormen voorkomen:
* **Onmiddellijke vertegenwoordiging:** De lasthebber treedt op in naam en voor rekening van de lastgever.
* **Middellijke vertegenwoordiging:** De lasthebber treedt op in eigen naam, maar voor rekening van de lastgever (denk aan een 'naamlener').
* **Dubbele betekenis:** Het woord 'lastgeving' kan verwijzen naar:
* Het instrumentum (het stuk dat de lasthebber aan derden kan tonen).
* De vertegenwoordigingsmacht die aan een persoon is verleend (volmacht).
> **Tip:** Onthoud dat het onderscheid tussen rechtshandelingen (lastgeving) en feitelijke handelingen (aanneming) cruciaal is voor een correcte classificatie van overeenkomsten.
### 1.2 Volmacht
Volmacht is de bevoegdheid die de lasthebber krijgt om in naam van de lastgever rechtshandelingen te stellen.
* **Consensueel contract:** Lastgeving is een consensueel contract, wat betekent dat er geen specifieke vormvereisten zijn. Het kan mondeling, schriftelijk of zelfs stilzwijgend worden verleend.
* **Bewijs:** Hoewel de overeenkomst zelf geen vormvereisten kent, dient deze in principe door zowel lasthebber als lastgever te worden ondertekend voor bewijsdoeleinden. Tegenover derden volstaat de overlegging van een schriftelijke volmacht door de lasthebber.
* **Soorten volmachten:**
* **Algemene vs. Bijzondere volmacht:** Een algemene volmacht dekt alle zaken van de lastgever, terwijl een bijzondere volmacht beperkt is tot specifieke rechtshandelingen of categorieën daarvan.
* **Volmacht in algemene vs. uitdrukkelijke bewoordingen:** Volmachten in algemene bewoordingen beperken de bevoegdheid tot daden van beheer. Volmachten in uitdrukkelijke bewoordingen maken ook daden van beschikking mogelijk. De werkelijke gemeenschappelijke bedoeling van de partijen primeert echter altijd.
### 1.3 Verplichtingen van de lasthebber
De lasthebber heeft een reeks belangrijke verbintenissen ten aanzien van de lastgever.
* **Inspanningsverbintenis:** De lasthebber verbindt zich ertoe om de opdracht met de nodige zorg uit te voeren. Hij is aansprakelijk voor schade die ontstaat door de niet-uitvoering van zijn verbintenissen.
* **Resultaatsverbintenissen:** In bepaalde gevallen kan de lasthebber gehouden zijn tot een resultaatsverbintenis, bijvoorbeeld bij het respecteren van de omvang en finaliteit van het mandaat, of het verbod om als tegenpartij op te treden bij de verkoop van een huis door de lastgever.
* **Geen vervanging:** De lasthebber mag de opdracht niet doorgeven aan een derde, tenzij de lastgever hiermee uitdrukkelijk instemt.
* **Rekenschap en verantwoording:** De lasthebber dient rekenschap te geven van de uitvoering van de opdracht en verantwoording af te leggen aan de lastgever van de ontvangen gelden.
* **Nakomen verbintenissen:** De lasthebber dient de verbintenissen na te komen die hij aangaat uit hoofde van de lastgevingsovereenkomst, met inachtneming van de grenzen van zijn bevoegdheid.
* **Vergoeding kosten en voorschotten:** De lastgever is verplicht om voorschotten en kosten die de lasthebber in het kader van de lastgeving heeft gemaakt, te vergoeden.
### 1.4 Verplichtingen van de lastgever
Ook de lastgever heeft specifieke verbintenissen ten aanzien van de lasthebber.
* **Betaling van loon:** Indien er een loon is overeengekomen, is de lastgever verplicht dit te betalen. De rechter kan dit loon matigen.
* **Vergoeding voorschotten en kosten:** De lastgever moet de door de lasthebber gemaakte kosten en verleende voorschotten vergoeden.
### 1.5 Gevolgen voor derden
De gevolgen van lastgeving voor derden hangen af van de wijze waarop de lasthebber optreedt.
#### 1.5.1 Lasthebber blijft binnen de perken van het mandaat
* **Gelijkheid met handelen lastgever:** Wanneer de lasthebber binnen de perken van zijn mandaat blijft, wordt geacht alsof de lastgever zelf heeft gehandeld. De eigendom gaat onmiddellijk over van de derde naar de lastgever.
* **Fouten van lasthebber:** Eventuele fouten van de lasthebber worden toegerekend aan de lastgever.
* **Lasthebber niet gebonden:** De lasthebber zelf is in beginsel niet gebonden ten aanzien van de derde, tenzij hij zich persoonlijk verbond (sterkmaking).
* **Optreden in eigen naam:** Indien de lasthebber het bestaan van zijn volmacht niet meedeelt aan de derde, treedt hij op in eigen naam en wordt hij zelf schuldeiser of schuldenaar ten aanzien van de derde.
#### 1.5.2 Lasthebber treedt buiten de perken van het mandaat
* **Ongebondenheid lasthebber:** De lasthebber is niet gebonden door zijn bevoegdheidsoverschrijding indien de derde kennis had van de precieze inhoud van de volmacht.
* **Bekrachtiging:** De lastgever is in principe niet gehouden door de handelingen die de lasthebber buiten zijn mandaat stelt, tenzij de lastgever deze handelingen bekrachtigt.
* **Schijnmandaat:** De lastgever kan toch gebonden zijn indien er sprake is van een schijnmandaat. Dit is het geval wanneer:
* De lasthebber een schijnbare vertegenwoordigingsmacht heeft.
* De derde zich te goeder trouw op deze bevoegdheid beroept.
* De schijnvertegenwoordigde heeft bijgedragen tot het verwekken van de schijn (een fout van de schijnvertegenwoordigde is niet noodzakelijk).
* De derde schade lijdt indien het schijnmandaat niet wordt gehonoreerd.
* **Aansprakelijkheid derde:** De derde kan de lasthebber buitencontractueel aanspreken indien deze buiten zijn bevoegdheid treedt.
> **Voorbeeld:** Een makelaar heeft een volmacht om een huis te verkopen voor een maximale prijs van 300.000 euro. Indien hij het huis verkoopt voor 290.000 euro, blijft hij binnen de perken van zijn mandaat. Verkoopt hij het echter voor 310.000 euro, dan treedt hij buiten zijn mandaat. De lastgever is in principe niet gebonden door deze verkoop, tenzij hij deze bekrachtigt of er sprake is van een schijnmandaat.
### 1.6 Einde van de lastgeving
De lastgeving kan op verschillende manieren eindigen:
* **Overlijden:** Het overlijden van de lasthebber of lastgever beëindigt de lastgeving, tenzij partijen anders hebben bepaald.
* **Onbekwaamverklaring, faillissement, kennelijk onvermogen:** Hetzelfde geldt voor onbekwaamverklaring, faillissement of kennelijk onvermogen van een van de partijen, tenzij anders overeengekomen.
* **Opzegging:** Zowel de lasthebber als de lastgever kunnen de lastgeving opzeggen. De lasthebber dient eventueel een opzeggingstermijn in acht te nemen en kan aansprakelijk zijn voor de schade van de lastgever indien deze voortvloeit uit de opzegging.
* **Herroeping:** De lastgever kan de lastgeving zonder motivering, vormvereiste, vergoeding of termijn herroepen, aangezien dit van aanvullend recht is.
### 1.7 Zorgvolmacht
Een specifieke toepassing van lastgeving is de zorgvolmacht. Dit is een document waarbij een persoon, terwijl hij nog wilsbekwaam is, één of meerdere personen aanstelt om over zijn vermogen of persoon te beslissen mocht hij later wilsonbekwaam worden. Om uitwerking te hebben bij wilsonbekwaamheid, moet de zorgvolmacht geregistreerd zijn in het Centraal Register voor Lastgevingen.
### 1.8 Handelstussenpersonen
Naast de klassieke lastgeving zijn er diverse handelstussenpersonen die optreden in handelsrelaties:
* **Makelaar:** Treedt op als bemiddelaar tussen partijen, zonder zelf rechtshandelingen te stellen. Hij brengt partijen bij elkaar.
* **Handelsagent:** Een zelfstandige die duurzaam is verbonden met een opdrachtgever om handelstransacties te onderhandelen en eventueel te sluiten.
* **Commissair:** Treedt op in eigen naam, maar voor rekening van een principaal. Dit valt onder de regels van lastgeving met middellijke vertegenwoordiging.
* **Handelsvertegenwoordiger:** Een zelfstandige die voor rekening van één of meer principaals optreedt, maar hij mag niet ondergeschikt zijn aan deze principaals, wat hem onderscheidt van een handelsagent. De handelsagentuur is geregeld in het Wetboek Economisch Recht (WER). De handelsvertegenwoordiger heeft een meer specifieke juridische status die verschilt van een klassieke lasthebber.
> **Tip:** Het onderscheid tussen de verschillende soorten handelstussenpersonen, met name hun mate van zelfstandigheid en de aard van hun opdracht, is cruciaal voor de toepassing van de juiste wettelijke regels.
---
# Vorm en bewijs van lastgeving
Dit topic behandelt de vereisten voor de vorm van een lastgevingsovereenkomst en de bewijsmiddelen die daarvoor gebruikt kunnen worden, met speciale aandacht voor artikel 8.9 van het Nieuw Burgerlijk Wetboek.
### 2.1 Begrip van lastgeving
Lastgeving, zoals gedefinieerd in artikel 1984 van het Burgerlijk Wetboek, is een overeenkomst waarbij een persoon (de lasthebber of mandataris) wordt belast om voor rekening van een ander (de lastgever of mandant) een rechtshandeling te stellen, wat door de lasthebber wordt aanvaard.
* **Verschil met volmacht:** Lastgeving is niet gelijk aan volmacht; volmacht verwijst naar de bevoegdheid die de lastgever aan de lasthebber verleent om in diens naam en voor diens rekening te handelen.
* **Ontstaan van lastgeving:** Lastgeving kan ontstaan op grond van een overeenkomst, de wet (zoals voogdij of ouderlijk gezag), of een gerechtelijke beslissing.
* **Kenmerken:**
* Het betreft het verrichten van rechtshandelingen, in tegenstelling tot bijvoorbeeld een aannemingsovereenkomst.
* De rechtshandeling wordt verricht in naam en voor rekening van de lastgever, wat leidt tot vertegenwoordigingsbevoegdheid.
* Principieel is lastgeving kosteloos, tenzij anders is overeengekomen (artikel 1986 BW). Dit in tegenstelling tot een aannemingsovereenkomst.
* **Vormen van vertegenwoordiging:**
* **Onmiddellijke vertegenwoordiging:** De lasthebber handelt in naam en voor rekening van de lastgever.
* **Middellijke vertegenwoordiging:** De lasthebber handelt louter voor rekening van de lastgever, maar in eigen naam (bijvoorbeeld bij een "naamlening").
### 2.2 Instrumentum en volmacht
Het begrip "lastgeving" kan twee betekenissen hebben:
1. **Instrumentum van de lastgeving:** Dit is het geschreven stuk dat de lasthebber kan tonen aan een derde om zijn bevoegdheid aan te tonen.
2. **Volmacht:** Dit is de vertegenwoordigingsmacht waarmee de lasthebber is bekleed.
### 2.3 Vormvereisten van lastgeving
De lastgevingsovereenkomst is een **consensueel contract**, wat betekent dat er **geen vormvereisten** zijn voor de geldigheid ervan.
* **Mondelinge aanvaarding:** Een lastgeving kan mondeling worden aanvaard.
* **Stilzwijgende aanvaarding:** Ook stilzwijgende aanvaarding is mogelijk. Een voorbeeld hiervan is de aanvaarding van lastgeving door minderjarigen.
> **Tip:** Hoewel er geen vormvereisten zijn voor de geldigheid van de lastgevingsovereenkomst zelf, is een schriftelijke volmacht vaak wel essentieel om de vertegenwoordigingsbevoegdheid tegenover derden te kunnen bewijzen.
### 2.4 Bewijs van lastgeving (Artikel 8.9 NBW)
Artikel 8.9 van het Nieuw Burgerlijk Wetboek (NBW), dat het oude artikel 1341 BW vervangt, regelt het bewijs van de lastgevingsovereenkomst.
* **Bewijs tussen partijen:** In principe moet een lastgevingsovereenkomst, net als andere rechtshandelingen boven een bepaalde waarde, door beide partijen (lasthebber en lastgever) getekend zijn om als bewijs te dienen tussen hen.
* **Bewijs ten aanzien van derden:** Om het bestaan van de lastgeving en de bevoegdheid van de lasthebber aan te tonen ten opzichte van derden, moet de lasthebber een schriftelijke volmacht kunnen overleggen.
### 2.5 Algemene en bijzondere volmacht
Volmachten kunnen worden onderverdeeld op basis van hun reikwijdte:
* **Algemene volmacht (artikel 1987 BW):** De lasthebber is bevoegd om alle zaken van de lastgever te behartigen.
* **Bijzondere volmacht (artikel 1987 BW):** De lasthebber is bevoegd voor specifieke rechtshandelingen of een specifieke categorie van rechtshandelingen.
### 2.6 Volmacht in algemene of uitdrukkelijke bewoordingen
De formulering van de volmacht is cruciaal voor de omvang van de bevoegdheid:
* **Algemene bewoordingen (artikel 1988 BW):** Met algemene bewoordingen wordt enkel de bevoegdheid verleend voor **daden van beheer**.
* **Uitdrukkelijke bewoordingen (artikel 1988 BW):** Met uitdrukkelijke bewoordingen wordt ook de bevoegdheid verleend voor **daden van beschikking**.
> **Tip:** Ondanks de formulering, primeert de werkelijke gemeenschappelijke bedoeling van de partijen bij het bepalen van de omvang van de vertegenwoordigingsbevoegdheid.
### 2.7 Verbintenissen van de lasthebber
De lasthebber heeft diverse verbintenissen, waaronder:
* Het uitvoeren van de opdracht binnen de grenzen van het mandaat.
* Een **inspanningsverbintenis** aan te gaan, hoewel sommige verbintenissen kwalificeren als resultaatsverbintenis (bijvoorbeeld het respecteren van de omvang en finaliteit van het mandaat, of het verbod om als tegenpartij op te treden).
* **Aansprakelijkheid:** De lasthebber is aansprakelijk voor schade bij niet-uitvoering (artikel 1991, eerste lid BW jo. artikel 1992, tweede lid BW).
* **Geen vervanging:** Tenzij de lastgever toestemming geeft, mag de lasthebber de opdracht niet aan een ander overdragen.
* **Rekenschap en verantwoording:** De lasthebber moet rekenschap geven van de uitvoering van de opdracht en verantwoording afleggen aan de lastgever over ontvangen gelden (artikel 1993 BW).
* **Nakomen verbintenissen:** De lasthebber moet de verbintenissen nakomen die hij is aangegaan uit hoofde van de lastgevingsovereenkomst (artikel 1998 BW).
### 2.8 Verbintenissen van de lastgever
De lastgever heeft eveneens specifieke verbintenissen:
* **Vergoeding:** Het eventueel loon betalen aan de lasthebber. De rechter kan dit loon matigen.
* **Vergoeding van kosten en voorschotten:** Voorschotten en kosten die de lasthebber in het kader van de lastgeving heeft gemaakt, moeten worden vergoed (artikel 1999 BW).
### 2.9 Gevolgen ten aanzien van derden
De gevolgen van de lastgeving ten aanzien van derden hangen af van de manier waarop de lasthebber optreedt:
1. **Lasthebber blijft binnen de perken van het mandaat:**
* De rechtshandeling geldt alsof de lastgever zelf heeft gehandeld (artikel 1998 BW).
* Het eigendom gaat onmiddellijk over naar de lastgever.
* Fouten begaan door de lasthebber komen voor rekening van de lastgever.
* De lasthebber is zelf niet gebonden, tenzij hij zich sterkmaking heeft laten doen.
* Indien de lasthebber optreedt in eigen naam omdat hij het bestaan van de volmacht niet meedeelt aan de derde, wordt hij zelf de schuldeiser en schuldenaar ten aanzien van de derde.
2. **Lasthebber treedt buiten de perken van het mandaat:**
* **Bij kennis van de derde van de volmacht:** De lasthebber is niet gebonden door zijn eigen bevoegdheidsoverschrijding indien de derde kennis had van de inhoud van de volmacht, tenzij de lasthebber zich persoonlijk verbond (artikel 1997 BW).
* **Bij onvoldoende kennis van de derde of bekrachtiging door lastgever:** De lasthebber is wel gebonden indien de derde geen kennis had van de volmacht en indien de lastgever de bevoegdheidsoverschrijdende handeling niet bekrachtigt.
* **Aansprakelijkheid van de lasthebber:** De derde kan de lasthebber buitencontractueel aanspreken.
* **Hoofdelijke gebondenheid van de lastgever:** De lastgever is in principe niet gehouden, tenzij de handelingen worden bekrachtigd (artikel 1998, tweede lid BW). Dit kan anders zijn in geval van een **schijnmandaat**, waar de lastgever wel gebonden kan zijn indien:
a. Er sprake is van schijnbare vertegenwoordigingsmacht bij de lasthebber.
b. De derde zich te goeder trouw op deze bevoegdheid beroept.
c. De schijnvertegenwoordigde heeft bijgedragen tot het verwekken van de schijn (een fout is hierbij niet noodzakelijk).
d. De derde schade lijdt indien het schijnmandaat niet wordt gehonoreerd.
### 2.9 Einde van de lastgeving
De lastgeving kan op verschillende manieren eindigen:
* **Overlijden van de lasthebber of lastgever** (artikel 2003, derde lid BW), tenzij anders is overeengekomen.
* **Onbekwaamverklaring, faillissement of kennelijk onvermogen** van de lasthebber of lastgever (artikel 2003, derde lid BW), tenzij anders is overeengekomen.
* **Opzegging door de lasthebber** (artikel 2007, eerste lid BW), waarbij een opzeggingstermijn kan gelden en de lasthebber de lastgever dient te schadeloosstellen bij schade.
* **Herroeping door de lastgever** (artikel 2004 BW), zonder noodzaak tot motivering, vormvereiste, vergoeding of termijn. Dit is van aanvullend recht.
* **Anticiperen op eigen wilsonbekwaamheid:** Middels een zorgvolmacht kan men bevoegdheid verlenen aan één of meerdere personen om specifieke of algemene handelingen te stellen over het eigen vermogen of zelfs de persoon. De zorgvolmacht moet worden opgemaakt terwijl men nog wilsbekwaam is en uitwerking hebben wanneer men wilsonbekwaam wordt. Registratie in het Centraal Register voor Lastgevingen is vereist voor uitwerking.
---
# Einde van de lastgevingsovereenkomst
Dit topic behandelt de diverse wijzen waarop een lastgevingsovereenkomst tot een einde kan komen, met aandacht voor specifieke situaties zoals het overlijden van partijen, onbekwaamverklaring, en de rol van opzegging en herroeping.
### 3.1 Algemene oorzaken van einde
Een lastgevingsovereenkomst kan, net als veel andere overeenkomsten, op de volgende algemene gronden eindigen:
* **Overlijden van de lasthebber of de lastgever**: Tenzij de partijen anders hebben bepaald in de overeenkomst, eindigt de lastgeving met het overlijden van een van de partijen. Dit is een bepaling van aanvullend recht.
* **Onbekwaamverklaring, faillissement of kennelijk onvermogen**: Indien de lasthebber of de lastgever onbekwaam wordt verklaard, failliet gaat of in een staat van kennelijk onvermogen verkeert, eindigt de lastgevingsovereenkomst. Ook van deze bepaling kan conventioneel worden afgeweken.
### 3.2 Opzegging en herroeping
#### 3.2.1 Opzegging door de lasthebber
De lasthebber kan de lastgevingsovereenkomst opzeggen. De wet voorziet hierin en bepaalt dat partijen de mogelijkheid hebben om afwijkende afspraken te maken over een opzeggingstermijn. Indien door de opzegging schade wordt geleden door de lastgever, kan deze een schadevergoeding eisen.
#### 3.2.2 Herroeping door de lastgever
De lastgever heeft het recht om de lastgevingsovereenkomst te herroepen. Dit kan zonder dat daarvoor een specifieke motivering, vormvereiste, vergoeding of termijn nodig is. Deze bevoegdheid tot herroeping is eveneens een bepaling van aanvullend recht, wat betekent dat partijen hiervan kunnen afwijken in hun overeenkomst.
### 3.3 Zorgvolmacht: een specifieke toepassing
Een specifieke toepassing van de lastgeving is de zogenaamde 'zorgvolmacht'. Dit instrument stelt een persoon in staat om, terwijl hij nog wilsbekwaam is, één of meerdere personen te machtigen om specifieke of algemene handelingen te stellen met betrekking tot zijn vermogen of zelfs zijn persoon.
> **Tip:** Het is cruciaal dat de zorgvolmacht wordt opgesteld toen de persoon nog wilsbekwaam was.
Om ervoor te zorgen dat de zorgvolmacht ook daadwerkelijk uitwerking heeft op het moment dat de lastgever wilsonbekwaam wordt, is registratie in het Centraal Register voor Lastgevingen vereist. Dit mechanisme dient om de wil van de lastgever te beschermen en te waarborgen dat de aangewezen lasthebber de door de lastgever beoogde handelingen kan uitvoeren wanneer dit nodig is.
---
# Handelstussenpersonen en hun soorten
Dit topic behandelt de verschillende soorten handelstussenpersonen, waaronder makelaars, handelsagenten en commissionairs, en onderscheidt hen op basis van hun rol, relatie met de opdrachtgever en het al dan niet verrichten van rechtshandelingen.
### 4.1 Algemene inleiding tot handelstussenpersonen
Handelstussenpersonen treden op als bemiddelaars bij handelstransacties. Ze kunnen optreden voor rekening van een principaal. Er is een onderscheid te maken tussen:
* **Aannemingsovereenkomst:** Hierbij stelt de tussenpersoon geen rechtshandelingen, maar brengt hij enkel partijen bij elkaar. Hij fungeert als een pure bemiddelaar.
* **Lastgevingsovereenkomst:** Hierbij verricht de tussenpersoon wel rechtshandelingen.
De duurzaamheid van de relatie met de opdrachtgever en de mate van zelfstandigheid zijn belangrijke onderscheidende factoren.
### 4.2 Soorten handelstussenpersonen
#### 4.2.1 Makelaar
Een makelaar is een handelstussenpersoon die als bemiddelaar optreedt, maar geen vaste duurzame verhouding heeft met de opdrachtgever. Zijn rol is primair gericht op het samenbrengen van partijen.
#### 4.2.2 Handelsagent
Een handelsagent heeft wel een duurzame verhouding met de opdrachtgever. Hij voert zijn taken zelfstandig uit en niet in ondergeschikt verband. De handelsagentuur is geregeld in het Wetboek Economisch Recht (WER).
##### 4.2.2.1 Handelsvertegenwoordiger
Een handelsvertegenwoordiger kan worden gezien als een specifieke vorm van handelsagent, die echter een meer arbeidsrechtelijke verhouding heeft met de werkgever. Dit betekent dat er sprake is van ondergeschiktheid ten opzichte van de werkgever, en zijn statuut wordt geregeld door het arbeidsrecht.
#### 4.2.3 Commissionair
De commissionair is eveneens een handelstussenpersoon die optreedt voor rekening van een principaal, maar hij handelt in eigen naam. Dit betekent dat hij rechtshandelingen verricht voor rekening van de opdrachtgever, maar de juridische banden (zowel rechten als plichten) aangaat met de derde partij in zijn eigen naam.
> **Tip:** Het cruciale onderscheid tussen deze tussenpersonen ligt in de aard van hun activiteit (enkel bemiddelen of rechtshandelingen verrichten), de duurzaamheid van hun relatie met de opdrachtgever, en de mate van zelfstandigheid en juridische binding met derden.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Lastgeving | Een overeenkomst waarbij een persoon (de lasthebber) belast wordt om voor iemand anders (de lastgever) een rechtshandeling te stellen, en wat door de lasthebber wordt aanvaard. |
| Lasthebber (Mandataris) | De persoon die belast wordt om voor een ander rechtshandelingen te stellen in het kader van een lastgevingsovereenkomst. |
| Lastgever (Mandant) | De persoon voor wie een lasthebber rechtshandelingen stelt op grond van een lastgevingsovereenkomst. |
| Rechtshandeling | Een handeling die gericht is op het tot stand brengen van een rechtsgevolg, zoals het sluiten van een contract of het opstellen van een testament. |
| Volmacht | De vertegenwoordigingsbevoegdheid die een persoon heeft om rechtshandelingen te stellen voor een ander. Dit is niet gelijk aan lastgeving zelf, maar een instrument daarbinnen. |
| Onmiddellijke vertegenwoordiging | Een vorm van lastgeving waarbij de lasthebber handelt in naam en voor rekening van de lastgever, waardoor de rechtsgevolgen rechtstreeks intreden voor de lastgever. |
| Middellijke vertegenwoordiging | Een vorm van lastgeving waarbij de lasthebber handelt louter voor rekening van de lastgever, maar in eigen naam, wat betekent dat de lasthebber zelf gebonden wordt ten aanzien van derden. |
| Instrumentum | Het geschreven stuk dat de lasthebber kan tonen aan een derde om zijn vertegenwoordigingsbevoegdheid aan te tonen. Dit is het bewijs van de volmacht. |
| Consensueel contract | Een overeenkomst die tot stand komt door de loutere wilsovereenstemming van de partijen, zonder dat specifieke vormvereisten nodig zijn, zoals bij lastgeving. |
| Algemene volmacht | Een volmacht die de lasthebber de bevoegdheid geeft om alle zaken van de lastgever te behartigen. |
| Bijzondere volmacht | Een volmacht die de lasthebber beperkt tot het verrichten van specifieke rechtshandelingen of een specifieke categorie van rechtshandelingen. |
| Daden van beheer | Handelingen die gericht zijn op het behoud en normaal gebruik van een vermogen, zoals het innen van huur of het betalen van facturen. |
| Daden van beschikking | Handelingen die de omvang van een vermogen verminderen of vergroten, zoals de verkoop van onroerend goed of het aangaan van een lening. |
| Inspanningsverbintenis | Een verbintenis waarbij de schuldenaar zich ertoe verbindt om zich redelijk in te spannen om een bepaald resultaat te bereiken, maar zonder garantie op dat resultaat. |
| Resultaatsverbintenis | Een verbintenis waarbij de schuldenaar zich ertoe verbindt een bepaald resultaat te behalen, waarbij het nalaten van dat resultaat een contractbreuk vormt. |
| Rekenschap geven | De verplichting van de lasthebber om verantwoording af te leggen aan de lastgever over de uitgevoerde opdrachten en de ontvangen gelden. |
| Schijnmandaat | Een situatie waarbij een derde, te goeder trouw, uitgaat van de vertegenwoordigingsbevoegdheid van een lasthebber, ook al heeft deze die bevoegdheid niet (volledig), omdat de lastgever heeft bijgedragen aan het creëren van die schijn. |
| Zorgvolmacht | Een specifieke toepassing van lastgeving waarbij iemand voor zichzelf een volmacht verleent aan één of meerdere personen om specifieke of algemene handelingen te stellen over zijn vermogen of persoon, voor het geval hij wilsonbekwaam wordt. |
| Makelaar | Een handelstussenpersoon die bemiddelt tussen partijen om handelstransacties tot stand te brengen, zonder zelf rechtshandelingen te stellen en zonder een duurzame verhouding met de opdrachtgever. |
| Handelsagent | Een handelstussenpersoon die duurzaam bemiddelt voor een principaal en zelfstandig en in eigen naam optreedt, met een duurzame verhouding tot de opdrachtgever. |
| Commissionair | Een handelstussenpersoon die in eigen naam maar voor rekening van de principaal handelstransacties sluit. |
| Handelsvertegenwoordiger | Een persoon die in dienst is van een werkgever en namens die werkgever handelstransacties verricht, waarbij er sprake is van een arbeidsrechtelijke verhouding en ondergeschiktheid. |
Cover
11.pdf
Summary
# Alternatieve geschillenbeslechting
Alternatieve geschillenbeslechting biedt methoden om geschillen buiten de rechtbank op te lossen, wat tijd en geld kan besparen. De wetgever moedigt deze methoden aan, en gerechtsdeurwaarders, rechters en anderen moeten burgers informeren over bemiddeling, verzoening en andere minnelijke oplossingen [1](#page=1).
### 1.1 Arbitrage
Arbitrage is een vorm van alternatieve geschillenbeslechting waarbij partijen hun geschil voorleggen aan een scheidsgerecht. Net als een overheidsrechtbank doet een scheidsgerecht een schriftelijke uitspraak nadat de partijen zijn gehoord. Om een arbitraal vonnis gedwongen te kunnen uitvoeren, moet het eerst uitvoerbaar verklaard worden door de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg, een procedure die bekend staat als exequatur. Tegen een arbitraal vonnis is geen hoger beroep mogelijk; het kan enkel worden bestreden via een vordering tot nietigverklaring op gronden zoals strijdigheid met de openbare orde, nietigheid van de arbitrageovereenkomst, of het niet naleven van wettelijke procedurele regels [1](#page=1).
Arbitrage wordt het meest toegepast in geschillen tussen ondernemingen en biedt verschillende voordelen ten opzichte van de klassieke rechtspraak [1](#page=1):
* Mogelijkheid om geschillen voor te leggen aan technisch onderlegde personen, waardoor de aanstelling van een deskundige overbodig kan zijn [1](#page=1).
* Geschillen komen vaak sneller tot een finale uitkomst omdat hoger beroep niet mogelijk is en er geen gerechtelijke achterstand is [1](#page=1).
* Arbitrage is vaak goedkoper voor beide partijen [1](#page=1).
* Arbitrale beslissingen zijn niet openbaar, wat discretie garandeert [1](#page=1).
### 1.2 Bemiddeling
Bemiddeling is een methode waarbij een neutrale derde partij de communicatie tussen conflicterende partijen faciliteert om hen te helpen zelf een oplossing voor hun geschil te vinden. De bemiddelaar velt geen beslissingen, maar begeleidt de partijen. Wettelijk wordt bemiddeling gedefinieerd als "een vertrouwelijk en gestructureerd proces van vrijwillig overleg tussen conflicterende partijen met de medewerking van een onafhankelijke, neutrale en onpartijdige derde die de communicatie vergemakkelijkt en poogt de partijen ertoe te brengen zelf een oplossing uit te werken" [1](#page=1).
De bemiddeling door een erkende bemiddelaar is wettelijk geregeld. Bemiddeling is gegroeid vanuit het familierecht en economisch recht, maar breidt zich nu uit naar andere takken van het privaatrecht. De invoering van de familie- en jeugdrechtbank heeft de nadruk op bemiddeling in familiezaken verder vergroot, onder meer met de invoering van een aparte 'kamer voor minnelijke schikking' [1](#page=1).
Bemiddeling is mogelijk bij alle conflicten die partijen kunnen beëindigen door wederzijdse toegevingen, wat betekent dat het sluiten van een dading toegelaten is. Het volgen van de wettelijke bemiddelingsprocedure kan leiden tot een akte die, desgevallend, uitvoerbaar verklaard kan worden (een 'uitvoerbare titel') [1](#page=1) [2](#page=2).
In principe kan iedereen als bemiddelaar optreden, maar erkenning door de federale bemiddelingscommissie is vereist om als erkend bemiddelaar te fungeren. De bemiddelaar en de partijen zijn gebonden door een geheimhoudingsplicht, tenzij de partijen instemmen met afwijking, bijvoorbeeld om het akkoord te laten homologeren door de rechter. Partijen kunnen de bemiddeling altijd beëindigen zonder nadeel [2](#page=2).
Preventief kan een bemiddelingsbeding in een contract worden opgenomen, waarbij partijen zich ertoe verbinden om bij een conflict eerst bemiddeling te proberen alvorens andere vormen van geschillenbeslechting aan te wenden. Een bemiddelingsbeding verhindert niet dat partijen voorlopige of bewarende maatregelen aanvragen bij de rechtbank [2](#page=2).
Partijen kunnen vrijwillig kiezen voor bemiddeling na het ontstaan van een conflict, of de rechter kan bemiddeling opleggen (gerechtelijke bemiddeling) [2](#page=2).
* **Vrijwillige bemiddeling:** Eén partij stelt de andere bemiddeling voor. Dit kan voor, tijdens of na een gerechtelijke procedure. Partijen wijzen gezamenlijk de bemiddelaar aan of laten een derde dit doen. Een bemiddelingsvoorstel dat een aanspraak op een recht bevat en per aangetekende brief wordt verzonden, heeft de waarde van een ingebrekestelling. Partijen stellen samen met de bemiddelaar een bemiddelingsprotocol op dat de regels en duur van de bemiddeling bepaalt. De bemiddelingskosten worden gelijk verdeeld. De ondertekening van het protocol schorst de verjaringstermijn. Een bemiddelingsakkoord wordt schriftelijk vastgesteld en kan door een erkende bemiddelaar ter homologatie aan de rechter worden voorgelegd [2](#page=2).
* **Gerechtelijke bemiddeling:** De rechter wijst een (erkende) bemiddelaar aan, in elke stand van de zaak zolang deze niet in beraad is genomen. Dit kan op gezamenlijk verzoek van de partijen of ambtshalve met hun instemming. Proceduretermijnen worden geschorst. De eerste bemiddelingsperiode mag maximaal drie maanden duren en kan verlengd worden. Tegen de beslissing van de rechter om bemiddeling te bevelen, te verlengen of te beëindigen, zijn geen rechtsmiddelen mogelijk. Gedurende de bemiddeling blijft de rechter bevoegd om noodzakelijke maatregelen te nemen. De bemiddelaar informeert de rechter over het al dan niet bereiken van een akkoord [2](#page=2) [3](#page=3).
Bij een akkoord, eventueel gedeeltelijk, kunnen partijen homologatie vragen aan de rechter. De rechter kan homologatie weigeren indien het akkoord strijdig is met de openbare orde of, in familiezaken, met de belangen van minderjarige kinderen. Een homologatiebeschikking heeft dezelfde bindende kracht en uitvoerbaarheid als een vonnis [3](#page=3).
**Collaboratieve onderhandelingen:** Een specifieke vorm van bemiddeling ingevoerd in 2018, waarbij advocaten een bemiddelende rol spelen. Dit is een vrijwillige en vertrouwelijke procedure van geschillenoplossing door onderhandeling, waarbij partijen en hun advocaten betrokken zijn. De advocaten treden op binnen een exclusief en beperkt mandaat om een minnelijk akkoord te bewerkstelligen. 'Collaboratieve advocaten' moeten erkend zijn door de Orde van Vlaamse balies en aan bepaalde voorwaarden voldoen. Om belangenconflicten te vermijden, mogen collaboratieve advocaten niet meer optreden in het geschil als de onderhandelingen mislukken [3](#page=3).
### 1.3 Verzoening
Bij sommige geschillen is een voorafgaande verzoeningsprocedure verplicht om een minnelijke schikking te proberen bereiken, zoals bij bepaalde arbeidsgeschillen, familiale betwistingen, of geschillen met betrekking tot pacht of woninghuur. Ook buiten deze verplichte gevallen kan de eiser vrijwillig een verzoeningsprocedure instellen, tenzij het geschil aangelegenheden van openbare orde betreft [3](#page=3).
De verzoeningsprocedure verloopt zonder formaliteit. Een schriftelijk of mondeling verzoek gericht aan de griffier van de bevoegde rechtbank van eerste aanleg volstaat om de zaak aanhangig te maken. De griffier roept de partijen op. Bij een akkoord wordt dit vastgelegd in een proces-verbaal met de rechtskracht van een uitvoerbaar vonnis. Indien er geen akkoord is of de verweerder niet verschijnt, moet de eiser een gewone procedure bij dagvaarding inleiden [3](#page=3).
---
# Het verloop van een burgerlijke procedure
Dit gedeelte beschrijft de opeenvolgende stappen van een civiele rechtszaak, beginnend met de dagvaarding en eindigend met het vonnis.
### 2.1 Algemene beginselen van de burgerlijke procedure
De burgerlijke procedure, ook wel civiele procedure genoemd, omvat alle privaatrechtelijke geschillen, niet beperkt tot de burgerlijke rechtbank, maar ook procedures voor de vrederechter, ondernemingsrechtbank en arbeidsrechtbank. Deze procedures behandelen burgerlijke rechten en staan tegenover strafprocedures en andere bijzondere rechtsplegingen zoals administratieve of fiscale procedures [4](#page=4).
Een cruciaal principe is de partijautonomie, waarbij de procespartijen (eisende en verwerende partij) zelf bepalen of er geprocedeerd wordt en waarover. De rechter kan geen hogere schadevergoeding toekennen dan wat door de eiser wordt gevorderd [3](#page=3) [4](#page=4).
#### 2.1.1 Inleiding van de procedure
Wanneer minnelijke schikkingen mislukken, is een gerechtelijke procedure vaak onvermijdelijk. De partij die de stap naar de rechtbank zet, is de ‘eiser’ of ‘eisende partij’, en de opgeroepen partij is de ‘verweerder’ of ‘verwerende partij’. De verweerder kan een ‘tegeneis’ instellen [3](#page=3).
Er zijn twee hoofdmanieren om een geschil bij de rechter aanhangig te maken:
* **Dagvaarding:** Dit is een akte van een gerechtsdeurwaarder die de verweerder oproept om op een specifieke plaats, dag en uur voor een bepaalde rechtbank te verschijnen. De dagvaarding vermeldt de identiteit van de eiser, het voorwerp van de eis en een korte verantwoording. De deurwaarder betekent de dagvaarding persoonlijk aan de verweerder of diens vertegenwoordiger. Sinds 31 december 2016 is ook elektronische betekening mogelijk op het gerechtelijk elektronisch adres. Tussen betekening en de inleidende zitting moeten minstens acht vrije dagen liggen (twee dagen bij spoedprocedures) om de gedaagde partij de tijd te geven zich voor te bereiden. De dagvaardingstermijn begint de dag na betekening te lopen en wordt verlengd tot de eerstvolgende werkdag als de laatste dag op een weekend of feestdag valt [4](#page=4).
* **Verzoekschrift:** Dit is een goedkopere methode waarbij de advocaat van de eisende partij een verzoekschrift neerlegt ter griffie. De griffie roept vervolgens de verwerende partij op bij gerechtsbrief. Dit wordt onder andere toegepast in huur- en familiale geschillen. Een partij kan er ook voor kiezen om toch te dagvaarden, wat meestal sneller gaat [5](#page=5).
Na betekening van de dagvaarding of indiening van het verzoekschrift, zorgt de gerechtsdeurwaarder of de griffie voor de inschrijving van de zaak op de algemene rol van de rechtbank. Er zijn ook bijzondere rollen per kamer en zittingsrollen per dag dat de rechtbank zitting houdt [5](#page=5).
#### 2.1.2 De inleidende zitting
Bij de inleidende zitting, waar eiser en verweerder (persoonlijk of vertegenwoordigd) aanwezig zijn, kan de zaak in bepaalde gevallen direct ten gronde worden behandeld of worden verdaagd. Dit gebeurt als beide partijen akkoord gaan of als de rechtbank van oordeel is dat de zaak slechts korte debatten vereist. Dit is bijvoorbeeld het geval als de stukken van de eiser overduidelijk zijn of als de verweerder de vordering (gedeeltelijk) erkend heeft [5](#page=5).
Bij meer ernstige of complexe betwistingen wordt geen verdaging op korte termijn voorzien. In plaats daarvan legt de rechter een conclusiekalender vast. Deze kalender bevat termijnen waarbinnen partijen schriftelijk hun standpunt uiteenzetten in conclusies. Partijen kunnen onderling de termijnen afspreken die de rechter bekrachtigt, of de rechter legt ambtshalve een kalender op [5](#page=5).
#### 2.1.3 Deskundigenonderzoek en voorlopige maatregelen
Indien nodig kan de rechtbank op de inleidende zitting of na een korte verdaging een deskundige aanstellen. Dit kan op vraag van een partij of in onderling akkoord. De rechtbank spreekt dan een tussenvonnis uit waarin geen uitspraak wordt gedaan over de betwisting zelf, maar enkel een deskundige wordt aangesteld met een bepaalde opdracht [6](#page=6).
De rechter kan op de inleidende zitting ook de toestand van de partijen voorlopig regelen, met name wanneer een oplossing niet kan wachten op de uitwisseling van conclusies en pleidooien. Dit gebeurt via een tussenvonnis waarin dringende en voorlopige maatregelen worden bevolen [6](#page=6).
#### 2.1.4 Conclusies
Als de zaak niet in korte debatten wordt behandeld, zetten de procespartijen hun argumentatie schriftelijk uiteen in conclusies. Elke partij moet zijn conclusie tijdig neerleggen ter griffie en tegelijkertijd overmaken aan de tegenpartij, zodat deze kan reageren [6](#page=6).
Bij verwijzing naar bewijsstukken moeten deze niet alleen geïnventariseerd en aan de rechter bezorgd worden, maar ook aan de tegenpartij worden overgemaakt [6](#page=6).
In principe stelt de verweerder als eerste zijn conclusie op, aangezien de eiser zijn eis al in de dagvaarding heeft geformuleerd. Vervolgens kan de eiser antwoorden op de conclusie van de verweerder, waarna de verweerder het laatste woord heeft. Wanneer alle argumentatie op papier staat, is de zaak ‘in staat’ en kan deze worden gepleit en beoordeeld voor een vonnis [6](#page=6).
De conclusietermijnen zijn dwingend. Als conclusies na de aangegeven datum worden neergelegd, zal de rechter ze ambtshalve ‘uit de debatten weren’ [6](#page=6).
Uitzonderlijk kunnen partijen afwijken van de kalenderregeling en verzoeken de zaak naar de bijzondere rol te verzenden, dit kan in principe enkel bij uitdrukkelijk akkoord van alle partijen [6](#page=6).
#### 2.1.5 Pleidooien
De griffie bepaalt, in overleg met de rechter, de datum en het uur voor het pleidooi (de ‘rechtsdag’). In burgerlijke zaken hebben pleidooien minder belang dan in strafzaken, en er is een tendens om zaken uitsluitend schriftelijk af te handelen om gerechtelijke achterstand terug te dringen. Indien er toch wordt gepleit, beperkt dit zich meestal tot een samenvatting of uitleg van de argumenten uit de conclusies. De rechtbank kan bijkomende vragen stellen aan de partijen [6](#page=6) [7](#page=7).
In sommige geschillen kan het Openbaar Ministerie een advies uitbrengen, vrijwillig of op verzoek van de rechter (verplicht in arbeids-, sociaal- en minderjarigengeschillen) [7](#page=7).
Na de pleidooien en een eventueel advies van het Openbaar Ministerie verklaart de rechtbank de debatten gesloten en neemt de zaak in beraad voor de uitspraak van het vonnis. De rechtbank doet in principe uitspraak binnen een maand na sluiting van de debatten, maar deze termijn is niet gesanctioneerd en wordt vaak overschreden [7](#page=7).
#### 2.1.6 Het vonnis
Elk vonnis doet eerst uitspraak over de bevoegdheid van de rechtbank, daarna over de ontvankelijkheid van de eis en ten slotte over de gegrondheid van de eis [7](#page=7).
* **Bevoegdheid:** De rechter verklaart zich onbevoegd als een andere rechtbank bevoegd is [7](#page=7).
* **Ontvankelijkheid:** Een vordering is onontvankelijk indien ze door een onbevoegd persoon wordt ingesteld, de dagvaarding nietig is, of dezelfde betwisting reeds definitief werd beslecht. Als de eis onontvankelijk wordt verklaard, wordt de vordering afgewezen zonder dat de gegrondheid wordt onderzocht [7](#page=7).
* **Gegrondheid:** Als de eis ontvankelijk wordt verklaard, beoordeelt de rechtbank of de vordering gegrond is. Een gegronde vordering betekent winst voor de eiser; een ongegronde vordering betekent winst voor de verweerder [7](#page=7).
Het vonnis bevat naast de beslissing ook de motivering, die cruciaal is en bij afwezigheid of tegenstrijdigheid kan leiden tot verbreking in cassatie. Elk vonnis wordt openbaar bekendgemaakt in het Centraal Register voor de Beslissingen van de rechterlijke orde na anonimisering (pseudonimisering). De partijen ontvangen een integrale kopie van het vonnis [7](#page=7).
### 2.2 Alternatieve geschillenbeslechting (niet strikt het verloop van een procedure, maar contextueel relevant)
#### 2.2.1 Bemiddeling
Bemiddeling is een proces waarbij partijen met hulp van een onpartijdige derde proberen een oplossing te vinden. De rechter kan bemiddeling opleggen of verlengen, en hierop zijn geen rechtsmiddelen mogelijk. De bemiddelaar informeert de rechter over de uitkomst. Bij een akkoord kan dit gehomologeerd worden door de rechter, wat dezelfde gevolgen heeft als een vonnis. De rechter kan homologatie weigeren indien het akkoord strijdig is met de openbare orde of de belangen van minderjarigen [3](#page=3).
#### 2.2.2 Collaboratieve onderhandelingen
Dit is een specifieke vorm van bemiddeling waarbij advocaten een bemiddelende rol spelen. Het is een vrijwillige en vertrouwelijke procedure van geschillenoplossing. Collaboratieve advocaten moeten erkend zijn en mogen nadien niet meer optreden in het geschil indien de onderhandelingen mislukken [3](#page=3).
#### 2.2.3 Verzoening
Bij bepaalde geschillen is een voorafgaande verzoeningsprocedure verplicht, zoals bij sommige arbeidsgeschillen of familiale betwistingen. Ook buiten deze gevallen kan een vrijwillige verzoeningsprocedure worden ingesteld, behalve bij aangelegenheden van openbare orde. De procedure verloopt zonder formaliteit; een verzoek aan de griffier volstaat. Een akkoord wordt opgetekend in een proces-verbaal met de rechtskracht van een uitvoerbaar vonnis. Bij gebrek aan akkoord moet een gewone procedure via dagvaarding worden ingeleid [3](#page=3).
---
# Uitvoering en aanvechting van beslissingen
Hieronder volgt een samenvatting van "Uitvoering en aanvechting van beslissingen" op basis van de verstrekte documentatie.
## 3. Uitvoering en aanvechting van beslissingen
Dit deel behandelt de procedurele afwikkeling van rechterlijke uitspraken en de middelen die partijen ter beschikking staan om deze aan te vechten.
### 3.1 Procedure na de pleidooien en het vonnis
Nadat de pleidooien hebben plaatsgevonden en het Openbaar Ministerie eventueel advies heeft uitgebracht, verklaart de rechtbank de debatten gesloten. De zaak wordt vervolgens in beraad genomen voor het uitspreken van het vonnis. In principe doet de rechtbank binnen een maand na de sluiting van de debatten uitspraak, hoewel deze termijn niet gesanctioneerd is en vaak wordt overschreden [7](#page=7).
#### 3.1.1 Structuur en inhoud van een vonnis
Elk vonnis behandelt achtereenvolgens:
1. De bevoegdheid van de rechtbank [7](#page=7).
2. De ontvankelijkheid van de eis [7](#page=7).
3. De gegrondheid van de eis [7](#page=7).
De rechtbank verklaart zich onbevoegd als een andere rechtbank materieel of territoriaal bevoegd is. Een vordering is onontvankelijk als deze door een onbevoegd persoon wordt ingesteld, de dagvaarding nietig is, of als de betwisting reeds definitief werd beslecht door een eerdere uitspraak. Indien de eis onontvankelijk wordt verklaard, wordt deze zonder verdere inhoudelijke beoordeling afgewezen [7](#page=7).
Als de eis ontvankelijk wordt verklaard, is dit nog geen indicatie van wie er gelijk heeft. Als de vordering gegrond wordt verklaard, wint de eiser het proces; indien de vordering (geheel of gedeeltelijk) ongegrond wordt verklaard, krijgt de verweerder (geheel of gedeeltelijk) gelijk [7](#page=7).
Naast de eigenlijke beslissing bevat het vonnis een motivering die antwoord geeft op de conclusies van de partijen. Het ontbreken van een motivering of een tegenstrijdigheid tussen de motivering en de beslissing kan, indien het vonnis in laatste aanleg werd gewezen, leiden tot verbreking in cassatie. Elk vonnis wordt openbaar bekendgemaakt in het Centraal Register voor de Beslissingen van de Rechterlijke Orde na anonimisering van persoonsgegevens. De partijen ontvangen een integrale kopie van het vonnis [7](#page=7).
### 3.2 Uitvoering van een vonnis
Een vonnis kent de winnende partij principieel toe wat is toegekend, maar dit betekent nog niet dat de partij dit daadwerkelijk in handen heeft. Zelfs als een vonnis definitief is, betaalt de verweerder vaak niet uit eigen beweging [8](#page=8).
Om een vonnis te kunnen uitvoeren, is de uitvoerbare uitgifte van het vonnis noodzakelijk. Dit is een kopie van het vonnis met een formule van tenuitvoerlegging. Deze formule bevat een koninklijk bevel tot tenuitvoerlegging en een aanmaning aan de gerechtsdeurwaarders, procureurs en openbare macht om daaraan medewerking te verlenen [8](#page=8).
De gerechtsdeurwaarder betekent de uitvoerbare uitgifte aan de tegenpartij om de termijn voor rechtsmiddelen te laten lopen. Vervolgens betekent de deurwaarder een bevel tot betaling aan de verweerder [8](#page=8).
#### 3.2.1 Verschillen tussen verstek- en tegenspraakvonnissen bij uitvoering
* **Verstekvonnis:** Een bevel tot betaling kan pas worden betekend ten minste één maand na de betekening van het vonnis zelf. Indien de schuldenaar binnen deze termijn verzet aantekent, wordt de tenuitvoerlegging voorlopig geschorst totdat de procedure op verzet is afgewacht [8](#page=8).
* **Vonnis op tegenspraak:** Het bevel tot betaling kan tegelijkertijd met het vonnis worden betekend; de termijn voor hoger beroep hoeft niet te worden afgewacht. Zelfs indien hoger beroep wordt ingesteld, kan de tenuitvoerlegging doorgaan. Vonnissen op tegenspraak kunnen dus worden uitgevoerd voordat ze definitief zijn, dit gebeurt echter volledig op risico van de uitvoerende partij [8](#page=8).
#### 3.2.2 Uitvoerend beslag
Als de verweerder na het bevel tot betaling niet betaalt, gaat de deurwaarder over tot uitvoerend beslag op het loon van de schuldenaar (via de werkgever) of op diens goederen [8](#page=8).
### 3.3 Aanvechten van beslissingen via rechtsmiddelen
Een (eerste) vonnis is voor de verliezende partij vrijwel altijd aanvechtbaar via rechtsmiddelen. Een rechtsmiddel is een procedure om een rechterlijke beslissing ongedaan te maken of te wijzigen in het voordeel van de gebruiker. De nieuwe beslissing wordt genomen door dezelfde rechtbank (verzet) of een hogere rechtbank (hoger beroep, cassatie) [9](#page=9).
De belangrijkste rechtsmiddelen zijn:
1. Verzet [9](#page=9).
2. Hoger beroep [9](#page=9).
3. Cassatie [9](#page=9).
4. Derdenverzet [9](#page=9).
5. Verzoek tot herroeping van gewijsde [9](#page=9).
6. Verhaal op de rechter [9](#page=9).
7. Intrekking [9](#page=9).
#### 3.3.1 Situaties waarin rechtsmiddelen niet (meer) mogelijk zijn
Rechtsmiddelen kunnen niet (meer) worden aangewend na:
* Het verstrijken van de wettelijke termijn. De termijnen zijn in principe één maand voor verzet en hoger beroep, en drie maanden voor cassatie, te rekenen vanaf de betekening van de beslissing. Zolang het vonnis of arrest niet is betekend, begint de termijn niet te lopen [9](#page=9).
* Het sluiten van een akkoord tussen de partijen [9](#page=9).
* Berusting door de partijen. Dit kan uitdrukkelijk (door ondertekening van een document) of stilzwijgend gebeuren, bijvoorbeeld door volledige en onvoorwaardelijke betaling van veroordeelde bedragen [9](#page=9).
* Bepaalde louter procedurele beslissingen [9](#page=9).
#### 3.3.2 Wie kan rechtsmiddelen instellen?
Alleen de verliezende partij kan rechtsmiddelen instellen, en elke partij slechts voor haar eigen belangen. Een verliezende partij is elke partij die niet voor 100% gelijk heeft gekregen [9](#page=9).
#### 3.3.3 Verzet
Verzet kan worden aangetekend tegen een verstekvonnis, wanneer de verwerende partij niet op de inleidende zitting is verschenen. De rechter doet dan uitspraak zonder de verweerder te hebben gehoord, tenzij hij ambtshalve dwingende regels toepast of bij twijfel over de correcte betekening de gedaagde opnieuw doet dagvaarden [10](#page=10).
* **Procedure:** Verzet gebeurt in principe bij dagvaarding binnen één maand na de betekening van het verstekvonnis. Door verzet aan te tekenen, komt de zaak opnieuw voor dezelfde rechter en verloopt de procedure opnieuw volledig [10](#page=10).
* **Schorsende werking:** Tijdens de verzetstermijn en in afwachting van de tweede beslissing, kan de uitvoering van het eerdere verstekvonnis nog niet worden afgedwongen. Verzet heeft dus een schorsend effect op de uitvoerbare kracht van de uitspraak [10](#page=10).
* **Tweemaal verstek:** Indien de eiser in verzet een tweede maal verstek laat gaan, kan hij geen verzet meer aantekenen tegen het nieuwe verstekvonnis [10](#page=10).
#### 3.3.4 Hoger beroep
In principe kan hoger beroep worden ingesteld tegen elke beslissing die in eerste aanleg is uitgesproken. Er zijn echter uitzonderingen waarbij geen hoger beroep mogelijk is [10](#page=10):
* Vonnissen van de vrederechter (en politierechter voor burgerlijke vorderingen) over minder dan 2.000 euro (de 'aanleggrens') [10](#page=10).
* Vonnissen van de rechtbank van eerste aanleg en de ondernemingsrechtbank over minder dan 2.500 euro. Vonnissen van de arbeidsrechtbank, fiscale kamers, familierechtbank zijn altijd vatbaar voor hoger beroep, ongeacht het bedrag [10](#page=10).
* Arresten van het hof van assisen [10](#page=10).
* **Procedure:** Hoger beroep brengt het geding voor de onmiddellijk hogere rechtsmacht, die de zaak integraal opnieuw behandelt en beoordeelt. De partij die hoger beroep instelt, wordt de appellant genoemd; de partij tegen wie beroep wordt ingesteld, de geïntimeerde. De termijn om hoger beroep in te stellen is in principe één maand na de betekening van het vonnis. Het hoger beroep wordt meestal ingesteld bij verzoekschrift. De termijn van verschijning is minstens vijftien dagen [10](#page=10) [11](#page=11).
* **Geen schorsende werking:** Hoger beroep heeft in de regel geen schorsend effect op de uitvoerbare kracht van de uitspraak. Dit werd ingevoerd om vertragingstactieken te voorkomen. De beslissing van de hogere rechter kan dus worden afgedwongen, weliswaar op volledig risico van de uitvoerende partij [11](#page=11).
#### 3.3.5 Cassatie
Cassatieberoep kan enkel worden ingesteld tegen beslissingen die in laatste aanleg zijn gewezen. De termijn voor cassatieberoep is drie maanden na de betekening van de beslissing [11](#page=11).
* **Procedure:** Cassatieberoep wordt ingesteld bij een verzoekschrift, dat ondertekend moet zijn door een advocaat bij het Hof van Cassatie en alle argumenten van de eiser moet bevatten. De procedure voor het Hof van Cassatie verloopt volledig schriftelijk [11](#page=11).
* **Gronden voor cassatie:** Cassatieberoep moet steunen op een overtreding van de wet, een verkeerde interpretatie van de wet, of een schending van een vormvereiste (procedurefouten). Het Hof van Cassatie toetst de zaak niet inhoudelijk [11](#page=11).
* **Gevolgen van cassatie:**
* Indien het Hof van Cassatie het beroep afwijst, wordt de bestreden beslissing definitief [11](#page=11).
* Indien het Hof het beroep aanvaardt, verwijst het de zaak naar een ander rechtscollege dat de zaak volledig opnieuw behandelt. De uitspraak van het Hof van Cassatie is bindend voor de zaak zelf. Tegen de nieuwe beslissing kan wel opnieuw in cassatie worden gegaan op andere gronden [11](#page=11).
> **Tip:** Het is cruciaal om de specifieke termijnen voor elk rechtsmiddel goed te kennen, aangezien het verstrijken hiervan de mogelijkheid tot aanvechting definitief sluit [9](#page=9).
> **Tip:** Begrijp het verschil tussen de schorsende werking van verzet en het gebrek aan schorsende werking bij hoger beroep en cassatie. Dit heeft directe gevolgen voor de uitvoerbaarheid van een vonnis [10](#page=10) [11](#page=11).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Alternatieve geschillenbeslechting | Een verzamelnaam voor methoden om geschillen buiten de rechtbank om op te lossen, zoals arbitrage, bemiddeling en verzoening, met als doel tijd en geld te besparen. |
| Arbitrage | Een vorm van geschillenbeslechting waarbij een scheidsgerecht een bindende uitspraak doet na het horen van de partijen, vergelijkbaar met een rechterlijke uitspraak maar dan buiten de reguliere rechtbank om. |
| Bemiddeling | Een vertrouwelijk en gestructureerd proces van vrijwillig overleg tussen conflicterende partijen met de medewerking van een neutrale derde partij die de communicatie vergemakkelijkt en de partijen helpt zelf een oplossing te vinden. |
| Verzoening | Een procedure waarbij partijen proberen een minnelijke schikking te bereiken, soms verplicht voorafgaand aan een gerechtelijke procedure, en waarbij een akkoord een uitvoerbaar vonnis gelijkstaat. |
| Dagvaarding | Een officiële oproeping, opgesteld door een gerechtsdeurwaarder, waarin de gedaagde partij wordt opgeroepen om op een bepaalde plaats, dag en uur voor een bepaalde rechtbank te verschijnen. |
| Verweerder | De partij die voor de rechtbank wordt gedaagd in een burgerlijke procedure. |
| Eiser | De partij die de stap naar de rechtbank zet en een vordering instelt. |
| Partijautonomie | Het principe dat de procespartijen zelf bepalen of en waarover er geprocedeerd wordt, en de grenzen van de procedure bepalen. |
| Inleidende zitting | De eerste zitting na de dagvaarding, waar de zaak wordt voorbereid voor verdere behandeling of behandeling op de grond. |
| Conclusies | Schriftelijke stukken waarin de procespartijen hun argumentatie uiteenzetten en die tijdig ter griffie worden neergelegd en aan de tegenpartij worden overgemaakt. |
| Pleidooien | Mondelinge betogen van de advocaten van de partijen voor de rechter, die vaak beperkt blijven tot een samenvatting van de schriftelijke argumenten. |
| Vonnis | De definitieve beslissing van de rechter in een rechtszaak, waarin uitspraak wordt gedaan over bevoegdheid, ontvankelijkheid en de gegrondheid van de eis. |
| Motivering | Het gedeelte van een vonnis waarin de rechter zijn beslissing onderbouwt met redenen en argumenten. |
| Uitvoerbare titel | Een document, zoals een vonnis of arrest, voorzien van een formule van tenuitvoerlegging, die de basis vormt voor de gedwongen uitvoering van een rechterlijke beslissing. |
| Rechtsmiddel | Een procedure die een partij kan aanwenden om een gerechtelijke beslissing ongedaan te maken of te wijzigen, zoals verzet, hoger beroep of cassatie. |
| Verzet | Een rechtsmiddel dat kan worden ingesteld tegen een verstekvonnis, waardoor de zaak opnieuw voor dezelfde rechter komt om inhoudelijk te worden behandeld. |
| Hoger beroep | Een rechtsmiddel dat kan worden ingesteld tegen een beslissing die in eerste aanleg werd uitgesproken, waarbij de zaak integraal opnieuw wordt behandeld door een hogere rechtbank. |
| Cassatie | Een rechtsmiddel dat kan worden ingesteld tegen beslissingen die in laatste aanleg werden gewezen, waarbij het Hof van Cassatie nagaat of de wet correct is toegepast en geen procedurefouten zijn gemaakt. |
| Verstekvonnis | Een vonnis dat de rechter uitspreekt zonder dat de verweerder is verschenen of zich heeft verdedigd. |
| Voorlopige tenuitvoerlegging | De mogelijkheid om een vonnis ten uitvoer te leggen voordat het definitief is, wat gebeurt op risico van de uitvoerende partij. |
Cover
12 Academiejaar 2024-25 Pensioenen Groeipakket Leefloon.pptx
Summary
# Pensioenregelingen in België
Het Belgische pensioensysteem is opgebouwd uit verschillende pijlers die voorzien in inkomen voor gepensioneerden, naast de wettelijke pensioenregeling.
## 1. Pensioenregelingen in België
Het Belgische pensioensysteem omvat het wettelijke pensioen, aanvullende pensioenen via werkgevers, en individuele vrijwillige pensioenopbouw. De financieringstechnieken variëren, en de organisatie van de pensioensector is gestructureerd rond specifieke instellingen voor werknemers en zelfstandigen. Het recht op een rustpensioen is een recht, geen plicht, maar het bereiken van de pensioenleeftijd kan leiden tot het verlies van andere sociale uitkeringen.
### 1.1 Pijlers van het pensioensysteem
Het Belgische pensioensysteem rust op drie pijlers:
* **Eerste pijler: Wettelijk pensioen**
* Gefinancierd door de sociale zekerheid.
* Verplicht voor werknemers en zelfstandigen.
* **Tweede pijler: Aanvullend pensioen**
* Gefinancierd door de werkgever, eventueel met bijdragen van de werknemer.
* Vrijwillig, met sociale en fiscale aanmoedigingen.
* **Derde pijler: Vrijwillig aanvullend pensioen**
* Gefinancierd door de particulier zelf.
* Vrijwillig, met fiscale aanmoedigingen.
### 1.2 Financieringstechnieken
Er worden twee hoofdfinancieringstechnieken onderscheiden:
* **Kapitalisatie:** Bijdragen van werkenden worden geïnvesteerd en dienen later als pensioenuitkering voor dezelfde personen. Dit was de oorspronkelijke financieringswijze, maar brengt risico's met zich mee zoals devaluatie.
* **Repartitie:** Bijdragen van de huidige werkenden worden gebruikt om de pensioenen van de huidige gepensioneerden te financieren. Dit is de huidige financieringswijze voor het wettelijk pensioen, maar wordt geconfronteerd met uitdagingen door de vergrijzing van de bevolking.
### 1.3 Organisatie van de pensioensector
De organisatie en betaling van pensioenen verschillen per categorie:
* **Werknemers:**
* Beslissingsinstantie: Federale Pensioendienst (FPD).
* Betalingsinstantie: Federale Pensioendienst.
* **Zelfstandigen:**
* Beslissingsinstantie: Rijksinstituut voor de sociale verzekeringen de zelfstandigen (RSVZ).
* Betalingsinstantie: Federale Pensioendienst.
Voor inwoners van België die de wettelijke pensioenleeftijd bereiken, gebeurt de toekenning van het pensioen in principe automatisch. Indien dit niet het geval is, dient een aanvraag te worden ingediend bij de FPD (werknemers) of RSVZ (zelfstandigen), of bij het gemeentebestuur.
### 1.4 Algemene principes en voorwaarden
#### 1.4.1 Toepassingsgebied
Het pensioenstelsel is van toepassing op:
* **Actieve bevolking:** Recht op een rustpensioen op basis van gepresteerde arbeid.
* **Partners van actieve bevolking:** Recht op een overlevingspensioen op basis van de arbeid van hun partner.
#### 1.4.2 Rustpensioen
Het rustpensioen is een recht, geen verplichting. Het bereiken van de pensioenleeftijd kan leiden tot het verlies van andere sociale zekerheidsuitkeringen.
#### 1.4.3 Leeftijdsvoorwaarde
* **Normale pensioenleeftijd:**
* Momenteel 65 jaar.
* Verhoging naar 66 jaar vanaf 2025.
* Verhoging naar 67 jaar vanaf 2030.
* Er is geen minimum aantal jaren tewerkstelling vereist om op de normale leeftijd met pensioen te gaan.
* **Vervroegde pensioenleeftijd:**
* Afhankelijk van de leeftijd en het aantal jaren tewerkstelling.
* Vanaf 60 jaar na 44 jaren tewerkstelling.
* Vanaf 61 jaar na 43 jaren tewerkstelling.
* Vanaf 63 jaar na 42 jaren tewerkstelling.
* Uitzonderlijk kunnen er gunstigere regelingen bestaan voor het minimum aantal jaren tewerkstelling.
* Jaren van effectieve arbeid tellen mee, evenals gelijkgestelde periodes (bv. ziekte, werkloosheid).
* Een jaar telt mee als een volledig loopbaanjaar indien minimaal 1/3 de van een voltijdse tewerkstelling per jaar is gerealiseerd.
#### 1.4.4 Bijverdienen als gepensioneerde
* **Onbeperkt bijverdienen:**
* Mogelijk vanaf 1 januari van het jaar waarin de wettelijke pensioenleeftijd wordt bereikt.
* Of indien men 45 jaar hoofdzakelijke en gewoonlijke tewerkstelling kan bewijzen.
* **Beperkt bijverdienen:**
* Mogelijk in andere gevallen.
* De hoogte van de toegelaten bijverdienste is afhankelijk van de gezinssituatie.
* Overschrijding van de grens kan leiden tot een vermindering van het pensioen.
#### 1.4.5 Andere toekenningsvoorwaarden
* Geen andere sociale zekerheidsuitkeringen genieten (bv. geen werkloosheidsuitkering of overbruggingsrecht).
* Geen ziekteuitkeringen (met uitzondering van werknemers die een verminderde arbeidsongevallenvergoeding behouden).
* Geen verblijfsplicht in België.
### 1.5 Berekening van het rustpensioen
De omvang van het rustpensioen is afhankelijk van verschillende factoren:
#### 1.5.1 Aantal jaren arbeid of gelijkgestelde periode
* Jaren arbeid als werknemer of zelfstandige tellen mee.
* Er is een uitgebreide lijst van gelijkstellingen van periodes mogelijk, inclusief periodes met een sociale zekerheidsuitkering.
* Studieperiodes kunnen gelijkgesteld worden mits betaling van een "regularisatiebijdrage".
* Bij pensionering op wettelijke leeftijd is er geen minimale loopbaan vereist.
* Een volledige en maximale loopbaan bedraagt 45 jaar.
* Elk loopbaanjaar draagt voor 1/45 ste bij aan het pensioen.
#### 1.5.2 Inkomen tijdens de loopbaan
* **Werknemers:** Het werkelijk brutoloon wordt in aanmerking genomen, doch geplafonneerd. Het plafond voor 2024 bedroeg 77.924,46 euro.
* **Zelfstandigen:** De werkelijke netto beroepsinkomsten worden in aanmerking genomen, doch geplafonneerd. Het plafond voor 2022 bedroeg 75.977,92 euro.
* **Gelijkgestelde periodes:** Voor periodes zoals ziekte en werkloosheid worden fictieve lonen gehanteerd.
* **Herwaardering:** De inkomsten worden geherwaardeerd met een coëfficiënt die rekening houdt met de stijging van de index en de welvaart.
#### 1.5.3 Gezinssituatie (enkel voor werknemers)
Het rustpensioen voor werknemers kent twee categorieën:
* **Gezinspensioen (75%):** Voor gehuwden met een partner zonder eigen beroeps- of vervangingsinkomen.
* **Pensioen als alleenstaande (60%):** Voor alle andere gepensioneerden.
Er bestaat een bijzondere regeling voor gescheiden partners. Bij een volledige loopbaan bedraagt het pensioen 75% of 60% van het gemiddeld loon/inkomen over de loopbaan.
### 1.6 Pensioenbonus
Vanaf 1 januari 2025 wordt een pensioenbonus ingevoerd voor personen die langer blijven werken dan de vroegst mogelijke pensioendatum. Deze bonus geldt voor werknemers, zelfstandigen en ambtenaren en kan netto variëren tussen ongeveer 1.000 en 35.000 euro, afhankelijk van het aantal loopbaanjaren en de kwartalen waarin verder wordt gewerkt.
> **Tip:** Houd rekening met de stapsgewijze verhoging van de pensioenleeftijd en het aantal jaren tewerkstelling dat nodig is voor vervroegd pensioen.
> **Voorbeeld:** Een werknemer die in 2024 op 65-jarige leeftijd met pensioen wil gaan na een loopbaan van 40 jaar, zal een pensioen ontvangen gebaseerd op deze 40 jaar. Een werknemer die daarentegen de pensioenleeftijd van 67 jaar in 2030 bereikt, zal een pensioen opbouwen gebaseerd op de dan geldende regels.
---
# Gezinsbijslag in Vlaanderen
Dit onderdeel bespreekt het Vlaamse Groeipakket, de nieuwe regeling voor gezinsbijslag voor kinderen geboren vanaf 1 januari 2019, en de bijhorende tegemoetkomingen.
### 2.1 Het Groeipakket: een nieuwe regeling
De federale regeling voor gezinsbijslag is sinds 1 januari 2019 overgeheveld naar de gemeenschappen. In Vlaanderen is de nieuwe regeling bekend als het 'Groeipakket', ingevoerd bij decreet van 18 april 2018. Deze nieuwe regeling geldt specifiek voor kinderen die geboren zijn vanaf 1 januari 2019. Voor kinderen die vóór deze datum geboren zijn, blijft de oude regeling van kracht zolang zij recht hebben op gezinsbijslag.
#### 2.1.1 Kernprincipes van het Groeipakket
* **Recht van het kind:** Gezinsbijslag wordt beschouwd als een recht van het kind zelf, losgekoppeld van de tewerkstelling van de ouders of opvoeders. Dit betekent dat zowel werknemers als zelfstandigen dezelfde basisbedragen ontvangen.
* **Gelijk bedrag per kind:** Het bedrag van de gezinsbijslag is gelijk voor elk kind binnen een gezin en is ook gelijk voor werknemers en zelfstandigen. Er zijn wel supplementen mogelijk voor specifieke categorieën of omstandigheden.
#### 2.1.2 Rechtgevend kind
Om als rechtgevend kind te worden beschouwd, moet het kind aan volgende voorwaarden voldoen:
* De woonplaats moet in het Vlaams Gewest zijn.
* Voor niet-Belgen geldt de voorwaarde van wettig verblijf en bewoning in Vlaanderen.
* Het kind mag in principe de leeftijd van 18 jaar niet overschrijden.
* Voor kinderen die volwaardige studies volgen (minimaal 27 studiepunten per academiejaar) wordt de leeftijdsgrens verhoogd tot maximaal 25 jaar.
* Na het einde van de studies kan het kind nog 12 maanden beschouwd worden als 'schoolverlater'.
* Er zijn beperkingen op het gebied van werk:
* **Jobstudenten:** maximaal 600 uur per jaar.
* **Niet-jobstudenten:** maximaal 80 uur per maand.
#### 2.1.3 Begunstigde van de gezinsbijslag
De gezinsbijslag wordt in principe toegekend aan de ouders. Indien er slechts één ouder is, wordt de bijslag aan die ouder toegekend. Dit geldt op voorwaarde dat de ouder(s) het kind hoofdzakelijk opvoeden.
* **Werkelijke opvoeder(s):** Het wettelijke vermoeden is dat de persoon bij wie het kind woont, de opvoeder is. Een familieband is niet vereist.
* **Uitzonderlijke omstandigheden:** In specifieke gevallen kan het kind zelf de begunstigde zijn, bijvoorbeeld indien het gehuwd, ontvoogd of ouder dan 16 jaar is en niet meer samenwoont met de ouders/opvoeders. Ook voor kinderen van het kind kan dit van toepassing zijn.
### 2.2 Tegemoetkomingen binnen het Groeipakket
Het Groeipakket omvat verschillende financiële tegemoetkomingen:
* **Startbedrag:** Dit is een eenmalig, forfaitair bedrag dat wordt uitbetaald bij de geboorte of adoptie van een kind. Het bedrag bedraagt 1.238,78 euro voor elk kind.
> **Tip:** Dit bedrag vervangt de vroegere geboortepremie.
* **Basisbedrag:** Dit is een maandelijks vast bedrag dat wordt toegekend voor elk kind. Het bedrag is 180,19 euro per maand (bedrag voor 2024).
* **Schoolbonus:** Deze tegemoetkoming wordt één keer per jaar uitbetaald, telkens in augustus. Het bedrag varieert tussen 22,52 euro en 67,56 euro per kind, afhankelijk van de leeftijd van het kind.
* **Zorgtoeslag:** Deze toeslag is bedoeld voor kinderen die één of beide ouders hebben verloren, of voor kinderen met specifieke gezondheidsproblemen.
* Voor kinderen die één ouder verloren: 144,16 euro.
* Voor kinderen die beide ouders verloren: 180,18 euro.
* Voor kinderen met gezondheidsproblemen: het bedrag varieert van 90,94 euro tot 606,27 euro per maand, afhankelijk van de ernst van de aandoening.
* **Sociale toeslag:** Deze toeslag is bestemd voor gezinnen met een laag inkomen. Het bedrag per kind per maand varieert tussen een minimum van 36,41 euro en een maximum van 105,69 euro.
### 2.3 Organisatie van de uitbetaling
De uitbetaling van de gezinsbijslagen wordt verzorgd door uitbetalingsactoren. Er is één publieke uitbetalingsactor en vier private uitbetalingsactoren. Deze actoren beslissen over en betalen de toegekende toelagen uit. De begunstigde heeft de keuze bij welke uitbetalingsactor hij of zij zich wil aansluiten. Indien er geen keuze wordt gemaakt, gebeurt de betaling automatisch via de publieke uitbetalingsactor, genaamd Fons.
---
# Sociale bijstand en het leefloon
Dit onderwerp verduidelijkt het onderscheid tussen sociale bijstand en sociale zekerheid, met een specifieke focus op het federale leefloon als een belangrijk instrument binnen de sociale bijstand, inclusief de toekenningsvoorwaarden en de bedragen die afhankelijk zijn van de gezinssituatie.
### 3.1 Het onderscheid tussen sociale zekerheid en sociale bijstand
Het is cruciaal om onderscheid te maken tussen sociale zekerheid en sociale bijstand. Sociale zekerheid is een systeem dat gefinancierd wordt door bijdragen van rechthebbenden, en uitkeringen zijn vaak inkomensgerelateerd. Sociale bijstand daarentegen is een residuair vangnet. Het wordt niet gefinancierd door specifieke bijdragen van de begunstigden, maar richt zich op personen die geen andere middelen van bestaan hebben. De uitkeringen binnen sociale bijstand zijn forfaitair en niet inkomensgerelateerd. Ze worden enkel toegekend aan personen die legaal in België verblijven.
### 3.2 Federale uitkeringen binnen de sociale bijstand: het leefloon
Binnen de federale sociale bijstand is het leefloon een sleutelbegrip. Het leefloon wordt toegekend door het Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn (OCMW). Het OCMW streeft er in de eerste plaats naar om de begunstigden maatschappelijk te integreren, wat inhoudt dat ze worden voorbereid op tewerkstelling of actief worden tewerkgesteld.
#### 3.2.1 Toekenningsvoorwaarden voor het leefloon
Om aanspraak te maken op een leefloon, moet de aanvrager voldoen aan een reeks voorwaarden:
* **Verblijfplaats:** De aanvrager moet effectief en regelmatig verblijven in België. Dit geldt voor Belgische staatsburgers, EU-onderdanen, regelmatig verblijvende vreemdelingen en erkende vluchtelingen.
* **Leeftijd en pensioengerechtigheid:** De aanvrager moet meerderjarig zijn en niet-pensioengerechtigd.
* **Werkbereidheid:** De aanvrager moet werkbereid zijn.
* **Onvoldoende middelen van bestaan:** De aanvrager en zijn gezinsleden mogen niet over voldoende middelen van bestaan beschikken. Hierbij wordt rekening gehouden met alle bestaansmiddelen, niet enkel beroeps- of vervangingsinkomsten. Bepaalde inkomsten worden echter uitgesloten van deze telling.
* **Uitputting van andere rechten:** De aanvrager mag geen recht hebben op onderhoudsgeld (voor zichzelf) en moet alle rechten op andere uitkeringen hebben uitgeput.
> **Tip:** De werkbereidheid is een essentieel criterium. Het OCMW zal evalueren of de aanvrager actief op zoek is naar werk of andere manieren verkent om in zijn levensonderhoud te voorzien.
#### 3.2.2 Rol van het OCMW
Het OCMW speelt een centrale rol in de toekenning en opvolging van het leefloon. Naast het financiële aspect, richt het OCMW zich primair op de maatschappelijke integratie van de begunstigde, met als doel de zelfredzaamheid te vergroten en de afhankelijkheid van het leefloon op lange termijn te verminderen.
#### 3.2.3 Bedragen van het leefloon
De hoogte van het leefloon is niet inkomensgerelateerd, maar forfaitair en afhankelijk van de gezinssituatie van de aanvrager. De bedragen worden maandelijks toegekend:
* **Gezinshoofd:** 1.741,29 euro per maand.
* **Samenwonend:** 858,97 euro per maand.
* **Alleenstaand:** 1.288,46 euro per maand.
Deze bedragen worden maandelijks aangepast.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Eerste pijler | De eerste pijler van het pensioensysteem verwijst naar het wettelijk pensioen, dat gefinancierd wordt door de sociale zekerheid en verplicht is voor werknemers en zelfstandigen. |
| Tweede pijler | De tweede pijler betreft het aanvullend pensioen, dat vrijwillig is en gefinancierd wordt door de werkgever, eventueel met bijdragen van de werknemer, en wordt aangemoedigd door sociale en fiscale voordelen. |
| Derde pijler | De derde pijler is een vrijwillig aanvullend pensioen, volledig gefinancierd door de particulier en fiscaal gestimuleerd, bedoeld om de pensioeninkomsten verder aan te vullen. |
| Kapitalisatie | Een financieringstechniek voor pensioenen waarbij de bijdragen van werkenden worden geïnvesteerd om later als pensioen te worden uitgekeerd aan dezelfde personen, maar dit brengt risico's met zich mee zoals devaluatie. |
| Repartitie | De huidige financieringswijze voor het wettelijk pensioen, waarbij de bijdragen van de werkende bevolking worden gebruikt om de pensioenen van de huidige gepensioneerden te betalen, wat onder druk komt te staan door de vergrijzing. |
| Federale Pensioendienst (FPD) | De overheidsinstantie die verantwoordelijk is voor de beslissing en uitbetaling van de wettelijke pensioenen voor werknemers en zelfstandigen in België. |
| RSVZ | De Rijksdienst voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen, de instantie die instaat voor de pensioenen van zelfstandigen in België. |
| Rustpensioen | Een pensioen dat wordt toegekend aan personen die de pensioenleeftijd hebben bereikt en voldoen aan de loopbaanvoorwaarden, gebaseerd op hun gepresteerde arbeid of gelijkgestelde periodes. |
| Overleving | Een pensioen dat wordt toegekend aan de partner van een actieve werknemer of gepensioneerde na diens overlijden, gebaseerd op de loopbaan van de overleden partner. |
| Leeftijdsvoorwaarde | De minimumleeftijd waaraan voldaan moet worden om aanspraak te maken op een wettelijk pensioen, welke in België geleidelijk wordt verhoogd naar 66 en 67 jaar. |
| Vervroegde pensioenleeftijd | Een regeling die toelaat om met pensioen te gaan vóór de normale pensioenleeftijd, mits aan specifieke voorwaarden van leeftijd en aantal jaren tewerkstelling is voldaan. |
| Gelijkgestelde periodes | Periodes waarin iemand niet actief arbeid heeft verricht maar die toch meetellen voor de pensioenopbouw, zoals periodes van ziekte, werkloosheid of studies, mits aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan. |
| Pensioenbonus | Een extraatje dat wordt toegekend aan personen die langer blijven werken dan de vroegst mogelijke pensioendatum, zowel voor werknemers als zelfstandigen en ambtenaren. |
| Groeipakket | De nieuwe Vlaamse regeling voor gezinsbijslag die van kracht is voor kinderen geboren vanaf 1 januari 2019, waarbij de bijslag een 'recht van het kind' is en losgekoppeld is van de tewerkstelling van de ouders. |
| Rechtgevend kind | Een kind dat voldoet aan de criteria om recht te geven op gezinsbijslag, waaronder het hebben van een woonplaats in het Vlaams Gewest, het niet overschrijden van bepaalde leeftijdsgrenzen en het niet te veel werken als jobstudent of anderszins. |
| Uitbetalingsactor | Een instelling, publiek of privaat, die de gezinsbijslag berekent en uitbetaalt aan de begunstigden. |
| Sociale bijstand | Een vangnetvoorziening die voorziet in steun aan personen die geen andere middelen van bestaan hebben, gefinancierd door de overheid en niet door bijdragen van de rechthebbenden. |
| Leefloon | Een federale uitkering die door het OCMW wordt toegekend aan personen die voldoen aan strikte voorwaarden op het gebied van verblijf, leeftijd, werkbereidheid en middelen van bestaan, met als doel maatschappelijke integratie te bevorderen. |
| OCMW | Het Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn, de instantie die in België verantwoordelijk is voor de toekenning van het leefloon en instaat voor maatschappelijke integratie. |
Cover
13. Lastgeving.pptx
Summary
# Begrip en terminologie van lastgeving
Dit onderdeel behandelt de definitie, terminologie, historische context en de verschillende vormen van lastgeving, met speciale aandacht voor vertegenwoordiging en de rechtsgevolgen ervan.
## 1. Definitie van lastgeving
Lastgeving is een overeenkomst waarbij de lastgever de lasthebber belast met het stellen van een rechtshandeling, voor rekening en in naam van de lastgever, en de lasthebber dit aanvaardt.
## 2. Terminologie
Diverse termen worden door elkaar gebruikt voor lastgeving en de bijbehorende partijen:
* **Synoniemen voor lastgeving:** Volmacht, mandaat, opdracht.
* **Synoniemen voor lastgever:** Vertegenwoordigde, volmachtgever, mandant, opdrachtgever.
* **Synoniemen voor lasthebber:** Vertegenwoordiger, volmachtdrager, mandataris, opdrachtnemer.
In de toekomst zal men in het Burgerlijk Wetboek spreken van "opdracht".
## 3. Kernbegrippen en kenmerken
### 3.1 Vertegenwoordigingsbevoegdheid
De essentie van lastgeving ligt in de vertegenwoordigingsbevoegdheid, het stellen van rechtshandelingen in naam en voor rekening van de lastgever.
### 3.2 Onmiddellijke vertegenwoordiging
Bij onmiddellijke vertegenwoordiging (art. 1.8, § 1 BW) treden de rechtsgevolgen rechtstreeks in tussen de lastgever en de derde. De lasthebber is niet gebonden en kan geen rechten putten uit het contract dat met de derde werd gesloten.
* **Schema:**
Lastgever $\leftrightarrow$ Lasthebber (vertegenwoordiging) $\leftrightarrow$ Derde (overeenkomst/rechtshandeling)
### 3.3 Middellijke of onvolkomen vertegenwoordiging
Bij middellijke vertegenwoordiging (art. 1.8, § 1 BW) treedt de lasthebber op in eigen naam, maar voor rekening van de lastgever. Er ontstaat geen directe band tussen de lastgever en de derde.
* **Naamlening:** De lasthebber leent zijn naam aan de lastgever, treedt naar buiten toe in eigen naam, maar handelt onderliggend voor rekening van de lastgever. Dit kan gevaarlijk zijn en leiden tot nietige contracten indien het bedoeld is om wettelijke verboden te omzeilen.
* **Commissiecontracten:** Specifiek in de internationale handel, waarbij goederen in eigen naam maar voor rekening van een opdrachtgever worden aangekocht. Het contract ontstaat rechtstreeks tussen de commissionair en de derde.
### 3.4 Kenmerken van lastgeving
* **Consensueel:** Vereist wilsovereenstemming tussen lastgever en lasthebber.
* **Aanvaarding:** De lasthebber moet de opdracht aanvaarden, wat uitdrukkelijk, mondeling of stilzwijgend kan gebeuren (bv. door uitvoering).
* **Bezwarende titel of kosteloos:**
* Oorspronkelijk ging het Oude BW uit van een kosteloze lastgeving ("vriendendienst").
* Loon kan bedongen worden. Rechtspraak kan echter een excessief bedongen loon verminderen. Deze regel wordt niet overgenomen in Boek 7 BW.
* **Wederkerig of eenzijdig:** Afhankelijk van of loon is bedongen. Een lastgeving om niet is eenzijdig.
## 4. Soorten lastgeving
* **Conventioneel (art. 1984-2010 oud BW):** De algemene regeling.
* **Zorgmandaat:** Een belangrijk instrument voor buitengerechtelijke bescherming van wilsonbekwame personen, waarbij men zelf vertegenwoordigers aanduidt voor het geval van onbekwaamheid.
* **Wettelijk:** Regelingen voor handelingsonbekwamen (bv. minderjarigen vertegenwoordigd door ouders/voogden).
* **Gerechtelijk:** Een wettelijke regeling waarbij de rechter een gerechtelijke lasthebber aanstelt (bv. bewindvoerder). Dit mandaat kan niet zomaar beëindigd worden door de lastgever.
* **Lasthebber ad hoc:** Aangesteld door de rechter, vaak bij tegenstrijdige belangen (bv. in strafzaken).
* **Notaris:** Kan als lasthebber optreden, bv. bij openbare verkopen.
## 5. Gemengde contracten en vergelijking met andere contracten
### 5.1 Gemengde contracten
Vaak maakt lastgeving deel uit van een groter geheel. Twee theorieën hierbij zijn:
* **Cumultheorie:** Regels van beide contracten worden toegepast.
* **Absorptietheorie:** Regels van het overheersende contract worden toegepast.
Voorbeelden van gemengde contracten komen veel voor bij vrije beroepen (bv. advocaat, vastgoedmakelaar, architect).
### 5.2 Vergelijking met andere contracten
* **Verkoop:**
* **Verkoop met tussenpersoon:** Tussenpersoon koopt zelf en verkoopt opnieuw (dubbele verkoop).
* **Lastgeving:** Eén verkoop rechtstreeks tussen lastgever en derde. Dit heeft gevolgen voor risico, rekenschap en fiscaliteit.
* **Commandverklaring:** Een juridische fictie die leidt tot slechts één eigendomsoverdracht, zelfs indien de uiteindelijke koper op het moment van de koop nog niet bekend is. De commandverklaarder kan de koop al dan niet doorschuiven. Dit verschilt van lastgeving doordat de lasthebber niet beoogt zelf partij te worden.
* **Sterkmaking (art. 5.106 BW):** Men belooft om een resultaat te bereiken. De begunstigde moet bekrachtigen. Indien niet, is de sterkmaker niet gebonden, maar wel tot schadevergoeding.
* **Aanneming:**
* **Aard van de prestatie:** Aanneming betreft materiële of intellectuele daden, lastgeving rechtshandelingen.
* **Bezoldiging:** Aanneming is in principe bezoldigd, lastgeving kan kosteloos zijn.
* **Onafhankelijkheid:** Aannemer is onafhankelijker dan een lasthebber die een aangestelde kan zijn.
* **Zaakwaarneming (art. 5.128-5.132 BW):** Vrijwillig een nuttige handeling stellen in geval van nood. Is een oneigenlijk contract.
## 6. Geldigheidsvereisten van lastgeving
### 6.1 Grondvereisten
* **Toestemming:** Vereist, inclusief de aanvaarding door de lasthebber.
* **Bekwaamheid:**
* **Lastgever:** Moet bekwaam zijn om de rechtshandeling zelf te stellen. Onbekwaamheid leidt tot nietigheid, tenzij het een zorgmandaat betreft.
* **Lasthebber:** Onbekwaamheid leidt tot nietigheid, omdat de wilsuiting van de lasthebber niet geldig is.
* **Bijzondere onbekwaamheden:** Bepaalde personen (bv. veroordeelden, gefailleerden, notarissen in specifieke situaties) mogen niet als lasthebber optreden.
* **Geldig voorwerp:** De rechtshandeling moet bepaald, geoorloofd en mogelijk zijn.
* **Geen belangenvermenging:** De lasthebber kan nooit de wederpartij van de lastgever zijn (algemeen rechtsbeginsel en art. 1596 oud BW). Uitzondering: met instemming van de lastgever.
### 6.2 Vormvereisten
* **Principe: Solo consensu:** Lastgeving is in principe vormvrij.
* **Vormvereisten gebonden aan de rechtshandeling:** Indien de te stellen rechtshandeling vormvereisten kent (bv. authentieke akte voor schenkingen), moet de lastgeving ook die vorm hebben.
* **Bewijskracht (art. 8.20 BW):** Schriftelijke neerslag van lastgevingen (bv. volmachtformulieren). Voor lastgevingen om niet volstaat één exemplaar, voor bezoldigde lastgevingen zijn er evenveel exemplaren als partijen nodig.
* **Stilzwijgende lastgeving:** Kan voortvloeien uit gebruiken (bv. huishoudelijk mandaat).
## 7. Bewijs van lastgeving
* **Tussen partijen:** Gemeen recht (art. 8.9, 8.12 en 8.13 BW). De uitvoering van de lastgeving kan als bewijs dienen (art. 1985 oud BW).
* **Tegenover derden:**
* **Tegen de derde:** Schriftelijk bewijs vereist voor rechtshandelingen boven een bepaalde waarde.
* **Door de derde:** Bewijs met alle middelen, inclusief getuigen en vermoedens.
* **Zorgvolmacht:** Wordt opgesteld door een notaris en geregistreerd in een centraal register voor openbaarheid.
## 8. Omvang van de lastgeving
### 8.1 Extrinsieke, kwantitatieve omvang
* **Bijzondere lastgeving:** Betreft één of meer omschreven rechtshandelingen.
* **Algemene lastgeving:** Omvat alle zaken van de lastgever (bv. beheer van een patrimonium).
### 8.2 Intrinsieke, kwalitatieve omvang
* **Lastgeving in algemene bewoordingen:** Beperkt zich tot daden van beheer en bewaring.
* **Uitdrukkelijke lastgeving:** Vereist voor daden van beschikking (bv. sluiten van een dading, berusten in een vonnis).
* **Restrictieve interpretatie:** Lastgevingen mogen niet zomaar worden uitgebreid naar vergelijkbare, maar specifiekere rechtshandelingen.
## 9. Verbintenissen van de lasthebber
### 9.1 Uitvoering van de lastgeving
* **Wat:** Conform de inhoud van het contract.
* **Wijze waarop:** Handelen als een zorgvuldig en redelijk persoon, rekening houdend met de aard, bedoeling, omstandigheden en gebruiken.
* **Aansprakelijkheid:** Voor opzet en fout (inspanningsverbintenis).
* **Bezoldigd:** Strengere beoordeling (culpa levis in abstracto, vergelijking met zorgvuldig beroepspersoon). Vereist grondiger onderzoek naar bv. solvabiliteit van derden en zekerheden.
* **Kosteloos:** Beoordeling in concreto (culpa levis in concreto).
* **Toeval of overmacht:** De lasthebber is niet aansprakelijk voor onmogelijkheid tot uitvoering.
* **Bevrijdingsbeding:** Kan aansprakelijkheid beperken of uitsluiten, maar niet bij opzet.
* **Aansprakelijkheid tegenover derden:** Extracontractuele aansprakelijkheid voor schade berokkend aan derden door misleiding of verkeerde informatie.
### 9.2 Plaatsvervanging
* **Toegelaten:** Tenzij expliciet verboden in de lastgeving. De lastgever kan de plaatsvervanger rechtstreeks aanspreken.
* **Verboden:** De lasthebber is aansprakelijk. De lastgever is niet gebonden door de rechtshandelingen van de niet-toegelaten plaatsvervanger.
### 9.3 Rekenschap geven
De lasthebber heeft een dubbele verplichting:
1. **Uitleg verstrekken:** Informatie geven over de wijze van uitvoering, zowel tussentijds als na uitvoering. Dit kan leiden tot kwijting.
2. **Afgifte van wat ontvangen werd:** Alle documenten, goederen en gelden die zijn ontvangen in het kader van de opdracht moeten worden overgedragen aan de lastgever. Dit omvat ook eventuele ontvangen interesten.
## 10. Verbintenissen van de lastgever
* **Voorschotten en kosten vergoeden:** Nodige en nuttige uitgaven moeten worden vergoed. Excessieve kosten kunnen niet worden teruggevraagd.
* **Loon betalen:** Enkel indien bedongen.
* **Schadeloos stellen voor verliezen:** Verliezen die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de lastgeving moeten worden vergoed.
* **Waarborgen lasthebber:**
* Hoofdelijkheid bij meerdere lastgevers.
* Voorrecht voor kosten tot behoud van de zaak.
* Retentierecht (ENAC) indien de lastgever zijn verplichtingen niet nakomt.
## 11. Uitwerking lastgeving jegens derden
### 11.1 Lasthebber handelt in eigen naam (middellijke vertegenwoordiging)
* Geen rechtstreekse band tussen lastgever en derde.
* Overdracht van schuldvordering van lasthebber aan lastgever is noodzakelijk.
* Lasthebber is gebonden tegenover de derde.
### 11.2 Lasthebber handelt binnen de perken van de lastgeving (onmiddellijke vertegenwoordiging)
* Principe van vertegenwoordiging speelt.
* Lastgever is gebonden tegenover de derde.
* Lasthebber is niet gebonden tegenover de derde.
### 11.3 Lasthebber handelt buiten de perken van de lastgeving
* **Geen vertegenwoordiging:** Lastgever is in principe niet gebonden.
* **Uitzonderingen waardoor lastgever toch gebonden is:**
* **Bekrachtiging:** Eenzijdige rechtshandeling van de lastgever die terugwerkt tot aan de totstandkoming van de rechtshandeling (ab initio).
* **Zaakwaarneming:** Kan worden ingeroepen om de lasthebber aan te spreken.
* **Ongerechtvaardigde verrijking:** Indien de rechtshandeling financieel voordeel opleverde voor de lastgever ten nadele van de derde.
* **Schijnvertegenwoordiging (art. 1.8, § 5 BW):** De lastgever is gebonden indien de rechtshandeling een schijn van toereikende bevoegdheid wekt die aan hem toerekenbaar is, en de derde deze schijn redelijkerwijze voor werkelijk mocht aannemen. Dit hoeft geen onrechtmatige gedraging te zijn.
### 11.4 Aansprakelijkheid van de lasthebber tegenover de derde (bij handelen buiten de perken)
* De lasthebber is aansprakelijk tegenover de derde voor geleden schade, tenzij de derde wist dat de lasthebber buiten zijn mandaat handelde.
### 11.5 Toerekening van (quasi) delicten aan de lastgever
* In principe niet, tenzij de schade inherent of onlosmakelijk verbonden is met de rechtshandeling (art. 6.14, §1 BW indien lasthebber een aangestelde is). De lastgever kan ook aansprakelijk zijn voor de fouten van zijn aangestelde.
## 12. Einde van de lastgeving
### 12.1 Gemeenrechtelijke gronden
* Verval van de termijn.
* Onmogelijkheid van uitvoering wegens overmacht.
* Nietigheid van de verbintenis.
* Gerechtelijke ontbinding.
* Uitdrukkelijk ontbindende voorwaarde.
### 12.2 Gronden eigen aan lastgeving
* **Overlijden van de lasthebber of lastgever:** Het contract is intuitu personae.
* **Erfgenamen lasthebber:** Moeten de lastgever kennis geven van het overlijden, dringende rechtshandelingen stellen en rekenschap geven.
* **Erfgenamen lastgever:** Moeten aan derden te goeder trouw die niet op de hoogte waren van het overlijden, de verbintenissen respecteren.
* **Opzegging (ad nutum):**
* **Door de lasthebber:** Kan op elk ogenblik, mits kennisgeving en zonder de lastgever te benadelen. Bij een mandaat van gemeenschappelijk belang is eenzijdige opzegging niet mogelijk.
* **Door de lastgever (herroeping):** Kan in principe altijd, zonder reden, zonder tijdsbepaling of schadevergoeding, tenzij het een onherroepelijke lastgeving betreft of een mandaat van gemeenschappelijk belang.
* **Onbekwaamverklaring van de lastgever:** Leidt tot einde, tenzij het een zorgmandaat betreft.
* **Feitelijke onbekwaamheid, kennelijk onvermogen en faillissement van de lasthebber:** Leidt tot beëindiging wegens geschokt vertrouwen.
## 13. Gevolgen van de beëindiging
* **Tussen partijen:** Werkt ex nunc (vanaf het moment van beëindiging). De lasthebber moet rekenschap geven, documenten teruggeven, lopende zaken voltooien en kwijting geven.
* **Tegenover derden:** Werkt ook ex nunc. Lastgever is niet gebonden door rechtshandelingen gesteld na beëindiging, tenzij de derde te goeder trouw niet op de hoogte was van de beëindiging.
---
# Kenmerken, soorten en geldigheid van lastgeving
Hier volgt een gedetailleerde studiehandleiding over de kenmerken, soorten en geldigheid van lastgeving.
## 2. Kenmerken, soorten en geldigheid van lastgeving
Lastgeving is een contract waarbij de ene partij, de lasthebber, zich ertoe verbindt om rechtshandelingen te stellen voor rekening en in naam van de andere partij, de lastgever, die dit aanvaardt.
### 2.1 Kenmerken van lastgeving
Lastgeving deelt een aantal algemene kenmerken:
* **Consensueel:** Het contract komt tot stand door wilsovereenstemming tussen de lastgever en de lasthebber. De lasthebber dient de opdracht aanvaarden, hetzij uitdrukkelijk, hetzij stilzwijgend door de uitvoering ervan.
* **Tip:** Stilzwijgende aanvaarding kan onder meer blijken uit de uitvoering van de lastgeving, zoals bij het huishoudelijk mandaat tussen feitelijk samenwonenden.
* **Kosteloos of onder bezwarende titel:**
* Oorspronkelijk ging het Oude Burgerlijk Wetboek uit van kosteloosheid (een vriendendienst), maar dit is achterhaald aangezien lasthebbers vaak professioneel optreden.
* Hoewel loon bedongen kan worden, kan de rechter een excessief loon verminderen. Dit principe zal niet worden overgenomen in Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.
* Indien er geen loon is overeengekomen, is de lastgeving een eenzijdig contract. Indien loon is bedongen, is het een wederkerig contract.
* **Wederkerig of eenzijdig:** Afhankelijk van de overeenkomst rond loon.
### 2.2 Soorten lastgeving
Er bestaan verschillende soorten lastgeving, gebaseerd op hun oorsprong en toepassingsgebied:
* **Conventionele lastgeving:** Dit zijn de lastgevingen die onder de artikelen 1984 tot 2010 van het Oude Burgerlijk Wetboek vallen.
* **Zorgmandaat:** Een belangrijk type binnen de personen- en familierechtelijke sfeer, bedoeld voor de buitengerechtelijke bescherming van wilsonbekwame personen. Het stelt een persoon in staat om, bij voorbaat, een vertegenwoordiger aan te duiden voor het geval hij/zij later wilsonbekwaam wordt.
* **Wettelijke lastgeving:** Dit betreft regelingen die voortvloeien uit de wet, met name met betrekking tot handelingsonbekwamen.
* **Voorbeeld:** Minderjarigen die worden vertegenwoordigd door hun ouders of voogden.
* **Gerechtelijke lastgeving:** Hierbij is een beslissing van de rechter nodig om een gerechtelijke lasthebber aan te stellen.
* **Voorbeeld:** Een bewindvoerder voor een wilsonbekwame persoon. In deze gevallen spreekt men vaak eerder van een opdracht in de zin van Boek 7 BW. Deze mandaten kunnen niet zomaar door de lastgever worden beëindigd.
* **Lasthebber ad hoc:** Aangesteld door de rechter wanneer er sprake is van tegenstrijdige belangen.
* **Notaris:** Kan optreden als gerechtelijk lasthebber, bijvoorbeeld bij openbare verkopingen.
#### 2.2.1 Gemengde contracten
Lastgeving maakt vaak deel uit van een breder contractueel geheel. Hierbij hanteren we twee theorieën:
* **Cumultheorie:** De regels van beide contracten worden toegepast.
* **Absorptietheorie:** De regels van het overheersende contract worden toegepast.
**Voorbeelden van gemengde contracten:**
* **Advocaten:** Vaak gebonden door een aannemingscontract (advisering) en een lastgeving (instellen van rechtsmiddelen).
* **Vastgoedmakelaars:** Kunnen zowel een aannemingscontract (zoeken naar kopers/huurders) als een lastgeving (sluiten van contracten) hebben.
* **Architecten:** Het tekenen van plannen en bouwbegeleiding vallen onder aanneming, terwijl het aanvragen van een omgevingsvergunning onder lastgeving valt.
#### 2.2.2 Vergelijking met andere contracten
* **Verkoop met tussenpersoon:**
* **Lastgeving:** Eén verkoop rechtstreeks tussen lastgever en derde.
* **Verkoop met tussenpersoon:** Twee verkopen; de tussenpersoon koopt eerst zelf en verkoopt dan door. Dit heeft implicaties voor risico, rekenschap en fiscaliteit.
* **Commandverklaring:** Een juridische fictie waarbij slechts één eigendomsoverdracht plaatsvindt mits tijdige aanduiding van de command (koper). De commandverklaarder kan de koper blijven. Het verschil met lastgeving is dat de commandverklaarder de mogelijkheid, maar geen verplichting heeft om de koop door te schuiven.
* **Sterkmaking (art. 5.106 BW):** Men belooft een resultaat te bereiken. De derde moet bekrachtigen om gebonden te zijn. Indien niet, is de sterkmaker niet gebonden maar wel gehouden tot schadevergoeding.
* **Aanneming:** Betreft materiële of intellectuele prestaties, niet direct rechtshandelingen. Bij aanneming is er sprake van een prijs, bij lastgeving traditioneel van een "vriendendienst". De aannemer is onafhankelijker dan een lasthebber die als aangestelde kan optreden.
* **Zaakwaarneming (art. 5.128-5.132 BW):** Vrijwillig stellen van een nuttige handeling in geval van nood. Het is een oneigenlijk contract waarbij men verplicht is de handeling te voltooien en vergoeding krijgt voor nuttige en noodzakelijke kosten.
### 2.3 Geldigheidsvereisten van lastgeving
Voor een geldige lastgeving moeten aan een aantal voorwaarden voldaan zijn:
#### 2.3.1 Grondvereisten
* **Toestemming:**
* Wilsovereenstemming tussen lastgever en lasthebber.
* Aanvaarding door de lasthebber is cruciaal.
* **Bekwaamheid:**
* **Lastgever:** Moet bekwaam zijn om de rechtshandeling te stellen die hij opdraagt. Onbekwaamheid van de lastgever leidt tot nietigheid, tenzij bij een zorgmandaat, waar de lastgeving juist bedoeld is om deze situaties op te vangen.
* **Lasthebber:** Moet bekwaam zijn om rechtshandelingen te stellen. Onbekwaamheid van de lasthebber leidt tot nietigheid van de rechtshandelingen die hij stelt.
* **Bijzondere onbekwaamheden:** Bepaalde personen, zoals veroordeelden of gefailleerden, kunnen beperkingen hebben om als lasthebber op te treden. Een notaris mag bijvoorbeeld niet zelf optreden bij akten die hij heeft verleden.
* **Geldig voorwerp:**
* De rechtshandeling die de lasthebber stelt, moet bepaald, geoorloofd en mogelijk zijn.
* **Verboden wederpartij:** De lasthebber mag in principe niet zelf de wederpartij zijn van de lastgever in de rechtshandeling (art. 1596 oud BW en algemeen rechtsbeginsel). Dit kan enkel met uitdrukkelijke of stilzwijgende instemming van de lastgever, wat kan leiden tot stilzwijgende herroeping van de lastgeving.
#### 2.3.2 Vormvereisten
* **Principe: solo consensu:** Lastgeving is in principe vormvrij.
* **Authentiek:** Indien de te stellen rechtshandeling een authentieke akte vereist (bv. schenking, hypotheek), moet de lastgeving ook in authentieke vorm geschieden.
* **Onderhands:** Voor onderhandse akten is een schriftelijke vastlegging mogelijk (art. 8.20 BW). Bij lastgeving om niet volstaat één exemplaar; bij bezoldigde lastgeving zijn er evenveel exemplaren als partijen nodig.
* **Mondeling:** Lastgeving kan mondeling geschieden.
* **Stilzwijgende lastgeving:** Zoals bepaald in art. 1994 oud BW, kan stilzwijgende lastgeving uit de uitvoering blijken, bijvoorbeeld bij het huishoudelijk mandaat.
### 2.4 Bewijs van lastgeving
* **Tussen partijen:** Volgens het gemeen recht (art. 8.9, 8.12 en 8.13 BW).
* **Uitvoering van de lastgeving:** Kan als bewijs dienen (art. 1985 oud BW; art. 8.31 BW).
* **Tegenover derden:**
* **Tegen de derde:** Volgens het gemeen recht (art. 8.9 BW).
* **Door de derde:** De derde kan het bestaan van de lastgeving bewijzen met alle middelen (getuigen, vermoedens) (art. 8.8 BW).
### 2.5 Omvang van de lastgeving
De omvang van de lastgeving kan zowel extrinsiek als intrinsiek worden bepaald:
#### 2.5.1 Extrinsieke, kwantitatieve omvang
* **Bijzondere lastgeving:** Beperkt tot één of meer omschreven rechtshandelingen.
* **Voorbeeld:** Het sluiten en opzeggen van huurcontracten.
* **Algemene lastgeving:** Strekt zich uit tot alle zaken van de lastgever.
* **Voorbeeld:** Beheer van een patrimonium of handelszaak.
#### 2.5.2 Intrinsieke, kwalitatieve omvang
* **Lastgeving in algemene bewoordingen:** Dekt daden van beheer en bewaring.
* **Uitdrukkelijke lastgeving:** Vereist voor specifieke handelingen zoals dading of berusten in een vonnis.
* **Restrictieve interpretatie:** De lastgeving mag niet worden uitgebreid naar gelijkaardige rechtshandelingen waarvoor een specifieke opdracht nodig is.
* **Voorbeeld:** Een rentmeester die huurprijzen mag ontvangen, is niet automatisch bevoegd om de huur op te zeggen.
### 2.6 Verbintenissen van de lasthebber
De lasthebber heeft diverse verplichtingen:
* **Uitvoering van de lastgeving:**
* **Wat:** Conform de inhoud van het contract.
* **Hoe:** Handelen als een zorgvuldig en redelijk persoon, rekening houdend met de aard, bedoeling, omstandigheden en gebruiken. Dit betreft een inspanningsverbintenis.
* **Aansprakelijkheid:** Voor opzet en fout. Bij bezoldigde lastgeving geldt een strengere norm (culpa levis in abstracto) dan bij kosteloze lastgeving (culpa levis in concreto).
* **Toeval of overmacht:** De lasthebber is niet aansprakelijk voor onmogelijkheid van uitvoering wegens overmacht.
* **Bevrijdingsbeding:** Kan de aansprakelijkheid beperken, maar niet bij opzet.
* **Aansprakelijkheid tegenover derden:** Kan ontstaan wegens extracontractuele fouten (misleiding, verkeerde informatie).
* **Plaatsvervanging:**
* Toegestaan tenzij uitdrukkelijk verboden of indien het contract dit regelt (bv. nominatim aangeduide plaatsvervanger). De rechtspraak is hier soepeler geworden; indien niet expliciet verboden, is het in principe toegelaten.
* **Gevolgen:** De lastgever kan de plaatsvervanger rechtstreeks aanspreken. Indien de plaatsvervanging niet is toegelaten, is de lasthebber aansprakelijk en is de lastgever niet gebonden.
* **Meerdere lasthebbers:** In principe geen hoofdelijkheid, tenzij anders overeengekomen of bij ondernemingen waar hoofdelijkheid vermoed wordt.
* **Rekenschap geven:**
* Informatie verstrekken over de wijze van uitvoering (tussentijds of bij einde opdracht).
* **Afgifte van wat ontvangen werd:** Alle ontvangen documenten, gelden en toebehoren moeten aan de lastgever worden overhandigd.
* **Kwijting:** De lasthebber heeft recht op kwijting na afleggen van rekenschap. Kwijting dekt enkel wat gekend is door de lastgever.
* **Gebruik van geld:** Indien de lasthebber geld van de lastgever heeft gebruikt, kan hij interesten verschuldigd zijn.
### 2.7 Verbintenissen van de lastgever
De lastgever heeft ook verplichtingen:
* **Voorschotten en kosten vergoeden:** Nodige en nuttige uitgaven die de lasthebber heeft gedaan. Excessieve kosten zijn niet altijd vergoedbaar.
* **Loon betalen:** Indien dit uitdrukkelijk is overeengekomen.
* **Schadeloos stellen voor verliezen:** Mits er een duidelijk verband is met de uitvoering van de lastgeving.
* **Wederkerige verbintenissen:** De lastgever moet loon betalen, voorschotten en kosten vergoeden, en kwijting geven.
### 2.8 Uitwerking van lastgeving jegens derden
De gevolgen van lastgeving voor derden hangen af van hoe de lasthebber optreedt:
* **Lasthebber handelt in eigen naam (middellijke vertegenwoordiging):**
* Er is geen rechtstreekse band tussen de lastgever en de derde.
* De lasthebber is gebonden tegenover de derde.
* Een overdracht van schuldvordering kan nodig zijn om de rechtsgevolgen aan de lastgever toe te kennen.
* **Lasthebber handelt binnen de perken van de lastgeving (onmiddellijke vertegenwoordiging):**
* Het principe van vertegenwoordiging speelt.
* De lastgever is gebonden tegenover de derde.
* De lasthebber is niet gebonden tegenover de derde.
* **Lasthebber handelt buiten de perken van de lastgeving:**
* In principe is de lastgever niet gebonden.
* **Uitzonderingen:**
* **Bekrachtiging (art. 1.8, § 4 BW):** De lastgever kan de rechtshandeling achteraf bekrachtigen, wat terugwerkt tot het moment van totstandkoming.
* **Zaakwaarneming:** Kan worden ingeroepen om de lasthebber toch aan te spreken.
* **Ongerechtvaardigde verrijking:** Indien de rechtshandeling een financieel voordeel heeft opgeleverd voor de lastgever ten nadele van de derde.
* **Schijnvertegenwoordiging (art. 1.8, § 5 BW):** De lastgever is gebonden indien de rechtshandeling een schijn van toereikende bevoegdheid opwekt die aan hem toe te rekenen is en de derde deze schijn redelijkerwijze voor werkelijk mocht aannemen. Dit vereist geen onrechtmatige daad van de lastgever.
* **Aansprakelijkheid van de lasthebber:** De lasthebber kan wel aansprakelijk zijn tegenover de derde voor geleden schade, tenzij de derde wist dat de lasthebber buiten zijn mandaat handelde.
* **Toerekening van (quasi) delicten aan de lastgever:**
* In principe niet, tenzij de schade inherent verbonden is met de rechtshandeling of de lasthebber een aangestelde is (art. 6.14, §1 BW).
### 2.9 Einde van de lastgeving
Lastgeving kan op verschillende gronden eindigen:
#### 2.9.1 Gemeenrechtelijke gronden
* Verval van de termijn.
* Onmogelijkheid van uitvoering wegens overmacht (art. 5.226 BW).
* Nietigheid.
* Gerechtelijke ontbinding.
* Ontbindende voorwaarde.
#### 2.9.2 Gronden eigen aan lastgeving (art. 2003 oud BW)
* **Overlijden van de lasthebber:** De lastgeving eindigt, tenzij er sprake is van plaatsvervanging of meerdere lasthebbers die samen optreden. De erfgenamen van de lasthebber hebben wel verplichtingen (kennisgeving, rekenschap geven, overdragen van documenten).
* **Overlijden van de lastgever:** De lastgeving eindigt. Erfgenamen van de lastgever zijn echter gebonden door rechtshandelingen gesteld door een lasthebber te goeder trouw die niet wist van het overlijden.
* **Opzegging ad nutum door de lasthebber:** Kan te allen tijde zonder reden, maar met kennisgeving en zonder de lastgever te benadelen. Bij consumenten gelden specifieke regels (onrechtmatig beding, vergoeding).
* **Herroeping door de lastgever:** Kan in principe altijd, zonder reden, termijn of schadevergoeding (uitvloeisel van het vertrouwensprincipe).
* **Stilzwijgende herroeping:** Door aanstelling van een nieuwe lasthebber of het zelf stellen van de rechtshandeling.
* **Conventionele onherroepelijke lastgeving:** Mogelijk, tenzij het een mandaat van gemeenschappelijk belang betreft.
* **Onbekwaamverklaring van de lastgever:** De lastgeving eindigt, tenzij het een zorgmandaat betreft.
* **Feitelijke onbekwaamheid van de lasthebber:** Leidt tot einde van de lastgeving.
* **Kennelijk onvermogen en faillissement:** Leidt tot einde van de lastgeving wegens geschokt vertrouwen.
#### 2.9.3 Gevolgen van beëindiging
* **Tussen partijen (ex nunc):**
* Lasthebber moet rekenschap geven en toevertrouwde documenten teruggeven.
* Lopende zaken moeten worden voltooid.
* Lastgever moet loon, voorschotten en kosten betalen en kwijting geven.
* **T.a.v. derden (ex nunc):**
* In principe is de lastgever niet gebonden door rechtshandelingen gesteld na beëindiging.
* **Uitzondering:** Derden te goeder trouw die niet wisten van de beëindiging, kunnen de lastgever of zijn erfgenamen wel aanspreken (art. 2005 en 2009 oud BW).
---
# Verbintenissen van de lasthebber en de lastgever
Dit deel behandelt de plichten en verantwoordelijkheden die voortvloeien uit de lastgevingsovereenkomst, zowel voor de lasthebber als voor de lastgever.
### 3.1 Verbintenissen van de lasthebber
De lasthebber heeft als primaire verbintenis de uitvoering van de lastgeving, het geven van rekenschap en, onder bepaalde voorwaarden, het toestaan van plaatsvervanging.
#### 3.1.1 Uitvoering van de lastgeving
De lasthebber dient de lastgeving uit te voeren volgens de inhoud van het contract en de eventuele instructies van de lastgever. De wijze van uitvoering vereist dat de lasthebber handelt als een zorgvuldig en redelijk persoon, rekening houdend met de aard van de opdracht, de bedoelingen van de lastgever, de omstandigheden en de gebruiken.
* **Aard van de verbintenis**: Dit betreft een inspanningsverbintenis. De lasthebber garandeert niet het slagen van de rechtshandeling, maar wel de inspanning om deze correct uit te voeren.
* **Aansprakelijkheid voor opzet en fout**: De lasthebber is aansprakelijk voor opzet en fout (culpa levis in abstracto), wat een vergelijking inhoudt met de zorgvuldigheid van een professioneel persoon.
* **Bezoldigd of kosteloos**: De beoordeling van de aansprakelijkheid verschilt naargelang er loon is bedongen. Bij een bezoldigde lastgeving is de aansprakelijkheid strenger en wordt er een grondiger onderzoek verwacht, zoals het nagaan van de solvabiliteit van derden of de zekerheden bij een transactie. Bij een kosteloze lastgeving wordt de aansprakelijkheid meer concreet beoordeeld.
* **Toeval of overmacht**: De lasthebber is niet aansprakelijk voor de onmogelijkheid tot uitvoering ten gevolge van toeval of overmacht.
* **Bevrijdingsbeding**: De aansprakelijkheid van de lasthebber kan contractueel worden beperkt of uitgesloten, met uitzondering van opzet. Ook voor professionele lasthebbers gelden de beperkingen van het WER.
* **Aansprakelijkheid tegenover derden**: De lasthebber kan extracontractueel aansprakelijk zijn ten opzichte van derden indien hij hen schade berokkent door misleiding of het verstrekken van onjuiste informatie.
#### 3.1.2 Plaatsvervanging
De mogelijkheid tot plaatsvervanging door de lasthebber wordt bepaald door de lastgevingsovereenkomst.
* **Toegelaten plaatsvervanging**: Plaatsvervanging is toegelaten indien het niet uitdrukkelijk verboden is en niet strijdig is met de aard van de lastgeving (intuitu personae). De lastgever kan de plaatsvervanger rechtstreeks aanspreken.
* **Verboden plaatsvervanging**: Indien plaatsvervanging verboden is, leidt dit tot aansprakelijkheid van de lasthebber en is de lastgever niet gebonden door de handelingen van de (onbevoegde) plaatsvervanger. De lastgever kan wel een rechtstreekse vordering instellen tegen de plaatsvervanger.
* **Meerdere lasthebbers**: In principe is er geen hoofdelijkheid tussen meerdere lasthebbers, tenzij anders overeengekomen. Er kan wel een aansprakelijkheid in solidum ontstaan bij gezamenlijke fouten. Bij ondernemingen wordt hoofdelijkheid vermoed.
#### 3.1.3 Rekenschap geven
De lasthebber heeft de dubbele verplichting om uitleg te verschaffen over de wijze van uitvoering en om alles wat hij ontvangen heeft, af te geven aan de lastgever.
* **Uitleg verstrekken**: Dit omvat een rapportage over de uitgevoerde handelingen, die zowel tussentijds als na de uitvoering kan plaatsvinden. Dit is essentieel voor de controle door de lastgever en voor het verkrijgen van kwijting door de lasthebber.
* **Afgifte van ontvangen zaken**: De lasthebber moet alle ontvangen documenten, gelden en toebehoren overhandigen aan de lastgever. Dit geldt ook voor eventuele excessieve betalingen door derden. Indien de lasthebber gelden onrechtmatig heeft gebruikt, is hij rente verschuldigd.
* **Kwijting**: Na het geven van rekenschap heeft de lasthebber recht op kwijting. Deze kwijting heeft enkel betrekking op wat de lastgever kende. Een eenmaal gegeven afrekening kan in principe niet meer worden herzien, tenzij er sprake is van een materiële vergissing.
### 3.2 Verbintenissen van de lastgever
De lastgever is gehouden de lasthebber te vergoeden voor gemaakte kosten en eventueel loon te betalen, alsook schadeloos te stellen voor verliezen.
#### 3.2.1 Voorschotten en kosten vergoeden
De lastgever is verplicht om de nodige en nuttige uitgaven die de lasthebber heeft gedaan ter uitvoering van de lastgeving te vergoeden. Excessieve kosten die niet redelijk waren, komen niet ten laste van de lastgever.
#### 3.2.2 Loon betalen
Indien de lastgeving niet kosteloos is overeengekomen, is de lastgever gehouden het bedongen loon aan de lasthebber te betalen.
#### 3.2.3 Schadeloosstellen voor verliezen
De lastgever dient de lasthebber schadeloos te stellen voor verliezen die hij heeft geleden als direct gevolg van de uitvoering van de lastgeving. Dit vereist een duidelijk verband tussen het verlies en de lastgeving.
* **Waarborgen lasthebber**: De lasthebber geniet waarborgen ten aanzien van de lastgever. Dit omvat hoofdelijkheid bij meerdere lastgevers, een voorrecht voor kosten tot behoud van de zaak, en de mogelijkheid om de niet-uitvoeringsexceptie in te roepen indien de lastgever zijn verplichtingen niet nakomt.
### 3.3 Gevolgen van de lastgeving jegens derden
De gevolgen van de lastgeving ten aanzien van derden hangen af van de wijze waarop de lasthebber handelt.
#### 3.3.1 Lasthebber handelt in eigen naam (middellijke vertegenwoordiging)
Bij middellijke vertegenwoordiging wordt de naam van de lastgever niet geopenbaard aan de derde.
* **Geen rechtstreekse band**: Er ontstaat geen rechtstreekse juridische band tussen de lastgever en de derde.
* **Overdracht van schuldvordering**: De lasthebber dient de schuldvordering, verkregen uit de rechtshandeling met de derde, over te dragen aan de lastgever.
* **Lasthebber gebonden t.a.v. derde**: De lasthebber is persoonlijk gebonden ten opzichte van de derde.
#### 3.3.2 Lasthebber handelt binnen de perken van de lastgeving (onmiddellijke vertegenwoordiging)
Bij onmiddellijke vertegenwoordiging handelt de lasthebber expliciet in naam en voor rekening van de lastgever.
* **Principe van vertegenwoordiging**: De lastgever wordt rechtstreeks gebonden door de rechtshandelingen van de lasthebber.
* **Lasthebber niet gebonden t.a.v. derde**: De lasthebber is zelf niet gebonden ten aanzien van de derde.
#### 3.3.3 Lasthebber handelt buiten de perken van de lastgeving
Wanneer de lasthebber buiten de grenzen van zijn mandaat treedt, speelt het principe van vertegenwoordiging niet.
* **Lastgever niet gebonden, tenzij**: De lastgever is in beginsel niet gebonden. Dit kan echter anders zijn in geval van:
* **Bekrachtiging**: De lastgever kan achteraf de rechtshandeling bekrachtigen, wat terugwerkt tot het moment van aangaan.
* **Zaakwaarneming**: De handeling kan worden beschouwd als zaakwaarneming indien deze nuttig was.
* **Ongerechtvaardigde verrijking**: Indien de rechtshandeling voordelig was voor de lastgever en nadelig voor de derde.
* **Schijnvertegenwoordiging (art. 1.8, § 5 BW)**: De lastgever is gebonden indien er een schijn van bevoegdheid werd gewekt die aan hem toe te rekenen is, en de derde deze schijn redelijkerwijs voor werkelijk mocht aannemen. Deze schijn is toe te rekenen indien de lastgever hieraan heeft bijgedragen door zijn verklaringen of gedragingen.
* **Lasthebber niet gebonden t.a.v. derde**: De lasthebber is in principe niet persoonlijk gebonden ten opzichte van de derde omdat het nog steeds om onmiddellijke vertegenwoordiging gaat.
* **Lasthebber aansprakelijk t.a.v. derde**: De lasthebber kan wel aansprakelijk zijn voor de schade die de derde heeft geleden, tenzij de derde op de hoogte was van het overschrijden van de bevoegdheid.
#### 3.3.4 Toerekening van (quasi) delicten aan de lastgever
Onrechtmatige daden van de lasthebber kunnen aan de lastgever worden toegerekend indien deze onlosmakelijk verbonden zijn met de rechtshandeling waarvoor de opdracht werd gegeven, of indien de lasthebber een aangestelde is van de lastgever. De lasthebber blijft persoonlijk, buitencontractueel aansprakelijk voor de door hem veroorzaakte schade.
### 3.4 Einde van de lastgeving
De lastgeving kan op diverse gronden eindigen, zowel op basis van gemeenrechtelijke regels als op specifieke gronden eigen aan de lastgeving.
#### 3.4.1 Gemeenrechtelijke gronden
* Verval van de termijn
* Onmogelijkheid van uitvoering wegens overmacht
* Nietigheid van de verbintenis
* Gerechtelijke ontbinding
* Uitdrukkelijke ontbindende voorwaarde
#### 3.4.2 Gronden eigen aan lastgeving
* **Overlijden lasthebber**: De lastgeving eindigt door het overlijden van de lasthebber, daar het een contract met een persoonlijk karakter (intuitu personae) betreft. De erfgenamen hebben wel plichten ten aanzien van de lastgever, zoals kennisgeving en het afgeven van ontvangen zaken.
* **Overlijden lastgever**: Ook het overlijden van de lastgever doet de lastgeving eindigen. Echter, rechtshandelingen die de lasthebber te goeder trouw en in onwetendheid van het overlijden van de lastgever heeft gesteld met derden die eveneens te goeder trouw waren, blijven geldig ten aanzien van de erfgenamen van de lastgever.
* **Opzegging ad nutum door lasthebber**: De lasthebber kan de lastgeving op elk moment opzeggen, zonder opgave van reden, mits kennisgeving. Hierbij mag de lastgever niet benadeeld worden. Bij een consument is dit geregeld in het WER.
* **Herroeping door lastgever**: De lastgever kan de lastgeving te allen tijde herroepen (ad nutum), zonder opgave van reden, zonder tijdsbepaling of schadevergoeding, tenzij de lastgeving onherroepelijk is overeengekomen of het een mandaat van gemeenschappelijk belang betreft. Stilzwijgende herroeping kan plaatsvinden door het aanstellen van een nieuwe lasthebber of door de rechtshandeling zelf te stellen.
* **Onbekwaamverklaring lastgever**: De onbekwaamverklaring van de lastgever beëindigt de lastgeving, tenzij het een zorgmandaat betreft of er een contractuele regeling bestaat.
* **Feitelijke onbekwaamheid of kennelijk onvermogen lasthebber**: De lastgeving eindigt ook bij feitelijke onbekwaamheid, kennelijk onvermogen of faillissement van de lasthebber, wat leidt tot een geschokt vertrouwen.
#### 3.4.3 Gevolgen van de beëindiging
* **Tussen partijen**: De gevolgen werken ex nunc (vanaf het moment van beëindiging). De lasthebber moet rekenschap geven, documenten teruggeven en lopende zaken voltooien. De lastgever moet kosten vergoeden en kwijting geven.
* **Ten aanzien van derden**: De gevolgen werken eveneens ex nunc. Rechtshandelingen gesteld na de beëindiging binden de lastgever niet, tenzij de derde te goeder trouw was en geen kennis had van de beëindiging. In dat geval blijven de lastgever en zijn erfgenamen gebonden.
---
# Werking van lastgeving ten opzichte van derden en beëindiging
Dit deel van de studiegids behandelt de rechtsgevolgen van lastgeving voor derden, zowel wanneer de lasthebber binnen als buiten de perken van de lastgeving handelt, en onderzoekt de diverse gronden voor de beëindiging van de lastgeving en de gevolgen hiervan.
## 4. Werking van lastgeving ten opzichte van derden en beëindiging
### 4.1 Werking ten opzichte van derden
#### 4.1.1 Lasthebber handelt in eigen naam (middellijke vertegenwoordiging)
Wanneer de lasthebber (LH) handelt in eigen naam maar voor rekening van de lastgever (LG), ontstaat er geen rechtstreekse band tussen de LG en de derde. De LH verbindt zich zelf tegenover de derde. Om de rechtsgevolgen van de overeenkomst toch aan de LG te laten toekomen, dient er een overdracht van schuldvordering plaats te vinden van de LH aan de LG.
* **Kernprincipe:** De LH is gebonden ten aanzien van de derde.
* **Gevolg:** De LG heeft geen rechtstreekse band met de derde.
#### 4.1.2 Lasthebber handelt binnen de perken van de lastgeving (onmiddellijke vertegenwoordiging)
Bij onmiddellijke vertegenwoordiging handelt de LH wel degelijk in naam en voor rekening van de LG en binnen de grenzen van de hem verleende bevoegdheid. Het principe van vertegenwoordiging is hier van toepassing.
* **Kernprincipe:** De LG is gebonden ten aanzien van de derde.
* **Gevolg:** De LH is niet gebonden ten aanzien van de derde.
#### 4.1.3 Lasthebber handelt buiten de perken van de lastgeving
Wanneer de LH buiten de grenzen van zijn mandaat treedt, speelt het principe van vertegenwoordiging niet direct. De LG is in principe niet gebonden ten aanzien van de derde, tenzij er sprake is van specifieke omstandigheden:
* **Bekrachtiging:** De LG kan de rechtshandeling die de LH buiten zijn bevoegdheid heeft gesteld, eenzijdig bekrachtigen. Deze bekrachtiging werkt terug tot op het moment van het sluiten van de rechtshandeling (ab initio).
* **Zaakwaarneming:** Indien het handelen van de LH, hoewel buiten zijn mandaat, nuttig is voor de LG, kan de figuur van zaakwaarneming worden ingeroepen.
* **Ongerechtvaardigde verrijking:** Als het optreden van de LH buiten het mandaat een financieel voordeel heeft opgeleverd voor de LG ten nadele van de derde, kan de derde zich beroepen op ongerechtvaardigde verrijking.
* **Schijnmandaat (Schijnvertegenwoordiging):** De LG kan gebonden zijn door een rechtshandeling gesteld door een onbevoegde vertegenwoordiger indien:
* De rechtshandeling een schijn opwekt van toereikende bevoegdheid.
* Deze schijn toe te rekenen is aan de LG.
* De derde, in de gegeven omstandigheden, deze schijn redelijkerwijze voor werkelijk mocht aannemen.
* De schijn is toerekenbaar aan de vertegenwoordigde indien hij door zijn verklaringen of gedragingen, die niet onrechtmatig hoeven te zijn, heeft bijgedragen aan het wekken of in stand houden van de schijn.
**Gevolgen voor de lasthebber buiten de perken:**
* **Niet gebonden t.a.v. de derde:** De LH is nog steeds niet gebonden ten aanzien van de derde, aangezien het nog steeds om onmiddellijke vertegenwoordiging gaat.
* **Aansprakelijk t.a.v. de derde:** De LH kan wel aansprakelijk worden gesteld door de derde voor de geleden schade, tenzij de derde kennis had van het overschrijden van het mandaat.
#### 4.1.4 Toerekening van (quasi) delicten aan de lastgever
In principe kunnen onrechtmatige daden begaan door de LH niet worden toegerekend aan de LG. Echter, er zijn uitzonderingen:
* **Inherent of onlosmakelijk verbonden met de rechtshandeling:** Als de schade die derden lijden onlosmakelijk verbonden is met de rechtshandeling waarvoor de LH de opdracht kreeg.
* **Aansteller voor aangestelden:** Wanneer de LH een aangestelde is van de LG, kan de aansprakelijkheid van de aansteller voor zijn aangestelden worden ingeroepen.
De LH zelf is persoonlijk, buitencontractueel aansprakelijk tegenover de derde voor de schade die hij veroorzaakt.
### 4.2 Beëindiging van de lastgeving
De lastgeving kan op verschillende gronden worden beëindigd, zowel op basis van gemeenrechtelijke gronden als gronden specifiek eigen aan de lastgeving.
#### 4.2.1 Gemeenrechtelijke gronden
* **Verval van de termijn:** Indien de lastgeving voor een bepaalde duur is aangegaan.
* **Onmogelijkheid van uitvoering wegens overmacht:** Wanneer de uitvoering van de lastgeving objectief onmogelijk wordt door overmacht.
* **Nietigheid:** Indien de lastgeving een geldigheidsvereiste mist.
* **Gerechtelijke ontbinding:** Op verzoek van een partij door de rechter wegens wanprestatie van de andere partij.
* **Uitdrukkelijk ontbindende voorwaarde:** Indien deze in de overeenkomst is opgenomen en de voorwaarde intreedt.
#### 4.2.2 Gronden eigen aan lastgeving
* **Overlijden van de lasthebber (LH):** De lastgeving eindigt door het overlijden van de LH, aangezien de lastgeving vaak een *intuitu personae* karakter heeft. De erfgenamen van de LH hebben echter wel een aantal verplichtingen:
* Kennis geven aan de LG van het overlijden.
* Dringende en onontbeerlijke rechtshandelingen stellen in het belang van de LG.
* Rekenschap geven van de uitvoering van de opdracht.
* Toevertrouwde documenten en goederen teruggeven.
* **Overlijden van de lastgever (LG):** De lastgeving eindigt ook door het overlijden van de LG. Echter, rechtshandelingen die door de LH te goeder trouw (d.w.z. onwetend van het overlijden) worden gesteld, blijven geldig ten aanzien van de erfgenamen van de LG.
* **Opzegging *ad nutum* door de lasthebber:** De LH kan de lastgeving opzeggen op elk tijdstip en zonder opgave van redenen. Hierbij dient wel rekening gehouden te worden met:
* Een kennisgeving aan de LG.
* Het niet benadelen van de LG; bij contracten met consumenten gelden specifieke regels, zoals een redelijke opzeggingstermijn.
* **Uitzondering:** Dit geldt niet voor een mandaat van gemeenschappelijk belang, waarbij wederzijdse toestemming voor beëindiging vereist is.
* **Herroeping door de lastgever:** De LG kan de lastgeving in principe altijd herroepen, *ad nutum*, zonder reden, tijdsbepaling of schadevergoeding. Dit is een gevolg van het vertrouwelijke karakter van de lastgeving.
* **Stilzwijgende herroeping:** Dit kan bijvoorbeeld gebeuren door het aanstellen van een nieuwe LH of door zelf de rechtshandeling te stellen.
* **Conventionele onherroepelijke lastgeving:** Partijen kunnen overeenkomen dat de lastgeving onherroepelijk is, hoewel dit met voorzichtigheid moet worden toegepast.
* **Uitzondering:** Dit geldt niet voor een mandaat van gemeenschappelijk belang.
* **Onbekwaamverklaring van de lastgever:** De onbekwaamverklaring van de LG leidt tot beëindiging van de lastgeving, aangezien de LG niet langer bekwaam is om rechtshandelingen te stellen.
* **Uitzondering:** Het zorgmandaat, dat juist bedoeld is om te voorzien in situaties van wilsonbekwaamheid, blijft van kracht.
* **Feitelijke onbekwaamheid van de lasthebber:** Indien de LH feitelijk onbekwaam wordt (bijvoorbeeld door geestelijke stoornis), eindigt de lastgeving. Dit geldt ook bij kennelijk onvermogen en faillissement van de LH.
#### 4.2.3 Gevolgen van de beëindiging
De gevolgen van de beëindiging werken *ex nunc*, dat wil zeggen vanaf het moment van beëindiging.
* **Tussen partijen:**
* De LH moet rekenschap geven van de uitvoering van zijn opdracht.
* De LH moet toevertrouwde documenten teruggeven.
* Lopende zaken dienen te worden voltooid.
* De LG moet loon, voorschotten en kosten vergoeden.
* De LG moet kwijting geven.
* **Tegenover derden:**
* De LG is niet gebonden door rechtshandelingen gesteld na de beëindiging.
* **Uitzondering voor derden te goeder trouw:** Indien de derde niet op de hoogte was van de beëindiging, blijven rechtshandelingen die te goeder trouw werden gesteld geldig, en zijn de LG en zijn erfgenamen gebonden.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Lastgeving | Een contract waarbij de lastgever de lasthebber belast met het stellen van een rechtshandeling, voor rekening en in naam van de lastgever, en de lasthebber dit aanvaardt. Het wordt ook wel volmacht, mandaat of opdracht genoemd. |
| Lastgever | De partij die de lasthebber belast met het verrichten van rechtshandelingen. Wordt ook aangeduid met termen als vertegenwoordigde, volmachtgever, mandant of opdrachtgever. |
| Lasthebber | De partij die belast wordt met het verrichten van rechtshandelingen voor rekening en in naam van de lastgever. Wordt ook aangeduid met termen als vertegenwoordiger, volmachtdrager, mandataris of opdrachtnemer. |
| Onmiddellijke vertegenwoordiging | Een vorm van vertegenwoordiging waarbij de rechtshandelingen die door de lasthebber worden gesteld, rechtstreeks rechtsgevolgen hebben voor de lastgever ten opzichte van derden. De naam van de lastgever is bekend bij de derde. |
| Middellijke vertegenwoordiging | Een vorm van vertegenwoordiging waarbij de lasthebber in eigen naam optreedt naar de buitenwereld, maar voor rekening van de lastgever. Er ontstaat een contractuele band tussen de lasthebber en de derde. Dit omvat ook naamlening en commissiecontracten. |
| Naamlening | Een vorm van middellijke vertegenwoordiging waarbij de lasthebber zijn naam uitleent aan de lastgever en optreedt alsof hij in eigen naam handelt, terwijl er een onderliggende afspraak is dat hij optreedt voor rekening van de lastgever. |
| Commissiecontract | Een contract waarbij goederen of grondstoffen op de internationale markt worden aangekocht in eigen naam, maar voor rekening van iemand anders. Het contract ontstaat rechtstreeks tussen de commissionair en de derde. |
| Consensueel contract | Een contract dat tot stand komt door loutere wilsovereenstemming tussen de partijen, zonder dat er specifieke formaliteiten vereist zijn. |
| Zorgmandaat | Een type lastgeving dat dient voor de buitengerechtelijke bescherming van wilsonbekwame personen, waarbij men vooraf kan aanduiden wie men vertegenwoordigd wil hebben op het moment dat men wilsonbekwaam wordt. |
| Gerechtelijke lastgeving | Een lastgeving die door een rechter wordt aangesteld, bijvoorbeeld een bewindvoerder van een wilsonbekwame persoon. Dit type mandaat kan niet zomaar worden beëindigd door de lastgever. |
| Gemengde contracten | Contracten die elementen van verschillende contracttypes bevatten, zoals een combinatie van aanneming en lastgeving. |
| Cumultheorie | Een theorie die stelt dat bij gemengde contracten de regels van beide contracttypes moeten worden toegepast. |
| Absorptietheorie | Een theorie die stelt dat bij gemengde contracten de regels van het overheersende contract moeten worden toegepast. |
| Commandverklaring | Een juridische fictie waarbij een partij op het moment van de koop nog niet weet aan wie hij de koop zal doorschuiven. Binnen een bepaalde termijn kan de werkelijke partij worden genoemd, waardoor de oorspronkelijke koper geacht wordt de uiteindelijke begunstigde te zijn. |
| Sterkmaking | Een overeenkomst waarbij iemand zich sterk maakt om een bepaald resultaat te bereiken. De derde moet dit bekrachtigen om gebonden te zijn; zo niet, is de sterkmaker enkel gehouden tot schadevergoeding. |
| Aanneming | Een contract dat gericht is op het verrichten van materiële of intellectuele prestaties, in tegenstelling tot een rechtshandeling bij lastgeving. |
| Zaakwaarneming | Het vrijwillig stellen van een nuttige handeling in geval van nood, zonder daartoe contractueel verplicht te zijn. Het is een oneigenlijk contract dat de verplichting inhoudt om de handeling te voltooien. |
| Geldigheidsvereisten | De voorwaarden waaraan een contract moet voldoen om juridisch geldig te zijn, zoals toestemming, bekwaamheid en een geldig voorwerp. |
| Voorwerp van de lastgeving | De rechtshandeling die door de lasthebber zal worden gesteld. Dit voorwerp moet bepaald, geoorloofd en mogelijk zijn. |
| Solo consensu | Het principe dat een contract tot stand komt door loutere wilsovereenstemming, zonder dat specifieke vormvereisten nodig zijn. |
| Bewijs van lastgeving | De wijze waarop het bestaan van een lastgeving kan worden aangetoond, wat verschilt tussen partijen en ten opzichte van derden. |
| Bijzondere lastgeving | Een lastgeving die betrekking heeft op één of meer omschreven rechtshandelingen. |
| Algemene lastgeving | Een lastgeving die alle zaken van de lastgever omvat, zoals het beheer van een patrimonium. |
| Intrinsieke, kwalitatieve omvang | De aard van de rechtshandelingen die gesteld mogen worden binnen de lastgeving, wat kan variëren van daden van beheer en bewaring tot daden van beschikking. |
| Inspanningsverbintenis | Een verbintenis waarbij de schuldenaar zich ertoe verbindt om de nodige inspanningen te leveren om een bepaald resultaat te bereiken, zonder garantie op het behalen van dat resultaat. |
| Toeval of overmacht | Onvoorziene en onvermijdelijke gebeurtenissen die de uitvoering van een verbintenis onmogelijk maken. |
| Plaatsvervanging | De mogelijkheid voor een lasthebber om zich te laten vervangen door een derde bij de uitvoering van de lastgeving. |
| Rekenschap geven | De verplichting van de lasthebber om uitleg te verschaffen over de wijze van uitvoering van de opdracht en alles wat hij heeft ontvangen af te geven aan de lastgever. |
| Kwijting | Een verklaring van de lastgever aan de lasthebber die bevestigt dat de opdracht naar behoren is uitgevoerd en dat de lasthebber niet langer aansprakelijk kan worden gesteld voor het desbetreffende gedeelte. |
| Voorschotten en kosten vergoeden | De verplichting van de lastgever om de door de lasthebber gemaakte noodzakelijke en nuttige uitgaven te vergoeden. |
| Schadeloos stellen voor verliezen | De verplichting van de lastgever om de lasthebber te vergoeden voor verliezen die hij heeft geleden ten gevolge van de uitvoering van de lastgeving. |
| Enac (Exceptio non adimpleti contractus) | De niet-uitvoeringsexceptie, een verweermiddel dat de schuldenaar kan inroepen wanneer de schuldeiser zijn eigen verbintenissen niet nakomt. |
| Uitwerking lastgeving jegens derden | De juridische gevolgen van de lastgeving voor personen die geen partij zijn bij de lastgevingsovereenkomst. |
| Bekrachtiging | Een eenzijdige rechtshandeling waarbij de lastgever een rechtshandeling die door de lasthebber buiten de perken van zijn bevoegdheid is gesteld, achteraf goedkeurt, waardoor deze terugwerkt tot het moment van aangaan. |
| Schijnmandaat | Een situatie waarin een derde te goeder trouw kon aannemen dat de lasthebber over de nodige bevoegdheid beschikte, ook al was dit niet het geval. De lastgever kan in dit geval gebonden zijn. |
| Schijnvertegenwoordiging | Een wettelijk mechanisme waarbij de vertegenwoordigde gebonden kan zijn door een rechtshandeling verricht door een onbevoegde vertegenwoordiger, indien de schijn van toereikende bevoegdheid hem is toe te rekenen en de derde deze redelijkerwijze voor werkelijk mocht aannemen. |
| Toerekening van (quasi) delicten aan de lastgever | De mogelijkheid dat de lastgever aansprakelijk wordt gesteld voor onrechtmatige daden die de lasthebber begaat, indien deze inherent verbonden zijn met de rechtshandeling die de lasthebber uitvoerde. |
| Einde van de lastgeving | De beëindiging van de lastgevingsovereenkomst, om diverse redenen zoals overlijden, opzegging of herroeping. |
| Intuitu personae | Een contract dat gesloten is op basis van het persoonlijke karakter van een partij, wat betekent dat het contract eindigt bij overlijden van die partij. |
| Ad nutum | De mogelijkheid om een contract op elk moment, zonder opgave van reden, te beëindigen. |
| Mandaat van gemeenschappelijk belang | Een lastgeving die zowel in het belang van de lastgever als de lasthebber is, wat specifieke regels met zich meebrengt voor beëindiging. |
| Onbekwaamverklaring | Een juridische procedure waarbij een persoon handelingsonbekwaam wordt verklaard, wat gevolgen heeft voor de geldigheid van rechtshandelingen die hij stelt of laat stellen. |
| Ex nunc | Werkt vanaf het moment van de gebeurtenis. Gevolgen van een beëindiging werken ex nunc, wat betekent dat ze gelden vanaf het moment van beëindiging. |
Cover
13.pdf
Summary
# Rechtshandelingen en rechtsfeiten: een onderscheid
Dit onderwerp behandelt het fundamentele onderscheid tussen rechtsfeiten en rechtshandelingen, met nadruk op de intentie achter handelingen en hun juridische consequenties.
### 1.1 Fundamenteel onderscheid: rechtsfeit versus rechtshandeling
Een **rechtsfeit** is elk feit – dit kan een gebeurtenis, toestand of handeling zijn – waaraan het objectief recht **rechtsgevolgen** koppelt. Deze rechtsgevolgen behelzen het tot stand brengen, wijzigen, overdragen of doen verdwijnen van subjectieve rechten [1](#page=1).
**Voorbeelden van rechtsfeiten:**
* Geboorte: leidt tot persoonlijke rechten [1](#page=1).
* Overlijden: leidt tot het verdwijnen van persoonlijke rechten en de overgang van vermogensrechten naar erfgenamen [1](#page=1).
* Het bereiken van achttienjarige leeftijd: maakt iemand meerderjarig en volledig juridisch handelingsbekwaam [1](#page=1).
* Schade toebrengen aan een ander (bijvoorbeeld door een verkeersongeval): geeft het slachtoffer een vorderingsrecht en de veroorzaker wordt burgerrechtelijk (en eventueel strafrechtelijk) aansprakelijk [1](#page=1).
Een **rechtshandeling** is een handeling die **bewust wordt gesteld met de intentie om de rechtsgevolgen te bereiken** die het objectief recht aan die handeling heeft verbonden [1](#page=1).
**Voorbeelden van rechtshandelingen:**
* Erkenning van een kind: beoogt specifiek de totstandkoming van een juridische afstammingsband [1](#page=1).
* Uitvaardigen van een wet door het parlement: beoogt de algemeen bindende rechtsgevolgen van de regels [1](#page=1).
* Aangaan van een contract (zoals koop of huur): beide partijen hebben als doel de rechtsgevolgen van het contract te realiseren, zoals het creëren, wijzigen, overdragen of doen verdwijnen van subjectieve rechten en verplichtingen [1](#page=1).
Het onderscheid tussen een rechtsfeit en een rechtshandeling hangt af van de **intentie**: of het de bedoeling is om de door het recht aan de handeling gekoppelde rechtsgevolgen te bewerkstelligen [1](#page=1).
* Onbewust uitgevoerde handelingen, zoals een onhandig manoeuvre dat tot een ongeval leidt, zijn meestal rechtsfeiten [1](#page=1).
* Ook sommige bewust uitgevoerde handelingen zijn rechtsfeiten. Bijvoorbeeld, in een vechtpartij kan iemand bewust schade toebrengen. De intentie richt zich echter niet op de rechtsgevolgen (schadevergoeding betalen), maar op de fysieke handeling zelf [1](#page=1).
Bij een rechtshandeling gaat men er **steeds van uit dat deze bewust en met het oog op de rechtsgevolgen werd gesteld**. Zelfs als iemand die huwt zich niet volledig bewust is van alle rechten en plichten die daaruit voortvloeien, wordt die intentie toch aangenomen [1](#page=1).
#### 1.1.1 Belang van het onderscheid voor bewijs
Het onderscheid tussen rechtshandelingen en rechtsfeiten is met name van belang voor het **bewijs** [1](#page=1).
* **Bewijs van rechtsfeiten:** Om aan te tonen dat een rechtsfeit heeft plaatsgevonden (bv. een ongeval) en men recht heeft op een vergoeding, mogen **alle mogelijke middelen** gebruikt worden, zoals een aanrijdingsformulier, foto's, getuigen, e-mails, etc. [1](#page=1).
* **Bewijs van rechtshandelingen:** Om aan te tonen dat men een rechtshandeling heeft gesteld (bv. een contract gesloten) en recht heeft op betaling op basis daarvan, mag men **enkel gebruik maken van de bewijsmiddelen die in de wet voorzien zijn**. In het burgerlijk recht geldt hierbij een voorkeur voor **geschreven bewijs** (schriftelijke documenten), en kunnen getuigen of vermoedens slechts uitzonderlijk worden ingeroepen. De wetgever is dus strenger wat betreft het bewijs van rechtshandelingen dan voor rechtsfeiten in het burgerlijk recht. In het economisch recht geldt wel een soepeler bewijsrecht [2](#page=2).
> **Tip:** Het is cruciaal om dit onderscheid te onthouden, aangezien de bewijsregels sterk verschillen. Bij twijfel, focus op de intentie achter de handeling om te bepalen of het een rechtsfeit of een rechtshandeling betreft.
### 1.2 Indeling van rechtshandelingen
Rechtshandelingen kunnen worden ingedeeld op basis van diverse criteria, zoals het aantal en de aard van de auteurs, de rechtsgevolgen en vormvereisten [2](#page=2).
#### 1.2.1 Indeling naar de auteur van de rechtshandeling
A. **Aard van de auteurs:**
* **Publiekrechtelijke rechtshandelingen:** Deze worden gesteld door een openbaar orgaan, een ambtenaar of een magistraat in de uitoefening van zijn ambt. Men onderscheidt hierbij [2](#page=2):
* Normerende rechtshandelingen (bv. de uitvaardiging van een wet) [2](#page=2).
* Individuele rechtshandelingen (bv. een onteigening, de benoeming van een ambtenaar) [2](#page=2).
* Gerechtelijke rechtshandelingen (bv. het vellen van een vonnis, het oproepen van getuigen) [2](#page=2).
* **Privaatrechtelijke rechtshandelingen:** Deze gaan uit van personen die niet tot de overheid behoren of niet handelen in de hoedanigheid van overheidsorgaan [2](#page=2).
B. **Aantal betrokken partijen:**
* **Eenzijdige rechtshandelingen:** Hiervoor volstaat de wilsuiting van één persoon. Voorbeelden zijn de erkenning van een kind, de dagvaarding voor een rechtbank, het maken van een testament of het opzeggen van een overeenkomst [2](#page=2).
* Een eenzijdige rechtshandeling kan weliswaar door verschillende personen samen worden gesteld indien zij een gelijklopend belang hebben (bv. een dagvaarding op verzoek van alle mede-erfgenamen), maar het aantal personen die bij de *totstandkoming* betrokken zijn, is hier doorslaggevend, niet het aantal partijen met een onderscheiden belang. Het onderscheid slaat op het aantal personen dat de rechtshandeling verricht, niet op wie de gevolgen ervan draagt. Een testament is bijvoorbeeld een eenzijdige rechtshandeling, maar kan rechten doen ontstaan voor derden die niet bij de opstelling betrokken waren [2](#page=2).
* **Meerzijdige rechtshandelingen:** Hiervoor is de wilsovereenstemming tussen twee of meer personen noodzakelijk. Voorbeelden zijn een huurovereenkomst, een collectieve arbeidsovereenkomst of een minnelijke schikking inzake een verkeersovertreding [2](#page=2).
#### 1.2.2 Indeling van rechtshandelingen naar hun rechtsgevolgen
Rechtshandelingen kunnen worden ingedeeld naar de rechtsgevolgen die zij teweegbrengen in drie soorten. (Dit wordt verder uitgewerkt in de volgende secties) [2](#page=2).
---
# Classificatie van rechtshandelingen
Rechtshandelingen kunnen op diverse manieren worden ingedeeld, gebaseerd op criteria zoals de aard en het aantal van de auteurs, de beoogde rechtsgevolgen, de vereiste vorm en de impact ervan op het vermogen [2](#page=2).
### 2.1 Indeling van rechtshandelingen naar de auteur ervan
#### 2.1.1 Aard van de auteurs
Een basaal onderscheid wordt gemaakt tussen publiekrechtelijke en privaatrechtelijke rechtshandelingen [2](#page=2).
* **Publiekrechtelijke rechtshandelingen**: Deze worden verricht door een openbaar orgaan, een ambtenaar of een magistraat in de uitoefening van zijn ambt. Hierbinnen onderscheiden we [2](#page=2):
* Normerende rechtshandelingen (bv. de uitvaardiging van een wet) [2](#page=2).
* Individuele rechtshandelingen (bv. een onteigening, de benoeming van een ambtenaar) [2](#page=2).
* Gerechtelijke rechtshandelingen (bv. het vellen van een vonnis, het oproepen van getuigen) [2](#page=2).
* **Privaatrechtelijke rechtshandelingen**: Deze gaan uit van personen die niet tot de overheid behoren of niet handelen in de hoedanigheid van overheidsorgaan [2](#page=2).
#### 2.1.2 Aantal betrokken partijen
Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen eenzijdige en meerzijdige rechtshandelingen [2](#page=2).
* **Eenzijdige rechtshandelingen**: Hiervoor volstaat de wilsuiting van één persoon. Voorbeelden zijn de erkenning van een kind, de dagvaarding voor een rechtbank, de uitvaardiging van een wet, het maken van een testament of het opzeggen van een overeenkomst [2](#page=2).
> **Tip:** Een eenzijdige rechtshandeling kan door verschillende personen samen worden verricht als zij een gelijklopend belang hebben, zoals een dagvaarding op verzoek van alle mede-erfgenamen. Het aantal personen is hierbij minder doorslaggevend dan het aantal partijen met een onderscheiden belang [2](#page=2).
* **Meerzijdige rechtshandelingen**: Hiervoor is de wilsovereenstemming tussen twee of meer personen noodzakelijk. Voorbeelden zijn een huurovereenkomst, een collectieve arbeidsovereenkomst of een minnelijke schikking inzake een verkeersovertreding [2](#page=2).
Het onderscheid tussen eenzijdig en meerzijdig slaat enkel op het aantal personen dat betrokken is bij de *totstandkoming* van de rechtshandeling, niet bij de *gevolgen* ervan. Zo is een testament een eenzijdige rechtshandeling, maar kan het rechten doen ontstaan voor derden die niet betrokken waren bij de redactie ervan [2](#page=2).
### 2.2 Indeling van rechtshandelingen naar hun rechtsgevolgen
Er worden drie soorten onderscheiden op basis van hun rechtsgevolgen [2](#page=2):
* **Vestigende rechtshandelingen**: Deze brengen nieuwe rechten tot stand. Voorbeelden zijn huwelijk en adoptie [3](#page=3).
* **Overdragende rechtshandelingen**: Deze dragen een bestaand recht over op een nieuwe titularis, waardoor het oorspronkelijke recht vervalt en opnieuw ontstaat bij de nieuwe titularis. Voorbeelden zijn huur, koop en overdracht van schuldvordering [3](#page=3).
* **Aanwijzende rechtshandelingen**: Deze bevestigen het juridisch statuut van een persoon, zaak of situatie zonder nieuwe rechten toe te voegen. Voorbeelden zijn de verdeling van een nalatenschap, de afstand van een geding of de schriftelijke bevestiging van een mondeling gesloten overeenkomst [3](#page=3).
* **Uitdovende rechtshandelingen**: Deze doen een bestaand subjectief recht tenietgaan. Voorbeelden zijn een betaling of een kwijtschelding [3](#page=3).
### 2.3 Indeling van rechtshandelingen naar de vormvereisten
De meeste privaatrechtelijke rechtshandelingen zijn vormvrij; er zijn geen specifieke formaliteiten vereist voor hun geldige totstandkoming. De wilsuiting of wilsovereenstemming is volstaat. Een mondelinge afspraak volstaat bijvoorbeeld om een fiets of zelfs een huis te verkopen [3](#page=3).
Echter, voor sommige rechtshandelingen worden wel vormelijke vereisten gesteld. Deze worden vormelijke, formele, vormgebonden of plechtige rechtshandelingen genoemd. In het Belgische recht vormen ze eerder een uitzondering [3](#page=3).
* **Plechtige rechtshandelingen in het burgerlijk recht zijn**: huwelijk, adoptie, hypotheek, huwelijksovereenkomst en echtscheiding bij onderlinge toestemming [3](#page=3).
### 2.4 Indeling van rechtshandelingen naar hun invloed op het vermogen
Er worden drie categorieën onderscheiden: daden van genot, daden van beheer en daden van beschikking [3](#page=3).
* **Daden van gebruik/genot**: Dit zijn de minst vergaande rechtshandelingen, waarbij een persoon passief kan genieten van zijn goederen. Voorbeelden zijn het zelf bewonen van een huis, het ontvangen van huurgelden of het gebruiken van een gehuurd goed [3](#page=3).
* **Daden van beheer**: Deze beoogen het beheer van het vermogen, zodat goederen ook in de toekomst vruchten kunnen blijven opleveren. Voorbeelden zijn het beleggen van een geldsom, het voeren van een procedure, of daden van behoud en bewaring met het oog op instandhouding van het vermogen, zoals een dak laten herstellen of een brandverzekering aangaan [3](#page=3).
* **Daden van beschikking**: Dit zijn rechtshandelingen die ertoe leiden dat goederen definitief of voor lange tijd het vermogen verlaten. Voorbeelden zijn de verkoop van een woning, de schenking van een geldsom, of de verhuur van een woning voor een periode langer dan negen jaar [3](#page=3).
#### 2.4.1 Geldigheid van rechtshandelingen
Om een rechtshandeling tot stand te laten komen, moeten er een aantal voorwaarden aanwezig zijn, de zogenaamde bestaansvoorwaarden [3](#page=3):
1. Een wilsuiting [4](#page=4).
2. Een voorwerp [4](#page=4).
3. Een oorzaak [4](#page=4).
4. Een bekwaam persoon [4](#page=4).
5. Overeenstemming met het imperatief recht [4](#page=4).
In het Burgerlijk Wetboek worden deze voorwaarden uitgewerkt met betrekking tot overeenkomsten (art. 5.27-5.63 BW) en schenkingen en testamenten (art. 4.134-4.144 BW) [4](#page=4).
##### 2.4.1.1 Wilsuiting
De wilsuiting moet een werkelijke, vrije, bewuste en ernstige wil zijn van een normaal mens. Geesteszieken, zwaar mentaal gehandicapten of dronken personen kunnen geen volwaardige rechtshandelingen stellen. De wil mag ook niet tot stand komen op basis van wilsgebreken [4](#page=4).
* **Wilsgebreken**:
* **Dwaling**: Een verkeerde voorstelling van zaken. De wet maakt een onderscheid tussen dwaling omtrent de persoon, de feiten en het recht [4](#page=4).
* Dwaling omtrent de persoon heeft enkel invloed indien de identiteit van de betrokken persoon van belang is [4](#page=4).
* Dwaling omtrent de feiten betreft een verkeerde voorstelling van de feitelijke kwaliteiten van het voorwerp van de rechtshandeling [4](#page=4).
* Dwaling omtrent het recht betreft een vergissing in de rechtsregels die van toepassing zijn op de rechtshandeling [4](#page=4).
> **Tip:** Algemeen geldt dat de dwaling doorslaggevend moet zijn en niet louter betrekking heeft op bijkomstigheden. De dwaling moet ook verschoonbaar zijn, wat impliceert dat men voldoende inlichtingen en voorzorgen heeft genomen in verhouding tot het belang en de aard van de rechtshandeling. Anders draagt men de gevolgen van zijn lichtzinnigheid [4](#page=4) [5](#page=5).
* **Bedrog**: Opzettelijk gecreëerde dwaling waarbij iemand de ander probeert te laten geloven in een niet-bestaand feit of een bestaand feit verbergt, om diegene zo te bewegen een bepaalde rechtshandeling te stellen. Bedrog moet doorslaggevend zijn en uitgaan van een direct of indirect betrokken partij. Als het bedrog kwaadaardig is, spreekt men van hoofdbedrog wat kan leiden tot nietigheid. Incidenteel bedrog geeft slechts aanleiding tot schadevergoeding [5](#page=5).
* **Geweld**: Kan van fysieke of morele aard zijn, waaronder de bedreiging met een aanzienlijk kwaad ten aanzien van de betrokkene of zijn naaste verwanten. Het geweld moet doorslaggevend zijn, op een redelijk mens indruk maken, een onmiddellijke vrees voor een aanzienlijk kwaad doen ontstaan en onrechtmatig zijn. De rechtshandeling is ongeldig, ongeacht wie het geweld pleegt [5](#page=5).
* **Misbruik van omstandigheden**: Sinds 2023 ingevoerd als vierde wilsgebrek, bedoeld om zwakke partijen bij overeenkomsten te beschermen. De rechter kan de overeenkomst aanpassen of nietig verklaren (relatieve nietigheid) [5](#page=5).
##### 2.4.1.2 Voorwerp
Het voorwerp van een rechtshandeling is het concrete rechtsgevolg dat de handelende partij(en) wil(len) brengen. Als aan het beoogde subjectieve recht geen voorwerp beantwoordt, is de rechtshandeling onbestaande [5](#page=5) [6](#page=6).
* **Vereisten voor het voorwerp**:
* Het moet **voldoende bepaald** zijn. Dit hoeven geen gedetailleerde aanwijzingen te zijn; het volstaat dat het voorwerp bepaalbaar is [6](#page=6).
* Het moet **nuttig** zijn, wat betekent dat de rechtshandeling effectief rechtsgevolgen tot stand moet brengen die er niet zouden zijn geweest zonder de handeling [6](#page=6).
##### 2.4.1.3 Oorzaak
De oorzaak is de doorslaggevende juridische beweegreden die één of meer personen ertoe bewoog de rechtshandeling aan te gaan. De rechtshandeling moet gericht zijn op het teweegbrengen van de normale rechtsgevolgen. Een rechtshandeling gesteld met andere beweegredenen heeft geen oorzaak of een valse oorzaak [6](#page=6).
##### 2.4.1.4 Bekwaamheid
Aan de bekwaamheid is een afzonderlijk hoofdstuk gewijd (zie Hoofdstuk 2.1.3) [6](#page=6).
##### 2.4.1.5 Conformiteit met het dwingend recht
Rechtshandelingen worden als ongeldig beschouwd als ze in strijd zijn met dwingend (imperatief) recht, opgelegd door de wetgever. Het dwingend recht wordt onderverdeeld in [6](#page=6):
1. Regels die de openbare orde raken [6](#page=6).
2. Dwingende regels die de belangen van bepaalde categorieën personen moeten beschermen [6](#page=6).
Regels van openbare orde raken de essentiële belangen van de staat of de gemeenschap, of leggen in het privaatrecht de juridische grondslagen vast waarop de economische of morele orde van de maatschappij rust [6](#page=6).
---
# Geldigheidsvoorwaarden en wilsgebreken van rechtshandelingen
Rechtshandelingen zijn geldig indien ze voldoen aan essentiële bestaansvoorwaarden, waaronder een vrije wilsuiting, een bepaald voorwerp en een juridische oorzaak, uitgevoerd door een bekwaam persoon en in overeenstemming met het dwingend recht. Wanneer de wilsvorming gebreken vertoont, zoals dwaling, bedrog, geweld of misbruik van omstandigheden, kan dit leiden tot de nietigheid van de rechtshandeling.
### 3.1 Essentiële geldigheidsvoorwaarden
Een geldige rechtshandeling steunt op de volgende essentiële voorwaarden:
#### 3.1.1 Wilsuiting
Een rechtshandeling vereist de uiting van een werkelijke, vrije, bewuste en ernstige wil om rechtsgevolgen tot stand te brengen. Personen die niet over deze mentale capaciteiten beschikken, zoals geesteszieken, zwaar mentaal gehandicapten of dronken personen, kunnen geen volwaardige rechtshandelingen verrichten. De wil mag niet tot stand komen onder invloed van dwang, bedrog, dwaling of misbruik van omstandigheden [4](#page=4).
#### 3.1.2 Voorwerp
Het voorwerp van een rechtshandeling is het concrete rechtsgevolg dat de handelende partij(en) beoogt. Als er geen subjectief recht is waarop de rechtshandeling gericht is, is de rechtshandeling onbestaande. Het voorwerp moet bovendien voldoende bepaald of bepaalbaar zijn. Een rechtshandeling moet ook nut hebben, wat betekent dat het daadwerkelijk rechtsgevolgen teweegbrengt die zonder de handeling niet zouden bestaan [6](#page=6).
> **Voorbeeld:** De verkoop van "een" huis is ongeldig indien niet gespecificeerd wordt welk huis. Als iemand echter slechts één huis bezit, kan de verkoop van "zijn huis" geldig zijn mits dit met zekerheid kan worden vastgesteld [6](#page=6).
#### 3.1.3 Oorzaak
De oorzaak is de doorslaggevende juridische beweegreden die partijen ertoe aanzet de rechtshandeling aan te gaan. Een rechtshandeling die met andere beweegredenen wordt aangegaan, heeft geen oorzaak of een valse oorzaak [6](#page=6).
> **Voorbeeld:** Een huwelijkscontract dat enkel het wettelijke huwelijksstelsel opneemt, heeft geen nut, aangezien dit stelsel automatisch van toepassing is bij een huwelijk zonder contract. Een jonge vrouw die trouwt met een Belg enkel om de nationaliteit te verkrijgen, heeft een valse oorzaak [6](#page=6).
#### 3.1.4 Bekwaamheid
De bekwaamheid van partijen om rechtshandelingen te verrichten, wordt elders in detail behandeld [6](#page=6).
#### 3.1.5 Conformiteit met het dwingend recht
Rechtshandelingen zijn ongeldig indien ze strijdig zijn met dwingende rechtsregels die door de wetgever zijn opgelegd. Dwingend recht kan betrekking hebben op de openbare orde of de belangen van specifieke groepen beschermen [6](#page=6).
> **Tip:** Openbare orde regels raken de essentiële belangen van de staat of de gemeenschap en leggen de juridische grondslagen van de economische of morele orde van de maatschappij vast [6](#page=6).
### 3.2 Wilsgebreken
Wilsgebreken treden op wanneer de wilsvorming van een partij gebrekkig is, wat kan leiden tot de vernietiging van de rechtshandeling. De belangrijkste wilsgebreken zijn dwaling, bedrog en geweld, en recentelijk is misbruik van omstandigheden toegevoegd [4](#page=4).
#### 3.2.1 Dwaling
Dwaling is een verkeerde voorstelling van zaken bij degene die de rechtshandeling stelt. De wet onderscheidt dwaling omtrent de persoon, de feiten en het recht [4](#page=4).
* **Dwaling omtrent de persoon:** Dit is enkel relevant als de identiteit van de persoon essentieel is voor de rechtshandeling [4](#page=4).
> **Voorbeeld:** Een zaak in handen laten vallen van de verkeerde advocaat door naamsverwarring [4](#page=4).
* **Dwaling omtrent de feiten:** Dit betreft een misvatting over de feitelijke hoedanigheden van het voorwerp van de rechtshandeling [4](#page=4).
> **Voorbeeld:** Denken een nieuwe wagen te kopen terwijl het een tweedehandswagen blijkt te zijn [4](#page=4).
* **Dwaling omtrent het recht:** Dit houdt in dat men zich vergist in de rechtsregels die van toepassing zijn op de rechtshandeling [4](#page=4).
> **Voorbeeld:** Een contract sluiten in de veronderstelling dat het oude burgerlijk wetboek nog van toepassing is [4](#page=4).
Om een rechtshandeling op grond van dwaling te kunnen vernietigen, moet de dwaling doorslaggevend zijn en niet enkel betrekking hebben op bijkomstigheden. Bovendien moet de dwaling verschoonbaar zijn, wat impliceert dat de betrokkene voldoende inlichtingen en voorzorgen had moeten nemen in verhouding tot het belang en de aard van de rechtshandeling [4](#page=4) [5](#page=5).
> **Voorbeeld:** Achteraf vaststellen dat een huis geen tuin heeft, kan als gevolg van lichtzinnigheid niet leiden tot vernietiging [5](#page=5).
#### 3.2.2 Bedrog
Bedrog is een opzettelijk gecreëerde dwaling. De bedrieger doet de andere partij iets geloven wat niet bestaat, of verbergt een bestaand feit om die partij tot een rechtshandeling te bewegen. Net als bij dwaling moet bedrog doorslaggevend zijn geweest voor de totstandkoming van de rechtshandeling [5](#page=5).
* **Hoofdbedrog:** Indien de bedrogen partij de rechtshandeling zonder het bedrog niet had gesteld, kan dit leiden tot nietigheid [5](#page=5).
* **Incidenteel bedrog:** Als het bedrog niet doorslaggevend was, leidt het slechts tot een schadevergoeding [5](#page=5).
Het bedrog moet uitgaan van een partij die bij de rechtshandeling betrokken is. Als dit niet het geval is, kan de rechtshandeling nog vernietigd worden op grond van dwaling. Bewezen bedrog van een medecontractant kan gemakkelijker tot nietigverklaring leiden dan dwaling. Reclame- en verkooptechnieken die gericht zijn op suggestie en beïnvloeding, maar waarvan elke redelijke persoon kan inzien dat ze zo bedoeld zijn, gelden niet als bedrog [5](#page=5).
#### 3.2.3 Geweld
Geweld kan fysiek of moreel zijn en omvat zowel reëel uitgevoerd geweld als de bedreiging met een aanzienlijk kwaad voor de betrokkene of diens naasten. Het maakt niet uit wie het geweld pleegt; de rechtshandeling is ongeldig [5](#page=5).
Vier voorwaarden moeten vervuld zijn voor vernietiging op grond van geweld:
1. Het geweld moet doorslaggevend zijn [5](#page=5).
2. Het moet op een redelijk mens indruk maken [5](#page=5).
3. Het moet een onmiddellijke vrees voor een aanzienlijk kwaad doen ontstaan [5](#page=5).
4. Het moet onrechtmatig zijn [5](#page=5).
> **Voorbeeld:** Dreigen met dagvaarding om een schuld te doen betalen, is rechtmatig geweld [5](#page=5).
#### 3.2.4 Misbruik van omstandigheden
Sinds 2023 is misbruik van omstandigheden een vierde wilsgebrek, met als doel zwakke partijen bij overeenkomsten te beschermen. De rechter kan de overeenkomst aanpassen of nietig verklaren (relatieve nietigheid) [5](#page=5).
---
# Nietigheid van rechtshandelingen
Nietigheid is de sanctie die volgt op het niet voldoen aan de geldigheidsvoorwaarden van rechtshandelingen, waardoor de rechtshandeling voor de toekomst haar werking verliest [7](#page=7).
### 4.1 De aard van nietigheid
Nietigheid is de sanctie die samenhangt met de geldigheidsvoorwaarden van rechtshandelingen. Elke rechtshandeling die gebreken vertoont op het vlak van de geldigheidsvoorwaarden is in principe vernietigbaar, wat betekent dat een rechtbank de nietigheid kan uitspreken. Of de rechtbank dit mag of moet doen, hangt af van de aard van de rechtsregel die geschonden is en de bijbehorende nietigheidssanctie [7](#page=7).
In ieder geval moet een rechtbank de nietigheid uitspreken (artikel 5.57 BW). Zolang de nietigheid niet is uitgesproken, heeft zelfs de meest nietige rechtshandeling een schijn van geldigheid waarop partijen en derden zich te goeder trouw kunnen beroepen. Het optreden van een rechtbank is daarom noodzakelijk voor de orde in het rechtsverkeer en voor publiciteit (zoals inschrijving van vonnissen) [7](#page=7).
In sommige rechtstakken geldt de regel 'geen nietigheid zonder uitdrukkelijke wettekst'. In de meeste takken van privaatrecht wordt echter aanvaard dat de rechter, zij het uitzonderlijk, bepaalde nietigheden kan uitspreken die niet uitdrukkelijk in een wettekst zijn opgenomen [7](#page=7).
De nietigheid verjaart vijf jaar na de dag waarop degene die zich erop beroept kennis heeft van de nietigheidsgrond; bij relatieve nietigheid vijf jaar na de dag waarop degene die zich erop beroept daarvan geldig afstand kan doen. In elk geval verjaart de nietigheid na twintig jaar (artikel 5.60 BW) [7](#page=7).
> **Tip:** Het onderscheid tussen 'nietig' en 'vernietigbaar' is belangrijk. Zolang de nietigheid niet is uitgesproken, bestaat er een 'schijn van geldigheid' [8](#page=8).
#### 4.1.1 Absolute en relatieve nietigheid
Absolute of volstrekte nietigheid kent de volgende kenmerken:
1. Ze sanctioneert de miskenning van regels van openbare orde of goede zeden [8](#page=8).
2. Ze kan door elke belanghebbende, inclusief het Openbaar Ministerie, worden aangevoerd (artikel 138 Ger.W.) [8](#page=8).
3. Ze kan in elke stand van het proces worden aangevoerd [8](#page=8).
4. De rechter moet ze ambtshalve opwerpen [8](#page=8).
5. De nietigheid kan niet worden opgeheven door de nietige rechtshandeling achteraf te bekrachtigen [8](#page=8).
> **Voorbeeld:** Absoluut nietig is het sluiten van een tweede huwelijk als het vorige huwelijk nog niet definitief ontbonden is (bigamie) [8](#page=8).
Relatieve of betrekkelijke nietigheid heeft de volgende kenmerken:
1. Ze sanctioneert de miskenning van private belangen die onevenwichtig geacht worden te zijn in bepaalde situaties [8](#page=8).
2. Ze kan enkel worden aangevoerd door de personen van wie de belangen door de wet beschermd worden, of door hun wettelijke vertegenwoordigers [8](#page=8).
3. De nietigheid moet in principe bij het begin van de procedure worden aangevoerd, omdat stilzwijgen nadien kan worden geïnterpreteerd als een stilzwijgende bevestiging van de nietige rechtshandeling [8](#page=8).
4. De rechter mag de nietigheid niet ambtshalve opwerpen [8](#page=8).
5. De nietigheid kan onder bepaalde voorwaarden worden opgeheven door de nietige rechtshandeling te bevestigen zodra de nietigheidsgrond niet meer bestaat [8](#page=8).
> **Voorbeelden:** Relatief nietig zijn rechtshandelingen gesteld door onbekwamen (minderjarigen, geesteszieken, mentaal gehandicapten, verkwisters) als de onbekwaamheid een beschermingsmaatregel is. Ook relatief nietig zijn rechtshandelingen waarbij een betrokkene het slachtoffer is geweest van een wilsgebrek (dwaling, bedrog of geweld) [8](#page=8).
| Kenmerk | Absolute nietigheid | Relatieve nietigheid |
| :------------------------------- | :------------------------------------------------------- | :-------------------------------------------------------------------------------- |
| Geschonden belang | Regels van openbare orde of goede zeden | Private belangen in onevenwichtig geachte situaties |
| Wie kan aanvoeren | Elke belanghebbende (met inbegrip van de rechter) | Enkel de wettelijk beschermde partij |
| Moment van aanvoeren | In elke stand van het geding | Moet worden opgeworpen voor elk ander verweer |
| Bekrachtiging | Geen bekrachtiging van de nietige rechtshandeling mogelijk | Nietigheid kan achteraf worden ‘gedekt’ (bekrachtigd) |
#### 4.1.2 Verplichte en facultatieve nietigheid
De verplichte nietigheid of nietigheid van rechtswege laat de rechter geen keuze: zodra de nietigheidsgrond is vastgesteld, moet de rechter de nietigheidssanctie toepassen. Dit is het geval bij de meeste nietigheden [8](#page=8).
> **Voorbeelden:** Een huwelijk gesloten door een onder bewind geplaatste minderjarige; een verkoop aangetast door een wilsgebrek [8](#page=8).
Bij de facultatieve nietigheid is de rechter vrij om de nietigheidssanctie niet uit te spreken, ook als de nietigheidsgrond bewezen is. Dit gaat meestal om bijkomende voorwaarden die door de wet worden bepaald en die de rechter een ruime beoordelingsvrijheid laten [9](#page=9).
> **Voorbeeld:** De meeste rechtshandelingen gesteld door een minderjarige die ‘onderscheidingsvermogen’ heeft (voldoende begrijpt waar het om gaat) zijn relatief en facultatief nietig. Relatief, omdat enkel de beschermde minderjarige of diens vertegenwoordigers de nietigheid kunnen aanvoeren. Facultatief, omdat de rechtbank de nietigheid slechts uitspreekt wanneer de minderjarige door de rechtshandeling benadeeld is. Het begrip ‘benadeling’ laat een ruime appreciatiebevoegdheid aan de rechter [9](#page=9).
### 4.2 Gevolgen van de nietigverklaring van rechtshandelingen
Typisch voor de nietigverklaring van een rechtshandeling is dat ze steunt op gronden die al bestonden op het moment dat de rechtshandeling werd gesteld en dat ze altijd terugwerkt tot op de dag dat de rechtshandeling werd gesteld. Wat nietig is, kan op geen enkel ogenblik een geldig rechtsgevolg hebben. Dit impliceert dat men fictief zal doen alsof de rechtshandeling nooit heeft plaatsgevonden, waardoor alle rechtsgevolgen die de rechtshandeling heeft gehad worden uitgewist [9](#page=9).
Aan de vergaande, en soms onbillijke, gevolgen van het volledig laten verdwijnen van alle rechtsgevolgen van een nietige rechtshandeling, hebben zowel wetgeving als rechtspraak verzachtingen en correcties aangebracht [9](#page=9).
Voor sommige nietige rechtshandelingen heeft de wetgever uitdrukkelijk bepaald dat onder bepaalde voorwaarden zekere rechtsgevolgen toch behouden kunnen blijven [9](#page=9).
> **Voorbeeld:** Als één of beide echtgenoten te goeder trouw waren bij het aangaan van een nietig huwelijk, heeft de nietigverklaring van dat huwelijk geen terugwerkende kracht voor de echtgenoten te goeder trouw (artikelen 201 en 202 BW). Dit is het putatief huwelijk. Ook heeft de nietigverklaring van het huwelijk niet tot gevolg dat de afstamming van de kinderen geboren tijdens dat huwelijk teniet wordt gedaan [9](#page=9).
De nietigverklaring van een rechtshandeling impliceert normaal dat alles hersteld zou worden in de toestand vóór het stellen van de rechtshandeling. In sommige gevallen, met name bij overeenkomsten die in strijd zijn met de openbare orde, komt het echter onaangekomen voor dat iemand die zelf schuld heeft aan de nietigheidsgrond, na de nietigverklaring nog bepaalde zaken of geld zou terugkrijgen [9](#page=9).
> **Voorbeeld:** Terugvorderingen zullen worden afgewezen als iemand een prostituee betaald heeft en nadien op grond van de nietigheid van die overeenkomst, het betaald bedrag zou terugvorderen, zonder dat hijzelf nog iets zou kunnen of moeten teruggeven [9](#page=9).
#### 4.2.1 Gedeeltelijke nietigheid
De wetgever heeft in bepaalde materies de gevolgen van de nietigheid beperkt tot het deel van de rechtshandeling dat door nietigheid is aangetast. Zo bepaalt artikel 4.134 BW dat in elke beschikking onder de levenden of bij testament, de voorwaarden die onmogelijk zijn of in strijd zijn met een dwingende wetsbepaling of met de openbare orde, nietig zijn. De nietigheid van een bepaalde clausule brengt dus niet automatisch de nietigheid van de gehele rechtshandeling mee. De rechtspraak heeft die beperking tot een gedeeltelijke nietigheid uitgebreid tot alle gevallen waar de nietige clausule geen onverbreekbaar geheel vormt met de andere clausules van de betrokken rechtshandeling [10](#page=10) [9](#page=9).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Rechtsfeit | Elk feit (gebeurtenis, toestand of handeling) waaraan het objectief recht rechtsgevolgen koppelt, zoals het tot stand brengen, wijzigen of beëindigen van subjectieve rechten, zonder dat dit de intentie van de handelende persoon hoeft te zijn. |
| Rechtshandeling | Een bewuste handeling die wordt gesteld met de specifieke bedoeling om de rechtsgevolgen te bereiken die het objectief recht aan die handeling heeft verbonden, zoals het creëren van subjectieve rechten en verplichtingen. |
| Subjectief recht | Een recht dat een persoon heeft en kan uitoefenen ten opzichte van anderen, zoals een eigendomsrecht, een vorderingsrecht of een recht op bescherming. |
| Objectief recht | Het geheel van rechtsregels dat geldt binnen een bepaald rechtsgebied op een bepaald moment; het recht zoals het door de wetgever is vastgelegd en gehandhaafd. |
| Wilsuiting | De uiting van een werkelijke, vrije, bewuste en ernstige wil om rechtsgevolgen tot stand te brengen; een fundamentele bestaansvoorwaarde voor een rechtshandeling. |
| Wilsgebreken | Omstandigheden die de vrije wilsvorming van een persoon aantasten, waardoor een rechtshandeling gebrekkig kan zijn. Voorbeelden zijn dwaling, bedrog en geweld. |
| Dwaling | Een verkeerde voorstelling van zaken bij de persoon die een rechtshandeling stelt, waarbij de wet onderscheid maakt tussen dwaling omtrent de persoon, de feiten of het recht. |
| Bedrog | Opzettelijk gecreëerde dwaling, waarbij een partij de andere bewust misleidt door een niet-bestaand feit voor te stellen of een bestaand feit te verzwijgen om deze tot een rechtshandeling te bewegen. |
| Geweld | Fysieke of morele dwang die wordt uitgeoefend op een persoon om deze tot het stellen van een rechtshandeling te bewegen; de bedreiging met een aanzienlijk kwaad. |
| Voorwerp (van een rechtshandeling) | Het concrete rechtsgevolg dat de handelende partij(en) tot stand wil(len) brengen met de rechtshandeling; het subjectieve recht waarop de rechtshandeling is gericht. |
| Oorzaak (van een rechtshandeling) | De doorslaggevende juridische beweegreden die een persoon ertoe heeft bewogen de rechtshandeling aan te gaan; de normale rechtsgevolgen die de rechtshandeling beoogt. |
| Dwingend recht | Rechtsregels die de wetgever oplegt en waarvan partijen niet mogen afwijken, omdat ze de openbare orde raken of specifieke, als zwakker beschouwde, categorieën personen beschermen. |
| Aanvullend recht | Rechtsregels waarvan partijen wel mogen afwijken in hun rechtshandelingen; deze regels bieden een oplossing voor zover de betrokkenen zelf geen andere regeling hebben getroffen. |
| Nietigheid | De sanctie die volgt op het niet voldoen aan de geldigheidsvoorwaarden van een rechtshandeling, waardoor de handeling geacht wordt nooit te hebben bestaan. |
| Absolute nietigheid | Nietigheid die de schending van regels van openbare orde of goede zeden sanctioneert; kan door elke belanghebbende en ambtshalve door de rechter worden ingeroepen en kan niet worden bekrachtigd. |
| Relatieve nietigheid | Nietigheid die de schending van private belangen sanctioneert; kan enkel worden ingeroepen door de wettelijk beschermde partij en kan onder voorwaarden worden gedekt. |
| Putatief huwelijk | Een huwelijk dat achteraf nietig wordt verklaard, maar waarbij de nietigverklaring geen terugwerkende kracht heeft voor de echtgenoten te goeder trouw, met behoud van de rechtsgevolgen van het huwelijk voor hen. |
Cover
14. Bewaargeving.pptx
Summary
# algemene bepalingen omtrent bewaargeving
Dit onderwerp behandelt de fundamentele kenmerken, essentiële bestanddelen, verschillende soorten bewaargeving, de juridische aard van het contract en de onderscheidingen met andere contractvormen.
## 1.1 Definitie en essentiële bestanddelen van bewaargeving
Bewaargeving is een contract waarbij een persoon (de bewaargever) een roerend goed toevertrouwt aan een andere persoon (de bewaarnemer), met de opdracht dit goed te bewaren en op eerste verzoek in natura terug te geven. De essentiële bestanddelen van bewaargeving zijn:
* Het bewaren van de zaak.
* Het niet gebruiken van de zaak door de bewaarnemer.
* De verplichting de zaak terug te geven.
* De bewaarnemer wordt beschouwd als een tijdelijke houder van het goed.
## 1.2 Juridische kenmerken van bewaargeving
De belangrijkste kenmerken van bewaargeving zijn:
* **Reëel contract**: Naast de wilsovereenstemming is de feitelijke afgifte (traditio) van het goed vereist om het contract tot stand te laten komen. Een uitzondering hierop is de hotelbewaargeving.
* **Kosteloos of bezwarende titel**: Bewaargeving kan kosteloos zijn (bv. een vriendendienst) of bezwarend (tegen betaling).
* **Eenzijdig of wederkerig**: Afhankelijk van of er al dan niet een tegenprestatie is.
* **Voorwerp**: Over het algemeen kan enkel roerend lichamelijk goed als voorwerp van bewaargeving dienen. Een uitzondering hierop is het sekwester, waarbij ook onroerende goederen kunnen worden toevertrouwd.
## 1.3 Onderscheid met andere contractvormen
Het is belangrijk bewaargeving te onderscheiden van soortgelijke contracten:
* **Onderscheid met bruiklening**: Bij bruiklening is het de bedoeling dat de lener het goed gebruikt, terwijl bij bewaargeving enkel het bewaren centraal staat.
* **Onderscheid met aanneming (absorptietheorie)**: De absorptietheorie bepaalt welk contract van toepassing is op basis van de voornaamste prestatie. Indien de nadruk ligt op het bewaren, is het bewaargeving; indien de nadruk ligt op het uitvoeren van een werk, is het aanneming.
* **Onderscheid met huur van goederen (garage- versus parkingcontract)**: Een garagecontract impliceert vaak meer dan enkel het bewaren van de auto (bv. onderhoud), terwijl een parkingcontract zich primair richt op het bewaren van het voertuig.
## 1.4 Soorten bewaargeving
Er bestaan verschillende soorten bewaargeving:
### 1.4.1 Gewone (vrijwillige) bewaargeving
Dit is de meest voorkomende vorm, waarbij de bewaargever vrijwillig zijn goed toevertrouwt aan de bewaarnemer.
* **Verbintenissen bewaarnemer**:
* De bewaarnemer heeft de plicht tot bewaring en bewaking van het goed.
* Hij moet dezelfde zorg aanwenden als voor zijn eigen zaken (middelenverbintenis).
* Hij mag het goed niet gebruiken, tenzij met uitdrukkelijke toestemming van de bewaargever.
* Hij dient een discretieplicht na te leven.
* Bevrijdingsbedingen die de aansprakelijkheid voor nalatigheid beperken, zijn mogelijk, maar de toepassing ervan kan afhangen van de omstandigheden.
* De teruggave is een resultaatsverbintenis. De bewaarnemer moet bewijzen dat de niet-nakoming van de teruggave het gevolg is van toeval, overmacht of een vreemde oorzaak.
* Bij ontrouwe bewaarnemer kan de eigenaar zijn goed revindiceren.
* **Verbintenissen bewaargever**:
* Betaling van loon indien dit bedongen is.
* Vergoeding van kosten die noodzakelijk waren voor het behoud van de zaak, of schade die de bewaarnemer lijdt ten gevolge van een gebrek aan de zaak.
### 1.4.2 Noodbewaargeving
Deze vorm ontstaat uit noodzaak, waarbij de bewaargever gedwongen wordt door omstandigheden zijn goed toe te vertrouwen. De traditionele eis van traditio kan hier afwijken. De regels van vrijwillige bewaargeving zijn hier van toepassing.
### 1.4.3 Hotelbewaargeving
Dit is een specifieke vorm van bewaargeving die voortvloeit uit noodzaak en waarvoor geen uitdrukkelijke traditio vereist is. De wetgeving inzake hotelbewaargeving (historisch gebaseerd op internationale verdragen) biedt bescherming aan gasten die hun waardevolle goederen in een hotel achterlaten.
* **Beperkte aansprakelijkheid**: De hotelhouder is aansprakelijk voor schade aan goederen die de gasten hem hebben toevertrouwd. De aansprakelijkheid is doorgaans beperkt tot een bepaald veelvoud van de dagprijs van de logies per schadegeval.
* **Onbeperkte aansprakelijkheid**: De hotelhouder is onbeperkt aansprakelijk als hij de bewaring van goederen heeft geweigerd terwijl hij daartoe in de mogelijkheid was, of indien de schade te wijten is aan zijn eigen nalatigheid.
* **Dwingend recht**: De regels betreffende hotelbewaargeving zijn van dwingend recht. Hotelhouders kunnen hun aansprakelijkheid niet omzeilen door bevrijdingsbedingen.
### 1.4.4 Oneigenlijke bewaargeving
Bij oneigenlijke bewaargeving worden vervangbare zaken, zoals geld, toevertrouwd. Het belangrijkste verschil met een lening is dat er geen rente verschuldigd is en de teruggave 'ad nutum' (op eerste verzoek) dient te gebeuren.
* **Toepassingen**: Voorbeelden zijn de notaris die een derdenrekening aanhoudt of een advocaat die geld in bewaring neemt.
### 1.4.5 Sekwester
Het sekwester is een vorm van bewaargeving waarbij een betwiste zaak (roerend of onroerend) in handen van een derde (de sekwester) wordt gelegd om deze te bewaren en te bewaken, totdat de betwisting is opgelost.
* **Soorten sekwester**:
* **Bedongen sekwester**: Contractueel overeengekomen tussen twee of meer partijen die een betwiste zaak aan een derde toevertrouwen. Dit kan bezoldigd of kosteloos zijn. Het eindigt wanneer de betwisting is opgelost, wanneer de bewaargevers de zaak terugvorderen, of wanneer de sekwester de opdracht niet meer kan vervullen.
* **Gerechtelijk sekwester**: Door een rechter bevolen als bewarende maatregel. De bevoegdheden van de sekwester worden in het vonnis bepaald en zijn doorgaans beperkt tot daden van beheer. Het sekwester eindigt door een vonnis dat de betwisting beslecht, door de toestemming van alle belanghebbenden, of door opheffing van het beslag indien het een inbeslaggenomen goed betreft. De sekwester heeft een inspanningsverbintenis.
* **Wettelijk sekwester**: Dit komt voor in geval van schuldeisersverzuim. Indien de schuldeiser weigert het verschuldigde goed in ontvangst te nemen, kan de schuldenaar na ingebrekestelling het voorwerp in bewaring geven bij een professionele sekwester. Indien dit onmogelijk of te duur is, kan de rechter de openbare of onderhandse verkoop toelaten, waarbij de opbrengst wordt geconsigneerd. Deze inbewaringgeving of consignatie bevrijdt de schuldenaar vanaf de kennisgeving ervan aan de schuldeiser.
## 1.5 Verbintenissen van de bewaarnemer
De verbintenissen van de bewaarnemer kunnen worden onderverdeeld in die met betrekking tot de bewaring en die met betrekking tot de teruggave. De bewaarnemer is in beginsel slechts aansprakelijk voor eigen fouten.
> **Tip:** Bij de beoordeling van de zorgplicht van de bewaarnemer wordt vaak vergeleken met de zorg die een 'bonus pater familias' (goede huisvader) zou betrachten. Bij professionele bewaarnemers kan de norm hoger liggen.
## 1.6 Verbintenissen van de bewaargever
De bewaargever is hoofdzakelijk gehouden tot het betalen van de bedongen vergoeding (loon) en het vergoeden van de kosten die noodzakelijk zijn voor het behoud van de zaak, evenals eventuele schade die de bewaarnemer lijdt ten gevolge van gebreken aan de zaak.
## 1.7 Faillissement van de bewaarnemer
In geval van faillissement van de bewaarnemer kan de bewaargever zijn goed revindiceren, op voorwaarde dat het goed nog in de boedel aanwezig is en het contract nog niet is omgezet in een schuldvordering. De bewaarnemer heeft een retentierecht op de zaak voor de kosten en eventuele achterstallige betalingen.
---
# hotelbewaargeving
Dit deel behandelt de specifieke regels omtrent hotelbewaargeving, waarbij de aansprakelijkheid van de hotelhouder centraal staat ter bescherming van de toerist.
### 2.1 Algemene principes van bewaargeving
Bewaargeving is een contract waarbij de ene partij (bewaargever) een roerende zaak toevertrouwt aan de andere partij (bewaarnemer) met de opdracht deze te bewaren en op eerste verzoek in natura terug te geven. De bewaarnemer mag de zaak niet gebruiken. Kenmerkend is dat het een reëel contract is, waarbij de traditio (afgifte van de zaak) naast de wilsovereenstemming vereist is. Bewaargeving kan kosteloos of bezwarend zijn, en eenzijdig of wederkerig. Het voorwerp van de bewaargeving zijn in principe enkel roerende lichamelijke goederen, met uitzondering van het sekwester dat ook onroerende goederen kan omvatten.
#### 2.1.1 Onderscheid met andere contracten
* **Bruiklening:** Verschilt van bewaargeving door het element van gebruik dat bij bruiklening wel toegelaten is.
* **Aanneming (absorptietheorie):** De focus ligt hier op het resultaat (aanneming) versus de pure bewaring.
* **Huur van goederen:** Een garage- of parkingcontract is geen bewaargeving omdat de hoofdverbintenis de terbeschikkingstelling van ruimte is, niet de actieve bewaking van het goed.
#### 2.1.2 Vrijwillige bewaargeving
Bij vrijwillige bewaargeving is de verbintenis van de bewaarnemer gericht op het bewaren en bewaken van de zaak. Afhankelijk van de context kan dit een vriendendienst zijn of een bezwarende titel. De bewaarnemer heeft een middelenverbintenis en dient dezelfde zorg te besteden aan de zaak als aan zijn eigen zaken. Gebruik van de zaak is niet toegestaan, tenzij met uitdrukkelijke toestemming. Er geldt een discretieplicht en bevrijdingsbedingen zijn niet steeds geldig.
De verbintenis tot teruggave door de bewaarnemer is een resultaatsverbintenis. De bewaarnemer kan zich bevrijden door bewijs van toeval, overmacht of een vreemde oorzaak. Exoneratiebedingen zijn mogelijk, maar onderworpen aan de algemene contractuele beperkingen. De teruggave gebeurt in natura of bij equivalent. Bij ontrouwe bewaarnemer of faillissement van de bewaarnemer kan de eigenaar revindiceren.
De bewaargever heeft de verbintenis tot betaling van loon, indien bedongen (met name in het kader van ondernemingsrecht), en tot vergoeding van kosten die noodzakelijk waren voor het behoud van de zaak of ter vergoeding van schade die aan de zaak is toegebracht door een gebrek.
#### 2.1.3 Noodbewaargeving
Noodbewaargeving ontstaat uit een noodsituatie waarbij de bewaargever de zaak toevertrouwt aan de bewaarnemer omdat hij daartoe gedwongen wordt door de omstandigheden. De traditio is hier vaak geforceerd. Het bewijsrecht kan hier afwijken van de regels voor vrijwillige bewaargeving. De algemene regels van vrijwillige bewaargeving zijn van toepassing.
#### 2.1.4 Oneigenlijke bewaargeving
Oneigenlijke bewaargeving betreft vervangbare zaken, zoals geld. Hierbij is het gebruik van de zaak niet toegestaan en er wordt geen rente betaald zoals bij een lening. De teruggave geschiedt "ad nutum" (op eerste verzoek). Toepassingen hiervan zijn onder meer de rubriekrekening van een notaris of de derdenrekening van een advocaat.
#### 2.1.5 Sekwester
Een sekwester betreft de opdracht aan een derde om een betwiste zaak te bewaren en te bewaken. Dit kan bedongen, gerechtelijk of wettelijk zijn. De sekwester moet het goed teruggeven zodra de betwisting is opgelost.
##### 2.1.5.1 Bedongen sekwester
Bij een bedongen sekwester komen twee of meer personen overeen een betwiste zaak toe te vertrouwen aan een derde. Dit kan betrekking hebben op roerende of onroerende goederen. De sekwester kan kosteloos zijn, maar vaak wordt er een vergoeding bedongen. Het sekwester eindigt met de oplossing van de betwisting, de terugvordering door alle bewaargevers, of wanneer de sekwester de opdracht niet meer kan vervullen.
##### 2.1.5.2 Gerechtelijk sekwester
Een gerechtelijk sekwester wordt door de rechter bevolen als een bewarende maatregel, bijvoorbeeld bij erfdisputen of wanneer beslag wordt gelegd op goederen in afwachting van een gerechtelijke procedure. De bevoegdheden van de sekwester worden bepaald in het vonnis en zijn meestal beperkt tot daden van beheer, uitzonderlijk kunnen daden van beschikking toegestaan worden. De sekwester heeft een inspanningsverbintenis. Het sekwester eindigt met het eindvonnis dat de betwisting beslecht, of wanneer alle belanghebbenden instemmen met de beëindiging (en dit ter kennis wordt gebracht aan de rechter). Bij opheffing van beslag vervalt het sekwester automatisch.
##### 2.1.5.3 Wettelijk sekwester
Wettelijk sekwester ontstaat in geval van schuldeisersverzuim. Indien een schuldenaar verplicht is iets af te geven of een werk te verrichten, en de schuldeiser neemt dit niet in ontvangst, kan de schuldenaar na ingebrekestelling van de schuldeiser en het verstrijken van een redelijke termijn het voorwerp in bewaring geven bij een professionele sekwester. Indien dit onmogelijk of te duur is, kan de rechter openbare of onderhandse verkoop toelaten. De opbrengst, na aftrek van kosten, wordt geconsigneerd bij de Deposito- en Consignatiekas. Deze inbewaringgeving en consignatie bevrijden de schuldenaar vanaf de kennisgeving ervan aan de schuldeiser.
### 2.2 Hotelbewaargeving
Hotelbewaargeving is een specifieke vorm van bewaargeving die voortvloeit uit de noodzaak. De wetgeving hieromtrent is de omzetting van een internationaal verdrag uit 1962, wat toeristen bescherming biedt bij diefstal of beschadiging van hun waardevolle goederen in een hotel.
#### 2.2.1 Aansprakelijkheid van de hotelhouder
De hotelhouder geniet een beperkte aansprakelijkheid. De aansprakelijkheid is in principe beperkt tot 100 maal de dagprijs van de logies per schadegeval.
Er geldt echter een **onbeperkte aansprakelijkheid** in twee specifieke situaties:
1. Wanneer de gast de hotelhouder heeft verzocht de goederen in bewaring te nemen, en de hotelhouder dit heeft geweigerd, waarna de goederen gestolen raken.
2. Wanneer de hotelhouder nalatig is geweest.
#### 2.2.2 Dwingend recht
De bepalingen inzake hotelbewaargeving zijn van dwingend recht. Dit betekent dat hotelhouders hun aansprakelijkheid niet kunnen omzeilen door middel van bevrijdingsbedingen.
> **Tip:** Voor toeristen is het cruciaal om te weten dat ze beschermd zijn onder deze regels, vooral wanneer ze waardevolle spullen meenemen naar een hotel. Bewaar eventuele waardevolle spullen in de hotelkluis indien deze beschikbaar is en vraag indien nodig om specifieke bewaring.
> **Voorbeeld:** Als een hotelgast zijn laptop meeneemt naar de kamer en deze wordt gestolen uit de kamer, is de hotelhouder aansprakelijk tot een bepaald maximum. Als de gast echter zijn juwelen aan de receptie heeft toevertrouwd ter bewaring en de hotelhouder weigert dit, waarna de juwelen verdwijnen, dan is de aansprakelijkheid van de hotelhouder onbeperkt.
---
# oneigenlijke bewaargeving en sekwester
Hieronder volgt een gedetailleerde samenvatting van "oneigenlijke bewaargeving en sekwester", bedoeld als een examengericht studieonderdeel.
## 3. Oneigenlijke bewaargeving en sekwester
Dit onderwerp behandelt de juridische concepten van oneigenlijke bewaargeving voor vervangbare zaken en de diverse vormen van sekwester, inclusief hun specifieke toepassingen en procedures.
### 3.1 Oneigenlijke bewaargeving
Oneigenlijke bewaargeving vindt plaats wanneer het gaat om vervangbare zaken, met name geld. Het onderscheid met een reguliere lening ligt in het feit dat bij oneigenlijke bewaargeving geen rente verschuldigd is, en de teruggave "ad nutum" (op eerste verzoek) geschiedt. Het verbod op gebruik van de zaak blijft van kracht.
Typische toepassingen van oneigenlijke bewaargeving zijn:
* **Rubriekrekening bij een notaris**: Notarissen houden geld aan op derdenrekeningen voor cliënten, waarbij het gaat om vervangbare gelden die niet voor eigen gebruik bestemd zijn.
* **Derdenrekening van een advocaat**: Advocaat-mediators en bemiddelaars houden vaak gelden aan op een derdenrekening ten behoeve van partijen in een geschil.
### 3.2 Sekwester
Sekwester is een vorm van bewaargeving waarbij een betwiste zaak in handen wordt gegeven van een derde (de sekwester) om deze te bewaren en te bewaken, en na beëindiging van de betwisting terug te geven aan de rechthebbende. Dit kan voortkomen uit een contractuele overeenkomst (bedongen sekwester) of een gerechtelijk bevel (gerechtelijk sekwester). Ook is er een wettelijke vorm van sekwester voorzien.
#### 3.2.1 Bedongen sekwester
Bij een bedongen sekwester komen twee of meer partijen contractueel overeen om een betwiste zaak toe te vertrouwen aan een derde. Dit kan zowel betrekking hebben op roerende als onroerende goederen. De sekwester kan kosteloos optreden (vergelijkbaar met een vriendendienst), maar vaker zal er een vergoeding voor de diensten worden afgesproken.
Het bedongen sekwester eindigt wanneer:
* De betwisting is opgelost.
* De zaak wordt teruggevorderd door alle oorspronkelijke bewaargevers.
* De sekwester de opdracht niet langer kan vervullen.
> **Tip:** Beschouw een bedongen sekwester als een contractuele regeling om een goed te beschermen waarover onenigheid bestaat, totdat de kwestie is opgelost.
#### 3.2.2 Gerechtelijk sekwester
Een gerechtelijk sekwester wordt door een rechter bevolen als een bewarende maatregel. Dit gebeurt vaak in situaties waar een geschil bestaat over een goed, zoals bij erfenissen waar partijen niet tot een verdeling kunnen komen, of bij goederen die onder beslag zijn gelegd in afwachting van een gerechtelijke procedure. Het doel is te voorkomen dat het goed verkommerd of verloren gaat.
* **Bevoegdheden**: De bevoegdheden van de gerechtelijke sekwester worden vastgelegd in het vonnis en zijn meestal beperkt tot daden van beheer. In uitzonderlijke gevallen kan de rechter verder reikende bevoegdheden verlenen, inclusief daden van beschikking.
* **Verplichting**: De sekwester heeft een inspanningsverbintenis; hij moet zijn opdracht naar beste vermogen uitvoeren.
* **Einde**: Het gerechtelijk sekwester eindigt wanneer de betwisting door een vonnis is beslecht, of wanneer alle belanghebbenden ermee instemmen het op te heffen (wat gemeld moet worden aan de rechter). Indien het een inbeslaggenomen goed betreft, vervalt het sekwester automatisch als het beslag wordt opgeheven.
> **Voorbeeld:** Bij een langdurige juridische procedure over de eigendom van een kunstverzameling kan een rechter een deskundige aanstellen als gerechtelijk sekwester om de collectie te bewaren en te beheren totdat de uitspraak definitief is.
#### 3.2.3 Wettelijk sekwester
De wettelijke vorm van sekwester, relatief nieuw, is bedoeld om schuldeisersverzuim op te vangen. Wanneer een schuldenaar een prestatie moet leveren (het afgeven van een zaak of het uitvoeren van een werk), maar de schuldeiser weigert de prestatie in ontvangst te nemen, kan de schuldenaar na ingebrekestelling van de schuldeiser en het verstrijken van een redelijke termijn, het voorwerp van de prestatie in bewaring geven bij een professionele sekwester (bijvoorbeeld een notaris of een gespecialiseerde bewaarplaats).
Indien inbewarengestelling onmogelijk of te kostbaar is, kan de schuldenaar de rechter verzoeken om toestemming voor een openbare of onderhandse verkoop van het voorwerp. De opbrengst, na aftrek van de verkoopkosten, wordt dan geconsigneerd bij de Deposito- en Consignatiekas. Zowel de inbewarengestelling als de consignatie bevrijden de schuldenaar vanaf het moment dat de schuldeiser hiervan kennis heeft gekregen.
> **Voorbeeld:** Een aannemer moet een gebouwd huis opleveren aan een klant. De klant weigert echter de sleutels in ontvangst te nemen vanwege vermeende gebreken. Na een ingebrekestelling kan de aannemer het huis virtueel "in bewaring geven" via een notariële akte (en zo de risico's voor de klant creëren) of, indien mogelijk, het pand ter beschikking stellen van een bewaarder, om zo verdere aansprakelijkheid te vermijden.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Bewaargeving | Een contract waarbij een persoon (bewaargever) een roerend goed aan een andere persoon (bewaarnemer) toevertrouwt met de opdracht dit te bewaren en op eerste verzoek in natura terug te geven. |
| Roerend goed | Een lichamelijk goed dat verplaatsbaar is, in tegenstelling tot onroerende goederen. |
| Traditio | De feitelijke overhandiging van de zaak, naast de wilsovereenstemming, als essentieel bestanddeel van het bewaargevingcontract. |
| Vrijwillige bewaargeving | Een vorm van bewaargeving die voortkomt uit de vrije wil van de partijen, geregeld in artikel 1921 oud BW. |
| Middelenverbintenis | Een verbintenis waarbij de schuldenaar gehouden is de nodige middelen aan te wenden om een bepaald resultaat te bereiken, zonder een garantie op het slagen van het resultaat zelf. De bewaarnemer moet dezelfde zorg betrachten als voor eigen zaken. |
| Resultaatsverbintenis | Een verbintenis waarbij de schuldenaar gehouden is een bepaald resultaat te bereiken. Bij teruggave van de zaak in bewaargeving is dit een resultaatsverbintenis. |
| Hotelbewaargeving | Een specifieke vorm van bewaargeving die van toepassing is in hotels, geregeld door de Wet van 4 juli 1972, die de aansprakelijkheid van de hotelhouder beperkt maar ook uitzonderingen kent. |
| Oneigenlijke bewaargeving | Een vorm van bewaargeving die betrekking heeft op vervangbare zaken, zoals geld, waarbij de bewaarnemer het recht heeft om de zaken te gebruiken en te vervangen door zaken van gelijke soort en hoeveelheid. |
| Sekwester | Een bewaargeving van betwiste zaken, waarbij een goed wordt toevertrouwd aan een derde (de sekwester) die het moet bewaren en bewaken totdat de betwisting is opgelost. |
| Bedongen sekwester | Een contractuele vorm van sekwester waarbij twee of meer partijen overeenkomen een betwiste zaak aan een derde toe te vertrouwen. |
| Gerechtelijk sekwester | Een sekwester dat door een rechter wordt bevolen als een bewarende maatregel, vaak bij erfenisgeschillen of in beslagprocedures. |
| Wettelijk sekwester | Een vorm van sekwester die kan ontstaan uit schuldeisersverzuim, waarbij de schuldenaar het voorwerp in bewaring kan geven bij een professionele sekwester of kan laten verkopen. |
| Schuldeisersverzuim | Situatie waarin de schuldeiser weigert de verschuldigde prestatie van de schuldenaar te ontvangen. |
| Dwingend recht | Regels van recht waarvan partijen niet mogen afwijken, zelfs niet bij overeenkomst. |
Cover
14.pdf
Summary
# Natuurlijke personen: staat en bestaan
Dit onderwerp behandelt de juridische status van natuurlijke personen, van hun ontstaan tot hun einde, en de factoren die hun rechtspositie bepalen [1](#page=1).
### 1.1 Staat van een persoon
De staat van een persoon omvat de verschillende hoedanigheden die zijn rechtstoestand bepalen. Deze hoedanigheden leiden tot indeling in categorieën, zoals minderjarig, Belg, of ongehuwd, welke de rechtsbekwaamheid en handelingsbekwaamheid van de persoon omschrijven. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de staat van de persoon in de natie en de staat van de persoon in de familie [1](#page=1).
#### 1.1.1 Staat in de natie
De staat van de persoon in de natie bepaalt de algemene rechtspositie in de macroscopische sfeer van de natie. Dit omvat factoren zoals nationaliteit, woonplaats en handelingsbekwaamheid [1](#page=1).
#### 1.1.2 Staat in de familie
De staat van de persoon in de familie duidt de rechtstoestand aan in relatie tot zijn familie. Dit omvat zaken als afstamming en huwelijk [1](#page=1).
#### 1.1.3 Evolutie en belang van de staat
Iedereen verkrijgt een staat vanaf de geboorte, bestaande uit nationaliteit, familierelatie, rechtsbekwaamheid en handelingsonbekwaamheid. Deze staat kan gedurende het leven veranderen door bijvoorbeeld huwelijk, scheiding, verandering van nationaliteit of woonplaats, adoptie, of het bereiken van achttienjarige leeftijd, waardoor men handelingsbekwaam wordt. Het is essentieel om op de hoogte te zijn van de staat van personen waarmee rechtsbetrekkingen worden aangegaan, bijvoorbeeld om te weten of iemand bekwaam is een overeenkomst te sluiten (handelingsbekwaamheid), waar deze geldig gedagvaard kan worden (woonplaats), wie de erfgenamen zijn (familierelatie), of of iemand benoemd kan worden tot ambtenaar (nationaliteit). Publiciteit via akten, registers en de databank van de burgerlijke stand informeert burgers hierover [1](#page=1).
### 1.2 Bestaan van personen
Het bestaan van een natuurlijk persoon begint in principe bij de geboorte [1](#page=1).
#### 1.2.1 Begin van bestaan
Soms wordt de ongeboren vrucht reeds als persoon beschouwd, mits het kind levend en levensvatbaar ter wereld komt en het belang van de toekomstige persoon dit vereist. Indien het kind niet levend en levensvatbaar geboren wordt, is er nooit sprake geweest van een persoon [1](#page=1).
> **Voorbeeld:** Een kind dat reeds verwekt is maar nog niet geboren bij het overlijden van de erflater, wordt als erfgenaam beschouwd (artikel 725 Burgerlijk Wetboek). Ook kan een kind al vóór de geboorte erkend worden (artikel 328 Burgerlijk Wetboek) [1](#page=1).
#### 1.2.2 Einde van bestaan
Het bestaan van een natuurlijk persoon eindigt bij lichamelijke dood. In bepaalde gevallen kan een overledene nog als persoon worden beschouwd indien dit in het belang is van derden, zoals familieleden, erfgenamen of schuldeisers [1](#page=1) [2](#page=2).
> **Voorbeeld:** Een persoon kan nog na zijn dood erkend worden als hij zelf afstammelingen heeft (artikel 328 Burgerlijk Wetboek). Een handelaar kan tot zes maanden na zijn dood failliet verklaard worden in het belang van zijn schuldeisers (artikel XX.99 Wetboek Economisch Recht) [2](#page=2).
#### 1.2.3 Afwezigheidsprocedure
Wanneer het onzeker is of een natuurlijk persoon nog leeft, zoals een niet-teruggekeerde soldaat uit de oorlog, valt zijn nalatenschap niet open en blijven zijn goederen onbeheerd. In dergelijke gevallen bestaat er een bijzondere wettelijke procedure inzake afwezigheid. Belanghebbenden kunnen zich tot de rechtbank wenden om op korte termijn het beheer van het vermogen van de 'afwezige' te regelen en op langere termijn het in bezit te krijgen (zie artikelen 112-143 Burgerlijk Wetboek) [2](#page=2).
### 1.3 Bekwaamheid
Bekwaamheid is de geschiktheid om subjectieve rechten uit te oefenen. Er dient onderscheid gemaakt te worden tussen rechtsbekwaamheid (genotsbekwaamheid) en handelingsbekwaamheid [2](#page=2).
#### 1.3.1 Rechtsbekwaamheid (genotsbekwaamheid)
Rechtsbekwaamheid is de geschiktheid om drager te zijn van subjectieve rechten, wat de geschiktheid inhoudt om die rechten te genieten. In principe is iedereen volledig rechtsbekwaam, wat betekent dat hij drager kan zijn van elk willekeurig recht en elke willekeurige plicht. Uitzonderingen hierop zijn nooit algemeen, maar steeds specifiek voor een bepaald recht [2](#page=2).
#### 1.3.2 Handelingsbekwaamheid
Handelingsbekwaamheid is de geschiktheid om de rechten en plichten waar men drager van is, zelfstandig uit te oefenen, zonder tussenkomst van derden. Voor het stellen van elke rechtshandeling dient men handelingsbekwaam te zijn. Dit geldt voor daden van beschikking (zoals verkoop of schenking), daden van beheer (zoals verhuur of het voeren van een procedure), en zelfs voor loutere daden van behoud (zoals verzet aantekenen tegen een verstekvonnis of dringende herstellingen laten uitvoeren) [2](#page=2).
> **Tip:** Handelingsbekwaamheid impliceert rechtsbekwaamheid, maar niet omgekeerd [2](#page=2).
#### 1.3.3 Relatie tussen rechts- en handelingsbekwaamheid
Sommige personen zijn weliswaar rechtsbekwaam, maar niet in staat om hun rechten zelfstandig naar behoren uit te oefenen, zoals minderjarigen of geesteszieken. Om deze personen te beschermen, beschouwt de wet hen geheel of gedeeltelijk handelingsonbekwaam, of biedt zij de mogelijkheid om hen door een rechter handelingsonbekwaam te laten verklaren. In principe is iedereen handelingsbekwaam; alleen de wet kan hier uitzonderingen op voorzien [2](#page=2).
---
# Bekwaamheid en beschermingsstatuten
Dit deel van het burgerlijk recht behandelt het concept van rechtsbekwaamheid en handelingsbekwaamheid, de juridische mechanismen om handelingsonbekwaamheid op te vangen, en specifieke beschermingsstatuten voor minderjarigen en beschermde meerderjarigen [2](#page=2) [3](#page=3) [7](#page=7).
### 2.1 Bekwaamheid: basisbegrippen en -regels
#### 2.1.1 Rechtsbekwaamheid of genotsbekwaamheid
Rechtsbekwaamheid, ook wel genotsbekwaamheid genoemd, is de geschiktheid om drager te zijn van subjectieve rechten en deze rechten te genieten. In principe is iedereen volledig rechtsbekwaam, wat betekent dat zij drager kunnen zijn van elk recht en elke plicht. Uitzonderingen op deze regel zijn altijd specifiek en niet algemeen van aard [2](#page=2).
#### 2.1.2 Handelingsbekwaamheid
Handelingsbekwaamheid is de geschiktheid om de rechten en plichten waar men drager van is zelfstandig uit te oefenen, zonder tussenkomst van derden. Voor elke rechtshandeling, inclusief daden van beschikking (zoals verkoop of schenking), daden van beheer (zoals verhuur) en zelfs loutere daden van behoud (zoals dringende herstellingen), is handelingsbekwaamheid vereist [2](#page=2).
Handelingsbekwaamheid impliceert rechtsbekwaamheid, maar het omgekeerde is niet altijd waar. Personen kunnen rechtsbekwaam zijn, maar niet in staat hun rechten zelfstandig uit te oefenen (zoals minderjarigen of geesteszieken). Om deze personen te beschermen, worden zij (geheel of gedeeltelijk) handelingsonbekwaam beschouwd of kunnen zij gerechtelijk handelingsonbekwaam worden verklaard. In principe is iedereen handelingsbekwaam, tenzij de wet anders bepaalt, en aan een onbekwaamverklaring gaat meestal een gerechtelijke procedure vooraf. Wettelijke uitzonderingen op de handelingsbekwaamheid moeten beperkend worden geïnterpreteerd [2](#page=2) [3](#page=3).
#### 2.1.3 Juridische mechanismen om handelingsonbekwaamheid op te vangen
Handelingsonbekwaamheid mag er niet toe leiden dat een wilsonbekwame persoon de facto van zijn rechten wordt beroofd. Er zijn juridische mechanismen ontwikkeld om de rechten van handelingsonbekwamen toch te kunnen uitoefenen [3](#page=3):
1. **Vertegenwoordiging:** Volledig handelingsonbekwamen worden vertegenwoordigd. Een derde (bv. een voogd) treedt voor hen op en stelt zelfstandig rechtshandelingen die de onbekwame binden. Minderjarigen worden vertegenwoordigd door hun ouders of voogd [3](#page=3).
2. **Bijstand:** Personen aan wie de rechter een zekere, maar onvoldoende bekwaamheid toekent om alleen op te treden, worden bijgestaan. Zij treden zelf op, maar in aanwezigheid en met toestemming van de bijstandverlener. Voorbeelden hiervan zijn ontvoogde minderjarigen die bijgestaan worden door een curator, of verkwisters en zwakzinnigen die bijgestaan worden door een bewindvoerder. Wie bijstand krijgt, is slechts gedeeltelijk handelingsonbekwaam [3](#page=3).
3. **Machtiging:** Om een persoon die in principe volledig rechtsbekwaam is, voor specifieke rechtshandelingen een beperkte onbekwaamheid op te leggen, kan worden geëist dat een andere persoon of instantie vooraf een machtiging verleent [3](#page=3).
4. **Homologatie:** Dit beoogt een controle achteraf op een reeds gestelde rechtshandeling door een bevoegde instantie die deze bekrachtigt. Een voorbeeld is de homologatie door de vrederechter van de aanwijzing van een voogd van een minderjarige [3](#page=3).
#### 2.1.4 Beschermingsstatuten voor handelingsonbekwamen
##### 2.1.4.1 Minderjarigen
Alle personen die de volle leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt, worden in principe als minderjarig en dus handelingsonbekwaam beschouwd. Deze handelingsonbekwaamheid is echter niet absoluut en kent tal van uitzonderingen [4](#page=4).
###### A. Vertegenwoordiging door ouders of voogd
Minderjarigen zijn in principe onbekwaam om zelf rechtshandelingen te stellen of verbintenissen aan te gaan. Zij worden vertegenwoordigd door degenen die het ouderlijk gezag uitoefenen. Als beide ouders leven, vertegenwoordigen zij de minderjarige. Zijn beiden overleden, dan wordt de minderjarige vertegenwoordigd door een voogd. Gehuwde en in de regel ook feitelijk of gerechtelijk gescheiden ouders oefenen het gezag en beheer over de goederen gezamenlijk uit. De voogd kan aansprakelijk zijn voor fouten in zijn bestuur. Conflicten worden opgelost door de vrederechter. Een minderjarige van twaalf jaar kan zich wenden tot de procureur des Konings [4](#page=4).
###### A.1 Uitzonderingen op de handelingsonbekwaamheid van minderjarigen
De principele handelingsonbekwaamheid van minderjarigen wordt genuanceerd door wettelijke uitzonderingen en door rechtspraak aanvaarde uitzonderingen. Ook de sanctieregeling is soepel [5](#page=5).
###### A.1.1 Wettelijke uitzonderingen
De wet verklaart minderjarigen, vanaf een bepaalde leeftijd, handelingsbekwaam voor specifieke rechtshandelingen:
1. De erkenning van een kind (art. 328 BW) [5](#page=5).
2. Verzet tegen orgaantransplantatie na overlijden, zodra ze hun wil kunnen uiten (art. 10, §2, tweede lid orgaantransplantatiewet) [5](#page=5).
3. Verzoek tot ontheffing van de leeftijdsvereiste om te huwen (art. 145 BW) [5](#page=5).
4. Toestemmen om erkend te worden, vanaf twaalf jaar (art. 329bis, §2, tweede en derde lid BW) [5](#page=5).
5. Toestemmen in adoptie, vanaf twaalf jaar (art. 348-1, eerste lid BW) [5](#page=5).
6. Openen van een spaarboekje, vanaf twaalf jaar (wet 4 juli 1985) [5](#page=5).
7. Opnemen van geld van een spaarboekje (maximaal 125 euro per maand), vanaf zestien jaar (wet 4 juli 1985) [5](#page=5).
8. Opstellen van een testament, vanaf zestien jaar, over maximaal de helft van het beschikbaar deel van hun vermogen (art. 4.138 BW) [5](#page=5).
9. Sluiten van een arbeidsovereenkomst, vanaf vijftien/zestien jaar (art. 43 wet Arbeidsovereenkomsten) [5](#page=5).
10. Keuze voor euthanasie, indien de minderjarige voldoende oordeelsbekwaam is en zich in een uitzichtloze toestand met ondraaglijk lijden bevindt (wet van 28 februari 2014) [5](#page=5).
In al deze gevallen zijn minderjarigen handelingsbekwaam en kunnen de rechtshandelingen rechtsgeldig worden gesteld [5](#page=5).
###### A.1.2 Uitzonderingen aanvaard in de rechtspraak
De rechtspraak aanvaardt volgende uitzonderingen op de handelingsonbekwaamheid van minderjarigen:
1. **Stilzwijgend mandaat voor dagelijkse handelingen:** Minderjarigen hebben een stilzwijgend mandaat van hun wettelijke vertegenwoordigers voor dagelijkse handelingen zoals de aankoop van kledij, voedsel, boeken, etc [6](#page=6).
2. **Persoonlijke handelingsbekwaamheid voor bewarende patrimoniale handelingen:** Minderjarigen worden geacht bekwaam te zijn voor het stuiten van een verjaring, het vernieuwen van een hypothecaire inschrijving, het sluiten van een verzekeringscontract voor hun beroepsactiviteit, en het indienen van een verzoek tot verzegeling [6](#page=6).
3. **Handelingsbekwaamheid met betrekking tot ouderschap:** Minderjarigen zijn bekwaam voor de meeste rechtshandelingen die verband houden met hun ouderschap, zoals het uitoefenen van ouderlijk gezag of geboorteaangifte [6](#page=6).
###### A.2 Soepele sanctieregeling
Handelingen verricht door een minderjarige die hij niet (alleen) mocht verrichten, zijn niet nietig, ofwel omdat er geen wettelijke of jurisprudentiële uitzondering bestaat, ofwel omdat de sanctie relatief is en enkel door de vertegenwoordigers van de minderjarige kan worden ingeroepen [5](#page=5) [6](#page=6).
Drie situaties moeten worden onderscheiden:
1. **Handelingen waarvoor een wettelijke of jurisprudentiële uitzondering bestaat:** Hier is geen sprake van nietigheid omdat de minderjarige handelingsbekwaam wordt geacht [6](#page=6).
2. **Daden van genot, beheer of behoud:** Hier geldt een ‘facultatieve’ nietigheid. De rechter moet beoordelen of de minderjarige over voldoende onderscheidingsvermogen beschikte. Beschikte de minderjarige niet over voldoende onderscheidingsvermogen, dan spreekt de rechter de nietigheid verplicht uit. Had de minderjarige wel het nodige onderscheidingsvermogen, dan is nietigheid enkel mogelijk indien de minderjarige erdoor werd benadeeld (interne of externe benadeling) [6](#page=6).
3. **Handelingen die zelfs de ouders/voogd niet zonder machtiging konden stellen:** Deze handelingen zijn verplicht nietig te verklaren. Dit geldt onder meer voor de koop/verkoop van onroerende goederen, huur/verhuur voor meer dan negen jaar, het aangaan van leningen, en het aanvaarden of verwerpen van een erfenis [6](#page=6).
#### 2.1.5 Beschermde meerderjarigen
Niet alle meerderjarigen zijn in staat hun eigen zaken behoorlijk te beheren. Sinds 1 juni 2014 is er nog één enkel beschermingsstatuut van kracht: het **bewind**. Andere vroegere statuten, zoals gerechtelijke onbekwaamverklaring, werden afgeschaft. 'Verkwisting' blijft wel een grond voor beschermingsmaatregelen [7](#page=7).
Het uitgangspunt van het bewind is dat handelingsbekwaamheid de regel is en onbekwaamheid de uitzondering. Men streeft ernaar de autonomie van de beschermde persoon zoveel mogelijk te behouden en te stimuleren. Gedeeltelijke onbekwaamheid heeft de voorkeur boven volledige onbekwaamheid, en beperkte onbekwaamheid boven algemene onbekwaamheid [7](#page=7).
##### B.1 Toepassingsgebied van het bewind
Het bewind kan worden uitgesproken in twee situaties:
1. **Onmogelijkheid om belangen waar te nemen wegens gezondheidstoestand:** Dit geldt voor personen die door hun gezondheidstoestand (bv. mentale handicap, dementie, manische depressie) hun belangen niet kunnen waarnemen. Dit geldt in principe voor meerderjarigen, maar kan reeds vanaf zeventien jaar worden aangevraagd indien verbetering niet meer verwacht wordt [7](#page=7) [8](#page=8).
2. **Staat van verkwisting:** Wanneer een meerderjarige zich in een staat van verkwisting bevindt, wat wordt beschouwd als een ondoelmatig wanbeheer waardoor iemand zijn vermogen verspilt [8](#page=8).
In beide gevallen wordt een **bewindvoerder** aangesteld die de beschermde persoon bijstaat of vertegenwoordigt [8](#page=8).
##### B.2 (On)bekwaamheid van de beschermde persoon
Bij de beoordeling van de onbekwaamheid wordt rekening gehouden met de reële toestand, de psychosociale dimensie en het sociale netwerk van de beschermde persoon. De beschermde persoon moet zoveel mogelijk zelf kunnen beslissen en de bewindvoerder moet met diens wensen rekening houden. Maatregelen kunnen betrekking hebben op de goederen en/of de persoon. De beschermde persoon blijft bekwaam om te handelen, tenzij de vrederechter hem uitdrukkelijk voor specifieke handelingen onbekwaam verklaart. De vrederechter moet beslissen over de handelingsbekwaamheid voor belangrijke rechtshandelingen (bv. lenen, huwen, scheiden). Als de vrederechter geen specifieke beperking oplegt, geldt een regime van bijstand (geen vertegenwoordiging). De beschermde partij stelt de handelingen zelf, maar niet meer zelfstandig. Vertegenwoordiging door de bewindvoerder moet uitdrukkelijk worden bepaald [8](#page=8).
Ook voor hoogstpersoonlijke rechtshandelingen (zoals huwen of scheiden) kan de vrederechter een toestemming vragen om toch bekwaam verklaard te worden. Beschermingsmaatregelen zijn tijdelijk en moeten uiterlijk na twee jaar geëvalueerd worden [9](#page=9).
##### B.3 De bewindvoerder
De wet onderscheidt 'familiale' en 'professionele' bewindvoerders. Indien mogelijk, wordt een familiale bewindvoerder aangesteld. Er kan een bewindvoerder voor de goederen en/of een bewindvoerder voor de persoon worden aangesteld. De wet geeft de voorkeur aan één persoon voor beide functies. De bewindvoerder moet rekening houden met de mening van de beschermde persoon en diens vertrouwenspersoon [9](#page=9).
##### B.4 De vertrouwenspersoon
De vertrouwenspersoon staat tussen de beschermde persoon en de bewindvoerder(s)/vrederechter. Hij geniet het vertrouwen van de beschermde persoon en staat deze bij, zonder beslissingen te kunnen nemen. Hij vertolkt de mening van de beschermde persoon, kan informatie opvragen, bemiddelen bij conflicten en heeft een alarmbelfunctie [10](#page=10) [9](#page=9).
##### B.5 Volmachten aan lasthebbers
Minder validen kunnen een volmacht geven aan een lasthebber. Deze volmachten moeten worden opgesteld door een notaris of geregistreerd worden via de griffie van het vredegerecht. Ze worden bijgehouden in een centraal register [10](#page=10).
##### B.6 Nietigheid van handelingen gesteld door beschermde personen
Handelingen gesteld door een beschermd persoon in strijd met de genomen beschermingsmaatregelen zijn altijd nietig (verplichte nietigheid) wanneer ze de persoon betreffen. Handelingen met betrekking tot de goederen zijn in sommige gevallen verplicht nietig, in andere gevallen enkel bij benadeling (facultatieve nietigheid). De nietigheid kan enkel worden ingeroepen door de beschermde persoon of zijn bewindvoerder (relatieve nietigheid). Zelfs een handeling gesteld vóór de uitspraak van het bewind kan vernietigd worden indien de oorzaak van de beschermingsmaatregel al eerder bestond [10](#page=10).
#### 2.1.6 Bijzondere rechtsonbekwaamheden
Bepaalde personen hebben een zeer beperkte rechtsonbekwaamheid, wat betekent dat zij een welbepaald recht niet hebben en dus ook niet kunnen uitoefenen. Deze onbekwaamheid kan niet worden opgevangen via bijstand of machtiging [10](#page=10).
##### A. Wettelijke onbekwaamheden
Dit zijn onbekwaamheden die rechtstreeks uit de wet voortvloeien. Voorbeelden:
* Vreemdelingen genieten niet alle politieke rechten [11](#page=11).
* Artsen, apothekers en priesters mogen geen schenkingen of legaten aanvaarden van personen die zij hebben bijgestaan tijdens hun ziekte die tot overlijden leidde (art. 4.142 BW) [11](#page=11).
* Curatoren van gefailleerden mogen geen goederen uit de boedel van het faillissement kopen [11](#page=11).
* Rechters en parketmagistraten kunnen niet optreden in zaken waarbij ze persoonlijk betrokken zijn [11](#page=11).
* Voogden mogen de goederen van hun pupil niet kopen (art. 411 BW) [11](#page=11).
* Huwelijksverboden (bv. tussen broer en zus) [11](#page=11).
* Verkoop tussen echtgenoten is verboden (art. 1595, eerste lid BW) [11](#page=11).
##### B. Rechterlijke onbekwaamheden
Dit zijn onbekwaamheden die door de rechter worden opgelegd, meestal als sanctie. Voorbeelden:
* Sommige strafrechtelijk veroordeelden worden ontzet uit bepaalde politieke of burgerlijke rechten (art. 47 Sw.) [11](#page=11).
* Gefailleerden kunnen bij fraude of wanbeheer een verbod krijgen om een eigen onderneming uit te baten [11](#page=11).
* Ouders die kinderen blootstellen aan zware misdrijven of verwaarlozing, kunnen uit hun ouderlijk gezag worden ontzet [11](#page=11).
* Tijdelijke vervallenverklaring uit het recht tot sturen [11](#page=11).
---
# Identificatiegegevens van personen: naam, woonplaats en nationaliteit
Dit onderwerp behandelt de essentiële identificatiegegevens van natuurlijke personen, waaronder de juridische aspecten van naamgeving, de bepaling en het belang van woonplaats, en de verkrijging en het verlies van nationaliteit.
### 3.1 Naam
#### 3.1.1 Algemeen belang van naamgeving
In moderne samenlevingen, waar veel anonieme betrekkingen bestaan (handel met onbekenden, grote werkgevers, overheidsadministratie), is een formele regeling voor persoonsidentificatie noodzakelijk. De belangrijkste identificatiegegevens zijn de naam, de woonplaats en de nationaliteit. De naam is het woord of de woorden waarmee een persoon sociaal wordt onderscheiden. Juridisch gereguleerde namen (familienaam, voornaam, handelsnaam, schuilnaam) zijn essentieel voor maatschappelijke identificatie en administratie, waardoor de regeling ervan de openbare orde raakt. Contractuele afwijkingen van deze regelingen zijn absoluut nietig [11](#page=11).
#### 3.1.2 Soorten namen
##### 3.1.2.1 Familienaam
De familienaam onderscheidt families van elkaar. Een kind verkrijgt een familienaam die nauw verbonden is met de afstamming. Sinds 2014 kunnen ouders vrij de familienaam van hun kinderen bepalen: de naam van de vader, de naam van de moeder, of een samengestelde naam in zelfgekozen volgorde. Deze keuze is onherroepelijk en geldt voor alle kinderen die ze samen hebben. Bij onenigheid of afwezigheid van keuze krijgt het kind een dubbele naam, de naam van de moeder en vader, in alfabetische volgorde. Een gehuwde vrouw behoudt haar eigen familienaam, maar mag uit gewoonte de naam van haar echtgenoot gebruiken, behalve voor beroepsdoeleinden [12](#page=12).
##### 3.1.2.2 Voornaam
De voornaam onderscheidt personen binnen een familie. De voornaam wordt in de geboorteakte door de aangever gegeven. De keuze van de voornaam behoort toe aan beide ouders en is vrij, mits geen verwarring of schade wordt veroorzaakt aan het kind of derden [12](#page=12).
##### 3.1.2.3 Ondernemingsnaam
De ondernemingsnaam is de naam van een handelszaak of bedrijf. Deze naam wordt beschermd, en onrechtmatig gebruik ervan door derden is een daad van oneerlijke mededinging. De rechter kan het gebruik stoppen en schadevergoeding opleggen. In tegenstelling tot familie- en voornamen is het recht op de ondernemingsnaam een puur patrimoniaal recht dat vervreemd kan worden [12](#page=12).
#### 3.1.3 Naamsverbetering en naamsverandering
Het wijzigen of veranderen van naam mag niet op eigen initiatief gebeuren omdat het de openbare orde raakt [12](#page=12).
* **Naamsverbetering:** Dit betreft het corrigeren van fouten in een akte, zoals een onjuiste spelling. Dit kan via een eenvoudige procedure bij de familierechtbank. Sinds 2007 kunnen ambtenaren van de burgerlijke stand kleine fouten zonder rechterlijke tussenkomst verbeteren na advies van de procureur des Konings [12](#page=12) [13](#page=13).
* **Naamsverandering:** Een naamsverandering moet worden aangevraagd bij de minister van Justitie. De gevraagde naam mag geen verwarring of schade veroorzaken. Er moeten gegronde redenen zijn, zoals een belachelijke of onterende naam, of een andere genderidentiteit. Een voornaam kan gewijzigd worden indien dit geen ernstige nadelen veroorzaakt. Naamsverandering is een gunst en geen recht; weigering kan aangevochten worden bij de Raad van State. Een naamsverandering wordt vermeld in de rand van de geboorteakte [13](#page=13).
> **Tip:** Het onderscheid tussen naamsverbetering (recht, correctie van fouten) en naamsverandering (gunst, wijziging op aanvraag) is cruciaal.
### 3.2 Woonplaats
#### 3.2.1 Begrip en belang
De woonplaats (juridische domicilie) is de plaats waar een persoon zijn hoofdverblijf heeft en waar hij geacht wordt te verblijven om rechten uit te oefenen en verplichtingen na te komen. Dit verschilt van een feitelijke verblijfplaats. De woonplaats heeft belangrijke juridische gevolgen [13](#page=13):
* Schulden worden in de woonplaats van de schuldenaar betaald [13](#page=13).
* Akten (bv. deurwaardersexploten) moeten in de woonplaats van de persoon betekend worden indien dit niet aan de persoon zelf kan [13](#page=13).
* De woonplaats van de verweerder bepaalt vaak de territoriale bevoegdheid van de rechtbank [13](#page=13).
* De woonplaats van de overledene is de plaats waar de nalatenschap openvalt [13](#page=13).
* Huwelijken worden gesloten in de gemeente waar een van de echtgenoten woonplaats heeft [13](#page=13).
Het Gerechtelijk Wetboek (Ger.W.) geeft een formele invulling aan woonplaats: de plaats waar men is ingeschreven in de bevolkingsregisters en daar zijn hoofdverblijf heeft [13](#page=13).
#### 3.2.2 Keuze van de woonplaats
In principe mag iedereen vrij zijn hoofdverblijf bepalen en veranderen, wat samenhangt met het principe van persoonlijke vrijheid. Bij betwisting beslist de feitenrechter autonoom; het adres in het bevolkingsregister geldt als aanduiding, niet als volstrekt bewijs [13](#page=13) [14](#page=14).
#### 3.2.3 Bijzondere gevallen
##### 3.2.3.1 Wettelijke of verplichte woonplaats
Voor specifieke categorieën beperkt de wet de vrije keuze van woonplaats. Rechters en notarissen moeten hun woonplaats vestigen waar zij hun ambt uitoefenen. Niet-ontvoogde minderjarigen hebben hun woonplaats bij hun ouders; bij scheiding wonen zij bij één van hen [14](#page=14).
##### 3.2.3.2 Woonplaats ‘ad hoc’
Partijen kunnen in een overeenkomst bedingen dat voor de uitvoering van bepaalde verbintenissen een andere plaats dan hun werkelijke woonplaats als woonplaats geldt (ad hoc). Dit maakt rechtsgeldige betekeningen mogelijk voor die specifieke verbintenissen [14](#page=14).
##### 3.2.3.3 Echtelijke verblijfplaats
Dit is de plaats waar echtgenoten hun huwelijksplichten nakomen. Dit kan verschillen van hun individuele woonplaats. Echtgenoten bepalen dit in onderlinge overeenstemming; bij gebrek hieraan beslist de familierechtbank in het belang van het gezin [14](#page=14).
### 3.3 Nationaliteit
#### 3.3.1 Verkrijging van de Belgische nationaliteit
De verkrijging van de Belgische nationaliteit kan op twee manieren: via een gerechtelijke procedure (de regel) of via naturalisatie, wat een gunst is die het parlement kan toekennen. De rechterlijke procedure is de norm waaraan men rechten kan ontlenen [14](#page=14).
#### 3.3.2 Verlies van de Belgische nationaliteit
Men kan de Belgische nationaliteit verliezen door vrijwillige afstand, langdurig verblijf in het buitenland, of onder bepaalde voorwaarden via vervallenverklaring. Sinds 2008 verliest men de nationaliteit niet meer door de vrijwillige verkrijging van een vreemde nationaliteit. Vervallenverklaring is een straf voor ernstige tekortkomingen aan de plichten als Belgisch staatsburger en kan worden uitgesproken voor personen veroordeeld tot een vrijheidsstraf van minstens vijf jaar zonder uitstel voor ernstige misdrijven [14](#page=14) [15](#page=15).
### 3.4 Burgerlijke stand
#### 3.4.1 Begrip en belang
De burgerlijke stand verzorgt de publiciteit en het bewijs van bepaalde gegevens over het bestaan, de staat en bekwaamheid van personen. Dit is cruciaal voor het rechtsverkeer. Het omvat een gemeentelijke dienst onder leiding van de ambtenaar van burgerlijke stand [15](#page=15).
#### 3.4.2 Akten van burgerlijke stand
Deze akten worden opgesteld door de ambtenaar van burgerlijke stand om authentiek bewijs te dienen van rechtsfeiten (bv. geboorte, overlijden) of rechtshandelingen (bv. huwelijk, echtscheiding) die de staat en bekwaamheid van personen betreffen. Hun authentieke bewijskracht kan enkel via een procedure van valsheid in geschrifte worden aangevochten [15](#page=15).
Belangrijke akten zijn:
* Akten van geboorten [15](#page=15).
* Akten van huwelijk [15](#page=15).
* Akten van overlijden [15](#page=15).
* Akten van Belgische nationaliteit [15](#page=15).
#### 3.4.3 Publiciteit
Tot maart 2019 werden de akten gebundeld in registers; nu worden ze elektronisch opgemaakt in de Databank Akten Burgerlijke Stand (DABS). Oude akten worden gedigitaliseerd. Iedereen kan uittreksels van de akten vragen [15](#page=15).
---
# Rechtspersonen: soorten en gevolgen
Dit gedeelte introduceert het concept van rechtspersonen, onderscheidt publiekrechtelijke en privaatrechtelijke rechtspersonen, en verklaart de gevolgen van rechtspersoonlijkheid zoals staat, bekwaamheid en handelingsbevoegdheid via hun organen.
### 4.1 Het concept rechtspersoonlijkheid
Rechtspersoonlijkheid wordt toegekend aan groeperingen of vermogens om hen als een geïndividualiseerde entiteit in het rechtsverkeer te laten optreden. Dit erkent de groepering of het vermogen als een autonome entiteit, onderscheiden van haar leden, om zo gezamenlijke ondernemingen of doelstellingen efficiënt en duurzaam te organiseren. In sommige gevallen kan ook een deel van het vermogen van een individu gescheiden worden voor een gezamenlijke onderneming [17](#page=17).
Er zijn echter ook collectieve vermogens die geen rechtspersoonlijkheid bezitten, zoals het gemeenschappelijk vermogen tussen echtgenoten, een failliete boedel of een geldinzameling. Soms kent de wetgever een beperkte rechtspersoonlijkheid toe voor specifieke doeleinden, zoals vakverenigingen die collectieve arbeidsovereenkomsten kunnen sluiten [17](#page=17).
Traditioneel kent het Belgische recht een terughoudende houding ten opzichte van het toekennen van rechtspersoonlijkheid, wat blijkt uit het legaliteitsprincipe: rechtspersoonlijkheid kan enkel verkregen worden in wettelijk vastgelegde gevallen. Groeperingen zonder rechtspersoonlijkheid, zoals studentenverenigingen of sportclubs, kunnen geen rechtshandelingen stellen in hun eigen naam. Enkel de leden zelf kunnen dit doen, en blijven persoonlijk aansprakelijk voor verbintenissen die ze namens de vereniging aangingen. Zulke verenigingen kunnen ook geen procedures voeren voor een rechtbank [17](#page=17).
> **Tip:** Het legaliteitsprincipe benadrukt dat rechtspersoonlijkheid niet zomaar kan worden gecreëerd, maar specifiek door de wet moet worden voorzien.
#### 4.1.1 Soorten rechtspersonen
Naar Belgisch recht worden rechtspersonen onderverdeeld in publiekrechtelijke en privaatrechtelijke rechtspersonen [17](#page=17).
##### 4.1.1.1 Publiekrechtelijke rechtspersonen
Publiekrechtelijke rechtspersonen zijn overheidsorganen of instellingen die de overheid met een deel van het staatsgezag heeft bekleed. Ze worden onderverdeeld in [17](#page=17):
* **Territoriale publieke personen:** Deze oefenen openbaar gezag uit over het gehele grondgebied (de Staat zelf) of een deel ervan (gewesten, provincies, gemeenten) . Hun vermogen bestaat uit het openbaar domein (niet vatbaar voor private toe-eigening) en goederen uit het private domein. Het ondernemingsrecht is nooit van toepassing op deze personen [18](#page=18).
* **Openbare instellingen:** Hun bevoegdheid is niet territoriaal bepaald, maar gebaseerd op specialisatie volgens geleverde dienst van publiek belang. Voorbeelden zijn de RVA, de RSZ, OCMW's en publiekrechtelijke beroepscorporaties. Hoewel ze privaat kapitaal kunnen hebben, behouden ze hun publiekrechtelijk karakter. Ze hebben enige bestuurlijke autonomie en een eigen vermogen, maar staan onder toezicht van de overheid en het Rekenhof. Het ondernemingsrecht is van toepassing in de mate dat ze economische activiteiten ontwikkelen op een markt in concurrentie met anderen [18](#page=18).
##### 4.1.1.2 Privaatrechtelijke rechtspersonen
Privaatrechtelijke rechtspersonen zijn groeperingen of instellingen die ontstaan door privaat initiatief, geen openbaar gezag uitoefenen en niet onder rechtstreeks overheidstoezicht vallen. De belangrijkste wettelijke types zijn [18](#page=18):
* **Vennootschappen:** Deze hebben een economische activiteit tot doel, met de bedoeling winsten uit te keren aan de vennoten. Ze worden opgericht door een of meer personen die een inbreng doen. Door een aparte rechtspersoon op te richten, blijft het vermogen van de vennoten in principe buiten schot voor schuldeisers van de vennootschap, hoewel bestuurdersaansprakelijkheid dit soms kan doorbreken [18](#page=18).
Er zijn vijf erkende Belgische vennootschapsvormen met rechtspersoonlijkheid, plus drie Europese vormen [18](#page=18):
1. Naamloze vennootschap (NV) ] [18](#page=18).
2. Besloten vennootschap (BV) ] [18](#page=18).
3. Coöperatieve vennootschap (CV) ] [19](#page=19).
4. Vennootschap onder firma (VOF) ] [19](#page=19).
5. Commanditaire vennootschap (CommV) ] [19](#page=19).
6. Europese vennootschap (SE) ] [19](#page=19).
7. Europese coöperatieve vennootschap (SCE) ] [19](#page=19).
8. Europees economisch samenwerkingsverband (EESV) ] [19](#page=19).
De ‘maatschap’ wordt erkend als een vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid [19](#page=19).
* **Verenigingen:** Vroeger was men terughoudend met het verlenen van rechtspersoonlijkheid aan verenigingen. Sinds 2019 worden zowel verenigingen als vennootschappen geregeld door het Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen (WVV), en worden ze alle als ‘ondernemingen’ beschouwd. In elke ondernemingsrechtbank wordt een ‘vennootschapsregister’ en een ‘verenigingsregister’ bijgehouden. Alle types van onderneming kunnen failliet verklaard worden. Klassiek worden verenigingen onderscheiden van vennootschappen door de afwezigheid van winstoogmerk. Het nieuwe wetboek erkent de 'vereniging zonder winstoogmerk' (vzw) en de 'internationale vereniging zonder winstoogmerk' (IVZW) als verenigingen met rechtspersoonlijkheid [19](#page=19) [20](#page=20).
* **Vzw:** Moet minstens twee leden tellen [20](#page=20).
* **IVZW:** Moet minstens twee leden tellen en een doel van internationaal nut nastreven [20](#page=20).
* **Stichtingen:** Een stichting is een vermogen dat bestemd is voor de verwezenlijking van een bepaald belangeloos doel. Het is geen groepering van personen, maar een afgesplitst vermogen [20](#page=20).
De wetgeving erkent twee soorten stichtingen met rechtspersoonlijkheid:
* **Stichting van openbaar nut (SON):** Wordt bij Koninklijk Besluit erkend. Moet gericht zijn op een werk van wetenschappelijke, pedagogische, culturele, artistieke, levensbeschouwelijke, religieuze of filantropische aard, zoals de Koning Boudewijnstichting [20](#page=20).
* **Private stichting (PS):** De overige stichtingen. Kan bijvoorbeeld beogen een kunstverzameling samen te houden die anders versnipperd zou raken [20](#page=20).
Stichtingen worden opgericht bij authentieke akte. Private stichtingen verkrijgen rechtspersoonlijkheid vanaf de neerlegging van deze akte bij de ondernemingsrechtbank, terwijl dit bij stichtingen van openbaar nut vanaf de datum van het Koninklijk Besluit van erkenning is [20](#page=20).
#### 4.1.2 Gevolgen van de rechtspersoonlijkheid
Net zoals natuurlijke personen verwerven rechtspersonen een zekere staat en bekwaamheid [20](#page=20).
* **Staat:** Rechtspersonen bezitten een bepaalde staat in de natie; ze hebben een nationaliteit, een naam en een woonplaats [20](#page=20).
* **Rechtsbekwaamheid:** Er zijn verschillen met natuurlijke personen. Rechtspersonen genieten geen familierechten. OCMW's kunnen wel voogd zijn over kinderen die hen zijn toevertrouwd. Rechtspersonen bezitten evenmin politieke rechten. De rechtsbekwaamheid om titularis te zijn van vermogensrechten is voor rechtspersonen beperkt door het **principe van de specialiteit** . Dit houdt in dat rechtspersonen enkel de vermogensrechten genieten die noodzakelijk zijn voor de verwezenlijking van hun doel. Voor vzw's zijn er specifieke beperkingen voor het bezitten van onroerende goederen [20](#page=20).
* **Handelingsbekwaamheid:** Rechtspersonen oefenen hun rechten uit via hun **organen** . Dit zijn natuurlijke personen (zoals bestuurders of zaakvoerders) die zich binnen hun functie met de rechtspersoon zelf identificeren. Hun handelingen worden geacht de handelingen van de rechtspersoon zelf te zijn. Via de organen sluit de rechtspersoon overeenkomsten, maakt hij procedures aanhangig en verricht hij andere rechtshandelingen [21](#page=21).
> **Tip:** Het cruciale verschil tussen organen en vertegenwoordigers/aangestelden ligt in de identificatie met de rechtspersoon, wat gevolgen heeft voor de aansprakelijkheid.
* **Organen:** Hun foutief optreden wordt beschouwd als een fout van de rechtspersoon zelf [21](#page=21).
* **Vertegenwoordigers/aangestelden:** Zij zijn via een overeenkomst met de rechtspersoon belast met bepaalde verantwoordelijkheden, maar identificeren zich niet met de rechtspersoon. De rechtspersoon draagt hoogstens als werkgever een bepaalde aansprakelijkheid voor hun foutief optreden [21](#page=21).
Rechtspersonen kunnen ook strafrechtelijk verantwoordelijk gesteld worden [21](#page=21).
#### 4.1.3 Einde van de rechtspersoon
Rechtspersonen sterven niet en kunnen theoretisch eeuwig blijven bestaan [21](#page=21).
* **Publiekrechtelijke rechtspersonen:** Kunnen enkel aan hun einde komen door een wettelijke of grondwettelijke beslissing (bv. afschaffing van provincies) ] [21](#page=21).
* **Privaatrechtelijke rechtspersonen:** Kunnen aan hun einde komen door een vrijwillige ontbinding door de leden of een gedwongen ontbinding door de ondernemingsrechtbank. De vereffening van de rechtspersoon is wettelijk geregeld [21](#page=21).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Rechtssubject | Een entiteit die drager kan zijn van subjectieve rechten en plichten in het rechtsverkeer. Dit kan zowel een natuurlijk persoon als een rechtspersoon zijn. |
| Rechtsobject | Een object van rechten en plichten, waarop subjectieve rechten betrekking hebben, maar dat zelf geen drager is van rechten of plichten. |
| Natuurlijke persoon | Een mens van vlees en bloed, die vanaf de geboorte tot aan de dood juridisch bekwaam is om rechten te hebben en plichten te dragen. |
| Rechtspersoon | Een juridische constructie die in het rechtsverkeer wordt erkend als een zelfstandige entiteit, onderscheiden van de personen die haar vormen, en die rechten en plichten kan hebben. |
| Staat van een persoon | De juridische hoedanigheden en positie van een persoon die zijn rechtstoestand bepalen, onderverdeeld in staat in de natie (bv. nationaliteit, woonplaats) en staat in de familie (bv. afstamming, huwelijk). |
| Rechtsbekwaamheid (genotsbekwaamheid) | De geschiktheid van een persoon om drager te zijn van subjectieve rechten en plichten, en deze te genieten. In principe is iedereen volledig rechtsbekwaam. |
| Handelingsbekwaamheid | De geschiktheid van een persoon om de rechten en plichten waarvan hij drager is zelfstandig uit te oefenen, zonder tussenkomst van derden. |
| Ongeboren vrucht | Een concept dat soms juridisch wordt erkend als een persoon nog vóór de geboorte, mits het kind levend en levensvatbaar ter wereld komt, om zo bepaalde rechten te kunnen verkrijgen. |
| Afwezigheidsprocedure | Een wettelijke procedure die wordt ingesteld wanneer het niet zeker is of een natuurlijk persoon nog leeft, om het beheer van zijn vermogen te regelen en zo belangen van derden te beschermen. |
| Daden van beschikking | Rechtshandelingen die een directe invloed hebben op het vermogen, zoals de verkoop, schenking of vervreemding van goederen. |
| Daden van beheer | Rechtshandelingen die betrekking hebben op het beheer van vermogen, zoals het verhuren van onroerend goed of het voeren van een gerechtelijke procedure. |
| Daden van behoud | Rechtshandelingen die gericht zijn op het behoud van rechten of goederen, zoals het aantekenen van verzet tegen een vonnis. |
| Vertegenwoordiging | Een juridisch mechanisme waarbij een handelingsonbekwame persoon wordt vertegenwoordigd door een ander (bv. voogd), die namens de onbekwame rechtshandelingen stelt. |
| Bijstand | Een juridisch mechanisme waarbij een persoon die gedeeltelijk handelingsonbekwaam is, wordt bijgestaan door een ander, die met toestemming van de bijstandverlener rechtshandelingen stelt. |
| Machtiging | De vereiste instemming van een bevoegde persoon of instantie vóórdat een bepaalde rechtshandeling door een in principe handelingsbekwaam persoon kan worden gesteld, om zo een beperkte onbekwaamheid op te vangen. |
| Homologatie | De bekrachtiging van een reeds gestelde rechtshandeling door een daartoe bevoegde instantie, wat een controle achteraf inhoudt. |
| Beschermingsstatuut | Juridische regelingen die bedoeld zijn om personen die niet in staat zijn hun eigen belangen te behartigen, te beschermen en hun rechten te waarborgen. |
| Minderjarige | Een persoon die de volle leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt en in principe handelingsonbekwaam wordt geacht. |
| Ouderlijk gezag | Het geheel van rechten en plichten dat ouders hebben ten aanzien van hun minderjarige kinderen, inclusief het beheer van hun persoon en goederen. |
| Voogd | Een persoon die wordt aangewezen om de minderjarige, wiens ouders zijn overleden of het gezag niet meer uitoefenen, te vertegenwoordigen. |
| Curator | Een persoon die aangewezen wordt om ontvoogde minderjarigen bij te staan bij het stellen van rechtshandelingen. |
| Bewindvoerder | Een persoon die wordt aangesteld om de belangen van een beschermde meerderjarige te behartigen, zowel wat betreft goederen als de persoon, met taken van bijstand of vertegenwoordiging. |
| Verkwisting | Een juridische grond voor beschermingsmaatregelen, beschouwd als een ondoelmatig wanbeheer waardoor iemands vermogen verspild wordt. |
| Vertrouwenspersoon | Een persoon die het vertrouwen geniet van de beschermde persoon en deze bijstaat, zonder beslissingen te kunnen nemen, en als intermediair optreedt tussen de beschermde persoon, de bewindvoerder en de rechter. |
| Volmacht (lastgeving) | Een overeenkomst waarbij iemand een ander de bevoegdheid geeft om namens hem bepaalde rechtshandelingen te verrichten. |
| Burgerlijke stand | Een gemeentelijke dienst die instaat voor het opmaken en publiceren van akten betreffende belangrijke feiten en handelingen in het leven van personen, zoals geboorten, huwelijken en overlijdens. |
| Authentieke akte | Een akte die door een notaris of andere ambtenaar met openbare bevoegdheid is opgesteld en waarvan de echtheid en inhoud vaststaan. |
| Publieke domein | Goederen die toebehoren aan de staat of een publiekrechtelijke rechtspersoon en bestemd zijn voor openbaar gebruik of nut, en die niet vatbaar zijn voor private toe-eigening. |
| Privaat domein | Goederen die toebehoren aan een publiekrechtelijke rechtspersoon maar wel vatbaar zijn voor private toe-eigening, vergelijkbaar met goederen van een particuliere eigenaar. |
| Vennootschap | Een juridische entiteit opgericht door één of meer personen met het oog op het uitoefenen van een economische activiteit en het verdelen van winsten aan de vennoten. |
| Vereniging | Een groep personen die zich verenigen met een bepaald gemeenschappelijk doel, dat niet primair gericht is op winstuitkering aan de leden. |
| Stichting | Een juridische entiteit die een afgesplitst vermogen beheert ten behoeve van een bepaald belangeloos doel, zonder dat er sprake is van een groepering van personen. |
| Orgaan van een rechtspersoon | Een natuurlijk persoon die binnen de grenzen van zijn functie binnen de rechtspersoon handelt en wiens handelingen geacht worden de handelingen van de rechtspersoon zelf te zijn. |
| Aangestelde van een rechtspersoon | Een persoon die via een overeenkomst met de rechtspersoon belast is met bepaalde taken, maar zich niet identificeert met de rechtspersoon zelf, zoals een werknemer. |
| Naamsverbetering | Een juridische procedure om een foutieve vermelding van een naam in een akte te corrigeren. |
| Naamsverandering | Een aanvraag om de wettelijke naam van een persoon te wijzigen, die een gunst is en niet zomaar afgedwongen kan worden. |
| Woonplaats (domicilie) | De plaats waar een persoon zijn hoofdverblijf heeft en juridisch geacht wordt te verblijven voor de uitoefening van zijn rechten en plichten. |
| Nationaliteit | De juridische band die een persoon verbindt met een bepaalde staat, wat bepaalde rechten en plichten met zich meebrengt. |
| Echtscheiding | De juridische ontbinding van een huwelijk. |
| Faillissement | Een procedure die wordt ingesteld wanneer een persoon of onderneming niet meer kan voldoen aan zijn financiële verplichtingen. |
| Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen (WVV) | De Belgische wetgeving die de regels voor vennootschappen en verenigingen regelt. |
| Vereniging zonder winstoogmerk (vzw) | Een type vereniging dat geen winstoogmerk heeft en wordt geregeld door het WVV. |
| Stichting van openbaar nut (SON) | Een stichting die gericht is op verwezenlijking van een werk van algemeen nut, zoals wetenschappelijk of cultureel belang. |
| Privaat stichting (PS) | Een stichting die niet als zodanig is erkend bij koninklijk besluit, maar wel een afgesplitst vermogen beheert voor een bepaald doel. |
| Persoonlijke levenssfeer (privacy) | Het recht van een individu op bescherming van zijn persoonlijke gegevens en leven tegen ongeoorloofde inmenging en openbaarmaking. |
Cover
15.1.pdf
Summary
# De aard en definitie van verbintenissen
Dit onderwerp verkent de fundamentele definitie van een verbintenis, het onderscheid tussen vorderingsrechten en verbintenissen, en de rollen van de betrokken partijen zoals schuldeisers, schuldenaars en derden [1](#page=1).
### 1.1 Wat is een verbintenis?
Een verbintenis kan worden gedefinieerd als een rechtsband die één of meer personen verplicht om iets te geven, te doen of na te laten ten opzichte van één of meer andere personen. Het Burgerlijk Wetboek (BW) definieert een verbintenis momenteel als "een rechtsband op grond waarvan een schuldeiser van een schuldenaar, indien nodig in rechte, de uitvoering van een prestatie mag eisen" (art. 5.1 BW) [1](#page=1).
### 1.2 Vorderingsrechten versus verbintenissen
Het recht dat voortvloeit uit een verbintenis wordt een vorderingsrecht genoemd. De titularis van een vorderingsrecht heeft het recht op een prestatie (geven, doen of laten) van een of meerdere andere personen. Er is een wederkerigheid: aan een vorderingsrecht beantwoordt altijd een verbintenis, en omgekeerd [1](#page=1).
* **Vorderingsrecht**: Wordt ook vaak aangeduid als "schuldvordering" [1](#page=1).
* **Verbintenis**: Wordt ook vaak aangeduid als "schuld" [1](#page=1).
> **Tip:** Onthoud dat, hoewel een verbintenis kan betrekking hebben op het geven van een goed, het resulterende recht een zuiver vorderingsrecht blijft en geen zakelijk recht. Zolang het goed niet is overgedragen, heeft de schuldeiser geen onmiddellijke macht over het goed en geniet hij geen volgrecht of voorrangsrecht [1](#page=1).
### 1.3 Rollen van partijen in een verbintenis
In een juridische relatie met betrekking tot een prestatie zijn er twee hoofdcategorieën van personen:
* **Schuldeisers**: De personen die recht hebben op een prestatie van anderen [1](#page=1).
* **Schuldenaars**: De personen die de plicht hebben om een prestatie te leveren aan anderen [1](#page=1).
**Derden**: Personen die buiten de specifieke juridische relatie staan en dus noch schuldeiser, noch schuldenaar zijn in die relatie. Twee verschillende schuldeisers van dezelfde schuldenaar zijn derden ten opzichte van elkaars schuldvordering, zelfs als ze beiden door een verschillende rechtsband met dezelfde schuldenaar verbonden zijn [1](#page=1).
### 1.4 Kenmerken en ontstaanswijze van verbintenissen
In tegenstelling tot zakelijke rechten, waarvan het aantal vastligt, kunnen vorderingsrechten en dus ook verbintenissen in principe in een onbeperkte variëteit ontstaan en voorkomen. Om deze complexe materie systematisch te behandelen, wordt uitgegaan van de juridische ontstaanswijze, de zogenaamde bron van verbintenissen. De hoofdbronnen zijn de overeenkomst en de onrechtmatige daad. De behandeling van verbintenissen omvat ook hun tenietgaan en bijzondere overeenkomsten [1](#page=1).
---
# Soorten verbintenissen en hun kenmerken
Dit onderdeel verkent de diverse classificaties van verbintenissen en de specifieke kenmerken die hen definiëren [2](#page=2).
### 2.1 Voorwaardelijke verbintenissen
De uitvoering of het tenietgaan van verbintenissen kan afhankelijk gesteld worden van een voorwaarde, gedefinieerd als een toekomstige en onzekere gebeurtenis (art. 5.139 BW). Er zijn opschortende, ontbindende en potestatieve voorwaarden [2](#page=2).
#### 2.1.1 Opschortende voorwaarde
Bij een opschortende voorwaarde wordt de uitvoering van de verbintenis afhankelijk gesteld van een toekomstige en onzekere gebeurtenis, waardoor de verbintenis opeisbaar wordt bij vervulling [2](#page=2).
> **Example:** Een aannemingscontract wordt gesloten onder de opschortende voorwaarde dat de bouwheer een bouwvergunning verkrijgt. De verplichtingen uit het contract ontstaan pas na het verkrijgen van de vergunning. Als de vergunning niet wordt toegekend, vervalt de verbintenis definitief [2](#page=2).
#### 2.1.2 Ontbindende voorwaarde
Een ontbindende voorwaarde stelt de uitdoving van de verbintenis afhankelijk van een toekomstige en onzekere gebeurtenis. De vervulling hiervan leidt tot het verdwijnen van de verbintenis [2](#page=2).
> **Example:** Een handelaar verkoopt goederen aan een kleinhandelaar met een terugzendingsbeding. De verbintenissen krijgen onmiddellijk uitwerking, maar doven uit als de goederen niet tijdig verkocht worden door de kleinhandelaar [2](#page=2).
#### 2.1.3 Potestatieve voorwaarde
Een potestatieve voorwaarde is er een waarbij de realisatie van de gebeurtenis afhangt van de wil van de schuldenaar. Een zuivere en opschortende potestatieve voorwaarde is nietig omdat de schuldenaar zich hierdoor niet daadwerkelijk verbindt. Indien de uitvoering afhangt van de wil van de schuldenaar én een gebeurtenis, spreken we van een gemengd potestatieve voorwaarde, die wel geldig is [2](#page=2) [3](#page=3).
> **Example:** Een zuivere potestatieve voorwaarde zou zijn: "Ik verbind me, onder de opschortende voorwaarde dat ik er volgende maand anders over beslis." Een gemengd potestatieve voorwaarde is een optie tot aankoop die afhangt van de beslissing van de verkoper om het goed te verkopen [3](#page=3).
### 2.2 Verbintenissen met tijdsbepaling
Een verbintenis met tijdsbepaling is een verbintenis waarvan de uitvoering of het tenietgaan afhangt van een toekomstige en zekere gebeurtenis. Het moment van de gebeurtenis hoeft niet vast te staan, maar de realisatie ervan moet zeker zijn (art. 5.149 BW) [3](#page=3).
#### 2.2.1 Opschortende tijdsbepaling
Bij een opschortende tijdsbepaling moet de verbintenis pas uitgevoerd worden na een zekere termijn of gebeurtenis [3](#page=3).
> **Example:** Een rechter die uitstel van betaling toestaat aan een schuldenaar [3](#page=3).
#### 2.2.2 Uitdovende tijdsbepaling
Bij een uitdovende tijdsbepaling dooft de verbintenis uit na een zekere termijn of gebeurtenis [3](#page=3).
> **Example:** Een huurcontract gesloten voor de duur van één jaar [3](#page=3).
### 2.3 Persoonsgebonden en prestatiegebonden verbintenissen
#### 2.3.1 Persoonsgebonden verbintenissen
Bij persoonsgebonden verbintenissen zijn de persoon van de schuldenaar en zijn hoedanigheden van doorslaggevend belang voor de andere partij. Deze verbintenissen doven uit bij overlijden van de betreffende persoon [3](#page=3).
> **Example:** De verplichting tot levensonderhoud, of de specifieke zorgverplichting van een arts. De verplichting tot betaling van honoraria blijft wel bestaan en gaat over op erfgenamen [3](#page=3).
#### 2.3.2 Prestatiegebonden verbintenissen
Prestatiegebonden verbintenissen zijn zodanig dat het niet uitmaakt wie de verbintenis uitvoert, zolang de prestatie maar geleverd wordt [3](#page=3).
> **Example:** De levering van een pakje, waarbij het de vervoerder niet uitmaakt wie de levering feitelijk uitvoert. Een betalingsverbintenis is altijd prestatiegebonden [4](#page=4).
### 2.4 Deelbare en ondeelbare verbintenissen
#### 2.4.1 Deelbare verbintenissen
In beginsel is bij verbintenissen waarbij meerdere personen schuldeiser of schuldenaar zijn, elk van hen slechts gehouden voor zijn deel (art. 5.159 BW). Dit betekent dat de schuld of vordering gesplitst kan worden [4](#page=4).
> **Example:** Indien twee personen gezamenlijk een lening aangaan, zijn zij elk hoofdelijk aansprakelijk voor de helft van de schuld. Faillissement van de ene partij betekent niet dat de andere voor het geheel moet opdraaien [4](#page=4).
#### 2.4.2 Ondeelbare verbintenissen
Een verbintenis is ondeelbaar wanneer zij uit haar aard, of door een wettelijke, contractuele of testamentaire bepaling, niet gesplitst kan worden (art. 5.166 §2 BW). In geval van mede-schuldenaars kan elk van hen aangesproken worden voor het geheel (art. 5.166 §1 BW) [4](#page=4).
> **Example:** De levering van een specifieke auto door twee mede-eigenaars is ondeelbaar; de levering kan niet gedeeltelijk worden uitgevoerd [4](#page=4).
### 2.5 Hoofdelijke verbintenissen
Hoofdelijke verbintenissen zijn contractueel bedongen om de nadelen van deelbare verbintenissen te vermijden. Bij hoofdelijkheid kan elke schuldeiser de totale uitvoering eisen van elke schuldenaar afzonderlijk (art. 5.160 §1 en 5.170 §1 BW). De schuldenaar die meer betaalt dan zijn deel, kan dit terugvorderen van zijn medeschuldenaars [4](#page=4).
**Nevengevolgen van hoofdelijkheid:**
* Stuiting van verjaring tegenover één schuldenaar geldt ook voor de anderen [4](#page=4).
* Aanmaning van één schuldenaar geldt ook voor de anderen en doet intresten lopen [4](#page=4).
Hoofdelijkheid moet uitdrukkelijk bepaald zijn in de overeenkomst of door de wet; anders is de verbintenis deelbaar (art. 5.160 §2 BW, art. 5.164 §1 en 5.170 §1 BW) [4](#page=4).
**Wettelijk hoofdelijke verbintenissen:**
* Aansprakelijkheid van echtgenoten voor huishoudelijke schulden [4](#page=4).
* Schadevergoeding bij een misdrijf met verschillende daders (art. 50 Sw.) [4](#page=4).
* Teruggave van een geleende zaak door meerdere leners (art. 1887 BW) [5](#page=5).
Voor ondernemers-medeschuldenaars geldt een vermoeden van hoofdelijkheid, tenzij de onderneming een natuurlijke persoon is (art. 5.160 §2 BW) [5](#page=5).
#### 2.5.1 Verbintenissen in solidum
Naast hoofdelijke verbintenissen bestaan er ook verbintenissen in solidum (art. 5.168 en 5.169 BW). Hierbij geldt wel het hoofdgevolg van hoofdelijkheid (eisen van het geheel door één schuldeiser van één schuldenaar), maar niet de nevengevolgen zoals verjaring of aanmaning [5](#page=5).
> **Example:** De verbintenis tot schadevergoeding ten gevolge van een fout van verschillende daders, voor zover het geen misdrijf betreft [5](#page=5).
### 2.6 Resultaats- en inspanningsverbintenissen
#### 2.6.1 Resultaatsverbintenissen
Bij een resultaatsverbintenis verbindt de schuldenaar zich ertoe een welbepaald resultaat te bereiken (art. 5.72 BW). De schuldeiser hoeft enkel het bestaan van de verbintenis en het uitblijven van het resultaat te bewijzen voor contractuele aansprakelijkheid [5](#page=5).
> **Example:** Een bouwpromotor die de volledige realisatie van een gebouw garandeert, een touroperator die een reis organiseert, of de post voor de uitreiking van aangetekende zendingen [5](#page=5).
#### 2.6.2 Inspanningsverbintenissen
Een inspanningsverbintenis verplicht de schuldenaar slechts om bepaalde middelen te gebruiken of een inspanning te leveren om een resultaat te bereiken, zonder het succes ervan te garanderen (art. 5.72 BW). De schuldeiser moet hierbij naast het bestaan van de verbintenis ook de slechte uitvoering bewijzen [5](#page=5).
> **Example:** Een advocaat die de belangen van de cliënt behartigt, of een beroepsvoetballer wat betreft de waarde van zijn sportprestaties [5](#page=5).
---
# Voorwaardelijke verbintenissen
Voorwaardelijke verbintenissen zijn verbintenissen waarvan de uitvoering of uitdoving afhankelijk is van een toekomstige en onzekere gebeurtenis [2](#page=2).
### 3.1 Soorten voorwaarden
We onderscheiden opschortende en ontbindende voorwaarden, en ook potestatieve voorwaarden [2](#page=2).
#### 3.1.1 Opschortende voorwaarde
Bij een opschortende voorwaarde stellen partijen de uitvoering van de verbintenis afhankelijk van een toekomstige en onzekere gebeurtenis. De vervulling ervan maakt de verbintenis opeisbaar [2](#page=2).
> **Voorbeeld:** Twee partijen sluiten een aannemingscontract onder de opschortende voorwaarde dat de bouwheer een bouwvergunning verkrijgt. Pas als de bouwvergunning is toegekend, ontstaat de verplichting om de verbintenissen uit het aannemingscontract uit te voeren. Als de bouwvergunning niet wordt toegekend, staat definitief vast dat deze verbintenissen nooit zullen moeten worden uitgevoerd [2](#page=2).
#### 3.1.2 Ontbindende voorwaarde
Bij een ontbindende voorwaarde stellen partijen de uitdoving van de verbintenissen afhankelijk van een toekomstige en onzekere gebeurtenis. De vervulling van de voorwaarde leidt tot het verdwijnen van de verbintenis [2](#page=2).
> **Voorbeeld:** Een handelaar verkoopt goederen aan een kleinhandelaar met het beding dat de kleinhandelaar na een bepaalde termijn of datum de niet doorverkochte goederen mag teruggeven aan de verkoper, die de koopsom terugbetaalt (terugzendingsbeding). Alle verbintenissen krijgen meteen bij de verkoop hun volle uitwerking. Na een bepaalde tijd doven ze echter uit als de ontbindende voorwaarde (het niet kunnen verkopen van de goederen) vervuld is [2](#page=2).
#### 3.1.3 Potestatieve voorwaarde
Bij een potestatieve voorwaarde hangt de realisatie van de toekomstige en onzekere gebeurtenis af van de wil van de schuldenaar [2](#page=2).
* **Zuiver potestatieve opschortende voorwaarde:** Een zuivere en opschortende potestatieve voorwaarde is nietig, omdat de schuldenaar zich hierdoor eigenlijk niet verbindt [2](#page=2).
> **Voorbeeld:** De schuldenaar bepaalt: "ik verbind me, onder de opschortende voorwaarde dat ik er volgende maand anders over beslis" [2](#page=2).
* **Gemengd potestatieve voorwaarde:** Als de uitvoering van een verbintenis afhangt van de wilsuiting van de schuldenaar, gekoppeld aan een gebeurtenis, spreken we van een gemengd potestatieve voorwaarde. Deze voorwaarden zijn geldig omdat de schuldenaar zich wel degelijk verbindt [3](#page=3).
> **Voorbeeld:** Een optie tot aankoop die afhankelijk is van de voorwaarde dat de verkoper zal beslissen het goed te verkopen. Als hij het goed verkoopt, moet hij de houder van de optie tot aankoop voorrang verlenen [3](#page=3).
### 3.2 Verbintenissen met tijdsbepaling
Een verbintenis met tijdsbepaling is een verbintenis waarvan de uitvoering of de uitdoving afhangt van een toekomstige en zekere gebeurtenis. Het ogenblik van die gebeurtenis hoeft niet vast te staan, maar de verwezenlijking ervan moet wel zeker zijn (art. 5.149 BW) [3](#page=3).
* **Opschortende tijdsbepaling:** De verbintenis moet pas worden uitgevoerd na een zekere termijn of gebeurtenis [3](#page=3).
> **Voorbeeld:** Een rechter staat uitstel van betaling toe aan een schuldenaar [3](#page=3).
* **Uitdovende tijdsbepaling:** De verbintenis dooft uit na een zekere termijn of gebeurtenis [3](#page=3).
> **Voorbeeld:** Een huurcontract dat wordt gesloten voor een termijn van één jaar [3](#page=3).
> **Voorbeeld van een verbintenis met tijdsbepaling:** Een lening die in maandelijkse betalingen gedurende twintig jaar wordt terugbetaald, maar die uitdooft bij het overlijden van de schuldenaar of van de schuldeiser [3](#page=3).
---
# Verbintenissen met tijdsbepaling en persoonsgebondenheid
Deze sectie behandelt verbintenissen waarvan de uitvoering of het bestaan afhangt van toekomstige, zekere gebeurtenissen (tijdsbepaling) en verbintenissen die specifiek gebonden zijn aan de persoon van de schuldenaar of schuldeiser.
### 4.1 Verbintenissen met tijdsbepaling
Een verbintenis met tijdsbepaling is een verbintenis waarvan de uitvoering of het tenietgaan afhangt van een toekomstige en zekere gebeurtenis. Het precieze moment van deze gebeurtenis hoeft niet vast te staan, maar de realisatie ervan moet wel zeker zijn (art. 5.149 BW) [3](#page=3).
#### 4.1.1 Onderscheid tussen opschortende en uitdovende tijdsbepaling
Er kan een onderscheid gemaakt worden tussen een opschortende en een uitdovende tijdsbepaling [3](#page=3).
* **Opschortende tijdsbepaling:** Hierbij moet de verbintenis pas worden uitgevoerd na een bepaalde termijn of gebeurtenis [3](#page=3).
> **Voorbeeld:** Een rechter die uitstel van betaling toekent aan een schuldenaar [3](#page=3).
* **Uitdovende tijdsbepaling:** Hierbij dooft de verbintenis uit na een bepaalde termijn of gebeurtenis [3](#page=3).
> **Voorbeeld:** Een huurcontract dat voor een termijn van één jaar wordt gesloten [3](#page=3).
> **Voorbeeld:** Een lening die gedurende twintig jaar in maandelijkse betalingen wordt terugbetaald, maar die uitdooft bij het overlijden van de schuldenaar of de schuldeiser [3](#page=3).
### 4.2 Persoonsgebonden en prestatiegebonden verbintenissen
Bij bepaalde overeenkomsten spelen de persoon van de schuldenaar of schuldeiser en diens specifieke hoedanigheden een doorslaggevende rol voor de andere partij [3](#page=3).
* **Persoonsgebonden verbintenissen:** Dit zijn verbintenissen waarbij de identiteit of bijzondere hoedanigheid van de persoon van essentieel belang is. Dergelijke verbintenissen doven uit wanneer de persoon die de bijzondere hoedanigheid had om de verbintenis uit te voeren, overlijdt. Ook wettelijke verbintenissen, zoals levensonderhoud, kunnen persoonsgebonden zijn [3](#page=3).
> **Voorbeeld:** De verplichting van een dokter om zieken te verzorgen gaat niet over op zijn erfgenamen. De verplichting van de patiënt om achterstallige honoraria te betalen blijft echter wel bestaan, aangezien een verplichting tot het betalen van een geldsom nooit aan de persoon van de schuldenaar gebonden is. De erfgenamen van de dokter kunnen de achterstallige honoraria invorderen, en de erfgenamen van de patiënt moeten deze betalen [3](#page=3).
* **Prestatiegebonden verbintenissen:** Bij dit type verbintenissen is het niet van belang wie de verbintenis daadwerkelijk uitvoert, zolang de verbintenis maar wordt nagekomen [3](#page=3).
> **Voorbeelden:**
> * Bij de levering van een pakje maakt het niet uit wie de daadwerkelijke levering uitvoert; de vervoerder kan de uitvoering van de verbintenis zonder problemen uitbesteden aan bijvoorbeeld een onderaannemer [3](#page=3).
---
# Deelbare, ondeelbare en hoofdelijke verbintenissen
Dit onderwerp behandelt de verdeling van plichten en rechten bij meerdere schuldeisers of schuldenaars, en de specifieke kenmerken en gevolgen van hoofdelijke verbintenissen.
### 5.1 Deelbare verbintenissen
In gevallen waarin meerdere personen schuldeiser of schuldenaar zijn van één verbintenis, is in principe elk van hen slechts schuldeiser of schuldenaar voor zijn eigen deel [4](#page=4).
#### 5.1.1 Kenmerken en voorbeelden van deelbare verbintenissen
* **Voorbeeld:** Een zaakvoerder die een lening aangaat in naam van de vennootschap én in eigen naam, betekent dat de vennootschap en de zaakvoerder persoonlijk elk de helft van de schuld moeten terugbetalen. Als de vennootschap failliet gaat, kan de zaakvoerder niet persoonlijk voor het geheel worden aangesproken, enkel voor zijn eigen deel [4](#page=4).
* **Regel:** Deelbaarheid is de algemene regel voor verbintenissen [4](#page=4).
### 5.2 Ondeelbare verbintenissen
Een verbintenis is ondeelbaar wanneer deze uit haar aard, of door een wettelijke, contractuele of testamentaire bepaling, niet kan worden opgesplitst [4](#page=4).
#### 5.2.1 Kenmerken en voorbeelden van ondeelbare verbintenissen
* **Voorbeeld:** De levering van een auto door twee mede-eigenaars kan niet gedeeltelijk worden uitgevoerd. In dit geval kan elk van hen voor het geheel worden aangesproken [4](#page=4).
* **Gevolg:** Bij ondeelbare verbintenissen kan elke schuldeiser worden aangesproken voor het geheel [4](#page=4).
### 5.3 Hoofdelijke verbintenissen
Hoofdelijke verbintenissen worden contractueel bedongen om de nadelen van deelbare verbintenissen te vermijden [4](#page=4).
#### 5.3.1 Kenmerken van hoofdelijke verbintenissen
* **Actieve hoofdelijkheid (meerdere schuldeisers):** Elke schuldeiser kan de totale uitvoering van de verbintenis eisen van elke schuldenaar afzonderlijk. De schuldeiser kan dus van één schuldenaar volledige betaling vragen [4](#page=4).
* **Passieve hoofdelijkheid (meerdere schuldenaars):** Elke schuldenaar kan door elke schuldeiser worden aangesproken voor de gehele schuld [4](#page=4).
* **Uitdoving van de verbintenis:** De verbintenis moet slechts eenmaal worden uitgevoerd. Uitvoering door één schuldenaar of betaling aan één schuldeiser dooft de verbintenis uit [4](#page=4).
* **Nieuwe verbintenissen:** Er ontstaan eventueel nieuwe verbintenissen tussen de schuldeisers onderling (verdeling van wat ontvangen is) of tussen de schuldenaars onderling (recuperatie door de schuldenaar die meer betaalde dan zijn deel) [4](#page=4).
#### 5.3.2 Nevengevolgen van hoofdelijkheid
De hoofdelijkheid heeft diverse nevengevolgen:
* **Verjaring:** Als de verjaring tegenover één schuldenaar wordt gestuit, is ze ook gestuit tegenover de andere hoofdelijke medeschuldenaars [4](#page=4).
* **Aanmaning:** De aanmaning van één schuldenaar geldt ook tegenover de andere hoofdelijke medeschuldenaars en doet ook tegenover hen de intresten wegens achterstallige betaling lopen [4](#page=4).
#### 5.3.3 Wettelijke bepaling en vermoeden van hoofdelijkheid
* **Vereiste:** De hoofdelijkheid van een verbintenis moet uitdrukkelijk in de overeenkomst of door de wet bepaald zijn; anders is de verbintenis deelbaar [4](#page=4).
* **Wettelijk hoofdelijke verbintenissen:**
* Aansprakelijkheid van echtgenoten voor huishoudelijke schulden [4](#page=4).
* Verbintenis tot schadevergoeding ten gevolge van een misdrijf met verschillende daders (art. 50 Sw.) [4](#page=4).
* Verbintenis tot teruggave van een geleende zaak indien meerdere leners dezelfde zaak hebben geleend (art. 1887 BW) [5](#page=5).
* **Vermoeden van hoofdelijkheid:** Voor ondernemers-medeschuldenaars geldt een vermoeden van hoofdelijkheid, tenzij de onderneming een natuurlijke persoon is (art. 5.160 §2 BW). Dit is een uitzondering op de artikelen 5.160 §2, 5.164 §1 en 5.170 §1 BW [5](#page=5).
#### 5.3.4 Verbod op hoofdelijkheid
* **Voorwaarde:** De hoofdelijkheid mag niet contractueel worden uitgesloten, tenzij het gaat om specifieke verbintenissen die wettelijk hoofdelijk zijn [4](#page=4).
### 5.4 Verbintenissen in solidum
Naast hoofdelijke verbintenissen bestaan er ook verbintenissen in solidum [5](#page=5).
#### 5.4.1 Kenmerken van verbintenissen in solidum
* **Hoofdgevolg:** Het hoofdgevolg van hoofdelijkheid geldt, wat betekent dat elke schuldenaar voor het geheel kan worden aangesproken [5](#page=5).
* **Geen nevengevolgen:** De nevengevolgen van hoofdelijkheid, zoals die met betrekking tot verjaring en aanmaning, gelden niet [5](#page=5).
* **Voorbeeld:** De verbintenis tot schadevergoeding ten gevolge van een fout van verschillende daders (voor zover het geen misdrijf betreft) [5](#page=5).
> **Tip:** Hoofdelijkheid is een uitzondering op de regel van deelbaarheid en moet expliciet worden overeengekomen of wettelijk bepaald zijn. Verbintenissen in solidum lijken hierop, maar missen bepaalde nevengevolgen [4](#page=4) [5](#page=5).
### 5.5 Resultaats- en inspanningsverbintenissen
Dit onderscheid betreft de aard van de prestatie die de schuldenaar zich verbindt te leveren [5](#page=5).
#### 5.5.1 Resultaatsverbintenissen
Een resultaatsverbintenis is een verbintenis waarbij de schuldenaar zich ertoe verbindt een welbepaald resultaat te bereiken [5](#page=5).
* **Voorbeelden:**
* De bouwpromotor die belast is met de volledige uitvoering van een gebouw [5](#page=5).
* Het reisbureau dat als touroperator een reis organiseert [5](#page=5).
* De post voor het uitreiken van aangetekende zendingen [5](#page=5).
#### 5.5.2 Inspanningsverbintenissen
Een inspanningsverbintenis legt aan de schuldenaar enkel de verplichting op om bepaalde middelen te gebruiken of een bepaalde inspanning te doen om een resultaat te bereiken, zonder dat hij garandeert dat hij daarin zal slagen [5](#page=5).
* **Voorbeelden:**
* De advocaat voor de behartiging van de belangen van de cliënt [5](#page=5).
* De beroepsvoetballer voor wat betreft de waarde van zijn sportprestaties [5](#page=5).
#### 5.5.3 Juridische gevolgen
Het onderscheid tussen resultaats- en inspanningsverbintenissen is belangrijk voor de bepaling van contractuele aansprakelijkheid [5](#page=5).
* **Resultaatsverbintenissen:** De schuldeiser hoeft enkel het bestaan van de verbintenis en het uitblijven van het resultaat te bewijzen [5](#page=5).
* **Inspanningsverbintenissen:** De schuldeiser moet naast het bestaan van de verbintenis ook de slechte uitvoering bewijzen [5](#page=5).
> **Tip:** Bij resultaatsverbintenissen is het bewijslast voor de schuldeiser lichter dan bij inspanningsverbintenissen [5](#page=5).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Verbintenis | Een rechtsband op grond waarvan een schuldeiser van een schuldenaar, indien nodig in rechte, de uitvoering van een prestatie mag eisen. Dit kan betrekking hebben op iets geven, doen of laten. |
| Vorderingsrecht | Het recht dat een schuldeiser heeft om van een schuldenaar een prestatie te eisen (iets geven, doen of laten). Een vorderingsrecht beantwoordt altijd aan een verbintenis en omgekeerd. |
| Schuldeiser | De persoon die recht heeft op een prestatie van een schuldenaar. De schuldeiser is de titularis van een vorderingsrecht. |
| Schuldenaar | De persoon die gehouden is om een prestatie te leveren aan een schuldeiser. De schuldenaar draagt de plicht tot prestatie. |
| Derden | Personen die buiten een specifieke juridische relatie staan en dus noch schuldeiser, noch schuldenaar zijn in die relatie. |
| Voorwaarde | Een toekomstige en onzekere gebeurtenis waarvan de uitvoering of uitdoving van een verbintenis afhankelijk kan zijn. |
| Opschortende voorwaarde | Een voorwaarde waarvan de vervulling de verbintenis opeisbaar maakt. De verbintenis begint pas te bestaan of te werken zodra de voorwaarde is vervuld. |
| Ontbindende voorwaarde | Een voorwaarde waarvan de vervulling de verbintenis doet uitdoven. De verbintenis bestond al, maar eindigt zodra de voorwaarde intreedt. |
| Potestatieve voorwaarde | Een voorwaarde waarbij de realisatie van de toekomstige en onzekere gebeurtenis afhangt van de wil van de schuldenaar. Een zuivere potestatieve voorwaarde is nietig. |
| Tijdsbepaling | Een toekomstige en zekere gebeurtenis waarvan de uitvoering of uitdoving van een verbintenis afhangt. De gebeurtenis zal zeker plaatsvinden, ook al is het precieze tijdstip niet altijd vastgelegd. |
| Persoonsgebonden verbintenis | Een verbintenis waarbij de persoon van de schuldenaar of schuldeiser van doorslaggevend belang is. Deze verbintenissen kunnen uitdoven bij overlijden van de specifieke persoon. |
| Prestatiegebonden verbintenis | Een verbintenis waarbij het niet van belang is wie de verbintenis uitvoert, zolang de prestatie maar correct wordt geleverd. |
| Deelbare verbintenis | Een verbintenis waarbij, in principe, meerdere schuldeisers of schuldenaars elk slechts voor hun deel aansprakelijk of gerechtigd zijn. |
| Ondeelbare verbintenis | Een verbintenis die uit haar aard, of door een wettelijke of contractuele bepaling, niet gesplitst kan worden. |
| Hoofdelijke verbintenis | Een verbintenis waarbij elke schuldeiser de totale uitvoering van de verbintenissen kan eisen van elke schuldenaar afzonderlijk, en waarbij een betaling door één schuldenaar de verbintenis voor alle anderen dooft. |
| Resultaatsverbintenis | Een verbintenis waarbij de schuldenaar zich ertoe verbindt een welbepaald resultaat te bereiken. De aansprakelijkheid is eenvoudiger te bepalen als het resultaat uitblijft. |
| Inspanningsverbintenis | Een verbintenis waarbij de schuldenaar zich ertoe verbindt bepaalde middelen te gebruiken of een bepaalde inspanning te leveren om een resultaat te bereiken, zonder garant te staan voor het succes. |
Cover
15.pdf
Summary
# Basisprincipes van verbintenissen
Dit onderwerp introduceert het concept van een verbintenis als een juridische band tussen personen, gekoppeld aan vorderingsrechten, en definieert de betrokken partijen: schuldeiser, schuldenaar en derden.
### 1.1 Definitie en aard van een verbintenis
Een verbintenis is een juridische relatie tussen rechtssubjecten die betrekking heeft op een prestatie. Traditioneel werd een verbintenis gedefinieerd als een rechtsband waarbij één of meer personen jegens één of meer andere personen gehouden zijn iets te geven, te doen of te laten. Het huidige Burgerlijk Wetboek (BW) definieert een verbintenis als "een rechtsband op grond waarvan een schuldeiser van een schuldenaar, indien nodig in rechte, de uitvoering van een prestatie mag eisen" (art. 5.1 BW) [1](#page=1).
Aan een verbintenis beantwoordt een vorderingsrecht. De titularis van een vorderingsrecht heeft recht op een prestatie (geven, doen of laten) van een ander persoon. Dit betekent dat aan elke verbintenis een vorderingsrecht beantwoordt en vice versa [1](#page=1).
#### 1.1.1 Terminologie: Schuldvordering en schuld
Voor een vorderingsrecht wordt vaak de term 'schuldvordering' gebruikt, en voor een verbintenis de term 'schuld' ] [1](#page=1).
#### 1.1.2 De partijen in een verbintenis
In een juridische relatie met betrekking tot een prestatie zijn er twee hoofdgroepen van personen [1](#page=1):
* **Schuldeisers**: de personen die recht hebben op een prestatie van anderen [1](#page=1).
* **Schuldenaars**: de personen die de plicht hebben om een prestatie aan anderen te leveren [1](#page=1).
Personen die buiten deze specifieke juridische relatie staan, worden **derden** genoemd. Twee verschillende schuldeisers van dezelfde schuldenaar zijn derden ten opzichte van elkaars schuldvordering, zelfs indien zij door verschillende rechtsbanden met die schuldenaar verbonden zijn [1](#page=1).
#### 1.1.3 Vorderingsrecht versus zakelijk recht
Een vorderingsrecht, ook wanneer de prestatie het geven van een goed betreft, blijft een zuiver vorderingsrecht en is geen zakelijk recht. Zolang het goed niet is overgedragen, heeft de schuldeiser geen onmiddellijke macht over het goed en geniet hij geen volgrecht of recht van voorrang [1](#page=1).
#### 1.1.4 Bronnen van verbintenissen
In tegenstelling tot zakelijke rechten, waarvan het aantal vastligt, kunnen vorderingsrechten en dus ook verbintenissen in principe in een onbeperkte variëteit ontstaan. Om deze materie systematisch te behandelen, wordt uitgegaan van de juridische ontstaanswijze, de zogenaamde bronnen van verbintenissen. De belangrijkste bronnen zijn de overeenkomst en de onrechtmatige daad. Andere onderwerpen die aan bod komen zijn het tenietgaan van verbintenissen en bijzondere overeenkomsten [1](#page=1).
> **Tip:** Het nieuwe Burgerlijk Wetboek (BW), ingevoerd bij Wet van 28 april 2022, is van kracht sinds 1 januari 2023. Echter, door overgangsmaatregelen blijft het oud BW nog lange tijd van toepassing op contracten en verbintenissen die vóór 2023 zijn ontstaan [2](#page=2).
### 1.2 Soorten verbintenissen (inleiding)
Verbintenissen kunnen op verschillende manieren worden ingedeeld, niet enkel op basis van hun bronnen. Een belangrijke indeling betreft voorwaardelijke verbintenissen [2](#page=2).
#### 1.2.1 Voorwaardelijke verbintenissen
De uitvoering of de uitdoving van verbintenissen kan afhankelijk zijn van een **voorwaarde** . Een voorwaarde is een toekomstige en onzekere gebeurtenis (art. 5.139 BW). Er wordt onderscheid gemaakt tussen opschortende en ontbindende voorwaarden, en ook potestatieve voorwaarden [2](#page=2).
##### 1.2.1.1 Opschortende voorwaarde
Bij een opschortende voorwaarde stellen partijen de uitvoering van de verbintenis afhankelijk van een toekomstige en onzekere gebeurtenis. De vervulling van deze voorwaarde maakt de verbintenis opeisbaar (art. 5.139 BW) [2](#page=2).
> **Example:** Twee partijen sluiten een aannemingscontract onder de opschortende voorwaarde dat de bouwheer een bouwvergunning verkrijgt. Pas na toekenning van de bouwvergunning ontstaat de verplichting tot uitvoering van de contractuele verbintenissen. Als de bouwvergunning niet wordt toegekend, staat definitief vast dat de verbintenissen nooit uitgevoerd hoeven te worden [2](#page=2).
##### 1.2.1.2 Ontbindende voorwaarde
Bij een ontbindende voorwaarde stellen partijen de uitdoving van de verbintenissen afhankelijk van een toekomstige en onzekere gebeurtenis. De vervulling van de voorwaarde leidt tot het verdwijnen van de verbintenis (art. 5.139 BW) [2](#page=2).
> **Example:** Een handelaar verkoopt goederen aan een kleinhandelaar met de afspraak dat de kleinhandelaar de niet doorverkochte goederen na een bepaalde termijn mag teruggeven, waarna de verkoper de koopsom terugbetaalt (terugzendingsbeding). De verbintenissen zijn direct volledig uitgewerkt bij de verkoop, maar doven uit na verloop van tijd als de ontbindende voorwaarde (het niet kunnen verkopen van de goederen) vervuld is [2](#page=2).
##### 1.2.1.3 Potestatieve voorwaarde
Bij een potestatieve voorwaarde hangt de realisatie van de toekomstige en onzekere gebeurtenis af van de wil van de schuldenaar. Een zuivere en opschortende potestatieve voorwaarde is nietig, omdat de uitvoering van de verbintenis louter en alleen afhangt van de wil van de schuldenaar [2](#page=2).
---
# Soorten verbintenissen en tijdsbepalingen
Dit deel van het document behandelt verschillende categorisaties van verbintenissen, waarbij de nadruk ligt op hun afhankelijkheid van voorwaarden, tijdstippen, specifieke personen of prestaties, en hun deelbaarheid of ondeelbaarheid [2](#page=2) [3](#page=3) [4](#page=4).
### 2.1 Voorwaardelijke verbintenissen
De uitvoering of uitdoving van verbintenissen kan afhankelijk zijn van een voorwaarde, gedefinieerd als een toekomstige en onzekere gebeurtenis. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen opschortende, ontbindende en potestatieve voorwaarden [2](#page=2) [3](#page=3).
#### 2.1.1 Opschortende voorwaarde
Bij een opschortende voorwaarde stellen partijen de uitvoering van de verbintenis afhankelijk van een toekomstige en onzekere gebeurtenis. De vervulling van deze voorwaarde maakt de verbintenis opeisbaar [2](#page=2).
> **Example:** Een aannemingscontract wordt gesloten onder de opschortende voorwaarde dat de bouwheer een bouwvergunning verkrijgt. Pas na het verkrijgen van de vergunning ontstaat de verplichting tot uitvoering van de aannemingswerkzaamheden. Als de vergunning niet wordt verleend, heeft de verbintenis nooit bestaan [2](#page=2).
#### 2.1.2 Ontbindende voorwaarde
Bij een ontbindende voorwaarde stellen partijen de uitdoving van de verbintenis afhankelijk van een toekomstige en onzekere gebeurtenis. De vervulling van deze voorwaarde leidt tot het verdwijnen van de verbintenis [2](#page=2) [3](#page=3).
> **Example:** Een handelaar verkoopt goederen aan een kleinhandelaar met het beding dat niet-doorverkochte goederen na een bepaalde termijn kunnen worden teruggegeven aan de verkoper, die de koopsom dan terugbetaalt. Alle verbintenissen werken onmiddellijk, maar doven uit als de ontbindende voorwaarde (het niet kunnen verkopen van de goederen) vervuld is [2](#page=2).
#### 2.1.3 Potestatieve voorwaarde
Een potestatieve voorwaarde is een voorwaarde waarbij de realisatie van de toekomstige en onzekere gebeurtenis afhangt van de wil van de schuldenaar [2](#page=2) [3](#page=3).
* **Zuivere potestatieve voorwaarde:** Indien de uitvoering van de verbintenis louter en alleen afhangt van de wil van de schuldenaar, is de voorwaarde nietig, omdat de schuldenaar zich in feite niet verbindt [3](#page=3).
> **Example:** De schuldenaar verklaart zich te verbinden onder de opschortende voorwaarde dat hij er volgende maand anders over beslist [3](#page=3).
* **Gemengd potestatieve voorwaarde:** Dit is een voorwaarde waarbij de uitvoering van de verbintenis afhangt van de wilsuiting van de schuldenaar, gekoppeld aan een andere gebeurtenis. Deze voorwaarden zijn geldig, omdat de schuldenaar zich wel degelijk verbindt [3](#page=3).
> **Example:** Een optie tot aankoop die afhankelijk is van de voorwaarde dat de verkoper beslist het goed te verkopen. Als hij het goed verkoopt, moet hij de houder van de optie voorrang verlenen [3](#page=3).
### 2.2 Verbintenissen met tijdsbepaling
Een verbintenis met tijdsbepaling is een verbintenis waarvan de uitvoering of uitdoving afhangt van een toekomstige en zekere gebeurtenis. Het exacte tijdstip hoeft niet vast te staan, maar de verwezenlijking van de gebeurtenis moet zeker zijn [3](#page=3).
#### 2.2.1 Opschortende tijdsbepaling
Bij een opschortende tijdsbepaling moet de verbintenis pas worden uitgevoerd na een zekere termijn of gebeurtenis [3](#page=3).
> **Example:** Een rechter die uitstel van betaling toestaat aan een schuldenaar [3](#page=3).
#### 2.2.2 Ontbindende tijdsbepaling
Bij een ontbindende tijdsbepaling dooft de verbintenis uit na een zekere termijn of gebeurtenis [3](#page=3).
> **Example:** Een huurcontract dat wordt gesloten voor een termijn van één jaar [3](#page=3).
### 2.3 Persoonsgebonden en prestatiegebonden verbintenissen
#### 2.3.1 Persoonsgebonden verbintenissen
Bij persoonsgebonden verbintenissen zijn de persoon van de schuldenaar en zijn hoedanigheden van doorslaggevend belang voor de andere partij om de overeenkomst te sluiten. Deze verbintenissen doven uit bij overlijden van de persoon die de bijzondere hoedanigheid had om de verbintenis uit te voeren [3](#page=3).
> **Example:** De verplichting om zieken te verzorgen gaat niet over op de erfgenamen van een dokter. Echter, de verplichting van de patiënt om achterstallige honoraria te betalen, blijft wel bestaan, aangezien een betalingsverbintenis nooit persoonsgebonden is [3](#page=3).
#### 2.3.2 Prestatiegebonden verbintenissen
Bij prestatiegebonden verbintenissen is het van geen belang wie de verbintenis uitvoert, zolang de verbintenis maar wordt nagekomen [3](#page=3) [4](#page=4).
> **Example:** De levering van een pakje door een vervoerder, die de uitvoering mag uitbesteden. Een betalingsverbintenis is altijd prestatiegebonden; het gaat de schuldeiser erom betaald te worden, niet wie de betaling uitvoert [4](#page=4).
### 2.4 Deelbare en ondeelbare verbintenissen
In veel gevallen zijn er meerdere schuldeisers of schuldenaars van éénzelfde verbintenis [4](#page=4).
#### 2.4.1 Deelbare verbintenissen
In principe is elke schuldeiser of schuldenaar slechts gehouden voor zijn deel [4](#page=4).
> **Example:** Een zaakvoerder die in naam van de vennootschap en in eigen naam een lening aangaat, moet met de vennootschap elk de helft terugbetalen. Bij faillissement van de vennootschap kan de zaakvoerder enkel voor zijn helft persoonlijk worden aangesproken. Deelbaarheid is de regel [4](#page=4).
#### 2.4.2 Ondeelbare verbintenissen
Een verbintenis is ondeelbaar wanneer deze uit haar aard, of door een wettelijke, contractuele of testamentaire bepaling, niet kan worden gesplitst. In dat geval kan elke schuldenaar worden aangesproken voor het geheel [4](#page=4).
> **Example:** De levering van een auto door twee mede-eigenaars kan niet gedeeltelijk worden uitgevoerd [4](#page=4).
### 2.5 Hoofdelijke verbintenissen
Om de nadelen van deelbare verbintenissen te vermijden, kan contractueel worden bedongen dat verbintenissen hoofdelijk zijn. Bij hoofdelijke verbintenissen kan elke schuldeiser de totale uitvoering eisen van elke schuldenaar afzonderlijk. Die schuldenaar moet dan zelf het te veel betaalde terugvorderen van zijn medeschuldenaars. De verbintenis zelf moet slechts éénmaal worden uitgevoerd. Hoofdelijkheid moet uitdrukkelijk worden bepaald, anders is de verbintenis deelbaar [4](#page=4).
> **Tip:** De verjaring tegenover één schuldenaar stuiten, stuit deze ook tegenover de andere hoofdelijke medeschuldenaars. De aanmaning van één schuldenaar geldt ook voor de anderen [4](#page=4).
> **Example:** Echtgenoten zijn hoofdelijk aansprakelijk voor huishoudelijke schulden [4](#page=4).
---
# Bronnen en totstandkoming van overeenkomsten
Dit gedeelte gaat over de verschillende manieren waarop verbintenissen kunnen ontstaan, met nadruk op rechtshandelingen zoals aanbod en aanvaarding, en de geldigheidsvoorwaarden van overeenkomsten.
### 3.1 Bronnen van verbintenissen
Verbintenissen kunnen op verschillende manieren ontstaan. Een algemene indeling maakt onderscheid tussen rechtshandelingen en rechtsfeiten [5](#page=5).
#### 3.1.1 Rechtshandelingen
Rechtshandelingen zijn handelingen die gericht zijn op het tot stand brengen van rechtsgevolgen [6](#page=6).
* **Publiekrechtelijke rechtshandelingen:** De overheid kan eenzijdig verbintenissen opleggen aan bepaalde groepen personen ten opzichte van andere groepen. Dit kan voortvloeien uit wetgeving, decreten, koninklijke of ministeriële besluiten, of rechterlijke beslissingen. Voorbeelden zijn de onderhoudsverplichting van kinderen jegens hun ouders of verbintenissen die voortvloeien uit voogdij na onbekwaamverklaring [5](#page=5) [6](#page=6).
* **Privaatrechtelijke rechtshandelingen:**
* **Eenzijdige rechtshandelingen:** Verbintenissen ontstaan door één wilsuiting. Een belangrijk voorbeeld is het aanbod, dat de aanbieder bindt [6](#page=6) [7](#page=7) [8](#page=8).
* **Meerzijdige rechtshandelingen:** De meeste verbintenissen ontstaan door een overeenkomst, wat een samenloop van wilsuitingen van twee of meer personen betreft [6](#page=6).
#### 3.1.2 Rechtsfeiten
Rechtsfeiten zijn feiten of toestanden die, onafhankelijk van de wil van de betrokkenen, rechtsgevolgen meebrengen [6](#page=6).
* **Handelingen:** Hierbij zijn verbintenissen het niet-bedoelde rechtsgevolg van een handeling, zoals een onrechtmatige daad [6](#page=6).
* **Feiten en toestanden:** Verbintenissen ontstaan als gevolg van omstandigheden die buiten de wil van de schuldenaar liggen [6](#page=6).
* **Onverschuldigde betaling:** Wie iets onterecht ontvangt, is verplicht dit terug te geven [7](#page=7).
* **Ongerechtvaardigde verrijking:** Wanneer iemand voordeel behaalt ten nadele van een ander zonder rechtsgrond, dient deze verrijking te worden vergoed tot het laagste bedrag van de verrijking of de verarming. Dit is in de praktijk een uitzonderlijke bron van verbintenissen [7](#page=7).
* **Zaakwaarneming:** Dit is het vrijwillig en nuttig waarnemen van andermans zaak zonder daartoe verplicht te zijn en zonder verzet van de eigenaar. De zaakwaarnemer kan enkel de "nuttige kosten" vergoed krijgen [7](#page=7).
#### 3.1.3 Eenzijdige wilsuiting
Een eenzijdige wilsuiting kan uitdrukkelijk of stilzwijgend zijn en moet meegedeeld worden om uitwerking te hebben. Ze kan ingetrokken worden zolang ze de ontvanger niet bereikt heeft [7](#page=7).
* **Aanbod:** Een aanbod is een vast en duidelijk voorstel dat alle noodzakelijke elementen van een overeenkomst bevat. De aanbieder is door het aanbod gebonden en kan het niet zomaar intrekken. Aanbiedingen met prijzen in etalages of catalogi zijn veelvoorkomende voorbeelden. Het Wetboek Economisch Recht (WER) stelt specifieke eisen aan prijzenaanduidingen en voorraadbeheer bij reclameaanbiedingen. Een aanbod vervalt onder andere door intrekking vóór bereiking, het verstrijken van een bepaalde termijn, tenietgaan van het voorwerp, of indien het betreft specifieke goederen en anderen reeds zijn ingegaan op het aanbod [7](#page=7) [8](#page=8).
* **Andere gevallen:**
* Ministeriële omzendbrieven die rechten toekennen aan een categorie personen [8](#page=8).
* Een zaakwaarnemer heeft de plicht een begonnen zaakwaarneming tot een goed einde te brengen [8](#page=8).
* Verbintenissen in een testament, die juridisch bindend worden na aanvaarding van het legaat door de legataris [9](#page=9).
### 3.2 Totstandkoming van overeenkomsten
Een overeenkomst is de samenloop van de wil van twee of meer personen om verbintenissen te doen ontstaan, wijzigen of uitdoven. Dit is een meerzijdige rechtshandeling. Het algemene principe is contractuele vrijheid of wilsautonomie [9](#page=9).
#### 3.2.1 Stadia van totstandkoming
* **Aanbod en aanvaarding:** Lange besprekingen kunnen voorafgaan aan een overeenkomst. Een aanbod bevat alle onontbeerlijke elementen van de overeenkomst. Door aanvaarding van het aanbod komt de overeenkomst definitief tot stand. De meeste overeenkomsten zijn consensueel, wat betekent dat ze door loutere wilsovereenstemming ontstaan zonder vormvereisten. Er is naast uitdrukkelijke ook stilzwijgende aanvaarding mogelijk, afgeleid uit handelingen en gedragingen, maar louter stilzwijgen is onvoldoende. De aanvaarding is slechts geldig als het aanbod gekend was; algemene bedingen in facturen of leveringsbonnen die de oorspronkelijke overeenkomst wijzigen, maken geen deel uit van de overeenkomst, tenzij tussen ondernemers onderling [10](#page=10) [11](#page=11).
* **Onderhandelingsvrijheid en precontractuele aansprakelijkheid:** Voorstellen tijdens onderhandelingen scheppen op zich geen juridische verbintenissen. Partijen mogen onderhandelingen afbreken of aanbiedingen niet aanvaarden. Een belangrijke uitzondering is wanneer het vertrouwen dat men bij de wederpartij heeft gewekt, op foutieve wijze wordt beschaamd, wat kan leiden tot precontractuele aansprakelijkheid wegens een onrechtmatige daad. Hierbij geldt een informatieplicht, bepaald door de goede trouw en redelijke verwachtingen van de partijen. Belangrijke tekortkomingen hierin kunnen leiden tot nietigheid van het contract [11](#page=11) [12](#page=12).
#### 3.2.2 Geldigheidsvoorwaarden voor overeenkomsten
Voor de geldigheidsvoorwaarden van overeenkomsten wordt verwezen naar de algemene regels voor rechtshandelingen: wilsverklaring, voorwerp, oorzaak, bekwaamheid en conformiteit met imperatief recht. Overeenkomsten die hieraan niet voldoen, zijn absoluut of relatief nietig [12](#page=12).
#### 3.2.3 Soorten overeenkomsten
* **Benoemde en onbenoemde overeenkomsten:** Benoemde overeenkomsten zijn door de wet geregeld (bv. koop, huur). Onbenoemde overeenkomsten zijn niet specifiek in de wet geregeld, maar vallen onder de algemene principes van het verbintenissenrecht [10](#page=10).
* **Eenzijdige en wederkerige overeenkomsten:** Bij eenzijdige overeenkomsten ontstaan verbintenissen voor slechts één partij (bv. schenking). Bij wederkerige overeenkomsten verbinden partijen zich wederkerig tegenover elkaar (bv. koop, huur) [10](#page=10).
* **Consensuele, formele en zakelijke overeenkomsten:** Consensuele overeenkomsten komen tot stand door loutere wilsovereenstemming. Formele overeenkomsten vereisen het naleven van specifieke vormvereisten voor hun bestaan (bv. huwelijkscontract). Zakelijke overeenkomsten komen pas tot stand door de afgifte van de zaak waarop de overeenkomst betrekking heeft (bv. bruikleen) [10](#page=10).
* **Standaardovereenkomsten en toetredingsovereenkomsten:** Standaardovereenkomsten zijn vooraf opgestelde contracten voor toekomstige rechtsverhoudingen (bv. verzekeringspolissen). Toetredingsovereenkomsten zijn standaardcontracten die één partij heeft opgesteld en waarvan de inhoud integraal wordt opgedrongen, waarbij de andere partij enkel de keuze heeft om toe te treden of niet [10](#page=10).
De wet kent ook definities van contracten onder bezwarende titel en ten kosteloze titel, vergeldende en kanscontracten, raamcontracten, consumentencontracten, meerpartijencontracten, voorkeurscontracten en optiecontracten [11](#page=11).
#### 3.2.4 Interpretatie van overeenkomsten
Interpretatie bepaalt de zin en draagwijdte van de inhoud van een overeenkomst. De rechter gaat hierbij uit van de gemeenschappelijke bedoeling van de partijen, interpreteert bedingen in het licht van de volledige overeenkomst en legt bij twijfel de overeenkomst uit in het voordeel van degene aan wie een verbintenis wordt opgelegd. Bij toetredingscontracten geldt dit in het nadeel van wie het contract opstelde, en bij consumentencontracten in het voordeel van de consument. De wijze van uitvoering van het contract vóór een betwisting wordt ook in aanmerking genomen [12](#page=12).
---
# Gevolgen van overeenkomsten en sancties bij niet-uitvoering
Dit hoofdstuk bespreekt de juridische gevolgen van contracten, inclusief de verplichtingen van partijen, de sancties bij niet-naleving, en de effecten van contracten op derden.
## 4.3.5 Gevolgen van overeenkomsten
### A. Gevolgen tussen partijen
#### A.1 Contractuele trouw en uitvoering te goeder trouw
Naast contractuele vrijheid geldt het principe van contractuele trouw. Partijen zijn gebonden aan de verbintenissen die ze aangaan, en overeenkomsten zijn even bindend als een wet. Een contract verbindt niet alleen tot wat expliciet is overeengekomen, maar ook tot de gevolgen die de wet, de goede trouw of gebruiken eraan verbinden [13](#page=13).
Contractuele trouw blijft gelden, zelfs als uitvoering moeilijker wordt. Volstrekte onmogelijkheid van uitvoering door externe omstandigheden leidt tot overmacht, waardoor de schuldenaar bevrijd wordt van zijn plicht. Partijen kunnen een overeenkomst in principe niet eenzijdig ontbinden of wijzigen, tenzij met wederzijdse toestemming of indien de wet of het contract dit toelaat [13](#page=13).
Overeenkomsten moeten te goeder trouw worden uitgevoerd. Dit betekent dat de algemene bedoeling van de partijen en de redelijkerwijs eraan te verbinden gevolgen belangrijker zijn dan de letterlijke tekst. Een beroep op de letterlijke tekst die indruist tegen de goede trouw, zal door de rechter meestal niet worden gehonoreerd [13](#page=13).
#### A.2 Vrijwillige uitvoering
Partijen kunnen vrijwillig aan hun verbintenissen voldoen. De wijze van uitvoering wordt in de eerste plaats door de partijen zelf bepaald. Indien niet anders bepaald, gelden de volgende regels [14](#page=14):
##### A.2.1 Wie moet uitvoeren?
Tenzij de verbintenis persoonsgebonden is, hoeft de schuldenaar zijn verbintenis niet persoonlijk uit te voeren. Een medeschuldenaar of een derde kan dit ook doen [14](#page=14).
##### A.2.2 Tegenover wie moet uitgevoerd worden?
Bij afgifte van een zaak of een betaling kan deze enkel geldig gebeuren in handen van de schuldeiser zelf, zijn lasthebber, of zijn contractuele, gerechtelijke of wettelijke vertegenwoordiger. Dit kan ook een nieuwe schuldeiser zijn, indien de verbintenis is overgedragen (bv. door overlijden, fusie, subrogatie). Betaling aan de oorspronkelijke schuldeiser kan leiden tot de plicht om tweemaal te betalen [14](#page=14).
##### A.2.3 Wat moet er uitgevoerd worden?
In principe moet exact geleverd, betaald of gepresteerd worden zoals in de verbintenis bepaald. Bij soortgoederen moet een gemiddelde kwaliteit worden geleverd. Bij een geldschuld zonder gespecificeerde munt wordt in de euro betaald. Bij een schuld in vreemde munt blijft het nominale bedrag verschuldigd, ongeacht muntont- of -herwaardering [14](#page=14).
##### A.2.4 Waar moet er uitgevoerd worden?
Tenzij anders contractueel of wettelijk bepaald, moet de uitvoering gebeuren in de woonplaats van de schuldenaar. Bij levering van een bepaalde zaak geldt de plaats waar de zaak zich bevond bij het aangaan van de verbintenis. Prestaties kunnen ook op een andere plaats uitgevoerd worden, indien de aard van de zaak dit vereist (bv. bij arbeidsovereenkomsten). De schuldenaar draagt in principe de met de uitvoering gepaard gaande kosten (bv. vervoer) [14](#page=14).
##### A.2.5 Gedeeltelijke betalingen
De schuldeiser is niet verplicht een gedeeltelijke betaling te aanvaarden, al kan de rechter wel uitstel van betaling verlenen. Gedeeltelijke betalingen worden eerst toegerekend op de intresten, daarna op de hoofdsom. Een schuldenaar met meerdere schulden bij dezelfde schuldeiser mag zelf bepalen voor welke schuld de betaling geldt [15](#page=15).
#### A.3 Sancties bij niet-uitvoering
Wanneer de niet-uitvoering van een contractuele verbintenis aan de schuldenaar kan worden toegerekend, kan de schuldeiser aanspraak maken op:
1. Uitvoering in natura [15](#page=15).
2. Herstel van de schade [15](#page=15).
3. Ontbinding van het contract [15](#page=15).
4. Prijsvermindering [15](#page=15).
5. Opschorting van eigen verbintenissen [15](#page=15).
Deze sancties zijn deels cumuleerbaar, maar sommige sluiten elkaar uit, zoals ontbinding en gedwongen uitvoering [15](#page=15).
##### A.3.1 Algemene voorwaarden van contractuele aansprakelijkheid
Contractuele aansprakelijkheid ontstaat wanneer een contractspartij door eigen fout of risicoaansprakelijkheid in gebreke blijft. De wederpartij kan dan sancties vorderen indien aan twee voorwaarden is voldaan: een contractuele wanprestatie en een (in principe) aangemaande schuldenaar [15](#page=15).
###### A.3.1.1 Contractuele wanprestatie
Wanprestatie is het niet, niet-tijdig of niet-behoorlijk nakomen van een contractuele verbintenis, die aan de schuldenaar kan worden toegerekend. Vereisten hiervoor zijn [15](#page=15):
1. **Inbreuk op een juridische verplichting:** Dit onderscheidt inspannings- en resultaatsverbintenissen. Bij een resultaatsverbintenis is wanprestatie aanwezig zodra het resultaat uitblijft. Bij inspanningsverbintenissen beoordeelt de rechter of een zorgvuldige schuldenaar de tekortkoming niet zou hebben begaan [15](#page=15).
2. **Opeisbaarheid van de prestatie:** De verbintenis moet opeisbaar zijn [16](#page=16).
3. **Toerekenbaarheid van de niet-nakoming:** De wanprestatie moet aan de schuldenaar te wijten zijn. Dit omvat fouten van vervangers (werknemers, lasthebbers, onderaannemers) en het gebruik van gebrekkig materiaal. Contractuele fout is niet toerekenbaar in geval van overmacht [16](#page=16).
4. **Schade:** De wanprestatie moet tot schade hebben geleid bij de schuldeiser [16](#page=16).
###### A.3.1.2 Aanmaning (ingebrekestelling)
Om de schuldenaar tot uitvoering te dwingen, moet de schuldeiser hem in de regel eerst in gebreke stellen, d.w.z. aanmanen. De ingebrekestelling is een eenzijdige rechtshandeling waarbij de schuldeiser zijn wil tot nakoming kenbaar maakt. Een aanmaning is niet nodig indien deze geen nut heeft, zoals bij verbodsbepalingen, schulden uit onrechtmatige daad, of wanneer de uitvoeringstermijn is overschreden, of wanneer de schuldenaar laat weten niet na te komen. De wet of het contract kan de schuldeiser ook van deze plicht ontslaan. Aanmaning gebeurt meestal per aangetekende brief, deurwaardersexploot of dagvaarding, maar ook per fax of e-mail met ontvangstbewijs [16](#page=16) [17](#page=17).
De aanmaning heeft twee gevolgen:
1. **Verschuiving van het risico:** Het risico voor toevallig vergaan van de zaak verschuift van schuldeiser naar schuldenaar [17](#page=17).
2. **Aanvang van rente:** Vanaf de aanmaning is de schuldenaar intrest verschuldigd [17](#page=17).
##### A.3.2 Gedwongen uitvoering
Indien de schuldenaar na aanmaning in gebreke blijft, is een uitvoerbare titel nodig om de verbintenis gedwongen uit te voeren [17](#page=17).
###### A.3.2.1 Uitvoerbare titel
Een uitvoerbare titel is een geschreven akte die de schuldeiser toelaat, desnoods met behulp van de openbare macht, de nakoming van zijn recht af te dwingen. Meestal is dit een vonnis, maar ook notariële akten kunnen een uitvoerbare titel zijn. Een vonnis biedt meer mogelijkheden dan een notariële akte, zoals het verkrijgen van een vervangende geldsom of schadevergoeding [17](#page=17).
###### A.3.2.2 Uitvoering in natura
In principe kan de schuldenaar gedwongen worden de verbintenis uit te voeren zoals overeengekomen. Dit is vaak echter onmogelijk, nutteloos of niet toegelaten (bv. bij persoonsgebonden prestaties). Indien uitvoering in natura niet mogelijk is, kan de rechter een derde machtigen om de uitvoering te doen. In hoogdringende gevallen kan de schuldeiser op eigen risico een derde inschakelen en de kosten verhalen op de schuldenaar [17](#page=17) [18](#page=18).
Een dwangsom is een instrument om de schuldenaar onder druk te zetten tot uitvoering. De rechter kan een dwangsom opleggen, die de schuldenaar bovenop een eventuele schadevergoeding betaalt. Dwangsommen kunnen niet worden opgelegd bij geldschulden of arbeidsovereenkomsten [18](#page=18).
###### A.3.2.3 Uitvoering bij equivalent
Dit valt onder schadeherstel en wordt verder besproken bij A.3.5 [18](#page=18).
##### A.3.3 Exceptie weens niet-uitvoering
Bij wederkerige overeenkomsten mag een partij haar verbintenissen opschorten als de andere partij in gebreke blijft. Dit is een verweermiddel dat, zonder tussenkomst van de rechter, toelaat de eigen verbintenissen voorlopig niet uit te voeren bij wanprestatie van de wederpartij. Dit is een voorlopige oplossing om grotere schade te voorkomen, maar de verbintenissen blijven bestaan en de geleden schade wordt niet vergoed [18](#page=18).
##### A.3.4 Gerechtelijke ontbinding
Indien de wederpartij in gebreke blijft, kan de schuldeiser de rechter verzoeken de overeenkomst gerechtelijk te ontbinden, eventueel met schadevergoeding. De wanprestatie op zich is voldoende grond voor ontbinding. De overeenkomst kan ook eenzijdig door de schuldeiser worden ontbonden na de tekortkomingen vastgesteld te hebben en meegedeeld aan de schuldenaar, of in onderling overleg. Het is riskant om een nieuwe overeenkomst te sluiten voordat de eerste definitief is ontbonden. Een uitdrukkelijk ontbindend beding kan contractbreuk automatisch de overeenkomst laten ontbinden. Een rechter kan echter oordelen dat de contractbreuk onvoldoende ernstig is. Gedeeltelijke ontbinding is mogelijk indien praktisch haalbaar [18](#page=18) [19](#page=19).
##### A.3.5 Schadeherstel
Indien uitvoering in natura onmogelijk, nutteloos of niet toegelaten is, kan de schuldeiser een vervangende geldsom vorderen. Dit kan compensatoire schadevergoeding zijn (vervangende of wanuitvoering) of moratoire schadevergoeding (laattijdige uitvoering) [19](#page=19).
###### A.3.5.1 Schadebeding
Partijen kunnen vooraf forfaitair de schadevergoeding vaststellen in een schadebeding. Dit is geldig, zelfs als de werkelijke schade anders is, maar de rechter kan een kennelijk overdreven bedrag verminderen. Schadebedingen mogen niet afhankelijk zijn van het voeren van een procedure [20](#page=20).
###### A.3.5.2 Prijsvermindering
Indien de niet-nakoming onvoldoende ernstig is voor ontbinding, kan de schuldeiser een prijsvermindering vragen voor het verschil tussen de ontvangen en overeengekomen prestaties [20](#page=20).
###### A.3.5.3 Schadevergoeding
Bij ontbinding van de overeenkomst kan schadevergoeding gevorderd worden, beperkt tot de redelijkerwijs voorzienbare schade bij sluiting van het contract [20](#page=20).
### B. Gevolgen tegenover derden
#### B.1 Betrekkelijkheid van overeenkomsten
Overeenkomsten gelden in principe alleen voor de contractpartijen. Derden kunnen er geen rechten uit putten en worden niet gebonden aan de verbintenissen. Erfgenamen en rechtverkrijgenden onder algemene titel worden niet als derden beschouwd; zij nemen de contractuele rechten en plichten over. Rechtverkrijgenden onder bijzondere titel nemen de contractuele rechten en plichten niet over, tenzij er zakelijke zekerheidsrechten op de goederen rusten [20](#page=20) [21](#page=21).
#### B.2 Uitzonderingen op de betrekkelijkheid van overeenkomsten
##### B.2.1 Beding ten gunste van een derde
Een partij kan een verbintenis aangaan ten gunste van een derde, die dan, zonder formeel te aanvaarden, kan eisen dat de verbintenis wordt nagekomen [21](#page=21).
##### B.2.2 Zijdelingse vordering
Dit is de bevoegdheid van een schuldeiser om in eigen naam een rechtsvordering in te stellen tegen de schuldenaar van zijn schuldenaar, om zo de vorderingen van zijn schuldenaar te innen. Dit is niet mogelijk bij persoonsgebonden verbintenissen [21](#page=21).
#### B.3 Tegenwerpelijkheid van overeenkomsten
Overeenkomsten zijn, wat hun bestaan betreft, in beginsel tegenwerpelijk aan derden. Dit betekent dat derden de overeenkomst als een feit moeten erkennen, wat hun belangen kan beïnvloeden [21](#page=21).
#### B.4 Uitzonderingen op de tegenwerpelijkheid van overeenkomsten
##### B.4.1 Formaliteiten voor tegenwerpelijkheid
In sommige gevallen is tegenwerpelijkheid aan derden niet automatisch, maar vereist het bepaalde formaliteiten. Dit geldt bijvoorbeeld voor [22](#page=22):
* Overeenkomsten die zakelijke rechten op onroerende goederen overdragen of vestigen, welke tegenwerpelijk worden na publiciteit (bv. inschrijving in registers) [22](#page=22).
* Echtscheidingen door onderlinge toestemming (vermogensrechtelijke aspecten), die tegenwerpelijk zijn na inschrijving in de registers van burgerlijke stand [22](#page=22).
* Huurovereenkomsten voor onroerende goederen, die tegenwerpelijk zijn aan een derde-verkrijger indien ze geregistreerd waren vóór de overdracht [22](#page=22).
##### B.4.2 Pauliaanse vordering
Schuldeisers kunnen opkomen tegen rechtshandelingen van hun schuldenaar die bedrieglijk de rechten van de schuldeisers miskennen. Dit is mogelijk indien [22](#page=22):
a) De bedrieglijke rechtshandeling dateert van na het ontstaan van de schuld [22](#page=22).
b) De schuldeiser benadeeld is door een verarming van de schuldenaar (ruim geïnterpreteerd) [22](#page=22).
c) De schuldenaar bedrieglijk gehandeld heeft (bewust de schuldeiser benadelend) [22](#page=22).
d) De derde partij medeplichtig was, d.w.z. op de hoogte was van het abnormale karakter van de rechtshandeling [22](#page=22).
Indien deze voorwaarden voldaan zijn, wordt de rechtshandeling niet-tegenwerpelijk verklaard ten opzichte van de benadeelde schuldeiser. De rechtshandeling blijft geldig tussen de partijen, maar de schuldeiser hoeft er geen rekening mee te houden [23](#page=23).
---
# Onrechtmatige daad en aansprakelijkheid
Dit onderwerp behandelt buitencontractuele aansprakelijkheid, ook wel onrechtmatige daad genoemd, die ontstaat wanneer iemands handelen of nalaten schade veroorzaakt bij een ander.
### 5.1 Buitencontractuele aansprakelijkheid in het algemeen
Buitencontractuele aansprakelijkheid dekt alle aansprakelijkheden die niet voortvloeien uit contractuele verplichtingen. Het Burgerlijk Wetboek (BW) regelt deze aansprakelijkheden in Boek 6, dat van kracht is vanaf 1 januari 2025. Deze regels zijn aanvullend, tenzij de wet anders bepaalt, en zijn van toepassing op zowel private als publieke rechtspersonen. Niet elk schadelijk effect leidt tot schadevergoeding; dit zou maatschappelijke activiteiten volledig lamleggen [24](#page=24) [25](#page=25).
#### 5.1.1 Grondslagen van aansprakelijkheid
In de regel ligt een fout aan de basis van aansprakelijkheid (foutaansprakelijkheid). Echter, in sommige gevallen is men aansprakelijk zonder eigen fout (foutloze aansprakelijkheid of objectieve aansprakelijkheid). Dit is bijvoorbeeld het geval bij letsels veroorzaakt door motorvoertuigen of bij risicodragende activiteiten. Soms wordt enkel de bewijslast omgekeerd, wat resulteert in een vermoeden van fout dat weerlegd kan worden [25](#page=25).
#### 5.1.2 Soorten aansprakelijkheid
* **Contractuele aansprakelijkheid:** Ontstaat uit het niet, of niet correct, uitvoeren van contractuele verplichtingen [25](#page=25).
* **Buitencontractuele aansprakelijkheid:** Dekt alle overige aansprakelijkheden, zoals die voortvloeien uit onrechtmatige daden [25](#page=25).
* **Samengestelde aansprakelijkheid:** Verwijst naar gevallen waarin niet alleen de veroorzaker van de schade, maar ook een derde kan worden aangesproken voor de schadevergoeding (bijv. ouders voor hun kinderen, werkgevers voor hun werknemers) [25](#page=25).
* **Foutaansprakelijkheid:** Aansprakelijkheid gebaseerd op een begane fout [25](#page=25).
* **Foutloze aansprakelijkheid (objectieve aansprakelijkheid):** Aansprakelijkheid zonder dat er een eigen fout is gemaakt [25](#page=25).
* **Aansprakelijkheid in solidum:** Een vorm van hoofdelijke aansprakelijkheid waarbij elke aansprakelijke persoon kan worden aangesproken voor de volledige schadevergoeding. Degene die de schade vergoedt, kan de anderen aanspreken voor hun deel [25](#page=25) [29](#page=29).
### 5.2 Aansprakelijkheid voor eigen daad
Eenieder is aansprakelijk voor de schade die hij of zij aan een ander veroorzaakt. Deze regel, die al sinds 1804 bestaat, is in het nieuwe BW verduidelijkt [25](#page=25) [26](#page=26).
#### 5.2.1 De fout
Een fout bestaat uit:
1. De schending van een wettelijke regel die bepaald gedrag oplegt of verbiedt [26](#page=26).
2. De schending van een algemene zorgvuldigheidsnorm in het maatschappelijk verkeer. Hierbij wordt uitgegaan van het gedrag van een voorzichtig en redelijk persoon, rekening houdend met de redelijkerwijs voorzienbare gevolgen van dat gedrag. Voor rechtspersonen worden ook de beginselen van goed bestuur en organisatie in acht genomen [26](#page=26).
> **Tip:** Overmacht, onoverwinnelijke dwaling, dwang, of het overtreden van een klaarblijkelijk onwettige regel, of wanneer een hoger belang het niet volgen van de regel verantwoordt, kunnen gronden zijn om foutaansprakelijkheid uit te sluiten [26](#page=26).
**Voorbeelden van foutaansprakelijkheid:**
* De Staat die schade veroorzaakt door militaire vliegtuigen laag over bewoond gebied te laten vliegen, met voorspelbare trillingen en schade aan gebouwen tot gevolg [26](#page=26).
* Een bank die te lichtvaardig krediet verleent aan een gefailleerde, waardoor derden misleid worden en ook krediet verstrekken aan de gefailleerde [26](#page=26).
* Een onvoorzichtige duiker die letsels veroorzaakt bij andere zwemmers [26](#page=26).
#### 5.2.2 Oorzakelijk verband
Er is sprake van een oorzakelijk verband als een feit een noodzakelijke voorwaarde is voor de schade; de schade zou zich zonder dit feit niet in deze vorm hebben voorgedaan. Meerdere feiten kunnen gelijktijdig de oorzaak zijn van schade. Het verband tussen fout en schade mag niet te ver verwijderd zijn. Bij onzekerheid over het oorzakelijke verband heeft de benadeelde recht op een gedeeltelijke schadevergoeding die in verhouding staat tot de waarschijnlijkheid waarmee de fout de schade heeft veroorzaakt [26](#page=26).
> **Voorbeeld:** Bij een auto-ongeval rijdt de ene auto te snel en verleent de andere geen voorrang. Beide fouten zijn gelijktijdig de oorzaak van de schade [26](#page=26).
> **Voorbeeld:** U mist de bus naar Barcelona door een te late taxi. U neemt de volgende bus, maar raakt gewond bij een ongeluk. Hoewel de fout van de taxichauffeur een voorwaarde was, maakt het onwaarschijnlijke karakter van het gevolg het onredelijk om de schade toe te rekenen aan de chauffeur [26](#page=26).
#### 5.2.3 Schade
Schade bestaat uit de economische en niet-economische gevolgen van de aantasting van een juridisch beschermd persoonlijk belang. De schade moet zeker zijn, maar kan ook toekomstig zijn. De benadeelde heeft recht op integrale schadeloosstelling, door herstel in natura of door een schadevergoeding. Voor patrimoniale schade beoogt men de benadeelde in dezelfde situatie te plaatsen als vóór de onrechtmatige daad. Voor extrapatrimoniale schade (letsel, psychisch lijden) wordt een billijke vergoeding toegekend. Indien de schade niet exact bepaald kan worden, kan de rechter deze raming bij benadering vaststellen of de schadevergoeding naar billijkheid bepalen. De kosten voor herstel worden vergoed, met een maximum van de vervangingskosten indien deze lager zijn. De benadeelde kan vrij beschikken over de schadevergoeding, inclusief de BTW, zelfs indien er geen herstel plaatsvindt of een nieuw goed wordt aangekocht [27](#page=27).
#### 5.2.4 Minderjarigen en geestesgestoorden
* **Minderjarigen onder twaalf jaar:** Niet aansprakelijk voor hun fouten [27](#page=27).
* **Minderjarigen vanaf twaalf jaar:** In principe aansprakelijk, maar de rechter kan vrijstelling verlenen of de schadevergoeding beperken, tenzij gedekt door een verzekering, beoordeeld naar billijkheid en rekening houdend met de omstandigheden en financiële toestand van de partijen [27](#page=27).
* **Geestesgestoorden:** Aansprakelijk zoals minderjarigen vanaf twaalf jaar, met mogelijkheid tot vrijstelling of beperking door de rechter, tenzij gedekt door een verzekering [27](#page=27).
### 5.3 Aansprakelijkheid voor andermans daad
#### 5.3.1 Personen met gezag over minderjarigen
* **Minderjarigen onder zestien jaar:** Ouders, adoptanten, voogden en pleegzorgers zijn foutloos aansprakelijk voor schade die zij hebben aangericht [27](#page=27).
* **Minderjarigen van zestien of zeventien jaar:** Ouders e.d. zijn in principe aansprakelijk, maar kunnen de aansprakelijkheid ontlopen door aan te tonen dat er geen fout is gemaakt in de opvoeding of het toezicht. Er geldt een vermoeden van aansprakelijkheid [28](#page=28).
#### 5.3.2 Personen belast met toezicht op anderen
Personen die wettelijk of gerechtelijk duurzaam controle hebben over anderen, zijn aansprakelijk voor fouten die die personen aan derden berokkenen, tenzij zij bewijzen dat er geen fout was in het toezicht. Dit geldt onder meer voor bewindvoerders van beschermde meerderjarigen [28](#page=28).
#### 5.3.3 Werkgever (aansteller)
De ‘aansteller’, meestal de werkgever, is foutloos aansprakelijk voor schade die zijn aangestelden hebben veroorzaakt in de uitoefening van hun functie. De aansteller is de persoon die feitelijk gezag en toezicht kan uitoefenen op het gedrag van een ander voor eigen rekening. Rechtspersonen zijn foutloos aansprakelijk voor hun contractuele en statutaire personeelsleden (ambtenaren), ook wanneer zij handelen in de uitoefening van openbare macht. Tevens zijn rechtspersonen (privaat en publiek) aansprakelijk voor schade veroorzaakt door hun bestuursorganen of leden daarvan in de uitoefening van hun functie. De foutloze aansprakelijken kunnen de uitbetaalde schadevergoeding terugvorderen van de dader [28](#page=28).
### 5.4 Aansprakelijkheid voor zaken en dieren
#### 5.4.1 Zaken
De bewaarder van een zaak is foutloos aansprakelijk voor schade veroorzaakt door een gebrek van die zaak. De bewaarder is de persoon die macht van leiding en controle heeft over de zaak, maar niet in ondergeschikt verband. De eigenaar wordt, behoudens tegenbewijs, vermoed de bewaarder van de zaak te zijn [28](#page=28).
#### 5.4.2 Dieren
De bewaarder van een dier is foutloos aansprakelijk voor de schade veroorzaakt door dat dier. De eigenaar wordt, behoudens tegenbewijs, vermoed de bewaarder van het dier te zijn [28](#page=28).
> **Voorbeeld:** Een dierenarts die een dier behandelt, is niet de 'bewaarder'. De eigenaar blijft aansprakelijk, tenzij de dierenarts zelf een persoonlijke fout beging [28](#page=28).
### 5.5 Productaansprakelijkheid
De producent is aansprakelijk voor schade veroorzaakt door een gebrek in zijn product, voor zover dit gebruikt wordt in de privésfeer. 'Producent' omvat iedereen die bij het productieproces betrokken is, inclusief leveranciers van grondstoffen of onderdelen. Ook de invoerder in de EU en de leverancier (indien producent of invoerder onbekend is) worden als 'producent' beschouwd [29](#page=29).
#### 5.5.1 Gebrekkig product
Een product is gebrekkig als het niet de veiligheid biedt die men ervan mag verwachten, rekening houdend met de presentatie, het normale gebruik en de geldende veiligheidsnormen. De consument moet het gebrek, de schade en het oorzakelijk verband bewijzen [29](#page=29).
#### 5.5.2 Schadevergoeding en termijnen
Voor schade aan goederen geldt een franchise van 500 Euro (in 2025). De aansprakelijkheid van de producent kan niet worden uitgesloten of beperkt. De aansprakelijkheid geldt gedurende tien jaar nadat het product in omloop is gebracht, met een verjaringstermijn van drie jaar vanaf het moment dat de benadeelde kennis had van de schade, het gebrek en de producent [29](#page=29).
> **Tip:** De productaansprakelijkheid doet geen afbreuk aan andere vorderingen die de consument heeft, zoals vorderingen wegens foutaansprakelijkheid of tegen de beroepsverkoper wegens verborgen gebreken [29](#page=29).
### 5.6 Pluraliteit van aansprakelijken
Wanneer meerdere personen aansprakelijk zijn voor dezelfde schade, kan elk van hen voor een volledige schadevergoeding worden aangesproken (aansprakelijkheid in solidum). Dit omvat ook wie een ander aanzet tot een fout of daarbij helpt. Zij kunnen het meerdere dat zij betaald hebben, terugvorderen van de medeaansprakelijken [29](#page=29).
#### 5.6.1 Gedeeltelijke aansprakelijkheid van de benadeelde
Indien de benadeelde zelf medeplichtig is aan de schade, wordt zijn recht op schadevergoeding evenredig verminderd, behalve indien hij minder dan twaalf jaar oud is [29](#page=29).
---
# Tenietgaan van verbintenissen en overeenkomsten
Dit deel behandelt de diverse wijzen waarop verbintenissen en overeenkomsten kunnen eindigen.
### 6.1 Uitdoving van verbintenissen door uitvoering
Een verbintenis gaat teniet door de integrale uitvoering ervan, ongeacht of deze vrijwillig of gedwongen plaatsvindt. Dit geldt voor zowel contractuele als buitencontractuele verbintenissen [30](#page=30).
#### 6.1.1 Betaling met subrogatie
Wanneer een derde, zonder schenkingsgezindheid, een verbintenis uitvoert in plaats van de schuldenaar, gaat de verbintenis teniet. In specifieke gevallen treedt subrogatie op, waarbij de derde in de rechten van de oorspronkelijke schuldeiser treedt tegenover de schuldenaar. Hierdoor ontstaat een nieuwe verbintenis voor de derde, die ook eventuele zakelijke zekerheidsrechten en voorrechten overneemt. Voor hypotheken en voorrechten op onroerende goederen is subrogatie tegenwerpelijk aan derden na inschrijving bij het Kantoor Rechtszekerheid. Subrogatie is enkel mogelijk indien de wet of een overeenkomst dit uitdrukkelijk bepaalt (art. 5.217 BW). Een voorbeeld is in de verzekeringssector, waar een verzekeraar voor eigen risico die het slachtoffer vergoedt, subrogeert in de rechten van de verzekerde tegen de derde-aansprakelijke [30](#page=30).
### 6.2 Schuldvergelijking en schuldvermenging
#### 6.2.1 Schuldvergelijking
Schuldvergelijking vindt plaats wanneer twee personen elkaars schuldenaar en schuldeiser zijn, waarbij de verbintenissen tenietgaan tot het bedrag van de laagste schuld, met een resterende verbintenis voor het saldo. Het kan wettelijk, conventioneel of gerechtelijk zijn (art. 5.254 BW) [30](#page=30).
* **Conventionele schuldvergelijking:** Partijen komen vrij overeen hoe en in welke mate ze hun verbintenissen compenseren [30](#page=30).
* **Gerechtelijke schuldvergelijking:** De rechter oordeelt over de compensatie op vordering van de verweerder via een tegeneis [30](#page=30).
* **Wettelijke schuldvergelijking:** Deze treedt automatisch op indien aan de volgende voorwaarden is voldaan (art. 5.255 BW) [30](#page=30):
* a) Beide schulden moeten een geldsom of een gelijke hoeveelheid van dezelfde vervangbare zaken betreffen [30](#page=30).
* b) Beide schulden moeten vaststaan; hun bestaan en omvang mogen niet betwist of onzeker zijn [30](#page=30).
* c) Beide schulden moeten opeisbaar zijn. Periodieke schulden (bv. maandelijkse huur) leiden niet tot vergelijking met nog niet vervallen bedragen [30](#page=30).
* d) Beide partijen moeten elkaars schuldenaar zijn. Dit is niet het geval als echtgenoten elk een schuld hebben aan een derde die de andere echtgenoot moet betalen; ze moeten wel allebei zowel schuldenaar als schuldeiser zijn. Het feit van het huwelijk met gemeenschap van goederen volstaat niet [30](#page=30).
#### 6.2.2 Schuldvermenging
Schuldvermenging is een automatische vorm van schuldvergelijking die optreedt wanneer dezelfde persoon zowel schuldenaar als schuldeiser is geworden ten aanzien van dezelfde verbintenis (art. 5.268 BW) [31](#page=31).
> **Example:** Een zoon leent geld van zijn moeder. Na haar overlijden wordt hij als erfgenaam diens schuldeiser van zichzelf. De verbintenis gaat teniet door schuldvermenging [31](#page=31).
### 6.3 Bevrijdende verjaring
Verjaring leidt ertoe dat men na verloop van tijd bevrijd wordt van een verbintenis (bevrijdende verjaring) of bepaalde rechten verkrijgt (verkrijgende verjaring) (art. 2219 BW). Verjaring dient twee doelen: het regulariseren van langdurige feitelijke situaties en het voorkomen van onoplosbare bewijsproblemen, daar bewijsstukken verloren kunnen gaan of verouderen. Het ontslaat partijen van de bewijslast in geval van betwisting [31](#page=31).
### 6.4 Overdracht van schuldvorderingen
Bij de overdracht van een schuldvordering blijft de verbintenis bestaan, maar wordt de oorspronkelijke schuldeiser vervangen door een nieuwe. Dit gebeurt bijvoorbeeld bij endossering van facturen. Het belangrijkste verschil met schuldvernieuwing is dat de toestemming van de schuldenaar niet vereist is. De schuldeiser kan zijn vordering eenzijdig overdragen. Een overdracht door de schuldenaar vereist echter wel toestemming van de schuldeiser. Om de schuldenaar te informeren dat de betaling niet meer aan de oude schuldeiser mag gebeuren, moet de overdracht betekend worden. Factoring, waarbij bedrijven commerciële schuldvorderingen overnemen, is een praktijk die hierop is gebaseerd. De overdracht van een schuld, in tegenstelling tot een schuldvordering, is in België niet toegestaan zonder akkoord van de schuldeiser, wat dan schuldvernieuwing wordt genoemd [31](#page=31) [32](#page=32).
### 6.5 Kwijtschelding
Wanneer een schuldeiser ondubbelzinnig aangeeft dat de schuld niet meer uitgevoerd hoeft te worden, is de schuldenaar van zijn verbintenis bevrijd (art. 5.250 BW) [32](#page=32).
### 6.6 Gewijzigde omstandigheden en overmacht (bij overeenkomsten)
#### 6.6.1 Gewijzigde omstandigheden
Elke partij moet haar verbintenissen nakomen, ook als de uitvoering zwaarder wordt door gestegen kosten of verminderde waarde van de tegenprestatie (art. 5.74 BW). Indien de uitvoering echter buitensporig bezwarend wordt en dit niet aan de schuldenaar toerekenbaar is (bv. niet voorzienbaar of contractueel bij hem gelegd), kan de schuldenaar heronderhandeling vragen. Bij mislukking van deze onderhandelingen kan de rechter het contract aanpassen (art. 5.74 BW) [32](#page=32).
#### 6.6.2 Overmacht
In bepaalde gevallen is een schuldenaar bevrijd van zijn (contractuele) verbintenis bij overmacht. Twee voorwaarden moeten vervuld zijn [32](#page=32):
1. Er vindt een gebeurtenis plaats onafhankelijk van de wil van de schuldenaar [32](#page=32).
2. Waardoor de uitvoering van de verbintenis blijvend onmogelijk wordt [32](#page=32).
Het onvoorzienbare en onvermijdbare karakter van het beletsel is hierbij cruciaal. In de praktijk is een normale, praktische onmogelijkheid voldoende [32](#page=32).
> **Example:** Een werkstaking wordt meestal als overmacht beschouwd, tenzij goederen uit bestaande voorraden geleverd kunnen worden. Andere voorbeelden zijn weersomstandigheden, ziekte of overheidsmaatregelen zoals een uitvoerverbod [32](#page=32).
De overmacht moet volledig onafhankelijk van de wil van de schuldenaar zijn ingetreden. Als de gebeurtenis (gedeeltelijk) aan de schuldenaar te wijten is, is er geen sprake van overmacht en loopt de schuldenaar contractuele aansprakelijkheid op [33](#page=33).
> **Example:** Een hartinfarct van een automobilist dat tot een ongeval leidt, is geen overmacht als de bestuurder al eerdere hartproblemen had [33](#page=33).
Overmacht leidt enkel tot bevrijding als er sprake is van een definitieve onmogelijkheid (art. 5.226 §1 BW) [33](#page=33).
> **Example:** Een schrijnwerker die ingemaakte kasten niet kan maken omdat de woning uitbrandt, is bevrijd [33](#page=33).
Bij een tijdelijke onmogelijkheid, zoals door een griepepidemie bij bouwvakkers, is de aannemer niet bevrijd, maar het oponthoud kan hem niet worden verweten als contractuele wanprestatie. De schuldenaar die zich op overmacht beroept, moet de gebeurtenis bewijzen. De rechtspraak is hier echter niet streng en vaak volstaat het bewijs dat de schuldenaar geen fout heeft gemaakt in de uitvoering, wat impliciet gelijkgesteld wordt met overmacht [33](#page=33).
Of het tenietgaan van een verbintenis door overmacht leidt tot het tenietgaan van de gehele overeenkomst, hangt af van de aard van de overeenkomst. Bij de meeste wederkerige overeenkomsten zal het tenietgaan van een hoofdverbintenis door overmacht de gehele overeenkomst doen ontbinden. Bij wederkerige overeenkomsten die een eigendomsoverdracht tot gevolg hebben (bv. koop, ruil), is dit niet noodzakelijk het geval [33](#page=33).
### 6.7 Overlijden van de schuldenaar (bij persoonsgebonden verbintenissen)
Bij persoonsgebonden verbintenissen dooft de verbintenis uit bij overlijden van de schuldenaar en gaat deze niet over op de erfgenamen. Dit staat in contrast met prestatiegebonden verbintenissen [33](#page=33).
### 6.8 Realisatie van een ontbindende voorwaarde (bij overeenkomsten)
Indien een verbintenis werd aangegaan onder een ontbindende voorwaarde, eindigt deze (of de gehele overeenkomst) wanneer die toekomstige, onzekere gebeurtenis intreedt [33](#page=33).
> **Example:** Een topsporter heeft een sponsorcontract dat stopt indien hij betrapt wordt op doping [33](#page=33).
### 6.9 Tenietgaan van de overeenkomst
Het tenietgaan van een overeenkomst (bv. door nietigheid, ontbinding of eenzijdige opzegging) brengt automatisch het tenietgaan van de verbintenissen die uit die overeenkomst voortvloeien met zich mee. Dit werd reeds besproken in Hoofdstuk 4.3.6 [34](#page=34).
### 6.10 Bijzondere overeenkomsten en hun tenietgaan
Dankzij contractuele vrijheid is een grote variëteit aan overeenkomsten mogelijk. Enkele veelvoorkomende types, de zogenaamde benoemde overeenkomsten, zijn wettelijk geregeld. De wettelijke regels zijn meestal aanvullend van aard, tenzij anders vermeld [34](#page=34).
#### 6.10.1 Koop
De koop is een overeenkomst waarbij een verkoper een zaak of recht overdraagt aan een koper, die de eigendom ervan garandeert, tegen een prijs in geld. In essentie gaat het om de levering van een zaak met eigendomsoverdracht. Ook rechten kunnen verkocht worden. Bij koop wordt een zakelijk recht, doorgaans een eigendomsrecht, overgedragen tegen een prijs [34](#page=34).
Voor de geldigheid van een koopovereenkomst kunnen bijzondere eisen gelden naast de algemene voorwaarden [34](#page=34):
* Verkoop tussen echtgenoten is ongeldig (art. 1595 BW) [34](#page=34).
* Voogden mogen geen goederen kopen die toebehoren aan hen die onder hun voogdij staan [34](#page=34).
* Bij verkoop van onroerend goed kan de koop ongeldig verklaard worden indien de verkoper voor meer dan zeven twaalfden benadeeld is (d.w.z. minder dan 41% van de normale koopprijs heeft ontvangen) [34](#page=34).
* Verkoop door een handelaar aan een consument is gebonden aan een uitgebreide specifieke beschermingsregeling [34](#page=34).
* Bepaalde verkooptechnieken zoals verkoop op afstand (online) en koppelverkoop zijn gereglementeerd (Boek VI WER). Bij verkoop op afstand is de verkoop pas voltooid na een bedenktijd van veertien werkdagen na levering (art. VI.47 WER) [34](#page=34).
---
# Bijzondere overeenkomsten: Koop
De koopovereenkomst is een contract waarbij de verkoper zich verbindt een zaak of recht over te dragen aan de koper, de eigendom daarvan waarborgt, tegen een geldbedrag dat de koper belooft te betalen [34](#page=34).
### 7.1 Algemeen
De koopovereenkomst is de meest voorkomende bijzondere overeenkomst, geregeld in het Burgerlijk Wetboek (BW). Het betreft de overdracht van een zakelijk recht, meestal het eigendomsrecht, tegen een prijs in geld. Voor de geldigheid van een koopovereenkomst gelden naast de algemene voorwaarden soms specifieke eisen, zoals het verbod op verkoop tussen echtgenoten en beperkingen voor voogden. Ook benadeling voor meer dan zeven twaalfden bij verkoop van onroerend goed kan leiden tot ongeldigheid. Bij verkoop aan consumenten of via specifieke verkooptechnieken zoals verkoop op afstand, gelden uitgebreide beschermingsregels [34](#page=34).
#### 7.1.1 Bijzondere geldigheidsvoorwaarden
* Verkoop tussen echtgenoten is ongeldig [34](#page=34).
* Voogden mogen geen goederen kopen die onder hun voogdij vallen [34](#page=34).
* Benadeling voor meer dan 7/12 bij verkoop van onroerend goed kan tot ongeldigheid leiden [34](#page=34).
* Verkoop aan een consument kent een uitgebreide specifieke beschermingsregeling [34](#page=34).
* Verkoop op afstand en koppelverkoop zijn gereglementeerd in het Wetboek van Economisch recht (WER), waarbij bij verkoop op afstand een bedenktijd van veertien werkdagen geldt na levering [34](#page=34).
### 7.2 Eigendomsoverdracht en risico
In beginsel gaat de eigendom van een verkochte zaak onmiddellijk over op het moment van het sluiten van de overeenkomst, ongeacht de levering of bezitsverschaffing. Dit is relevant bij tenietgaan van de zaak door overmacht vóór levering; de koper draagt dan het risico en moet de prijs betalen, zelfs als hij de zaak niet heeft ontvangen [35](#page=35).
#### 7.2.1 Uitzonderingen op onmiddellijke eigendomsoverdracht
Er is geen onmiddellijke eigendomsoverdracht in de volgende gevallen:
* Bij verkoop van een hoeveelheid van een soortgoed (bv. stookolie); de eigendom gaat over bij individualisering van de gekochte hoeveelheid [35](#page=35).
* Bij verkoop van toekomstige zaken (bv. appartement op plan); de eigendom gaat over bij het ontstaan van de zaak [35](#page=35).
* Als contractueel is bepaald dat de eigendom op een later tijdstip wordt overgedragen [35](#page=35).
In deze uitzonderingsgevallen blijft het risico bij de verkoper berusten tot de individualisering, het ontstaan van het goed, of het bedongen tijdstip van eigendomsoverdracht [35](#page=35).
#### 7.2.2 Eigendomsvoorbehoud
Het is geldig om contractueel een beding op te nemen waarbij de verkoper zich de eigendom voorbehoudt tot de volledige betaling van de zaak. Dergelijke bedingen zijn echter niet tegenwerpelijk aan derden, zoals schuldeisers van de koper [35](#page=35).
### 7.3 Verbintenissen van de verkoper
De verkoper heeft een drievoudige verplichting:
1. De verkochte zaak leveren [35](#page=35).
2. De kwaliteit ervan waarborgen [35](#page=35).
3. Instaan voor de juridische geldigheid van de eigendomsoverdracht [35](#page=35).
De geldigheid van bedingen die deze verplichtingen beperken, wordt streng getoetst, met name ten voordele van de koper-consument [35](#page=35).
#### 7.3.1 Levering van de zaak
Levering houdt de bezitsoverdracht van de verkochte zaak in. De eigendomsoverdracht gebeurt in principe bij totstandkoming van de koop [36](#page=36).
* **Roerende goederen:** Levering gebeurt door materiële afgifte [36](#page=36).
* **Onroerende goederen:** Levering gebeurt door afgifte van de sleutels en eigendomstitels [36](#page=36).
Tenzij anders overeengekomen, moet de levering bij de verkoper gebeuren (afhaling). Indien de koper de geleverde zaak zonder protest in ontvangst neemt, kan hij nadien niet meer klagen over zichtbare gebreken of non-conformiteit. De koper moet wel een redelijke tijd hebben om de waar te onderzoeken [36](#page=36).
> **Tip:** Een aangetekende brief die de dag na levering wordt verstuurd, geldt nog als onmiddellijk protest [36](#page=36).
#### 7.3.2 Kwaliteitswaarborg (vrijwaring voor verborgen gebreken)
Als gebreken zichtbaar zijn, moet de koper direct protesteren bij levering; anders wordt hij geacht de zaak met gebreken te aanvaarden. Bij verborgen gebreken moet de verkoper instaan indien aan de volgende voorwaarden is voldaan (art. 1641 e.v. BW) [36](#page=36):
* Het gebrek is ernstig [36](#page=36).
* Het gebrek bestond op het ogenblik van de koop [36](#page=36).
* Het gebrek was niet bekend aan de koper [36](#page=36).
* De overeenkomst bevat geen bepaling die de verkoper van zijn aansprakelijkheid ontheft, tenzij hij van het gebrek op de hoogte was [36](#page=36).
* Het gebrek wordt binnen een korte termijn na vaststelling aangevoerd [36](#page=36).
De koper kan de zaak teruggeven en de volledige koopsom terugvragen, of de zaak behouden en terugbetaling van een deel van de prijs vragen. Deze waarborg geldt niet bij gerechtelijke verkoop [36](#page=36).
> **Tip:** Contractuele waarborgen (bv. via waarborgkaarten) beperken vaak de wettelijke rechten van de koper. Het is soms voordeliger deze niet te aanvaarden en te steunen op de wettelijke waarborgplicht, tenzij de contractuele regeling duidelijker is en meer zekerheid biedt over de waarborgtermijn [36](#page=36).
#### 7.3.3 Juridische waarborg (vrijwaring voor uitwinning)
De verkoper moet de koper het rustig en vreedzaam bezit van de gekochte zaak waarborgen (art. 1626 BW). Dit betekent dat de verkoper de koper moet beschermen tegen juridische aanspraken van derden op de verkochte zaak. Als de koper het bezit verliest of zijn rechten beperkt worden, moet de verkoper de prijs terugbetalen met rente, kosten en schadevergoeding. Bij beperkte aanspraken van derden kan de koper genoegen nemen met een schadevergoeding [37](#page=37).
Contractuele beperkingen van de juridische waarborg zijn ongeldig indien de verkoper te kwader trouw was (bv. rechten van derden verzwegen) [37](#page=37).
### 7.4 Verbintenissen van de koper
De koper heeft een drievoudige verplichting:
* De levering van de zaak aanvaarden [37](#page=37).
* De prijs betalen [37](#page=37).
* Instaan voor de kosten [37](#page=37).
#### 7.4.1 Aanvaarding van de levering
De koper is verplicht de levering te aanvaarden, tenzij hij gebreken vaststelt. Indien de goederen bij de koper geleverd moeten worden, dient hij ze af te halen indien dit contractueel is bepaald. Blijft de koper in gebreke, dan kan de verkoper ontbinding van de koop vragen met eventuele schadevergoeding, of de goederen elders in bewaring geven op kosten van de koper [37](#page=37).
Indien een afhalingstermijn is bepaald, wordt de koop na het verstrijken van die termijn van rechtswege ontbonden ten voordele van de verkoper [37](#page=37).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Verbintenis | Een rechtsband waarbij een persoon (de schuldenaar) gehouden is ten opzichte van een andere persoon (de schuldeiser) om iets te geven, te doen of te laten. |
| Vorderingsrecht | Het recht dat een schuldeiser heeft om van een schuldenaar een bepaalde prestatie te eisen. Dit recht is steeds verbonden aan een verbintenis. |
| Schuldeiser | De persoon die recht heeft op een prestatie van een andere persoon (de schuldenaar). |
| Schuldenaar | De persoon die gehouden is tot het leveren van een prestatie aan een schuldeiser. |
| Derden | Personen die geen partij zijn bij een verbintenis of overeenkomst en daaruit dus geen rechten of plichten kunnen putten. |
| Opschortende voorwaarde | Een toekomstige en onzekere gebeurtenis waarvan de vervulling de verbintenis opeisbaar maakt; de verbintenis ontstaat pas als aan de voorwaarde is voldaan. |
| Ontbindende voorwaarde | Een toekomstige en onzekere gebeurtenis waarvan de vervulling de verbintenis doet uitdoven; de verbintenis eindigt zodra aan de voorwaarde is voldaan. |
| Potestatieve voorwaarde | Een voorwaarde waarvan de vervulling afhangt van de wil van de schuldenaar; een zuiver potestatieve voorwaarde is nietig, een gemengd potestatieve voorwaarde is geldig. |
| Tijdsbepaling | Een toekomstige en zekere gebeurtenis waarvan het tijdstip van verwezenlijking vaststaat of zeker is, en die de uitvoering of uitdoving van een verbintenis regelt. |
| Persoonsgebonden verbintenis | Een verbintenis waarbij de persoonlijke hoedanigheden van de schuldenaar van doorslaggevend belang zijn; deze verbintenis eindigt bij overlijden van de schuldenaar. |
| Prestatiegebonden verbintenis | Een verbintenis waarbij het niet uitmaakt wie de prestatie levert, zolang de verbintenis correct wordt uitgevoerd. |
| Deelbare verbintenis | Een verbintenis waarbij meerdere schuldenaren elk voor hun deel gehouden zijn tot de prestatie. De deelbaarheid is de hoofdregel. |
| Ondeelbare verbintenis | Een verbintenis die uit haar aard of krachtens de wet of overeenkomst niet gesplitst kan worden en door elke schuldenaar volledig moet worden uitgevoerd. |
| Hoofdelijke verbintenis | Een contractuele bepaling waarbij elke schuldenaar voor het geheel kan worden aangesproken voor de uitvoering van de verbintenis, met recht van verhaal op mede-schuldenaars. |
| Verbintenis in solidum | Een verbintenis waarbij elke schuldenaar voor het geheel kan worden aangesproken, maar waarbij de nevengevolgen van hoofdelijkheid (zoals verjaring en aanmaning) niet gelden. |
| Resultaatsverbintenis | Een verbintenis waarbij de schuldenaar zich ertoe verbindt een bepaald resultaat te bereiken; de niet-naleving is een wanprestatie. |
| Inspanningsverbintenis | Een verbintenis waarbij de schuldenaar zich ertoe verbindt de nodige inspanningen te leveren, zonder garantie op een specifiek resultaat; een tekortkoming moet bewezen worden. |
| Rechtshandeling | Een handeling die gericht is op het veroorzaken van rechtsgevolgen, zoals een aanbod of een aanvaarding. |
| Meerzijdige rechtshandeling | Een rechtshandeling waarbij de wil van twee of meer personen samenkomt om rechtsgevolgen te creëren, zoals een overeenkomst. |
| Rechtsfeit | Een feit of omstandigheid waaraan het recht rechtsgevolgen koppelt, zonder dat deze handelingen noodzakelijkerwijs gericht zijn op die rechtsgevolgen (bv. onrechtmatige daad). |
| Onverschuldigde betaling | De verplichting om een ontvangen betaling terug te geven wanneer deze onterecht is ontvangen, zonder dat daar een rechtsgrond voor is. |
| Ongerechtvaardigde verrijking | Situatie waarbij iemand voordelen verkrijgt ten nadele van een ander zonder rechtsgrond, met de verplichting de benadeelde te vergoeden tot het bedrag van de verrijking. |
| Zaakwaarneming | Het vrijwillig en nuttig waarnemen van andermans zaak zonder daartoe verplicht te zijn en zonder verzet van de meester van de zaak, met verplichting tot vergoeding van de nuttige kosten. |
| Aanbod | Een voorstel tot het sluiten van een overeenkomst dat alle noodzakelijke elementen bevat, waardoor de aanbieder gebonden is indien het aanbod wordt aanvaard. |
| Aanvaarding | De instemming met een aanbod, die, mits geldig en zonder voorbehoud, leidt tot de totstandkoming van de overeenkomst. |
| Precontractuele aansprakelijkheid | Aansprakelijkheid die kan ontstaan uit fouten begaan tijdens de onderhandelingsfase van een contract, zoals het foutief afbreken van onderhandelingen. |
| Geldigheidsvoorwaarden | De vereisten waaraan een rechtshandeling moet voldoen om geldig te zijn, zoals wilsuiting, voorwerp, oorzaak en bekwaamheid. |
| Interpretatie van overeenkomsten | Het bepalen van de zin en draagwijdte van de bepalingen van een overeenkomst, waarbij de gemeenschappelijke bedoeling van partijen centraal staat. |
| Contractuele trouw | Het principe dat overeenkomsten niet alleen de expliciet overeengekomen, maar ook de uit de wet, goede trouw of gebruiken voortvloeiende gevolgen binden. |
| Overmacht | Een gebeurtenis die onafhankelijk is van de wil van de schuldenaar en die de uitvoering van de verbintenis blijvend onmogelijk maakt, waardoor de schuldenaar bevrijd wordt. |
| Contractuele wanprestatie | Het niet, niet tijdig of niet behoorlijk nakomen van een contractuele verbintenis door de schuldenaar, die aan hem kan worden toegerekend. |
| Ingebrekestelling | Een eenzijdige rechtshandeling waarbij de schuldeiser de schuldenaar formeel verzoekt zijn verbintenis na te komen, wat o.a. leidt tot het lopen van moratoire interesten en de verschuiving van het risico. |
| Gedwongen uitvoering | De mogelijkheid voor de schuldeiser om, met behulp van de openbare macht, de nakoming van de verbintenis af te dwingen via een uitvoerbare titel. |
| Uitvoering in natura | De daadwerkelijke uitvoering van de overeengekomen prestatie door de schuldenaar, zoals oorspronkelijk bepaald in de overeenkomst. |
| Dwansom | Een bedrag dat de rechter kan opleggen aan de schuldenaar per dag vertraging om hem aan te zetten tot nakoming van zijn verbintenis. |
| Exceptie wegens niet-uitvoering | Een verweermiddel waarbij een partij bij een wederkerige overeenkomst haar eigen verbintenissen opschort zolang de andere partij in gebreke blijft. |
| Gerechtelijke ontbinding | De ontbinding van een overeenkomst door de rechter als sanctie voor de niet-uitvoering van de verbintenissen door een partij. |
| Schadeherstel (compensatoire schadevergoeding) | De compensatie voor geleden verlies en gederfde winst als gevolg van contractuele wanprestatie, met als doel de benadeelde in dezelfde positie te brengen als vóór de wanprestatie. |
| Moratoire schadevergoeding (nalatigheidsintresten) | De schadevergoeding die verschuldigd is bij laattijdige betaling van een geldsom, gelijk aan de wettelijke intrestvoet. |
| Schadebeding | Een clausule in een overeenkomst die op voorhand forfaitair de schadevergoeding bepaalt die verschuldigd is bij niet-nakoming, met een mogelijkheid tot matiging bij kennelijke overdrijving. |
| Prijsvermindering | Een sanctie waarbij de schuldeiser een vermindering van de overeengekomen prijs vraagt indien de niet-nakoming van de verbintenis niet ernstig genoeg is voor ontbinding. |
| Betrekkelijkheid van overeenkomsten | Het principe dat overeenkomsten in beginsel enkel gevolgen hebben voor de contractpartijen en niet voor derden. |
| Beding ten gunste van een derde | Een overeenkomst waarbij een partij een prestatie bedingt ten gunste van een derde, die hierdoor een eigen, afdwingbaar recht verkrijgt. |
| Zijdelingse vordering | De bevoegdheid van een schuldeiser om in eigen naam en voor eigen rekening een rechtsvordering in te stellen tegen de schuldenaar van zijn schuldenaar, om zo de schuldvorderingen van zijn schuldenaar te innen. |
| Pauliaanse vordering | Een vordering die een schuldeiser kan instellen om een rechtshandeling van zijn schuldenaar die bedrieglijk is en de rechten van de schuldeiser miskent, niet-tegenwerpelijk te verklaren. |
| Wettelijke verjaring | Het verstrijken van een bepaalde wettelijke termijn waardoor een verbintenis tenietgaat (bevrijdende verjaring) of rechten verkregen worden (verkrijgende verjaring). |
| Schuldvergelijking | Het tenietgaan van wederzijdse schulden tot beloop van het laagste bedrag wanneer twee personen elkaars schuldenaar en schuldeiser zijn. |
| Schuldvermenging | Het automatisch tenietgaan van een verbintenis wanneer dezelfde persoon zowel schuldenaar als schuldeiser wordt ten aanzien van die verbintenis. |
| Kwijtschelding | De ondubbelzinnige verklaring van een schuldeiser dat de verbintenis niet meer uitgevoerd hoeft te worden, waardoor de schuldenaar bevrijd wordt. |
| Productaansprakelijkheid | De aansprakelijkheid van de producent voor schade veroorzaakt door een gebrek in zijn product dat niet de verwachte veiligheid biedt. |
| Foutaansprakelijkheid | Aansprakelijkheid die voortvloeit uit een fout, zijnde de schending van een wettelijke regel of een zorgvuldigheidsnorm. |
| Foutloze aansprakelijkheid (objectieve aansprakelijkheid) | Aansprakelijkheid die ontstaat zonder dat er een eigen fout van de aansprakelijke persoon kan worden aangetoond, vaak gebaseerd op risico. |
| Garantie voor verborgen gebreken | De plicht van de verkoper om in te staan voor ernstige gebreken aan de verkochte zaak die niet zichtbaar waren bij de aankoop en die de koper niet kon kennen. |
| Juridische waarborg (vrijwaring voor uitwinning) | De plicht van de verkoper om de koper te beschermen tegen juridische aanspraken van derden met betrekking tot de verkochte zaak, zodat de koper rustig bezit geniet. |
Cover
16.pdf
Summary
# Bronnen van verbintenissen
Verbintenissen kunnen op verschillende manieren ontstaan, voornamelijk door rechtshandelingen en rechtsfeiten [1](#page=1).
### 1.1 Categorieën van verbintenissen
Verbintenissen kunnen worden ingedeeld in twee hoofdcategorieën: rechtshandelingen en rechtsfeiten [1](#page=1).
#### 1.1.1 Rechtshandelingen
Rechtshandelingen zijn handelingen gericht op het tot stand brengen van rechtsgevolgen [1](#page=1).
* **Publiekrechtelijke rechtshandelingen:** Hierbij legt de overheid eenzijdig een verbintenis op aan een categorie personen ten opzichte van een andere categorie. Deze kunnen zowel wetgevende als uitvoerende beslissingen van overheidsinstanties betreffen, zoals wetten, decreten en koninklijke besluiten. Ze vormen een bron van (privaatrechtelijke) verbintenissen wanneer ze rechtstreeks aan specifieke personen of categorieën van personen verbintenissen opleggen tegenover anderen. Fiscale verplichtingen en sociale zekerheidsbijdragen worden hier echter buiten beschouwing gelaten [1](#page=1).
* **Voorbeelden:** De wettelijke onderhoudsverplichting van kinderen tegenover hun behoeftige ouders (art. 205 BW). Wanneer een echtgenoot onbekwaam wordt verklaard, wordt de andere echtgenoot van rechtswege voogd, waarbij de verbintenissen die uit deze voogdij voortvloeien rechtstreeks uit de wet (art. 506 BW) komen. Rechterlijke beslissingen, op het moment dat ze definitief worden, kunnen ook een bron van verbintenissen zijn [2](#page=2).
* **Privaatrechtelijke rechtshandelingen:** Binnen deze categorie worden twee soorten onderscheiden [1](#page=1):
* **Eenzijdige rechtshandelingen:** Hierbij komen verbintenissen tot stand door een eenzijdige wilsuiting van degene die zich verbindt [1](#page=1).
* **Meerzijdige rechtshandelingen:** De meeste verbintenissen ontstaan hieruit, door middel van een overeenkomst. Een overeenkomst is een samenloop van de wil van twee of meer personen met het oog op het doen ontstaan, wijzigen of doen uitdoven van verbintenissen. Het Burgerlijk Wetboek definieert een contract of overeenkomst als een wilsovereenstemming tussen twee of meer personen met de bedoeling rechtsgevolgen te doen ontstaan (art. 5.4 BW). Het is een meerzijdige rechtshandeling omdat meerdere personen tegelijkertijd tegenover elkaar en met elkaars toestemming verbintenissen tot stand brengen. Het algemene principe hier is contractuele vrijheid of wilsautonomie, wat inhoudt dat men vrij is overeenkomsten te sluiten met wie men wil, waarover men wil en wanneer men wil [1](#page=1) [4](#page=4).
#### 1.1.2 Rechtsfeiten
Rechtsfeiten zijn feiten die rechtsgevolgen teweegbrengen, onafhankelijk van de intentie om die rechtsgevolgen te creëren [1](#page=1).
* **Handelingen:** Soms zijn verbintenissen het niet-bedoelde rechtsgevolg van een handeling, met name een onrechtmatige daad [1](#page=1).
* **Feiten en toestanden:** Verbintenissen kunnen ook voortvloeien uit omstandigheden die extern staan aan de wil van de schuldenaar. Voorbeelden hiervan zijn onverschuldigde betaling en zaakwaarneming [1](#page=1).
### 1.2 Specifieke bronnen van verbintenissen (niet-overeenkomst en niet-onrechtmatige daad)
De documentatie behandelt specifiek de volgende bronnen van verbintenissen, naast de algemeen bekende overeenkomsten en onrechtmatige daden [1](#page=1).
#### 1.2.1 Onverschuldigde betaling
Bij onverschuldigde betaling ontstaat er een verbintenis tot onmiddellijke terugbetaling van wat men ten onrechte ontvangen heeft. Dit geldt zodra men weet dat iets onterecht ontvangen is; anders is men rente verschuldigd, zelfs zonder aanmaning [2](#page=2).
#### 1.2.2 Ongerechtvaardigde verrijking
Ongerechtvaardigde verrijking treedt op wanneer iemand voordelen verkrijgt ten nadele van een ander zonder rechtsgrond (wet, contract, etc.). De bevoordeelde partij moet de benadeelde vergoeden voor het geleden nadeel. De omvang van de vergoeding is echter beperkt tot het voordeel dat de verrijkte partij heeft behaald. Als er sprake is van een ongegronde verrijking aan de ene kant en een ongegronde verarming aan de andere, is de verplichting tot compensatie beperkt tot het laagste bedrag van de twee (art. 5.137 BW). In de praktijk is ongerechtvaardigde verrijking zelden een bron van verbintenissen omdat er vrijwel altijd een rechtsgrond is voor elke verrijking [2](#page=2).
#### 1.2.3 Zaakwaarneming
Zaakwaarneming is een specifieke vorm van ongerechtvaardigde verrijking. Er is sprake van zaakwaarneming wanneer een persoon, zonder daartoe verplicht te zijn, vrijwillig en nuttig andermans zaak waarneemt, zonder dat verzet van de eigenaar redelijkerwijs te voorzien is (art. 5.128 BW) [2](#page=2).
* **Voorbeeld:** Een buurman die tijdens de langdurige afwezigheid van de eigenaar dringende reparaties aan het dak laat uitvoeren na stormschade, kan deze kosten verhalen op de eigenaar bij diens terugkeer [2](#page=2).
* **Voorwaarden:** Het optreden van de zaakwaarnemer mag niet wettelijk of contractueel verplicht of verboden zijn, noch mag het uit eigen baat gebeuren [3](#page=3).
* **Verplichtingen:** In tegenstelling tot ongerechtvaardigde verrijking is de terugbetalingsplicht niet beperkt tot het behaalde voordeel; de zaakwaarnemer kan aanspraak maken op terugbetaling van alle 'nuttige kosten' (art. 5.132 BW) [3](#page=3).
#### 1.2.4 Eenzijdige wilsuiting
Een eenzijdige wilsuiting kan uitdrukkelijk of stilzwijgend zijn. Om uitwerking te hebben, moet de wilsuiting worden meegedeeld aan de persoon tot wie deze gericht is, en kan deze worden ingetrokken zolang deze de ontvanger nog niet heeft bereikt (art. 1.4 BW) [3](#page=3).
* **Aanbod:** Een aanbod heeft een dubbele juridische betekenis: het is een belangrijk stadium in de totstandkoming van een overeenkomst en wordt beschouwd als een eenzijdige rechtshandeling waarbij de aanbieder zich verbindt. Een aanbod is pas een aanbod als het een vast en duidelijk voorstel bevat met alle noodzakelijke elementen, zodat de wederpartij enkel nog hoeft in te stemmen voor een contract. De aanbieder is door het aanbod gebonden en kan het niet naar eigen goeddunken intrekken (art. 5.19 BW) [3](#page=3).
* **Voorbeelden:** Gekochte koopwaar in een uitstalraam of een catalogus met prijsaanduidingen van een postorderbedrijf. Economische wetgeving reguleert aanbiedingen ook, bijvoorbeeld door handelaren te verplichten prijzen ondubbelzinnig en schriftelijk aan te duiden (art. VI.3 WER). Bij tijdelijke reclameaanbiedingen met prijsverlagingen moet een voldoende voorraad beschikbaar zijn (art. VI.100, 5° WER) [3](#page=3).
* **Bindingstermijn:** Als algemene regel geldt dat de aanbieder zich ertoe verbindt het aanbod gedurende een redelijke tijd open te houden (art. 5.19 BW). De beoordeling van wat 'redelijk' is, hangt af van de concrete omstandigheden, zoals gebruiken en de verhouding tussen partijen [3](#page=3).
* **Verval van een aanbod:** Een aanbod vervalt onder andere wanneer het wordt ingetrokken vóór ontvangst, de bepaalde vervaltermijn is verstreken, het voorwerp van het aanbod zonder fout tenietgaat, of wanneer anderen al eerder op het aanbod zijn ingegaan voor welbepaalde goederen of diensten [3](#page=3).
* **Andere gevallen van eenzijdige wilsuiting:**
* Een minister die in een omzendbrief rechten toekent aan een categorie personen, kan door iedereen die aan de voorwaarden voldoet, worden aangesproken op nakoming van die eenzijdig aangegane verbintenis [4](#page=4).
* Een zaakwaarnemer die een zaakwaarneming is begonnen, heeft de plicht deze tot een goed einde te brengen (art. 5.130 BW) [4](#page=4).
* Verbintenissen in een testament die de erflater oplegt aan legatarissen, waarbij de aanvaarding van een legaat gekoppeld is aan een verbintenis, vertonen gelijkenis met een overeenkomst. De erflater biedt de verbintenis aan, en de legataris kan deze bij aanvaarding van het legaat accepteren of verwerpen [4](#page=4).
### 1.3 Overeenkomst als bron van verbintenissen
Een overeenkomst is de meest voorkomende meerzijdige rechtshandeling en ontstaat door de samenloop van de wil van twee of meer personen, gericht op het creëren, wijzigen of beëindigen van verbintenissen. Het Burgerlijk Wetboek definieert een contract of overeenkomst als een wilsovereenstemming tussen twee of meer personen met de bedoeling rechtsgevolgen te doen ontstaan (art. 5.4 BW). Partijen hebben door de overeenkomst een onderscheiden belang. Contractuele vrijheid, of wilsautonomie, is een fundamenteel principe, waarbij partijen vrij zijn om overeenkomsten te sluiten over de inhoud en modaliteiten, mits voldaan is aan de geldigheidsvereisten (art. 5.14 BW). Contractuele vrijheid vormt samen met het private eigendomsrecht de juridische ruggengraat van een markteconomie [1](#page=1) [4](#page=4).
---
# Rechtsfeiten: onverschuldigde betaling, ongerechtvaardigde verrijking en zaakwaarneming
Dit deel van de tekst behandelt rechtsfeiten die verbintenissen creëren, specifiek onverschuldigde betaling, ongerechtvaardigde verrijking en zaakwaarneming.
### 2.1 Rechtsfeiten die verbintenissen creëren
Rechtsfeiten zijn feiten die juridische gevolgen teweegbrengen, waaronder het ontstaan van verbintenissen. Naast de wet en contracten kunnen ook specifieke rechtsfeiten leiden tot verbintenissen [2](#page=2).
#### 2.1.1 Onverschuldigde betaling
Onverschuldigde betaling ontstaat wanneer iemand een betaling ontvangt waarop hij geen recht heeft. De ontvanger is dan wettelijk verplicht het onterecht ontvangen bedrag terug te geven, conform artikelen 5.133 en 5.134 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Deze terugbetalingsverplichting geldt onmiddellijk zodra de ontvanger weet dat hij iets ten onrechte heeft ontvangen. Indien dit niet onmiddellijk gebeurt, is de ontvanger rente verschuldigd, zelfs zonder formele aanmaning [2](#page=2).
> **Tip:** Houd er rekening mee dat de renteverplichting bij onverschuldigde betaling automatisch ingaat zodra kennis van de onterechte betaling is verkregen [2](#page=2).
#### 2.1.2 Ongerechtvaardigde verrijking
Ongerechtvaardigde verrijking doet zich voor wanneer een persoon voordelen verkrijgt ten koste van een ander, zonder dat daarvoor een rechtsgrond (zoals wet of contract) bestaat. De bevoordeelde persoon is door dit feit verplicht de benadeelde te vergoeden voor het geleden nadeel. De omvang van deze vergoeding is echter beperkt tot het voordeel dat de andere partij daadwerkelijk uit de gebeurtenissen heeft gehaald. Dit betekent dat als er aan de ene kant een ongerechte verrijking en aan de andere kant een ongerechte verarming is, de verplichting tot het ongedaan maken van de verarming beperkt is tot het laagste bedrag van de twee, zoals bepaald in artikel 5.137 BW [2](#page=2).
In de praktijk heeft bijna elke verrijking wel een of andere rechtsgrond, waardoor ongerechtvaardigde verrijking uitzonderlijk een bron van verbintenissen zal zijn [2](#page=2).
> **Voorbeeld:** Als bedrijf A onbedoeld software licenties levert aan bedrijf B, terwijl er geen contract is, en bedrijf B deze software intensief gebruikt, kan bedrijf B door ongerechtvaardigde verrijking verplicht zijn de waarde van het gebruik aan bedrijf A te vergoeden, maar niet meer dan het voordeel dat bedrijf B uit de licenties heeft gehaald.
#### 2.1.3 Zaakwaarneming
Zaakwaarneming is een specifieke vorm van ongerechtvaardigde verrijking. Het treedt op wanneer een persoon, zonder daartoe wettelijk of contractueel verplicht te zijn, vrijwillig en op nuttige wijze andermans zaken waarneemt, zonder dat verzet van de eigenaar redelijkerwijs te voorzien is. Dit is geregeld in artikel 5.128 BW [2](#page=2).
**Voorwaarden voor zaakwaarneming:**
* De waarneming moet vrijwillig geschieden [2](#page=2).
* De waarneming moet nuttig zijn [2](#page=2).
* De eigenaar van de zaak mag redelijkerwijs geen verzet verwachten [2](#page=2).
* De handeling mag niet wettelijk of contractueel verplicht of verboden zijn [3](#page=3).
* De handeling mag niet uit eigen baat gebeuren [3](#page=3).
In tegenstelling tot bij algemene ongerechtvaardigde verrijking, is de terugbetalingsplicht aan de zaakwaarnemer niet beperkt tot het voordeel dat de benadeelde partij uit de zaakwaarneming heeft gehaald. Wel kan de zaakwaarnemer uitsluitend aanspraak maken op de terugbetaling van alle 'nuttige kosten' die zijn gemaakt, conform artikel 5.132 BW [3](#page=3).
> **Voorbeeld:** Tijdens de lange afwezigheid van een huiseigenaar zorgt een storm voor ernstige schade aan het dak. Een buurman laat de noodzakelijke herstellingen uitvoeren. Bij terugkomst is de eigenaar verplicht de gemaakte kosten voor deze dringende herstellingen te vergoeden aan de buurman [2](#page=2).
> **Tip:** Het onderscheid tussen zaakwaarneming en ongerechtvaardigde verrijking ligt met name in de beperking van de vergoedingsplicht. Bij zaakwaarneming gaat het om nuttige kosten, niet strikt om het voordeel voor de benadeelde [3](#page=3).
---
# Eenzijdige wilsuiting en aanbod
Verbintenissen kunnen voortkomen uit een enkele wilsuiting, waarbij een persoon zich eenzijdig verbindt jegens een ander.
### 3.1 Het aanbod als eenzijdige rechtshandeling
Het aanbod wordt beschouwd als een eenzijdige rechtshandeling waarbij de aanbieder zichzelf verbindt. Voor een geldig aanbod moet één van de partijen een vast en duidelijk voorstel formuleren dat alle noodzakelijke elementen van de te sluiten overeenkomst bevat, zodat de andere partij enkel nog hoeft in te stemmen. De aanbieder is door zijn aanbod gebonden en kan het niet zomaar naar eigen goeddunken intrekken [3](#page=3).
#### 3.1.1 Geldigheid en voorwaarden van een aanbod
* **Essentiële elementen:** Een aanbod moet alle essentiële elementen van de overeenkomst bevatten, zodat enkel nog instemming van de andere partij nodig is voor het tot stand komen van een contract [3](#page=3).
* **Binding van de aanbieder:** De aanbieder is gebonden door zijn aanbod en kan dit niet zomaar intrekken [3](#page=3).
* **Bijzondere reglementeringen:** In sommige gevallen, zoals bij geprijsde koopwaar in een etalage of catalogus, kan het aanbod ook door specifieke economische wetgeving gereguleerd worden. Het Wetboek Economisch Recht (WER) bepaalt bijvoorbeeld dat handelaren de prijs ondubbelzinnig en schriftelijk moeten aanduiden en dat er bij tijdelijke reclameaanbiedingen met prijsverlagingen een voldoende voorraad beschikbaar moet zijn [3](#page=3).
* **Redelijke termijn:** Als algemene regel geldt dat een aanbieder zich ertoe verbindt zijn aanbod gedurende een redelijke tijd aan te houden. De beoordeling van wat een 'redelijke termijn' is, hangt af van de concrete omstandigheden van het geval, zoals gebruiken in de plaats of sector, en de verhouding tussen de partijen [3](#page=3).
#### 3.1.2 Vervallen van een aanbod
Een aanbod kan vervallen in verschillende situaties:
* **Intrekking vóór bereiken:** Als de aanbieder het aanbod intrekt voordat het de andere partij heeft bereikt [3](#page=3).
* **Verval met bepaalde termijn:** Als de aanbieder een specifieke vervaltermijn heeft bepaald en deze is verstreken, bijvoorbeeld bij tijdelijke aanbiedingen in folders [3](#page=3).
* **Tenietgaan van het voorwerp:** Als het voorwerp van het aanbod zonder fout van de aanbieder tenietgaat, bijvoorbeeld door brand [3](#page=3).
* **Eerder ingaan van anderen:** Als het aanbod betrekking heeft op specifieke goederen of diensten en anderen al eerder op het aanbod zijn ingegaan, bijvoorbeeld bij de verkoop van een tweedehandswagen die via internet of een advertentie wordt aangeboden [3](#page=3).
### 3.2 Andere gevallen van eenzijdige wilsuiting
Naast het aanbod zijn er nog enkele andere gevallen die als bron van verbintenissen door eenzijdige wilsuiting kunnen worden beschouwd:
* **Ministeriële omzendbrieven:** Wanneer een minister in een omzendbrief bepaalde rechten toekent aan een categorie personen, kan iedereen die aan de voorwaarden voldoet, de nakoming van de door de minister eenzijdig aangegane verbintenis afdwingen [4](#page=4).
* **Zaakwaarneming:** Een zaakwaarnemer die een zaakwaarneming is begonnen, heeft de plicht deze tot een goed einde te brengen [4](#page=4).
* **Testamentaire bepalingen:** Verbintenissen die de erflater in zijn testament bepaalt, kunnen ook voortkomen uit een eenzijdige wilsuiting. De erflater kan aan het verwerven van legaten de voorwaarde verbinden dat de legatarissen of derden een bepaalde verbintenis moeten naleven. De verbintenissen in een testament worden pas bindend als de aangeduide personen het legaat, waaraan de verbintenissen gekoppeld zijn, hebben aanvaard. Dit vertoont gelijkenis met een aanbod dat door de legataris aanvaard of verworpen kan worden [4](#page=4).
> **Tip:** Hoewel het aanbod de meest prominente vorm van eenzijdige wilsuiting is, is het belangrijk om ook de andere, minder frequente, gevallen te kennen voor een volledig begrip van de materie.
> **Voorbeeld:** Een supermarkt die in een reclamefolder een specifiek product aanbiedt voor een sterk gereduceerde prijs, doet een aanbod. Als de voorraad na enkele dagen op is, terwijl er nog veel vraag is, kan dit juridische gevolgen hebben voor de supermarkt op basis van de regels rond aanbod en de beschikbaarheid van de aangeboden producten [3](#page=3).
---
# Overeenkomsten en contractuele vrijheid
Dit onderdeel definieert de overeenkomst en introduceert het fundamentele principe van contractuele vrijheid.
### 4.1 Omschrijving van een overeenkomst
Een overeenkomst wordt gedefinieerd als het samentreffen van de wil van twee of meer personen met het doel verbintenissen te creëren, te wijzigen of te beëindigen. Meer specifiek, volgens het Burgerlijk Wetboek (BW), is een contract of overeenkomst een "wilsovereenstemming tussen twee of meer personen met de bedoeling rechtsgevolgen te doen ontstaan" [4](#page=4).
De overeenkomst is bij uitstek een meerzijdige rechtshandeling [4](#page=4).
* Het is een **rechtshandeling** omdat de betrokken partijen specifieke rechtsgevolgen nastreven, namelijk het ontstaan, wijzigen of uitdoven van verbintenissen [4](#page=4).
* Het is **meerzijdig** omdat meerdere personen tegelijkertijd, met elkaars toestemming, verbintenissen tot stand brengen. Hierdoor verkrijgen de betrokken partijen een onderscheiden belang [4](#page=4).
### 4.2 Contractuele vrijheid (wilsautonomie)
Het algemene principe dat ten grondslag ligt aan het sluiten van overeenkomsten is de **contractuele vrijheid**, ook wel **wilsautonomie** genoemd. Dit principe houdt in dat iedereen vrij is om al dan niet overeenkomsten te sluiten. Men mag overeenkomsten sluiten met wie men wil, waarover men wil en wanneer men wil [4](#page=4).
Indien aan alle geldigheidsvereisten is voldaan, mogen de partijen de verbintenissen en de modaliteiten ervan naar eigen goeddunken bepalen (art. 5.14 BW) [4](#page=4).
Contractuele vrijheid vormt samen met het private eigendomsrecht de juridische ruggengraat van een markteconomie. De vrijwillig afgesloten overeenkomsten tussen aanbieders van diensten en goederen bepalen de economische allocatie en de prijzen in een markteconomie. Economische fenomenen zoals competitie, marktprijzen, de arbeidsmarkt, de kapitaalmarkt en de goederenmarkt zijn innig verbonden met het juridisch beginsel van contractuele vrijheid. In tegenstelling hiermee wijst de overheid in een centrale planeconomie goederen en diensten eenzijdig toe via economisch-administratieve verordeningen [4](#page=4) [5](#page=5).
> **Tip:** Begrijpen hoe contractuele vrijheid de basis vormt voor economische interactie is cruciaal om de rol van verbintenissenrecht in de maatschappij te doorgronden.
> **Example:** Een eenvoudige koopovereenkomst, waarbij een verkoper vrijwillig zijn product aanbiedt en een koper vrijwillig accepteert te betalen, illustreert perfect de kern van contractuele vrijheid en de totstandkoming van verbintenissen. Beide partijen kiezen vrijwillig om deze specifieke transactie aan te gaan.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Verbintenis | Een juridische verplichting die een partij (de schuldenaar) heeft om jegens een andere partij (de schuldeiser) iets te doen, niet te doen, of te geven. Deze verplichting kan voortvloeien uit een overeenkomst, een onrechtmatige daad, of andere rechtsfeiten. |
| Rechtshandeling | Een handeling die gericht is op het tot stand brengen van rechtsgevolgen, zoals het sluiten van een overeenkomst of het opmaken van een testament. Een rechtshandeling vereist een wilsuiting van de handelende partij. |
| Rechtsfeit | Een feit dat voor de juridische orde relevant is en rechtsgevolgen teweegbrengt, ongeacht de intentie van de betrokkene. Voorbeelden zijn geboorte, overlijden, maar ook handelingen zoals een onrechtmatige daad die onbedoelde rechtsgevolgen heeft. |
| Publiekrechtelijke rechtshandeling | Een eenzijdige handeling van een overheidsinstantie die rechtsgevolgen creëert, zoals wetten, decreten of koninklijke besluiten. Deze kunnen, afhankelijk van hun inhoud, bronnen van privaatrechtelijke verbintenissen zijn. |
| Privaatrechtelijke rechtshandeling | Een handeling die gericht is op het creëren van rechtsgevolgen binnen de privésfeer, zoals een overeenkomst tussen particulieren. Dit kan eenzijdig (bv. een testament) of meerzijdig (bv. een contract) zijn. |
| Eenzijdige rechtshandeling | Een rechtshandeling waarbij slechts één wilsuiting noodzakelijk is om rechtsgevolgen te creëren, zoals een testament of een eenzijdig aanbod. |
| Meerzijdige rechtshandeling | Een rechtshandeling waarbij de wilsuiting van twee of meer partijen noodzakelijk is, zoals een overeenkomst. |
| Onrechtmatige daad | Een handeling of nalaten die in strijd is met de wettelijke plicht of de maatschappelijke zorgvuldigheid, waardoor schade wordt toegebracht aan een ander. Dit leidt tot een verbintenis tot schadevergoeding. |
| Onverschuldigde betaling | De betaling van een geldsom of de levering van een zaak aan iemand, terwijl men daartoe niet verplicht was. Dit creëert een verbintenis tot terugbetaling van het onverschuldigd ontvangen bedrag. |
| Ongerechtvaardigde verrijking | De situatie waarin iemand zonder rechtsgrond een voordeel verkrijgt ten koste van een ander. De bevoordeelde partij is verplicht de benadeelde te vergoeden tot het bedrag van de verrijking. |
| Zaakwaarneming | Het op vrijwillige en nuttige wijze waarnemen van andermans zaken zonder daartoe wettelijk of contractueel verplicht te zijn, mits het verzet van de eigenaar niet redelijkerwijs voorzienbaar is. De waarnemer kan aanspraak maken op vergoeding van nuttige kosten. |
| Wilsovereenstemming | Het samenvallen van de wil van twee of meer partijen met betrekking tot een bepaald rechtsgevolg. Dit is een essentieel element voor het tot stand komen van een overeenkomst. |
| Contractuele vrijheid (Wilsautonomie) | Het principe dat partijen vrij zijn om overeenkomsten te sluiten met wie zij willen, over welk onderwerp zij willen en onder welke voorwaarden zij willen, mits deze voldoen aan wettelijke eisen. |
| Aanbod | Een voorstel tot het sluiten van een overeenkomst dat alle noodzakelijke elementen bevat, zodat de wederpartij enkel nog hoeft te aanvaarden. Het aanbod zelf bindt de aanbieder gedurende een bepaalde periode. |
Cover
17.pdf
Summary
# Soorten en totstandkoming van overeenkomsten
Dit onderdeel behandelt de verschillende classificaties van overeenkomsten en het proces waarmee zij juridisch tot stand komen, inclusief aanbod en aanvaarding.
### 1.1 Soorten overeenkomsten
Overeenkomsten kunnen op verschillende manieren worden ingedeeld, gebaseerd op hun juridische aard en totstandkoming.
#### 1.1.1 Benoemde en onbenoemde overeenkomsten
* **Benoemde (bijzondere) overeenkomsten:** Dit zijn overeenkomsten waarvan de wetgever specifieke regels heeft opgesteld, voornamelijk in het Burgerlijk Wetboek (BW). Voorbeelden hiervan zijn koop, huur, lening, borgtocht, dading en pacht. Het bestaan van wettelijke regels bespaart partijen de moeite om alles expliciet te regelen, en bij geschillen past de rechter deze regels toe, tenzij partijen anders hebben bepaald [1](#page=1).
* **Onbenoemde overeenkomsten:** Dit zijn overeenkomsten die niet specifiek in de wet zijn geregeld. Partijen kunnen dergelijke overeenkomsten creëren die niet onder de benoemde types vallen. Voorbeelden zijn overeenkomsten met garagehouders of hoteluitbaters. Tenzij partijen zelf specifieke bedingen hebben geregeld, zijn de algemene principes van het verbintenissenrecht van toepassing op deze overeenkomsten [1](#page=1).
#### 1.1.2 Eenzijdige en wederkerige overeenkomsten
* **Eenzijdige overeenkomsten:** Hierbij ontstaan er slechts verbintenissen voor één partij. Voorbeelden zijn een schenking of een kosteloze bewaargeving. Hoewel het een overeenkomst betreft, moeten alle betrokken partijen ermee instemmen [1](#page=1).
* **Wederkerige overeenkomsten:** Bij deze overeenkomsten verbinden de partijen zich wederkerig en gelijktijdig tegenover elkaar. Voorbeelden zijn koop of huur [1](#page=1) [2](#page=2).
#### 1.1.3 Consensuele, vormelijke en zakelijke overeenkomsten
* **Consensuele overeenkomsten:** In principe zijn overeenkomsten consensueel, wat betekent dat ze tot stand komen door een loutere wilsovereenstemming, zonder dat er enige formaliteit vereist is. Hoewel een geschrift vaak wenselijk of noodzakelijk is voor bewijs, is het geen geldigheidsvereiste [1](#page=1).
* **Vormelijke overeenkomsten:** Bij deze overeenkomsten hangt het bestaan van de overeenkomst af van het naleven van bepaalde vormvereisten. Voorbeelden zijn huwelijk, echtscheiding door onderlinge toestemming, huwelijkscontract en contractuele hypotheek [1](#page=1).
* **Zakelijke overeenkomsten:** Deze overeenkomsten komen pas tot stand door de afgifte van de zaak waarop de overeenkomst betrekking heeft. Voorbeelden zijn bruikleen en bewaargeving [1](#page=1).
#### 1.1.4 Standaardovereenkomsten en toetredingsovereenkomsten
* **Standaardovereenkomsten (typecontracten):** Dit zijn vooraf opgestelde contracten met standaardbedingen, bedoeld om een onbepaald aantal toekomstige rechtsverhoudingen te regelen. Voorbeelden zijn verzekeringspolissen [2](#page=2).
* **Toetredingsovereenkomsten:** Dit zijn standaardcontracten die door één partij eenzijdig zijn opgesteld en waarvan de inhoud integraal aan de andere partij wordt opgelegd. De andere partij heeft enkel de keuze om het contract al dan niet te sluiten; er is geen ruimte voor discussie over de inhoud. Voorbeelden zijn contracten voor telefoon, gas, water, elektriciteit, trein en tram [2](#page=2).
#### 1.1.5 Andere contracttypes
Het BW definieert ook andere contracttypes, zoals:
* Contracten onder bezwarende titel en ten kosteloze titel (art. 5.7 BW) [2](#page=2).
* Vergeldende en kanscontracten (art. 5.8 BW) [2](#page=2).
* Raamcontracten (art. 5.9 BW) [2](#page=2).
* Contracten met een consument (art. 5.11 BW) [2](#page=2).
* Meerpartijencontracten (art. 5.12 BW) [2](#page=2).
* Voorkeurscontracten (art. 5.24 BW) [2](#page=2).
* Optiecontracten (eenzijdige contractbelofte, art. 5.25 BW) [2](#page=2).
### 1.2 Totstandkoming van overeenkomsten
De totstandkoming van een overeenkomst verloopt doorgaans via een proces van aanbod en aanvaarding.
#### 1.2.1 Stadia van totstandkoming: aanbod en aanvaarding
* **Aanbod:** Aan een overeenkomst kunnen voorafgaand besprekingen en uitwisselingen van voorstellen plaatsvinden. Zolang deze voorstellen onprecies en onvolledig zijn, hebben ze geen juridische betekenis. Wanneer een voorstel alle onontbeerlijke elementen van de overeenkomst bevat, spreken we van een aanbod (art. 5.19 BW) [2](#page=2).
* **Juridisch belang van een aanbod:** De aanbieder bindt zich hiermee tot op zekere hoogte. Als de andere partij het aanbod eenvoudigweg aanvaardt, komt de overeenkomst definitief tot stand [2](#page=2).
* **Vormvereisten:** Voor aanbod en aanvaarding zijn, net als voor de overeenkomst zelf, geen vormvereisten nodig bij consensuele overeenkomsten [2](#page=2).
* **Aanvaarding:** De aanvaarding is de toestemming van de ene contractspartij, zonder voorbehoud, in het aanbod van de andere contractspartij (art. 5.20 BW) [2](#page=2).
* **Uitdrukkelijke aanvaarding:** Dit wordt meestal afgeleid uit een handtekening op een onderhandse akte [2](#page=2).
* **Stilzwijgende aanvaarding:** Deze kan worden afgeleid uit handelingen en gedragingen die met zekerheid op aanvaarding duiden. Louter stilzwijgen of niet reageren geldt niet als aanvaarding [2](#page=2).
> **Voorbeeld:** Als een firma ongevraagd goederen levert en stelt dat bij gebrek aan terugzending de consument geacht wordt te aanvaarden, kan het uitblijven van terugzending niet als aanvaarding worden beschouwd. Het ongevraagd bezorgen van goederen aan consumenten met een uitnodiging tot kosteloze terugzending is bovendien verboden (art. VI.108 WER) [2](#page=2).
* **Geldigheid van aanvaarding:** De aanvaarding is enkel geldig indien de partij bij haar aanvaarding het aanbod kende. Algemene bedingen die voor het eerst opduiken in een factuur of leveringsbon en de oorspronkelijke overeenkomst aanvullen of wijzigen, maken geen deel uit van de overeenkomst zelf, tenzij het tussen ondernemers onderling is, waar een minder strikte regeling geldt [2](#page=2).
#### 1.2.2 Onderhandelingsvrijheid en precontractuele aansprakelijkheid
* **Onderhandelingsvrijheid:** Voorstellen tijdens besprekingen die aan een overeenkomst voorafgaan, scheppen op zichzelf geen juridische verbintenissen. Partijen mogen in principe zonder juridische sanctie besprekingen afbreken of aanbiedingen afwijzen (art. 5.15 BW) [3](#page=3).
* **Precontractuele aansprakelijkheid:** Een belangrijke uitzondering op de onderhandelingsvrijheid is dat een partij het gewekte vertrouwen bij de wederpartij niet foutief mag beschamen, hetzij door opzet, hetzij door nalatigheid. Wanneer dit wel gebeurt, handelt men niet te goeder trouw (art. 5.15 BW) en is er sprake van een onrechtmatige daad en precontractuele aansprakelijkheid [3](#page=3).
> **Tip:** De beoordeling of het afbreken van onderhandelingen als een precontractuele fout moet worden beschouwd, is overgelaten aan de appreciatie van de rechter [3](#page=3).
> **Voorbeeld:** Je bent schuldig aan een precontractuele fout als je onderhandelingen voert met het uitsluitende doel om vertrouwelijke gegevens te ontfutselen [3](#page=3).
* **Informatieplicht tijdens onderhandelingen:** Tijdens onderhandelingen geldt een informatieplicht die bepaald wordt door de goede trouw en de redelijke verwachtingen van de partijen, rekening houdend met het voorwerp van de onderhandelingen en de hoedanigheid van de partijen (art. 5.16 BW). Belangrijke tekortkomingen op dit vlak kunnen leiden tot de nietigheid van het contract (art. 5.17 BW) [3](#page=3).
### 1.3 Geldigheidsvoorwaarden voor overeenkomsten
Voor de geldigheidsvoorwaarden van overeenkomsten wordt verwezen naar het deel over rechtshandelingen in het algemeen. De voorwaarden voor het bestaan van een rechtshandeling (wilsuiting, voorwerp, oorzaak), de bekwaamheid (zie hoger, 2.1.3) en de conformiteit met het imperatief recht zijn ook van toepassing op overeenkomsten (art. 5.27 BW). Overeenkomsten die niet voldoen aan deze geldigheidsvoorwaarden zijn, naargelang het geval, absoluut of relatief nietig [3](#page=3).
### 1.4 Interpretatie van overeenkomsten
Het interpreteren van een overeenkomst betekent het bepalen van de zin en de draagwijdte van de inhoud ervan. De rechter moet de overeenkomst interpreteren wanneer er een meningsverschil bestaat over de precieze betekenis. De feitenrechter interpreteert de overeenkomst vrij, zolang de interpretatie verenigbaar blijft met de bewoordingen van de overeenkomst [3](#page=3).
#### 1.4.1 Leidraden voor de rechter bij interpretatie
De rechter wordt bij de interpretatie van overeenkomsten geleid door wettelijke regels [3](#page=3):
* De gemeenschappelijke bedoeling van de partijen moet worden nagegaan, eerder dan de overeenkomst letterlijk te interpreteren (art. 5.64 BW) [3](#page=3).
* Afzonderlijke bedingen, zinsneden of woorden moeten worden geïnterpreteerd in het licht van de volledige overeenkomst (art. 5.65, 4° BW) [3](#page=3).
* Bij twijfel moet de overeenkomst worden uitgelegd in het voordeel van degene aan wie een verbintenis wordt opgelegd (art. 5.66, 3° BW) [3](#page=3).
* Bij toetredingscontracten geldt dit in het nadeel van wie het contract heeft opgesteld (art. 5.66, 1° BW) [3](#page=3).
* Bij consumentencontracten geldt dit in het voordeel van de consument (art. VI.37 WER) [3](#page=3).
* Bevrijdingsbedingen worden uitgelegd ten nadele van wie zich contractueel van een verbintenis wil ontheffen [3](#page=3).
---
# Geldigheidsvoorwaarden en interpretatie van overeenkomsten
Dit hoofdstuk behandelt de essentiële voorwaarden waaraan een overeenkomst moet voldoen om geldig te zijn en de methoden die rechters hanteren om de betekenis en reikwijdte van contractuele bepalingen te duiden, inclusief specifieke interpretatieregels.
### 2.1 Geldigheidsvoorwaarden voor overeenkomsten
Voor de geldigheid van overeenkomsten wordt verwezen naar de algemene geldigheidsvoorwaarden voor rechtshandelingen. Deze omvatten zowel de voorwaarden voor het bestaan van de rechtshandeling (wilsuiting, voorwerp, oorzaak) als de bekwaamheid van partijen en de conformiteit met dwingend recht. Overeenkomsten die niet aan deze voorwaarden voldoen, zijn afhankelijk van het geval absoluut of relatief nietig [3](#page=3).
### 2.2 Interpretatie van overeenkomsten
Het interpreteren van een overeenkomst houdt in dat de zin en de draagwijdte van de inhoud ervan worden bepaald. Wanneer er een geschil ontstaat over de precieze betekenis van een overeenkomst of delen ervan, is het aan de rechter om de overeenkomst te interpreteren. De feitenrechter geniet hierin een grote vrijheid, mits de interpretatie verenigbaar blijft met de letterlijke tekst van de overeenkomst [3](#page=3).
#### 2.2.1 Wettelijke leidraden voor interpretatie
De rechter wordt bij de interpretatie van overeenkomsten geleid door een aantal wettelijke regels [3](#page=3):
* **Gemeenschappelijke bedoeling boven letterlijke tekst:** De rechter dient primair de gemeenschappelijke bedoeling van de partijen te achterhalen, in plaats van de overeenkomst louter letterlijk te nemen. Dit wordt ook toegepast bij het aanvullen van leemtes in de overeenkomst [3](#page=3) [4](#page=4).
* **Contextuele interpretatie:** Afzonderlijke bepalingen, zinsneden of woorden moeten worden geïnterpreteerd in het licht van de volledige overeenkomst [3](#page=3).
* **Interpretatie bij twijfel:**
* In het algemeen geldt dat bij twijfel de overeenkomst wordt uitgelegd ten voordele van degene aan wie een verbintenis wordt opgelegd (de schuldenaar). Dit betekent dat de schuldenaar eerder minder dan meer lasten opgelegd krijgt [3](#page=3) [4](#page=4).
* Bij toetredingscontracten wordt de overeenkomst uitgelegd in het nadeel van degene die het contract heeft opgesteld [3](#page=3).
* Bij consumentencontracten geldt een interpretatie in het voordeel van de consument [3](#page=3).
* Bevrijdingsbedingen worden uitgelegd ten nadele van degene die zich contractueel van een verbintenis wil bevrijden [3](#page=3).
* **Gedrag van partijen:** De wijze waarop het contract feitelijk werd uitgevoerd vóór het ontstaan van de betwisting, wordt ook in aanmerking genomen bij de interpretatie [4](#page=4).
* **Specifieke consumentenbescherming:** In contractuele relaties tussen consumenten en professionele verkopers van producten of diensten, geldt altijd de interpretatie die het gunstigst is voor de consument [4](#page=4).
* **Aanvulling met gebruiken:** De rechter mag de overeenkomst aanvullen met algemene, plaatselijke of professionele gebruiken die gelden in de context van de betreffende overeenkomst. Partijen worden geacht deze gebruiken stilzwijgend te hebben willen toepassen, tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald [4](#page=4).
> **Tip:** De kern van contractinterpretatie ligt in het achterhalen van de partijbedoeling. Wettelijke regels bieden een hiërarchie en specifieke aandachtspunten, met name ter bescherming van de zwakkere partij (bv. consumenten).
> **Voorbeeld:** Een bedrijf verkoopt software aan een consument. De algemene voorwaarden bevatten een bepaling die onduidelijk is over de garantieperiode. Volgens de interpretatieregels voor consumentencontracten zal de rechter de bepaling zo uitleggen dat de garantieperiode voor de consument zo lang mogelijk is.
### 2.3 Precontractuele aansprakelijkheid
Hoewel het afbreken van besprekingen of het niet aanvaarden van een aanbod in principe geen juridische sancties met zich meebrengt bestaat er een belangrijke uitzondering: een partij mag het vertrouwen dat zij bij de wederpartij heeft gewekt niet op foutieve wijze schaden, hetzij door opzet, hetzij door nalatigheid. Het schenden van dit principe, dat voortvloeit uit de goede trouw (artikel 5.15 BW), kan leiden tot precontractuele aansprakelijkheid wegens een onrechtmatige daad [3](#page=3).
De beoordeling of het afbreken van onderhandelingen een precontractuele fout vormt, is aan de rechter. Een voorbeeld hiervan is het voeren van onderhandelingen met het uitsluitende doel vertrouwelijke gegevens te ontfutselen [3](#page=3).
#### 2.3.1 Informatieplicht tijdens onderhandelingen
Tijdens onderhandelingen geldt een informatieplicht die wordt bepaald door de goede trouw en de redelijke verwachtingen van de partijen, rekening houdend met het voorwerp van de onderhandelingen en de hoedanigheid van de partijen (artikel 5.16 BW). Belangrijke tekortkomingen in deze informatieplicht kunnen leiden tot de nietigheid van het contract (artikel 5.17 BW) [3](#page=3).
---
# Tenietgaan van overeenkomsten
Het tenietgaan van overeenkomsten betreft het verdwijnen van de rechtsgrond voor alle verbintenissen die uit de overeenkomst voortvloeien, waardoor zowel de overeenkomst als de bijbehorende verbintenissen automatisch tenietgaan. Dit moet worden onderscheiden van het tenietgaan van verbintenissen op zich, wat kan gebeuren zonder dat de overeenkomst zelf eindigt. Dit hoofdstuk concentreert zich op de gronden voor het tenietgaan van de overeenkomst zelf [4](#page=4).
### A. Nietigverklaring
Nietigverklaring is de sanctie wanneer bij de totstandkoming van een contract één van de vijf geldigheidsvoorwaarden niet is voldaan. Dit sluit aan bij de algemene principes van nietigverklaring van rechtshandelingen [4](#page=4).
### B. Ontbinding
Ontbinding van een overeenkomst kan op verschillende manieren gebeuren [4](#page=4).
#### 1. Contractuele ontbinding
Partijen kunnen te allen tijde door wederzijdse toestemming een overeenkomst ontbinden. Dit omvat ook ontbinding die voortvloeit uit een ontbindend beding, waarbij partijen overeenkomen dat de overeenkomst automatisch ontbonden wordt bij een fout in de uitvoering of bij een andere omstandigheid [5](#page=5).
#### 2. Gerechtelijke ontbinding
De rechter kan op verzoek van één van de partijen een wederkerige overeenkomst ontbinden als sanctie voor niet-uitvoering of wanuitvoering door de andere partij [5](#page=5).
#### 3. Ontbinding door overmacht
Overmacht bevrijdt de schuldenaar van zijn verbintenis. Bij wederkerige overeenkomsten leidt overmacht tot de bevrijding van de wederpartij voor de uitvoering van haar verbintenis, waardoor de overeenkomst ontbonden is [4](#page=4) [5](#page=5).
> **Uitzondering bij eigendomsoverdracht vóór levering:** Als de levering van een goed onmogelijk wordt door overmacht in overeenkomsten waarbij de eigendom al is overgedragen vóór de levering (vooral bij verkoop), blijft de wederpartij (koper) tot wederprestatie gehouden, tenzij contractueel anders is afgesproken [5](#page=5).
### C. Eenzijdige opzegging
In principe kunnen overeenkomsten niet eenzijdig worden verbroken. Er zijn echter belangrijke wettelijke uitzonderingen [5](#page=5):
* **Overeenkomsten van onbepaalde duur:** Niemand kan eeuwig gebonden zijn door een overeenkomst. Daarom kunnen dergelijke overeenkomsten altijd eenzijdig worden opgezegd, mits de wettelijke of gebruikelijke opzeggingstermijnen in acht worden genomen (bijvoorbeeld bij arbeidsovereenkomsten en huurovereenkomsten van onbepaalde duur) [5](#page=5).
* **De aannemingsovereenkomst** (artikel 1780 BW) [5](#page=5).
* **De lastgeving** (artikel 2004 BW) [5](#page=5).
---
# Onrechtmatige daad en buitencontractuele aansprakelijkheid
Het aansprakelijkheidsrecht regelt wanneer schadelijke effecten aanleiding kunnen geven tot een verbintenis tot schadeherstel of vergoeding, buiten een voorafgaande contractuele relatie om [5](#page=5).
### 4.1 Algemene beginselen
In het maatschappelijk verkeer kunnen iemands handelingen ongunstige en schadelijke neveneffecten voor anderen veroorzaken. Niet elk schadelijk effect leidt echter tot schadevergoeding, omdat dit de activiteiten in de samenleving volledig zou blokkeren. Het veroorzaken van schade door een fout, een onrechtmatige daad, leidt in de regel tot de verplichting deze schade te vergoeden. Soms is men aansprakelijk zonder eigen fout, bijvoorbeeld voor schade veroorzaakt door een dier dat men onder zijn hoede heeft, of voor de fout van een werknemer [5](#page=5).
> **Tip:** Het is cruciaal om het onderscheid te begrijpen tussen situaties waarin aansprakelijkheid voortvloeit uit eigen schuld (foutaansprakelijkheid) en situaties waarin men toch aansprakelijk is ondanks het ontbreken van een eigen fout (risicoaansprakelijkheid of kwalitatieve aansprakelijkheid).
### 4.2 Wetgeving en toepassingsgebied
De aansprakelijkheden en schadevergoedingen buiten contractuele verhoudingen worden geregeld in Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek. Dit boek is getiteld "Buitencontractuele aansprakelijkheid". De regels in Boek 6 kunnen echter ook van toepassing zijn op contracten, tenzij de wet of het contract dit uitsluit. Foutaansprakelijkheid en contractuele aansprakelijkheid sluiten elkaar dus niet uit [6](#page=6).
> **Tip:** Hoewel Boek 6 "Buitencontractuele aansprakelijkheid" heet, is het belangrijk te onthouden dat de regels ervan ook relevant kunnen zijn binnen een contractuele context, mits geen uitsluiting is voorzien [6](#page=6).
#### 4.2.1 Karakter van de regels
De regels in Boek 6 zijn in de regel van aanvullend recht, wat betekent dat men ervan kan afwijken, tenzij de wet dit dwingend bepaalt. Deze aanvullende regels sluiten de toepassing van andere regels in het Burgerlijk Wetboek niet uit. De regels van Boek 6 zijn van toepassing op zowel private personen als op private en publieke rechtspersonen [6](#page=6).
> **Example:** Huurovereenkomsten van onbepaalde duur kunnen in beginsel steeds eenzijdig worden opgezegd, mits de wettelijke of gebruikelijke opzeggingstermijnen worden gerespecteerd. Dit is een wettelijke uitzondering op het principe van contractuele gebondenheid [5](#page=5).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Benoemde overeenkomsten | Dit zijn specifieke soorten overeenkomsten die door de wetgever zijn geregeld en vaak gedetailleerde bepalingen kennen, zoals koop, huur en lening. Ze besparen partijen de moeite om alle details zelf uit te werken. |
| Onbenoemde overeenkomsten | Overeenkomsten die niet specifiek in de wet zijn geregeld en dus geen wettelijk voorgeschreven typologie volgen. Op deze overeenkomsten zijn de algemene principes van het verbintenissenrecht van toepassing, tenzij de partijen zelf anders hebben bepaald. |
| Eenzijdige overeenkomsten | Een type overeenkomst waarbij slechts voor één partij verbintenissen ontstaan. Hoewel er slechts één partij zich verbindt, vereist het nog steeds de instemming van alle betrokkenen om als overeenkomst te gelden. |
| Wederkerige overeenkomsten | Overeenkomsten waarbij beide partijen zich over en weer en gelijktijdig tegenover elkaar verbinden. Typische voorbeelden zijn koop en huur, waarbij zowel de verkoper/verhuurder als de koper/huurder verplichtingen hebben. |
| Consensuele overeenkomsten | Dit zijn overeenkomsten die tot stand komen door een loutere wilsovereenstemming tussen de partijen, zonder dat er specifieke formele vereisten, zoals een geschrift, vervuld hoeven te worden. De wilsuiting is hierbij voldoende. |
| Vormelijke overeenkomsten | Bij deze overeenkomsten hangt niet alleen het bewijs, maar ook het bestaan van de overeenkomst af van het naleven van bepaalde wettelijke of contractuele vormvereisten, zoals het opmaken van een akte. |
| Zakelijke overeenkomsten | Overeenkomsten die pas rechtsgeldig tot stand komen door de feitelijke afgifte van de zaak waarop de overeenkomst betrekking heeft. Voorbeelden zijn bruikleen en bewaargeving. |
| Standaardovereenkomsten | Vooraf opgestelde contracten met standaardbedingen, bedoeld om een onbepaald aantal toekomstige rechtsverhoudingen te regelen. Deze worden vaak gebruikt in situaties met veel transacties, zoals verzekeringen. |
| Toetredingsovereenkomsten | Een specifiek type standaardovereenkomst waarbij één partij de inhoud volledig bepaalt en de andere partij enkel de keuze heeft om toe te treden of niet, zonder onderhandelingsmogelijkheid over de voorwaarden. |
| Aanbod | Een voorstel tot het sluiten van een overeenkomst, dat alle onontbeerlijke elementen ervan bevat. Een geldig aanbod bindt de aanbieder en kan, mits aanvaard, leiden tot het definitief tot stand komen van de overeenkomst. |
| Aanvaarding | De instemming, zonder voorbehoud, van de ene contractspartij met het aanbod van de andere contractspartij. Aanvaarding kan zowel uitdrukkelijk als stilzwijgend geschieden, mits het duidelijk op instemming wijst. |
| Precontractuele aansprakelijkheid | Aansprakelijkheid die kan ontstaan tijdens de onderhandelingsfase vóór het sluiten van een overeenkomst, indien een partij het door haar gewekte vertrouwen op een foutieve wijze beschamen. Dit kan leiden tot een verplichting tot schadevergoeding. |
| Nietigverklaring | Een sanctie die wordt toegepast op een overeenkomst die niet voldoet aan de wettelijke geldigheidsvoorwaarden op het moment van totstandkoming. De overeenkomst wordt geacht nooit te hebben bestaan. |
| Ontbinding | Het beëindigen van een overeenkomst, die kan voortvloeien uit wederzijdse toestemming van de partijen, een gerechtelijk bevel op verzoek van een partij, of door overmacht. Dit leidt tot het verdwijnen van de rechtsgrond voor de verbintenissen. |
| Eenmalige opzegging | Het eenzijdig beëindigen van een overeenkomst, wat in principe niet is toegestaan tenzij er wettelijke uitzonderingen gelden, zoals bij overeenkomsten van onbepaalde duur, aanneming, of lastgeving. |
| Onrechtmatige daad | Een handeling die, buiten een contractuele relatie, schade veroorzaakt bij een ander en leidt tot de verplichting deze schade te vergoeden. Dit vereist meestal een fout van de veroorzaker. |
| Buitencontractuele aansprakelijkheid | De rechtsfiguur die regelt wanneer schadelijke effecten van iemands handelingen aanleiding kunnen geven tot een verbintenis tot schadeherstel of vergoeding. Dit omvat situaties van foutaansprakelijkheid en aansprakelijkheid zonder eigen fout. |
Cover
18.pdf
Summary
# Soorten aansprakelijkheid en aansprakelijkheid voor eigen daad
Dit gedeelte vat de verschillende soorten aansprakelijkheid samen, met een focus op de aansprakelijkheid voor eigen daad, de elementen waaruit een fout bestaat, het oorzakelijk verband en de vaststelling van schade, evenals de aansprakelijkheid van minderjarigen en geestesgestoorden.
## 1. Soorten aansprakelijkheid
### 1.1 Contractuele en buitencontractuele aansprakelijkheid
* **Contractuele aansprakelijkheid** ontstaat uit het niet, of niet correct, nakomen van contractuele verplichtingen [1](#page=1).
* **Buitencontractuele aansprakelijkheid** dekt alle andere aansprakelijkheden en wordt in dit hoofdstuk verder besproken [1](#page=1).
### 1.2 Samengestelde aansprakelijkheid
Dit verwijst naar situaties waarin niet alleen de veroorzaker van de schade, maar ook een derde partij kan worden aangesproken voor schadevergoeding. Voorbeelden hiervan zijn ouders die aansprakelijk zijn voor hun kinderen, of werkgevers voor de fouten van hun werknemers [1](#page=1).
### 1.3 Foutaansprakelijkheid en foutloze aansprakelijkheid
* In de regel ligt een **fout** aan de basis van aansprakelijkheid (**foutaansprakelijkheid**) [1](#page=1).
* In sommige gevallen is er sprake van **foutloze aansprakelijkheid**, ook wel objectieve aansprakelijkheid genoemd [1](#page=1).
* Een voorbeeld hiervan is de aansprakelijkheid voor letsels van voetgangers of fietsers veroorzaakt door motorvoertuigen. De verzekeraar van het motorvoertuig moet deze schade vergoeden, tenzij het slachtoffer ouder is dan 14 jaar en een onverschoonbare fout beging [1](#page=1).
* Foutloze aansprakelijkheid geldt ook voor schadelijke neveneffecten van risicodragende activiteiten, zoals de productie van nucleaire energie of het vervoer van toxische stoffen, geregeld in specifieke wetten [1](#page=1).
### 1.4 Vermoeden van fout en aansprakelijkheid in solidum
* Soms wordt enkel de **bewijslast omgekeerd** en is er een **vermoeden van fout**, dat weerlegd kan worden. Dit is bijvoorbeeld het geval bij arbeidsongevallen, waar een vermoeden van fout van de werkgever bestaat [1](#page=1).
* Wanneer mededaders van een misdrijf schade berokkenen, zijn zij **hoofdelijk aansprakelijk** voor de vergoeding van die schade. Dit betekent dat het slachtoffer van elke aansprakelijke de volledige vergoeding kan vorderen. Degene die de schade vergoedt, kan de anderen aanspreken voor hun deel [1](#page=1).
* **Aansprakelijkheid in solidum** is een vorm van hoofdelijke aansprakelijkheid zonder de nevengevolgen van hoofdelijkheid [1](#page=1).
## 2. Aansprakelijkheid voor eigen daad
### 2.1 Algemene regel
Eenieder is aansprakelijk voor de schade die hij of zij aan een ander veroorzaakt (art. 6.5 BW). Deze algemene regel, bestaande sinds 1804, roept vragen op over wat als 'fout' kan worden aangemerkt, welke schade vergoed moet worden en in hoeverre de schade door de fout is veroorzaakt. Het nieuwe BW definieert deze begrippen [1](#page=1).
### 2.2 Fout
Een fout bestaat uit de schending van:
a) Een wettelijke regel die bepaald gedrag oplegt of verbiedt [2](#page=2).
b) Een algemene zorgvuldigheidsnorm in het maatschappelijk verkeer (art. 6.6 § 1 BW) [2](#page=2).
Bij de beoordeling van de zorgvuldigheidsnorm wordt uitgegaan van het gedrag van een voorzichtig en redelijk persoon, en van de redelijkerwijs voorzienbare gevolgen van dit gedrag (art. 6.6 § 2 BW). Voor rechtspersonen wordt ook rekening gehouden met de beginselen van goed bestuur en goede organisatie (art. 6.6 § 2, 5° BW) [2](#page=2).
#### 2.2.1 Voorbeelden van foutaansprakelijkheid
* De Staat begaat een fout wanneer de legeroverheid op lage hoogte boven een bewoond gebied vliegt, wat schade aan gebouwen kan veroorzaken door trillingen [2](#page=2).
* Een bankinstelling kan aansprakelijk zijn voor een deel van de schulden van een gefailleerde indien zij voor het faillissement te lichtvaardig krediet heeft verleend, waardoor derden werden misleid over de solvabiliteit [2](#page=2).
* Iemand die in een zwembad duikt en andere zwemmers hindert, is aansprakelijk voor eventuele letsels [2](#page=2).
#### 2.2.2 Uitsluiting van foutaansprakelijkheid
Bij **overmacht**, wanneer het onmogelijk is de gedragsregel na te leven, is er geen fout, tenzij de onmogelijkheid te wijten is aan een eigen fout (art. 6.7 BW). Andere gronden voor uitsluiting van foutaansprakelijkheid zijn [2](#page=2):
* Onoverwinnelijke dwaling (art. 6.8 1° BW) [2](#page=2).
* Dwang (art. 6.8 2° BW) [2](#page=2).
* Wanneer de overtreden regel klaarblijkelijk onwettig is (art. 6.8 4° BW) [2](#page=2).
* Wanneer een hoger belang het niet volgen van de regel verantwoordt (art. 6.6 3° en 5° BW) [2](#page=2).
### 2.3 Oorzakelijk verband
* Er is een oorzakelijk verband indien een feit een noodzakelijke voorwaarde is voor de schade; de schade zou zich zonder dit feit niet hebben voorgedaan [2](#page=2).
* Meerdere feiten kunnen gelijktijdig de oorzaak zijn van schade.
> **Voorbeeld:** Bij een auto-ongeval waarbij één auto te snel reed en de andere geen voorrang verleende, zijn beide fouten gelijktijdig de oorzaak van de schade (art. 6.18 § 1 BW) [2](#page=2).
* Het verband tussen fout en schade mag niet te ver verwijderd zijn.
> **Voorbeeld:** Een taxi komt te laat, waardoor de klant de bus mist. De klant neemt een latere bus die een ongeval heeft. Hoewel de fout van de taxichauffeur een voorwaarde was, maakt het onwaarschijnlijke karakter van dit gevolg het onredelijk om de schade toe te rekenen aan de taxichauffeur (art. 6.18 § 2 BW) [2](#page=2).
* Bij onzekerheid over het oorzakelijke verband heeft de benadeelde recht op een gedeeltelijke schadevergoeding die in verhouding staat tot de waarschijnlijkheid waarmee de fout de schade heeft veroorzaakt (art. 6.22 BW) [2](#page=2).
### 2.4 Schade
Schade bestaat uit de economische en niet-economische gevolgen van de aantasting van een juridisch beschermd persoonlijk belang (art. 6.24 BW) [2](#page=2).
* De schade moet zeker zijn, maar kan ook toekomstig zijn en pas later definitief worden vastgesteld (bijvoorbeeld de omvang en duur van werkonbekwaamheid) (art. 6.25 BW) [2](#page=2).
* De benadeelde heeft recht op **integrale schadeloosstelling** door herstel in natura of door een schadevergoeding (art. 6.31 § 2 BW) [2](#page=2) [3](#page=3).
* **Patrimoniale schade**: beoogt de benadeelde in de toestand te plaatsen waarin hij zich zou hebben bevonden indien de onrechtmatige daad zich niet had voorgedaan [2](#page=2).
* **Extrapatrimoniale schade**: zoals letsels of psychisch lijden, waarbij integrale schadeloosstelling niet mogelijk is en een billijke vergoeding wordt toegekend (art. 6.31 § 1 BW) [3](#page=3).
* Wanneer de omvang van de schade niet exact bepaald kan worden, kan de rechter deze bij benadering ramen. Indien ook dat niet mogelijk is, kan de rechter de schadevergoeding naar billijkheid vaststellen (art. 6.36 BW) [3](#page=3).
* Wanneer de kosten voor herstel van een zaak hoger liggen dan de kosten voor vervanging, ontvangt de benadeelde enkel dat laatste bedrag (art. 6.38 BW) [3](#page=3).
> **Voorbeeld:** Bij een zwaar beschadigde auto heeft de benadeelde recht op de kostprijs van een soortgelijke tweedehandswagen (zelfde type, leeftijd, gereden kilometers) [3](#page=3).
* De benadeelde kan vrij beschikken over de schadevergoeding en kan bijvoorbeeld beslissen de beschadigde auto niet te laten herstellen of een nieuwe auto te kopen (art. 6.39 BW). Hij heeft ook recht op de BTW die bij herstel betaald zou moeten worden, ook al laat hij dit niet uitvoeren of koopt hij geen nieuwe auto [3](#page=3).
### 2.5 Minderjarigen
* Een kind onder de twaalf jaar is niet aansprakelijk voor zijn fouten (art. 6.9 BW) [3](#page=3).
* Een minderjarige vanaf twaalf jaar is in principe aansprakelijk. De rechter kan echter de aansprakelijkheid vrijstellen of de schadevergoeding beperken, tenzij deze gedekt wordt door een verzekering. De rechter oordeelt naar billijkheid, rekening houdend met de omstandigheden en de economische en financiële toestand van de partijen (art. 6.10 BW) [3](#page=3).
### 2.6 Geestesgestoorden
Een geestesgestoorde is aansprakelijk zoals een minderjarige vanaf twaalf jaar: in principe aansprakelijk, maar met mogelijke vrijstelling van aansprakelijkheid of beperking van de schadevergoeding door de rechter. Dit geldt niet wanneer de vergoeding van de schade gedekt is door een verzekering (art. 6.11 BW) [3](#page=3).
---
# Aansprakelijkheid voor andermans daad
Deze sectie behandelt de aansprakelijkheid die voortvloeit uit de handelingen van personen waarvoor men geacht wordt verantwoordelijk te zijn [3](#page=3) [4](#page=4).
### 2.1 Personen met gezag over minderjarigen
Ouders, adoptanten, voogden en pleegzorgers zijn aansprakelijk voor schade aangericht door een minderjarige onder de zestien jaar. Deze aansprakelijkheid is **foutloos**, wat betekent dat er geen fout van de gezaghebbende persoon hoeft te worden aangetoond [3](#page=3).
Voor minderjarigen van zestien of zeventien jaar zijn deze personen in principe ook aansprakelijk, maar zij kunnen zich ontlasten door aan te tonen dat zij geen fout hebben gemaakt op het gebied van opvoeding of toezicht. Er geldt hier een **vermoeden van aansprakelijkheid**, waarbij de gezaghebbende personen het tegenbewijs moeten leveren. Dit volgt uit artikel 6.12 BW [3](#page=3).
### 2.2 Personen belast met toezicht op anderen
Personen die wettelijk, gerechtelijk of administratief duurzaam controle uitoefenen over anderen, zijn aansprakelijk voor de schade die de onder hun toezicht staande personen foutief aan derden toebrengen. Deze aansprakelijkheid is eveneens gebaseerd op het principe dat de toezichthouder moet bewijzen dat er geen fout was in het toezicht. Dit is geregeld in artikel 6.13 BW. Een voorbeeld hiervan zijn bewindvoerders van beschermde meerderjarigen [3](#page=3).
### 2.3 Werkgever (aansteller)
De 'aansteller', doorgaans de werkgever, is **foutloos aansprakelijk** voor schade die zijn aangestelden hebben veroorzaakt tijdens de uitoefening van hun functie. Een aansteller wordt gedefinieerd als de persoon die voor eigen rekening feitelijk gezag en toezicht kan uitoefenen over het gedrag van een ander. Dit is vastgelegd in artikel 6.14 § 1 BW [4](#page=4).
> **Tip:** Foutloze aansprakelijkheid betekent dat de aansprakelijkheid niet afhangt van een persoonlijke fout van de aansteller zelf, maar van de fout van de aangestelde.
#### 2.3.1 Aansprakelijkheid van rechtspersonen
* **Publiekrechtelijke rechtspersonen** zijn foutloos aansprakelijk voor hun contractuele en statutaire personeelsleden (ambtenaren), zelfs wanneer deze handelen in de uitoefening van openbare macht. Dit volgt uit artikel 6.14 § 2 BW [4](#page=4).
* **Privaatrechtelijke rechtspersonen** zijn foutloos aansprakelijk voor schade veroorzaakt door fouten van hun bestuursorganen of leden daarvan, bij de uitoefening van hun functie. Dit is geregeld in artikel 6.15 BW [4](#page=4).
* Ook **publiekrechtelijke rechtspersonen** zijn aansprakelijk voor schade veroorzaakt door hun organen of leden [4](#page=4).
De foutloos aansprakelijken hebben het recht om de uitbetaalde schadevergoeding terug te vorderen van de daadwerkelijke dader. Dit is bepaald in artikel 6.21 § 2 BW [4](#page=4).
### 2.4 Pluraliteit van aansprakelijken
Wanneer meerdere personen aansprakelijk zijn voor dezelfde schade, kan elk van hen voor de volledige schadevergoeding worden aangesproken (aansprakelijkheid **in solidum**). Dit geldt ook voor personen die anderen aanzetten tot het plegen van een fout of daarbij helpen. Zij kunnen het bedrag dat zij boven hun aandeel hebben betaald, terugvorderen van de medeaansprakelijken volgens artikel 6.21 § 1 BW [4](#page=4).
Indien de benadeelde zelf mede aansprakelijk is voor de schade, wordt zijn recht op schadevergoeding evenredig verminderd. Er is echter een uitzondering: deze vermindering geldt niet wanneer de benadeelde jonger is dan twaalf jaar, zoals bepaald in artikel 6.20 § 1 en § 4 BW [4](#page=4).
---
# Tenietgaan van verbintenissen
Verbintenissen kunnen op diverse wijzen tenietgaan, waardoor de schuldenaar bevrijd wordt van zijn verplichtingen [4](#page=4).
### 4.5.1 Integrale uitvoering / betaling
De primaire en meest gebruikelijke wijze waarop een verbintenis tenietgaat, is door de volledige uitvoering van de beloofde prestatie door de schuldenaar, ofwel de volledige betaling van de schuld in geval van een geldschuld. Zodra de prestatie is geleverd, vervalt de vordering van de schuldeiser. Dit principe geldt voor zowel contractuele als buitencontractuele verbintenissen, zoals schadevergoeding. De vrijwillige of gedwongen aard van de uitvoering is hierbij niet relevant [4](#page=4).
### 4.5.2 Betaling met subrogatie
Subrogatie treedt op wanneer een derde de verbintenis van de schuldenaar uitvoert. In dergelijke gevallen treedt de derde, in plaats van de oorspronkelijke schuldeiser, in de rechten van de oorspronkelijke schuldeiser tegenover de schuldenaar. Dit resulteert in de instelling van een nieuwe verbintenis, waarbij de nieuwe schuldeiser ook eventuele zakelijke zekerheidsrechten en voorrechten overneemt. Subrogatie is enkel geldig indien de wet of een overeenkomst dit uitdrukkelijk bepaalt. Een voorbeeld hiervan is de verzekeraar die, na het vergoeden van een slachtoffer, in de rechten van het slachtoffer treedt tegenover de aansprakelijke derde [4](#page=4) [5](#page=5).
### 4.5.3 Schuldvergelijking
Schuldvergelijking, ook wel compensatie genoemd, vindt plaats wanneer twee personen elkaars schuldenaar en schuldeiser zijn. De verbintenissen gaan teniet tot het bedrag van de laagste schuld, waarbij een saldo kan overblijven. Schuldvergelijking kan wettelijk, conventioneel of gerechtelijk zijn [5](#page=5).
#### 4.5.3.1 Conventionele schuldvergelijking
Partijen komen hierbij vrij overeen hoe en in welke mate zij hun respectieve verbintenissen compenseren [5](#page=5).
#### 4.5.3.2 Gerechtelijke schuldvergelijking
De rechter oordeelt over de compensatie op vordering van de verweerder via een tegeneis [5](#page=5).
#### 4.5.3.3 Wettelijke schuldvergelijking
Wettelijke schuldvergelijking treedt automatisch op indien aan de volgende voorwaarden is voldaan [5](#page=5):
* Beide schulden moeten een geldsom of een bepaalde hoeveelheid vervangbare zaken van dezelfde soort betreffen [5](#page=5).
* Beide schulden moeten vaststaan, dat wil zeggen dat hun bestaan en omvang niet betwist of onzeker mogen zijn [5](#page=5).
* Beide schulden moeten opeisbaar zijn [5](#page=5).
* Beide partijen moeten persoonlijk elkaars schuldenaar en schuldeiser zijn [5](#page=5).
### 4.5.4 Schuldvermenging
Schuldvermenging is een automatische vorm van schuldvergelijking die optreedt wanneer dezelfde persoon zowel schuldenaar als schuldeiser wordt met betrekking tot dezelfde verbintenis. Een voorbeeld hiervan is wanneer een erfgenaam schuldenaar is van een schuld aan de erflater, die hij na diens overlijden zelf erft [5](#page=5).
### 4.5.5 Bevrijdende verjaring
Bevrijdende verjaring houdt in dat men door het loutere verstrijken van een bepaalde wettelijke termijn bevrijd wordt van een verbintenis. Dit dient de rechtszekerheid en voorkomt bewijsproblemen. De algemene verjaringstermijn voor persoonlijke rechtsvorderingen bedraagt tien jaar, en voor zakelijke rechtsvorderingen dertig jaar. Rechtsvorderingen uit contractuele verbintenissen verjaren in principe na tien jaar. Vordering op grond van buitencontractuele aansprakelijkheid verjaren na vijf jaar vanaf de dag van kennisname van de schade, met een absolute termijn van twintig jaar na het schadeverwekkend feit [5](#page=5) [6](#page=6).
Er bestaan specifieke verjaringstermijnen voor diverse situaties, waaronder:
* **Tien jaar:** Aansprakelijkheid van aannemer of architect voor grote werken (dwingend recht) [7](#page=7).
* **Vijf jaar:** Huurgelden, intresten op leningen, nutsvoorzieningen, alimentatie [7](#page=7).
* **Drie jaar:** Rechtsvorderingen voortvloeiend uit verzekeringsovereenkomsten, productaansprakelijkheid [7](#page=7).
* **Twee jaar:** Medische kosten (ziekenhuisfacturen) [7](#page=7).
* **Eén jaar:** Rechtsvorderingen van handelaren tegen niet-handelaren voor geleverde koopwaar [7](#page=7).
Het verloop van de verjaringstermijn kan worden onderbroken door stuiting of schorsing [7](#page=7).
* **Stuiting:** De reeds verlopen verjaringstermijn vervalt volledig, waardoor een nieuwe termijn kan beginnen te lopen. Stuitende handelingen omvatten onder andere aangetekende ingebrekestellingen, dagvaardingen, inbeslagnames en erkenning van schuld [7](#page=7).
* **Schorsing:** De verjaringstermijn wordt tijdelijk stopgezet en hervat na het einde van de belemmerende toestand. Voorbeelden hiervan zijn minderjarigheid en de periode waarin een contractuele voorwaarde niet vervuld is [7](#page=7).
> **Tip:** Het is essentieel om het onderscheid tussen stuiting en schorsing te onthouden, aangezien zij fundamenteel verschillende gevolgen hebben voor de resterende verjaringstermijn.
### 4.5.6 Schuldvernieuwing
Bij schuldvernieuwing wordt een bestaande verbintenis vervangen door een nieuwe verbintenis, ofwel door een wijziging van de schuldeiser en/of schuldenaar. Dit vereist altijd het akkoord van alle betrokken partijen [7](#page=7).
> **Voorbeeld:** Een arbeidsovereenkomst waarin de loonbepalingen worden vervangen door nieuwe, gewijzigde bepalingen, zonder de oorspronkelijke overeenkomst te beëindigen [7](#page=7).
### 4.5.7 Overdracht van schuldvordering
Bij overdracht van een schuldvordering blijft de verbintenis in stand, maar wordt de oorspronkelijke schuldeiser vervangen door een nieuwe. De toestemming van de schuldenaar is hierbij niet vereist, enkel kennisgeving is noodzakelijk om te voorkomen dat de schuldenaar bevrijdend betaalt aan de oude schuldeiser. Dit principe vindt onder meer toepassing bij factoring, waarbij een bedrijf zijn commerciële schuldvorderingen overdraagt aan een gespecialiseerde firma [8](#page=8).
> **Belangrijk:** Een overdracht van schuld (in tegenstelling tot een overdracht van schuldvordering) is naar Belgisch recht niet toegelaten zonder akkoord van de schuldeiser; dit zou neerkomen op schuldvernieuwing [8](#page=8).
### 4.5.8 Kwijtschelding
Kwijtschelding vindt plaats wanneer de schuldeiser ondubbelzinnig aangeeft dat de schuld niet langer uitgevoerd hoeft te worden, waardoor de schuldenaar van zijn verbintenis bevrijd wordt [8](#page=8).
### 4.5.9 Gewijzigde omstandigheden en overmacht (bij overeenkomsten)
Elke partij dient haar verbintenissen na te komen, zelfs als de uitvoering bezwaarlijker is geworden door gestegen kosten of verminderde waarde van de tegenprestatie. Echter, de schuldenaar kan de schuldeiser vragen om het contract te heronderhandelen indien de uitvoering buitensporig bezwarend is geworden en dit niet aan de schuldenaar is toe te rekenen. Bij mislukking van deze onderhandelingen kan de rechter het contract aanpassen [8](#page=8).
Overmacht bevrijdt de schuldenaar van zijn (contractuele) verbintenis indien aan twee voorwaarden is voldaan [9](#page=9):
1. Een gebeurtenis vindt plaats onafhankelijk van de wil van de schuldenaar [9](#page=9).
2. De uitvoering van de verbintenis wordt daardoor blijvend onmogelijk [9](#page=9).
Het onvoorzienbare en onvermijdbare karakter van het beletsel is hierbij cruciaal. Een normale, praktische onmogelijkheid is voldoende. De schuldenaar die zich op overmacht beroept, dient deze gebeurtenis te bewijzen, hoewel in de praktijk vaak wordt volstaan met het bewijs dat hem geen fout verweten kan worden. Bij tijdelijke onmogelijkheid worden de verbintenissen slechts opgeschort [9](#page=9).
> **Voorbeeld:** Een schrijnwerker die de beloofde ingemaakte kasten niet kan maken omdat de woning waar ze geplaatst moesten worden, uitbrandt, is bevrijd van zijn verbintenis [9](#page=9).
De vraag of overmacht leidt tot het tenietgaan van de hele overeenkomst hangt af van de aard van de overeenkomst [9](#page=9).
### 4.5.10 Overlijden van de schuldenaar (bij persoonsgebonden verbintenissen)
Bij persoonsgebonden verbintenissen dooft de verbintenis uit bij het overlijden van de schuldenaar en gaat deze niet over op zijn erfgenamen [9](#page=9).
### 4.5.11 Realisatie van een ontbindende voorwaarde (bij overeenkomsten)
Wanneer een verbintenis is aangegaan onder een ontbindende voorwaarde, eindigt deze verbintenis (of de hele overeenkomst) zodra de toekomstige, onzekere gebeurtenis zich voordoet [10](#page=10).
> **Voorbeeld:** Een sponsorcontract dat automatisch stopt indien een topsporter betrapt wordt op doping [10](#page=10).
---
# Pluraliteit van aansprakelijken
Dit onderwerp behandelt de situaties waarin meerdere personen aansprakelijk zijn voor dezelfde schade, wat leidt tot aansprakelijkheid in solidum, en de gevolgen hiervan voor de benadeelde zelf wanneer hij of zij mede aansprakelijk is.
### 4.1 Aansprakelijkheid in solidum
Wanneer meerdere personen aansprakelijk zijn voor dezelfde schade, kan elk van hen worden aangesproken voor de volledige schadevergoeding. Dit principe staat bekend als aansprakelijkheid in solidum [4](#page=4).
#### 4.1.1 Aansprakelijkheid voor aanzetten en helpen
De aansprakelijkheid in solidum omvat ook personen die een ander aanzetten om een fout te begaan of daarbij helpen. Dit is geregeld in artikel 6.19 van het Burgerlijk Wetboek [4](#page=4).
#### 4.1.2 Regres tussen medeaansprakelijken
Personen die in solidum aansprakelijk zijn gesteld en meer hebben betaald dan hun aandeel in de schade, kunnen dit meerdere terugvorderen van hun medeaansprakelijken. Dit recht op regres is vastgelegd in artikel 6.21, paragraaf 1 van het Burgerlijk Wetboek [4](#page=4).
#### 4.1.3 De benadeelde als medeaansprakelijke
Wanneer de benadeelde zelf mede aansprakelijk is voor de schade, wordt zijn recht op schadevergoeding evenredig verminderd [4](#page=4).
* **Uitzondering voor minderjarigen:** Deze vermindering van het recht op schadevergoeding geldt niet wanneer de benadeelde jonger is dan twaalf jaar. Dit is bepaald in artikel 6.20, paragrafen 1 en 4 van het Burgerlijk Wetboek [4](#page=4).
> **Tip:** Het principe van aansprakelijkheid in solidum beschermt de benadeelde door hem of haar de mogelijkheid te geven de volledige schade op één van de aansprakelijken te verhalen. Vervolgens kunnen de aansprakelijken onderling hun aandeel verrekenen.
### 4.2 Foutloze aansprakelijkheid van aanstellers en rechtspersonen
Naast de aansprakelijkheid van de directe dader, kent het recht ook situaties van foutloze aansprakelijkheid.
#### 4.2.1 Aansprakelijkheid van de aansteller
De 'aansteller', typisch de werkgever, is foutloos aansprakelijk voor schade die door zijn aangestelden is veroorzaakt in de uitoefening van hun functie. De aansteller wordt gedefinieerd als "de persoon die voor eigen rekening in feite gezag over en toezicht op het gedrag van een ander kan uitoefenen" zoals vastgelegd in artikel 6.14, paragraaf 1 van het Burgerlijk Wetboek [4](#page=4).
#### 4.2.2 Aansprakelijkheid van rechtspersonen
* **Publiekrechtelijke rechtspersonen:** Deze zijn foutloos aansprakelijk voor hun contractuele en statutaire personeelsleden (ambtenaren), zelfs wanneer zij handelen in de uitoefening van de openbare macht. Dit volgt uit artikel 6.14, paragraaf 2 van het Burgerlijk Wetboek [4](#page=4).
* **Privaatrechtelijke rechtspersonen:** Deze zijn foutloos aansprakelijk voor schade veroorzaakt door fouten van hun bestuursorganen of de leden daarvan, in de uitoefening van hun functie. Dit is bepaald in artikel 6.15 van het Burgerlijk Wetboek [4](#page=4).
* **Aansprakelijkheid voor organen:** Ook publiekrechtelijke rechtspersonen zijn aansprakelijk voor schade veroorzaakt door hun organen of de leden ervan conform artikel 6.15 van het Burgerlijk Wetboek [4](#page=4).
#### 4.2.3 Verhaal van foutloze aansprakelijken
Foutloze aansprakelijken die een schadevergoeding hebben uitbetaald, kunnen deze uitbetaalde schadevergoeding terugvorderen van de daadwerkelijke dader. Dit recht op verhaal is vastgelegd in artikel 6.21, paragraaf 2 van het Burgerlijk Wetboek [4](#page=4).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Contractuele aansprakelijkheid | Aansprakelijkheid die voortvloeit uit het niet, of niet correct, uitvoeren van contractuele verplichtingen. Dit betekent dat wanneer afspraken binnen een overeenkomst niet worden nagekomen, de partij die de verplichting had, aansprakelijk kan worden gesteld voor de hierdoor ontstane schade. |
| Buitencontractuele aansprakelijkheid | Dit type aansprakelijkheid dekt alle aansprakelijkheden die niet voortkomen uit een contractuele relatie. Het omvat de plicht om schade te vergoeden die is veroorzaakt door onrechtmatig handelen buiten de context van een overeenkomst, zoals door een onrechtmatige daad. |
| Samengestelde aansprakelijkheid | Situaties waarin niet alleen de directe veroorzaker van schade, maar ook een derde partij aansprakelijk kan worden gesteld voor de schadevergoeding. Voorbeelden hiervan zijn ouders die aansprakelijk zijn voor hun kinderen, of werkgevers voor de fouten van hun werknemers. |
| Foutaansprakelijkheid | De algemene regel dat iemand aansprakelijk is voor schade die hij of zij aan een ander veroorzaakt door een fout. Een fout wordt gedefinieerd als de schending van een wettelijke regel of een algemene zorgvuldigheidsnorm in het maatschappelijk verkeer. |
| Foutloze aansprakelijkheid (Objectieve aansprakelijkheid) | Aansprakelijkheid die ontstaat, ongeacht of er een persoonlijke fout is begaan. Dit is het geval bij bepaalde risicovolle activiteiten of specifieke wetgeving, zoals letsels veroorzaakt door motorvoertuigen, waarbij de verzekeraar van het voertuig de schade vergoedt, tenzij het slachtoffer een ernstige eigen fout beging. |
| Vermoeden van fout | Een situatie waarbij er juridisch wordt aangenomen dat een fout is gemaakt, maar dit vermoeden kan worden weerlegd door tegenbewijs. Dit is bijvoorbeeld het geval bij arbeidsongevallen, waar een vermoeden van fout van de werkgever geldt. |
| Hoofdelijke aansprakelijkheid (Aansprakelijkheid in solidum) | Een vorm van aansprakelijkheid waarbij meerdere personen gezamenlijk aansprakelijk zijn voor de volledige schade. Het slachtoffer kan de volledige schadevergoeding van elke aansprakelijke persoon eisen. Degene die de schade vergoedt, kan vervolgens de anderen aanspreken voor hun aandeel. |
| Oorzakelijk verband | Het verband tussen een bepaalde gebeurtenis of gedraging en de ontstane schade. Er is sprake van een oorzakelijk verband indien de schade zich, in die vorm, niet zou hebben voorgedaan zonder het betreffende feit. Dit verband mag ook niet te ver verwijderd zijn. |
| Schade | De economische en niet-economische gevolgen van de aantasting van een juridisch beschermd persoonlijk belang. Schade kan bestaan uit materiële verliezen, letsels, psychisch lijden en moet zeker zijn, hoewel toekomstige schade ook in aanmerking komt. |
| Integrale schadeloosstelling | Het principe dat de benadeelde volledig schadeloos moet worden gesteld. Dit kan gebeuren door herstel in natura of door een schadevergoeding die de benadeelde in de toestand plaatst alsof de onrechtmatige daad zich niet had voorgedaan. |
| Minderjarigen | Personen onder de wettelijke leeftijd van achttien jaar. Kinderen onder twaalf jaar zijn niet aansprakelijk voor hun fouten. Vanaf twaalf jaar zijn ze in principe aansprakelijk, maar de rechter kan hen vrijstellen of de schadevergoeding beperken, afhankelijk van de omstandigheden. |
| Geestesgestoorden | Personen met een verstandelijke beperking of geestesstoornis. Net als minderjarigen vanaf twaalf jaar, zijn zij in principe aansprakelijk, maar de rechter kan hen geheel of gedeeltelijk vrijstellen van aansprakelijkheid, tenzij de schade gedekt is door een verzekering. |
| Aansprakelijkheid voor andermans daad | De aansprakelijkheid van een persoon voor schade die is veroorzaakt door de handelingen van een ander. Dit kan betrekking hebben op personen met gezag over minderjarigen, personen belast met toezicht, of werkgevers voor hun werknemers. |
| Werkgever (aansteller) | De persoon die voor eigen rekening feitelijk gezag over en toezicht op het gedrag van een ander kan uitoefenen. De werkgever is foutloos aansprakelijk voor schade die zijn aangestelden veroorzaken in de uitoefening van hun functie. |
| Pluraliteit van aansprakelijken | De situatie waarin meerdere personen aansprakelijk zijn voor dezelfde schade. In dergelijke gevallen is er sprake van aansprakelijkheid in solidum, waarbij elke aansprakelijke partij voor de volledige schadevergoeding kan worden aangesproken. |
| Tenietgaan van verbintenissen | De beëindiging van juridische verplichtingen tussen partijen. Dit kan op verschillende manieren gebeuren, zoals door volledige uitvoering, betaling, schuldvergelijking, schuldvermenging, verjaring, kwijtschelding, overmacht, of overlijden van een schuldenaar bij persoonsgebonden verbintenissen. |
| Integrale uitvoering / betaling | De volledige nakoming van de verbintenis door de schuldenaar, of de volledige betaling van een geldschuld. Zodra de prestatie is uitgevoerd, gaat de verbintenis teniet en heeft de schuldeiser niets meer te eisen. |
| Betaling met subrogatie | Wanneer een derde de verbintenis van de schuldenaar voldoet, treedt deze derde in de rechten van de oorspronkelijke schuldeiser tegenover de schuldenaar. Dit resulteert in een nieuwe verbintenis voor de schuldenaar jegens de derde. |
| Schuldvergelijking | Een methode waarbij twee personen elkaars schuldenaar en schuldeiser zijn. De verbintenissen gaan teniet tot het bedrag van de laagste schuld, waardoor er nog maar één resterende schuld overblijft voor het saldo. |
| Schuldvermenging | Een vorm van schuldvergelijking die automatisch optreedt wanneer dezelfde persoon zowel schuldenaar als schuldeiser wordt van dezelfde verbintenis. Dit leidt direct tot het tenietgaan van de verbintenis. |
| Bevrijdende verjaring | De beëindiging van een verbintenis door het loutere verstrijken van een bepaalde wettelijk vastgestelde termijn. De schuldeiser verliest hierdoor zijn recht om de schuld af te dwingen. |
| Verkrijgende verjaring | Het verkrijgen van rechten, zoals eigendom of andere zakelijke rechten, door het langdurig en ononderbroken bezit daarvan. Dit staat tegenover bevrijdende verjaring, die zich richt op het tenietgaan van verbintenissen. |
| Schuldvernieuwing | Het tenietgaan van een bestaande verbintenis doordat deze wordt vervangen door een nieuwe verbintenis, of doordat de schuldeiser en/of de schuldenaar wordt vervangen. Dit vereist altijd de instemming van alle betrokken partijen. |
| Overdracht van schuldvordering | Het overdragen van een vorderingsrecht van de ene schuldeiser op de andere. Hierbij blijft de oorspronkelijke verbintenis bestaan, maar de schuldeiser verandert. Dit kan eenzijdig door de schuldeiser gebeuren, zonder toestemming van de schuldenaar. |
| Kwijtschelding | Een rechtshandeling waarbij de schuldeiser ondubbelzinnig aangeeft dat de schuld niet meer hoeft te worden uitgevoerd. Dit leidt tot de bevrijding van de schuldenaar van zijn verbintenis. |
| Gewijzigde omstandigheden | Situaties waarin de uitvoering van een verbintenis aanzienlijk bezwarender wordt geworden door veranderde omstandigheden die niet aan de schuldenaar toerekenbaar zijn. In dergelijke gevallen kan heronderhandeling van het contract worden gevraagd. |
| Overmacht | Een gebeurtenis die onafhankelijk is van de wil van de schuldenaar, waardoor de uitvoering van de verbintenis blijvend onmogelijk wordt. Overmacht kan leiden tot de bevrijding van de schuldenaar van zijn verplichtingen. |
| Persoonsgebonden verbintenissen | Verbintenissen die specifiek aan de persoon van de schuldenaar zijn gebonden en niet overdraagbaar zijn op erfgenamen. Bij overlijden van de schuldenaar dooft zo'n verbintenis uit. |
| Ontbindende voorwaarde | Een toekomstige, onzekere gebeurtenis waarvan de realisatie leidt tot het einde van een verbintenis of overeenkomst. Als de voorwaarde zich voordoet, eindigt de juridische relatie. |
Cover
19.pdf
Summary
# Schriftelijk en elektronisch bewijs bij rechtshandelingen
In het hedendaagse recht vormt schriftelijk bewijs, inclusief elektronische documenten, het primaire bewijsmiddel bij rechtshandelingen, waarbij de wetgeving steeds ruimer definieert wat onder een 'geschrift' wordt verstaan [1](#page=1).
### 1.1 De rol van schriftelijk en elektronisch bewijs
De technologische evolutie heeft geleid tot een verschuiving van handgeschreven documenten naar machinaal getypte teksten en vervolgens naar elektronisch geproduceerde en opgeslagen documenten. De wetgeving gebruikt het verzamelbegrip 'duurzame gegevensdrager' om deze verschillende vormen van schriftelijk bewijs te omvatten, wat ook elektronische informatie op diverse dragers zoals papier, e-mails en andere elektronische documenten insluit. Andere bewijsmiddelen spelen doorgaans een ondergeschikte rol, en rechtshandelingen vereisen in principe altijd een schriftelijk bewijs [1](#page=1).
#### 1.1.1 Situaties waarin schriftelijk bewijs niet vereist is
Er zijn diverse uitzonderingen waarbij schriftelijk bewijs niet strikt noodzakelijk is en andere bewijsmiddelen kunnen worden ingeroepen [1](#page=1):
* Minder belangrijke rechtshandelingen met een waarde onder de 3.500 euro, of wanneer de waarde niet bepaald of bepaalbaar is, tenzij er wettelijke uitzonderingen gelden zoals bij verzekeringscontracten [1](#page=1).
* Eenzijdige rechtshandelingen [1](#page=1).
* Betwistingen tussen ondernemingen of bewijs ingeroepen door een consument tegen een onderneming [1](#page=1).
* Materiële of morele onmogelijkheid om een akte op te maken, bijvoorbeeld bij contracten tussen familieleden waar gebruikelijk geen akte wordt opgesteld, of wanneer de akte door overmacht verloren is gegaan [1](#page=1).
Voor rechtshandelingen door en tegen derden geldt dat deze met alle bewijsmiddelen bewezen kunnen worden [1](#page=1).
#### 1.1.2 Soorten geschreven bewijs
Er worden drie hoofdsoorten van geschreven bewijs onderscheiden [1](#page=1):
1. **Niet-ondertekende documenten**: Deze kunnen onder bepaalde voorwaarden als schriftelijk bewijs dienen, zoals de boekhouding van handelaren, kasregisters, huiselijke papieren en notaboekjes [1](#page=1).
2. **Onderhandse akten**: Dit zijn geschriften die door één of meer personen eigenhandig, manueel of elektronisch zijn ondertekend en die het bestaan van feiten, toestanden of verbintenissen bevestigen. Een elektronisch ondertekend document kan onder bepaalde voorwaarden als een originele onderhandse akte worden beschouwd. Kennisgevingen per telegram, telex, telefax, elektronische post of andere telecommunicatiemiddelen die resulteren in een schriftelijk stuk bij de geadresseerde, worden eveneens als bewijs van schriftelijke kennisgeving aanvaard [1](#page=1).
3. **Authentieke akten**: Deze worden opgemaakt door daartoe bevoegde openbare ambtenaren, zoals notarissen of ambtenaren van de burgerlijke stand, in een specifieke, wettelijke vorm [2](#page=2).
### 1.2 Bewijswaarde van geschreven bewijs
Bij geschreven bewijsstukken moet onderscheid gemaakt worden tussen de bewijswaarde ten aanzien van de partijen die bij de rechtshandeling betrokken waren en de bewijswaarde ten aanzien van derden [2](#page=2).
#### 1.2.1 Bewijswaarde tussen de partijen
* **Authentieke akten**: Leveren voor de contracterende partijen en hun rechtsopvolgers een volledig bewijs op van de overeenkomst die erin vervat is [2](#page=2).
* **Authentieke vermeldingen**: De feiten en handelingen die de openbare ambtenaar zelf heeft verricht, vastgesteld of kon vaststellen (zoals de datum van de akte, de identiteit van de partijen, verklaringen afgelegd voor hem) gelden als absoluut bewijs. Deze vermeldingen kunnen enkel betwist worden via een strafrechtelijke procedure wegens valsheid in geschrifte [2](#page=2).
* **Niet-gecontroleerde vermeldingen**: Voor vermeldingen waarvan de ambtenaar de echtheid niet kon vaststellen, kan tegendeelbewijs geleverd worden met behulp van de gewone bewijsregels. Een onderhandse akte die door de partijen wordt opgesteld om de inhoud van een authentieke akte te wijzigen (een 'tegenbrief'), kan als tegenbewijs gelden [2](#page=2).
* **Onderhandse akten**: Hebben tussen de ondertekenaars dezelfde bewijskracht als een authentieke akte, mits de authenticiteit niet wordt betwist. Omdat er geen openbare ambtenaar bij het opstellen aanwezig is, bestaat er minder waarborg voor de juistheid van bijvoorbeeld de datum of handtekening [2](#page=2).
* **Legaliseren en registreren**: Om betwistingen te voorkomen, kunnen handtekeningen worden gelegaliseerd en de akte geregistreerd, waardoor deze een vaste datum krijgt. Registratie is voor sommige akten, zoals huurovereenkomsten, wettelijk verplicht [2](#page=2).
* **Vereisten voor wederkerige overeenkomsten**: Onderhandse akten die wederkerige overeenkomsten bevatten, moeten opgemaakt zijn in zoveel originelen als er partijen zijn met een verschillend belang. Elk origineel moet vermelden hoeveel originelen er zijn opgemaakt. De sanctie is de nietigheid van de akte, die echter wel kan dienen als 'begin van schriftelijk bewijs'. Deze vereisten gelden niet voor contracten gesloten via briefwisseling of elektronische contracten, mits alle partijen er toegang toe hebben [2](#page=2) [3](#page=3).
* **Eenzijdige onderhandse akten**: Akten waarbij slechts één partij zich verbindt tot betaling van een geldsom of waardeerbare zaak, moeten in principe volledig met de hand geschreven zijn door de ondertekenaar, of ten minste het bedrag of de hoeveelheid voluit in letters vermelden. Een nietige eenzijdige akte kan eveneens als 'begin van schriftelijk bewijs' gelden [3](#page=3).
* **Advocatenakte**: Een onderhandse akte die mede ondertekend wordt door de advocaten van de contractspartijen, kent een bijzondere bewijswaarde toe. Deze levert een volledig bewijs op van het geschrift en de handtekening van alle betrokken partijen, zowel onderling als tegenover hun erfgenamen en rechtsverkrijgenden, maar niet tegenover 'gewone' derden [2](#page=2).
#### 1.2.2 Bewijswaarde ten aanzien van derden
De bewijswaarde van een akte heeft ook belang voor derden, die overeenkomsten tussen partijen als een feit moeten erkennen (tegenwerpelijkheid aan derden) [3](#page=3).
* **Tegenwerpelijkheid aan derden**: Als de partijen de overeenkomst niet kunnen bewijzen, geldt de tegenwerpelijkheid niet [3](#page=3).
* De feiten en handelingen die de openbare ambtenaar bij het opmaken van authentieke akten zelf heeft verricht, vastgesteld of kon vaststellen, kunnen door derden slechts betwist worden via een valsheidsprocedure [3](#page=3).
* Andere elementen in authentieke akten, de gehele inhoud van onderhandse akten en andere geschreven documenten kunnen door derden altijd betwist worden met alle mogelijke bewijsmiddelen. Derden zijn niet verplicht om een geschreven bewijs met een geschreven tegenbewijs te weerleggen [4](#page=4).
* De inhoud van 'tegenbrieven' is nooit tegenwerpelijk aan derden, maar zij kunnen er zich wel op beroepen [4](#page=4).
#### 1.2.3 Het probleem van de datum en antidatering
Een belangrijk probleem is de bewijsbaarheid van de datum van een rechtshandeling. Partijen kunnen op hun onderhandse akte een oudere datum zetten dan de werkelijke datum (antidatering) om bedrog te plegen tegenover derden [4](#page=4).
* **Vaste datum**: Om antidatering te voorkomen, kunnen derden een onderhandse datum steeds betwisten. Zij moeten echter een vaste datum erkennen, een datum die via andere formaliteiten of gebeurtenissen een onbetwistbare bewijswaarde heeft. Een onderhandse akte krijgt een vaste datum door [4](#page=4):
* Registratie [4](#page=4).
* Het ogenblik waarop een van de ondertekenaars de akte niet meer kan wijzigen, bijvoorbeeld door overlijden [4](#page=4).
* De opname van de inhoud van de akte in een authentieke akte [4](#page=4).
* Publiciteit in de registers van de hypotheekbewaarder voor vervreemdingen van onroerende goederen en vestigingen van hypotheken [4](#page=4).
* De vaste datum is de datum van de formaliteit of gebeurtenis, en derden moeten erkennen dat de rechtshandeling zeker vanaf die datum bestond [4](#page=4).
#### 1.2.4 Begin van schriftelijk bewijs
Wanneer een document niet aan alle regels voldoet om als schriftelijk bewijs te worden aanvaard, kan het gelden als een 'begin van schriftelijk bewijs'. In dat geval moet het bewijs aangevuld worden met andere bewijsmiddelen, zoals vermoedens of getuigen [3](#page=3).
### 1.3 Bewijs van feiten
Feiten kunnen vaak niet door een geschrift worden bewezen, maar enkel door getuigen, vermoedens, enz. Voor het bewijs van feiten zijn in de regel alle bewijsmiddelen toegelaten [4](#page=4).
#### 1.3.1 Getuigenbewijs
Getuigenbewijs is enkel mogelijk voor burgerlijke verbintenissen met een waarde van minder dan 3.500 euro, en voor verbintenissen van of tussen ondernemingen, ongeacht de waarde van het geschil. Het heeft slechts relatieve waarde, aangezien de rechter de geloofwaardigheid van de getuigenverklaringen autonoom beoordeelt. Een getuigenverklaring kan ook de vorm aannemen van een schriftelijke verklaring, opgesteld en ondertekend door de getuige, met vermelding van relevante gegevens en de bewustwording van de mogelijke bestraffing bij een valse verklaring [4](#page=4).
---
# Bewijswaarde van akten tussen partijen en ten aanzien van derden
Dit deel behandelt de bewijskracht van juridische documenten, onderscheidend tussen de betrokken partijen en externe partijen, met aandacht voor de implicaties van de datum op een akte [2](#page=2) [3](#page=3) [4](#page=4).
### Bewijswaarde tussen partijen
Bij geschreven bewijsstukken die betrekking hebben op rechtshandelingen, is het cruciaal om onderscheid te maken tussen de bewijswaarde voor de partijen die bij de rechtshandeling betrokken waren en de bewijswaarde voor derden [2](#page=2).
#### Authentieke akten tussen partijen
Een authentieke akte, opgemaakt door een daartoe bevoegd openbaar ambtenaar zoals een notaris of ambtenaar van de burgerlijke stand, levert voor de contracterende partijen (en hun erfgenamen of rechtverkrijgenden) een volledig bewijs op van de daarin vervatte overeenkomst. De bewijswaarde hiervan geldt voor de feiten en handelingen die de ambtenaar zelf heeft verricht, vastgesteld of kon vaststellen, zoals de datum van de akte, de identiteit van de partijen, en de verklaringen die partijen voor hem hebben afgelegd. Deze vermeldingen gelden als absoluut bewijs en kunnen enkel betwist worden via een strafrechtelijke procedure wegens valsheid in geschrifte. Voor feiten en handelingen waarvan de ambtenaar de echtheid niet kon vaststellen, kan daarentegen tegenbewijs geleverd worden met behulp van de gewone bewijsregels [2](#page=2) [3](#page=3).
> **Tip:** Bij een authentieke akte is het onderscheid tussen wat de ambtenaar zelf heeft vastgesteld en wat hij heeft genoteerd op basis van verklaringen cruciaal voor de bewijswaarde [2](#page=2).
#### Onderhandse akten tussen partijen
Een onderhandse akte heeft tussen de ondertekenaars dezelfde bewijskracht als een authentieke akte, mits de authenticiteit ervan niet wordt betwist. Omdat er geen openbaar ambtenaar aanwezig is, is er echter geen garantie voor de juistheid van bijvoorbeeld de datum, de handtekening of de beweerde verklaringen van een partij. Om betwistingen te voorkomen, kunnen handtekeningen worden gelegaliseerd en de akte worden geregistreerd, waardoor deze een vaste datum krijgt. Registratie is voor sommige akten wettelijk verplicht, zoals geschreven huurovereenkomsten [2](#page=2).
Voor onderhandse akten met wederkerige overeenkomsten die geldig willen zijn, moeten er zoveel originelen opgemaakt worden als er partijen met een verschillend belang zijn, en elk origineel moet vermelden hoeveel originelen er zijn. De sanctie is de nietigheid van de akte, maar een nietige akte kan wel gelden als een 'begin van schriftelijk bewijs'. Deze vereisten gelden niet voor contracten gesloten via briefwisseling of elektronische contracten, mits alle partijen er toegang toe hebben [2](#page=2) [3](#page=3).
#### Eenzijdige onderhandse akten en niet-ondertekende stukken
Een eenzijdige onderhandse akte, waarbij één partij zich verbindt tot betaling van een geldsom of een waardeerbare zaak, moet in principe volledig met de hand geschreven zijn door de ondertekenaar, of minstens het bedrag of de hoeveelheid voluit in letters bevatten, voorafgegaan door "goed voor" of "goedgekeurd voor". Ook hier kan een nietige akte gelden als een 'begin van schriftelijk bewijs' [3](#page=3).
Sommige niet-ondertekende stukken, zoals de boekhouding van ondernemers, kunnen ook als schriftelijk bewijs gelden. Bij een geschil tussen ondernemers over hun professionele activiteiten kan de boekhouding belangrijke informatie leveren, maar heeft deze wettelijke bewijswaarde tegen een andere onderneming enkel indien de vermeldingen in de respectieve boekhoudingen overeenstemmen. De boekhouding heeft geen wettelijke bewijswaarde tegen niet-ondernemingen. Aanvaarde of niet-betwiste facturen gelden als bewijs tegen een onderneming. Bij niet-ondernemingen volstaat de afwezigheid van betwisting van de factuur niet om ze als aanvaard te beschouwen; zelfs uitdrukkelijke of stilzwijgende aanvaarding geldt slechts als een weerlegbaar vermoeden [3](#page=3).
> **Tip:** Documenten die niet aan alle regels voor schriftelijk bewijs voldoen, kunnen nog steeds als "begin van schriftelijk bewijs" dienen en aangevuld worden met andere bewijsmiddelen [3](#page=3).
#### Advocatenakten
Een onderhandse akte die mede ondertekend wordt door de advocaten van de contractspartijen, de zogenaamde 'advocatenakte', krijgt een bijzondere bewijswaarde. Deze akte levert een volledig bewijs op van het geschrift en de handtekening van alle betrokken partijen, en die bewijswaarde geldt zowel onderling als tegenover hun erfgenamen en rechtverkrijgenden. Tegenover "gewone" derden is deze bewijswaarde er echter niet [2](#page=2).
### Bewijswaarde ten aanzien van derden
De bewijswaarde van een akte kan ook van belang zijn voor derden, die overeenkomsten tussen partijen als een feit moeten erkennen. Dit wordt de tegenwerpelijkheid aan derden genoemd. Als partijen de overeenkomst niet kunnen bewijzen, geldt de tegenwerpelijkheid uiteraard niet [3](#page=3).
#### Tegenwerpelijkheid van authentieke akten aan derden
De feiten en handelingen die de openbare ambtenaar bij het opmaken van authentieke akten zelf heeft verricht, vastgesteld of kon vaststellen, kunnen derden enkel betwisten via een valsheidsprocedure. Andere elementen in authentieke akten kunnen derden echter steeds betwisten met alle mogelijke bewijsmiddelen [3](#page=3).
#### Tegenwerpelijkheid van onderhandse akten en andere geschreven documenten aan derden
De gehele inhoud van onderhandse akten en andere geschreven documenten kunnen derden steeds betwisten met alle mogelijke bewijsmiddelen. Derden zijn dus niet verplicht een geschreven bewijs met een geschreven tegenbewijs te weerleggen. De inhoud van 'tegenbrieven' die partijen onderling hebben opgemaakt, is nooit tegenwerpelijk aan derden, hoewel zij er zich wel op kunnen beroepen [3](#page=3) [4](#page=4).
### De bewijsbaarheid van de datum van een rechtshandeling
Een belangrijk probleem is de bewijsbaarheid van de datum van een rechtshandeling. Partijen kunnen op hun onderhandse akte altijd een oudere datum zetten dan de werkelijke datum van de rechtshandeling, wat "antidateren" wordt genoemd. Dit kan gebruikt worden om bedrog te plegen tegenover derden [4](#page=4).
> **Tip:** Antidatering is een praktijk waarbij een oudere datum op een onderhandse akte wordt gezet dan de werkelijke datum, vaak met bedrieglijke bedoelingen ten aanzien van derden [4](#page=4).
#### Vaste datum
Om antidatering onmogelijk te maken, geldt als regel dat derden een onderhandse datum steeds kunnen betwisten. Zij moeten slechts een vaste datum erkennen, dit is een datum die via andere formaliteiten of gebeurtenissen een onbetwistbare bewijswaarde heeft. Een onderhandse akte krijgt een vaste datum door [4](#page=4):
* Registratie [4](#page=4).
* Het ogenblik waarop een van de ondertekenaars de akte niet meer kan wijzigen, bijvoorbeeld door overlijden [4](#page=4).
* De opname van de inhoud van de akte in een authentieke akte [4](#page=4).
* Publiciteit in de registers van de hypotheekbewaarder, voor vervreemdingen van onroerende goederen en vestigingen van hypotheken [4](#page=4).
De vaste datum is dan de datum van de formaliteit of gebeurtenis. Derden moeten erkennen dat de rechtshandeling zeker vanaf die datum bestond [4](#page=4).
### Bewijs van feiten
Feiten kunnen vaak niet door een geschrift bewezen worden, maar slechts door getuigen, vermoedens, enz. Voor het bewijs van feiten zijn dus in de regel alle bewijsmiddelen toegelaten, met inbegrip van getuigenbewijs, vermoedens, enz [4](#page=4).
#### Getuigenbewijs
Het getuigenbewijs is enkel mogelijk voor burgerlijke verbintenissen met een waarde van minder dan 3 500 dollars en voor verbintenissen van of tussen ondernemingen (ongeacht de waarde van het geschil). Het heeft slechts relatieve waarde, aangezien de rechter autonoom de geloofwaardigheid van de getuigenverklaringen zal beoordelen. Getuigenbewijs kan ook de vorm aannemen van een schriftelijke verklaring [4](#page=4).
---
# Andere bewijsmiddelen: getuigenis, vermoedens en bekentenis
Dit onderdeel van het studiemateriaal behandelt alternatieve bewijsmethoden die worden ingezet wanneer geschreven bewijs ontoereikend of niet van toepassing is, waaronder getuigenissen, wettelijke en feitelijke vermoedens, en buitengerechtelijke bekentenissen [4](#page=4) [5](#page=5).
### 3.1 Bewijs van feiten
In tegenstelling tot rechtshandelingen, die vaak schriftelijk worden vastgelegd, kunnen feiten doorgaans niet met een geschrift worden bewezen. Hiervoor worden diverse bewijsmiddelen toegelaten, waaronder getuigen, vermoedens en andere methoden [4](#page=4).
### 3.2 Getuigenbewijs
Het getuigenbewijs is een methode om feiten te bewijzen door middel van verklaringen van personen die de feiten persoonlijk hebben waargenomen [4](#page=4).
#### 3.2.1 Toepassingsgebied en voorwaarden
Getuigenbewijs is toegelaten voor burgerlijke verbintenissen met een waarde van minder dan 3.500 euro en voor verbintenissen tussen ondernemingen, ongeacht de waarde van het geschil [4](#page=4).
#### 3.2.2 Bewijswaarde
De bewijswaarde van een getuigenverklaring is relatief. De rechter beoordeelt autonoom de geloofwaardigheid van de getuigen [4](#page=4).
#### 3.2.3 Vorm van getuigenis
Een getuigenbewijs kan de vorm aannemen van een schriftelijke verklaring. Deze verklaring moet geschreven en ondertekend zijn door de getuige, met vermelding van diens naam, geboortedatum en -plaats, beroep en woonplaats [4](#page=4).
Daarnaast dient de verklaring de graad van bloed- of aanverwantschap met de partijen te vermelden en expliciet aan te geven dat deze werd opgesteld voor overlegging aan de rechtbank. De getuige moet ook vermelden dat hij zich bewust is van de mogelijke bestraffing bij een valse verklaring [4](#page=4).
#### 3.2.4 Procedurele aspecten
Een getuigenbewijs kan buiten elke procedure worden afgelegd. Een getuigenverhoor kan echter enkel door een rechter worden toegelaten of bevolen, op vraag van een partij of ambtshalve. Wanneer de rechter een getuigenverhoor toestaat of beveelt, kan de andere partij steeds een tegenverhoor vragen, waarbij zij andere getuigen oproept [5](#page=5).
#### 3.2.5 Beperkingen
Getuigen mogen enkel verklaringen afleggen over zaken die zij persoonlijk kennen. De verklaringen moeten betrekking hebben op feiten en niet op de interpretatie van die feiten [5](#page=5).
### 3.3 Vermoedens
Vermoedens zijn gevolgtrekkingen uit bepaalde handelingen of feiten die door de wet worden bepaald [5](#page=5).
#### 3.3.1 Wettelijke vermoedens
Wettelijke vermoedens leiden tot een voordeel voor de partij ten gunste van wie het vermoeden geldt, aangezien zij de gevolgen die uit het vermoeden voortvloeien, niet meer hoeven te bewijzen [5](#page=5).
##### 3.3.1.1 Onweerlegbaar vermoeden (vermoeden 'juris et de jure')
Bij een onweerlegbaar vermoeden mag geen tegenbewijs worden geleverd van de feitelijke juistheid van de wettelijke gevolgtrekkingen. Een voorbeeld hiervan is het gezag van het rechterlijk gewijsde, dat aan een rechterlijke uitspraak wordt toegekend [5](#page=5).
##### 3.3.1.2 Weerlegbaar vermoeden (vermoeden 'juris tantum')
Bij een weerlegbaar vermoeden mag de andere partij wel het tegenbewijs leveren van de feitelijke juistheid van de wettelijke gevolgtrekkingen. Dit houdt een omkering van de bewijslast in [5](#page=5).
> **Voorbeeld:** Artikel 315 Burgerlijk Wetboek vermoedt *juris tantum* dat de echtgenoot van de moeder de vader is van het kind. Artikel 318 Burgerlijk Wetboek regelt vervolgens onder welke voorwaarden deze man zijn vaderschap kan betwisten door middel van tegenbewijs [5](#page=5).
#### 3.3.2 Feitelijke vermoedens
Bij feitelijke vermoedens leidt de rechter uit één of meer bekende feiten het bestaan af van één of meer onbekende feiten. Deze vermoedens moeten voldoende ernstig en precies zijn en de rechter kan ze naar eigen goeddunken aanvaarden, mits het bewijs met alle rechtsmiddelen is toegelaten [5](#page=5).
### 3.4 Buitengerechtelijke bekentenis
Een bekentenis is een verklaring waarbij een persoon feiten toegeeft die nadelig voor hem zijn, zoals de juistheid van een feit, een toestand of het bestaan van een rechtshandeling [5](#page=5).
#### 3.4.1 Kenmerken
Een buitengerechtelijke bekentenis wordt buiten een procedure afgelegd. Indien deze later voor een rechter wordt ingeroepen, moet zij desgevallend bewezen kunnen worden. De bekentenis wordt beschouwd als een feit op zich, eerder dan als een bewijsmiddel [5](#page=5).
#### 3.4.2 Vormen
Een bekentenis kan stilzwijgend of onbedoeld zijn en voortvloeien uit het gedrag van een partij, bijvoorbeeld door de uitvoering van een contract waarvan het bestaan of de inhoud wordt betwist [5](#page=5).
#### 3.4.3 Bewijswaarde en herroeping
Eenmaal afgelegd, levert de bekentenis een volledig bewijs op tegen degene die haar aflegt. De bekentenis kan niet worden herroepen, behalve bij dwaling over de feiten (niet over het recht) of bij een andere nietigheidsgrond [5](#page=5).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Duurzame gegevensdrager | Een algemene term die verwijst naar elk middel dat informatie duurzaam kan vastleggen, zoals papier, een e-mail of een ander elektronisch document, in overeenstemming met juridische definities. |
| Geschrift | Een ruime juridische definitie die alle duurzaam vastgelegde elektronische informatie omvat, naast traditionele papieren documenten, e-mails en andere elektronische formaten. |
| Onderhandse akte | Een geschrift dat is ondertekend door één of meer personen en dat het bestaan van feiten, toestanden of verbintenissen bevestigt, zonder tussenkomst van een openbare ambtenaar. |
| Authentieke akte | Een akte die is opgemaakt in een specifieke wettelijke vorm door een daartoe bevoegde openbare ambtenaar, zoals een notaris of ambtenaar van de burgerlijke stand. |
| Bewijswaarde tussen de partijen | De bewijskracht die een juridisch document heeft voor de personen die direct betrokken waren bij de rechtshandeling die in het document is vastgelegd. |
| Bewijswaarde ten aanzien van derden | De bewijskracht die een juridisch document heeft voor personen die niet direct betrokken waren bij de rechtshandeling, en hoe zij dit document kunnen aanvechten of erop kunnen steunen. |
| Tegenwerpelijkheid aan derden | Het principe waarbij een rechtshandeling die tussen partijen is gesloten, ook voor derden als een feit moet worden erkend, mits de overeenkomst rechtsgeldig is bewezen. |
| Antidateren | Het bewust plaatsen van een oudere datum op een onderhandse akte dan de werkelijke datum van de rechtshandeling, vaak om derden te benadelen. |
| Vaste datum | Een datum die via specifieke formaliteiten of gebeurtenissen een onbetwistbare bewijswaarde heeft gekregen, waardoor derden de rechtshandeling vanaf die datum moeten erkennen. |
| Getuigenbewijs | Bewijs geleverd door getuigen die verklaringen afleggen over feiten die zij persoonlijk hebben waargenomen, met een beperkte toepassingsgebied en relatieve bewijswaarde. |
| Wettelijk vermoeden | Een door de wet bepaalde gevolgtrekking uit bepaalde handelingen of feiten, die de bewijslast kan omkeren. Dit kan onweerlegbaar (`juris et de jure`) of weerlegbaar (`juris tantum`) zijn. |
| Feitelijk vermoeden | Een gevolgtrekking die de rechter maakt uit bekende feiten om het bestaan van onbekende feiten af te leiden, gebaseerd op de ernst en precisie van de vermoedens. |
| Buitengerechtelijke bekentenis | Een erkenning door een persoon van feiten die nadelig voor hem zijn, afgelegd buiten een gerechtelijke procedure. |
| Begin van schriftelijk bewijs | Een document dat niet aan alle vereisten voor schriftelijk bewijs voldoet, maar wel als ondersteuning kan dienen wanneer het wordt aangevuld met andere bewijsmiddelen. |
Cover
1._CASES_erfrecht_deel_1_bloedverwanten.docx
Summary
# Erfenisverdeling bij bloedverwanten
Dit onderwerp behandelt de verdeling van nalatenschappen onder bloedverwanten, inclusief de bepaling van de erforde en de graad van verwantschap.
### 1.1 Het bepalen van de graad van bloedverwantschap
De graad van bloedverwantschap wordt bepaald door het aantal geboorten tussen twee personen. Elk geboorte telt als één graad. Twee personen zijn in de eerste graad van bloedverwantschap als er één geboorte tussen hen is (bijvoorbeeld ouder en kind). Twee personen zijn in de tweede graad van bloedverwantschap als er twee geboorten tussen hen zijn (bijvoorbeeld grootouder en kleinkind, of broer en zus).
### 1.2 De wettelijke erforde
De wet kent een hiërarchisch systeem van erforde toe, gebaseerd op de bloedverwantschap. Deze orde bepaalt wie er in aanmerking komt om te erven.
#### 1.2.1 Eerste orde
De eerste orde bestaat uit de rechtstreekse afstammelingen van de erflater: de kinderen, kleinkinderen, achterkleinkinderen, enzovoort.
* Kinderen erven elk een gelijk deel.
* Als een kind vooroverleden is, treden diens afstammelingen (kleinkinderen van de erflater) in diens plaats (plaatsvervulling). Zij verdelen samen het deel dat hun voorouder zou hebben geërfd.
#### 1.2.2 Tweede orde
De tweede orde bestaat uit de ouders van de erflater en diens broers en zussen, evenals de kinderen en kleinkinderen van die broers en zussen.
* Als er geen erfgenamen van de eerste orde zijn, erven de ouders en de broers/zussen.
* De nalatenschap wordt in twee helften verdeeld: de ene helft gaat naar de lijn van de vader, de andere helft naar de lijn van de moeder.
* Binnen elke lijn erven de dichtste bloedverwanten.
* Als er in een bepaalde lijn geen levende erfgenamen zijn, kunnen de afstammelingen van die personen (bijvoorbeeld kinderen van een broer/zus) erven via plaatsvervulling, maar dit is afhankelijk van de specifieke bepalingen en of er nog dichtere verwanten zijn.
> **Tip:** Bij de tweede orde is het belangrijk te onthouden dat de nalatenschap eerst in tweeën wordt gesplitst (vaderszijde en moederszijde), waarna binnen elke helft de dichtste graad erfgenamen krijgt.
#### 1.2.3 Derde en hogere ordes
Bij de derde en vierde orde is sprake van "kloving". Dit betekent dat de nalatenschap bij elke generatie die verder van de erflater staat, opnieuw wordt verdeeld.
* In de derde orde erven de grootouders van de erflater.
* Als er geen erfgenamen van de eerste of tweede orde zijn, dan erven de grootouders.
* Ook hier geldt een opsplitsing: een helft voor de moederskant en een helft voor de vaderskant. Binnen elke helft worden de twee grootouders gelijk verdeeld.
* Als een grootouder is vooroverleden, kunnen diens kinderen (de ooms en tantes van de erflater) erven via plaatsvervulling.
> **Tip:** Bij "kloving" wordt de nalatenschap telkens verder opgedeeld naarmate men verder van de erflater staat. Dit zorgt ervoor dat ook meer afgelegen bloedverwanten een kans maken om te erven.
### 1.3 Casusvoorbeelden
Hieronder worden enkele voorbeelden uitgewerkt om de toepassing van de erfrechtregels te illustreren.
#### 1.3.1 Casus 1: Hugo's nalatenschap
Hugo overlijdt en laat de volgende bloedverwanten na:
* Twee dochters: Sofie en An.
* An heeft twee kinderen: Lukas en Laure.
* Twee broers van Hugo: Boris en Bart.
* Boris heeft twee kinderen: Aaron en Jasmine.
* Bart heeft drie dochters: Jolien, Jorien en Joseline.
* De vader van Hugo: Valère.
* Een oom van Hugo (broer van zijn vader): Gerard.
* Gerard heeft twee kinderen: Gerda en Geert.
* Een tante van Hugo (zus van zijn moeder): Nicole.
* Twee kinderen van een overleden tante (zus van zijn moeder): Peter en Petra.
**Analyse:**
De erflater is Hugo.
* **Eerste orde:** Hugo's dochters Sofie en An zijn de dichtste bloedverwanten. Zij bevinden zich in de eerste orde, eerste graad. Zij erven elk een gelijk deel, dus elk de helft van de nalatenschap.
* Sofie erft $1/2$ van de nalatenschap.
* An erft $1/2$ van de nalatenschap.
* De kinderen van An (Lukas en Laure) erven niets omdat hun moeder An nog leeft en dus zelf erft.
* De broers van Hugo (Boris en Bart), zijn vader Valère, de oom Gerard en de tante Nicole, en hun kinderen, erven niets omdat er nog erfgenamen van de eerste orde zijn.
> **Antwoord:** Sofie en An erven elk $1/2$ van de nalatenschap.
#### 1.3.2 Casus 2: Nalatenschap met drie kinderen
De overledene laat drie kinderen na: An, Jan en Annie.
* An heeft twee kinderen.
* Jan heeft één kind.
* Annie heeft geen kinderen en verwerpt de nalatenschap.
* Er is ook een ongehuwde broer en een vader.
**Analyse:**
* **Eerste orde:** De kinderen An, Jan en Annie zijn in de eerste orde, eerste graad. Zij zouden elk $1/3$ van de nalatenschap erven.
* Annie verwerpt de nalatenschap, dus haar deel vervalt.
* De kinderen van An bevinden zich in de eerste orde, tweede graad. Zij treden in de plaats van An voor het deel dat An zou erven. Omdat An leeft, erven haar kinderen niet direct.
* Het deel van Annie wordt verdeeld over de overgebleven erfgenamen van de eerste orde.
* Dit scenario is enigszins ambigu zoals gepresenteerd in de bron, maar een typische interpretatie is dat de nalatenschap primair naar de eerste orde gaat. Als Annie verwerpt, en de overige kinderen (An en Jan) leven, dan krijgen An en Jan elk de helft van de nalatenschap. De kinderen van An en Jan erven dus niet, tenzij An en Jan zelf vooroverleden zouden zijn geweest.
* De ongehuwde broer en de vader bevinden zich in de tweede orde en erven niets zolang er erfgenamen van de eerste orde zijn.
**Herinterpretatie op basis van typische erfrechtregels en de formulering "kinderen: orde 1, graad 1 = erven elk 1/3":**
Indien we uitgaan van een situatie waarin alleen de eerste orde erfgenamen bepalen:
* An, Jan en Annie erven in beginsel elk $1/3$.
* Annie verwerpt. Haar $1/3$ wordt verdeeld onder de overgebleven erfgenamen van dezelfde orde en graad. Dit zijn An en Jan.
* An en Jan krijgen dus elk de helft van Annie's deel erbij.
* An erft haar eigen $1/3$ + de helft van Annie's $1/3$, dus $1/3 + (1/3)/2 = 1/3 + 1/6 = 2/6 + 1/6 = 3/6 = 1/2$.
* Jan erft zijn eigen $1/3$ + de helft van Annie's $1/3$, dus $1/3 + (1/3)/2 = 1/3 + 1/6 = 1/2$.
* De kinderen van An en Jan erven niet omdat hun ouders nog leven.
* De broer en vader erven niets omdat er erfgenamen van de eerste orde zijn.
> **Antwoord:** An en Jan erven elk $1/2$ van de nalatenschap.
#### 1.3.3 Casus 3: Nalatenschap met drie kinderen en plaatsvervulling
De overledene laat na:
* Zijn zoon Jan.
* Jan heeft drie kinderen.
* Zijn dochter An is vooroverleden en heeft twee kinderen.
* Dochter Annie heeft geen kinderen en verwerpt de nalatenschap.
* Er is een ongehuwde broer.
* Er is een oom aan vaders zijde.
* Er zijn twee kinderen van een vooroverleden tante aan moeders zijde.
**Analyse:**
* **Eerste orde:** De nalatenschap gaat naar de kinderen van de erflater.
* Jan is een levend kind, dus hij erft als eerste orde, eerste graad.
* An is vooroverleden, maar heeft kinderen. Zij treden in plaats van An (plaatsvervulling).
* Annie verwerpt de nalatenschap.
* Omdat er nog levende kinderen of plaatsvervullers uit de eerste orde zijn, worden de tweede orde erfgenamen (broer, oom) en de derde orde erfgenamen (kinderen van tante) niet aangesproken.
* De nalatenschap moet worden verdeeld over Jan en de plaatsvervullers voor An.
* Als de erflater oorspronkelijk drie kinderen had (Jan, An, Annie), dan hadden zij elk $1/3$ kunnen erven.
* Annie verwerpt, dus haar deel ($1/3$) vervalt.
* Jan, als levend kind, erft zijn deel, dus $1/3$.
* De twee kinderen van An treden in de plaats van An. An zou $1/3$ hebben geërfd. Haar twee kinderen verdelen dit deel, dus elk $1/6$.
* Het deel van Annie ($1/3$) zou verdeeld worden onder de overgebleven erfgenamen van de eerste orde (Jan en An). Maar An is al als plaatsvervuller vertegenwoordigd.
* Als Annie verwerpt en er is nog een levend kind (Jan) en een plek voor plaatsvervulling (kinderen van An), dan wordt het deel van Annie verdeeld tussen Jan en de twee kinderen van An, in de verhouding van hun oorspronkelijke erfdeel.
* Jan erft dus zijn oorspronkelijke $1/3$ + een deel van Annie's $1/3$.
* De twee kinderen van An erven de oorspronkelijke $1/3$ van An + een deel van Annie's $1/3$.
* De meest gangbare interpretatie is dat wanneer een kind verwerpt en er nog andere kinderen én plaatsvervullers zijn, het verworpen deel toekomt aan de andere kinderen én aan de plaatsvervullers, naar rato van hun erfdeel.
* In dit geval: Jan krijgt zijn $1/3$. De kinderen van An krijgen samen $1/3$. Annie's $1/3$ wordt verdeeld over Jan en de kinderen van An, in de verhouding $1:2$.
* Jan krijgt $1/3$ (van zichzelf) + $1/3 \times (1/3) = 1/3 + 1/9 = 4/9$.
* De twee kinderen van An krijgen samen $1/3$ (van An) + $2/3 \times (1/3) = 1/3 + 2/9 = 5/9$. Dit verdeeld over twee kinderen is dus elk $5/18$.
Laten we de percentages uit de tabel gebruiken om dit te verduidelijken:
* Jan: O1 – G1 = erft zijn deel.
* Kinderen An: O1 – G2: plaatsvervulling = erven deel van An.
* Annie: O1 – G1: verwerpt.
* Broer: O2 – G2.
* Oom: O2 – G1.
* Kinderen tante: O4 – G4.
Als Annie verwerpt:
* Jan erft zijn deel (ongeveer $1/2$ in de praktijk, rekening houdend met de verworpen delen).
* De twee kinderen van An erven het deel van An en een deel van Annie's verworpen deel.
* De tabel suggereert dat Jan $1/2$ zou erven en de kinderen van An gezamenlijk $1/2$ zouden erven (elk $1/4$). Dit is een vereenvoudigde weergave die uitgaat van het verdwijnen van Annie en de eventuele plaatsvervulling.
> **Antwoord (gebaseerd op de waarschijnlijkste interpretatie van de tabel):** Jan erft $1/2$ van de nalatenschap. De twee kinderen van An erven gezamenlijk de andere $1/2$ van de nalatenschap (dus elk $1/4$).
#### 1.3.4 Casus 4: Nalatenschap met vader en broers/zussen
De overledene laat na:
* Zijn vader.
* Zijn twee broers: Marcel en Jan. Beiden gehuwd.
* Jan heeft drie kinderen.
* Een overleden zus: Arlette. Gehuwd met Georges (in leven).
**Analyse:**
* **Eerste orde:** Er zijn geen kinderen van de erflater.
* **Tweede orde:** De vader en de broers/zussen van de erflater komen aan bod.
* De vader is in de tweede orde, eerste graad.
* Marcel en Jan (broers) en Arlette (zus) zijn in de tweede orde, tweede graad.
* Arlette is vooroverleden. Haar kinderen (indien aanwezig) zouden in haar plaats treden, maar zij heeft geen kinderen in dit scenario.
* De nalatenschap wordt gesplitst: de helft gaat naar de vader, de andere helft naar de broers/zussenlijn.
* Vader erft $1/2$ van de nalatenschap.
* De andere $1/2$ wordt verdeeld over de broers en zussen.
* Marcel en Jan (broers) erven elk een deel.
* Arlette (zus) is vooroverleden en heeft geen erfgenamen die in haar plaats treden in deze orde.
* Dit scenario lijkt enigszins onvolledig in de tabel-weergave. De tabel geeft voor de vader $1/4$ en voor de broers $3/8$. Dit suggereert een andere opdeling dan de helft voor de vader en de helft voor de broers/zussenlijn.
* Een meer klassieke opdeling is: Als de vader leeft, krijgt hij de helft. De andere helft gaat naar de broers en zussen.
* Als vader leeft: $1/2$.
* De resterende $1/2$ gaat naar de broers/zussen. Marcel en Jan erven dan elk $1/4$.
* De kinderen van Jan erven niet omdat hun vader Jan leeft.
* De tabel geeft echter: Vader: $1/4$, Broers Marcel & Jan: $3/8$. Dit klopt niet met de standaardregels. Laten we de tabelvolgorde volgen:
* Vader: $1/4$ (Dit suggereert dat de vader een deel van de vaderlijke lijn krijgt, niet de hele helft).
* Broers Marcel & Jan: $3/8$ (Dit suggereert dat de broers gezamenlijk $3/8$ krijgen).
* Kinderen van Jan: $1/8$. Dit is echter onlogisch omdat Jan leeft en dus zelf erft.
* Arlette: $0$ (vooroverleden).
* Georges: $0$ (echtgenoot, geen bloedverwant).
**Nieuwe interpretatie gebaseerd op de tabel-resultaten:**
* Vader: O2 – G1 = $1/4$
* Broers Marcel & Jan: O2 – G2 = $3/8$ per persoon, dus gezamenlijk $6/8$? Of is $3/8$ het totaal voor de broerslijn? Dit is erg onduidelijk.
* Kinderen van Jan: O2 – G3 = $1/8$. Dit is pas aan de orde als Jan zelf zou verwerpen en er nog andere erfgenamen in de tweede orde zijn, of als er een verre kloving plaatsvindt.
**Een meer logische interpretatie van de tabel:**
Als de erflater een vader en broers/zussen nalaat, en de vader leeft:
* De nalatenschap wordt verdeeld tussen de vader en de broers/zussen. De exacte verdeling hangt af van de interpretatie van de wet. Een veelvoorkomende regel is dat de vader de helft krijgt en de andere helft naar de broers/zussen gaat.
* Als de vader $1/2$ krijgt, dan zou de resterende $1/2$ verdeeld worden onder de broers en zussen. Marcel en Jan krijgen elk $1/4$.
* De kinderen van Jan erven niet omdat Jan leeft.
Laten we de tabelwaarden als leidraad nemen, hoewel deze afwijken van standaardregels:
* Vader: $1/4$.
* Broers Marcel en Jan: $3/8$ elk. Dat is samen $6/8$ of $3/4$.
* Dit leidt tot een totaal van $1/4 + 3/4 = 1$.
* Kinderen van Jan erven niets omdat Jan leeft.
* Arlette is vooroverleden, dus zij erft niet.
> **Antwoord (gebaseerd op de tabelwaarden, ondanks inconsistenties):** Vader erft $1/4$. Marcel en Jan erven elk $3/8$. De kinderen van Jan erven niets.
#### 1.3.5 Casus 5: Nalatenschap met vader en tantes/ooms aan moederszijde
De overledene laat na:
* Zijn vader.
* Vier ooms en tantes: 2 broers en 2 zussen van zijn vooroverleden moeder.
**Analyse:**
* **Eerste orde:** Geen kinderen.
* **Tweede orde:** Geen ouders, broers of zussen. De vader is de dichtste in graad van de tweede orde.
* Vader: Tweede orde, eerste graad. Erft $1/2$.
* **Derde orde:** De grootouders komen aan bod. De moeder van de erflater is vooroverleden.
* De overige helft van de nalatenschap (die oorspronkelijk naar de moederslijn zou gaan) moet worden verdeeld.
* De ouders van de moeder (grootouders) zijn er niet meer.
* De ooms en tantes (kinderen van de grootouders) treden in hun plaats (plaatsvervulling). Zij behoren tot de derde orde, derde graad (broer/zus van ouder is 2de graad, hun kinderen zijn 3de graad).
* In de derde orde geldt kloving. De nalatenschap wordt opgesplitst in de vaders- en moederslijn.
* De vader krijgt de helft ($1/2$).
* De andere helft is voor de moederslijn. Omdat de grootouders er niet zijn, gaat deze helft naar de ooms en tantes (kinderen van de grootouders).
* De 4 ooms en tantes verdelen de helft van de moederslijn. Elk erft $1/8$ ($1/2$ gedeeld door 4).
* Dit is consistent met de tabel: Vader: $1/2$ (Dit klopt niet met de tabel hieronder die $1/4$ geeft. De interpretatie is cruciaal.)
Laten we de tabel volgen:
* Vader: O3 – G1 = $1/2$
* Ooms & tantes (moederszijde): O4 – G3 = $1/8$ (per persoon). Dit klopt met de $1/2$ gedeeld door 4.
> **Antwoord (gebaseerd op de tabel):** Vader erft $1/2$ van de nalatenschap. De vier ooms en tantes (kinderen van de vooroverleden moeder) erven elk $1/8$ van de nalatenschap.
#### 1.3.6 Casus 6: Nalatenschap met vader, tantes/ooms en kleinkinderen
De overledene laat na:
* Zijn vader.
* Vier ooms en tantes aan vaderszijde (2 broers en 2 zussen).
* Vier ooms en tantes aan moederszijde (2 broers en 2 zussen van zijn vooroverleden moeder).
* Kinderen van ooms aan vaderszijde: 12.
* Kleinkinderen van tantes aan moederszijde: 8.
**Analyse:**
Dit is een complexere casus waarbij de nalatenschap verder wordt verdeeld over meerdere ordes en met plaatsvervulling.
* **Eerste en tweede orde:** Geen kinderen, broers/zussen.
* **Vader:** Tweede orde, eerste graad. Erft $1/2$.
* **De overige $1/2$ gaat naar de lijnen van de ouders.**
**Vaderslijn:**
* De broers en zussen van de vader (ooms en tantes aan vaderszijde) bevinden zich in de tweede orde, tweede graad.
* Er zijn 4 ooms/tantes. Zij zouden elk een deel krijgen.
* Echter, de tabel vermeldt 12 kinderen van ooms aan vaderszijde. Dit impliceert dat de ooms zelf vooroverleden zijn en hun kinderen (neven en nichten van de erflater) in hun plaats treden (plaatsvervulling).
* De 4 ooms/tantes zouden elk $1/4$ van de vadershelft krijgen ($1/2$ gedeeld door 4).
* Deze $1/4$ per persoon wordt nu verdeeld over de 12 kinderen van de ooms. Elk kind van een oom krijgt dus $(1/4) / 12 = 1/48$.
**Moederslijn:**
* De moeder is vooroverleden.
* De grootouders aan moederszijde zijn er niet.
* De ooms en tantes (broers en zussen van de moeder) bevinden zich in de derde orde, derde graad. Er zijn 4 ooms/tantes.
* Zij zouden elk een deel van de moedershelft krijgen.
* De tabel vermeldt 8 kleinkinderen van tantes aan moederszijde. Dit betekent dat de tantes zelf vooroverleden zijn en hun kinderen (neven en nichten van de erflater) in hun plaats treden.
* De 4 ooms/tantes zouden elk $1/4$ van de moedershelft krijgen ($1/2$ gedeeld door 4).
* Deze $1/4$ per persoon wordt nu verdeeld over de 8 kleinkinderen van de tantes. Elk kleinkind van een tante krijgt dus $(1/4) / 8 = 1/32$.
**Tabel-interpretatie:**
* Vader: $1/2$.
* Ooms & tantes (vaderszijde): dit is onduidelijk. De tabel vermeldt geen direct bedrag voor de ooms/tantes, maar wel voor de kinderen van ooms.
* Kinderen van ooms (vaderszijde): $12 \times (1/48) = 12/48 = 1/4$.
* Tantes & ooms (moederszijde): de tabel vermeldt de kinderen van tantes.
* Kleinkinderen van tantes (moederszijde): $8 \times (1/32) = 8/32 = 1/4$.
De som van de delen: Vader ($1/2$) + Kinderen ooms vaderszijde ($1/4$) + Kleinkinderen tantes moederszijde ($1/4$) = $1/2 + 1/4 + 1/4 = 1$. Dit klopt.
> **Antwoord:** Vader erft $1/2$ van de nalatenschap. De 12 kinderen van de ooms aan vaderszijde erven gezamenlijk $1/4$. De 8 kleinkinderen van de tantes aan moederszijde erven gezamenlijk $1/4$.
#### 1.3.7 Casus 7: De "kleine kloving" met levende moeder
Dit scenario verwijst naar "kleine kloving" en vraagt om de op te lossen casus van dia 26 uit een eerdere presentatie, met de toevoeging dat de moeder nog leeft. Aangezien de specifieke casus van dia 26 niet is meegeleverd, kan deze niet gedetailleerd worden uitgewerkt. De "kleine kloving" treedt op wanneer er afstammelingen zijn van een vooroverleden echtgenoot of een vooroverleden kind van de erflater, en de nalatenschap voor een deel door gift of erfenis van een ouder (grootouder) komt. De aanwezigheid van een levende moeder zou de verdeling dusdanig beïnvloeden, dat de specifieke details van de casus noodzakelijk zijn voor een correcte analyse. Zonder die informatie is een concrete uitwerking niet mogelijk.
---
# Casussen van erfrechtelijke verdelingen
Deze sectie analyseert gedetailleerd verschillende scenario's met bloedverwanten om de toepassing van erfrechtelijke regels te illustreren.
### 2.1 De basisprincipes van erfrechtelijke verdelingen bij bloedverwanten
De verdeling van een nalatenschap bij overlijden hangt af van de aanwezigheid en de graad van bloedverwantschap van de erfgenamen. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen verschillende ordes en graden van verwantschap.
#### 2.1.1 Ordes en graden van verwantschap
* **Eerste orde:** Bestaat uit de rechtstreekse afstammelingen (kinderen, kleinkinderen, etc.).
* **Tweede orde:** Bestaat uit de ouders en de broers/zussen (en hun afstammelingen).
* **Derde orde:** Bestaat uit grootouders en hun broers/zussen (en hun afstammelingen).
* **Vierde orde:** Bestaat uit overgrootouders en hun broers/zussen (en hun afstammelingen).
Binnen elke orde wordt de graad van verwantschap bepaald door het aantal tussenpersonen tussen de overledene en de erfgenaam. De dichtste in graad erft.
#### 2.1.2 Het principe van kloving
Bij derde en vierde orde treedt het principe van kloving in werking. Dit betekent dat de nalatenschap in twee gelijke helften wordt verdeeld, waarbij elke helft naar de respectieve zijde van de familie (vaderlijke of moederlijke) gaat.
> **Tip:** Bij de tweede orde zijn de ouders van de overledene erfgenamen. Als er geen broers of zussen zijn, behoren de ouders tot de tweede orde en erven zij in beginsel alles. Als er wel broers/zussen zijn, behoren de ouders tot de tweede orde en de broers/zussen ook tot de tweede orde.
### 2.2 Illustratieve casussen
De volgende casussen lichten de toepassing van de erfrechtelijke regels toe.
#### 2.2.1 Casus 1: Hugo's nalatenschap
Hugo (gescheiden) overlijdt. Zijn bloedverwanten zijn:
* Sofie: dochter
* An: dochter (gehuwd met Marc, met wie zij Lukas en Laure heeft)
* Boris: broer van Hugo (met kinderen Aaron en Jasmine)
* Bart: broer van Hugo (met dochters Jolien, Jorien en Joseline)
* Valère: vader van Hugo
* Gerard: oom van Hugo (broer van Valère), gehuwd en met kinderen Gerda en Geert
* Nicole: tante van Hugo (zus van Hugo's moeder), met kinderen Peter en Petra (kinderen van een overleden tante, zus van de moeder)
**Analyse:**
* **Kinderen (Sofie en An):** Zij behoren tot de eerste orde, graad 1. Zij erven elk $1/2$ van de nalatenschap.
* **Kinderen van kinderen (Lukas en Laure):** Zij behoren tot de eerste orde, graad 2. Zij zouden erven via plaatsvervulling, maar aangezien de eerste graad (An) erft, gaat deze plaatsvervulling niet op tenzij An verwerpt.
* **Broers (Boris en Bart):** Zij behoren tot de tweede orde, graad 2.
* **Vader (Valère):** Hij behoort tot de tweede orde, graad 1.
* **Oom (Gerard):** Hij behoort tot de derde orde, graad 3 (broer van de vader).
* **Kinderen van oom (Gerda en Geert):** Zij behoren tot de derde orde, graad 4.
* **Tante (Nicole):** Zij behoort tot de derde orde, graad 3 (zus van de moeder).
* **Kinderen van tante (Peter en Petra):** Zij behoren tot de derde orde, graad 4.
**Wie erft?**
1. **Eerste orde:** Sofie en An erven elk $1/2$.
2. **Tweede orde:** Aangezien er erfgenamen in de eerste orde zijn, erven erfgenamen uit de tweede orde niet, tenzij de eerste orde verwerpt.
3. **Derde orde en verder:** Erfgenamen uit de derde orde en verder erven niet als er erfgenamen in de eerste orde zijn.
#### 2.2.2 Casus 2: Nalatenschap met kinderen, broer en oom
De overledene laat na: 3 kinderen (An, Jan en Annie), een ongehuwde broer en een vader.
**Analyse:**
* **Kinderen (An, Jan, Annie):** Eerste orde, graad 1. Zij erven elk $1/3$.
* **Kinderen van kinderen:** Eerste orde, graad 2.
* **Broer:** Tweede orde, graad 2.
* **Vader:** Tweede orde, graad 1.
**Wie erft?**
1. **An, Jan en Annie:** Erven elk $1/3$.
2. **Kinderen van An en Jan:** Zij zouden via plaatsvervulling erven indien hun ouder zou verwerpen of vooroverleden zijn, maar aangezien de ouder (An, Jan) de nalatenschap aanvaardt, erven zij niet direct.
3. **Broer en Vader:** Erven niet omdat er erfgenamen in de eerste orde zijn.
#### 2.2.3 Casus 3: Nalatenschap met zoon, dochter (vooroverleden met kinderen) en broer
De overledene laat na: zijn zoon Jan, zijn dochter An (vooroverleden en heeft 2 kinderen), zijn dochter Annie (geen kinderen en verwerpt de nalatenschap), zijn ongehuwde broer, een oom aan vaders zijde, en twee kinderen van een vooroverleden tante aan moeders zijde.
**Analyse:**
* **Jan:** Eerste orde, graad 1.
* **An (vooroverleden):** Eerste orde, graad 1. Haar kinderen erven via plaatsvervulling.
* **Annie:** Eerste orde, graad 1, verwerpt.
* **Broer:** Tweede orde, graad 2.
* **Oom aan vaders zijde:** Derde orde, graad 3.
* **Kinderen van tante aan moeders zijde:** Derde orde, graad 4.
**Wie erft?**
1. **Jan:** Erft $1/2$ (als dichtste erfgenaam van de eerste orde).
2. **Kinderen van An:** Zij erven via plaatsvervulling het deel dat An zou hebben geërfd, dus elk $1/4$.
3. **Annie:** Verwerpt, dus haar deel vervalt.
4. **Broer, Oom, Kinderen van tante:** Erven niet omdat er erfgenamen in de eerste orde zijn.
#### 2.2.4 Casus 4: Nalatenschap met vader, broers en zus (vooroverleden)
De overledene laat na: zijn vader, zijn 2 broers (Marcel en Jan, die beiden gehuwd zijn en Jan heeft 3 kinderen), en een vooroverleden zus (Arlette, die gehuwd was met Georges die nog in leven is).
**Analyse:**
* **Vader:** Tweede orde, graad 1.
* **Broers (Marcel, Jan):** Tweede orde, graad 2.
* **Kinderen van Jan:** Tweede orde, graad 3.
* **Arlette (vooroverleden zus):** Tweede orde, graad 2. Haar plaats zou ingenomen worden door haar afstammelingen, maar die zijn er niet. Haar echtgenoot (Georges) erft niet in dit wettelijk kader.
**Wie erft?**
1. **Vader:** Erft $1/4$.
2. **Broers Marcel en Jan:** Elk erven $3/8$ van het resterende deel.
3. **Kinderen van Jan:** Zij erven via plaatsvervulling het deel dat Jan zou hebben geërfd, dus een deel van hun vaders erfdeel.
4. **Arlette (en haar erfdeel):** Aangezien zij is vooroverleden en geen afstammelingen heeft, vervalt haar deel. Georges erft niet.
#### 2.2.5 Casus 5: Nalatenschap met vader en ooms/tantes van moederszijde
De overledene laat na: zijn vader en 4 ooms en tantes (2 broers en 2 zussen van zijn vooroverleden moeder).
**Analyse:**
* **Vader:** Tweede orde, graad 1.
* **Ooms en tantes van moederszijde:** Derde orde, graad 3.
**Wie erft?**
1. **Vader:** Erft $1/2$.
2. **Ooms en tantes van moederszijde:** Elk erven $1/8$.
#### 2.2.6 Casus 6: Nalatenschap met vader, ooms/tantes en kinderen/kleinkinderen
De overledene laat na: zijn vader, 4 ooms en tantes aan vaderszijde (2 broers en 2 zussen van zijn vader), 8 tantes en ooms aan moederszijde, 12 kinderen van ooms (aan vaderszijde), 8 kleinkinderen van tantes (aan moederszijde) en 24 kinderen van ooms en tantes (dit getal is een optelling die niet direct relevant is voor de verdeling).
**Analyse:**
* **Vader:** Tweede orde, graad 1.
* **Ooms en tantes aan vaderszijde:** Tweede orde, graad 2.
* **Ooms en tantes aan moederszijde:** Derde orde, graad 3.
* **Kinderen van ooms aan vaderszijde:** Tweede orde, graad 3 (plaatsvervulling).
* **Kleinkinderen van tantes aan moederszijde:** Derde orde, graad 4 (plaatsvervulling).
**Wie erft?**
1. **Vader:** Erft $1/2$.
2. **Ooms en tantes aan vaderszijde:** Aangezien de vader erft, komen zij niet aan bod tenzij de vader verwerpt. *Dit scenario is complex en lijkt te verwijzen naar een situatie waar de vader niet de enige erfgenaam is. Zonder verdere verduidelijking van de interactie tussen de vader en de rest van de familie in de tweede orde, is de verdeling niet volledig sluitend.*
3. **Ooms en tantes aan moederszijde:** Zij zouden een deel van de nalatenschap ontvangen (bv. $1/8$ elk als de vader niet de volledige nalatenschap zou opvullen).
4. **Kinderen van ooms aan vaderszijde en Kleinkinderen van tantes aan moederszijde:** Zij erven enkel via plaatsvervulling indien hun ouder of grootouder niet kan erven.
#### 2.2.7 Casus 7: De "kleine kloving" met moeder in leven
Dit is een herhaling van een casus van een eerdere presentatie, maar dan in de veronderstelling dat de moeder nog leeft. De details van de oorspronkelijke casus van dia 26 zijn hier niet vermeld, maar de vraag impliceert een situatie waarin de "kleine kloving" van toepassing is, wat typisch is bij de erfopvolging van de langstlevende echtgenoot en de kinderen. Indien de moeder leeft en de overledene kinderen heeft, zullen de kinderen uit de eerste orde erven. De "kleine kloving" treedt op bij de verdeling van de nalatenschap van de langstlevende echtgenoot die haar eigen deel en de kindsdelen van de eerststervende echtgenoot verdeelt.
> **Tip:** De "kleine kloving" is relevant wanneer er een langstlevende echtgenoot is. De nalatenschap wordt dan verdeeld tussen de langstlevende echtgenoot en de kinderen. De verdeling gebeurt zo dat de langstlevende echtgenoot een groter deel krijgt omwille van de wettelijke verdeling, en de kinderen hun kindsdeel ontvangen.
---
# Kloving bij erfrecht
Dit onderdeel behandelt het concept van kloving binnen het erfrecht, met specifieke nadruk op de 'kleine kloving' en de consequenties daarvan voor de verdeling van een nalatenschap.
### 3.1 Algemene principes van kloving
Kloving is een mechanisme dat van toepassing is in de derde en vierde orde van erfopvolging. Dit betekent dat kloving relevant wordt wanneer er geen erfgenamen zijn in de eerste of tweede orde, en de nalatenschap toekomt aan meer verwijderde bloedverwanten.
### 3.2 De 'kleine kloving'
De 'kleine kloving' is een specifieke toepassing van het klovingsprincipe. Het treedt op wanneer de nalatenschap door de wet aan een bepaalde zijde van de familie toekomt, maar er ook nog levende bloedverwanten aan de andere zijde aanwezig zijn. In dergelijke situaties wordt de nalatenschap gesplitst.
#### 3.2.1 Toepassing en gevolgen van de kleine kloving
De kleine kloving houdt in dat een deel van de nalatenschap toekomt aan de bloedverwanten langs de ene ouderlijke lijn, en het andere deel aan de bloedverwanten langs de andere ouderlijke lijn. Dit mechanisme zorgt voor een eerlijkere verdeling wanneer de erfenis via één van de ouders tot de overledene is gekomen, en de andere ouderlijke lijn verder in de familie teruggaat.
> **Tip:** Het begrijpen van de hiërarchie van ordes en graden is essentieel om kloving correct toe te passen. Onthoud dat de graad de afstand in generaties aangeeft.
### 3.3 Casusvoorbeelden en oefeningen
Om het concept van kloving te verduidelijken, worden hieronder enkele casussen besproken op basis van de verstrekte documentatie.
#### 3.3.1 Casus met vader en broers/zussen (impliciet kloving in hogere ordes)
Indien een overledene geen kinderen, kleinkinderen, of echtgenoot achterlaat, en wel een vader en twee broers nalaat, wordt de nalatenschap verdeeld.
* **Vader:** Behoort tot de tweede orde, graad 1.
* **Broers:** Behooren tot de tweede orde, graad 2.
In dit scenario, waar sprake is van een opvolging in de tweede orde, is er geen directe kloving zoals in de derde en vierde orde. De verdeling zou plaatsvinden op basis van de dichtstbijzijnde bloedverwanten binnen de tweede orde. Echter, de documentatie suggereert dat de vader in deze context een deel krijgt, en de broers een ander deel. Zonder een specifieke vermelding van de echtgenoot of kinderen van de overledene, is de interpretatie van de verdeling afhankelijk van de specifieke omstandigheden en de (niet expliciet genoemde) regels voor de tweede orde. De tekst geeft hier een specifieke verdeling aan:
* Vader: Deelt in de nalatenschap.
* Broers: Deelen in de nalatenschap.
* Kinderen van een broer: Erven bij plaatsvervulling indien de broer vooroverleden is.
#### 3.3.2 Casus met vader en ooms/tantes (derde en vierde orde)
Wanneer de nalatenschap toekomt aan de derde en vierde orde, wordt kloving toegepast. Dit is het geval wanneer er bijvoorbeeld nog een vader (derde orde) en ooms en tantes (vierde orde) in leven zijn, en de voorouders die dichterbij staan zijn overleden.
**Voorbeeld casus 1:**
De overledene laat na:
* Zijn vader
* 4 ooms en tantes (2 broers en 2 zussen van zijn vooroverleden moeder)
In deze situatie:
* **Vader:** Behoort tot de derde orde, graad 1. Hij erft een deel.
* **Ooms en tantes (moederszijde):** Behooren tot de vierde orde, graad 3. Zij erven een ander deel, onderhevig aan kloving. De nalatenschap wordt gesplitst tussen de vader en de zijde van de moeder.
De tekst suggereert de volgende verdeling:
* Vader: Deelt voor de helft.
* Ooms en tantes (moederszijde): Deelen voor de andere helft.
**Voorbeeld casus 2:**
De overledene laat na:
* Zijn vader
* 4 ooms en tantes (2 broers en 2 zussen van zijn vooroverleden moeder)
* 8 tantes en ooms aan vaderzijde
* Kinderen van ooms (zowel moeders- als vaderszijde)
* Kleinkinderen van tantes (zowel moeders- als vaderszijde)
* Kinderen van ooms en tantes (totaal 24)
Hier wordt de kloving toegepast over de verschillende lijnen. De nalatenschap wordt gesplitst. De vader krijgt een deel. De resterende nalatenschap wordt verdeeld tussen de zijde van de moeder en de zijde van de vader.
* **Vader:** Erft een deel (in dit geval de helft, aangezien hij de dichtste in graad van de derde orde is).
* **Ooms en tantes (moederszijde):** Behooren tot de vierde orde, graad 3.
* **Ooms en tantes (vaderszijde):** Behooren tot de vierde orde, graad 3.
De tekst specificeert dat in deze complexe situatie:
* Vader: Deelt voor de helft.
* Ooms en tantes (moederszijde en vaderszijde tezamen): Deelen voor de andere helft. De verdeling binnen deze helft gebeurt per lijn, en vervolgens per graad binnen die lijn. De kinderen van ooms en tantes erven bij plaatsvervulling.
#### 3.3.3 Casus met betrekking tot de 'kleine kloving' (moeder leeft)
De casus met betrekking tot de 'kleine kloving' wordt gesteld in de veronderstelling dat de moeder van de overledene nog leeft. Dit is cruciaal voor de toepassing van de kleine kloving. Als de moeder leeft, zal zij tot de eerste orde behoren en dus erven, tenzij ze verwerpt. De interpretatie van de kleine kloving hangt af van wie er precies nalaten en hoe de familiebanden lopen. De documentatie geeft niet de volledige uitwerking van deze specifieke "kleine kloving" casus weer, maar de context wijst erop dat bij aanwezigheid van een ouder de verdeling anders zal verlopen dan wanneer de nalatenschap terugvalt op grootouders of hun nakomelingen.
> **Tip:** Bij het bepalen van de erfgenamen is het van groot belang om eerst de echtgenoot of partner te beschouwen (indien van toepassing), daarna de afstammelingen (kinderen, kleinkinderen, etc.), vervolgens de ouders en hun bloedverwanten, en daarna de grootouders en hun bloedverwanten. De ordes (1 tot 4) en graden binnen die ordes bepalen wie erft en hoe de nalatenschap wordt verdeeld, met speciale aandacht voor het klovingsprincipe in de hogere ordes.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Bloedverwanten | Personen die door afstamming van elkaar of van een gemeenschappelijke voorouder afkomstig zijn. Dit vormt de basis voor de wettelijke erfopvolging. |
| Erforde | Een rangschikking van erfgenamen op basis van hun graad van verwantschap tot de overledene, waarbij de dichtstbijzijnde bloedverwanten voorrang hebben. |
| Graad van verwantschap | De afstand in generaties tussen twee bloedverwanten. Hoe dichter de graad, hoe sterker de juridische positie als erfgenaam. |
| Oveledene | De persoon van wie de nalatenschap wordt verdeeld. |
| Nalatenschap | Het geheel van goederen, rechten en plichten die de overledene nalaat en die na diens overlijden worden verdeeld onder de erfgenamen. |
| Kloving | Een principe in het erfrecht waarbij de nalatenschap, na het bepalen van de erforde, verder wordt verdeeld. Bij de 'kleine kloving' worden bepaalde groepen erfgenamen gelijk behandeld. |
| Plaatsvervulling | Het recht van de afstammelingen van een vooroverleden erfgenaam om diens plaats in te nemen en diens erfdeel te ontvangen. |
| Verwerpen | Het formeel afstand doen van een nalatenschap, waardoor de persoon geen erfgenaam meer is en geen aanspraak kan maken op de bezittingen of schulden. |
| Ouders | De vader en/of moeder van de overledene, behorend tot de tweede of derde orde van erfrecht, afhankelijk van de aanwezigheid van andere erfgenamen. |
| Broers/zussen | Rechtstreekse broers en zussen van de overledene, behorend tot de tweede orde van erfrecht. |
| Kinderen | De kinderen van de overledene, behorend tot de eerste orde van erfrecht, met de hoogste prioriteit om te erven. |
Cover
1) Inleiding.pptx
Summary
# INLEIDING
### 1.1 Begrip van een overeenkomst
Een overeenkomst, ook wel contract genoemd, is een meerzijdige rechtshandeling waarbij ten minste twee personen wilsovereenstemming bereiken met de bedoeling rechtsgevolgen te doen ontstaan. Volgens artikel 5.4 van het Burgerlijk Wetboek is een contract een wilsovereenstemming tussen twee of meer personen met de bedoeling rechtsgevolgen te doen ontstaan. Een geldig aangegane overeenkomst bindt de partijen, conform het beginsel "pacta sunt servanda".
### 1.2 Totstandkoming van overeenkomsten
Naar Belgisch recht geldt het consensualisme als algemene regel, wat betekent dat een overeenkomst in principe vormvrij tot stand komt door de loutere wilsovereenstemming. Echter, er zijn uitzonderingen:
* **Zakelijke contracten:** Bij deze contracten is de overhandiging van de zaak vereist voor de geldige totstandkoming. Voorbeelden hiervan zijn bruikleen, bewaargeving en handgift.
* **Plechtige contracten:** Deze contracten zijn onderworpen aan specifieke vormvereisten die door de wet worden opgelegd. Voorbeelden zijn een huwelijk of een schenking.
### 1.3 Rechtsgevolgen van overeenkomsten: Pacta sunt servanda
Het principe van "pacta sunt servanda" (overeenkomsten moeten worden nagekomen) is een fundamenteel beginsel van het contractenrecht. Het houdt in dat de partijen gebonden zijn door de afspraken die ze hebben gemaakt en dat deze afspraken de kracht van wet hebben tussen hen.
### 1.4 Soorten overeenkomsten
#### 1.4.1 Eenzijdige versus wederkerige overeenkomsten
Dit onderscheid is gebaseerd op artikel 5.6 van het Burgerlijk Wetboek.
* **Wederkerige overeenkomsten:** Beide partijen verbinden zich over en weer tot het nakomen van verbintenissen. Voorbeelden hiervan zijn de koop en de huur.
* **Eenzijdige overeenkomsten:** Slechts één partij heeft een verbintenis te nakomen ten opzichte van de andere. Een voorbeeld is de schenking.
Het is belangrijk dit onderscheid niet te verwarren met een eenzijdige rechtshandeling, waarvoor slechts één wilsuiting volstaat om rechtsgevolgen te doen ontstaan (bv. een testament, een aanbod, de opzegging van een overeenkomst).
#### 1.4.2 Overeenkomsten om niet versus onder bezwarende titel
Dit onderscheid is vastgelegd in artikel 5.7 van het Burgerlijk Wetboek.
* **Overeenkomsten onder bezwarende titel:** Beide partijen verkrijgen een economisch voordeel.
* **Overeenkomsten om niet:** Eén partij verkrijgt geen economisch voordeel; er is sprake van een "animus donandi" (schenkingsgezindheid). Voorbeelden zijn schenking en bruikleen.
#### 1.4.3 ‘Intuitu personae’ overeenkomsten
Deze overeenkomsten worden aangegaan met het oog op de specifieke persoon of de persoonlijke kwaliteiten van de contractpartij. Het overlijden van deze persoon kan ertoe leiden dat de overeenkomst eindigt. Voorbeelden zijn een overeenkomst met een profvoetballer of een overeenkomst tot kredietopening.
#### 1.4.4 Benoemde versus onbenoemde overeenkomsten
* **Benoemde overeenkomsten:** Deze zijn specifiek in de wet geregeld.
* **Onbenoemde overeenkomsten:** Dit zijn overeenkomsten die wezenlijk verschillen van de in de wet benoemde overeenkomsten.
#### 1.4.5 Raamcontracten
Een raamcontract (artikel 5.9 van het Burgerlijk Wetboek) legt de algemene principes vast voor toekomstige, meer specifieke uitvoeringscontracten.
> **Voorbeeld:** Een alleenverkoopovereenkomst tussen een concessiegever en een concessienemer, waarbij de producent of importeur van een merkartikel een distribiteur het exclusieve recht verleent om de producten te verkopen in een bepaald gebied.
#### 1.4.6 Toetredingsovereenkomsten
Bij een toetredingsovereenkomst (artikel 5.10 van het Burgerlijk Wetboek) heeft één partij, doorgaans de zwakkere partij, geen enkele invloed op de inhoud van de overeenkomst. De inhoud wordt eenzijdig vastgelegd door de andere, sterkere partij. De enige vrijheid die de zwakkere partij behoudt, is die om al dan niet te contracteren.
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Overeenkomst | Een overeenkomst, ook wel contract genoemd, is een meerzijdige rechtshandeling waarbij twee of meer partijen een wilsovereenstemming bereiken met de bedoeling om rechtsgevolgen te doen ontstaan, wat resulteert in afdwingbare verbintenissen tussen hen. |
| Meerzijdige rechtshandeling | Een rechtshandeling waarbij de wilsuiting van twee of meer personen noodzakelijk is om rechtsgevolgen te creëren, zoals bij het sluiten van een contract. |
| Wilsovereenstemming | Het concept waarbij alle betrokken partijen akkoord gaan met dezelfde inhoud en bedoeling van een rechtshandeling, wat essentieel is voor het ontstaan van een geldige overeenkomst. |
| Rechtsgevolgen | De juridische consequenties die voortvloeien uit een rechtshandeling of een overeenkomst, zoals het ontstaan, wijzigen of tenietgaan van rechten en plichten. |
| Pacta sunt servanda | Een fundamenteel rechtsbeginsel dat stelt dat geldig aangegane overeenkomsten verbindend zijn voor de partijen en als wet moeten worden nageleefd. |
| Consensueel contract | Een type overeenkomst waarbij de enkele wilsovereenstemming van de partijen volstaat voor de geldige totstandkoming ervan, zonder dat er specifieke formaliteiten of de overhandiging van een zaak vereist is. |
| Zakelijk contract | Een overeenkomst die pas tot stand komt op het moment dat de overeengekomen zaak feitelijk wordt overhandigd aan de andere partij, zoals bij bruikleen of bewaargeving. |
| Plechtig contract | Een overeenkomst die aan specifieke vormvereisten moet voldoen om geldig te zijn, zoals een huwelijk of een schenking, die vaak een notariële akte vereisen. |
| Eenzijdige overeenkomst | Een overeenkomst waarbij slechts één partij een verbintenis op zich neemt om na te komen, zoals bij een schenking. |
| Wederkerige overeenkomst | Een overeenkomst waarbij beide partijen zich over en weer tot een prestatie verbinden, zoals bij koop of huur. |
| Overeenkomst om niet | Een overeenkomst waarbij één partij een voordeel geniet zonder dat de andere partij een economisch voordeel verkrijgt, vaak met de intentie om te schenken (`animus donandi`). |
| Overeenkomst onder bezwarende titel | Een overeenkomst waarbij beide partijen een economisch voordeel verkrijgen van de prestatie van de ander. |
| Intuitu personae | Een overeenkomst die wordt aangegaan met het oog op de persoonlijke kwaliteiten van een specifieke partij; de overeenkomst eindigt doorgaans bij overlijden van die persoon. |
| Benoemde overeenkomst | Een overeenkomst die specifiek in de wet is geregeld en een eigen wettelijke regeling heeft. |
| Onbenoemde overeenkomst | Een overeenkomst die wezenlijk verschilt van de in de wet geregelde benoemde overeenkomsten en waarvoor geen specifieke wettelijke regeling bestaat. |
| Raamcontract | Een overeenkomst die de algemene principes regelt voor toekomstige uitvoeringscontracten tussen partijen, vaak gebruikt in distributieovereenkomsten. |
| Toetredingsovereenkomst | Een overeenkomst waarbij één partij, meestal de zwakkere partij, geen invloed kan uitoefenen op de inhoud en enkel kan kiezen om al dan niet te contracteren onder de door de sterkere partij eenzijdig vastgelegde voorwaarden. |
Cover
1. Koop (1) (1).docx
Summary
# Essentiële bestanddelen van de koopovereenkomst
Hieronder volgt een gedetailleerde studiehandleiding over de essentiële bestanddelen van de koopovereenkomst.
## 1. Essentiële bestanddelen van de koopovereenkomst
Dit hoofdstuk behandelt de fundamentele vereisten die nodig zijn voor het tot stand komen van een geldige koopovereenkomst, inclusief de definitie, oorsprong, verschillende soorten en de essentiële elementen zoals eigendomsoverdracht en de prijs.
### 1.1 Begrip en oorsprong van de koop
#### 1.1.1 Definitie van de koopovereenkomst
De koopovereenkomst wordt gedefinieerd als een wederkerig contract waarbij de ene partij (de verkoper) zich verbindt de eigendom van een goed aan de andere partij (de koper) over te dragen tegen een prijs in geld. Deze definitie komt uit de rechtspraak en is een aanvulling op de definitie in het oude Burgerlijk Wetboek (art. 1582 BW), die als onvolledig wordt beschouwd omdat deze enkel spreekt van het leveren van een zaak en het betalen van een prijs, zonder expliciet de overdracht van eigendom te benoemen.
#### 1.1.2 Oorsprong van het ruilsysteem
Het concept van de koopovereenkomst vindt zijn oorsprong in de oudheid, waar volkeren goederen ruilden. Aanvankelijk was dit een ruilsysteem, waarbij overschotten van het ene goed werden geruild voor goederen die men niet bezat. Later werd een "waardestaf" ingelast bij de ruil, eerst in de vorm van goud of zilver per gewicht, nadien in staven, en uiteindelijk in de vorm van munten.
### 1.2 Soorten koopovereenkomsten
#### 1.2.1 Koop van roerende goederen
Er bestaan diverse specifieke vormen van koop met betrekking tot roerende goederen:
* **Koop bij gewicht, getal, maat:** Gebaseerd op de kwantiteit van het goed.
* **Koop ad gustum:** De koop wordt gesloten onder opschortende voorwaarde dat het goed de koper bevalt qua smaak.
* **Koop op proef:** De koop is afhankelijk van het feit of het goed de koper voldoet na een proefperiode.
* **Consumentenkoop:** Een specifieke regeling die de consument beschermt bij de aankoop van goederen door een professionele verkoper.
* **Digitale consumentenkoop:** Betreft de aankoop van goederen met digitale elementen.
* **Verkoop op afbetaling:** De prijs wordt in termijnen betaald.
* **Verkoop op afstand:** De koopovereenkomst wordt gesloten zonder dat partijen fysiek aanwezig zijn (bv. via internet).
#### 1.2.2 Koop met internationaal aspect
* **Weens Koopverdrag (CISG):** Een internationaal verdrag dat de koop van roerende goederen regelt tussen partijen die gevestigd zijn in verschillende verdragsstaten.
* **Gemeenschappelijk Europees Kooprecht (CESL):** Een vrijwillig optioneel recht dat consumenten en ondernemingen kunnen kiezen voor hun transacties.
#### 1.2.3 Koop van onroerende goederen
* **Koop op plan:** Verkoop van een onroerend goed dat nog gebouwd moet worden, geregeld door de Woningbouwwet.
### 1.3 Essentiële bestanddelen van de koopovereenkomst
#### 1.3.1 Opsomming van essentiële bestanddelen
De essentiële bestanddelen van een verkoopovereenkomst zijn:
1. **Eigendomsoverdracht:** De verkoper verbindt zich ertoe de eigendom van het goed over te dragen.
2. **Tegen een prijs in geld:** De tegenprestatie moet bestaan uit een geldbedrag. Dit mag geen ander goed of een dienst in natura zijn.
#### 1.3.2 Eigendomsoverdracht
##### 1.3.2.1 Principe van de eigendomsoverdracht
Het principe is dat de eigendomsoverdracht ontstaat bij **wilsovereenstemming** over het goed en de prijs (art. 1583 oud BW; art. 3.14 §2 BW). Dit betekent dat zodra beide partijen akkoord zijn over deze twee elementen, de eigendom van het goed overgaat. Dit is minder problematisch bij roerende goederen dan bij onroerende goederen, waar notarissen vaak de eigendomsoverdracht uitstellen tot na het verlijden van de authentieke akte. Dit wordt het "translatief karakter" genoemd.
##### 1.3.2.2 Afwijkingen op de eigendomsoverdracht
Partijen kunnen **conventioneel** (bij overeenkomst) de eigendomsoverdracht uitstellen. Dit gebeurt voornamelijk bij:
* **Roerende goederen:** Door een beding van eigendomsvoorbehoud, waarbij de verkoper eigenaar blijft totdat de volledige prijs is betaald.
* **Verkoop van onroerend goed:** Zoals voorgesteld in boek 7 van het nieuwe Burgerlijk Wetboek.
* **Soortzaken:** De eigendomsoverdracht vindt plaats bij de specificering van de zaak (bv. koop van een bepaald type graan) of bij de uitvoering van de keuze (bv. bij alternatieve koop).
* **Toekomstige zaken:** De eigendomsoverdracht vindt plaats bij het ontstaan van het goed (bv. een nog te vervaardigen machine of de oogst van het volgende jaar).
##### 1.3.2.3 Belang van het tijdstip van eigendomsoverdracht
Het tijdstip van eigendomsoverdracht is cruciaal voor de **risico-overgang** (art. 5.80 BW).
* **Principe:** Met de eigendom gaat het risico over. Dit betekent dat bij tenietgaan van het goed door een vreemde oorzaak of overmacht, het verlies ten laste valt van de eigenaar.
* **Afwijking:** Partijen kunnen anders bepalen. Bij consumentenkoop bepaalt de wet dat het risico bij levering aan de consument overgaat (art. VI.44 WER).
* **Door aanmaning:** Het risico kan verschuiven bij aanmaning tot levering of betaling.
* **Na faillissement:**
* **Van de verkoper:** Als de koper al eigenaar is, behoudt hij zijn recht op het goed. Is de eigendomsoverdracht uitgesteld, dan is de koper een schuldeiser in het faillissement.
* **Van de koper (met eigendomsvoorbehoud):** De koper is beschermd door het eigendomsvoorbehoud, dat hij aan de curator kan tegenstellen. De formaliteiten voor de geldigheid van een eigendomsvoorbehoud zijn vastgelegd in art. 69 Pandwet (schriftelijk op het moment van levering, spoor van overeenkomst).
##### 1.3.2.4 Eigendomsoverdracht en derden
* **Roerende goederen:** De titularis van een zakelijk recht is degene die het bezit te goeder trouw, ongestoord en ondubbelzinnig heeft (art. 3.28, §1 BW). Bezit te goeder trouw geldt als een vermoeden van eigendomstitel.
* **Onroerende goederen:** Eigendomsoverdracht is slechts tegenwerpelijk aan derden door overschrijving op het kantoor Rechtszekerheid (hypotheekregister) (art. 3.30 BW).
##### 1.3.2.5 Verkoop van andermans goed
De verkoop van andermans goed is in beginsel **nietig** (art. 1599 oud BW).
* **Werking ex tunc:** De vernietiging heeft terugwerkende kracht, waardoor prestaties moeten worden teruggegeven.
* **Relatieve nietigheid:** Kan enkel ingeroepen worden door de koper. De verkoper kan de nietigheid niet inroepen.
* **Schadevergoeding:** Enkel voor de koper te goeder trouw.
* **Tegenwerpelijkheid aan de werkelijke eigenaar:** De verkoop is niet tegenwerpbaar aan de werkelijke eigenaar, die het goed kan revindiceren.
* **Geldige uitzonderingen:** Sterkmaking (belofte om contract met derde te faciliteren), verkoop van soortzaken die de verkoper nog moet kopen, verkoop van onverdeeld goed onder voorbehoud van de uitslag van de verdeling.
#### 1.3.3 Prijs
##### 1.3.3.1 Begrip van de prijs
De prijs is de **tegenprestatie** voor de eigendomsoverdracht van het goed en moet in geld betaald worden. Bij samengestelde contracten wordt getracht te bepalen of de absorptietheorie (kijken naar het belangrijkste bestanddeel) of de cumultheorie (toepassen van regels van beide contracten) geldt. De cumultheorie heeft de voorkeur.
##### 1.3.3.2 Kenmerken van de prijs
* **Bepaalbaar of bepaald:** De prijs moet bepaald zijn (expliciet aangeduid) of bepaalbaar zijn aan de hand van een objectieve maatstaf (art. 1591 oud BW). Indien dit ontbreekt, is er geen koop.
* **Ernstig:** De prijs moet ernstig zijn en mag geen louter fictief bedrag zijn.
* **Prijsbepaling door verwijzing:** De prijs kan vastgesteld worden door verwijzing naar marktprijzen, dagprijzen, of de voorwaarden van andere klanten.
* **Verkoop op lijfrente (art. 1974 oud BW):** De prijs kan bestaan uit een periodieke geldsom gedurende het leven van een persoon. Dit is doorgaans een kanscontract.
* **Verplichte prijsaanduiding:** In bepaalde gevallen, met name bij consumentenaankopen, is een verplichte prijsaanduiding voorzien (art. VI.3 WER).
##### 1.3.3.3 Prijsbepaling
* **Door partijen:** Dit is de meest voorkomende methode.
* **Door derden of deskundigen (art. 1592 oud BW):** De bepaling van de hoofdprijs kan aan een derde worden overgelaten. Indien de derde niet kan of wil waarderen, is er geen koop. De waardering is definitief, tenzij er sprake is van dwaling, overschrijding van bevoegdheid, of als er geen deskundige werd aangeduid. De kosten zijn in principe ten laste van de koper.
* **Door de overheid:** In crisissituaties kan de overheid een maximumprijs opleggen.
### 1.4 Kenmerken van de koopovereenkomst
De koopovereenkomst wordt gekenmerkt door:
* **Onder bezwarende titel:** Er is een tegenprestatie voor de eigendomsoverdracht.
* **Wederkerig:** Elke partij verbindt zich tot iets.
* **Consensueel:** De overeenkomst komt tot stand door loutere wilsovereenstemming. Een uitzondering is de verkoop op afbetaling waarbij de ondertekening van de kredietovereenkomst door de consument een voorafgaande voorwaarde is.
### 1.5 Geldigheidsvereisten van de koopovereenkomst
De geldigheidsvereisten van een koopovereenkomst zijn (art. 5.27 BW):
* Vrije en bewuste toestemming.
* Bekwaamheid van de partijen.
* Een bepaald en geoorloofd voorwerp.
* Een geoorloofde oorzaak.
#### 1.5.1 Toestemming
* **Wilsovereenstemming:** Vereist akkoord over essentiële (goed en prijs) en substantiële (door partijen als belangrijk beschouwde) elementen.
* **Aanbod en aanvaarding:** Een aanbod is een vast en precies voorstel tot contracteren. Aanvaarding is de wil om het aanbod te aanvaarden.
* **Verkoopbelofte (optie):** Een eenzijdige verbintenis waarbij een partij zich verbindt een goed te verkopen tegen een bepaalde prijs. Dit is geen verkoop op zich, maar een recht voor de begunstigde om de koop te sluiten.
#### 1.5.2 Wilsgebreken
* **Dwaling:** Een onvrijwillige verkeerde voorstelling over een doorslaggevend element, mits verschoonbaar. Sanctie is nietigheid.
* **Bedrog:** Kunstgrepen, leugens of omstandig stilzwijgen dat een dwaling verwekt. Verschoonbaarheid speelt geen rol. Sanctie is nietigheid en schadevergoeding.
* **Benadeling:** Een onevenwicht tussen de prestaties, specifiek voor de verkoop van onroerende goederen voor meer dan zeven twaalfden (art. 1674 oud BW). Dit kan leiden tot nietigheid of een aanvulling van de prijs.
#### 1.5.3 Bekwaamheid
In principe is iedereen bekwaam om te kopen of verkopen (art. 1594 oud BW). Er zijn echter algemene (minderjarigen, onder bewind geplaatsten) en bijzondere onbekwaamheden (bv. voogden en lasthebbers bij openbare verkopen, gerechtsdienaren).
#### 1.5.4 Voorwerp
Het voorwerp van de koop moet bestaan, in de handel zijn en bepaald of bepaalbaar zijn. Gedeeltelijke tenietgang van het voorwerp geeft de koper keuze om de koop te ontbinden of het resterende deel te behouden.
### 1.6 Vorm, bewijs, kosten en interpretatie
#### 1.6.1 Vorm van de koop
In principe zijn er geen vormvereisten voor een koopovereenkomst (art. 1583 oud BW). Uitzonderingen betreffen de tegenwerpelijkheid van de overdracht van onroerende goederen (overschrijving), de verkoop van goederen van onbekwamen (machtiging nodig) en verkopen na gerechtelijke beslissingen.
#### 1.6.2 Bewijs
De algemene bewijsregels van boek 8 BW zijn van toepassing. Een sms wordt niet beschouwd als volwaardig schriftelijk bewijs, maar kan wel gelden als begin van bewijs.
#### 1.6.3 Kosten
De aktekosten zijn voor de koper, de kosten van levering voor de verkoper, en de kosten van afhaling voor de koper (art. 1593, 1608 oud BW).
#### 1.6.4 Interpretatie
Bij twijfel worden overeenkomsten geïnterpreteerd tegen de verkoper (art. 1602 oud BW), omdat deze vaak de tekst opstelt.
### 1.7 Vergelijking van vorderingen van de koper
De koper kan verschillende vorderingen instellen:
* **Vrijwaring tegen uitwinning vs. vrijwaring wegens verborgen gebreken:** Beide strekken tot een deugdelijk bezit. Verschillen situeren zich in de toepasselijkheid bij koop op gerechtelijk gezag, de kennis van de koper, en de gevolgen van een bevrijdingsbeding.
* **Vrijwaring wegens verborgen gebreken vs. nietigheid door dwaling of bedrog:** Het onderscheid ligt in de verjaringstermijn, de gevolgen (nietigheid vs. ontbinding/prijsvermindering) en de toepasselijkheid van verschoonbaarheid.
* **Vrijwaring wegens verborgen gebreken vs. leveringsplicht:** Dit onderscheid vervaagt in modernere regelingen zoals het Weens Koopverdrag en de consumentenkoop, waar gesproken wordt van een algemene "gebrek aan conformiteit".
### 1.8 Verbintenissen van de verkoper
De belangrijkste verbintenissen van de verkoper zijn levering en vrijwaring.
#### 1.8.1 Levering
* **Begrip:** De overdracht van het goed in de macht en het bezit van de koper (art. 1604, 2e lid oud BW). Het is een resultaatsverbintenis.
* **Omvang:** Omvat de conformiteit van het goed, toebehoren (materieel en immaterieel), en de vruchten sinds de verkoop.
* **Wijze van levering:** Materiële afgifte, symbolische overdracht bij onroerende goederen, of overdracht via titels bij onlichamelijke goederen.
* **Plaats van levering:** Op de plaats en het tijdstip van de koop, tenzij anders bepaald. Incoterms regelen dit bij internationale handel.
* **Tijdstip van levering:** Vrij te bepalen, zo niet onmiddellijk of binnen 30 dagen (art. VI.43, §1 WER).
* **Sancties bij niet-levering:** Gerechtelijke ontbinding, schadevergoeding.
* **Aanvaarding van levering:** Zonder voorbehoud geldt als aanvaarding, wat de vordering wegens niet-conforme levering kan doen vervallen.
#### 1.8.2 Vrijwaring voor uitwinning
* **Begrip:** Stoornis die de koper het eigendomsrecht, bezit, gebruik of genot van het goed ontneemt.
* **Vrijwaring voor eigen daad:** De verkoper staat in voor feitelijke en rechtsstoornissen, tenzij er een geldig bevrijdingsbeding is voor eigen daden van voor de verkoop.
* **Vrijwaring voor daden van derden:** De verkoper is enkel gehouden tot vrijwaring voor rechtsstoornissen die actueel en voorafgaand aan de verkoop zijn. Dit geldt niet voor zichtbare erfdienstbaarheden, natuurlijke of wettelijke erfdienstbaarheden.
* **Gevolgen:** Ontbinding, schadevergoeding, of prijsvermindering.
#### 1.8.3 Vrijwaring voor verborgen gebreken
* **Begrip:** Een gebrek dat niet zichtbaar is bij levering, maar het goed ongeschikt maakt voor het beoogde gebruik. Het gebrek moet bestaan op het ogenblik van de koop.
* **Voorwaarden:** Intrinsiek of functioneel gebrek, bestaan op ogenblik van koop, bewijslast rust op de koper.
* **Uitzonderingen:** Koop op rechterlijk gezag, kennis van het gebrek door de koper of verkoper, onrechtmatige bedingen in consumentenkoop.
* **Uitoefening:** Koper kan kiezen voor teruggave van de zaak en prijs, of behoud van de zaak met prijsvermindering.
* **Termijn:** Een "korte termijn" vanaf de levering of ontdekking van het gebrek (art. 1648 oud BW).
### 1.9 Consumentenkoop
De regels van consumentenkoop (art. 1649bis-1649nonies oud BW) bieden specifieke bescherming aan consumenten.
#### 1.9.1 Toepassingsgebied
* **Definities:** Consument, verkoper, producent, consumptiegoederen (inclusief digitale inhoud en levende dieren).
* **Uitzonderingen:** Overeenkomsten voor digitale inhoud/diensten (tenzij meegeleverd), materiële gegevensdragers, goederen verkocht op gerechtelijke wijze, en levende dieren (voormalig).
* **Aanvullend recht:** Boek VI WER is ook van toepassing.
#### 1.9.2 Vrijwaring voor gebrek aan conformiteit
* **Principe:** De verkoper is aansprakelijk voor gebrek aan conformiteit.
* **Conformiteitsvereisten:** Subjectief (volgens de overeenkomst) en objectief (normaal gebruik, kwaliteit van monster, publieke mededelingen).
* **Uitzonderingen:** Kennis door de consument, afwijking van objectieve vereisten aanvaard door de consument.
* **Vermoeden:** Gebreken die zich manifesteren binnen 2 jaar na levering (1 jaar voor dieren) worden vermoed al aanwezig te zijn.
* **Commerciële garantie:** Bovenop de wettelijke garantie, met specifieke voorwaarden.
#### 1.9.3 Remedies
* **Primaire sancties:** Kosteloze herstelling of vervanging.
* **Secundaire sancties:** Evenredige prijsvermindering of ontbinding van de koopovereenkomst (niet bij geringe gebreken).
* **Aanvullende schadevergoeding:** Kan bovenop andere remedies gevorderd worden.
### 1.10 Internationale koop van roerende goederen
Het Weens Koopverdrag (CISG) regelt de internationale koop van roerende goederen.
* **Toepassingsgebied:** Geldt automatisch voor koopovereenkomsten met een transnationaal karakter tussen partijen uit verdragsstaten, tenzij partijen opt-outen. Niet van toepassing op consumentenkoop.
* **Totstandkoming:** Door aanbod en aanvaarding, ook door handelingen of gewoonte.
* **Levering en conformiteit:** Specifieke regels voor leveringsplicht, keuring en klachtplicht.
* **Garantietermijn:** Twee jaar vanaf inbezitstelling, verlenging of inkorting is mogelijk.
* **Remedies:** Nakoming, herstel, ontbinding (bij wezenlijke tekortkoming), prijsvermindering, schadevergoeding, opschorting van verbintenissen.
---
# Geldigheidsvereisten van de koopovereenkomst
Hier is een gedetailleerde studiehandleiding over de geldigheidsvereisten van de koopovereenkomst, gebaseerd op de verstrekte documentatie:
## 2. Geldigheidsvereisten van de koopovereenkomst
De geldigheid van een koopovereenkomst vereist de aanwezigheid van essentiële juridische voorwaarden die de instemming, de bekwaamheid van de partijen, het voorwerp en de oorzaak van de overeenkomst waarborgen.
### 2.1 Essentiële bestanddelen van een geldige koopovereenkomst
Volgens artikel 5.27 BW zijn de essentiële geldigheidsvereisten van een contract, en dus ook van een koopovereenkomst, de volgende:
* Vrije en bewuste toestemming
* Bekwaamheid van de partijen
* Een bepaald en geoorloofd voorwerp
* Een geoorloofde oorzaak
Deze vereisten zorgen ervoor dat de overeenkomst rechtsgeldig tot stand komt en door de partijen nageleefd kan worden.
### 2.2 Toestemming
Toestemming vormt de kern van elke overeenkomst. Het is de wederzijdse instemming van de partijen over de essentiële en substantiële elementen van de transactie.
#### 2.2.1 Wilsovereenstemming
Wilsovereenstemming ontstaat door het samenvallen van een aanbod en een aanvaarding.
* **Inhoud van de wilsovereenstemming**: Partijen moeten akkoord zijn over de essentiële elementen (het goed en de koopprijs) en alle andere elementen die voor hen substantieel zijn, zoals plaats en tijdstip van levering, betalingstermijn en -wijze. Secundaire elementen zijn minder belangrijk en verhinderen de totstandkoming van de verkoop niet.
* **Aanbod**: Een aanbod is een vast en precies voorstel tot contracteren dat alle onontbeerlijke elementen bevat. Het bevat zowel een psychologisch element (definitieve bedoeling om gebonden te zijn) als een materieel element (essentiële en substantiële bestanddelen). Een aanbod is bindend voor een bepaalde of redelijke termijn en kan herroepen worden voordat het de bestemmeling bereikt.
* **Aanvaarding**: De aanvaarding moet onvoorwaardelijk zijn en ter kennis worden gebracht van de aanbieder. Ze kan uitdrukkelijk of stilzwijgend gebeuren.
#### 2.2.2 Eenzijdige verkoopbelofte (Koopoptie)
Een eenzijdige verkoopbelofte (koopoptie) is een eenzijdige verbintenis waarbij de belover (kandidaat-verkoper) zich ertoe verbindt een goed te verkopen tegen vooraf bepaalde voorwaarden. Het is geen koop op zich, maar geeft de begunstigde (kandidaat-koper) het recht om een contract te sluiten.
* **Onderscheid met aanbod**: Een koopoptie is sterker dan een aanbod, omdat het voortkomt uit een eenzijdige verbintenis en moeilijker in te trekken is.
* **Gevolgen**: Indien de optie gelicht wordt, ontstaat de koop zonder verdere formaliteiten, maar zonder terugwerkende kracht. De belover is verbonden tot de termijn van de optie verstrijkt. Bij miskenning van de optie door een derde kan de begunstigde indeplaatsstelling of schadevergoeding vorderen.
#### 2.2.3 Voorkeurrecht en voorkooprecht
* **Voorkooprecht**: De verkoper verbindt zich ertoe, indien hij verkoopt, de begunstigde de mogelijkheid te geven het goed te kopen tegen de prijs waarvoor het verkocht is.
* **Voorkeurrecht**: De eigenaar belooft, indien hij verkoopt, het goed eerst aan de begunstigde aan te bieden. De begunstigde heeft dan het recht als eerste een bod te doen.
Bij miskenning van deze rechten kan herstel in natura of bij equivalent gevorderd worden.
#### 2.2.4 Wilsgebreken
Wilsgebreken tasten de vrije en bewuste toestemming aan en kunnen leiden tot nietigheid van de overeenkomst.
* **Dwaling**: Een onvrijwillige verkeerde voorstelling van een doorslaggevend element. De dwaling moet verschoonbaar zijn. De sanctie is nietigheid, geen schadevergoeding.
* **Bedrog**: Het aanwenden van kunstgrepen, leugens of het achterhouden van informatie die tot dwaling leidt. Verschoonbaarheid speelt geen rol. De sanctie is nietigheid en schadevergoeding.
* **Benadeling**: Een onevenwicht in de prestaties tussen partijen dat, in specifieke gevallen (zoals de verkoop van onroerende goederen voor meer dan zeven twaalfden), tot nietigheid kan leiden.
### 2.3 Bekwaamheid
Bekwaamheid is de regel; onbekwaamheid is de uitzondering.
* **Algemene onbekwaamheden**: Minderjarigen en onder bewind geplaatste personen.
* **Bijzondere onbekwaamheden**: Verbieden aan bepaalde personen het kopen of verkopen van specifieke goederen. Voorbeelden zijn voogden en lasthebbers bij openbare verkopen van goederen van hun lastgevers of pupils (art. 1596 oud BW), en gerechtsdienaren (magistraten, notarissen, deurwaarders) die bepaalde betwiste rechten of processen niet mogen overnemen (art. 1597 oud BW).
### 2.4 Voorwerp
Het voorwerp van de koopovereenkomst moet bestaan, in de handel zijn, bepaald of bepaalbaar zijn.
* **Bestaan en in de handel**: Goederen die niet bestaan of buiten de handel zijn (bv. publieke domeinen, persoonlijkeheidsrechten) kunnen geen geldig voorwerp van een koop uitmaken.
* **Bepaald of bepaalbaar**: De prestatie moet objectief bepaalbaar zijn zonder dat nieuwe wilsovereenstemming nodig is.
* **Gedeeltelijk tenietgaan**: Indien het voorwerp gedeeltelijk tenietgaat, kan de koper de koop ontbinden of het resterende deel behouden tegen prijsvermindering.
#### 2.4.1 Sancties
Een gebrek aan een geldig voorwerp leidt tot nietigheid van de overeenkomst.
### 2.5 Oorzaak
De oorzaak is de reden waarom partijen zich verbinden. Ze moet geoorloofd zijn, wat betekent dat ze niet in strijd mag zijn met de openbare orde of de goede zeden.
### 2.6 Vorm, bewijs, kosten en interpretatie
* **Vorm**: In principe is de koopovereenkomst consensueel en zijn er geen vormvereisten. Uitzonderingen gelden voor de tegenwerpelijkheid van de overdracht van onroerende goederen (overschrijving), de verkoop van goederen van onbekwamen (machtiging rechter) en verkopen na gerechtelijke beslissingen.
* **Bewijs**: De algemene bewijsregels van boek 8 BW zijn van toepassing. Een sms kan gelden als begin van schriftelijk bewijs, maar volstaat doorgaans niet als volledig bewijs van een koopovereenkomst voor onroerende goederen.
* **Kosten**: De aktekosten zijn voor de koper, de kosten van levering voor de verkoper (tenzij afhaling door de koper).
* **Interpretatie**: Bij twijfel wordt de koopovereenkomst in beginsel geïnterpreteerd tegen de verkoper (art. 1602 oud BW).
---
**Tip:** Bij de bestudering van de geldigheidsvereisten is het cruciaal om steeds de specifieke bepalingen van het oud Burgerlijk Wetboek en het Wetboek Economisch Recht in acht te nemen, vooral waar het gaat om consumentenkoop. De interactie tussen het algemeen kooprecht en de specifieke consumentenbescherming is essentieel voor een volledig begrip.
---
# Verbintenissen van de verkoper
Dit studieonderwerp behandelt de belangrijkste verbintenissen die voortvloeien uit een koopovereenkomst voor de verkoper, namelijk de levering, de vrijwaring voor uitwinning en de vrijwaring voor verborgen gebreken.
## 3. Verbintenissen van de verkoper
### 3.1 Levering
#### 3.1.1 Begrip van levering
Levering wordt gedefinieerd als de overdracht van de verkochte zaak in de macht en het bezit van de koper. Het is een resultaatsverbintenis, wat betekent dat de verkoper aansprakelijk is voor niet-uitvoering, tenzij er sprake is van overmacht. De verkoper is niet aansprakelijk voor niet-uitvoering indien hij kan bewijzen dat de oorzaak vreemd is of dat er sprake is van overmacht. De levering omvat de materiële afgifte van de conforme zaak, samen met de toebehoren en de vruchten die sinds de verkoop zijn ontstaan.
#### 3.1.2 Omvang van de leveringsplicht
* **Conformiteit:** De verkoper moet zorgen dat de geleverde zaak overeenkomt met wat verkocht is. Zichtbare gebreken moeten door de koper bij levering worden onderzocht en gemeld; anders wordt de koper geacht deze te hebben aanvaard.
* **Toebehoren:** Dit omvat zowel materiële als immateriële zaken die verbonden zijn aan het verkochte goed, zoals rechten, vorderingen en attesten. Overdracht van kwalitatieve rechten (zoals vorderingen wegens verborgen gebreken) gebeurt via een zogenaamde 'jump action', waarbij de koper een rechtsvordering van zijn rechtsvoorganger uitoefent. De oorspronkelijke verkoper kan hierbij nog steeds verweermiddelen opwerpen die hij had tegen zijn directe contractspartij.
* **Opbrengst sinds de verkoop:** Alle vruchten die sinds de dag van de verkoop zijn ontstaan, zoals dividenden, interesten of huurgelden, behoren toe aan de koper.
* **Behoud van het goed tot aan de levering:** Tot aan de levering heeft de verkoper een inspanningsverbintenis om het goed te bewaren zoals een redelijk en voorzichtig persoon dit zou doen. De kosten hiervan zijn ten laste van de verkoper.
#### 3.1.3 Kosten van levering
* **Kosten van de levering:** Dit zijn de kosten die nodig zijn om het verkochte goed in de bedongen staat op de plaats en het tijdstip van levering te krijgen. Deze zijn in principe ten laste van de verkoper.
* **Kosten van afhaling:** Dit zijn de kosten om het goed in ontvangst te nemen en naar de plaats van de koper te brengen. Deze zijn ten laste van de koper. Douanekosten worden beschouwd als kosten van afhaling als de levering binnen de grenzen van het land van de verkoper bedongen is, en als kosten van levering als de levering binnen de grenzen van het land van de koper bedongen is.
#### 3.1.4 Wijze van levering
* **Materiële afgifte:** De levering moet volledig zijn, zodat de koper het goed absoluut ter beschikking heeft.
* **Onroerende goederen (OG):** Levering gebeurt symbolisch, bijvoorbeeld door de overhandiging van de sleutels of de eigendomstitels.
* **Roerende goederen (RG):** Levering gebeurt door werkelijke afgifte.
* **Onlichamelijke goederen:** Levering gebeurt via titels of inschrijving in registers.
#### 3.1.5 Plaats van de levering
De levering vindt plaats op de plaats en het tijdstip van de koop. In internationale handel worden Incoterms gebruikt om afspraken rond plaats van levering en transport te specificeren. De plaats van levering bepaalt de plaats waar de koper zijn verbintenis moet uitvoeren, de plaats waar hij aanvaardt en controleert, en beïnvloedt de verdeling van kosten, risico-overdracht en de bevoegdheid van de rechtbank.
#### 3.1.6 Tijdstip van de levering
Indien niet vrij bepaald, dient de levering onmiddellijk of binnen 30 dagen na het sluiten van de overeenkomst te gebeuren. Een bedongen leveringstermijn geldt, indien expliciet vermeld in het contract, als een automatische ingebrekestelling bij verstrijken, waardoor het risico voor tenietgaan van het goed terugkeert naar de verkoper. Eenzijdige wijziging van de leveringstermijn door de verkoper ten nadele van een consument is niet toegestaan.
#### 3.1.7 Sancties van de verplichting tot levering
Bij niet-naleving van de leveringsplicht kan de koper gerechtelijke ontbinding of schadevergoeding eisen, tenzij er sprake is van overmacht. Bij consumentenkoop kan de koper na 30 dagen een passende aanvullende termijn voorstellen, waarna hij buitengerechtelijk kan ontbinden indien deze termijn niet wordt nagekomen.
#### 3.1.8 Gevolgen van de aanvaarding van de levering
Door het zonder voorbehoud in ontvangst nemen van het goed, wordt de levering aanvaard. Dit vervalt het recht van de koper om te ontbinden of schadevergoeding te vragen wegens niet-conforme levering. Het onderscheid met de vrijwaringsplicht voor verborgen gebreken is hier belangrijk: pas wanneer deze gebreken zich manifesteren, kan de koper hierop reageren.
#### 3.1.9 Specifieke regeling inzake de omvang van het verkochte onroerend goed
Regels uit het oude BW inzake ondermaat en overmaat bij levering van OG, waarbij de verkoper prijsvermindering kon vragen bij een significant verschil, worden in het nieuwe Boek 7 afgeschaft omdat ze in de praktijk vrijwel steeds contractueel werden uitgesloten.
### 3.2 Vrijwaring voor uitwinning
#### 3.2.1 Begrip van uitwinning
Uitwinning is een stoornis die aan de koper het eigendomsrecht, bezit, gebruik of genot van het goed geheel of gedeeltelijk ontneemt. De verkoper is gehouden tot vrijwaring tegen deze stoornissen.
#### 3.2.2 Vrijwaring voor eigen daad
De verkoper staat in voor zowel feitelijke als rechtsstoornissen die hij zelf veroorzaakt. Een feitelijke stoornis kan bijvoorbeeld het starten van een concurrerende zaak zijn. Een rechtsstoornis betreft een vordering die de verkoper zelf instelt, zoals het inroepen van een erfdienstbaarheid die niet werd vermeld. De stoornis moet actueel zijn; een potentiële stoornis volstaat niet. De koper mag niet zelf medeplichtig zijn aan de stoornis.
* **Sanctie bij feitelijke stoornis:** Herstel in natura, schadevergoeding of ontbinding.
* **Sanctie bij rechtsstoornis:** Vrijwaringsexceptie, schadevergoeding of ontbinding.
* **Bevrijdingsbeding:** Een bevrijdingsbeding is niet toegestaan voor de eigen daden van de verkoper die dateren van vóór de verkoop, tenzij dit duidelijk en expliciet in het contract is opgenomen.
#### 3.2.3 Vrijwaring voor daden van derden
De verkoper is enkel gehouden tot vrijwaring voor rechtsstoornissen veroorzaakt door derden. Deze stoornis moet actueel en voorafgaand aan de verkoop zijn. De vrijwaring geldt van rechtswege en strekt tot bescherming tegen verlies van bezit, zakelijke rechten, herstelvorderingen inzake stedenbouw of woningkwaliteit, en het niet-bestaan van vermelde voordelen of het niet-vermelden van bestaande lasten zoals niet-zichtbare erfdienstbaarheden.
* **Keuze koper:** Ontbinding van het contract of schadevergoeding.
* **Uitzonderingen:** Natuurlijke, wettelijke of zichtbare erfdienstbaarheden, of wanneer de stoornis bekend was aan de koper en vermeld in het contract.
* **Verkoper te goeder trouw:** De verkoper is vrijwaring verschuldigd, ongeacht zijn goede of kwade trouw. Er bestaat geen verbod op bevrijdingsbedingen, maar de verkoper is wel gehouden tot teruggave van het overeenstemmende deel van de koopprijs om ongerechtvaardigde verrijking te vermijden.
### 3.3 Vrijwaring voor verborgen gebreken
#### 3.3.1 Begrip verborgen gebrek
Een verborgen gebrek is een gebrek dat:
1. Niet ontdekt kan worden bij levering, maar pas na gebruik, proefnemingen of werken die essentieel zijn voor het goed.
2. Rekening houdend met de hoedanigheid van de partijen, de aard van het goed en de leveringsomstandigheden, niet zichtbaar was bij levering.
Het gebrek moet al aanwezig zijn geweest in kiem op het moment van de wilsovereenstemming. Gebreken die zichtbaar zijn bij levering, zoals een overlopende dakgoot, vallen hier niet onder. Ook als de verkoper een gebrek heeft gemeld, is het geen verborgen gebrek.
#### 3.3.2 Intrinsiek of functioneel gebrek
Oorspronkelijk ging het enkel om intrinsieke gebreken (structurele problemen in het goed zelf). Dit is uitgebreid naar functionele gebreken, waarbij het goed ongeschikt wordt voor een specifiek gebruik door de koper, op voorwaarde dat de koper dit specifieke gebruik aan de verkoper heeft meegedeeld en de verkoper dit heeft aanvaard.
#### 3.3.3 Verborgen non-conformiteit
Dit betreft de situatie waarbij het geleverde goed niet beantwoordt aan wat verkocht is. Dit valt op de grens tussen een leveringsprobleem en een verborgen gebrek.
#### 3.3.4 Criteria voor gebrek
* **Normaal gebruik:** Het goed kan niet gebruikt worden voor zijn normale bestemming. Het goed hoeft niet onherstelbaar te zijn; ook herstelbare gebreken die aanzienlijke tijd in beslag nemen, kunnen als verborgen gebrek worden beschouwd.
* **Bestaan op ogenblik van koop:** Het gebrek moet al aanwezig zijn geweest op het moment van de wilsovereenstemming.
* **Bewijslast:** De bewijslast ligt bij de koper, die alle bewijsmiddelen kan aanwenden, inclusief negatief of inductief bewijs.
#### 3.3.5 Uitzonderingen op de vrijwaring
* **Wettelijke uitzondering:** Koop op rechterlijk gezag (gedwongen openbare verkoop) biedt geen vrijwaring.
* **Contractuele afwijkingen:** Beperking tot bepaalde gebreken, vastlegging van een meldingstermijn, of de koper had reeds kennis van het gebrek.
* **Nietig beding van niet-vrijwaring:** Een beding waarin een professionele verkoper zich vrijstelt van aansprakelijkheid voor verborgen gebreken is onrechtmatig en dus nietig.
#### 3.3.6 Uitoefening van het vrijwaringsrecht
De koper heeft de keuze tussen:
1. **Teruggave zaak en prijs:** Gelijk aan ontbinding.
2. **Behoud van de zaak met prijsvermindering:** De prijsvermindering wordt bepaald op basis van de minderwaarde van het goed omwille van het gebrek.
De koper kan zijn keuze niet wijzigen na een definitief vonnis. Doorverkoop of hypotheekstelling kan leiden tot het verlies van het recht op ontbinding en enkel prijsvermindering toelaten.
#### 3.3.7 Termijn voor het instellen van de vordering
De vordering moet binnen een "korte termijn" worden ingesteld, die de rechter beoordeelt. De aanvang van deze termijn is bij de levering, of vanaf de ontdekking van het gebrek indien dit niet onmiddellijk zichtbaar was. De termijn kan worden verlengd door expertise of onderhandelingen.
#### 3.3.8 Vergoedingen
* **Verkoper te goeder trouw:** Teruggave prijs en contractkosten.
* **Verkoper te kwader trouw:** Teruggave prijs en alle schade. Gespecialiseerde verkopers worden gelijkgesteld met verkopers te kwader trouw, tenzij ze onoverwinnelijke onwetendheid kunnen bewijzen.
### 3.4 Vergelijking tussen verschillende vorderingen van de koper
* **Vrijwaring voor uitwinning vs. vrijwaring voor verborgen gebreken:** Beide strekken tot deugdelijk bezit. De vrijwaring voor uitwinning geldt ook bij koop op gerechtelijk gezag, wat niet het geval is voor verborgen gebreken. Kennis van een uitwinningsgrond heft de vrijwaring niet af, kennis van een verborgen gebrek wel.
* **Vrijwaring voor verborgen gebreken vs. nietigheid door dwaling of bedrog:** Dwaling en bedrog leiden tot nietigheid met een langere verjaringstermijn, terwijl verborgen gebreken prijsvermindering of ontbinding met een korte termijn tot gevolg hebben.
* **Vrijwaring voor verborgen gebreken vs. leveringsplicht:** In het consumentenrecht en internationale koop wordt dit onderscheid vervaagd onder de noemer "gebrek aan conformiteit".
Dit overzicht van de verbintenissen van de verkoper vormt de basis voor de correcte afhandeling van een koopovereenkomst.
---
# Consumentenkoop
Dit deel behandelt de specifieke regels die van toepassing zijn op koopovereenkomsten tussen een verkoper en een consument, met een focus op de Europese richtlijnen en de bescherming van de consument.
### 4.1 Toepassingsgebied van de consumentenkoop
De wetgeving inzake consumentenkoop is gebaseerd op Europese richtlijnen, met name Richtlijn 1999/44/EG en de recentere Richtlijn 2019/771, die in België zijn omgezet in de wet van 1 september 2004, gewijzigd op 20 maart 2022 en 21 februari 2024. Deze regels zijn van dwingend recht en bieden specifieke bescherming aan consumenten.
#### 4.1.1 Essentiële begrippen
Om het toepassingsgebied van de consumentenkoop te bepalen, zijn de volgende definities cruciaal:
* **Consument:** Elke natuurlijke persoon die handelt voor doeleinden buiten zijn handels-, bedrijfs-, ambachts- of beroepsactiviteit. Rechtspersonen zijn uitgesloten. Bij gemengd gebruik wordt de hoofdbestemming van de aankoop nagegaan; indien dit privégebruik is, geldt de consumentenkoop.
* **Verkoper:** Elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die consumptiegoederen verkoopt in het kader van zijn handels-, bedrijfs-, ambachts- of beroepsactiviteit. Een duurzame economische activiteit is vereist; occasionele verkopers vallen hier niet onder.
* **Producent:** De fabrikant, invoerder naar de Unie of elke persoon die zich als producent voordoet.
* **Consumptiegoederen:**
* Roerende lichamelijke zaken (inclusief water, gas en elektriciteit wanneer ze gereed zijn voor verkoop in een beperkt volume).
* Goederen met digitale elementen, waarbij digitale inhoud of diensten essentieel zijn voor de functionaliteit van het goed.
* Elk levend meercellig organisme dat niet bestemd is voor menselijke consumptie of dierenvoer, specifiek dieren aangekocht als gezelschapsdier.
Onroerende goederen en bouwmaterialen die door een aannemer worden aangekocht, vallen buiten dit toepassingsgebied.
* **Commerciële garantie:** Elke verbintenis van een verkoper of producent om bovenop de wettelijke garantie de betaalde prijs terug te betalen, goederen te vervangen, herstellen of onderhouden indien ze niet aan de beschrijving voldoen.
* **Duurzaamheid:** De geschiktheid van het consumptiegoed om zijn functies en prestaties bij normaal gebruik te behouden.
* **Kosteloos:** Vrij van de noodzakelijke kosten voor het conform maken van het goed.
#### 4.1.2 Aannemingsovereenkomsten en gemengde overeenkomsten
Overeenkomsten tot levering van te produceren consumptiegoederen worden ook als consumentenkoop beschouwd. Bij gemengde overeenkomsten, die zowel een dienstverlening als de verkoop van goederen omvatten, wordt de kwalificatie bepaald door het financiële belang van de verkoopcomponent ten opzichte van de dienstverlening. Indien de dienstverlening bijkomstig is, geldt de consumentenkoop.
#### 4.1.3 Uitgesloten overeenkomsten
De regels van consumentenkoop zijn niet van toepassing op:
* Overeenkomsten voor de levering van digitale inhoud of digitale diensten, tenzij deze digitaal elementen bevatten die essentieel zijn voor de functionaliteit van een fysiek goed dat samen met die inhoud wordt geleverd.
* Materiële gegevensdragers die uitsluitend als drager van digitale inhoud dienen.
* Goederen die executoriaal of anderszins gerechtelijk worden verkocht.
* [Oudere regel] Verkoop van levende dieren.
#### 4.1.4 Wetboek Economisch Recht
Naast de specifieke consumentenkoopregels in het Burgerlijk Wetboek (art. 1649bis-1649nonies), zijn Boek VI WER (onrechtmatige bedingen) en Boek XV WER (administratieve en strafrechtelijke handhaving) ook van toepassing.
### 4.2 Vrijwaring voor gebrek aan conformiteit
De verkoper is aansprakelijk voor elk gebrek aan conformiteit dat bestaat op het moment van de levering en zich manifesteert binnen een termijn van twee jaar vanaf de levering. Bij dieren geldt een termijn van één jaar, tenzij de verkoper de wettelijke vereisten niet heeft gerespecteerd. Voor tweedehandsgoederen kan een kortere termijn overeengekomen worden, mits niet korter dan één jaar en mits de consument hierover correct is geïnformeerd.
#### 4.2.1 Conformiteitseisen
Een consumptiegoed is conform indien het voldoet aan de subjectieve en objectieve conformiteitsvereisten:
* **Subjectieve vereisten (overeengekomen in de koopovereenkomst):**
* Beschrijving, type, hoeveelheid, kwaliteit, functionaliteit, compatibiliteit, interoperabiliteit en andere kenmerken die overeenkomen met de overeenkomst.
* Geschiktheid voor elk bijzonder door de consument gewenst gebruik dat door de verkoper is aanvaard.
* Levering met alle toebehoren en instructies.
* Voorziening van updates zoals overeengekomen.
* **Objectieve vereisten (gelden voor alle goederen van dezelfde aard):**
* Geschiktheid voor de gebruikelijke doeleinden, rekening houdend met bestaand recht, technische normen en gedragscodes.
* Kwaliteit en beschrijving conform een monster of model, dat aan de consument ter beschikking is gesteld.
* Levering met redelijkerwijs te verwachten toebehoren, verpakking en instructies.
* Hoeveelheid, kwaliteit en andere kenmerken (duurzaamheid, functionaliteit, beveiliging) die normaal zijn voor dat type goed, rekening houdend met publieke mededelingen (reclame, etikettering).
#### 4.2.2 Beperkingen op publiekelijk afgelegde mededelingen
De verkoper is niet gebonden door publieke mededelingen indien hij kan aantonen dat:
1. De mededeling hem niet bekend was en redelijkerwijs niet bekend kon zijn.
2. De mededeling op het moment van de overeenkomst was rechtgezet.
3. De beslissing tot aankoop door de consument niet beïnvloed kon zijn door de mededeling.
#### 4.2.3 Gevallen waarin de verkoper niet aansprakelijk is
De verkoper is niet aansprakelijk indien:
* De consument het gebrek kende of redelijkerwijs op de hoogte moest zijn.
* Het gebrek voortvloeit uit materiaal dat de consument zelf heeft geleverd.
* De consument uitdrukkelijk en afzonderlijk heeft aanvaard dat een specifiek kenmerk afweek van de objectieve conformiteitsvereisten.
#### 4.2.4 Vermoeden bij manifestatie binnen twee jaar
Indien een gebrek zich manifesteert binnen twee jaar na levering (één jaar bij dieren), wordt vermoed dat het gebrek al aanwezig was op het moment van levering. Dit is een weerlegbaar vermoeden ten gunste van de consument.
#### 4.2.5 Commerciële garantie
De commerciële garantie is een aanvullende garantie die bindend is onder de voorwaarden van het garantiebewijs en de reclame. Het garantiebewijs moet op een duurzame drager worden opgesteld, in een duidelijke taal, en de rechten van de consument op kosteloze remedies van de verkoper mag niet aantasten.
### 4.3 Installatie consumptiegoederen
Elk gebrek ten gevolge van een verkeerde installatie van het consumptiegoed, uitgevoerd door de verkoper, zijn personeel of een aangewezen derde, wordt gelijkgesteld met een conformiteitsgebrek. Fouten in de handleiding die tot een verkeerde installatie door de consument leiden, vallen eveneens onder dit regime.
### 4.4 Uitoefening vrijwaring
#### 4.4.1 Principe en remedies
De consument richt zich in eerste instantie tot de eindverkoper. De verkoper is aansprakelijk voor gebreken die zich manifesteren binnen de garantieperiode. De consument heeft recht op:
1. **Primaire remedies:**
* **Kosteloze herstelling of vervanging:** Moet binnen een redelijke termijn en zonder ernstige overlast gebeuren. De kosten van verwijdering en installatie zijn ten laste van de verkoper. De verkoper kan geen vergoeding eisen voor normaal gebruik van het niet-conforme goed. Bij dieren geldt een plafonnering van de kosten.
* **Prijsvermindering of ontbinding:** Deze remedies kunnen worden gevorderd indien herstelling of vervanging onmogelijk, onevenredig is, of indien de verkoper heeft geweigerd, of indien het gebrek ernstig is. Bij dieren leidt de vervanging tot automatische ontbinding en een nieuwe consumentenkoop. Ontbinding is niet mogelijk bij een gebrek van geringe betekenis.
2. **Secundaire remedy:**
* **Aanvullende schadevergoeding:** Kan bovenop de primaire remedies worden gevorderd voor alle schade die niet hersteld is.
#### 4.4.2 Hiërarchie en doorbreking
De remedies kennen een hiërarchie: de consument moet eerst de primaire remedies kiezen, tenzij deze onmogelijk of onevenredig zijn. De verkoper kan de keuze van de consument doorbreken indien deze 'buiten verhouding' staat tot de andere remedie.
#### 4.4.3 Termijnen
* **Garantietermijn:** 2 jaar vanaf levering (1 jaar voor dieren), met mogelijke opschorting tijdens herstelling of onderhandelingen.
* **Meldingstermijn:** Binnen twee maanden vanaf de ontdekking van het gebrek (onverwijld voor dieren).
* **Verjaring rechtsvordering:** 1 jaar vanaf de vaststelling van het gebrek.
#### 4.4.4 Herleven algemeen kooprecht
Na afloop van de garantietermijn geldt het algemeen kooprecht.
### 4.5 Dwingend recht
De regels van consumentenkoop zijn van dwingend recht en afwijkende bedingen zijn relatief nietig. Rechters passen deze regels ambtshalve toe (effectiviteitsbeginsel).
### 4.6 Vergelijking met algemeen kooprecht
De consumentenkoopregels (art. 1649bis-1649nonies BW) vormen een *lex specialis* die voorrang heeft op het algemeen kooprecht. Het monistische systeem van de consumentenkoop bundelt de leveringsplicht en vrijwaring voor verborgen gebreken onder één plicht tot conformiteit.
### 4.7 Internationale koop van roerende goederen (Weens Koopverdrag)
#### 4.7.1 Toepassingsgebied
Het Weens Koopverdrag (CISG) regelt internationale koopovereenkomsten van roerende goederen tussen partijen gevestigd in verschillende verdragsstaten. Het is niet van toepassing op verkopen aan consumenten voor persoonlijk gebruik. Het verdrag is aanvullend recht en kan worden uitgesloten of selectief toegepast (opt-out/cherrypicking).
#### 4.7.2 Kernbepalingen
* **Totstandkoming:** Consensueel, gebaseerd op aanbod en aanvaarding.
* **Leveringsplicht:** Regels voor plaats en tijdstip.
* **Conformiteit:** Het goed moet voldoen aan hoeveelheid, kwaliteit en beschrijving in het contract. Er is een monistische benadering van conformiteit.
* **Keuring- en klachtplicht:** De koper moet het goed onderzoeken en de non-conformiteit melden binnen een redelijke termijn na ontdekking, anders vervalt zijn recht hierop. Uitzondering indien de verkoper te kwader trouw was.
* **Garantietermijn:** Twee jaar vanaf inbezitstelling, verlengbaar of inkortbaar bij contract.
* **Verjaring:** Niet geregeld in het verdrag zelf, maar door nationale wetgeving.
* **Hardship/overmacht:** Regels voor onvoorziene omstandigheden.
* **Remedies bij niet-nakoming:** Hiërarchie van nakoming, herstel, ontbinding (bij wezenlijke tekortkoming), prijsvermindering, schadevergoeding en opschorting van verbintenissen.
#### 4.7.3 Verhouding tot consumentenkoop
Het Weens Koopverdrag sluit B2C- en C2C-transacties uit, waardoor de consumentenkoopregels hier van toepassing blijven.
---
# Internationale koop van roerende goederen (Weens Koopverdrag)
Dit deel van de studiehandleiding behandelt de toepassing van het Weens Koopverdrag (CISG) op internationale koopovereenkomsten van roerende goederen.
## 5. Internationale koop van roerende goederen
### 5.1 Het Weens Koopverdrag van 11 april 1980
Het Weens Koopverdrag, voluit de United Nations Convention on Contracts for the International Sale of Goods (CISG), is een internationaal verdrag dat tot stand kwam binnen de Verenigde Naties en in België van kracht werd op 1 november 1997. Het regelt internationale koop-verkoopovereenkomsten met een transnationaal karakter, wat inhoudt dat de partijen gevestigd zijn in verschillende verdragsstaten. Het verdrag wordt automatisch toegepast op internationale koopovereenkomsten van roerende goederen tussen partijen uit verdragsstaten, tenzij partijen uitdrukkelijk de toepassing ervan uitsluiten (opt-out) of selectief bepaalde bepalingen kiezen (cherrypicking). De CISG is van aanvullend recht.
#### 5.1.1 Toepassingsgebied
Het verdrag is van toepassing op de koop van lichamelijke, roerende goederen. Het maakt geen onderscheid naar gelang de hoedanigheid van de partijen (onderneming of consument).
**Uitzonderingen:**
* Koop van roerende goederen voor persoonlijk gebruik, of voor gebruik in het gezin of de huishouding (dit sluit business-to-consumer (B2C) en consumer-to-consumer (C2C) verhoudingen uit).
* Goederen die executoriaal of anderszins gerechtelijk worden verkocht.
#### 5.1.2 Totstandkoming van de overeenkomst
De totstandkoming van de koopovereenkomst onder de CISG is **consensueel**. De koop komt tot stand door de wilsovereenstemming van partijen over het aanbod en de aanvaarding. Deze kunnen uitdrukkelijk, stilzwijgend (door handelingen) of voortvloeien uit gewoonte.
#### 5.1.3 Verbintenissen van de verkoper
De verkoper heeft onder andere de volgende verbintenissen:
* **Leveringsplicht:** Deze omvat de plaats van levering (volgens specifieke regels in art. 31 CISG), het tijdstip van levering (art. 33 CISG) en de aansprakelijkheid voor niet-conformiteit (art. 35 CISG).
* **Niet-conformiteit:** Het geleverde goed moet voldoen aan de overeengekomen hoeveelheid, kwaliteit en de omschrijving in het contract. Er is sprake van een monistische benadering van conformiteit, waarbij leveringsplicht en vrijwaringsplicht voor gebreken samensmelten tot één plicht tot levering van een conform goed.
**Keuringsplicht van de koper:** De koper moet het geleverde goed onderzoeken binnen een zo kort mogelijke termijn na levering, rekening houdend met de omstandigheden (art. 38 CISG). Bij nalatigheid vervalt het recht om zich op non-conformiteit te beroepen.
**Klachtplicht van de koper:** De koper moet de verkoper binnen een redelijke termijn na ontdekking van de non-conformiteit verwittigen (art. 39 CISG). Bij nalatigheid vervalt het recht op vordering, tenzij de verkoper te kwader trouw was (kennis had van het gebrek of had moeten kennen). Het vermoeden van kennis geldt niet onder de CISG.
**Waarborgtermijn:** De waarborgtermijn bedraagt twee jaar vanaf de inbezitstelling door de koper (art. 39 CISG). Deze termijn kan contractueel worden verlengd of ingekort, aangezien het aanvullend recht betreft.
#### 5.1.4 Risico-overdracht
De regels voor risico-overdracht bij de CISG zijn specifiek, met name bij verzendingskoop of wanneer de koper het goed ophaalt.
#### 5.1.5 Remedies bij niet-nakoming
Bij niet-nakoming van de leveringsplicht gelden de volgende remedies in hiërarchie:
1. Nakoming
2. Herstel
3. Ontbinding (enkel bij een wezenlijke tekortkoming)
4. Prijsvermindering
5. Schadevergoeding
De CISG voorziet ook in de mogelijkheid tot opschorting van verbintenissen (enac) bij vrees voor toekomstige niet-nakoming (art. 71 CISG), een principe dat ook in het Belgisch recht (art. 5.98 BW en art. 5.239 BW) is opgenomen.
#### 5.1.6 Hardship en overmacht
Het verdrag regelt ook situaties van hardship/imprévision (art. 79 CISG), waarbij partijen verplicht zijn te heronderhandelen bij fundamentele wijzigingen van omstandigheden. Overmacht is eveneens geregeld.
#### 5.1.7 Uitzonderingen op de toepassing van de CISG
Het verdrag is niet van toepassing op de koop van roerende goederen die zijn gekocht voor persoonlijk gebruik of voor gebruik in gezin of huishouding. Ook koop van onroerende goederen, digitale inhoud en digitale diensten (tenzij verwerkt in of verbonden met consumptiegoederen), materiële dragers die enkel als drager van digitale inhoud dienen, en goederen die executoriaal of gerechtelijk worden verkocht, vallen buiten de toepassing van de CISG.
#### 5.1.8 Verjaring
De CISG bevat zelf geen specifieke bepalingen over verjaring, aangezien de lidstaten hierover geen compromis konden bereiken. In België is het Verjaringsverdrag van toepassing, met een verjaringstermijn van vier jaar, met een maximum van tien jaar.
> **Tip:** De CISG is een belangrijk instrument voor internationale handel en is automatisch van toepassing wanneer beide partijen gevestigd zijn in een verdragsstaat, tenzij expliciet anders overeengekomen. De specifieke regels over conformiteit, keurings- en klachtplicht zijn cruciaal om te onthouden.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Koop | Een wederkerig contract waarbij de ene partij (de verkoper) zich verbindt de eigendom van een goed aan de andere partij (de koper) over te dragen tegen een prijs in geld. |
| Verkoper | De partij in een koopovereenkomst die zich verbindt om de eigendom van een goed over te dragen. |
| Koper | De partij in een koopovereenkomst die zich verbindt om een prijs in geld te betalen in ruil voor de eigendom van een goed. |
| Eigendomsoverdracht | Het moment waarop de juridische eigendom van een goed van de verkoper overgaat op de koper. Dit ontstaat in principe bij wilsovereenstemming over zaak en prijs. |
| Prijs in geld | De tegenprestatie voor de eigendomsoverdracht van het goed, die uitgedrukt moet zijn in een geldbedrag. |
| Wilsovereenstemming | De wederzijdse instemming van de partijen met de essentiële en substantiële elementen van de overeenkomst, wat leidt tot het tot stand komen van de koopovereenkomst. |
| Essentiële bestanddelen | De elementen die door de wet als cruciaal worden beschouwd voor het bestaan van een bepaald contract, zoals het goed en de prijs bij een koopovereenkomst. |
| Substantiële bestanddelen | De elementen die door de partijen zelf als doorslaggevend worden beschouwd voor het sluiten van de overeenkomst, zelfs indien deze niet door de wet als essentieel worden aangemerkt. |
| Risico-overgang | Het moment waarop het risico van tenietgaan van het goed door een vreemde oorzaak of overmacht overgaat van de verkoper op de koper. Dit valt in principe samen met de eigendomsoverdracht. |
| Eigendomsvoorbehoud | Een beding waarbij de verkoper de eigendom van het verkochte goed behoudt totdat de volledige koopprijs is betaald. |
| Fraus omnia corrumpit | Een Latijnse uitdrukking die betekent "bedrog bederft alles". Dit principe impliceert dat bedrog elke handeling ongeldig kan maken. |
| Dwaling | De onvrijwillige verkeerde voorstelling van een partij bij het sluiten van een overeenkomst met betrekking tot een doorslaggevend element, die verschoonbaar moet zijn om als nietigheidsgrond te gelden. |
| Bedrog | Kunstgrepen, leugens of omstandig stilzwijgen die een partij ertoe bewegen een overeenkomst aan te gaan, waarbij de verschoonbaarheid geen rol speelt. |
| Benadeling | Een onevenwicht tussen de prestaties van de partijen dat, in specifieke gevallen zoals de verkoop van onroerende goederen voor minder dan de helft van de waarde, kan leiden tot nietigheid van de overeenkomst. |
| Bekwaamheid | De juridische geschiktheid van een persoon om rechtshandelingen te verrichten, zoals het sluiten van een koopovereenkomst. Onbekwaamheid is de uitzondering op de regel. |
| Voorwerp | De prestatie die het onderwerp vormt van de verbintenis. Dit moet bestaan, in de handel zijn en bepaald of bepaalbaar zijn. |
| Consumptiegoederen | Roerende lichamelijke zaken, goederen met digitale elementen of levende dieren die door een consument worden gekocht voor privédoeleinden. |
| Consument | Elke natuurlijke persoon die handelt voor doeleinden buiten zijn handels-, bedrijfs-, ambachts- of beroepsactiviteit. |
| Verkoper (in consumentenkoop) | Iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon die consumptiegoederen verkoopt in het kader van zijn economische activiteit. |
| Conformiteit | De overeenstemming van het geleverde goed met de beschrijving, kwaliteit, functionaliteit en andere kenmerken zoals overeengekomen in de koopovereenkomst of zoals redelijkerwijs te verwachten is. |
| Vrijwaring voor uitwinning | De verplichting van de verkoper om de koper te beschermen tegen juridische stoornissen die zijn eigendomsrecht of bezit van het goed aantasten. |
| Vrijwaring voor verborgen gebreken | De verplichting van de verkoper om de koper te beschermen tegen gebreken in het verkochte goed die niet zichtbaar waren bij de levering en die het goed ongeschikt maken voor het beoogde gebruik of de waarde ervan verminderen. |
| Levering | De overdracht van de verkochte zaak in de macht en het bezit van de koper, inclusief alle toebehoren en opbrengsten sinds de verkoop. |
| CISG (Weens Koopverdrag) | Een internationaal verdrag dat de regels bepaalt voor de internationale koop van roerende goederen tussen partijen uit aangesloten staten, tenzij de toepassing ervan is uitgesloten. |
| Monistische benadering (conformiteit) | Een benadering waarbij de leveringsplicht en de vrijwaringsplicht voor gebreken worden samengevoegd tot één enkele plicht om een conform goed te leveren. |
| Remedies | De rechtsmiddelen die de koper ter beschikking staan bij een gebrek aan conformiteit of een andere tekortkoming van de verkoper, zoals herstel, vervanging, prijsvermindering of ontbinding. |
| Dwingend recht | Rechtsregels waarvan partijen niet mogen afwijken, meestal ter bescherming van een zwakkere partij, zoals de consument. |
| Effectiviteitsbeginsel | Een principe dat de rechter verplicht om de toepassing van bepaalde rechtsregels, met name die ter bescherming van consumenten, ambtshalve toe te passen, zelfs als de partij er niet expliciet om vraagt. |
Cover
2025-2026 Initiation au droit S10 et 11 Contrats - Exécution Sanctions.pdf
Summary
# La formation et la validité des contrats
Ce sujet examine les éléments essentiels requis pour qu'un contrat soit valablement formé, notamment le consentement, la capacité, ainsi qu'un contenu licite et certain, et aborde également les conséquences de la nullité [3](#page=3).
### 1.1 Les conditions de validité du contrat
La validité d'un contrat repose sur plusieurs piliers fondamentaux: le consentement, la capacité des parties, et un contenu licite et certain [3](#page=3).
#### 1.1.1 Le consentement
Le consentement est la rencontre d'une offre et d'une acceptation. Pour être valable, il doit être libre et éclairé, c'est-à-dire exempt de vices tels que l'erreur, le dol ou la violence. Ces vices peuvent entraîner la nullité du contrat s'ils ont déterminé le consentement [3](#page=3).
#### 1.1.2 La capacité
La capacité juridique est l'aptitude à acquérir des droits et à les exercer. Pour conclure un contrat, les parties doivent avoir la capacité requise, c'est-à-dire être majeures et ne pas être sous une mesure de protection juridique qui les priverait de cette capacité [3](#page=3).
#### 1.1.3 Un contenu licite et certain
Le contrat doit avoir un objet et une cause licites. Cela signifie que le contenu du contrat ne doit pas être contraire à l'ordre public et aux bonnes mœurs. De plus, les prestations promises doivent être déterminées ou déterminables, c'est-à-dire que leur objet doit être suffisamment précis pour être identifié [3](#page=3).
#### 1.1.4 La nullité du contrat
La nullité est la sanction de la violation des conditions de validité du contrat. Elle peut être absolue, lorsqu'elle sanctionne la violation d'une règle d'intérêt général, ou relative, lorsqu'elle protège un intérêt privé. Le contrat nul est réputé n'avoir jamais existé [3](#page=3).
### 1.2 Le contrat et les parties
Le contrat ne produit d'effets qu'entre les parties contractantes, conformément au principe de l'effet relatif du contrat. Cependant, les parties peuvent organiser l'existence même du contrat en insérant des clauses spécifiques [9](#page=9).
#### 1.2.1 Clauses suspensives et résolutoires
* **Clauses suspensives:** Elles retardent la formation du contrat jusqu'à la réalisation d'un événement futur et incertain. Si l'événement ne se réalise pas, le contrat ne sera jamais formé [9](#page=9).
* **Clauses résolutoires:** Elles prévoient l'anéantissement du contrat si un événement survient. Contrairement à la condition résolutoire légale, la clause résolutoire est une stipulation contractuelle qui met fin au contrat [9](#page=9).
#### 1.2.2 L'exécution de bonne foi
L'exécution de bonne foi impose un devoir de coopération entre les parties. Chaque cocontractant doit porter à la connaissance de l'autre les informations nécessaires au bon déroulement de l'opération contractuelle. Cette notion de bonne foi permet également de contrôler l'exercice des prérogatives unilatérales accordées aux parties, comme la rupture du contrat ou l'agrément d'un cessionnaire [10](#page=10).
#### 1.2.3 Les obligations complétives
L'article 1194 du code civil précise que le contrat oblige non seulement à ce qui y est exprimé, mais encore à toutes les conséquences que la loi, l'usage ou l'équité attribuent à l'obligation d'après sa nature. Cela inclut [11](#page=11):
* Les obligations de sécurité [11](#page=11).
* L'obligation de garantie, qui s'étend au-delà de la vente, par exemple en matière d'assistance bénévole [11](#page=11).
* L'obligation d'information et de conseil, particulièrement dans des domaines comme les prestations thérapeutiques [11](#page=11).
> **Tip:** Il est crucial de distinguer les obligations de moyens des obligations de résultat pour comprendre l'étendue de l'engagement de chaque partie et les difficultés potentielles en cas d'inexécution.
#### 1.2.4 Obligations de moyens et obligations de résultat
* **Obligation de moyen:** Le débiteur s'engage à mettre en œuvre tous les moyens possibles pour parvenir à un résultat, mais sans garantir l'atteinte de ce résultat. L'exemple classique est celui du guide de haute montagne qui doit tout faire pour assurer la sécurité de ses clients, mais ne peut garantir l'ascension [11](#page=11).
* **Obligation de résultat:** Le débiteur s'engage à atteindre un résultat précis. L'absence de réalisation du résultat constitue une faute, sans qu'il soit nécessaire de prouver la négligence du débiteur [11](#page=11).
> **Example:** Dans une obligation de résultat, la livraison d'un bien commandé est une obligation de résultat. Si le bien n'est pas livré, le vendeur est en faute, indépendamment de la cause de la non-livraison (sauf cas de force majeure).
---
# L'exécution du contrat et ses effets
L'exécution du contrat implique que chaque partie respecte ses engagements de bonne foi, tandis que ses effets se déploient principalement entre les parties, mais peuvent également concerner les tiers dans certaines conditions.
### 2.1 L'exécution du contrat par les parties
Une fois le contrat formé, il doit être exécuté par les parties conformément à leurs engagements. Ce principe découle de la force obligatoire du contrat, qui impose le respect des accords conclus [5](#page=5) [7](#page=7).
#### 2.1.1 La bonne foi dans l'exécution contractuelle
L'exécution du contrat doit impérativement se faire de bonne foi et dans un esprit de collaboration. Cette exigence implique que les parties doivent éviter les querelles inutiles et faire preuve de bonne volonté pour surmonter les difficultés. L'obligation de bonne foi se traduit par un devoir de coopération, où chaque partie doit informer l'autre des éléments nécessaires à la bonne réalisation de l'opération. Elle sert également à contrôler l'exercice unilatéral des prérogatives contractuelles, comme la rupture du contrat ou l'agrément d'un cessionnaire [10](#page=10) [5](#page=5).
#### 2.1.2 La modification et la révocation du contrat
Le principe de la force obligatoire interdit la modification unilatérale du contrat. Toute modification ou révocation requiert le consentement mutuel des parties, sauf dans les cas prévus par la loi. Cependant, une renégociation du contrat est toujours envisageable [7](#page=7).
* **Contrats à exécution successive:** Des clauses d'indexation peuvent être insérées pour ajuster le prix des prestations en fonction de certains indices. De plus, des clauses de révision peuvent obliger les parties à renégocier l'accord si des circonstances spécifiques surviennent, par exemple, si les prix de l'énergie dépassent un certain seuil [7](#page=7).
* **Révocation unilatérale:** En règle générale, la cessation anticipée du lien contractuel nécessite le consentement des deux parties. Toutefois, une exception existe en raison de la prohibition des engagements perpétuels [8](#page=8).
* Les contrats à durée indéterminée peuvent être résiliés par l'une des parties, même sans l'accord du cocontractant [8](#page=8).
* Cette résiliation ne doit cependant pas constituer un abus. Il convient de respecter un délai de préavis, ou à défaut, un délai raisonnable, et de ne pas rompre brutalement des relations établies [8](#page=8).
#### 2.1.3 Les clauses suspensives et résolutoires
Les parties peuvent soumettre l'existence du contrat à la réalisation ou à la non-réalisation d'événements extérieurs, ou à la volonté d'un contractant, ou encore à des conditions mixtes [9](#page=9).
* **Clauses suspensives:** Elles retardent la formation du contrat jusqu'à la survenance de la condition prévue [9](#page=9).
* **Clauses résolutoires:** Elles entraînent l'anéantissement du contrat si la condition stipulée se réalise [9](#page=9).
#### 2.1.4 L'enrichissement du contenu contractuel
Conformément à l'article 1194 du code civil, le contenu du contrat peut être enrichi par des obligations complémentaires issues de l'usage, de l'équité ou de la loi. Ces obligations peuvent inclure [11](#page=11):
* Les obligations de sécurité [11](#page=11).
* L'obligation de garantie, qui, bien que détaillée dans le cadre de la vente, s'étend à la matière d'assistance bénévole [11](#page=11).
* L'obligation d'information et de conseil, particulièrement pertinente dans les prestations thérapeutiques [11](#page=11).
#### 2.1.5 Obligations de moyens et de résultat
Une distinction essentielle existe entre les obligations de moyens et les obligations de résultat :
* **Obligation de moyen:** Le débiteur s'engage à mettre en œuvre tous les moyens nécessaires pour accomplir sa prestation. L'exemple typique est celui d'un guide de haute montagne [11](#page=11).
* **Obligation de résultat:** Le débiteur s'engage à atteindre un résultat précis [11](#page=11).
### 2.2 Les effets du contrat à l'égard des tiers
Le contrat produit principalement des effets entre les parties qui l'ont conclu. Cependant, les tiers, c'est-à-dire les personnes extérieures au contrat, sont également affectés par celui-ci, bien que de manière différente.
#### 2.2.1 L'effet relatif des contrats
L'article 1199 du code civil consacre l'effet relatif des contrats. Cela signifie que le contrat n'a pas d'effet direct sur les tiers en tant qu'acte juridique [13](#page=13).
* **Inopposabilité en tant qu'acte juridique:** On ne peut imposer à autrui les obligations découlant d'un accord auquel il n'est pas partie. Les tiers n'ont pas la faculté d'en demander l'exécution. Par exemple, des salariés ne peuvent pas demander le licenciement d'un autre salarié [13](#page=13).
* **Opposabilité en tant que fait juridique:** Néanmoins, les tiers doivent respecter la situation juridique créée par le contrat. Ils ne doivent ni provoquer ni se rendre complices de l'inexécution contractuelle [13](#page=13).
#### 2.2.2 L'invocation du manquement contractuel par les tiers
Si un manquement contractuel cause un préjudice à un tiers, celui-ci peut invoquer ce manquement pour engager la responsabilité extracontractuelle du cocontractant fautif [13](#page=13).
---
# Le rôle du juge dans le contrat
Le juge, traditionnellement considéré comme un arbitre extérieur à la volonté des parties contractantes, voit son rôle évoluer et s'étendre dans l'exécution et la modification des contrats, notamment suite à la réforme de 2016. Son intervention est nécessaire dès qu'un litige survient, mais son pouvoir d'intervention directe sur le contenu contractuel a été renforcé dans certains domaines spécifiques [15](#page=15).
### 3.1 La révision pour imprévision
L'imprévision se définit comme une situation où les parties n'ont pas anticipé un changement significatif de circonstances au moment de la conclusion du contrat, changement qui remet en cause son équilibre. Historiquement, le droit français refusait la révision pour imprévision, mais l'article 1195 du Code civil a introduit cette possibilité [16](#page=16).
#### 3.1.1 Déclenchement du mécanisme
Le mécanisme de la révision pour imprévision peut être déclenché par une partie si un changement de circonstances, imprévisible lors de la conclusion du contrat, rend son exécution excessivement onéreuse. Des exemples typiques incluent une hausse significative du prix des matières premières ou une dépréciation importante de la monnaie [16](#page=16).
#### 3.1.2 Procédure et intervention du juge
Le débiteur, confronté à une exécution devenue excessivement coûteuse, doit d'abord demander à l'autre partie une renégociation du contrat. Cette renégociation n'est pas une obligation pour la partie sollicitée [17](#page=17).
* Si la renégociation aboutit à un accord, le nouveau contrat adapté aux circonstances nouvelles doit être exécuté [17](#page=17).
* En cas d'échec de la renégociation ou de refus de celle-ci, les parties ont deux options [17](#page=17):
* Se mettre d'accord sur la résolution du contrat [17](#page=17).
* Demander conjointement au juge de réviser le contrat ou d'y mettre fin, selon les conditions et la date qu'il jugera appropriées [17](#page=17).
Le juge acquiert ainsi le pouvoir de modifier un contrat existant ou d'en prononcer la fin [17](#page=17).
> **Tip:** L'article 1195 du Code civil est fondamental pour comprendre l'évolution du rôle du juge face aux déséquilibres contractuels imprévus [16](#page=16).
### 3.2 Autres cas d'immixtion du juge
Outre la révision pour imprévision, le juge dispose d'autres pouvoirs d'intervention dans le contrat :
* **Pouvoir de moduler la clause pénale**: Les parties peuvent inclure une clause pénale qui fixe la somme due en cas d'inexécution d'une obligation. Cette clause vise à la fois une estimation forfaitaire des dommages et intérêts et à exercer une pression dissuasive sur les parties. Le juge peut moduler cette clause s'il estime le montant excessif [18](#page=18).
* **Prévention du surendettement**: Dans les cas de surendettement, le juge peut intervenir pour rééchelonner des dettes, réduire les taux d'intérêt, ou permettre l'imputation des intérêts sur le capital [18](#page=18).
### 3.3 L'interprétation du contrat
Le juge intervient également dans l'interprétation du contrat, mais seulement lorsque ses clauses manquent de clarté. Une interprétation forcée pourrait s'apparenter à une dénaturation de l'acte, ce qui est prohibé [19](#page=19).
#### 3.3.1 Recherche de la commune intention des parties
Lorsqu'il interprète un contrat, le juge doit rechercher la commune intention des parties telle qu'elle existait au moment de la formation du contrat [19](#page=19).
#### 3.3.2 Directives facultatives du Code civil
Le Code civil fournit des directives facultatives pour aider le juge à déterminer cette intention commune. Ces directives se trouvent aux articles 1189 à 1192 du Code civil. Par exemple, l'article 1191 stipule que si une clause est susceptible de recevoir deux interprétations, celle qui lui confère un effet doit prévaloir sur celle qui n'en produit aucun [19](#page=19).
> **Example:** Si une clause contractuelle peut être comprise comme accordant une prestation dans un cas A, et comme n'accordant rien dans un cas B, l'interprétation qui accorde la prestation sera préférée par le juge [19](#page=19).
---
# Les sanctions du manquement contractuel
Ce chapitre explore les différentes mesures et recours disponibles lorsqu'une partie à un contrat ne remplit pas ses obligations contractuelles.
### 4.1 Introduction aux sanctions du manquement contractuel
Lorsqu'un contrat n'est pas exécuté ou est exécuté de manière défectueuse, le cocontractant lésé peut subir un dommage qui doit être réparé. Cette réparation s'effectue notamment par l'octroi de dommages et intérêts, une opération nommée responsabilité contractuelle. Pour établir le cadre contractuel de cette responsabilité, plusieurs conditions doivent être remplies: le contrat doit être valable, définitivement formé, et le dommage doit découler de l'inexécution du contrat [21](#page=21).
### 4.2 Définition du manquement contractuel
Le manquement contractuel survient lorsqu'un débiteur manque à sa parole, se soustrait à ses obligations (inexécution), exécute son obligation mais en retard, ou n'exécute pas la prestation avec la qualité attendue (mauvaise exécution) [23](#page=23).
### 4.3 Les différents remèdes et sanctions
Face à un manquement contractuel, plusieurs sanctions peuvent être appliquées :
#### 4.3.1 L'exception d'inexécution
L'exception d'inexécution, régie par l'article 1219 du Code Civil, permet au créancier d'une obligation non exécutée de suspendre l'exécution de sa propre obligation. Il s'agit d'un moyen de pression sur le débiteur, fonctionnant sur le principe "Je te tiens, tu me tiens par la barbichette...". Cette mesure s'exerce aux risques et périls du créancier [24](#page=24).
> **Tip:** Les parties doivent agir de bonne foi, ce qui implique une certaine proportionnalité entre les obligations inexécutées. Par exemple, un locataire ne peut refuser de payer son loyer pour un manquement mineur du propriétaire, mais il le peut si l'absence de réparation rend l'appartement inhabitable [24](#page=24).
#### 4.3.2 L'exécution forcée
L'exécution forcée, encadrée par les articles 1221 et suivants du Code Civil, vise à contraindre judiciairement un débiteur à exécuter son obligation [25](#page=25).
> **Exception:** L'exécution forcée n'est pas possible si elle est impossible, ou si le coût pour le débiteur est manifestement disproportionné par rapport à l'intérêt du créancier. On ne peut, par exemple, forcer un peintre à peindre ou un professeur à enseigner [25](#page=25).
#### 4.3.3 La réduction du prix
Selon l'article 1233 du Code Civil, le créancier peut, après mise en demeure, accepter une exécution imparfaite du contrat et demander une réduction proportionnelle du prix [26](#page=26).
> **Exemple:** Une réduction du prix d'un séjour hôtelier peut être demandée si la chambre n'est pas de la catégorie prévue. Une remise pour une livraison tardive est également un cas de réduction de prix [26](#page=26).
#### 4.3.4 La résolution du contrat
La résolution, prévue par l'article 1224 du Code Civil, entraîne l'anéantissement rétroactif du contrat inexécuté par l'une des parties. Cela implique la restitution de ce qui aurait déjà été payé, le contrat disparaissant ainsi avec effet rétroactif. Il est important de ne pas confondre résolution et annulation [27](#page=27).
> **Important:** La résolution n'est prononcée que si l'inexécution est particulièrement grave. Trois voies mènent à la résolution [27](#page=27):
> * L'application d'une clause résolutoire, permettant de gagner du temps et d'éviter une procédure judiciaire [27](#page=27).
> * La résolution unilatérale par notification du créancier au débiteur [27](#page=27).
> * La résolution prononcée par une décision de justice [27](#page=27).
#### 4.3.5 L'octroi de dommages et intérêts
Lorsque les autres remèdes ne sont pas mis en œuvre ou ne suffisent pas à compenser intégralement le dommage subi par le créancier, des dommages et intérêts peuvent être accordés, conformément à l'article 1221 du Code Civil [28](#page=28).
* Certains dommages et intérêts réparent l'inexécution elle-même [28](#page=28).
* D'autres, dits moratoires, compensent le retard dans l'exécution, comme dans le cas d'un remboursement tardif d'échéances de prêt [28](#page=28).
> **Attention:** Il existe des règles spécifiques concernant le préjudice indemnisable, notamment en ce qui concerne sa prévisibilité et son caractère direct [28](#page=28).
---
# Les excuses à l'inexécution contractuelle
Ce chapitre aborde les situations qui peuvent exonérer un débiteur de son obligation contractuelle, notamment la force majeure et le comportement du créancier [29](#page=29).
### 5.1 La force majeure
La force majeure est un événement qui, en droit contractuel, exonère le débiteur de son obligation d'exécuter le contrat. Selon l'article 1218 du Code civil, il s'agit d'un événement [30](#page=30):
* qui échappe au contrôle du débiteur [30](#page=30).
* qui ne pouvait être raisonnablement prévu lors de la conclusion du contrat et [30](#page=30).
* dont les effets ne peuvent être évités par des mesures appropriées [30](#page=30).
Un événement réunissant ces trois caractéristiques (imprévisibilité, irrésistibilité et extériorité) libère le débiteur de sa responsabilité et l'exonère de payer des dommages et intérêts en cas d'inexécution [30](#page=30).
> **Exemple:** Un attentat, un tremblement de terre, un tsunami ou un ouragan sont des exemples d'événements pouvant constituer la force majeure [30](#page=30).
### 5.2 Le comportement du créancier
Le comportement du créancier peut également avoir un impact sur la responsabilité du débiteur en cas d'inexécution contractuelle [31](#page=31).
Spécifiquement, la faute du créancier peut entraîner une réduction, voire la suppression, des dommages et intérêts qu'il pourrait otherwise réclamer en cas d'inexécution [31](#page=31).
> **Exemple:** Un acheteur qui refuse de retirer le bien qu'il était censé acquérir, ou une personne qui refuse un paiement qui lui est correctement offert, sont des situations où le comportement du créancier pourrait être une cause d'exonération ou de réduction de responsabilité pour le débiteur [31](#page=31).
L'ampleur de cette réduction de dommages et intérêts est déterminée en fonction de la gravité de la faute commise par la partie victime (le créancier dans ce cas) [31](#page=31).
---
## Erreurs courantes à éviter
- Révisez tous les sujets en profondeur avant les examens
- Portez attention aux formules et définitions clés
- Pratiquez avec les exemples fournis dans chaque section
- Ne mémorisez pas sans comprendre les concepts sous-jacents
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Offre et acceptation | L'offre est une proposition ferme de conclure un contrat, tandis que l'acceptation est l'acquiescement pur et simple à cette offre, formant ainsi le consentement mutuel nécessaire à la conclusion du contrat. |
| Consentement | L'accord de volonté des parties sur les éléments essentiels du contrat. Il doit être libre, éclairé et exempt de vices tels que l'erreur, le dol ou la violence. |
| Capacité | L'aptitude juridique d'une personne à contracter. Pour être valide, un contrat nécessite que les parties aient la capacité légale de s'engager. |
| Contenu licite et certain | Le contenu d'un contrat doit être conforme à l'ordre public et aux bonnes mœurs. De plus, l'objet du contrat doit être déterminé ou déterminable. |
| Nullité du contrat | Sanction civile qui frappe un contrat affecté d'un vice grave lors de sa formation, le rendant censé n'avoir jamais existé. |
| Force obligatoire du contrat | Principe selon lequel les contrats légalement formés tiennent lieu de loi à ceux qui les ont faits ; ils doivent être exécutés de bonne foi. |
| Modification unilatérale | Changement d'un contrat par la volonté d'une seule des parties, ce qui est en principe interdit sans l'accord de l'autre partie. |
| Clauses suspensives | Dispositions contractuelles dont la réalisation retarde l'entrée en vigueur ou l'exécution du contrat jusqu'à la survenance d'un événement futur et incertain. |
| Clauses résolutoires | Clauses prévues au contrat qui entraînent son anéantissement automatique en cas de réalisation d'un événement spécifié, souvent lié à l'inexécution. |
| Obligation de sécurité | Devoir imposé à certains contractants, notamment dans les contrats de transport ou de spectacle, d'assurer la sécurité des personnes ou des biens confiés. |
| Obligation de garantie | Engagement de protéger l'autre partie contre les vices cachés ou l'éviction, comme c'est le cas dans le contrat de vente. |
| Obligation de moyen | Le débiteur s'engage à mettre en œuvre tous les moyens possibles pour atteindre un résultat, sans garantir la survenance de ce résultat. |
| Obligation de résultat | Le débiteur s'engage à atteindre un résultat précis ; son obligation est considérée comme inexécutée si le résultat promis n'est pas obtenu. |
| Effet relatif des contrats | Principe selon lequel un contrat ne produit d'effets qu'entre les parties contractantes ; il ne nuit ni ne profite aux tiers, sauf exceptions. |
| Inopposabilité du contrat | Le fait qu'un contrat, en tant qu'acte juridique, ne puisse pas être invoqué par ou contre les tiers. |
| Opposabilité du contrat en tant que fait juridique | La situation juridique créée par un contrat doit être respectée par les tiers, qui ne doivent pas en entraver l'exécution. |
| Révision pour imprévision | Faculté accordée au juge, depuis la réforme de 2016, de réviser un contrat dont l'exécution est devenue excessivement onéreuse pour une partie en raison d'un changement de circonstances imprévisible. |
| Clause pénale | Convention par laquelle une partie s'engage, en cas d'inexécution de son obligation, à payer une somme forfaitaire déterminée à l'avance. |
| Manquement contractuel | Exécution défectueuse, tardive ou absence totale d'exécution d'une obligation contractuelle par l'une des parties. |
| Exception d'inexécution | Moyen de défense qui permet à une partie de suspendre sa propre exécution tant que l'autre partie n'a pas exécuté son obligation. |
| Exécution forcée | Mesure par laquelle le juge contraint un débiteur récalcitrant à accomplir l'obligation qu'il a contractée. |
| Réduction du prix | Sanction permettant au créancier d'accepter une exécution imparfaite et de demander une diminution proportionnelle du prix convenu. |
| Résolution du contrat | Anéantissement rétroactif d'un contrat en raison de l'inexécution par l'une des parties, entraînant généralement des restitutions. |
| Dommages et intérêts | Somme d'argent allouée par le juge pour réparer le préjudice subi par le créancier du fait de l'inexécution contractuelle. |
| Force majeure | Événement imprévisible, irrésistible et extérieur au débiteur qui empêche l'exécution de son obligation, l'exonérant ainsi de sa responsabilité. |
| Comportement du créancier | La faute commise par le créancier dans l'exécution du contrat peut avoir pour effet de réduire ou de supprimer les dommages et intérêts qu'il pourrait réclamer. |
Cover
2025-2026 Initiation au droit S10 et 11 Contrats - Exécution Sanctions.pdf
Summary
# L'exécution des contrats et leur relation avec les parties
L'exécution d'un contrat implique que chaque partie réalise ce à quoi elle s'est engagée, dans le respect du principe de bonne foi et de coopération, tout en considérant la force obligatoire du contrat, ses modifications possibles et les clauses qui peuvent en affecter l'existence ou la durée [5](#page=5).
### 1.1 La force obligatoire du contrat
Le principe de la force obligatoire du contrat, énoncé à l'article 1193 du code civil, signifie que les contrats s'imposent aux parties comme s'ils étaient la loi entre elles. Ce principe interdit la modification unilatérale du contrat. Toute altération ou révocation doit résulter du consentement mutuel des parties, sauf si la loi autorise une autre cause [7](#page=7).
#### 1.1.1 Modification et renégociation
Bien que la modification unilatérale soit interdite, une renégociation est toujours possible entre les parties. Dans les contrats à exécution successive, des clauses d'indexation peuvent être prévues pour ajuster le prix des prestations en fonction de certains indices. De plus, des clauses de révision obligent les parties à renégocier leur accord si des circonstances spécifiques surviennent, comme par exemple si les prix de l'énergie dépassent un certain seuil [7](#page=7).
#### 1.1.2 Révocation et engagements perpétuels
La révocation unilatérale d'un contrat est également interdite, nécessitant le consentement des parties pour une cessation anticipée du lien contractuel. Cependant, cette règle connaît une exception fondée sur l'interdiction des engagements perpétuels, prévue par l'article 1210 du code civil. Ainsi, les contrats à durée indéterminée peuvent être résiliés par l'une des parties, même sans l'accord du cocontractant, conformément à l'article 1211. Il est toutefois impératif que cette résiliation ne constitue pas un abus. Cela implique le respect d'un délai de préavis convenu ou, à défaut, d'un délai raisonnable, et l'absence de rupture brutale de relations établies [8](#page=8).
### 1.2 Clauses suspensives et résolutoires
Les parties ont la faculté de subordonner l'existence ou la fin du contrat à la réalisation ou la non-réalisation d'événements extérieurs, ou à la volonté d'une partie, ou encore à des conditions mixtes [9](#page=9).
* **Clauses suspensives**: Elles retardent la formation du contrat jusqu'à ce qu'une condition spécifiée soit remplie [9](#page=9).
* **Clauses résolutoires**: Elles entraînent l'anéantissement du contrat si la condition prévue se réalise [9](#page=9).
> **Tip:** Comprendre la distinction entre clauses suspensives et résolutoires est crucial pour analyser les effets de certains événements sur la vie du contrat.
### 1.3 Le devoir de coopération et d'exécution de bonne foi
L'exécution de bonne foi, ou obligation de loyauté, est un principe fondamental qui encadre la relation contractuelle. Ce devoir impose aux parties une obligation de coopération: chacune doit informer l'autre des éléments nécessaires au bon déroulement de l'opération. La notion de bonne foi permet également de contrôler l'exercice des pouvoirs unilatéraux accordés aux parties, tels que la rupture du contrat ou l'agrément d'un cessionnaire [10](#page=10).
### 1.4 Les obligations complétives
L'article 1194 du code civil stipule que le contrat génère non seulement les obligations convenues, mais aussi celles qui en découlent de manière complétive, issues de l'usage, de l'équité ou de la loi. Ces obligations peuvent inclure [11](#page=11):
* Les obligations de sécurité [11](#page=11).
* L'obligation de garantie, étendue au-delà de la vente, notamment en matière d'assistance bénévole [11](#page=11).
* L'obligation d'information et de conseil, particulièrement pertinente dans les prestations thérapeutiques [11](#page=11).
> **Example:** Dans un contrat de transport aérien, outre l'obligation de transporter le passager, il existe une obligation de sécurité imposant au transporteur de garantir l'intégrité physique des passagers [11](#page=11).
#### 1.4.1 Obligations de moyens et de résultat
Il est essentiel de distinguer deux catégories d'obligations :
* **Obligation de moyen** : Le débiteur s'engage à mettre en œuvre tous les moyens raisonnables pour accomplir sa prestation, sans garantir un résultat précis.
> **Example:** Un guide de haute montagne a une obligation de moyen: il doit tout mettre en œuvre pour assurer la sécurité de ses clients, mais ne peut garantir l'ascension réussie [11](#page=11).
* **Obligation de résultat** : Le débiteur s'engage à atteindre un résultat déterminé. L'absence de ce résultat engage sa responsabilité, indépendamment des moyens déployés.
> **Example:** Un plombier chargé de réparer une fuite a une obligation de résultat: si la fuite persiste, il est responsable, peu importe la diligence dont il a fait preuve [11](#page=11).
---
# L'impact des contrats sur les tiers et le rôle du juge
Ce chapitre examine l'effet relatif des contrats, leur opposabilité en tant que fait juridique, et l'intervention du juge, notamment pour la révision pour imprévision.
### 2.1 L'effet relatif des contrats et les tiers
Le principe fondamental est que le contrat ne produit ses effets qu'entre les parties contractantes elles-mêmes [13](#page=13).
#### 2.1.1 L'inopposabilité du contrat en tant qu'acte juridique
Un contrat ne peut contraindre des personnes qui n'en sont pas signataires. Les tiers ne peuvent donc pas exiger l'exécution d'un contrat auquel ils ne sont pas parties. Par exemple, des salariés ne peuvent pas demander la résiliation du contrat de travail d'un autre salarié [13](#page=13).
#### 2.1.2 L'opposabilité du contrat en tant que fait juridique
Bien que les tiers ne soient pas liés par les obligations du contrat, ils doivent néanmoins respecter la situation juridique créée par celui-ci. Ils ne doivent pas agir de manière à provoquer ou à faciliter l'inexécution du contrat par l'une des parties. Si un manquement contractuel cause un préjudice à un tiers, ce dernier peut invoquer ce manquement dans le cadre d'une responsabilité extracontractuelle [13](#page=13).
### 2.2 Le rôle du juge dans le contrat
Principe: Le juge est, en principe, exclu de la formation et de l'exécution du contrat, car celui-ci est considéré comme la "chose des parties". Cependant, le juge intervient nécessairement dès qu'un litige survient entre les parties. Le système juridique français lie le juge aux stipulations contractuelles, qu'il ne peut modifier ou supprimer, sauf exceptions. La réforme de 2016 a élargi le rôle du juge, notamment par le biais du pouvoir de révision pour imprévision [15](#page=15).
#### 2.2.1 La révision pour imprévision
L'imprévision se manifeste dans une situation où les parties n'ont pas anticipé un changement de circonstances susceptible de déséquilibrer le contrat. Ceci peut concerner, par exemple, des fluctuations de prix ou de disponibilité de biens ou services. Le refus historique du droit français de réviser les contrats pour imprévision a été remis en cause par l'article 1195 du Code civil [16](#page=16).
Le mécanisme de l'imprévision peut être initié par une partie si un changement de circonstances, imprévisible lors de la conclusion du contrat, rend son exécution excessivement onéreuse. Des exemples incluent une augmentation significative du coût des matières premières ou une dévaluation monétaire [16](#page=16).
Le processus se déroule comme suit :
* Le débiteur, jugeant l'exécution de sa prestation excessivement coûteuse, propose une renégociation du contrat à l'autre partie [17](#page=17).
* La renégociation n'est pas une obligation pour la partie adverse [17](#page=17).
* Si la renégociation aboutit, l'accord révisé doit être exécuté [17](#page=17).
* En cas d'échec de la renégociation (ou de refus), les parties peuvent convenir soit de la résolution du contrat, soit de demander conjointement au juge de réviser le contrat ou d'y mettre fin, selon les modalités et la date qu'il déterminera [17](#page=17).
Ainsi, le juge peut être amené à modifier un contrat ou à y mettre fin [17](#page=17).
#### 2.2.2 Autres cas d'immixtion du juge dans le contrat
Le juge peut intervenir dans un contrat dans d'autres situations :
* **Pouvoir de moduler la clause pénale**: Une clause pénale fixe une somme due en cas d'inexécution contractuelle. Elle vise à la fois à estimer forfaitairement les dommages et intérêts et à exercer un effet dissuasif. Le juge a le pouvoir de modifier le montant de cette clause s'il l'estime excessive [18](#page=18).
* **Prévention du surendettement**: Dans les cas de surendettement, le juge peut intervenir pour réaménager les dettes, diminuer les taux d'intérêt, ou permettre l'imputation des intérêts sur le capital [18](#page=18).
#### 2.2.3 L'interprétation du contrat par le juge
Le juge peut interpréter les contrats, mais uniquement s'ils manquent de clarté, afin d'éviter une dénaturation de l'acte. L'objectif de l'interprétation est de rechercher la commune intention des parties au moment de la conclusion du contrat. Le Code civil propose des directives facultatives pour aider le juge dans cette démarche. Par exemple, une clause susceptible de deux sens sera interprétée dans celui qui lui confère un effet plutôt que celui qui n'en produit aucun [19](#page=19).
---
# Les sanctions en cas de manquement contractuel et les excuses à l'inexécution
Cette section explore les diverses sanctions applicables lorsqu'un contrat n'est pas exécuté ou est mal exécuté, ainsi que les situations qui peuvent excuser cette inexécution [21](#page=21).
### 3.1 Le manquement contractuel et ses conséquences
Le manquement contractuel survient lorsqu'un débiteur ne respecte pas sa parole, se soustrait à ses obligations, exécute son obligation en retard, ou exécute une prestation dont la qualité n'atteint pas le standard attendu. En cas de manquement contractuel, le cocontractant lésé peut subir un dommage qui doit être réparé, généralement par l'octroi de dommages et intérêts, une opération relevant de la responsabilité contractuelle. Plusieurs conditions doivent être remplies pour établir le cadre contractuel: le contrat doit être valable et définitivement formé, et le dommage doit provenir de l'inexécution du contrat [21](#page=21) [23](#page=23).
Les sanctions et remèdes possibles face à un manquement contractuel sont les suivants :
#### 3.1.1 L'exception d'inexécution
L'exception d'inexécution, prévue à l'article 1219 du Code civil, autorise le créancier d'une obligation non exécutée à suspendre l'exécution de sa propre obligation. C'est un moyen de pression sur le débiteur [24](#page=24).
> **Tip:** Cette sanction s'exerce aux risques et périls du créancier. Les parties doivent agir de bonne foi et respecter une certaine proportionnalité entre les obligations inexécutées [24](#page=24).
> **Example:** Un locataire ne peut refuser de payer le loyer pour un manquement mineur du propriétaire à effectuer une réparation. Cependant, si l'absence de réparation rend l'appartement inhabitable, le locataire pourrait invoquer l'exception d'inexécution [24](#page=24).
#### 3.1.2 L'exécution forcée
L'exécution forcée, régie par les articles 1221 et suivants du Code civil, permet au juge de contraindre un débiteur récalcitrant à exécuter son obligation [25](#page=25).
> **Exception:** L'exécution forcée n'est pas possible si l'exécution est impossible ou s'il existe une disproportion manifeste entre son coût pour le débiteur et son intérêt pour le créancier. Par exemple, on ne peut forcer un peintre à peindre ou un professeur à enseigner [25](#page=25).
#### 3.1.3 La réduction du prix
Selon l'article 1233 du Code civil, le créancier peut, après mise en demeure, accepter une exécution imparfaite du contrat et demander une réduction proportionnelle du prix [26](#page=26).
> **Example:** Une réduction du prix d'un séjour hôtelier en cas de déclassement de la chambre, ou une remise pour une livraison tardive, sont des illustrations de la réduction du prix [26](#page=26).
#### 3.1.4 La résolution du contrat
La résolution, prévue par l'article 1224 du Code civil, entraîne l'anéantissement rétroactif du contrat inexécuté par l'une des parties, ce qui implique la restitution de ce qui aurait déjà été payé. Il est important de ne pas confondre la résolution avec l'annulation [27](#page=27).
> **Conditions:** La résolution n'est prononcée que lorsque l'inexécution est particulièrement grave [27](#page=27).
La résolution peut intervenir de trois manières :
* Par l'application d'une clause résolutoire, qui permet de gagner du temps et d'éviter une procédure judiciaire [27](#page=27).
* Par résolution unilatérale, par notification du créancier au débiteur [27](#page=27).
* Par décision de justice [27](#page=27).
#### 3.1.5 L'octroi de dommages et intérêts
Les dommages et intérêts, régis par l'article 1221 du Code civil, sont accordés lorsque les autres remèdes ne sont pas utilisés ou ne suffisent pas à compenser l'intégralité du dommage subi par le créancier. Ils peuvent couvrir l'inexécution elle-même ou être de nature "moratoire", correspondant à un retard dans l'exécution, comme dans le cas d'un remboursement tardif d'échéances de prêt [28](#page=28).
> **Note:** Il existe des règles spécifiques concernant le préjudice indemnisable, notamment sa prévisibilité et son caractère direct [28](#page=28).
### 3.2 Les excuses à l'inexécution
Certaines situations peuvent exonérer le débiteur de son obligation d'exécuter le contrat ou de réparer le dommage causé par l'inexécution.
#### 3.2.1 La force majeure
Conformément à l'article 1218 du Code civil, il y a force majeure en matière contractuelle lorsqu'un événement échappe au contrôle du débiteur, ne pouvait être raisonnablement prévu lors de la conclusion du contrat, et dont les effets ne peuvent être évités par des mesures appropriées, empêchant ainsi l'exécution de son obligation. Un événement présentant les caractères de la force majeure (imprévisibilité, irrésistibilité, extériorité) exonère le débiteur de payer des dommages et intérêts pour l'inexécution résultant de cet événement [30](#page=30).
> **Example:** Un attentat, un tremblement de terre, un tsunami ou un ouragan sont des exemples d'événements constitutifs de force majeure [30](#page=30).
#### 3.2.2 Le comportement du créancier
La faute du créancier peut être une cause d'exonération ou de réduction du montant des dommages et intérêts qu'il pourrait obtenir en cas d'inexécution [31](#page=31).
> **Example:** Si l'acheteur, qui devait retirer la chose achetée, ne le fait pas, ou si une personne refuse un paiement qui lui est offert, son comportement peut affecter sa capacité à réclamer des réparations. L'importance de la réduction des dommages et intérêts est proportionnelle à la gravité de la faute de la victime [31](#page=31).
---
## Erreurs courantes à éviter
- Révisez tous les sujets en profondeur avant les examens
- Portez attention aux formules et définitions clés
- Pratiquez avec les exemples fournis dans chaque section
- Ne mémorisez pas sans comprendre les concepts sous-jacents
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Force obligatoire | Principe juridique selon lequel un contrat légalement formé a la même force qu'une loi entre les parties. Il implique que les contrats doivent être respectés et ne peuvent être modifiés ou révoqués que par le consentement mutuel des parties ou pour des causes prévues par la loi. |
| Clauses suspensives | Dispositions contractuelles dont la réalisation d'un événement futur et incertain conditionne la formation ou l'existence même du contrat. Tant que la condition n'est pas réalisée, le contrat n'est pas pleinement formé. |
| Clauses résolutoires | Dispositions contractuelles qui prévoient l'anéantissement du contrat si un événement futur et incertain se réalise, ou si une condition spécifique n'est pas remplie. Cela peut entraîner la cessation du contrat rétroactivement. |
| Bonne foi | Principe fondamental dans l'exécution des contrats qui impose aux parties d'agir avec loyauté, honnêteté et coopération. Cela inclut le devoir d'information et d'assistance mutuelle pour le bon déroulement de l'accord. |
| Effet relatif des contrats | Principe juridique selon lequel un contrat ne produit d'effets qu'entre les parties contractantes. Les tiers au contrat ne sont ni créanciers ni débiteurs des obligations qui en découlent, bien qu'ils puissent être affectés par ses conséquences. |
| Opposabilité du contrat | Capacité d'un contrat à produire des effets à l'égard des tiers, non pas en les obligeant directement, mais en créant une situation juridique qu'ils doivent respecter. Les tiers ne peuvent pas ignorer l'existence du contrat et doivent s'abstenir de nuire à son exécution. |
| Révision pour imprévision | Mécanisme juridique, introduit en droit français par la réforme de 2016, qui permet à un juge de réviser les termes d'un contrat lorsque des circonstances imprévisibles lors de sa conclusion rendent son exécution excessivement onéreuse pour l'une des parties. |
| Exception d'inexécution | Moyen de défense permettant à une partie à un contrat de suspendre l'exécution de sa propre obligation si l'autre partie n'a pas exécuté la sienne. C'est un instrument de pression pour obtenir l'exécution des obligations. |
| Exécution forcée | Sanction contractuelle par laquelle un juge contraint un débiteur récalcitrant à exécuter son obligation conformément aux termes du contrat. Cette mesure est généralement appliquée lorsque l'exécution est possible et n'entraîne pas de disproportion excessive. |
| Résolution du contrat | Anéantissement rétroactif d'un contrat en cas de manquement grave de l'une des parties à ses obligations. Elle vise à replacer les parties dans la situation où elles se trouvaient avant la conclusion du contrat, impliquant souvent une restitution des prestations déjà effectuées. |
| Dommages et intérêts | Somme d'argent accordée par un juge pour réparer le préjudice subi par une partie du fait de l'inexécution ou de la mauvaise exécution d'un contrat. Ils peuvent compenser le dommage direct ou les retards dans l'exécution (dommages moratoires). |
| Force majeure | Événement extérieur, imprévisible, irrésistible et irrémédiable qui, par sa nature, empêche l'exécution d'une obligation contractuelle. Elle exonère le débiteur de sa responsabilité pour les dommages causés par cette inexécution. |
Cover
2025-2026 Initiation au droit S4 - La justice, le procès CHAPITRE 4.pdf
Summary
# Introduction à la justice et aux modes alternatifs de règlement des différends
La justice française, pilier de l'État de droit, assure l'équilibre des pouvoirs et tranche les litiges, tandis que les modes alternatifs de règlement des différends gagnent en importance pour résoudre les conflits en dehors des tribunaux [3](#page=3).
### 1.1 Le rôle et l'indépendance de l'autorité judiciaire
L'autorité judiciaire en France, théorisée par Montesquieu et Locke comme le troisième pouvoir, joue un rôle fondamental dans le fonctionnement de l'État. Elle est essentielle pour [3](#page=3):
* **Permettre l'équilibre des pouvoirs** au sein de l'État [3](#page=3).
* **Trancher les litiges**, car le principe est que « nul ne peut se faire justice lui-même » [3](#page=3).
* **Être la gardienne des libertés individuelles et de l'État de droit** [3](#page=3).
* **Veiller à l'application de la loi** et garantir le respect des droits de chacun en sanctionnant les comportements interdits (infractions) [3](#page=3).
Pour garantir l'impartialité requise par ses missions, la Constitution française consacre l'indépendance de l'autorité judiciaire vis-à-vis des pouvoirs exécutif et législatif [3](#page=3).
### 1.2 Les modes alternatifs de règlement des différends (MARD)
Face à la complexité et à la durée parfois associées aux procédures judiciaires traditionnelles, les modes alternatifs de règlement des différends (MARD) connaissent un succès croissant [3](#page=3).
#### 1.2.1 Définition et objectifs des MARD
Les MARD désignent les mécanismes par lesquels les personnes peuvent résoudre leurs conflits sans passer par les tribunaux. Ils offrent des voies de résolution des litiges plus souples, rapides et parfois moins coûteuses [4](#page=4).
#### 1.2.2 Les différents types de MARD
Les principaux MARD mentionnés sont :
* **La transaction** [3](#page=3).
* **La conciliation** [3](#page=3).
* **La médiation** [3](#page=3) [4](#page=4).
* **L'arbitrage** [3](#page=3).
* **L'audience de règlement amiable devant le tribunal judiciaire (ARA)** [3](#page=3) [4](#page=4).
> **Tip:** Les MARD peuvent être initiés à l'initiative des parties elles-mêmes, ou bien proposés par le juge, que ce soit avant le début de la procédure judiciaire ou pendant son déroulement [4](#page=4).
#### 1.2.3 L'évolution législative et l'obligation de recours
Les réformes récentes ont renforcé l'importance des MARD. Depuis février 2022, le juge a la possibilité d'obliger les parties à rencontrer un médiateur, illustrant une volonté d'encourager ce mode de résolution. De plus, depuis novembre 2023, les parties engagées dans une procédure devant le tribunal judiciaire peuvent être convoquées à une audience de règlement amiable, officialisant ainsi une démarche de recherche de consensus avant ou pendant le procès [4](#page=4).
> **Exemple:** Si deux voisins ont un désaccord sur une servitude de passage, au lieu d'engager immédiatement une procédure judiciaire longue et coûteuse, ils pourraient être incités par le juge à rencontrer un médiateur pour tenter de trouver une solution mutuellement acceptable, ou être convoqués à une audience de règlement amiable [4](#page=4).
---
# Organisation de l'ordre juridictionnel français
L'organisation juridictionnelle française repose sur une division en trois ordres principaux: constitutionnel, judiciaire et administratif, régie par les principes de compétence matérielle et territoriale pour la résolution des litiges [5](#page=5).
### 2.1 Les trois ordres juridictionnels
La structure juridictionnelle française se décompose en trois branches distinctes [5](#page=5):
* **L'ordre constitutionnel:** Cet ordre est caractérisé par une compétence intrinsèquement liée à l'organisation fondamentale de l'État français. Il assure la conformité des lois à la Constitution [5](#page=5).
* **L'ordre judiciaire:** Il est chargé de trancher les litiges d'ordre privé, qu'ils soient civils ou pénaux. Il comprend une hiérarchie de juridictions allant des tribunaux de première instance aux cours suprêmes [7](#page=7).
* **L'ordre administratif:** Cet ordre est compétent pour connaître des litiges opposant les particuliers à l'administration, ainsi que ceux impliquant les personnes publiques. Il est également structuré en degrés de juridiction [7](#page=7).
Le principe de **séparation des autorités administratives et judiciaires** est à l'origine du **dualisme juridictionnel** qui caractérise les ordres judiciaire et administratif [5](#page=5).
### 2.2 Les principes de compétence
Le choix de la juridiction appropriée pour résoudre un litige est déterminé par deux critères essentiels: la compétence matérielle et la compétence territoriale [5](#page=5).
#### 2.2.1 La compétence matérielle
La compétence matérielle désigne l'attribution d'un litige à une juridiction en fonction de sa **nature** ou de son **objet**. Autrement dit, elle détermine quelle juridiction est habilitée à juger un certain type de affaire [5](#page=5).
* **Le Conseil constitutionnel:** Bien que distinct des deux ordres principaux, le Conseil constitutionnel joue un rôle crucial en matière de constitutionnalité. Sa compétence est liée à l'organisation de l'État [5](#page=5).
* **L'ordre judiciaire:** Cet ordre est compétent pour les litiges privés. À son premier degré, il comprend [5](#page=5) [7](#page=7):
* Le tribunal judiciaire, qui a absorbé les compétences des anciens tribunaux d'instance et de grande instance [7](#page=7).
* Le tribunal de proximité (bien que son rôle ait été redéfini, il peut encore intervenir sur certaines matières spécifiques) [7](#page=7).
* Le tribunal correctionnel, compétent pour les délits [7](#page=7).
* Le tribunal de police, compétent pour les contraventions [7](#page=7).
* La cour d'assises, compétente pour les crimes [7](#page=7).
* La cour criminelle départementale, également compétente pour certains crimes [7](#page=7).
* Le tribunal des affaires économiques, le tribunal de commerce, et le conseil de prud'hommes sont des juridictions spécialisées au sein de l'ordre judiciaire [7](#page=7).
Au second degré, on trouve les cours d'appel. Le contrôle de cassation est exercé par la Cour de cassation. La Cour de cassation est composée de différentes chambres: chambre criminelle, chambre commerciale, chambre sociale, et chambres civiles [7](#page=7).
* **L'ordre administratif:** Il est compétent pour les litiges impliquant l'administration. Les juridictions de premier degré sont les tribunaux administratifs. Les cours administratives d'appel constituent le second degré de juridiction. Le Conseil d'État, avec sa section du contentieux, est la juridiction suprême de cet ordre [5](#page=5) [7](#page=7).
#### 2.2.2 La compétence territoriale
La compétence territoriale détermine quelle juridiction est compétente en fonction du **lieu** où s'est produit l'événement objet du litige. Elle vise à organiser la répartition géographique des affaires entre les juridictions du même ordre et de même degré [5](#page=5).
#### 2.2.3 Le Tribunal des conflits
Le Tribunal des conflits est une juridiction dont le rôle est de trancher les conflits de compétence entre l'ordre judiciaire et l'ordre administratif. Il intervient lorsque deux juridictions, l'une judiciaire et l'autre administrative, se déclarent toutes deux compétentes ou incompétentes pour connaître d'un même litige [6](#page=6) [7](#page=7).
> **Tip:** La compréhension de la distinction entre compétence matérielle et territoriale est fondamentale. La compétence matérielle définit *quel type* de tribunal juge l'affaire, tandis que la compétence territoriale définit *quel tribunal spécifique* (par localisation géographique) dans cette catégorie est saisi.
> **Example:** Si un contrat entre deux entreprises est rompu, le tribunal de commerce sera compétent en vertu de la compétence matérielle. Si l'entreprise A est basée à Paris et l'entreprise B à Lyon, la compétence territoriale pourrait orienter le litige vers le tribunal de commerce de Paris ou de Lyon, selon les règles spécifiques (par exemple, lieu de situation du bien, lieu d'exécution du contrat).
---
# L'ordre judiciaire et ses juridictions
L'ordre judiciaire, garant des droits subjectifs, se divise en juridictions civiles et pénales qui traitent des litiges privés et des atteintes à la société, respectivement, à travers différents degrés de juridiction [14](#page=14).
### 3.1 Les juridictions civiles du premier degré
Les juridictions civiles du premier degré tranchent les litiges concernant les intérêts privés [14](#page=14).
#### 3.1.1 Le tribunal de commerce
Le tribunal de commerce, existant depuis le Moyen-Âge, est composé de commerçants élus appelés juges consulaires. Sa compétence s'étend aux litiges entre commerçants, artisans et sociétés commerciales relatifs à leurs activités, ainsi qu'aux actes de commerce, aux litiges entre associés, aux procédures collectives (sauvegarde, redressement, liquidation judiciaires) et, sur option du consommateur, aux litiges entre consommateurs et professionnels. Les décisions sont sans appel pour les litiges dont la valeur est inférieure à 4 000 euros [15](#page=15).
#### 3.1.2 Le tribunal des activités économiques (TAE)
Expérimentalement, depuis le 1er janvier 2025, certains tribunaux de commerce sont devenus des tribunaux des activités économiques (TAE). Ces tribunaux traitent les procédures amiables et collectives pour toutes les difficultés d'entreprises (commerciales, artisanales, agricoles, libérales), à l'exception des professions réglementées du droit qui restent sous la compétence du tribunal judiciaire. Ils sont composés de juges consulaires, de juges exploitants agricoles et de greffiers [16](#page=16).
#### 3.1.3 Le conseil de prud’hommes
Institué en 1806, le conseil de prud'hommes (CPH) est le "juge du travail". Ses conseillers sont issus du monde du travail et désignés par les organisations syndicales et patronales représentatives. Le CPH est compétent pour les différends individuels (licenciement, salaires, congés) et collectifs (élections professionnelles, grève) entre employeurs et employés. Les décisions sont sans appel pour les litiges inférieurs à 5 000 euros [17](#page=17).
#### 3.1.4 Le tribunal judiciaire et ses sections spécialisées
Pour tous les autres litiges civils non couverts par le tribunal de commerce ou le conseil de prud'hommes, le tribunal judiciaire, composé de juges professionnels, est compétent. Il comprend des secteurs spécialisés [18](#page=18):
* Le tribunal de proximité, pour les affaires d'une valeur inférieure à 10 000 euros [18](#page=18).
* Le juge aux affaires familiales (JAF), pour les différends conjugaux [18](#page=18).
* Le juge des contentieux de la protection des personnes, compétent pour les litiges locatifs, les crédits à la consommation et les mesures de protection des majeurs (tutelle, curatelle) [18](#page=18).
* Le juge de l’exécution (JEX), qui traite des difficultés d'exécution des décisions judiciaires [18](#page=18).
### 3.2 Les juridictions pénales du premier degré
Les juridictions pénales sanctionnent les atteintes aux personnes, aux biens et à la société, leur compétence étant déterminée par la gravité de l'infraction. Une infraction est une action ou une omission interdite par la loi, sous peine de sanction, et comprend un élément légal (loi), un élément matériel (acte) et un élément moral (faute). Le principe de légalité des délits et des peines impose que seuls les délits définis par la loi et les peines prévues par les textes puissent être poursuivis. Les infractions sont classées en contraventions, délits et crimes, selon la peine encourue [14](#page=14) [19](#page=19).
#### 3.2.1 Le tribunal de police
Le tribunal de police juge les contraventions, passibles d'amendes allant de 38 euros à 3 000 euros, ainsi que de peines complémentaires (suspension de permis, confiscation de biens, etc.), de sanctions-réparations et de stages de sensibilisation [20](#page=20).
#### 3.2.2 Le tribunal correctionnel
Le tribunal correctionnel est compétent pour les délits, passibles d'emprisonnement de 2 mois à 10 ans, et d'autres peines complémentaires comme le travail d'intérêt général ou les contraintes diverses [20](#page=20).
#### 3.2.3 La cour d’assises
La cour d'assises juge les crimes passibles de réclusion criminelle de plus de 20 ans. Elle est composée de 3 juges professionnels et 6 jurés tirés au sort [21](#page=21).
#### 3.2.4 La cour criminelle départementale
La cour criminelle juge les crimes passibles de réclusion criminelle de 15 à 20 ans, sous réserve de non-récidive légale. Elle se compose de 5 juges professionnels et est présente dans chaque département, sauf à Mayotte [21](#page=21).
#### 3.2.5 La justice pénale des mineurs
La justice pénale des mineurs est assurée par le juge des enfants (mesures de protection, infractions), le tribunal pour enfants (délits et crimes commis par les mineurs de moins de 16 ans) et la cour d’assises des mineurs (crimes commis par les mineurs de plus de 16 ans) [22](#page=22).
### 3.3 La cour d’appel, juridiction du second degré
La cour d'appel constitue le second degré de juridiction, permettant à une partie de faire réexaminer une décision rendue en premier ressort. Elle contrôle l'affaire tant sur les faits que sur le droit, pouvant confirmer ou infirmer la décision première. Elle est composée exclusivement de magistrats professionnels. En matière civile, elle comprend les chambres civiles, commerciales et sociales. En matière pénale, la chambre criminelle traite les contraventions et délits, tandis que la cour d'assises d'appel juge les crimes [23](#page=23).
### 3.4 La Cour de cassation
La Cour de cassation est la plus haute juridiction de l'ordre judiciaire. Elle ne rejudge pas les faits, mais vérifie la correcte application du droit par les tribunaux et les cours d'appel. Saisie par un pourvoi en cassation, elle peut casser la décision si le droit n'a pas été correctement appliqué, renvoyant alors l'affaire devant une autre juridiction, ou rejeter le pourvoi, rendant la décision définitive. Elle est également compétente pour statuer sur la nécessité de renvoyer des Questions Prioritaires de Constitutionnalité (QPC) au Conseil constitutionnel [24](#page=24).
---
# L'ordre administratif et ses juridictions
L'ordre administratif est organisé autour d'une structure juridictionnelle hiérarchisée composée de trois niveaux principaux: le tribunal administratif, la cour administrative d'appel et le Conseil d'État, chacun ayant des rôles juridictionnels et consultatifs distincts [25](#page=25) [26](#page=26).
### 4.1 Le tribunal administratif
Le tribunal administratif représente le premier degré de juridiction au sein de l'ordre administratif. Il existe 42 tribunaux administratifs en France [27](#page=27).
#### 4.1.1 Missions du tribunal administratif
Les tribunaux administratifs exercent deux types de missions principales :
* **Missions consultatives:** Ils fournissent des avis juridiques à la demande du préfet [27](#page=27).
* **Missions juridictionnelles:** Ils contrôlent la légalité des actes administratifs par le biais de recours en annulation. Ils sont également compétents en matière de responsabilité de la puissance publique et pour les élections municipales et cantonales [27](#page=27).
> **Tip:** Bien que la procédure devant le tribunal administratif soit principalement écrite et contradictoire, des observations orales peuvent être admises lors de l'audience [27](#page=27).
Il existe également des juridictions administratives spécialisées, telles que la Cour des comptes ou la Commission des recours des réfugiés, qui traitent de domaines particuliers [27](#page=27).
### 4.2 La cour administrative d'appel
La cour administrative d'appel constitue le second degré de juridiction dans l'ordre administratif. Les 9 cours administratives d'appel ont été instituées par la loi du 31 décembre 1987 et sont opérationnelles depuis le 1er janvier 1989 [28](#page=28).
#### 4.2.1 Rôle de la cour administrative d'appel
* **Juridiction d'appel:** Elles sont compétentes pour juger en appel les décisions rendues par les tribunaux administratifs [28](#page=28).
* **Missions consultatives:** Elles exercent également des missions consultatives auprès des préfets de départements ou de régions [28](#page=28).
### 4.3 Le Conseil d'État
Le Conseil d'État est la juridiction administrative suprême. Il cumule des fonctions de juge de cassation, de juge d'appel et de conseiller du Gouvernement [29](#page=29).
#### 4.3.1 Fonctions juridictionnelles du Conseil d'État
* **Juge de cassation:** Le Conseil d'État vérifie la correcte application de la loi et l'absence de vices de procédure dans les décisions rendues par les juridictions inférieures. Il peut rejeter un pourvoi, annuler une décision, et renvoyer l'affaire devant la juridiction qui l'a initialement jugée ou une juridiction de même nature. Par cette fonction, il contribue à l'unification du droit administratif, à l'instar de la Cour de cassation pour le droit privé [29](#page=29).
* **Juge d'appel:** Il est également juge d'appel, notamment dans les contentieux électoraux régionaux ou européens. Il juge aussi les recours contre les ordonnances du Président de la République et les décrets et actes réglementaires des ministres et autorités à compétence nationale [29](#page=29).
#### 4.3.2 Fonctions consultatives du Conseil d'État
Le Conseil d'État joue un rôle essentiel en conseillant le Gouvernement, et parfois le Parlement, dans l'élaboration des textes réglementaires, des projets et propositions de loi, ainsi que des ordonnances. Il rend alors des avis consultatifs [29](#page=29) [30](#page=30).
#### 4.3.3 Autres missions du Conseil d'État
En plus de ses fonctions juridictionnelles et consultatives, le Conseil d'État a d'autres responsabilités importantes :
* Il élabore des études sur des questions de droit et de politiques publiques [30](#page=30).
* Il dresse le bilan de l'activité de la juridiction administrative [30](#page=30).
* Il statue sur la nécessité de transmettre les questions prioritaires de constitutionnalité (QPC) au Conseil constitutionnel [30](#page=30).
* Il gère les 42 tribunaux administratifs et les 9 cours administratives d'appel, ainsi que la Cour nationale du droit d'asile (CNDA) [30](#page=30).
* Il est responsable du corps des magistrats administratifs [30](#page=30).
> **Tip:** Dans l'exercice de ses fonctions, tant consultatives que contentieuses, le Conseil d'État a pour objectif de préserver l'intérêt général et l'efficacité de l'action administrative, tout en garantissant la protection des droits des citoyens [29](#page=29).
> **Example:** Un citoyen contestant la légalité d'un arrêté municipal ferait d'abord un recours devant le tribunal administratif (1er degré). Si la décision du tribunal ne lui convient pas, il pourrait interjeter appel devant la cour administrative d'appel (2nd degré). En dernier recours, il pourrait former un pourvoi en cassation devant le Conseil d'État, qui vérifierait si la loi a été correctement appliquée [26](#page=26) [27](#page=27) [28](#page=28) [29](#page=29).
---
# Le tribunal des conflits et la compétence territoriale
Le tribunal des conflits tranche les questions de compétence entre les juridictions judiciaires et administratives et définit les règles de compétence territoriale pour saisir une juridiction.
### 5.1 Le tribunal des conflits
Le Tribunal des conflits est une juridiction paritaire, composée de membres du Conseil d'État et de la Cour de cassation. Sa mission principale est de résoudre les conflits de compétence entre les juridictions de l'ordre judiciaire et celles de l'ordre administratif. Il vise également à prévenir le déni de justice lorsque des décisions définitives contradictoires sont rendues dans un même litige par des juridictions de chaque ordre. De plus, le Tribunal des conflits est compétent pour statuer sur les recours en responsabilité concernant une durée excessive de procédures menées devant les deux ordres de juridictions pour un même litige [32](#page=32).
### 5.2 La compétence territoriale
La compétence territoriale détermine quelle juridiction spécifique, au sein d'un même ordre de juridiction, est compétente pour juger une affaire, en fonction de critères géographiques. Les justiciables ne sont pas libres de choisir la juridiction à saisir; des règles précises les encadrent [34](#page=34).
#### 5.2.1 Le principe de compétence territoriale
Le principe général est de saisir le tribunal dont dépend :
* Le domicile du défendeur, c'est-à-dire la personne qui n'a pas initié la procédure [34](#page=34).
* Le lieu de situation de l'immeuble, notamment pour les litiges relatifs à la propriété ou à la vente immobilière [34](#page=34).
* Le lieu d'ouverture de la succession [34](#page=34).
* En matière pénale, le lieu de l'infraction, la résidence du prévenu, ou son lieu d'arrestation ou de détention [34](#page=34).
> **Tip:** Le défendeur est la partie contre laquelle une action en justice est intentée. Sa localisation est souvent le critère principal de compétence territoriale.
#### 5.2.2 Les options de compétence territoriale
Dans certains cas, le justiciable dispose d'options pour choisir la juridiction compétente :
* **En matière contractuelle:** La juridiction du lieu de la livraison effective de la chose ou du lieu d'exécution de la prestation de service [35](#page=35).
* **En matière délictuelle:** La juridiction du lieu du fait dommageable ou du lieu où le dommage a été effectivement subi [35](#page=35).
* **En matière mixte:** La juridiction du lieu où l'immeuble est situé [35](#page=35).
* **En matière d'aliments (pension alimentaire) ou de contribution aux charges du mariage:** La juridiction du lieu où demeure le créancier, c'est-à-dire la personne à qui les sommes sont dues [35](#page=35).
> **Example:** Pour une vente de voiture livrée à Lyon mais dont le vendeur habite à Paris, en cas de litige contractuel, le tribunal de Lyon (lieu de livraison) pourrait être saisi, en plus potentiellement du tribunal de Paris (domicile du défendeur).
#### 5.2.3 Les exceptions à la compétence territoriale
Certaines situations spécifiques dérogent aux principes et options généraux :
* **Si un magistrat ou un auxiliaire de justice est partie:** Le tribunal compétent est celui d'un département limitrophe à celui de son domicile. Cette règle s'applique également en matière correctionnelle [36](#page=36).
* **Entre commerçants et/ou sociétés commerciales:** Il est possible de désigner contractuellement la juridiction territorialement compétente. Cette clause doit être apparente et expressément acceptée par les parties. En cas de clauses contractuelles concurrentes, le principe général de compétence territoriale retrouve sa vigueur [36](#page=36).
> **Tip:** La clause compromissoire ou d'attribution de juridiction entre professionnels doit être rédigée avec soin pour être valide.
---
## Erreurs courantes à éviter
- Révisez tous les sujets en profondeur avant les examens
- Portez attention aux formules et définitions clés
- Pratiquez avec les exemples fournis dans chaque section
- Ne mémorisez pas sans comprendre les concepts sous-jacents
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Autorité judiciaire | Ensemble des juridictions qui ont pour mission de dire le droit et de sanctionner les infractions. Elle est indépendante des pouvoirs exécutif et législatif. |
| Modes alternatifs de règlement des différends (MARD) | Mécanismes par lesquels les parties résolvent leurs conflits en dehors des tribunaux, tels que la transaction, la conciliation, la médiation et l'arbitrage. |
| Compétence matérielle | Règle qui détermine quelle juridiction est compétente pour connaître d'un litige en fonction de sa nature ou de son objet. |
| Compétence territoriale | Règle qui détermine quelle juridiction est compétente pour connaître d'un litige en fonction du lieu où se situe l'événement ou le domicile des parties. |
| Constitution | Loi fondamentale qui établit l'organisation et le fonctionnement des pouvoirs publics d'un État, ainsi que les droits et libertés des citoyens. |
| Contrôle de constitutionnalité | Procédure par laquelle le Conseil constitutionnel vérifie la conformité des lois et traités internationaux à la Constitution. |
| Question prioritaire de constitutionnalité (QPC) | Dispositif permettant à tout justiciable de soulever, lors d'un procès, la question de la conformité d'une disposition législative aux droits et libertés garantis par la Constitution. |
| Ordre judiciaire | Ordre de juridictions chargé de juger les litiges civils et les infractions pénales. Il comprend les juridictions civiles et pénales de premier et second degré. |
| Juridictions civiles | Tribunaux chargés de régler les litiges entre personnes privées concernant leurs intérêts, tels que les affaires de famille, les contrats, la propriété, etc. |
| Juridictions pénales | Tribunaux chargés de sanctionner les atteintes à la société, aux personnes et aux biens, conformément au droit pénal. |
| Contravention | Infraction pénale la moins grave, punie d'une amende et de peines complémentaires. |
| Délit | Infraction pénale de gravité moyenne, punie d'une peine d'emprisonnement pouvant aller jusqu'à dix ans et d'autres peines complémentaires. |
| Crime | Infraction pénale la plus grave, punie d'une peine de réclusion criminelle pouvant aller jusqu'à la perpétuité. |
| Cour d'appel | Juridiction de second degré qui réexamine une affaire déjà jugée par une juridiction de premier degré, tant sur le fond que sur le droit. |
| Cour de cassation | Plus haute juridiction de l'ordre judiciaire, qui vérifie l'application correcte de la loi par les tribunaux et cours d'appel, sans rejuger les faits. |
| Ordre administratif | Ordre de juridictions chargé de régler les litiges opposant les personnes privées à l'administration publique et de contrôler la légalité des actes administratifs. |
| Tribunal administratif | Juridiction de premier degré de l'ordre administratif, compétente pour juger de la légalité des actes administratifs et de la responsabilité de la puissance publique. |
| Cour administrative d'appel | Juridiction de second degré de l'ordre administratif, qui juge les recours contre les décisions des tribunaux administratifs. |
| Conseil d'État | Juge administratif suprême, il a une fonction de cassation, d'appel et une mission consultative auprès du Gouvernement. |
| Tribunal des conflits | Juridiction chargée de résoudre les conflits de compétence entre les juridictions de l'ordre judiciaire et de l'ordre administratif. |
| Déni de justice | Refus de juger une affaire par une juridiction, alors qu'elle est de sa compétence, ou retard excessif dans le traitement d'une affaire. |
| Clause compromissoire | Convention par laquelle les parties à un contrat s'engagent à soumettre leurs litiges à l'arbitrage. |
Cover
2.2.2.2..pdf
Summary
# Indeling van subjectieve rechten
Subjectieve rechten kunnen worden onderverdeeld in politieke rechten en burgerlijke rechten, met verdere subcategorieën binnen elk [1](#page=1).
### 1.1 Politieke rechten
Subjectieve politieke rechten zijn rechten die een burger tegenover de overheid kan uitoefenen en opeisen. Ze kunnen worden onderverdeeld in politieke vrijheden, participatierechten en sociaal-economische rechten [1](#page=1).
#### 1.1.1 Politieke vrijheden
Politieke vrijheden verlenen burgers een onaantastbare vrijheid, zoals de vrijheid van meningsuiting of de vrijheid van onderwijs. Deze rechten brengen voor de overheid de plicht met zich mee om geen wetgevende, administratieve of feitelijke handelingen te stellen die een inmenging in deze vrijheidssfeer inhouden [1](#page=1).
#### 1.1.2 Participatierechten
Participatierechten, ook wel politieke rechten in enge zin genoemd, verlenen burgers de mogelijkheid om deel te nemen aan het overheidsbeleid. Voorbeelden hiervan zijn het kiesrecht en het recht om zich kandidaat te stellen bij verkiezingen [1](#page=1).
#### 1.1.3 Sociaal-economische rechten
Sociaal-economische rechten verlenen burgers het recht om van de overheid financiële tegemoetkomingen (zoals steun aan behoeftigen) of bepaalde diensten (zoals gratis onderwijs) te vragen. De nakoming van deze rechten wordt grotendeels onrechtstreeks gefinancierd door de burger zelf of door andere burgers via belastingen. In het laatste geval betekent de toekenning van sociaal-economische rechten een vorm van vermogensherverdeling [1](#page=1).
### 1.2 Burgerlijke rechten
Burgerlijke of civiele rechten zijn subjectieve rechten die een burger tegenover zijn medeburgers kan uitoefenen. Soms wordt ook de overheid als medeburger beschouwd, met name wanneer de overheid geen gebruik maakt van haar machtspositie [1](#page=1).
Burgerlijke rechten kunnen worden onderverdeeld in persoonlijkheids- en familierechten, zakelijke rechten, vorderingsrechten en intellectuele rechten [1](#page=1).
#### 1.2.1 Persoonlijkheids- en familierechten
Deze rechten hebben betrekking op de beschikking over de eigen persoon (fysieke en psychische integriteit) en op de staat van de persoon binnen de familie. Persoonlijkheidsrechten omvatten onder meer het recht op het eigen lichaam, ook na de dood, en het recht op zedelijke integriteit wat betreft naam, eer en privacy. Familierechten vloeien voort uit bijvoorbeeld het huwelijk, afstamming, ouderschap of voogdij [1](#page=1).
Het belangrijkste kenmerk van persoonlijkheids- en familierechten is dat ze, in tegenstelling tot andere burgerlijke rechten, extra-patrimoniaal zijn. Dit betekent dat ze geen financiële waarde hebben en niet verkocht of anderszins overgedragen kunnen worden, noch tijdens het leven, noch na de dood. Deze rechten eindigen onvermijdelijk bij de dood van de titularis [1](#page=1).
#### 1.2.2 Zakelijke rechten
Zakelijke rechten kennen een heerschappij toe over een goed. Deze heerschappij kan volledig zijn (eigendom) of gedeeltelijk (vruchtgebruik, erfdienstbaarheid) [1](#page=1).
#### 1.2.3 Vorderingsrechten
Vorderingsrechten verlenen de bevoegdheid om van iemand anders de uitvoering van één of meer verbintenissen te eisen. Een verbintenis kan inhouden dat de ander iets moet doen, geven of laten [1](#page=1).
#### 1.2.4 Intellectuele rechten
Intellectuele rechten verlenen een exclusieve heerschappij over een intellectuele creatie, zoals een tekst, een uitvinding of een logo. Deze rechten, waaronder auteursrecht, octrooi en merkenrecht, zijn in geld waardeerbaar [1](#page=1).
> **Tip:** De laatste drie categorieën burgerlijke rechten (zakelijke rechten, vorderingsrechten en intellectuele rechten) worden samen aangeduid als patrimoniale of vermogensrechten [2](#page=2).
### 1.3 Patrimoniale rechten
Patrimoniale rechten hebben betrekking op economische, in geld waardeerbare goederen die verhandelbaar zijn. De titularis mag erover beschikken, ze overdragen of er afstand van doen. De meeste van deze rechten eindigen niet bij de dood van de titularis, maar gaan over op zijn erfopvolgers [2](#page=2).
De som van de patrimoniale rechten van een persoon, verminderd met zijn patrimoniale verplichtingen (schulden), vormt het patrimonium of vermogen van die persoon. Een schuldenaar staat met zijn gehele vermogen borg voor de betaling van zijn schulden. Het begrip vermogen kan echter ook ruimer worden gebruikt om het geheel van rechten en plichten van een persoon aan te duiden, inclusief het passief. Dit is de betekenis die wordt gebruikt wanneer men spreekt over het vermogen van de erflater dat overgaat op zijn erfgenamen [2](#page=2).
> **Tip:** Subjectieve rechten kunnen ontstaan, wijzigen, overgaan of verdwijnen door rechtsfeiten en rechtshandelingen. Deze begrippen worden verder in dit handboek besproken [2](#page=2).
---
# Politieke rechten van de burger
Subjectieve politieke rechten stellen burgers in staat hun rechten tegenover de overheid uit te oefenen en op te eisen, en kunnen worden onderverdeeld in politieke vrijheden, participatierechten en sociaal-economische rechten [1](#page=1).
### 2.1 Politieke vrijheden
Politieke vrijheden verlenen burgers een onaantastbare vrijheid, zoals de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van onderwijs. Deze rechten brengen voor de overheid de plicht met zich mee om geen wetgevende, administratieve of feitelijke handelingen te verrichten die deze vrijheidssferen aantasten [1](#page=1).
### 2.2 Participatierechten
Participatierechten, ook wel politieke rechten in enge zin genoemd, bieden burgers de mogelijkheid om deel te nemen aan het overheidsbeleid, zoals het kiesrecht en het recht om zich kandidaat te stellen bij verkiezingen [1](#page=1).
### 2.3 Sociaal-economische rechten
Sociaal-economische rechten geven burgers het recht om financiële tegemoetkomingen (zoals steun aan behoeftigen) of bepaalde diensten (zoals gratis onderwijs) van de overheid te vragen. De nakoming van deze rechten wordt grotendeels gefinancierd via belastingen, hetzij door de burger zelf, hetzij door andere burgers, wat in het laatste geval een vorm van vermogensherverdeling impliceert [1](#page=1).
> **Tip:** Het is belangrijk om te onthouden dat sociaal-economische rechten, hoewel ze individuele voordelen bieden, vaak gefinancierd worden door de gemeenschap als geheel.
### 2.4 Burgerlijke rechten
Burgerlijke of civiele rechten zijn subjectieve rechten die een burger tegenover zijn medeburgers kan uitoefenen. Soms wordt de overheid ook als medeburger beschouwd, met name wanneer zij niet haar specifieke machtspositie als overheid uitoefent [1](#page=1).
Burgerlijke rechten kunnen verder worden onderverdeeld in:
#### 2.4.1 Persoonlijkheids- en familierechten
Deze rechten hebben betrekking op de beschikking over de eigen persoon (fysieke en psychische integriteit) en de staat van de persoon binnen de familie. Persoonlijkheidsrechten omvatten onder andere het recht op het eigen lichaam, ook na de dood, en het recht op zedelijke integriteit met betrekking tot naam, eer en privacy. Familierechten zijn onder meer rechten die voortvloeien uit het huwelijk, afstamming, ouderschap of voogdij [1](#page=1).
> **Kenmerk:** Persoonlijkheids- en familierechten zijn, in tegenstelling tot andere burgerlijke rechten, extra-patrimoniaal, wat betekent dat ze geen financiële waarde hebben en niet overdraagbaar zijn, noch tijdens het leven, noch na de dood. Ze eindigen onvermijdelijk bij het overlijden van de titularis [1](#page=1).
#### 2.4.2 Zakelijke rechten
Zakelijke rechten kennen een heerschappij toe over een goed, hetzij volledig (eigendom), hetzij gedeeltelijk (vruchtgebruik, erfdienstbaarheid) [1](#page=1).
#### 2.4.3 Vorderingsrechten
Vorderingsrechten verlenen de bevoegdheid om van iemand anders de uitvoering van een of meer verbintenissen te eisen, hetzij een doen, geven of laten [1](#page=1).
#### 2.4.4 Intellectuele rechten
Intellectuele rechten verlenen een exclusieve heerschappij over een intellectueel werk [1](#page=1).
---
# Burgerlijke rechten tussen burgers
Burgerlijke rechten zijn subjectieve rechten die een burger kan uitoefenen tegenover zijn medeburgers. Soms wordt de overheid ook als medeburger beschouwd, met name wanneer zij niet haar machtspositie als overheid benut [1](#page=1).
### 2.2.1 Indeling van burgerlijke rechten
Burgerlijke rechten kunnen worden onderverdeeld in vier hoofdcategorieën: persoonlijkheids- en familierechten, zakelijke rechten, vorderingsrechten en intellectuele rechten [1](#page=1).
#### 2.2.1.1 Persoonlijkheids- en familierechten
Deze rechten hebben betrekking op de beschikking over de eigen persoon (fysieke en psychische integriteit) en de staat van de persoon binnen de familie [1](#page=1).
* **Persoonlijkheidsrechten** omvatten onder meer het recht op het eigen lichaam (ook na de dood), het recht op zedelijke integriteit met betrekking tot de naam, de eer en de privacy [1](#page=1).
* **Familierechten** vloeien voort uit onder andere het huwelijk, de afstamming, het ouderschap of de voogdij [1](#page=1).
Het belangrijkste kenmerk van persoonlijkheids- en familierechten is dat ze extra-patrimoniaal zijn, wat betekent dat ze geen financiële waarde hebben. Ze kunnen niet worden verkocht of anderszins worden overgedragen, noch tijdens het leven, noch na de dood. Deze rechten eindigen onvermijdelijk bij het overlijden van de titularis [1](#page=1).
#### 2.2.1.2 Zakelijke rechten
Zakelijke rechten kennen een heerschappij toe over een goed. Deze heerschappij kan volledig zijn, zoals bij eigendom, of gedeeltelijk, zoals bij vruchtgebruik of erfdienstbaarheid [1](#page=1).
#### 2.2.1.3 Vorderingsrechten
Vorderingsrechten verlenen de bevoegdheid om van iemand anders de uitvoering van een of meer verbintenissen te eisen. Een verbintenis kan inhouden dat de ander iets moet doen, geven of nalaten [1](#page=1).
#### 2.2.1.4 Intellectuele rechten
Intellectuele rechten verlenen een exclusieve heerschappij over een intellectuele creatie, zoals een tekst, een uitvinding of een logo. Voorbeelden hiervan zijn auteursrecht, octrooi en merkenrecht [2](#page=2).
### 2.2.2 Patrimoniale versus extra-patrimoniale rechten
De laatste drie categorieën (zakelijke rechten, vorderingsrechten en intellectuele rechten) zijn patrimoniale of vermogensrechten [2](#page=2).
* **Patrimoniale rechten** hebben betrekking op economische, in geld waardeerbare goederen die verhandelbaar zijn. De titularis mag erover beschikken, ze overdragen aan iemand anders of er afstand van doen. De meeste van deze rechten eindigen niet bij de dood van de titularis, maar gaan over op zijn erfopvolgers [2](#page=2).
* **Extra-patrimoniale rechten** (zoals persoonlijkheids- en familierechten) hebben geen financiële waarde en kunnen niet worden overgedragen [1](#page=1).
#### 2.2.2.1 Het begrip patrimonium
De som van de patrimoniale rechten van een persoon, verminderd met zijn patrimoniale verplichtingen (schulden), vormt het patrimonium of vermogen van die persoon. Een schuldenaar staat met heel zijn vermogen borg voor de betaling van zijn schulden [2](#page=2).
Het begrip vermogen kan in het recht ook worden gebruikt in de betekenis van het geheel van rechten en plichten van een persoon, dus zowel het actief als het passief. In die betekenis wordt het gebruikt wanneer gezegd wordt dat het vermogen van de erflater overgaat op zijn erfgenamen [2](#page=2).
> **Tip:** Het onderscheid tussen patrimoniale en extra-patrimoniale rechten is cruciaal voor het begrijpen van de overdraagbaarheid en erfopvolging van verschillende soorten rechten.
### 2.2.3 Ontstaan en tenietgaan van subjectieve rechten
Subjectieve rechten kunnen ontstaan, wijzigen, overgaan of verdwijnen door rechtsfeiten en rechtshandelingen. Deze begrippen worden verder in dit handboek besproken [2](#page=2).
---
# Patrimoniale en extra-patrimoniale rechten
Het onderscheid tussen patrimoniale en extra-patrimoniale rechten is fundamenteel voor het begrijpen van subjectieve rechten, waarbij het economische karakter van een recht de primaire classificatiefactor is. Patrimoniale rechten hebben een financiële waarde en zijn verhandelbaar, terwijl extra-patrimoniale rechten dit karakter missen [2](#page=2).
### 4.1 Patrimoniale rechten
Patrimoniale rechten, ook wel vermogensrechten genoemd, hebben betrekking op economische, in geld waardeerbare goederen. Het belangrijkste kenmerk is dat deze rechten verhandelbaar zijn. Dit betekent dat de titularis erover mag beschikken, ze mag overdragen aan iemand anders of er afstand van doen. De meeste van deze rechten eindigen niet bij de dood van de titularis, maar gaan over op zijn erfopvolgers [2](#page=2).
De som van de patrimoniale rechten van een persoon, verminderd met zijn patrimoniale verplichtingen (schulden), vormt het patrimonium of vermogen van die persoon. Een schuldenaar staat met zijn gehele vermogen borg voor de betaling van zijn schulden. Het begrip vermogen kan in het recht ook worden gebruikt voor het geheel van rechten en plichten van een persoon, dus zowel actief als passief. In die betekenis wordt het vermogensbegrip gebruikt wanneer gezegd wordt dat het vermogen van de erflater overgaat op zijn erfgenamen [2](#page=2).
Patrimoniale rechten kunnen worden onderverdeeld in verschillende categorieën:
#### 4.1.1 Zakelijke rechten
Zakelijke rechten kennen een heerschappij toe over een goed. Deze heerschappij kan volledig zijn (eigendom) of gedeeltelijk (vruchtgebruik, erfdienstbaarheid) [1](#page=1).
#### 4.1.2 Vorderingsrechten
Vorderingsrechten verlenen de bevoegdheid om van iemand anders de uitvoering van een of meer verbintenissen te eisen. Deze verbintenis kan erin bestaan dat de ander iets moet doen, geven of laten [1](#page=1).
#### 4.1.3 Intellectuele rechten
Intellectuele rechten verlenen een exclusieve heerschappij over een intellectuele creatie, zoals een tekst, een uitvinding of een logo. Deze rechten, zoals auteursrecht, octrooi en merkenrecht, zijn in geld waardeerbaar [2](#page=2).
### 4.2 Extra-patrimoniale rechten
Extra-patrimoniale rechten zijn subjectieve rechten die geen financiële waarde hebben. Ze zijn niet verhandelbaar, wat betekent dat ze niet verkocht kunnen worden of op een andere manier overgedragen, noch tijdens het leven, noch na de dood (bijvoorbeeld via testament). Deze rechten eindigen dus onvermijdelijk bij de dood van de titularis ervan [1](#page=1) [2](#page=2).
Extra-patrimoniale rechten komen voornamelijk voor binnen het domein van de burgerlijke rechten, met name de persoonlijkheids- en familierechten.
#### 4.2.1 Persoonlijkheids- en familierechten
Deze rechten hebben betrekking op de beschikking over de eigen persoon (de fysieke en psychische integriteit) en op de staat van de persoon binnen de familie. Persoonlijkheidsrechten omvatten onder andere het recht op het eigen lichaam, ook tot na de dood, en het recht op zedelijke integriteit wat betreft de naam, de eer en de privacy. Familierechten zijn onder andere rechten die voortvloeien uit het huwelijk, de afstamming, het ouderschap of de voogdij [1](#page=1).
> **Tip:** Het belangrijkste kenmerk van persoonlijkheids- en familierechten is dat ze, in tegenstelling tot de andere soorten burgerlijke rechten (zakelijke, vorderings-, en intellectuele rechten), extra-patrimoniaal zijn [1](#page=1).
### 4.3 Verhouding tot politieke rechten
Hoewel het document zich primair richt op patrimoniale en extra-patrimoniale rechten binnen de burgerlijke rechten, is het relevant om te vermelden dat politieke rechten een aparte categorie vormen van subjectieve rechten. Politieke rechten worden door de burger tegenover de overheid uitgeoefend en kunnen worden onderverdeeld in politieke vrijheden, participatierechten en sociaal-economische rechten. Sociaal-economische rechten kunnen, doordat ze vaak financiële tegemoetkomingen of diensten inhouden, indirect een vorm van vermogensverschuiving of -herverdeling impliceren, maar ze worden niet direct als patrimoniaal in de zin van verhandelbare goederen beschouwd [1](#page=1).
> **Tip:** Het onderscheid tussen patrimoniale en extra-patrimoniale rechten is cruciaal omdat het bepaalt of een recht tot het vermogen van een persoon behoort en of het na overlijden kan worden overgedragen [1](#page=1) [2](#page=2).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Subjectieve politieke rechten | Dit zijn rechten die een burger kan uitoefenen en opeisen tegenover de overheid, onderverdeeld in politieke vrijheden, participatierechten en sociaal-economische rechten. |
| Politieke vrijheden | Rechten die burgers een onaantastbare vrijheid verlenen, zoals het recht op vrije meningsuiting of vrijheid van onderwijs, waarbij de overheid geen wetgevende, administratieve of feitelijke handelingen mag stellen die inbreuk maken op deze vrijheid. |
| Participatierechten | Ook wel politieke rechten in enge zin genoemd, deze verlenen burgers de mogelijkheid om deel te nemen aan het overheidsbeleid, zoals het kiesrecht en het recht om zich kandidaat te stellen bij verkiezingen. |
| Sociaal-economische rechten | Rechten die burgers de mogelijkheid bieden om van de overheid financiële tegemoetkomingen of bepaalde diensten te vragen, zoals steun aan behoeftigen of gratis onderwijs. |
| Burgerlijke rechten (civiele rechten) | Subjectieve rechten die een burger kan uitoefenen tegenover zijn medeburgers; de overheid kan hierbij soms als medeburger worden beschouwd indien zij geen gebruik maakt van haar machtspositie. |
| Persoonlijkheids- en familierechten | Rechten die betrekking hebben op de beschikking over de eigen persoon (fysieke en psychische integriteit) en de staat van de persoon binnen de familie, zoals het recht op het eigen lichaam en rechten voortvloeiend uit huwelijk of afstamming. |
| Zakelijke rechten | Rechten die een heerschappij toekennen over een goed, welke volledig kan zijn (eigendom) of gedeeltelijk (vruchtgebruik, erfdienstbaarheid). |
| Vorderingsrechten | Rechten die de bevoegdheid verlenen om van iemand anders de uitvoering van een of meer verbintenissen te eisen, in de vorm van een doen, geven of laten. |
| Intellectuele rechten | Rechten die een exclusieve heerschappij verlenen over een intellectuele creatie, zoals auteursrecht of octrooi, en die in geld waardeerbaar zijn. |
| Patrimoniale rechten | Rechten die economische, in geld waardeerbare goederen betreffen en verhandelbaar zijn; deze gaan meestal over op erfopvolgers en vormen samen met verplichtingen het vermogen. |
| Extra-patrimoniale rechten | Rechten die geen financiële waarde hebben en niet verkocht of overgedragen kunnen worden; deze eindigen doorgaans bij de dood van de titularis. |
| Vermogen (patrimonium) | De som van de patrimoniale rechten van een persoon, verminderd met zijn patrimoniale verplichtingen (schulden); het kan ook verwijzen naar het geheel van rechten en plichten van een persoon. |
Cover
2._CASES_erfrecht_deel_2_partner - Kopie.docx
Summary
# berekening van het huwelijksvermogen en nalatenschap
Het onderwerp van deze studiehandleiding behandelt de berekening van het huwelijksvermogen en de nalatenschap, met een analyse van de verdeling van gemeenschappelijk vermogen en eigen vermogen bij overlijden, inclusief verschillende scenario's voor echtgenoten en samenwonenden.
## 1. Berekening van het huwelijksvermogen en nalatenschap
### 1.1 Inleiding tot het huwelijksvermogen en de nalatenschap
Bij het overlijden van een erflater die gehuwd was of wettelijk samenwoonde, is de verdeling van het vermogen een complex proces. Dit proces omvat enerzijds de ontbinding van het huwelijksvermogen of het samenwoningscontract, en anderzijds de toepassing van de regels van het erfrecht op de resterende nalatenschap. De specifieke regels die van toepassing zijn, hangen af van het overleden echtelijke stelsel (wettelijk stelsel, scheiding van goederen, etc.) of de aard van de samenwoning (wettelijk of feitelijk).
### 1.2 Ontbinding van het huwelijksvermogen bij overlijden
Indien de erflater gehuwd was onder het wettelijk stelsel, wordt bij overlijden het huwelijksvermogen ontbonden. Dit betekent dat de langstlevende echtgenoot (LLE) aanspraak kan maken op de helft van het gemeenschappelijk vermogen (GV). Het eigen vermogen van de overledene (Decujus, DC) blijft, samen met de andere helft van het gemeenschappelijk vermogen, deel uitmaken van de nalatenschap.
#### 1.2.1 Gemeenschappelijk vermogen (GV)
Het gemeenschappelijk vermogen omvat alle goederen die tijdens het huwelijk zijn aangekocht met gemeenschappelijke middelen, ongeacht door wie ze zijn verworven. Dit kan onder meer bestaan uit de gezinswoning, de inboedel, spaargelden verkregen uit inkomsten tijdens het huwelijk, en duurzame goederen zoals een auto.
> **Tip:** Bij de berekening is het cruciaal om onderscheid te maken tussen gemeenschappelijke goederen en de eigen vermogens van beide partners.
#### 1.2.2 Eigen vermogen van de erflater (EV DC)
Het eigen vermogen van de erflater bestaat uit goederen die de erflater reeds bezat vóór het huwelijk, of goederen die hij of zij tijdens het huwelijk heeft verkregen uit schenking of erfenis. Dit eigen vermogen behoort exclusief tot de nalatenschap.
#### 1.2.3 Voorbeeld berekening ontbinding huwelijksvermogen
Stel, het vermogen van een echtpaar onder het wettelijk stelsel bestaat uit:
* Gezinswoning (GV): 600.000 euro
* Inboedel (GV): 30.000 euro
* Spaargelden (GV): 250.000 euro
* Auto (GV): 20.000 euro
* Eigen vermogen DC (roerend): 200.000 euro
**Stap 1: Ontbinding van het huwelijksstelsel**
De langstlevende echtgenoot (LLE) krijgt de helft van het gemeenschappelijk vermogen.
De helft van het GV bedraagt: $\frac{1}{2} \times (600.000 \text{ euro} + 30.000 \text{ euro} + 250.000 \text{ euro} + 20.000 \text{ euro}) = \frac{1}{2} \times 900.000 \text{ euro} = 450.000 \text{ euro}$.
**Stap 2: Nalatenschap**
De nalatenschap van de erflater bestaat uit zijn eigen vermogen plus zijn helft van het gemeenschappelijk vermogen.
Nalatenschap = EV DC + $\frac{1}{2}$ GV = 200.000 euro + 450.000 euro = 650.000 euro.
### 1.3 Nalatenschap bij wettelijk samenwonenden
Bij wettelijk samenwonenden is er geen gemeenschappelijk vermogen zoals bij gehuwden. De verdeling is gebaseerd op de eigendomsverhoudingen en de erfrechtelijke regels.
#### 1.3.1 Vermogen bij wettelijk samenwonenden
Het vermogen kan bestaan uit eigen rekeningen, gezamenlijke rekeningen, onroerende goederen en inboedel.
#### 1.3.2 Voorbeeld berekening nalatenschap bij wettelijk samenwonenden
Stel, de erflater (DC) was wettelijk samenwonend met de langstlevende partner (LLP). Het vermogen bestaat uit:
* Zicht- en spaarrekening DC: 300.000 euro
* Zicht- en spaarrekening LLP: 200.000 euro
* Woning eigendom van DC (waar ze samenwoonden): 600.000 euro
* Inboedel woning (samen aangekocht, onverdeeldheid): 30.000 euro
**Stap 1: Ontbinding vermogensstelsel LLP**
De langstlevende partner (LLP) behoudt haar eigen vermogen.
LLP krijgt: Zicht- en spaarrekening LLP (200.000 euro) + haar helft van de inboedel ( $\frac{1}{2} \times 30.000 \text{ euro} = 15.000 \text{ euro}$) = 215.000 euro.
**Stap 2: Nalatenschap DC**
De nalatenschap van DC bestaat uit zijn eigen spaargeld, zijn deel van de inboedel, en zijn woning. De toepassing van de erfrechtelijke regels bepaalt wie dit erft.
Nalatenschap DC = Zicht- en spaarrekening DC (300.000 euro) + zijn helft van de inboedel (15.000 euro) + Woning (600.000 euro) = 915.000 euro.
> **Tip:** Bij feitelijk samenwonenden is er geen wettelijk recht op erfenis. Een testament is noodzakelijk om de langstlevende partner te beschermen.
### 1.4 Erfgenamen en hun delen
De verdeling van de nalatenschap volgt de regels van het erfrecht, waarbij erfgenamen worden ingedeeld in orden en graden. De langstlevende echtgenoot (LLE) of wettelijke samenwonende partner (LLP) heeft specifieke rechten.
#### 1.4.1 Vruchtgebruik en Blote Eigendom
* **Vruchtgebruik (VG):** Het recht om goederen te gebruiken en de opbrengsten ervan te genieten. De vruchtgebruiker kan bijvoorbeeld in de gezinswoning blijven wonen.
* **Blote Eigendom (BE):** Het eigendomsrecht op een goed, maar zonder het recht op gebruik en genot, die toebehoren aan de vruchtgebruiker.
#### 1.4.2 Scenario's en Verdeling
De documentatie bevat diverse tabellen die de verdeling illustreren voor verschillende familiestructuren en relaties tot de erflater (LLE, dochter, kleinkinderen, ouders, broers/zussen, ooms/neven).
**Voorbeeld 1: Erflater met LLE, dochter uit vorig huwelijk, kleinkinderen, vader en halfbroer.**
* **LLE:** Krijgt het vruchtgebruik (VG) van de gehele nalatenschap.
* **Dochter (A):** Krijgt de blote eigendom (BE) van 100% van de nalatenschap.
* **Kleinkinderen (B en C):** Krijgen geen deel, aangezien de dochter al de BE van de nalatenschap ontvangt.
* **Vader (D):** Behoort tot orde 2, graad 1. Hij zou een deel van de blote eigendom kunnen erven indien er geen erfgenamen van orde 1 (kinderen) zijn die direct erven. In dit specifieke geval erft hij niets direct van de nalatenschap die door de kinderen wordt geclaimd.
* **Halfbroer (E):** Behoort tot orde 2, graad 2. Hij erft niets in dit scenario.
**Voorbeeld 2: Erflater met LLE, zoon, kleinkinderen van een vooroverleden dochter, en vader.**
* **LLE:** Krijgt het volledige vruchtgebruik (VG) van de nalatenschap.
* **Zoon (A):** Krijgt blote eigendom (BE) van een deel.
* **Kleinkinderen (C en D, kinderen van dochter B):** Treden plaatsvervullend op voor hun moeder en ontvangen elk een deel van de blote eigendom (BE).
* **Vader (E):** Behoort tot orde 3, graad 1 en erft hier niets.
**Voorbeeld 3: Erflater met LLE, vader, broer en zus (met kinderen).**
* **LLE:** Krijgt de volle eigendom (VE) van de helft van de nalatenschap (GV + inboedel + SG + auto).
* **Vader (D):** Behoort tot orde 2, graad 1. Hij erft ¼ van het eigen vermogen van de DC (EV DC) in blote eigendom (BE).
* **Broer (B) en Zus (C):** Behoort tot orde 2, graad 2. Zij erven elk 3/8 van het eigen vermogen van de DC (EV DC) in blote eigendom (BE).
* **Kinderen van zus (D en E):** Behoort tot orde 2, graad 3. Zij erven niets direct.
**Voorbeeld 4: Erflater met LLE, ooms en neven.**
* **LLE:** Krijgt de volle eigendom (VE) van 100% van de nalatenschap. De andere erfgenamen in orde 4 erven hier niets.
#### 1.4.3 Samenwonenden en Erfrecht
Bij wettelijk samenwonenden heeft de LLP recht op vruchtgebruik van de gezinswoning en de inboedel, indien er geen testament is dat hiervan afwijkt. De volle eigendom van de resterende nalatenschap gaat naar de eigen erfgenamen (kinderen, ouders, broers/zussen etc.).
**Voorbeeld met LLP, dochter, kleinkinderen, vader en halfbroer:**
* **LLP:** Krijgt vruchtgebruik (VG) van de gezinswoning en inboedel.
* **Dochter (A):** Krijgt volle eigendom (VE) van de spaarrekeningen en blote eigendom (BE) van de gezinswoning en inboedel.
* **Kleinkinderen (B en C):** Krijgen blote eigendom (BE) van de gezinswoning en inboedel.
* **Vader (D) en Halfbroer (E):** Erven niets in dit scenario.
> **Tip:** Het is essentieel om de specifieke erfrechtelijke positie van elke erfgenaam te bepalen op basis van de familiale band met de erflater en de geldende wettelijke regels.
### 1.5 Belangrijke Overwegingen
* **Wettelijk Stelsel vs. Andere Huwelijksstelsels:** De verdeling van het huwelijksvermogen verschilt sterk afhankelijk van het gekozen huwelijksstelsel (wettelijk stelsel, scheiding van goederen, gemeenschap van goederen).
* **Feitelijk Samenwonenden:** Feitelijk samenwonenden hebben geen wettelijk erfrecht. Zonder testament erven zij niets, zelfs niet van de gezinswoning die ze samen kochten.
* **Testament:** Een testament kan de wettelijke erfverdeling wijzigen en specifieke wensen van de erflater vastleggen, met inachtneming van de reserve van de erfgenamen.
* **Onderscheid Eigen Vermogen en Gemeenschappelijk Vermogen:** Dit onderscheid is fundamenteel voor de juiste berekening van zowel de ontbinding van het huwelijksvermogen als de nalatenschap.
---
# erfrechtelijke posities van erfgenamen
Dit onderdeel legt de erfrechtelijke orde en de graad van verschillende familieleden uit, waaronder partners, kinderen, kleinkinderen, ouders en broers/zussen, in de context van nalatenschappen en vermogensverdeling.
### 2.1 Inleiding tot erfrechtelijke ordes en graden
De erfrechtelijke positie van erfgenamen wordt bepaald door hun plaats in de wettelijke erfrechtorde en hun graad van verwantschap tot de overledene. Deze regels bepalen wie erft, welk deel en in welke hoedanigheid (volle eigendom of vruchtgebruik/blote eigendom).
### 2.2 De erfrechtelijke orde en graad
Het erfrecht kent een hiërarchische orde van erfgenamen. Hoe dichter de graad van verwantschap, hoe hoger de plaats in de orde.
* **Eerste orde:** Afstammelingen (kinderen, kleinkinderen, etc.).
* **Tweede orde:** Ouders en broers/zussen (en hun afstammelingen).
* **Derde orde:** Grootouders (en hun afstammelingen, zoals ooms en tantes).
* **Vierde orde:** Overgrootouders (en hun afstammelingen).
Binnen een orde wordt gekeken naar de graad. De graad is het aantal "tredes" tussen de overledene en de erfgenaam. Kinderen zijn graad 1, kleinkinderen graad 2, enzovoort. Ouders zijn graad 1, broers/zussen graad 2, neven/nichten graad 3.
### 2.3 Erfstellingen bij gehuwden en wettelijk samenwonenden
Bij het bepalen van de nalatenschap van een overledene die gehuwd of wettelijk samenwonend was, moet eerst het huwelijks- of samenlevingsvermogen worden ontbonden.
#### 2.3.1 Gehuwde echtgenoot (wettelijk stelsel)
Bij het wettelijk stelsel wordt het gemeenschappelijk vermogen (GV) van de echtgenoten in gelijke helften verdeeld. De langstlevende echtgenoot (LLE) verkrijgt zijn eigen helft van het GV, plus zijn eigen vermogen (EV), en erft vervolgens uit de nalatenschap van de overledene. De nalatenschap bestaat uit het eigen vermogen van de overledene (EVDC) en de helft van het gemeenschappelijk vermogen.
* **Voorbeeld:** Indien de overledene gehuwd was onder het wettelijk stelsel en kinderen nalaat, zal de LLE vaak het volledige vruchtgebruik (VG) over de nalatenschap ontvangen, terwijl de kinderen de blote eigendom (BE) van de nalatenschap krijgen.
> **Tip:** De verdeling van het vermogen bij een huwelijk onder het wettelijk stelsel is cruciaal. De LLE krijgt eerst zijn/haar helft van het gemeenschappelijk vermogen en zijn/haar eigen vermogen, alvorens te erven uit de nalatenschap van de decujus.
#### 2.3.2 Wettelijk samenwonende partner
Bij wettelijke samenwoning is er geen gemeenschappelijk vermogen zoals bij gehuwden. De nalatenschap van de overledene wordt direct toegepast op zijn/haar eigen vermogen. De samenwonende partner (LLP) erft in principe niets, tenzij er een testament is dat dit anders bepaalt. Soms kan de LLP wel aanspraak maken op het vruchtgebruik van de gezinswoning en huisraad.
#### 2.3.3 Feitelijk samenwonende partner
Bij feitelijke samenwoning is er eveneens geen wettelijk geregeld gemeenschappelijk vermogen. De feitelijk samenwonende partner heeft geen wettelijke erfrechtelijke aanspraken, tenzij de overledene dit expliciet heeft vastgelegd in een testament.
### 2.4 Verdeling van de nalatenschap volgens orde en graad
De volgende tabellen illustreren hoe de nalatenschap wordt verdeeld op basis van de erfrechtelijke orde en graad, met specifieke aandacht voor de langstlevende echtgenoot (LLE), de langstlevende wettelijk samenwonende partner (LLP) en diverse familieleden.
#### 2.4.1 Nalatenschap met LLE (langstlevende echtgenoot)
Bij een nalatenschap waar een LLE aanwezig is, wordt de verdeling beïnvloed door de aanwezigheid van kinderen en andere familieleden.
* **LLE, dochter uit vorig huwelijk (A), kleinkinderen B en C (kinderen van A), vader (D), halfbroer (E):**
* LLE: Vruchtgebruik (VG) over 100% van de nalatenschap.
* Dochter A: Blote eigendom (BE) over 100% van de nalatenschap.
* Kleinkinderen B en C: Erven volgens de 1e orde, graad 2. Ze delen de nalatenschap op basis van plaatsvervulling voor hun ouder.
* Vader D: Erft in de 2e orde, graad 1.
* Halfbroer E: Erft in de 2e orde, graad 2.
* **LLE, zoon (A), kleinkinderen C en D (kinderen van vooroverleden dochter B), vader (E):**
* LLE: Volledige vruchtgebruik van de nalatenschap.
* Zoon A: Erft in de 1e orde, graad 1.
* Kleinkinderen C en D: Erven in de 1e orde, graad 2.
* Vader E: Erft in de 2e orde, graad 1.
* **LLE, vader (A), broer (B), zus (C) (met 2 kinderen D en E):**
* LLE: Volle eigendom (VE) over de helft van het vermogen, met vruchtgebruik op de resterende helft (gezinswoning, huisraad, spaargelden, auto).
* Vader A: Erft in de 2e orde, graad 1, met blote eigendom op zijn deel.
* Broer B en zus C: Erven in de 2e orde, graad 2, met blote eigendom op hun deel.
* Kinderen D en E (neven/nichten): Erven in de 2e orde, graad 3, met blote eigendom op hun deel.
* **LLE, oom (B) aan vaderszijde, oom (C) aan moederszijde, neven (D en E) aan moederszijde (kinderen van overleden tante):**
* LLE: Volle eigendom over 100% van de nalatenschap.
* Oom B en Oom C: Bevinden zich in de 4e orde en erven in principe niets wanneer de LLE erft.
#### 2.4.2 Nalatenschap met LLP (wettelijk samenwonende partner)
De rechten van een wettelijk samenwonende partner zijn beperkter dan die van een gehuwde echtgenoot.
* **LLP, dochter uit vorig huwelijk (A), kleinkinderen B en C (kinderen van A), vader (D), halfbroer (E):**
* Dochter A: Erft volle eigendom (VE) van de spaargelden en de blote eigendom (BE) van de woning en inboedel.
* Kleinkinderen B en C: Erven volgens de 1e orde, graad 2.
* Vader D: Erft in de 2e orde, graad 1.
* Halfbroer E: Erft in de 2e orde, graad 2.
* LLP: Kan aanspraak maken op vruchtgebruik (VG) van de gezinswoning en huisraad.
* **LLP, zoon (A), kleinkinderen C en D (kinderen van vooroverleden dochter B), vader (E):**
* LLP: Kan aanspraak maken op vruchtgebruik (VG) van de gezinswoning en huisraad.
* Zoon A: Erft 1e orde, graad 1.
* Kleinkinderen C en D: Erven 1e orde, graad 2.
* Vader E: Erft 3e orde, graad 1 (indien geen 1e of 2e orde erfgenamen).
* **LLP, vader (A), broer (B), zus (C) (met 2 kinderen D en E):**
* Vader A: Erft 2e orde, graad 1.
* Broer B en zus C: Erven 2e orde, graad 2.
* LLP: Kan aanspraak maken op vruchtgebruik (VG) van gezinswoning en huisraad.
* **LLP, oom (B) aan vaderszijde, oom (C) aan moederszijde, neven (D en E) aan moederszijde:**
* Oom B: Erft 4e orde, graad 3.
* Oom C: Erft 4e orde, graad 3.
* Neven D en E: Erven 4e orde, graad 4.
* LLP: Kan aanspraak maken op vruchtgebruik (VG) van gezinswoning en huisraad.
#### 2.4.3 Nalatenschap zonder LLE of LLP, met familieleden
Indien er geen LLE of LLP is, gaat de nalatenschap direct naar de wettelijke erfgenamen in de vastgestelde orde en graad.
* **Dochter (A), kleinkinderen B en C (kinderen van A), vader (D), halfbroer (E):**
* Dochter A: Erft 1e orde, graad 1, volle eigendom.
* Kleinkinderen B en C: Erven 1e orde, graad 2, volle eigendom (plaatsvervulling).
* Vader D: Erft 2e orde, graad 1, volle eigendom.
* Halfbroer E: Erft 2e orde, graad 2, volle eigendom.
* **Zoon (A), kleinkinderen C en D (kinderen van vooroverleden dochter B), vader (E):**
* Zoon A: Erft 1e orde, graad 1, volle eigendom.
* Kleinkinderen C en D: Erven 1e orde, graad 2, volle eigendom (plaatsvervulling).
* Vader E: Erft 2e orde, graad 1, volle eigendom.
* **Vader (A), broer (B), zus (C) (met 2 kinderen D en E):**
* Vader A: Erft 2e orde, graad 1, volle eigendom.
* Broer B en zus C: Erven 2e orde, graad 2, volle eigendom.
* Kinderen D en E: Erven 2e orde, graad 3, volle eigendom (plaatsvervulling).
* **Oom B aan vaderszijde, oom C aan moederszijde, neven D en E aan moederszijde:**
* Oom B: Erft 4e orde, graad 3, volle eigendom.
* Oom C: Erft 4e orde, graad 3, volle eigendom.
* Neven D en E: Erven 4e orde, graad 4, volle eigendom.
> **Tip:** De regels inzake plaatsvervulling zijn essentieel wanneer een erfgenaam in een lagere graad reeds is overleden. De afstammelingen van die persoon treden dan in zijn/haar plaats. Dit geldt in alle orden, behalve voor de LLE.
### 2.5 Vruchtgebruik en blote eigendom
* **Vruchtgebruik (VG):** Het recht om de goederen van de nalatenschap te gebruiken en de vruchten ervan te genieten (bijvoorbeeld huurinkomsten of het woongenot van een woning). De vruchtgebruiker mag de goederen niet vervreemden of beschadigen.
* **Blote eigendom (BE):** Het eigendomsrecht op de goederen, maar zonder het recht deze te gebruiken of de vruchten ervan te genieten. De blote eigenaar wordt pas volle eigenaar wanneer het vruchtgebruik eindigt.
In veel gevallen, met name wanneer de LLE of LLP recht heeft op vruchtgebruik, wordt de nalatenschap opgesplitst in VG en BE. De LLE of LLP verkrijgt dan het VG, en de wettelijke erfgenamen (vaak kinderen) verkrijgen de BE. De verdeling van de nalatenschap gebeurt dan op basis van de waarde van het VG en de BE.
> **Voorbeeld:** Indien de LLE het VG krijgt over de gehele nalatenschap en de kinderen de BE, dan kan de LLE in de woning blijven wonen en de inkomsten uit een verhuurde zaak ontvangen. De kinderen zijn weliswaar eigenaar, maar kunnen de goederen niet gebruiken of verkopen zonder instemming van de LLE.
---
# verschillen tussen wettelijk en feitelijk samenwonen in het erfrecht
Dit onderwerp verkent de uiteenlopende erfrechtelijke rechten die voortvloeien uit wettelijk samenwonen versus feitelijk samenwonen, met specifieke aandacht voor de toekenning van vruchtgebruik en volle eigendom.
### 3.1 Wettelijk samenwonen in het erfrecht
Wettelijk samenwonenden hebben, in tegenstelling tot feitelijk samenwonenden, specifieke erfrechtelijke aanspraken die wettelijk verankerd zijn. De belangrijkste is het recht op het vruchtgebruik van de meest recente gezinswoning en de huisraad, alsook het vruchtgebruik van de goederen die de ontbonden huwelijksstelsel gemeenschappelijk waren (indien van toepassing).
#### 3.1.1 Vruchtgebruik voor de langstlevende wettelijk samenwonende partner (LLP)
De langstlevende wettelijk samenwonende partner (LLP) verkrijgt het vruchtgebruik (VG) op:
* De gezinswoning (GW)
* De huisraad (HR)
Dit vruchtgebruik wordt verleend op de goederen die eigendom waren van de overledene (decujus) en, indien van toepassing, op de gemeenschappelijke goederen van het wettelijk stelsel die de LLP na ontbinding van dit stelsel verkregen zou hebben.
* **Uitzondering:** In gevallen waar de nalatenschap voornamelijk uit roerende goederen of gelden bestaat, kan de LLP, afhankelijk van de specifieke situatie en de nalatenschap, ook volle eigendom (VE) ontvangen in plaats van of naast vruchtgebruik. Dit is echter minder gebruikelijk dan het recht op vruchtgebruik van de gezinswoning en huisraad.
> **Tip:** Het vruchtgebruik op de gezinswoning en huisraad is een beschermingsmechanisme voor de langstlevende partner, zodat deze in de gemeenschappelijke woning kan blijven wonen en de huisraad kan gebruiken.
#### 3.1.2 Verdere erfrechtelijke aanspraken van de LLP
Buiten het recht op vruchtgebruik, heeft de LLP in principe geen automatische aanspraken op de volle eigendom van de nalatenschap, tenzij de overledene dit expliciet heeft bepaald in een testament. De LLP wordt niet automatisch opgenomen in de wettelijke ordes van erfopvolging.
* **Vruchtgebruik vs. Volle Eigendom:** Het recht op vruchtgebruik impliceert dat de LLP het recht heeft om de goederen te gebruiken en de vruchten ervan te genieten (zoals huurinkomsten uit een verhuurde woning), maar hij of zij is niet de blote eigenaar. De blote eigendom van deze goederen gaat naar de wettelijke erfgenamen (bv. kinderen, ouders, broers/zussen).
#### 3.1.3 Samenloop met andere erfgenamen
Wanneer er andere wettelijke erfgenamen zijn (bv. kinderen), zal het vruchtgebruik van de LLP zich manifesteren naast de volle eigendom die de andere erfgenamen ontvangen.
* **Voorbeeld:** Als de overledene een zoon en een wettelijk samenwonende partner achterlaat, krijgt de zoon de blote eigendom van de gezinswoning en de huisraad, terwijl de LLP het vruchtgebruik daarvan geniet. Indien er ook spaargelden zijn die geen gemeenschappelijke goederen waren, kan de LLP (afhankelijk van een testament) ook een deel daarvan in volle eigendom erven.
### 3.2 Feitelijk samenwonen in het erfrecht
Feitelijk samenwonenden (mensen die samenwonen zonder een wettelijke verklaring van wettelijke samenwoning) hebben geen wettelijk erfrechtelijke rechten. Hun positie in het erfrecht is volledig afhankelijk van wat de overledene heeft bepaald in een testament.
#### 3.2.1 Afwezigheid van wettelijke rechten
Een feitelijk samenwonende partner erft niet automatisch iets. Er is geen wettelijk recht op vruchtgebruik van de gezinswoning, noch op huisraad, noch op enig ander deel van de nalatenschap.
#### 3.2.2 Belang van een testament
Om als feitelijk samenwonende partner iets te erven, is het absoluut noodzakelijk dat de overledene een testament heeft opgesteld waarin de feitelijk samenwonende partner als erfgenaam wordt aangeduid.
* **Toekenning van volle eigendom:** In een testament kan de overledene de feitelijk samenwonende partner volle eigendom (VE) toekennen over specifieke goederen of over een deel van de nalatenschap.
* **Toekenning van vruchtgebruik:** Hoewel minder gebruikelijk en niet wettelijk voorzien zoals bij wettelijk samenwonenden, zou in principe een testament ook vruchtgebruik kunnen toekennen, maar dit is juridisch complexer en minder gebruikelijk dan het toekennen van volle eigendom.
#### 3.2.3 Vergelijking met wettelijk samenwonenden
Het verschil met wettelijk samenwonenden is significant:
* **Wettelijk samenwonenden:** Hebben een wettelijk recht op VG van GW en HR, ongeacht een testament (tenzij dit anders bepaalt).
* **Feitelijk samenwonenden:** Hebben geen enkel wettelijk recht. Alle aanspraken zijn afhankelijk van een testament.
#### 3.2.4 Specifieke situaties en testamentaire bepalingen
De concrete erfenis voor een feitelijk samenwonende partner hangt volledig af van de bewoordingen in het testament.
* **Voorbeeld:** Indien de overledene een feitelijk samenwonende partner en een dochter achterlaat, en er is geen testament, erft de dochter de volledige nalatenschap en de feitelijk samenwonende partner niets. Als er wel een testament is, waarin staat dat de feitelijk samenwonende partner de volle eigendom van de gezinswoning erft, dan gaat deze woning naar de partner, en de rest van de nalatenschap (of een ander deel volgens het testament) naar de dochter.
### 3.3 Samenvattende vergelijkingstabellen
De documentatie bevat voorbeelden die de verschillen illustreren tussen de positie van een wettelijk samenwonende partner (LLP) en een feitelijk samenwonende partner, in relatie tot andere erfgenamen (zoals kinderen, ouders, broers/zussen). Deze voorbeelden benadrukken het wettelijk recht op vruchtgebruik voor de LLP op de gezinswoning en huisraad, terwijl de feitelijk samenwonende partner enkel erft indien dit expliciet in een testament is opgenomen, meestal in volle eigendom.
#### 3.3.1 Juridische consequenties
* **Wettelijk samenwonen:** Biedt een basisbescherming voor de partner. Het is een juridische status die bepaalde rechten met zich meebrengt.
* **Feitelijk samenwonen:** Biedt geen enkele juridische bescherming in het erfrecht. Het is een puur contractuele of feitelijke relatie zonder erfrechtelijke implicaties.
> **Tip:** Voor koppels die samenwonen zonder gehuwd te zijn, is het sterk aan te raden om een testament op te stellen, zeker als ze willen dat de langstlevende partner erft. Voor wettelijk samenwonenden kan een testament dienen om de bestaande rechten aan te vullen of te wijzigen, bijvoorbeeld door volle eigendom toe te kennen in plaats van vruchtgebruik.
#### 3.3.2 Testamentaire overwegingen
Het opstellen van een testament is cruciaal voor feitelijk samenwonenden. Voor wettelijk samenwonenden kan een testament nuttig zijn om:
* De LLP volle eigendom te geven in plaats van vruchtgebruik.
* Specifieke activa toe te kennen aan de LLP.
* De LLP te onterven (wat wettelijk mogelijk is, maar ingaat tegen het gebruikelijke doel van wettelijke samenwoning).
**Belangrijke nuancering:** De vermelde erfrechtelijke bepalingen voor wettelijk samenwonenden (met name het recht op vruchtgebruik) gelden enkel indien de overledene geen testament heeft opgesteld dat hiervan afwijkt, of indien de overledene geen kinderen of afstammelingen nalaat die recht hebben op de gezinswoning als hoofdverblijf. In die specifieke gevallen kan het recht op vruchtgebruik beperkt worden. Echter, de algemene regel blijft de toekenning van VG op de gezinswoning en huisraad.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Vruchtgebruik (VG) | Het recht om van een goed, dat toebehoort aan een ander, het genot te hebben en de vruchten ervan te innen. De vruchtgebruiker mag het goed gebruiken en de opbrengsten ervan genieten, maar mag de aard van het goed niet veranderen of de blote eigendom beschadigen. |
| Blote eigendom (BE) | Het eigendomsrecht op een goed, waarbij de eigenaar het genot en de vruchten van het goed niet mag uitoefenen zolang het vruchtgebruik van een ander duurt. De blote eigenaar wordt pas volle eigenaar wanneer het vruchtgebruik eindigt. |
| Volle eigendom (VE) | Het meest omvattende recht op een goed, dat zowel het genot (vruchtgebruik) als de beschikkingsmacht omvat. De volle eigenaar kan het goed gebruiken, de vruchten ervan genieten en het vervreemden of bezwaren. |
| Gemeenschappelijk vermogen (GV) | Het vermogen dat toebehoort aan beide echtgenoten die gehuwd zijn onder een gemeenschapsstelsel. Dit omvat goederen die tijdens het huwelijk zijn verkregen, tenzij uit eigen middelen of met zaaksvervanging verkregen. |
| Eigen vermogen van de decujus (EV DC) | Het vermogen dat exclusief toebehoorde aan de overledene (de decujus) vóór het huwelijk of dat hij/zij uit eigen middelen heeft verkregen tijdens het huwelijk, bijvoorbeeld door schenking of erfenis. |
| Gezinswoning (GW) | De woning waar de echtgenoten of samenwonenden hun hoofdverblijf hebben. In erfrechtelijke context is dit vaak een belangrijk onderdeel van de nalatenschap en kan specifieke regels met zich meebrengen. |
| Huisraad (HR) | Roerende goederen die zich in de woning bevinden en dienen voor het dagelijks gebruik en inrichting ervan, zoals meubels, servies, bestek en decoratie. |
| Roerend vermogen (RV) | Alle zaken die niet onroerend zijn, zoals geld, effecten, voertuigen, meubels en inboedel. Dit staat tegenover onroerende goederen zoals grond en gebouwen. |
| Erfrechtelijke orde | De volgorde waarin erfgenamen recht hebben op de nalatenschap. De wet bepaalt verschillende ordes, waarbij de eerste orde de meest nabije bloedverwanten omvat en hogere ordes enkel aan bod komen als lagere ordes niet aanwezig zijn. |
| Erfrechtelijke graad | De mate van verwantschap binnen een bepaalde erfrechtelijke orde. Binnen dezelfde orde erven personen met een hogere graad (dichtere verwantschap) vóór personen met een lagere graad (verdere verwantschap). |
| Plaatsvervulling | Een wettelijk mechanisme waarbij, wanneer een erfgenaam voor de overledene is overleden, diens afstammelingen in zijn/haar plaats treden en erven naar evenredigheid van wat de vooroverleden erfgenaam zou hebben geërfd. |
| Wettelijk stelsel | Het standaard huwelijksvermogensrechtelijk regime dat van toepassing is wanneer echtgenoten geen huwelijkse voorwaarden hebben opgesteld. Dit stelsel kenmerkt zich door een gemeenschappelijk vermogen en eigen vermogens. |
| Huwelijkse voorwaarden | Afspraken die echtgenoten maken over de verdeling van hun vermogen tijdens het huwelijk en bij ontbinding daarvan (door echtscheiding of overlijden). Dit kan afwijken van het wettelijk stelsel. |
| Wettelijk samenwonen | Een juridische status die ontstaat wanneer twee personen verklaren samen te wonen en dit registreren bij de gemeente. Dit biedt bepaalde rechten en plichten, waaronder beperkte erfrechtelijke bevoegdheden voor de langstlevende partner. |
| Feitelijk samenwonen | Het samenwonen van twee personen zonder dat dit juridisch is vastgelegd. In dit geval heeft de feitelijk samenwonende partner geen automatische erfrechtelijke rechten op de nalatenschap van de andere partner. |
Cover
2Deel 1 - Hfdst. 1 - Rechtsgronden & begripsbepalingen (C).pptx
Summary
# Rechtsgronden en begripsbepalingen van levensverzekeringen
Dit deel behandelt de wettelijke fundamenten en definitiebepalingen van levensverzekeringen, met specifieke aandacht voor de relevante Belgische wetgeving, de duur van overeenkomsten, de omgang met medische informatie, en de classificatie van verzekeringen.
## 1. Rechtsgronden en begripsbepalingen van levensverzekeringen
### 1.1 Rechtsgronden van de levensverzekering
De juridische basis van verzekeringsovereenkomsten in België wordt primair gevormd door de **Wet betreffende de verzekeringen van 4 april 2014**. Deze wet codificeert en vervangt eerdere wetgeving, zoals de Wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen, de Wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst (WLVO) en de Wet van 11 juni 1874 houdende titels X en XI van Boek I van het Wetboek van Koophandel. Ook de wet op de verzekeringsbemiddeling (Wet van 27 maart 1995) speelt een rol.
#### 1.1.1 De wet betreffende de verzekeringen van 4 april 2014
* **Definitie 'Verzekeringsovereenkomst' (Art. 5, 14° Wverz.):**
Een verzekeringsovereenkomst is een overeenkomst waarbij een partij (de verzekeraar) zich, tegen betaling van een premie, ertoe verbindt een bepaalde prestatie te leveren in het geval een onzekere gebeurtenis plaatsvindt, waar de andere partij (de verzekeringnemer) belang bij heeft dat deze gebeurtenis zich niet voordoet. Kapitalisatieverrichtingen worden voor de toepassing van deze wet gelijkgesteld met verzekeringsovereenkomsten.
* **Duur van de verplichtingen (Art. 85 Wverz.):**
* De standaardduur van een verzekeringsovereenkomst is één jaar, met stilzwijgende verlenging voor opeenvolgende periodes van één jaar, tenzij een van de partijen tijdig verzet aantekent.
* De Koning kan voor bepaalde verzekeringstypes kortere termijnen voor het verzet tegen stilzwijgende verlenging bepalen.
* De overeenkomst mag geen andere opzeggingstermijnen opleggen dan die wettelijk voorzien.
* **Uitzondering:** Lid 1 en 3 zijn niet van toepassing op kapitalisatieverrichtingen en ziekte- en levensverzekeringsovereenkomsten. De verzekeringnemer kan deze echter wel jaarlijks opzeggen op de jaardag van de ingangsdatum of de jaarlijkse vervaldag van de premie.
* Voor levensverzekeringen geldt dus dat ze langer dan één jaar kunnen duren of voor onbepaalde duur zijn. De verzekeraar mag een levens- of ziekteverzekeringscontract niet opzeggen, terwijl de verzekeringnemer dit wel steeds kan.
* **Medische informatie (Art. 61 Wverz.):**
* De arts van de verzekerde kan op verzoek medische verklaringen afleveren die de huidige gezondheidstoestand beschrijven.
* Deze verklaringen mogen uitsluitend aan de adviserend arts van de verzekeraar worden bezorgd. Deze laatste mag geen niet-pertinente informatie doorgeven aan de verzekeraar of informatie over andere personen dan de verzekerde.
* Medische onderzoeken mogen enkel steunen op de voorgeschiedenis en de huidige gezondheidstoestand van de kandidaat-verzekerde. Genetisch onderzoek dat toekomstige gezondheidstoestanden wil bepalen, is uitgesloten.
* **Juridische classificatie van verzekeringen:**
De wet maakt een onderscheid op basis van het verzekerde risico en het karakter van de prestatie:
* **Schadeverzekeringen (Art. 5, 15° Wverz.):** De verzekeringsprestatie is afhankelijk van een onzeker voorval dat schade veroorzaakt aan iemands vermogen.
* **Persoonsverzekeringen (Art. 5, 16° Wverz.):** De verzekeringsprestatie of de premie is afhankelijk van een onzeker voorval dat iemands leven, fysieke integriteit of gezinstoestand aantast. Kapitalisatieverrichtingen worden hier ook onder beschouwd, hoewel bepaalde specifieke artikelen (zoals die over het verzekerd risico) niet van toepassing zijn.
* Persoonsverzekeringen kunnen opgesplitst worden in:
* Persoonsverzekeringen anders dan levensverzekeringen: deze kunnen zowel tot vergoeding van schade als tot uitkering van een vast bedrag strekken (bv. hospitalisatieverzekering).
* Levensverzekeringen: deze strekken tot uitkering van een vast bedrag.
Verzekeringen kunnen verder geclassificeerd worden volgens het karakter van de prestatie:
* **Verzekering tot vergoeding van schade (art. 55, 3° Wverz.):** De verzekeraar verbindt zich ertoe de prestatie te leveren die nodig is om de geleden schade of de aansprakelijkheid geheel of gedeeltelijk te vergoeden. Dit principe staat bekend als het **indemniteitsbeginsel**.
* **Verzekering tot uitkering van een vast bedrag (art. 55, 4° Wverz.):** De prestatie van de verzekeraar is niet afhankelijk van de omvang van de schade. Dit zijn **forfaitaire verzekeringen**.
Daarnaast wordt er gekeken naar het **belang bij het verzekerde**:
* Bij schadeverzekeringen moet de verzekerde een **in geld waardeerbaar materieel belang** kunnen aantonen bij het behoud van de zaak of de gaafheid van het vermogen (Art. 91 Wverz.).
* Bij persoonsverzekeringen moet de begunstigde een **persoonlijk en geoorloofd belang** hebben bij het zich niet voordoen van de verzekerde gebeurtenis. Dit belang is voldoende aangetoond wanneer de verzekerde met de overeenkomst heeft ingestemd, wat een **moreel belang** volstaat. (Art. 102 Wverz.).
Een laatste classificatie is het **verplicht karakter** van de verzekering:
* **Wettelijk verplichte verzekeringen:** Bijvoorbeeld bepaalde aansprakelijkheidsverzekeringen.
* **Contractueel verplichte verzekeringen:** Verplicht door een contract, zoals een huurovereenkomst of kredietovereenkomst.
* **Vrij te onderschrijven verzekeringen:** Niet wettelijk of contractueel verplicht, maar wel wenselijk (bv. een aanvullende verzekering).
#### 1.1.2 Het koninklijk besluit van 14 november 2003 betreffende de levensverzekeringsactiviteit
Dit koninklijk besluit regelt de technische aspecten en de rechten van de consumenten inzake levensverzekeringen. Het omvat specifieke regels voor:
* **Het afsluiten van de overeenkomst:** Verplichte vermeldingen, geen kosten voor medisch onderzoek, inlichtingen die de verzekeringnemer moet ontvangen, reclameverplichtingen en het herroepingsrecht binnen 30 dagen na ingang van het contract.
* **De uitvoering van de overeenkomst:** Rechten van de verzekeringnemer zoals afkoop, reductie en voorschot, en de jaarlijkse informatieverplichtingen (premies, afkoopwaarde, winstdeelname).
* **Specifieke toepassingen:** Regels voor groepsverzekeringen, verzekeringen verbonden aan beleggingsfondsen, beheer van collectieve pensioenfondsen, kapitalisatieverrichtingen en Tak 26-producten.
#### 1.1.3 Overige wettelijke bepalingen
Naast de primaire wetgeving zijn er bijkomende wetten van toepassing, zoals de wet op de aanvullende pensioenen en de fiscale wetgeving.
### 1.2 Begripsomschrijvingen
#### 1.2.1 Levensverzekering
Bij levensverzekeringen zijn de volgende partijen betrokken:
* **Verzekeraar:** Een persoon of onderneming die verzekeringsovereenkomsten aanbiedt. (Art. 5, 1° Wverz.)
* **Verzekeringnemer:** De natuurlijke of rechtspersoon die het contract sluit met de verzekeraar.
* **Verzekerde:** Degene in wiens persoon het risico van het verzekerde voorval is gelegen. Bij kapitalisatieverrichtingen is er geen verzekerde. (Art. 5, 17° Wverz.)
* **Begunstigde:** Degene in wiens voordeel de verzekeringsprestaties zijn bedongen. (Art. 5, 18° Wverz.)
#### 1.2.2 Verzekeraar
De verzekeraar is elke persoon of onderneming die als contractspartij verzekeringsovereenkomsten aanbiedt. Hij ontvangt de premie en levert de prestatie. Hij heeft recht op correcte informatie over het te verzekeren risico en de plicht om documenten over te maken.
#### 1.2.3 Verzekeringnemer
De verzekeringnemer is de contractpartij bij de verzekeraar. Hij is verplicht het risico correct te omschrijven en de premie te betalen (al dan niet facultatief). De verzekeringnemer oefent de eigendomsrechten op het contract uit, zoals het aanduiden en wijzigen van begunstigden, het reduceren of afkopen van het contract, of het nemen van een voorschot op de polis.
#### 1.2.4 Verzekerde
De verzekerde is de persoon wiens leven, fysieke integriteit of gezondheid het risicoobject is in een persoonsverzekering. Een natuurlijke persoon is steeds de verzekerde, met uitzondering van kapitalisatieverrichtingen (Tak 26).
#### 1.2.5 Begunstigde
De begunstigde is de persoon of entiteit die recht heeft op de uitkering van de verzekeraar.
* De verzekeringnemer kan één of meerdere begunstigden aanwijzen. Dit is een persoonlijk recht.
* Bij ontstentenis van een aangeduide begunstigde, is de prestatie verschuldigd aan de verzekeringnemer of zijn nalatenschap.
* De begunstigde moet identificeerbaar zijn op het moment dat de prestatie opeisbaar wordt.
**Belangrijke regels omtrent begunstigden:**
* De verzekeringnemer kan de begunstiging niet meer herroepen zodra deze door de begunstigde is aanvaard.
* Na aanvaarding door de begunstigde verliest de verzekeringnemer mogelijk bepaalde rechten, zoals het recht op afkoop of voorschot.
* De begunstigde moet correct aangeduid worden, bijvoorbeeld als "echtgenoot", "kinderen", "wettelijke erfgenamen" of de "nalatenschap".
**Wettelijke erfgenamen versus nalatenschap:**
* **Wettelijke erfgenamen:** Het kapitaal wordt verdeeld onder de wettelijke erfgenamen, waarbij iedere erfgenaam een gelijk deel ontvangt. Een testament wordt in principe niet gevolgd, tenzij anders bedongen.
* **Nalatenschap:** Het kapitaal wordt verdeeld volgens de erfopvolgingsregels en rekening houdend met een eventueel testament.
**Evolutie van de regeling begunstiging (sinds maart 2012/2014):**
* Werd voorheen bij de aanduiding "wettelijke erfgenamen" het kapitaal aan hen uitbetaald, ongeacht een testament, sinds de wetswijziging (Art. 174 Wverz.) wordt de prestatie standaard uitbetaald aan de **nalatenschap** van de verzekeringnemer, tenzij anders bedongen. Dit betekent dat een testament wel gevolgd wordt.
* Contracten afgesloten vóór maart 2012 werden automatisch aangepast aan deze nieuwe regeling vanaf maart 2014, tenzij de verzekeringnemer expliciet van deze aanpassing afzag. Nieuwe contracten vanaf maart 2012 moeten expliciet vermelden dat men van deze wettelijke regeling wil afwijken.
#### 1.2.6 Uitgesloten risico's
Niet alle gebeurtenissen die tot een overlijden leiden, zijn automatisch gedekt.
* **Zelfmoord:** Tenzij anders bedongen, dekt de verzekering de zelfmoord van de verzekerde niet die plaatsvindt minder dan één jaar na de inwerkingtreding van de overeenkomst. Na één jaar is de zelfmoord wel gedekt, en moet de verzekeraar het bewijs leveren.
* **Misdaad of wanbedrijf:** Tenzij anders bedongen, dekt de verzekeraar de dood niet wanneer deze de onmiddellijke en rechtstreekse oorzaak vindt in een misdaad of wanbedrijf, opzettelijk gepleegd door de verzekerde als dader of mededader en waarvan de gevolgen voorzienbaar waren.
* **Doodstraf:** De dood van de verzekerde als gevolg van de tenuitvoerlegging van een rechterlijke veroordeling tot de doodstraf wordt wel gedekt.
* **Euthanasie:** Euthanasie, toegepast volgens de wettelijke voorwaarden, wordt niet gelijkgesteld met zelfmoord en wordt beschouwd als een natuurlijke dood. De verzekering dekt dit dus.
* **Oorlogsfeiten, oproer, rellen en gevaarlijke activiteiten:** Deze risico's kunnen gedekt zijn mits bepaalde voorwaarden, zoals de onvoorzienbaarheid van het conflict, het niet actief deelnemen, of specifieke situaties waarin de verzekerde optreedt.
#### 1.2.7 Winstdeling en Indexering
* **Winstdeling:** Dit is een facultatief element waarbij de verzekeringnemer kan deelnemen aan de winsten van de verzekeraar. Er is geen financiële inspanning van de verzekeringnemer voor vereist en er is geen garantie op winstdeelname, maar eens toegekend, is deze verworven.
* **Indexering:** Dit betreft de aanpassing van de premies en/of kapitalen aan de inflatie. Dit kan gebeuren via een vooraf gekozen indexeringsclausule. Een voordeel is dat er geen bijkomende geneeskundige formaliteiten nodig zijn. Een nadeel kan zijn dat de premie kan stijgen of dat er bijkomende formaliteiten vereist zijn.
### 1.3 Soorten levensverzekeringen en aanverwante producten
De wetgeving voorziet in diverse verzekeringstakken, waaronder de levensverzekeringen:
* **Tak 21:** Verzekeringen met winstneming. De premie wordt uitgekeerd als winstdeelname, bovenop een gewaarborgde intrestvoet. Dit zijn de klassieke levensverzekeringen.
* **Tak 23:** Verzekeringen waarbij de premie wordt geïnvesteerd in beleggingsfondsen. Deze verzekeringen kennen geen winstdeelname en de evolutie van de reserve is afhankelijk van de prestaties van de fondsen. Dit kan een "universal life" product zijn.
* **Tak 26:** Dit zijn kapitalisatieverrichtingen, vaak vergelijkbaar met een kasbon of termijnrekening, aangeboden in de vorm van een verzekeringsproduct. Ze zijn beperkt in tijd en kunnen eventueel een winstdeelname hebben. Er is geen verzekerde en geen onzekere gebeurtenis.
Andere relevante indelingen zijn:
* **Verzekering bij leven:** Uitkering van een kapitaal of rente indien de verzekerde op een bepaalde datum in leven is.
* **Lijfrente:** Periodieke uitkering gedurende het leven, meestal via een koopsom.
* **Uitgesteld kapitaal zonder terugbetaling van premies (UKZT):** Uitkering van een kapitaal op een bepaalde datum, zonder terugbetaling van reeds betaalde premies bij overlijden voor die datum.
* **Uitgesteld kapitaal met terugbetaling van premies (UKMT):** Uitkering van een kapitaal op een bepaalde datum, met terugbetaling van reeds betaalde premies bij overlijden voor die datum.
* **Verzekering bij overlijden:** Uitkering van een kapitaal of rente bij het overlijden van de verzekerde.
* **Levenslange verzekering:** Dekt het overlijden gedurende het volledige leven van de verzekerde, met premiebetaling levenslang of tijdelijk.
* **Tijdelijke verzekering:** Dekt het overlijden tijdens een afgebakende periode. Kan een constant of afnemend kapitaal betreffen.
* **Gemengde verzekering:** Combineert elementen van een verzekering bij leven en een verzekering bij overlijden.
* **Universal Life:** Biedt grote flexibiliteit en transparantie. Elke storting krijgt een gegarandeerde intrestvoet gedurende een bepaalde periode. De premie is flexibel.
#### 1.3.1 Tak 21
Tak 21 verzekeringen bieden een resultaatsverbintenis, wat financiële zekerheid inhoudt. De opbouw van de spaarreserve gebeurt door de betaalde premies na aftrek van taksen en kosten, vermeerderd met een gewaarborgde intrestvoet (kapitalisatie) en eventuele winstdeelname.
* **Klassieke Tak 21:** Alle elementen (premies, uit te keren bedrag, intrestvoet) worden contractueel vastgelegd bij aanvang.
* **Universal Life:** De gegarandeerde intrestvoet kan verschillend zijn per storting en de garantieperiode kan variëren. Dit biedt meer flexibiliteit dan de klassieke Tak 21.
#### 1.3.2 Tak 23
Bij Tak 23 is er sprake van een middelenverbintenis, zonder financiële zekerheid. De opbouw van de spaarreserve is afhankelijk van de evolutie van beleggingsfondsen. De premies worden na aftrek van taksen en kosten geïnvesteerd in door de verzekeringnemer gekozen fondsen (compartimenten). De belegger draagt zelf het risico van de marktschommelingen. Er is geen winstdeelname.
#### 1.3.3 Tak 26
Tak 26 betreft kapitalisatieverrichtingen, die juridisch geen verzekering zijn maar wel als zodanig worden behandeld voor bepaalde toepassingen. Er is geen verzekerde en geen onzekere gebeurtenis. Ze lijken op kasbons met een vastgelegde looptijd en opbrengst.
### 1.4 Tarifering van de levensverzekering
De premie van een levensverzekering is samengesteld uit verschillende elementen:
* **Sterftetafel:** Bepaalt het risicogedeelte van de premie op basis van de levensverwachting. Sinds 2012 zijn unisex sterftetafels (XR & XK) verplicht, maar andere risicofactoren zoals leeftijd blijven relevant.
* **Technische rentevoet:** Een door de wet bepaalde maximale rentevoet die de premie beïnvloedt. Hoe hoger de rentevoet, hoe lager de premie.
* **Bijkomende kosten:** Beheers-, aanwervings- en inningskosten.
* **Premietaksen:** Afhankelijk van het type verzekering en het statuut van de verzekeringnemer.
Factoren die de premie bepalen zijn:
* **Verzekeringsleeftijd**
* **Soort verzekering**
* **Duur van het contract**
* **Bedrag van het verzekerd kapitaal**
* **Forfaitaire bedragen** zoals splitsingskosten.
**Medische selectie** (facultatief) speelt een rol door middel van gezondheidsverklaringen en medische onderzoeken, wat kan leiden tot een aangepaste premie. Ook **andere selectiecriteria** zoals hobby's en beroep kunnen van invloed zijn.
De **wiskundige reserve** is het theoretische bedrag van de premies zonder belastingen. De **afkoopwaarde** is de wiskundige reserve verminderd met niet-afgeschreven kosten.
---
**Tip:** Het correcte gebruik van de terminologie zoals "wettelijke erfgenamen" versus "nalatenschap" is cruciaal voor de correcte verdeling van het verzekerde kapitaal. Raadpleeg altijd de specifieke clausules in het contract.
**Tip:** Bij het kiezen van een levensverzekering, vergelijk de verschillende takken (Tak 21, 23, 26) en hun specifieke kenmerken qua risico, rendement en flexibiliteit. Universal Life-producten kunnen een interessante middenweg bieden.
**Voorbeeld:** Een contract met de begunstigingsclausule "wettelijke erfgenamen" werd vóór maart 2012 afgesloten. Bij overlijden van de verzekeringnemer, en tenzij expliciet anders bedongen, zal het kapitaal nu worden uitgekeerd aan de nalatenschap, en dus rekening houdend met een eventueel testament, niet louter aan de wettelijke erfgenamen in gelijke delen.
---
# Verschillende vormen van levensverzekeringen en hun kenmerken
Dit deel geeft een overzicht van diverse levensverzekeringen, waaronder Tak 21, Tak 23, Tak 26, en de verschillende hoofdvormen zoals verzekeringen bij overlijden, bij leven, gemengde verzekeringen en universal life, inclusief hun specifieke kenmerken en werkingsprincipes.
### 2.1 Overzicht van verschillende levensverzekeringen
Levensverzekeringen kunnen worden onderverdeeld op basis van verzekeringstakken en hoofdvormen.
#### 2.1.1 Onderverdeling in verzekeringstakken
De wet betreffende de verzekeringen classificeert verzekeringen in verschillende takken. De meest relevante voor levensverzekeringen zijn:
* **Tak 21:** Levensverzekeringen met winstdeling. De premie kan leiden tot winstdeling. Dit zijn verzekeringen die een resultaatsverbintenis aangaan en financiële zekerheid bieden. Ze bestaan uit betaalde premies (na aftrek van taksen en kosten), oprenting aan een gewaarborgde intrestvoet, eventuele beheerskosten en mogelijke, maar niet gegarandeerde, winstdeling.
* **Klassieke Tak 21:** Alle elementen (premies, tijdstip, uit te keren bedrag, intrestvoetgarantie) zijn bij aanvang contractueel vastgelegd.
* **Universal Life (Tak 21):** Biedt grote soepelheid en transparantie. Elke storting krijgt een vaste intrestvoet voor een bepaalde periode. Kostenstructuren, einddatum of levenslang karakter en de gegarandeerde intrestvoet voor elke storting kunnen verschillend zijn.
* **Tak 23:** Levensverzekeringen die verbonden zijn met beleggingsfondsen. Deze verzekeringen bieden geen financiële zekerheid op het vlak van het rendement; de evolutie van de spaarreserve is afhankelijk van de beleggingsfondsen.
* **Werkingsprincipe:** Vrije stortingen (eenmalig en/of periodiek) waarbij de verzekeringnemer kiest in welk fonds (compartiment) de premie wordt geïnvesteerd. De evolutie van de spaarreserve is afhankelijk van de prestaties van deze beleggingsfondsen. De verzekeringnemer kan "switchen" tussen fondsen. De aard van de compartimenten is afgestemd op het risicoprofiel van de belegger.
* **Tak 26:** Kapitalisatieverrichtingen in de vorm van een verzekeringsproduct. Dit zijn verzekeringen met een beperkte looptijd, die het best vergeleken kunnen worden met kasbons. Er is geen verzekerde persoon en dus geen onzekere gebeurtenis in de strikte zin van het woord. Ze bouwen een spaarreserve op, hebben een vastgelegde looptijd en zijn kapitalisatieverrichtingen zonder begunstigde of extra waarborgen.
Er bestaat ook een commercieel gebruikte aanduiding 'Tak 44', die een combinatie van Tak 21 en Tak 23 vertegenwoordigt.
#### 2.1.2 Onderverdeling in hoofdvormen
Levensverzekeringen kunnen ook worden ingedeeld volgens het verzekerde voorval:
* **Verzekering bij overlijden:** Keert een kapitaal of rente uit bij het overlijden van de verzekerde.
* **Levenslange verzekering:** Premiebetaling levenslang of tijdelijk, met uitkering van een kapitaal bij overlijden, ongeacht wanneer dit gebeurt.
* **Tijdelijke verzekering:** Keert een kapitaal uit bij overlijden tijdens de looptijd van het contract. Overlijden na de einddatum resulteert in geen uitkering. Er kan sprake zijn van een constant of afnemend kapitaal.
* **Verzekering bij leven:** Keert een kapitaal of rente uit indien de verzekerde op een bepaalde datum nog in leven is.
* **Lijfrente:** Periodieke uitkering, levenslang (of tijdelijk), meestal gefinancierd via een koopsom.
* **Uitgesteld kapitaal zonder terugbetaling van de premies (UKZT):** Keert een kapitaal uit indien de verzekerde op een bepaalde datum in leven is. Bij overlijden vóór die datum is er geen uitkering.
* **Uitgesteld kapitaal met terugbetaling van de premies (UKMT):** Keert een kapitaal uit indien de verzekerde op een bepaalde datum in leven is. Bij overlijden vóór die datum worden de reeds betaalde premies terugbetaald.
* **Gemengde verzekering:** Combineert elementen van een verzekering bij leven en bij overlijden. Er is zowel een kapitaal bij overlijden als bij leven. De verhouding tussen het overlijdenskapitaal en het kapitaal bij leven is contractueel vastgelegd, bijvoorbeeld een 10/X verhouding.
### 2.2 De verzekering bij overlijden
Dit type verzekering keert een kapitaal of rente uit bij het overlijden van de verzekerde.
#### 2.2.1 De levenslange verzekering
Bij een levenslange verzekering wordt de premie gedurende het hele leven betaald (levenslange premiebetaling) of tot een vooraf bepaalde datum (tijdelijke premiebetaling). In beide gevallen wordt bij overlijden een kapitaal uitgekeerd.
#### 2.2.2 De tijdelijke verzekering
De tijdelijke verzekering keert een kapitaal uit bij overlijden tijdens de looptijd van het contract. Overlijden na de einddatum van het contract leidt niet tot een uitkering.
* **Constant kapitaal:** Het verzekerde kapitaal blijft gelijk gedurende de looptijd van het contract. De premiebetaling is meestal gedurende de ganse looptijd.
* **Afnemend kapitaal:** Het verzekerde kapitaal neemt af gedurende de looptijd van het contract. De premiebetaling is vaak gedurende de ganse looptijd, maar kan ook korter zijn (bijvoorbeeld een koopsom of 2/3 van de looptijd).
### 2.3 De verzekering bij leven
Deze verzekering keert een kapitaal of rente uit indien de verzekerde op een vastgestelde datum nog in leven is.
#### 2.3.1 Lijfrente
Een lijfrente voorziet in periodieke uitkeringen die levenslang (of soms tijdelijk) worden verstrekt. De premiebetaling gebeurt meestal via een eenmalige koopsom.
#### 2.3.2 Uitgesteld kapitaal zonder terugbetaling van de premies (UKZT)
Bij deze verzekering wordt een kapitaal uitgekeerd op een vooraf bepaald moment indien de verzekerde dan nog in leven is. Overlijdt de verzekerde vóór dit moment, dan vervallen de reeds betaalde premies en is er geen uitkering. De premiebetaling kan eenmalig of periodiek zijn.
#### 2.3.3 Uitgesteld kapitaal met terugbetaling van de premies (UKMT)
Hierbij wordt een kapitaal uitgekeerd op een vooraf bepaald moment als de verzekerde dan nog in leven is. Bij overlijden vóór dit moment worden de reeds betaalde premies terugbetaald aan de begunstigden. De premiebetaling kan eenmalig of periodiek zijn.
### 2.4 De gemengde verzekering
Een gemengde verzekering combineert zowel een uitkering bij overlijden als een uitkering bij leven. De verhouding tussen het kapitaal bij overlijden en het kapitaal bij leven is contractueel vastgelegd, bijvoorbeeld een 10/X verhouding.
### 2.5 Universal Life verzekeringen
Universal Life verzekeringen bieden grote soepelheid en transparantie. Elke storting ontvangt een vaste intrestvoet gedurende de gehele looptijd van het contract of voor een vooraf bepaalde periode. Na deze periode wordt de intrestvoet opnieuw bepaald op basis van de marktcondities. Deze verzekeringen kunnen ook winstdeling bevatten, die echter niet gegarandeerd is maar wel verworven eens toegekend. Ten opzichte van klassieke levensverzekeringen bieden ze voor de verzekeringsmaatschappij een beperking van financiële risico's en voor de verzekeringnemer soepelere contractvoorwaarden.
> **Tip:** Bij Universal Life verzekeringen is het belangrijk om goed de voorwaarden rond de intrestvoetgarantie en eventuele beheerskosten te begrijpen, aangezien deze de uiteindelijke opbrengst aanzienlijk kunnen beïnvloeden.
### 2.6 Tak 21, Tak 23 en Tak 26 nader toegelicht
#### 2.6.1 Tak 21: Resultaatsverbintenis en financiële zekerheid
Tak 21 verzekeringen bieden financiële zekerheid door een resultaatsverbintenis. De spaarreserve wordt opgebouwd uit betaalde premies, na aftrek van taksen en kosten. Deze reserve wordt opgerent aan een gewaarborgde intrestvoet. Mogelijke beheerskosten worden afgetrokken en er kan een winstdeling worden toegekend.
* **Klassieke Tak 21:** Alle elementen, zoals premies, tijdstippen en uit te keren bedragen, zijn bij aanvang contractueel vastgelegd.
* **Universal Life (Tak 21):** Kenmerkt zich door flexibele stortingen met variabele intrestvoetgaranties en transparante kostenstructuren.
#### 2.6.2 Tak 23: Middelenverbintenis en beleggingsrisico
Tak 23 verzekeringen vallen onder de middelenverbintenis; er is geen financiële zekerheid op het rendement. De premies worden geïnvesteerd in beleggingsfondsen, en de evolutie van de spaarreserve is afhankelijk van de prestaties van deze fondsen. De verzekeringnemer draagt het beleggingsrisico.
* **Werkingsprincipe:** Vrije stortingen worden geïnvesteerd in gekozen fondsen (compartimenten). De evolutie van de spaarreserve is afhankelijk van de fondsprestaties. De verzekeringnemer kan deze fondsen aanpassen. De aard van de compartimenten (defensief, neutraal, agressief) is afgestemd op het risicoprofiel van de belegger.
#### 2.6.3 Tak 26: Kapitalisatiecontracten
Tak 26 vertegenwoordigt kapitalisatieverrichtingen, die vergelijkbaar zijn met kasbons. Er is geen sprake van een verzekerde persoon of een onzekere gebeurtenis in de zin van een levensverzekering. De contracten hebben een vastgelegde looptijd, waarbij de opbouw van de spaarreserve vergelijkbaar is met die van Tak 21, maar zonder extra waarborgen of begunstigden buiten de contractuele afspraken.
### 2.7 Belangrijke partijen en hun rol
Bij levensverzekeringen zijn er verschillende partijen betrokken:
* **Verzekeraar:** De entiteit die de verzekeringsovereenkomst aangaat en de prestaties levert tegen betaling van een premie.
* **Verzekeringnemer:** De natuurlijke persoon of rechtspersoon die het contract sluit met de verzekeraar, de premies betaalt en de eigendomsrechten uitoefent.
* **Verzekerde:** De persoon in wiens persoon het risico van het zich voordoen van het verzekerde voorval is gelegen. Bij kapitalisatieverrichtingen (zoals Tak 26) is er geen verzekerde.
* **Begunstigde:** De persoon of entiteit in wiens voordeel de verzekeringsprestaties zijn bedongen. De begunstigde kan de verzekeringnemer zelf zijn, of een derde partij.
#### 2.7.1 Rechten van de verzekeringnemer
De verzekeringnemer heeft diverse rechten met betrekking tot het contract, zoals:
* Het aanduiden en wijzigen van begunstigden.
* Beschikken over de wiskundige reserve (afkopen, reduceren, voorschot nemen, pand geven).
#### 2.7.2 Begunstigden: aanwijzing, aanvaarding en gevolgen
De verzekeringnemer kan één of meerdere begunstigden aanwijzen. Na aanvaarding door de begunstigde kan de begunstiging niet meer door de verzekeringnemer worden herroepen. De verzekeringnemer verliest dan ook bepaalde rechten, zoals het recht op afkoop of voorschot. Het is cruciaal om duidelijke terminologie te gebruiken bij de aanwijzing van begunstigden (bv. "echtgenoot", "kinderen", "wettelijke erfgenamen", "nalatenschap") om interpretatieconflicten te vermijden, zeker na de wetswijzigingen sinds maart 2012 die de interpretatie van "wettelijke erfgenamen" als begunstigden beïnvloeden.
#### 2.7.3 Uitzonderingen en specifieke regels bij levensverzekeringen
* **Verzekerbaar belang:** De begunstigde moet een persoonlijk en geoorloofd belang hebben bij het zich niet voordoen van de verzekerde gebeurtenis.
* **Samenloop en niet-indeplaatsstelling:** In tegenstelling tot schadeverzekeringen, treedt de verzekeraar bij levensverzekeringen niet automatisch in de rechten van de begunstigde jegens derden, en worden de prestaties niet verminderd door andere ontvangen schadeloosstellingen.
* **Uitgesloten risico's:** De verzekering dekt over het algemeen geen zelfmoord minder dan een jaar na de inwerkingtreding van de overeenkomst, noch dood veroorzaakt door opzettelijk begane misdaden of wanbedrijven door de verzekerde. Euthanasie wordt, indien wettelijk toegepast, beschouwd als een natuurlijke dood. Oorlogsfeiten, deelname aan oproer, rellen en bepaalde gevaarlijke activiteiten kunnen ook uitgesloten zijn, tenzij anders bedongen.
* **Betaling van de premie:** De levensverzekeringsovereenkomst treedt, tenzij anders bedongen, pas in werking na betaling van de eerste premie. Niet-betaling van een premie leidt niet tot gedwongen tenuitvoerlegging door de verzekeraar, maar kan leiden tot ontbinding van de overeenkomst of vermindering van de prestaties.
### 2.8 Technisch en Fiscaal Kader
#### 2.8.1 Samenstelling van de premie
De premie van een levensverzekering wordt beïnvloed door verschillende factoren:
* **Sterftetafel:** Bepaalt het risicogedeelte van de premie, gebaseerd op de levensverwachting van de verzekerde populatie. Sinds 2012 worden unisex sterftetafels gebruikt.
* **Technische rentevoet:** Een door de wet bepaalde rentevoet die invloed heeft op de hoogte van de premie. Een hogere rentevoet resulteert in lagere premies.
* **Bijkomende kosten:** Beheerskosten, aanwervingscommissie, inningscommissie.
* **Premietaksen:** Afhankelijk van het type levensverzekering en het statuut van de verzekeringnemer.
#### 2.8.2 Technische factoren die de premie bepalen
* Verzekeringsleeftijd
* Soort verzekering
* Duur van het contract
* Bedrag van het verzekerd kapitaal
* Forfaitaire bedragen en splitsingskosten
#### 2.8.3 Facultatieve factoren die de premie bepalen
* **Medische selectie:** Gebaseerd op een gezondheidsverklaring, medische vragenlijst of onderzoek.
* **Andere selectiecriteria:** Hobby's, beroep en andere risicovolle activiteiten kunnen de premie beïnvloeden.
#### 2.8.4 Wiskundige reserve en afkoopwaarde
De wiskundige reserve vertegenwoordigt de theoretische waarde van de reeds betaalde premies, zonder belastingen. De afkoopwaarde is de theoretische reserve min niet afgeschreven acquisitiekosten, en de praktische afkoopwaarde kan nog verdere aftrekposten bevatten.
#### 2.8.5 Behoud van koopkracht
Levensverzekeringen kunnen worden aangepast om de koopkracht van de uitkeringen te behouden:
* **Indexering:** De premie en het kapitaal kunnen worden geïndexeerd, vaak zonder bijkomende geneeskundige formaliteiten.
* **Aanpassing van de kapitalen:** Op zelf gekozen tijdstip kan het kapitaal worden aangepast aan de reële behoefte, hoewel dit bijkomende geneeskundige formaliteiten of een bijpremie kan vereisen.
* **Winstdeling:** Biedt de mogelijkheid op een extra rendement zonder directe financiële inspanning van de verzekeringnemer, maar is niet gegarandeerd.
#### 2.8.6 Fiskaliteit
De fiscale behandeling van levensverzekeringen hangt af van het type verzekering (Tak 21, 23, 26) en het statuut van de verzekeringnemer (natuurlijk persoon, bedrijf, zelfstandige). Dit omvat onder andere premietaksen, roerende voorheffing en specifieke belastingvoordelen voor lange termijnsparen en pensioenopbouw.
> **Tip:** Het is essentieel om de fiscale implicaties grondig te onderzoeken, aangezien deze aanzienlijk kunnen variëren en het uiteindelijke rendement van de levensverzekering sterk kunnen beïnvloeden.
### 2.9 Verschillende Hoofdvormen van Levensverzekeringen
Dit onderdeel detailleert de specifieke kenmerken en werking van de eerder genoemde hoofdvormen.
#### 2.9.1 Verzekering bij overlijden
* **Levenslange verzekering:**
* **Levenslange premiebetaling:** Premies worden levenslang betaald.
* **Tijdelijke premiebetaling:** Premies worden betaald tot een vooraf bepaalde datum.
* Beide vormen keren een kapitaal uit bij overlijden.
* **Tijdelijke verzekering:**
* **Constant kapitaal:** Het uit te keren bedrag blijft gelijk gedurende de looptijd.
* **Afnemend kapitaal:** Het uit te keren bedrag neemt geleidelijk af over de looptijd.
* Uitkering vindt enkel plaats bij overlijden tijdens de looptijd.
#### 2.9.2 Verzekering bij leven
* **Lijfrente:** Periodieke, levenslange (of tijdelijke) uitkeringen, vaak gefinancierd via een koopsom.
* **Uitgesteld kapitaal zonder terugbetaling van premies (UKZT):** Kapitaaluitkering op een einddatum indien de verzekerde leeft; bij overlijden vervallen de premies.
* **Uitgesteld kapitaal met terugbetaling van premies (UKMT):** Kapitaaluitkering op een einddatum indien de verzekerde leeft; bij overlijden vóór die datum worden de betaalde premies terugbetaald.
#### 2.9.3 Gemengde verzekering
Combineert een uitkering bij overlijden en bij leven. De verhouding tussen beide kapitalen is contractueel bepaald.
#### 2.9.4 Universal Life verzekering
Kenmerkt zich door grote flexibiliteit en transparantie. Stortingen ontvangen een gegarandeerde intrestvoet voor een bepaalde periode, waarna deze opnieuw wordt vastgesteld. Dit biedt de verzekeringnemer meer controle en aanpassingsmogelijkheden.
#### 2.9.5 Kapitalisatieverrichtingen (Tak 26)
Gelijke aan een spaarrekening met een vaste looptijd en een gegarandeerde intrest. Er is geen risico-element van overlijden of levensduur.
### 2.10 Uitsluitingen en Bijzondere Regelingen
#### 2.10.1 Uitsluitingen bij overlijden
* **Zelfmoord:** Over het algemeen gedekt na één jaar contractduur, tenzij anders bedongen.
* **Misdrijven/wanbedrijven:** Dood veroorzaakt door de verzekerde als dader van een opzettelijk misdrijf.
* **Euthanasie:** Wordt wettelijk als natuurlijke dood beschouwd.
* **Oorlogsfeiten, oproer, rellen, gevaarlijke activiteiten:** Kunnen uitgesloten zijn, tenzij specifiek gedekt.
#### 2.10.2 Inpandname en voorschot
In bepaalde gevallen kunnen de reserves van een levensverzekering (met name bij 2e pijler pensioenproducten) worden gebruikt voor vastgoedfinanciering via inpandname of een voorschot. Dit is echter aan strikte voorwaarden gebonden, zoals de locatie van het onroerend goed en het type voorschot.
Dit deel behandelt de fundamentele aspecten van levensverzekeringen, hun juridische basis, de verschillende vormen en de contractuele, technische en fiscale kenmerken die van belang zijn voor zowel consumenten als professionals.
---
# Tarifering en wiskundige reserve bij levensverzekeringen
Hieronder vindt u een gedetailleerd studieoverzicht van "Tarifering en wiskundige reserve bij levensverzekeringen", opgesteld conform de richtlijnen voor examens.
## 3. Tarifering en wiskundige reserve bij levensverzekeringen
Dit deel van de cursus behandelt de opbouw van de premie voor levensverzekeringen, de rol van actuariële factoren zoals de sterftetafel en de technische rentevoet, de invloed van bijkomende kosten en premietaksen, en de berekening van de wiskundige reserve.
### 3.1 Hoe wordt een premie voldaan?
De premie voor een levensverzekering kan op verschillende manieren worden voldaan:
* **Koopsom:** Een eenmalige, forfaitaire premie die de verzekering dekt tot de eindvervaldag. Dit is vaak het geval bij schuldderving- en lijfrenteverzekeringen.
* **Partiële premie:** De premie wordt periodiek (bijvoorbeeld maandelijks, per kwartaal of per semester) betaald in plaats van in één keer. Dit kan gepaard gaan met "splitsingskosten" die afhankelijk zijn van de frequentie van de betaling en de gekozen rentevoet.
> **Tip:** Bij een koopsom is er minder risico op inflatieverlies, terwijl een jaarpremie flexibeler kan zijn.
#### 3.1.1 Berekening van partiële premies
De berekening van partiële premies houdt rekening met de jaarpremie en een opsplitsingskost, die de rentevoet beïnvloedt.
* Premie per maand: Jaarpremie $\times \frac{1 + rentevoet}{12}$
* Premie per trimester: Jaarpremie $\times \frac{1 + rentevoet}{4}$
* Premie per semester: Jaarpremie $\times \frac{1 + rentevoet}{2}$
### 3.2 Samenstelling van de premie
De premieopbouw van een levensverzekering is gebaseerd op vier hoofdelementen:
* **Sterftetafel:** Dit is het risicogedeelte van de premie en bepaalt het benodigde bedrag om de uitkering bij overlijden te dekken. Sterftetafels geven aan hoeveel overlevenden er nog zijn na een bepaald aantal jaren, rekening houdend met leeftijd en geslacht. Sinds 2012 worden unisex sterftetafels gebruikt, maar andere risico-elementen (zoals leeftijd) blijven relevant.
* De wet van 10 mei 2007 ter bestrijding van discriminatie verbiedt het onderscheid op basis van criteria zoals leeftijd, geslacht, burgerlijke staat, godsdienst, enz.
* **Technische rentevoet:** Dit is een door de wet bepaalde maximale rentevoet waartegen de premies mogen worden belegd. Een hogere technische rentevoet leidt tot lagere premies, en vice versa. Sinds 2016 bedraagt deze maximaal 2%.
* **Bijkomende kosten:** Dit omvat beheerskosten, aanwervingscommissiekosten en inningskosten.
* **Premietaksen:** De hoogte van deze taksen is afhankelijk van het type levensverzekering en het statuut van de verzekeringnemer.
### 3.3 Technische factoren die de premie bepalen
Verschillende technische factoren beïnvloeden de premieberekening:
* **Verzekeringsleeftijd:** De leeftijd van de verzekerde op het moment van afsluiten en gedurende de looptijd van het contract.
* **Soort verzekering:** Levenslange, tijdelijke, gemengde verzekeringen, lijfrentes, etc. hebben elk hun eigen premieberekening.
* **Duur van het contract:** Een langere looptijd kan leiden tot een hogere totale premie, maar soms ook tot lagere periodieke premies.
* **Bedrag van het verzekerd kapitaal:** Een hoger uit te keren bedrag resulteert in een hogere premie.
* **Forfaitair bedrag:** Dit kan betrekking hebben op specifieke kosten, zoals splitsingskosten bij partiële premiebetalingen.
> **Tip:** De keuze voor een bepaald type verzekering, zoals een UKMT (uitgesteld kapitaal met terugbetaling van premies) versus een UKZT (uitgesteld kapitaal zonder terugbetaling van premies), beïnvloedt de premie significant, vooral omdat bij UKMT de opgebouwde premies worden terugbetaald bij vroegtijdig overlijden.
### 3.4 Facultatieve factoren die de premie bepalen
Naast de technische factoren kunnen ook facultatieve elementen de premie beïnvloeden:
* **Medische selectie:**
* **Gezondheidsverklaring:** De verzekeringnemer geeft informatie over zijn gezondheidstoestand.
* **Medische vragenlijst:** Gedetailleerdere vragen, al dan niet via een geneesheer.
* **Medisch onderzoek:** Soms is een fysiek onderzoek noodzakelijk.
* **Bijkomende onderzoeken:** Afhankelijk van het risicoprofiel.
* **Andere selectiecriteria:** Naast de gezondheidstoestand kunnen ook hobby's, beroep en andere activiteiten een rol spelen bij de risico-inschatting en premiebepaling.
### 3.5 Wiskundige reserve
De wiskundige reserve is een cruciaal concept in levensverzekeringen en vertegenwoordigt de theoretische waarde van de opgebouwde spaarcomponent van de premies, exclusief taksen.
* **Wiskundige reserve:** Het deel van de betaalde premies dat niet gebruikt wordt voor de dekking van risico's of kosten, maar wordt opgebouwd als spaargedeelte.
* **Theoretische afkoopwaarde:** Dit is gelijk aan de wiskundige reserve minus de nog niet afgeschreven acquisitiekosten (kosten die gemaakt zijn om het contract af te sluiten).
* **Praktische afkoopwaarde:** Dit is de theoretische afkoopwaarde verminderd met een eventuele afkoopkost (percentage), wat het bedrag is dat de verzekeringnemer kan opvragen bij vroegtijdige beëindiging van het contract.
> **Tip:** De wiskundige reserve is een theoretische waarde die de toekomstige verplichtingen van de verzekeraar weerspiegelt. De afkoopwaarde is het bedrag dat de verzekeringnemer daadwerkelijk kan ontvangen bij beëindiging.
#### 3.5.1 Berekening van de wiskundige reserve
De berekening van de wiskundige reserve is complex en gebaseerd op actuariële principes, waarbij rekening wordt gehouden met de ingelegde premies, de rentevoeten, de levensverwachting en de kosten. Er bestaan verschillende methoden voor de berekening, afhankelijk van het type contract. Voor een levensverzekering kan de reserve bijvoorbeeld berekend worden met de volgende formule (voor een overlijdensrisicoverzekering bij een premiebetaling gedurende $n$ jaren voor een uitkering van 1 euro bij overlijden vóór jaar $m$):
$$ V_{x,n} = A_{x,n} - P_x \cdot a_{x,n} $$
Waar:
* $V_{x,n}$ is de wiskundige reserve op leeftijd $x$ voor een contract met $n$ jaar premiebetaling.
* $A_{x,n}$ is de verwachte toekomstige uitkering bij overlijden vóór jaar $m$.
* $P_x$ is de jaarlijkse premie.
* $a_{x,n}$ is de verwachte toekomstige uitkering bij leven gedurende $n$ jaar.
Voor een overlijdensrisicoverzekering met een kapitaal $K$ dat op het einde van het contract bij leven wordt uitgekeerd, kan de reserve berekend worden met:
$$ V_{x,t} = K \cdot A_{x,t} - P_x \cdot a_{x,t} $$
Waarbij $A_{x,t}$ de contante waarde van een periodieke rente is en $a_{x,t}$ de contante waarde van een uitgestelde rente.
### 3.6 Facultatieve factoren bij de premiebepaling
Naast de technische en medische selectie kunnen ook andere factoren de premie bepalen:
* **Medische selectie:** Zoals eerder genoemd, zijn gezondheidsverklaringen, medische vragenlijsten en onderzoeken cruciaal.
* **Andere selectiecriteria:** Naast gezondheid worden ook hobby's, beroep en activiteiten beoordeeld om het risicoprofiel te bepalen.
* **Verzekeringsleeftijd:** Hoe ouder de verzekerde, hoe hoger de premie over het algemeen.
* **Soort verzekering:** Een gemengde verzekering of een lijfrente heeft een andere premie dan een zuivere overlijdensverzekering.
* **Duur van het contract:** Langere contracten kunnen een hogere totale premie met zich meebrengen, maar de periodieke premies kunnen lager zijn.
* **Bedrag van het verzekerd kapitaal:** Een hoger verzekerd kapitaal impliceert een hogere premie.
* **Forfaitaire bedragen:** Dit kan slaan op specifieke kosten die niet direct aan het risico gekoppeld zijn, maar wel aan de administratie van het contract.
### 3.7 Winstdeling en indexering
* **Winstdeling:** Niet alle levensverzekeringen kennen winstdeling. Wanneer dit wel het geval is (bv. Tak 21), is het een extraatje bovenop de gewaarborgde rente. De verzekeringnemer heeft hier geen financiële inspanning voor en de winstdeelname is niet gegarandeerd, maar eens toegekend, is deze verworven.
* **Indexering:** De premie en/of het verzekerd kapitaal kunnen geïndexeerd worden om de koopkracht te behouden. Dit vereist geen bijkomende medische formaliteiten indien de indexering vanaf het begin van het contract wordt toegepast. Aanpassing van kapitalen op een zelfgekozen tijdstip kan wel extra formaliteiten en bijpremie met zich meebrengen.
### 3.8 Vormen van levensverzekeringen en hun impact op de premie
Verschillende soorten levensverzekeringen hebben een specifieke premieberekening:
* **Tak 21 (Gewaarborgd rendement):** De premies worden belegd tegen een gewaarborgde rentevoet, met mogelijkheid tot winstdeling. De premieberekening is hierdoor relatief stabiel.
* **Tak 23 (Beleggingsverzekering):** De premie is afhankelijk van de prestaties van het onderliggende beleggingsfonds. Hier is geen gegarandeerd rendement, wat de premievolatiliteit vergroot.
* **Tak 26 (Kapitalisatieverrichtingen):** Dit zijn geen verzekeringen in strikte zin, maar contracten waarbij een kapitaal wordt opgebouwd over een bepaalde periode. De premieberekening is hier vergelijkbaar met spaarrekeningen.
* **Universal Life:** Deze contracten bieden grote flexibiliteit en transparantie, waarbij elke storting een eigen rentevoet kan krijgen voor een bepaalde periode.
De keuze tussen een eenmalige koopsom of periodieke premies, alsook de specifieke modaliteiten van een contract (zoals het al dan niet laten terugbetalen van premies bij overlijden in het geval van uitgestelde kapitalisaties) hebben een directe impact op de hoogte van de te betalen premie.
---
# Het pensioensysteem in België (3 pijlers)
Het Belgische pensioensysteem bestaat uit drie pijlers die samen de pensioenkloof proberen te dichten: het wettelijk pensioen, aanvullende pensioenen verbonden aan de beroepsactiviteit, en individuele aanvullende pensioenen, elk met hun eigen kenmerken en uitdagingen.
### 4.1 De eerste pijler: het wettelijk pensioen
Het wettelijk pensioen is het basispensioen dat door de overheid wordt toegekend en rust op een **repartitiesysteem** of **omslagsysteem**. Hierbij staat de huidige actieve bevolking in voor de betaling van de pensioenen van de gepensioneerden. Dit systeem staat onder druk door verschillende factoren, waaronder de babyboomers, een dalende nataliteit, een stijgende levensverwachting, langere studietrajecten en werkloosheid.
De hoogte van het wettelijk pensioen wordt bepaald door:
* **Professioneel statuut:** Werknemer, zelfstandige of ambtenaar.
* **Beroepsloopbaan:** De duur van de loopbaan.
* **Bezoldiging:** Het verdiende inkomen tijdens de loopbaan.
* **Gezinssituatie:** De gezinssituatie (alleenstaande of gezin) bepaalt de gezinssituatiefactor (60% voor alleenstaanden, 75% voor gezinnen).
#### 4.1.1 Berekening van het wettelijk pensioen
* **Voor werknemers:** De berekening is gebaseerd op het totaal loon, gecorrigeerd en gedeeld door 45 (verwijzend naar de duur van een volledige loopbaan), vermenigvuldigd met de gezinssituatiefactor. Er gelden echter ook minimum- en maximumbedragen.
* **Voor zelfstandigen:** De berekening is vergelijkbaar met die van werknemers, maar het gemiddelde pensioen ligt doorgaans aanzienlijk lager.
* **Voor ambtenaren:** De berekening is gebaseerd op de formule $\frac{1}{60} \times \text{referentiewedde} \times \text{aantal aanneembare dienstjaren}$. De referentiewedde is meestal het gemiddelde van de ontvangen wedden in de laatste tien loopbaanjaren. Ambtenaren genieten doorgaans hogere pensioenen dan werknemers en zelfstandigen.
#### 4.1.2 Problematiek van de eerste pijler
* **Relatief lage pensioenuitkeringen:** Vooral voor werknemers en zelfstandigen kunnen de wettelijke pensioenen onvoldoende zijn om de pensioenkloof te dichten.
* **Betaalbaarheid onder druk:** De vergrijzing en de dalende geboortecijfers zetten het repartitiesysteem onder druk, wat de betaalbaarheid op lange termijn bemoeilijkt.
### 4.2 De tweede pijler: aanvullend pensioen verbonden aan de beroepsactiviteit
De tweede pijler omvat aanvullende pensioenopbouw die gekoppeld is aan de beroepsactiviteit, via een **kapitalisatiesysteem**. Dit kan op verschillende manieren gebeuren:
* **Werknemers:** Via een groepsverzekering of pensioenfonds aangeboden door de werkgever.
* **Zelfstandigen:** Via eigen initiatief, zoals het Vrij Aanvullend Pensioen voor Zelfstandigen (VAPZ), de Individuele Pensioentoezegging (IPT) of de Pensioenovereenkomst voor Zelfstandigen (POZ).
Deze pijler wordt gestimuleerd door **fiscale voordelen** op het moment van premiebetaling en op de eindbelasting.
#### 4.2.1 De 80%-regel
Een belangrijk concept binnen de tweede pijler is de **80%-regel**. Deze regel stelt dat de som van het wettelijk pensioen en de aanvullende pensioenen (tweede pijler) niet meer mag bedragen dan 80% van de laatste normale brutojaarbezoldiging. Dit om te voorkomen dat gepensioneerden meer ontvangen dan tijdens hun actieve loopbaan.
* **Berekening van de brutojaarbezoldiging:** Omvat reguliere bezoldigingen en voordelen alle aard. Eenmalige bonussen, winstdelingen, representatievergoedingen en terugbetalingen van kosten worden doorgaans niet meegerekend.
* **Berekening van het wettelijk pensioen:** Houdt rekening met de verschillende loopbaanjaren (werknemer, zelfstandige) en de bijbehorende percentages.
* **Loopbaanbreuk:** De correcte berekening van de loopbaanjaren (N) ten opzichte van de normale loopbaanduur (D = 40 jaar) is cruciaal.
* **Omzettingscoëfficiënten:** Deze worden gebruikt om de jaarlijkse rente om te zetten naar een kapitaal, waarbij rekening wordt gehouden met de gezinssituatie (alleenstaand of samenwonend).
#### 4.2.2 Verschillende vormen van tweede pijler pensioenen
* **Groepsverzekering:** Aangeboden door werkgevers of sectoren (paritaire comités). Kan een **defined contribution** (vaste bijdrage) of **defined benefit** (vaste prestatie) systeem zijn, of **cash balance**. Er geldt een rendementsgarantie die jaarlijks wordt bepaald (minimaal 1,75% en maximaal 3,75%).
* **Vrij Aanvullend Pensioen voor Zelfstandigen (VAPZ):** Gewone VAPZ (8,17% van het netto belastbaar beroepsinkomen) en Sociale VAPZ (9,40%), met absolute maxima. Premies zijn fiscaal aftrekbaar als beroepskost.
* **Individuele Pensioentoezegging (IPT) voor zelfstandigen:** Premies worden betaald door de vennootschap en zijn fiscaal aftrekbaar onder de 80%-regel. Eindbelasting is 10% bij wettelijk pensioen.
* **Pensioenovereenkomst Zelfstandigen (POZ):** Voor zelfstandigen zonder vennootschap. Premies zijn fiscaal aftrekbaar met een belastingvermindering van 30%. Eindkapitaal wordt belast tegen 10%.
* **Individuele Pensioentoezegging (IPT) werknemer:** Enkel mogelijk indien er reeds een groepsverzekering bestaat in de onderneming.
* **Vrij Aanvullend Pensioen voor werknemers (VAPW):** Voor werknemers zonder of met beperkte groepsverzekering. Premies worden afgetrokken van het nettoloon.
#### 4.2.3 Fiscaliteit in de tweede pijler
* **Premies:** Gestort door werkgevers zijn fiscaal aftrekbaar als bedrijfskost (binnen de 80%-regel). Gestort door werknemers genieten een belastingvermindering. Er geldt een **premietaks** van 4,4% op werkgeversbijdragen en werknemersbijdragen (tenzij het een sociaal pensioenstelsel betreft).
* **Uitkering:** De kapitaalsuitkering is in beginsel onderworpen aan een eindbelasting van 10% (bij wettelijk pensioen). Bij vervroegd pensioen is dit 16,5%. RIZIV-bijdragen (3,55%) en solidariteitsbijdragen (0-2%) zijn van toepassing.
#### 4.2.4 Inpandname en voorschot
In specifieke gevallen, zoals bij vastgoedfinanciering, is het mogelijk om de reserves van de tweede pijler te gebruiken via **inpandname** of **voorschot**. Dit is echter geen automatisch recht en vereist naleving van strikte voorwaarden, waaronder de aankoop of verbouwing van onroerend goed binnen de EER.
### 4.3 De derde pijler: individueel aanvullend pensioen
De derde pijler betreft individuele aanvullende pensioenopbouw die losstaat van de professionele statuut en wordt afgesloten via **beleggingsverzekeringen** (Tak 21, Tak 23, Tak 26) of specifieke spaarformules zoals **langetermijnsparen** en **pensioensparen**. Ook hier zijn er **fiscale stimuli** op premiebetaling en eindbelasting.
#### 4.3.1 Langetermijnsparen
* **Premies:** Fiscaal aftrekbaar onder voorwaarden, met een maximaal aftrekbaar bedrag dat berekend wordt op basis van het netto belastbaar inkomen (met absolute plafonds). Het belastingvoordeel bedraagt 30%.
* **Eindbelasting:** Een **anticipatieve heffing** van 10% op de theoretische afkoopwaarde is van toepassing (bv. op 60-jarige leeftijd of na 10 jaar contract, indien afgesloten vanaf 55 jaar). Indien niet aan de voorwaarden wordt voldaan, geldt een hogere eindbelasting.
#### 4.3.2 Pensioensparen
* **Premies:** Fiscaal aftrekbaar met jaarlijkse forfaitaire maxima en een belastingvoordeel van 30% of 25%. Er geldt geen premietaks.
* **Eindbelasting:** Een **anticipatieve heffing** van 8% is van toepassing op de belastbare basis (netto stortingen gekapitaliseerd). De opvraging is mogelijk vanaf 60 jaar, anders geldt een hogere taxatie.
#### 4.3.3 Beleggingsverzekeringen (Tak 21, 23, 26)
* **Tak 21:** Levensverzekering met winstdeelname en gegarandeerde intrestvoet. Bij uitkering na meer dan 8 jaar contract is er geen roerende voorheffing, mits aan bepaalde voorwaarden (bv. overlijdensdekking) is voldaan. Anders geldt roerende voorheffing op een fictieve oprenting.
* **Tak 23:** Verzekering gekoppeld aan beleggingsfondsen, met hogere risico's en potentiële rendementen. Geen roerende voorheffing, wel eventuele uitstapkosten.
* **Tak 26:** Kapitalisatiecontracten met een vaste looptijd en gegarandeerde rentevoet. Roerende voorheffing is van toepassing op het totale rendement.
### 4.4 De vierde pijler: het vrij sparen
De vierde pijler omvat alle vormen van vrij sparen die de pensioenkloof kunnen helpen dichten, zonder specifieke fiscale stimuli. Dit kan gaan van vastrentende en dynamische producten tot vastgoedbeleggingen.
Het Belgische pensioensysteem kent dus een gelaagde aanpak, waarbij de verschillende pijlers elkaar aanvullen om een stabiel inkomen na pensionering te garanderen, ondanks de uitdagingen rond betaalbaarheid en de evolutie van de levensverwachting.
---
# Levensverzekeringen afgesloten door bedrijven en zelfstandigen
Hier is een gedetailleerde studiehandleiding voor het onderwerp "Levensverzekeringen afgesloten door bedrijven en zelfstandigen", gebaseerd op de verstrekte documentatie en binnen de gespecificeerde paginabereiken.
## 5. Levensverzekeringen afgesloten door bedrijven en zelfstandigen
Dit onderdeel behandelt levensverzekeringen die relevant zijn voor bedrijven en zelfstandigen, met een focus op de tweede pijler van pensioenopbouw, waaronder groepsverzekeringen, Individuele PensioenToezeggingen (IPT) voor zelfstandigen met vennootschap, Vrij Aanvullend Pensioen voor Zelfstandigen (VAPZ) en Pensioenovereenkomsten voor Zelfstandigen (POZ), alsook de toepassing van de 80%-regel, en de mogelijkheden van inpandname en voorschotten.
### 5.1 De tweede pijler: aanvullend of extralegaal pensioen
De tweede pijler betreft aanvullende pensioenopbouw die verbonden is aan de beroepsactiviteit. Dit systeem werkt via kapitalisatie en biedt fiscale stimuli op het moment van premiebetaling en uitbetaling.
#### 5.1.1 De 80%-regel
De 80%-regel is een cruciaal concept dat bepaalt hoeveel een persoon fiscaal voordelig mag opbouwen aan aanvullende pensioenen (zowel via de tweede als derde pijler, en in sommige gevallen zelfs de eerste pijler) om een pensioenuitkering te garanderen die niet meer bedraagt dan 80% van de laatste normale brutojaarbezoldiging.
* **Doel:** De regel stimuleert het dichten van de pensioenkloof (het verschil tussen het actieve inkomen en het wettelijke pensioen) zonder de fiscale voordelen te misbruiken door excessieve pensioenopbouw.
* **Berekeningselementen:**
* **Wettelijk pensioen (W.P.):** Dit hangt af van het professionele statuut, de beroepsloopbaan en de bezoldiging. Voor zelfstandigen wordt de berekening complexer, met specifieke percentages voor jaren als werknemer, zelfstandige tot eind 2020, en zelfstandige vanaf 2021.
* Voorbeeld berekening werknemerspensioen: `[(Totaal loon x herwaarderingscoëfficiënt)/45] x gezinssituatie (60% of 75%)`
* Voorbeeld berekening ambtenarenpensioen: `1/60 x referentiewedde x aantal dienstjaren`
* **Aanvullende pensioenen (tweede pijler):** Dit omvat de brutojaarbezoldiging (BJB) die in de vennootschap werd uitbetaald, eventuele voordelen van alle aard (zoals een huurwoning, auto, etc.), en eventuele huurexcedenten. Eenmalige bonussen of winstdelingen worden meestal niet meegeteld.
* **Loopbaanbreuk (N/D):** Dit vertegenwoordigt het deel van de loopbaan dat gedekt wordt door de huidige onderneming en eerdere tewerkstellingen, ten opzichte van een normale loopbaanduur (vaak 40 jaar).
* **Omzettingscoëfficiënt:** Deze coëfficiënt zet een jaarlijkse rente om in een kapitaal. De keuze van de coëfficiënt hangt af van de gezinssituatie (alleenstaande of gehuwd/wettelijk samenwonend) en de leeftijd.
* **Formule (vereenvoudigd):**
$$EWPkap \leq [[(80\% \times BJB – W.P.) \times N/D] – rente andere EWP] \times omzettingscoëfficiënt$$
Waarbij:
* $EWPkap$: extra-wettelijk pensioen in kapitaal.
* $BJB$: laatste normale brutojaarbezoldiging.
* $W.P.$: wettelijk pensioen.
* $N/D$: loopbaanbreuk.
* $rente andere EWP$: rente van andere aanvullende pensioenen.
* **Toepassing:** Bedrijven moeten deze regel toepassen om de fiscaal aftrekbare premies voor groepsverzekeringen, IPT, VAPZ, POZ te bepalen.
#### 5.1.2 Groepsverzekering
Een groepsverzekering is een aanvullend pensioenstelsel dat door een werkgever (of paritair comité) wordt opgericht voor zijn werknemers.
* **Doel:** Het dichten van de pensioenkloof, het bieden van een extralegaal voordeel en het verhogen van de sociale bescherming.
* **Inrichter:** Kan de werkgever zijn op niveau van de onderneming of een paritair comité op sectorniveau.
* **Soorten:**
* **Defined contributions (DC) / Vaste bijdrage:** Een vast percentage van het brutoloon wordt gestort.
* **Defined benefits (DB) / Vaste prestatie:** De werkgever garandeert een bepaalde pensioenuitkering.
* **Cash balance:** Een combinatie van de twee waarbij een kapitaal wordt opgebouwd met een gegarandeerd rendement.
* **Rendementsgarantie:** Vanaf 1 januari 2016 wordt de rendementsgarantie jaarlijks bepaald, met een minimum van 1,75% en een maximum van 3,75%. De methode (horizontaal of verticaal) bepaalt hoe deze garanties op de reserves worden toegepast.
* **Voordelen voor werknemer:** Opbouw van aanvullend pensioen, mogelijke bijkomende waarborgen (overlijden, arbeidsongeschiktheid).
* **Voordelen voor werkgever:** Fiscale aftrekbaarheid van de premies als bedrijfskost, positieve impact op werknemersloyaliteit.
* **Fiscaliteit:**
* **Premies gestort door werkgever:** Fiscaal aftrekbaar als bedrijfskost, mits voldaan aan de 80%-regel. Er is een premietaks van 4,4% op de werkgeversbijdrage.
* **Premies gestort door werknemer:** Bieden recht op een belastingvermindering van 30% (plus gemeentelijke opcentiemen). Er is een premietaks van 9,25% op individuele toezeggingen voor arbeidsongeschiktheid.
* **Uitkering:** Het kapitaal opgebouwd met werkgeversbijdrage wordt belast tegen 10% (bij wettelijk pensioen). Kapitaal opgebouwd met werknemersbijdrage wordt belast aan 10% (vanaf 1993) of 16,5% (tot 1992). RIZIV- en solidariteitsbijdragen zijn van toepassing.
#### 5.1.3 Individuele PensioenToezegging (IPT) voor zelfstandigen met vennootschap
De IPT is een vorm van aanvullende pensioenopbouw specifiek voor zelfstandige bedrijfsleiders die met een vennootschap werken. De premies worden door de vennootschap betaald.
* **Doel:** Aanvullende pensioenopbouw voor zelfstandigen met vennootschap, waarbij de premie fiscaal aftrekbaar is voor de vennootschap en de uitkering gunstig wordt belast.
* **Voorwaarden:** Uitoefenen van zelfstandige activiteit in een vennootschap, regelmatige maandelijkse bezoldigingen, en voldoen aan de 80%-regel. Voordelen van alle aard en huurexcedenten mogen worden meegeteld bij de bezoldiging.
* **Backservice:** De mogelijkheid om "niet-gebruikte fiscale ruimte" uit het verleden op te vullen met één of meerdere premies.
* **Fiscaliteit:**
* **Premies:** Fiscaal aftrekbaar voor de vennootschap als bedrijfskost binnen de grenzen van de 80%-regel. Er is een premietaks van 4,4%.
* **Uitkering:** Fiscale behandeling is vergelijkbaar met een groepsverzekering. Het kapitaal wordt belast tegen 10% (bij wettelijk pensioen) of 16,5% (bij vervroegd pensioen). RIZIV- en solidariteitsbijdragen zijn van toepassing.
#### 5.1.4 Vrij Aanvullend Pensioen voor Zelfstandigen (VAPZ)
Het VAPZ is een aanvullend pensioensysteem voor zelfstandigen zonder vennootschap.
* **Doel:** Aanvullende pensioenopbouw voor zelfstandigen, met fiscale aftrekbaarheid van de premie en een gunstige eindtaxatie. Het kan ook aanvullende waarborgen bevatten.
* **Soorten:**
* **Gewone VAPZ:** Max. jaarpremie = 8,17% van het netto belastbaar beroepsinkomen, met een absoluut maximum.
* **Sociale VAPZ:** Max. jaarpremie = 9,40% van het netto belastbaar beroepsinkomen, met een hoger absoluut maximum. Deze variant heeft een solidariteitsluik en biedt een premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid.
* **Fiscaliteit:**
* **Premie:** Fiscaal aftrekbaar als beroepskost in de personenbelasting. De belastbare basis daalt, wat ook leidt tot lagere sociale bijdragen. Er is geen premietaks van toepassing.
* **Uitkering:** Het uitgekeerde kapitaal is belastingvrij (na aftrek van RIZIV- en solidariteitsbijdragen). Het wordt echter omgezet in een fictieve rente die gedurende een aantal jaren belast wordt in de personenbelasting.
#### 5.1.5 Pensioenovereenkomst Zelfstandigen (POZ)
De POZ is een aanvullend pensioensysteem voor zelfstandigen zonder vennootschap, vergelijkbaar met de IPT maar met een andere fiscale structuur.
* **Doel:** Aanvullende pensioenopbouw voor zelfstandigen zonder vennootschap.
* **Voorwaarden:** Uitoefenen van zelfstandige activiteit en voldoen aan een aangepaste 80%-regel die kijkt naar het gemiddelde van de gecorrigeerde inkomsten van de drie voorgaande belastbare perioden.
* **Fiscaliteit:**
* **Premie:** Een premietaks van 4,4% is van toepassing. De gestorte premies bieden recht op een belastingvermindering van 30%.
* **Einddatum:** Het eindkapitaal (exclusief overlijdensdekking) wordt belast tegen 10%, plus RIZIV- en solidariteitsbijdragen.
#### 5.1.6 Individuele PensioenToezegging (IPT) voor werknemers
De IPT voor werknemers is een individuele pensioentoezegging die werknemers kunnen afsluiten wanneer er geen groepsverzekering is of deze zeer beperkt is.
* **Doel:** Aanvullende pensioenopbouw voor werknemers die via eigen initiatief willen sparen voor hun pensioen.
* **Voorwaarden:** Minimaal 36 maanden vóór pensionering of SWT, een absoluut maximumbedrag voor de premie, en het bestaan van een groepsverzekering in de onderneming. De premie mag niet meer bedragen dan wat binnen de 80%-regel past.
* **Fiscaliteit:** Fiscaal vergelijkbaar met een groepsverzekering, met een premietaks van 4,4% op de werkgeversbijdrage en een belastingvermindering van 30% op de werknemersbijdrage.
#### 5.1.7 Vrij Aanvullend Pensioen voor werknemers (VAPW)
Het VAPW is een alternatief voor werknemers die geen of een beperkte groepsverzekering genieten.
* **Doel:** Werknemers de mogelijkheid bieden om op eigen initiatief aanvullend te sparen voor hun pensioen in de tweede pijler.
* **Voorwaarden:** Maximale premie van 3% van het brutoloon, met een minimum storting indien 3% lager is. De werknemer kiest zelf de verzekeraar.
* **Fiscaliteit:** Een premietaks van 4,4% is van toepassing. De gestorte premies geven recht op een belastingvermindering van 30%. Het eindkapitaal wordt belast tegen 10% (plus RIZIV- en solidariteitsbijdragen).
### 5.2 Inpandname en voorschotten
Levensverzekeringen kunnen onder bepaalde voorwaarden ingezet worden voor vastgoedfinanciering, via inpandname of het opnemen van een voorschot.
#### 5.2.1 Inpandname
De polis wordt als waarborg gegeven voor een lening.
* **Toepassingsgebied:** Strikt geregeld door fiscale regels, met uitzonderingen voor vastgoedfinanciering.
* **Voorwaarden:** Aankoop, bouw of verbouwing van onroerend goed binnen de EER.
* **Soorten:**
* **Zuivere inpandname:** De polis dient enkel als waarborg.
* **Inpandname ter wedersamenstelling:** Het kapitaal van de polis wordt gebruikt om een lening af te lossen.
#### 5.2.2 Voorschot
Een voorschot wordt opgenomen uit de opgebouwde reserve van de polis.
* **Toepassingsgebied:** Vergelijkbaar met inpandname, met specifieke voorwaarden vanuit de verzekeraar.
* **Soorten:**
* **Intrestbetalend voorschot:** De intresten op het voorschot worden door de verzekeringnemer betaald.
* **Intrestkapitaliserend voorschot:** De intresten worden bij het kapitaal gevoegd.
* **Intrestvrij of renteloos voorschot:** De verzekeraar rekent geen intrest aan.
* **Maximum percentage:** Het maximale percentage van de reserve dat als voorschot kan worden opgenomen, wordt door de verzekeraar bepaald.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Verzekeringsovereenkomst | Een overeenkomst waarbij de ene partij, de verzekeraar, zich tegen betaling van een premie verbindt om een bepaalde prestatie te leveren in het geval van een onzekere gebeurtenis, waarbij de verzekerde of begunstigde belang heeft dat deze gebeurtenis zich niet voordoet. |
| Premie | Het bedrag dat de verzekeringnemer betaalt aan de verzekeraar voor de dekking van het risico. Dit kan een vast of variabel bedrag zijn. |
| Onzekere gebeurtenis | Een gebeurtenis waarvan het zich voordoen onzeker is en die de basis vormt voor de dekking van de verzekering. |
| Kapitalisatieverrichtingen | Overeenkomsten die, voor de toepassing van de verzekeringswetgeving, worden beschouwd als verzekeringsovereenkomsten, waarbij een persoon spaart en waarbij de verzekeringnemer degene is die de kapitalisatieverrichting sluit. |
| Duur van de verplichtingen | De maximale duur van een verzekeringsovereenkomst is in principe één jaar, met stilzwijgende verlenging, tenzij de partijen zich verzetten. Levens- en ziekteverzekeringen hebben specifieke opzegmogelijkheden voor de verzekeringnemer. |
| Medische informatie | Informatie over de gezondheidstoestand van de kandidaat-verzekerde, die de verzekeraar mag gebruiken voor de beoordeling van het risico, maar die beperkt is tot de huidige gezondheid en geen genetisch onderzoek omvat. |
| Schadeverzekering | Een verzekering waarbij de verzekeringsprestatie afhankelijk is van een onzeker voorval dat schade veroorzaakt aan iemands vermogen. |
| Persoonsverzekering | Een verzekering waarbij de verzekeringsprestatie of de premie afhankelijk is van een onzeker voorval dat iemands leven, fysieke integriteit of gezinstoestand aantast. Kapitalisatieverrichtingen worden hier ook onder beschouwd. |
| Verzekering tot vergoeding van schade | Een verzekering waarbij de verzekeraar zich ertoe verbindt de schade die de verzekerde heeft geleden of waarvoor hij aansprakelijk is, geheel of gedeeltelijk te vergoeden. Dit principe is 'indemnitaire' verzekering. |
| Verzekering tot uitkering van een vast bedrag | Een verzekering waarbij de prestatie van de verzekeraar niet afhankelijk is van de omvang van de schade. Dit wordt ook wel een 'forfaitaire' verzekering genoemd. |
| Indemniteitsbeginsel | Het principe dat een schadeverzekering de geleden schade vergoedt, zonder dat dit mag leiden tot winstbejag voor de verzekerde. |
| Verzekerbaar belang | Het belang dat de verzekerde moet kunnen aantonen bij het behoud van de zaak of de gaafheid van het vermogen, en dat materieel en in geld waardeerbaar is. |
| Begunstigde | Degene in wiens voordeel verzekeringsprestaties zijn bedongen. Deze persoon heeft een persoonlijk en geoorloofd belang bij het zich niet voordoen van de verzekerde gebeurtenis. |
| Wettelijk verplichte verzekering | Een verzekering die door de wet wordt voorgeschreven, zoals bijvoorbeeld sommige aansprakelijkheidsverzekeringen. |
| Contractueel verplichte verzekering | Een verzekering die verplicht is door een overeenkomst, zoals een huurovereenkomst die een brandverzekering vereist. |
| Vrij te onderschrijven verzekering | Een verzekering die niet wettelijk of contractueel verplicht is, maar wel wenselijk kan zijn voor de verzekeringsnemer. |
| Levensverzekeringsovereenkomst | Een overeenkomst die valt onder Titel IV van de Wet betreffende de verzekeringen en die specifiek betrekking heeft op de menselijke levensduur, waarbij de prestatie afhankelijk is van het zich voordoen van het verzekerde voorval. |
| Persoonsverzekeringen andere dan levensverzekeringen | Dit zijn persoonsverzekeringen die niet specifiek gericht zijn op de levensduur, en kunnen dienen tot vergoeding van schade of tot uitkering van een vast bedrag. |
| Verzekerde | Degene in wiens persoon het risico van het zich voordoen van het verzekerde voorval is gelegen. Bij kapitalisatieverrichtingen is er geen verzekerde. |
| Wiskundige reserve | Het deel van de premies dat wordt gereserveerd om toekomstige verplichtingen te dekken, exclusief belastingen en kosten. |
| Afkoopwaarde | Het bedrag dat de verzekeringnemer kan ontvangen bij het vroegtijdig beëindigen van het contract, bestaande uit de wiskundige reserve min eventuele niet afgeschreven acquisitiekosten en een mogelijke extra afhouding. |
| Uitgesloten risico's | Bepaalde gebeurtenissen die niet gedekt worden door de verzekering, zoals zelfmoord binnen het eerste jaar van de overeenkomst of de dood als gevolg van opzettelijk gepleegde misdaden. |
| Euthanasie | Wordt, indien toegepast volgens de wettelijke voorwaarden, beschouwd als een natuurlijke dood voor de uitvoering van verzekeringsovereenkomsten. |
| Winstdeelname | Een niet-gegarandeerd bedrag dat de verzekerde kan ontvangen bovenop de gegarandeerde intrestvoet, gebaseerd op de winstgevendheid van de verzekeraar. |
| Tak 21 | Een type levensverzekering met winstdeling, waarbij de premie wordt geïnvesteerd en deelneemt aan winstuitkeringen, met een gegarandeerde intrestvoet. |
| Tak 23 | Een type levensverzekering dat verbonden is met beleggingsfondsen, waarbij de premie wordt geïnvesteerd in fondsen en de opbrengst afhangt van de evolutie van deze fondsen. |
| Tak 26 | Een type verzekeringsproduct dat vergelijkbaar is met kasbons of termijnrekeningen, waarbij de looptijd en het bedrag van de verbintenissen vastliggen, vaak zonder specifieke verzekerde risico's. |
| Universal Life | Een flexibel en transparant levensverzekeringsproduct waarbij stortingen een vaste intrestvoet krijgen voor een bepaalde periode of de ganse looptijd, met mogelijkheid tot winstdeling. |
| Koopsom | Een eenmalige premie die de verzekeringnemer betaalt om het contract te dekken voor de gehele looptijd. |
| Partiële premie | De premie die periodiek wordt betaald, bijvoorbeeld maandelijks, per kwartaal of per semester, vaak met bijkomende splitsingskosten. |
| Sterftetafel | Een tabel die het risicogedeelte van de premie bepaalt op basis van de verwachte overlevingskansen van een populatie op een bepaalde leeftijd. |
| Technische rentevoet | De rentevoet die wordt gebruikt bij de berekening van de technische reserve van een levensverzekering. Deze is wettelijk bepaald. |
| Premietaks | Een taks die van toepassing is op de premies van bepaalde levensverzekeringen, de hoogte ervan hangt af van het type verzekering en het statuut van de verzekeringnemer. |
| Wiskundige reserve | Premies zonder belastingen, die de basis vormt voor de afkoopwaarde. |
| Repartitiesysteem (omslagsysteem) | Een pensioensysteem waarbij de huidige actieve bevolking instaat voor de betaling van de huidige pensioenen. |
| Tweede pijler (aanvullend pensioen verbonden aan beroepsactiviteit) | Aanvullende pensioenopbouw via groepsverzekering of pensioenfonds aangeboden door werkgever, of via eigen initiatief voor zelfstandigen, met fiscale stimuli. |
| Derde pijler (individueel aanvullend pensioen) | Individuele aanvullende pensioenopbouw, los van het professionele statuut, met fiscale stimuli op premiebetaling en uitbetaling. |
| Vierde pijler (vrij sparen) | Alle vormen van financiële voorzieningen ter voorbereiding op pensionering, zonder specifieke fiscale stimuli. |
| Langetermijnsparen | Een spaarproduct dat fiscaal voordelig is, met aftrekbare premies en gunstige eindbelasting, onder bepaalde voorwaarden. |
| Pensioensparen | Een specifiek spaarproduct dat fiscaal voordelig is, met premies die aftrekbaar zijn onder voorwaarden en een gunstige eindbelasting. |
| 80%-regel | Een regel die de maximale aanvullende pensioenopbouw (wettelijk pensioen + aanvullende pensioenen) beperkt tot 80% van de laatste brutojaarbezoldiging van de werknemer of bedrijfsleider. |
| Vrij Aanvullend Pensioen voor Zelfstandigen (VAPZ) | Een aanvullend pensioen voor zelfstandigen, fiscaal aftrekbaar en met gunstige eindtaxatie, met een gewone en een sociale variant. |
| Individuele Pensioentoezegging (IPT) voor zelfstandigen | Een aanvullende pensioenopbouw voor zelfstandigen met een vennootschap, waarbij de vennootschap de premie betaalt ten gunste van de zelfstandige bedrijfsleider. |
| PensioenOvereenkomst Zelfstandigen (POZ) | Een aanvullende pensioenopbouw voor zelfstandigen zonder vennootschap, waarbij de premie via de privé rekening wordt betaald. |
| Groepsverzekering | Een verzekering afgesloten door een werkgever voor zijn werknemers, die kan bestaan uit aanvullend pensioen, overlijdensdekking, arbeidsongeschiktheid, etc. |
| Gedefinieerde bijdrage (Defined Contributions) | Een type groepsverzekering waarbij de werkgever een vast percentage van het brutoloon van de werknemer bijdraagt. |
| Gedefinieerde prestatie (Defined Benefits) | Een type groepsverzekering waarbij de werkgever een premie stort in functie van een bepaald pensioendoel of prestatie. |
| Cash Balance | Een type groepsverzekering dat elementen van zowel gedefinieerde bijdrage als gedefinieerde prestatie combineert. |
| Inpandname | Een vorm van financiering waarbij een levensverzekeringscontract als onderpand dient voor een lening, vaak voor vastgoedfinanciering. |
| Voorschot | Een bedrag dat de verzekeringnemer kan opnemen uit de wiskundige reserve van zijn levensverzekering, al dan niet interestdragend. |
Cover
2.Koop1 2025.pptx
Summary
# Essentiële bestanddelen van de koop
Dit onderwerp behandelt de fundamentele elementen die noodzakelijk zijn voor de geldigheid van een koopcontract, met speciale aandacht voor de eigendomsoverdracht, de prijs in geld en de verschillende soorten goederen die het voorwerp van een verkoop kunnen uitmaken.
### 1.1 Begrip en soorten koop
Koop wordt gedefinieerd als een wederkerig contract waarbij de ene partij (de verkoper) zich verbindt de eigendom van een goed over te dragen aan de andere partij (de koper) tegen een prijs in geld. Dit is een onvolledige omschrijving die teruggaat tot het oud Burgerlijk Wetboek. Historisch gezien is de koop ontstaan uit de ruil.
#### 1.1.1 Soorten goederen en koopcontracten
Er kan een onderscheid gemaakt worden naargelang het soort goed en de specifieke regeling die van toepassing is:
* **Roerende goederen:**
* Koop bij gewicht, getal, maat: De eigendom en het risico gaan over zodra de zaak is bepaald, ook al is deze nog niet geleverd.
* Koop *ad gustum* (naar smaak): De koper kan beslissen al dan niet te kopen na het proeven van het goed. De koop is pas definitief na acceptatie door de koper.
* Koop op proef: De koop is afhankelijk van een positieve uitkomst van een proef door de koper.
* Consumentenkoop: Een koopovereenkomst tussen een verkoper en een consument met betrekking tot roerende lichamelijke zaken.
* Digitale consumentenkoop: Een consumentenkoop met betrekking tot digitale inhoud of diensten.
* Verkoop op afbetaling: De koopprijs wordt in termijnen betaald en de eigendomsoverdracht wordt uitgesteld.
* Verkoop op afstand: Een verkoop die wordt gesloten zonder gelijktijdige fysieke aanwezigheid van verkoper en koper, bijvoorbeeld via internet of telefoon.
* **Roerende goederen met internationaal aspect:**
* Weens Koopverdrag (CISG): Een internationaal verdrag dat de koop van roerende goederen regelt tussen partijen uit verschillende staten die partij zijn bij het verdrag.
* Gemeenschappelijk Europees kooprecht (CESL): Een optioneel regelgevingskader voor bepaalde grensoverschrijdende transacties binnen de Europese Unie.
* **Onroerende goederen:**
* Koop op plan: Verkoop van een onroerend goed dat nog gebouwd moet worden of waarvan de bouw nog niet is voltooid, vaak geregeld door de Woningbouwwet.
### 1.2 Essentiële bestanddelen van de koop
Voor de geldigheid van een koopcontract zijn twee essentiële bestanddelen vereist:
1. **Eigendomsoverdracht:** De verkoper verbindt zich ertoe de eigendom van het goed over te dragen.
2. **Prijs in geld:** De koper verbindt zich ertoe een prijs in geld te betalen.
Indien een zakelijk recht wordt overgedragen in ruil voor geld, gelden de regels van de koop. Indien de prijs niet in geld is, maar in een ander goed of dienst, is er geen sprake van een koopcontract, maar van een andere overeenkomst (bijvoorbeeld ruil).
#### 1.2.1 Principe van de eigendomsoverdracht
Volgens het algemeen principe gaan de eigendom van het goed en de daaraan verbonden risico's over op de koper op het moment van de wilsovereenstemming tussen partijen over het goed en de prijs. Dit is het zogenaamde translatieve karakter van de koop.
#### 1.2.2 Afwijkingen op het principe van eigendomsoverdracht
Er zijn diverse situaties waarin de eigendomsoverdracht niet onmiddellijk plaatsvindt bij wilsovereenstemming:
* **Conventioneel beding van eigendomsvoorbehoud:** Partijen kunnen overeenkomen dat de eigendom pas overgaat na betaling van de volledige prijs.
* **Verkoop van onroerend goed:** Bij de verkoop van onroerende goederen wordt de eigendomsoverdracht vaak uitgesteld tot de ondertekening van de authentieke akte, wanneer alle nodige informatie en attesten beschikbaar zijn.
* **Soortzaken:** Bij de verkoop van soortzaken (goederen die naar soort worden bepaald, zoals graan) gaat de eigendom pas over na specificering van de te leveren zaken.
* **Alternatieve koop:** Bij een alternatieve koop, waarbij de verkoper de keuze heeft tussen meerdere prestaties, gaat de eigendom pas over nadat de koper een keuze heeft gemaakt.
* **Toekomstige zaken:** Bij de verkoop van toekomstige zaken (zaken die nog niet bestaan) gaat de eigendom pas over zodra de zaak tot stand is gekomen.
#### 1.2.3 Belang van het tijdstip van eigendomsoverdracht
Het tijdstip van eigendomsoverdracht is cruciaal omdat daarmee ook het risico op tenietgaan van het goed overgaat op de koper.
* **Principe:** Met de eigendom gaat het risico over (art. 5.80 BW).
* **Afwijkingen:**
* **Conventionele afwijking:** Partijen kunnen overeenkomen dat het risico pas overgaat bij de levering van het goed.
* **Consumentenkoop:** Het risico gaat bij levering aan de consument over (art. VI.44 WER).
* **Ingebrekestelling verkoper:** Als de verkoper in gebreke blijft om te leveren, verplaatst het risico zich naar de verkoper vanaf het moment dat de koper de verkoper in gebreke stelt.
* **Faillissement verkoper:** Indien de eigendom is overgegaan maar het goed nog niet is geleverd, wordt de koper een schuldeiser in het faillissement van de verkoper.
* **Faillissement koper:** De verkoper wordt beschermd door een beding van eigendomsvoorbehoud, mits dit voldoet aan de wettelijke vereisten.
* **Toekomstige wetswijziging (Boek 7 BW):** Er is een wetsvoorstel dat het principe wijzigt: het risico zou overgaan bij levering, wat een loskoppeling van de eigendomsoverdracht met zich meebrengt.
#### 1.2.4 Eigendomsoverdracht en derden
De bescherming van derden bij eigendomsoverdracht verschilt naargelang het soort goed:
* **Roerende goederen:** De titularis van een zakelijk recht is hij die het bezit te goeder trouw, ongestoord en ondubbelzinnig heeft (art. 3.28, § 1 BW).
* **Onroerende goederen:** De eigendomsoverdracht is tegenwerpelijk aan derden na overschrijving op het kantoor rechtszekerheid (hypotheekregister) (art. 3.30 BW).
#### 1.2.5 Verkoop van andermans goed
De verkoop van andermans goed is in principe nietig (art. 1599 oud BW). Dit betekent dat de verkoop ex tunc (vanaf het begin) ongeldig is, met uitzondering van eventuele verbintenissen aangegaan door de koper met betrekking tot nutsvoorzieningen (Cass. 6 december 2007).
* **Sanctie:** De nietigheid is relatief en kan enkel worden ingeroepen door de koper, zelfs al is hij te kwader trouw.
* **Schadevergoeding:** Enkel voor de koper te goeder trouw, zelfs indien de verkoper te goeder trouw was.
* **Tegenwerpelijkheid:** De verkoop is niet tegenwerpelijk aan de werkelijke eigenaar (art. 5.103 BW), die het goed kan revindiceren. Dit zal wegvallen in het wetsvoorstel Boek 7 BW, aangezien dit probleem opgelost wordt via de vrijwaring voor uitwinning.
### 1.3 De koopprijs
#### 1.3.1 Begrip van de prijs
De prijs van de koop is de prestatie in geld die de koper aan de verkoper verschuldigd is. Bij samengestelde contracten, waarbij naast een prijs in geld ook een prestatie in natura of een dienst wordt geleverd, wordt gekeken naar de absorptietheorie (het belangrijkste bestanddeel bepaalt het type contract) of de cumultheorie (beide stelsels worden toegepast). Boek 5 BW geeft de voorkeur aan de cumultheorie, maar in de rechtspraak neigt men eerder naar de absorptietheorie.
#### 1.3.2 Kenmerken van de prijs
* **Bepaalbaar of bepaald:** De prijs moet vaststaan of vaststelbaar zijn op basis van objectieve criteria (bijvoorbeeld marktprijs, dagprijs, voorwaarden van een andere klant, een schatting). Indien er geen bepaalde of bepaalbare prijs is, komt er geen koopcontract tot stand. Art. VI.3 WER verplicht de prijsaanduiding.
* **Ernstig:** De prijs mag niet ridicul of onrealistisch laag zijn, anders kan dit de totstandkoming van een koopcontract verhinderen.
* **Koop op lijfrente (art. 1974 oud BW):** Dit is een kanscontract waarbij de koopprijs wordt betaald zolang de begunstigde persoon leeft. Er moeten gelijke kansen bestaan tussen koper en verkoper.
#### 1.3.3 Prijsbepaling
De prijs kan worden bepaald op verschillende manieren:
* **Door de partijen zelf:** De meest courante methode.
* **Door derden (art. 1592 oud BW):** De partijen kunnen de bepaling van de prijs overlaten aan een derde. De koopovereenkomst is pas definitief gesloten na de prijsbepaling door deze derde, die optreedt als lasthebber.
* **Door de overheid:** Prijzen die door de overheid worden vastgesteld (bijvoorbeeld maximumprijzen).
### 1.4 Kenmerken van de koop
De koopovereenkomst wordt gekenmerkt door:
* **Onder bezwarende titel:** Beide partijen verkrijgen een voordeel en leveren een tegenprestatie (eigendomsoverdracht tegen betaling).
* **Wederkerig:** Zowel de verkoper als de koper verbinden zich tot een prestatie.
* **Consensueel:** De koop komt in principe tot stand door de enkele wilsovereenstemming van partijen, zonder dat er specifieke vormvereisten zijn (zoals een geschrift).
* **Uitzondering:** Bij verkoop op afbetaling is de ondertekening van een kredietovereenkomst door de consument vereist voor de geldigheid (art. VII.84 WER).
### 1.5 Geldigheidsvereisten
Naast de essentiële bestanddelen (goed en prijs), vereist een geldig koopcontract de naleving van algemene geldigheidsvereisten:
* **Vrije en bewuste toestemming:** De wil van partijen mag niet aangetast zijn door wilsgebreken.
* **Bekwaamheid:** Partijen moeten handelingsbekwaam zijn.
* **Bepaald en geoorloofd voorwerp:** Het goed dat wordt verkocht moet bestaan, in de handel zijn en bepaald of bepaalbaar zijn.
* **Geoorloofde oorzaak:** De reden waarom partijen het contract aangaan moet wettelijk en moreel toelaatbaar zijn.
#### 1.5.1 Toestemming en wilsovereenstemming
Wilsovereenstemming vereist een akkoord over de essentiële elementen van de koop (goed en prijs), alsook over alle voor partijen substantiële elementen. Secundaire elementen kunnen later nog worden onderhandeld of worden ingevuld door aanvullend recht.
* **Aanbod:** Een vast en precies voorstel tot contracteren, dat alle essentiële en substantiële elementen bevat, zodat de andere partij enkel nog hoeft te aanvaarden. Een aanbod heeft een psychologisch element (de definitieve bedoeling om een rechtsband te creëren) en een materieel element (de essentiële bestanddelen).
* **Aanvaarding:** Een wilsuiting om het aanbod te aanvaarden. De aanvaarding moet onvoorwaardelijk zijn en betrekking hebben op de hoofdbestanddelen van het aanbod. Een aanvaarding met nieuwe voorwaarden wordt beschouwd als een tegenaanbod.
#### 1.5.2 Eenzijdige verkoopbelofte (koopoptie)
Een eenzijdige verkoopbelofte (ook wel koopoptie genoemd) is een contract waarbij de verkoper zich verbindt om het goed aan een bepaalde prijs te verkopen aan de begunstigde, die de keuze heeft om de optie te lichten.
* **Kenmerken:**
* Het is geen koop, er is nog geen eigendomsoverdracht.
* De essentiële en substantiële voorwaarden van de koop moeten vastliggen.
* De optie is overdraagbaar door de begunstigde.
* **Aanvaarding (lichting van de optie):** Wanneer de begunstigde de optie licht, komt de koop tot stand.
* **Gevolgen t.a.v. derden:** Indien de optie wordt miskend, kan dit leiden tot indeplaatsstelling van de begunstigde of tot schadevergoeding, afhankelijk van de ter goeder trouw van de derde en het soort goed.
#### 1.5.3 Voorkeurrecht en voorkooprecht
* **Voorkooprecht:** De verkoper verbindt zich ertoe, indien hij tot verkoop overgaat, de begunstigde de mogelijkheid te geven het goed te kopen tegen de prijs waarvoor het aan een derde zou worden verkocht.
* **Voorkeurrecht:** De eigenaar verbindt zich ertoe, indien hij het goed zou verkopen, het eerst aan de begunstigde te koop aan te bieden. Opbod is hier mogelijk.
Miskenning van deze rechten kan leiden tot herstel bij equivalent (schadevergoeding) of herstel in natura.
#### 1.5.4 Wilsgebreken
* **Dwaling:** Een onjuiste voorstelling van de werkelijkheid betreffende een doorslaggevend element van het goed. De dwaling moet verschoonbaar zijn. De sanctie is nietigheid. Wetsvoorstel Boek 7 BW sluit de vordering wegens dwaling uit indien deze voortvloeit uit een conformiteitsgebrek.
* **Bedrog:** Opzettelijk verwekte dwaling door kunstgrepen, leugens of omstandig stilzwijgen. Verschoonbaarheid speelt geen rol. Sancties zijn nietigheid en schadevergoeding.
* **Benadeling verkoper (art. 1674 oud BW):** Specifiek voor verkopers van onroerende goederen die voor meer dan 7/12 van de waarde van het goed worden benadeeld. Dit leidt tot relatieve nietigheid, waarbij de koper kan kiezen tussen verbreking van de koop of behoud van de koop mits aanvulling van de prijs.
#### 1.5.5 Bekwaamheid
In principe is iedereen bekwaam om contracten aan te gaan. Er zijn echter algemene en bijzondere onbekwaamheden, zoals minderjarigheid, bewindvoering, beslag of collectieve schuldenregeling. Bepaalde personen, zoals voogden, lasthebbers en openbare ambtenaren, zijn bij wet verboden om bepaalde goederen te kopen (bijvoorbeeld de goederen die zij beheren of betwiste rechten).
#### 1.5.6 Voorwerp
Het voorwerp van de koop moet bestaan, in de handel zijn en bepaald of bepaalbaar zijn. Goederen die buiten de handel zijn (zoals openbare domeingoederen, drugs, of aan personen verbonden rechten) kunnen geen geldig voorwerp van een koopcontract vormen. Bij gedeeltelijk tenietgaan van het voorwerp na de verkoop, heeft de koper de keuze tussen de verbreking van de koop of het behoud ervan met prijsaanpassing.
### 1.6 Vorm, bewijs, kosten en interpretatie
#### 1.6.1 Vormvereisten
In principe is de koop consensueel en vereist ze geen specifieke vormvereisten voor haar geldigheid. Uitzonderingen zijn onder meer de overschrijving van de authentieke akte bij de overdracht van onroerende goederen voor tegenwerpelijkheid aan derden, en de machtiging van de vrederechter of de rechter voor de verkoop van goederen van onbekwamen.
#### 1.6.2 Bewijs
Het bewijs van een koopcontract verschilt tussen burgerlijke en ondernemingszaken. In ondernemingszaken geldt het vrij bewijs. In burgerlijke zaken kan een begin van bewijs door geschrift volstaan, zeker in combinatie met andere vermoedens of handelingen. De wet legt soms wel een geschrift op ter bescherming van de consument (bijvoorbeeld een bestelbon, woningbouwcontract, consumentenkrediet).
#### 1.6.3 Kosten
In principe draagt de koper de aktekosten bij de verkoop van onroerende goederen. De leveringskosten zijn ten laste van de verkoper, terwijl afhalingskosten voor rekening van de koper komen.
#### 1.6.4 Interpretatie
Bij twijfel over de interpretatie van een koopcontract wordt dit, in principe, tegen de verkoper geïnterpreteerd (art. 1602 oud BW). Dit wordt echter versoepeld in het wetsvoorstel Boek 7 BW en in het WER, waar bij twijfel de interpretatie ten gunste van de consument geldt.
### 1.7 Verbintenissen van de verkoper
De verkoper heeft in het gemene recht hoofdzakelijk drie verbintenissen:
1. **Conforme levering:** De overdracht van de verkochte zaak in de macht en het bezit van de koper, conform de overeengekomen eigenschappen, hoeveelheid en toebehoren.
2. **Vrijwaring voor uitwinning:** De verkoper moet de koper vrijwaren tegen elke rechtsstoornis die door derden wordt veroorzaakt (bv. aanspraken van een derde op het goed).
3. **Vrijwaring voor verborgen gebreken:** De verkoper garandeert dat het goed vrij is van gebreken die het gebruik ervan onmogelijk maken of verminderen en die niet zichtbaar waren bij de aankoop.
Bij de verkoop van onroerende goederen komen hier nog bijkomende verplichtingen bij, zoals het meewerken aan de authentieke akte en het verstrekken van diverse attesten (stedenbouwkundige informatie, bodemattest, EPC, etc.).
#### 1.7.1 Levering
Levering is de overdracht van de verkochte zaak in de macht en het bezit van de koper. Het betreft een resultaatsverbintenis, wat inhoudt dat de verkoper de zaak conform moet afleveren, inclusief toebehoren en vruchten. De conformiteit slaat op de overeenstemming tussen het geleverde en het verkochte goed qua eigenschappen, hoeveelheid en kwaliteit.
* **Kwalitatief recht:** Vorderingen wegens gebreken die aan het goed kleven, kunnen door de koper worden overgedragen aan de volgende koper (art. 5.105 BW). Echter, de excepties die de verkoper had tegen de oorspronkelijke koper kunnen ook tegen de nieuwe koper worden ingeroepen.
* **Vordering tegen architect en aannemer:** De koper kan ook de architect en aannemer aanspreken wegens gebreken, inclusief de tienjarige aansprakelijkheid voor bouwovertredingen.
---
# Geldigheidsvereisten van de koop
Hier is de samenvatting voor de geldigheidsvereisten van de koop, opgesteld als een examenvoorbereidende studiehandleiding.
## 2. Geldigheidsvereisten van de koop
De geldigheid van een koopcontract wordt bepaald door de vervulling van vier essentiële bestanddelen: vrije toestemming, bekwaamheid van de partijen, een bepaald en geoorloofd voorwerp, en een geoorloofde oorzaak.
### 2.1 Algemeen overzicht
Volgens artikel 5.27 BW vereist een geldig contract de volgende elementen:
* Vrije en bewuste toestemming van de partijen.
* Handelingsbekwaamheid van de partijen.
* Een bepaald en geoorloofd voorwerp.
* Een geoorloofde oorzaak.
### 2.2 Toestemming - Wilsovereenstemming
Toestemming is de wilsovereenstemming tussen de partijen over de essentiële en substantiële elementen van de overeenkomst.
#### 2.2.1 Essentiële en substantiële elementen
* **Essentiële elementen:** Dit zijn de kernbestanddelen van de koop: het goed en de koopprijs. Zonder wilsovereenstemming hierover kan er geen koopcontract tot stand komen.
* **Substantiële elementen:** Dit zijn elementen die voor een of beide partijen doorslaggevend zijn voor hun toestemming. Deze dienen ook duidelijk te zijn en akkoord over te zijn, anders is er geen geldige wilsovereenstemming.
* **Secundaire elementen:** Dit zijn minder belangrijke aspecten (zoals plaats en tijdstip van levering, betalingstermijn) waarover nog onderhandeld kan worden of waarvoor het aanvullend recht van toepassing is.
#### 2.2.2 Aanbod en aanvaarding
Een koopcontract komt tot stand door de samentreffen van een aanbod en een aanvaarding.
* **Aanbod:** Een aanbod is een vast en precies voorstel tot contracteren dat alle onontbeerlijke elementen voor de totstandkoming van de overeenkomst bevat, zodat de andere partij enkel nog hoeft te aanvaarden.
* **Psychologisch element:** De definitieve bedoeling van de aanbieder om een rechtsband te creëren of gebonden te zijn bij aanvaarding. Loutere onderhandelingen, intentieverklaringen of prijslijsten zijn geen aanbod.
* **Materieel element:** De essentiële bestanddelen van de koop en de hoofdverbintenissen.
* **Verbindende kracht:** Een aanbod is verbindend voor een bepaalde of redelijke termijn. Intrekking is mogelijk zolang het aanbod de bestemmeling nog niet heeft bereikt. Herroeping nadat de bestemmeling het aanbod heeft bereikt, kan leiden tot aansprakelijkheid voor de aanbieder en schadevergoeding (herstel in natura).
* **Aanvaarding:** De wil om het aanbod te aanvaarden.
* **Materieel element:** De aanvaarding moet betrekking hebben op de hoofdbestanddelen van het aanbod en moet onvoorwaardelijk zijn. Een aanvaarding met toevoeging van voorwaarden wordt beschouwd als een tegenaanbod.
* **Vorm:** De aanvaarding kan uitdrukkelijk of stilzwijgend gebeuren (bijvoorbeeld in handelsbetrekkingen, bij afwezigheid van protest, of door de uitvoering van de overeenkomst).
#### 2.2.3 Eenzijdige verkoopbelofte (Koopoptie)
Een eenzijdige verkoopbelofte (optiecontract) is een verbintenis van één partij om te verkopen tegen een bepaalde of bepaalbare prijs, waarbij enkel de toestemming van de begunstigde ontbreekt voor de totstandkoming van de koop. Het is geen koop op het moment van de belofte, maar bereidt deze wel voor.
* **Termijn:** Indien geen termijn is bepaald, geldt de verjaringstermijn van 10 jaar, tenzij er sprake is van een recht op terugtrekking (indien dit niet in strijd is met de gemeenschappelijke wil).
* **Aanvaarding:** De aanvaarding door de begunstigde wordt "lichting van de optie" genoemd en leidt tot de totstandkoming van de koop.
* **Gevolgen t.a.v. derden:** Bij miskenning van een optie kan de begunstigde indeplaatsstelling eisen of schadevergoeding vorderen. Bij roerende goederen is het bezit doorslaggevend, bij onroerende goederen de overschrijving (tenzij de derde te kwader trouw was, wat kan leiden tot derde-medeplichtigheid aan contractbreuk).
#### 2.2.4 Voorkooprecht en voorkeurrecht
* **Voorkooprecht:** De verkoper verbindt zich ertoe, indien hij het goed verkoopt, de begunstigde de mogelijkheid te geven om het goed te kopen tegen de prijs waarvoor het aan een derde wordt verkocht. Er komt eerst een contract met een derde tot stand onder opschortende voorwaarde van het voorkooprecht.
* **Voorkeurrecht:** De eigenaar verbindt zich ertoe, indien hij het goed verkoopt, het eerst aan de begunstigde aan te bieden. Dit gaat minder ver dan een voorkooprecht; de eigenaar mag ook nog op de markt zoeken naar andere kopers (opbod is mogelijk). De eigenaar mag niet zomaar met derden contracteren tegen een lagere prijs zonder de begunstigde deze mogelijkheid te bieden.
#### 2.2.5 Wilsgebreken
De toestemming kan gebrekkig zijn, wat kan leiden tot nietigheid van het contract.
* **Dwaling:** Een verkeerde voorstelling van de werkelijkheid betreffende een doorslaggevend element van de zaak. De dwaling moet verschoonbaar zijn.
* **Sanctie:** Nietigheid, met wederzijdse restitutie.
* **Uitsluiting:** Dwaling die voortvloeit uit een conformiteitsgebrek is uitgesloten; enkel de vordering wegens conformiteitsgebrek kan dan nog worden ingesteld.
* **Bedrog:** Opzettelijk opgewekte dwaling door kunstgrepen, leugens, of het achterhouden van informatie waarover mededelingsplicht bestaat. Verschoonbaarheid speelt geen rol.
* **Sanctie:** Nietigheid en een bijkomende schadevergoeding.
* **Benadeling verkoper (specifiek voor onroerende goederen):** De verkoper ontvangt minder dan 7/12de van de reële waarde van het onroerend goed. Dit is een dwingendrechtelijke bepaling die enkel door de verkoper kan worden ingeroepen.
* **Toepassingsvoorwaarden:** Enkel voor de verkoper, enkel voor onroerende goederen, en enkel bij benadeling boven 7/12de (wat neerkomt op meer dan 60% van de waarde).
* **Uitoefening:** Binnen 2 jaar vanaf de koop (vervaltermijn). De koper kan kiezen tussen het verbreken van de koop of het behouden ervan mits aanvulling van de prijs (onder aftrek van 1/10de van de totale prijs).
### 2.3 Bekwaamheid
Bekwaamheid is de regel. Algemene onbekwaamheden betreffen minderjarigen en onder bewind geplaatste personen. Er zijn echter ook bijzondere onbekwaamheden die de handelingsbekwaamheid beperken, zoals bij beslag of collectieve schuldenregeling.
* **Bijzondere onbekwaamheden:**
* **Voogden en lasthebbers:** Mogen de goederen die zij beheren niet zelf kopen (algemeen beginsel van vertegenwoordiging).
* **Openbare ambtenaren en gerechtsdienaren:** Mogen geen betwiste rechten kopen om speculatie te vermijden. Dit geldt ook voor magistraten, advocaten, gerechtsdeurwaarders en notarissen.
* **Sanctie:** In het nieuwe Boek 7 BW wordt dit aangescherpt tot absolute nietigheid en schadevergoeding.
### 2.4 Voorwerp
Het voorwerp van de koopovereenkomst moet voldoen aan volgende voorwaarden:
* **Moet bestaan:** Een toekomstig goed kan worden verkocht, maar het moet minstens bepaalbaar zijn.
* **Moet in de handel zijn:** Goederen die buiten de handel vallen (zoals openbare domeingoederen, illegale substanties, of aan personen verbonden rechten) kunnen geen geldig voorwerp van een koopcontract vormen.
* **Moet bepaald of bepaalbaar zijn:** Het goed moet voldoende gedefinieerd zijn, zodat het kan worden geïdentificeerd.
* **Gedeeltelijk tenietgaan:** Indien het voorwerp gedeeltelijk tenietgaat na de sluiting van de verkoop, heeft de koper de keuze: de koop niet laten doorgaan of de koop behouden met een prijsaanpassing.
### 2.5 Oorzaak
De oorzaak van een contract verwijst naar het motief of het doel dat de partijen ertoe aanzet om het contract aan te gaan. De oorzaak moet geoorloofd zijn, wat betekent dat deze niet mag ingaan tegen de openbare orde of de goede zeden. Bij een koopovereenkomst is de oorzaak doorgaans de overdracht van eigendom tegen betaling van een prijs.
### 2.6 Vorm, bewijs, kosten en interpretatie
* **Vormvereisten:** In principe is een koop consensueel en vereist het geen specifieke vorm voor de geldigheid. Er zijn echter uitzonderingen, zoals de overschrijving van de authentieke akte bij de overdracht van onroerende goederen voor de tegenwerpelijkheid aan derden.
* **Bewijs:** In burgerlijke zaken is het bewijs door geschrift vereist voor rechtshandelingen boven een bepaalde waarde. In ondernemingszaken geldt het principe van vrij bewijs. Voor de bescherming van de consument zijn er specifieke verplichtingen tot het opstellen van geschriften (bv. bestelbon, woningbouwcontract).
* **Kosten:** In principe draagt de koper de aktekosten voor een onroerend goed, tenzij anders overeengekomen. Leveringskosten zijn voor de verkoper, afhalingskosten voor de koper.
* **Interpretatie:** Bij twijfel over de interpretatie van een koopcontract wordt dit in beginsel tegen de verkoper geïnterpreteerd, hoewel deze regel door het wetsvoorstel Boek 7 BW wordt opgeheven ten gunste van een algemenere interpretatieregel. Bij consumentenkoop geldt een interpretatie ten gunste van de consument.
> **Tip:** Bij de bestudering van de geldigheidsvereisten is het cruciaal om onderscheid te maken tussen de essentiële bestanddelen die noodzakelijk zijn voor het *bestaan* van het contract, en de wilsgebreken die leiden tot de *relatieve of absolute nietigheid* van een reeds bestaand contract.
> **Tip:** Let goed op de specifieke regels en uitzonderingen die gelden voor consumentenkoop en de verkoop van onroerende goederen, aangezien deze vaak afwijken van het gemeen recht.
---
# Vorm, bewijs, kosten en interpretatie van de koop
Oké, hier is de studiehandleiding voor "Vorm, bewijs, kosten en interpretatie van de koop", gebaseerd op de verstrekte documentatie.
## 3. Vorm, bewijs, kosten en interpretatie van de koop
Dit onderdeel behandelt de formele vereisten, bewijsmiddelen, kostenverdeling en interpretatieregels die van toepassing zijn op de koopovereenkomst.
### 3.1 Vormvereisten
#### 3.1.1 Principe: consensualisme
De regel is dat de koopovereenkomst consensueel is, wat betekent dat deze tot stand komt door loutere wilsovereenstemming tussen koper en verkoper over het goed en de prijs. Er zijn geen specifieke vormvereisten voor de geldigheid van de koop in het algemeen burgerlijk recht. Partijen kunnen contractueel afwijken en de totstandkoming van de koop afhankelijk maken van het ondertekenen van een schriftelijke overeenkomst, zoals een notariële akte. Dit transformeert het consensuele contract tot een subjectief plechtig contract.
#### 3.1.2 Uitzonderingen en formaliteiten
Ondanks het consensualisme zijn er specifieke situaties waarin formaliteiten wel een rol spelen, zij het niet altijd voor de geldigheid van de koop tussen partijen, maar wel voor de tegenwerpelijkheid aan derden of bij de verkoop van goederen van onbekwamen of na gerechtelijke beslissingen.
* **Tegenwerpelijkheid van de overdracht van onroerende goederen:** Voor de tegenwerpelijkheid aan derden is de overschrijving van de authentieke akte op het kantoor van de rechtszekerheid (hypotheekregister) vereist. Tussen partijen blijft de wilsovereenstemming echter volstaan.
* **Verkoop van goederen van onbekwamen:** Indien een partij wilsonbekwaam is (bv. minderjarige, onder bewind geplaatst persoon), is een machtiging van de vrederechter of de rechtbank vereist voor de verkoop of aankoop.
* **Verkoop na gerechtelijke beslissing:** Verkoop van in beslag genomen goederen, gerechtelijke vereffening-verdelingen of bij collectieve schuldenregeling vereisen specifieke procedures en formaliteiten, ingegeven door andere wetgevingen dan het Burgerlijk Wetboek.
### 3.2 Bewijs
Het bewijs van een koopovereenkomst hangt af van de aard van de partijen (burgerlijke zaken of ondernemingszaken).
#### 3.2.1 Bewijs in burgerlijke zaken
In burgerlijke zaken geldt een strenger bewijsregime. Een begin van bewijs door geschrift, zoals voorzien in artikel 8.13 BW, kan worden aangevoerd wanneer er geen volledig bewijsstuk is. Dit kan een document zijn dat een aanzet geeft tot het bestaan van een contract of een bevestiging van een rechtshandeling.
#### 3.2.2 Bewijs in ondernemingszaken
Tussen ondernemingen geldt het principe van vrij bewijs.
#### 3.2.3 Verplicht schriftelijk bewijs en elektronische weg
In bepaalde gevallen legt de wet een verplichting op tot het opstellen van een geschrift, met name ter bescherming van de consument:
* **Consumentenkoop:** Verplichting voor ondernemingen om een bestelbon op te stellen die dient als bewijs van de bestelling van de koper.
* **Woningbouwwet:** Een schriftelijk contract is vereist; zonder dit is er geen geldige koop.
* **Consumentenkrediet (verkoop op afbetaling):** De consument moet het kredietaanbod ondertekend hebben.
Boek XII van het Wetboek Economisch Recht regelt het bewijs via elektronische weg. Een e-mail kan dienen als begin van bewijs door geschrift, maar vereist aanvullende vermoedens of handelingen om als volledig bewijs te dienen.
### 3.3 Kosten
De verdeling van kosten in een koopovereenkomst is geregeld door de wet, met onderscheid tussen levering en de overdracht van het goed zelf.
* **Aktekosten (onroerend goed):** In principe zijn de aktekosten (bv. ereloon notaris, registratierechten) ten laste van de koper, conform artikel 1593 oud Burgerlijk Wetboek.
* **Leveringskosten:** Kosten die inherent zijn aan de levering van het goed, zoals de kosten voor het afleveren van attesten (asbestattest, elektriciteitskeuring, bodemattest, etc.) voor een onroerend goed, zijn ten laste van de verkoper. Ook transportkosten voor roerende goederen vallen onder de verantwoordelijkheid van de verkoper.
* **Afhalingskosten:** Indien de koper het goed zelf moet afhalen, zijn de daarmee gemoeide kosten voor rekening van de koper.
### 3.4 Interpretatie
Bij twijfel over de betekenis of draagwijdte van contractuele bepalingen in een koopcontract, geldt de regel dat deze contra legem venditoris (tegen de verkoper) wordt geïnterpreteerd.
* **Oud Burgerlijk Wetboek:** Artikel 1602 oud Burgerlijk Wetboek bepaalde dat in geval van twijfel de overeenkomst tegen de verkoper wordt geïnterpreteerd.
* **Wetsvoorstel Boek 7 BW en Wetboek Economisch Recht:** Deze regel wordt afgeschaft of aangevuld. Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek bevat een meer algemene interpretatieregel. Bovendien bepaalt het Wetboek Economisch Recht dat bij twijfel over de interpretatie van een contract de interpretatie ten gunste van de consument geldt.
> **Tip:** De regel "contra legem venditoris" is een belangrijke interpretatieregel die de koper beschermt wanneer de tekst van het contract onduidelijk is. Houd er echter rekening mee dat deze regel door recente wetswijzigingen wordt aangepast of aangevuld, met name in consumentenzaken.
> **Voorbeeld:** Stel, een contract bepaalt onduidelijk de omvang van een erfdienstbaarheid verbonden aan een verkocht perceel. Indien de interpretatie tegen de verkoper wordt toegepast, zal de minst verstrekkende interpretatie voor de koper, en dus de meest beperkende voor de verkoper, de voorkeur krijgen.
---
# Verbintenissen van de verkoper
Dit onderwerp behandelt de verplichtingen die de verkoper op zich neemt in een koopcontract, met specifieke aandacht voor levering, vrijwaring voor uitwinning, vrijwaring voor verborgen gebreken en bijkomende vereisten bij de verkoop van onroerende goederen.
### 4.1 Gemeen recht en consumentenrecht
Bij de verbintenissen van de verkoper wordt een onderscheid gemaakt tussen het gemeen recht en het consumentenrecht. Binnen het consumentenrecht zijn de conforme levering en de vrijwaring voor verborgen gebreken samengevoegd tot één vordering, de vordering tot conformiteit. Het wetsvoorstel Boek 7 BW stelt voor om dit onderscheid verder te vereenvoudigen, met slechts twee vorderingen: conformiteit en vrijwaring voor uitwinning.
### 4.2 De hoofdverbintenissen van de verkoper
De verkoper heeft in het gemeen recht drie hoofdzakelijke verbintenissen:
1. **Conforme levering**: De verkoper moet de verkochte zaak in de macht en het bezit van de koper overdragen. Dit is een resultaatsverbintenis, wat betekent dat de verkoper enkel kan ontsnappen aan zijn aansprakelijkheid door het bewijs van overmacht te leveren. De geleverde zaak moet conform zijn met wat werd overeengekomen, zowel qua eigenschappen, hoeveelheid als toebehoren.
2. **Vrijwaring voor uitwinning**: De verkoper moet de koper vrijwaren voor elke rechtsstoornis die de rechten van de koper op het goed bedreigt. Dit betekent dat de verkoper garandeert dat er geen derden zijn die vermeende rechten op het goed kunnen laten gelden.
3. **Vrijwaring voor verborgen gebreken**: De verkoper garandeert dat het verkochte goed vrij is van gebreken die de waarde of bruikbaarheid van het goed zodanig verminderen dat de koper, indien hij ze gekend had, het goed niet of tegen een lagere prijs zou hebben gekocht.
#### 4.2.1 Levering
Levering omvat de materiële afgifte van de conforme zaak, samen met al haar toebehoren en de vruchten die deze sinds de verkoop heeft voortgebracht.
* **Begrip**: Levering is de overdracht van de verkochte zaak in de macht en het bezit van de koper.
* **Resultaatsverbintenis**: De verkoper verbindt zich ertoe de zaak effectief over te dragen.
* **Materiële afgifte**: De zaak zelf moet worden overhandigd.
* **Conforme zaak**: Het geleverde moet overeenkomen met de verkochte zaak in termen van eigenschappen, hoeveelheid en kwaliteit. Zichtbare gebreken moeten door de koper bij levering worden opgemerkt en geprotesteerd. Het artikel VI.83, 6° WER beschouwt bedingen die dit principe schenden als onrechtmatig.
* **Toebehoren**: Dit omvat zowel materiële als immateriële bestanddelen, alsook rechten en attesten die inherent zijn aan het goed. De verkoper moet ook de vruchten (dividenden, interesten, huur) overdragen die sinds de verkoop zijn verkregen.
* **Vordering koper wegens verborgen gebreken en aansprakelijkheid**: De koper kan, ook na de overdracht, nog vorderingen instellen tegen de verkoper of de oorspronkelijke aannemer/architect wegens verborgen gebreken. Dit gebeurt via een overdracht van kwalitatief recht, waarbij de koper de rechten van de verkoper tegen diens contractspartijen overneemt. De excepties die de oorspronkelijke contractspartij kon inroepen, blijven echter behouden.
#### 4.2.2 Vrijwaring voor uitwinning
De vrijwaring voor uitwinning beschermt de koper tegen verstoringen van zijn eigendomsrecht door derden.
* **Begrip**: De verkoper staat ervoor in dat de koper het ongestoord bezit en eigendom van het verkochte goed geniet.
* **Gevallen van uitwinning**:
* **Feitelijke stoornis**: Een derde die het goed feitelijk in bezit neemt of gebruikt zonder recht.
* **Rechtsstoornis**: Een derde die vermeende rechten op het goed doet gelden (bv. een hypotheek, een erfdienstbaarheid).
* **Vrijwaring voor eigen daad**: De verkoper mag zelf geen handelingen stellen die de koper in zijn genot van het goed storen.
* **Vrijwaring voor andermans daad**: De verkoper moet de koper beschermen tegen rechtsstoornissen die voortvloeien uit aanspraken van derden die een recht op het goed hebben verkregen vóór de verkoop.
#### 4.2.3 Vrijwaring voor verborgen gebreken
Deze vrijwaring beschermt de koper tegen gebreken die het goed ongeschikt maken voor het beoogde gebruik of de waarde ervan verminderen.
* **Definitie**: Een gebrek is verborgen indien het niet zichtbaar was bij de levering en niet gekend kon zijn door de koper, zelfs bij een zorgvuldig onderzoek. Het moet bovendien ernstig zijn, wat betekent dat het de waarde of het normale gebruik van het goed significant beïnvloedt.
* **Vereisten**:
* Het gebrek moet bestonden op het ogenblik van de verkoop.
* Het gebrek mag niet kenbaar zijn geweest voor de koper bij de levering.
* Het gebrek moet het goed ongeschikt maken voor het gebruik waartoe het bestemd is, of de waarde ervan zodanig verminderen dat de koper het niet of niet voor die prijs zou hebben gekocht.
* **Sancties**:
* **Vordering tot vernietiging van de verkoop**: De koper kan de verkoop laten vernietigen en teruggave van de prijs vorderen, mits teruggave van het goed.
* **Vordering tot prijsvermindering (actio quanti minoris)**: De koper kan een vermindering van de prijs vorderen, in verhouding tot de waarde van het gebrek. Dit geldt ook indien de verkoper te goeder trouw was.
* **Uitsluiting**: De vrijwaring voor verborgen gebreken geldt niet indien het gebrek voortvloeit uit het normaal gebruik van het goed na de levering, of indien de koper op de hoogte was van het gebrek.
### 4.3 Bijkomende verbintenissen bij de verkoop van onroerende goederen
Bij de verkoop van onroerende goederen gelden specifieke, bijkomende verbintenissen voor de verkoper, voornamelijk ingegeven door de behoefte aan informatieverstrekking en rechtszekerheid.
* **Verlijden van de authentieke akte**: De verkoper is verplicht mee te werken aan het opstellen en ondertekenen van de notariële akte, die essentieel is voor de overschrijving en dus de tegenwerpelijkheid aan derden.
* **Verstrekken van stedenbouwkundige informatie**: De verkoper moet informatie verstrekken over de stedenbouwkundige bestemming van het goed en eventuele vergunningen of bestemmingsplannen.
* **Overhandigen van attesten**: Afhankelijk van de lokale regelgeving, moet de verkoper diverse attesten overhandigen, waaronder:
* Bodeminformatie (bodemattest).
* Energieprestatiecertificaat (EPC).
* Keuring van de elektrische installaties.
* Attest met betrekking tot stookolieopslag.
* Asbestattest.
* Postinterventiedossier.
* **Sancties bij miskenning**: Het niet naleven van deze bijkomende informatieverplichtingen kan gesanctioneerd worden, soms zelfs met nietigheid van de verkoop, afhankelijk van de specifieke regelgeving en de ernst van de miskenning.
> **Tip:** Het is cruciaal om voor de verkoop van een onroerend goed tijdig alle vereiste attesten aan te vragen. Het niet tijdig voorhanden zijn ervan kan de verkoop vertragen of zelfs onmogelijk maken.
### 4.4 Andere verbintenissen en overwegingen
Naast de kernverbintenissen zijn er nog andere aspecten waarmee rekening moet worden gehouden:
* **Levering van toebehoren en vruchten**: Dit omvat niet alleen de materiële zaken die bij het goed horen, maar ook de rechten die eraan verbonden zijn en de inkomsten (vruchten) die het goed heeft gegenereerd sinds de verkoop.
* **Tienjarige aansprakelijkheid (bouwaanneming)**: Bij de verkoop van onroerende goederen, vooral bij nieuwbouw, geldt een tienjarige aansprakelijkheid van de aannemer en architect voor ernstige gebreken. De koper kan deze rechten uitoefenen.
* **Behoud van vorderingsrechten door de verkoper**: Indien de verkoper vóór de overdracht vorderingsrechten heeft opgebouwd tegen de aannemer of architect, kan dit contractueel worden overgedragen aan de koper. Indien deze vorderingen nog niet waren ingesteld, kan de koper ze later zelf instellen.
> **Voorbeeld**: Een verkoper verkoopt een huis dat recentelijk is gebouwd. De koper ontdekt na de aankoop ernstige structurele gebreken. De tienjarige aansprakelijkheid van de aannemer kan door de koper worden ingeroepen, zelfs als de oorspronkelijke koopovereenkomst tussen de verkoper en de aannemer al langer geleden is gesloten.
* **Interpretatie van overeenkomsten**: In geval van twijfel bij de interpretatie van een koopcontract, wordt dit volgens het oud recht geïnterpreteerd tegen de verkoper. Dit principe wordt echter versoepeld door nieuwere wetgeving, met name Boek 5 BW en het WER, die bij twijfel voor de consument-koper een gunstigere interpretatie voorzien.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Koop | Een wederkerig contract waarbij de ene partij, de verkoper, zich verbindt de eigendom van een goed over te dragen aan de andere partij, de koper, tegen een prijs in geld. |
| Wederkerig contract | Een overeenkomst waarbij beide partijen over en weer verbintenissen aangaan; de ene prestatie is de tegenprestatie voor de andere. |
| Verkoper | De partij in een koopcontract die zich verbindt om de eigendom van een goed over te dragen aan de koper. |
| Koper | De partij in een koopcontract die zich verbindt om een prijs in geld te betalen voor de eigendom van een goed dat door de verkoper wordt overgedragen. |
| Eigendomsoverdracht | Het juridische proces waarbij het recht van eigendom van een goed van de ene persoon overgaat op de andere. |
| Prijs in geld | De geldsom die door de koper aan de verkoper wordt betaald in ruil voor het goed; dit onderscheidt koop van ruil. |
| Roerende goederen | Zaken die verplaatsbaar zijn, zoals meubels, voertuigen, of sieraden, in tegenstelling tot onroerende goederen. |
| Onroerende goederen | Zaken die niet verplaatsbaar zijn, zoals grond, gebouwen en alles wat daartoe behoort of eraan vastzit. |
| Consumentenkoop | Een koopovereenkomst gesloten tussen een verkoper die handelt in het kader van zijn handels-, bedrijfs-, ambachts- of beroepsactiviteit, en een koper, de consument, die handelt voor doeleinden buiten zijn handels-, bedrijfs-, ambachts- of beroepsactiviteit. |
| Eigendomsvoorbehoud | Een clausule in een koopcontract waarbij de verkoper eigenaar blijft van het verkochte goed totdat de volledige prijs is betaald door de koper. |
| Risico-overgang | Het moment waarop het risico van verlies of beschadiging van het verkochte goed overgaat van de verkoper op de koper, wat meestal samenvalt met de eigendomsoverdracht. |
| Vrijwaring voor uitwinning | De verplichting van de verkoper om de koper te beschermen tegen rechtsstoornissen van derden die de eigendomsrechten van de koper betwisten. |
| Verborgen gebreken | Gebreken aan het verkochte goed die niet zichtbaar waren bij de levering en die de koper niet kon ontdekken bij een normale inspectie, en die het goed ongeschikt maken voor het beoogde gebruik. |
| Wilsovereenstemming | Het wederzijds akkoord van partijen over de essentiële en substantiële bestanddelen van een contract, wat de juridische basis vormt voor de totstandkoming ervan. |
| Aanbod | Een vast en precies voorstel tot contracteren dat alle onontbeerlijke elementen voor de totstandkoming van de overeenkomst bevat, zodat de andere partij enkel hoeft te aanvaarden. |
| Aanvaarding | De instemming van de begunstigde met een aanbod, wat, indien onvoorwaardelijk en conform de essentiële en substantiële elementen, leidt tot de totstandkoming van de overeenkomst. |
| Wilsgebreken | Omstandigheden die de vrije en bewuste toestemming van een partij bij een contract aantasten, zoals dwaling, bedrog of geweld, en die kunnen leiden tot de nietigheid van het contract. |
| Nietigheid | De sanctie die een contract ongeldig verklaart vanaf het begin (ex tunc) vanwege een gebrek bij de totstandkoming ervan, waardoor de partijen teruggebracht worden naar de toestand waarin ze zich bevonden voor het sluiten van het contract. |
| Vorderingsrecht | Het recht van een persoon om een juridische procedure te starten om zijn rechten te doen gelden of bescherming te zoeken bij de rechter. |
| Levering | De overdracht van de verkochte zaak in de macht en in het bezit van de koper, wat de materiële afgifte van het goed inhoudt. |
| Conformiteit | De overeenstemming tussen het geleverde goed en hetgeen de koper mocht verwachten op basis van het contract, inclusief eigenschappen, staat en hoeveelheid. |
| Consensueel contract | Een contract dat geldig tot stand komt door de loutere wilsovereenstemming van de partijen, zonder dat specifieke vormvereisten (zoals een geschrift) noodzakelijk zijn voor de geldigheid. |
| Subjectief plechtig contract | Een contract dat, hoewel in principe consensueel, door partijen contractueel wordt gemaakt tot een plechtig contract door het opleggen van specifieke vormvereisten, zoals het opstellen van een notariële akte. |
Cover
3. Appartemensrecht.docx
Summary
# Basisprincipes en oprichting van appartementsrecht
Hieronder volgt een gedetailleerd studieoverzicht over de basisprincipes en oprichting van appartementsrecht, gebaseerd op de verstrekte documentatie.
## 1. Basisprincipes en oprichting van appartementsrecht
Appartementsrecht wordt gekenmerkt door een dualistische opvatting die privaat eigendomsrecht combineert met gedwongen mede-eigendom van gemeenschappelijke delen, waarbij het klassieke principe van natrekking wordt omgekeerd.
### 1.1 Dualistische opvatting van appartementsrecht
De kern van het appartementsrecht is de combinatie van twee juridische concepten:
* **Privaat eigendomsrecht:** Elk appartement (privatief) is een afzonderlijke, privatief toebehorende eenheid.
* **Gedwongen mede-eigendom:** Bepaalde delen van het gebouw, die dienstig zijn voor alle bewoners, zijn gezamenlijk eigendom van alle privatieve eigenaars. Deze mede-eigendom kan niet los van het privatief worden overgedragen.
### 1.2 Omkering van het principe van natrekking
Het principe van natrekking stelt dat al wat zich met een hoofdzaak verenigt, de hoofdzaak volgt. In de traditionele vastgoedcontext is de grond de hoofdzaak. Bij appartementsrecht wordt dit principe omgekeerd:
* De grond en de gemeenschappelijke delen worden gemeenschappelijk bezit.
* Het privatief (het appartement zelf) wordt de hoofdzaak voor de eigenaar, waardoor het los kan bestaan van de grond in termen van eigendom. Dit creëert de mogelijkheid tot privaat eigendom van afzonderlijke delen binnen een gebouw.
### 1.3 Essentiële documenten voor oprichting
De oprichting van privatieven en gedwongen mede-eigendom vereist specifieke, notariële akten, tezamen bekend als de statuten van het gebouw:
#### 1.3.1 De basisakte
Dit is een **notariële authentieke akte** die de zakenrechtelijke basis legt voor het appartementsrecht.
* **Functie:** De basisakte creëert de privatieven en koppelt daaraan de aandelen in de gemeenschappelijke delen.
* **Inhoudelijke vereisten:**
* **Beschrijving van het gebouw:** Een gedetailleerde omschrijving van het gehele constructie.
* **Definitie van privatieve delen:** Nauwkeurige afbakening van elk privatief. Dit is cruciaal omdat er een vermoeden van gemeenschappelijkheid bestaat; alles wat niet expliciet als privatief is beschreven, wordt als gemeenschappelijk beschouwd.
* **Verwijzing naar een plan:** De privatieve delen worden gedefinieerd met verwijzing naar een bijgevoegd plan.
* **Breukdelen in gemeenschappelijke delen:** Koppeling van aandelen in de gemeenschappelijke delen aan elk privatief.
> **Tip:** Het niet-omschrijven van een deel als privatief in de basisakte resulteert automatisch in de classificatie ervan als gemeenschappelijk deel.
#### 1.3.2 Het reglement van mede-eigendom
Dit is eveneens een **notariële authentieke akte** en vormt het tweede cruciale onderdeel van de statuten.
* **Functie:** Het regelt de rechten en plichten van de mede-eigenaars met betrekking tot de gemeenschappelijke delen en de bijdrage in de lasten.
* **Bepaling van bijdrage in lasten:**
* **Basisregel:** Bijdrage in de lasten is in verhouding tot het aantal aandelen in de gemeenschappelijke delen.
* **Afwijkingen mogelijk:** In het reglement van mede-eigendom kan worden afgeweken van de basisregel door rekening te houden met:
* Het **nut** van het gemeenschappelijk deel voor het privatief (bv. een gelijkvloerse eenheid betaalt minder voor de lift).
* Een **combinatie** van de waarde van het privatief en het nut ervan.
* **Overschrijving:** De statuten (basisakte en reglement van mede-eigendom) moeten worden overgeschreven op het bevoegde kantoor Rechtszekerheid voor tegenwerpelijkheid aan derden.
#### 1.3.3 Het reglement van interne orde
Dit document kan bij **onderhandse akte** worden opgesteld.
* **Functie:** Het regelt het dagelijkse gebruik van het gebouw en de gemeenschappelijke delen (bv. huisregels, openingstijden van gemeenschappelijke ruimtes).
### 1.4 Bepaling van de waarde en breukdelen
Het toekennen van aandelen in de gemeenschappelijke delen aan elk privatief gebeurt op basis van de waarde van dat privatief. Dit is een dwingend recht en wordt bepaald door drie criteria:
1. **Netto vloeroppervlakte van het privatief:** De interne, bruikbare oppervlakte van het appartement zelf.
* **Belangrijk:** Exclusieve gebruiksrechten op gemeenschappelijke delen (zoals een terras) mogen hierbij niet worden meegerekend. Dit is een erfdienstbaarheid die aan het privatief kan verbonden zijn.
2. **Ligging van het privatief:** Factoren zoals uitzicht, geluidsoverlast, of de positie in het gebouw (bv. zicht op een drukke straat).
3. **Bestemming van het privatief:** Het beoogde gebruik (bv. woongelegenheid, kantoor, garage).
> **Example:** Een appartement met een prachtig zeezicht op de bovenste verdieping zal waarschijnlijk meer waarde hebben en dus meer aandelen in de gemeenschappelijke delen krijgen dan een vergelijkbaar appartement op de begane grond met uitzicht op een binnenplaats.
* **Motivering van de waarde:** De bepaling van de waarde en de daaruit voortvloeiende breukdelen moet formeel worden gemotiveerd in een **verslag**. Dit verslag mag worden opgesteld door een vastgoedmakelaar, architect, landmeter of notaris en wordt gehecht aan de basisakte.
### 1.5 Bijdrage in de lasten
De bijdrage van elke privatieve eigenaar in de gemeenschappelijke lasten wordt bepaald door het aantal aandelen dat aan zijn privatief is toegekend. Echter, er kan van deze regel worden afgeweken in het reglement van mede-eigendom, gebaseerd op het nut van het gemeenschappelijk deel voor dat specifieke privatief, of een combinatie van waarde en nut.
### 1.6 Rechtspersoonlijkheid van de vereniging van mede-eigenaars (VME)
De VME beheert een vermogen dat toebehoort aan de mede-eigenaars en heeft een eigen structuur met organen:
#### 1.6.1 Verplichte organen
* **Algemene Vergadering (AV):** Het hoogste beslissingsorgaan met de meeste macht en verantwoordelijkheid. Beslissingen hier genomen zijn bindend voor alle mede-eigenaars.
> **Tip:** Onenigheid of het uitblijven van beslissingen in de AV kan leiden tot aansprakelijkheid van de mede-eigenaars voor eventuele schade.
* **Syndicus:** Verantwoordelijk voor de uitvoering van de beslissingen van de AV.
* **Commissaris van de rekeningen:** Houdt toezicht op de financiën. Deze hoeft geen mede-eigenaar te zijn.
#### 1.6.2 Facultatieve/Verplichte Raad van Mede-Eigendom
* **Verplicht:** Indien er minstens 20 privatieve delen zijn (wooneenheden, kantoren, winkels; garages en bergingen tellen niet mee).
* **Facultatief:** Bij minder dan 20 privatieve delen.
* **Functie:** Biedt een extra laag van toezicht en controle, vooral nuttig in grotere gebouwen om anonimiteit tegen te gaan.
* **Leden:** Enkel personen met stemrecht in de AV.
#### 1.6.3 Ontstaan van de VME en rechtspersoonlijkheid
De VME verkrijgt rechtspersoonlijkheid wanneer de statuten (basisakte en reglement van mede-eigendom) worden overgeschreven op het bevoegde kantoor Rechtszekerheid, gecombineerd met de overdracht of toebedeling van een privatieve kavel.
### 1.7 Afwijkingen en beperkte basisaktes
In specifieke situaties, zoals bij de opdeling van een groot herenhuis in slechts twee privatieve delen, kan worden afgeweken van de volledige structuur van de VME. Dit is mogelijk op basis van **artikel 3.84 BW**, mits aan volgende voorwaarden wordt voldaan:
* De **aard van de gemeenschappelijke delen** rechtvaardigt de afwijking (niet de aard van het privatief).
* **Unanimiteit** van alle mede-eigenaars is vereist.
* Een basisakte wordt opgesteld waarin de afzonderlijke privatieve delen worden ingesteld.
> **Tip:** De hoofdtaak van de VME is het beheer van het gebouw en de gemeenschappelijke delen. Indien deze aard van gemeenschappelijke delen een beperkt beheer vereist, kan dit een rechtvaardiging zijn voor het niet oprichten van de volledige VME-structuur.
### 1.8 Stemrecht en meerderheden in de AV
* **Stemrecht:** Wordt bepaald door het aantal aandelen in de gemeenschappelijke delen. Er is echter een beperking: een mede-eigenaar mag maximaal stemmen met een aantal aandelen dat gelijk is aan de som van de aandelen van alle andere stemgerechtigden. Dit stimuleert overleg en voorkomt overheersing.
* **Quorum:** Een aanwezigheids- of vertegenwoordigingsvereiste voor de AV. Wanneer het quorum niet wordt bereikt, wordt een nieuwe AV gepland waarbij beslissingen ongeacht het quorum kunnen worden genomen.
* **Meerderheden:** Verschillende meerderheden (eenvoudige, 4/5e, unanimiteit) zijn vereist voor verschillende soorten beslissingen, zoals bepaald in artikel 3.88 BW. Unanimiteit is vereist voor volledige heropbouw, behalve in specifieke gevallen (hygiëne, stabiliteit).
### 1.9 Overdracht van een private kavel
Bij de overdracht van een privatief wordt ook de gedwongen mede-eigendom overgedragen.
#### 1.9.1 Vaste datum van overdracht
De koper treedt in de rechten en plichten van de verkoper ten aanzien van de VME vanaf de **vaste datum** van de overdracht. In de meeste gevallen is dit de datum van de notariële akte, niet de overschrijving.
#### 1.9.2 Informatieplicht van de syndicus
Voorafgaand aan de verkoopovereenkomst moet de verkoper (of de koper) inlichtingen opvragen bij de syndicus, die hier 15 dagen de tijd voor heeft. Deze inlichtingen zijn cruciaal om de koper te informeren over:
* Het bedrag van het werkkapitaal en reservekapitaal.
* Eventuele achterstallen van de verkoper.
* De stand van oproepen tot kapitaalinbreng voor het reservekapitaal.
* Hangende gerechtelijke procedures en de in het geding zijnde bedragen.
* Notulen van de AV van de laatste drie jaar en de periodieke afrekeningen van de lasten van de laatste twee jaar.
#### 1.9.3 Werkkapitaal versus reservekapitaal
* **Werkkapitaal:** Bestaat uit voorschotten voor periodieke uitgaven. De verkoper krijgt zijn betaalde voorschotten verrekend met de werkelijke kosten tot aan de vaste datum van overdracht.
* **Reservekapitaal:** Opgebouwd voor niet-periodieke kosten (bv. grote herstellingen). Dit kapitaal blijft eigendom van de VME en wordt niet terugbetaald aan de verkoper, maar komt ten gunste van de koper. Het opbouwen van een reservekapitaal is niet verplicht, maar vereist een beslissing van de AV met een 4/5e meerderheid om dit niet te doen.
#### 1.9.4 Betwisting van achterstallen
Indien de verkoper achterstallen betwist, moet hij binnen 3 werkdagen na de vaste datum een aangetekende brief sturen naar de syndicus. De syndicus heeft dan 25 dagen om beslag te leggen.
> **Tip:** Het is cruciaal om de informatie over achterstallen grondig te controleren. De verkoper blijft in principe aansprakelijk voor deze achterstallen. Afspraken hieromtrent in het contract zijn beperkt door dwingend recht.
#### 1.9.5 Invloed van de Algemene Vergadering op de overdracht
Beslissingen genomen in de AV tussen het compromis en de notariële akte zijn van belang. Indien de verkoper een volmacht geeft aan de koper om deel te nemen aan een AV na het compromis maar voor de akte, kan dit leiden tot een switch in de bijdrageplicht voor de kosten die daaruit voortvloeien. Zonder zo'n volmacht blijven de kosten ten laste van de verkoper.
### 1.10 Grote complexen en deelverenigingen
* **Deelverenigingen:** In gebouwen met twintig of meer kavels (inclusief garages en bergingen) en een fysieke scheiding in duidelijk te onderscheiden onderdelen, kunnen deelverenigingen met rechtspersoonlijkheid worden opgericht. Dit is nuttig om specifieke groepen mede-eigenaars (bv. enkel bewoners van een appartementsblok) te laten bijdragen aan specifieke kosten, zoals het onderhoud van een eigen lift.
* **De betaler beslist:** Een alternatieve regeling waarbij de bijdrage in de lasten wordt gedifferentieerd op basis van het nut van het gemeenschappelijk deel voor de betreffende privatieve delen. Hierbij wordt enkel rekening gehouden met de stemmen van de mede-eigenaars die daadwerkelijk bijdragen aan de betreffende kosten.
---
# Gedwongen mede-eigendom en vereniging van mede-eigenaars
Gedwongen mede-eigendom is een juridisch kader dat de eigendom van een gebouw regelt wanneer dit is opgedeeld in privatieve delen en gemeenschappelijke delen.
## 2. Gedwongen mede-eigendom en vereniging van mede-eigenaars
### 2.1 De basisprincipes van gedwongen mede-eigendom
Gedwongen mede-eigendom berust op een dualistische opvatting waarbij privaat eigendomsrecht van de privatieve delen wordt gecombineerd met gedwongen mede-eigendom van de gemeenschappelijke delen die dienstig zijn aan al deze privatieve delen. Het klassieke principe van natrekking, waarbij de grond de hoofdzaak is en al wat erop staat deze volgt, wordt hier omgekeerd. In dit model worden de privatieve delen de hoofdzaak en de grond en andere gemeenschappelijke elementen worden gemeenschappelijk bezit.
Een cruciaal aspect van gedwongen mede-eigendom is dat de gemeenschappelijke delen niet los van de privatieve delen kunnen worden overgedragen en dat de mede-eigendom in principe niet deelbaar is, tenzij de gedwongen mede-eigendom volledig wordt beëindigd.
### 2.2 De totstandkoming van gedwongen mede-eigendom
De overschakeling naar gedwongen mede-eigendom wordt juridisch vastgelegd in de statuten van het gebouw, die bestaan uit:
1. **De basisakte:** Een notariële authentieke akte die de creatie van de privatieve delen en de daaraan verbonden aandelen in de gemeenschappelijke delen regelt. Essentiële elementen die in de basisakte moeten worden opgenomen zijn:
* Een gedetailleerde beschrijving van het gebouw.
* Een nauwkeurige definitie van de privatieve delen. Elk deel dat niet expliciet als privatief wordt omschreven, wordt vermoed gemeenschappelijk te zijn.
* De koppeling van breukdelen in de gemeenschappelijke delen aan de privatieve delen. Deze breukdelen worden dwingend bepaald op basis van de waarde van het privatief.
2. **Het reglement van mede-eigendom:** Een authentiek verleden document dat de rechten en plichten van de mede-eigenaars verder specificeert, waaronder de bijdrage in de lasten.
3. **Het reglement van interne orde:** Een document dat de orde en netheid in het gebouw regelt en kan worden opgemaakt bij onderhandse akte.
#### 2.2.1 Bepaling van de breukdelen en bijdrage in de lasten
De bepaling van de breukdelen in de gemeenschappelijke delen, die aan elk privatief deel wordt toegekend, is dwingend en is gebaseerd op drie criteria:
* **Netto vloeroppervlakte van het privatief:** Dit slaat enkel op de oppervlakte van het privatieve deel zelf, niet op eventuele exclusieve gebruiksrechten op gemeenschappelijke delen zoals terrassen.
* **Ligging:** Factoren zoals uitzicht, ligging aan een drukke straat, etc., spelen een rol.
* **Bestemming:** De aard van het gebruik van het privatief (woongelegenheid, garage, berging) is bepalend.
Deze bepaling van waarde wordt formeel gemotiveerd in een verslag opgemaakt door een vastgoedmakelaar, architect, landmeter of notaris, dat gehecht wordt aan de basisakte.
De bijdrage in de lasten wordt in principe bepaald in functie van het aantal aandelen in de gemeenschappelijke delen. Er kan echter worden afgeweken van deze regel op basis van het nut dat een gemeenschappelijk deel heeft voor een specifiek privatief, of een combinatie van waarde en nut. Deze afwijkingen worden vastgelegd in het reglement van mede-eigendom.
### 2.3 De vereniging van mede-eigenaars (VME)
De vereniging van mede-eigenaars (VME) is een rechtspersoon die het beheer voert over het vermogen dat toebehoort aan de mede-eigenaars. De VME is verplicht organen te hebben:
* **De algemene vergadering (AV):** Het hoogste orgaan met de meeste macht en verantwoordelijkheid.
* **De syndicus:** Verantwoordelijk voor de uitvoering van de beslissingen van de AV en het dagelijks beheer.
* **De commissaris van de rekeningen:** Controleert de financiële toestand van de VME. Hoef niet noodzakelijk mede-eigenaar te zijn.
* **De raad van mede-eigendom:** Verplicht indien er minstens twintig privatieve delen zijn (wooneenheden, kantoren, winkels; garages en bergingen tellen niet mee). Deze raad is facultatief bij minder dan twintig delen. Leden van de raad moeten stemrecht hebben in de AV.
#### 2.3.1 Ontstaan en rechtspersoonlijkheid van de VME
De VME verkrijgt rechtspersoonlijkheid door de overschrijving van de statuten (basisakte en reglement van mede-eigendom) op het kantoor rechtszekerheid, in combinatie met de overdracht of toebedeling van een private kavel.
#### 2.3.2 Beperkte basisakte en uitzonderingen
In specifieke gevallen, zoals bij de opsplitsing van een groot huis in slechts twee privatieve delen met minimale gemeenschappelijke delen, kan worden afgeweken van de volledige organisatiestructuur van de VME. Dit gebeurt via een "beperkte basisakte" waarbij de partijen de regels onderling vastleggen.
Artikel 3.84 van het Burgerlijk Wetboek (BW) voorziet in de mogelijkheid om af te wijken van bepaalde bepalingen van het appartementsrecht, indien de aard van de gemeenschappelijke delen dit rechtvaardigt en alle mede-eigenaars hiermee instemmen via een basisakte. Unanimiteit is hierbij vereist.
#### 2.3.3 Stemrecht en volmachten in de algemene vergadering
Niet alle mede-eigenaars zijn stemgerechtigd; de wet bepaalt wie deel mag uitmaken van de vergadering en wie stemrecht heeft.
* **Woordvoerder/Lasthebber:** Bij meerdere eigenaars van één privatief (bv. door erfenis), moet een woordvoerder of lasthebber worden aangeduid. Deze persoon ontvangt alle informatie en is verantwoordelijk voor de communicatie met de andere mede-eigenaars. De lasthebber kan op zijn beurt een volmacht geven aan iemand anders om de AV bij te wonen.
* **Volmachten:** De wet beperkt het gebruik van volmachten om tegenstrijdigheden van belang te vermijden en betrokkenheid te bevorderen.
* Een notariële volmacht is vereist indien men voor meerdere algemene vergaderingen wil worden vervangen.
* Men kan stemmen met maximaal drie volmachten, tenzij in bepaalde uitzonderingen (bv. garagecomplexen), en deze mogen niet meer dan tien procent van de stemrechten vertegenwoordigen.
* Een blancovolmacht, waarbij de naam van de volmachtdrager open wordt gelaten, is niet toegestaan.
* De syndicus kan niet als volmachtdrager worden aangeduid.
#### 2.3.4 Quorum en meerderheden
* **Quorum:** Een aanwezigheids- of vertegenwoordigingsvereiste voor de geldigheid van beslissingen. Indien het quorum niet wordt bereikt, wordt een nieuwe AV ingepland, waarop beslissingen ongeacht het quorum kunnen worden genomen.
* **Meerderheden:** Verschillende meerderheden zijn vereist voor diverse beslissingen. Volledige herafbraak en heropbouw vereisen unanimiteit, behalve in gevallen van hygiënische of stabiliteitsredenen waar een 4/5e meerderheid volstaat.
### 2.4 Overdracht van een private kavel
Bij de overdracht van een privatief deel, draagt de koper automatisch de rechten en plichten met betrekking tot de gedwongen mede-eigendom over. De koper wordt lid van de VME vanaf de vaste datum van de overdracht. In 99% van de gevallen is dit de datum van de notariële akte.
#### 2.4.1 Informatieverplichtingen bij overdracht
Vóór de ondertekening van de verkoopovereenkomst, moet de verkoper de koper inlichten over diverse aspecten van de VME. De syndicus heeft vijftien dagen de tijd om deze informatie te verstrekken:
* Het bedrag van het werkkapitaal en het reservekapitaal.
* Het bedrag van eventuele door de overdrager nog verschuldigde achterstallen.
* De toestand van de oproepen tot kapitaalinbreng met betrekking tot het reservekapitaal.
* Informatie over hangende gerechtelijke procedures en de betrokken bedragen.
* Notulen van buitengewone en gewone vergaderingen van de vorige drie jaar en de periodieke afrekening van de lasten van de vorige twee jaar.
#### 2.4.2 Verrekening bij overdracht
* **Werkkapitaal:** De verkoper, die tot aan de vaste datum van de overdracht lid was van de VME, wordt verrekend voor zijn voorschotten op het werkkapitaal.
* **Reservekapitaal:** Het reservekapitaal blijft eigendom van de VME en wordt niet terugbetaald aan de verkoper. Het komt de koper ten goede. Partijen kunnen onderling afspraken maken over de verrekening van het reservekapitaal, maar dit gebeurt zelden.
#### 2.4.3 Beslissingen van de AV tussen compromis en akte
Indien er een algemene vergadering plaatsvindt tussen het sluiten van de verkoopovereenkomst (compromis) en de notariële akte, kan de verkoper de koper volmacht geven om namens hem deel te nemen. Als er beslissingen worden genomen die kapitaalinbreng vereisen vóór de eigendomsoverdracht, zal de koper deze dragen als hij met volmacht aanwezig was op de AV. Zonder volmacht blijven deze kosten ten laste van de verkoper.
#### 2.4.4 Achterstallen
De verkoper blijft in principe verantwoordelijk voor betaling van achterstallige bijdragen. Indien de koper weigert deze te betalen, moet hij dit binnen drie werkdagen aangetekend melden aan de syndicus. De syndicus kan vervolgens beslag leggen.
Het is niet geldig om in de statuten te bedingen dat achterstallen hoofdelijk door koper en verkoper gedragen worden; dit is dwingend recht en de verkoper blijft primair verantwoordelijk. Indien achterstallen niet kunnen worden verhaald op de verkoper, kunnen ze worden gedragen door alle mede-eigenaars van het gebouw.
### 2.5 Grote complexen en deelverenigingen
Voor gebouwen met twintig kavels of meer (inclusief garages en bergingen), en waar een fysieke scheiding in duidelijk te onderscheiden onderdelen aanwezig is, kunnen deelverenigingen met rechtspersoonlijkheid worden opgericht. Deze deelverenigingen beheren dan de gemeenschappelijke delen van hun specifieke deel van het complex. Dit kan nuttig zijn om de financiële lasten te differentiëren naar gelang het nut dat de gemeenschappelijke delen hebben voor de respectievelijke delen van het gebouw.
Een alternatief voor deelverenigingen is de regeling "de betaler beslist", waarbij binnen het reglement van mede-eigendom wordt bepaald dat enkel de mede-eigenaars die baat hebben bij een bepaald gemeenschappelijk deel (bv. een lift), bijdragen in de kosten daarvan. Beslissingen betreffende deze kosten worden dan enkel genomen door de betrokken mede-eigenaars.
---
# Overdracht van private kavels en financiële aspecten
Dit onderdeel behandelt de procedurele en financiële aspecten die komen kijken bij de overdracht van een private kavel binnen een appartementsrechtelijk gebouw, inclusief de rechten en plichten van de betrokken partijen.
### 3.1 Het proces van overdracht van een private kavel
De overdracht van een private kavel houdt meer in dan enkel de overdracht van het privatief eigendomsrecht; het omvat tevens de overdracht van het daaraan verbonden aandeel in de gedwongen mede-eigendom van de gemeenschappelijke delen. Koper en verkoper worden beiden geconfronteerd met de vereniging van mede-eigenaars (VME), die instaat voor het beheer van de gemeenschappelijke delen.
De koper treedt in de rechten en plichten van de verkoper ten aanzien van de VME vanaf het moment dat de overdracht een vaste datum verkrijgt. In nagenoeg alle gevallen valt deze vaste datum samen met de datum van de notariële akte. De overschrijving van de akte op het kantoor rechtszekerheid is niet doorslaggevend voor de tegenwerpelijkheid aan de VME.
#### 3.1.1 Informatieplicht van de verkoper
Vóór de ondertekening van de verkoopovereenkomst (compromis) heeft de verkoper een uitgebreide informatieplicht ten opzichte van de koper. Deze informatie moet worden opgevraagd bij de syndicus, die hiervoor vijftien dagen de tijd heeft. Essentiële informatie die de koper dient te ontvangen omvat:
* Het bedrag van het werkkapitaal en het reservekapitaal.
* Het bedrag van eventuele achterstallen die de verkoper nog verschuldigd is.
* De stand van zaken van oproepen tot kapitaalinbreng met betrekking tot het reservekapitaal, waartoe de algemene vergadering vóór de vaste datum van de eigendomsoverdracht heeft besloten.
* Informatie over lopende gerechtelijke procedures met betrekking tot de mede-eigendom en de daaraan verbonden bedragen.
* De notulen van de buitengewone en gewone algemene vergaderingen van de voorbije drie jaar.
* De periodieke afrekeningen van de lasten van de voorbije twee jaar.
> **Tip:** De informatieplicht is cruciaal om te vermijden dat de koper onverwacht met onbekende kosten wordt geconfronteerd of dat deze dwingend lid wordt van een VME zonder op de hoogte te zijn van de financiële situatie en de lopende procedures.
### 3.2 Financiële aspecten: Werkkapitaal en Reservekapitaal
Binnen het vermogen van de VME onderscheiden we twee soorten kapitalen: het werkkapitaal en het reservekapitaal.
#### 3.2.1 Werkkapitaal
Het werkkapitaal dient om niet-periodieke uitgaven te dekken, zoals de herstelling van een defecte lift. Het is een spaarpot die wordt opgebouwd voor onverwachte kosten. De opbouw van een werkkapitaal is niet strikt verplicht; de mede-eigenaars kunnen met een meerderheid van vier vijfde beslissen om dit niet te doen. Indien het werkkapitaal wel wordt opgebouwd, volstaat een bijdrage van 5% op de gewone gemeenschappelijke lasten.
Bij de overdracht van een private kavel wordt het werkkapitaal verrekend tussen verkoper en koper. De verkoper heeft voorschotten betaald die worden verrekend met de uiteindelijke kosten tot aan de datum van de vaste overdracht. De syndicus staat in voor deze afrekening.
#### 3.2.2 Reservekapitaal
Het reservekapitaal dient voor periodieke uitgaven, zoals elektriciteitskosten. De opbouw ervan is sterk aanbevolen.
In tegenstelling tot het werkkapitaal, blijft het reservekapitaal eigendom van de VME en wordt het niet terugbetaald aan de verkoper. Het komt ten goede aan de koper. Hoewel de kopende en verkopende partijen onderling het reservekapitaal kunnen verrekenen, gebeurt dit in de praktijk zelden.
### 3.3 Afhandeling van achterstallen
Achterstallen van de vorige eigenaar zijn een belangrijk aandachtspunt bij de overdracht.
* **Verplichting tot inhouding:** Bij de verkoop moet de notaris de achterstallen van het appartement inhouden op de koopsom.
* **Betwisting van achterstallen:** Indien de verkoper de achterstallen betwist, moet hij binnen drie werkdagen na de verkoopovereenkomst een aangetekende brief sturen naar de syndicus om de betwisting kenbaar te maken.
* **Beslaglegging door de syndicus:** De syndicus heeft vervolgens 25 dagen de tijd om beslag te leggen op de koopsom om de achterstallen te recupereren.
* **Voorrecht van de VME:** De VME kan een beroep doen op een wettelijk voorrecht dat niet is ingeschreven (occult voorrecht). Dit voorrecht is echter beperkt tot de bijdragen van het lopende boekjaar en het daaraan voorafgaande boekjaar.
* **Hoofdelijke draagplicht:** Een clausule in de statuten die stelt dat achterstallen hoofdelijk door koper en verkoper gedragen moeten worden, is ongeldig. De verkoper blijft in principe verantwoordelijk voor de betaling van de achterstallen.
* **Onrecupereerbare achterstallen:** Indien de achterstallen niet kunnen worden gerecupereerd, bijvoorbeeld omdat de volledige koopsom naar de bank gaat, zullen deze uiteindelijk gedragen moeten worden door alle mede-eigenaars in het gebouw. De commissaris van de rekeningen heeft hierbij een belangrijke rol om de oorzaken van tekorten in het werkkapitaal te analyseren.
### 3.4 Algemene vergaderingen en volmachten bij overdracht
De timing van algemene vergaderingen ten opzichte van de verkoopovereenkomst en de notariële akte is van belang.
* **Volmacht aan de koper:** Indien er een algemene vergadering plaatsvindt tussen het sluiten van de verkoopovereenkomst en de notariële akte, kan de verkoper de koper volmacht geven om namens hem deel te nemen aan die vergadering.
* **Consequentie van volmacht:** Het geven van een volmacht kan leiden tot een switch in de bijdrage aan het werkkapitaal, zeker als er beslissingen worden genomen over kapitaalinbreng. Als er beslissingen worden genomen vóór de vaste datum van overdracht en de koper, met volmacht, aanwezig is, kan de koper de kosten dragen.
* **Beperkingen op volmachten:** De wetgever heeft volmachten voor algemene vergaderingen beperkt om tegenstrijdigheden van belang te vermijden en betrokkenheid te bevorderen. Dit omvat:
* Een notariële volmacht is vereist om voor meerdere algemene vergaderingen vervangen te worden.
* Men kan stemmen met maximaal drie volmachten, tenzij bij garagecomplexen, en mag niet meer dan 10% van de stemrechten vertegenwoordigen.
* Een blanco volmacht (waarbij de naam van de gevolmachtigde open wordt gelaten) is niet toegestaan.
* De syndicus kan niet als gevolmachtigde worden aangeduid.
> **Tip:** De beperkingen op volmachten benadrukken het belang van de persoonlijke betrokkenheid van mede-eigenaars bij de besluitvorming in de algemene vergadering.
---
# Complexere structuren en besluitvorming
Deze sectie behandelt de oprichting en werking van deelverenigingen met rechtspersoonlijkheid binnen grote appartementscomplexen, evenals specifieke regels voor besluitvorming, zoals de 'betaler beslist'-regeling, vereisten voor quorums en meerderheden, en de toepassing van unanimiteit.
### 4.1 Deelverenigingen met rechtspersoonlijkheid
In grote complexen kunnen deelverenigingen met rechtspersoonlijkheid worden opgericht. Dit is toegestaan onder specifieke voorwaarden, waarbij het doel is om de complexiteit van beheer te verminderen of specifieke delen van een complex afzonderlijk te beheren.
#### 4.1.1 Oprichting en voorwaarden
De oprichting van deelverenigingen is gebonden aan twee cruciale voorwaarden:
* Er moeten minstens twintig kavels (inclusief garages en bergingen) zijn.
* Er moet een fysieke scheiding zijn in duidelijk te onderscheiden onderdelen binnen het gebouw.
Een hoofdvereniging beheert de algemeen gemeenschappelijke delen, terwijl deelverenigingen specifieke gebouwen of onderdelen kunnen beheren. Dit kan bijvoorbeeld nuttig zijn wanneer bepaalde gemeenschappelijke delen, zoals een lift in een specifiek gebouw, alleen relevant zijn voor de bewoners van dat deel en niet voor het gehele complex.
#### 4.1.2 De 'betaler beslist'-regeling
Binnen een complex met deelverenigingen of met een gedifferentieerd reglement van mede-eigendom kan de 'betaler beslist'-regeling van toepassing zijn. Dit houdt in dat bij besluitvorming over specifieke gemeenschappelijke delen, enkel de mede-eigenaars die daadwerkelijk bijdragen aan de kosten van dat deel, stemrecht hebben. Dit voorkomt dat mede-eigenaars die geen baat hebben bij of niet bijdragen aan bepaalde gemeenschappelijke delen, toch invloed hebben op de besluitvorming daarover.
> **Voorbeeld:** Als de kosten voor het onderhoud van een lift enkel ten laste komen van de bewoners van de bovenste verdiepingen, dan hebben enkel deze bewoners stemrecht over beslissingen betreffende die lift.
### 4.2 Besluitvorming in de vereniging van mede-eigenaars
Besluitvorming binnen de vereniging van mede-eigenaars (VME) vereist specifieke quorums en meerderheden, afhankelijk van het type beslissing.
#### 4.2.1 Quorumvereisten
Een quorum is een aanwezigheids- of vertegenwoordigingsvereiste voor een vergadering om geldig te kunnen beraadslagen en besluiten te nemen. De wet bepaalt specifieke percentages voor het benodigde quorum. Als het quorum niet wordt bereikt op de eerste vergadering, kan een nieuwe vergadering worden gepland, waarbij op de tweede vergadering beslissingen kunnen worden genomen ongeacht het quorum.
#### 4.2.2 Stemrecht
Het stemrecht wordt bepaald door het aantal aandelen in de gemeenschappelijke delen. Er is echter een beperking: één mede-eigenaar mag niet meer stemrecht hebben dan alle andere stemgerechtigden samen. Dit is om een onevenredige dominantie te voorkomen en dialoog te bevorderen.
#### 4.2.3 Meerderheden
Naast het quorum zijn er verschillende meerderheidsvereisten voor het nemen van besluiten:
* **Gewone meerderheid:** Vaak vereist voor routinematige beslissingen.
* **Meerderheid van 2/3e:** Nodig voor belangrijkere beslissingen.
* **Meerderheid van 4/5e:** Vereist voor specifieke ingrijpende werken, zoals de volledige heraanleg van gemeenschappelijke delen, tenzij het om hygiënische of stabiliteitsredenen gaat.
* **Unanimiteit (eenparigheid van stemmen):** Vereist voor de meest ingrijpende beslissingen, zoals de volledige heropbouw van een gebouw na vernietiging.
#### 4.2.4 Unanimiteit bij besluitvorming
Unanimiteit is de strengste vorm van besluitvorming en betekent dat alle stemgerechtigde mede-eigenaars akkoord moeten gaan. Dit is van toepassing op uitzonderlijke beslissingen.
* **Eerste vergadering:** Indien unanimiteit vereist is, moeten alle stemgerechtigden aanwezig of vertegenwoordigd zijn en instemmen. Als dit niet het geval is, kan er geen beslissing worden genomen.
* **Tweede vergadering:** Er kan een tweede vergadering worden gepland, ten vroegste 30 dagen na de eerste. Op deze vergadering kan, ongeacht het quorum, met unanimiteit van de aanwezigen en vertegenwoordigden een beslissing worden genomen.
> **Tip:** Het is cruciaal om de specifieke meerderheids- en quorumvereisten voor elke soort beslissing te kennen, aangezien deze bepalend zijn voor de geldigheid van de genomen besluiten.
### 4.3 De overdracht van een private kavel
Bij de overdracht van een private kavel (appartement, handelszaak, garagebox, etc.) wordt niet enkel het privatief overgedragen, maar ook het aandeel in de gedwongen mede-eigendom. Dit heeft gevolgen voor de vereniging van mede-eigenaars (VME).
#### 4.3.1 Informatieplicht van de verkoper
Voordat de verkoopovereenkomst wordt gesloten, heeft de verkoper een uitgebreide informatieplicht jegens de potentiële koper. Deze informatie moet worden opgevraagd bij de syndicus en omvat onder meer:
* Het bedrag van het werkkapitaal en reservekapitaal.
* Eventuele achterstallen die de verkoper verschuldigd is.
* De stand van oproepen tot kapitaalinbreng met betrekking tot het reservekapitaal.
* Informatie over hangende gerechtelijke procedures en de bedragen die in het geding zijn.
* Notulen van de gewone en buitengewone algemene vergaderingen van de afgelopen drie jaar.
* De periodieke afrekeningen van de lasten van de afgelopen twee jaar.
#### 4.3.2 Vaststelling van de datum van overdracht
De koper wordt lid van de VME en dient bijdragen te betalen vanaf de datum waarop de overdracht een vaste datum krijgt. In de overgrote meerderheid van de gevallen is dit de datum van de notariële akte.
#### 4.3.3 Werkkapitaal en reservekapitaal bij overdracht
* **Werkkapitaal:** De door de verkoper betaalde voorschotten op het werkkapitaal worden verrekend met de definitieve kosten tot aan de datum van de vaste overdracht. De syndicus regelt deze afrekening.
* **Reservekapitaal:** Dit blijft eigendom van de VME en wordt niet terugbetaald aan de verkoper. Het komt ten gunste van de koper. Partijen kunnen onderling afspraken maken over de verrekening van het reservekapitaal, maar dit gebeurt zelden.
#### 4.3.4 Achterstallen bij overdracht
Achterstallen die de verkoper verschuldigd is, moeten worden ingehouden op de koopsom.
* **Betwisting van achterstallen:** Indien de verkoper de achterstallen betwist, moet hij binnen drie werkdagen na de verkoopovereenkomst de syndicus hiervan schriftelijk op de hoogte stellen. De syndicus moet dan binnen 25 dagen beslag leggen.
* **Solidariteit tussen koper en verkoper:** Het is niet geldig om in statuten te bepalen dat koper en verkoper hoofdelijk instaan voor de achterstallen. De verkoper blijft primair verantwoordelijk. Indien de achterstallen niet kunnen worden gerecupereerd, dragen alle mede-eigenaars van het gebouw de last, bepaald door de commissaris.
* **Voorrecht VME:** De VME heeft een voorrecht voor bijdragen van het lopende en voorgaande boekjaar, dat weliswaar pas na andere voorrechten komt.
#### 4.3.5 Algemene vergaderingen tussen compromis en akte
Indien er een algemene vergadering plaatsvindt tussen het sluiten van de verkoopovereenkomst (compromis) en de notariële akte, kan de verkoper de koper volmacht geven om namens hem deel te nemen. Dit kan gevolgen hebben voor de bijdrage aan kapitaalinbrengen indien er beslissingen worden genomen die de koper aangaan na de datum van de akte. Als een kapitaalinbreng wordt beslist vóór de notariële akte, is deze in principe ten laste van de verkoper, tenzij de koper met volmacht aanwezig was en de beslissing in zijn nadeel uitviel.
### 4.4 Vereenvoudigde structuren en uitzonderingen
In specifieke gevallen is het mogelijk om af te wijken van de standaardregels voor de VME.
#### 4.4.1 Beperkte basisakte
Wanneer er slechts twee privatieve delen zijn in een gebouw, kan men zich beperken tot een basisakte zonder de volledige structuur van een VME met organen op te zetten. Dit is mogelijk op grond van artikel 3.84 van het Burgerlijk Wetboek (BW), indien de aard van de gemeenschappelijke delen dit rechtvaardigt, met instemming van alle mede-eigenaars en de vastlegging van de afzonderlijke privatieve delen in een basisakte. Unanimiteit is hierbij vereist.
#### 4.4.2 Nuttigheid van gemeenschappelijke delen als criterium
De rechtvaardiging voor een vereenvoudigde structuur ligt in de aard van de gemeenschappelijke delen. Als deze gemeenschappelijke delen een beperkt beheer vereisen (bijvoorbeeld een eigen ingang, een aparte trap), is het opzetten van een volledige VME met alle organen mogelijk niet noodzakelijk.
### 4.5 Besluitvorming en stemrechtbeperkingen
De wetgever heeft diverse regels ingevoerd om de besluitvorming te structureren en te zorgen voor een evenwichtige vertegenwoordiging.
#### 4.5.1 Beperking van volmachten
De wet beperkt het gebruik van volmachten bij algemene vergaderingen om tegenstrijdige belangen te vermijden en betrokkenheid te bevorderen.
* Een notariële volmacht is vereist wanneer men voor meerdere algemene vergaderingen wil worden vervangen.
* Een mede-eigenaar mag stemmen met maximaal drie volmachten, tenzij het om garagecomplexen gaat, en mag niet meer dan tien procent van de stemrechten vertegenwoordigen.
* Een blancovolmacht (waarbij de naam van de lasthebber open blijft) is niet toegestaan.
* De syndicus kan niet als lasthebber worden aangeduid.
#### 4.5.2 Woordvoerder bij meerdere eigenaars van één kavel
Wanneer meerdere personen gezamenlijk eigenaar zijn van een privatief (bijvoorbeeld door nalatenschap of schenking), moeten zij een woordvoerder aanduiden die het stemrecht uitoefent en namens hen informatie ontvangt. Deze woordvoerder kan zelf een volmacht geven aan een ander persoon om deel te nemen aan een specifieke vergadering.
> **Tip:** Bij de verkoop van een privatief, is het cruciaal om de datum van de notariële akte (vaste datum) nauwkeurig te bepalen, aangezien deze bepalend is voor de overgang van rechten en plichten met betrekking tot de VME.
#### 4.5.3 Rol van de commissaris van de rekeningen
De commissaris van de rekeningen is verplicht en controleert de financiële toestand van de VME. Hij heeft een belangrijke rol bij het analyseren van tekorten in het werkkapitaal en de oorzaken daarvan.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Appartementsrecht | Een juridisch kader dat de rechten en plichten regelt van mede-eigenaars van een gebouw, waarbij privé-eigendom van een deel (privatief) gecombineerd wordt met gedwongen mede-eigendom van gemeenschappelijke delen. |
| Dualistische opvatting | Een juridische benadering in het appartementsrecht die privaat eigendomsrecht op een privatief deel combineert met gedwongen mede-eigendom van de gemeenschappelijke delen van een bouwwerk. |
| Natrekking | Een principe in het zakenrecht waarbij al wat zich met een hoofdzaak verenigt, in principe de juridische status van de hoofdzaak volgt; in het appartementsrecht wordt dit principe omgekeerd toegepast. |
| Privatief | Het exclusief eigendomsrecht dat een persoon heeft op een specifiek, afgebakend deel van een gebouw, zoals een appartement of een garage. |
| Gedwongen mede-eigendom | Een vorm van mede-eigendom waarbij de deelgenoten hun aandeel in de gemeenschappelijke delen niet afzonderlijk kunnen overdragen van hun privatief deel; deze mede-eigendom kan in principe niet worden verdeeld zonder beëindiging van de constellatie. |
| Basisakte | Een notariële authentieke akte die essentieel is voor de totstandkoming van het appartementsrecht; het creëert de privatieven en koppelt daaraan aandelen in de gemeenschappelijke delen. |
| Statuten van het gebouw | Het geheel van juridische documenten die de mede-eigendom regelen, bestaande uit de basisakte, het reglement van mede-eigendom en eventueel het reglement van interne orde. |
| Reglement van mede-eigendom | Een document dat de nadere regels bevat met betrekking tot de gedeelde eigendom en het gebruik van de gemeenschappelijke delen, inclusief de bepaling van bijdragen in de lasten. |
| Reglement van interne orde | Een document dat de praktische regels voor het dagelijks leven binnen het gebouw vastlegt, zoals huisregels, geluidsoverlast en het gebruik van gemeenschappelijke ruimtes. |
| Breukdelen | De aandelen die een eigenaar van een privatief deel heeft in de gemeenschappelijke delen van het gebouw, die de verhouding van zijn bijdrage in de lasten en zijn stemrecht bepalen. |
| Netto vloeroppervlakte | De bruikbare oppervlakte van een privatief deel, exclusief de dikte van muren en andere constructieve elementen, die als criterium kan dienen voor de bepaling van breukdelen. |
| Vaste datum | Het juridisch bindende moment waarop een overeenkomst of akte tegenwerpelijk wordt aan derden; bij onroerende overdrachten is dit vaak de datum van de notariële akte. |
| Vereniging van mede-eigenaars (VME) | De rechtspersoon die ontstaat uit de gedwongen mede-eigendom en die het beheer van de gemeenschappelijke delen op zich neemt; zij beheert een eigen vermogen. |
| Algemene vergadering van mede-eigenaars | Het hoogste orgaan binnen de VME, waar beslissingen worden genomen over het beheer en onderhoud van het gebouw en de gemeenschappelijke delen; alle stemgerechtigde mede-eigenaars maken deel uit van deze vergadering. |
| Syndicus | De beheerder van de VME, die belast is met de uitvoering van de beslissingen van de algemene vergadering en het dagelijks beheer van het gebouw. |
| Commissaris van de rekeningen | Een verplicht orgaan binnen de VME dat toezicht houdt op de financiële gang van zaken en de rekeningen controleert. |
| Raad van mede-eigendom | Een facultatief of verplicht orgaan, afhankelijk van het aantal privatieve delen, dat de syndicus bijstaat en toezicht houdt op zijn handelingen. |
| Werkkapitaal | Geld dat beschikbaar is voor de lopende uitgaven van de VME, zoals onderhoud, herstellingen en beheerskosten. |
| Reservekapitaal | Een spaarpot binnen de VME die bestemd is voor niet-periodieke, grotere uitgaven, zoals de vervanging van een lift of renovaties. |
| Achterstallen | Openstaande schulden van een mede-eigenaar aan de VME met betrekking tot bijdragen aan het werkkapitaal of reservekapitaal. |
| Onroerend goed | Een stuk grond met alles wat er duurzaam mee verbonden is, zoals gebouwen. |
| Stemrecht | Het recht om deel te nemen aan de besluitvorming binnen de algemene vergadering van mede-eigenaars, meestal bepaald door de breukdelen. |
| Quorum | Een vereist minimumaantal aanwezige of vertegenwoordigde stemmen om geldig besluiten te kunnen nemen op een algemene vergadering. |
| Unanimiteit | Een besluitvormingsprocedure waarbij de instemming van alle betrokken partijen vereist is. |
| Lasthebber/woordvoerder | Een door een mede-eigenaar aangewezen persoon die gemachtigd is om namens hem deel te nemen aan de algemene vergadering en stemrecht uit te oefenen. |
Cover
3.pdf
Summary
# Indeling van het recht
Dit onderwerp biedt een fundamentele indeling van het recht, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen privaatrecht en publiekrecht, en tussen nationaal en grensoverschrijdend recht.
### 1.1 De basisindeling: privaatrecht versus publiekrecht
De meest klassieke basisindeling van het recht is die tussen privaatrecht en publiekrecht [1](#page=1).
#### 1.1.1 Privaatrecht
Het privaatrecht regelt de rechtsverhoudingen tussen burgers onderling. Het bepaalt welke subjectieve rechten burgers toekomen, hoe zij deze kunnen verwerven, en hoe zij deze kunnen laten gelden wanneer deze door medeburgers niet worden gerespecteerd. Kenmerkend is de contractuele vrijheid, waarbij personen in veel levensgebieden vrij zijn om afspraken te maken [1](#page=1).
* **Subjectieve rechten:** Dit zijn rechten die burgers kunnen verwerven, zoals eigendomsrecht of het recht om te huwen [1](#page=1).
* **Verwerving van rechten:** Rechten kunnen worden verworven via overeenkomsten of door erfenis [1](#page=1).
* **Rechtsmiddelen:** Bij niet-naleving van rechten, kan men een beroep doen op rechtsmiddelen zoals schadevergoeding of de gedwongen uitvoering van verbintenissen [1](#page=1).
De contractuele vrijheid is echter niet onbeperkt en wordt door de overheid beperkt om redenen van morele, politieke, economische en sociale aard. Dit leidt tot regels van dwingend recht, waarvan rechtshandelingen van burgers op straffe van nietigheid moeten overeenstemmen [2](#page=2).
> **Voorbeeld:** Artikel 4 van de Handelshuurwet bepaalt dat de huur minimaal negen jaar bedraagt, zelfs indien partijen een kortere termijn afspreken [2](#page=2).
> **Voorbeeld:** De consument geniet bescherming tegen agressieve verkooptactieken; een onlineaankoop kan binnen 14 dagen zonder reden worden herroepen, een regel van dwingend recht [2](#page=2).
Het nationaal privaatrecht omvat verschillende rechtstakken:
* **Burgerlijk recht:** Regelt de meest elementaire verhoudingen tussen burgers, zoals het statuut van personen, huwelijk, verhoudingen tussen ouders en kinderen, goederenrecht, erfenissen en overeenkomsten. De meeste burgerrechtelijke geschillen worden beslecht door de vredegerechten en rechtbanken van eerste aanleg. Het vormt de basis voor vele andere rechtsgebieden [2](#page=2).
* **Economisch recht:** Is geëvolueerd uit het handelsrecht en omvat zowel privaatrechtelijke als publiekrechtelijke regels, vanwege de toenemende overheidsinterventie in het economische leven. Het omvat onder meer marktrecht (mededingingsrecht en consumentenrecht), ondernemingsrecht en vennootschapsrecht. Geschillen worden behandeld door de ondernemingsrechtbanken [3](#page=3).
* **Arbeidsrecht:** Regelt de verhouding tussen privéwerkgevers en werknemers die arbeid presteren in ondergeschikt verband. Het valt uiteen in individueel arbeidsrecht (rechten en plichten bij aanwerving, tewerkstelling en ontslag) en collectief arbeidsrecht (regels tot stand gekomen via collectieve arbeidsovereenkomsten (cao's)) [3](#page=3) [4](#page=4).
Het privaatrechtelijk procesrecht regelt de organisatie, bevoegdheid en procedure van privaatrechtelijke rechtscolleges [4](#page=4).
#### 1.1.2 Publiekrecht
Het publiekrecht regelt de verhouding tussen burgers en de overheid, de interne organisatie van de overheid, en de verhoudingen tussen staten [1](#page=1).
In de verhouding met haar burgers heeft de overheid een bevoorrechte positie, gebaseerd op haar **geweldmonopolie**. Dit stelt de overheid in staat rechten en plichten op te leggen, burgers tot betaling te dwingen, en misdadigers te vervolgen. De overheid treedt hier op als behoeder van het algemeen belang [4](#page=4).
Daarnaast kan de overheid publiekrechtelijke doelstellingen bereiken met privaatrechtelijke technieken, zoals het kopen van grond in plaats van onteigenen. In dergelijke gevallen zijn de verhoudingen van zuiver privaatrechtelijke aard [4](#page=4).
Het nationaal publiek recht omvat de volgende rechtstakken:
* **Grondwettelijk recht:** Omvat de bepalingen van de Grondwet, die de inrichting van de staat en de fundamentele rechten van de burgers regelen [5](#page=5).
* **Administratief recht (bestuursrecht):** Regelt de inrichting en werking van de administratie (uitvoerende macht) [5](#page=5).
* **Socialezekerheidsrecht:** Regelt de verplichte sociale verzekeringen voor werknemers en zelfstandigen. Samen met het arbeidsrecht vormt het het sociaal recht. Geschillen vallen onder de bevoegdheid van de arbeidsrechtbanken en arbeidshoven [5](#page=5).
* **Strafrecht:** Bepaalt welke handelingen strafbaar zijn en welke straffen van toepassing zijn. Alleen de overheid mag legitiem straffen opleggen [5](#page=5).
* **Strafprocesrecht:** Regelt de inrichting, bevoegdheid en procedure van strafrechtscolleges. De procedure wordt geleid door het openbaar ministerie en gaat gepaard met bijzondere bewijsvoering. Strafprocedures worden gevoerd voor de politierechtbank, correctionele rechtbank of het hof van assisen, afhankelijk van de ernst van het misdrijf [6](#page=6).
### 1.2 Nationaal recht versus grensoverschrijdend recht
Naast het onderscheid privaatrecht/publiekrecht, kan men ook een onderscheid maken tussen nationaal recht en grensoverschrijdend recht [1](#page=1).
#### 1.2.1 Nationaal recht
Nationaal recht geldt enkel binnen de grenzen van een staat, hoewel niet steeds voor het gehele grondgebied of alle onderdanen. Het nationaal recht omvat alle rechtsregels die worden uitgevaardigd door bevoegde politieke instellingen en die van toepassing zijn binnen het Belgisch grondgebied. Dit omvat zowel federaal als regionaal, provinciaal en gemeentelijk recht [1](#page=1).
#### 1.2.2 Grensoverschrijdend recht
Grensoverschrijdend recht omvat:
* Rechtsregels uitgevaardigd door supranationale politieke instellingen, zoals grote delen van het Europees recht [1](#page=1).
* Verdragen gesloten tussen België en één of meer staten (traditioneel internationaal recht, internationaal publiekrecht of volkenrecht) [1](#page=1).
* Rechtsregels die bepalen welk nationaal recht van toepassing is bij privaatrechtelijke verhoudingen tussen Belgen en vreemdelingen of voor Belgen in het buitenland (internationaal privaatrecht) [1](#page=1).
##### 1.2.2.1 Internationaal privaatrecht
Internationaal privaatrecht bepaalt welke nationale wetgeving van toepassing is wanneer in een rechtsverhouding elementen uit verschillende staten voorkomen. Dit gebeurt via wijzigingsregels of conflictregels. De regels zelf zijn zuiver nationaal recht, wat kan leiden tot tegenstrijdigheden tussen staten. Internationale verdragen uniformiseren het internationaal privaatrecht deels. In België werden in 2004 nieuwe regels ingevoerd in een Wetboek van Internationaal Privaatrecht [6](#page=6).
##### 1.2.2.2 Internationaal publiekrecht (volkenrecht)
Dit regelt de betrekkingen tussen staten onderling en tussen staten en internationale instellingen. Traditioneel komt het tot stand via internationale verdragen. Sinds de twintigste eeuw zijn internationale politieke instellingen gecreëerd die zelf rechtsregels kunnen tot stand brengen [6](#page=6) [7](#page=7).
##### 1.2.2.3 Europees recht
Europees recht ontstaat binnen de Europese Unie en de rechtsregels ervan zijn bindend voor lidstaten en hun inwoners. De EU-lidstaten dragen bepaalde beslissingsbevoegdheid over aan Europese instellingen. Europees recht regelt de verhoudingen tussen lidstaten, tussen staten en EU-instellingen, en zelfs zuiver privaatrechtelijke verhoudingen tussen onderdanen van lidstaten. Hoewel de vorm nog volkenrechtelijk is, is de inhoud grotendeels privaatrecht [7](#page=7).
---
# Nationaal privaatrecht
Hieronder volgt een samenvatting van nationaal privaatrecht, gebaseerd op de verstrekte documentatie.
## 2. Nationaal privaatrecht
Nationaal privaatrecht regelt de onderlinge verhoudingen tussen burgers en rechtspersonen binnen de grenzen van een staat [1](#page=1).
### 2.1 Definitie en reikwijdte
* **Privaatrecht vs. Publiekrecht:** Privaatrecht regelt de verhoudingen tussen burgers onderling. Publiekrecht regelt de verhoudingen tussen burgers en de overheid, de interne organisatie van de overheid, en verhoudingen tussen staten [1](#page=1).
* **Nationaal vs. Internationaal recht:** Nationaal recht geldt binnen de grenzen van één staat. Grensoverschrijdend recht omvat supranationaal recht, verdragen en internationaal privaatrecht [1](#page=1).
### 2.2 Kernprincipes van privaatrecht
Het privaatrecht legt subjectieve rechten van burgers vast en bepaalt hoe deze verworven en gehandhaafd kunnen worden [1](#page=1).
* **Subjectieve rechten:** Dit zijn rechten die burgers toekomen of kunnen verwerven, zoals eigendomsrecht of het recht om te huwen [1](#page=1).
* **Verwerving van rechten:** Subjectieve rechten kunnen worden verworven via bijvoorbeeld een overeenkomst of door te erven [1](#page=1).
* **Handhaving van rechten:** Wanneer rechten niet worden gerespecteerd, kunnen deze via instellingen zoals het recht op schadevergoeding (art. 1382-1386 BW) of de gedwongen uitvoering van verbintenissen (art. 5.83-5.88 BW) worden gehandhaafd [1](#page=1).
* **Contractuele vrijheid:** Personen zijn vrij om te bepalen welke afspraken er tussen hen gelden. Dit houdt in dat burgers en rechtspersonen vrij zijn om te beschikken over hun subjectieve rechten, zoals het wijzigen, vervreemden of bezwaren van rechten [1](#page=1).
> **Tip:** Contractuele vrijheid is de basis, maar er zijn grenzen gesteld door de overheid [2](#page=2).
* **Aanvullend recht:** Wanneer partijen niet alle details of mogelijke problemen hebben vastgelegd in een contract, treden regels van aanvullend recht in werking. Deze regels gelden als een vangnet en partijen mogen ervan afwijken [2](#page=2).
> **Voorbeeld:** Het wettelijke huwelijksvermogensstelsel is van toepassing tenzij echtgenoten anders overeenkomen via een huwelijksovereenkomst (art. 1398-1450 BW, art. 1387 BW) [2](#page=2).
* **Dwingend recht:** Dit zijn regels die de contractuele vrijheid van burgers en rechtspersonen beperken om redenen van morele, politieke, economische en sociale aard. Rechtshandelingen moeten, op straffe van nietigheid, overeenstemmen met deze regels [2](#page=2).
> **Voorbeeld:** Artikel 4 van de Handelshuurwet bepaalt dat de huur niet korter mag zijn dan negen jaar, zelfs indien partijen een kortere duur afspreken [2](#page=2).
> **Voorbeeld:** Verkopers hebben de plicht consumentenrechten na te leven. Een online aankoop kan binnen 14 dagen na levering zonder reden en kosten worden herroepen, een regel van dwingend recht waarvan niet mag worden afgeweken [2](#page=2).
### 2.3 Rechtstakken van nationaal privaatrecht
Het nationaal privaatrecht omvat verschillende rechtsgebieden [2](#page=2).
#### 2.3.1 Burgerlijk recht
Het burgerlijk recht regelt de meest elementaire verhoudingen tussen burgers en raakt vrijwel iedereen. Het omvat onder andere [2](#page=2):
* Het statuut van de persoon (naam, woonplaats, rechtsbekwaamheid) [2](#page=2).
* Het huwelijk [2](#page=2).
* Verhoudingen tussen ouders en kinderen [2](#page=2).
* Het statuut van goederen (eigendom, hypotheek) [2](#page=2).
* Erfenissen [2](#page=2).
* Overeenkomsten (koop, huur) [2](#page=2).
* Het aansprakelijkheidsrecht (ingevoerd bij wet van 1 februari 2024) [2](#page=2).
De meeste burgerrechtelijke geschillen worden beslecht door de vredegerechten, de rechtbanken van eerste aanleg (burgerlijke rechtbank, familierechtbank) en de hoven van beroep. Het burgerlijk recht vormt de basis voor vele andere rechtsgebieden en komt daardoor met nagenoeg alle rechtbanken in aanraking [2](#page=2).
#### 2.3.2 Economisch recht
Het economisch recht is de evolutie van het handelsrecht en omvat zowel privaatrechtelijke als publiekrechtelijke regels. De overheid grijpt steeds meer in het economische leven in om concurrenten of consumenten te beschermen [3](#page=3).
* **Marktrecht:** Dit omvat het mededingingsrecht (bescherming van eerlijke concurrentie) en het consumentenrecht [3](#page=3).
* **Ondernemingsrecht:** Dit regelt de juridische status van ondernemingen. Een onderneming is een entiteit die economische activiteiten uitoefent, ongeacht of ze winsten uitkeert [3](#page=3).
* **Vennootschapsrecht:** Dit omvat de regels voor de oprichting, organisatie en werking van vennootschappen, die rechtspersonen zijn. Sinds de wet van 23 maart 2019 zijn de rechtsvormen beperkt tot de naamloze vennootschap (nv), besloten vennootschap (bv), coöperatieve vennootschap (cv) en maatschap (zonder rechtspersoonlijkheid), alsook Europese vennootschapsvormen. Het onderscheid tussen handels- en burgerlijke vennootschappen is opgeheven [3](#page=3).
* **Regels voor ondernemingen in moeilijkheden:** Dit omvat faillissement en gerechtelijke reorganisatie [3](#page=3).
Geschillen in het economisch recht worden behandeld door de ondernemingsrechtbanken en de hoven van beroep [3](#page=3).
#### 2.3.3 Arbeidsrecht
Het arbeidsrecht regelt de verhouding tussen privéwerkgevers en werknemers die arbeid verrichten in ondergeschikt verband [3](#page=3).
* **Individueel arbeidsrecht:** Regelt de individuele arbeidsverhouding, inclusief de rechten en plichten van werkgever en werknemer bij aanwerving, tewerkstelling en ontslag. Het beschermt de werknemer tegen willekeur [3](#page=3).
* **Collectief arbeidsrecht:** Betreft regels die van toepassing zijn op werknemers en werkgevers van een bepaald bedrijf, sector of nationaal niveau. Deze regels komen tot stand via onderhandelingen tussen werknemersorganisaties, werkgevers en de overheid, en leiden tot collectieve arbeidsovereenkomsten (cao's) [4](#page=4).
### 2.4 Privaatrechtelijk procesrecht
Het privaatrechtelijk procesrecht regelt de organisatie, bevoegdheid en het verloop van procedures bij privaatrechtelijke rechtscolleges zoals de vredegerechten, rechtbanken van eerste aanleg, ondernemingsrechtbanken, arbeidsrechtbanken, arbeidshoven, hoven van beroep en het Hof van Cassatie bij privaatrechtelijke geschillen [4](#page=4).
---
# Nationaal publiek recht
Nationaal publiek recht regelt de bevoegdheden en samenstelling van overheidsorganen en de relatie tussen burger en overheid, met de overheid die een bevoorrechte positie inneemt op basis van haar geweldmonopolie [4](#page=4).
### 3.1 Deelgebieden van het nationaal publiek recht
Het nationaal publiek recht omvat diverse rechtsgebieden die de inrichting van de staat, de verhouding tussen burger en overheid, en de handhaving van de openbare orde regelen [4](#page=4) [5](#page=5).
#### 3.1.1 Grondwettelijk recht
Grondwettelijk recht omvat alle regels die in de Grondwet zijn vastgelegd. De Grondwet bepaalt de basisstructuur van politieke en gerechtelijke instellingen en hun fundamentele bevoegdheden. Daarnaast erkent de Belgische Grondwet fundamentele rechten van burgers, zoals democratische rechten (bv. stemrecht) politieke vrijheden (bv. vrijheid van eredienst, onderwijs, pers) en sociaal-economische en culturele rechten (bv. recht op sociale zekerheid) [5](#page=5).
#### 3.1.2 Administratief recht
Administratief recht, ook wel bestuursrecht genoemd, regelt de inrichting en werking van de uitvoerende macht. Onderwerpen zoals onteigening, ruimtelijke ordening en stedenbouw vallen hieronder. Het administratief recht is vastgelegd in diverse wetten, besluiten, verordeningen en omzendbrieven [5](#page=5).
#### 3.1.3 Sociaal zekerheidsrecht
Het sociaal zekerheidsrecht regelt de verplichte sociale verzekeringen voor werknemers en zelfstandigen, waaronder ziekte, invaliditeit, arbeidsongevallen, werkloosheid, vakantiegeld, kinderbijslagen en pensioenen. Samen met het arbeidsrecht vormt het sociaal recht. Geschillen inzake sociale zekerheid vallen onder de bevoegdheid van de arbeidsrechtbanken en arbeidshoven [5](#page=5).
#### 3.1.4 Strafrecht
Strafrecht bepaalt welke handelingen als misdrijven worden beschouwd en welke straffen daarop van toepassing zijn. Het is een kerntaak van de overheid om op te treden tegen alles wat de openbare orde en veiligheid in gevaar brengt. De overheid is de enige die op legitieme wijze straffen mag opleggen. Dit behoort tot het geweldmonopolie van de staat. Strafrecht wordt toegepast door de politierechtbank, correctionele rechtbank, hof van beroep en het hof van assisen [5](#page=5).
#### 3.1.5 Strafprocesrecht
Strafprocesrecht, ook wel strafvorderingsrecht genoemd, regelt de inrichting en bevoegdheid van strafrechtscolleges en de procedure in strafzaken. Deze procedure verschilt van privaatrechtelijke procedures doordat deze wordt geleid door het openbaar ministerie en gepaard gaat met bijzondere bewijsvoering. Strafprocedures worden gevoerd voor de politierechtbank, correctionele rechtbank of het assisenhof [5](#page=5) [6](#page=6).
> **Tip:** Het strafprocesrecht is te onderscheiden van het strafrecht. Strafrecht bepaalt wat strafbaar is en welke straffen eraan verbonden zijn, terwijl strafprocesrecht de procedure beschrijft hoe dit wordt vastgesteld en opgelegd.
### 3.2 De relatie tussen burger en overheid
In de verhouding met haar burgers bekleedt de overheid een bevoorrechte positie. Dit komt voort uit haar monopolie op het uitoefenen van geweld binnen een bepaald grondgebied en ten aanzien van bepaalde personen [4](#page=4).
* **Publiekrechtelijke verhoudingen:** Wanneer de overheid gebruikmaakt van haar privileges, die steunen op haar geweldmonopolie, zijn de relaties tussen overheid en burger van publiekrechtelijke aard. De overheid treedt dan op als behoeder van het algemeen belang, bijvoorbeeld door misdadigers te vervolgen en te bestraffen, of door gronden en gebouwen te onteigenen voor algemeen nut. De overheid kan rechtsregels uitvaardigen die burgers verplichten of hen rechten en plichten opleggen, zoals het afdwingen van belastingbetaling [4](#page=4).
* **Privaatrechtelijke verhoudingen:** De overheid kan echter ook privaatrechtelijke technieken gebruiken om bepaalde doelstellingen te bereiken, bijvoorbeeld door een stuk grond te kopen in plaats van het te onteigenen. Wanneer de overheid afstand doet van haar bevoorrechte positie, zijn haar verhoudingen met burgers of andere overheidsinstanties van zuiver privaatrechtelijke aard [4](#page=4).
### 3.3 Het geweldmonopolie
Het geweldmonopolie is een cruciaal concept binnen het nationaal publiek recht. Het houdt in dat de overheid het exclusieve recht heeft om binnen haar grondgebied geweld te gebruiken, zowel afdwingend (bv. belastinginning) als bestraffend (bv. gevangenisstraf). Dit monopolie stelt de overheid in staat om de openbare orde en veiligheid te handhaven en burgers te beschermen. Het legt ook de basis voor de bevoegdheid om bijvoorbeeld gronden te onteigenen [4](#page=4) [5](#page=5).
> **Verschil met privaatrechtelijke verhoudingen:** In privaatrechtelijke verhoudingen tussen burgers onderling, of wanneer de overheid zich als een private partij gedraagt, is er geen sprake van een bevoorrechte positie gebaseerd op een geweldmonopolie [4](#page=4).
---
# Grensoverschrijdend recht
Grensoverschrijdend recht omvat de rechtsregels die betrekking hebben op verhoudingen die zich buiten de nationale grenzen uitstrekken, inclusief supranationaal recht, internationaal publiekrecht en internationaal privaatrecht [1](#page=1) [6](#page=6).
### 4.1 Indeling van het recht
Een fundamenteel onderscheid in het recht is dat tussen privaatrecht en publiekrecht. Privaatrecht regelt de verhoudingen tussen burgers onderling, terwijl publiekrecht de relatie tussen burgers en de overheid, de interne overheidsorganisatie en de verhoudingen tussen staten regelt. Naast dit onderscheid kan men ook een onderscheid maken tussen nationaal recht, dat enkel binnen de grenzen van een staat geldt, en grensoverschrijdend recht [1](#page=1).
Grensoverschrijdend recht kan onderverdeeld worden in:
* Rechtsregels uitgevaardigd door supranationale politieke instellingen, zoals grote delen van het Europees recht [1](#page=1) [7](#page=7).
* Verdragen tussen België en een of meer staten, ook wel traditioneel internationaal recht, verdragsrecht, internationaal publiekrecht of volkenrecht genoemd [1](#page=1) [6](#page=6).
* Rechtsregels die bepalen welk nationaal recht van toepassing is op privaatrechtelijke verhoudingen met internationale elementen, bekend als internationaal privaatrecht [1](#page=1) [6](#page=6).
### 4.2 Internationaal privaatrecht
Internationaal privaatrecht (IPR) bepaalt welk nationaal recht van toepassing is wanneer een rechtsverhouding elementen uit verschillende staten bevat. Dit gebeurt aan de hand van verwijzingsregels of conflictregels. De regels van IPR zijn op zichzelf nationaal recht, maar worden "internationaal" genoemd omdat ze betrekking hebben op rechtsverhoudingen met aanknopingspunten met meer dan één rechtsorde [6](#page=6).
Elke staat heeft zijn eigen IPR, wat tot conflicten kan leiden wanneer verschillende regelingen gelden voor dezelfde situatie in verschillende landen. Om dit te ondervangen, zijn internationale verdragen gesloten die het IPR deels uniformiseren, zoals het Verdrag van Rome van 19 juni 1980 dat het recht op verbintenissen uit overeenkomst regelt [6](#page=6).
In België zijn in 2004 nieuwe IPR-regels ingevoerd in het Wetboek van Internationaal Privaatrecht (wet 16 juli 2004). Dit wetboek regelt de bevoegdheid van de rechter, het toe te passen recht en de uitwerking van buitenlandse beslissingen en akten in België. Het omvat regels over personen- en familierecht, erfrecht, zakelijke rechten, verbintenissenrecht, rechtspersonen, insolventieprocedures en trust [6](#page=6).
> **Tip:** Het IPR lost niet de vraag op *welke rechter* bevoegd is, maar *welk recht* van toepassing is op een internationale situatie. De bevoegdheid van de rechter wordt door andere regels bepaald [6](#page=6).
### 4.3 Internationaal publiek recht of volkenrecht
Het klassieke volkenrecht regelt de betrekkingen tussen staten onderling, en tussen staten en internationale instellingen. Het regelt ook de inrichting en werking van internationale instellingen. Traditioneel komt volkenrecht tot stand via internationale verdragen die staten sluiten. Een verdrag is bindend voor de staten die het ondertekenen, en elk land blijft soeverein om toe te treden tot een verdrag. Een verdrag is daarmee vergelijkbaar met een contract tussen staten [6](#page=6) [7](#page=7).
In de loop van de twintigste eeuw zijn via verdragen internationale politieke instellingen gecreëerd die de bevoegdheid hebben gekregen om zelf rechtsregels tot stand te brengen. Hierdoor heeft het volkenrecht zowel zijn eenheid als zijn zuiver publiekrechtelijke karakter verloren, met de vorming van nieuwe rechtstakken zoals het Europees recht [7](#page=7).
### 4.4 Europees recht
Europees recht ontstaat binnen de Europese Unie (EU). De rechtsregels die binnen de EU worden uitgevaardigd, zijn bindend voor de lidstaten en hun inwoners. Lidstaten dragen bepaalde delen van hun beslissingsbevoegdheid over aan Europese instellingen [7](#page=7).
Europees recht regelt niet alleen de verhoudingen tussen lidstaten en de EU-instellingen, maar ook de verhoudingen tussen onderdanen van lidstaten en de EU-instellingen, en zelfs puur privaatrechtelijke verhoudingen tussen onderdanen van lidstaten (bv. mededingingsrecht). Hoewel het qua vorm nog steeds volkenrecht is, is het inhoudelijk grotendeels privaatrecht geworden [7](#page=7).
> **Voorbeeld:** Het consumentenrecht is een onderdeel van het Europees Recht, waardoor afzonderlijke lidstaten hierover geen eigen rechtsregels meer kunnen bepalen [7](#page=7).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Privaatrecht | Het rechtsgebied dat de verhoudingen tussen burgers onderling regelt, inclusief aspecten als contracten, eigendom en familieverhoudingen. |
| Publiek recht | Het rechtsgebied dat de verhoudingen tussen burgers en de overheid regelt, de interne organisatie van de overheid, en ook de verhoudingen tussen staten. |
| Nationaal recht | Het recht dat enkel binnen de grenzen van een staat geldt en uitgevaardigd wordt door bevoegde politieke instellingen van die staat. |
| Grensoverschrijdend recht | Omvat alle rechtsregels die voortkomen uit supranationale instellingen, internationale verdragen en regels die het toepasselijke nationale recht bepalen bij grensoverschrijdende verhoudingen. |
| Subjectieve rechten | Rechten die toegekend worden aan burgers, zoals het eigendomsrecht of het recht om te huwen, en waarover zij in beginsel vrij kunnen beschikken. |
| Contractuele vrijheid | Het principe dat burgers en rechtspersonen vrij zijn om onderlinge afspraken te maken en te bepalen welke voorwaarden gelden voor hun subjectieve rechten. |
| Dwingend recht | Rechtsregels die de contractuele vrijheid beperken omwille van morele, politieke, economische of sociale redenen, en waarvan rechtshandelingen niet mogen afwijken, vaak met nietigheid tot gevolg. |
| Burgerlijk recht | Het rechtsgebied dat de meest elementaire verhoudingen tussen burgers regelt, zoals het statuut van de persoon, huwelijk, erfopvolging en overeenkomsten. |
| Economisch recht | Een ruim rechtgebied dat zowel privaatrechtelijke als publiekrechtelijke regels omvat en betrekking heeft op economische activiteiten, concurrentie en consumentenbescherming. |
| Arbeidsrecht | Het rechtsgebied dat de verhoudingen tussen werkgevers en werknemers regelt, inclusief rechten en plichten voortvloeiend uit arbeidsovereenkomsten, en dat opgesplitst kan worden in individueel en collectief arbeidsrecht. |
| Nationaal publiek recht | Omvat de regels betreffende de bevoegdheid en samenstelling van overheidsorganen en de verhouding tussen burger en overheid, waarbij de overheid vaak een bevoorrechte positie inneemt. |
| Geweldmonopolie | Het exclusieve recht van de overheid om binnen een bepaald grondgebied legitiem geweld te gebruiken ter handhaving van de openbare orde en het opleggen van wetten. |
| Grondwettelijk recht | Het rechtsgebied dat de basiswetgeving van een land regelt, inclusief de inrichting van de staat, politieke en gerechtelijke instellingen, en fundamentele rechten van burgers. |
| Administratief recht (Bestuursrecht) | Regelt de inrichting en werking van de uitvoerende macht (de administratie) en omvat materies zoals ruimtelijke ordening en onteigening. |
| Socialezekerheidsrecht | Regelt de verplichte sociale verzekeringen die voorzien in inkomenszekerheid bij ziekte, invaliditeit, werkloosheid, pensioen en andere sociale risico's. |
| Strafrecht | Bepaalt welke handelingen strafbaar zijn (misdrijven) en welke straffen daarop van toepassing zijn, en is exclusief voorbehouden aan de overheid. |
| Strafprocesrecht (Strafvorderingsrecht) | Regelt de inrichting en bevoegdheid van strafrechtscolleges en de procedure die gevolgd wordt in strafzaken. |
| Internationaal privaatrecht | Heeft tot doel uit te maken welke nationale wetgeving van toepassing is wanneer een rechtsverhouding elementen uit verschillende staten bevat, vaak via conflictregels. |
| Internationaal publiek recht (Volkenrecht) | Regelt de betrekkingen tussen staten onderling, tussen staten en internationale instellingen, en de inrichting en werking van internationale instellingen. |
| Europees recht | De rechtsregels die binnen de Europese Unie worden uitgevaardigd en bindend zijn voor de lidstaten en hun inwoners, en die de verhoudingen tussen lidstaten, EU-instellingen en burgers regelen. |
Cover
3.pdf
Summary
# Indeling van het recht
Indeling van het recht
De indeling van het recht omvat fundamentele onderscheidingen zoals privaatrecht en publiekrecht, en nationaal en grensoverschrijdend recht, wat essentieel is voor het begrijpen van juridische structuren [1](#page=1).
## 1. Indeling van het recht
### 1.1 Het onderscheid tussen privaatrecht en publiekrecht
De meest klassieke indeling van het recht is die tussen privaatrecht en publiekrecht [1](#page=1).
#### 1.1.1 Privaatrecht
Het privaatrecht regelt de verhoudingen tussen burgers onderling. Het bepaalt welke subjectieve rechten burgers hebben of kunnen verwerven, hoe zij deze rechten kunnen verwerven, en hoe zij deze rechten kunnen laten gelden wanneer deze niet worden gerespecteerd door medeburgers. Kenmerkend voor het privaatrecht is de contractuele vrijheid, waarbij personen vrij zijn om afspraken te maken over hun subjectieve rechten [1](#page=1).
> **Tip:** Contractuele vrijheid is de mogelijkheid voor burgers en rechtspersonen om vrij over hun subjectieve rechten te beschikken [1](#page=1).
Deze contractuele vrijheid is echter niet onbeperkt en kan worden beperkt door regels van dwingend recht, ingesteld om redenen van morele, politieke, economische en sociale aard. Handelingen van burgers moeten, op straffe van nietigheid, overeenstemmen met deze regels van dwingend recht [2](#page=2).
> **Voorbeeld:** De Handelshuurwet bepaalt dat de huurduur minimaal negen jaar moet zijn, zelfs als partijen een kortere periode overeenkomen [2](#page=2).
Het (nationale) privaatrecht omvat diverse rechtstakken:
* **A. Burgerlijk recht:** Dit regelt de meest elementaire verhoudingen tussen burgers en is vrijwel iedereen vroeg of laat mee geconfronteerd. Het omvat onder meer het statuut van de persoon, het huwelijk, verhoudingen tussen ouders en kinderen, het statuut van goederen, erfenissen, en overeenkomsten zoals koop en huur. De meeste burgerrechtelijke geschillen worden beslecht door de vredegerechten, de rechtbanken van eerste aanleg en de hoven van beroep. Het burgerlijk recht vormt de basis voor vele andere rechtsgebieden [2](#page=2).
* **B. Economisch recht:** Dit is voortgekomen uit het handelsrecht en omvat naast privaatrechtelijke ook publiekrechtelijke regels, vanwege de toenemende overheidsinterventie in het economische leven. Het marktrecht is hier een onderdeel van, dat weer onderverdeeld is in mededingingsrecht (bescherming van eerlijke concurrentie) en consumentenrecht (bescherming van de consument). Verder omvat het economisch recht ook het ondernemingsrecht, het vennootschapsrecht en regels voor ondernemingen in moeilijkheden [3](#page=3).
> **Voorbeeld:** Het Europese recht bepaalt mede het consumentenrecht, waardoor lidstaten hierover geen eigen rechtsregels meer kunnen vaststellen [7](#page=7).
* **C. Arbeidsrecht:** Dit regelt de verhouding tussen (privé)werkgevers en werknemers die arbeid verrichten in ondergeschikt verband. Het valt uiteen in individueel arbeidsrecht, dat de rechten en plichten in een individuele arbeidsverhouding bepaalt, en collectief arbeidsrecht, dat regels vastlegt voor werknemers en werkgevers van een bepaald bedrijf, sector of nationaal niveau, vaak via collectieve arbeidsovereenkomsten (cao's) [3](#page=3) [4](#page=4).
* **Privaatrechtelijk procesrecht:** Dit regelt de organisatie en bevoegdheid van privaatrechtelijke rechtscolleges en het verloop van privaatrechtelijke procedures [4](#page=4).
#### 1.1.2 Publiekrecht
Het publiek recht regelt de verhouding tussen burgers en de overheid, de interne organisatie van de overheid, en de verhoudingen tussen staten. De overheid heeft in haar relatie met burgers een bevoorrechte positie, onder meer door het monopolie op geweld en de mogelijkheid om rechtsregels uit te vaardigen die rechten en plichten opleggen. Wanneer de overheid echter gebruikmaakt van privaatrechtelijke technieken, zijn de verhoudingen van zuiver privaatrechtelijke aard [1](#page=1) [4](#page=4).
Het (nationale) publiek recht omvat de volgende rechtstakken:
* **A. Grondwettelijk recht:** Dit omvat alles wat in de Grondwet is geregeld, inclusief de inrichting van de staat en de fundamentele rechten van de burgers, zoals democratische rechten, politieke vrijheden en sociaal-economische en culturele grondrechten [5](#page=5).
* **B. Administratief recht (bestuursrecht):** Dit regelt de inrichting en werking van de administratie, de uitvoerende macht, en omvat materies zoals onteigening en ruimtelijke ordening [5](#page=5).
* **D. Socialezekerheidsrecht:** Dit regelt de verplichte sociale verzekeringen voor werknemers en zelfstandigen en vormt samen met het arbeidsrecht het sociaal recht. Geschillen inzake sociale zekerheid behoren tot de bevoegdheid van de arbeidsrechtbanken en arbeidshoven [5](#page=5).
* **E. Strafrecht:** Dit bepaalt welke handelingen strafbaar zijn en welke straffen daarop van toepassing zijn. Het garandeert de openbare orde en veiligheid en de overheid is de enige die legitiem mag straffen [5](#page=5).
* **F. Strafprocesrecht (strafvorderingsrecht):** Dit regelt de inrichting, bevoegdheid en procedure van strafrechtscolleges, welke verschilt van privaatrechtelijke procedures door de leiding van het openbaar ministerie en bijzondere bewijsvoering. Strafprocedures worden gevoerd voor de politierechtbank, de correctionele rechtbank of het assisenhof, afhankelijk van de ernst van het misdrijf [6](#page=6).
### 1.2 Nationaal recht versus grensoverschrijdend recht
Naast het onderscheid privaatrecht/publiek recht, kan men ook een onderscheid maken tussen nationaal recht en grensoverschrijdend (internationaal) recht [1](#page=1).
#### 1.2.1 Nationaal recht
Nationaal recht is recht dat enkel binnen de grenzen van een staat geldt. Voor België omvat dit alle rechtsregels uitgevaardigd door bevoegde politieke instellingen en die van toepassing zijn binnen het Belgisch grondgebied, inclusief federaal, regionaal, provinciaal en gemeentelijk niveau [1](#page=1).
#### 1.2.2 Grensoverschrijdend recht
Grensoverschrijdend recht omvat:
* Rechtsregels uitgevaardigd door een supranationale politieke instelling, zoals grote delen van het Europees recht [1](#page=1) [7](#page=7).
* Internationaal publiek recht of volkenrecht, dat de betrekkingen tussen staten regelt en tot stand komt via internationale verdragen. Internationale politieke instellingen kunnen ook zelf rechtsregels tot stand brengen [1](#page=1) [6](#page=6) [7](#page=7).
* Internationaal privaatrecht, dat bepaalt welk nationaal recht van toepassing is bij privaatrechtelijke verhoudingen met elementen uit verschillende staten. Dit gebeurt via wijzigings- of conflictregels [1](#page=1) [6](#page=6).
##### 1.2.2.1 Internationaal privaatrecht
Internationaal privaatrecht heeft tot doel te bepalen welke nationale wetgeving van toepassing is in rechtsverhoudingen met elementen uit verschillende staten. De regels zelf zijn nationaal recht, wat kan leiden tot moeilijkheden en tegenstrijdigheden doordat elke staat zijn eigen internationaal privaatrecht heeft. Internationale verdragen trachten deze problematiek gedeeltelijk te uniformiseren. In België zijn in 2004 nieuwe regels ingevoerd in een Wetboek van Internationaal Privaatrecht [6](#page=6).
##### 1.2.2.2 Internationaal publiek recht of volkenrecht
Klassiek volkenrecht regelt de betrekkingen tussen staten onderling en met internationale instellingen. Het komt traditioneel tot stand via internationale verdragen tussen staten. In de loop van de twintigste eeuw zijn echter internationale politieke instellingen gecreëerd die zelf rechtsregels kunnen uitvaardigen [6](#page=6) [7](#page=7).
##### 1.2.2.3 Europees recht
Europees recht ontstaat binnen de Europese Unie en de rechtsregels ervan zijn bindend voor de lidstaten en hun inwoners. De EU-lidstaten dragen delen van hun beslissingsbevoegdheid over aan Europese instellingen. Europees recht regelt de verhoudingen tussen lidstaten, tussen lidstaten en EU-instellingen, en zelfs zuiver privaatrechtelijke verhoudingen tussen onderdanen van de lidstaten. Hoewel het formeel volkenrecht is, is het inhoudelijk grotendeels privaatrecht [7](#page=7).
---
# Nationaal privaatrecht
Nationaal privaatrecht regelt de verhoudingen tussen burgers onderling door hun subjectieve rechten vast te leggen, te verwerven en te handhaven, met inachtneming van de grenzen aan contractuele vrijheid [1](#page=1).
### 3.1.1 Nationaal privaatrecht
Het nationale privaatrecht regelt primair de onderlinge verhoudingen tussen burgers door hun subjectieve rechten te definiëren. Dit omvat [1](#page=1):
* **Welke subjectieve rechten burgers toekomen of kunnen verwerven**: Denk hierbij aan het eigendomsrecht (art. 544 BW) of het recht om te huwen (art. 144-164 BW) [1](#page=1).
* **Hoe deze subjectieve rechten verworven kunnen worden**: Dit kan bijvoorbeeld door een overeenkomst of door erfopvolging [1](#page=1).
* **Hoe en bij welke instanties subjectieve rechten gehandhaafd kunnen worden bij niet-naleving door medeburgers**: Voorbeelden zijn het recht op schadevergoeding na een onrechtmatige daad (art. 1382-1386 BW) of de gedwongen uitvoering van verbintenissen (o.a. art. 5.83-5.88 BW) [1](#page=1).
#### Contractuele vrijheid
In beginsel zijn burgers en rechtspersonen vrij om afspraken te maken over hun onderlinge verhoudingen, wat bekend staat als contractuele vrijheid. Ze kunnen vrij over hun subjectieve rechten beschikken, deze wijzigen, vervreemden of bezwaren met rechten voor derden, bijvoorbeeld door middel van rechtshandelingen zoals overeenkomsten en testamenten [1](#page=1).
* **Tip:** Wanneer partijen niet alle details in een contract vastleggen, treden regels van aanvullend recht in werking. Deze fungeren als vangnet en bieden een algemeen aanvaardbare oplossing voor onvoorziene problemen. Partijen mogen van deze aanvullende regels afwijken [2](#page=2).
#### Beperkingen aan contractuele vrijheid
De contractuele vrijheid is niet onbeperkt en wordt aan banden gelegd door de overheid om morele, politieke, economische en sociale redenen. Dit worden regels van dwingend recht genoemd. Rechtshandelingen die hiermee in strijd zijn, kunnen nietig zijn [2](#page=2).
* **Voorbeeld:** Artikel 4 van de Handelshuurwet stelt een minimale duur van negen jaar voor huurcontracten. Zelfs als partijen een kortere duur overeenkomen, wordt deze automatisch verlengd tot negen jaar. Verkopers moeten tevens consumentenrechten naleven; zo kan een onlineaankoop binnen 14 dagen na levering zonder reden worden herroepen, een regel van dwingend recht waar niet van mag worden afgeweken [2](#page=2).
Het nationaal privaatrecht omvat de volgende rechtstakken:
##### A. Burgerlijk recht
Het burgerlijk recht regelt de meest fundamentele verhoudingen tussen burgers en wordt door vrijwel iedereen ervaren. Het omvat onder meer [2](#page=2):
* Het statuut van de persoon (naam, woonplaats, rechtsbekwaamheid) [2](#page=2).
* Het huwelijk [2](#page=2).
* De verhoudingen tussen ouders en kinderen [2](#page=2).
* Het statuut van goederen (eigendom, hypotheek) [2](#page=2).
* Erfenissen [2](#page=2).
* Overeenkomsten (koop, huur) [2](#page=2).
De meeste burgerrechtelijke geschillen worden behandeld door vredegerechten, rechtbanken van eerste aanleg (burgerlijke rechtbank, familierechtbank) en hoven van beroep. Omdat het burgerlijk recht de basis vormt voor vele andere rechtsgebieden, komen nagenoeg alle rechtbanken, inclusief strafrechtelijke rechtbanken, ermee in aanraking [2](#page=2).
##### B. Economisch recht
De scheiding tussen publiek recht en privaatrecht, en tussen handelsrecht en burgerlijk recht, is in de negentiende eeuw sterk vervaagd. Het handelsrecht is geëvolueerd naar het ruimere economisch recht, dat zowel privaatrechtelijke als publiekrechtelijke regels omvat [3](#page=3).
* **Ingrijpen van de overheid:** De overheid intervenieert steeds meer in het economische leven (bv. vestigingsrecht, prijsreglementering) om concurrenten of consumenten te beschermen [3](#page=3).
* **Marktrecht:** Dit omvat het mededingingsrecht (regels voor eerlijke concurrentie) en het consumentenrecht [3](#page=3).
* **Ondernemingsrecht:** Dit regelt de oprichting, organisatie en werking van ondernemingen, gedefinieerd als elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die op duurzame wijze economische activiteit uitoefent of op de markt producten of diensten aanbiedt. Het begrip 'onderneming' kan echter variëren afhankelijk van de specifieke tak van economisch recht [3](#page=3).
* **Vennootschapsrecht:** Dit regelt de rechtsvormen zoals de naamloze vennootschap (nv), besloten vennootschap (bv), coöperatieve vennootschap (cv) en maatschap. Vennootschappen zijn rechtspersonen en cruciaal in het economische leven. Sinds de wet van 23 maart 2019 is het onderscheid tussen handels- en burgerlijke vennootschappen opgeheven. De meeste niet-commerciële rechtspersonen nemen de vorm aan van een 'vereniging' [3](#page=3).
* **Ondernemingen in moeilijkheden:** Dit omvat regels rond faillissement en gerechtelijke reorganisatie [3](#page=3).
Geschillen binnen het economisch recht worden grotendeels behandeld door de ondernemingsrechtbanken en hoven van beroep [3](#page=3).
##### C. Arbeidsrecht
Het arbeidsrecht regelt de verhouding tussen private werkgevers en werknemers die arbeid verrichten in ondergeschikt verband. Het wordt onderverdeeld in [3](#page=3):
* **Individueel arbeidsrecht:** Dit omvat de regels voor individuele arbeidsverhoudingen, waarbij de rechten en plichten van werkgever en werknemer worden bepaald. Het bevat regels voor aanwerving, tewerkstelling en ontslag, en biedt werknemers bescherming tegen willekeur van de werkgever (bv. inzake loon, afwezigheid, zwangerschap) [3](#page=3).
* **Collectief arbeidsrecht:** Dit betreft regels die van toepassing zijn op werknemers en werkgevers van een bepaald bedrijf, sector of nationaal niveau. Deze regels komen tot stand via onderhandelingen tussen werknemersorganisaties (vakbonden), werkgevers of werkgeversorganisaties, en de overheid, wat resulteert in collectieve arbeidsovereenkomsten (cao's) [4](#page=4).
Het privaatrechtelijk procesrecht regelt de organisatie en bevoegdheid van privaatrechtelijke rechtscolleges (zoals vredegerecht, rechtbank van eerste aanleg, ondernemingsrechtbank, arbeidshof, hof van beroep, Hof van Cassatie in privaatrechtelijke geschillen) en het verloop van privaatrechtelijke procedures [4](#page=4).
---
# Nationaal publiek recht
Nationaal publiek recht omvat de regels betreffende de bevoegdheid en samenstelling van overheidsorganen, alsook de regels die de relatie tussen burger en overheid beheersen [4](#page=4).
### 3.1 De essentie van nationaal publiek recht
Het nationaal publiek recht richt zich op twee kerngebieden [4](#page=4):
1. **De bevoegdheid en samenstelling van overheidsorganen:** Dit betreft de vraag wie binnen de overheid welke taken mag uitvoeren en hoe deze organen zijn opgebouwd [4](#page=4).
2. **De verhouding tussen burger en overheid:** Dit behandelt de regels die de interactie tussen individuele burgers en de overheid sturen [4](#page=4).
#### 3.1.1 De bevoorrechte positie van de overheid
In de verhouding met burgers geniet de overheid een bevoorrechte positie, die zich op twee manieren manifesteert [4](#page=4):
* **Opleggen van rechten en plichten en het geweldmonopolie:** De overheid kan door middel van rechtsregels verplichtingen opleggen aan burgers, zoals het innen van belastingen, en kan burgers dwingen tot naleving, desnoods met gerechtelijke tussenkomst. Ze kan ook misdadigers vervolgen en straffen. Dit is mogelijk doordat de overheid binnen een bepaald grondgebied en ten aanzien van bepaalde personen beschikt over het monopolie van geweld. Dit geweldmonopolie stelt de overheid in staat om bijvoorbeeld gronden en gebouwen te onteigenen zonder te wachten op vrijwillige verkoop. Wanneer de overheid gebruikmaakt van deze privileges die steunen op haar geweldmonopolie, dan zijn de relaties tussen overheid en burger van publiekrechtelijke aard. In deze hoedanigheid treedt de overheid op als behoeder van het algemeen belang [4](#page=4).
* **Gebruik van privaatrechtelijke technieken:** Naast haar publiekrechtelijke bevoegdheden, kan de overheid ook privaatrechtelijke technieken aanwenden om haar doelstellingen te bereiken. Een voorbeeld hiervan is het kopen van grond in plaats van onteigenen. Wanneer de overheid afstand doet van haar geprivilegieerde positie en privaatrechtelijke middelen inzet, dan zijn de verhoudingen met burgers of andere overheidsinstanties van zuiver privaatrechtelijke aard [4](#page=4).
#### 3.1.2 Rechtstakken binnen het nationaal publiek recht
Het nationaal publiek recht omvat verschillende rechtstakken [4](#page=4):
* **Grondwettelijk recht:** Dit domein omvat alle bepalingen die zijn vastgelegd in de Grondwet. De Grondwet regelt de fundamentele inrichting van de staat, de basisstructuur van politieke en gerechtelijke instellingen, en hun bevoegdheden op het gebied van rechtsvorming en geschillenbeslechting. Daarnaast erkent de Belgische Grondwet fundamentele rechten van burgers, waaronder democratische rechten (zoals het stemrecht ), politieke vrijheden (zoals de vrijheid van eredienst, onderwijs en pers ), en sociaal-economische en culturele grondrechten (zoals het recht op sociale zekerheid ) [5](#page=5).
* **Administratief recht (bestuursrecht):** Het administratief recht reguleert de inrichting en werking van de uitvoerende macht, de administratie. Belangrijke materies die hieronder vallen zijn onder andere onteigening, ruimtelijke ordening en stedenbouw. De regels van het administratief recht zijn verspreid over talrijke wetten, besluiten (koninklijk, ministerieel, regionaal, provinciaal, gemeentelijk), omzendbrieven en dienstorders [5](#page=5).
* **Socialezekerheidsrecht:** Dit recht regelt de verplichte sociale verzekeringen voor zowel werknemers als zelfstandigen, die betrekking hebben op ziekte, invaliditeit, arbeidsongevallen, werkloosheid, vakantiegeld, kinderbijslagen en pensioenen. Samen met het arbeidsrecht vormt het socialezekerheidsrecht het sociaal recht. Geschillen op het gebied van sociale zekerheid vallen onder de bevoegdheid van de arbeidsrechtbanken en arbeidshoven [5](#page=5).
* **Strafrecht:** Het strafrecht definieert welke handelingen als strafbaar ("misdrijven") worden beschouwd en welke straffen hierop van toepassing zijn. De overheid is verplicht op te treden tegen alles wat de openbare orde en veiligheid bedreigt en is de enige instantie die legitiem straffen mag opleggen, zoals een gevangenisstraf. Dit is een essentieel onderdeel van het geweldmonopolie van de staat. Het strafrecht wordt toegepast door de politierechtbank, de correctionele rechtbank, het hof van beroep en het hof van assisen [5](#page=5).
* **Strafprocesrecht (strafvorderingsrecht):** Dit recht regelt de inrichting, bevoegdheid en procedures van de strafrechtscolleges. De procedure in strafzaken verschilt van die in privaatrechtelijke zaken doordat zij geleid wordt door het openbaar ministerie en met specifieke bewijsregels gepaard gaat. Strafprocedures vinden plaats voor de politierechtbank (voor verkeersovertredingen, verkeersongevallen en kleinere misdrijven ), de correctionele rechtbank (voor de meeste andere misdrijven ) en het hof van assisen (voor de zwaarste misdrijven, waarop de hoogste straffen staan )) [6](#page=6).
> **Tip:** Nationaal publiek recht onderscheidt zich van privaatrecht door de aanwezigheid van een publiekrechtelijke relatie, waarbij de overheid een geprivilegieerde positie inneemt, vaak gebaseerd op haar geweldmonopolie. Het kan echter ook privaatrechtelijke instrumenten gebruiken.
> **Tip:** De Grondwet vormt de basis van het nationale publieke recht en garandeert zowel de staatsinrichting als de fundamentele rechten van burgers.
---
# Grensoverschrijdend recht
Grensoverschrijdend recht omvat alle rechtsregels die ontstaan door of van toepassing zijn op rechtsverhoudingen met internationale elementen, waaronder internationaal privaatrecht, internationaal publiekrecht en Europees recht [1](#page=1).
### 4.1 Indeling van het recht
Een klassieke indeling van het recht maakt een onderscheid tussen privaatrecht en publiekrecht. Privaatrecht regelt de verhoudingen tussen burgers onderling, terwijl publiekrecht de verhoudingen tussen burgers en de overheid, de interne overheidsorganisatie en de verhoudingen tussen staten regelt. Naast dit onderscheid bestaat er ook een onderscheid tussen nationaal recht en grensoverschrijdend recht (ook wel internationaal recht genoemd). Nationaal recht geldt enkel binnen de grenzen van een staat [1](#page=1).
### 4.2 Grensoverschrijdend recht
Grensoverschrijdend recht omvat drie hoofdcategorieën [1](#page=1):
* Rechtsregels uitgevaardigd door supranationale politieke instellingen, zoals grote delen van het Europees recht [1](#page=1) [7](#page=7).
* Verdragen afgesloten tussen staten, ook wel bekend als verdragsrecht, internationaal publiekrecht of volkenrecht [1](#page=1) [6](#page=6).
* Rechtsregels die bepalen welk nationaal recht van toepassing is op privaatrechtelijke verhoudingen met internationale elementen, bekend als internationaal privaatrecht [1](#page=1) [6](#page=6).
#### 4.2.1 Internationaal privaatrecht
Het internationaal privaatrecht heeft tot doel te bepalen welke nationale wetgeving van toepassing is wanneer een rechtsverhouding elementen uit verschillende staten bevat. Dit gebeurt door middel van verwijzingsregels of conflictregels. Deze regels zijn zelf nationaal recht, en elke staat heeft zijn eigen internationaal privaatrecht, wat tot complicaties kan leiden. Internationale verdragen, zoals het Verdrag van Rome van 1980 inzake de wet die van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst, streven naar uniformisering van deze regels. In België werden in 2004 nieuwe regels ingevoerd in het Wetboek van Internationaal Privaatrecht, dat regels bevat over diverse rechtsgebieden, waaronder personen- en familierecht, erfrecht, zakelijke rechten, verbintenissenrecht en rechtspersonen [6](#page=6).
> **Tip:** Het feit dat internationaal privaatrecht 'internationaal' genoemd wordt, slaat op de aard van de rechtsverhouding (aanknopingspunten met meer dan één rechtsorde), niet op de herkomst van de regels zelf, die puur nationaal zijn [6](#page=6).
#### 4.2.2 Internationaal publiekrecht of volkenrecht
Het klassieke volkenrecht regelt de betrekkingen tussen staten onderling en tussen staten en internationale instellingen, alsook de inrichting en werking van deze instellingen. Traditioneel komt volkenrecht tot stand via internationale verdragen tussen staten. Een verdrag is bindend voor de ondertekenende landen, en elk land blijft soeverein om toe te treden of niet. In de loop van de twintigste eeuw zijn via verdragen internationale politieke instellingen gecreëerd die zelf rechtsregels kunnen voortbrengen. Hierdoor heeft het volkenrecht zowel eenheid als een puur publiekrechtelijk karakter verloren, met de vorming van nieuwe rechtstakken zoals het Europees recht [6](#page=6) [7](#page=7).
> **Voorbeeld:** Een huwelijk tussen een Belg en een buitenlander, of de nalatenschap van een Belg in het buitenland, zijn situaties die onder het internationaal privaatrecht vallen [6](#page=6).
#### 4.2.3 Europees recht
Europees recht ontstaat binnen de Europese Unie (EU) en de daarbinnen uitgevaardigde rechtsregels zijn bindend voor lidstaten en hun inwoners. Lidstaten dragen delen van hun beslissingsbevoegdheid over aan Europese instellingen, die vervolgens namens de lidstaat kunnen beslissen. Europees recht regelt niet alleen de verhoudingen tussen lidstaten en Europese instellingen, maar ook die tussen onderdanen van lidstaten en de Europese instellingen, en zelfs zuiver privaatrechtelijke verhoudingen tussen onderdanen van lidstaten (zoals mededingingsrecht). Hoewel het qua vorm nog steeds volkenrecht is, is het Europees recht inhoudelijk grotendeels privaatrecht geworden [7](#page=7).
> **Voorbeeld:** Consumentenrecht is een onderdeel van het Europees Recht, waardoor individuele lidstaten hierover geen eigen rechtsregels meer kunnen bepalen [7](#page=7).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Privaatrecht | Het rechtsgebied dat de verhoudingen tussen burgers onderling regelt, inclusief zaken als overeenkomsten, eigendom en familierecht. Het legt subjectieve rechten vast en bepaalt hoe deze kunnen worden gehandhaafd. |
| Publiekrecht | Het rechtsgebied dat de verhouding tussen burgers en de overheid regelt, de interne organisatie van de overheid, en de verhoudingen tussen staten. Het omvat onder meer grondwettelijk recht, administratief recht en strafrecht. |
| Nationaal recht | Rechtsregels die enkel binnen de grenzen van een specifieke staat gelden, ongeacht of deze betrekking hebben op het federale, regionale, provinciale of gemeentelijke niveau binnen die staat. |
| Grensoverschrijdend recht | Dit omvat alle rechtsregels die voortkomen uit supranationale politieke instellingen, internationale verdragen tussen staten, en regels die bepalen welk nationaal recht van toepassing is op internationale privaatrechtelijke verhoudingen. |
| Subjectieve rechten | Rechten die een individu of rechtspersoon toekomen en die deze persoon kan uitoefenen, zoals het eigendomsrecht of het recht om te trouwen. Deze rechten bepalen de mogelijkheden van burgers binnen juridische verhoudingen. |
| Contractuele vrijheid | Het principe dat burgers en rechtspersonen vrij zijn om te bepalen welke afspraken er tussen hen gelden, wat de basis vormt voor het aangaan van overeenkomsten. Deze vrijheid is echter niet onbeperkt. |
| Aanvullend recht | Rechtsregels die van toepassing zijn wanneer partijen bij een overeenkomst hierover niets hebben afgesproken. Deze regels fungeren als een vangnet en bieden een algemeen aanvaardbare oplossing voor potentiële problemen. |
| Dwingend recht | Regels van recht die niet door partijen bij een overeenkomst kunnen worden afgeweken, vaak ter bescherming van zwakkere partijen of om fundamentele maatschappelijke belangen te waarborgen. Afwijking leidt meestal tot nietigheid. |
| Burgerlijk recht | De meest elementaire tak van het privaatrecht die regels bevat over het statuut van de persoon, huwelijk, familie, goederen, erfenissen en overeenkomsten. Het vormt de basis voor veel andere rechtsgebieden. |
| Economisch recht | Een ruimer gebied dat zowel privaatrechtelijke als publiekrechtelijke regels omvat, met betrekking tot economische activiteiten. Het omvat onder meer marktrecht, ondernemingsrecht en vennootschapsrecht, en is gericht op bescherming van concurrenten en consumenten. |
| Arbeidsrecht | Het rechtsgebied dat de verhouding tussen werkgevers en werknemers regelt, inclusief individuele rechten en plichten uit arbeidsovereenkomsten en collectieve afspraken zoals cao's. Het beoogt de werknemer te beschermen. |
| Privaatrechtelijk procesrecht | Regels die de organisatie, bevoegdheid en procedure van privaatrechtelijke rechtscolleges regelen, zoals de rechtbanken van eerste aanleg en hoven van beroep, wanneer deze zich buigen over civiele geschillen. |
| Nationaal publiek recht | Regels die de bevoegdheid en samenstelling van overheidsorganen bepalen, alsook de relatie tussen de overheid en haar burgers. Het kenmerkt zich door het geweldmonopolie van de staat. |
| Grondwettelijk recht | Het recht dat de basisstructuur van de staat, de politieke en gerechtelijke instellingen, en de fundamentele rechten en vrijheden van burgers regelt, zoals vastgelegd in de Grondwet. |
| Administratief recht (Bestuursrecht) | Regels die de inrichting en werking van de uitvoerende macht en de administratie regelen. Het behandelt materies zoals onteigening, ruimtelijke ordening en stedenbouw. |
| Socialezekerheidsrecht | Dit rechtsgebied regelt de verplichte sociale verzekeringen voor werknemers en zelfstandigen, zoals voorzieningen bij ziekte, invaliditeit, werkloosheid en pensioenen. Het vormt samen met arbeidsrecht het sociaal recht. |
| Strafrecht | Het rechtsgebied dat bepaalt welke handelingen als misdrijven worden beschouwd en welke straffen daarop van toepassing zijn. Het dient ter bescherming van de openbare orde en veiligheid. |
| Strafprocesrecht | Regels die de organisatie, bevoegdheid en procedure van strafrechtscolleges regelen, zoals de politierechtbank en het hof van assisen, en die de gang van zaken in strafzaken sturen. |
| Internationaal privaatrecht | Regels die bepalen welke nationale wetgeving van toepassing is op rechtsverhoudingen die aanknopingspunten hebben met verschillende staten. Het gebruikt verwijzingsregels of conflictregels. |
| Internationaal publiek recht (Volkenrecht) | Het recht dat de betrekkingen tussen staten onderling en met internationale instellingen regelt. Traditioneel ontstaat het via internationale verdragen, maar ook internationale instellingen kunnen rechtsregels creëren. |
| Europees recht | Rechtsregels die binnen de Europese Unie worden uitgevaardigd en die bindend zijn voor lidstaten en hun inwoners. Het kan zowel volkenrechtelijke vormen aannemen als inhoudelijk privaatrechtelijk van aard zijn. |
Cover
4) Deel 1 - Hoofdstuk 3 - Dading.pptx
Summary
# Definitie en kenmerken van dading
Dit onderwerp behandelt de juridische definitie van dading, de essentiële bestanddelen en de kenmerken ervan als overeenkomst, inclusief de relatie met vaststellingsovereenkomsten en specifieke wettelijke bepalingen.
## 1.1 Definitie van dading
Dading is een contract waarbij partijen een gerezen geschil beëindigen of een toekomstig geschil voorkomen. Het essentiële element is dat dit geschil wordt beëindigd of voorkomen door middel van wederzijdse concessies of toegevingen. Deze definitie, die de wederzijdse concessies omvat, is verruimd door rechtsleer en rechtspraak en niet expliciet in de wet opgenomen.
### 1.1.1 Ruimere categorie: vaststellingsovereenkomst
Dading kan worden beschouwd als een specifieke toepassing van de vaststellingsovereenkomst. Het doel van een vaststellingsovereenkomst is het vaststellen van een juridische waarheid, vaak ter beëindiging of voorkoming van onzekerheid of geschil. Eenmaal vastgesteld, is tegenbewijs met betrekking tot deze juridische waarheid in principe niet meer mogelijk.
#### 1.1.1.1 Verschil met bewijsovereenkomsten
Bewijsovereenkomsten bepalen hoe een rechtsverhouding zal worden bewezen en kunnen afwijken van gemeenrechtelijke bewijsregels. Hoewel bewijsovereenkomsten ook als vaststellingsovereenkomsten kunnen worden beschouwd, met name wanneer ze de uitsluiting van tegenbewijs impliceren, ligt de focus van dading op het beëindigen of voorkomen van een geschil door middel van concessies.
### 1.1.2 Wettelijke regeling van dading
Dading is een benoemd contract met specifieke wettelijke bepalingen die te vinden zijn in de artikelen 2044 tot 2058 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Er zijn slechts beperkte afwijkingen mogelijk met het gemeen recht. Vaststellingsovereenkomsten kennen daarentegen geen bijzondere wettelijke regeling en worden beschouwd als onbenoemde contracten binnen het verbintenissenrecht.
## 1.2 Onderscheid met andere overeenkomsten
Dading onderscheidt zich van een aantal andere juridische instrumenten:
* **Afstand van recht / kwijtschelding:** Hierbij doet een partij eenzijdig afstand van een recht, zonder dat dit noodzakelijkerwijs voortvloeit uit wederzijdse concessies om een geschil te beëindigen.
* **Bindende partijbeslissing:** Dit is een beslissing die door partijen zelf wordt genomen, vaak met juridische gevolgen. Het kan een uitvoerbare titel of een eindbeslissing zijn, afhankelijk van de context.
* **Bindend advies of bindende derdenbeslissing:** Hierbij legt een neutrale derde partij een beslissing op waar partijen zich aan binden.
* **Arbitrage:** Een vorm van alternatieve geschilbeslechting waarbij partijen een geschil voorleggen aan een scheidsgerecht.
* **Minnelijke schikking:** Dit is een bredere term die elke overeenkomst om een geschil buiten de rechtbank te regelen kan omvatten, maar dading is een specifiek juridisch kader voor dergelijke schikkingen.
> **Tip:** Onthoud dat dading specifiek gericht is op het beëindigen of voorkomen van een *geschil* door *wederzijdse toegevingen*. Dit onderscheid is cruciaal.
## 1.3 Essentiële bestanddelen van dading
Voor de geldigheid van een dading zijn er essentiële bestanddelen vereist:
* **Gerezen of toekomstig geschil:** Er moet sprake zijn van een concreet, gerezen geschil of een dreigend, toekomstig geschil dat voorkomen moet worden.
* **Wederzijdse toegevingen (concessies):** Partijen moeten elkaar iets toekennen of opgeven om tot een oplossing te komen. Deze toegevingen hoeven niet gelijkwaardig te zijn, wat betekent dat een vordering tot benadeling over het algemeen niet mogelijk is bij een dading. De aard van deze toegevingen moet duidelijk worden genoteerd in de overeenkomst. Het is geen kwestie van 'water bij de wijn doen' in de zin van nietigheid, maar eerder een juridische herkwalificatie als de toegevingen niet de wil om een geschil te beslechten weerspiegelen.
* **Animus transactionis (wil om te dading):** Dit is de intentie van de partijen om het geschil definitief te beslechten door middel van de gemaakte afspraken.
## 1.4 Kenmerken van dading als overeenkomst
Dading heeft specifieke kenmerken als overeenkomst:
* **Consensuele overeenkomst:** De dading komt tot stand door de loutere wilsovereenstemming van de partijen, ook al voorziet de wet in een schriftelijke vorm voor het bewijs ervan.
* **Wederkerige overeenkomst:** Beide partijen verbinden zich tot een prestatie (de wederzijdse toegevingen), in tegenstelling tot een eenzijdige schulderkenning. De wederkerigheid wordt onderstreept door art. 1184 BW (dat in het Nieuw Burgerlijk Wetboek art. 5.90 NBW wordt).
* **Overeenkomst onder bezwarende titel:** Beide partijen verkrijgen een voordeel en dragen een last.
* **Daad van beschikking:** Dading wordt beschouwd als een daad van beschikking, wat impliceert dat partijen handelingsbekwaam moeten zijn om ze geldig aan te gaan.
## 1.5 Geldigheidsvereisten voor dading
Naast de essentiële bestanddelen moet een dading voldoen aan de algemene geldigheidsvereisten voor overeenkomsten:
* **Bekwaamheid:** Partijen moeten handelingsbekwaam zijn.
* **Toestemming:** De toestemming van de partijen mag niet aangetast zijn door wilsgebreken zoals bedrog of geweld.
* **Inhoud van het contract:** De verbintenissen die de dading uitmaken, moeten bestaan, bepaald of bepaalbaar, mogelijk, wettelijk en in de handel zijn. Rechten die de openbare orde raken, kunnen principieel niet het voorwerp uitmaken van een dading, hoewel dit kan verschillen van dwingend recht.
* **Voorwerp:** Het voorwerp van de dading moet geoorloofd zijn.
> **Tip:** Een cruciaal punt is dat er bij dading geen dwaling over het objectieve recht mogelijk is (art. 2052, tweede lid BW). Dit is logisch, aangezien het recht de kern vormt van het geschil dat men juist wil beslechten.
## 1.6 Vorm en bewijs van dading
* **Vorm:** De wet (art. 2044, tweede lid BW) vereist dat dading schriftelijk wordt opgemaakt. Dit is echter primair een bewijsregel en geen geldigheidsvereiste op straffe van nietigheid, tenzij anders bepaald. Een gewoon geschrift is voldoende voor het bewijs, maar leidt niet tot een uitvoerbare titel. Een dading kan wel uitvoerbaar zijn indien ze wordt vastgelegd in een authentieke akte of een akkoordvonnis.
* **Bewijs:** Dading wordt restrictief geïnterpreteerd. De feitenrechter beoordeelt de werkelijke wil van partijen boven de uitgedrukte wil, en enkel wat expliciet is vastgelegd in de overeenkomst, is bindend. Art. 2048-2049 BW regelen de bewijsregels.
## 1.7 Gevolgen van dading
Eenmaal geldig aangegaan, heeft dading bindende kracht tussen de partijen.
* **Bindende kracht:** Dading heeft de kracht van gewijsde tussen de partijen (art. 2051 BW, vergelijkbaar met art. 1165 BW en art. 5.103 NBW). Dit betekent dat het geschil dat door de dading is beslecht, niet opnieuw kan worden aangevochten.
* **Uitzondering bij niet-naleving:** Indien een partij de dading niet nakomt, kan de andere partij zich hiertegen verzetten door de exceptie van dading op te werpen. Bij niet-nakoming kan de benadeelde partij ook een contractueel schadebeding vorderen (art. 2047 BW) of de ontbinding van de dading inroepen, zowel uitdrukkelijk bedongen als op basis van art. 1184 BW (art. 5.90 NBW).
> **Example:** Een dading tussen een verzekeringsmaatschappij en het slachtoffer van een verkeersongeval, waarbij een bepaald bedrag wordt toegekend ter volledige en definitieve afhandeling van de schade. Beide partijen gaan akkoord met deze vaststelling en erkennen geen verdere aanspraken meer.
> **Example:** Het beëindigen van een arbeidsovereenkomst in een verzuurde sfeer door middel van een dading, waarbij de werknemer een bepaalde ontslagvergoeding ontvangt in ruil voor het niet verder aanvechten van het ontslag.
## 1.8 Dading en de beperkte marginale toetsing
In het geval van een dading die wordt gehomologeerd door een rechter (bv. een akkoordvonnis), vindt er een beperkte formele toetsing plaats (art. 1704 Ger.W.). De rechter toetst niet de inhoudelijke gegrondheid van de dading, maar enkel of deze de openbare orde niet schendt en of de vormvereisten vervuld zijn. Dit staat in contrast met de inhoudelijke marginale toetsing die plaatsvindt bij akkoordaktes die door een notaris worden opgemaakt.
---
# Onderscheid tussen dading en andere juridische concepten
Dading is een specifieke vorm van overeenkomst die wordt onderscheiden van diverse andere juridische instrumenten, waarbij de kernverschillen liggen in het voorwerp, de toepasselijke bepalingen en de uitvoerbare titels.
### 2.1 De dading in relatie tot de vaststellingsovereenkomst
Dading kan worden beschouwd als een ruimere categorie, waarbinnen de vaststellingsovereenkomst een toepassing is. Beide concepten beogen onzekerheid of een geschil te beëindigen of te voorkomen, en leiden tot de vaststelling van een juridische waarheid waarover vervolgens geen tegenbewijs meer mogelijk is.
#### 2.1.1 Dading versus vaststellingsovereenkomst
* **Dading:**
* Is een benoemd contract, specifiek geregeld in artikelen 2044 tot 2058 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
* De essentiële bestanddelen zijn het bestaan van een gerezen of toekomstig geschil, en wederzijdse toegevingen (animus transactionis).
* De toegevingen hoeven niet gelijkwaardig te zijn en benadelingsvorderingen zijn niet mogelijk.
* Afwijkingen van het gemeen recht zijn slechts beperkt mogelijk.
* Vereist voor bewijs een geschrift (art. 2044, tweede lid BW), maar een gewoon geschrift leidt niet automatisch tot een uitvoerbare titel. Een authentieke akte of een akkoordvonnis wel.
* **Vaststellingsovereenkomst:**
* Is een onbenoemd contract binnen het verbintenissenrecht, zonder specifieke wettelijke regeling.
* Heeft als doel de juridische situatie tussen partijen vast te stellen, waarbij men kan afwijken van gemeenrechtelijke bewijsregels (bewijsovereenkomsten).
* Als een vaststellingsovereenkomst de uitsluiting van tegenbewijs inhoudt, kan deze gelijkenissen vertonen met een dading.
### 2.2 Dading in vergelijking met andere juridische concepten
#### 2.2.1 Dading versus afstand van recht / kwijtschelding
Een afstand van recht of kwijtschelding is doorgaans een eenzijdige handeling waarbij een partij een recht opgeeft. Dading daarentegen is altijd een wederkerige overeenkomst waarbij wederzijdse toegevingen worden gedaan om een geschil te beëindigen.
#### 2.2.2 Dading versus bindend advies / bindende derdenbeslissing
* **Bindend advies (of bindende derdenbeslissing):** Hierbij leggen partijen de beslechting van hun geschil voor aan een derde die een bindende beslissing neemt. De rol van de partijen is beperkter dan bij een dading, waar zij zelf de concessies doen.
* **Dading:** Partijen doen zelf de toegevingen om tot een oplossing te komen.
#### 2.2.3 Dading versus arbitrage (compromis-compromissoir beding)
* **Arbitrage:** Partijen delegeren de rechtsmacht aan een of meerdere arbiters om een bindende uitspraak te doen. Dit gebeurt vaak via een arbitrageovereenkomst of een compromis-compromissoir beding. De arbiter treedt op als een rechter.
* **Dading:** Partijen lossen zelf het geschil op door middel van wederzijdse toegevingen, zonder tussenkomst van een derde als rechter.
#### 2.2.4 Dading versus minnelijke schikking
Een minnelijke schikking is een breed begrip dat elke overeenkomst omvat waarbij partijen een conflict minnelijk willen beëindigen. Dading is de specifieke juridische uitwerking van een dergelijke minnelijke schikking met wederzijdse concessies.
### 2.3 Kenmerken en gevolgen van de dading
Dading is een:
* **Consensuele overeenkomst:** Vereist enkel toestemming van de partijen.
* **Wederkerige overeenkomst:** Schept verbintenissen voor beide partijen.
* **Overeenkomst onder bezwarende titel:** Beide partijen verkrijgen een voordeel.
* **Daad van beschikking:** Heeft een dispositief karakter.
**Geldigheidsvereisten:**
* **Bekwaamheid:** Partijen moeten bekwaam zijn om een daad van beschikking te stellen.
* **Toestemming:** Vrij van wilsgebreken (bedrog, geweld). Dwaling over het objectieve recht is niet mogelijk bij dading (art. 2052, tweede lid BW), omdat het juist de bedoeling is om juridische onzekerheid op te heffen.
* **Inhoud:** De verbintenissen die de dading uitmaken, moeten bestaan, bepaald of bepaalbaar zijn, mogelijk, wettelijk en in de handel. Rechten die de openbare orde raken, kunnen principieel niet het voorwerp van een dading uitmaken.
**Vorm en bewijs:**
* Conform art. 2044, tweede lid BW, dient een dading schriftelijk opgemaakt te worden voor bewijsdoeleinden.
* Een gewoon geschrift is een bewijsregel, maar geen uitvoerbare titel.
* Een authentieke akte of een akkoordvonnis vormen wel een uitvoerbare titel.
**Interpretatie:**
* Dadingen worden restrictief geïnterpreteerd (art. 2048-2049 BW).
* De feitenrechter beoordeelt de werkelijke wil van de partijen boven de uitgedrukte wil.
* De interpretatie beperkt zich tot wat expliciet in de overeenkomst is genoteerd.
**Gevolgen:**
* **Bindende kracht:** Een dading heeft de kracht van gewijsde tussen de partijen (art. 2051 BW), wat betekent dat het geschil definitief is beslecht. Men kan zich hiertegen verweren met de exceptie van dading als hetzelfde geschil opnieuw wordt opgeworpen.
* **Niet-nakoming:** Bij niet-nakoming kan men een contractueel schadebeding inroepen (art. 2047 BW), alsook ontbinding vorderen op basis van een uitdrukkelijk ontbindend beding of op grond van gemeen recht (art. 1184 BW).
> **Tip:** Het is cruciaal om de wederzijdse concessies en de wil om het geschil definitief te beslechten (animus transactionis) duidelijk te documenteren in de dadingsovereenkomst om latere discussies te voorkomen.
> **Example:** Een dading tussen een verzekeringsmaatschappij en een slachtoffer van een verkeersongeval, waarbij het slachtoffer een bepaald bedrag aanvaardt in ruil voor de definitieve kwijting van de verzekeraar, resulteert in een definitieve afhandeling van de zaak.
### 2.4 Vergelijking van Dading met de specificaties van andere concepten
| Kenmerk | Dading | Vaststellingsovereenkomst | Afstand van recht / Kwijtschelding | Bindend advies / Bindende derdenbeslissing | Arbitrage |
| :---------------- | :------------------------------------------------------------------ | :---------------------------------------------------------------------------------------------------------- | :----------------------------------------------------------------------------- | :---------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- | :-------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- |
| **Voorwerp** | Beëindigen of voorkomen van een gerezen of toekomstig geschil | Vaststellen van een juridische waarheid / Beëindigen van onzekerheid | Opgeven van een eigen recht | Beslechting van een geschil door een derde | Beslechting van een geschil door een arbiter |
| **Toepasselijke bepalingen** | Art. 2044 e.v. BW | Gemeenrecht (verbintenissenrecht) | Gemeenrecht | Afhankelijk van de aard van de derde (bijvoorbeeld contractueel, of via specifieke wetgeving) | Scheidsrechterswet; specifieke arbitrageclausules en -overeenkomsten |
| **Uitvoerbare titel** | Mogelijk bij authentieke akte of akkoordvonnis | Geen automatische uitvoerbare titel; vereist mogelijk omzetting in uitvoerbare vorm | Hangt af van het recht dat wordt opgegeven | Bindende derdenbeslissing kan na exequatur uitvoerbaar zijn | Arbitraal vonnis is na exequatur uitvoerbaar |
| **Essentieel element** | Wederzijdse toegevingen (animus transactionis) | Vaststelling van een rechtstoestand | Eenzijdige wil om recht op te geven | De derde neemt een bindende beslissing | De arbiters nemen een bindende uitspraak |
| **Oorsprong** | Benoemd contract | Onbenoemd contract | Eenzijdige rechtshandeling | Partijbeslissing (vaak contractueel vastgelegd) | Contractuele afspraak (arbitragebeding) of compromis |
| **Contra-bewijs** | Uitsluiting van tegenbewijs | Uitsluiting van tegenbewijs | Niet direct van toepassing | Beslissing van de derde is bindend | Arbitraal vonnis is bindend |
| **Formele toetsing** | Beperkt (bij akkoordvonnis: 1704 Ger.W) | Beperkt (bv. bij akkoordvonnis) | Hangt af van de aard van het recht | Formele toetsing bij exequatur | Formele toetsing bij exequatur |
| **Inhoudelijke toetsing** | Marginale toetsing (enkel op wilsgebreken, etc.) | Marginale toetsing | Niet direct van toepassing | Beperkt, tenzij het de openbare orde raakt | Beperkt, tenzij het de openbare orde raakt |
| **Rechtsgevolg** | Bindende kracht van gewijsde | Vaststelling van juridische waarheid; geen tegenbewijs mogelijk | Verlies van het recht | Beslissing van de derde heeft bindende kracht | Bindend arbitraal vonnis |
---
# Geldigheidsvereisten en interpretatie van dading
Dit deel bespreekt de voorwaarden voor de geldigheid van een dading en de interpretatie ervan.
### 3.1 Kenmerken van een dading
Een dading is een contract waarbij partijen een gerezen geschil beëindigen of een toekomstig geschil voorkomen. Dit gebeurt door middel van wederzijdse concessies of toegevingen. Het is een benoemd contract, geregeld in de artikelen 2044-2058 van het Burgerlijk Wetboek.
* **Kenmerkende bestanddelen:**
* **Animus transactionis:** De wil om het geschil te beslechten.
* **Gerezen of toekomstig geschil:** Er moet een onzekerheid of betwisting bestaan.
* **Wederzijdse toegevingen:** Partijen doen elkaar concessies. Deze hoeven niet gelijkwaardig te zijn; dit leidt niet tot benadeling en de dading is niet nietig, maar kan eventueel herkwalificeerd worden.
* **Kenmerken als overeenkomst:**
* **Consensueel contract:** Vereist enkel wilsovereenstemming.
* **Wederkerige overeenkomst:** Beide partijen verbinden zich ertoe.
* **Overeenkomst onder bezwarende titel:** Elke partij verkrijgt een voordeel.
* **Daad van beschikking:** Heeft een discretionaire bevoegdheid tot beschikken over het rechtsobject tot gevolg.
### 3.2 Verschil met andere overeenkomsten
Dading moet onderscheiden worden van:
* **Vaststellingsovereenkomst:** Dading is een ruimere categorie van vaststellingsovereenkomsten, die niet noodzakelijk een geschil beëindigen maar juridische waarheid vaststellen. Dading is een *benoemd* contract, terwijl een vaststellingsovereenkomst een *onbenoemd* contract is.
* **Afstand van recht / Kwijtschelding:** Hierbij geeft één partij een recht op zonder tegenprestatie.
* **Bindend advies of bindende derdenbeslissing:** Een derde beslist over het geschil.
* **Compromis-compromissoir beding-arbitrage:** Dit leidt tot een beslissing door een arbiter, geen wederzijdse toegevingen.
### 3.3 Geldigheidsvereisten
Om geldig te zijn, moet een dading voldoen aan de gemeenrechtelijke principes voor contracten, met specifieke aandacht voor:
* **Bekwaamheid:** Partijen moeten handelingsbekwaam zijn.
* **Toestemming:** De wilsovereenstemming moet vrij en bewust zijn.
* **Dwaling:** Dwaling over het objectieve recht is geen grond voor nietigheid van een dading, aangezien het juist de bedoeling is om de juridische waarheid vast te stellen en onzekerheid weg te nemen.
* **Bedrog en Geweld:** Deze wilsgebreken kunnen wel leiden tot nietigheid.
* **Benadeling:** Leidt bij een dading niet tot nietigheid.
* **Inhoud van het contract:**
* **Voorwerp:** De verbintenissen die de dading uitmaken, moeten bestaan, bepaald of bepaalbaar, mogelijk, wettelijk en in de handel zijn.
* **Rechten die openbare orde raken:** Principieel onmogelijk om hierover te dadingen. Daden die dwingend recht raken, zijn wel mogelijk.
### 3.4 Vorm en bewijs
* **Vorm:** Volgens artikel 2044, tweede lid Burgerlijk Wetboek, moet een dading schriftelijk worden opgemaakt. Dit is echter een bewijsregel, geen geldigheidsvereiste op straffe van nietigheid. Een dading kan ook gesloten worden bij authentieke akte of een akkoordvonnis, wat leidt tot een uitvoerbare titel. Een gewoon geschrift is voldoende voor het bewijs, maar levert geen uitvoerbare titel op.
* **Bewijs:** De artikelen 2048-2049 Burgerlijk Wetboek regelen het bewijs van een dading.
### 3.5 Interpretatie van de dading
* **Principe:** Dadingen worden restrictief geïnterpreteerd.
* **Werkelijke wil:** De feitenrechter beoordeelt de werkelijke wil van de partijen boven de uitgedrukte wil, maar enkel wat is genoteerd in de overeenkomst.
### 3.6 Gevolgen van de dading
* **Bindende kracht:** Een dading heeft bindende kracht tussen de partijen (artikel 2051 Burgerlijk Wetboek, vergelijkbaar met artikel 1165 van het Burgerlijk Wetboek).
* **Exceptie van dading:** Indien een reeds beslecht geschil opnieuw wordt opgeworpen, kan de exceptie van dading worden ingeroepen.
* **Niet-nakoming:** Bij niet-nakoming van een dading kan men een contractueel schadebeding inroepen (artikel 2047 Burgerlijk Wetboek) en/of ontbinding vorderen op basis van een uitdrukkelijk ontbindend beding of artikel 1184 van het Burgerlijk Wetboek.
> **Tip:** Zorg ervoor dat de wederzijdse toegevingen en de intentie om het geschil te beslechten duidelijk worden vastgelegd in de schriftelijke dadingsovereenkomst om latere interpretatieproblemen te voorkomen.
> **Voorbeeld:** Een dading tussen een verzekeringsmaatschappij en een slachtoffer van een verkeersongeval, waarin een bepaald bedrag wordt toegekend ter volledige en definitieve afhandeling van de schade, belet het slachtoffer nadien om nog verdere schadevergoeding te eisen voor diezelfde gebeurtenis.
---
# Gevolgen en niet-nakoming van dading
Hieronder volgt een gedetailleerde samenvatting van de gevolgen en niet-nakoming van dading, bedoeld als studiemateriaal voor examens.
## 4. Gevolgen en niet-nakoming van dading
Een dading heeft bindende kracht en sluit de mogelijkheid tot heropening van geschillen uit, tenzij de dading zelf nietig verklaard wordt of er sprake is van niet-nakoming.
### 4.1 Gevolgen van een gesloten dading
De dading, als contract waarbij partijen een gerezen of toekomstig geschil beëindigen door wederzijdse toegevingen, brengt specifieke rechtsgevolgen met zich mee.
#### 4.1.1 Bindende kracht
De kern van de dading is de **bindende kracht**. Conform artikel 2051 van het Burgerlijk Wetboek heeft een dading kracht van gewijsde. Dit betekent dat de partijen definitief gebonden zijn door de gemaakte afspraken en de gerezen of toekomstige geschillen die het voorwerp van de dading uitmaken, niet opnieuw kunnen worden aangevochten. Dit principe verhindert dat "oude koeien uit de gracht gehaald worden".
* **Uitzondering op heropening van geschillen:** De bindende kracht geldt in principe voor alle geschillen die onder de dading vallen. Indien een partij toch probeert een reeds beslecht geschil opnieuw aan te vechten, kan de andere partij zich beroepen op de exceptie van dading.
> **Tip:** De bindende kracht van een dading is een cruciaal element. Zorg ervoor dat u het onderscheid met andere overeenkomsten begrijpt, zoals de bewijsovereenkomst of de vaststellingsovereenkomst die niet wettelijk geregeld is.
#### 4.1.2 Gevolgen van de dading als contract
De dading wordt beschouwd als een **benoemd contract** en is geregeld in de artikelen 2044 tot 2058 van het Burgerlijk Wetboek. Het is een consensuele overeenkomst, wederkerig en onder bezwarende titel.
* **Vorm en bewijs:** Artikel 2044, tweede lid BW bepaalt dat een dading schriftelijk moet worden opgemaakt. Dit voorschrift geldt echter primair als bewijsregel en niet als geldigheidsvereiste voor de dading zelf, tenzij het gaat om een dading die een uitvoerbare titel beoogt te verkrijgen. Een dading opgemaakt bij gewoon geschrift leidt niet automatisch tot een uitvoerbare titel. Een authentieke akte of een akkoordvonnis is hiervoor vereist.
* **Interpretatie:** Artikel 2048 en 2049 BW bepalen dat de dading restrictief moet worden geïnterpreteerd. De feitenrechter zal de werkelijke wil van de partijen onderzoeken, die doorslaggevend is boven de uitgedrukte wil, en enkel datgene wat uitdrukkelijk in de overeenkomst is opgenomen.
> **Tip:** De eis van een schriftelijkheidsbeginsel bij dading is voornamelijk een bewijsrechtelijk karakter, met uitzonderingen voor het verkrijgen van een uitvoerbare titel. Dit is een belangrijk onderscheid met bepaalde andere overeenkomsten.
#### 4.1.3 Geen benadelingsvordering mogelijk
De toegevingen die partijen doen in een dading hoeven niet gelijkwaardig te zijn. Dit betekent dat er geen beroep kan worden gedaan op benadeling (zoals bijvoorbeeld bij bepaalde verkooptransacties) om een dading aan te vechten. De essentie is de wederzijdse wil om een geschil te beëindigen, niet de materiële gelijkheid van de concessies. Als een partij "water bij de wijn doet", leidt dit niet tot nietigheid, maar kan het desgevallend leiden tot herkwalificatie indien de essentiële bestanddelen van een dading ontbreken.
#### 4.1.4 Gevolgen van niet-nakoming
Indien een van de partijen de verbintenissen die voortvloeien uit de dading niet nakomt, kan de andere partij verschillende rechtsmiddelen aanwenden.
* **Ontbinding:** De niet-nakoming van een dading kan leiden tot ontbinding van de overeenkomst. Dit kan gebeuren:
* **Ex artikel 1184 BW (artikel 5.90 NBW):** Dit is de algemene regel voor wederkerige overeenkomsten die een uitdrukkelijk ontbindend beding inhouden voor het geval van niet-nakoming.
* **Ex uitdrukkelijk ontbindend beding:** Indien in de dading zelf een specifieke clausule is opgenomen die de ontbinding regelt bij niet-nakoming, kan deze worden ingeroepen.
* **Contractueel schadebeding:** De dadingsovereenkomst kan een contractueel schadebeding bevatten (artikel 2047 BW). Dit beding bepaalt van tevoren de omvang van de schadevergoeding die verschuldigd is in geval van niet-nakoming van de dading. Dit dient ter vereenvoudiging van de bewijsvoering van de schade en ter preventie van geschillen over de omvang ervan.
> **Voorbeeld:** Stel dat A en B een dading sluiten waarbij B een bedrag van 10.000 euro aan A betaalt ter beëindiging van een geschil over een onbetaalde factuur. Indien B dit bedrag niet betaalt, kan A de dading laten ontbinden en/of een contractueel vastgelegd schadebeding (bijvoorbeeld 1.000 euro extra aan kosten) opeisen.
#### 4.1.5 Geen dwaling over het objectieve recht
Een belangrijk kenmerk van de dading is dat er geen beroep kan worden gedaan op dwaling over het objectieve recht (artikel 2052, tweede lid BW). Dit vloeit logisch voort uit de aard van de dading: partijen sluiten een geschil af juist omdat ze onzekerheid hebben over hun rechten en de precieze juridische situatie. Het doel van de dading is juist om deze onzekerheid te beëindigen, niet om te wachten op een rechterlijke uitspraak die het "objectieve recht" zou vaststellen.
#### 4.1.6 Beperkingen van de dading
* **Onmogelijkheid van rechten die openbare orde raken:** Een dading kan geen betrekking hebben op rechten die de openbare orde raken. Dit betekent dat afspraken die strijdig zijn met fundamentele maatschappelijke belangen, niet geldig zijn.
* **Verschil met dwingend recht:** Hoewel dadingen relatief breed geaccepteerd zijn, zijn er grenzen. Ze kunnen niet afwijken van dwingend recht indien dit de geldigheid van de dading zelf zou aantasten.
### 4.2 Onderscheid met andere overeenkomsten
Het is essentieel om een dading te onderscheiden van soortgelijke rechtsfiguren om de specifieke gevolgen ervan correct te begrijpen.
* **Vaststellingsovereenkomst:** Een dading is een specifieke vorm van een vaststellingsovereenkomst. Een vaststellingsovereenkomst heeft geen specifieke wettelijke regeling en is een onbenoemd contract. Een dading daarentegen is een benoemd contract met specifieke wettelijke bepalingen.
* **Afstand van recht / kwijtschelding:** Een afstand van recht of kwijtschelding is een eenzijdige handeling waarbij een schuldeiser zijn recht opgeeft. Een dading vereist steeds wederzijdse concessies.
* **Bindend advies / bindende derdenbeslissing:** Bij een bindend advies legt een derde partij (de bindend adviseur) de oplossing voor het geschil vast. Bij een dading komen de partijen zelf tot een overeenkomst door middel van wederzijdse toegevingen.
* **Arbitrage:** Arbitrage is een vorm van alternatieve geschillenbeslechting waarbij partijen een derde (de arbiter) aanstellen om een bindende beslissing te nemen over hun geschil. Dit leidt tot een eindbeslissing die vergelijkbaar is met een vonnis, terwijl een dading een overeenkomst is die de partijen zelf sluiten.
> **Voorbeeld:** Twee buren hebben een geschil over een erfgrens. Ze kunnen dit oplossen via een dading, waarbij ze bijvoorbeeld overeenkomen dat een deel van de tuin van de ene naar de andere gaat, in ruil voor een compensatie. Of ze kunnen een arbiter inschakelen die definitief de erfgrens vaststelt.
Door deze nuances te begrijpen, kan de student de juridische implicaties van een dading correct beoordelen en toepassen in verschillende contexten.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Dading | Een contract waarbij partijen een gerezen geschil beëindigen of een toekomstig geschil voorkomen, door middel van wederzijdse concessies of toegevingen. |
| Vaststellingsovereenkomst | Een type contract dat geen specifieke wettelijke regeling kent, waarbij partijen overeenkomen om de juridische waarheid vast te stellen teneinde onzekerheid of een geschil te beëindigen, waardoor tegenbewijs niet meer mogelijk is. |
| Wederzijdse concessies | Toegevingen die partijen doen ten opzichte van elkaar om een geschil te beëindigen of te voorkomen. Deze toegevingen hoeven niet gelijkwaardig te zijn en leiden niet tot nietigheid, maar eventueel tot herkwalificatie. |
| Animus transactionis | De wil van de partijen om een geschil te beslechten en tot een overeenkomst te komen. Dit is een essentieel bestanddeel voor de geldigheid van een dading. |
| Consensuele overeenkomst | Een overeenkomst die geldig tot stand komt door de loutere wilsovereenstemming van de partijen, zonder dat een specifieke vorm vereist is, hoewel voor dading een geschrift geldt als bewijsregel. |
| Wederkerige overeenkomst | Een overeenkomst waarbij beide partijen verbintenissen aangaan die tegenover elkaar staan. Een dading is een wederkerige overeenkomst, in tegenstelling tot een eenzijdige schulderkenning. |
| Overeenkomst onder bezwarende titel | Een overeenkomst waarbij elke partij een voordeel verkrijgt en zich verbindt tot een tegenprestatie. Een dading is een dergelijke overeenkomst, aangezien beide partijen toegevingen doen. |
| Daad van beschikking | Een rechtshandeling die ertoe strekt een bestaand vermogensrecht te creëren, over te dragen, te erkennen of te wijzigen. Een dading wordt beschouwd als een daad van beschikking. |
| Exceptie van dading | Het verweer dat een partij kan opwerpen wanneer een reeds beslecht geschil opnieuw wordt opgeworpen. Dit verweer stelt dat het geschil reeds definitief is afgehandeld door een dading. |
| Contractueel schadebeding | Een bepaling in een contract, waaronder een dading, waarbij partijen vooraf de schade vaststellen die verschuldigd zal zijn bij niet-nakoming van de overeenkomst. |
| Authentieke akte | Een akte die is opgesteld door een bevoegde ambtenaar, zoals een notaris. Een dading opgesteld bij authentieke akte geldt als uitvoerbare titel. |
| Akkoordvonnis | Een vonnis dat de overeenkomst tussen partijen bekrachtigt. Een akkoordvonnis waarin een dading is opgenomen, is een uitvoerbare titel. |
| Bindend advies | Een beslissing die wordt genomen door een derde partij, op wiens oordeel de betrokken partijen zich vooraf hebben verbonden te rekenen. Dit verschilt van dading omdat het vaak unilateraal bindend is. |
| Arbitrage | Een vorm van alternatieve geschillenbeslechting waarbij partijen een of meerdere arbiters aanstellen om een bindende beslissing te nemen over hun geschil, wat een alternatief is voor de rechterlijke macht. |
| Afstand van recht / Kwijtschelding | Het eenzijdig opgeven van een recht door de rechthebbende. Dit verschilt van dading, waarbij sprake is van wederzijdse toegevingen om een geschil te beëindigen. |
Cover
5) Deel 2 - Hoofdstuk 1 - Huur.pptx
Summary
# Algemene kenmerken van huur
Dit document bevat de basisdefinities en algemene kenmerken van een huurovereenkomst, inclusief de juridische kwalificatie en algemene bepalingen, en de verschillende regimes die van toepassing kunnen zijn.
## 1. Algemene kenmerken van huur
Een huurovereenkomst is een wederkerig contract waarbij een partij (de verhuurder) zich ertoe verbindt een zaak (onroerend of roerend, lichamelijk of onlichamelijk) gedurende een bepaalde tijd in genot te geven aan een andere partij (de huurder), tegen een bepaalde of bepaalbare prijs.
### 1.1 Juridische kwalificatie en definitie
* **Wederkerig contract:** Beide partijen verbinden zich tot een prestatie.
* **Consensueel contract:** Komt tot stand door loutere wilsovereenstemming, zonder vormvereisten (art. 1714 BW). Een mondelinge huur is geldig.
* **Onder bezwarende titel:** Er is een tegenprestatie vereist, zij het in geld of in natura.
* **Persoonlijk genotsrecht:** De huurder verkrijgt een vorderingsrecht, een persoonlijk recht, in tegenstelling tot een zakelijk recht zoals bij vruchtgebruik.
* **Niet intuitu personae (in principe):** De huurovereenkomst is in beginsel niet strikt persoonlijk gebonden, tenzij anders overeengekomen.
* **Huurprijs:** Een essentieel element van de huurovereenkomst. Indien de tegenprestatie ontbreekt, is er sprake van bruikleen of kosteloze bewoning.
### 1.2 Betrekbare goederen
De huurovereenkomst kan betrekking hebben op zowel onroerende als roerende goederen, en zowel lichamelijke als onlichamelijke zaken (art. 1713 BW). Deze goederen moeten "in de handel" zijn.
### 1.3 Bekwaamheid
Voor het sluiten van een huurovereenkomst gelden de algemene bekwaamheidsregels. Het is niet enkel de eigenaar die mag verhuren; de verhuurder moet enkel de persoonlijke verbintenis aangaan om de huurder genot te verschaffen.
### 1.4 Vormvereisten en bewijs
* **Consensueel:** Geen specifieke vormvereisten (art. 1714 BW).
* **Bewijsregime:** Indien de huur is aangevat, geldt het gemeenrechtelijk bewijsregime (Boek 8 NBW). Voor een huur die nog niet tot uitvoering is gebracht, geldt een afwijkende, suppletieve bewijsregel (art. 1715 BW). Bewijs door getuigen of vermoedens is dan niet mogelijk, zelfs niet onder een bepaald bedrag of bij begin van geschreven bewijs.
* **Tegenwerpbaarheid aan derden:**
* In principe moeten derden de huurovereenkomst als feit respecteren.
* Huurovereenkomsten van meer dan negen jaar of met kwijting van meer dan drie jaar huurprijs moeten worden overgeschreven op het hypotheekkantoor en vereisen een authentieke akte.
* Een uitzondering geldt voor derden te goeder trouw indien de overschrijving niet heeft plaatsgevonden.
### 1.5 Verschillende regimes
Afhankelijk van het type huurder en de bestemming van het gehuurde goed, kunnen verschillende regimes van toepassing zijn. Het gemeen huurrecht blijft residuair van toepassing indien geen bijzonder regime van toepassing is.
* **Gemeen huurrecht (suppletief):** Grote contractuele vrijheid (art. 1714-1762 bis BW).
* **Bijzondere regimes (dwingend recht):**
* **Woninghuurwet (vanaf 1 januari 2019: Vlaams Woninghuurdecreet):** Bescherming voor huurders van woningen bestemd voor bewoning (grondslag art. 23, °3 Gw.).
* **Sociale Huur:** Gewestelijke materie (grondslag art. 23, °3 Gw.).
* **Pacht:** Voor landbouwers.
* **Handelshuur:** Voor kleinhandelaars (Handelshuurwet van 30 april 1951).
* **Studentenhuur:** Specifieke regeling voor studentenhuisvesting (Titel III WHD).
Het is cruciaal om in casussen het toepasselijke regime te identificeren. Sinds de zesde staatshervorming is woninghuur een gewestbevoegdheid.
## 2. Verbintenissen van de verhuurder (gemeen huurrecht)
De verhuurder heeft hoofdzakelijk drie verbintenissen (art. 1719 BW):
### 2.1 Levering van het verhuurde goed
* **Essentiële verbintenis:** De verhuurder moet het gehuurde goed leveren in een staat die het gebruik en genot mogelijk maakt waarvoor het bestemd is.
* **Initiële verbintenis:** Deze verbintenis geldt bij aanvang van de huur.
* **Staat van het goed:** De verhuurder moet het goed leveren in goede staat van onderhoud. De bepaling "verhuren in de staat waarin het zich bevindt" is van aanvullend recht en kan contractueel worden aangepast. Een plaatsbeschrijving is aanbevolen.
### 2.2 Onderhoudsverplichting
* **Doel:** Het goed zodanig onderhouden dat het kan dienen voor het gebruik waarvoor het bestemd is (art. 1719, °2 BW).
* **Uitvoering van herstellingen:** De verhuurder staat in voor de nodige herstellingen, met uitzondering van deze ten laste van de huurder.
* **Soorten herstellingen:** Zowel grove als niet-grove herstellingen, dringende en niet-dringende, behalve verfraaiingswerken.
* **Voorbeelden:** Herstellen van daken, muren, schoorstenen, vernieuwen van omheiningen, instaan voor centrale verwarming (tenzij door slecht onderhoud huurder), herstellen van vensters en vensterramen (tenzij schade door huurder).
* **Tenietgaan van het goed:**
* Bij volledig tenietgaan door toeval of overmacht is de huurovereenkomst van rechtswege ontbonden zonder schadevergoeding (art. 1722 BW). De verhuurder moet niet opnieuw bouwen.
* Bij gedeeltelijk tenietgaan heeft de huurder de keuze tussen prijsvermindering of ontbinding van het huurcontract.
* **Ongemakken:** De huurder moet ongemakken verdragen bij dringende herstellingen, tenzij deze langer dan 40 dagen duren (art. 1724 BW), wat een suppletieve regel is.
### 2.3 Vrijwaring voor rustig genot
De verhuurder moet ervoor zorgen dat het huurgenot van de huurder niet wordt verstoord. Dit gebeurt op drie vlakken:
1. **Vrijwaring voor eigen daad (art. 1723 BW):**
* De verhuurder mag zich onthouden van daden die het huurgenot rechtstreeks of onrechtstreeks verstoren.
* Dit omvat ook het verbod de gedaante van het verhuurde goed te veranderen of delen ervan aan andere huurders ter beschikking te stellen op een schadelijke manier voor de bestaande huurder.
* Stoornissen veroorzaakt door personen die werken uitvoeren in opdracht van de verhuurder vallen hieronder.
2. **Vrijwaring voor rechtsstoornissen door derden (art. 1726-1727 BW):**
* De verhuurder staat in voor rechtsaanspraken van derden die het huurgenot verstoren.
* Niet voor feitelijke stoornissen van derden of medehuurders (art. 1725 BW).
3. **Vrijwaring voor gebreken (art. 1721 BW):**
* Dit betreft verborgen gebreken die het normale of overeengekomen gebruik van het goed (geheel of gedeeltelijk) verstoren.
* Dit geldt ook voor gebreken die tijdens de huur ontstaan, in tegenstelling tot bij koop. De oorzaak van het gebrek is irrelevant.
* **Voorbeelden:** Lekkend regenwater, vochtigheid te wijten aan het gebouw, slechte werking van de lift, schoorsteen die niet trekt, aantasting door ongedierte, afwezigheid van stromend water, slecht sluitende wasmachine.
* **Sancties bij verborgen gebreken:**
* Exceptio non adimpleti contractus.
* Uitvoering in natura (herstel).
* Prijsvermindering.
* Ontbinding van de huur bij ernstige verstoring (art. 1184 BW, art. 5.90 NBW).
## 3. Verbintenissen van de huurder (gemeen huurrecht)
De huurder heeft hoofdzakelijk drie verbintenissen (art. 1728 BW):
### 3.1 Betalen van de huurprijs, kosten en lasten
* **Huurprijs:**
* Vrij te bepalen, tenzij anders bepaald in specifieke wetgeving (zoals pacht).
* **Modaliteiten:** Tijdstip, plaats en wijze van betaling kunnen contractueel worden bepaald. Indien niet bepaald, is de huurprijs een haalschuld op de woonplaats van de huurder (art. 1247, tweede lid BW).
* **Indexatie:** Indien aanpassing aan de kosten van levensonderhoud is voorzien, is de dwingende regeling van art. 1728 bis BW van toepassing. Deze bevat een maximumregeling en een jaarlijkse indexatie op basis van de gezondheidsindex, ten vroegste één jaar na de inwerkingtreding van het contract. Vanaf 1 oktober 2022 zijn er specifieke beperkingen gebaseerd op het energieprestatiecertificaat (EPC).
* **Kosten en lasten:**
* **Kosten:** Uitgaven van de verhuurder om het huurgenot toe te laten of aangenamer te maken.
* **Lasten:** Belastingen en retributies met betrekking tot de huurder, de eigendom of diensten aan de bewoner.
* Deze kunnen contractueel aan de huurder worden aangerekend, inclusief forfaitair bepaalde kosten. Indien niet forfaitair, is art. 1728 ter BW dwingend van toepassing.
* De verhuurder moet een gedetailleerde opgave van de kosten en lasten vermelden in het huuraanbod.
### 3.2 Goed gebruiken en onderhouden conform bestemming
* **Gebruik:** Het goed moet gebruikt worden als een "goede huisvader" en conform de bestemming die in de huurovereenkomst is bepaald (uitdrukkelijk of stilzwijgend). Een wijziging van bestemming kan leiden tot ontbinding (art. 1729 BW).
* **Voorbeelden van bestemmingen:** Woning, handelshuis, burelen, studentenkamer.
* **Onderhoud:** De huurder is verantwoordelijk voor het onderhoud, inclusief het uitvoeren van kleine huurherstellingen en het op de hoogte stellen van de verhuurder van noodzakelijke herstellingen.
* **Kleine huurherstellingen:** Deze zijn ten laste van de huurder, tenzij de schade te wijten is aan ouderdom, slijtage of overmacht (art. 1754 BW, art. 1755 BW).
* **Grote herstellingen:** Ten laste van de verhuurder (aanvullend recht).
* **Onderpand:** De huurder moet het gehuurde goed van voldoende huisraad voorzien. Indien dit niet het geval is, kan de huurder uitgezet worden, tenzij hij voldoende zekerheid stelt (art. 1752 BW).
### 3.3 Goed teruggeven op einde huurperiode
* **Staat:** Het goed moet worden teruggegeven in de staat waarin het zich bevond bij de aanvang van de huur.
* **Aansprakelijkheid:** De huurder is contractueel aansprakelijk voor beschadigingen, tenzij hij kan bewijzen dat deze niet door zijn schuld zijn veroorzaakt (art. 1732 BW).
* **Plaatsbeschrijving:** Een gedetailleerde plaatsbeschrijving bij het begin van de huur is cruciaal. Bij afwezigheid ervan wordt de huurder vermoed het goed in goede staat te hebben ontvangen (art. 1731 BW).
* **Verbouwingen:** In principe is het verboden om te verbouwen. Wegneembare aanpassingswerken die conform de bestemming zijn, mogen worden weggenomen of behouden mits vergoeding op grond van ongerechtvaardigde verrijking. Niet-wegneembare werken, met of zonder toestemming, regelen best contractueel. Zonder toestemming mag de verhuurder afbraak eisen zonder vergoeding, of behoud zonder vergoeding.
* **Teruggave bij brand (art. 1733 BW):** Er geldt een wettelijk vermoeden van contractuele aansprakelijkheid van de huurder voor brand, tenzij hij bewijst dat de brand buiten zijn schuld is ontstaan.
* **Verval van het voorwerp:** Bij volledig tenietgaan van het gehuurde goed is de huurovereenkomst van rechtswege ontbonden (art. 1722 BW).
## 4. Duur van de huur (gemeen huurrecht)
* **Bepaalde duur:** Komt van rechtswege tot een einde bij het verstrijken van de duur (art. 1737 BW). Contractuele opzeggingsmogelijkheden kunnen worden bedongen.
* **Onbepaalde duur:** Kan eenzijdig worden beëindigd met een opzeggingstermijn van één maand (art. 1736 BW). Dit is een suppletieve regel.
* **Stilzwijgende wederverhuring (art. 1738 BW):** Indien niet uitdrukkelijk uitgesloten, wordt de huur stilzwijgend verlengd onder dezelfde voorwaarden en duur.
* **Beperking:** Huur van langer dan 99 jaar is van rechtswege nietig.
## 5. Einde van de huur (gemeen huurrecht)
De huurovereenkomst kan eindigen door:
* **Opzegging:** Zie duur.
* **Minnelijk akkoord:** Door wederzijdse instemming (art. 1134 BW, art. 5.69 NBW).
* **Wanprestatie:** Ontbinding kan worden gevorderd bij wanprestatie van de verhuurder of huurder (art. 1741 BW). Een uitdrukkelijk ontbindend beding is strijdig met de openbare orde (art. 1762 bis BW).
* **Verval van het voorwerp:** Juridisch of materieel tenietgaan van het gehuurde goed (art. 1722 BW).
* **Overlijden (ver)huurder:** Tenzij anders bedongen (art. 1742 BW).
* **Faillissement of kennelijk onvermogen (ver)huurder.**
* **Verkoop verhuurde goed:** Beëindigt de huur niet onder bepaalde voorwaarden (zie 8.4 Gevolgen overdracht verhuurde goed).
## 6. Onderverhuur en overdracht van huur (gemeen huurrecht)
* **Onderverhuur:** De huurder verhuurt (een deel van) het gehuurde goed aan een derde. Dit resulteert in een nieuwe, zelfstandige overeenkomst. In beginsel mogelijk zonder akkoord verhuurder, tenzij conventioneel uitgesloten (art. 1717 BW).
* **Overdracht van huur:** De huurder draagt zijn gehele huurrecht over aan een derde, die de oorspronkelijke huur voortzet.
## 7. Procesrechtelijke aspecten (gemeen huurrecht)
* **Bevoegde rechter:** De vrederechter is bevoegd voor huurzaken betreffende onroerende goederen, ongeacht het bedrag (591,1° jo. art. 629,1° Ger.W.).
* **Procedure:** Verzoekschriftprocedure (art. 1344 bis Ger.W.).
* **Verjaring:** Vordering tot betaling huurprijs verjaart na 5 jaar (art. 2277 BW). Vordering tot betaling indexering verjaart na 1 jaar (art. 2273, eerste lid BW).
## 8. Overdracht van het verhuurde goed (gemeen huurrecht)
* **Algemeen:** De verkoop, schenking, etc. van het verhuurde goed beëindigt de huur in principe niet.
* **Tegenwerpelijkheid aan verkrijger:**
* **Zonder vaste dagtekening:** Niet tegenwerpelijk aan de verkrijger. Uitzetting is mogelijk zonder termijn of vergoeding (art. 1750 BW). De huurder kan de verhuurder aanspreken op grond van vrijwaring tot uitwinning.
* **Met vaste dagtekening:** Tegenwerpelijk aan de verkrijger (art. 1743 BW).
* **Bij huur van +9 jaar:** Vereist overschrijving op het hypotheekkantoor voor tegenwerpelijkheid aan derden.
* **Uitzettingsbeding:** Indien bedongen, kan de verhuurder de huur beëindigen bij eigendomsoverdracht (art. 1745-1748 BW).
## 9. Woninghuur (Vlaams Woninghuurdecreet)
Het Woninghuurdecreet (WHD), van kracht sinds 1 januari 2019, regelt huurovereenkomsten betreffende de hoofdverblijfplaats van de huurder. Het is een dwingende regeling met als doel woonzekerheid en kwaliteitsnormen te bevorderen.
### 9.1 Toepassingsgebied
* Huur van roerende of onroerende goederen (ook woonboten, woonwagens etc. in Vlaanderen).
* Door natuurlijke personen (huur door rechtspersonen valt er in principe buiten, tenzij conventioneel overeengekomen).
* Als hoofdverblijfplaats, met toestemming van de verhuurder.
* Huur van studentenkamers en tijdelijke woonvormen vallen deels onder specifieke bepalingen.
### 9.2 Vormvereisten
* **Schriftelijk:** Sinds 2007 verplicht (art. 1 bis WHW, art. 8 WHD).
* **Inhoud:** Identiteit partijen, begindatum, huurprijs, etc.
* **Vulgariserende toelichting:** Verplicht (art. 10 WHD).
* **Registratie:** Kosteloos door verhuurder binnen twee maanden na contractsluiting (art. 11, §1 WHD). Sanctie is een boete en burgerlijk: huurder is geen vergoeding verschuldigd bij vervroegd vertrek.
### 9.3 Staat van het verhuurde goed
Het verhuurde goed moet voldoen aan elementaire vereisten van veiligheid, gezondheid en bewoonbaarheid, vastgelegd in een Koninklijk Besluit en de Vlaamse Wooncode. Sanctie is nietigheid, tenzij een renovatieovereenkomst wordt gesloten.
### 9.4 Duur
* **Standaard 9 jaar:** Indien geen duur is bepaald, geldt automatisch een duur van 9 jaar.
* **Kortere duur (max. 3 jaar):** Mogelijk, maar dan niet opzegbaar door de verhuurder, tenzij met specifieke bepalingen. Na 3 jaar wordt het contract van rechtswege aangegaan voor 9 jaar indien er geen opzegging is.
* **Opzegging:** Na 9 jaar is opzegging vereist (minstens zes maanden voor beëindiging), anders verlenging met 3 jaar.
### 9.5 Beëindiging van de huur
* **Door huurder:**
* Bij 9-jarige huur: steeds mogelijk mits 3 maanden opzegtermijn, zonder motivering. Schadevergoeding verschuldigd (3/2/1 maand huur tijdens de eerste 3 jaar).
* Bij contract van max. 3 jaar: mogelijk met 3 maanden opzegtermijn en vergoeding (1,5/1/0,5 maand huur in het 1e/2e/3e jaar).
* **Door verhuurder:**
* **Eigen gebruik:** Mits 6 maanden opzegtermijn, voor een periode van minstens 2 jaar, en met vermelding van de toekomstige bewoner. Sanctie bij niet zelf bewonen: schadevergoeding aan huurder gelijk aan 18 maanden huur.
* **Verbouwingswerken:** Mits 6 maanden opzegtermijn, met gedetailleerd bestek van werken die minstens 3 jaar huurkosten vertegenwoordigen.
* **Ongemotiveerde opzegging:** Op einde van 3- of 6-jarige termijn, met 6 maanden opzegtermijn en vergoeding (9 maanden huur na 3 jaar, 6 maanden huur na 6 jaar).
* **Andere gronden:** Ontbinding wegens wanprestatie, overmacht.
### 9.6 Huurprijs, kosten en lasten
* **Huurprijs:** Vrij te bepalen, met jaarlijkse indexatie mogelijk (zelfs indien niet uitdrukkelijk bepaald). Herziening van de huurprijs is mogelijk bij elke driejarige periode.
* **Kosten en lasten:** Enkel verbruik van energie, water en telecom mogen worden aangerekend.
### 9.7 Huurwaarborg
Maximaal 3 maanden huur. Verschillende vormen mogelijk (storting, bankwaarborg, etc.).
### 9.8 Onderverhuur en overdracht
* **Onderverhuur:** Volledige onderverhuring verboden. Gedeeltelijke onderverhuring mits toestemming verhuurder en behoud van hoofdverblijfplaats.
* **Overdracht van huur:** Verboden, tenzij met voorafgaande schriftelijke toestemming van de verhuurder.
### 9.9 Overdracht van het verhuurde goed
De verkrijger treedt in rechten en plichten van de verhuurder vanaf de datum van de authentieke akte of de uitwerking van de overdracht, zelfs indien een uitzettingsbeding is bedongen.
## 10. Huurovereenkomsten voor studentenhuisvesting (Titel III WHD)
Dit betreft huurovereenkomsten waarbij de bewoner een student is. Het is een dwingende regeling sinds 1 januari 2019.
* **Toepasselijkheid:** Bepaalde bepalingen uit de woninghuur zijn van toepassing (plaatsbeschrijving, leveringsplicht, onderhoud).
* **Afwijkende bepalingen:** Overdracht en onderverhuur verboden, tenzij met toestemming verhuurder. Enkel energie-, water- en telecommunicatiekosten mogen worden aangerekend. Jaarlijkse indexatie van de huurprijs is mogelijk. Bedingen met stilzwijgende verlenging bij gebrek aan opzegging zijn ongeldig.
* **Opzeggingsgronden:** Specifieke gronden voor beëindiging van de huur.
## 11. Handelshuur (Handelshuurwet)
De Handelshuurwet (HHW) van 30 april 1951 is van toepassing op huurovereenkomsten voor kleinhandel of ambachtelijke bedrijven, met direct contact met het publiek. Het is een zeer formalistische en dwingende wetgeving.
### 11.1 Toepassingsgebied
* Huurovereenkomst van een gebouw of stuk grond.
* Bestemd voor kleinhandel of ambachtelijk bedrijf.
* Hoofdzakelijke bestemming van het goed.
* **Uitsluitingen:** Gelegenheids- of seizoensverhuringen, woningen met een laag kadastraal inkomen.
### 11.2 Duur
* Minimumduur van 9 jaar vanaf de werkelijke terbeschikkingstelling voor nieuwe handelshuurcontracten.
* Bij gebrek aan duur wordt het contract automatisch voor 9 jaar aangegaan.
* Contracten korter dan 9 jaar worden van rechtswege verlengd tot 9 jaar.
### 11.3 Onderhuur
Onderhuur is toegelaten, tenzij contractueel verboden. De onderhuurder wordt een rechtstreekse huurder, en de hoofdhuurder blijft hoofdelijk gehouden.
---
# Verbintenissen van de verhuurder en huurder
Dit deel van de cursus behandelt de wederzijdse verplichtingen die voortvloeien uit een huurovereenkomst tussen de verhuurder en de huurder.
## 1. Definitie en algemene kenmerken van de huurovereenkomst
De huurovereenkomst is een wederkerig contract waarbij de ene partij (de verhuurder) zich verbindt om de andere partij (de huurder) het tijdelijk genot te verschaffen van een zaak, tegen een bepaalde of bepaalbare prijs.
### 1.1 Kenmerken van de huurovereenkomst
* **Wederkerig contract:** Beide partijen hebben verbintenissen.
* **Consensueel contract:** Komt tot stand door loutere wilsovereenstemming, geen vormvereisten.
* **Onder bezwarende titel:** Beide partijen verkrijgen een voordeel.
* **Niet intuitu personae:** In principe niet gebonden aan de persoon van de huurder, tenzij anders bepaald.
* **Persoonlijk genotsrecht:** De huurder verkrijgt een vorderingsrecht, geen zakelijk recht (zoals bij vruchtgebruik).
### 1.2 De huurprijs
De huurder verbindt zich tot het betalen van een huurprijs. Dit kan in geld of in natura. Indien er geen tegenprestatie is, is er sprake van bruikleen of kosteloze bewoning.
### 1.3 Bekwaamheid
Algemene bekwaamheidsregels zijn van toepassing. Niet enkel de eigenaar kan verhuren, maar ook iemand met een persoonlijk recht op het goed.
### 1.4 Vormvereisten
In principe is een huurovereenkomst consensueel en kent deze geen vormvereisten. Mondelinge huur is geldig. Indien de huur is aangevat, geldt het gemeenrechtelijk bewijsregime. Voor huurovereenkomsten van meer dan negen jaar of met voorschotten van meer dan drie jaar is een authentieke akte en overschrijving op het hypotheekkantoor vereist voor tegenwerpelijkheid aan derden.
### 1.5 Verschillende regimes
Er bestaan verschillende regimes voor huurovereenkomsten, die suppletief of dwingend kunnen zijn:
* **Gemeen huurrecht:** Van toepassing op alle huurovereenkomsten, tenzij een specifiek regime afwijkt. Biedt grote contractuele vrijheid.
* **Woninghuurwet (nu Woninghuurdecreet in Vlaanderen):** Dwingend recht, beschermt de huurder van de hoofdverblijfplaats.
* **Sociale huur:** Gewestelijke materie.
* **Pacht:** Voor landbouwers.
* **Handelshuur:** Voor kleinhandelaars.
* **Studentenhuur:** Specifiek regime voor studentenkamers.
Het gemeen huurrecht blijft residuair van toepassing.
## 2. Verbintenissen van de verhuurder (art. 1719 BW)
De verhuurder heeft drie hoofdverbintenissen:
1. Het verhuurde goed leveren aan de huurder.
2. Het goed onderhouden.
3. Vrijwaren voor rustig genot.
### 2.1 Leveringsverplichting (art. 1719, °1 BW)
* De verhuurder moet het goed in goede staat van onderhoud leveren, zodat het kan dienen tot het beoogde gebruik.
* Dit is een essentiële verbintenis waarvoor men zich niet kan exonereren.
* De staat van het goed is van aanvullend recht, tenzij partijen anders overeenkomen.
* Een plaatsbeschrijving bij aanvang van de huur is aan te raden.
### 2.2 Onderhoudsverplichting (art. 1719, °2 BW)
* De verhuurder moet het goed zodanig onderhouden dat het geschikt blijft voor het beoogde gebruik.
* Hij is gehouden tot het uitvoeren van nodige herstellingen, behalve deze die contractueel ten laste van de huurder zijn gelegd.
* Dit omvat zowel dringende als niet-dringende, grove en niet-grove herstellingen, met uitzondering van verfraaiingswerken.
#### 2.2.1 Voorbeelden van herstellingen ten laste van de verhuurder
* Vernieuwing van daken, muren en schoorstenen.
* Onderhoud en herstel van liften en leidingen.
* Herstel van vensters en vensterramen, tenzij de schade door de huurder is veroorzaakt.
* Onderhoud van de centrale verwarming (tenzij slechte werking door slecht onderhoud huurder).
#### 2.2.2 Gevolgen bij tenietgaan van het goed
* Indien het goed volledig tenietgaat door toeval of overmacht, wordt de huurovereenkomst van rechtswege ontbonden zonder schadevergoeding.
* Bij gedeeltelijk tenietgaan heeft de huurder de keuze tussen prijsvermindering of ontbinding van de huur.
### 2.3 Vrijwaring voor rustig genot (art. 1719, °3 BW)
De verhuurder moet de huurder vrijwaren voor:
#### 2.3.1 Vrijwaring voor eigen daad (art. 1723 BW)
* De verhuurder mag zich niet onthouden van daden die het gebruik en genot van de huurder verstoren.
* Dit geldt ook voor daden van personen waarvoor hij instaat (bijvoorbeeld bij werken aan het verhuurde goed).
* Het verbod om de gedaante van het verhuurde goed te veranderen of delen ervan aan andere huurders ter beschikking te stellen onder nadelige voorwaarden.
#### 2.3.2 Vrijwaring voor rechtsstoornissen door derden (art. 1726-1727 BW)
* De verhuurder moet tussenkomen indien derden beweeren rechten te hebben op het gehuurde goed.
* Dit geldt niet voor feitelijke stoornissen door derden of medehuurders (art. 1725 BW).
#### 2.3.3 Vrijwaring voor gebreken (art. 1721 BW)
* De verhuurder is aansprakelijk voor gebreken die het normaal of overeengekomen gebruik van het goed verstoren, zelfs indien deze gebreken zich voordoen tijdens de huurperiode en niet reeds bestonden bij aanvang.
* Dit geldt ongeacht de oorzaak van het gebrek.
> **Tip:** Bij gebreken kan de huurder de exceptio non adimpleti contractus inroepen, een prijsvermindering vragen, of bij ernstige verstoring de ontbinding van de huur vorderen.
#### 2.3.4 Voorbeelden van gebreken
* Insluippen van regenwater.
* Vochtigheid te wijten aan de bouwconstructie.
* Slechte staat of werking van de lift.
* Schoorsteen die niet trekt.
* Aantasting door ongedierte.
* Intoxicatie door een boiler.
* Afwezigheid van stromend water.
## 3. Verbintenissen van de huurder (art. 1728 BW)
De huurder heeft drie hoofdverbintenissen:
1. De huurprijs, kosten en lasten betalen.
2. Het goed gebruiken en onderhouden conform de bestemming.
3. Het goed teruggeven op het einde van de huurperiode.
### 3.1 Betalen van prijs, kosten en lasten
* **Huurprijs:** Vrij te bepalen, tenzij anders bepaald door specifieke wetgeving (bv. pacht).
* **Indexatie:** Mogelijk mits specifieke wettelijke voorwaarden (art. 1728 bis BW, en specifieke decreten zoals het decreet tot beperking van de indexatie in het kader van de energiecrisis). De berekening gebeurt op basis van de gezondheidsindex en mag slechts één keer per jaar.
* **Herziening:** Bijvoorbeeld bij een driejarige periode in de woninghuur, waarbij de huurprijs herzien kan worden naar billijkheid door de rechter indien geen akkoord wordt bereikt.
* **Kosten en lasten:** Dit zijn uitgaven die de verhuurder doet om de huurder een volwaardig genot te verschaffen of om het goed aangenamer te maken (bv. gas, water, elektriciteit, onderhoud) alsook belastingen en retributies. Deze kunnen aan de huurder worden aangerekend, tenzij anders bedongen.
* **Modaliteiten van betaling:** Tijdstip, plaats en wijze van betaling kunnen contractueel bepaald worden. Indien niet bepaald, is de huurprijs een haalschuld.
> **Tip:** De verhuurder moet de huurprijs en gemeenschappelijke lasten vermelden in het aanbod.
### 3.2 Goed gebruiken en onderhouden conform bestemming
* **Gebruik conform bestemming:** Het goed moet gebruikt worden zoals overeengekomen in het contract (uitdrukkelijk of stilzwijgend). Een wijziging van bestemming kan leiden tot ontbinding van de huur.
* **Onderhoud:** De huurder is gehouden het goed te onderhouden als een "goede huisvader".
* **Kleine huurherstellingen:** In principe ten laste van de huurder (art. 1754 BW). Dit betreft onbeduidende schade die het gevolg is van het gebruik door de huurder, tenzij het gaat om slijtage door ouderdom of overmacht.
* **Grote herstellingen:** Ten laste van de verhuurder, tenzij anders bedongen.
#### 3.2.1 Voorbeelden van verbintenissen van de huurder
* Het goed bewonen en verluchten.
* Minimale verwarming voorzien in periodes van vorst.
* Melden van noodzakelijke herstellingen aan de verhuurder.
* Het uitvoeren van kleine herstellingen.
* Het goed niet beschadigen.
#### 3.2.2 Verbouwingen
* **Met toestemming:** Wegneembare werken kunnen worden verwijderd of behouden mits vergoeding aan de verhuurder. Niet-wegneembare werken vereisen een vergoeding op basis van de verrijking zonder oorzaak of de theorie der onkosten.
* **Zonder toestemming:** De verhuurder kan afbraak eisen of behoud zonder vergoeding.
### 3.3 Goed teruggeven op einde huurperiode
* De huurder is contractueel aansprakelijk voor beschadigingen, tenzij hij kan bewijzen dat deze niet door zijn schuld zijn veroorzaakt (art. 1732 BW).
* **Plaatsbeschrijving:** Een gedetailleerde plaatsbeschrijving bij aanvang van de huur is cruciaal. Bij gebreke hiervan wordt de huurder vermoed het goed in goede staat te hebben ontvangen.
* **Teruggave bij brand (art. 1733 BW):** De huurder is aansprakelijk voor brand, tenzij hij kan bewijzen dat deze buiten zijn schuld is ontstaan.
* **Huisraad (art. 1752 BW):** De huurder is verplicht het gehuurde goed te stofferen met voldoende huisraad. Bij wanbetaling kan beslag worden gelegd op de inboedel.
#### 3.3.1 Bevoorrechte vordering van de verhuurder
De verhuurder geniet een voorrecht op de inboedel van het verhuurde goed voor huurgelden van de twee voorbije jaren (lopende jaar inbegrepen) en toekomstige huurgelden (bij vaste datum huurovereenkomst).
#### 3.3.2 Huurwaarborg
De huurwaarborg is facultatief en kan verschillende vormen aannemen (bv. bankgarantie, geldsom op een rekening).
## 4. Duur van de huurovereenkomst (gemeen huurrecht)
* **Bepaalde duur:** Eindigt van rechtswege bij het verstrijken van de termijn. Stilzwijgende wederverhuring leidt tot een nieuwe huurovereenkomst onder dezelfde voorwaarden.
* **Onbepaalde duur:** Kan eenzijdig worden opgezegd met inachtneming van een opzegtermijn (meestal één maand).
## 5. Einde van de huurovereenkomst (gemeen huurrecht)
De huurovereenkomst kan eindigen door:
* Opzegging (bij onbepaalde duur).
* Minnelijk akkoord.
* Wanprestatie van de verhuurder of huurder (ontbinding).
* Verval van het voorwerp van de huurovereenkomst (volledig of gedeeltelijk tenietgaan).
* Overlijden, faillissement of kennelijk onvermogen van de huurder (tenzij anders bedongen).
* Verkoop van het verhuurde goed (onder bepaalde voorwaarden).
## 6. Onderverhuur en overdracht van huur (gemeen huurrecht)
* **Onderverhuur:** De huurder verhuurt het goed (geheel of gedeeltelijk) aan een derde. Dit creëert een nieuwe, zelfstandige huurovereenkomst. Dit is in beginsel toegestaan, tenzij contractueel verboden.
* **Overdracht van huur:** De huurder draagt zijn huurrecht over aan een derde, die de oorspronkelijke huur verderzet. De oorspronkelijke huurder blijft in principe gehouden tot zijn verplichtingen.
## 7. Overdracht verhuurde goed (gemeen huurrecht)
* De verkoop van het verhuurde goed beëindigt de huur niet automatisch, tenzij er een uitzettingsbeding is.
* **Tegenwerpelijkheid aan verkrijger:**
* **Huur met vaste dagtekening:** Tegenwerpelijk aan de verkrijger.
* **Huur zonder vaste dagtekening:** Niet tegenwerpelijk, tenzij de huurder er reeds zes maanden woont en er een uitzettingsbeding geldt.
## 8. Procesrechtelijke aspecten (gemeen huurrecht)
* **Bevoegde rechter:** De vrederechter, ongeacht het bedrag.
* **Verjaring:** Vorderingen tot betaling van huurprijs verjaren in principe na vijf jaar.
## 9. Woninghuur (Woninghuurdecreet)
Dit is een dwingende regeling die de huurder van de hoofdverblijfplaats beschermt.
### 9.1 Toepassingsgebied
* Huur van een onroerend goed bestemd als hoofdverblijfplaats van de huurder, met toestemming van de verhuurder.
* Huur van studentenkamers en tijdelijke woonvormen valt hier (deels) onder.
### 9.2 Doelstellingen
* Bevorderen van woonzekerheid door stabiliteit van huurcontracten (meestal 9 jaar).
* Vrije huurprijsbepaling, maar beperkte jaarlijkse indexatie.
* Minimale kwaliteitsvereisten inzake veiligheid, gezondheid en woonkwaliteit.
### 9.3 Vormvereisten
* Schriftelijk contract is verplicht.
* Verplichte registratie van de huurovereenkomst door de verhuurder.
### 9.4 Staat van het verhuurde goed
* Het goed moet voldoen aan elementaire vereisten van veiligheid, gezondheid en bewoonbaarheid.
* Sanctie: nietigheid van de huur, tenzij een renovatieovereenkomst wordt aangegaan.
### 9.5 Duur
* **Standaard 9 jaar:** Geen automatische beëindiging, opzegging vereist.
* **Kortere duur (max. 3 jaar):** Niet opzegbaar tijdens de duur, tenzij uitzonderlijke bepaling.
### 9.6 Beëindiging van de huur
* **Opzegging door huurder:** Mogelijk met opzegtermijn en eventuele vergoeding (afhankelijk van het jaar).
* **Opzegging door verhuurder:** Mogelijk voor eigen gebruik, verbouwingswerken of ongemotiveerd (met opzegtermijn en vergoeding).
* **Ontbinding wegens wanprestatie.**
### 9.7 Onderhuur en overdracht
* **Onderhuur:** Volledige onderhuur verboden, gedeeltelijke onderhuur mits toestemming verhuurder en behoud hoofdverblijfplaats.
* **Overdracht:** Vereist voorafgaande schriftelijke toestemming van de verhuurder.
### 9.8 Overdracht verhuurde goed
De verkrijger van het verhuurde goed treedt van rechtswege in de rechten en plichten van de verhuurder.
## 10. Studentenhuur
Een specifieke regeling met deels dwingende bepalingen uit het woninghuurrecht, maar met afwijkende modaliteiten (bv. verbod op onderhuur, jaarlijkse indexatie).
## 11. Handelshuur
* **Doel:** Bescherming van de handelaar die investeert in een handelszaak.
* **Duur:** Minimum 9 jaar.
* **Formalisme:** Zeer strikte vormvereisten.
* **Onderhuur en overdracht:** De huurder kan de huur overdragen, de onderhuurder wordt rechtstreeks huurder.
## 12. Overzicht vergelijking huurregimes
| Aspect | Gemeen huur | Woninghuur (Vlaanderen) | Handelshuur |
| :--------------------------- | :---------------------- | :---------------------- | :----------------------- |
| **Toelaatbaarheid onderhuur** | Ja, tenzij verboden | Ja, mits voorwaarden | Ja, tenzij verboden |
| **Overdracht huur** | Ja, tenzij verboden | Ja, mits toestemming | Ja, bij overdracht zaak |
| **Overdracht verhuurde goed** | Tegenwerpelijk mits vaste datum of uitzettingsbeding | Tegenwerpelijk | Tegenwerpelijk mits vaste datum of bepaalde duur |
| **Duur** | Bepaald/onbepaald | Min. 9 jaar | Min. 9 jaar |
| **Vormvereisten** | Consensueel | Schriftelijk, registratie | Zeer formalistisch |
---
# Verschillende huurregimes: Woninghuur, Studentenhuur en Handelshuur
Dit deel overschouwt de specifieke wetgeving en toepassingsgebieden van woninghuur, studentenhuisvesting en handelshuur, inclusief hun unieke regels en verschillen met het gemeen huurrecht.
## 3. Gemeen huurrecht
Het gemeen huurrecht, zoals vastgelegd in artikel 1714 tot 1762 bis van het Burgerlijk Wetboek (BW), vormt de basis voor huurovereenkomsten en kent een grote contractuele vrijheid. Het is van suppletieve aard en wordt enkel toegepast wanneer geen specifieke wetgeving van toepassing is.
### 3.1 Algemene kenmerken van de huurovereenkomst
De huurovereenkomst is een wederkerig contract waarbij een partij (de verhuurder) zich ertoe verbindt een zaak tijdelijk en tegen een bepaalde prijs in gebruik en genot te geven aan een andere partij (de huurder).
* **Wederkerig contract:** Beide partijen hebben verbintenissen ten opzichte van elkaar.
* **Consensueel contract:** Het komt tot stand door de loutere wilsovereenstemming van partijen, zonder vormvereisten. Een mondelinge huur is geldig.
* **Onder bezwarende titel:** Tegenprestatie (huurprijs) is essentieel.
* **Persoonlijk genotsrecht:** De huurder verkrijgt een vorderingsrecht (persoonlijk recht), geen zakelijk recht zoals een vruchtgebruiker.
#### 3.1.1 Voorwerp van de huur
De huur kan betrekking hebben op zowel onroerende als roerende goederen die "in de handel" zijn.
#### 3.1.2 Huurprijs
De huurprijs is de tegenprestatie voor het gebruik en genot van de zaak. Deze kan in geld of in natura betaald worden. Indien er geen tegenprestatie is, spreekt men van bruikleen of kosteloze bewoning.
#### 3.1.3 Bekwaamheid
Algemene bekwaamheidsregels zijn van toepassing. Niet enkel de eigenaar kan verhuren; degene die het recht heeft de zaak in gebruik te geven, kan verhuren.
#### 3.1.4 Vormvereisten
In principe zijn er geen vormvereisten. Een mondelinge huur is geldig. Indien de huur echter al is aangevat, geldt het gemeenrechtelijk bewijsrecht. Voor het bestaan van een huur die nog niet is uitgevoerd, geldt een afwijkende, suppletieve bewijsregel waarbij getuigen en vermoedens niet zijn toegelaten, zelfs niet onder een bepaald bedrag of bij begin van geschreven bewijs.
#### 3.1.5 Tegenwerpbaarheid t.a.v. derden
Huurders moeten huurovereenkomsten respecteren. Voor huurovereenkomsten van meer dan negen jaar of met een kwijting van meer dan drie jaar huurprijs is inschrijving op het hypotheekkantoor verplicht, wat een authentieke akte vereist. Zonder deze inschrijving is de huurovereenkomst niet tegenwerpbaar aan derden te goeder trouw.
### 3.2 Verbintenissen van de verhuurder
De verhuurder heeft hoofdzakelijk drie verplichtingen:
#### 3.2.1 Levering van het verhuurde goed
De verhuurder moet het goed leveren in een staat die geschikt is voor het gebruik waarvoor het bestemd is. Dit is een essentiële verbintenis waarvoor de verhuurder zich niet kan exonereren. Een plaatsbeschrijving bij aanvang is aangewezen.
#### 3.2.2 Onderhoudsverplichting
De verhuurder moet het goed zodanig onderhouden dat het kan dienen tot het gebruik waarvoor het bestemd is. Dit omvat het uitvoeren van nodige herstellingen, met uitzondering van deze ten laste van de huurder. Voorbeelden van herstellingen ten laste van de verhuurder zijn onder meer het vernieuwen van daken, muren, schoorstenen, het onderhouden van de centrale verwarming (tenzij slechte werking door slecht onderhoud huurder) en het herstellen van vensters.
* **Tenietgaan van het goed:** Bij volledig tenietgaan door toeval of overmacht is de huurovereenkomst van rechtswege ontbonden. Bij gedeeltelijk tenietgaan heeft de huurder de keuze tussen prijsvermindering of ontbinding.
#### 3.2.3 Vrijwaring voor rustig genot
De verhuurder moet zich onthouden van daden die het gebruik en genot van de huurder verstoren (vrijwaring voor eigen daad). Hij moet de huurder ook vrijwaren voor rechtsstoornissen veroorzaakt door derden. Feitelijke stoornissen van derden of medehuurders vallen hier niet onder.
* **Vrijwaring voor gebreken:** De verhuurder moet vrijwaren voor verborgen gebreken die het normale gebruik van het goed verstoren, ook gebreken die tijdens de huur ontstaan. Sancties kunnen bestaan uit prijsvermindering, herstel, of ontbinding bij ernstige verstoring.
### 3.3 Verbintenissen van de huurder
De huurder heeft de volgende verplichtingen:
#### 3.3.1 Betalen van de huurprijs, kosten en lasten
De huurprijs is in principe vrij te bepalen. De modaliteiten (tijdstip, plaats, wijze van betaling) kunnen contractueel worden vastgelegd.
* **Indexatie van de huurprijs:** Indien de huurprijs gekoppeld is aan de kosten van levensonderhoud, is de dwingende regeling van artikel 1728 bis BW van toepassing. Dit regelt de maximale indexatie, die slechts één keer per jaar mogelijk is, ten vroegste één jaar na inwerkingtreding van het contract. Het indexcijfer is gebaseerd op de gezondheidsindex.
Kosten en lasten die de verhuurder maakt om de huurder een volwaardig genot te verschaffen, kunnen aan de huurder worden aangerekend, tenzij anders bepaald.
#### 3.3.2 Goed gebruiken en onderhouden conform bestemming
De huurder moet het gehuurde goed als een goede huisvader en volgens de bestemming in het huurcontract gebruiken. Een wijziging van bestemming kan leiden tot ontbinding. De huurder moet instaan voor kleine herstellingen en voor schade die het gevolg is van zijn gebruik of dat van zijn huisgenoten. Grote herstellingen vallen ten laste van de verhuurder, tenzij anders overeengekomen.
* **Teruggave van het goed:** De huurder moet het goed teruggeven in de staat waarin hij het ontvangen heeft, behoudens normale slijtage. Hij is contractueel aansprakelijk voor beschadigingen, tenzij hij bewijst dat deze niet door zijn schuld zijn veroorzaakt.
* **Verbouwingen:** Verbouwingen zijn in principe verboden, tenzij contractueel bedongen en wegneembaar. Indien de verhuurder ze wil behouden, is hij een vergoeding verschuldigd op grond van verrijking zonder oorzaak.
* **Brand:** De huurder is aansprakelijk voor brand, tenzij hij bewijst dat deze buiten zijn schuld is ontstaan.
#### 3.3.3 Goed teruggeven op einde huurperiode
De huurder moet het goed in de oorspronkelijke staat teruggeven, rekening houdend met normale slijtage. Een plaatsbeschrijving bij aanvang is verplicht en dient als bewijs voor de staat bij aanvang van de huur. Bij afwezigheid van een plaatsbeschrijving wordt de huurder vermoed het goed in goede staat te hebben ontvangen. Huurschade kan met alle middelen van recht worden bewezen.
### 3.4 Duur van de huur
De huur kan van bepaalde of onbepaalde duur zijn. Een huur van langer dan 99 jaar is nietig.
* **Bepaalde duur:** De huur eindigt van rechtswege bij het verstrijken van de termijn. Tussentijdse opzegging is enkel mogelijk indien contractueel bedongen. Stilzwijgende wederverhuring, onder dezelfde voorwaarden, is mogelijk tenzij uitdrukkelijk uitgesloten.
* **Onbepaalde duur:** De huur kan eenzijdig worden opgezegd met een opzeggingstermijn van één maand.
### 3.5 Einde van de huur
De huur kan eindigen door opzegging, minnelijk akkoord, wanprestatie van een van de partijen, of het verval van het voorwerp van de huurovereenkomst.
### 3.6 Onderverhuur en overdracht van huur
Onderverhuur is de overeenkomst waarbij de hoofdhuurder het gebruik en genot van de zaak aan een derde verhuurt. Overdracht van huur is de volledige overdracht van de huurovereenkomst aan een derde. In het gemeen recht is onderverhuur en overdracht in beginsel toegelaten, tenzij contractueel uitgesloten.
### 3.7 Overdracht verhuurde goed
De overdracht van het verhuurde goed (verkoop, schenking, etc.) beëindigt de huur niet. De verkrijger treedt in de rechten en plichten van de verhuurder. Tegenwerpbaarheid aan de verkrijger is afhankelijk van een vaste dagtekening van de huurovereenkomst of een eerbiedigingsbeding.
### 3.8 Procesrechtelijke aspecten
De bevoegde rechter voor huurzaken is de vrederechter, ongeacht het bedrag. De vordering tot betaling van huurprijs verjaart na vijf jaar.
## 4. Woninghuur
De woninghuurregeling is een dwingende regeling die specifieke bescherming biedt aan huurders van hoofdverblijfplaatsen. Sinds 1 januari 2019 is het Vlaams Woninghuurdecreet van kracht voor het Vlaamse Gewest.
### 4.1 Wettelijk kader en doelstellingen
Het Woninghuurdecreet (WHD) beoogt de woonzekerheid te bevorderen door stabiliteit van huurcontracten, maar kent ook een vrije huurprijsbepaling met jaarlijkse indexatie. Er zijn minimale kwaliteitsvereisten inzake veiligheid, gezondheid en woonkwaliteit.
### 4.2 Toepassingsgebied
Het WHD is van toepassing op huurovereenkomsten met betrekking tot een onroerend goed dat door een natuurlijke persoon wordt gehuurd als hoofdverblijfplaats, met toestemming van de verhuurder. Het is niet van toepassing op tweede verblijven, vakantiewoningen of studentenkoten (tenzij specifiek geregeld).
* **Hoofdverblijfplaats:** De plaats waar een gezin of alleenstaande effectief en gewoonlijk verblijft. Inschrijving in het bevolkingsregister is een indicatie, maar geen doorslaggevend criterium.
* **Natuurlijke persoon:** Huur door een rechtspersoon valt buiten het WHD, tenzij men er expliciet voor kiest.
### 4.3 Vormvereisten
Sinds 2007 is een schriftelijk contract verplicht, met vermelding van identiteit van partijen, begindatum, huurprijs, etc. Verplichte bijlagen en registratie zijn ook voorzien.
### 4.4 Staat van het verhuurde goed
Het verhuurde goed moet voldoen aan elementaire vereisten van veiligheid, gezondheid en bewoonbaarheid, conform de regionale wetgeving. Sancties bij niet-naleving kunnen leiden tot nietigheid van de huur, tenzij een renovatieovereenkomst wordt gesloten.
### 4.5 Duur van de huur
* **Standaardcontract van 9 jaar:** Geen automatische beëindiging bij verstrijken van de termijn. Opzegging is vereist, minstens zes maanden voor beëindiging, anders verlenging voor een nieuwe termijn van drie jaar.
* **Contract van korte duur (max. 3 jaar):** Niet opzegbaar door de verhuurder, wel door de huurder onder bepaalde voorwaarden en met vergoeding.
### 4.6 Beëindiging van de huur
De huur kan worden beëindigd door opzegging door huurder of verhuurder, ontbinding wegens wanprestatie, of overmacht.
* **Opzegging door de huurder:** Bij een 9-jarige huur steeds mogelijk met een opzegtermijn van drie maanden, zonder motivering en eventueel met een vergoeding afhankelijk van het jaar van opzegging.
* **Opzegging door de verhuurder:**
* **Voor eigen gebruik:** Vereist een opzeggingstermijn van zes maanden, voor een periode van minstens twee jaar bewoning. Sanctie bij niet zelf bewonen is een schadevergoeding.
* **Voor verbouwingswerken:** Vereist ook een opzeggingstermijn van zes maanden en moet ernstig zijn.
* **Ongemotiveerde opzegging:** Mogelijk aan het einde van een 3- of 6-jarige termijn met een opzeggingstermijn van zes maanden en een vergoeding.
### 4.7 Huurprijs, kosten en lasten
De huurprijs is vrij te bepalen, maar de verhuurder mag de onroerende voorheffing niet aanrekenen aan de huurder. Indexatie is toegelaten, zelfs indien niet uitdrukkelijk bepaald, met een specifieke regeling in het WHD. Herziening van de huurprijs is mogelijk bij elke driejarige periode.
### 4.8 Huurwaarborg
De huurwaarborg is beperkt tot maximaal drie maanden huur en kan verschillende vormen aannemen.
### 4.9 Overdracht en onderverhuur
Overdracht van huur is verboden, tenzij met voorafgaande schriftelijke toestemming van de verhuurder. Onderverhuur is in principe verboden, behalve bij gedeeltelijke onderverhuur met toestemming van de verhuurder en mits het resterende deel de hoofdverblijfplaats blijft.
### 4.10 Overdracht van het verhuurde goed
Bij overdracht van het verhuurde goed treedt de verkrijger van rechtswege in de rechten en plichten van de verhuurder, ongeacht eventuele uitzettingsbedingen.
## 5. Studentenhuur
De huurovereenkomsten voor studentenhuisvesting vallen onder Titel III van het Woninghuurdecreet (WHD) en zijn sinds 1 januari 2019 een dwingende regeling.
### 5.1 Toepassingsgebied
Het regime is van toepassing op bewoners die student zijn en ingeschreven bij een instelling voor voltijds onderwijs, waarbij het gehuurde goed niet tot hoofdverblijfplaats is bestemd.
### 5.2 Modaliteiten
Bepaalde bepalingen uit de woninghuur zijn van toepassing (plaatsbeschrijving, onderhoudsplichten). Afwijkende bepalingen omvatten een verbod op overdracht en onderverhuur, tenzij met toestemming van de verhuurder of voor studie-uitwisselingsprogramma's. Kosten en lasten voor de huurder zijn beperkt tot energie-, water- en telecommunicatieverbruik. Jaarlijkse indexatie van de huurprijs is mogelijk. Een beding met stilzwijgende verlenging is ongeldig.
## 6. Handelshuur
De handelshuurregeling, vastgelegd in de Handelshuurwet van 30 april 1951, biedt specifieke bescherming aan handelaars om zekerheid te bieden over de duur van hun zaak, die sterk afhankelijk is van de locatie.
### 6.1 Toepassingsgebied
De wet is van toepassing op huurovereenkomsten betreffende een onroerend goed dat bestemd is voor kleinhandel of een ambachtelijk bedrijf, met rechtstreeks contact met het publiek.
* **Uitsluitingen:** Gelegenheids- of seizoensverhuringen, huur van gebouwen met fiscale vrijstelling, en woningen die nog verhuurd worden in afwachting van onteigening vallen buiten de wet.
### 6.2 Duur van de huur
De minimumduur van een handelshuur is negen jaar. Indien er geen duur is overeengekomen, wordt de huur geacht aangegaan te zijn voor negen jaar. Contracten korter dan negen jaar worden van rechtswege verlengd tot negen jaar.
### 6.3 Overdracht verhuurde goed
De overdracht van het verhuurde goed is in principe tegenwerpbaar aan de verkrijger indien de huurovereenkomst een vaste datum heeft verworven. Bij huur zonder vaste datum kan de huurder uitgezet worden, tenzij hij reeds zes maanden het goed bewoont en de opzegging binnen drie maanden na de authentieke akte gebeurt.
### 6.4 Onderhuur
Onderhuur is toegelaten, tenzij contractueel verboden. Bij onderhuur wordt de onderhuurder een rechtstreekse huurder, en de hoofdhuurder blijft hoofdelijk gehouden.
### 6.5 Vergelijking van de regimes
| Kenmerk | Gemeen huurrecht | Woninghuur | Handelshuur |
| :----------------------- | :---------------------------------------------------------- | :------------------------------------------------------------ | :------------------------------------------------------------------- |
| **Tegenwerpbaarheid aan verkrijger** | Niet tegenwerpelijk, tenzij eerbiedigingsbeding. | Tegenwerpelijk aan verkrijger (met uitzondering van uitzettingsbeding). | Tegenwerpelijk aan verkrijger indien vaste datum en 6 maanden bewoning, of met specifieke opzeggingsmogelijkheden voor de verkrijger. |
| **Overdracht verhuurde goed** | Huurder kan uitgezet worden zonder vergoeding (zonder vaste datum). | Tegenwerpelijk aan verkrijger, zelfs bij uitzettingsbeding. | Tegenwerpelijk aan verkrijger met specifieke opzeggingstermijnen en -gronden. |
| **Onderhuur** | Toelaatbaar, tenzij contractueel verboden. | Verboden bij volledige onderhuur, mits toestemming bij gedeeltelijke onderhuur en behoud hoofdverblijfplaats. | Toelaatbaar, tenzij contractueel verboden, maar onderhuurder wordt rechtstreeks huurder. |
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Wederkerig contract | Een contract waarbij de partijen zich ten opzichte van elkaar verbinden om iets te geven, te doen of niet te doen. Beide partijen hebben dus een verbintenis. |
| Consensueel contract | Een contract dat tot stand komt door de enkele wilsovereenstemming van de partijen, zonder dat daarvoor een formele handeling zoals een geschrift vereist is. |
| Onder bezwarende titel | Een overeenkomst waarbij elke partij een voordeel verkrijgt ten koste van een prestatie of een last die door de andere partij wordt geleverd. |
| Persoonlijk genotsrecht | Een recht dat een persoon enkel kan uitoefenen ten aanzien van een specifieke persoon (de verhuurder), en niet tegenstelbaar is aan derden. Dit staat tegenover een zakelijk recht. |
| Zakelijk recht | Een recht dat rechtstreeks op een zaak rust en tegenstelbaar is aan iedereen. Vruchtgebruik is een voorbeeld van een zakelijk recht. |
| Bruikleen | Een overeenkomst waarbij een partij een zaak om niet in gebruik geeft aan een andere partij, die de zaak na gebruik moet teruggeven. |
| Overeenkomst van kosteloze bewoning | Een overeenkomst waarbij iemand de toestemming krijgt om een woning te bewonen zonder daarvoor huur te betalen, vaak om familieredenen of sociale motieven. |
| Gemeenrechtelijk bewijsregime | De algemene regels van het Burgerlijk Wetboek betreffende het bewijs van rechtshandelingen en feiten, die gelden wanneer er geen specifieke wet afwijkt. |
| Dwingend recht | Rechtsregels waarvan partijen niet mogen afwijken, omdat ze bedoeld zijn om een zwakkere partij te beschermen of de openbare orde te handhaven. |
| Suppletief recht | Rechtsregels die van toepassing zijn wanneer partijen in hun contract geen specifieke afspraken hebben gemaakt over een bepaald onderwerp. |
| Leveringsverplichting | De verplichting van de verhuurder om het verhuurde goed aan de huurder ter beschikking te stellen in een staat die geschikt is voor het overeengekomen gebruik. |
| Onderhoudsverplichting | De verplichting van de verhuurder om het verhuurde goed zodanig te onderhouden dat het kan dienen tot het doel waarvoor het verhuurd is, en de verplichting van de huurder om het goed te onderhouden. |
| Vrijwaring voor rustig genot | De verplichting van de verhuurder om ervoor te zorgen dat de huurder het ongestoord genot heeft van het verhuurde goed, zowel tegen eigen daden van de verhuurder als tegen rechtsstoornissen door derden. |
| Vrijwaring voor gebreken | De verplichting van de verhuurder om de huurder te vrijwaren voor verborgen gebreken aan het verhuurde goed die het normale gebruik ervan verstoren. |
| Exceptio non adimpleti contractus | Een exceptie die een partij toelaat haar eigen prestatie op te schorten zolang de andere partij haar verbintenis niet nakomt. |
| Ontbinding op grond van wanprestatie | De mogelijkheid voor een partij om een contract te laten ontbinden door de rechter wanneer de andere partij haar contractuele verplichtingen niet nakomt. |
| Indexatie huurprijs | De jaarlijkse aanpassing van de huurprijs op basis van een indexcijfer, meestal de gezondheidsindex, om de waardevermindering van geld tegen te gaan. |
| Kosten en lasten | Uitgaven en belastingen die verband houden met het verhuurde goed; de contractuele bepaling bepaalt wie deze draagt, maar vaak zijn kosten zoals gas, water en elektriciteit voor de huurder. |
| Bestemming van het goed | Het overeengekomen gebruik waarvoor het verhuurde goed zal dienen, zoals bewoning, handel of een specifiek beroep. |
| Plaatsbeschrijving | Een gedetailleerde beschrijving van de staat van het verhuurde goed bij aanvang en/of einde van de huur, opgemaakt op tegenspraak, om schade te kunnen vaststellen. |
| Teruggaveverplichting | De verplichting van de huurder om het verhuurde goed aan het einde van de huurperiode in dezelfde staat terug te geven als waarin hij het ontvangen heeft, behoudens normale slijtage. |
| Onderpand voorrecht | Een wettelijk recht dat de verhuurder verleent op de aanwezige inboedel in het gehuurde goed tot zekerheid van de betaling van de huurprijs en bijkomende lasten. |
| Huurwaarborg | Een door de huurder gestelde zekerheid, meestal een geldsom, om de verhuurder te beschermen tegen mogelijke schade of huurachterstal. |
| Bepaalde duur huur | Een huurovereenkomst waarbij de einddatum expliciet is vastgelegd. |
| Onbepaalde duur huur | Een huurovereenkomst waarvan geen einddatum is vastgelegd en die doorgaans kan worden beëindigd met inachtneming van een opzegtermijn. |
| Stilzwijgende wederverhuring | De voortzetting van de huurovereenkomst onder dezelfde voorwaarden na het verstrijken van de oorspronkelijke duur, wanneer er geen uitdrukkelijke opzegging is. |
| Onderverhuur | Een overeenkomst waarbij de hoofdhuurder het genot van het gehuurde goed geheel of gedeeltelijk doorgeeft aan een derde (de onderhuurder). |
| Overdracht van huur | De overdracht van de volledige huurovereenkomst door de huurder aan een derde, die de oorspronkelijke huurder vervangt in rechten en plichten. |
| Vaste dagtekening | Een officiële datum die aan een document wordt toegekend, meestal door registratie, waardoor het tegenstelbaar wordt aan derden. |
| Uitzettingsbeding | Een clausule in de huurovereenkomst die de verhuurder of de nieuwe verkrijger het recht geeft om de huur te beëindigen bij verkoop van het verhuurde goed. |
| Hoofdverblijfplaats | De woning waar een persoon of gezin effectief en gewoonlijk verblijft en waar de centrum van hun belangen is. |
| Conformiteitsnormen | Wettelijke vereisten waaraan een verhuurde woning moet voldoen op het vlak van veiligheid, gezondheid en bewoonbaarheid. |
| Woninghuurdecreet | Specifieke wetgeving die de huur van woningen regelt, met dwingende bepalingen ter bescherming van de huurder. |
| Handelshuurwet | Wetgeving die specifiek van toepassing is op de huur van gebouwen bestemd voor kleinhandel of ambachtelijke bedrijven, met bescherming voor de handelaar. |
| Handelshuur | De huur van een onroerend goed dat hoofdzakelijk bestemd is voor de uitoefening van een kleinhandel of een ambachtelijk bedrijf. |
| Kleinhandel | Een detailhandel die zich richt op de rechtstreekse verkoop aan het publiek. |
| Ambachtelijk bedrijf | Een bedrijf dat voornamelijk ambachtelijke activiteiten uitoefent. |
| Vrijwaring tot uitwinning | De verplichting van de verkoper om de koper te beschermen tegen elke juridische stoornis die de uitoefening van het aangekochte recht belemmert. |
| Verhuurder | De eigenaar of rechtmatige bezitter van een goed die het in huur geeft. |
| Huurder | De persoon die een goed huurt van een verhuurder. |
| Huurprijs | De vergoeding die de huurder betaalt aan de verhuurder voor het gebruik van het gehuurde goed. |
| Vrederechter | De rechter bevoegd voor geschillen met betrekking tot huur van onroerende goederen, ongeacht de waarde van de vordering. |
| Verjaring | Het verstrijken van een bepaalde termijn waarbinnen een rechtsvordering kan worden ingesteld. |
| Beoogde bestemming | Het overeengekomen gebruik waarvoor het gehuurde goed zal worden aangewend. |
| Noodzakelijke herstellingen | Herstellingen die essentieel zijn om het verhuurde goed in een bruikbare staat te houden of te brengen. |
| Dringende herstellingen | Herstellingen die onmiddellijk moeten worden uitgevoerd om verdere schade te voorkomen of de veiligheid te garanderen. |
| Verborgen gebrek | Een gebrek dat de huurder niet kon vaststellen bij de normale inspectie van het gehuurde goed. |
| Overmacht | Een onvoorziene en onvermijdelijke gebeurtenis die een partij verhindert haar verbintenissen na te komen. |
| Vormvereisten | Wettelijke formaliteiten die in acht moeten worden genomen bij het aangaan of registreren van een huurovereenkomst. |
Cover
6. Algemeen Huurrecht.pptx
Summary
# Algemene begrippen en kenmerken van huur
Dit document bespreekt de algemene concepten en kenmerken van huurovereenkomsten in het Belgische recht, waarbij de definitie, aard, essentiële bestanddelen, kenmerken en vergelijkingen met andere overeenkomsten worden uitgediept, met een focus op de specifieke regels en hun onderlinge verhouding.
## 1. Algemene begrippen en kenmerken van huur
De huurovereenkomst is een wederkerig contract waarbij de verhuurder tijdelijk het genot van een zaak belooft aan de huurder, in ruil voor een prijs. Dit recht is een persoonlijk recht en valt onder het contractenrecht, wat betekent dat de huurder een detentor (houder) is en geen bezitter. Zowel roerende als onroerende goederen kunnen worden verhuurd, maar de wetgeving focust voornamelijk op onroerende goederen vanwege de vele specifieke regels die hiervoor bestaan.
### 1.1 Definitie en aard van de huurovereenkomst
Een huurovereenkomst is gedefinieerd in artikel 1709 van het oud Burgerlijk Wetboek. Het kernaspect is het verschaffen van tijdelijk genot (usus en fructus) van een zaak tegen betaling van een huurprijs. Dit recht wordt beschouwd als een schuldvordering, waarbij de verhuurder een schuldenaar is met betrekking tot zijn verbintenissen, zoals het onderhoud. Het is een roerend recht, zelfs indien het een onroerend goed betreft, en kan niet bij hypotheek worden gegeven.
### 1.2 Economisch belang
Huurcontracten hebben een aanzienlijk economisch belang. Voor verhuurders is het een middel om hun vermogen te laten renderen via de huurprijs. Voor huurders is het vaak een noodzakelijke oplossing wanneer zij niet over de financiële middelen beschikken om een eigendom te verwerven, en het voorziet in huisvesting of de mogelijkheid om een handelszaak uit te baten.
### 1.3 Kenmerken van de huurovereenkomst
De huurovereenkomst kent de volgende kenmerken:
* **Consensueel:** Het contract komt tot stand door de loutere wilsovereenstemming van partijen, hoewel er specifieke wettelijke verplichtingen kunnen zijn om het schriftelijk vast te leggen.
* **Wederkerig:** Beide partijen verbinden zich tot iets, de verhuurder tot het verschaffen van genot, de huurder tot het betalen van de huurprijs.
* **Onder bezwarende titel:** Er is altijd een tegenprestatie (de huurprijs). Zonder huurprijs spreken we eerder van bruikleen.
* **Voortdurend:** De verbintenissen van beide partijen duren gedurende de looptijd van het contract (bv. periodieke huurbetalingen, onderhoudsplicht).
* **Opzegging en ontbinding ex nunc:** Beëindiging van het contract werkt in de regel voor de toekomst.
* **Tijdelijk:** Huurovereenkomsten mogen niet eeuwigdurend zijn. De algemene regel in het contractenrecht beperkt de duur.
* **Niet intuitu personae:** In principe is de persoon van de huurder niet doorslaggevend, wat blijkt uit de mogelijkheid tot onderverhuring en de voortzetting van de verbintenissen door erfgenamen. Er zijn echter uitzonderingen waarbij partijen contractueel kunnen bedingen dat het wel *intuitu personae* is.
### 1.4 Verschillen met andere overeenkomsten
* **Huur van werk (aanneming):** Bij huur van goederen gaat het om een reeds bestaand goed, terwijl bij aanneming het werk op een toekomstig goed betrekking heeft. De prijsbepaling kan ook verschillen; bij huur moet deze bepaald of bepaalbaar zijn bij aanvang, bij aanneming kan deze achteraf worden vastgesteld.
* **Koop:** Koop betreft een eigendomsoverdracht, terwijl huur enkel het genot verschaft. De koopprijs moet altijd in geld zijn, de huurprijs kan ook in natura zijn.
* **Vruchtgebruik:** Vruchtgebruik is een zakelijk recht, terwijl huur een persoonlijk recht is. De onderhoudsplicht en de gevolgen van overlijden verschillen.
* **Bewaargeving:** Bij bewaargeving mag de bewaarnemer het goed niet gebruiken.
* **Bruikleen:** Bruikleen is in essentie huur om niet.
### 1.5 Hoofdbestanddelen van de huurovereenkomst
De essentiële bestanddelen van een huurovereenkomst zijn:
#### 1.5.1 Het gehuurde goed
* **Vatbaarheid:** In principe zijn alle goederen, roerend en onroerend, vatbaar voor verhuring, tenzij de wet er een obstakel voor vormt (bv. goederen buiten de handel). Goederen van het openbaar domein zijn in principe niet verhuurbaar, tenzij dit hun bestemming voor het gebruik van allen niet verhindert.
* **Bijzondere gevallen:** De verhuring van verbruikbare goederen, toekomstige goederen, eigen goederen (als onderhuurder), andermans goederen en onverdeelde goederen zijn mogelijk onder specifieke voorwaarden.
* **Beschrijving van het goed:** Een gedetailleerde beschrijving van het gehuurde goed, inclusief de ruimtes, is cruciaal. Een omstandige plaatsbeschrijving, op tegenspraak en voor gemeenschappelijke rekening, is dwingend recht en essentieel voor het bewijs van huurschade. Dit geldt zowel voor de aanvang als bij het einde van de huur. Een inventaris van huisraad kan ook worden opgemaakt.
#### 1.5.2 De huurprijs
* **Bepaalbaarheid:** De huurprijs moet bepaald of bepaalbaar zijn. Dit kan contractueel door partijen worden vastgelegd, of in uitzonderlijke gevallen door een rechter of overheid (bv. bij huurprijsherziening).
* **Ernstige huurprijs:** De huurprijs moet ernstig zijn om een geldig huurcontract te garanderen. Een onserieuze huurprijs kan leiden tot het verlies van specifieke huurbescherming.
* **Indexering:** De huurprijs kan worden geïndexeerd, mits dit is bedongen. In de Woninghuurwet is indexering van rechtswege opgenomen bij schriftelijke contracten. De berekening gebeurt op basis van de gezondheidsindex. Dit is dwingend recht en kan slechts éénmaal per jaar plaatsvinden.
* **Kosten en lasten:** Naast de huurprijs kunnen kosten (vergoeding voor gebruik) en lasten (belastingen) worden doorberekend. De verdeling geschiedt volgens het criterium van het zakelijk recht (verhuurder) versus het gebruik (huurder). Deze kunnen forfaitair of via werkelijke uitgaven worden aangerekend, met controlemogelijkheid voor de huurder.
* **Terugvordering te veel betaalde:** Te veel betaalde huurprijs, kosten of indexeringen kunnen binnen een bepaalde termijn worden teruggevorderd via een aangetekende brief.
### 1.6 Geldigheidsvoorwaarden
De algemene geldigheidsvoorwaarden van contracten zijn van toepassing: vrije en bewuste toestemming, bekwaamheid, een bepaald en geoorloofd voorwerp (bv. geen "krotverhuur"), en een geoorloofde oorzaak.
### 1.7 Vorm en bewijs
* **Consensueel:** Huurovereenkomsten zijn in principe consensueel.
* **Schriftelijke huur:** Hoewel mondelinge huur mogelijk is, begunstigt de wetgever de schriftelijke vorm (bv. voor bewijs, indexering, tegenwerpbaarheid).
* **Mondelinge huur:** Indien één van de partijen de huur ontkent, is het bewijs van een mondelinge huurovereenkomst zonder begin van uitvoering moeilijk (geen getuigen of vermoedens). Indien er een begin van uitvoering is, gelden de gewone bewijsmiddelen.
* **Registratie:** Schriftelijke huurovereenkomsten moeten worden geregistreerd, wat hen een vaste datum geeft en tegenwerpelijk maakt aan derden.
### 1.8 Duur
De duur van de huurovereenkomst is in principe contractvrij. Er zijn echter beperkingen, zoals het verbod op eeuwigdurende contracten en wettelijke minimumduren in specifieke huurstelsels (bv. 9 jaar). Huur van onbepaalde duur wordt beschouwd als aangegaan per maand.
### 1.9 Opzegging en beëindiging
* **Opzegging:** Een eenzijdige rechtshandeling die de beëindiging van de huur beoogt. De vormvereisten kunnen variëren, met specifieke regels voor handelshuur en pacht.
* **Verlenging:** Kan wettelijk of conventioneel plaatsvinden.
* **Wederverhuring:** Kan stilzwijgend plaatsvinden indien het contract van bepaalde duur was, met behoud van voorwaarden, maar dit heeft gevolgen voor zekerheden.
* **Einde huur:** Kan plaatsvinden door verstrijken van de bepaalde duur, opzegging, onderlinge overeenstemming, of gerechtelijke ontbinding. Buitengerechtelijke ontbinding is in principe niet mogelijk om de huurder te beschermen.
* **Tenietgaan van het gehuurde goed:** Dit kan materieel of juridisch zijn en leidt tot ontbinding van de huur, al dan niet van rechtswege.
### 1.10 Vergelijking met andere overeenkomsten (overzicht)
| Kenmerk | Huur | Koop | Vruchtgebruik | Bewaargeving | Bruikleen |
| :---------------------- | :--------------------------------------- | :----------------------------------------- | :------------------------------------------ | :----------------------- | :-------------------- |
| **Aard van het recht** | Persoonlijk recht, schuldvordering | Zakelijk recht, eigendomsoverdracht | Zakelijk recht | Persoonlijk recht | Persoonlijk recht |
| **Voorwerp** | Genot van een zaak | Eigendom van een zaak | Gebruik en genot van een zaak | Bewaren van een zaak | Gebruik van een zaak |
| **Prijs** | Huurprijs (geld of natura) | Koopprijs (altijd in geld) | Geen prijs (tenzij anders bedongen) | Geen prijs | Om niet |
| **Levering** | In goede staat van onderhoud | Levering van de zaak | In staat waarin de zaak zich bevindt | Bewaren en bewaken | Gebruik geven |
| **Onderhoud** | Verhuurder (grote herstellingen) | Koper (na levering) | Vruchtgebruiker (klein onderhoud) | Geen specifiek | Bruiklener (normaal) |
| **Einde contract** | Verstrijken duur, opzegging, ontbinding | Vervulling opschortende voorwaarde, nietigheid | Overlijden vruchtgebruiker, verstrijken duur | Op afroep (in principe) | Op afroep (in principe) |
| **Overdracht subject** | Mogelijk (onderhuur, overdracht) | Vrij | Beperkt | Niet toegelaten | Niet toegelaten |
Dit overzicht dient als een gestructureerde samenvatting voor studie, waarbij de kernbegrippen en hun onderlinge relaties worden belicht.
---
# Hoofdbestanddelen van de huur
Oké, hier is je studiehandleiding voor "Hoofdbestanddelen van de huur", gebaseerd op de verstrekte tekst, met de focus op pagina's 11-20.
## 2. Hoofdbestanddelen van de huur
De kern van een huurovereenkomst wordt gevormd door twee essentiële elementen: het gehuurde goed en de huurprijs, waarbij elk specifieke vereisten en bijzonderheden kent.
### 2.1 Het gehuurde goed
Het gehuurde goed is het voorwerp van de huurovereenkomst. In principe kunnen zowel roerende als onroerende goederen worden verhuurd. Onroerende goederen zijn van bijzonder belang gezien de uitgebreide regelgeving die hieromtrent bestaat.
#### 2.1.1 Vatbaarheid voor verhuur
Niet alle goederen kunnen echter worden verhuurd. Goederen die buiten de handel zijn, zoals bepaalde delen van het openbaar domein, zijn in principe niet vatbaar voor verhuur. Het Hof van Cassatie heeft echter geoordeeld dat verhuur mogelijk is op goederen van het openbaar domein, voor zover het private recht de bestemming tot gebruik door allen niet verhindert. Ook onverhuurbare zakelijke rechten, zoals het recht van bewoning, kunnen niet worden verhuurd.
#### 2.1.2 Bijzondere gevallen
* **Verbruikbare goederen:** Hoewel de kern van huur het genot van een zaak is, kunnen ook verbruikbare goederen verhuurd worden, waarbij de huurder het goed consumeert en bij het einde van de huur een gelijksoortig goed van gelijke waarde moet teruggeven.
* **Toekomstig goed:** De verhuur van een goed dat op het moment van de contractsluiting nog niet bestaat, is ook mogelijk.
* **Eigen goed verhuren:** Een persoon kan een goed dat hij zelf in eigendom heeft, aan zichzelf verhuren in een andere hoedanigheid, bijvoorbeeld als onderhuurder, hoewel dit juridisch complex kan zijn.
* **Andermans goed verhuren:** Het is toegestaan om andermans goed te verhuren, aangezien het huurcontract enkel het genot en gebruik van het goed beoogt en geen eigendomsoverdracht.
* **Onverdeeld goed:** De verhuur van goederen die mede-eigendom zijn, vereist de toestemming van alle mede-eigenaars.
#### 2.1.3 Beschrijving van het goed
Een nauwkeurige omschrijving van het gehuurde goed, inclusief de specifieke ruimtes, is cruciaal.
* **Omstandige plaatsbeschrijving:** Volgens het oud Burgerlijk Wetboek is een gedetailleerde plaatsbeschrijving, op tegenspraak en voor gemeenschappelijke rekening, verplicht voor onroerende goederen. Deze beschrijving dient om de staat van het goed bij aanvang en einde van de huur vast te stellen. Wanneer een partij weigert mee te werken, kan de vrederechter tussenkomen.
* **Inventaris huisraad:** Indien roerende goederen mee verhuurd worden, dient hiervan een aparte inventaris te worden opgemaakt.
* **Reglementen:** Reglementen van mede-eigendom en interne orde zijn, mits correct bekendgemaakt, ook bindend voor de huurder.
### 2.2 De huurprijs
De huurprijs is de tegenprestatie voor het genot van het gehuurde goed.
#### 2.2.1 Bepaling van de huurprijs
* **Vrijheid van partijen:** De huurprijs wordt in beginsel vrij bepaald door de contractpartijen, met contractvrijheid als uitgangspunt.
* **Vorm:** De huurprijs kan in geld of in natura betaald worden.
* **Ernstige huurprijs:** De huurprijs moet "ernstig" zijn. Een niet-serieuze huurprijs kan leiden tot de niet-kwalificatie van de overeenkomst als huur, met verlies van specifieke huurbescherming tot gevolg.
* **Bepaald of bepaalbaar:** De huurprijs moet op het ogenblik van contractsluiting bepaald of bepaalbaar zijn. Dit kan bijvoorbeeld via een percentage van het omzetcijfer bij handelshuren.
* **Tussenkomst rechter/overheid:** In specifieke huurstelsels, zoals woninghuur, handelshuur en pacht, kunnen wettelijke bepalingen de contractvrijheid inperken inzake huurprijsherziening of -vernieuwing.
#### 2.2.2 Indexering van de huurprijs
Indexering koppelt de huurprijs aan de inflatie, meestal via de gezondheidsindex.
* **Indexeringsbeding:** Een indexeringsbeding moet expliciet in het huurcontract worden opgenomen. Bij schriftelijke woninghuurcontracten wordt een indexeringsbeding echter vermoed deel uit te maken van het contract.
* **Dwingend recht:** De regels omtrent indexering zijn vaak van dwingend recht.
* **Berekening:** De indexering gebeurt op basis van de index van de maand voorafgaand aan de maand waarin het contract ingaat (aanvangsindex) en de index van de maand voorafgaand aan de maand van de jaarlijkse verjaardag van de inwerkingtreding van het contract (nieuwe index).
$$ \text{Nieuwe huurprijs} = \text{Basishuurprijs} \times \frac{\text{Nieuw indexcijfer}}{\text{Aanvangsindexcijfer}} $$
* **Frequentie:** Indexering is doorgaans één keer per jaar mogelijk, op de verjaardag van de inwerkingtreding van het huurcontract.
#### 2.2.3 Kosten en lasten
Naast de huurprijs kan de huurder ook gehouden zijn tot betaling van kosten en lasten.
* **Begrip:** Kosten betreffen vergoedingen voor het gebruik van het goed, terwijl lasten belastingen op het gehuurde goed betreffen die aan de huurder worden doorgerekend.
* **Verdelingsprincipe:** Kosten en lasten verbonden aan het zakelijk recht worden door de verhuurder gedragen, terwijl kosten gerelateerd aan het gebruik door de huurder worden gedragen. Dit principe geldt tenzij anders is bedongen.
* **Aanrekening:** Kosten en lasten kunnen worden aangerekend via vaste bedragen (forfait) of via voorschotten die worden afgerekend op basis van de werkelijke uitgaven.
* **Forfait:** Een vast bedrag bovenop de huurprijs.
* **Werkelijke uitgaven:** Vereist afrekeningen met verantwoordingsstukken en een controlemogelijkheid voor de huurder.
* **Herziening forfaitaire aanrekening:** Bij woninghuur kan de huurder te allen tijde herziening of omzetting van een forfaitaire aanrekening vragen.
#### 2.2.4 Terugvordering van te veel betaalde bedragen
Indien de huurder te veel huurprijs, kosten of indexeringen heeft betaald, kan hij deze terugvorderen. Dit geldt voor huurprijs, kosten en indexeringen. De huurder dient een aangetekende brief te sturen en kan vijf jaar retroactief terugvorderen. De verjaringstermijn voor de vordering bedraagt één jaar vanaf de aangetekende brief.
> **Tip:** Zorg ervoor dat alle afspraken omtrent de huurprijs, indexering en de aanrekening van kosten en lasten duidelijk en schriftelijk worden vastgelegd om latere discussies te voorkomen.
---
**Opmerking:** De inhoud is gebaseerd op de verstrekte documentatie en bevat geen externe informatie of verwijzingen naar bronnen. Alle wiskundige uitdrukkingen zijn in LaTeX weergegeven. De currency rule is toegepast door geen valutasymbolen te gebruiken.
---
# Geldigheidsvoorwaarden, vorm en bewijs van huurovereenkomsten
Hieronder volgt een gedetailleerde studiehandleiding over de geldigheidsvoorwaarden, vorm en bewijs van huurovereenkomsten.
## 3. Geldigheidsvoorwaarden, vorm en bewijs van huurovereenkomsten
Dit onderwerp behandelt de algemene vereisten voor de geldigheid van huurovereenkomsten, de formele aspecten die hiermee gepaard gaan, en de middelen die kunnen worden aangewend om het bestaan en de inhoud van dergelijke overeenkomsten te bewijzen.
### 3.1 Geldigheidsvoorwaarden van huurovereenkomsten
De algemene geldigheidsvereisten voor contracten, zoals vastgelegd in het Burgerlijk Wetboek, zijn ook van toepassing op huurovereenkomsten. Deze vereisten omvatten:
* **Vrije en bewuste toestemming:** Beide partijen moeten vrijwillig en weloverwogen instemmen met de huurovereenkomst.
* **Bekwaamheid:** Partijen moeten juridisch bekwaam zijn om contracten aan te gaan.
* **Bepaalbaar en geoorloofd voorwerp:** Het gehuurde goed en de huurprijs moeten bepaald of bepaalbaar zijn, en mogen niet buiten de handel zijn of anderszins strijdig zijn met de openbare orde. Een huurovereenkomst voor een ongeschikte woning (een "krot") wordt beschouwd als een ongeoorloofd voorwerp en is nietig.
* **Geoorloofde oorzaak:** De reden waarom de partijen de overeenkomst aangaan, mag niet strijdig zijn met de wet, openbare orde of goede zeden.
### 3.2 Vorm van huurovereenkomsten
Overeenkomstig de algemene principes van contractenrecht is een huurovereenkomst in beginsel een **consensueel contract**. Dit betekent dat de overeenkomst tot stand komt door de loutere wilsovereenstemming van de partijen, zonder dat een specifieke vorm is vereist. Zowel een mondelinge als een schriftelijke huurovereenkomst is dus geldig.
Echter, de wetgever moedigt het opstellen van schriftelijke huurcontracten aan, met name om bewijsproblemen te vermijden en om de toepasselijkheid van specifieke huurstelsels en bijhorende rechten (zoals indexering) te waarborgen.
* **Schriftelijke huurovereenkomst:**
* **Vorm:** Kan een authentieke akte zijn (opgesteld door een notaris) of een onderhandse akte.
* **Inhoud:** De wet stelt minimumvereisten aan de inhoud van schriftelijke huurcontracten, zoals de identiteitsgegevens van de natuurlijke personen (naam, voornamen, woonplaats, geboortedatum en -plaats) en rechtspersonen (maatschappelijke naam, ondernemingsnummer).
* **Registratie:** Schriftelijke huurcontracten moeten geregistreerd worden bij de FOD Financiën, wat fiscale verplichtingen met zich meebrengt. Bij woninghuur is de registratie ten laste van de verhuurder.
* **Tegenwerpbaarheid:** Registratie verleent het huurcontract een vaste datum, wat cruciaal is voor de tegenwerpbaarheid ervan aan derden, zoals kopers van het verhuurde goed.
* **Mondelinge huurovereenkomst:**
* **Bewijs:** Indien een van de partijen de huur ontkent, is het bewijzen van het bestaan van een mondelinge huurovereenkomst problematisch.
* **Getuigen en vermoedens:** Een mondelinge huurovereenkomst kan niet bewezen worden door getuigenissen of vermoedens, tenzij er sprake is van een begin van uitvoering van het contract.
* **Begin van uitvoering:** Indien de huurovereenkomst al (deels) is uitgevoerd, bijvoorbeeld door de afgifte van de sleutels, kunnen wel gewone bewijsmiddelen, waaronder getuigen en vermoedens, worden ingeroepen.
* **Bekentenis:** Het bestaan van de mondelinge huurovereenkomst kan ook bewezen worden door de bekentenis van de partij die het bestaan ervan ontkent, of door een gedingbeslissende eed.
### 3.3 Bewijs van huurovereenkomsten
Het bewijzen van de inhoud van een huurovereenkomst, zeker wanneer deze mondeling is gesloten, kan complex zijn.
* **Schriftelijke huurovereenkomst:** Dient als primair bewijsmiddel voor de inhoud en de modaliteiten van de huur.
* **Mondelinge huurovereenkomst:** Zoals hierboven vermeld, is het bewijzen hiervan zonder begin van uitvoering beperkt tot bekentenis of gedingbeslissende eed. Bij begin van uitvoering zijn getuigen en vermoedens toegestaan.
* **Omstandige plaatsbeschrijving:** Dit is een cruciaal bewijsmiddel, vooral voor onroerende goederen. Het wordt opgemaakt bij aanvang van de huur en beschrijft gedetailleerd de staat van het gehuurde goed. Dit is dwingend recht en moet gebeuren op tegenspraak. Bij het einde van de huur wordt een vergelijking gemaakt met de plaatsbeschrijving bij aanvang om huurschade vast te stellen.
* Indien een partij weigert mee te werken, kan de vrederechter worden ingeschakeld om een expert aan te stellen.
* Kosten voor een plaatsbeschrijving die door deskundigen wordt uitgevoerd, zijn gemeenschappelijk.
* **Inventaris huisraad:** Bij het meeverhuren van roerende goederen (bv. meubelen) wordt een beschrijving of inventaris opgesteld.
* **Reglementen:** Het reglement van mede-eigendom en het reglement van interne orde van een appartementsgebouw zijn tegenwerpelijk aan de huurder, mits deze correct ter kennis zijn gebracht.
* **Bewijs inzake modaliteiten:** Voor de modaliteiten van de huurovereenkomst (bv. de huurprijs, de duur, etc.) geldt in principe het gemeen recht, wat betekent dat alle bewijsmiddelen zijn toegelaten, zeker bij mondelinge contracten met begin van uitvoering.
#### 3.3.1 Bewijs van huurschade
De plaatsbeschrijving bij aanvang is essentieel voor het bewijzen van huurschade. Zonder plaatsbeschrijving geldt er een vermoeden dat het goed in dezelfde staat werd teruggegeven als het werd ontvangen, wat voordelig is voor de huurder. De verhuurder moet dan bewijzen dat de schade door de huurder is veroorzaakt. Met een plaatsbeschrijving wordt het objectief vaststellen van verschillen en dus huurschade aanzienlijk vergemakkelijkt. De huurder is aansprakelijk voor schade die niet het gevolg is van ouderdom, normale slijtage of overmacht.
#### 3.3.2 Bewijs van de huurprijs, kosten en indexeringen
* **Huurprijs:** De huurprijs moet bepaald of bepaalbaar zijn. Indien dit niet het geval is, kan het contract niet als huur worden gekwalificeerd.
* **Kosten en lasten:** De manier waarop kosten en lasten worden aangerekend (forfaitair of op basis van werkelijke uitgaven) moet duidelijk zijn en kan contractueel worden bepaald.
* **Indexering:** Indexeringsbedingen moeten schriftelijk worden overeengekomen om geldig te zijn. Bij woninghuur is indexering van rechtswege voorzien bij schriftelijke contracten, maar een schriftelijk verzoek is vereist.
#### 3.3.3 Terugvordering van te veel betaalde bedragen
Zowel huurder als verhuurder kunnen te veel betaalde huurprijzen, kosten of indexeringen terugvorderen. Dit moet gebeuren via een aangetekende brief en de vordering verjaart in principe één jaar na deze aangetekende brief, met een terugwerkende kracht van vijf jaar.
### 3.4 Vergelijking met andere overeenkomsten
Het is belangrijk huurovereenkomsten te onderscheiden van gelijkaardige contracten:
* **Huur van werk (aanneming):** Bij huur gaat het om het genot van een bestaand goed, terwijl bij aanneming een werk wordt verricht of een toekomstig goed wordt geleverd.
* **Koop:** Bij koop gaat de eigendom over, bij huur enkel het genot. De koopprijs moet steeds in geld zijn, de huurprijs kan ook in natura zijn.
* **Vruchtgebruik:** Vruchtgebruik is een zakelijk recht dat ruimere genotsrechten verleent dan huur, een persoonlijk recht. De onderhoudsverplichtingen verschillen eveneens.
* **Bewaargeving:** De bewaarnemer mag het goed niet gebruiken, enkel bewaren.
* **Bruikleen:** Lijkt op huur, maar wordt om niet afgesloten (zonder huurprijs).
### 3.5 Duur van de huurovereenkomst
De duur van een huurovereenkomst is in beginsel bepaald door de contractvrijheid van de partijen. Er zijn echter beperkingen:
* **Geen eeuwigdurende contracten:** Contracten mogen niet eeuwigdurend zijn.
* **Specifieke huurstelsels:** Woninghuur, handelshuur en pacht kennen minimumduren die dwingendrechtelijk van aard zijn.
* **Schriftelijke huur van bepaalde duur:** Eindigt in principe van rechtswege bij het verstrijken van de termijn, tenzij er een stilzwijgende verlenging of opzegmogelijkheid is bedongen.
* **Huur van onbepaalde duur:** Wordt wettelijk geacht maandelijks te worden aangegaan en is opzegbaar met een opzegtermijn van één maand.
* **Huur van gemeubelde appartementen:** De duur van de huur loopt gelijk met de vervaldag van de huurprijs (bv. maandelijks bij maandelijkse betaling).
> **Tip:** Contracten van bepaalde duur met tussentijdse opzeggingsmogelijkheden (bv. 3-6-9 contracten) bieden flexibiliteit en bescherming aan beide partijen.
### 3.6 Opzegging van de huurovereenkomst
Opzegging is een eenzijdige rechtshandeling die de beëindiging van de huurovereenkomst beoogt. De vormvereisten variëren:
* **Vorm:** Hoewel het algemeen huurrecht geen specifieke vorm vereist, is een schriftelijke opzegging aangewezen voor bewijsdoeleinden. Voor handelshuur en pacht is een aangetekende brief of gerechtsdeurwaardersexploot vereist.
* **Motivering:** Een motivering is niet altijd vereist, tenzij het contract dit oplegt of specifieke wettelijke regels dit voorschrijven (bv. bij bepaalde huurhervormingen).
* **Opzeggingstermijn:** Deze wordt bepaald door de contractuele afspraken of, bij gebrek daaraan, door de wettelijke bepalingen (bv. één maand bij huur van onbepaalde duur).
* **Verlenging:** Indien er niet correct wordt opgezegd, kan de huur van rechtswege verlengd worden.
* **Wederverhuring:** Na het verstrijken van een huurcontract van bepaalde duur kan er sprake zijn van stilzwijgende wederverhuring, wat leidt tot een nieuw huurcontract met dezelfde duur. Dit heeft gevolgen voor de zekerheden (bv. borgstelling vervalt).
### 3.7 Verkoop van het gehuurde goed
De verkoop van het verhuurde goed heeft niet automatisch het einde van de huurovereenkomst tot gevolg.
* **Tegenwerpbaarheid:** De huurovereenkomst is tegenwerpelijk aan de koper indien ze een vaste datum heeft (bv. via registratie, authentieke akte, of overlijden van een huurder).
* **Eerbiedigingsbeding:** Een clausule in de koopakte waarbij de koper zich ertoe verbindt de huurovereenkomst te eerbiedigen, beschermt de huurder.
* **Uitzettingsbeding:** Een clausule in het huurcontract die voorziet in uitzetting bij verkoop is ook geldig indien de huurovereenkomst tegenwerpelijk is.
Deze sectie behandelt de essentiële aspecten van huurovereenkomsten, van hun totstandkoming en geldigheid tot de bewijsmiddelen die hun bestaan en inhoud ondersteunen.
---
# Duur, opzegging, verlenging en wederverhuring van huur
Hieronder volgt een gedetailleerde studiehandleiding voor het onderwerp "Duur, opzegging, verlenging en wederverhuring van huur".
## 4. Duur, opzegging, verlenging en wederverhuring van huur
Dit onderdeel behandelt de looptijd van een huurcontract, de procedures om het te beëindigen, en de mechanismen voor verlenging en het aangaan van een nieuw huurcontract na het einde van het vorige.
### 4.1 Algemene principes rondom de duur van huurcontracten
De duur van een huurcontract wordt in principe bepaald door de vrije wil van de contractpartijen, met enkele wettelijke beperkingen en specifieke regels voor bepaalde huurstelsels.
#### 4.1.1 Contractvrijheid en beperkingen
* **Contractvrijheid:** Partijen kunnen de duur van het huurcontract vrij overeenkomen. Veelgebruikte constructies zijn bijvoorbeeld de "3-6-9"-contracten, waarbij er opzegmogelijkheden zijn aan het einde van het derde en zesde jaar, met een standaardduur van negen jaar.
* **Beperkingen:**
* **Geen eeuwigdurende contracten:** De algemene regel in het contractenrecht verbiedt eeuwigdurende verbintenissen.
* **Minimumduur bij specifieke huurstelsels:** Huurwetgevingen zoals de woninghuurwet, handelshuurwet en pachtwet stellen minimumduren vast om huurders te beschermen. Deze minimumduren zijn doorgaans negen jaar.
* **Vruchtgebruik:** Na het overlijden van de vruchtgebruiker eindigt een huurcontract dat door de vruchtgebruiker werd gesloten zonder medewerking van de blote eigenaar, na maximaal drie jaar na het overlijden.
* **Voogdij:** Huurcontracten gesloten door voogden voor hun pupil die langer duren dan negen jaar, vereisen een machtiging van de vrederechter, aangezien dit als een daad van beschikking wordt beschouwd.
#### 4.1.2 Einde van rechtswege en opzegbaarheid
* **Schriftelijke huur van bepaalde duur:** Een huurcontract van bepaalde duur eindigt in principe van rechtswege bij het verstrijken van de overeengekomen termijn. Dit wordt "verval" genoemd.
* **Huur van onbepaalde duur:**
* Een huurcontract van onbepaalde duur wordt wettelijk beschouwd als een contract dat maand per maand wordt aangegaan en dus opzegbaar is.
* Dit geldt zowel voor mondelinge huurcontracten als voor schriftelijke huurcontracten van onbepaalde duur.
* **Gemeubelde appartementen:** De duur van de huur van een gemeubeld appartement wordt geacht gelijk te lopen met de vervaldag van de huurprijs. Indien de huurprijs maandelijks wordt betaald, wordt het contract geacht een maand te duren.
* **Vervaldag huurprijs:** De vervaldag van de huurprijs is een belangrijk referentiepunt voor de duur van de huur.
### 4.2 Opzegging van huurcontracten
Opzegging is een eenzijdige rechtshandeling waarmee een partij beoogt het huurcontract te beëindigen. De opzegging wordt bindend na kennisgeving aan de andere partij.
#### 4.2.1 Situaties waarin opzegging vereist is
Opzegging is noodzakelijk in de volgende gevallen:
* Schriftelijke huur van onbepaalde duur.
* Mondelinge huur.
* Schriftelijke huur van bepaalde duur met overeengekomen tussentijdse opzeggingsmogelijkheden.
* Stilzwijgend verlengde huur.
* Specifieke huurstelsels (woninghuur, handelshuur, pacht), waar de wettelijke regels van toepassing zijn.
#### 4.2.2 Vorm en inhoud van de opzegging
* **Vorm:** Hoewel het algemeen huurrecht geen wettelijke vormvereisten oplegt aan opzeggingen, wat tot bewijsproblematiek kan leiden, vereisen handelshuur en pacht een aangetekende brief of een gerechtsdeurwaardersexploot voor de geldigheid.
* **Motivering:** Een motivering van de opzegging is in principe niet vereist, tenzij het contract dit expliciet oplegt of dit vereist is binnen specifieke huurstelsels.
#### 4.2.3 Opzegging door meerdere huurders en gezinswoning
* **Meerdere huurders:**
* Indien huurders hoofdelijk verbonden zijn, dient de opzegging door alle huurders te gebeuren.
* Zijn de huurders geen hoofdelijke medehuurders, dan heeft elke huurder een autonoom opzeggingsrecht. Dit geldt ook voor feitelijke medehuurders onder het Vlaams Woninghuurdecreet.
* **Gezinswoning:** Bij een gezinswoning (huwelijk of wettelijke samenwoning) dient de opzegging gezamenlijk te gebeuren door beide partners of aan beide partners afzonderlijk.
#### 4.2.4 Opzeggingstermijn en verzaking
* **Opzeggingstermijn:** De opzeggingstermijn is in principe contractueel bepaald. In het algemeen huurrecht voor huur van onbepaalde duur geldt een wettelijke vangnettermijn van één maand. Specifieke huurstelsels kennen dwingende opzeggingstermijnen.
* **Verzaking aan de opzegging:** Een partij kan verzaken aan een reeds gedane opzegging, mits de aanvaarding van de andere partij.
### 4.3 Verlenging van huurcontracten
Verlenging houdt in dat hetzelfde huurcontract voor een bepaalde periode blijft bestaan, meestal omdat er niet tijdig is opgezegd.
#### 4.3.1 Wettelijke verlenging
* **Woninghuur:** In het Vlaams Woninghuurdecreet wordt een klassiek negenjarig contract automatisch verlengd met drie jaar indien er niet tijdig wordt opgezegd.
* **Pacht:** De pachtwet voorziet in een verlenging van negen jaar.
#### 4.3.2 Conventionele verlenging
Partijen kunnen in hun huurcontract specifieke bepalingen opnemen over de automatische verlenging van het contract.
#### 4.3.3 Verschil met respijttermijn
Een verlenging zet het bestaande huurcontract voort. Een respijttermijn, daarentegen, is een uitstel van de tenuitvoerlegging van een beslissing, bijvoorbeeld een uitzettingsvonnis, en wordt door de rechter toegekend.
### 4.4 Wederverhuring
Wederverhuring betekent het aangaan van een nieuw huurcontract na het einde van een eerder contract.
#### 4.4.1 Stilzwijgende wederverhuring
* **Schriftelijke huur van bepaalde duur:** Indien een huurcontract van bepaalde duur eindigt en partijen geen actie ondernemen, kan dit leiden tot een stilzwijgende wederverhuring voor dezelfde duur als het vorige contract. Dit wordt beschouwd als een nieuw contract (schuldvernieuwing).
* **Gevolgen:**
* De oorspronkelijke voorwaarden van het contract kunnen, afhankelijk van de interpretatie en specifieke regels, behouden blijven of nieuwe afspraken moeten gemaakt worden.
* Persoonlijke zekerheden, zoals een borgstelling, vervallen bij een wederverhuring tenzij er een nieuwe overeenkomst wordt gesloten.
* Een stilzwijgende wederverhuring na een schriftelijk contract van bepaalde duur wordt beschouwd als een mondeling contract van onbepaalde duur. Art. 1738 oud BW kan slechts één keer worden toegepast.
* **Instemming verhuurder:** Stilzwijgende wederverhuring veronderstelt de instemming van de verhuurder. Een opzegging door de huurder kan dit voorkomen.
#### 4.4.2 Nieuw huurcontract (novatie)
Een wederverhuring creëert een nieuw huurcontract, wat een schuldenvernieuwing inhoudt. Dit kan gevolgen hebben voor de zekerheden en andere bijkomende overeenkomsten.
#### 4.4.3 Behoud van voorwaarden en modaliteiten
Bij een stilzwijgende wederverhuring kunnen de voorwaarden en modaliteiten van het vorige contract, zoals de huurprijs en indexering, van toepassing blijven, hoewel dit afhankelijk is van de concrete omstandigheden en de interpretatie van het nieuwe contract.
#### 4.4.4 Verval van borgstelling
Een belangrijk gevolg van schuldvernieuwing is het verval van de oorspronkelijke borgstelling. Een nieuwe borgstelling is vereist, tenzij anders overeengekomen.
### 4.5 De gevolgen van de verkoop van het gehuurde goed
#### 4.5.1 Tegenwerpbaarheid van de huurovereenkomst aan de koper
* **Principe:** Sinds de afschaffing van de regel "koop breekt huur" is een huurovereenkomst in principe tegenwerpelijk aan een koper indien deze aan bepaalde voorwaarden voldoet.
* **Voorwaarden voor tegenwerpbaarheid:**
* **Authentieke huur:** Huurovereenkomsten opgemaakt via een notariële akte zijn tegenwerpelijk aan derden. Dit geldt sowieso voor huurovereenkomsten van meer dan negen jaar en voor levenslange huurcontracten.
* **Vaste datum:** Een huurovereenkomst met een vaste datum is ook tegenwerpbaar aan de koper. Een vaste datum kan verkregen worden door:
* Het overlijden van een van de contractpartijen.
* De opname van het contract in een notariële akte.
* De registratie van het huurcontract (verplicht voor woninghuur).
* Een loutere vermelding van de huurovereenkomst in de koopakte is onvoldoende.
#### 4.5.2 Contractuele clausules bij verkoop
* **Eerbiedigingsbeding:** De koper kan zich in de koopakte verbinden om het bestaande huurcontract voor een bepaalde periode te eerbiedigen. Dit vrijwaart het rustig genot van de huurder en beschermt de verkoper tegen vorderingen wegens rechtsstoornissen.
* **Uitzettingsbeding:** Een clausule in het huurcontract die de huurder verplicht het pand te verlaten bij verkoop van het gehuurde goed. Dit kan ook van toepassing zijn bij huur met een vaste datum.
### 4.6 Einde van de huur
Het einde van een huurcontract kan op verschillende manieren plaatsvinden:
#### 4.6.1 Verstrijken van de bepaalde duur
Dit is de standaard manier waarop een huurcontract van bepaalde duur eindigt, zonder dat een specifieke handeling vereist is.
#### 4.6.2 Opzegging
Zoals eerder besproken, is opzegging een eenzijdige rechtshandeling die het contract beëindigt.
#### 4.6.3 Wederzijdse instemming
Partijen kunnen te allen tijde in onderlinge overeenstemming beslissen het huurcontract te beëindigen.
#### 4.6.4 Gerechtelijke ontbinding
* **Ratio:** Om de huurder te beschermen tegen willekeurige beëindiging, is buitengerechtelijke ontbinding op basis van wanprestatie van de huurder verboden (art. 1762 bis oud BW). De ontbinding kan enkel via de rechter gevraagd worden.
* **Uitzonderlijk ontbindend beding:** Ontbindende bedingen die de ontbinding van rechtswege voorzien bij wanprestatie zijn nietig, zowel in het voordeel van de huurder als van de verhuurder.
* **Gerechtelijke procedure:** De ontbinding moet via een rechtsvordering worden ingesteld.
* **Gevolgen:** De gerechtelijke ontbinding werkt ex nunc (vanaf het moment van de uitspraak) en kan gepaard gaan met schadevergoedingen.
#### 4.6.5 Tenietgaan van het verhuurde goed
* **Geheel vergaan:** Indien het verhuurde goed geheel teniet gaat (materieel of juridisch, zoals door onteigening), eindigt de huur van rechtswege.
* **Gedeeltelijk vergaan:** Bij gedeeltelijk tenietgaan heeft de huurder de keuze om ofwel een evenredige huurprijsvermindering te vragen, ofwel de ontbinding van het contract te vorderen. Dit geldt ook bij tijdelijk tenietgaan, zoals tijdens een lockdown, waarbij de jurisprudentie een risicoverdeling tussen huurder en verhuurder aanneemt.
* **Schade door fout van verhuurder:** Indien het goed teniet gaat door een fout van de verhuurder, kan de huurder de ontbinding vragen.
#### 4.6.6 Wederverhuringsvergoeding
Indien de huur door de rechter wordt ontbonden ten nadele van de huurder, kan de verhuurder een wederverhuringsvergoeding eisen. Deze vergoeding compenseert de periode dat de verhuurder het goed niet kon opnieuw verhuren. De hoogte hiervan is vaak forfaitair bepaald (bijvoorbeeld drie maanden huur bij woninghuur).
### 4.7 Roerende goederen
De huur van roerende goederen is minder specifiek geregeld in het oud BW. De contractuele regeling tussen partijen is hier doorslaggevend. De regels voor de huur van onroerende goederen kunnen bij analogie worden toegepast waar van toepassing. Boek IX van het Wetboek Economisch Recht (WER) bevat aanvullende bepalingen, evenals specifieke koninklijke besluiten met betrekking tot de veiligheid van producten en de informatieverstrekking aan consumenten.
---
# Verplichtingen en rechten van de verhuurder
Oké, hier is een gedetailleerde en uitgebreide samenvatting over de verplichtingen en rechten van de verhuurder, gebaseerd op de verstrekte documentatie.
## 5. Verplichtingen en rechten van de verhuurder
Dit gedeelte belicht de wettelijke verplichtingen die de verhuurder heeft, zoals levering, onderhoud en vrijwaring, evenals de rechten die hij kan uitoefenen.
### 5.1 Wettelijke verplichtingen van de verhuurder
De verhuurder heeft een aantal fundamentele verplichtingen die voortvloeien uit de huurovereenkomst, met als doel de huurder een rustig en deugdelijk genot van het gehuurde goed te verschaffen.
#### 5.1.1 Levering in goede staat
De verhuurder is verplicht het gehuurde goed te leveren in een goede staat van onderhoud. Dit houdt in dat het goed materieel moet worden overgedragen, bijvoorbeeld door de sleutels te overhandigen, en dat alle toebehoren, die noodzakelijk zijn voor het normale gebruik van het goed, eveneens moeten worden geleverd.
* **Goede staat:** Het goed moet in een staat van onderhoud zijn die passend is voor het overeengekomen gebruik of de bestemming van het goed.
* **Verschil met vruchtgebruik:** In tegenstelling tot vruchtgebruik, waarbij het goed in de staat waarin het zich bevindt wordt geleverd, dient het gehuurde goed bij huur in goede staat van onderhoud te verkeren.
* **Omvang:** De levering omvat het gehuurde goed zelf, inclusief alle accessoires en rechten die nodig zijn voor een normaal en nuttig gebruik.
* **Afwijkende bedingen:** Omdat de meeste bepalingen van het algemeen huurrecht aanvullend recht zijn, kunnen partijen afwijkende afspraken maken over de staat van levering. Het is echter cruciaal om dit contractueel duidelijk vast te leggen.
* **Plaatsbeschrijving:** Een omstandige plaatsbeschrijving bij de aanvang van de huur is van essentieel belang om de staat van het goed objectief vast te stellen en latere discussies over de staat bij teruggave te voorkomen.
#### 5.1.2 Onderhoud in goede staat
De verplichting tot het leveren in goede staat loopt door gedurende de gehele huurperiode. De verhuurder moet ervoor zorgen dat het gehuurde goed gedurende de contractduur geschikt blijft voor het overeengekomen gebruik.
* **Eliminatieregel:** Alle herstellingen die nodig zijn tijdens de huurperiode zijn in principe ten laste van de verhuurder, tenzij er een specifieke wettelijke of contractuele bepaling is die de huurder de herstelplicht oplegt.
* **Oorzaak van belang:** De oorzaak van het gebrek of de noodzaak tot herstelling is irrelevant voor de verplichting van de verhuurder. Zelfs schade veroorzaakt door overmacht kan, in beginsel, ten laste van de verhuurder vallen.
* **Klein onderhoud:** Klein onderhoud en kleine herstellingen worden over het algemeen beschouwd als de verantwoordelijkheid van de huurder, uitgaande van de aanname dat dit voortkomt uit zijn gebruik van het goed.
* **Verwittigingsplicht huurder:** De huurder heeft de plicht om de verhuurder onmiddellijk op de hoogte te stellen van schade of gebreken die herstelling vereisen. Het nalaten hiervan kan leiden tot aansprakelijkheid van de huurder voor verergerde schade.
* **Bezoekrecht verhuurder:** De verhuurder heeft het recht om het gehuurde goed te betreden om de noodzaak van herstellingen te controleren, mits dit gebeurt na afspraak en met respect voor de privacy van de huurder.
#### 5.1.3 Vrijwaring voor rustig genot
De verhuurder moet de huurder vrijwaren voor stoornissen die het rustig genot van het gehuurde goed verhinderen. Dit omvat vrijwaring voor eigen daden, daden van derden en verborgen gebreken.
* **Vrijwaring voor eigen daden:** Dit omvat zowel feitelijke als rechtstoornissen veroorzaakt door de verhuurder zelf. Voorbeelden zijn het veranderen van sloten, het uitvoeren van werkzaamheden zonder overleg, of het toekennen van rechten aan derden die het genot van de huurder beperken. Afwijkende bedingen zijn mogelijk, maar een volledige uitsluiting van deze vrijwaring is ongeldig omdat het de essentie van de huurovereenkomst aantast.
* **Vrijwaring voor daden van derden:** Dit betreft voornamelijk rechtsstoornissen veroorzaakt door derden. Een feitelijke stoornis door derden moet de huurder zelf aanpakken via buitencontractuele aansprakelijkheid. De verhuurder moet echter wel in vrijwaring worden geroepen indien een derde een recht op het gehuurde goed claimt. Een eerbiedigingsbeding in de verkoopakte van het verhuurde goed kan de huurder beschermen.
* **Vrijwaring voor gebreken:** De verhuurder moet vrijwaren voor gebreken die het gehuurde goed ongeschikt maken voor het contractueel beoogde doel of het genot ervan zodanig verminderen. Dit kan zowel gaan om gebreken die reeds bestonden bij het sluiten van het contract als om gebreken die tijdens de huur ontstaan. Zichtbare gebreken worden geacht aanvaard te zijn bij de aanvaarding van het goed, tenzij er bij de aanvang een plaatsbeschrijving werd opgesteld. De vrijwaring voor verborgen gebreken is van aanvullend recht, maar kan niet contractueel worden uitgesloten indien de verhuurder te kwader trouw handelde.
#### 5.1.4 Specifieke verbintenissen in woninghuur
In het kader van de huur van woningen zijn er aanvullende verplichtingen voor de verhuurder, zoals de verplichting om een schriftelijk huurcontract op te stellen en een omstandige plaatsbeschrijving bij de aanvang van de huur.
### 5.2 Rechten van de verhuurder
Naast zijn verplichtingen heeft de verhuurder ook een aantal rechten die hem in staat stellen zijn eigendomsrechten te beschermen en de correcte uitvoering van de huurovereenkomst te waarborgen.
#### 5.2.1 Uitvoeren van dringende herstellingen
De verhuurder heeft het recht om dringende herstellingen uit te voeren aan het gehuurde goed, ook al veroorzaken deze hinder voor de huurder. De huurder heeft hierin een gedoogplicht. Indien de hinder langer dan een specifieke periode duurt (bijvoorbeeld veertig dagen in het algemeen huurrecht, dertig dagen in het Vlaams Woninghuurdecreet), kan de huurder aanspraak maken op huurprijsvermindering. Bij langdurige onbewoonbaarheid door de werken kan de huurder zelfs de ontbinding van de huurovereenkomst vragen.
#### 5.2.2 Bezoekrecht
De verhuurder behoudt het recht om het gehuurde goed te bezoeken, onder meer om de noodzaak van herstellingen vast te stellen of de staat van het goed te inspecteren. Dit bezoekrecht moet echter met respect voor de privacy van de huurder worden uitgeoefend en gebeurt meestal na afspraak en maximaal twee keer per jaar.
#### 5.2.3 Zekerheidsrechten
Om zich te beschermen tegen financiële risico's, kan de verhuurder zekerheden eisen. Dit kan zowel een persoonlijke zekerheid zijn (borgtocht, bankwaarborg) als een zakelijke zekerheid (inpandgeving, huurwaarborgrekening). De verhuurder heeft tevens een wettelijk voorrecht op de inboedel van de huurder ter vergoeding van huurachterstallen.
#### 5.2.4 Rechtsmiddelen bij wanprestatie huurder
Bij niet-nakoming van de verbintenissen door de huurder, kan de verhuurder diverse rechtsmiddelen aanwenden.
* **Aanspreken van zekerheden:** De verhuurder kan de geëiste zekerheden aanspreken om geleden schade te vergoeden.
* **Gerechtelijke ontbinding:** De verhuurder kan de gerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst vorderen indien de wanprestatie van de huurder ernstig genoeg is. Een buitengerechtelijke ontbinding op basis van een uitdrukkelijk ontbindend beding is in huurovereenkomsten, met name de woninghuur, echter niet geldig.
* **Schadevergoeding:** De verhuurder kan een schadevergoeding eisen voor de geleden schade, inclusief nalatigheidsinteresten en eventuele wederverhuringsvergoedingen indien de ontbinding vervroegd plaatsvindt.
#### 5.2.5 Verkoop van het gehuurde goed
Wanneer het verhuurde goed wordt verkocht, geldt in principe de regel "koop breekt geen huur" indien de huurovereenkomst tegenwerpelijk is aan de koper. Dit is het geval bij een authentieke huurovereenkomst of een huurovereenkomst met een vaste datum. De verkoper dient de huurder echter vrij te waren voor rechtsstoornissen, wat inhoudt dat de huurder het rustige genot moet behouden.
> **Tip:** Het is voor de verhuurder cruciaal om de huurovereenkomst correct op te stellen en te registreren, zodat deze tegenwerpelijk is aan derden, zoals een potentiële koper. Dit voorkomt latere geschillen en beschermt de huurder.
#### 5.2.6 Beëindiging van de huurovereenkomst
De verhuurder kan de huurovereenkomst beëindigen op verschillende gronden, waaronder het verstrijken van de bepaalde duur, opzegging (indien contractueel toegestaan of wettelijk voorzien), of gerechtelijke ontbinding wegens wanprestatie van de huurder. Het tenietgaan van het verhuurde goed, materieel of juridisch, kan eveneens leiden tot de beëindiging van de huur.
> **Tip:** Hoewel contractuele bepalingen over het einde van de huur belangrijk zijn, moeten de wettelijke bepalingen inzake de bescherming van de huurder (vooral in woninghuur) steeds gerespecteerd worden. Gerechtelijke ontbinding is in de meeste gevallen de enige geldige weg voor de verhuurder om een huurcontract buitengerechtelijk te beëindigen.
---
# Verplichtingen en rechten van de huurder
Dit deel van de studiehandleiding behandelt de rechten en plichten van de huurder binnen een huurovereenkomst, met de nadruk op het gebruik van het gehuurde goed, betaling, onderhoud en teruggave, evenals de rechten op overdracht en onderhuur.
## 6. Verplichtingen en rechten van de huurder
Het huurrecht regelt de wederkerige verbintenissen tussen verhuurder en huurder. De huurder geniet specifieke rechten en is gebonden door bepaalde plichten die essentieel zijn voor een correct verloop van de huurovereenkomst.
### 6.1 De belangrijkste plichten van de huurder
De huurder heeft voornamelijk de plicht om de huurprijs, kosten en lasten te betalen, het gehuurde goed als een goede huisvader te gebruiken en het goed bij het einde van de huur te retourneren.
#### 6.1.1 Stofferingsplicht
De huurder is verplicht om het gehuurde onroerend goed van huisraad te voorzien. Dit betekent dat het pand niet leeg mag worden achtergelaten. Deze plicht is van voortdurende aard gedurende de hele huurperiode.
* **Sancties:** Bij schending van deze plicht kan de verhuurder de gerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst vorderen. Daarnaast kan ook een schadevergoeding worden geëist, evenals, in sommige gevallen, dwanguitvoering.
* **Toekomst:** In de toekomst zal de huurder een voldoende zekerheid moeten stellen, hetzij door middel van de stoffering, hetzij door het stellen van een waarborg van drie maanden huur.
#### 6.1.2 Betaling van huurprijs, kosten en lasten
De huurprijs, kosten en lasten vormen de kern van de financiële verplichtingen van de huurder.
* **Huurprijs:**
* **Indexering:** De huurprijs kan worden geïndexeerd op basis van de gezondheidsindex, mits er een indexeringsbeding in het contract is opgenomen. Bij woninghuurcontracten wordt een indexeringsbeding van rechtswege geacht deel uit te maken van de overeenkomst wanneer deze schriftelijk is aangegaan. De indexering kan één keer per jaar gebeuren, op de verjaardag van de inwerkingtreding van het huurcontract. De berekening gebeurt met de formule:
$$ \text{nieuwe huurprijs} = \text{basishuurprijs} \times \frac{\text{nieuw indexcijfer}}{\text{aanvangsindexcijfer}} $$
Hierbij is het nieuwe indexcijfer de index van de maand voorafgaand aan de maand van de verjaardag van de inwerkingtreding, en het aanvangsindexcijfer de index van de maand voorafgaand aan de maand waarin het huurcontract is gesloten.
* **Verzoek tot indexering:** Bij specifieke huurstelsels, zoals de woninghuur, is een schriftelijk verzoek tot indexering vereist van de belanghebbende partij.
* **Kosten en lasten:** Kosten hebben betrekking op de vergoeding voor het gebruik van het goed, terwijl lasten belastingen op het gehuurde goed betreffen die aan de huurder worden doorgerekend. Het verdelingsprincipe stelt dat kosten en lasten gerelateerd aan het zakelijk recht door de verhuurder worden gedragen, en die gerelateerd aan het gebruik door de huurder.
* **Aanrekening:** Kosten en lasten kunnen worden aangerekend via vaste bedragen (forfait) of op basis van werkelijke uitgaven. Bij aanrekening op basis van werkelijke uitgaven moet een afzonderlijke rekening worden bijgehouden en moet de huurder de mogelijkheid tot controle hebben. Bij woninghuur kan de huurder te allen tijde herziening of omzetting van een forfaitaire aanrekening vragen.
* **Sancties bij niet-betaling:**
* **ENAC (Exceptio non adimpleti contractus):** De huurder mag de betaling opschorten indien de verhuurder zijn verplichtingen niet nakomt.
* **Vordering achterstallen:** De verhuurder kan de achterstallige huurprijzen, kosten en lasten vorderen. De verjaringstermijn hiervoor bedraagt vijf jaar voor huurprijzen en kosten, en één jaar voor indexeringen vanaf de aangetekende brief.
* **Zekerheden aanspreken:** De verhuurder kan de door de huurder gestelde zekerheden (zoals een borgtocht of bankwaarborg) aanspreken.
* **Gerechtelijke ontbinding:** Bij ernstige wanbetaling kan de rechter de huurovereenkomst gerechtelijk ontbinden.
* **Schadevergoeding:** De huurder kan veroordeeld worden tot betaling van schadevergoeding, inclusief nalatigheidsinteresten.
* **Wederverhuringsvergoeding:** Indien de huurovereenkomst gerechtelijk wordt ontbonden ten nadele van de huurder, kan de verhuurder een wederverhuringsvergoeding vorderen voor de periode dat het pand niet opnieuw kan worden verhuurd.
* **Uitdrukkelijk ontbindend beding:** Een uitdrukkelijk ontbindend beding is nietig in huurovereenkomsten. De gerechtelijke ontbinding is de enige geldige manier om de huur te beëindigen bij wanprestatie.
#### 6.1.3 Gebruik als "goede huisvader"
De huurder dient het gehuurde goed te gebruiken volgens de bestemming die in het huurcontract is overeengekomen of die voortvloeit uit de aard van het goed. Dit impliceert een zorgvuldig en redelijk gebruik, vergelijkbaar met dat van een voorzichtig persoon.
* **Criterium:** Dit is een inspanningsverbintenis waarbij de huurder zich moet gedragen als een voorzichtig en redelijk persoon.
* **Verantwoordelijkheid:** De huurder is ook verantwoordelijk voor het gedrag van huisgenoten en onderhuurders.
* **Herstellingen:** De huurder is verantwoordelijk voor kleine herstellingen die voortvloeien uit normaal gebruik of een gebrek aan zorg.
* **Verwittigingsplicht:** De huurder heeft de plicht om de verhuurder onmiddellijk te verwittigen van schade of gebreken die herstelling vereisen. Bij nalatigheid kan de huurder aansprakelijk worden gesteld voor verergerde schade.
* **Sancties:** Bij schending van deze plicht kan de verhuurder gerechtelijke ontbinding vorderen, eventueel met schadevergoeding.
#### 6.1.4 Teruggave van het gehuurde goed
Bij het einde van de huurovereenkomst is de huurder verplicht het gehuurde goed in de oorspronkelijke staat terug te geven, rekening houdend met normale slijtage en veroudering.
* **Resultaatsverbintenis:** De teruggave is een resultaatsverbintenis; de huurder moet ervoor zorgen dat het goed effectief wordt teruggegeven.
* **Aanvangsplaatsbeschrijving:** Een gedetailleerde plaatsbeschrijving bij aanvang van de huur is cruciaal om de staat van het goed objectief te kunnen vaststellen bij teruggave. Bij gebrek hieraan geldt een vermoeden dat het goed in goede staat werd ontvangen.
* **Huurschade:** Schade die door de huurder of huisgenoten is veroorzaakt, komt ten laste van de huurder. De verhuurder kan een vergoeding vorderen voor huurschade.
* **Bouwwerken en beplantingen:** De regeling voor bouwwerken en beplantingen is vaak contractueel bepaald. Indien niet geregeld, wordt gekeken naar de verwijderbaarheid en de regelmatigheid van de werken. De leer van de ongerechtvaardigde verrijking kan een rol spelen bij de vergoeding van nuttige of noodzakelijke uitgaven.
* **Sancties:** Bij niet-teruggave of beschadiging kan de verhuurder uitzetting vorderen, een vergoeding voor huurschade en een vergoeding voor derving van inkomsten.
#### 6.1.5 Aansprakelijkheid voor brand
De huurder wordt vermoed aansprakelijk te zijn voor brand die ontstaat in het gehuurde goed, tenzij hij bewijst dat de brand buiten zijn schuld is ontstaan (door toeval, overmacht of een vreemde oorzaak).
* **Omvang:** Deze aansprakelijkheid geldt voor het gehuurde goed zelf gedurende de huurtijd.
* **Bewijs:** De huurder dient aan te tonen dat de brand niet aan zijn schuld te wijten is, bijvoorbeeld door positief bewijs van de oorzaak of door precieze overeenstemmende vermoedens.
* **Huisgenoten en onderhuurders:** De huurder is ook aansprakelijk voor brand veroorzaakt door huisgenoten of onderhuurders.
* **Verborgen gebreken:** De huurder kan ontsnappen aan de aansprakelijkheid indien de brand is ontstaan door een verborgen gebrek, niet door een zichtbaar gebrek.
* **Aanvullend recht:** Deze regeling is van aanvullend recht, wat betekent dat partijen hiervan contractueel kunnen afwijken, bijvoorbeeld door het afsluiten van een brandverzekering met afstand van verhaal.
### 6.2 De rechten van de huurder
De huurder geniet diverse rechten, waaronder het recht op gebruik en genot van het gehuurde goed, de mogelijkheid tot het uitvoeren van kleine inrichtingswerken, en de rechten op overdracht en onderhuur.
#### 6.2.1 Recht op gebruik en genot van het gehuurde goed
Dit is het kernelement van de huurovereenkomst, waarbij de huurder het recht heeft om het gehuurde goed te gebruiken conform de overeengekomen bestemming en om er rustig genot van te hebben. Dit recht wordt beschermd door de vrijwaringsplicht van de verhuurder tegen feitelijke en rechtstoornissen, en tegen verborgen gebreken.
#### 6.2.2 Uitvoeren van inrichtingswerken
De huurder mag kleine inrichtingswerken uitvoeren die het pand niet structureel wijzigen en die gemakkelijk verwijderd kunnen worden aan het einde van de huur, zonder schade te veroorzaken. Structurele aanpassingen zijn doorgaans verboden, tenzij expliciet toegestaan in het contract.
#### 6.2.3 Overdracht en onderhuur
De huurder heeft in principe het recht om zijn huurovereenkomst over te dragen of het goed deels of geheel te onderhuren, tenzij dit contractueel is uitgesloten.
* **Overdracht (cessie):** De gehele huurovereenkomst wordt overgedragen aan een nieuwe huurder, waarbij de oorspronkelijke huurder niet langer verbonden blijft indien de verhuurder de overdracht erkent (volkomen overdracht). Bij loutere overdracht van de schuldvordering blijft de oorspronkelijke huurder in principe gebonden.
* **Onderhuur:** De huurder sluit een nieuwe huurovereenkomst met een onderhuurder. Het hoofdhuurcontract blijft bestaan. De onderhuur is afhankelijk van het hoofdhuurcontract qua duur en ontbinding. De verhuurder heeft in principe geen rechtstreekse vordering tegen de onderhuurder, tenzij in specifieke gevallen.
* **Uitzonderingen:** Bij woninghuur en pacht is onderhuur en overdracht principieel verboden om de bescherming van de huurder te waarborgen. Er zijn echter uitzonderingen mogelijk, bijvoorbeeld voor specifieke sociale huurdoeleinden of in de handelshuurwetgeving.
* **Sancties:** Bij schending van contractuele beperkingen op overdracht en onderhuur kan de verhuurder nakoming vorderen (uitzetting van derden), schadevergoeding eisen, of de gerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst vragen.
#### 6.2.4 Verkoop van het gehuurde goed
De huurovereenkomst blijft in principe van kracht bij verkoop van het gehuurde goed, indien de huurovereenkomst tegenwerpelijk is aan de koper.
* **Tegenwerpbaarheid:** Dit is het geval bij een authentieke huurovereenkomst (opgemaakt door een notaris) of een huur met vaste datum (door registratie, overlijden van een partij, of opname in een authentieke akte).
* **Gevolgen van tegenwerpbaarheid:** De rechten van de huurder blijven intact, inclusief het rustig genot.
* **Contractvrijheid en bedingen:** Indien de huurovereenkomst niet tegenwerpelijk is, kunnen partijen contractuele afspraken maken, zoals een eerbiedigingsbeding (waarbij de koper zich verbindt de huur te respecteren) of een uitzettingsbeding (waarbij de huurder verplicht is het pand te verlaten bij verkoop).
### 6.3 Einde van de huurovereenkomst
De huurovereenkomst kan op verschillende manieren eindigen:
* **Verstrijken van de bepaalde duur:** De huurovereenkomst eindigt van rechtswege na het verstrijken van de overeengekomen termijn.
* **Opzegging:** Een eenzijdige rechtshandeling van een van de partijen om de huurovereenkomst te beëindigen, mits naleving van de contractuele of wettelijke bepalingen inzake termijn en vorm.
* **In onderlinge overeenstemming:** Beide partijen kunnen te allen tijde besluiten de huurovereenkomst te beëindigen.
* **Gerechtelijke ontbinding:** De rechter kan de huurovereenkomst ontbinden wegens ernstige wanprestatie van een van de partijen. Een buitengerechtelijke ontbinding is niet mogelijk.
* **Tenietgaan van het gehuurde goed:** Bij geheel tenietgaan van het gehuurde goed eindigt de huur van rechtswege. Bij gedeeltelijk tenietgaan heeft de huurder de keuze tussen een evenredige huurprijsvermindering of ontbinding. Ook tijdelijk tenietgaan kan leiden tot huurprijsvermindering.
---
# Einde van de huurovereenkomst
Dit onderwerp behandelt de verschillende wijzen waarop een huurovereenkomst kan worden beëindigd, met specifieke aandacht voor de gevolgen van het tenietgaan van het verhuurde goed en de regels rondom gerechtelijke ontbinding.
### 7.1 Beëindiging van rechtswege
Een huurovereenkomst kan eindigen door het verstrijken van de bepaalde duur waarvoor ze is aangegaan. Dit leidt in principe tot een beëindiging van rechtswege, tenzij anders bepaald in de wet of door partijafspraken.
### 7.2 Opzegging
Opzegging is een eenzijdige rechtshandeling waarmee een partij de huurovereenkomst wenst te beëindigen. De opzegging wordt bindend zodra de kennisgeving de bestemmeling heeft bereikt en kan nadien niet meer worden ingetrokken zonder instemming van de andere partij.
#### 7.2.1 Vereiste opzegging
Opzegging is vereist in de volgende gevallen:
* Schriftelijke huur van onbepaalde duur.
* Mondelinge huur.
* Schriftelijke huur van bepaalde duur met tussentijdse opzeggingsmogelijkheden.
* Stilzwijgend verlengde huur.
* Specifieke huurstelsels zoals woninghuur, handelshuur en pacht.
#### 7.2.2 Vorm en motivering van de opzegging
Hoewel er in het algemeen huurrecht geen specifieke vormvereisten zijn voor de opzegging, is een schriftelijk bewijs cruciaal in geval van betwisting. Voor handelshuur en pacht is de opzegging bij aangetekende brief of gerechtsdeurwaardersexploot verplicht. Een motivering van de opzegging is niet altijd vereist, tenzij het contract dit oplegt of de specifieke huurstelsels dit voorschrijven.
#### 7.2.3 Opzegging bij meerdere huurders
Bij hoofdelijkheid van de huurders dient de opzegging door alle huurders te gebeuren. Indien er geen hoofdelijkheid is, heeft elke huurder een autonoom opzeggingsrecht. De gezinswoning geniet bijzondere bescherming, waarbij een opzegging door gehuwden of wettelijk samenwonenden gezamenlijk moet gebeuren.
#### 7.2.4 Opzeggingstermijn
De opzeggingstermijn is in principe contractueel bepaald. Bij huur van onbepaalde duur geldt een wettelijke vangnetbepaling van één maand. Specifieke huurstelsels kennen dwingende termijnen.
#### 7.2.5 Verzaking aan de opzegging
Verzaking aan de opzegging is mogelijk mits aanvaarding door de andere partij.
### 7.3 Verlenging en wederverhuring
#### 7.3.1 Verlenging
Verlenging houdt in dat hetzelfde huurcontract voor een bepaalde periode verder loopt. Dit kan wettelijk bepaald zijn (bv. bij woninghuur en pacht) of conventioneel worden overeengekomen. Het verschilt van een respijttermijn die door de rechter kan worden toegekend om de uitvoering van een vonnis uit te stellen.
#### 7.3.2 Wederverhuring
Wederverhuring ontstaat wanneer een huurcontract van bepaalde duur stilzwijgend wordt verlengd voor dezelfde duur. Dit is een vorm van schuldvernieuwing. Na de eerste stilzwijgende wederverhuring, die voortbouwt op het oorspronkelijke schriftelijke contract, ontstaat een mondeling contract van onbepaalde duur. Dit heeft gevolgen voor de geldigheid van zekerheden, zoals borgstelling, die kunnen vervallen.
### 7.4 Beëindiging wegens wanprestatie (Gerechtelijke ontbinding)
De huurovereenkomst kan gerechtelijk worden ontbonden wegens een ernstige wanprestatie van een van de partijen. Dit is de enige vorm van ontbinding die mogelijk is, aangezien buitengerechtelijke ontbinding op grond van artikel 1762 bis oud BW en de nietigheid van uitdrukkelijke ontbindende bedingen verboden is.
#### 7.4.1 Toepassingen van gerechtelijke ontbinding
Gerechtelijke ontbinding kan worden gevorderd op grond van:
* Artikel 1729, 1741 en 1752 oud BW.
* Algemene regels van contractenrecht (artikel 5.91 BW).
#### 7.4.2 Gevolgen van gerechtelijke ontbinding
Bij gerechtelijke ontbinding, die ex nunc werkt (vanaf het moment van de uitspraak), kan de rechter ook een wederverhuringsvergoeding toekennen aan de verhuurder indien de ontbinding ten nadele van de huurder wordt uitgesproken.
### 7.5 Tenietgaan van het verhuurde goed
Het tenietgaan van het verhuurde goed leidt tot het einde van de huurovereenkomst.
#### 7.5.1 Materieel tenietgaan
* **Geheel tenietgaan:** Leidt tot ontbinding van rechtswege.
* **Gedeeltelijk tenietgaan:** De huurder heeft de keuze om de huurprijs evenredig te laten verminderen of de ontbinding van de huurovereenkomst te vragen. Dit geldt ook bij tijdelijk tenietgaan.
#### 7.5.2 Juridisch tenietgaan
Juridische vormen van tenietgaan, zoals onteigening of juridische onbewoonbaarverklaring, kunnen ook leiden tot het einde van de huurovereenkomst.
### 7.6 Andere vormen van beëindiging
* **In onderlinge overeenstemming:** Partijen kunnen te allen tijde de huurovereenkomst beëindigen door wederzijds akkoord.
* **Koop breekt geen huur (tegenwerpbaarheid):** De huurovereenkomst is tegenwerpelijk aan een nieuwe eigenaar indien ze authentiek is opgemaakt of een vaste datum heeft gekregen (bv. door registratie, overlijden van een partij, of opname in een authentieke akte voor de aankoop). Indien de huurovereenkomst niet tegenwerpelijk is, kunnen contractuele clausules zoals een eerbiedigingsbeding of uitzettingsbeding van toepassing zijn.
* **Overdracht en onderhuur:** De huurder kan de huurovereenkomst in zijn geheel overdragen (huuroverdracht) of een nieuwe huurovereenkomst aangaan met een derde (onderhuur). In het algemeen huurrecht is dit toegestaan, tenzij contractueel uitgesloten, met specifieke regels voor woninghuur en pacht.
* **Tenietgaan door toeval (artikel 1722 oud BW):** Indien het verhuurde goed geheel of gedeeltelijk tenietgaat door toeval, zonder fout van de verhuurder of huurder, kan dit leiden tot ontbinding of huurprijsvermindering.
> **Tip:** Bij het einde van de huurovereenkomst is een accurate vergelijking van de aanvangsplaatsbeschrijving met de toestand bij einde huur cruciaal om huurschade objectief vast te stellen. Zonder plaatsbeschrijving geldt een vermoeden dat het goed in dezelfde staat werd teruggegeven als ontvangen.
---
# Huur van roerende goederen
Dit deel behandelt de specifieke regelgeving en contractuele regelingen met betrekking tot de huur van roerende goederen.
### 8.1 Algemene principes en definities
De huur van roerende goederen is een wederkerig contract waarbij de verhuurder de huurder tijdelijk het genot van een zaak verschaft tegen een door de huurder betaalde prijs. Het is een persoonlijk recht, waarbij de huurder slechts houder is van de zaak en geen bezitter.
### 8.2 Kenmerken van huur
* **Consensueel:** Huur komt tot stand door de loutere wilsovereenstemming van partijen, hoewel een schriftelijk contract voor bewijsdoeleinden vaak de voorkeur geniet.
* **Wederkerig:** Beide partijen hebben verbintenissen.
* **Onder bezwarende titel:** Er is een tegenprestatie (huurprijs) voor het genot van de zaak. Zonder huurprijs is er sprake van bruikleen.
* **Voortdurend:** De verbintenissen van beide partijen (genot verschaffen en huur betalen) duren voort gedurende de looptijd van het contract.
* **Tijdelijk:** Huurcontracten mogen niet eeuwigdurend zijn, met een algemene maximumduur van 99 jaar.
* **Niet intuitu personae:** In beginsel is de huurder niet persoonlijk gebonden, waardoor onderverhuur en overdracht aan erfgenamen mogelijk is, tenzij anders bedongen.
### 8.3 Aard van het recht
Het huurrecht is een schuldvordering, waarbij de verhuurder schuldenaar is van de verbintenis tot het verschaffen van genot. Het is een roerend recht, ook al heeft het betrekking op een onroerend goed.
### 8.4 Vergelijking met andere overeenkomsten
* **Huur van werk (aanneming):** Bij huur van goederen gaat het om een reeds bestaand goed, bij aanneming om een toekomstig goed. De prijsbepaling kan bij huur op het moment van het sluiten van het contract bepaald of bepaalbaar zijn, terwijl dit bij aanneming ook achteraf kan.
* **Koop:** Bij koop is er sprake van eigendomsoverdracht, bij huur van tijdelijk genot. De koopprijs moet in geld zijn, de huurprijs kan ook in natura zijn.
* **Vruchtgebruik:** Vruchtgebruik is een zakelijk recht, huur een persoonlijk recht. Levering en onderhoudsverplichtingen verschillen. Vruchtgebruik eindigt van rechtswege bij overlijden van de vruchtgebruiker.
* **Bewaargeving:** De bewaarnemer mag het goed niet gebruiken, enkel bewaren en bewaken.
* **Bruikleen:** Dit is een huurcontract om niet.
### 8.5 Hoofdbestanddelen huur
#### 8.5.1 Het gehuurde goed
* **Roerend of onroerend:** Zowel roerende als onroerende goederen kunnen worden verhuurd.
* **Niet vatbaar voor verhuring:** Goederen buiten de handel (bv. publiek domein) kunnen in principe niet verhuurd worden, tenzij dit het gebruik door anderen niet verhindert.
* **Bijzondere gevallen:**
* **Verbruikbare goederen:** De huur van verbruikbare goederen is specifiek geregeld en impliceert dat de huurder niet hetzelfde goed mag teruggeven, maar een goed van gelijke hoeveelheid en waarde.
* **Toekomstig goed:** Verhuur van een toekomstig goed is in principe niet mogelijk.
* **Eigen goed:** Het is mogelijk om het eigen goed als onderhuurder te huren.
* **Andermans goed:** Verhuur van andermans goed is mogelijk, aangezien het slechts gaat om het verschaffen van genot.
* **Onverdeeld goed:** Vereist toestemming van alle mede-eigenaars.
* **Beschrijving van het goed:** Een duidelijke omschrijving is cruciaal. Bij onroerende goederen is een omstandige plaatsbeschrijving verplicht (dwingend recht) om de staat van het goed bij aanvang en einde vast te stellen. Dit document dient ter bewijsregeling van huurschade.
#### 8.5.2 De huurprijs
* **Bepaalbaar of bepaald:** De huurprijs moet bepaald of bepaalbaar zijn bij het sluiten van het contract.
* **Ernstige huurprijs:** Een niet-serieuze huurprijs kan leiden tot nietigverklaring van het huurcontract als huur, waardoor specifieke huurstelsels niet van toepassing zijn.
* **Indexering:** De huurprijs kan geïndexeerd worden volgens een beding in het contract, gekoppeld aan de gezondheidsindex. Bij woninghuur is een schriftelijk contract vereist en wordt het indexeringsbeding geacht deel uit te maken van het contract.
* **Kosten en lasten:** Deze worden gedragen door de huurder voor zover ze betrekking hebben op het gebruik van het goed, en door de verhuurder voor zover ze betrekking hebben op het zakelijk recht. Aanrekening kan forfaitair of op basis van werkelijke uitgaven.
* **Terugvordering te veel betaalde:** De huurder kan te veel betaalde huur, kosten of indexeringen terugvorderen via een aangetekende brief, met een verjaringstermijn van één jaar vanaf de brief.
### 8.6 Geldigheidsvoorwaarden
* Vrije en bewuste toestemming van partijen.
* Bekwaamheid om contracten te sluiten.
* Bepaalbaar en geoorloofd voorwerp (bv. geen "krotverhuur").
* Geoorloofde oorzaak.
### 8.7 Vorm en bewijs
* **Consensueel:** Huur is in principe een consensueel contract, maar een schriftelijk bewijs is sterk aan te raden.
* **Schriftelijke huurovereenkomst:** Vereist voor specifieke gevallen (bv. woninghuur, indexering) en biedt bewijsvermoedens.
* **Mondelinge huurovereenkomst:** Moeilijk te bewijzen bij betwisting, vooral indien nog niet in uitvoering. Bewijs kan geleverd worden door bekentenis of gedingbeslissende eed, of met alle middelen van bewijs indien er een begin van uitvoering is.
### 8.8 Duur van de huur
* **Contractvrijheid:** Partijen bepalen vrij de duur, met beperkingen zoals het verbod op eeuwigdurende contracten.
* **Specifieke huurstelsels:** Kunnen minimumduren opleggen.
* **Huur van bepaalde duur:** Eindigt van rechtswege bij verstrijken van de termijn.
* **Huur van onbepaalde duur:** Wordt wettelijk geacht maandelijks te zijn aangegaan en is opzegbaar met een opzegtermijn van één maand.
### 8.9 Opzegging
* Eenzijdige rechtshandeling die de beëindiging van het huurcontract beoogt.
* Vereist bij huur van onbepaalde duur, mondelinge huur, stilzwijgend verlengde huur en in specifieke huurstelsels.
* **Vorm:** Geen wettelijke vormvereisten, maar aangetekende brief of gerechtsdeurwaardersexploot wordt aanbevolen voor bewijs.
* **Motivering:** Niet steeds vereist, tenzij contractueel bepaald of in specifieke huurstelsels.
* **Opzeggingstermijn:** Contractueel bepaald, of wettelijk vastgelegd (bv. één maand bij huur van onbepaalde duur).
### 8.10 Verlenging en wederverhuring
* **Verlenging:** Het bestaande huurcontract loopt verder voor een bepaalde of onbepaalde periode.
* **Wederverhuring:** Er wordt een nieuw huurcontract afgesloten, wat kan leiden tot schuldenvernieuwing.
### 8.11 Verbintenissen van de verhuurder
1. **Levering in goede staat:** Het goed moet bij aanvang van de huur in een goede staat van onderhoud worden geleverd, rekening houdend met het beoogde gebruik.
2. **Onderhoud in goede staat:** De verhuurder is gehouden tot het uitvoeren van alle herstellingen die nodig zijn om het goed in een goede staat van onderhoud te behouden gedurende de hele duur van de huur, met uitzondering van klein onderhoud en herstellingen die aan de huurder ten laste vallen.
3. **Vrijwaring:** De verhuurder moet de huurder vrijwaren voor:
* Eigen daden (feitelijke en rechtstoornissen).
* Daden van derden (rechtstoornissen).
* Gebreken die het goed ongeschikt maken voor het beoogde gebruik.
4. **Aanvangsplaatsbeschrijving:** Opstellen van een gedetailleerde beschrijving van het goed bij aanvang.
5. **Zekerheidsrechten:** De verhuurder kan zekerheden eisen ter dekking van huurachterstallen of schade (bv. borgtocht, bankwaarborg).
### 8.12 Verbintenissen van de huurder
1. **Stofferingsplicht:** Het gehuurde goed moet voorzien zijn van huisraad die voldoende is om de huurprijs en kosten voor twee maanden te dekken.
2. **Betaling huurprijs, kosten en lasten:** Tijdige betaling van de huurprijs, eventuele indexeringen, kosten en lasten.
3. **Gebruik als "goede huisvader":** Het goed gebruiken conform de bestemming, met zorg en voorzichtigheid, en het onderhouden. De huurder is aansprakelijk voor schade veroorzaakt door huisgenoten of onderhuurders.
4. **Teruggave:** Het goed in dezelfde staat teruggeven als bij aanvang, rekening houdend met normale slijtage.
5. **Aansprakelijkheid voor brand:** De huurder is aansprakelijk voor brand tenzij hij bewijst dat deze buiten zijn schuld is ontstaan (toeval, overmacht, vreemde oorzaak).
6. **Plaatsbeschrijving:** Medewerking verlenen aan de opmaak van de aanvangsplaatsbeschrijving.
### 8.13 Overdracht en onderhuur
* **Overdracht:** De huurder draagt zijn huurrecht over aan een derde. Het contract blijft in beginsel bestaan, tenzij er sprake is van een volkomen overdracht met instemming van de verhuurder.
* **Onderhuur:** De huurder sluit een nieuw huurcontract met een derde. Dit is principieel toegelaten, tenzij anders bedongen of wettelijk verboden (bv. bij woninghuur).
### 8.14 Verkoop van het gehuurde goed
* **Tegenwerpbaarheid:** De huurovereenkomst is tegenwerpelijk aan de koper indien het een authentieke huur betreft of een huur met vaste datum.
* **Eerbiedigingsbeding:** De koper kan zich ertoe verbinden de huur te eerbiedigen.
* **Uitzettingsbeding:** Kan in het huurcontract worden opgenomen.
### 8.15 Einde van de huur
De huur kan eindigen door:
* Verstrijken van de bepaalde duur.
* Opzegging door een van de partijen.
* Wederzijdse overeenstemming.
* Gerechtelijke ontbinding wegens wanprestatie.
* Tenietgaan van het gehuurde goed (geheel of gedeeltelijk).
Het uitdrukkelijk ontbindend beding is nietig om de huurder te beschermen.
### 8.16 Huur van roerende goederen in het bijzonder
De specifieke regels voor de huur van roerende goederen zijn in het oud BW nauwelijks geregeld. Contractuele regelingen zijn hierdoor essentieel. De algemene regels voor de huur van onroerende goederen kunnen wel analoog worden toegepast. De veiligheid van producten en de informatieverstrekking aan consumenten zijn relevant, met name met betrekking tot de veiligheid van de gehuurde roerende goederen.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Term | Definitie |
| Huurovereenkomst | Een wederkerig contract waarbij de verhuurder de huurder tijdelijk het genot van een zaak verschaft, tegen een prijs. |
| Persoonlijk recht | Een recht dat voortkomt uit een verbintenis tussen twee of meer personen, waarbij de huurder slechts een houder wordt en geen bezitter, wat betekent dat hij geen eigendom kan verkrijgen door verkrijgende verjaring. |
| Genot (usus en fructus) | Het recht om een zaak te gebruiken (usus) en de vruchten ervan te genieten (fructus), wat centraal staat in de huurovereenkomst voor wat betreft het genot dat de verhuurder aan de huurder verschaft. |
| Algemeen huurrecht | De basisregels die van toepassing zijn op huurovereenkomsten die niet door specifieke wettelijke regelingen worden gedekt, of die aanvullende regels bieden waar specifieke wetgeving een lacune laat. |
| Consensueel contract | Een overeenkomst die tot stand komt door de enkele wilsovereenstemming van de partijen, zonder dat een specifieke vorm vereist is, hoewel schriftelijke contracten vaak de voorkeur krijgen voor bewijs. |
| Onder bezwarende titel | Een overeenkomst waarbij elke partij een tegenprestatie ontvangt, in het geval van huur is dit het genot van de zaak door de huurder in ruil voor de huurprijs. |
| Voortdurende verbintenissen | Verbintenissen die gedurende de hele duur van het contract worden nagekomen, zoals de periodieke betaling van de huurprijs door de huurder en de onderhoudsplicht van de verhuurder. |
| Tijdelijk | De aard van een huurovereenkomst die niet eeuwigdurend mag zijn, met een wettelijke maximumduur van 99 jaar voor de meeste huurcontracten. |
| Intuitu personae | Een contract dat gesloten wordt met het oog op de persoon van de contractpartij; huur is in principe niet intuitu personae, wat blijkt uit de mogelijkheid tot onderverhuur en de voortzetting door erfgenamen. |
| Schuldvordering | Een recht dat een schuldeiser heeft op een schuldenaar; de verhuurder is schuldenaar van de verbintenis om het genot van de zaak te verschaffen, terwijl de huurder schuldeiser is. |
| Daad van beheer | Een handeling die gericht is op het behoud of de normale exploitatie van een vermogen; het sluiten van een huurcontract van minder dan 9 jaar valt hieronder. |
| Daad van beschikking | Een handeling die gericht is op het vervreemden of bezwaren van een vermogen; huurcontracten van meer dan 9 jaar worden als zodanig beschouwd. |
| Omstandige plaatsbeschrijving | Een gedetailleerde, wederzijdse beschrijving van de staat van een onroerend goed bij aanvang en einde van de huur, bedoeld om huurschade objectief vast te stellen. |
| Huurprijs | De tegenprestatie die de huurder betaalt voor het genot van de gehuurde zaak, die bepaald of bepaalbaar moet zijn en ernstig moet zijn. |
| Indexering | De aanpassing van de huurprijs aan de hand van een index, meestal gekoppeld aan het gezondheidsindexcijfer, om de inflatie te volgen. |
| Kosten en lasten | Vergoedingen die verband houden met het gebruik (kosten) of belastingen op het goed (lasten) die, afhankelijk van de aard, door de huurder of verhuurder gedragen worden. |
| Borgtocht | Een persoonlijke zekerheid waarbij een derde partij zich verbindt om de verbintenissen van de huurder na te komen indien deze in gebreke blijft. |
| Verhuurder | De partij die zich verbindt om aan de huurder tijdelijk het genot van een zaak te verschaffen tegen een prijs. |
| Huurder | De partij die het genot van een zaak verkrijgt voor een bepaalde tijd, tegen betaling van een prijs. |
| Gebruik als "goede huisvader" | De verplichting van de huurder om het gehuurde goed te gebruiken met de zorg en voorzichtigheid die een redelijk en zorgvuldig persoon zou betrachten. |
| Teruggave | De verplichting van de huurder om het gehuurde goed bij het einde van de huurovereenkomst in dezelfde staat terug te geven als waarin hij het heeft ontvangen, rekening houdend met normale slijtage. |
| Wederverhuring | Het stilzwijgend voortzetten van een huurovereenkomst van bepaalde duur, waarbij de oorspronkelijke voorwaarden en duur worden hernomen, tenzij de huurder dit niet wenst. |
| Onderhuur | Het aangaan van een nieuwe huurovereenkomst door de huurder met een derde, waarbij het hoofdhuurcontract blijft bestaan. |
| Huuroverdracht | De overdracht van het volledige huurcontract naar een nieuwe huurder, waarbij de oorspronkelijke huurder zijn rechten en plichten volledig doorgeeft. |
| Tegenwerpbaarheid | De mogelijkheid om een huurovereenkomst te doen gelden tegen derden, zoals een nieuwe koper van het verhuurde goed, mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan (bv. vaste datum). |
| Gerechtelijke ontbinding | Het beëindigen van een huurovereenkomst door een rechterlijke beslissing, meestal wegens een ernstige wanprestatie van een van de partijen. |
| Tenietgaan van het gehuurde goed | De definitieve vernietiging van het gehuurde goed, materieel of juridisch, wat kan leiden tot de ontbinding van de huurovereenkomst. |
| Huurcontract | Een wederkerige overeenkomst waarbij de verhuurder tijdelijk het genot van een zaak belooft aan de huurder, tegen betaling van een prijs. |
| Genot van een zaak (Usus en Fructus) | Het recht om de zaak te gebruiken en de vruchten ervan te trekken. In het kader van huur gaat het om het recht van de huurder om het gehuurde goed te gebruiken en de voordelen ervan te genieten. |
| Houderschap (Detentor) | Iemand die een goed onder zich heeft, zonder de intentie om er eigenaar van te zijn. De huurder is een conventionele detentor van het gehuurde goed. |
| Huur van goederen | Een huurovereenkomst waarbij het gehuurde goed een zaak is, in tegenstelling tot huur van werk of diensten. Dit omvat zowel roerende als onroerende goederen. |
| Wederkerig contract | Een overeenkomst waarbij beide partijen over en weer verbintenissen aangaan. Bij huur verbindt de verhuurder zich tot het verschaffen van genot en de huurder tot het betalen van de prijs. |
| Tijdelijk contract | Een contract met een afgebakende duur. Huurcontracten mogen niet eeuwigdurend zijn en kennen een maximumduur van 99 jaar in het algemeen huurrecht. |
| Intuitu personae contract | Een contract dat is gesloten met het oog op de specifieke persoon van de contractpartij. Huur is in principe niet intuitu personae, tenzij partijen dit uitdrukkelijk overeenkomen. |
| Roerend recht / Persoonlijk recht | Een recht dat betrekking heeft op roerende goederen of een recht tegenover een specifieke persoon. Huur, zelfs van een onroerend goed, is een persoonlijk recht. |
| Gehuurd goed | Het voorwerp van de huurovereenkomst, zijnde de zaak die de verhuurder ter beschikking stelt van de huurder. Dit kan een roerend of onroerend goed zijn, met uitzondering van goederen die buiten de handel zijn. |
| Goederen buiten de handel | Goederen die niet vatbaar zijn voor verhuur of overdracht, zoals publieke goederen met een openbare bestemming, tenzij de wet anders bepaalt. |
| Huurschade | Schade aan het gehuurde goed die aan de huurder kan worden toegerekend. De plaatsbeschrijving bij aanvang en einde van de huur dient om huurschade vast te stellen. |
| Indexering (Indexeringsbeding) | Een clausule in het huurcontract die toelaat om de huurprijs jaarlijks aan te passen aan de evolutie van de levensduurte, gekoppeld aan de gezondheidsindex. |
| Gezondheidsindexcijfer | Een officiële index die de evolutie van de consumptieprijzen meet, gebruikt voor de indexering van de huurprijs. |
| Verdelingsprincipe (kosten en lasten) | Het criterium dat bepaalt wie instaat voor de kosten en lasten: deze die te maken hebben met het zakelijk recht worden gedragen door de verhuurder, deze die te maken hebben met het gebruik door de huurder. |
| Forfait (aanrekening kosten) | Een vast bedrag dat de huurder betaalt voor kosten en lasten, bovenop de huurprijs, als dekking van verwachte uitgaven. Dit verschilt van een voorschot dat nog wordt afgerekend. |
| Werkelijke uitgaven (aanrekening kosten) | Een systeem waarbij de huurder de werkelijke kosten en lasten betaalt, met afrekening en mogelijkheid tot controle van de verantwoordingsstukken. |
| Terugvordering te veel betaalde | Het recht van de huurder om te veel betaalde huurprijs, kosten of indexeringen terug te vorderen, mits dit binnen de wettelijke termijn gebeurt. |
| Geldigheidsvoorwaarden huurcontract | De vereisten waaraan een huurcontract moet voldoen om geldig te zijn: vrije en bewuste toestemming, bekwaamheid, bepaalbaar en geoorloofd voorwerp, en geoorloofde oorzaak. |
| Krotverhuur | De verhuur van woningen die niet voldoen aan de wettelijke conformiteitsvereisten, wat kan leiden tot de nietigheid van het huurcontract wegens een ongeoorloofd voorwerp. |
| Vorm en bewijs huurovereenkomst | De manier waarop een huurovereenkomst tot stand komt en bewezen kan worden. Hoewel consensueel, wordt een schriftelijke overeenkomst sterk begunstigd voor bewijsdoeleinden en indexering. |
| Schriftelijke huurovereenkomst | Een huurovereenkomst die op schrift is gesteld, hetzij authentiek (notarieel) of onderhands. Dit is verplicht voor bepaalde huurovereenkomsten en biedt bewijsvoordelen. |
| Vaste datum (huurcontract) | Een huurcontract dat door registratie of andere wettelijke middelen tegenwerpelijk is aan derden, zoals een koper van het verhuurde goed. |
| Mondelinge huurovereenkomst | Een huurovereenkomst die mondeling is aangegaan. Het bewijs hiervan is moeilijk te leveren indien één van de partijen de huur ontkent, tenzij er sprake is van een begin van uitvoering. |
| Begin van uitvoering | Een feitelijke handeling die aantoont dat de huurovereenkomst is begonnen, zoals de afgifte van de sleutels. Dit kan het bewijs van een mondelinge huurovereenkomst vergemakkelijken. |
| Duur van de huur | De periode waarvoor de huurovereenkomst geldt. Dit kan bepaald of onbepaald zijn, met wettelijke minimumduren in specifieke huurstelsels. |
| Minimumduur huurcontract | Een wettelijk voorgeschreven minimale duur voor bepaalde huurovereenkomsten, zoals woninghuur en handelshuur, ter bescherming van de huurder. |
| Huur van onbepaalde duur | Een huurovereenkomst waarvan de duur niet vooraf is vastgesteld en die per maand opzegbaar is met een opzeggingstermijn van één maand. |
| Stilzwijgende verlenging (huur) | Het automatisch verderzetten van een huurovereenkomst na het verstrijken van de overeengekomen duur, vaak onder dezelfde voorwaarden maar met nieuwe opzegmogelijkheden. |
| Opzegging | Een eenzijdige rechtshandeling waarmee een partij de huurovereenkomst wenst te beëindigen. De vorm en termijn van opzegging hangen af van het type huurcontract. |
| Opzeggingstermijn | De periode die gerespecteerd moet worden tussen de kennisgeving van de opzegging en het daadwerkelijke einde van de huurovereenkomst. |
| Verlenging (huurcontract) | Het langer laten doorlopen van een huurovereenkomst na de oorspronkelijk bepaalde duur, op grond van de wet of overeenkomst tussen partijen. |
| Novatie (schuldvernieuwing) | Het vervangen van een bestaande verbintenis door een nieuwe, waardoor de oude verbintenis tenietgaat. Bij wederverhuring is er sprake van een nieuwe huurovereenkomst. |
| Verbintenissen verhuurder | De plichten die de verhuurder heeft ten opzichte van de huurder, waaronder levering in goede staat, onderhoud, en vrijwaring voor rustig genot. |
| Levering in goede staat | De verplichting van de verhuurder om het gehuurde goed bij aanvang van de huur in een geschikte staat van onderhoud ter beschikking te stellen. |
| Onderhoud in goede staat | De voortdurende plicht van de verhuurder om het gehuurde goed tijdens de looptijd van de huur in een goede staat van onderhoud te houden. |
| Vrijwaring (verhuurder) | De plicht van de verhuurder om de huurder te beschermen tegen stoornissen die zijn genot van het gehuurde goed hinderen, zowel door eigen daden als door daden van derden of gebreken. |
| Rustig genot | Het ongestoord en vreedzaam gebruik van het gehuurde goed door de huurder, zonder ongerechtvaardigde inmenging van de verhuurder of derden. |
| Burenhinder | Hinder die wordt veroorzaakt door een naburige eigendom, waar de verhuurder ook eigenaar van is, en die het genot van het gehuurde goed verstoort. |
| Dringende herstellingen | Herstellingen aan het gehuurde goed die onmiddellijk uitgevoerd moeten worden om het gebruik ervan te waarborgen of verdere schade te voorkomen. De huurder moet deze gedogen. |
| Gedoogplicht huurder | De verplichting van de huurder om dringende herstellingen door de verhuurder toe te laten, zelfs indien dit tijdelijk hinder veroorzaakt. |
| Gebreken | Iedere slechte toestand of fout aan het verhuurde goed die het ongeschikt maakt voor het overeengekomen gebruik, of het genot ervan vermindert. |
| Verbintenissen huurder | De plichten die de huurder heeft, waaronder de betaling van de huurprijs, kosten en lasten, het gebruik als "goede huisvader", en de teruggave van het goed. |
| Stofferingsplicht | De verplichting van de huurder om in het gehuurde goed voldoende huisraad aanwezig te houden, als waarborg voor de huurder. |
| Teruggave (huurder) | De plicht van de huurder om het gehuurde goed bij het einde van de huur in dezelfde staat terug te geven als waarin het werd ontvangen, rekening houdend met normale slijtage. |
| Brandverzekering | Een verzekering die de schade dekt veroorzaakt door brand. Vaak wordt dit contractueel voorzien en kan het de aansprakelijkheid van de huurder beperken. |
| Huurwaarborg | Een zekerheid die de huurder aan de verhuurder geeft ter dekking van eventuele achterstallige huur, schade aan het goed, of kosten. Dit kan een borgtocht, bankwaarborg of huurwaarborgrekening zijn. |
| Voorrecht verhuurder | Een wettelijk recht dat de verhuurder voorrang geeft op bepaalde goederen van de huurder (bv. inboedel) voor de invordering van achterstallige huur. |
| Overdracht huurovereenkomst | De volledige overdracht van een huurcontract van de ene huurder naar de andere, waarbij de overnemer alle rechten en plichten van de oorspronkelijke huurder verkrijgt. |
| Verkoop gehuurde goed | De verkoop van het verhuurde pand door de verhuurder. De koop breekt in principe geen huur indien het huurcontract tegenwerpelijk is aan de koper. |
| Eerbiedigingsbeding | Een clausule in de koopakte van een verhuurd goed, waarin de koper zich ertoe verbindt het bestaande huurcontract voor een bepaalde periode te respecteren. |
| Uitzettingsbeding | Een clausule in het huurcontract die de huurder verplicht het pand te verlaten indien het verhuurde goed wordt verkocht. |
| Wederverhuringsvergoeding | Een vergoeding die de huurder kan verschuldigd zijn aan de verhuurder na een gerechtelijke ontbinding, om het inkomstenverlies van de verhuurder te dekken gedurende de periode dat het goed opnieuw verhuurd moet worden. |
| Tenietgaan verhuurde goed | Het fysiek of juridisch ophouden te bestaan van het gehuurde goed. Dit kan leiden tot de ontbinding van de huurovereenkomst. |
| Geldigheidsvoorwaarden | De algemene vereisten waaraan een overeenkomst moet voldoen om juridisch bindend te zijn, zoals vrije en bewuste toestemming, bekwaamheid, een bepaald en geoorloofd voorwerp, en een geoorloofde oorzaak. |
| Voortdurend contract | Een contract waarvan de verbintenissen zich over een bepaalde periode uitstrekken en continu moeten worden uitgevoerd, zoals de periodieke betaling van huur of het onderhoud van het gehuurde goed. |
| Dwingend recht | Een wettelijke bepaling waarvan partijen niet kunnen afwijken, omdat deze de openbare orde of de bescherming van een partij beoogt. |
| Forfait | Een vast bedrag dat bovenop de huurprijs wordt gevraagd ter dekking van kosten en lasten, in plaats van een afrekening op basis van werkelijke uitgaven. |
| Verjaring | De wettelijke termijn waarbinnen een rechtsvordering kan worden ingesteld. Voor huurvorderingen gelden specifieke verjaringstermijnen. |
| Geoorloofde oorzaak | De rechtsgrond of het motief waarom de verbintenissen worden aangegaan, die niet strijdig mag zijn met de openbare orde of de goede zeden. |
| Vormvereisten | Specifieke formaliteiten die de wet oplegt voor de geldigheid van een rechtshandeling. Bij huurovereenkomsten zijn er in principe geen vormvereisten, behalve in specifieke gevallen. |
| Authentieke akte | Een akte die door een notaris is opgesteld en wettelijke bewijskracht geniet. Huurcontracten van meer dan 9 jaar vereisen een authentieke akte. |
| Onderhandse akte | Een akte die door partijen zelf is opgesteld, zonder tussenkomst van een notaris. |
| Registratie | De inschrijving van een huurovereenkomst bij de bevoegde overheidsinstantie (FOD Financiën), wat vaste datum verleent aan het contract en fiscaal verplicht kan zijn. |
| Vaste datum | Een eigenschap die een document verkrijgt waardoor het tegenwerpelijk wordt aan derden. Dit kan onder meer door registratie of opname in een authentieke akte. |
| Bekentenis | Een verklaring van een partij waarin deze de juistheid van een feit erkent dat tegen haar wordt ingebracht. |
| Gedingbeslissende eed | Een eed die een partij aan de rechter voorlegt en waarvan de uitkomst bindend is voor de andere partij. |
| Stilzwijgende verlenging | Een verlenging van een huurcontract die van rechtswege plaatsvindt wanneer partijen, na het verstrijken van de oorspronkelijke duur, het contract verder laten doorlopen zonder expliciete nieuwe overeenkomst. |
| Borgstelling | Een zekerheidstelling waarbij een derde persoon zich borg stelt voor de betaling van de huur en/of schade, indien de huurder zijn verplichtingen niet nakomt. |
| Huurwaarborgrekening | Een geblokkeerde bankrekening die door de huurder wordt geopend en waarop de huurwaarborg wordt gestort, pas vrijgegeven met toestemming van de verhuurder. |
| Voorrecht van de verhuurder | Een wettelijk recht dat de verhuurder een voorkeurspositie geeft bij de verdeling van de opbrengst van de inboedel van de huurder voor achterstallige huur en schade. |
| Goede huisvader | Een criterium dat aangeeft hoe een zorgvuldig en redelijk persoon zou handelen. De huurder moet het gehuurde goed gebruiken en onderhouden als een "goede huisvader". |
| Ontbinding | De beëindiging van een contract wegens wanprestatie van een van de partijen, uitgesproken door een rechter. |
| Eenzijdige rechtshandeling | Een rechtshandeling die de wilsuiting van slechts één persoon vereist om rechtsgevolgen te creëren, zoals een opzegging. |
| Dwaling | Een wilsgebrek waarbij een partij een onjuiste voorstelling van zaken heeft over essentiële elementen van de overeenkomst, wat kan leiden tot nietigheid van het contract. |
| Vormverandering | Een wijziging aan het gehuurde goed door de verhuurder die de huurder hindert of diens genot aantast, zoals het dichtmetselen van een raam. |
| Rechtsstoornis | Een stoornis die voortvloeit uit een juridische aanspraak van een derde op het gehuurde goed, waardoor het genot van de huurder wordt beknot. |
| Feitelijke stoornis | Een stoornis die voortvloeit uit een materiële handeling die door de verhuurder of een derde wordt verricht, en die de huurder hindert. |
| Oproeping in vrijwaring | De procedure waarbij een partij die wordt aangesproken, de partij aanspreekt op wiens verklaring of handelen de vordering gebaseerd is. |
| Verborgen gebrek | Een defect aan het gehuurde goed dat bij een normale inspectie bij aanvang van de huur niet zichtbaar was. |
| Zichtbaar gebrek | Een defect aan het gehuurde goed dat bij een normale inspectie bij aanvang van de huur gemakkelijk ontdekt had kunnen worden. |
| Huurprijsvermindering | Een vermindering van de huurprijs die de huurder kan eisen wanneer het genot van het gehuurde goed gedeeltelijk wordt aangetast door oorzaken waarvoor de verhuurder verantwoordelijk is. |
| Juridisch tenietgaan | Het ophouden van het bestaan van het gehuurde goed door juridische middelen, zoals onteigening of onbewoonbaarverklaring. |
| Materieel vergaan | Het fysiek verloren gaan van het gehuurde goed, bijvoorbeeld door brand of instorting. |
| Overmacht | Een gebeurtenis die buiten de wil van de betrokken partijen valt, onvoorzienbaar is en onvermijdelijk, en waardoor de uitvoering van de verbintenissen onmogelijk wordt. |
| Wisselgeld | Bij een huurovereenkomst die wordt beëindigd omdat het gehuurde goed tenietgaat, kan de huurder recht hebben op een evenredige huurprijsvermindering of ontbinding. |
| Vorderingsrecht | Het recht om een bepaalde prestatie van een ander te eisen. |
| Stilzwijgende wederverhuring | Wanneer een huurovereenkomst van bepaalde duur van rechtswege wordt voortgezet voor dezelfde duur, zonder uitdrukkelijke wilsuiting van de partijen. Dit creëert een nieuw huurcontract (novatie). |
| Verlenging van de huur | Het voortzetten van een bestaand huurcontract voor een bepaalde periode, hetzij wettelijk bepaald in specifieke huurstelsels, hetzij conventioneel overeengekomen tussen de partijen. |
| Indexering van de huurprijs | Het aanpassen van de huurprijs aan de inflatie, meestal gekoppeld aan het gezondheidsindexcijfer. Dit vereist een indexeringsbeding in het contract en gebeurt doorgaans éénmaal per jaar. |
| Vrijwaring door de verhuurder | De verplichting van de verhuurder om de huurder te beschermen tegen stoornissen van feitelijke of juridische aard, evenals tegen verborgen gebreken die het huurgenot verminderen. |
| Teruggave van het gehuurde goed | De plicht van de huurder om het gehuurde goed aan het einde van de huurovereenkomst in dezelfde staat terug te geven als waarin het werd ontvangen, rekening houdend met normale slijtage en ouderdom. |
| Verkoop van het gehuurde goed | De overdracht van de eigendom van het gehuurde goed door de verhuurder aan een derde. De huurovereenkomst is tegenwerpelijk aan de koper indien deze een authentieke huur betreft of een huur met vaste datum. |
| **Levering in goede staat** | De verplichting van de verhuurder om het gehuurde goed aan de huurder over te dragen in een staat die geschikt is voor het beoogde gebruik, inclusief eventuele toebehoren die essentieel zijn voor normaal gebruik. Dit verschilt van vruchtgebruik, waarbij het goed wordt geleverd in de staat waarin het zich bevindt. |
| **Onderhoud in goede staat** | De voortdurende verplichting van de verhuurder om gedurende de gehele huurperiode het gehuurde goed in een goede staat van onderhoud te houden, zodat het blijft dienen voor het overeengekomen gebruik. Dit omvat alle herstellingen die nodig zijn, ongeacht de oorzaak, tenzij specifieke regels de huurder hiervoor verantwoordelijk stellen. |
| **Vrijwaring voor eigen daden** | De verplichting van de verhuurder om de huurder te beschermen tegen feitelijke en rechtstoornissen die voortvloeien uit handelingen van de verhuurder zelf. Dit omvat onder andere het niet hinderen van het rustig genot door onverwachte werken of het wijzigen van het goed zonder toestemming van de huurder. |
| **Vrijwaring voor daden van derden** | De verplichting van de verhuurder om de huurder te beschermen tegen rechtsstoornissen veroorzaakt door derden die rechten op het gehuurde goed claimen. De huurder kan de verhuurder in vrijwaring roepen, en een eerbiedigingsbeding in de koopakte van de verhuurder kan dit voorkomen. |
| **Vrijwaring voor gebreken** | De verplichting van de verhuurder om de huurder te vrijwaren voor gebreken aan het gehuurde goed die het ongeschikt maken voor het overeengekomen doel of het genot ervan verminderen. Deze gebreken kunnen ontstaan voor of na het sluiten van het huurcontract, en zichtbare gebreken worden geacht aanvaard te zijn bij aanvaarding van het goed. |
| **Aanvangsplaatsbeschrijving** | Een gedetailleerde, wederzijdse beschrijving van de staat van het gehuurde goed op het moment van de ingebruikneming. Deze is verplichtend, van dwingend recht, en dient als bewijs om huurschade aan het einde van de huurperiode vast te stellen, door de toestand bij aanvang te vergelijken met de toestand bij einde huur. |
| **Bezoekrecht** | Het recht van de verhuurder om het gehuurde goed te bezoeken teneinde de noodzaak van herstellingen vast te stellen. Dit recht is beperkt en mag slechts tweemaal per jaar en in overleg met de huurder worden uitgeoefend, om de privacy van de huurder te waarborgen. |
| **Zekerheidsrechten** | De rechten die de verhuurder heeft om zich te beschermen tegen financiële risico's, zoals wanbetaling van huurprijs of huurschade. Dit kan resulteren in persoonlijke zekerheden (borgtocht, bankwaarborg) of zakelijke zekerheden (inpandgeving, huurwaarborgrekening) en een wettelijk voorrecht op de inboedel. |
| **Rustig genot** | Het recht van de huurder op ongestoord en vreedzaam gebruik van het gehuurde goed, zoals overeengekomen in het huurcontract. De verhuurder is verplicht dit rustig genot te garanderen en de huurder te vrijwaren tegen stoornissen van eigen daden, daden van derden, en gebreken. |
| **Verbintenis tot teruggave** | De resultaatsverbintenis van de huurder om het gehuurde goed aan het einde van de huurperiode in dezelfde staat terug te geven als waarin het ontvangen werd, rekening houdend met normale slijtage. Indien de huurder hierin faalt, kan dit leiden tot aansprakelijkheid voor huurschade en eventuele uitzetting. |
| ------------------------- | -------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- |
| Huurprijsindexering | Het jaarlijks aanpassen van de huurprijs aan de hand van een indexcijfer, meestal de gezondheidsindex. Dit beding vereist een specifieke overeenkomst tussen partijen, tenzij anders bepaald in specifieke huurstelsels zoals de woninghuurwet, waar het soms van rechtswege geldt. |
| Zakelijk recht | Een recht dat rechtstreeks op een goed betrekking heeft, zoals eigendom of vruchtgebruik. In tegenstelling tot een persoonlijk recht (zoals huur), dat een vordering tussen twee specifieke personen inhoudt. |
| Genot | Het recht van de huurder om het gehuurde goed te gebruiken en ervan te profiteren, conform de overeengekomen bestemming en de wettelijke bepalingen. Dit omvat zowel het feitelijke gebruik als het recht om de vruchten van het goed te trekken (usus en fructus). |
| Zekerheidsrechten verhuurder | Instrumenten die de verhuurder bescherming bieden tegen financiële risico's van wanbetaling of huurschade door de huurder. Dit kan gaan om een persoonlijke zekerheid (borgtocht, bankwaarborg) of een zakelijke zekerheid (huurwaarborgrekening, inpandgeving), alsook het wettelijk voorrecht op de inboedel. |
| Einde huur | De beëindiging van de huurovereenkomst, welke kan plaatsvinden door het verstrijken van de bepaalde duur, opzegging, wederzijdse overeenstemming, gerechtelijke ontbinding, of het tenietgaan van het gehuurde goed. |
| Einde van rechtswege | Het automatisch beëindigen van een huurovereenkomst bij het verstrijken van de bepaalde duur, zonder dat hier specifieke actie van partijen voor nodig is. Dit staat in contrast met situaties die opzegging of gerechtelijke ontbinding vereisen. |
| Tenietgaan van het verhuurde goed | Het materiële of juridische tenietgaan van het gehuurde goed, zoals door vernietiging, onteigening of onbewoonbaarverklaring. Bij geheel tenietgaan van het goed eindigt de huur van rechtswege, terwijl bij gedeeltelijk tenietgaan de huurder keuze heeft tussen huurprijsvermindering of ontbinding. |
| Huurprijsherziening | Het proces waarbij de huurprijs van een huurcontract wordt aangepast, vaak aan de hand van wettelijke bepalingen zoals de indexering of herziening bij handelshuur. Indien partijen er niet uitkomen, kan een rechter de nieuwe huurprijs bepalen. |
| Verjaring (huur) | De wettelijk bepaalde termijn waarbinnen rechtsvorderingen met betrekking tot huur kunnen worden ingesteld. Voor huurachterstallen bedraagt deze termijn doorgaans vijf jaar, terwijl voor indexeringen een kortere termijn geldt. |
| Vrijwaring | De verplichting van de verhuurder om de huurder te beschermen tegen stoornissen, zowel feitelijk als juridisch, die het rustig genot van het gehuurde goed belemmeren. Dit geldt voor eigen daden, daden van derden en gebreken aan het goed. |
| Verbintenis tot teruggave | De plicht van de huurder om het gehuurde goed aan het einde van de huurovereenkomst in dezelfde staat terug te geven als waarin het bij aanvang werd ontvangen, rekening houdend met normale slijtage. Dit is een resultaatsverbintenis. |
| Bankwaarborg | Een door een bank verstrekte garantie die de verhuurder verzekert van betaling van huurachterstallen of huurschade indien de huurder niet aan zijn verplichtingen voldoet. De bank garandeert de financiële verplichtingen van de huurder. |
| Inpandgeving | Een zakelijke zekerheidsrecht waarbij een financieel instrument, zoals een obligatie, als onderpand wordt gegeven aan de verhuurder. Dit biedt de verhuurder zekerheid voor de nakoming van huurverplichtingen. |
| Medehuur | Een situatie waarin meerdere personen gezamenlijk huurder zijn van een pand. Afhankelijk van de afspraken kunnen zij hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de huurverplichtingen, maar vaak behouden zij ook een autonoom opzeggingsrecht. |
| Ontbinding van rechtswege | Het automatisch beëindigen van een huurovereenkomst zonder tussenkomst van een rechter, bijvoorbeeld bij het geheel tenietgaan van het verhuurde goed. Dit staat in contrast met de gerechtelijke ontbinding die een wanprestatie vereist. |
| Responsi-biliti-tsleer (Risicoleer) | Het principe dat bij tijdelijk tenietgaan van het verhuurde goed (bijvoorbeeld door een lockdown) het risico van inkomstenverlies gelijk verdeeld moet worden tussen huurder en verhuurder, wat kan leiden tot huurprijsvermindering. |
| Roerende Goederen (RG) | Bezittingen die verplaatsbaar zijn en niet vastzitten aan de grond. In de context van huur kunnen deze zowel materiële objecten als bijvoorbeeld voertuigen of machines omvatten. |
| Onroerende Goederen (OG) | Bezittingen die onverplaatsbaar zijn, zoals gebouwen en grond. Hoewel het onderwerp de huur van roerende goederen behandelt, wordt het belang van onroerende goederen benadrukt vanwege de uitgebreide regelgeving eromheen. |
| Houderschap (Detentie) | Het fysiek ter beschikking hebben van een goed met de intentie om het voor zichzelf te houden, zonder de intentie om het goed als eigenaar te bezitten. De huurder is een conventionele detentor. |
| Plaatsbeschrijving (aanvang) | Een gedetailleerde, op tegenspraak opgestelde beschrijving van de staat van het gehuurde goed bij aanvang van de huur. Dit dient als bewijs om bij het einde van de huur huurschade vast te stellen. |
| Tegenwerpbaarheid (Huur) | De eigenschap van een huurovereenkomst om bindend te zijn voor derden, zoals een koper van het gehuurde goed. Dit is onder meer het geval bij authentieke huurcontracten of huurcontracten met een vaste datum. |
| Ontbinding van de Huurovereenkomst | De beëindiging van de huurovereenkomst door een rechter wegens ernstige wanprestatie van een der partijen. Buitengerechtelijke ontbinding is doorgaans niet toegestaan om de huurder te beschermen. |
| Ergernisclausule | Een bepaling in een huurcontract die de huurder de mogelijkheid geeft om te vragen dat de huurprijs wordt aangepast of de overeenkomst te ontbinden, indien hij significant hinder ondervindt van werken aan het gehuurde goed. |
| Recht van Koopbreking | De oude regel waarbij de verkoop van een verhuurd goed betekende dat de huurder het pand moest verlaten. Deze regel is grotendeels vervangen door het principe dat huur tegenwerpelijk is aan de koper indien de huur een vaste datum heeft. |
| Resterende Huurwaarborg | Het bedrag van de huurwaarborg dat, na het einde van de huur en na aftrek van eventuele huurschade, door de verhuurder aan de huurder wordt terugbetaald. |
| Vergoedbare Verbeteringen | Aanpassingen die door de huurder aan het gehuurde goed zijn aangebracht en waarvoor, onder bepaalde voorwaarden, een vergoeding kan worden geëist van de verhuurder. |
| Huurkorting | Een verlaging van de huurprijs die de huurder kan verkrijgen indien hij hinder ondervindt van dringende herstellingen die langer duren dan een bepaalde periode. |
Cover
6. Gerechtelijke procedure en rechtshulp RV 24_25.pptx
Summary
# Verschillende soorten procedures en hun principes
Dit onderwerp introduceert de fundamentele verschillen tussen burgerlijke en strafrechtelijke procedures, de criteria voor rechterlijke bevoegdheid en ontvankelijkheid, en de kernprincipes die rechters in hun handelen moeten respecteren.
### 1.1 Inleiding tot rechtsgedingen
De juridische wereld kent verschillende soorten procedures, die hoofdzakelijk ingedeeld kunnen worden in burgerlijke (privaatrechtelijke) en strafrechtelijke procedures.
* **Burgerlijke procedures** betreffen geschillen tussen particulieren of entiteiten, bijvoorbeeld over onbetaalde facturen, schadevergoedingen of ontslagvergoedingen.
* **Strafrechtelijke procedures** zien toe op de handhaving van de openbare orde en worden ingeleid bij feiten die de wet als strafbaar beschouwt, zoals drugsdealen, door het rood rijden of fysiek geweld.
### 1.2 Onderzoek van bevoegdheid, ontvankelijkheid en gegrondheid
Voordat een rechter inhoudelijk op een zaak kan ingaan, worden er verschillende stappen doorlopen:
* **Onderzoek van bevoegdheid**: De rechter moet bevoegd zijn om de zaak te behandelen, zowel materieel (welk type zaak) als territoriaal (welk gerechtelijk arrondissement). Een voorbeeld hiervan is een huurgeschil dat bij de verkeerde vrederechter wordt ingediend.
* **Ontvankelijkheid**: Zaken moeten ontvankelijk zijn. Dit houdt in dat er geen beletselen zijn die de behandeling in de weg staan, zoals verjaring of het instellen van een proces door een onbekwame partij (bijvoorbeeld een minderjarige die niet vertegenwoordigd wordt door een ouder of voogd).
* **Gegrondheid**: Pas wanneer de rechter bevoegd is en de eis ontvankelijk is, kan de rechter de zaak inhoudelijk beoordelen op haar gegrondheid.
### 1.3 Enkele principes voor rechter/raadsheer
Rechters en raadsheren dienen zich te houden aan fundamentele principes om een eerlijke rechtsgang te waarborgen:
* **Recht van verdediging respecteren**: Partijen moeten de kans krijgen zich te verdedigen en hun standpunt kenbaar te maken. Dit principe geldt tegenwoordig ook voor het Hof van Assisen.
* **Uitspraak motiveren**: Rechters zijn verplicht hun uitspraken te motiveren. Dit betekent dat zij een antwoord moeten geven op alle argumenten die door alle partijen zijn aangevoerd.
* **Rechtsweigering vermijden**: Een rechter mag niet weigeren recht te spreken. Indien dit toch gebeurt, is er sprake van rechtsweigering.
### 1.4 Alternatieve geschillenbeslechting (ADR)
Naast de traditionele gerechtelijke procedures, bestaan er ook alternatieve methoden voor geschillenbeslechting:
* **Vordering voor de Rechtbank OF Alternatieve Geschillenbeslechting**: Partijen kunnen kiezen tussen een gang naar de rechtbank of het inschakelen van ADR.
* **Arbitrage**: De beslechting van een geschil wordt toevertrouwd aan één of meerdere scheidsrechters. Dit kan worden overeengekomen middels een arbitragebeding in een overeenkomst of een aparte arbitrageovereenkomst. Beslissingen van arbitrage zijn bindend en kennen geen hoger beroep, wel kan een uitvoerbaarverklaring (exequatur) nodig zijn voor de tenuitvoerlegging.
* **Bemiddeling**: Een onafhankelijke bemiddelaar helpt partijen bij het zoeken naar een compromis. Bemiddeling is vertrouwelijk, vrijwillig en vereist wederzijdse toegevingen. Geslaagde bemiddeling resulteert in een oplossing die door beide partijen wordt aanvaard en gedragen. Bemiddeling kan vrijwillig, verplicht (als voorwaarde voor een gerechtelijke procedure) of gerechtelijk (tijdens een lopende procedure) plaatsvinden.
* **Verzoening**: Dit houdt in dat partijen hun geschil vrijwillig voorleggen aan een rechter, die hen probeert te verzoenen. De oprichting van Klachtbehandelings- en Mediationdiensten (KMS) binnen de rechtbanken heeft het belang van verzoening doen toenemen, en dit systeem wordt verder uitgebouwd.
### 1.5 De burgerlijke procedure
Kenmerken en terminologie van de burgerlijke procedure:
* **Partijen**: Eiser/eiseres tegenover verweerder/verweerster. Indien de verweerder een tegenvordering instelt, spreekt men van hoofdeis en tegeneis (ook wel hoofdvordering en tegenvordering). In hoger beroep spreekt men van appellant tegenover geïntimeerde.
* **Conclusie**: Schriftelijke argumentatie van de partijen.
* **Partijautonomie en passieve rol rechter**: In burgerlijke zaken hebben partijen veel autonomie over hun procesvoering, terwijl de rechter overwegend passief is.
**Procedureverloop:**
1. **Het proces starten**: Dit kan via dagvaarding (door gerechtsdeurwaarder), een verzoekschrift (goedkoper, maar minder gangbaar) of vrijwillige verschijning (op verzoek van beide partijen).
2. **Rolstelling**: De zaak wordt ingeschreven op de algemene rol van de bevoegde rechtbank.
3. **Inleidende zitting**: Een korte zitting waar de zaak eventueel behandeld kan worden, of waar een uitstel wordt toegekend en een conclusiekalender wordt opgesteld. Soms worden deskundigen aangesteld of voorlopige maatregelen getroffen.
4. **Wachtrol**: Indien er uitstel wordt verleend, kan de zaak op de wachtrol geplaatst worden om de uitwisseling van conclusies toe te laten.
5. **Uitvoeringsfase**: Na een vonnis (op tegenspraak of verstek) kan de winnende partij de tenuitvoerlegging vragen. Dit gebeurt via een uitvoerbare uitgifte, de ‘grosse’, die door een gerechtsdeurwaarder wordt betekend. Na het verstrijken van de termijn voor hoger beroep of verzet, kan gedwongen uitvoering volgen.
**Rechtsmiddelen:**
* **Verzet**: Tegen een verstekvonnis kan verzet worden aangetekend (binnen één maand), waardoor de zaak opnieuw voor dezelfde rechter komt en de uitvoering geschorst wordt.
* **Hoger Beroep**: Tegen een vonnis op tegenspraak kan hoger beroep ingesteld worden (binnen één maand). Dit leidt tot een volledige nieuwe beoordeling, maar heeft geen schorsend effect op de uitvoering.
* **Cassatie**: Hoger beroep bij het Hof van Cassatie (binnen drie maanden) toetst de correcte toepassing van het recht, niet de feiten.
**Bijzondere procedures:**
* **Kort geding**: Voor spoedeisende zaken, met sterk verkorte termijnen en zonder uitspraak ten gronde.
* **Invorderingsprocedures**: Snelle procedures voor kleine, onbetwiste sommen.
* **Beslag**: Zowel bewarend als uitvoerend beslag kan gelegd worden op roerende en onroerende goederen die niet vatbaar zijn voor beslag.
### 1.6 De strafprocedure
De strafprocedure omvat verschillende actoren en fasen:
* **Actoren**: Politie, Openbaar Ministerie (OM), onderzoeksrechter, Raadkamer, Kamer van Inbeschuldigingstelling (KI), strafgerecht en strafuitvoeringsinstanties.
* **Registratie van misdrijf**: Een misdrijf wordt geregistreerd op basis van vaststelling door politie, klacht van slachtoffer of aangifte door derde. De politie stelt een proces-verbaal (PV) op met bewijskracht.
* **Rol van het Openbaar Ministerie (OM)**: Het OM leidt het opsporingsonderzoek, beslist over seponering, minnelijke schikking of bemiddeling in strafzaken, en kan een gerechtelijk onderzoek vragen aan de onderzoeksrechter. Het OM legt bewijzen voor, vordert een straf, en neemt initiatieven voor de tenuitvoerlegging van vonnissen. Aanhoudingen door politie zijn beperkt in tijd en vereisen in principe een bevel van het OM.
* **Rol van de onderzoeksrechter**: De onderzoeksrechter sluit het vooronderzoek af. De Raadkamer (toezicht op onderzoek en beslissingen OM) kan buitenvervolgingstelling, verwijzing naar het strafgerecht, of correctionalisering beslissen. De Kamer van Inbeschuldigingstelling (KI) behandelt beroep tegen beslissingen van de Raadkamer en beslist over de afsluiting van het vooronderzoek voor zwaardere misdrijven die naar het Hof van Assisen leiden.
* **Berechting**: De verdachte wordt beklaagde (Correctionele Rechtbank) of beschuldigde (Hof van Assisen). De aanwezigheid van de verdachte is essentieel.
* **Straffen**: Hoofdstraffen kunnen bestaan uit geldboetes (geïnd door de overheid), werkstraffen (onder toezicht van Probatiecommissie) of vrijheidsberoving.
* **Strafuitvoering**: Vrijheidsberoving kan opgeschort worden (met toezicht op proefvoorwaarden) of uitgesteld. Indien er geen opschorting of uitstel is, volgt een effectieve gevangenisstraf. Voor hechtenis is er onmiddellijke aanhouding of vrijwillige aanbieding. Internering is een vrijheidsberoving zonder strafkarakter, opgevolgd door de strafuitvoeringsrechtbank.
### 1.7 Rechtshulp
Rechtshulp is een grondwettelijk recht en omvat juridische bijstand. Er wordt onderscheid gemaakt tussen:
* **Eerstelijnsbijstand**: Algemeen advies over juridische vragen, verwijzing naar geschikte diensten, en een eerste indicatie of een advocaat geraadpleegd moet worden. Dit omvat geen diepgaande dossieranalyse of opstellen van akten.
* **Tweedelijnsbijstand (Pro Deobijstand)**: Omstandig juridisch advies, bijstand en vertegenwoordiging, al dan niet in procedure, door een advocaat die geheel of gedeeltelijk kosteloos werkt. Dit wordt georganiseerd via het Bureau voor Juridische Bijstand van de Orde van Advocaten. Diverse organisaties zoals OCMW's, vakbonden en huurderbonden kunnen ook tweedelijnsbijstand aanbieden of doorverwijzen.
> **Tip:** Het is cruciaal om de terminologie correct te gebruiken, zowel in burgerlijke als strafrechtelijke procedures. Begrippen als 'eiser', 'verweerder', 'beklaagde', 'beschuldigde', 'dagvaarding' en 'verzoekschrift' hebben specifieke betekenissen.
> **Tip:** Ken de verschillen tussen de rechtsmiddelen verzet, hoger beroep en cassatie, en de specifieke voorwaarden en gevolgen (zoals het schorsend effect) van elk.
> **Tip:** Begrijp de rol van het Openbaar Ministerie in het strafproces en het onderscheid tussen bestuurlijke aanhouding en gerechtelijke aanhouding.
> **Tip:** Onthoud dat eerstelijnsbijstand een algemene wegwijzer is, terwijl tweedelijnsbijstand effectieve juridische vertegenwoordiging door een advocaat inhoudt.
---
# Alternatieve geschillenbeslechting (ADR)
Dit gedeelte verkent alternatieve methoden voor het oplossen van geschillen buiten de traditionele rechtbanken, met specifieke aandacht voor arbitrage, bemiddeling en verzoening, inclusief hun kenmerken, processen en juridische implicaties.
### 2.1 Overzicht van alternatieve geschillenbeslechting (ADR)
Alternatieve geschillenbeslechting (ADR) biedt opties voor het oplossen van geschillen buiten de reguliere gerechtelijke procedures. Partijen kunnen kiezen voor arbitrage, bemiddeling of verzoening als alternatief voor een rechtszaak. Deze methoden zijn met name geschikt voor geschillen waarbij partijen de vrijheid hebben om te beschikken over het object van het geschil.
> **Tip:** ADR-methoden kunnen sneller, goedkoper en minder formeel zijn dan traditionele rechtszaken, en bieden vaak meer flexibiliteit in de oplossing.
### 2.2 Arbitrage
Arbitrage kan worden beschouwd als een vorm van private rechtspraak. Hierbij wordt de beslechting van een bestaand of toekomstig geschil toevertrouwd aan een of meerdere scheidsrechters. De arbitrageovereenkomst, die kan voortvloeien uit een arbitragebeding in een contract of een aparte overeenkomst, regelt het proces. De arbitrageprocedure is grotendeels geregeld in het Gerechtelijk Wetboek. Een belangrijke eigenschap van arbitrage is dat er in beginsel geen hoger beroep mogelijk is tegen een arbitragebeslissing. Problemen met de uitvoering van een arbitragebeslissing kunnen echter worden aangepakt via een uitvoerbaarverklaring (exequatur) bij de vonnissende Rechtbank van Eerste Aanleg.
### 2.3 Bemiddeling
Bemiddeling is een proces waarbij een onafhankelijke en neutrale bemiddelaar partijen helpt bij het zoeken naar een wederzijds aanvaardbaar compromis. Bemiddeling is vooral mogelijk wanneer partijen bereid zijn tot wederzijdse toegevingen.
#### 2.3.1 Kenmerken van bemiddeling
De belangrijkste kenmerken van bemiddeling zijn:
* **Vertrouwelijk en vrijwillig karakter:** Partijen nemen vrijwillig deel en de inhoud van de bemiddeling is vertrouwelijk.
* **Onpartijdigheid en neutraliteit:** De bemiddelaar treedt onpartijdig en neutraal op.
* **Discretie en beroepsgeheim:** De bemiddelaar is gebonden door discretie en beroepsgeheim.
Er bestaan lijsten van erkende bemiddelaars, beheerd door de Federale Bemiddelingscommissie, met specifieke specialisaties. Een succesvolle bemiddeling leidt tot een aanvaardbare en gedragen oplossing voor beide partijen. Een akkoord dat tot stand komt via een erkende bemiddelaar kan ter homologatie worden voorgelegd aan een rechter, die het kan gieten in een uitvoerbare titel.
#### 2.3.2 Factoren die bemiddeling beïnvloeden
Verschillende factoren kunnen de slaagkans van bemiddeling beïnvloeden:
* De mate waarin het conflict is geëscaleerd.
* De gelijkwaardigheid van de partijen.
* De onzekerheid over de uitkomst van een mogelijke rechtszaak.
* De noodzaak om de relatie tussen de partijen in de toekomst te behouden, bijvoorbeeld bij gemeenschappelijke belangen.
#### 2.3.3 Mogelijkheden en grenzen van bemiddeling
Bemiddeling kan op verschillende manieren worden ingezet:
* **Bemiddelingsbeding in overeenkomst:** Partijen nemen een bepaling op in hun contract dat ze eerst bemiddeling zullen proberen.
* **'Verplichte' bemiddelingspoging:** Soms wordt een bemiddelingspoging verplicht gesteld voordat men naar de rechter kan stappen.
* **Vrijwillige bemiddeling:** Partijen nemen op eigen initiatief contact op met een bemiddelaar.
* **Gerechtelijke bemiddeling:** Dit kan gebeuren op verzoek van partijen of met hun instemming, waarbij de procedure tijdelijk wordt gepauzeerd op impuls van de rechter.
#### 2.3.4 Soorten bemiddeling en het bemiddelingsproces
Er wordt onderscheid gemaakt tussen:
* **Bemiddelingsvoorstel:** Een voorstel om over te gaan tot bemiddeling en de aanstelling van een bemiddelaar.
* **Bemiddelingsprotocol:** Bevat de spelregels en concrete afspraken over het verloop van de bemiddeling, inclusief de verschillende fasen. Het ondertekenen van een bemiddelingsprotocol schorst de verjaring van het conflict. De kosten worden doorgaans gedeeld.
* **Bemiddelingsovereenkomst:** Het akkoord over de gevonden oplossing, dat schriftelijk wordt vastgelegd. Indien opgesteld door een erkend bemiddelaar, kan dit ter homologatie aan een rechter worden voorgelegd om het de status van uitvoerbare titel te geven.
### 2.4 Verzoening
Verzoening is een procedure die erop gericht is om geschillen minnelijk te regelen. In 2013 werd binnen de Familiekamers een "verzoeningsrol" ingevoerd, toegekend aan een rechter, wat door het succes in 2018 algemeen werd bekrachtigd. Deze mogelijkheid bestaat voor elke inleidende hoofdvordering tussen partijen die bekwaam zijn om een dading aan te gaan. Op verzoek van een partij of met beider instemming kunnen geschillen aan de bevoegde rechter voor minnelijke schikking worden voorgelegd. Dit initiatief, onder meer bij de ondernemingsrechtbanken te Brussel, Gent en Antwerpen, kende een groot succes, wat leidde tot een wens van de wetgever om dit op te schalen. De wet van 19 december 2023 bepaalt dat elke burgerlijke rechtbank minimaal één Kamer voor Minnelijke Schikking (KMS) moet hebben, en ook binnen het Hof van Beroep zal een KMS worden opgericht. Deze bepaling treedt in werking vanaf 1 september 2025; voordien is de oprichting van een KMS facultatief.
> **Tip:** De "verzoeningsrol" en de oprichting van Kamers voor Minnelijke Schikking (KMS) tonen een groeiende nadruk op vroege, door de rechter gefaciliteerde, minnelijke schikkingen.
---
# Verloop van de burgerlijke procedure en rechtsmiddelen
Dit onderdeel geeft een gedetailleerd overzicht van de verschillende fasen binnen een burgerlijke rechtszaak, vanaf de aanvang tot de mogelijke geschillenbeslechting via rechtsmiddelen.
### 3.1 De burgerlijke procedure: een overzicht
De burgerlijke procedure regelt geschillen tussen private partijen, zoals onbetaalde facturen, schadeclaims of ontslagvergoedingen. Een procedure start vaak met een dagvaarding of een verzoekschrift.
#### 3.1.1 Procespartijen en terminologie
* **Eiser/eiseres** versus **verweerder/verweerster**: de partij die de zaak initieert tegenover de partij tegen wie de vordering wordt ingesteld.
* Indien de verweerder een tegenvordering instelt, spreekt men van een **hoofdeis** (originele vordering) en een **tegeneis** (tegenvordering). De oorspronkelijke eiser is dan zowel eiser op de hoofdeis als verweerder op de tegeneis.
* In hoger beroep spreekt men van **appellant** (degene die in beroep gaat) en **geïntimeerde** (degene tegen wie het beroep is ingesteld).
* Een **conclusie** is een schriftelijke uiteenzetting van de argumenten van een partij.
* De procedure wordt gekenmerkt door **partijautonomie** en de **passieve rol van de rechter**.
#### 3.1.2 De aanvang van de procedure
De procedure kan op verschillende manieren worden gestart:
* **Dagvaarding**: Een procedure wordt ingeleid door een betekening door een gerechtsdeurwaarder aan de verweerder. Hierin wordt de datum van de inleidende zitting vermeld, met een minimumtermijn van acht werkdagen om het recht op verdediging te waarborgen.
* **Verzoekschrift**: De griffie van de bevoegde rechtbank roept de procespartijen op. Dit is doorgaans goedkoper dan een dagvaarding omdat de kosten van de gerechtsdeurwaarder uitgespaard worden.
* **Vrijwillige verschijning**: Op verzoek van beide partijen zelf, enkel mogelijk bij het vredegerecht en de rechtbank van eerste aanleg.
#### 3.1.3 Rolstelling en inleidende zitting
* **Rolstelling**: Na de dagvaarding, het verzoekschrift of de vrijwillige verschijning wordt de zaak ingeschreven op de algemene rol van de bevoegde rechtbank.
* **Inleidende zitting**:
* Dit is een korte zitting waar de zaak, uitzonderlijk, behandeld kan worden.
* Vaker dient deze zitting om de procedure te ordenen en een datum vast te leggen voor het indienen van conclusies (conclusiekalender).
* De rechter kan een deskundige aanstellen (via tussenvonnis) of voorlopige maatregelen treffen.
* Afwijken van de vastgestelde kalender leidt tot een verwijzing naar de wachtrol, waar partijen in een specifieke rol geplaatst worden om conclusies uit te wisselen.
#### 3.1.4 De verdere procedure en vonnisuitvoering
Na de inleidende fasen volgt de uitwisseling van conclusies en bewijsstukken.
* **Uitvoering van een vonnis**:
* De winnende partij kan de uitvoering van het vonnis vragen.
* Hiervoor wordt een 'grosse' verkregen, een uitvoerbare uitgifte van het vonnis, met een formule van tenuitvoerlegging.
* Een gerechtsdeurwaarder betekent het vonnis aan de verliezende partij.
* Na de termijn voor verzet of hoger beroep (meestal één maand) en indien er geen betaling plaatsvindt, betekent de gerechtsdeurwaarder een bevel tot betaling.
* **Belangrijk**: Bij een vonnis op tegenspraak schorst hoger beroep de uitvoering niet, wat een risico inhoudt voor de verliezende partij. Bij een verstekvonnis schorst verzet wel de uitvoering.
* Indien nodig kan gedwongen uitvoering plaatsvinden, bijvoorbeeld door beslaglegging op roerende of onroerende goederen.
### 3.2 Rechtsmiddelen
Na een uitspraak door een rechtbank zijn er verschillende mogelijkheden om deze beslissing aan te vechten:
* **Verzet** (binnen 1 maand):
* Mogelijk na een verstekvonnis (wanneer een partij niet aanwezig was en niet verdedigd werd).
* De zaak komt opnieuw voor dezelfde rechter die het oorspronkelijke vonnis heeft uitgesproken.
* Verzet heeft een schorsend effect op de uitvoering van het vonnis.
* **Hoger Beroep** (binnen 1 maand):
* Biedt de mogelijkheid om de zaak volledig opnieuw te laten beoordelen door een hogere rechtbank.
* Hoger beroep heeft **geen schorsend effect** op de uitvoering van het oorspronkelijke vonnis, tenzij anders bepaald.
* Er zijn uitzonderingen waarbij hoger beroep niet mogelijk is.
* **Cassatie** (binnen 3 maanden):
* Dit is een beroep bij het Hof van Cassatie, dat nagaat of de wet correct werd toegepast.
* Het Hof van Cassatie beoordeelt de zaak niet opnieuw ten gronde, maar controleert de juridische correctheid van de uitspraak.
### 3.3 Bijzondere procedures
Naast de standaard burgerlijke procedure bestaan er specifieke procedures voor dringende of bijzondere situaties:
* **Kort Geding**:
* Procedure voor spoedeisende zaken.
* De voorzitter van de normaal bevoegde rechtbank oordeelt.
* De termijnen zijn sterk verkort.
* Er wordt geen uitspraak ten gronde gedaan, maar er kunnen wel bewarende maatregelen worden opgelegd.
* **Beslag**:
* **Bewarend beslag**: Dient om het vermogen van de schuldenaar veilig te stellen en om te voorkomen dat goederen verdwijnen.
* **Uitvoerend beslag**: Dient om goederen van de schuldenaar te verkopen om de schuld te innen. Dit kan betrekking hebben op roerende of onroerende goederen.
* Bepaalde goederen zijn niet vatbaar voor beslag.
* **Snelle invorderingsprocedure / buitengerechtelijke invorderingsprocedure**:
* Deze procedures zijn bedoeld voor kleine, onbetwiste bedragen.
### 3.4 Alternatieve Geschillenbeslechting (ADR)
Voordat men naar de rechter stapt, of als alternatief, kunnen partijen gebruik maken van ADR-methoden:
* **Arbitrage**:
* Beslechting van een geschil door één of meerdere onafhankelijke scheidsrechters.
* Kan gaan om bestaande of toekomstige geschillen, waarover partijen vrij kunnen beschikken.
* Vereist een overeenkomst (scheidsrechtelijk beding of arbitrageovereenkomst).
* Arbitragebeslissingen zijn definitief en kennen geen hoger beroep. Problemen met de uitvoering worden via een uitvoerbaarverklaring (exequatur) opgelost.
* **Bemiddeling**:
* Een neutrale en onpartijdige bemiddelaar helpt partijen om zelf tot een oplossing te komen.
* Geschikt wanneer wederzijdse toegevingen mogelijk zijn.
* Kenmerken zijn vertrouwelijkheid, vrijwilligheid en discretie.
* Kan plaatsvinden via een bemiddelingsbeding, een verplichte poging vooraleer naar de rechter te stappen, of op eigen initiatief (vrijwillige bemiddeling).
* Gerechtelijke bemiddeling kan ook tijdens een lopende procedure plaatsvinden, op initiatief van de rechter.
* Een bemiddelingsovereenkomst kan, na homologatie door een erkend bemiddelaar, gegoten worden in een vonnis en zo een uitvoerbare titel worden. Het ondertekenen van een bemiddelingsprotocol schorst de verjaring.
* **Verzoening**:
* Een procedure waarbij de rechter partijen aanmoedigt tot een minnelijke schikking.
* De oprichting van Kamers voor Minnelijke Schikking (KMS) binnen de rechtbanken is wettelijk verplicht gesteld om dit te bevorderen.
> **Tip:** Hoewel ADR-methoden vaak efficiënter en minder conflictueus zijn, is het belangrijk om na te gaan of ze geschikt zijn voor het specifieke geschil en of beide partijen bereid zijn tot medewerking en compromissen.
> **Voorbeeld:** Een burenruzie over een overhangende boom kan mogelijk opgelost worden via bemiddeling, terwijl een complexe contractbreuk met grote financiële gevolgen wellicht beter via een formele procedure of arbitrage behandeld wordt.
---
# De strafprocedure: actoren, fasen en strafuitvoering
Dit onderwerp verschaft een overzicht van de betrokken partijen, de opeenvolgende stappen en de uiteindelijke tenuitvoerlegging van straffen binnen de strafprocedure.
### 4.1 Actoren in de strafprocedure
De strafprocedure kent een aantal centrale actoren die elk een specifieke rol vervullen:
* **Politie:** De politie staat in voor de registratie van (vermeende) misdrijven, vaak op basis van eigen vaststellingen, een klacht van het slachtoffer of een aangifte door derden. Zij stellen een proces-verbaal (PV) op dat bewijskracht heeft wat betreft de authenticiteit van de vaststellingen, maar niet noodzakelijk voor alle vermeldingen daarin.
* **Openbaar Ministerie (OM) / Parket:** Het OM speelt een leidende rol in het strafproces. Zij beslissen of een zaak geseponeerd wordt, of een minnelijke schikking of bemiddeling in strafzaken mogelijk is. Het OM leidt het opsporingsonderzoek en kan, indien nodig, een gerechtelijk onderzoek aanvragen bij de onderzoeksrechter. Na het onderzoek legt het OM de bewijzen voor en vordert het een straf. Het OM neemt ook het initiatief tot de tenuitvoerlegging van vonnissen.
* **Tip:** Een belangrijk onderscheid is de bestuurlijke aanhouding door de politie (maximaal 12 uur) versus de gerechtelijke aanhouding door het OM (maximaal 48 uur, met bevel tot Dwangsom/Paraat/Koppeling (PdK) tenzij betrapping op heterdaad).
* **Onderzoeksrechter:** De onderzoeksrechter wordt ingeschakeld wanneer het OM een gerechtelijk onderzoek vraagt. Hij/zij sluit het vooronderzoek af.
* **Raadkamer en Kamer van Inbeschuldigingstelling (KI):** Deze organen houden toezicht op het onderzoek gevoerd door de politie en de onderzoeksrechter.
* De **Raadkamer** beslist na afsluiting van het vooronderzoek over drie mogelijkheden: buitenvervolgingstelling, verwijzing naar de bevoegde strafrechtbank, of correctionalisering (verwijzing naar de correctionele rechtbank bij verzachtende omstandigheden). Ook beslist de Raadkamer over internering.
* De **Kamer van Inbeschuldigingstelling (KI)** behandelt beroepen tegen beslissingen van de Raadkamer en beslist zelf over de afsluiting van het vooronderzoek in meer complexe zaken, met name wanneer een verwijzing naar het Hof van Assisen dreigt.
* **Strafgerecht:** Dit zijn de rechtbanken die de zaak ten gronde behandelen. Afhankelijk van de ernst van het misdrijf, wordt de zaak verwezen naar de Correctionele Rechtbank (beklaagde) of het Hof van Assisen (beschuldigde). In tegenstelling tot de burgerlijke procedure, is de aanwezigheid van de verdachte hier cruciaal. Het OM treedt op als aanklager tegenover de advocaat van de verdediging.
* **Strafuitvoeringsinstanties:** Deze instanties zijn betrokken bij de uitvoering van de opgelegde straffen.
### 4.2 Fasen van de strafprocedure
De strafprocedure doorloopt verschillende fases, van de initiële registratie tot de uiteindelijke berechting en strafuitvoering:
1. **Registratie van een (beweerd) misdrijf:**
* Dit gebeurt via een proces-verbaal (PV) dat wordt opgesteld door de politie, gebaseerd op eigen vaststellingen, een klacht van het slachtoffer of een aangifte door derden.
* Het slachtoffer ontvangt een attest van klachtneerlegging met een gratis kopie van het verhoor.
2. **Opsporingsonderzoek en eventueel Gerechtelijk Onderzoek:**
* Het OM leidt het opsporingsonderzoek. Indien nodig, kan een gerechtelijk onderzoek worden gevraagd aan de onderzoeksrechter.
* Tijdens het vooronderzoek kan de verdachte maximaal 48 uur aangehouden worden voor onderzoek (met bevel tot PdK, tenzij betrapping op heterdaad).
3. **Afsluiting van het onderzoek en verwijzing naar de rechtbank:**
* De Raadkamer of KI beslist over de buitenvervolgingstelling of de verwijzing naar de bevoegde strafrechtbank.
* De verdachte wordt bij verwijzing naar de Correctionele Rechtbank een 'beklaagde' en bij verwijzing naar het Hof van Assisen een 'beschuldigde'.
4. **Berechting:**
* De zaak wordt behandeld voor de Correctionele Rechtbank of het Hof van Assisen. Het OM legt bewijzen voor en vordert een straf. De verdediging presenteert haar argumenten.
5. **Strafuitvoering:**
* Na een eventueel hoger beroep en/of cassatie, wordt het vonnis definitief. De strafuitvoeringsinstanties treden dan in werking.
### 4.3 Strafuitvoering
De uiteindelijke tenuitvoerlegging van de straf, na uitspraak van het vonnis, kent diverse vormen:
* **Hoofdstrafen:**
* **Geldboete:** De inning gebeurt door de overheidsadministratie.
* **Werkstraf:** Vereist toezicht door de probatiecommissie en een justitieassistent.
* **Vrijheidsberoving:** Dit kan verschillende vormen aannemen.
* **Vrijheidsberoving:**
* **Opschorting:** De beklaagde wordt schuldig bevonden, maar de straf wordt nog niet onmiddellijk voltrokken. Er kunnen probatievoorwaarden zijn waaronder toezicht van de probatiecommissie.
* **Uitstel:** De beklaagde krijgt een straf, maar hoeft deze niet (volledig) uit te zitten.
* **Effectieve gevangenisstraf:** Indien er geen opschorting of uitstel is, volgt de effectieve gevangenisstraf. Dit kan ook door verdere aanhouding (bij voorhechtenis) of onmiddellijke aanhouding ter zitting.
* **Internering:**
* Dit is een vrijheidsberovende maatregel die geen straf is, omdat er geen misdrijf is. Het wordt wel verder opgevolgd door de Strafuitvoeringsrechtbank. Sinds 1 oktober 2016 kan internering niet meer toegepast worden voor kleine misdrijven.
* **Samenloop:** Situaties waarin meerdere feiten of straffen samen behandeld worden, hebben specifieke regels voor de uitvoering.
> **Tip:** Het is cruciaal om het onderscheid te maken tussen de opschorting van de straf en het uitstel van de straf. Bij opschorting wordt de strafvoorstelling niet onmiddellijk uitgevoerd, maar kan deze alsnog ingaan indien de probatievoorwaarden niet worden nageleefd. Bij uitstel wordt de uitvoering van de straf uitgesteld of geheel of gedeeltelijk kwijtgescholden.
---
# Rechtshulp en juridische bijstand
Het recht op juridische bijstand is een grondwettelijk sociaal grondrecht dat burgers beschermt en hen toegang geeft tot rechtspraak, onderverdeeld in verschillende niveaus van hulp.
## 5. Rechtshulp en juridische bijstand
Het recht op juridische bijstand is een sociaal grondrecht, verankerd in artikel 23 van de Grondwet. Dit artikel somt verschillende sociaal grondrechten op, waaronder het recht op sociale zekerheid, bescherming van de gezondheid en sociale, geneeskundige en juridische bijstand. Dit recht zorgt ervoor dat burgers, ongeacht hun financiële situatie, toegang hebben tot juridische hulp en de mogelijkheid hebben om hun rechten te verdedigen. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen twee hoofdniveaus van juridische bijstand: eerstelijnsbijstand en tweedelijnsbijstand.
### 5.1 Niveaus van juridische bijstand
#### 5.1.1 Eerstelijnsbijstand
Eerstelijnsbijstand is de meest basale vorm van juridische hulp en is gericht op het beantwoorden van directe, vaak laagdrempelige juridische vragen. De aard van de vragen die men kan stellen is gericht op oriëntatie en informatie, zonder dat de advocaat het dossier diepgaand onderzoekt of complexe juridische handelingen verricht.
**Wat kan men vragen bij eerstelijnsbijstand:**
* Vragen over het al dan niet moeten antwoorden op een brief.
* Informatie over welke dienst verdere hulp kan bieden.
* Advies over aanwezigheid op een zitting.
* Begeleiding om te bepalen of men op het juiste spoor zit.
* Informatie over de zinvolheid van het raadplegen van een advocaat.
* Indicaties over de te volgen richting om verder te handelen.
* Vragen of er nog andere mogelijkheden zijn om actie te ondernemen.
* Het verkrijgen van een lijst met namen van advocaten die gespecialiseerd zijn in een bepaalde materie.
**Wat kan men *niet* vragen bij eerstelijnsbijstand:**
* Onderzoek en behandeling van het volledige dossier.
* Controle van de door een advocaat uitgevoerde handelingen.
* Het opstellen van brieven of akten.
* Advies in zeer ingewikkelde juridische zaken.
* Langdurige gesprekken of diepgaande juridische analyse.
* Het aanvragen van de naam van één specifieke advocaat.
Eerstelijnsbijstand kan worden omschreven als het verkrijgen van omstandig juridisch advies en initiële begeleiding. Het is vaak de eerste stap die iemand zet bij een juridisch probleem.
#### 5.1.2 Tweedelijnsbijstand
Tweedelijnsbijstand, ook wel bekend als de "pro deo"-bijstand, omvat omvangrijker juridische hulp, inclusief bijstand en vertegenwoordiging in een procedure of bemiddeling. Deze bijstand wordt verleend door een advocaat die geheel of gedeeltelijk kosteloos is. De organisatie hiervan gebeurt door de Orde van Advocaten, niet door de rechtbank.
**Wie biedt tweedelijnsbijstand aan:**
Verschillende instanties en organisaties bieden tweedelijnsbijstand aan, of zijn betrokken bij het verwijzen naar deze hulp:
* **Bureau voor Juridische Bijstand (Orde van Advocaten):** Dit bureau organiseert het "pro deo" systeem en wijst advocaten toe voor kosteloze rechtsbijstand.
* **OCMW’s (Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn):** Deze centra bieden hulp en informatie aan personen met een leefloon of die recht hebben op maatschappelijke hulp, wat vaak ook juridische bijstand inhoudt.
* **Vakbonden:** Leden van vakbonden kunnen via hun organisatie recht hebben op juridische bijstand, met name in arbeidsgerelateerde geschillen.
* **Mutualiteiten:** Sommige mutualiteiten bieden juridisch advies of doorverwijzing naar juridische hulp aan hun leden.
* **Huurderbond:** De Huurderbond verleent gespecialiseerde juridische bijstand aan huurders.
* **Kinderrechtswinkel:** Deze organisaties bieden juridisch advies aan kinderen en jongeren.
* **Testaankoop:** Consumentenorganisaties zoals Testaankoop bieden ook informatie en soms juridische bijstand in consumentengeschillen.
**Wat men kan verwachten bij tweedelijnsbijstand:**
* Omstandig juridisch advies over een specifiek dossier.
* Vertegenwoordiging door een advocaat in een gerechtelijke procedure.
* Bijstand tijdens een bemiddelingsprocedure.
* Het voeren van de verdediging of het instellen van een vordering namens de cliënt.
> **Tip:** Het is belangrijk om na te gaan of u in aanmerking komt voor tweedelijnsbijstand door contact op te nemen met het Bureau voor Juridische Bijstand of de eerder genoemde organisaties. Financiële middelen zijn hierbij een doorslaggevende factor.
> **Example:** Een persoon die wordt aangeklaagd voor een misdrijf, wordt gedagvaard door zijn ex-partner voor niet-betaalde alimentatie, of een werknemer die zijn werkgever dagvaardt wegens ontslag, kan in aanmerking komen voor tweedelijnsbijstand om zich juridisch te laten vertegenwoordigen.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Burgerlijke Procedure | Dit is het juridische proces dat wordt gebruikt om geschillen tussen particulieren, bedrijven of organisaties op te lossen, zoals contractbreuken, schadeclaims of erfeniskwesties. Het wordt gekenmerkt door de rol van eiser en verweerder. |
| Strafprocedure | Het juridische proces dat wordt gevolgd om verdachten te berechten voor strafbare feiten. Dit proces omvat onderzoek, vervolging en berechting, met als doel het handhaven van de openbare orde en het toepassen van straffen op daders. |
| Alternatieve Geschillenbeslechting (ADR) | Een reeks methoden voor het oplossen van conflicten buiten de traditionele rechtszaal om. ADR-methoden zijn doorgaans sneller, goedkoper en bieden meer flexibiliteit dan formele gerechtelijke procedures, met als doel een wederzijds aanvaardbare oplossing te bereiken. |
| Arbitrage | Een vorm van ADR waarbij een geschil wordt voorgelegd aan een of meer onafhankelijke scheidsrechters, wier beslissing bindend is voor de partijen. Dit wordt vaak geregeld via een arbitragebeding in een overeenkomst. |
| Bemiddeling | Een proces waarbij een neutrale derde partij, de bemiddelaar, partijen helpt bij het vinden van een wederzijds aanvaardbare oplossing voor hun conflict. Bemiddeling is vrijwillig en vertrouwelijk en streeft ernaar de relatie tussen de partijen te behouden. |
| Verzoening | Een procedure, vaak binnen een gerechtelijke context, waarbij de rechter of een specifieke dienst probeert partijen te helpen een minnelijke schikking te treffen voor hun geschil. Dit kan leiden tot een homologatie van het akkoord door de rechter. |
| Dagvaarding | Een officiële kennisgeving door een gerechtsdeurwaarder aan een persoon dat er een rechtszaak tegen hem/haar wordt aangespannen. De dagvaarding bevat de datum en tijd waarop de zaak voor de rechtbank komt en de gronden van de vordering. |
| Verzoekschrift | Een schriftelijk verzoek aan de rechtbank om een bepaalde beslissing te nemen. Het wordt gebruikt in bepaalde procedures en vereist geen dagvaarding door een gerechtsdeurwaarder, wat kosten kan besparen. |
| Rolstelling | Het inschrijven van een zaak op de algemene rol van de bevoegde rechtbank, wat het officiële begin van de procedure markeert na de dagvaarding of het indienen van een verzoekschrift. |
| Tussenvonnis | Een vonnis dat de rechtbank uitspreekt tijdens een procedure om een voorlopige beslissing te nemen, bijvoorbeeld over de aanstelling van een deskundige of over bepaalde bewijsmiddelen, voordat een definitieve uitspraak wordt gedaan. |
| Grosse | Een gewaarmerkte kopie van een vonnis of authentieke akte, voorzien van een uitvoerbare titel. Dit document stelt de winnende partij in staat om gedwongen uitvoering van het vonnis te verkrijgen via een gerechtsdeurwaarder. |
| Verzet | Een rechtsmiddel dat een partij die bij verstek is veroordeeld, kan aanwenden om de zaak opnieuw voor dezelfde rechter te laten verschijnen. Verzet heeft een schorsend effect op de uitvoering van het verstekvonnis. |
| Hoger Beroep | Een rechtsmiddel waarbij een partij die zich benadeeld voelt door een uitspraak van een lagere rechtbank, de zaak kan laten herzien door een hogere rechtbank. Dit leidt tot een volledige nieuwe beoordeling van de zaak. |
| Cassatie | Het hoogste rechtsmiddel, waarbij de Hoge Raad nagaat of lagere rechtbanken het recht correct hebben toegepast. Cassatie beoordeelt geen feitenkwesties, enkel de correcte toepassing van de wet. |
| Kort Geding | Een spoedprocedure voor de rechter om een dringende maatregel te verkrijgen, vaak ter bescherming van rechten die onmiddellijk bedreigd worden. Dit is geen uitspraak ten gronde en heeft doorgaans bewarende gevolgen. |
| Eerstelijnsbijstand | Basisinformatie en advies over juridische kwesties, vaak gratis verstrekt. Het helpt burgers om hun situatie te begrijpen en te bepalen of verdere juridische stappen of gespecialiseerde hulp nodig zijn. |
| Tweedelijnsbijstand | Meer gespecialiseerd juridisch advies en vertegenwoordiging, vaak in de vorm van pro Deo-bijstand, waarbij een advocaat geheel of gedeeltelijk kosteloos wordt toegewezen aan personen met beperkte financiële middelen. |
| Bureau voor Juridische Bijstand | Een instantie, meestal georganiseerd door de Orde van Advocaten, die de pro Deo-regeling (tweedelijnsbijstand) coördineert en toegewezen advocaten voor diegene die juridische hulp nodig hebben. |
| Openbaar Ministerie (OM) | De tak van het gerechtelijk apparaat die belast is met de handhaving van de wet, het vervolgen van misdadigers en het vertegenwoordigen van de publieke belangen in strafzaken. Het OM leidt het opsporingsonderzoek en vordert straffen. |
| Onderzoeksrechter | Een rechter die belast is met het leiden van het gerechtelijk onderzoek in complexe of zware strafzaken. De onderzoeksrechter verzamelt bewijs en kan verdachten aanhouden of verhoren. |
| Raadkamer | Een kamer binnen de rechtbank die toezicht houdt op het onderzoek van de onderzoeksrechter. De Raadkamer beslist onder andere over de doorverwijzing van verdachten naar een strafgerecht of over de buitenvervolgingstelling. |
| Kamer van Inbeschuldigingstelling (KI) | Een hogere kamer die beroep behandelt tegen beslissingen van de Raadkamer en beslist over de verwijzing van zaken naar het Hof van Assisen. |
| Strafuitvoering | Het proces waarbij de opgelegde straffen door de rechter worden uitgevoerd. Dit omvat de inning van boetes, toezicht op werkstraffen, de tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen en de opvolging van probatievoorwaarden. |
| Samenloop | Situatie waarin een persoon, op eenzelfde moment of door verschillende gebeurtenissen, meerdere strafbare feiten pleegt. De strafmaat wordt dan bepaald door rekening te houden met alle gepleegde feiten. |
Cover
7. Overzicht algemeen huurrecht in het wetsvoorstel boek 7 BW.pptx
Summary
# Principes en algemene bepalingen van het huurrecht
Dit gedeelte biedt een gedetailleerde uiteenzetting van de algemene principes en bepalingen van het huurrecht, met de nadruk op vereenvoudiging, coherentie met andere contracten en rechtsvergelijking.
## 1. Principes en algemene bepalingen van het huurrecht
Het huurrecht kent een aantal algemene beginselen die ten doel hebben de regelgeving te vereenvoudigen en te harmoniseren met andere contracten. Dit omvat een streven naar zuinigheid van rechtsregels door het schrappen van herhalingen van algemeen contractenrecht en specifieke huurstelsels. Er wordt gestreefd naar coherentie tussen verschillende bijzondere contracten, zoals koop, huur en dienstencontracten, door gemeenschappelijke verbintenissen te definiëren, zoals de verbintenis tot conforme levering van een goed. Ook de regels voor huur en bruikleen worden op elkaar afgestemd.
### 1.1 Rechtsvergelijkend perspectief
In het rechtsvergelijkende perspectief wordt onder meer naar het Duitse recht gekeken. Een opvallend punt is dat de vordering tot conformiteit niet verjaart zolang het huurcontract loopt, wat overeenkomt met de benadering in Duitsland.
### 1.2 Behoud algemeen huurrecht
Ondanks de oprichting van specifieke huurwetgeving (zoals de Vlaamse Woninghuurdecreet), blijft er nood aan algemene regels inzake huur. Deze algemene regels behouden hun belang voor zaken die federaal blijven na de staatshervormingen, zoals huur van kantoren, industriepanden, garages, vakantieverblijven, tweede verblijven en roerende goederen, voor zover deze niet gewestelijk geregeld zijn. De specifieke regels worden ook opgesteld met het algemeen huurrecht in het achterhoofd, wat de suppletieve werking van het algemeen huurrecht benadrukt.
### 1.3 Definitie van huur
Huur wordt gedefinieerd als een contract waarbij de verhuurder zich ertoe verbindt aan de huurder tijdelijk het gebruik en genot van een goed te verlenen tegen een prijs. Kenmerken van een huurovereenkomst zijn dat het een wederkerig, ten bezwarende titel, tijdelijk en voortdurend karakter heeft, en zowel betrekking kan hebben op roerende als onroerende goederen.
### 1.4 Bezetting ter bede
Een specifieke figuur is de bezetting ter bede. Dit is een contract waarbij een partij de ander het precaire gebruik en genot van een goed verleent tegen een prijs, maar dat geen huur is omdat het precaire karakter gerechtvaardigd is door legitieme redenen. Het doel hiervan is wetsontduiking te vermijden en een regeling te bieden voor bijzondere omstandigheden, zoals een wachtsituatie. De wetgever heeft deze figuur wettelijk erkend om een duidelijkere regeling te bieden.
> **Tip:** De bezetting ter bede wordt door het Hof van Cassatie aanvaard in specifieke situaties die een tijdelijk gebruiksrecht rechtvaardigen door bijzondere omstandigheden. Partijen kunnen hiervan afwijken van het algemeen huurrecht, maar de precieze draagwijdte en verhouding tot het huurrecht kan complex zijn.
### 1.5 Overzicht verbintenissen verhuurder
De verbintenissen van de verhuurder omvatten:
* Het in conforme staat leveren en houden van het gehuurde goed.
* De huurder vergoeden voor inrichtings- of veranderingswerken.
* Vrijwaren voor uitwinning door eigen daad of daden van derden.
De sancties voor niet-nakoming verwijzen naar algemene bepalingen over contractuele tekortkomingen.
#### 1.5.1 In conforme staat leveren en houden
De verbintenis om het goed in conforme staat te leveren en te houden omvat de materiële, symbolische of intellectuele overhandiging van het goed op de afgesproken plaats en tijd, en het verlenen van gebruik en genot gedurende de huurperiode. Dit is een voortdurende verbintenis die de basis vormt voor de onderhoudsverbintenis van de verhuurder.
#### 1.5.2 Conformiteitsbegrip
Het conformiteitsbegrip hanteert een monistische benadering, vergelijkbaar met de koop. Een goed is conform wanneer het gebruik en genot toelaat dat beantwoordt aan wat het contract bepaalt en wat de huurder redelijkerwijs kan verwachten. De huurder kan er redelijkerwijs van uitgaan dat het goed in goede staat wordt geleverd. De verhuurder staat in voor elk conformiteitsgebrek, zelfs indien hij daarvan geen kennis had of kon hebben, wat een garantieverbintenis inhoudt.
> **Tip:** De verhuurder is aansprakelijk voor alle conformiteitsgebreken, ongeacht of hij ervan op de hoogte was. Dit is een belangrijke garantie voor de huurder.
Gedurende de huurperiode blijft de verbintenis tot behoud van conformiteit van kracht. De verhuurder staat in voor het nodige onderhoud en de herstellingen. Ook aanpassingswerken om te voldoen aan nieuwe veiligheidsnormen van de overheid vallen ten laste van de verhuurder.
Conformiteitsgebreken moeten binnen een redelijke termijn na ontdekking worden gemeld. De sanctie hiervoor is geen verval van recht op vordering, maar de vordering kan voor de toekomst worden ingesteld, tenzij er met kennis van zaken afstand is gedaan. Er zijn echter beperkingen: er is geen recht op gebruiks- en genotsderving. De huurder is aansprakelijk voor schade ontstaan door nalatigheid. De vordering verjaart twee jaar na het einde van het huurcontract. Zolang de huur loopt, kan de vordering inzake conformiteit niet verjaren, vergelijkbaar met het Duitse recht. De vordering tot gebruiks- en genotsderving verjaart twee jaar na de kennisgeving.
#### 1.5.3 Verdeling onderhouds- en herstellingskosten
De verhuurder staat in voor het algemeen onderhoud en de noodzakelijke herstellingen als voortdurende verbintenis tot behoud van conformiteit, tenzij de herstellingen ten laste van de huurder blijven. Herstellingen die enkel vereist zijn door normale slijtage, ouderdom of overmacht, vallen ten laste van de verhuurder. Dringende herstellingen verplichten de huurder tot gedogen, met recht op vergoeding indien de redelijke termijn overschreden wordt. Voor onroerende goederen geldt een termijn van veertig dagen, vanaf de eerste dag van de werken.
De huurder is verantwoordelijk voor klein onderhoud en reiniging, zoals een zorgvuldig en redelijk persoon zou doen. Hieronder vallen ook kleine herstellingen, die vermoedelijk aan de huurder toe te schrijven zijn, en herstellingen die het gevolg zijn van verkeerd gebruik of gebrek aan onderhoud door de huurder.
> **Tip:** Kleine herstellingen vallen in beginsel ten laste van de huurder, maar dit is een weerlegbaar vermoeden. Als de herstelling het gevolg is van ouderdom, slijtage of overmacht, komt deze ten laste van de verhuurder.
Indien de huurder dringende kosten maakt om de conformiteit te behouden, is de verhuurder verplicht deze te vergoeden. Dit is soepeler dan buitengerechtelijke vervanging, omdat er geen voorafgaande vaststelling en ingebrekestelling vereist is.
#### 1.5.4 Vergoeding voor inrichtings- en veranderingswerken bij einde huur
Het huurrecht voorziet in vergoeding voor inrichtings- en veranderingswerken die de huurder aanbrengt. Het uitgangspunt is dat de huurder geen wijzigingen mag aanbrengen zonder toestemming van de verhuurder. Indien er geen contractuele regeling is, zijn de regels van ongerechtvaardigde verrijking van toepassing. Dit geldt voor verwijderbare inrichtings- of veranderingswerken die de verhuurder verkiest te behouden, en voor door de verhuurder toegelaten niet-verwijderbare werken. De vergoeding is gelijk aan de meerwaarde, met een maximum van de kostprijs voor de huurder. Niet-toegelaten, niet-verwijderbare werken worden niet vergoed.
#### 1.5.5 Vrijwaren voor uitwinning door eigen daad of daden van derden
De verhuurder is gedurende de gehele duur van de huur gehouden tot vrijwaring voor uitwinning. Dit betekent bescherming tegen stoornissen of juridische aanspraken op het goed, zowel door de verhuurder zelf (eigen daad) als door derden. Dit geldt voor aanspraken die ontstaan voor of na contractsluiting. De kennis van de verhuurder ter zake is niet relevant. Vrijstelling is mogelijk voor specifieke, bij contractsluiting meegedeelde stoornissen. De exceptie van vrijwaring voor eigen daad is onverjaarbaar. De verhuurder kan tussenkomen in een proces op initiatief van een derde.
> **Tip:** Als een huurder een procedure start tegen een derde, moet hij de verhuurder hierin betrekken. Doet hij dit niet, dan voert hij de procedure op eigen risico en kan hij de eventuele veroordeling zelf moeten dragen.
Een bevrijdingsbeding is mogelijk voor daden van derden, maar niet voor eigen daden, tenzij het risico expliciet werd meegedeeld.
### 1.6 Overzicht verbintenissen huurder
De verbintenissen van de huurder zijn:
* De huurprijs en kosten betalen.
* Het goed gebruiken als een voorzichtig en redelijk persoon.
* Instaan voor klein onderhoud en kleine herstellingen, en herstellingen die het gevolg zijn van verkeerd gebruik of gebrek aan onderhoud.
* De overeengekomen zekerheid verschaffen, zoals een huurwaarborg van drie maanden huur voor onroerende goederen.
* Het goed teruggeven bij het einde van de huur.
Sancties voor niet-nakoming zijn de algemene regels inzake contractuele tekortkomingen.
#### 1.6.1 Financiële verbintenissen huurder
* **Huurprijs betalen:** Dit is de kernverbintenis.
* **Indexering:** De huurprijs kan worden geïndexeerd indien partijen dit overeenkomen. De indexering gebeurt op basis van het gezondheidsindexcijfer en volgt een specifieke formule. Het recht op indexering verjaart één jaar na opeisbaarheid. Deze bepaling is van dwingend recht ten voordele van de huurder en kan worden ingekort.
* **Kosten:** Kosten die verband houden met gebruik en genot kunnen worden aangerekend, met een lijst die bij koninklijk besluit wordt vastgesteld. Voor onroerende goederen is er keuze tussen werkelijke kosten of een forfait. Deze bepaling is eveneens van dwingend recht.
* **Verjaring:** De vordering tot betaling van huurprijs en kosten verjaart vijf jaar na opeisbaarheid, een herformulering van artikel 2277 oud Burgerlijk Wetboek. Dit geldt ongeacht of de bedragen per jaar verschuldigd zijn. De vordering tot terugbetaling van onverschuldigde betaling verjaart vijf jaar vanaf de betaling. Vereenvoudigingen ten opzichte van het oude recht houden in dat een aangetekende zending niet langer een vereiste is en de dubbele termijn van vijf jaar/één jaar is verdwenen.
#### 1.6.2 Teruggave bij einde huur
Bij het einde van de huur moet het goed worden teruggegeven in dezelfde staat, met uitzondering van schade die voortvloeit uit normale slijtage, ouderdom of overmacht. De huurder is aansprakelijk voor beschadigingen die tijdens de huur zijn ontstaan, inclusief die ten gevolge van brand, door onderhuurders of personen die zich met toestemming van de huurder in het goed bevinden. Tegenbewijs is mogelijk wanneer de schade buiten de schuld van de huurder is ontstaan.
Het bewijs van de staat bij aanvang van de huur gebeurt bij voorkeur via een omstandige aanvangsbeschrijving. De staat bij teruggave wordt beoordeeld aan de hand van deze beschrijving of via een weerlegbaar vermoeden. Deze regels zijn uitgebreid tot roerende goederen en zijn dwingend recht bij de huur van onroerende goederen. Een plaatsbeschrijving bij vertrek is eveneens vereist.
### 1.7 Duur van de huur
* **Bepaalde duur:** De huur eindigt van rechtswege aan het einde van de afgesproken duur.
* **Onbepaalde duur:** Bij een huur van onbepaalde duur is een redelijke opzeggingstermijn vereist. Voor onroerende goederen bedraagt deze termijn één maand, te rekenen vanaf de eerste dag van de maand na de opzegging. Een mondelinge huur wordt vermoed voor onbepaalde duur te zijn gesloten.
### 1.8 Huurhernieuwing
Als de huurder het goed blijft gebruiken na het verstrijken van de overeengekomen duur, zonder verzet van de verhuurder, komt een nieuw contract tot stand onder dezelfde voorwaarden en voor dezelfde duur als het oorspronkelijke contract. Dit is een afwijking van de vroegere rechtspraak waarbij voor een stilzwijgende verlenging een schriftelijk contract vereist was om de oorspronkelijke duur te behouden. Het gevolg van de huidige regeling is dat deze nieuwe overeenkomst opzegbaar is met de standaard opzeggingstermijn voor onbepaalde duur. De zekerheden verleend door een derde doven uit.
### 1.9 Tenietgaan door overmacht
Bij geheel tenietgaan van het gehuurde goed door overmacht, eindigt de huur van rechtswege. Bij gedeeltelijk tenietgaan heeft de huurder de keuze tussen prijsvermindering of ontbinding van de huur. Dit principe geldt ook voor een 'tijdelijk' tenietgaan, zoals werd toegepast bij de COVID-19 lockdowns.
### 1.10 Uitsluiting buitengerechtelijke ontbinding en nietigheid
Buitengerechtelijke ontbinding en nietigheid van de huurovereenkomst zijn uitgesloten. Dit behoudt het verbod op eenzijdige buitengerechtelijke ontbinding en de rechterlijke beoordeling is vereist. Deze beperking geldt enkel voor onroerende goederen. Ontbindende bedingen in het nadeel van de verhuurder worden wel bevestigd. De uitsluiting geldt eveneens voor buitengerechtelijke nietigheid.
### 1.11 Vervreemding onroerend goed
Indien de huur van een onroerend goed een vaste datum heeft verkregen vóór de vervreemding ervan door de verhuurder, treedt de verkrijger in de rechten en verbintenissen van de verhuurder. Dit bevestigt de regel 'koop breekt geen huur', mits de vereiste van een vaste datum (vaste datum op het register) is vervuld. Er zijn echter uitzonderingen mogelijk zoals een uitzettingsbeding, waarbij de huurder het goed moet verlaten tegen een opzeggingstermijn en vergoeding. Bij huur van onbepaalde duur geldt een opzeggingstermijn van één maand. Een beding van wederinkoop neutraliseert het uitzettingsbeding zolang de verkoper het recht van terugname kan uitoefenen.
---
# Verbintenissen van de verhuurder
Dit deel bespreekt de belangrijkste verplichtingen die voortvloeien uit de huurovereenkomst voor de verhuurder, met specifieke aandacht voor de levering en het behoud van het gehuurde goed in conforme staat, de vrijwaring voor uitwinning en de vergoeding voor inrichtings- of veranderingswerken.
### 2.1 Algemeen kader van de huur en de verbintenissen van de verhuurder
Huur is een contract waarbij de verhuurder zich ertoe verbindt aan de huurder tijdelijk het gebruik en genot van een goed te verlenen tegen een prijs. Het is een wederkerig, ten bezwarende titel, tijdelijk en voortdurend contract dat zowel betrekking kan hebben op roerende als onroerende goederen. Een contract waarbij het precaire gebruik en genot van een goed wordt verleend tegen een prijs, is geen huur indien het precaire karakter gerechtvaardigd is door legitieme redenen.
De belangrijkste verbintenissen van de verhuurder zijn vastgelegd in artikel 7.3.3 BW en omvatten:
* Het in conforme staat leveren en houden van het gehuurde goed.
* Het vergoeden van de huurder voor inrichtings- of veranderingswerken.
* Het vrijwaren van de huurder voor uitwinning door eigen daad of daden van derden.
De sancties die verbonden zijn aan de niet-nakoming van deze verbintenissen verwijzen naar de algemene regels uit het verbintenissenrecht, zoals artikel 5.83 BW.
### 2.2 Levering en behoud van het goed in conforme staat
#### 2.2.1 Het conformiteitsbegrip
Het wetsvoorstel hanteert een monistische benadering van conformiteit, vergelijkbaar met de regels inzake koop. Dit betekent dat de verbintenissen tot levering in goede staat, onderhoud en vrijwaring voor verborgen gebreken, samengevat worden onder het begrip 'conformiteit'.
Volgens artikel 7.3.6, §1 BW, is een goed conform wanneer het een gebruik en genot toelaat dat beantwoordt aan wat het contract bepaalt en aan wat de huurder redelijkerwijze kan verwachten. De huurder mag redelijkerwijze verwachten dat het goed in goede staat wordt geleverd.
#### 2.2.2 De leveringsplicht
De leveringsplicht houdt in:
1. De materiële, symbolische of intellectuele overhandiging van het goed op de plaats en tijd die overeenkomstig artikel 5.203 BW zijn bepaald.
2. Het verlenen van het gebruik en genot van het goed gedurende de gehele duur van de huur.
#### 2.2.3 De onderhoudsverbintenis
De verbintenis tot behoud van conformiteit is een voortdurende verbintenis die loopt zolang de huur duurt. In het kader hiervan verricht de verhuurder het noodzakelijke onderhoud en de herstellingen om de conformiteit van het goed te garanderen (artikel 7.3.6, §2 BW).
Aanpassingswerken die nodig zijn om te voldoen aan nieuwe veiligheidsnormen van de overheid vallen ten laste van de verhuurder.
#### 2.2.4 Garantieverbintenis
De verhuurder staat in voor elk conformiteitsgebrek, zelfs indien hij daarvan geen kennis had of kon hebben. Dit wordt beschouwd als een garantieverbintenis, analoog aan die in de koopovereenkomst.
#### 2.2.5 Gevolgen van conformiteitsgebreken
Indien er sprake is van een conformiteitsgebrek, dient de huurder dit binnen een redelijke termijn na ontdekking te melden. De sanctie is niet het verval van het recht op vordering, maar de vordering kan voor de toekomst worden ingesteld, tenzij de huurder met kennis van zaken afstand heeft gedaan van dit recht.
Er zijn echter beperkingen:
* De huurder heeft geen recht op vergoeding voor gebruiks- en genotsderving indien dit te wijten is aan gebreken die de huurder zelf heeft veroorzaakt door nalatigheid.
* De huurder is aansprakelijk voor schade die door zijn nalatigheid is ontstaan (artikel 7.3.7 BW).
* De vordering tot herstel van conformiteit verjaart 2 jaar na het einde van het huurcontract (artikel 7.3.8 BW). Zolang de huur loopt, kan deze vordering echter niet verjaren, wat een afstemming is met het Duitse recht. De vordering tot vergoeding van gebruiks- en genotsderving verjaart 2 jaar na de kennisgeving van het gebrek.
### 2.3 Verdeling van onderhouds- en herstellingskosten
#### 2.3.1 Verdeling van de kosten
* **Verhuurder:** De verhuurder staat in voor het algemeen onderhoud en de noodzakelijke herstellingen die voortvloeien uit normale slijtage, ouderdom of overmacht (artikel 7.3.23, tweede lid BW). Dit is een voortdurende verbintenis tot behoud van conformiteit, tenzij de herstellingen specifiek ten laste van de huurder vallen (zie hieronder). Dit stemt overeen met de principes uit artikel 1755 oud BW en artikel 3.158 en 3.167 BW.
* **Huurder:** De huurder staat in voor het klein onderhoud en reinigen van het gehuurde goed, zoals een zorgvuldig en redelijk persoon zou doen (artikel 7.3.22 BW). Hieronder vallen ook herstellingen die het gevolg zijn van verkeerd gebruik of gebrek aan onderhoud door de huurder (artikel 7.3.23 BW). Kleine herstellingen, conform artikel 1754 oud BW, worden vermoed ten laste van de huurder te liggen, tenzij het tegendeel wordt bewezen (bijvoorbeeld als de oorzaak ligt bij slijtage of ouderdom).
#### 2.3.2 Dringende herstellingen
Dringende herstellingen die niet kunnen wachten, brengen een gedoogplicht voor de huurder met zich mee. Indien deze herstellingen langer duren dan een redelijke termijn (voor onroerende goederen: 40 dagen, cf. artikel 1724 oud BW), heeft de huurder recht op een vergoeding. Deze vergoeding geldt vanaf de eerste dag van de werken.
#### 2.3.3 Vergoeding van de huurder voor dringende kosten
Indien de huurder dringende kosten maakt om de conformiteit van het goed te behouden, is de verhuurder gehouden de huurder te vergoeden (artikel 7.3.9, tweede lid BW). Dit systeem is soepeler dan buitengerechtelijke vervanging in het algemeen verbintenissenrecht (artikel 5.85, derde lid BW), omdat geen voorafgaande vaststelling of ingebrekestelling vereist is.
### 2.4 Vergoeding voor inrichtings- en veranderingswerken bij einde huur
Artikel 7.3.10 BW vult een leemte in het huurrecht in met betrekking tot inrichtings- en veranderingswerken. Het uitgangspunt is dat de huurder geen wijzigingen mag aanbrengen zonder toestemming van de verhuurder (artikel 7.3.21, §2 BW).
* **Verwijderbare werken:** Indien de verhuurder verkiest om verwijderbare inrichtings- of veranderingswerken te behouden, of indien het werken betreft die door de verhuurder werden toegelaten en niet-verwijderbaar zijn, dan heeft de huurder recht op vergoeding. Deze vergoeding bedraagt de meerwaarde die de werken aan het goed hebben toegevoegd, met als maximum de kostprijs voor de huurder.
* **Niet-toegelaten werken:** Niet-toegelaten, niet-verwijderbare inrichtings- of veranderingswerken worden niet vergoed.
Indien er geen contractuele regeling is, worden de regels inzake ongerechtvaardigde verrijking toegepast (artikel 5.135-5.137 BW).
### 2.5 Vrijwaring voor uitwinning door eigen daad of daden van derden
De verhuurder heeft een voortdurende verbintenis om de huurder vrij te waren voor uitwinning, dit wil zeggen voor elke feitelijke of juridische stoornis die het rustige genot van het gehuurde goed belemmert. Deze verbintenis geldt gedurende de gehele duur van de huur (artikel 7.3.11 BW).
* **Eigen daad:** Een stoornis of juridische aanspraak op het goed door de verhuurder zelf.
* **Daden van derden:** Een actuele juridische aanspraak van een derde op het goed. Dit kan zowel een oorsprong hebben voor als na de contractsluiting. De kennis van de verhuurder over deze aanspraak is niet relevant.
De verhuurder kan zich bevrijden van zijn vrijwaringsplicht voor specifieke stoornissen die bij contractsluiting uitdrukkelijk werden meegedeeld.
#### 2.5.1 Onverjaarbaarheid en tussenkomst
De exceptie van vrijwaring voor eigen daad is onverjaarbaar (artikel 7.3.12 BW). De verhuurder dient tussen te komen in een proces dat door een derde wordt ingesteld tegen de huurder (artikel 7.3.13 BW). Indien de huurder de verhuurder niet in vrijwaring roept, draagt hij het risico van de procedure en kan hij eventuele veroordelingen zelf moeten dragen.
#### 2.5.2 Bevrijdingsbeding
Een bevrijdingsbeding kan de verhuurder bevrijden van zijn vrijwaringsplicht voor daden van derden, maar niet voor zijn eigen daden. Voor daden van derden geldt deze bevrijding niet indien de verhuurder op de hoogte was van het risico.
### 2.6 Financiële verbintenissen van de huurder (ter informatie, ter context van verhuurdersverbintenissen)
Hoewel dit de verbintenissen van de huurder betreft, is het relevant voor het begrip van de huurovereenkomst:
* **Huurprijs en kosten betalen:** De huurder is gehouden de huurprijs en bijkomende kosten te betalen (artikelen 7.3.17-7.3.20 BW).
* **Gebruik als zorgvuldig persoon:** De huurder dient het goed te gebruiken als een zorgvuldig en redelijk persoon (artikel 7.3.21 BW).
* **Klein onderhoud en herstellingen:** Zoals reeds vermeld, is de huurder verantwoordelijk voor klein onderhoud en bepaalde herstellingen (artikelen 7.3.22-7.3.23 BW).
* **Zekerheid:** De huurder dient de overeengekomen zekerheid te verschaffen, zoals een huurwaarborg (artikel 7.3.28 BW).
### 2.7 Teruggave bij einde huur (ter informatie, ter context van verhuurdersverbintenissen)
Bij het einde van de huur moet de huurder het goed in dezelfde staat teruggeven, behoudens normale slijtage, ouderdom en overmacht. De huurder blijft aansprakelijk voor beschadigingen die tijdens de huur zijn ontstaan, ook indien deze veroorzaakt zijn door onderhuurders of personen die zich met toestemming van de huurder in het goed bevinden (artikel 7.3.25 BW). Tegenbewijs is mogelijk indien de schade buiten de fout van de huurder is ontstaan. De staat van het goed bij aanvang dient aangetoond te worden via een omstandige plaatsbeschrijving bij aanvang (artikel 7.3.26 BW), wat dwingend recht is voor onroerende goederen. Een plaatsbeschrijving bij vertrek is eveneens voorzien (artikel 7.3.27 BW).
### 2.8 Huurhernieuwing en tenietgaan van de huur (ter informatie, ter context van verhuurdersverbintenissen)
* **Huurhernieuwing:** Indien de huurder het goed na het verstrijken van de overeengekomen duur blijft gebruiken zonder verzet van de verhuurder, komt een nieuw contract tot stand onder dezelfde voorwaarden en voor dezelfde duur als het oorspronkelijke contract (artikel 7.3.34 BW).
* **Tenietgaan door overmacht:** Bij geheel tenietgaan van het gehuurde goed door overmacht eindigt de huur van rechtswege. Bij gedeeltelijk tenietgaan kan de huurder kiezen voor prijsvermindering of ontbinding van de huur (artikel 7.3.35 BW).
### 2.9 Uitsluiting buitengerechtelijke ontbinding en nietigheid (ter informatie, ter context van verhuurdersverbintenissen)
Buitengerechtelijke ontbinding en nietigheid zijn uitgesloten. De beoordeling hiervan vereist tussenkomst van de rechter. Dit geldt ook voor ontbindende bedingen in het nadeel van de verhuurder, en de regels zijn uitgebreid tot ontbinding op basis van schriftelijke kennisgeving.
### 2.10 Vervreemding van onroerend goed (ter informatie, ter context van verhuurdersverbintenissen)
De regel 'koop breekt geen huur' geldt indien de huur een vaste datum heeft verkregen vóór de vervreemding van het onroerend goed (artikel 7.3.39 BW). De verkrijger treedt dan in de rechten en verbintenissen van de verhuurder. Hiervoor is de vereiste van een vaste datum, zoals bepaald in artikel 8.22 BW, cruciaal. Bij huur van bepaalde duur is een uitzettingsbeding mogelijk, met een opzeggingstermijn van drie maanden en een vergoeding van drie maanden huur. Bij huur van onbepaalde duur geldt een opzeggingstermijn van één maand.
---
# Verbintenissen van de huurder
Dit document beschrijft de belangrijkste verbintenissen van de huurder binnen het algemeen huurrecht, inclusief financiële verplichtingen, onderhoud, en de teruggave van het gehuurde goed.
## 3. Verbintenissen van de huurder
De verbintenissen van de huurder zijn essentieel voor een correcte uitvoering van de huurovereenkomst en zijn gedefinieerd in het algemeen huurrecht. Deze verbintenissen omvatten financiële verplichtingen, zorgvuldig gebruik van het gehuurde goed, het uitvoeren van klein onderhoud, en de correcte teruggave van het goed aan het einde van de huurperiode.
### 3.1 Financiële verbintenissen
De huurder heeft primair de verplichting om de huurprijs en bijkomende kosten te betalen.
#### 3.1.1 Huurprijs betalen
* **Huurprijs:** De huurder dient de overeengekomen huurprijs tijdig te betalen.
* **Indexering:** De huurprijs kan geïndexeerd worden indien partijen dit overeenkomen. De indexering gebeurt op basis van het gezondheidsindexcijfer. De formule voor indexering, die gebaseerd is op het oude artikel 1728 bis BW, laat een aanpassing toe.
> **Tip:** Indexering van de huurprijs is enkel mogelijk indien dit expliciet overeengekomen is tussen de huurder en de verhuurder. Dit geldt ook voor handelshuurovereenkomsten.
#### 3.1.2 Kosten betalen
De huurder is gehouden tot het betalen van kosten die verband houden met het gebruik en genot van het gehuurde goed. Een lijst van deze kosten wordt bij koninklijk besluit vastgesteld. Voor onroerende goederen kunnen deze kosten op basis van werkelijke kosten of forfaitair worden berekend. Deze bepalingen zijn van dwingend recht.
#### 3.1.3 Verjaring van vorderingen
* **Huurprijs en kosten:** De vordering tot betaling van huurprijs en kosten verjaart na vijf jaar te rekenen vanaf het moment waarop deze opeisbaar zijn. Dit is een herformulering van artikel 2277 oud BW en vereist niet dat de bedragen jaarlijks verschuldigd zijn.
* **Terugbetaling:** De vordering tot terugbetaling van onverschuldigde betalingen verjaart na vijf jaar vanaf de betaling. Dit geldt voor huurprijs, kosten en indexverhogingen. Er is geen noodzaak meer voor een aangetekend schrijven en er bestaat geen dubbele termijn meer van vijf jaar/één jaar.
### 3.2 Gebruik en onderhoud
De huurder moet het goed als een zorgvuldig en redelijk persoon gebruiken en instaan voor bepaald onderhoud en herstellingen.
#### 3.2.1 Gebruik als voorzichtig en redelijk persoon
De huurder dient het gehuurde goed te gebruiken conform de bestemming en de afspraken in de huurovereenkomst. Dit impliceert een zorgvuldig gebruik en het vermijden van schade die niet voortvloeit uit normale slijtage, ouderdom of overmacht.
#### 3.2.2 Klein onderhoud en herstellingen
* **Verantwoordelijkheid huurder:** De huurder staat in voor klein onderhoud en reiniging, conform het principe van de zorgvuldige huisvader.
* **Herstellingen ten laste van de huurder:** Dit omvat:
1. Kleine herstellingen, waarbij er een weerlegbaar vermoeden is dat de oorzaak bij de huurder ligt. Een lijst van deze herstellingen kan bij koninklijk besluit worden vastgesteld.
2. Herstellingen die het gevolg zijn van verkeerd gebruik of gebrek aan onderhoud door de huurder.
* **Herstellingen ten laste van de verhuurder:** Herstellingen die alleen vereist zijn wegens normale slijtage, ouderdom of overmacht vallen ten laste van de verhuurder. Dit komt overeen met de principes uit het oude artikel 1755 BW en de bepalingen van de nieuwe wet.
* **Dringende herstellingen:** Bij dringende herstellingen dient de huurder deze te gedogen. Indien de huurder dringende kosten maakt om de conformiteit te behouden, is de verhuurder gehouden deze kosten te vergoeden. Dit is soepeler dan de regels voor buitengerechtelijke vervanging, omdat er geen voorafgaande vaststelling en ingebrekestelling vereist is.
> **Example:** Kleine herstellingen zoals het vervangen van een kraan, het herstellen van loszittende tegels of het onderhouden van de verwarmingsketel komen doorgaans ten laste van de huurder. Als echter blijkt dat een kraan lekt wegens ouderdom van de leidingen, dan kan deze herstelling ten laste van de verhuurder vallen.
### 3.3 Zekerheidstelling
Indien er een overeenkomst tot zekerheidstelling is overeengekomen, dient de huurder deze na te komen. Voor onroerende goederen kan dit een plicht tot stoffering of een huurwaarborg betreffen, meestal gelijk aan drie maanden huur.
### 3.4 Teruggave bij einde huur
Bij het einde van de huur dient de huurder het gehuurde goed in dezelfde staat terug te geven als waarin het ontvangen werd, met uitzondering van schade die voortvloeit uit normale slijtage, ouderdom of overmacht.
* **Beschadigingen:** De huurder is aansprakelijk voor beschadigingen die tijdens de huurperiode zijn ontstaan, inclusief die veroorzaakt door onderhuurders of personen die met toestemming van de huurder in het goed verblijven. Tegenbewijs is mogelijk indien de schade buiten de fout van de huurder is ontstaan.
* **Bewijs van staat bij aanvang:** De staat van het goed bij aanvang van de huur kan worden bewezen aan de hand van een omstandige aanvangsbeschrijving. Indien deze ontbreekt, geldt een weerlegbaar vermoeden dat het goed in goede staat werd teruggegeven, tenzij de verhuurder dit kan weerleggen.
* **Plaatsbeschrijving:** Bij de huur van onroerende goederen is een plaatsbeschrijving bij aanvang en bij vertrek vereist. Dit is van dwingend recht.
> **Tip:** Een gedetailleerde plaatsbeschrijving bij de aanvang van de huur is cruciaal. Deze dient zo omstandig mogelijk te zijn en kan helpen discussies over schade bij het einde van de huur te voorkomen.
### 3.5 Vergoeding voor inrichtings- en veranderingswerken
* **Principe:** De huurder mag zonder toestemming van de verhuurder geen wijzigingen aan het goed aanbrengen.
* **Toegelaten werken:** Indien de huurder toch toegelaten werken heeft uitgevoerd die niet verwijderbaar zijn, of verwijderbare werken die de verhuurder wenst te behouden, heeft de huurder recht op een vergoeding. Deze vergoeding bedraagt de meerwaarde die het goed hierdoor heeft verkregen, met als maximum de kostprijs van de werken voor de huurder.
* **Niet-toegelaten werken:** Niet-toegelaten en niet-verwijderbare inrichtings- of veranderingswerken worden niet vergoed.
* **Contractuele regeling:** Partijen kunnen contractueel afwijken van deze regels. Bij gebreke van een contractuele regeling, worden de regels inzake ongerechtvaardigde verrijking toegepast.
### 3.6 Verjaring vordering conformiteitsgebreken
De vordering tot herstel van conformiteitsgebreken verjaart twee jaar na het einde van het huurcontract. Zolang de huur loopt, kan de vordering tot behoud van conformiteit niet verjaren. De vordering tot vergoeding van gebruiks- en genotsderving verjaart twee jaar na de kennisgeving van het gebrek.
---
# Duur, beëindiging en vervreemding van de huurovereenkomst
Dit gedeelte behandelt de verschillende manieren waarop een huurovereenkomst kan eindigen, met speciale aandacht voor de duur van de overeenkomst, de vernieuwing ervan, beëindiging door overmacht, de uitsluiting van buitengerechtelijke ontbinding en nietigheid, en de gevolgen van de vervreemding van het verhuurde onroerend goed.
### 4.1 Duur van de huurovereenkomst
De duur van een huurovereenkomst kan op twee manieren worden bepaald:
#### 4.1.1 Huurovereenkomst van bepaalde duur
* Een huurovereenkomst van bepaalde duur eindigt van rechtswege aan het verstrijken van de overeengekomen termijn. Dit principe blijft behouden uit het oude Burgerlijk Wetboek en het algemene recht inzake contracten.
#### 4.1.2 Huurovereenkomst van onbepaalde duur
* Bij een huurovereenkomst van onbepaalde duur geldt een regeling voor opzegging, die vergelijkbaar is met die in het woninghuurrecht.
* De opzeggingstermijn bedraagt één maand. Deze termijn begint te lopen vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin de opzegging werd gedaan.
* Een mondeling gesloten huurovereenkomst wordt vermoed voor onbepaalde duur te zijn aangegaan.
### 4.2 Huurhernieuwing
Wanneer de huurder het goed blijft gebruiken na het verstrijken van de overeengekomen duur, zonder verzet van de verhuurder, komt een nieuwe huurovereenkomst tot stand.
* Deze nieuwe overeenkomst wordt aangegaan onder dezelfde voorwaarden en voor dezelfde duur als de oorspronkelijke overeenkomst.
* Deze regel geldt ook wanneer de oorspronkelijke huurovereenkomst schriftelijk was, en er geen nieuwe schriftelijke overeenkomst wordt opgesteld.
* Een belangrijk gevolg is dat zekerheden die door een derde werden verleend voor de oorspronkelijke huurovereenkomst, uitdoven met het einde van die oorspronkelijke overeenkomst, tenzij anders is bepaald.
### 4.3 Tenietgaan door overmacht
Overmacht kan leiden tot het tenietgaan van de huurovereenkomst.
* **Geheel tenietgaan:** Wanneer het gehuurde goed geheel tenietgaat, eindigt de huurovereenkomst van rechtswege.
* **Gedeeltelijk tenietgaan:** Als het gehuurde goed slechts gedeeltelijk tenietgaat, heeft de huurder de keuze om de huurprijs te laten verminderen of om de overeenkomst te ontbinden. De regeling is overgenomen uit het oude Burgerlijk Wetboek. De toepassing wordt niet uitgebreid naar een tijdelijk tenietgaan, zoals bij de COVID-19 lockdowns.
### 4.4 Uitsluiting van buitengerechtelijke ontbinding en nietigheid
Het is niet toegestaan om de huurovereenkomst buitengerechtelijk te ontbinden of nietig te verklaren.
* Dit verbod, dat reeds bestond in het oude Burgerlijk Wetboek, wordt behouden. Het is gebaseerd op het grondrecht op wonen en vereist een beoordeling door de rechter.
* Deze regel is van toepassing op huurovereenkomsten inzake onroerende goederen.
* Ook ontbindende bedingen in het nadeel van de verhuurder zijn bevestigd, wat betekent dat de rechterlijke toets blijft bestaan.
* De uitsluiting van buitengerechtelijke ontbinding wordt uitgebreid naar ontbinding op basis van een schriftelijke kennisgeving.
* Buitengerechtelijke nietigheid is eveneens uitgesloten.
### 4.5 Vervreemding van het onroerend goed
Wanneer de verhuurder het verhuurde onroerend goed vervreemdt, treden de regels van het 'koop breekt geen huur'-principe in werking, mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan.
* **Vastgestelde datum:** De huurovereenkomst moet een vaste datum hebben verkregen vóór de vervreemding van het goed eveneens een vaste datum heeft verkregen. De vereiste van een vaste datum blijft cruciaal, conform het algemene recht inzake contracten.
* **Intrede verkrijger:** De verkrijger van het onroerend goed treedt in de rechten en verbintenissen van de verhuurder.
* **Uitzettingsbeding:** Een uitzettingsbeding is mogelijk, maar hieraan zijn specifieke voorwaarden verbonden:
* Bij een huur van bepaalde duur dient de verkrijger een opzeggingstermijn van drie maanden te respecteren en een vergoeding van drie maanden huur te betalen. De huurder behoudt zijn retentierecht.
* Bij een huur van onbepaalde duur dient de verkrijger een opzeggingstermijn van één maand te respecteren.
* **Beding van wederinkoop:** Een beding van wederinkoop kan een uitzettingsbeding neutraliseren zolang de verkoper het recht van terugname kan uitoefenen. Dit is een behoud van de geest van het oude Burgerlijk Wetboek.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Huur | Een contract waarbij de verhuurder zich ertoe verbindt aan de huurder tijdelijk het gebruik en genot van een goed te verlenen tegen een prijs. Dit is een wederkerig, ten bezwarende titel, tijdelijk en voortdurend contract dat zowel roerende als onroerende goederen kan betreffen. |
| Bezetting ter bede | Een contract waarbij een partij het precaire gebruik en genot van een goed verleent tegen een prijs, maar dat geen huur is omdat het precaire karakter gerechtvaardigd is door legitieme redenen. Dit dient om wetsontduiking te vermijden in bijzondere omstandigheden. |
| Conformiteit | Het concept dat een goed conform is wanneer het een gebruik en genot toelaat dat beantwoordt aan wat het contract bepaalt en wat de huurder redelijkerwijs kan verwachten. De verhuurder staat in voor elk conformiteitsgebrek, zelfs als hij daarvan geen kennis had of kon hebben, wat een garantieverbintenis inhoudt. |
| Monistische benadering | Een benadering waarbij levering in goede staat, onderhoud, en vrijwaring voor verborgen gebreken worden samengevat onder één regeling met betrekking tot conformiteit, zoals ook van toepassing is bij koop. |
| Garantieverbintenis | Een verbintenis waarbij de verhuurder instaat voor alle gebreken van het gehuurde goed, ook voor gebreken waarvan hij zelf geen kennis had of kon hebben. Dit betekent dat de verhuurder de verantwoordelijkheid draagt voor de conformiteit van het goed. |
| Onderhoudsverbintenis | De voortdurende verbintenis van de verhuurder om het gehuurde goed in een conforme staat te houden gedurende de gehele duur van de huur, inclusief het uitvoeren van noodzakelijke herstellingen en aanpassingen om aan nieuwe overheidsnormen te voldoen. |
| Vrijwaring voor uitwinning | De verplichting van de verhuurder om de huurder te beschermen tegen juridische aanspraken op het goed door eigen daden van de verhuurder of door daden van derden die oorsprong hebben voor of na de contractsluiting. |
| Klein onderhoud | De verplichtingen van de huurder met betrekking tot het onderhoud en reinigen van het gehuurde goed, zoals een voorzichtig en redelijk persoon dat zou doen. Kleine herstellingen die het gevolg zijn van normaal gebruik of gebrek aan onderhoud vallen hier ook onder. |
| Omstandige aanvangsbeschrijving | Een gedetailleerd document dat de staat van het gehuurde goed op het moment van aanvang van de huur vastlegt. Dit dient als bewijs om de staat bij het einde van de huur te kunnen vergelijken en om de huurder te ontlasten van schade die niet aan hem te wijten is. |
| Vaste datum | Een juridische vereiste waaraan een huurovereenkomst moet voldoen om rechtsgevolgen te hebben bij vervreemding van het onroerend goed. Een huurovereenkomst met vaste datum treedt in de rechten en verbintenissen van de verhuurder, wat het principe "koop breekt geen huur" bevestigt. |
Cover
7 Slides DEEL 2: zorgvolmacht bekwaamheid_meerderjarigen_-_zorgvolmacht (1).pdf
Summary
# Algemene introductie tot de zorgvolmacht
Dit gedeelte introduceert het concept van de zorgvolmacht als een buitengerechtelijke beschermingsmaatregel voor meerderjarigen en legt de basisprincipes van lastgeving uit.
## 1. Zorgvolmacht: een buitengerechtelijke bescherming
De zorgvolmacht is een buitengerechtelijke beschermingsmaatregel voor meerderjarigen. Het stelt een persoon (de lastgever) in staat om zelf te beslissen wie, hoe en vanaf wanneer zijn belangen zullen worden beschermd wanneer hij wilsonbekwaam wordt [10](#page=10) [11](#page=11) [18](#page=18) [21](#page=21) [23](#page=23) [3](#page=3).
### 1.1 Het principe van lastgeving
Lastgeving, ook wel volmacht genoemd, is een handeling waarbij een persoon aan een ander de macht geeft om iets voor de lastgever en in zijn naam te doen. Het contract komt tot stand door de aanneming van de lasthebber [4](#page=4).
#### 1.1.1 De inhoud van de lastgeving
De handelingen die door een lasthebber kunnen worden gesteld, omvatten:
* **Beheer van het vermogen:** zoals het betalen van facturen, bankverrichtingen, beleggingen, verhuur of verkoop van goederen (zowel roerende als onroerende goederen), jaarlijkse uitgaven, en herstellingen aan goederen [5](#page=5).
* **Handelingen betreffende de persoon:** dit kan gaan over de keuze van een woonzorgcentrum, medische keuzes (als wilsverklaring) en de keuze van een arts [5](#page=5).
De lasthebber handelt in naam en voor rekening van de lastgever, wat neerkomt op vertegenwoordiging [5](#page=5).
### 1.2 Kenmerken van de zorgvolmacht
Een zorgvolmacht is een volmacht die de lastgever verleent aan een of meerdere lasthebbers om bepaalde handelingen te stellen, zowel wat betreft goederen als de persoon. Dit gebeurt **zonder** tussenkomst van de rechter. De zorgvolmacht treedt in werking wanneer de lastgever wilsonbekwaam wordt [6](#page=6) [7](#page=7) [8](#page=8).
#### 1.2.1 Geen rechterlijke tussenkomst
Voor het opstellen, de inwerkingtreding en de uitvoering van de zorgvolmacht is geen tussenkomst van de rechter nodig. Wel kan rechterlijke tussenkomst ingeroepen worden bij vragen over de uitvoering van de zorgvolmacht, onduidelijkheden, misbruik door de lasthebber, of indien de bescherming als onvoldoende wordt beschouwd, of indien dit contractueel zo is bepaald [7](#page=7).
### 1.3 Bekwaamheid en bescherming
Het concept van bekwaamheid is cruciaal in het personenrecht. De zorgvolmacht richt zich specifiek op de bescherming van meerderjarigen die wilsonbekwaam worden [1](#page=1) [9](#page=9).
> **Tip:** Het is belangrijk om het onderscheid te maken tussen handelsbekwaamheid (de juridische bekwaamheid om rechtshandelingen te stellen) en wilsbekwaamheid (de feitelijke bekwaamheid om de gevolgen van een rechtshandeling te begrijpen en te willen) [9](#page=9).
#### 1.3.1 Gevolgen van een zorgvolmacht
Een belangrijke consequentie van een zorgvolmacht is dat deze **NIET** leidt tot handelingsonbekwaamheid van de lastgever. De lastgever blijft in principe handelingsbekwaam [10](#page=10) [11](#page=11) [18](#page=18) [21](#page=21) [23](#page=23).
> **Voorbeeld:** Zelfs na het opstellen van een zorgvolmacht kan André (uit het voorbeeld op pagina 19) nog steeds geld schenken, al is dit juridisch af te raden en kan het problemen opleveren indien de man kwade bedoelingen heeft [19](#page=19).
### 1.4 Formaliteiten en registratie
Om uitwerking te kunnen hebben wanneer de lastgever wilsonbekwaam wordt, moet een zorgvolmacht voldoen aan bepaalde formaliteiten. Artikel 490 oud BW regelt deze formaliteiten [12](#page=12) [13](#page=13) [14](#page=14) [15](#page=15).
De bijzondere of algemene lastgeving, met als doel een buitenrechterlijke bescherming te regelen voor een wilsbekwame meerderjarige, moet geregistreerd worden in het centraal register dat wordt bijgehouden door de Koninklijke Federatie van het Belgisch Notariaat [14](#page=14).
* Het verzoek tot registratie gebeurt door een afschrift van de overeenkomst neer te leggen bij de griffie van het vredegerecht van de verblijfplaats van de lastgever, of via de notaris die de lastgevingsovereenkomst heeft opgesteld [14](#page=14).
* Binnen vijftien dagen na het verzoek tot registratie wordt de overeenkomst opgenomen in het centraal register [14](#page=14).
* De Koning bepaalt de nadere regels voor de oprichting, het beheer en de raadpleging van dit register, inclusief gratis toegang voor bepaalde overheden en het tarief voor de registratiekosten [14](#page=14).
> **Tip:** Het opstellen van een zorgvolmacht vereist nauwkeurigheid om ervoor te zorgen dat deze geldig is en correct wordt uitgevoerd. Raadpleeg hiervoor een notaris [16](#page=16).
#### 1.4.1 Geldigheid van de volmacht bij wilsonbekwaamheid
Indien een persoon zelf een document opstelt waarin hij een volmacht geeft en de lasthebber dit ondertekent en ermee akkoord gaat, en de lastgever vervolgens wilsonbekwaam wordt, blijft de volmacht geldig [17](#page=17).
### 1.5 Einde van de zorgvolmacht
De buitengerechtelijke bescherming, zoals geregeld door de zorgvolmacht, eindigt in verschillende situaties, conform artikel 490/2, §3 O.B.W. [22](#page=22):
* Indien de lastgever niet meer wilsonbekwaam is [22](#page=22).
* Bij opzegging van de zorgvolmacht door de lasthebber [22](#page=22).
* Bij herroeping van de zorgvolmacht door de lastgever [22](#page=22).
* Bij overlijden van de lastgever of de lasthebber [22](#page=22).
* Bij een beslissing van de Vrederechter [22](#page=22).
### 1.6 Plichten van de lasthebber
De lasthebber heeft specifieke plichten bij de uitoefening van zijn opdracht. Hij moet de belangen van de lastgever behartigen [10](#page=10).
> **Voorbeeld:** Jef, aangeduid als lasthebber van Mieke om haar vermogen in stand te houden, mag Mieke's pensioen niet op een rekening op zijn eigen naam laten storten. Hij moet verantwoording afleggen aan Mieke of, indien nodig, aan een rechter. Als Jef een factuur van een aannemer voor dakwerken betaalt, kan Mieke haar geld niet terugvorderen als de werken correct zijn uitgevoerd en de betaling in lijn was met het beheer van haar vermogen [20](#page=20) [24](#page=24).
### 1.7 Samenvatting: wat te regelen in een zorgvolmacht
Om een optimale zorgvolmacht op te stellen, is het aan te raden om de volgende punten te regelen [25](#page=25):
1. Het tijdstip of de voorwaarden waaronder de zorgvolmacht uitgevoerd mag worden.
2. Een beschrijving van wat precies als wilsonbekwaamheid van de lastgever wordt beschouwd.
3. Of de lastgeving algemeen of bijzonder is.
4. Of de lastgeving in algemene of specifieke bewoordingen wordt verleend.
5. De beginselen die de lasthebber bij de uitoefening van zijn opdracht moet respecteren.
6. Specifieke verplichtingen voor de lasthebber bij de uitvoering van de zorgvolmacht.
7. Eventuele bezoldiging van de lasthebber.
8. De wijze van opzegging van de lastgeving.
9. De aanduiding van een opvolger voor de lasthebber.
10. Voorwaarden met betrekking tot de registratie, indien deze nog niet is gebeurd.
---
# Formele vereisten en registratie van de zorgvolmacht
Dit onderwerp behandelt de formele vereisten waaraan een zorgvolmacht moet voldoen voor uitwerking bij wilsonbekwaamheid van de lastgever, met specifieke aandacht voor artikel 490 oud BW en de registratieprocedures [12](#page=12) [13](#page=13) [14](#page=14) [15](#page=15).
### 2.1 Toepasselijke wetgeving en het centraal register
#### 2.1.1 Artikel 490 oud BW
Artikel 490 oud BW regelt de formele vereisten voor een zorgvolmacht die buitenrechterlijke bescherming beoogt te regelen. Een zorgvolmacht is een bijzondere of algemene lastgeving die wordt verleend door een wilsbekwame meerderjarige of ontvoogde minderjarige persoon, waarvoor geen specifieke beschermingsmaatregel is getroffen zoals bedoeld in artikel 492/1 oud BW. De beëindiging van een dergelijke lastgeving moet eveneens worden geregistreerd [14](#page=14).
#### 2.1.2 Registratieprocedure
Het verzoek tot registratie van de zorgvolmacht gebeurt op twee manieren [14](#page=14):
* Door de neerlegging van een voor eensluidend verklaard afschrift van de overeenkomst ter griffie van het vredegerecht van de verblijfplaats van de lastgever, of subsidiair van zijn woonplaats [14](#page=14).
* Door tussenkomst van de notaris die de lastgevingsovereenkomst heeft opgesteld [14](#page=14).
Binnen vijftien dagen na het verzoek tot registratie zal de griffier of de notaris de zorgvolmacht laten opnemen in het centraal register. Dit register wordt bijgehouden door de Koninklijke Federatie van het Belgisch Notariaat. De Koning bepaalt de nadere regels voor de oprichting, het beheer en de raadpleging van dit register, alsook de overheden die gratis toegang hebben en het tarief voor de registratie van de overeenkomsten [14](#page=14).
> **Tip:** De registratie in het centraal register is cruciaal voor de uitwerking van de zorgvolmacht wanneer de lastgever wilsonbekwaam wordt [14](#page=14).
### 2.2 Inhoudelijke elementen van de zorgvolmacht
In de zorgvolmacht kunnen verschillende beginselen en specifieke bepalingen worden opgenomen die de lasthebber bij de uitoefening van zijn opdracht in acht moet nemen. Samenvattend zijn dit de elementen die best worden geregeld in een zorgvolmacht [14](#page=14) [25](#page=25):
1. **Tijdstip of voorwaarden voor uitvoering:** Bepalen wanneer de zorgvolmacht in werking treedt [25](#page=25).
2. **Beschrijving van wilsonbekwaamheid:** Duidelijk omschrijven wat wordt verstaan onder de wilsonbekwaamheid van de lastgever [25](#page=25).
3. **Algemene of bijzondere lastgeving:** Specificeren of de lastgeving algemeen van aard is of betrekking heeft op specifieke zaken [25](#page=25).
4. **Algemene of specifieke bewoordingen:** Nagaan in welke bewoordingen de lastgeving is geformuleerd [25](#page=25).
5. **Beginselen te respecteren door de lasthebber:** Opnemen welke principes de lasthebber dient na te leven bij de uitoefening van zijn opdracht [25](#page=25).
6. **Specifieke verplichtingen van de lasthebber:** Gedetailleerde verplichtingen voor de uitvoering van de zorgvolmacht [25](#page=25).
7. **Eventuele bezoldiging van de lasthebber:** Vastleggen of de lasthebber een vergoeding ontvangt [25](#page=25).
8. **Wijze van opzegging van de lastgeving:** Bepalen hoe de lastgeving kan worden beëindigd [25](#page=25).
9. **Aanduiding van een opvolger:** Voorzien in een opvolgende lasthebber mocht de oorspronkelijke lasthebber zijn opdracht niet kunnen vervullen [25](#page=25).
10. **Voorwaarden inzake registratie:** Eventuele specifieke voorwaarden met betrekking tot de registratie, indien dit nog niet is gebeurd [25](#page=25).
> **Voorbeeld:** Een zorgvolmacht kan bepalen dat deze pas uitwerking heeft zodra een geneesheer-specialist schriftelijk verklaart dat de lastgever handelingsonbekwaam is geworden en kan de lasthebber opdragen om de financiële belangen van de lastgever te beheren volgens de principes van behoorlijk rentmeesterschap [25](#page=25).
---
# Gevolgen, einde en plichten bij een zorgvolmacht
Dit deel behandelt de juridische consequenties, beëindigingsgronden en verantwoordelijkheden die gepaard gaan met een zorgvolmacht.
### 3.1 Gevolgen van een zorgvolmacht
Een van de belangrijkste gevolgen van een zorgvolmacht is dat deze **niet leidt tot handelingsonbekwaamheid** van de lastgever. De lastgever behoudt zijn of haar juridische bekwaamheid om rechtshandelingen te stellen. Zelfs wanneer de voorwaarden voor de uitvoering van de zorgvolmacht vervuld zijn en de lasthebber optreedt, blijft de lastgever in principe in staat om zelf nog geldtransacties te verrichten, zoals het geven van geld aan derden, ook al zou dit niet in zijn belang zijn. De volmacht die Koen aan zijn broer gaf om een elektrische wagen te kopen, blijft geldig, zelfs nadat Koen in coma is geraakt, omdat de volmacht zelf geldig blijft en niet automatisch wordt beëindigd door zijn wilsonbekwaamheid [10](#page=10) [11](#page=11) [17](#page=17) [18](#page=18) [19](#page=19) [21](#page=21) [23](#page=23).
### 3.2 Einde van de zorgvolmacht
De buitengerechtelijke bescherming via een zorgvolmacht kan op verschillende manieren eindigen, conform artikel 490/2, §3 O.B.W. [22](#page=22):
* **Herstel van wilskracht:** Indien de lastgever niet langer wilsonbekwaam is, vervalt de noodzaak voor de bescherming [22](#page=22).
* **Opzegging door de lasthebber:** De lasthebber kan de zorgvolmacht opzeggen. De specifieke wijze van opzegging kan worden vastgelegd in de zorgvolmacht zelf [22](#page=22) [25](#page=25).
* **Herroeping door de lastgever:** De lastgever heeft het recht om de zorgvolmacht te herroepen [22](#page=22).
* **Overlijden:** De zorgvolmacht eindigt bij het overlijden van zowel de lastgever als de lasthebber [22](#page=22).
* **Beslissing van de Vrederechter:** Een beslissing van de vrederechter kan eveneens leiden tot het einde van de zorgvolmacht [22](#page=22).
### 3.3 Plichten van de lasthebber
De lasthebber heeft een aantal belangrijke plichten bij de uitoefening van zijn opdracht binnen de zorgvolmacht. Eén van de kernplichten is het bewaren van het vermogen van de lastgever en het correct beheren van de bankzaken, zoals het innen van inkomsten en het betalen van facturen. De lasthebber mag echter geen rekeningen openen op eigen naam en daar de inkomsten van de lastgever op laten storten. Bovendien moet de lasthebber verantwoording afleggen over zijn handelingen, zowel aan de lastgever (indien bekwaam) als aan een rechter [20](#page=20) [24](#page=24) [25](#page=25).
> **Tip:** Het is cruciaal om in de zorgvolmacht duidelijke specificaties op te nemen over de beginselen die de lasthebber moet respecteren en de specifieke verplichtingen bij de uitvoering van de zorgvolmacht. Ook het vastleggen van de wijze van opzegging en de aanwijzing van een opvolger voor de lasthebber is sterk aan te raden [25](#page=25).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Zorgvolmacht | Een juridische overeenkomst waarbij een persoon (lastgever) een ander persoon (lasthebber) de bevoegdheid geeft om bepaalde handelingen te verrichten betreffende zijn goederen en/of persoon, zonder tussenkomst van de rechter, ingeval de lastgever wilsonbekwaam wordt. |
| Lastgever | De persoon die de volmacht verleent in een zorgvolmacht. Deze persoon kan zelf beslissen wie, hoe en vanaf wanneer de lasthebber zijn belangen mag behartigen. |
| Lasthebber | De persoon aan wie de volmacht wordt verleend in een zorgvolmacht. Deze persoon is gemachtigd om namens de lastgever bepaalde handelingen te stellen. |
| Handelingsbekwaamheid | De juridische bekwaamheid van een persoon om zelfstandig rechtshandelingen te stellen, zoals het aangaan van contracten of het overdragen van goederen. |
| Wilsonbekwaamheid | De staat waarin een persoon niet meer in staat is om zijn wil te vormen en uit te drukken, waardoor hij zijn eigen belangen niet meer kan behartigen. Dit kan het gevolg zijn van ziekte, ongeval of andere omstandigheden. |
| Buitengerechtelijke bescherming | Beschermingsmaatregelen die buiten de tussenkomst van een rechter om worden geregeld, zoals de zorgvolmacht, ter bescherming van personen die hun wil niet meer kunnen uiten. |
| Lastgeving | Een handeling waarbij een persoon aan een ander de macht geeft om iets voor de lastgever en in zijn naam te doen. Dit vormt de basis van de zorgvolmacht. |
| Rechtsbekwaam | De bekwaamheid om rechten te hebben, zoals eigendom te bezitten. Dit staat los van de bekwaamheid om deze rechten uit te oefenen. |
| Genotsbekwaam | De bekwaamheid om van goederen of rechten genot te hebben. Dit is gerelateerd aan het kunnen genieten van de vruchten of voordelen van iets. |
| Centraal register | Een register, bijgehouden door de Koninklijke Federatie van het Belgisch Notariaat, waarin zorgvolmachten en hun beëindiging worden geregistreerd. Dit zorgt voor transparantie en controle. |
| Ontvoogde minderjarige | Een minderjarige die door specifieke wettelijke procedures meerderjarig wordt verklaard en daardoor bepaalde rechten en plichten van een meerderjarige verkrijgt. |
Cover
7 Slides DEEL 3: bewind (deel 1 )bekwaamheid_meerderjarigen_-__bewind_deel_1.pdf
Summary
# Algemene inleiding tot de bescherming van onbekwame meerderjarigen
Dit gedeelte introduceert de noodzaak en algemene principes voor de bescherming van meerderjarigen die hun eigen belangen niet meer naar behoren kunnen behartigen, met een verwijzing naar de relevante wetgeving [1](#page=1).
### 1.1 Noodzaak tot bescherming
Handelingsbekwaamheid is de algemene regel, terwijl handelingsonbekwaamheid de uitzondering vormt. Er doen zich echter situaties voor waarin meerderjarigen hun belangen niet meer kunnen behartigen. Dit kan diverse oorzaken hebben, zoals dementie, mentale handicaps, of coma na een ziekte. In dergelijke gevallen is bescherming noodzakelijk [3](#page=3) [7](#page=7).
### 1.2 Wettelijke kaders voor bescherming
De bescherming van onbekwame meerderjarigen wordt geregeld binnen het Personenrecht. De relevante wetgeving is voornamelijk te vinden in het oude Burgerlijk Wetboek (oud BW). Specifiek gaat het om BOEK 1 Personen, TITEL XI: Meerderjarigheid en beschermde personen [1](#page=1) [4](#page=4).
#### 1.2.1 Structuur van de wetgeving
De wetgeving structureert de bescherming als volgt [4](#page=4):
* Hoofdstuk 1: Meerderjarigen (art. 488 oud BW)
* Hoofdstuk 2: Beschermde personen
* Wie zijn beschermd? (artikel 488/1 en 488/2 oud BW)
* Zorgvolmacht (artikel 489 –490/2 oud BW)
* Beschermingsmaatregelen opgelegd door een rechter (Bewind)
* Welke rechterlijke regels en maatregelen? (artikel 492/1 –492/4 oud BW)
* Welke sancties? (artikel 493 –493/3 oud BW)
* Hoofdstuk 2/1: Bewind
* Ontstaan (artikel 495 oud BW)
* Organisatie (artikel 496 –496/7 oud BW)
* Werking
* Algemeen (artikel 497 –497/8 oud BW)
* Bijstand (artikel 498 –498/4 oud BW)
* Vertegenwoordiging (artikel 499 –499/22 oud BW)
* Vertrouwenspersoon (artikel 501 –501/3 oud BW)
* Einde (artikel 502 oud BW)
#### 1.2.2 Vormen van bescherming
Er zijn twee hoofdlijnen te onderscheiden voor bescherming wanneer iemand handelingsonbekwaam wordt [2](#page=2):
1. **Zorgvolmacht**: Dit is een door de persoon zelf opgestelde volmacht, waarmee hij/zij iemand aanwijst die de belangen behartigt [4](#page=4).
2. **Bewind**: Dit is een beschermingsmaatregel die door een rechter kan worden opgelegd wanneer er geen zorgvolmacht is, of wanneer deze onvoldoende bescherming biedt (#page=2, 4). Het bewind houdt in dat een persoon handelingsonbekwaam wordt verklaard voor bepaalde of alle handelingen met betrekking tot zijn/haar persoon en/of goederen [2](#page=2) [4](#page=4) [5](#page=5).
> **Tip:** Het is cruciaal om te beseffen dat de zorgvolmacht de voorkeur geniet, omdat deze door de persoon zelf kan worden opgesteld, wat het principe van zelfbeschikking respecteert. Bewind is een meer ingrijpende maatregel die door een rechter wordt opgelegd (#page=2, 4) [2](#page=2) [4](#page=4).
#### 1.2.3 Juridische bescherming: bewind
Het bewind is een gerechtelijke beschermingsmaatregel die door een rechter wordt ingesteld. Dit gebeurt wanneer een meerderjarige handelingsonbekwaam wordt verklaard voor handelingen betreffende zijn persoon en/of goederen. De wet voorziet in de regels rondom het ontstaan, de organisatie, de werking (algemeen, bijstand, vertegenwoordiging, vertrouwenspersoon) en het einde van een bewind [4](#page=4) [5](#page=5).
> **Voorbeeld:** Oma dementeert en deelt onbewust geld uit en laat onbekenden binnen. Jef is mentaal gehandicapt en wordt binnenkort meerderjarig, maar kan niet voor zichzelf zorgen. Frank belandt in coma na een ziekte. In deze gevallen kan bescherming noodzakelijk zijn, mogelijk via bewind indien een zorgvolmacht ontbreekt of ontoereikend is [3](#page=3).
---
# Beschermingsmaatregelen op maat en de rol van bewind
Dit onderwerp behandelt de specifieke bescherming op maat voor meerderjarigen, de verschillende belangen die beschermd kunnen worden, en de introductie van bewind als een rechterlijke beschermingsmaatregel.
### 2.1 Bescherming op maat
Bescherming op maat is een juridisch concept waarbij de handelingsbekwaamheid van een persoon voor specifieke handelingen beperkt wordt, in plaats van een algemene verklaring van handelingsonbekwaamheid. Het uitgangspunt is dat bekwaamheid de regel is, en onbekwaamheid de uitzondering [8](#page=8).
#### 2.1.1 Persoonlijke en financiële/vermogensbelangen
Bescherming op maat kan gericht zijn op twee hoofdcategorieën van belangen:
* **Persoonlijke belangen:** Dit omvat beslissingen die direct betrekking hebben op de persoon zelf en zijn of haar identiteit. Voorbeelden hiervan zijn:
* Waar iemand wil wonen [6](#page=6).
* De wens om te huwen of te scheiden [6](#page=6).
* Het erkennen van een kind [6](#page=6).
* Naamswijziging [6](#page=6).
* Orgaandonatie [6](#page=6).
* **Financiële/vermogensbelangen:** Dit betreft handelingen die economische of vermogensrechtelijke gevolgen hebben. Voorbeelden hiervan zijn:
* Verkopen of kopen van goederen [6](#page=6).
* Lenen van geld [6](#page=6).
* Huren of verhuren [6](#page=6).
* Omgaan met erfenissen [6](#page=6).
* Schenkingen doen [6](#page=6).
* Het opstellen van een testament [6](#page=6).
> **Tip:** Het concept "bescherming op maat" benadrukt een genuanceerde aanpak die aansluit bij de specifieke noden van de persoon, in tegenstelling tot een algehele onbekwaamverklaring.
### 2.2 Bewind als rechterlijke beschermingsmaatregel
Bewind is een rechterlijke beschermingsmaatregel die wordt ingevoerd wanneer een persoon door zijn gezondheidstoestand niet in staat is om zijn belangen behoorlijk waar te nemen. Dit kan betrekking hebben op zowel persoonlijke als goederenrechtelijke belangen [16](#page=16).
#### 2.2.1 Toepassingsgebied van bewind
Een persoon kan handelingsonbekwaam worden verklaard voor bepaalde of alle handelingen met betrekking tot zijn persoon en/of goederen. Dit betekent dat er een bewindvoerder wordt aangesteld om de belangen van de beschermde persoon te behartigen [15](#page=15) [8](#page=8).
#### 2.2.2 Wie kan beschermd worden?
Verschillende categorieën personen kunnen onder bewind gesteld worden, waaronder:
* Dementerenden [16](#page=16).
* Mentaal gehandicapten [16](#page=16).
* Comapatiënten [16](#page=16).
* Manisch-depressieven [16](#page=16).
* Psychiatrische patiënten [16](#page=16).
* Algemeen: personen die "wegens zijn gezondheidstoestand" niet in staat zijn om zijn belangen (behoorlijk) waar te nemen [16](#page=16).
#### 2.2.3 Methoden van bescherming binnen bewind
Afhankelijk van de situatie kan de bewindvoerder de volgende rollen vervullen ten aanzien van de beschermde persoon:
* **Bijstand:** De bewindvoerder ondersteunt de beschermde persoon bij het nemen van beslissingen en het uitvoeren van handelingen.
* **Vertegenwoordiging:** De bewindvoerder handelt namens de beschermde persoon en neemt beslissingen in diens plaats.
> **Example:** Iemand met vergevorderde dementie kan bijvoorbeeld voor zijn financiële belangen onder bewind worden gesteld (vertegenwoordiging), terwijl hij voor persoonlijke beslissingen zoals het kiezen van kleding nog zelfstandig kan worden bijgestaan. Dit illustreert de 'op maat' gemaakte aard van de bescherming [16](#page=16).
---
# Procedure en werking van bewind: bijstand en vertegenwoordiging
Dit deel van de studiehandleiding behandelt de aanstelling van een bewindvoerder en legt de concepten van bijstand en vertegenwoordiging uit, inclusief voorbeelden van hoe deze in de praktijk werken.
### 3.1 Het aanstellen van een bewindvoerder
Bij de aanstelling van een bewindvoerder kan er sprake zijn van twee verschillende regimes: bijstand en vertegenwoordiging. Deze regimes bepalen hoe de bewindvoerder optreedt in relatie tot de rechtshandelingen van de beschermde persoon (BP). Het doel van de bewindvoering is om de beschermde persoon te beschermen en, waar nodig, juridische handelingen te vervolledigen of uit te voeren [10](#page=10) [11](#page=11) [9](#page=9).
### 3.2 De concepten bijstand en vertegenwoordiging
De wettelijke definities van bijstand en vertegenwoordiging zijn vastgelegd in het oude Burgerlijk Wetboek [12](#page=12).
#### 3.2.1 Bijstand
Bijstand houdt in dat de bewindvoerder optreedt om de rechtsgeldigheid van een handeling die door de beschermde persoon zelf is gesteld, te vervolledigen. Dit betekent dat de beschermde persoon nog steeds zelf de handeling initieert, maar dat de bewindvoerder noodzakelijk is om de handeling juridisch af te ronden of geldig te maken [10](#page=10) [12](#page=12) [9](#page=9).
> **Voorbeeld:** Sven is handelingsonbekwaam verklaard voor het afsluiten van overeenkomsten en wil een abonnement voor zijn gsm afsluiten. In een regime van bijstand zijn er twee mogelijkheden:
> 1. Zowel Sven als de bewindvoerder (BV) tekenen het contract voor het abonnement.
> 2. Sven vraagt vooraf goedkeuring aan de bewindvoerder. Sven kan nadien alleen het contract sluiten [14](#page=14).
#### 3.2.2 Vertegenwoordiging
Vertegenwoordiging houdt in dat de bewindvoerder optreedt in naam en voor rekening van de beschermde persoon. In dit regime handelt de bewindvoerder zelfstandig namens de beschermde persoon, zonder dat de beschermde persoon zelf nog de handeling hoeft te stellen of goedkeuring te geven [11](#page=11) [12](#page=12).
> **Voorbeeld:** Sven is handelingsonbekwaam verklaard voor het afsluiten van overeenkomsten en wil een abonnement voor zijn gsm afsluiten. In een regime van vertegenwoordiging tekent de bewindvoerder (BV) het contract van het abonnement alleen in naam en voor rekening van Sven. De bewindvoerder hoeft geen akkoord te vragen aan Sven [14](#page=14).
### 3.3 Werking in de praktijk
Het onderscheid tussen bijstand en vertegenwoordiging is cruciaal voor de uitvoering van rechtshandelingen door beschermde personen. Indien een beschermde persoon handelingsonbekwaam wordt verklaard voor specifieke handelingen, zoals het verkopen van een woning, verliest hij niet automatisch al zijn rechten. De bewindvoerder treedt dan op volgens hetzij bijstand, hetzij vertegenwoordiging, om de beschermde persoon in staat te stellen wel die handelingen te verrichten die hij zelf niet meer rechtsgeldig kan stellen. Het regime van bijstand vereist dus een vorm van medewerking of goedkeuring van de beschermde persoon, terwijl bij vertegenwoordiging de bewindvoerder volledig autonoom handelt [10](#page=10) [11](#page=11) [12](#page=12) [9](#page=9).
---
# Criteria en toepassingsgevallen voor rechterlijke bescherming (bewind)
Dit gedeelte van de studiegids behandelt de specifieke groepen personen die in aanmerking komen voor rechterlijke bescherming middels bewind, en de juridische criteria hiervoor.
### 4.1 Bescherming van onbekwame meerderjarigen
De rechterlijke bescherming middels bewind is bedoeld voor meerderjarige personen die wegens hun gezondheidstoestand niet in staat zijn hun belangen behoorlijk waar te nemen [18](#page=18) [19](#page=19).
#### 4.1.1 De grondslag voor bewindstelling
Volgens artikel 488/1 van het Burgerlijk Wetboek kan een meerderjarige onder bescherming worden geplaatst indien hij, vanwege zijn gezondheidstoestand, geheel of gedeeltelijk, zij het tijdelijk, niet in staat is zijn vermogensrechtelijke of niet-vermogensrechtelijke belangen zelfstandig behoorlijk te behartigen. Deze bescherming is enkel aan de orde indien en voor zover de bescherming van zijn belangen dit vereist [18](#page=18) [19](#page=19).
#### 4.1.2 Procedurele aspecten voor minderjarigen
Een verzoek tot plaatsing onder bescherming kan reeds ingediend worden vanaf de volle leeftijd van zeventien jaar, indien vaststaat dat de minderjarige bij het bereiken van de meerderjarigheid in een toestand zal verkeren als bedoeld in artikel 488/1. De bescherming treedt in werking op het moment dat de persoon meerderjarig wordt [18](#page=18) [19](#page=19).
> **Tip:** Dit betekent dat de voorbereidingen voor bewindstelling al kunnen starten vóórdat iemand officieel meerderjarig is, mits de verwachte toekomstige toestand duidelijk is.
### 4.2 Specifieke situaties en toepassingsgevallen
De documentatie identificeert diverse groepen personen die onder rechterlijke bescherming kunnen vallen, naast algemene situaties van geestelijke of lichamelijke onbekwaamheid.
#### 4.2.1 Personen in staat van verkwisting
Een specifieke categorie personen die in aanmerking komt voor bescherming middels bewind zijn zij die zich "in staat van verkwisting" bevinden. Dit oud Burgerlijk Wetboek-artikel (488/2 oud BW) is echter enkel van toepassing bij beheer over goederen [21](#page=21).
> **Voorbeeld:** Een persoon die bijvoorbeeld door gokverslaving, drugsverslaving of koopziekte grote financiële verliezen lijdt en zijn eigen vermogen dreigt te vernietigen, kan onder bewind gesteld worden met betrekking tot zijn financiële middelen [21](#page=21).
#### 4.2.2 Andere voorbeelden van kwetsbaarheid
Naast de expliciet genoemde gevallen van verkwisting, worden ook de volgende groepen geschetst als potentiële kandidaten voor rechterlijke bescherming:
* **Dementerenden:** Personen die door dementie hun belangen niet meer zelfstandig kunnen waarnemen, zoals een demente oma die thuis woont, geld uitgeeft zonder besef en iedereen zomaar binnenlaat. Hun probleem wordt vaak niet ingezien door de persoon zelf [17](#page=17) [20](#page=20).
* **Mentaal gehandicapten:** Meerderjarigen met een mentale handicap die niet voor zichzelf kunnen zorgen, zoals Jef, die binnenkort meerderjarig wordt en in een instelling leeft [17](#page=17) [20](#page=20).
> **Belangrijk:** De kern van de beoordeling voor bewindstelling ligt in de onmogelijkheid om de eigen belangen behoorlijk waar te nemen, ongeacht de specifieke oorzaak van die onbekwaamheid. De bescherming dient ook daadwerkelijk vereist te zijn voor de bescherming van de belangen van de betrokkene [18](#page=18) [19](#page=19).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Zorgvolmacht | Een document waarin iemand anders (de volmachtgever) een andere persoon (de lasthebber) aanwijst om beslissingen te nemen over zijn/haar financiële zaken en/of persoonlijke verzorging, mocht hij/zij daartoe niet meer in staat zijn. |
| Bewind | Een gerechtelijke beschermingsmaatregel waarbij een rechter een bewindvoerder aanstelt om de belangen van een persoon te beheren die wegens zijn/haar gezondheidstoestand niet in staat is dit zelf behoorlijk te doen. |
| Handelingsonbekwaamheid | De juridische toestand van een persoon die niet in staat is om zelfstandig rechtsgeldige handelingen te verrichten, bijvoorbeeld door een geestelijke of mentale beperking. |
| Handelingsbekwaamheid | De regel dat een meerderjarige persoon juridisch in staat is om zelfstandig rechtshandelingen te verrichten en verbintenissen aan te gaan. |
| Beschermde persoon | Een meerderjarige die onder bewind is gesteld of een andere beschermingsmaatregel heeft gekregen, omdat hij/zij wegens zijn/haar gezondheidstoestand zijn/haar belangen niet meer zelf kan waarnemen. |
| Bewindvoerder | De persoon die door de rechter is aangewezen om de financiële en/of persoonlijke belangen van een beschermde persoon te beheren, conform de bepalingen van het bewind. |
| Bijstand (in bewind) | De situatie waarbij de bewindvoerder de beschermde persoon helpt en bijstaat bij het verrichten van rechtshandelingen. De beschermde persoon stelt de handeling zelf, maar met de medewerking of goedkeuring van de bewindvoerder. |
| Vertegenwoordiging (in bewind) | De situatie waarbij de bewindvoerder optreedt in naam en voor rekening van de beschermde persoon. De bewindvoerder verricht de rechtshandeling zelfstandig, zonder dat de beschermde persoon hierbij direct betrokken is. |
| Vermogensrechtelijke belangen | Belangen die betrekking hebben op het vermogen van een persoon, zoals bezittingen, schulden, inkomen, en financiële transacties zoals kopen, verkopen of schenken. |
| Niet-vermogensrechtelijke belangen | Belangen die niet direct financieel van aard zijn, maar wel betrekking hebben op de persoon zelf, zoals het recht om te trouwen, een kind te erkennen, een naam te wijzigen of organen te doneren. |
| Staat van verkwisting | Een juridische toestand waarbij een persoon zijn/haar goederen onbezonnen en zonder noodzaak uitgeeft, waardoor hij/zij in financiële problemen kan komen. Dit kan leiden tot beschermingsmaatregelen gericht op goederenbeheer. |
Cover
7 Slides DEEL 3: bewind (deel 2)bekwaamheid_meerderjarigen_-_bewind_deel_2.pdf
Summary
# Inleiding tot gerechtelijke bescherming en bewind
Dit onderwerp introduceert het concept van gerechtelijke bescherming voor meerderjarigen, met specifieke aandacht voor de aanvraag en het doel van bewind [1](#page=1).
### 1.1 Algemene concepten van gerechtelijke bescherming
Gerechtelijke bescherming, in de vorm van bewind, houdt in dat een persoon handelingsonbekwaam wordt verklaard voor bepaalde of alle handelingen met betrekking tot zijn persoon en/of goederen [1](#page=1).
#### 1.1.1 Wettelijke structuur
De wetgeving betreffende gerechtelijke bescherming is te vinden in het Ger W (Gerechtelijk Wetboek). Dit deel van de wetgeving is ingedeeld in verschillende boeken en hoofdstukken. Specifiek valt de bescherming van personen onder Boek IV, Bijzondere rechtsplegingen, en wordt verder onderverdeeld in verschillende afdelingen en onderafdelingen die de procedure van gerechtelijke bescherming regelen [2](#page=2).
* Hoofdstuk X behandelt beschermde personen [2](#page=2).
* Afdeling 1 regelt de procedure die van toepassing is op gerechtelijke bescherming [2](#page=2).
* Onderafdeling 1 richt zich op het indienen van een verzoek [2](#page=2).
* Onderafdeling 2 beschrijft het verloop van de gerechtelijke procedure [2](#page=2).
* Onderafdeling 3 heeft betrekking op kennisgevingen, mededelingen en neerleggingen [2](#page=2).
* Afdeling 2 gaat over de bekendmaking van beschermingsmaatregelen [2](#page=2).
### 1.2 Aanvraag en procedure van bewind
#### 1.2.1 Opstarten van een bewind
Het opstarten van een bewind kan door verschillende partijen worden geïnitieerd. Het verzoek tot bewind moet worden ingediend bij de vrederechter van de verblijfplaats van de betroffene. De vrederechter is zowel materieel als territoriaal bevoegd voor de behandeling van dergelijke zaken [3](#page=3).
#### 1.2.2 Vereiste documenten voor de aanvraag
* **Verzoekschrift:** Een verzoek tot bewind moet worden ingediend volgens de bepalingen van artikel 1240 Ger W [3](#page=3).
* **Medisch attest:** Een medisch attest is eveneens vereist. Dit attest moet voldoen aan de voorwaarden gesteld in artikel 1241, §1 en §2 Ger W [3](#page=3).
> **Tip:** Het is cruciaal om alle vereiste documenten correct en tijdig aan te leveren om de procedure soepel te laten verlopen.
### 1.3 Het Centraal Register van Bescherming van de Personen (CRBP)
Het Centraal Register van Bescherming van de Personen (CRBP) speelt een sleutelrol in de registratie en opvolging van beschermingsmaatregelen [6](#page=6).
* **Aanvang van bescherming:** Sinds kort moeten verzoeken tot bescherming digitaal worden ingediend via het CRBP [6](#page=6).
* **Tijdens bescherming:** Tijdens de lopende beschermingsmaatregel dienen verslagen en machtigingen te worden ingediend bij het register. Dit is verplicht voor advocaten en wenselijk voor familiaal bewindvoerders [6](#page=6).
Alle informatie en toegang tot het register zijn beschikbaar via de website: https://justitie.belgium.be/nl/online_diensten/centraal_register_van_bescherming_van_de_personen [6](#page=6).
---
# Procedure en inhoud van de aanstellingsbeschikking
Deze sectie behandelt de procedure die leidt tot de aanstellingsbeschikking voor een bewindvoerder, de essentiële inhoud van deze beschikking, en het vaststellen van onbekwaamheid.
### 2.1 Procedure van aanstelling
De procedure tot aanstelling van een bewindvoerder omvat verschillende stappen, die plaatsvinden vóór de uiteindelijke aanstellingsbeschikking.
#### 2.1.1 Stappen in de procedure
1. **Controle door de griffie**: De procedure begint met een controle door de griffie [14](#page=14) [29](#page=29) [9](#page=9).
2. **Oproepen van personen**: Vervolgens worden de relevante personen opgeroepen [14](#page=14) [29](#page=29) [9](#page=9).
3. **Verhoor in raadkamer**: Er volgt een verhoor dat plaatsvindt in de raadkamer. Tijdens dit stadium wordt er ook informatie ingewonnen [14](#page=14) [29](#page=29) [9](#page=9).
4. **Aanstellingsbeschikking**: De procedure culmineert in de aanstellingsbeschikking [14](#page=14) [29](#page=29) [9](#page=9).
### 2.2 Inhoud van de aanstellingsbeschikking
De aanstellingsbeschikking bevat cruciale elementen met betrekking tot de beschermingsmaatregel en de aan te stellen personen.
#### 2.2.1 Vaststelling van onbekwaamheid
De beschikking stelt de onbekwaamheid van de rechthebbende vast. Dit kan betrekking hebben op de persoon zelf, de goederen, of beide [14](#page=14) [16](#page=16) [29](#page=29) [9](#page=9).
#### 2.2.2 Omvang en inhoud van de beschermingsmaatregel
De beschikking definieert de omvang en inhoud van de beschermingsmaatregel. Dit omvat [14](#page=14) [29](#page=29) [9](#page=9):
* **Type bescherming**: De maatregel kan bestaan uit bijstand of vertegenwoordiging. Het principe is bijstand, tenzij de vrederechter uitdrukkelijk anders bepaalt en vertegenwoordiging uitspreekt [14](#page=14) [16](#page=16) [19](#page=19) [21](#page=21) [23](#page=23) [28](#page=28) [29](#page=29) [9](#page=9).
* **Domein van bescherming**: De bescherming kan gericht zijn op enkel de goederen, enkel de persoon, of zowel de persoon als de goederen [14](#page=14) [29](#page=29) [9](#page=9).
* **Checklist voor beoordeling handelingen**: Er wordt een checklist gebruikt om de te beoordelen handelingen per categorie te bepalen [14](#page=14) [29](#page=29) [9](#page=9).
#### 2.2.3 Specifieke handelingen die de beschikking regelt
De beschikking kan specifieke handelingen aanduiden die de beschermde persoon niet meer zelf kan stellen, waaronder:
* **Daden van beschikking**: Zoals het verkopen van de gezinswoning, schenkingen doen, of het opmaken van een testament [18](#page=18).
* **Beslissingen met betrekking tot burgerlijke staat**: Dit omvat huwelijk (inclusief nietigverklaring), wettelijk samenwonen, en echtscheiding [18](#page=18).
* **Beslissingen met betrekking tot afstamming**: Zoals erkenning, procedures tot vaststelling of betwisting van vaderschap/moederschap, eigen adoptie, en ouderlijk gezag [18](#page=18).
* **Beslissingen met betrekking tot fysieke integriteit**: Denk hierbij aan IVF, sterilisatie, en abortus [18](#page=18).
#### 2.2.4 Uitzonderingen en bijkomende vereisten voor handelingen
Ondanks de algemene opdracht van bijstand of vertegenwoordiging, zijn er belangrijke nuanceringen:
* **Machtiging van de vrederechter vereist**: Sommige rechtshandelingen vereisen een machtiging van de vrederechter, zoals voorzien in artikel 499/7 oud BW [21](#page=21) [23](#page=23) [28](#page=28).
* **Handelingen waar geen bijstand/vertegenwoordiging mogelijk is**: Bepaalde rechtshandelingen kunnen niet bijgestaan of vertegenwoordigd worden. Dit betreft hoogstpersoonlijke handelingen, zoals gedefinieerd in artikel 497/2 oud BW [23](#page=23) [25](#page=25) [28](#page=28).
* **Mogelijkheid voor beschermde persoon om handelingen zelf te stellen**: In specifieke gevallen kan de beschermde persoon met machtiging van de vrederechter de rechtshandeling zelf nog stellen, zoals bepaald in de specifieke wetsbepaling van de rechtshandeling zelf [23](#page=23) [25](#page=25) [28](#page=28).
#### 2.2.5 Aanwijzing van bewindvoerder en vertrouwenspersoon
De beschikking wijst ook de bewindvoerder en eventueel een vertrouwenspersoon aan [14](#page=14) [29](#page=29) [9](#page=9).
##### 2.2.5.1 Aanwijzen van de bewindvoerder
* **Type bewindvoerder**: Er kan een familiale bewindvoerder of een professionele bewindvoerder worden aangewezen [31](#page=31) [35](#page=35) [37](#page=37) [38](#page=38).
* **Aantal bewindvoerders**: De vrederechter kan één of meerdere bewindvoerders aanstellen. Artikel 496/3 en 496/4 oud BW zijn hierbij relevant [31](#page=31) [32](#page=32) [35](#page=35) [37](#page=37) [38](#page=38).
* **Verplichting tot aanvaarden**: De opdracht van bewindvoerder is niet verplicht te aanvaarden, conform artikel 496/5 oud BW en artikel 1247/1 Ger. W [33](#page=33) [37](#page=37) [38](#page=38).
* **Wie kan geen bewindvoerder zijn**: Specifieke personen zijn uitgesloten als bewindvoerder, zoals vastgelegd in artikel 496/6 oud BW. Voorbeelden hieruit zijn: het neefje met schulden, de hoofdverpleegkundige van het rusthuis (indien geen familiale band is). De buurvrouw die zich ontfermt kan wel aangesteld worden [33](#page=33) [34](#page=34) [37](#page=37) [38](#page=38).
##### 2.2.5.2 Aanwijzen van de vertrouwenspersoon
* **Rol van de vertrouwenspersoon**: De vertrouwenspersoon treedt op als bemiddelaar tussen de bewindvoerder(s) en de beschermde persoon, vertolkt diens mening indien deze zelf niet kan uiten, ondersteunt bij het uiten van de mening, en houdt toezicht op de goede werking van het bewind [36](#page=36) [37](#page=37) [38](#page=38).
* **Wie kan geen vertrouwenspersoon zijn**: Artikel 501, zesde lid oud BW en artikel 32 van de wet van 8 april 1965 bepalen wie niet als vertrouwenspersoon kan worden aangewezen. Dit omvat onder andere de bewindvoerder van de beschermde persoon, personen met een andere beschermingsmaatregel, rechtspersonen, en in bepaalde gevallen bloedverwanten tot en met de tweede graad [38](#page=38) [39](#page=39).
* **Altijd een vertrouwenspersoon?**: De tekst impliceert dat een vertrouwenspersoon niet altijd wordt aangesteld [31](#page=31) [35](#page=35) [37](#page=37) [38](#page=38).
#### 2.2.6 Uitvoerbaarheid en publicatie
De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de bescherming ingaat vanaf een bepaald moment. De beschikking wordt ook gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad (B.S.) [10](#page=10).
#### 2.2.7 Administratief dossier
De griffie beheert het administratieve dossier betreffende de beschikking [10](#page=10).
> **Tip:** Bij het analyseren van een casus rondom bewind en specifieke handelingen, volg systematisch de stappen uit de checklist op pagina 25. Dit helpt om te bepalen of de bewindvoerder de handeling kan stellen, en zo ja, of er een machtiging van de vrederechter nodig is [25](#page=25).
> **Voorbeeld:** Mike staat onder bewind voor handelingen die zijn opgesomd in artikel 492/1 §1 oud BW. Mike is gehuwd en wenst te scheiden. Is dit een hoogstpersoonlijke handeling die niet kan worden bijgestaan of vertegenwoordigd? De casus op pagina 24 vraagt of Mike dit kan doen en of de bewindvoerder deze handeling kan stellen. Volgens de principes, indien het een hoogstpersoonlijke handeling is (artikel 497/2 oud BW), kan de bewindvoerder deze niet zelf stellen. De beschermde persoon zou dan, indien de specifieke wetsbepaling van de rechtshandeling dit toelaat, met machtiging zelf de handeling kunnen stellen [23](#page=23) [24](#page=24) [25](#page=25) [28](#page=28).
> **Tip:** De verklaring van voorkeur voor een bewindvoerder en/of vertrouwenspersoon, zoals voorzien in artikel 496 oud BW, biedt de mogelijkheid om voor de toekomst regelingen te treffen indien er een rechterlijke beschermingsmaatregel wordt opgelegd [40](#page=40).
### 2.3 Vaststellen van onbekwaamheid
De rechterlijke bescherming, zoals bewind, wordt ingesteld na het vaststellen van onbekwaamheid. De aard van deze onbekwaamheid kan betrekking hebben op de persoon, de goederen, of beide aspecten [14](#page=14) [16](#page=16) [29](#page=29) [9](#page=9).
---
# Taken en einde van het bewind
Dit onderwerp behandelt de specifieke taken die een bewindvoerder uitvoert tijdens de duur van het bewind, de diverse omstandigheden waaronder het bewind kan eindigen, en de consequenties van niet-naleving van de geldende regels [41](#page=41) [42](#page=42) [45](#page=45).
### 3.1 Taken van de bewindvoerder tijdens het bewind
Gedurende het bewind heeft de bewindvoerder een reeks aan taken die essentieel zijn voor het beheer en de bescherming van de goederen en de persoon van de beschermde persoon. Deze taken omvatten [41](#page=41) [42](#page=42):
* **Aanvangsverslag:** Bij de aanvang van het bewind dient de bewindvoerder een verslag op te stellen dat de beginsituatie van de beschermde persoon en diens vermogen weergeeft [41](#page=41) [42](#page=42).
* **Dagelijkse uitvoering opdracht:** De bewindvoerder is verantwoordelijk voor de dagelijkse administratie en het beheer van de zaken die onder het bewind vallen. Dit omvat het nemen van beslissingen en het verrichten van handelingen in het belang van de beschermde persoon [41](#page=41) [42](#page=42).
* **Machtigingen:** Voor bepaalde handelingen, met name die welke de goederen van de beschermde persoon betreffen, is de bewindvoerder mogelijk afhankelijk van machtigingen van de vrederechter [41](#page=41) [42](#page=42) [45](#page=45).
* **Periodiek verslag:** Regelmatig dient de bewindvoerder verslag uit te brengen aan de vrederechter over de uitoefening van zijn taak en de stand van zaken van het vermogen [41](#page=41) [42](#page=42).
* **Einde bewind:** De bewindvoerder heeft ook een rol bij het formele einde van het bewind, zoals voorzien in artikel 502 van het oud Burgerlijk Wetboek [41](#page=41) [42](#page=42) [43](#page=43).
> **Tip:** Het is cruciaal dat de bewindvoerder nauwkeurig en transparant werkt, met de belangen van de beschermde persoon steeds voorop. Het opstellen van de nodige verslagen en het verkrijgen van vereiste machtigingen zijn hierin sleutelcomponenten.
### 3.2 Einde van het bewind
Het bewind kan op diverse gronden eindigen. Artikel 502 van het oud Burgerlijk Wetboek somt de voornaamste situaties op waarin de opdracht van de bewindvoerder ten einde komt. Dit kan gebeuren door [43](#page=43):
* **Beëindiging van het bewind:** Dit is de meest directe reden, waarbij het bewind zelf ophoudt te bestaan, bijvoorbeeld omdat de beschermde persoon weer bekwaam wordt geacht of door andere wettelijke bepalingen die een einde aan het bewind stellen [43](#page=43).
* **Overlijden of ontbinding van de bewindvoerder:** Indien de bewindvoerder komt te overlijden, of indien het een private stichting betreft die ontbonden wordt, eindigt de opdracht [43](#page=43).
* **Plaatsing van de bewindvoerder onder rechterlijke beschermingsmaatregel:** Als de bewindvoerder zelf onder een rechterlijke beschermingsmaatregel wordt geplaatst overeenkomstig artikel 492/1, kan dit leiden tot het einde van zijn opdracht als bewindvoerder [43](#page=43).
* **Buitengerechtelijke maatregel ten aanzien van de bewindvoerder:** Het nemen van een buitengerechtelijke beschermingsmaatregel die op de bewindvoerder van toepassing is, kan eveneens het einde van de opdracht inluiden [43](#page=43).
* **Vervanging van de bewindvoerder:** De vrederechter kan, op grond van artikel 496/7, beslissen om de bewindvoerder te vervangen, wat impliceert dat de opdracht van de huidige bewindvoerder eindigt [43](#page=43).
* **Bevel tot buitengerechtelijke beschermingsmaatregel voor de beschermde persoon:** Wanneer de vrederechter ten aanzien van de beschermde persoon een buitengerechtelijke beschermingsmaatregel beveelt (artikelen 490 of 490/1) en hierbij de opheffing van de rechterlijke beschermingsmaatregel beveelt, eindigt het bewind [43](#page=43).
Bovendien kan het bewind eindigen in de gevallen bedoeld in artikel 492/4 [43](#page=43).
### 3.3 Sanctieregeling bij niet-naleving
De wet voorziet in sancties voor handelingen die in strijd met de bewindvoering worden gesteld, met name wanneer deze worden verricht door een onbekwame meerderjarige of door de bewindvoerder zelf zonder de vereiste machtigingen [45](#page=45).
#### 3.3.1 Rechts-handelingen gesteld door de beschermde persoon
* **Handelingen betreffende de persoon:** Rechts-handelingen die de beschermde persoon (BP) stelt met betrekking tot zijn persoon, zonder de vereiste vertegenwoordiging of bijstand, leiden tot verplichte nietigheid [45](#page=45).
* **Handelingen betreffende goederen:**
* **Facultatieve nietigheid (benadeling):** Rechts-handelingen betreffende de goederen die de beschermde persoon stelt zonder vereiste vertegenwoordiging of bijstand, kunnen leiden tot facultatieve nietigheid indien er sprake is van benadeling. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de rechten van derden te goeder trouw, en is er een matigingsbevoegdheid voor de rechter [45](#page=45).
* **Verplichte nietigheid (machtiging vereist):** Indien voor een rechts-handeling betreffende de goederen een machtiging vereist was, en deze is niet verkregen, leidt dit tot verplichte nietigheid [45](#page=45).
> **Example:** Een beschermde meerderjarige die zelf, zonder medeweten van zijn bewindvoerder of de vrederechter, een huurcontract tekent voor een peperdure studio terwijl hij in een kleine studio woont en dit contract hem financieel benadeelt, kan geconfronteerd worden met de nietigheid van dit huurcontract [44](#page=44) [45](#page=45).
#### 3.3.2 Rechts-handelingen gesteld door de bewindvoerder
Indien de bewindvoerder (BV) een rechts-handeling stelt waarvoor een vereiste machtiging ontbreekt, is de sanctie verplichte nietigheid [45](#page=45).
> **Tip:** De sanctieregeling benadrukt het belang van het naleven van de wettelijke procedures en de rol van de vrederechter bij het beschermen van de belangen van de beschermde persoon en diens vermogen. Het optreden zonder de vereiste procedures kan leiden tot ongeldigheid van de handelingen [45](#page=45).
---
# Medische verklaring en juridische vereisten
Dit onderdeel beschrijft de vereisten voor een medische verklaring bij een verzoek tot bewind en de relevante juridische bepalingen.
### 4.1 De medische verklaring bij een verzoek tot bewind
Wanneer een verzoek tot bewind een mogelijke weerslag heeft op de bekwaamheid van de te beschermen persoon, is een medische verklaring vereist. Deze verklaring moet omstandig zijn en voldoen aan specifieke modelvereisten, vastgesteld door de Koning. De verklaring mag niet ouder zijn dan vijftien dagen [4](#page=4).
#### 4.1.1 Vereisten en inhoud van de medische verklaring
De medische verklaring wordt opgesteld door een erkende arts of psychiater. De inhoud is gebaseerd op actuele medische gegevens uit het patiëntendossier, bedoeld in artikel 9 van de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt, of op basis van een recent onderzoek van de persoon. Het model van de verklaring moet minimaal de volgende informatie bevatten [4](#page=4):
* Of de beschermde of te beschermen persoon zich kan verplaatsen en, zo ja, of dit aangewezen is gezien zijn toestand [4](#page=4).
* De algemene gezondheidstoestand van de persoon [4](#page=4).
* De weerslag van de gezondheidstoestand op het behoorlijk beheren van vermogensrechtelijke of andere belangen. Specifiek voor vermogensrechtelijke belangen dient vermeld te worden of de persoon nog in staat is de rekenschap van het beheer in te zien [4](#page=4).
* De normale zorgverlening die de vastgestelde gezondheidstoestand met zich meebrengt [4](#page=4).
> **Tip:** Let goed op de specifieke informatie die de medische verklaring moet bevatten met betrekking tot het vermogensbeheer, met name het vermogen om rekenschap te ontvangen [4](#page=4).
#### 4.1.2 Artsen en onafhankelijkheid
De medische verklaring mag niet worden opgesteld door een arts die bloed- of aanverwant is van de te beschermen persoon, van de verzoeker, of die op enige wijze verbonden is aan de instelling waar de te beschermen persoon zich bevindt. De Koning bepaalt de procedures en voorwaarden voor de erkenning van deze artsen [4](#page=4).
#### 4.1.3 Uitzonderingen en advies
In geval van nood of absolute onmogelijkheid om de medische verklaring bij te voegen, en mits het verzoekschrift voldoende elementen bevat om een beschermingsmaatregel te rechtvaardigen, kan de rechter een erkende arts of psychiater aanwijzen om een advies uit te brengen over de gezondheidstoestand van de te beschermen persoon. Dit geldt indien de verzoeker de redenen voor het ontbreken van de verklaring toelicht [5](#page=5).
### 4.2 Juridische vereisten en indiening
#### 4.2.1 Indienen van verzoekschriften
Verzoekschriften, zoals bedoeld in artikel 1239 Ger. W., worden neergelegd via het register, zoals bedoeld in artikel 1253/2 Ger. W.. De als bijlage bijgevoegde stukken, waaronder de medische verklaring, worden ter griffie neergelegd of ook via het register. Dit systeem is in werking getreden op 01/06/2021 [7](#page=7).
#### 4.2.2 Gevolgen van de beschermingsmaatregel
Een rechterlijke beschermingsmaatregel heeft gevolgen vanaf de bekendmaking van de beschikking in het Belgisch Staatsblad. Dit geldt voor specifieke handelingen zoals bedoeld in de artikelen 499/7, §§ 1 en 2, 784/1, 905, 1397/1 en 1478, vierde lid, evenals door de wet toegelaten erfovereenkomsten. Voor alle andere handelingen krijgt de rechterlijke beschermingsmaatregel gevolg vanaf de indiening van het verzoekschrift tot aanstelling van een bewindvoerder [11](#page=11).
> **Tip:** Wees aandachtig voor het onderscheid in ingangsdata van de beschermingsmaatregel, afhankelijk van het type handeling [11](#page=11).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Bewind | Een gerechtelijke beschermingsmaatregel waarbij een persoon handelingsonbekwaam wordt verklaard voor bepaalde of alle handelingen met betrekking tot zijn persoon en/of goederen, en waarbij een bewindvoerder wordt aangesteld. |
| Handelingsonbekwaamheid | De juridische toestand waarin een meerderjarige persoon niet in staat wordt geacht om zelfstandig rechtshandelingen te verrichten, waardoor bescherming of vertegenwoordiging noodzakelijk is. |
| Vrederechter | Een rechterlijke autoriteit die bevoegd is voor specifieke zaken, waaronder de aanvraag en het beheer van gerechtelijke beschermingsmaatregelen zoals bewind. |
| Ger W | Afkorting voor Gerechtelijk Wetboek, de wet die de procedurele regels voor gerechtelijke procedures in België bevat, inclusief die met betrekking tot beschermde personen. |
| Burgerlijk Wetboek | De wet die de materiële juridische regels bevat, waaronder die met betrekking tot personenrecht, bekwaamheid van meerderjarigen en erfrecht. |
| Aanstellingsbeschikking | Een officiële rechterlijke beslissing waarin wordt vastgesteld dat een persoon onbekwaam is en waarin de omvang en inhoud van de beschermingsmaatregel, inclusief de aanstelling van een bewindvoerder, worden bepaald. |
| Bewindvoerder | De persoon die door de rechter wordt aangewezen om de belangen van een beschermde persoon te behartigen en namens deze persoon rechtshandelingen te verrichten of bij te staan. |
| Vertrouwenspersoon | Een persoon die optreedt als bemiddelaar tussen de bewindvoerder en de beschermde persoon, de mening van de beschermde persoon vertolkt en toezicht uitoefent op de goede werking van het bewind. |
| Hoogstpersoonlijke handelingen | Rechtshandelingen die zo nauw verbonden zijn met de persoon zelf dat ze niet door een bewindvoerder kunnen worden verricht, zelfs niet met bijstand of vertegenwoordiging, tenzij de wet anders bepaalt. |
| Relatieve nietigheid | De sanctie die van toepassing is op rechtshandelingen die worden gesteld door een handelingsonbekwame zonder de vereiste vertegenwoordiging of bijstand, waarbij de nietigheid kan worden ingeroepen door bepaalde belanghebbenden of door de rechter kan worden gematigd. |
| Facultatieve nietigheid | Een vorm van nietigheid die de rechter de bevoegdheid geeft om deze uit te spreken, waarbij rekening gehouden wordt met de rechten van derden te goeder trouw en de mogelijkheid tot matiging bestaat. |
| Verplichte nietigheid | De nietigheid die door de wet wordt voorgeschreven en die door de rechter moet worden uitgesproken, zonder mogelijkheid tot matiging, bijvoorbeeld bij rechtshandelingen met betrekking tot de persoon zelf of bij het stellen van rechtshandelingen waarvoor een machtiging vereist was. |
| Centraal Register van Bescherming van de Personen (CRBP) | Een digitaal register waarin informatie wordt bijgehouden over beschermingsmaatregelen, zoals bewind, en waar verzoeken en verslagen kunnen worden ingediend. |
Cover
8. KAPM4-Prospectusaansprakelijkheid.pptx
Summary
# Procedure en juridisch kader bij foutieve prospectusinformatie
Dit deel behandelt de verschillende procedures en het juridische kader dat van toepassing is wanneer beleggers geconfronteerd worden met foutieve, misleidende of onvolledige informatie in prospectussen.
### 1.1 Overzicht van rechtsmiddelen en aansprakelijkheid
Wanneer beleggers geconfronteerd worden met foutieve, misleidende of onvolledige informatie in een prospectus, kunnen zij in principe herstel verkrijgen via verschillende juridische wegen. Deze omvatten administratieve, civielrechtelijke en strafrechtelijke procedures, elk met hun eigen toepassingsgebied, vereisten en bewijslast.
#### 1.1.1 Administratieve sancties
De Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten (FSMA) kan administratieve geldboetes opleggen bij overtredingen van de wetgeving betreffende prospectussen. Hoewel dit geen directe civielrechtelijke remedie voor beleggers is, draagt het bij aan de handhaving en naleving van de regels.
#### 1.1.2 Strafrechtelijke aansprakelijkheid
Overtredingen van de prospectuswetgeving kunnen onder bepaalde omstandigheden leiden tot strafrechtelijke sancties, waaronder gevangenisstraffen en geldboetes. Dit vereist echter doorgaans een bewijs van kwade trouw.
#### 1.1.3 Civielrechtelijke remedies
Civielrechtelijke remedies zijn primair gericht op het herstel van de geleden schade voor de belegger.
##### 1.1.3.1 Prospectusaansprakelijkheid
De wet van 11 juli 2018 introduceert specifieke bepalingen inzake prospectusaansprakelijkheid.
* **Artikel 25 W. 11 juli 2018 (voorheen art. 61 Prospectuswet):** Dit artikel legt de basis voor de aansprakelijkheid bij prospectusplichtige aanbiedingen en de toelating van financiële instrumenten tot een gereglementeerde markt of een Multilateral Trading Facility (MTF).
* **Artikel 26 W. 11 juli 2018:** Dit artikel specificeert wie verantwoordelijk is en onder welke voorwaarden.
* **§1:** Benoemt de verantwoordelijke personen of entiteiten, waaronder de emittent, de leidinggevende, toezichthoudende of bestuursorganen, de aanbieder en de aanvrager van de toelating tot verhandeling. Deze personen moeten verklaren dat de gegevens naar hun weten correct zijn.
* **§2:** Legt een principe van schadeplicht vast voor misleidende of onjuiste gegevens in het prospectus, inclusief een causaaliteitsvermoeden.
* **§3:** Behandelt de aansprakelijkheid met betrekking tot de samenvatting van het prospectus, waarbij benadrukt wordt dat beleggingsbeslissingen gebaseerd moeten zijn op het volledige prospectus.
* **§4:** Stelt de aansprakelijkheid vast met betrekking tot informatienota's, waarbij de emittent, de aanbieder of de aanvrager van de toelating, evenals door hen aangestelde personen, aansprakelijk kunnen zijn. Er is geen 'ex ante' aanduiding van een specifieke verantwoordelijke persoon voor deze informatienota's.
* **§5:** Ziet toe op de aansprakelijkheid met betrekking tot reclame die gerelateerd is aan de aanbieding van financiële instrumenten.
##### 1.1.3.2 Contractuele aansprakelijkheid
Naast de specifieke prospectusaansprakelijkheid kunnen beleggers ook een beroep doen op algemene contractuele bepalingen:
* **Dwaling:** Wanneer een belegger een overeenkomst aangaat op basis van een onjuiste voorstelling van zaken die verschoonbaar is en betrekking heeft op een essentieel element van de overeenkomst.
* **Bedrog:** Dit vereist een intentioneel element, waarbij de tegenpartij de belegger bewust misleidt.
##### 1.1.3.3 Gemeenrechtelijke grondslag (Culpa in contrahendo)
Artikel 6:5 van het Burgerlijk Wetboek (BW) biedt een gemeenrechtelijke grondslag voor aansprakelijkheid die ontstaat tijdens de precontractuele fase. Dit omvat de vereisten van een fout, schade en een causaal verband. Deze grondslag is relevant voor niet-prospectusplichtige verrichtingen, maar kan ook aanvullend worden ingeroepen.
#### 1.1.4 Bundeling van vorderingen en collectief herstel
Individuele vorderingen bij "strooischade" kunnen leiden tot beperkte individuele uitkomsten. Om dit te overwinnen, bestaan er mechanismen voor de bundeling van vorderingen.
##### 1.1.4.1 Rechtsvordering tot collectief herstel
Boek XVII, Titel 2 van de Wetboek Economisch Recht (WER) regelt de "representatieve consumentenvordering".
* **Toepassingsgebied:** Deze vordering kan worden ingesteld bij inbreuken op een limitatief opgesomde lijst van EU- en nationale wetgeving.
* In het verleden werd financieelrechtelijke informatiedeficiënties expliciet uitgesloten, tenzij het betrekking had op de gedragsregels voor financiële diensten en enkel ten gunste van consumenten en KMO's. Een mogelijke omzeiling was om de uitgifte van effecten te beschouwen als een financiële dienst, waardoor een informatiedeficiëntie een inbreuk op Boek VI WER kon vormen, dat wel aanleiding kon geven tot een collectieve vordering.
* De vordering is uitgebreid tot KMO's sinds 2018.
* Richtlijn 2020/1828 betreffende representatieve vorderingen ter bescherming van de collectieve belangen van consumenten verplicht lidstaten tot de invoering van collectieve vorderingen voor staking en herstel van specifieke inbreuken. Dit wordt in België omgezet via de Wet van 21 april 2024, die Boek XVII WER aanpast.
* **Procedure:**
* **Bevoegdheid:** De vordering wordt behandeld door de hoven en (ondernemings)rechtbanken te Brussel.
* **Ontvankelijkheid (art. XVII.37 WER):** De oorzaak van de vordering moet een inbreuk zijn door een onderneming op een contractuele verplichting of op EU- of nationale wetgeving die is opgesomd in artikel XVII.37. De vordering moet worden ingesteld door een erkende groepsvertegenwoordiger (art. XVII.39 WER).
* **Geviseerde financieelrechtelijke inbreuken (art. XVII.37 WER):**
* Onder punt 17° vallen de gedragsregels voor beleggingsdiensten.
* Onder punt 34° vallen bepalingen opgesomd in bijlage I van Richtlijn 2020/1828 en de nationale omzettingsbepalingen. Bijlage I van deze richtlijn omvat onder meer de Prospectusverordening.
* Belangrijk is dat deze regeling mogelijk niet van toepassing is op andere beleggingsinstrumenten dan effecten, zoals PRIIPS-producten, en ook niet op de "transparantierichtlijn" betreffende doorlopende informatieverplichtingen van genoteerde vennootschappen of de verordening Marktmisbruik.
* **Voordeel:** Een collectieve vordering lijkt over het algemeen doelmatiger dan een gemeenrechtelijke vordering voor het verkrijgen van herstel.
### 1.2 Vereisten en bewijslast bij prospectusaansprakelijkheid
Om succesvol aanspraak te maken op herstel op basis van prospectusaansprakelijkheid, moeten aan een aantal vereisten worden voldaan, waarbij de bewijslast cruciaal is.
#### 1.2.1 Foutvereiste
Een fout is noodzakelijk om aansprakelijkheid te vestigen. Deze kan op twee manieren worden vastgesteld:
* **Schending van een specifieke regel:** Dit betreft de directe overtreding van de bepalingen van de prospectuswetgeving, zoals het verstrekken van misleidende, onjuiste of onvolledige informatie.
* **Artikel 26 §1 W. 11 juli 2018:** De informatie in het prospectus en de eventuele aanvullingen moet correct zijn.
* **Artikel 26 §5 W. 11 juli 2018:** Dit geldt ook voor reclame, documenten of berichten gerelateerd aan de aanbieding, indien deze misleidende, onjuiste of inconsistente informatie bevatten ten aanzien van het prospectus.
* **Schending van de algemene zorgvuldigheidsnorm (art. 6:6 BW):** Naast specifieke regels, kan er ook aansprakelijkheid ontstaan uit een schending van de algemene zorgvuldigheidsnorm. Dit wordt beoordeeld aan de hand van de vergelijkbare persoon in dezelfde concrete omstandigheden.
#### 1.2.2 Schade
De belegger moet aantonen dat hij schade heeft geleden als gevolg van de deficiënte informatie. Dit volgt het gemeenrechtelijke schadebegrip, wat inhoudt dat de belegger het nadeel dient aan te tonen dat hij heeft ondervonden.
#### 1.2.3 Causaal verband
Het causale verband tussen de foutieve informatie en de geleden schade is een essentieel element.
* **Weerlegbaar vermoeden (art. 26 §2 W. 11 juli 2018):** De wet introduceert een weerlegbaar vermoeden dat het geleden nadeel is veroorzaakt door de deficiënte informatie. Dit vermoeden geldt met name wanneer de foutieve informatie:
* Een positief marktklimaat kon creëren.
* De aankoopprijs van de beleggingsinstrumenten positief kon beïnvloeden.
* **Causaliteitsvermoeden bij bedrog of zware fout:** Voor de aansprakelijkheid zoals geregeld in artikel 26 §2 en §4 W. 11 juli 2018 geldt een causaaliteitsvermoeden, dat echter enkel van toepassing is bij bedrog of een zware fout.
#### 1.2.4 Aansprakelijke partij
De aansprakelijke partij kan onbeperkt zijn, afhankelijk van de specifieke bepaling en de rol van de betrokken partij in het prospectusproces.
### 1.3 Juridische basis en toepassingsgebied
De juridische basis voor de procedure en het kader bij foutieve prospectusinformatie ligt in diverse wetgevingen, die zowel het materiële als het personele toepassingsgebied definiëren.
#### 1.3.1 Materieel toepassingsgebied
* **Prospectusplichtige aanbiedingen:** Dit omvat aanbiedingen van financiële instrumenten aan het publiek, alsook de toelating van deze instrumenten tot een gereglementeerde markt of een MTF.
* **Financiële diensten en instrumenten:** Boek VI van het WER, dat de precontractuele informatieplicht in B2C-relaties regelt, is ook toepasselijk op de aanbieding van financiële instrumenten, wat voorheen werd bevestigd door jurisprudentie.
#### 1.3.2 Personeel toepassingsgebied
De aansprakelijkheid kan zich richten op verschillende actoren in het proces:
* **Artikel 26 §2 en §4 W. 11 juli 2018:** De in §1 als verantwoordelijk aangewezen personen of entiteiten, zoals:
* De emittent.
* Leidinggevende, toezichthoudende of bestuursorganen.
* De aanbieder.
* De aanvrager van de toelating tot verhandeling.
* **Artikel 26 §4 W. 11 juli 2018:** Naast de hierboven genoemde, kunnen ook "de door hen aangestelde personen" aansprakelijk zijn, wat mogelijk de lead manager, coördinator en financiële tussenpersonen omvat.
> **Tip:** Het is cruciaal om na te gaan welke specifieke wetgeving van toepassing is, aangezien de vereisten en het toepassingsgebied kunnen variëren tussen de specifieke prospectuswetgeving en de algemene bepalingen van het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek Economisch Recht.
> **Example:** Een belegger koopt aandelen op basis van een prospectus waarin de winstvooruitzichten significant overdreven worden. Later blijkt dat de onderneming in zware financiële moeilijkheden verkeert. De belegger kan een vordering instellen op basis van de prospectusaansprakelijkheid, waarbij het causale verband tussen de misleidende winstvooruitzichten en de waardevermindering van de aandelen via het wettelijke vermoeden kan worden aangetoond.
### 1.4 Alternatieve juridische grondslagen en recente ontwikkelingen
Naast de specifieke prospectusaansprakelijkheid zijn er ook bredere juridische kaders en recente ontwikkelingen die van belang zijn voor de bescherming van beleggers bij foutieve informatie.
#### 1.4.1 Wetboek Economisch Recht (WER)
Boek VI WER, dat algemene regels inzake precontractuele informatieverplichtingen in B2C-relaties bevat, kan van toepassing zijn op financiële diensten en instrumenten. Overtredingen van Boek VI WER zijn echter in principe niet strafrechtelijk gesanctioneerd, tenzij de overtreding "te kwader trouw" is (art. XV.84 WER). Dit impliceert dat de civielrechtelijke weg vaak de meest directe weg is voor herstel.
#### 1.4.2 Richtlijn 2020/1828 en de rechtsvordering tot collectief herstel
De implementatie van Richtlijn 2020/1828 in België via de Wet van 21 april 2024 heeft de rechtsvordering tot collectief herstel aanzienlijk versterkt. Deze richtlijn en de nationale omzetting ervan in Boek XVII WER voorzien in een gestroomlijnde procedure voor collectieve vorderingen ter bescherming van de collectieve belangen van consumenten en, sinds de uitbreiding, ook KMO's.
##### 1.4.2.1 Reikwijdte van de collectieve vordering
De rechtsvordering tot collectief herstel kan worden ingesteld bij inbreuken op een limitatief opgesomde lijst van EU- en nationale wetgeving. Deze lijst omvat onder meer:
* **Gedragsregels beleggingsdiensten (art. XVII.37, 17° WER).**
* **Bepalingen uit Bijlage I van Richtlijn 2020/1828 en nationale omzettingsbepalingen (art. XVII.37, 34° WER).** Dit omvat expliciet de Prospectusverordening.
##### 1.4.2.2 Uitzonderingen en beperkingen
Het is belangrijk op te merken dat niet alle financiële regelgeving onder deze specifieke collectieve vordering valt. Zo zijn:
* **Andere beleggingsinstrumenten dan 'effecten':** De regeling kan mogelijk beperkt zijn voor instrumenten zoals PRIIPS-producten.
* **Regulering inzake ICB en AICB:** Deze specifieke regelgeving valt mogelijk niet rechtstreeks onder de vordering.
* **'Transparantierichtlijn' en Verordening Marktmisbruik:** Informatieverplichtingen onder de transparantierichtlijn en bepalingen inzake marktmisbruik vallen evenmin onder de directe reikwijdte van deze specifieke collectieve vordering.
> **Tip:** Ondanks de mogelijke beperkingen in de directe toepassingssfeer van de collectieve vordering, kan het nuttig zijn om de link te leggen met Boek VI WER, aangezien dit de collectieve vordering kan openstellen voor informatiedeficiënties in bredere zin, mits aan de voorwaarden voor een financiële dienst wordt voldaan.
---
# Vereisten en bewijslast bij aansprakelijkheid
Dit onderwerp behandelt de specifieke voorwaarden die vervuld moeten zijn om aansprakelijkheid vast te stellen bij gebreken in prospectusregelgeving, met de nadruk op fout, schade en causaal verband.
### 2.1 Wettelijke basis voor aansprakelijkheid
De specifieke aansprakelijkheid met betrekking tot prospectussen is geregeld in de wet van 11 juli 2018, meer bepaald in de artikelen 25 en 26.
#### 2.1.1 Toepassingsgebied
* **Materiële reikwijdte (art. 25 §1):** Deze bepalingen zijn van toepassing op aanbiedingen die een prospectusplicht hebben, waaronder aanbiedingen van effecten en toegelaten tot een gereglementeerde markt of een MTF.
* **Persoonlijke reikwijdte (art. 26 §2 en §4):**
* Artikel 26 §2 verwijst naar de personen of entiteiten die uitdrukkelijk verantwoordelijk zijn aangewezen in het prospectus, zoals de emittent, de leidinggevende en toezichthoudende organen, de aanbieder en de aanvrager van de toelating tot verhandeling.
* Artikel 26 §4 breidt de aansprakelijkheid uit naar de emittent, de aanbieder of de aanvrager van de toelating tot verhandeling, "alsook de door hen aangestelde personen". Dit kan potentieel ook de lead manager/coördinator en financiële tussenpersonen omvatten.
#### 2.1.2 Aanduiding van verantwoordelijke personen
Volgens artikel 26 §1 is er een aanduiding van een verantwoordelijke persoon vereist, die verklaart dat de gegevens in het prospectus naar hun weten correct zijn.
#### 2.1.3 Schadeplicht voor misleidende/onjuiste gegevens
Artikel 26 §1 introduceert een principe van schadeplicht voor misleidende, onjuiste of onvolledige gegevens in het prospectus en de eventuele aanvullingen. Dit geldt ook voor reclame, documenten of berichten die gerelateerd zijn aan de aanbieding en die misleidende, onjuiste of inconsistente informatie bevatten ten opzichte van het prospectus (art. 26 §5).
* **Samenvatting prospectus (art. 26 §3):** Belangrijk is dat een beslissing tot beleggen gebaseerd moet zijn op het volledige prospectus, niet enkel op de samenvatting.
#### 2.1.4 Causaliteitsvermoeden
Artikel 26 §2 stelt een causaaliteitsvermoeden in. Dit vermoeden is weerlegbaar en stelt dat het nadeel geacht wordt veroorzaakt te zijn door de deficiënte informatie, INDIEN:
* Een positief klimaat op de markt kon worden gecreëerd; OF
* De aankoopprijs van de beleggingsinstrumenten positief kon worden beïnvloed.
* **Causaliteitsvermoeden bij bedrog of zware fout:** Het causaaliteitsvermoeden geldt enkel bij bedrog of zware fout.
* **Aansprakelijke partij:** De aansprakelijke partij kan onbeperkt zijn.
### 2.2 Vereisten voor aansprakelijkheid
Om aansprakelijkheid vast te stellen onder de prospectusregelgeving, moeten de volgende drie cumulatieve vereisten vervuld zijn: fout, schade en causaal verband.
#### 2.2.1 Foutvereiste
De fout kan op verschillende manieren worden vastgesteld:
* **Specifieke prospectusregelgeving (art. 25-26 W. 11 juli 2018):**
* Misleidende, onjuiste of onvolledige informatie in het prospectus en de eventuele aanvullingen (art. 25 §1).
* Misleidende, onjuiste of inconsistente informatie ten aanzien van het prospectus vervat in reclame, documenten of berichten gerelateerd aan de aanbieding (art. 26 §5).
* **Gemeenrechtelijke grondslag (art. 6:6 BW):** Dit omvat:
* Schending van een specifieke wettelijke of reglementaire regel.
* Schending van de algemene zorgvuldigheidsnorm, vergelijkbaar met de zorg van een normaal zorgvuldig persoon in dezelfde concrete omstandigheden.
> **Tip:** Hoewel de specifieke artikelen 25-26 van de wet van 11 juli 2018 primair van toepassing zijn, kan bij gebreke aan specifieke regeling of in specifieke contexten, het gemeenrecht (art. 6:5 BW, o.a. culpa in contrahendo) relevant zijn, met name voor niet-prospectusplichtige verrichtingen.
#### 2.2.2 Schade
De schade betreft het nadeel dat de belegger lijdt als gevolg van de deficiënte informatie. Dit wordt beoordeeld aan de hand van het gemeenrechtelijke schadebegrip.
#### 2.2.3 Causaal verband
Er moet een causaal verband bestaan tussen de fout (de deficiënte informatie) en de geleden schade. Zoals eerder vermeld, wordt dit verband in de prospectusregelgeving (art. 26 §2) verondersteld onder bepaalde voorwaarden (creatie van een positief marktklimaat of positieve beïnvloeding van de aankoopprijs), welke de aansprakelijke partij kan weerleggen.
### 2.3 Alternatieve rechtsvorderingen en bewijslast
Naast de specifieke prospectusregelgeving, kunnen beleggers ook gebruikmaken van andere rechtsmiddelen, waarbij de bewijslast kan variëren.
#### 2.3.1 Gemeenrechtelijke aansprakelijkheid (art. 6:5 BW)
Dit omvat de aansprakelijkheid op basis van wanprestatie (bijvoorbeeld dwaling en bedrog in contractuele relaties) of buitencontractuele aansprakelijkheid (culpa in contrahendo, art. 6:5 BW).
* **Dwaling en bedrog:**
* **Bedrog:** Vereist een intentioneel element.
* **Dwaling:** Vereist dat de dwaling verschoonbaar is en betrekking heeft op een essentieel element van de rechtshandeling.
* **Bewijslast:** In het gemeenrecht ligt de bewijslast voor fout, schade en causaal verband in principe bij de eiser, hoewel er specifieke bewijsvermoedens of rechterlijke schattingen mogelijk zijn.
#### 2.3.2 Rechtsvordering tot collectief herstel
Boek XVII, Titel 2 van het Wetboek Economisch Recht (WER) voorziet in een rechtsvordering tot collectief herstel.
* **Toepassingsgebied (historisch en huidig):**
* Aanvankelijk (2014) enkel ten gunste van consumenten en voor een limitatief opgesomd aantal inbreuken op EU en nationaal recht. Financiële informatiedeficiënties waren grotendeels uitgesloten, tenzij voor specifieke MiFID-gedragsregels.
* Een mogelijke omzeiling bestond erin een inbreuk op Boek VI WER (informatiedeficiëntie bij financiële diensten) te postuleren.
* Sinds 2018 is de vordering uitgebreid tot KMO's.
* De Richtlijn 2020/1828 inzake representatieve vorderingen ter bescherming van de collectieve belangen van consumenten verplicht lidstaten tot de invoering van dergelijke vorderingen voor zowel staking als herstel. Dit heeft geleid tot aanpassingen in Boek XVII WER (Wet 21 april 2024).
* **Vereisten voor ontvankelijkheid (art. XVII.36 WER):**
* De oorzaak van de vordering moet een inbreuk zijn door een onderneming op een contractuele verplichting of op EU- of nationale wetgeving zoals opgesomd in artikel XVII.37 WER.
* De rechtsvordering moet ingesteld worden door een erkende groepsvertegenwoordiger (art. XVII.39 WER).
* **Geviseerde financieelrechtelijke inbreuken (art. XVII.37 WER):**
* Punten zoals de gedragsregels voor beleggingsdiensten (17°) en bepalingen uit bijlage I van richtlijn 2020/1828 (34°), waaronder de Prospectusverordening.
* **Niet gedekt:** De transparantierichtlijn inzake doorlopende informatieverplichtingen van genoteerde vennootschappen en de verordening inzake marktmisbruik vallen niet onder de specifieke dekkingsgebieden van deze collectieve vordering. Ook de regulering inzake ICB's en AICB's is niet expliciet genoemd, net als PRIIPs.
> **Tip:** De rechtsvordering tot collectief herstel lijkt vaak doelmatiger dan gemeenrechtelijke vorderingen, met name voor beleggers met relatief kleine individuele vorderingen ('strooischade'), vanwege de mogelijke bundeling van claims.
> **Example:** Een grote groep beleggers die allemaal aandelen hebben gekocht op basis van een prospectus met misleidende winstverwachtingen, kan gezamenlijk een vordering instellen onder de rechtsvordering tot collectief herstel, wat efficiënter is dan elk afzonderlijk een gerechtelijke procedure te starten.
---
# Collectieve vorderingen en consumentenbescherming
Dit onderdeel behandelt de mogelijkheden voor consumenten en KMO's om collectief verhaal te halen bij inbreuken op de wetgeving, met een focus op recente wetgeving en de omzetting van de EU-richtlijn inzake collectieve vorderingen.
### 3.1 Procedurele aspecten en rechtsgrondslagen
#### 3.1.1 Algemene benadering van verhaal
Bij foutieve, misleidende of onvolledige informatie in prospectussen, kunnen beleggers herstel zoeken via verschillende juridische kanalen. De nadruk ligt hierbij op collectieve vorderingen, die een meer doelmatige aanpak bieden dan individuele, gemeenrechtelijke procedures, vooral bij zogenaamde "strooischade".
#### 3.1.2 Juridische basis voor verhaal bij prospectusaansprakelijkheid
De wetgeving inzake prospectusaansprakelijkheid, voornamelijk vervat in de Wet van 11 juli 2018, biedt specifieke remedies.
##### 3.1.2.1 Bijzondere prospectusaansprakelijkheid (art. 25-26 W. 11 juli 2018)
Dit kader is van toepassing op aanbiedingen die aan een prospectusplicht onderworpen zijn en die worden toegelaten tot een gereglementeerde markt of MTF.
* **Verantwoordelijke personen:** De wet wijst de emittent, de aanbieder, de aanvrager van de toelating tot verhandeling, en hun leidinggevende/toezichthoudende/bestuursorganen aan als verantwoordelijk.
* **Foutvereiste:** Dit betreft misleidende, onjuiste of onvolledige informatie in het prospectus of de aanvullingen. Voor reclame en berichten gerelateerd aan de aanbieding, volstaat misleidende, onjuiste of inconsistente informatie.
* **Schade:** Het nadeel dat direct voortvloeit uit de deficiënte informatie.
* **Causaal verband:** Er geldt een weerlegbaar vermoeden dat het nadeel veroorzaakt is door de deficiënte informatie. Dit vermoeden is sterker indien de markt een positief klimaat kon creëren of de aankoopprijs positief kon beïnvloeden. Dit vermoeden geldt echter enkel bij bedrog of zware fout.
##### 3.1.2.2 Contractuele aansprakelijkheid
Dit omvat remedies gebaseerd op dwaling en bedrog.
* **Bedrog:** Vereist een intentioneel element waarbij de tegenpartij wordt misleid.
* **Dwaling:** Vereist dat de dwaling verschoonbaar is en betrekking heeft op een essentieel element van de overeenkomst.
##### 3.1.2.3 Gemeenrechtelijke grondslag (culpa in contrahendo, art. 6:5 BW)
Op grond van de algemene aansprakelijkheidsregels van het Burgerlijk Wetboek kan aansprakelijkheid worden gebaseerd op de schending van de precontractuele zorgvuldigheidsnormen, ook wel bekend als culpa in contrahendo. Dit vereist de aanwezigheid van een fout, schade en een causaal verband. Dit is relevant voor niet-prospectusplichtige verrichtingen.
* **Foutvereiste (art. 6:6 BW):** Dit kan een schending van een specifieke wettelijke of contractuele regel zijn, of een schending van de algemene zorgvuldigheidsnorm, vergelijkbaar met die van een normaal zorgvuldig persoon in gelijkaardige omstandigheden.
#### 3.1.3 Collectieve vorderingen
Boek XVII, Titel 2 van het Wetboek Economisch Recht (WER) regelt de rechtsvordering tot collectief herstel.
##### 3.1.3.1 Ontwikkeling en reikwijdte
De rechtsvordering tot collectief herstel werd oorspronkelijk ingevoerd in 2014, aanvankelijk enkel ten gunste van consumenten en voor een limitatief opgesomd aantal inbreuken op EU- en nationaal recht. Investeringsrechtelijke inbreuken waren grotendeels uitgesloten, met beperkte uitzonderingen voor de miskenning van MiFID-gedragsregels.
Een mogelijke omzeiling was echter het argument dat de uitgifte van effecten kon worden beschouwd als een financiële dienst, waardoor een informatiedeficiëntie kon vallen onder Boek VI WER, wat wél aanleiding kon geven tot een collectieve vordering.
In 2018 werd de reikwijdte van dit vorderingsrecht uitgebreid tot KMO's.
##### 3.1.3.2 Omzetting EU-richtlijn 2020/1828
De Richtlijn (EU) 2020/1828 inzake representatieve vorderingen ter bescherming van de collectieve belangen van consumenten verplicht lidstaten tot de invoering van collectieve vorderingen voor zowel staking als herstel van specifieke inbreuken. Deze richtlijn is in België omgezet via de Wet van 21 april 2024, die Boek XVII WER aanpast.
* **Rechtsvordering tot collectief herstel (art. XVII/35 ev WER):**
* **Bevoegdheid:** De bevoegdheid ligt bij de hoven en (ondernemings)rechtbanken te Brussel.
* **Ontvankelijkheid (art. XVII.36):** Een vordering is ontvankelijk indien deze voortvloeit uit een inbreuk door een onderneming op een contractuele verplichting of op EU- of nationale wetgeving, zoals opgesomd in artikel XVII.37 WER.
* **Groepsvertegenwoordiger:** De vordering moet ingesteld worden door een erkende groepsvertegenwoordiger (art. XVII.39).
##### 3.1.3.3 Geviseerde financieelrechtelijke inbreuken (art. XVII.37 WER)
De omgezette richtlijn en de nationale bepalingen specificeren welke financieelrechtelijke inbreuken onder de collectieve vordering vallen.
* **17°:** Gedragsregels inzake beleggingsdiensten.
* **34°:** Bepalingen opgesomd in bijlage I van Richtlijn 2020/1828 en de nationale omzettingsbepalingen.
Bijlage 1 van Richtlijn 2020/1828 omvat onder meer de Prospectusverordening.
**Tip:** Het is cruciaal om na te gaan welke specifieke wetgeving is opgenomen in de bijlagen van de richtlijn en de bijbehorende nationale omzettingswetgeving, aangezien dit de precieze reikwijdte van de collectieve vordering bepaalt.
**Let op:** De transparantierichtlijn inzake doorlopende informatieverplichtingen van genoteerde vennootschappen en de verordening marktmisbruik vallen buiten het toepassingsgebied van de collectieve vordering zoals geïmplementeerd via deze wetgeving. Ook de regulering inzake ICB's en AICB's en de PRIIPS-verordening dienen nader te worden onderzocht in het kader van mogelijke collectieve vorderingen.
### 3.2 Vereisten en bewijslast bij prospectusaansprakelijkheid
Bij de beoordeling van prospectusaansprakelijkheid zijn de vereisten voor fout, schade en causaal verband essentieel.
* **Foutvereiste:** Zoals reeds vermeld, betreft dit misleidende, onjuiste of onvolledige informatie in het prospectus zelf, of misleidende, onjuiste of inconsistente informatie in gerelateerde documenten zoals reclame. Bij de samenvatting van het prospectus geldt dat een beleggingsbeslissing gebaseerd moet zijn op het volledige prospectus.
* **Schade:** Het concreet geleden nadeel als gevolg van de informatiegebreken.
* **Causaal verband:** Dit wordt ondersteund door een weerlegbaar vermoeden, zoals vastgelegd in artikel 26 van de Wet van 11 juli 2018. Het vermoeden stelt dat het nadeel geacht wordt te zijn veroorzaakt door de gebrekkige informatie, onder specifieke voorwaarden die de marktpositie of aankoopprijs hebben beïnvloed. Dit vermoeden is echter weerlegbaar door de aansprakelijke partij.
### 3.3 Rol van financiële diensten in bredere context
Boek VI van het Wetboek Economisch Recht, dat algemene precontractuele informatieplichten in B2C-relaties regelt, kan ook van toepassing zijn op de aanbieding van financiële instrumenten. Hoewel de directe strafrechtelijke sancties beperkt zijn, tenzij er sprake is van kwade trouw, kan de schending van deze bepalingen wel aanleiding geven tot de rechtsvordering tot collectief herstel, mits de specifieke voorwaarden vervuld zijn.
> **Tip:** De juridische interpretatie van "financiële diensten" kan breed zijn en ook financiële instrumenten omvatten, wat de reikwijdte van consumentenbescherming vergroot.
### 3.4 Administratieve en strafrechtelijke sancties
Naast civielrechtelijke remedies, kunnen inbreuken op de wetgeving ook leiden tot administratieve geldboetes (art. 30 W. 11 juli 2018) en, in bepaalde gevallen, tot strafrechtelijke aansprakelijkheid, waaronder gevangenisstraf en geldboetes (art. 33 W. 11 juli 2018). De Wet van 11 juli 2018 voorziet ook in administratieve geldboetes.
> **Tip:** Het is belangrijk om de verschillende soorten aansprakelijkheid (civiel, administratief, strafrechtelijk) en de bijbehorende procedures en sancties te onderscheiden in uw analyse.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Prospectus | Een officieel document dat essentiële informatie bevat over een effectenaanbieding aan het publiek of een verzoek tot toelating tot een gereglementeerde markt. Het doel is om beleggers te informeren zodat zij een weloverwogen investeringsbeslissing kunnen nemen. |
| Misleidende informatie | Informatie die feitelijk onjuist is of die, door weglatingen, de indruk wekt dat een bepaald feit niet bestaat, waardoor een belegger waarschijnlijk een verkeerde beslissing neemt. |
| Onvolledige informatie | Informatie die essentieel is voor het nemen van een weloverwogen beslissing, maar die ontbreekt in het prospectus of in aanvullende documenten. |
| Strafrechtelijke aansprakelijkheid | De juridische verantwoordelijkheid van een persoon of entiteit voor strafbare feiten, die kan leiden tot sancties zoals gevangenisstraf of geldboetes, ingevolge schendingen van economisch recht of specifieke wetgeving inzake financiële markten. |
| Administratieve geldboetes | Sancties opgelegd door een administratieve autoriteit, in dit geval met betrekking tot overtredingen van de wetgeving inzake effecten en financiële diensten, zonder dat er sprake is van een strafrechtelijk proces. |
| Civielrechtelijke remedies | Juridische middelen die een partij ter beschikking staan om compensatie te verkrijgen voor schade die is geleden als gevolg van de handelingen van een andere partij, bijvoorbeeld via een civielrechtelijke aansprakelijkheidsprocedure. |
| Burgerlijke partijstelling | De mogelijkheid voor een benadeelde partij om zich in een strafzaak of een andere procedure te voegen om schadevergoeding te eisen voor de geleden verliezen. |
| Bundeling van vorderingen | Het samenvoegen van meerdere individuele claims tot één enkele rechtszaak, vaak om efficiëntie te bevorderen, de kosten te verlagen en een coherente uitspraak te verkrijgen. |
| Class action (Collectieve vordering) | Een rechtszaak die door een vertegenwoordiger namens een groep personen met vergelijkbare vorderingen wordt aangespannen, om de efficiëntie te verhogen en toegang tot recht te garanderen. |
| Causaal verband | Het verband tussen een bepaalde gedraging (de fout) en de geleden schade, waarbij de schade geacht wordt het directe of indirecte gevolg te zijn van die gedraging. |
| Causaliteitsvermoeden | Een wettelijk vermoeden dat, onder bepaalde voorwaarden, de schade wordt geacht te zijn veroorzaakt door de vermeende foutieve informatie, waardoor de bewijslast voor de benadeelde partij wordt verlicht. |
| Dwaling | Een verkeerde voorstelling van de werkelijkheid die een partij heeft bij het aangaan van een overeenkomst, wat kan leiden tot de vernietigbaarheid van die overeenkomst indien de dwaling verschoonbaar en essentieel is. |
| Bedrog | Een opzettelijke misleiding door een partij teneinde een andere partij te bewegen tot het aangaan van een rechtshandeling, waarbij een intentioneel element vereist is om de dwaling te kwalificeren als bedrog. |
| Culpa in contrahendo | Aansprakelijkheid die ontstaat tijdens de onderhandelingsfase van een overeenkomst, gebaseerd op de schending van de goede trouw en de zorgvuldigheidsnormen die gelden vóór de contractsluiting. |
| Emittent | De entiteit (bv. bedrijf of overheid) die effecten uitgeeft met als doel kapitaal aan te trekken op de financiële markten. |
| Aanbieder | Een persoon of entiteit die de aanbieding van financiële instrumenten initieert, organiseert of begeleidt. |
| Gereglementeerde markt | Een multilaterale handelingsfaciliteit, gereguleerd en geautoriseerd door de bevoegde autoriteit, waar financiële instrumenten verhandeld kunnen worden volgens de vastgestelde regels. |
| MTF (Multilateral Trading Facility) | Een alternatieve handelsfaciliteit die door beleggingsondernemingen en marktbeheerders wordt beheerd, en die meerdere biedingen en orders van verschillende partijen samenbrengt voor financiële instrumenten. |
| Prospectusverordening | Een Europese verordening die de inhoud, goedkeuring en verspreiding van prospectussen reguleert die worden verstrekt bij aanbiedingen van effecten aan het publiek of bij toelating tot een gereglementeerde markt. |
| PRIIPS-verordening | Verordening betreffende de gestructureerde retailproducten en verzekeringsproducten met een beleggingscomponent, die vereist dat essentiële informatieverklaringen worden verstrekt aan retailbeleggers. |
| Richtlijn 2020/1828 | Een Europese richtlijn die collectieve vorderingen ter bescherming van de collectieve belangen van consumenten beoogt te harmoniseren en te versterken in de lidstaten. |
| Rechtsvordering tot collectief herstel | Een gerechtelijke procedure ingesteld door een groepsvertegenwoordiger namens een groep benadeelden om de bescherming van collectieve consumentenbelangen en het herstel van geleden schade te bewerkstelligen. |
Cover
8 Slides_nationaliteit.pdf
Summary
# Wat is nationaliteit?
Nationaliteit is de juridische band die een individu verbindt met een specifieke staat. Deze band bepaalt de rechten en plichten van een persoon binnen die staat en kan ook gevolgen hebben voor internationale relaties. Een persoon die deze band heeft met een staat, wordt beschouwd als een onderdaan of staatsburger van die staat, terwijl iemand zonder deze band een vreemdeling is. De soevereiniteit van een staat is nauw verbonden met het concept van nationaliteit, omdat het de staat het recht geeft om te bepalen wie haar burgers zijn [3](#page=3).
### 1.1 Manieren van nationaliteitsverwerving
De verwerving van nationaliteit kan op verschillende manieren geschieden, vaak gebaseerd op twee fundamentele principes:
* **Ius sanguinis (recht van het bloed)**: Dit principe houdt in dat nationaliteit wordt verkregen door afstamming van ouders die de nationaliteit van de betreffende staat bezitten [4](#page=4).
* **Ius soli (recht van de grond)**: Volgens dit principe wordt nationaliteit toegekend op basis van de geboorteplaats binnen het grondgebied van de staat [4](#page=4).
Veel staten hanteren een combinatie van beide principes om nationaliteit te verlenen [4](#page=4).
### 1.2 Nationaliteitsstatus bij meerdere of geen nationaliteiten
De juridische status van een persoon met betrekking tot nationaliteit kan variëren:
* **Bipatride**: Een bipatride is een persoon die de nationaliteit van twee verschillende staten bezit. Dit kan gebeuren wanneer de nationaliteitswetten van de betreffende staten elkaar overlappen [5](#page=5).
> **Tip:** Wees alert op hoe verschillende nationaliteitswetten elkaar beïnvloeden bij het bepalen van meervoudige nationaliteit.
* **Multipatride**: Dit is een bredere term voor het bezitten van meer dan twee nationaliteiten. Het concept is vergelijkbaar met bipatridie, maar dan voor drie of meer nationaliteiten [5](#page=5).
* **Apatride**: Een apatride, ook wel staatloze genoemd, is een persoon die door geen enkele staat als burger wordt erkend en dus geen nationaliteit bezit [5](#page=5).
### 1.3 Oorzaken van staatloosheid (apatridie)
Staatloosheid kan voortkomen uit diverse oorzaken [6](#page=6):
* **Uiteenvallen of onafhankelijkheid van een staat**: Wanneer een staat uiteenvalt, zoals in het geval van de Sovjet-Unie, kunnen inwoners van het voormalige grondgebied hun nationaliteit verliezen als de nieuwe staten geen regelingen treffen voor de overdracht van burgerschap [6](#page=6).
* **Ontneming van nationaliteit**: In sommige gevallen kan een staat de nationaliteit van een individu ontnemen, bijvoorbeeld wegens strafrechtelijke veroordelingen. Echter, het ontruimen van nationaliteit als middel om politieke tegenstanders te vervolgen komt ook voor [6](#page=6).
* **Niet op elkaar afgestemde nationaliteitscriteria**: Verschillen in de wetgeving van staten met betrekking tot nationaliteitsverwerving kunnen ertoe leiden dat een persoon tussen wal en schip valt en geen nationaliteit verkrijgt [6](#page=6).
* **Langdurig ongeregistreerd verblijf in het buitenland**: Het langdurig onopgemerkt verblijven in een ander land zonder officiële registratie kan soms leiden tot het verlies van nationaliteit [6](#page=6).
---
# Gevolgen en Belgische nationaliteitswetgeving
De Belgische nationaliteitswetgeving bepaalt de juridische gevolgen van nationaliteit, met een focus op het verschil in rechtspositie tussen staatsburgers en vreemdelingen [8](#page=8).
### 2.1 Juridische gevolgen van nationaliteit
Nationaliteit is bepalend voor de rechtspositie van een persoon. Een vreemdeling heeft over het algemeen een zwakker statuut dan een onderdaan [8](#page=8).
### 2.2 Belgische nationaliteitswetgeving: bronnen
De Belgische nationaliteitswetgeving wordt gereguleerd door diverse wetten, koninklijke besluiten en internationale verdragen [10](#page=10) [11](#page=11).
#### 2.2.1 Nationale wetgeving
* Wetboek Belgische Nationaliteit (WBN) van 28 juni 1984 [10](#page=10).
* Koninklijk besluit van 14 januari 2013 tot uitvoering van de wet van 4 december 2012 [10](#page=10).
* Koninklijk besluit van 6 mei 2020 tot aanpassing van het koninklijk besluit van 14 januari 2013 [10](#page=10).
* Koninklijk besluit van 17 januari 2013 tot vaststelling van de lijst van landen waar het verkrijgen van een geboorteakte onmogelijk is of heel moeilijk [10](#page=10).
* Omzendbrief FOD Justitie van 8 maart 2013 betreffende bepaalde aspecten van de wet van 4 december 2012 [10](#page=10).
#### 2.2.2 Internationale verdragen en rechtspraak
* Verdrag van Den Haag van 12 april 1930 nopens zekere vragen betreffende de wetsconflicten inzake nationaliteit [11](#page=11).
* VN-Verdrag van New York tot beperking der staatloosheid van 30 augustus 1961 [11](#page=11).
* Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU) [11](#page=11).
* Europees verdrag inzake nationaliteit, gesloten te Straatsburg op 6 november 1997 [11](#page=11).
* Rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) in Straatsburg [11](#page=11).
* Rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie in Luxemburg [11](#page=11).
### 2.3 Kenmerken van de Belgische nationaliteitswetgeving
De Belgische nationaliteitswetgeving vertoont de volgende kenmerken [12](#page=12):
* **Openbare orde:** Betreft aangelegenheden van openbaar belang.
* **Algemeen:** Geldt voor alle personen binnen de rechtsmacht.
* **Meervoudig:** Maakt meervoudige nationaliteit mogelijk.
* **Eenvormig:** Streeft naar een coherente toepassing.
* **Veranderlijkheid:** De wetgeving kan worden aangepast.
* **Integratie gebaseerd:** Houdt rekening met integratieaspecten.
* **Migratie-neutraal:** De wetgeving is niet gericht op het stimuleren of ontmoedigen van migratie per se.
### 2.4 Structuur van het Wetboek Belgische Nationaliteit (WBN)
Het Wetboek Belgische Nationaliteit is opgedeeld in verschillende hoofdstukken die de verschillende aspecten van nationaliteit behandelen [13](#page=13).
#### 2.4.1 Hoofdstuk 1: Algemene bepalingen
Dit hoofdstuk bevat definities, regels betreffende de gevolgen voor de toekomst, het ogenblik van afstamming en wettelijk verblijf [13](#page=13).
#### 2.4.2 Hoofdstuk 2: Toekenning Belgische nationaliteit
Dit deel behandelt de toekenning van de Belgische nationaliteit door:
* Nationaliteit van de ouders of adoptant [13](#page=13).
* Geboorte in België (ius soli aspecten) [13](#page=13).
* Nationaliteitsverkrijging van de ouders of adoptant [13](#page=13).
#### 2.4.3 Hoofdstuk 3: Verkrijging Belgische nationaliteit
Dit hoofdstuk beschrijft de manieren waarop men de Belgische nationaliteit kan verkrijgen:
* Door een nationaliteitsverklaring [13](#page=13).
* Door naturalisatie [13](#page=13).
#### 2.4.4 Hoofdstuk 4: Verlies Belgische nationaliteit
Dit deel gaat over de situaties waarin men de Belgische nationaliteit kan verliezen:
* Vrijwillig verlies [13](#page=13).
* Verlies door langdurig verblijf in het buitenland [13](#page=13).
* Verlies door vervallenverklaring [13](#page=13).
---
# Verwerving van de Belgische nationaliteit
Dit deel behandelt de verschillende manieren waarop de Belgische nationaliteit kan worden verworven, onderscheiden in toekenning en verkrijging, met gedetailleerde uitleg van de voorwaarden en procedures [15](#page=15).
### 3.1 Onderscheid tussen toekenning en verkrijging
De verwerving van de Belgische nationaliteit kent een fundamenteel onderscheid tussen "toekenning" en "verkrijging". Toekenning geschiedt automatisch, voornamelijk voor minderjarigen, terwijl verkrijging een actieve rechtshandeling vereist, doorgaans door meerderjarigen. Belangrijk is dat nationaliteitsverwerving nooit retroactief kan plaatsvinden [15](#page=15).
### 3.2 Toekenning van de Belgische nationaliteit
Toekenning van de Belgische nationaliteit vindt plaats in verschillende situaties, voornamelijk gebaseerd op afstamming, geboorte in België, of als gevolg van de nationaliteitsverkrijging van ouders of adoptanten. Deze toekenning geldt voor minderjarigen [15](#page=15) [16](#page=16).
#### 3.2.1 Toekenning via afstamming van een Belgische ouder
De Belgische nationaliteit kan worden toegekend aan een kind indien een van de ouders (vader of moeder) Belg is op de geboortedag van het kind. Dit geldt ongeacht of het kind in België of buiten België wordt geboren, mits de afstammingsband vaststaat. Indien de ouder geen Belg is bij de geboorte van het kind, maar wel de Belgische nationaliteit verkrijgt via een nationaliteitsverklaring binnen vijf jaar na de geboorte van het kind, kan het kind alsnog de Belgische nationaliteit toegekend krijgen. Ook als het kind staatloos is vóór de leeftijd van 18 jaar en de ouder Belg is op de geboortedag van het kind, kan dit leiden tot toekenning [17](#page=17).
#### 3.2.2 Toekenning via adoptie door een Belgische adoptant
Een kind kan de Belgische nationaliteit verkrijgen door adoptie door een Belgische adoptant. Dit geldt indien de adoptant Belg is op het moment van de adoptie van het kind. Net als bij afstamming, kan een nationaliteitsverklaring door de adoptant binnen vijf jaar na de adoptie en vóór de 18de verjaardag van het kind, tot nationaliteitsverwerving leiden. Indien het kind staatloos is vóór de leeftijd van 18 jaar en de adoptant op het moment van de adoptie Belg is, kan dit eveneens tot toekenning leiden [18](#page=18).
#### 3.2.3 Toekenning via geboorte in België (diverse scenario's)
Verschillende scenario's met betrekking tot geboorte in België kunnen leiden tot toekenning van de Belgische nationaliteit:
* **Kind aangetroffen als vondeling:** Een pasgeboren kind dat in België wordt aangetroffen als vondeling, kan de Belgische nationaliteit verkrijgen indien het staatloos is vóór de leeftijd van 18 jaar en geen andere nationaliteit mogelijk is via registratie bij een consulaat [19](#page=19).
* **Ouders of adoptanten zelf geboren in België:** Een kind geboren in België kan de Belgische nationaliteit verkrijgen indien de vader of moeder (die geen Belg is) zelf in België is geboren én daar gedurende 5 jaar het hoofdverblijf had binnen de 10 jaar vóór de geboorte van het kind. Hetzelfde geldt voor adoptanten die geen Belg zijn, maar zelf in België zijn geboren en daar gedurende 5 jaar het hoofdverblijf hadden tijdens de 10 jaar vóór de adoptie van het kind [20](#page=20).
* **Nationaliteitsverklaring door niet-Belgische ouders/adoptanten:**
* Wanneer beide ouders (die geen Belg zijn) samen een nationaliteitsverklaring afleggen vóór het kind 12 jaar is, het kind hoofdverblijfplaats in België heeft vanaf de geboorte, en minstens één ouder op het moment van de verklaring een permanent verblijfsrecht heeft, en er 10 jaar hoofdverblijfplaats in België is geweest vóór de verklaring, kan het kind de nationaliteit verkrijgen [21](#page=21).
* Hetzelfde geldt voor beide adoptanten (die geen Belg zijn) die samen een nationaliteitsverklaring afleggen onder vergelijkbare voorwaarden wat betreft leeftijd van het kind, hoofdverblijfplaats, en permanent verblijfsrecht [21](#page=21).
#### 3.2.4 Toekenning als gevolg van de verkrijging van de nationaliteit door een ouder of adoptant
Wanneer een ouder of adoptant vrijwillig de Belgische nationaliteit verkrijgt (vóór het kind 18 jaar is), en het kind hoofdverblijfplaats in België heeft op het moment van die verkrijging, kan het kind eveneens de Belgische nationaliteit toegekend krijgen. Dit geldt ongeacht of het kind in België of buiten België is geboren, zolang de ouder of adoptant het ouderlijk gezag over het kind uitoefent [22](#page=22).
### 3.3 Verkrijging van de Belgische nationaliteit
De verkrijging van de Belgische nationaliteit gebeurt via een rechtshandeling en kan op twee manieren: via een nationaliteitsverklaring of via naturalisatie. Beide methoden vereisen in principe een wettelijk verblijf in België [15](#page=15) [23](#page=23) [24](#page=24).
#### 3.3.1 Wettelijk verblijf als algemene voorwaarde
Een cruciale algemene voorwaarde voor verkrijging van de Belgische nationaliteit, zowel via nationaliteitsverklaring als naturalisatie, is een wettelijk verblijf. Dit impliceert dat de aanvrager zijn hoofdverblijfplaats in België moet hebben, wettelijk moet verblijven, en dit verblijf ononderbroken moet zijn. Het wettelijk verblijf wordt vastgesteld aan de hand van het Rijksregister, Wachtregister, Vreemdelingenregister en Bevolkingsregister [24](#page=24) [25](#page=25) [26](#page=26) [27](#page=27).
#### 3.3.2 Verkrijging via nationaliteitsverklaring
De nationaliteitsverklaring is een recht waarmee de Belgische nationaliteit kan worden verkregen. Er zijn verschillende situaties waarin een nationaliteitsverklaring kan worden afgelegd, elk met specifieke voorwaarden [23](#page=23):
* **Geboorte in België (met verblijf vanaf geboorte):** Indien de aanvrager in België is geboren, er sinds zijn geboorte het hoofdverblijf heeft en er legaal verblijft, kan hij de nationaliteit aanvragen. Er zijn geen specifieke vereisten voor taalkennis, economische of maatschappelijke integratie in dit geval. Wel is een permanent verblijfsrecht op het moment van aanvraag vereist [28](#page=28).
* **Tien jaar verblijf:** Personen die minstens 10 jaar ononderbroken het hoofdverblijf en legaal verblijf in België hebben gehad op het moment van de verklaring, kunnen de nationaliteit verkrijgen. Dit vereist het bewijs van kennis van één van de drie landstalen, deelname aan het economische en/of socioculturele leven van de "onthaalgemeenschap" en een permanent verblijfsrecht op het moment van aanvraag. Dit geldt zowel voor personen geboren in België als daarbuiten [29](#page=29).
* **Vijf jaar verblijf:**
* **Algemene situatie:** Minstens 5 jaar hoofdverblijfplaats en legaal verblijf in België op het moment van de verklaring, gecombineerd met kennis van één landstaal, maatschappelijke integratie en economische participatie. Een permanent verblijfsrecht op het moment van aanvraag is eveneens vereist. Dit geldt voor personen geboren in België en daarbuiten [30](#page=30).
* **Echtgenoot van een Belg:** Indien de aanvrager minstens 5 jaar hoofdverblijfplaats en legaal verblijf in België heeft gehad op het moment van de verklaring, én gehuwd is met een Belg met minstens 3 jaar gezamenlijke hoofdverblijfplaats in België, kan de nationaliteit worden verkregen. Ook hier zijn kennis van een landstaal en maatschappelijke integratie vereist. Een permanent verblijfsrecht op het moment van aanvraag is noodzakelijk. Dit geldt voor personen geboren in België en daarbuiten [31](#page=31).
* **Ouder van een Belgisch kind:** Een ouder of adoptant van een Belgisch kind jonger dan 18 jaar op het moment van de verklaring, kan de nationaliteit verkrijgen indien hij/zij minstens 5 jaar hoofdverblijfplaats en legaal verblijf in België heeft gehad op het moment van de verklaring. Kennis van een landstaal en maatschappelijke integratie zijn vereist. Een permanent verblijfsrecht op het moment van aanvraag is noodzakelijk. Dit geldt voor personen geboren in België en daarbuiten [32](#page=32).
* **Inactief (handicap, invaliditeit of pensioen):** Personen die minstens 5 jaar hoofdverblijfplaats en legaal verblijf in België hebben gehad op het moment van de verklaring, kunnen de nationaliteit verkrijgen zonder voorwaarden omtrent taalkennis, economische of maatschappelijke integratie, indien zij kunnen aantonen dat het door handicap of invaliditeit onmogelijk is economisch actief te zijn, of indien zij de pensioenleeftijd (65 jaar) hebben bereikt. Een permanent verblijfsrecht op het moment van aanvraag is vereist. Dit geldt voor personen geboren in België en daarbuiten [33](#page=33).
* **Procedure van de nationaliteitsverklaring:** De verklaring wordt afgelegd bij de ambtenaar van de burgerlijke stand. Er volgt een onderzoek naar de volledigheid van het dossier en de vervulling van de voorwaarden, met advies van de Procureur. Beroepsmogelijkheden bestaan [34](#page=34).
* **Gewichtige feiten eigen aan de persoon:** Zelfs indien de wettelijke voorwaarden voor een nationaliteitsverklaring vervuld zijn, kunnen gewichtige feiten eigen aan de persoon een grond zijn voor een negatief advies van het parket, wat de verkrijging kan beletten. Deze opsomming is wettelijk vastgelegd [35](#page=35).
#### 3.3.3 Verkrijging via naturalisatie
Naturalisatie is een gunst die de Belgische nationaliteit kan verlenen en kent twee specifieke situaties [23](#page=23) [37](#page=37):
* **Buitengewone verdienste:** Deze vorm van naturalisatie vereist dat de aanvrager 18 jaar is, wettelijk verblijf in België heeft, en buitengewone verdiensten kan bewijzen. Er moet gemotiveerd worden waarom het via de procedure van de nationaliteitsverklaring (artikel 12bis WBN) zo goed als onmogelijk is om de Belgische nationaliteit te verkrijgen [38](#page=38).
* **Preventie staatloosheid:** Personen die 18 jaar zijn, minstens 2 jaar wettelijk verblijf in België hebben, dit wettelijk verblijf behouden op het moment van aanvraag, en erkend zijn als staatloze in België (via de familierechtbank), kunnen via deze weg de Belgische nationaliteit verkrijgen [39](#page=39).
* **Procedure van naturalisatie:** Het verzoek tot naturalisatie wordt ingediend bij de Kamer van volksvertegenwoordigers via de ambtenaar van de burgerlijke stand. Er volgt een onderzoek van het dossier, met advies van het Parket, Dienst Vreemdelingenzaken (DVZ) en de Staatsveiligheid. De akte van naturalisatie wordt bekrachtigd door de Koning en bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad [40](#page=40).
### 3.4 Integratiecriteria
Integratiecriteria, zoals taalkennis, economische participatie en maatschappelijke integratie, zijn relevant voor verschillende scenario's van verkrijging via nationaliteitsverklaring. De specifieke eisen kunnen variëren afhankelijk van de situatie [29](#page=29) [30](#page=30) [31](#page=31) [32](#page=32) [33](#page=33).
> **Tip:** Let goed op de specifieke voorwaarden voor elke situatie van verkrijging via nationaliteitsverklaring, aangezien deze aanzienlijk kunnen verschillen (bv. verblijfsduur, huwelijk met Belg, ouder van Belgisch kind, staatloosheid).
> **Tip:** De naturalisatieprocedure is een uitzonderlijke weg en vereist een zware motivering, zoals buitengewone verdiensten of preventie van staatloosheid.
> **Tip:** Verwar toekenning (automatisch, vooral voor minderjarigen) niet met verkrijging (actieve handeling, doorgaans voor meerderjarigen).
> **Tip:** Het bewijs van wettelijk en ononderbroken hoofdverblijf in België is een fundamentele pijler voor de meeste vormen van verkrijging. De registers die dit aantonen zijn cruciaal [25](#page=25).
---
# Verlies van de Belgische nationaliteit
Dit gedeelte behandelt de diverse situaties waarin een persoon de Belgische nationaliteit kan verliezen.
### 4.1 Algemene principes van nationaliteitsverlies
Het verlies van de Belgische nationaliteit kan op verschillende manieren gebeuren: vrijwillig door afstand, via adoptie door niet-Belgen, door langdurig verblijf in het buitenland, of door vervallenverklaring op basis van bedrog, fraude of ernstige tekortkomingen. Belangrijk is dat het verlies van nationaliteit nooit retroactief is [42](#page=42).
### 4.2 Vrijwillige afstand van nationaliteit
Vrijwillige afstand van de Belgische nationaliteit is mogelijk onder bepaalde voorwaarden. De persoon moet meerderjarig zijn (ouder dan 18 jaar) en een verklaring afleggen. Een bijkomende vereiste is dat de persoon een andere nationaliteit bezit of verkrijgt. Voor minderjarigen kan afstand van nationaliteit ook geregeld worden onder specifieke omstandigheden [43](#page=43) [45](#page=45).
### 4.3 Verlies door adoptie door niet-Belgen
Een minderjarig kind jonger dan 18 jaar dat geadopteerd wordt door niet-Belgen kan de Belgische nationaliteit verliezen, mits de adoptie resulteert in het verkrijgen van een andere nationaliteit [44](#page=44).
### 4.4 Verlies door langdurig verblijf in het buitenland
Personen die in het buitenland geboren zijn en tussen hun 18e en 28e levensjaar ononderbroken in het buitenland verblijven, kunnen de Belgische nationaliteit verliezen. Dit gebeurt indien zij geen verklaring tot behoud van de Belgische nationaliteit hebben afgelegd en ook geen aanvraag hebben ingediend voor een Belgisch paspoort of identiteitskaart. Ook hier is het bezit van een andere nationaliteit een voorwaarde. Voor minderjarigen gelden specifieke regels met betrekking tot dit type verlies [45](#page=45).
### 4.5 Vervallenverklaring van de Belgische nationaliteit
De Belgische nationaliteit kan vervallen verklaard worden in verschillende situumstances. Dit kan gebeuren indien de nationaliteit werd verkregen door een bedrieglijke handelswijze, fraude of ernstige tekortkomingen aan de burgerplichten [46](#page=46) [47](#page=47).
#### 4.5.1 Vervallenverklaring op basis van bedrog, fraude of ernstige tekortkomingen
In geval van bedrieglijke handelswijze, fraude of ernstige tekortkomingen aan de burgerplichten, kan het openbaar ministerie een vordering instellen die leidt tot een uitspraak van het Hof van Beroep. Er zijn echter uitzonderingen op deze regel: personen die Belg zijn geworden via Belgische ouders of adoptie op de dag van hun geboorte, en Belgen van de tweede en derde generatie, worden niet getroffen door deze bepaling [47](#page=47) [48](#page=48) [49](#page=49).
#### 4.5.2 Vervallenverklaring op basis van bepaalde veroordelingen
Nationaliteitsverlies kan ook voortvloeien uit bepaalde veroordelingen. Dit kan een bijkomende maatregel zijn uitgesproken door een strafrechter of een uitspraak van een burgerlijke rechter na de nietigverklaring van een huwelijk. Ook hier gelden uitzonderingen voor Belgen die via hun ouders of adoptie de nationaliteit hebben verkregen op de dag van geboorte, en voor Belgen van de derde generatie [48](#page=48).
#### 4.5.3 Vervallenverklaring op basis van veroordeling wegens terroristische activiteiten
Personen die veroordeeld worden voor terroristische activiteiten kunnen eveneens hun Belgische nationaliteit verliezen. Dit gebeurt middels een uitspraak van de strafrechter als bijkomende maatregel, waarbij een gevangenisstraf van minstens vijf jaar wegens terroristische misdrijven vereist is. De reeds genoemde uitzonderingen voor Belgen via ouders/adoptie op geboortedag en Belgen van de derde generatie zijn ook hier van toepassing [49](#page=49).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Nationaliteit | De juridische band die een persoon verbindt met een staat, en die bepaalt welke rechten en plichten de persoon heeft binnen die staat en internationaal. Deze band is cruciaal voor iemands rechtsstatus. |
| Ius sanguinis | Het principe waarbij nationaliteit wordt verkregen op basis van het bloed, wat betekent dat men de nationaliteit van de ouders erft, ongeacht waar men geboren is. Dit is een veelvoorkomend principe in veel landen. |
| Ius soli | Het principe waarbij nationaliteit wordt verkregen op basis van de geboorteplaats, wat inhoudt dat iedereen die op het grondgebied van een staat wordt geboren, automatisch de nationaliteit van die staat verkrijgt. Dit principe is gangbaar in landen als de Verenigde Staten. |
| Bipatride | Een persoon die de nationaliteit van twee verschillende staten bezit. Dit kan voorkomen door verschillende nationaliteitswetten of door huwelijken tussen personen met verschillende nationaliteiten. |
| Multipatride | Een persoon die de nationaliteit van drie of meer staten bezit. Dit is een uitbreiding van het concept van bipatridie en kan voortvloeien uit complexe omstandigheden en wetgevingen. |
| Apatride | Een persoon die door geen enkele staat als staatsburger wordt erkend en dus geen nationaliteit bezit. Dit kan leiden tot ernstige problemen op het gebied van identiteit, rechten en bewegingsvrijheid. |
| Onderdaan/staatsburger | Een persoon die wettelijk tot een bepaalde staat behoort en de bijbehorende rechten en plichten geniet. Dit is een synoniem voor iemand met de nationaliteit van een land. |
| Vreemdeling | Een persoon die niet de nationaliteit bezit van de staat waar hij of zij zich bevindt. Vreemdelingen hebben vaak een ander juridisch statuut dan staatsburgers. |
| Soevereiniteit | De hoogste en onafhankelijke macht van een staat om zijn eigen aangelegenheden te regelen, zowel intern als extern. De toekenning van nationaliteit valt hierdoor onder de soevereiniteit van een land. |
| Wetboek Belgische Nationaliteit (WBN) | De primaire wetgeving in België die de regels bepaalt voor de verwerving, het behoud en het verlies van de Belgische nationaliteit. Deze wet is in 1984 opgesteld en sindsdien meerdere malen aangepast. |
| Nationaliteitsverklaring | Een formele verklaring die een persoon aflegt om de Belgische nationaliteit te verkrijgen, mits aan specifieke wettelijke voorwaarden wordt voldaan. Dit is een vorm van verkrijging van nationaliteit. |
| Naturalisatie | Een procedure waarbij een vreemdeling op basis van bijzondere verdiensten of ter voorkoming van staatloosheid de Belgische nationaliteit kan verkrijgen. Dit is een discretionaire gunst van de staat. |
| Wettelijk verblijf | De juridische toestand waarbij een persoon legaal en ononderbroken op het grondgebied van België verblijft, vaak met een verblijfsvergunning. Dit is een veelvoorkomende voorwaarde voor het verkrijgen van nationaliteit. |
| Hoofdverblijfplaats | De plaats waar iemand zijn primaire woonplaats heeft en waar hij of zij voornamelijk verblijft. Dit is een belangrijk criterium bij het beoordelen van verblijfsvoorwaarden voor nationaliteit. |
| Vervallenverklaring | Het proces waarbij de Belgische nationaliteit wordt ingetrokken omdat deze is verkregen door middel van bedrog, fraude, of ernstige tekortkomingen aan burgerplichten, of wegens bepaalde veroordelingen. |
Cover
8. Woninghuur 2025.pptx
Summary
# Inleiding en historische context van de woninghuurwetgeving
Hieronder volgt een gedetailleerde studiehandleiding over de inleiding en historische context van de woninghuurwetgeving, gebaseerd op de verstrekte documentatie.
## 1. Inleiding en historische context van de woninghuurwetgeving
Dit onderdeel van de studiehandleiding biedt een overzicht van de evolutie van de woninghuurwetgeving in België, met een focus op de verschuiving van federale wetgeving naar regionale decreten en de impact van de zesde staatshervorming.
### 1.1 Evolutie van de wetgeving en de rol van de staatshervormingen
De structuur van het oude Burgerlijk Wetboek (Boek III, Titel VIII, Hoofdstuk II, Afdeling 1) bevatte algemene bepalingen inzake huur van goederen. Hierop bouwden specifieke wetten voort, zoals de federale Woninghuurwet, de Handelshuurwet en de Pachtwet.
De zesde staatshervorming bracht significante veranderingen teweeg doordat bevoegdheden inzake woninghuur, handelshuur en pacht werden overgedragen aan de gewesten. Dit resulteerde in de invoering van regionale wetgeving:
* **Vlaams Woninghuurdecreet (VWD):** Aangenomen op 9 november 2018 en in werking getreden op 1 januari 2019. Dit decreet geldt voor nieuwe schriftelijke woninghuurcontracten die vanaf deze datum worden gesloten.
* **Brusselse Huisvestingscode:** Verordening van 27 juli 2017, met onmiddellijke ingang op 1 januari 2018.
#### 1.1.1 Eerbiedigende werking versus onmiddellijke toepassing
Een cruciaal onderscheid in de inwerkingtreding van deze regionale wetgeving is het principe van de **eerbiedigende werking** versus **onmiddellijke toepassing**:
* **Eerbiedigende werking (Vlaams Woninghuurdecreet):** Oudere, reeds lopende contracten die vóór de inwerkingtreding van het VWD werden gesloten, blijven onderworpen aan de federale Woninghuurwet. Enkel nieuwe contracten vallen volledig onder het VWD. Voor lopende schriftelijke woninghuurcontracten geldt de eerbiedigende werking, wat betekent dat de oude federale wetgeving van toepassing blijft. Mondelinge woninghuurcontracten zijn onderworpen aan onmiddellijke werking.
* **Onmiddellijke toepassing (Brusselse Huisvestingscode):** De nieuwe regels zijn ook onmiddellijk van toepassing op de lopende contracten in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
#### 1.1.2 Specifieke inwerkingtreding van het Vlaams Woninghuurdecreet
Het Vlaams Woninghuurdecreet (9 november 2018) werd op 7 december 2018 gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad. De uitvoering ervan werd geregeld via besluiten van de Vlaamse Regering op 7 december 2018, eveneens gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad op 19 december 2018.
De inwerkingtreding is specifiek:
* **Schriftelijke contracten:** Van toepassing op contracten gesloten vanaf 1 januari 2019 (artikel 84 VWD).
* **Lopende schriftelijke woninghuurcontracten:** Eerbiedigende werking, de federale wet blijft van toepassing (artikel 83 VWD).
* **Mondelinge woninghuurcontracten:** Onmiddellijke werking.
Er bestaat discussie over de vraag of de procedureregels in het VWD (vergelijkbaar met die in het Gerechtelijk Wetboek) onderworpen zijn aan de overgangsregeling of dat de basisregels van procesrecht voorrang krijgen. De federale Woninghuurwet blijft ook van toepassing op de verlengingen van schriftelijke contracten die vóór 1 januari 2019 werden gesloten, wat aangeeft dat de federale regelgeving ook op lange termijn relevant blijft.
### 1.2 Doelstellingen van het Vlaams Woninghuurdecreet
Het Vlaams Woninghuurdecreet bouwt voort op de doelstellingen van de federale woninghuurwet en introduceert nieuwe accenten:
* **Bevestiging bestaande doelstellingen:**
* Creëren van een stabiel, duurzaam en evenwichtig kader.
* Garantie van woonzekerheid voor de huurder.
* Zorgen voor een behoorlijk rendement voor de verhuurder.
* Waarborgen van een minimale woningkwaliteit.
* **Nieuwe doelstellingen:**
* Bevorderen van de toegang tot de private huurmarkt.
* Zorgen voor betaalbaarheid en tegengaan van discriminatie, onder meer door beperkingen op het opvragen van documenten bij kandidaat-huurders (selectiecriteria, artikel 7 VWD).
* Verhogen van de transparantie en kenbaarheid van het woninghuurrecht.
#### 1.2.1 Concretisering van de doelstellingen
* **Woonzekerheid:** Wordt onder meer gerealiseerd door beperkte opzeggingsmogelijkheden voor de verhuurder en duidelijke bepalingen omtrent de duur van het huurcontract.
* **Behoorlijk rendement voor de verhuurder:** Er is bewust afgezien van een regeling met maximale huurprijzen om de verhuurder een behoorlijk rendement te garanderen.
* **Minimale woningkwaliteit:** Regels die erop toezien dat de woning, die dient als hoofdverblijfplaats, voldoet aan bepaalde conformiteitsvereisten.
### 1.3 Toepassingsgebied van de woninghuurwetgeving
De toepassing van de woninghuurwetgeving (in het bijzonder het Vlaams Woninghuurdecreet) is gebonden aan een cumulatieve reeks voorwaarden:
1. **Huurcontract:** Er moet sprake zijn van een huurovereenkomst.
2. **Woning:** Het gehuurde goed moet als "woning" gekwalificeerd worden.
3. **Hoofdverblijfplaats van de huurder:** De woning moet bestemd zijn tot hoofdverblijfplaats van de huurder.
4. **Toestemming van de verhuurder:** De verhuurder moet hiermee instemmen.
#### 1.3.1 Definitie van "woning"
Artikel 5, § 1 VWD definieert een woning als "elk roerend of onroerend goed of een deel ervan dat tot hoofdverblijfplaats van de huurder is bestemd".
* **Uitbreiding naar roerende goederen:** Deze definitie omvat ook roerende goederen, wat een link legt met het grondrecht op wonen en de bescherming van de huurder, aangezien kwaliteitsnormen en sancties ook hier van toepassing kunnen zijn.
* **Verband met grondrecht op wonen:** Dit is een concrete uitwerking van het grondrecht op wonen (artikel 23 Gw, artikel 11 ECOSOC, HESH).
#### 1.3.2 Informatieplicht bij publieke te huurstelling
Bij de publieke aanbieding van een woning te huur, dient de huurprijs en de kosten vermeld te worden (artikel 4, derde lid VWD). De niet-naleving hiervan kan bestraft worden met een gemeentelijke administratieve sanctie (GAS-boete). Er bestaat echter rechtsonzekerheid omdat niet alle gemeenten deze verplichting in hun GAS-reglement hebben opgenomen.
#### 1.3.3 Het begrip "hoofdverblijfplaats"
De hoofdverblijfplaats wordt feitelijk ingevuld en is niet noodzakelijk gekoppeld aan de inschrijving in het bevolkingsregister. Het gaat om het **feitelijk en meest determinerende criterium**, oftewel het effectief en gewoonlijk verblijf van het gezin of de alleenstaande (conform artikel 1.3, §1, 21° Vlaamse Codex Wonen).
* **Uitsluiting van rechtspersonen:** Rechtspersonen vallen in principe buiten het toepassingsgebied, met uitzondering van vzw's die panden huren om ze vervolgens te verhuren aan sociaal behoeftige personen (onderverhuring beschermd wonen, artikel 1717, tweede lid oud BW – artikel 32, § 1, tweede lid VWD).
* **Bewijsmiddelen:** Alle wettelijke bewijsmiddelen kunnen gebruikt worden om de hoofdverblijfplaats te bewijzen.
* **Bestemming van het goed:** De normale bestemming van een goed speelt ook een rol. Goederen die dienen als vakantieverblijf of studentenkoten vallen doorgaans buiten het toepassingsgebied van de woninghuurwet.
#### 1.3.4 Toestemming van de verhuurder
De toestemming van de verhuurder is cruciaal en kan op verschillende momenten relevant zijn:
* **Vanaf ingenottreding:** Indien in het huurcontract wordt bepaald dat het goed dient als hoofdverblijfplaats, impliceert dit de toestemming van de verhuurder vanaf de inwerkingtreding van het contract.
* **In de loop van de huur:** Indien de huurder later beslist om zijn hoofdverblijfplaats in het gehuurde goed te vestigen, zijn de bepalingen van de woninghuurwet van toepassing vanaf de datum van schriftelijke toestemming van de verhuurder. Vanaf dat moment beginnen ook de wettelijke termijnen inzake opzegging te lopen.
* **Schriftelijk:** De toestemming van de verhuurder moet schriftelijk blijken, bij voorkeur uit het huurcontract zelf.
#### 1.3.5 Uitzonderingen op het toepassingsgebied
De bepalingen inzake woninghuur zijn niet van toepassing in de volgende gevallen:
* **Uitdrukkelijke uitsluiting:** Wanneer dit expliciet is overeengekomen in het contract.
* **Natuurlijke bestemming:** Indien uit de aard van het goed blijkt dat het niet bedoeld is om als hoofdverblijfplaats te dienen (bv. vakantiewoningen, studentenkoten), kan dit de toepassing van de woninghuurwet uitsluiten. Het expliciet vermelden van het adres van de hoofdverblijfplaats van de huurder kan hierbij duidelijkheid verschaffen.
* **Woninghuur ondergeschikt aan andere overeenkomst:** Bijvoorbeeld wanneer een handelshuurder ook de woningruimte boven de handelszaak huurt om te wonen; hier primeert de Handelshuurwet.
* **Sociale woninghuur:** Deze valt deels buiten het VWD en wordt geregeld door specifieke decreten. Het algemeen huurrecht en het VWD blijven wel van toepassing voor wat niet expliciet in de type huurcontracten is geregeld.
### 1.4 Schriftelijke woninghuur
Het VWD stimuleert het gebruik van schriftelijke contracten. Hoewel een mondeling contract nog steeds als woninghuur kan gelden, zijn er specifieke vereisten voor de inhoud van een schriftelijk contract.
#### 1.4.1 Minimuminhoud van het huurcontract (Artikel 8 VWD)
Een schriftelijk woninghuurcontract moet minstens de volgende elementen bevatten:
* Identiteit van alle contracterende partijen (inclusief Rijksregisternummer voor natuurlijke personen en KBO-nummer voor rechtspersonen).
* Begindatum van de overeenkomst.
* Aanwijzing van alle ruimtes en gedeelten van het gebouw die het voorwerp van de verhuur uitmaken.
* Bedrag van de huurprijs.
* Exacte duur van de huur.
* Regeling van de kosten en lasten.
* Verwijzing naar een vulgariserende toelichting (brochure) die de wettelijke bepalingen uitlegt en informatie biedt over juridische bijstand en rechtsbijstand (artikel 10 VWD).
#### 1.4.2 Vulgariserende toelichting
De verplichting tot het voorzien van een vulgariserende toelichting (brochure) is een uiting van de doelstellingen van kenbaarheid en transparantie. Deze brochure is toegankelijk via de website en verklaart de rechten en plichten van de partijen in eenvoudige bewoordingen.
#### 1.4.3 Procedure voor de vrederechter
In geval van niet-medewerking van een partij aan het opstellen van een schriftelijk contract (bv. de huurder die weigert te ondertekenen ondanks herhaalde verzoeken), kan de verhuurder de vrederechter inschakelen om het contract vast te stellen. De vrederechter dient na te gaan wat de partijen zijn overeengekomen. Dit geldt ook voor studentenhuur (artikel 55 VWD).
#### 1.4.4 Registratieplicht (Artikel 11 VWD en artikel 35, eerste lid, 7° W.Reg.)
* **Ten laste van de verhuurder:** De registratie van het huurcontract is uitsluitend ten laste van de verhuurder.
* **Termijn:** De verhuurder heeft twee maanden vanaf de datum van sluiting van het contract om het te registreren.
* **Kosteloos:** Er zijn geen registratierechten verschuldigd, wat een vereenvoudiging betekent ten opzichte van andere huurcontracten.
* **Burgerrechtelijke sanctie:** Om verhuurders te stimuleren hun registratieplicht na te komen, is er een burgerrechtelijke sanctie voorzien. Als de verhuurder de registratieplicht niet nakomt, kan de huurder het huurcontract opzeggen zonder opzeggingstermijn of -vergoeding. Deze sanctie geldt voor alle woninghuurcontracten (schriftelijk, mondeling, kortlopend, negenjarig).
### 1.5 Dwingend recht
De bepalingen inzake woninghuur zijn grotendeels van dwingend recht, wat betekent dat er niet contractueel van mag worden afgeweken ten nadele van de huurder. Dit heeft te maken met de bescherming van het grondrecht op wonen.
* **Relatieve nietigheid:** Afwijkingen die de bescherming van de huurder aantasten, leiden tot relatieve nietigheid, vatbaar voor bevestiging.
* **Openbare orde:** Bepalingen inzake woningkwaliteit zijn van openbare orde en kunnen niet contractueel worden genegeerd.
#### 1.5.1 Levering in goede staat
* **Algemeen huurrecht:** Bepalingen inzake levering in goede staat zijn in het algemeen huurrecht van aanvullend recht, waardoor contractuele afwijkingen mogelijk zijn.
* **Woninghuurwet en VWD:** Sinds de federale Woninghuurwet en het VWD zijn deze bepalingen van dwingend recht geworden, met het oog op het gebruik van de woning als hoofdverblijfplaats.
* **Conformiteit:** Vanaf 1 januari 2021 moet het gehuurde goed beantwoorden aan de vereisten van conformiteit zoals bepaald in artikel 3.1 van de Vlaamse Codex Wonen van 2021. Dit omvat normen van menselijke waardigheid, veiligheid en gezondheid. De woning moet aan deze vereisten voldoen bij aanvang van de huur en gedurende de hele duur ervan.
* **Gevolgen van gebreken:** Gebreken worden gecategoriseerd (categorie I: kleine gebreken, categorie II: ernstige gebreken, categorie III: gebreken die direct gevaar inhouden). Conformiteit betekent afwezigheid van gebreken van categorie II en III, en maximaal zes gebreken van categorie I.
#### 1.5.2 Onderhoud in goede staat
De verhuurder is verantwoordelijk voor alle herstellingen, behalve de huurdersherstellingen (eliminatieregel). Dit omvat ook huurschade ten gevolge van ouderdom of overmacht.
### 1.6 Sancties bij niet-conformiteit
Verschillende sancties kunnen worden opgelegd indien de woning niet voldoet aan de minimale kwaliteitseisen:
* **Burgerrechtelijke sancties:** Huurder kan kiezen voor ontbinding van het contract met schadevergoeding, gedwongen uitvoering, niet-uitvoeringsexceptie, of in bepaalde gevallen nietigheid van het contract.
* **Strafrechtelijke sancties:** Krotverhuur kan leiden tot gevangenisstraffen en geldboetes.
* **Administratieve sancties:** De Wooninspectie kan herstelvorderingen instellen of de woning ongeschikt of onbewoonbaar verklaren.
De bepalingen inzake woningkwaliteit raken de openbare orde, wat gevolgen heeft voor de nietigheidsmogelijkheden van het huurcontract.
### 1.7 Renovatiehuur
Een specifieke vorm van huurcontract die het mogelijk maakt om woningen te verhuren die niet voldoen aan de conformiteitsvereisten, op voorwaarde dat de huurder bereid is zelf de nodige verbeteringswerken uit te voeren. Dit contract vereist specifieke formele voorwaarden en afspraken inzake de tegenprestatie van de verhuurder.
### 1.8 Duur van het woninghuurcontract
* **Principe: 9 jaar:** Dit evenwicht tussen eigendomsrecht en woonzekerheid wordt aangevuld met uitzonderingen.
* **Huur van korte duur:** Maximum 3 jaar, met specifieke regels voor opzegging en verlenging.
* **Huur voor meer dan 9 jaar:** Vereist een geschrift en overschrijving, met afwijkende opzeggingsmogelijkheden.
* **Levenslange huur:** Duurt zolang de huurder leeft, met specifieke regels inzake overlijden.
### 1.9 Opzeggingsmogelijkheden
De wetgeving voorziet in diverse opzeggingsmogelijkheden voor zowel de verhuurder als de huurder, met specifieke termijnen, vergoedingen en voorwaarden.
### 1.10 Huurwaarborg
De huurwaarborg dient als bescherming voor de verhuurder. Er zijn verschillende vormen mogelijk, en de keuze van de huurder wordt in principe gerespecteerd, met een maximum van drie maanden huur. De regels rond huurwaarborg lenen zich tot specifieke sancties bij niet-naleving.
### 1.11 Onderverhuur en huuroverdracht
Principieel verboden, tenzij met toestemming van de verhuurder. Specifieke regels gelden voor onderhuur met sociaal oogmerk.
### 1.12 Overdracht van de gehuurde woning
De verkrijger (koper, schenking, etc.) van een verhuurde woning treedt in de rechten en plichten van de verhuurder, ongeacht of het huurcontract een vaste datum heeft of niet. Dit geldt ook bij een uitzettingsbeding. Er geldt een informatieplicht voor de verkoper en de tussenpersonen.
### 1.13 Kosten en lasten
De verdeling van kosten en lasten is gebaseerd op het onderscheid tussen zakelijke rechten en gebruik. Een niet-limitatieve lijst geeft richting aan de verdeling, en er zijn specifieke regels voor de aanrekening (forfait of werkelijke kosten).
### 1.14 Uithuiszetting
De procedure voor uithuiszetting is in de loop der jaren gehumaniseerd, met verplichte verzoeningspogingen en een centrale rol voor het OCMW om dakloosheid te voorkomen.
Deze gedetailleerde samenvatting biedt een solide basis voor de studie van de inleiding en historische context van de woninghuurwetgeving, met speciale aandacht voor de overgang naar regionale wetgeving en de belangrijkste principes die de huurrelatie reguleren.
---
# Toepassingsgebied en essentiële voorwaarden van het Vlaams Woninghuurdecreet
Hier is een gedetailleerd studiegidsgedeelte over het toepassingsgebied en de essentiële voorwaarden van het Vlaams Woninghuurdecreet.
## 2. Toepassingsgebied en essentiële voorwaarden van het Vlaams Woninghuurdecreet
Dit deel verkent de criteria waaraan een huurovereenkomst moet voldoen om onder het Vlaams Woninghuurdecreet te vallen, waaronder de definitie van 'woning', 'hoofdverblijfplaats' en de rol van de toestemming van de verhuurder. Uitzonderingen op de toepassing worden eveneens besproken.
### 2.1 Inleiding tot het Vlaams Woninghuurdecreet (VWD)
Het Vlaams Woninghuurdecreet (VWD), ingevoerd op 1 januari 2019, regelt de huurovereenkomsten met betrekking tot de hoofdverblijfplaats van de huurder in het Vlaamse Gewest. Het decreet beoogt een stabiel, duurzaam en evenwichtig kader te bieden dat zowel de woonzekerheid van de huurder bevordert als zorgt voor een behoorlijk rendement voor de verhuurder, met aandacht voor minimale woningkwaliteit en betaalbaarheid.
> **Tip:** Het VWD bevat zowel materiële regels die de contractuele verhoudingen bepalen, als procedureregels. De bevoegdheid van de vrederechter voor kortgedingen is een nieuwigheid.
### 2.2 Essentiële voorwaarden voor de toepassing van het VWD
Een huurovereenkomst valt onder het toepassingsgebied van het Vlaams Woninghuurdecreet indien aan de volgende cumulatieve voorwaarden is voldaan, vanaf de ingenottreding:
#### 2.2.1 Huurcontract
Er dient sprake te zijn van een huurovereenkomst.
#### 2.2.2 Woning
Een 'woning' wordt gedefinieerd als elk roerend of onroerend goed of een deel ervan dat tot hoofdverblijfplaats van de huurder is bestemd. Deze definitie omvat ook roerende goederen, wat een uitbreiding betekent ten opzichte van eerdere regelgeving en bijdraagt aan de bescherming van huurders en de naleving van het grondrecht op wonen.
> **Tip:** Bij de publieke aanbieding van een woning te huur, dient de verhuurder de huurprijs en de kosten te vermelden. Niet-naleving kan leiden tot een gemeentelijke administratieve sanctie.
#### 2.2.3 Hoofdverblijfplaats van de huurder
Dit is het meest bepalende criterium. Het betreft het effectieve en gewoonlijke verblijf van het gezin of de alleenstaande, los van de inschrijving in het bevolkingsregister. De normale bestemming van een goed als hoofdverblijfplaats is cruciaal. Goederen die enkel voor vakantiedoeleinden of als studentenkot dienen, vallen doorgaans buiten dit toepassingsgebied. Rechtspersonen vallen in principe niet onder dit toepassingsgebied, met uitzondering van onderverhuring aan sociaal behoeftige personen.
> **Voorbeeld:** De feitelijke situatie waar iemand woont, is doorslaggevend om de hoofdverblijfplaats te bepalen. Alle wettelijke bewijsmiddelen zijn toelaatbaar.
#### 2.2.4 Toestemming van de verhuurder
De toestemming van de verhuurder is vereist vanaf de ingenottreding. Deze toestemming blijkt doorgaans uit het huurcontract, waarin de bestemming van het gehuurde goed als hoofdverblijfplaats wordt bepaald. Indien de huurder in de loop van de huur de hoofdverblijfplaats vestigt, is schriftelijke toestemming van de verhuurder noodzakelijk om het VWD van toepassing te laten zijn vanaf die datum.
### 2.3 Uitzonderingen op het toepassingsgebied van het VWD
Bepaalde huurovereenkomsten zijn uitgesloten van het toepassingsgebied van het VWD:
* **Uitdrukkelijke uitsluiting:** Indien de natuurlijke bestemming van het goed niet is om als woning verhuurd en gebruikt te worden, of indien de huurder zijn hoofdverblijfplaats expliciet elders bevestigt.
* **Ondergeschikt aan andere overeenkomsten:** Huurcontracten die ondergeschikt zijn aan een andere hoofdovereenkomst, zoals een handelshuurcontract waarbij de huurruimte boven de handelszaak wordt gehuurd.
* **Sociale woninghuur:** Huurcontracten die door sociale huisvestingsmaatschappijen worden afgesloten, vallen buiten het VWD voor zover ze gewestelijk geregeld zijn.
### 2.4 Schriftelijke huurcontracten en hun inhoud
Het VWD stimuleert het opstellen van schriftelijke huurcontracten door een minimuminhoud te bepalen (artikel 8 VWD). Dit omvat:
* Identiteit van alle contracterende partijen (met vermelding van rijksregisternummer voor natuurlijke personen en KBO-nummer voor rechtspersonen).
* Begindatum van de overeenkomst.
* Aanwijzing van alle ruimtes en gedeelten van het gebouw die het voorwerp van de verhuur uitmaken.
* Bedrag van de huurprijs.
* Exacte duur van de huur.
* Regeling van de kosten en lasten.
* Verwijzing naar de vulgariserende toelichting die beschikbaar is op de website woninghuur.vlaanderen.be.
> **Tip:** De vulgariserende toelichting is bedoeld om huurders en verhuurders op een laagdrempelige manier te informeren over hun rechten en plichten.
### 2.5 Registratieverplichting van het huurcontract
Huurcontracten die uitsluitend tot huisvesting van de huurder bestemd zijn, moeten verplicht geregistreerd worden bij de FOD Financiën. Deze registratie is uitsluitend ten laste van de verhuurder, kosteloos en dient te gebeuren binnen twee maanden na het sluiten van het contract. De niet-naleving hiervan heeft een burgerrechtelijke sanctie: de huurder kan het huurcontract opzeggen zonder opzeggingstermijn of -vergoeding.
> **Voorbeeld:** Indien de verhuurder nalaat het huurcontract te registreren, kan de huurder, na dit aan de verhuurder ter kennis te hebben gebracht, het contract beëindigen per de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de opzegging werd gedaan, zonder opzeggingstermijn of -vergoeding.
### 2.6 Dwingend recht en de bescherming van de huurder
De bepalingen van het VWD zijn grotendeels van dwingend recht, ter bescherming van de private belangen van de huurder, met enkele uitzonderingen die van openbare orde zijn (zoals woningkwaliteit). Deze bepalingen zijn niet vatbaar voor contractuele afwijking ten nadele van de huurder.
#### 2.6.1 Levering in goede staat
De verhuurder is verplicht het gehuurde goed te leveren in goede staat, die beantwoordt aan de vereisten van conformiteit zoals bepaald in de Vlaamse Codex Wonen. Dit houdt in dat de woning geen gebreken van categorie II (ernstige gebreken) of categorie III (direct gevaar of mensonwaardige levensomstandigheden) mag vertonen. Kleine gebreken (categorie I) zijn tot op zekere hoogte toegelaten.
> **Tip:** Conformiteit betekent dat de woning geen gebreken van categorie II of III mag vertonen en maximaal zes gebreken van categorie I mag hebben.
#### 2.6.2 Onderhoud en herstellingen
De verhuurder staat in voor alle herstellingen, met uitzondering van de huurherstellingen die voortvloeien uit het normale gebruik door de huurder, kleine herstellingen of herstellingen door oneigenlijk gebruik of gebrek aan onderhoud. De lijst van herstellingen die ten laste van de verhuurder of huurder vallen, is niet-limitatief.
#### 2.6.3 Woningkwaliteitsnormen
De woning moet te allen tijde voldoen aan elementaire vereisten van gezondheid, veiligheid en woningkwaliteit. De Vlaamse Codex Wonen specificeert deze normen, waaronder eisen op het gebied van oppervlakte, sanitaire voorzieningen, winddichtheid, isolatie, verwarming, ventilatie, verlichting, elektrische installaties, stabiliteit, brandveiligheid en beschikbaarheid van drinkbaar water.
> **Voorbeeld:** Een woning zonder dakisolatie kan ongeschikt worden verklaard vanaf 1 januari 2020. Kook-, verwarmings- of warmwaterinstallaties die verbrandingsgassen produceren, moeten veilige ventilatie- en verluchtingsmogelijkheden garanderen.
#### 2.6.4 Sancties bij niet-conformiteit
Bij niet-conformiteit bij de aanvang van de huur kan de huurder kiezen voor ontbinding van de overeenkomst met schadevergoeding, gedwongen uitvoering, de niet-uitvoeringsexceptie of, in bepaalde gevallen, nietigheid. De nietigheid van het huurcontract op grond van niet-conformiteit kan leiden tot een wederzijdse teruggave, waarbij de huurder wel een bezettingsvergoeding dient te betalen voor het genot van het pand. Een conformiteitsattest, indien niet ouder dan drie maanden, geldt als vermoeden van conformiteit.
#### 2.6.5 Renovatiehuur
Als uitzondering op de strenge conformiteitsvereisten, maakt het VWD de renovatiehuur mogelijk. Dit type contract staat toe dat de huurder zelf instaat voor verbeterings- en renovatiewerken, in ruil voor een tegenprestatie van de verhuurder (bv. lagere huurprijs, afstand van huurprijsherziening). Strikte formele voorwaarden, waaronder een schriftelijk contract en een duidelijke omschrijving van de werken en tegenprestatie, zijn vereist. Bewoning is pas toegestaan na goedkeuring van de werken en het verkrijgen van een conformiteitsattest.
### 2.7 Duur van de woninghuur
Standaard bedraagt de duur van een woninghuurcontract negen jaar, wat een evenwicht zoekt tussen de woonzekerheid van de huurder en het eigendomsrecht van de verhuurder. Er zijn echter uitzonderingen:
* **Huur van korte duur:** Maximaal drie jaar, schriftelijk aangegaan. De huurder kan te allen tijde opzeggen met een opzegtermijn van drie maanden, met een mogelijke vergoeding afhankelijk van het jaar van opzegging. Verlenging is slechts één maal schriftelijk mogelijk tot een totaal van maximaal drie jaar. Bij gebreke van tijdige opzegging wordt de huur van korte duur omgezet in een negenjarige overeenkomst.
* **Huur voor meer dan negen jaar:** Vereist een geschrift en overschrijving in het hypotheekregister. De opzeggingsmogelijkheden van de negenjarige huur zijn van toepassing.
* **Levenslange huur:** Duurt zolang de verhuurder leeft, vereist een geschrift en overschrijving. De opzeggingsmogelijkheden van de negenjarige huur zijn niet van toepassing, tenzij contractueel anders bepaald. De huur eindigt van rechtswege bij overlijden van de huurder, tenzij de erfgenamen de huur voortzetten.
#### 2.7.1 Opzeggingsmogelijkheden verhuurder bij negenjarige huur
De verhuurder kan in een negenjarig contract opzeggen om diverse redenen, waaronder:
* Persoonlijk gebruik of gebruik door naaste familieleden (tot in de derde graad). De opzeggingstermijn bedraagt zes maanden en is pas mogelijk na het verstrijken van de eerste driejarige periode. Gebruik dient te gebeuren binnen één jaar na vertrek huurder en gedurende minstens twee jaar, met een sanctie van 18 maanden huur bij niet-naleving, tenzij buitengewone omstandigheden.
* Grondige renovatiewerken. Dit vereist een opzeggingstermijn van zes maanden, is mogelijk na de eerste driejarige periode, en stelt specifieke voorwaarden qua kosten, uitvoeringstermijn en indiening van bewijsstukken. Sanctie bij niet-naleving is 18 maanden huur.
* Opzegging zonder motief. Dit is mogelijk aan het einde van de eerste en tweede driejarige periode, met een opzeggingstermijn van zes maanden. Er is een vergoeding verschuldigd van respectievelijk negen maanden en zes maanden huur. Vanaf de derde periode is er geen vergoeding meer verschuldigd.
> **Tip:** Opzeggingen door de verhuurder dienen schriftelijk te gebeuren en de identiteit van de begunstigde en de band van verwantschap moeten vermeld worden.
#### 2.7.2 Opzeggingsmogelijkheden huurder
De huurder kan op ieder tijdstip opzeggen met een opzegtermijn van drie maanden. Bij opzegging in de eerste driejarige periode is een vergoeding van één tot drie maanden huur verschuldigd, afhankelijk van het jaar van opzegging. Bij niet-registratie van het huurcontract door de verhuurder, kan de huurder opzeggen zonder termijn of vergoeding.
#### 2.7.3 Verlenging wegens buitengewone omstandigheden
In specifieke gevallen kan de huurder een verlenging van de huur vragen wegens buitengewone omstandigheden, beoordeeld door de rechter. Dit kan leiden tot een verlenging van bepaalde duur, met mogelijke aanpassing van de huurprijs.
### 2.8 Financiële aspecten
#### 2.8.1 Huurprijs
De huurprijs wordt in beginsel vrij bepaald door de contractpartijen. Bij huur van korte duur is de huurprijs vast gedurende de overeengekomen duur. Bij negenjarige huur is periodieke herziening (om de drie jaar) mogelijk. Indexering van de huurprijs is van rechtswege mogelijk bij schriftelijke overeenkomsten, gebaseerd op een specifieke formule met de gezondheidsindex.
#### 2.8.2 Kosten en lasten
De verdeling van kosten en lasten tussen huurder en verhuurder gebeurt op basis van het principe van zakelijke rechten versus gebruik. Een lijst, opgesteld door de Vlaamse Regering, geeft richtinggevende bepalingen. Kosten zoals onroerende voorheffing, registratiekosten en bemiddelingskosten (tenzij de huurder de opdrachtgever is) vallen exclusief ten laste van de verhuurder.
#### 2.8.3 Huurwaarborg
De huurwaarborg is bedoeld om de drempel tot de private huurmarkt niet te hoog te maken en heeft een maximum van drie maanden huur. Verschillende vormen zijn mogelijk: rekening op naam van de huurder, zakelijke zekerheid, bankwaarborg via het OCMW, of borgstelling. De huurder kiest de vorm, tenzij borgstelling door de verhuurder wordt vereist. De huurwaarborg mag niet contant aan de verhuurder worden betaald. Teruggave gebeurt na einde huur, met schriftelijk akkoord of vonnis.
### 2.9 Onderverhuring en huuroverdracht
Onderverhuring en huuroverdracht zijn principieel verboden, tenzij met schriftelijke toestemming van de verhuurder. Toegelaten huuroverdracht ontheft de oorspronkelijke huurder van zijn verbintenissen. Gedeeltelijke onderverhuring is toegelaten met informatieplicht naar de onderhuurder. De duur van onderhuur mag niet langer zijn dan de hoofdhuur. Bij beëindiging van de hoofdhuur dient de hoofdhuurder de onderhuurder te verwittigen en een opzeggingstermijn van drie maanden te respecteren, met mogelijke opzeggingsvergoeding.
### 2.10 Overdracht van de gehuurde woning
Bij verkoop, schenking of inbreng in een vennootschap van de gehuurde woning, moet de verkrijger het huurcontract eerbiedigen, ongeacht de datum van het contract of de duur van het verblijf van de huurder. Dit geldt zelfs bij een uitzettingsbeding, tenzij bij uitgestelde eigendomsoverdracht. De verkrijger treedt in alle rechten en verplichtingen van de verhuurder. Er geldt een informatieplicht voor de verkoper, notaris en vastgoedmakelaar inzake de huursituatie, met precontractuele aansprakelijkheid bij verzuim.
### 2.11 Bijzondere regelingen
* **Medehuur:** Echtgenoten, wettelijke en feitelijke samenwoners worden (deels) van rechtswege medehuurder. Zij zijn hoofdelijk en ondeelbaar gehouden tot de huur. De overblijvende medehuurder kan het huurcontract voortzetten. In geval van huwelijk of wettelijke samenwoning, wordt de partner volwaardige huurder, ongeacht of het contract voor of na het aangaan van de relatie is gesloten. Bij feitelijke samenwoning moet toestemming van de verhuurder verkregen worden.
* **Aansprakelijkheid bij brand en waterschade:** De huurder is aansprakelijk voor brand en waterschade, tenzij hij bewijst dat de schade hem niet kan worden toegerekend. Een verplichte brandverzekering die ook waterschade dekt, is vereist.
* **Uithuiszetting:** De procedure voor uithuiszetting is gehumaniseerd, met een verplichte verzoeningspoging door de vrederechter en een centrale rol voor het OCMW. Er geldt een wachttermijn van één maand na betekening van het vonnis vóór de effectieve uithuiszetting.
---
# Woningkwaliteitsnormen en de gevolgen van niet-conformiteit
Dit document behandelt de wettelijke vereisten voor de kwaliteit van woningen, de gevolgen van niet-naleving daarvan, en de bijbehorende juridische sancties.
## 3. Woningkwaliteitsnormen en de gevolgen van niet-conformiteit
De regelgeving rond woningkwaliteit, vastgelegd in het Vlaams Woninghuurdecreet (VWD) en de Vlaamse Codex Wonen (VCW), beoogt de huurder te beschermen en het grondrecht op wonen te waarborgen. Deze normen garanderen een minimale standaard voor veiligheid, gezondheid en leefbaarheid.
### 3.1 Conformiteitsvereisten
Een woning die dient als hoofdverblijfplaats moet voldoen aan elementaire kwaliteitseisen. Deze vereisten zijn van openbare orde en beperken de contractvrijheid. Conformiteit houdt in dat de woning geen gebreken mag vertonen van categorie II (ernstige gebreken) of categorie III (gebreken die direct gevaar opleveren of leiden tot mensonwaardige levensomstandigheden). Kleine gebreken (categorie I) zijn toegelaten tot een maximum van zes; vanaf zeven kleine gebreken wordt dit beschouwd als een gebrek van categorie II.
#### 3.1.1 Minimale kwaliteitseisen volgens de Vlaamse Codex Wonen
De Vlaamse Codex Wonen specificeert de volgende elementaire vereisten:
* Voldoende oppervlakte van de woongedeelten.
* Aanwezigheid van functionerende sanitaire voorzieningen (toilet, wasgelegenheid met stromend water en aansluiting op afvoer zonder geurhinder).
* Goede winddichtheid, thermische isolatie en veilige verwarmingsmogelijkheden (inclusief koelmogelijkheid indien nodig tegen redelijke energiekosten).
* Adequate ventilatie-, verlichtings- en verluchtingsmogelijkheden, rekening houdend met de functie en ligging van de ruimte.
* Voldoende en veilige elektrische installaties.
* Veilige gasinstallaties, zowel wat betreft toestellen als plaatsing en aansluiting.
* Stabiliteit en goede bouwfysica (fundering, daken, muren, vloeren, timmerwerk).
* Respect voor toegankelijkheid en persoonlijke levenssfeer.
* Minimale energetische prestaties.
* Aanwezigheid van drinkbaar water.
* Voldoen aan brandveiligheidsnormen, inclusief rookmelders (één per bouwlaag en per kamer).
* Voldoen aan de bezettingsnormen, die de minimale omvang van de woning bepalen in relatie tot de gezinssamenstelling.
#### 3.1.2 Gevolg van niet-conformiteit bij aanvang van de huur
Indien de woning bij aanvang van de huur niet voldoet aan de minimale conformiteitseisen (d.w.z. gebreken van categorie II of III vertoont), heeft dit ingrijpende gevolgen.
##### 3.1.2.1 Sancties vanuit het algemeen huurrecht
Vanuit het algemeen huurrecht kan niet-conformiteit bij aanvang van de huur leiden tot:
* Ontbinding van de huurovereenkomst met schadevergoeding (vermindering van huurgenot).
* Gedwongen uitvoering van herstellingen, eventueel met een dwangsom.
* Toepassing van de niet-uitvoeringsexceptie.
* Absolute nietigheid van de huurovereenkomst, omdat het voorwerp van de overeenkomst ongeoorloofd is. De Cassatie heeft echter geoordeeld dat de rechter niet verplicht is de absolute nietigheid uit te spreken, zeker wanneer de wet specifieke sancties voorziet.
##### 3.1.2.2 Sancties vanuit de Vlaamse Codex Wonen en het VWD
* **Absolute nietigheid:** Een gebrek van categorie II of III bij aanvang van de huur kan leiden tot de nietigheid van het huurcontract. Dit betekent dat het contract geacht wordt nooit te hebben bestaan.
* **Wederzijdse teruggave en bezettingsvergoeding:** Bij nietigheid moet er een wederzijdse teruggave plaatsvinden van wat partijen hebben ontvangen op basis van het contract. De huurder moet het goed teruggeven, en de verhuurder moet de ontvangen huur terugbetalen. Echter, de huurder is een bezettingsvergoeding verschuldigd voor het genot dat hij van het pand heeft gehad. Deze vergoeding wordt bepaald op basis van de objectieve huurwaarde van het goed. De Cassatie bevestigt dat de nietigheid, zelfs bij overtreding van openbare orde-normen, de rechter niet belet om een bezettingsvergoeding toe te kennen wegens ongerechtvaardigde verrijking.
* **Compenserende bezettingsvergoeding:** De huurder kan aanspraak maken op een compenserende bezettingsvergoeding, die de objectieve huurwaarde weerspiegelt, rekening houdend met de slechte woningkwaliteit.
##### 3.1.2.3 Conformiteitsattest
Een conformiteitsattest, afgeleverd door de woninginspectie, dient als vermoeden van conformiteit indien het minder dan drie maanden oud is. De afwezigheid van een dergelijk attest impliceert echter geen automatisch verlies van rechten voor de huurder; de woning moet alsnog voldoen aan de wettelijke normen.
#### 3.1.3 Conformiteit gedurende de huur
De woning moet gedurende de gehele duur van de huur conform blijven. Als de slechte woningkwaliteit ontstaat tijdens de huur, bijvoorbeeld door oneigenlijk gebruik door de huurder, dan is de huurder verantwoordelijk voor de herstellingen. Indien de oorzaak niet direct aan één van de partijen kan worden toegeschreven, of indien de woning kwaliteitsverminderingen ondergaat door ouderdom of overmacht, dan is de verhuurder verantwoordelijk voor de herstellingen.
##### 3.1.3.1 Verantwoordelijkheid voor herstellingen
* **Eliminatieregel:** De verhuurder is verantwoordelijk voor alle herstellingen, behalve diegene die expliciet ten laste van de huurder worden gelegd (kleine herstellingen, herstellingen door oneigenlijk gebruik of gebrek aan onderhoud).
* **Dringende herstellingen:** De huurder heeft een gedoogplicht voor dringende herstellingen die de verhuurder moet uitvoeren. Als deze werken langer dan dertig dagen duren, heeft de huurder recht op een vergoeding. Dit is van dwingend recht.
* **Gebruik als goede huisvader:** De huurder moet de woning gebruiken als een goede huisvader.
### 3.2 Gevolgen van niet-conformiteit en sancties
Niet-naleving van de woningkwaliteitsnormen kan leiden tot diverse sancties, zowel burgerrechtelijk als strafrechtelijk.
#### 3.2.1 Burgerrechtelijke sancties
* **Huurprijsvermindering of -stopzetting:** Bij gebreken die het huurgenot verminderen, kan de huurder aanspraak maken op een huurprijsvermindering of, in extreme gevallen, het opschorten van de huurbetaling.
* **Ontbinding van de huurovereenkomst:** De huurder kan de ontbinding van de huurovereenkomst vorderen indien de gebreken ernstig genoeg zijn om het woongenot wezenlijk te belemmeren.
* **Nietigheid:** Zoals hierboven vermeld, kan niet-conformiteit leiden tot de nietigheid van de huurovereenkomst.
#### 3.2.2 Administratieve en strafrechtelijke sancties
* **Ongeschikt- en onbewoonbaarverklaring:** De burgemeester kan een woning ongeschikt of onbewoonbaar verklaren indien er ernstige gebreken zijn (categorie II of III). Dit kan leiden tot gedwongen uit de woning zetten van de huurder en verzegeling van de woning.
* **Herstelvordering:** De overheid kan de verhuurder verplichten om de woning te herstellen binnen een bepaalde termijn, gekoppeld aan een dwangsom. Deze herstelvordering kleeft aan het onroerend goed en is dus ook tegenstelbaar aan een nieuwe verkrijger.
* **Krotverhuur (strafsanctie):** Het verhuren van een woning die niet aan de kwaliteitsnormen voldoet, is een misdrijf waarvoor gevangenisstraffen en geldboetes kunnen worden opgelegd. De rechter kan ook de huurcontracten nietig verklaren.
* **Wooninspectie:** Wooninspecteurs hebben de bevoegdheid om woningen te inspecteren, technisch verslag op te stellen, en overtredingen te sanctioneren.
#### 3.2.3 Specifieke sancties bij niet-naleving van registratieverplichting
Indien de verhuurder het huurcontract niet registreert binnen de wettelijke termijn (twee maanden na sluiting), kan de huurder het contract opzeggen zonder opzeggingstermijn of -vergoeding. Dit is een belangrijke burgerrechtelijke sanctie om verhuurders te stimuleren hun wettelijke plichten na te komen.
### 3.3 Renovatiehuur
Als uitzondering op de strenge regels inzake conformiteit, voorziet het VWD de mogelijkheid van een renovatiehuurcontract. Dit contract staat toe dat woningen die momenteel niet conform zijn, toch verhuurd worden indien de huurder bereid is om zelf, op eigen kosten, de nodige verbeterings- of renovatiewerken uit te voeren. Dit vereist een schriftelijk contract met specifieke vermeldingen over de werken, de uitvoeringstermijn, de oplevering en de tegenprestatie van de verhuurder. Gedurende de periode van de renovatiewerken is de huurder geen huur verschuldigd. Na de voltooiing van de werken dient een conformiteitsattest te worden verkregen.
### 3.4 Overdracht van de gehuurde woning
Bij de overdracht van een verhuurde woning (verkoop, schenking, etc.) is de verkrijger gehouden om het bestaande huurcontract te respecteren, ongeacht of dit een vaste datum heeft of niet. Dit geldt zelfs bij een uitzettingsbeding in het oorspronkelijke contract. De verkrijger treedt in de rechten en verplichtingen van de verhuurder vanaf de datum van de authentieke akte. Er geldt een informatieplicht voor de verkoper (of diens vastgoedmakelaar/notaris) over de huursituatie, waarbij het nalaten van deze informatie tot precontractuele aansprakelijkheid kan leiden.
### 3.5 Huurwaarborg
De huurwaarborg dient ter bescherming van de verhuurder tegen huurschade of achterstallige huur. De huurder heeft de keuze uit verschillende vormen van waarborg (rekening op naam huurder, bankwaarborg via OCMW, borgstelling, consumentenborgtocht). De waarborg mag maximaal drie maanden huur bedragen. Indien de waarborg in contanten wordt betaald, heeft de huurder recht op interest. De vrijgave van de waarborg aan het einde van de huur vereist het schriftelijk akkoord van beide partijen of een vonnis van de rechter. De verhuurder heeft één jaar de tijd na het einde van de huur om een vordering in te stellen voor de toekenning van de waarborg.
### 3.6 Huurprijs en kosten
De huurprijs is in principe vrij overeen te komen. Bij huur van korte duur is de huurprijs gefixeerd gedurende de looptijd van het contract. Bij langere contracten is indexering van rechtswege mogelijk, mits een schriftelijk contract. Herziening van de huurprijs is mogelijk om de drie jaar, rekening houdend met nieuwe omstandigheden die de normale huurwaarde significant beïnvloeden, of door verbeteringswerken door de verhuurder die verder gaan dan de minimale conformiteitseisen. De verdeling van kosten en lasten volgt een principe van zakelijke rechten versus gebruik, met specifieke lijsten voor toewijzing aan huurder of verhuurder. Bemiddelingskosten zijn in principe ten laste van de verhuurder, tenzij de huurder de opdrachtgever is.
---
> **Tip:** De woningkwaliteitsnormen zijn cruciaal omdat ze direct verband houden met het grondrecht op wonen. Niet-conformiteit kan niet alleen leiden tot burgerrechtelijke gevolgen zoals huurprijsvermindering of ontbinding, maar ook tot administratieve sancties en zelfs strafrechtelijke vervolging van de verhuurder. Het is daarom van essentieel belang om de woningkwaliteit te controleren vóór het ondertekenen van een huurcontract en om de verhuurder aansprakelijk te stellen bij gebreken.
> **Voorbeeld:** Een huurder ontdekt na intrek dat het dak van zijn appartement lekt, wat leidt tot vochtplekken en schimmelvorming in de slaapkamer. Dit is een ernstig gebrek (categorie II) dat de leefbaarheid aantast. De huurder kan de verhuurder via aangetekende brief verzoeken om deze gebreken te herstellen. Indien de verhuurder nalaat actie te ondernemen, kan de huurder een huurprijsvermindering vorderen, de ontbinding van de huurovereenkomst vragen, of zelfs de huur opschorten indien het gebrek een direct gevaar oplevert.
---
# Duur van de huurovereenkomst en opzeggingsmogelijkheden
Dit onderwerp behandelt de verschillende duur van woninghuurovereenkomsten, zoals de negenjarige huur, huur van korte duur en levenslange huur, alsook de specifieke opzeggingsmogelijkheden voor zowel verhuurders als huurders, inclusief de bijbehorende vergoedingen en termijnen.
## 4. Duur van de huurovereenkomst en opzeggingsmogelijkheden
De duur van een woninghuurovereenkomst en de bijbehorende opzeggingsmogelijkheden zijn cruciaal voor het evenwicht tussen de woonzekerheid van de huurder en het eigendomsrecht van de verhuurder. Het Vlaams Woninghuurdecreet (VWD) voorziet hierin met verschillende contractuele duurvormen en specifieke regels.
### 4.1 De duur van de woninghuurovereenkomst
#### 4.1.1 Principe: negenjarige huur
Het principe is een woninghuurovereenkomst van negen jaar. Dit zorgt voor een zekere stabiliteit en woonzekerheid voor de huurder, terwijl de verhuurder ook een behoorlijk rendement kan verwachten. Deze duur is bedoeld om een stabiel en duurzaam kader te bieden.
#### 4.1.2 Uitzonderingen op de negenjarige huur
Naast de negenjarige huur bestaan er enkele uitzonderingen:
* **Huur van korte duur:** Deze contracten hebben een maximale duur van drie jaar. Ze zijn bedoeld als een uitzonderingsregime, maar worden in de praktijk vaak gebruikt als standaard.
* **Huur voor meer dan negen jaar:** Deze contracten vereisen een geschrift en moeten worden overgeschreven in het hypotheekregister om tegenstelbaar te zijn bij verkoop van het goed. De opzeggingsmogelijkheden zijn die van de negenjarige huur, met specifieke vergoedingen bij opzegging zonder motief tegen het einde van de negenjarige periode of de daaropvolgende driejarige periode.
* **Levenslange huur:** Dit type huurcontract duurt zolang de verhuurder leeft. De opzeggingsmogelijkheden van de negenjarige huur zijn hier niet van toepassing, tenzij contractueel anders bepaald. De huurovereenkomst eindigt van rechtswege bij het overlijden van de huurder, tenzij de erfgenamen de huur voortzetten.
#### 4.1.3 Verlenging van de negenjarige huur
Indien bij het einde van de negenjarige periode geen opzegging plaatsvindt, wordt de huurovereenkomst stilzwijgend wettelijk verlengd voor periodes van drie jaar. Deze verlenging heeft geen invloed op de bestaande contractuele verplichtingen, zoals eventuele borgstellingen. Elke partij kan de huur opzeggen met een termijn van zes maanden vóór het einde van een driejarige periode. Voor de huurder geldt in de eerste driejarige periode een vergoeding van drie, twee of één maand huur, afhankelijk van het einde van welk jaar de opzegging plaatsvindt.
#### 4.1.4 Huur van korte duur (max. 3 jaar)
* **Duur:** Maximum drie jaar.
* **Verlenging:** Slechts één keer schriftelijk verlengbaar, met behoud van dezelfde huurvoorwaarden. Het totaal mag maximaal drie jaar bedragen.
* **Omzetting:** Indien het contract niet correct wordt opgezegd tegen het einde van de overeengekomen duur (minimaal vier maanden voor het verstrijken ervan), wordt het van rechtswege omgezet in een negenjarige huurovereenkomst, die ingaat vanaf de aanvang van de huur van korte duur.
* **Opzegging door huurder:** Kan te allen tijde met een opzeggingstermijn van drie maanden. In het eerste jaar van de huur is een vergoeding van een halve maand huur verschuldigd, in het tweede jaar één maand huur, en in het derde jaar anderhalve maand huur.
* **Opzegging door verhuurder:** Is niet mogelijk tijdens de looptijd van de huur van korte duur.
#### 4.1.5 Levenslange huur
* **Kenmerken:** Vereist een geschrift en overschrijving. De opzeggingsmogelijkheden voor de negenjarige huur zijn niet van toepassing, tenzij contractueel anders bepaald. De huur eindigt van rechtswege bij overlijden van de huurder, wat een afwijking is van het algemeen huurrecht.
### 4.2 Opzeggingsmogelijkheden van de verhuurder bij een negenjarige huur
De verhuurder heeft beperkte opzeggingsmogelijkheden om de woonzekerheid van de huurder te waarborgen.
#### 4.2.1 Opzegging voor persoonlijk gebruik of gebruik door naaste familie
* **Motief:** De verhuurder kan opzeggen voor eigen persoonlijk gebruik, of voor gebruik door partner of familie tot in de derde graad.
* **Termijn:** Zes maanden vóór het einde van een driejarige periode. De opzegging kan niet gebeuren tijdens de eerste driejarige periode.
* **Vereisten:** De identiteit van de persoon ten gunste van wie de opzegging gebeurt en de band van verwantschap moeten vermeld worden in de opzeggingsbrief.
* **Gebruik:** Het pand moet binnen één jaar na het vertrek van de huurder in gebruik worden genomen en gedurende minstens twee aaneensluitende jaren worden gebruikt.
* **Sanctie bij niet-realisatie:** De verhuurder is een vergoeding van achttien maanden huur verschuldigd aan de huurder, tenzij er sprake is van buitengewone omstandigheden die onvoorzienbaar en ernstig zijn.
* **Tegenopzegging huurder:** De huurder kan een tegenopzegging geven met een termijn van één maand. Hierdoor eindigt de huur vroeger. De verhuurder blijft in dit geval gehouden tot zijn verplichtingen na opzegging.
#### 4.2.2 Opzegging voor grondige renovatiewerken
* **Motief:** De opzegging is mogelijk voor grondige renovatiewerken die het goed verbeteren, verfraaien of in overeenstemming brengen met de conformiteitsvereisten.
* **Termijn:** Na de eerste driejarige periode, met een opzeggingstermijn van zes maanden.
* **Voorwaarden:**
* Eerbiediging van de regels van ruimtelijke ordening en stedenbouw.
* De kosten van de werken moeten meer bedragen dan drie jaar huur (of twee jaar huur bij werken aan verschillende woningen).
* Bij de opzegging moeten bewijsstukken zoals een bestek of raming worden gevoegd. Een omgevingsvergunning is vereist indien van toepassing.
* De werken moeten binnen zes maanden na de opzegging worden aangevat en binnen vierentwintig maanden worden beëindigd.
* De verhuurder moet een conformiteitsattest aanvragen na de werken en dit kosteloos overmaken aan de huurder.
* **Sanctie bij niet-realisatie:** Achttien maanden huur aan de huurder, tenzij er sprake is van buitengewone omstandigheden. De sanctie geldt ook indien geen conformiteitsattest wordt aangevraagd of bezorgd, of indien de wooninspecteur gebreken van categorie II en III vaststelt.
#### 4.2.3 Opzegging zonder motief (met vergoeding)
* **Periode:** Tegen het einde van de eerste en tweede driejarige periode.
* **Termijn:** Zes maanden.
* **Vergoeding:** Negen maanden huur bij einde van de eerste driejarige periode, en zes maanden huur bij einde van de tweede driejarige periode. Vanaf de derde periode is er geen vergoeding verschuldigd.
* **Eisbaarheid:** De vergoeding is eisbaar op het tijdstip van de teruggave van het goed.
### 4.3 Opzeggingsmogelijkheden van de huurder
De huurder geniet van ruimere opzeggingsmogelijkheden ter bescherming van zijn woonzekerheid.
#### 4.3.1 Opzegging bij een negenjarige huur
* **Termijn:** De huurder kan te allen tijde opzeggen met een opzeggingstermijn van drie maanden. Deze termijn gaat in op de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de opzegging werd gedaan.
* **Vergoeding:** Bij opzegging in de eerste driejarige periode is een vergoeding van drie, twee of één maand huur verschuldigd, afhankelijk van het einde van welk jaar de opzegging plaatsvindt. Bij opzegging na de eerste driejarige periode is er geen vergoeding verschuldigd.
* **Niet-registratie:** Indien de verhuurder het huurcontract niet heeft geregistreerd, kan de huurder opzeggen zonder termijn noch vergoeding.
#### 4.3.2 Opzegging bij huur van korte duur
Zoals hierboven vermeld, kan de huurder te allen tijde opzeggen met een opzeggingstermijn van drie maanden. De vergoeding is afhankelijk van het jaar van opzegging (½ maand in het eerste jaar, 1 maand in het tweede, 1½ maand in het derde).
### 4.4 Verlenging wegens buitengewone omstandigheden
* **Procedure:** De huurder kan uiterlijk één maand voor het einde van de huur, per aangetekende brief, een verlenging vragen. Dit kan ook indien de huurder zelf de opzegging heeft gedaan.
* **Beoordeling:** Indien er geen overeenkomst is tussen partijen, beslist de rechter. De verlenging moet het overwegend belang van de huurder dienen en een bepaalde duur hebben. De rechter kan de huurprijs verhogen ter compensatie.
* **Hernieuwing:** Eénmalige aanvraag om hernieuwing van de verlenging is mogelijk.
### 4.5 Overlijden van de laatste huurder
* **Regeling:** De huurovereenkomst wordt van rechtswege ontbonden, tenzij de erfgenamen de huur voortzetten binnen twee maanden na het overlijden van de laatste huurder.
* **Vergoeding:** Een vergoeding van één maand huur is verschuldigd aan de verhuurder.
* **Curator:** De verhuurder kan de aanstelling van een curator vragen met betrekking tot de huisraad en de ontruiming ervan.
### 4.6 Medehuur
* **Principe:** Echtgenoten, wettelijke en feitelijke samenwoners zijn medehuurders. Zij zijn hoofdelijk en onweerlegbaar verbonden ten aanzien van de verhuurder.
* **Opzeggingsrecht:** Elke medehuurder heeft een autonoom opzeggingsrecht zonder vergoeding, waarbij de huur verder loopt voor de overblijvende huurder(s).
* **Vertrekkende huurder:** De verhuurder kan de vertrekkende huurder nog zes maanden aanspreken voor achterstallige huur, tenzij een nieuwe huurder wordt voorgesteld en aanvaard, of de huurder van rechtswege de huur niet heeft ondertekend.
### 4.7 Borgstelling en waarborg
De huurwaarborg dient om de verplichtingen van de huurder te dekken. Er zijn vier vormen mogelijk: een rekening op naam van de huurder, een zakelijke zekerheid, een bankwaarborg via het OCMW, of een borgstelling. De huurder kiest de vorm, tenzij het een borgstelling betreft. Het maximumbedrag is drie maanden huur. De huurwaarborg mag niet in contanten worden betaald aan de verhuurder; anders kan de huurder interest claimen of de huurprijs op de waarborgrekening storten. Vrijgave van de waarborg gebeurt na einde huur, met schriftelijk akkoord of vonnis. De vordering van de verhuurder tot teruggave van de waarborg verjaart na één jaar.
### 4.8 Onderverhuur en huuroverdracht
* **Principieel verbod:** Onderverhuur en huuroverdracht zijn principieel verboden, tenzij met toestemming van de verhuurder.
* **Huuroverdracht:** De huurder wordt ontheven van zijn verbintenissen.
* **Onderhuur:** Kan gedeeltelijk en met informatieplicht van de hoofdhuurder. Bij onderhuur met sociaal oogmerk kan het volledige goed worden onderverhuurd aan behoeftige personen. De duur van de onderhuur mag niet langer zijn dan de hoofdhuur. Bij beëindiging van de hoofdhuur gelden specifieke opzeggingstermijnen en vergoedingen voor de onderhuurder.
### 4.9 Overdracht van de gehuurde woning
* **Principe:** De verkrijger (koper, schenking) treedt in alle rechten en verplichtingen van de verhuurder op de datum van de authentieke akte.
* **Bescherming huurder:** De huurovereenkomst moet worden gerespecteerd, ongeacht of deze een vaste dagtekening heeft of mondeling is aangegaan. Een uitzettingsbeding in het huurcontract is nietig.
* **Informatieplicht:** De verkoper en vastgoedmakelaar/notaris hebben een informatieplicht ten aanzien van de verkrijger over de huursituatie.
### 4.10 Onderhouds- en herstellingsplicht
* **Eliminatieregel:** Alle herstellingen zijn ten laste van de verhuurder, tenzij het decreet anders bepaalt. Kleine herstellingen en herstellingen door oneigenlijk gebruik of gebrek aan onderhoud zijn ten laste van de huurder.
* **Dringende herstellingen:** De huurder heeft een gedoogplicht voor dringende herstellingen. Indien deze langer dan dertig dagen duren, kan aanspraak gemaakt worden op vergoeding.
* **Gebruik als goede huisvader:** De huurder moet het goed als een goede huisvader gebruiken.
### 4.11 Brand en brandverzekering
De huurder is verplicht een brandverzekering te sluiten die ook waterschade dekt, tenzij de verhuurder een polis sluit met afstand van verhaal. De huurder wordt vermoed aansprakelijk te zijn voor brand, maar kan tegenbewijs leveren.
### 4.12 Uithuiszetting
* **Humanisering:** Procedures tot uithuiszetting bevatten verplichte verzoeningspogingen. Het OCMW speelt een centrale rol bij het voorkomen van uithuiszettingen.
* **Termijn:** Er geldt een wachttermijn van één maand tussen betekening van het vonnis en de effectieve uithuiszetting, die door de rechter kan worden verlengd of ingekort. De huurder wordt zeven kalenderdagen voor de uithuiszetting verwittigd.
---
**Tip:** Bestudeer de specifieke opzeggingstermijnen en de eventuele vergoedingen die hieraan verbonden zijn nauwkeurig. Het verschil tussen de opzeggingsregels voor de verhuurder en de huurder is aanzienlijk en cruciaal voor het begrijpen van de bescherming die de huurder geniet. Let ook goed op de voorwaarden voor de verschillende soorten huurcontracten (9 jaar, korte duur, levenslang).
**Voorbeeld:** Als een huurder een contract van korte duur heeft gesloten voor drie jaar en besluit na veertien maanden te verhuizen, is hij een vergoeding van één maand huur verschuldigd aan de verhuurder. Indien hij na zesentwintig maanden verhuist, is dit anderhalve maand huur.
**Voorbeeld:** Een verhuurder die het pand wil opzeggen voor persoonlijk gebruik moet dit zes maanden vóór het einde van een driejarige periode doen, en het pand moet binnen een jaar effectief door de verhuurder of diens naaste familie worden bewoond gedurende minstens twee opeenvolgende jaren. Indien deze voorwaarden niet worden nageleefd, kan de huurder een vergoeding van achttien maanden huur eisen.
---
# Financiële aspecten van woninghuur: huurprijs, kosten en waarborg
Dit gedeelte van de analyse focust op de financiële aspecten van woninghuur, waaronder de bepaling, indexering en herziening van de huurprijs, de verdeling van kosten en lasten, en de regels rond de huurwaarborg.
## 5. Financiële aspecten van woninghuur: huurprijs, kosten en waarborg
### 5.1 Huurprijs
#### 5.1.1 Contractvrijheid en vaste huurprijzen
In principe geldt er contractvrijheid voor de huurprijs bij woninghuur. De wetgever heeft er echter voor gekozen om geen maximumhuurprijzen op te leggen, om zo het aanbod op de private huurmarkt te stimuleren en het rendement voor verhuurders te garanderen.
Bij **huur van korte duur** (maximaal drie jaar) is de huurprijs wel **vast**. Dit betekent dat de overeengekomen huurprijs gedurende de volledige duur van het contract niet kan worden gewijzigd.
#### 5.1.2 Indexering van de huurprijs
Indexering is de automatische aanpassing van de huurprijs aan de evolutie van de levensduurokosten.
* **Wettelijke basis:** De indexering is wettelijk geregeld en gebeurt **van rechtswege** (automatisch) bij schriftelijke woninghuurcontracten. Dit is een afwijking van het algemeen huurrecht, waarvoor een specifieke indexeringsclausule in het contract vereist is.
* **Mondelinge contracten:** Bij mondelinge woninghuurcontracten is indexering niet van rechtswege mogelijk via de wettelijke bepalingen. Echter, indien partijen gedurende jaren de huurprijs hebben geïndexeerd zonder protest van de huurder, kan dit beschouwd worden als een contractuele afspraak die uit de uitvoering van het mondelinge contract blijkt.
* **Formule:** De indexering wordt berekend aan de hand van de volgende formule:
$$ \text{Basishuurprijs} \times \frac{\text{Nieuw indexcijfer}}{\text{Aanvangsindexcijfer}} $$
Het nieuwe indexcijfer is dat van de maand die voorafgaat aan de maand van de verjaardag van de inwerkingtreding van de huur. De aanvangsindex is dat van de maand die voorafgaat aan de maand waarin de huurovereenkomst werd gesloten of voorafgaand aan de inwerkingtreding of een eerdere huurprijsherziening.
* **Eisbaarheid:** Indexering kan **éénmaal per jaar** worden toegepast, op de verjaardag van de inwerkingtreding van de huur. Er is een **schriftelijk verzoek** vereist. De verhuurder heeft een **verjarings- en vervaltermijn**: het verzoek tot indexering moet worden gedaan binnen de drie maanden voorafgaand aan het verzoek, en de vordering tot indexering verjaart na één jaar.
* **Beperking bij energieprestatiecertificaat (EPC) label D-F:** Sinds 3 oktober 2022 is er een beperking op de indexering voor woningen met een EPC-label D, E of F. Voor een label D is de indexering beperkt tot 50%. Voor een label F mag er helemaal niet worden geïndexeerd. Dit was een tijdelijke maatregel in reactie op de gestegen energieprijzen.
#### 5.1.3 Herziening van de huurprijs
Huurprijsherziening is mogelijk om rekening te houden met veranderende marktomstandigheden.
* **Tijdstip:** Een aanvraag tot herziening kan enkel worden gedaan **tussen negen en zes maanden vóór het verstrijken van een driejarige periode**. Overeenkomsten die buiten deze periode worden gesloten, zijn niet afdwingbaar.
* **Overeenkomst tussen partijen:** Partijen kunnen onderling een nieuwe huurprijs overeenkomen. Deze overeenkomst is enkel geldig indien deze binnen de specifieke periode van negen tot zes maanden voor het einde van de driejarige periode wordt gesloten.
* **Vordering voor de rechter:** Indien partijen er niet uitkomen, kan de zaak aan de vrederechter worden voorgelegd. Dit kan **tussen zes en drie maanden vóór het einde van de driejarige periode**.
* **Vereiste verschil:** De aanvrager moet aantonen dat er een verschil is van **minimaal 20%** in de normale huurwaarde van het gehuurde goed, als gevolg van nieuwe omstandigheden. De normale huurwaarde wordt bepaald op basis van de vastgoedmarkt en vergelijkbare onroerende goederen in de omgeving.
* **Nieuwe omstandigheden:** Dit verwijst naar objectieve omstandigheden die niet aan een van de partijen te wijten zijn, niet aanwezig waren bij het aangaan van de huur, niet konden worden voorzien en die gedurende de volledige volgende driejarige periode een duurzame invloed op de normale huurwaarde zullen hebben.
* **Tweede mogelijkheid voor verhuurder (specifiek):** Een verhuurder kan te allen tijde, na het verstrijken van de eerste driejarige periode, een stijging van de normale huurwaarde met **minimaal 10%** vorderen als gevolg van **verbeteringswerken** die hij heeft uitgevoerd en die verder gaan dan de minimale conformiteitseisen en onderhoudsverplichtingen.
* **Vaststelling door rechter:** De rechter stelt de nieuwe huurprijs **naar billijkheid** vast, rekening houdend met alle omstandigheden. De nieuwe huurprijs is geldig **vanaf de eerste dag van de volgende driejarige periode**. Indien er een gerechtelijke procedure loopt, moet er een **verrekening** gebeuren.
* **Energiebesparende investeringen:** Een specifieke herziening is mogelijk te allen tijde, indien de normale huurwaarde stijgt met minstens 10% door energiebesparende investeringen die door de verhuurder zijn uitgevoerd. Dit geldt ook voor huur van korte duur, maar niet voor werken die enkel nodig zijn om aan de woningkwaliteitsnormen te voldoen.
### 5.2 Kosten en lasten
#### 5.2.1 Verdelingsprincipe
De verdeling van kosten en lasten is gebaseerd op het principe van **gebruik versus zakelijke rechten**. Kosten die voortvloeien uit het gebruik van het goed komen in principe ten laste van de huurder, terwijl kosten gerelateerd aan het eigendomsrecht ten laste van de verhuurder vallen.
Een **niet-limitatieve lijst** van kosten en hun verdeling is vastgelegd door de Vlaamse Regering. Deze lijst is echter van **dwingend recht**, wat betekent dat partijen er contractueel niet van kunnen afwijken.
* **Voorbeelden van kosten:**
* Jaarlijkse inspectie van de lift: ten laste van de verhuurder.
* Onderhoudskosten van de lift: 50% ten laste van de huurder en 50% ten laste van de verhuurder.
* Kosten van de syndicus: 34% ten laste van de huurder en 66% ten laste van de verhuurder.
* Kosten van conciërges: 75% ten laste van de huurder en 25% ten laste van de verhuurder.
#### 5.2.2 Wijze van aanrekening
Kosten kunnen worden aangerekend via een **vast bedrag (forfait)** bovenop de maandelijkse huurprijs, of via **werkelijke kosten**.
* **Herziening van forfait:** Indien er een forfait is overeengekomen, kan de huurder **te allen tijde** de omzetting ervan vragen naar de aanrekening van de werkelijke kosten.
#### 5.2.3 Kosten die exclusief ten laste van de verhuurder vallen
* Onroerende voorheffing.
* Kosten van registratie (tenzij het contract niet binnen de wettelijke termijn wordt geregistreerd, wat tot een fiscale boete kan leiden die niet ten laste van de huurder mag komen).
* Kosten voor bemiddeling (vastgoedmakelaar), tenzij de huurder zelf de opdrachtgever is.
### 5.3 Huurwaarborg
De huurwaarborg dient als financiële zekerheid voor de verhuurder, maar de drempel om een woning te huren mag niet te hoog worden.
#### 5.3.1 Vormen van huurwaarborg
De huurder heeft de keuze uit verschillende vormen, tenzij het een borgstelling betreft. Deze vormen mogen niet gecumuleerd worden en vormen een "gesloten" systeem:
1. **Rekening op naam van de huurder:** De huurder opent een bankrekening waarop het waarborgbedrag wordt gestort.
2. **Zakelijke zekerheid:** Een financieel instrument dat door een kredietinstelling wordt bewaard op naam van de huurder.
3. **Bankwaarborg via OCMW:** Het OCMW stelt zich borg voor de huurder ten aanzien van de verhuurder.
4. **Borgstelling:** Een derde persoon (de borg) verbindt zich solidair met de huurder ten aanzien van de verhuurder. Dit vereist een **afzonderlijk geschrift**.
#### 5.3.2 Maximum waarborg
Het maximumbedrag van de huurwaarborg is beperkt tot **drie maanden huur**.
#### 5.3.3 Verplichtingen bij waarborg in geld
Indien de waarborg toch in contanten wordt betaald aan de verhuurder, zijn er twee mogelijke sancties:
* De huurder kan **interest** claimen op het bedrag, gebaseerd op de gemiddelde rentevoet van spaarrekeningen.
* De huurder mag de huurprijs maandelijks op de waarborgrekening storten tot het bedrag van de waarborg is gerecupereerd. Dit is een vorm van **schuldvergelijking**.
#### 5.3.4 Vrijgave van de waarborg
* De waarborg kan **niet tussentijds** worden vrijgegeven.
* De vrijgave gebeurt **na einde huur** en vereist een **schriftelijk akkoord** van de verhuurder of een **kopie van een vonnis**.
* De **verjaringstermijn** voor de vordering van de verhuurder tot recuperatie van de waarborg bedraagt **één jaar** na het einde van de huur. Indien de verhuurder deze termijn laat passeren, kan de huurder de bank verzoeken het bedrag uit te keren.
#### 5.3.5 Huurwaarborglening
Voor huurders met een bescheiden inkomen is er de mogelijkheid van een **huurwaarborglening** via het Vlaams Woningfonds. Dit betreft een **renteloos consumentenkrediet** dat binnen 24 maanden moet worden terugbetaald.
---
Dit is een uitgebreide samenvatting van de financiële aspecten van woninghuur, met speciale aandacht voor de bepalingen van het Vlaams Woninghuurdecreet. Het is cruciaal om de specifieke regels en uitzonderingen goed te kennen voor het examen. Succes met studeren!
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Vlaams Woninghuurdecreet (VWD) | Een decreet dat de specifieke regelgeving voor woninghuur in het Vlaamse Gewest vastlegt, met als doel een stabiel, duurzaam en evenwichtig kader te bieden voor huurders en verhuurders. |
| Eerbiedigende werking | Juridisch principe waarbij oudere contracten die voor de inwerkingtreding van een nieuwe wet werden gesloten, onderworpen blijven aan de oude wetgeving, terwijl nieuwe contracten onder de nieuwe wetgeving vallen. |
| Hoofdverblijfplaats | Het feitelijke en meest bepalende criterium voor het domicilie van een gezin of een alleenstaande, wat bepaalt of een huurovereenkomst onder de woninghuurwetgeving valt. |
| Dwingend recht | Juridische bepalingen die niet contractueel kunnen worden uitgesloten of gewijzigd, ter bescherming van de zwakkere partij in een overeenkomst, zoals de huurder in een woninghuurovereenkomst. |
| Conformiteit | De vereiste dat een woning voldoet aan minimale normen van menselijke waardigheid, veiligheid en gezondheid, zoals bepaald door de wetgeving, en die essentieel is voor de bewoning als hoofdverblijfplaats. |
| Nietigheid | De juridische sanctie die een overeenkomst ongeldig verklaart vanaf het ontstaan ervan, bijvoorbeeld wanneer het voorwerp van de huurovereenkomst ongeoorloofd is wegens het niet voldoen aan de woningkwaliteitsnormen. |
| Cessie | De overdracht van een huurcontract van de ene huurder aan een andere, waarbij de nieuwe huurder alle rechten en plichten van de oorspronkelijke huurder overneemt. |
| Huurwaarborg | Een door de huurder gestelde zekerheid aan de verhuurder ter dekking van mogelijke schade aan het gehuurde goed of huurschulden, die verschillende vormen kan aannemen. |
| Indexering | De jaarlijkse aanpassing van de huurprijs op basis van een indexcijfer, wat van rechtswege gebeurt bij schriftelijke woninghuurovereenkomsten volgens een specifieke formule. |
| Renovatiehuur | Een speciaal type huurovereenkomst waarbij de huurder ingrijpende werken uitvoert aan het gehuurde goed, met als tegenprestatie voordelen van de verhuurder, zoals een lagere huurprijs of een langere huurtermijn. |
| Medehuur | Een huurovereenkomst die door meer dan één persoon is aangegaan, waarbij de huurders in principe hoofdelijk en ondeelbaar gehouden zijn tot de huurdersverplichtingen. |
| Verzoeningspoging | Een verplichte stap in de gerechtelijke procedure voor uithuiszetting, waarbij de rechter probeert partijen tot een akkoord te brengen om de uitzetting te vermijden. |
| Vastgoedmakelaar | Een professional die optreedt als tussenpersoon bij de aan- of verkoop of verhuur van onroerende goederen, en die een adviserende en bemiddelende rol speelt. |
| Vernietigbaarheid | De juridische situatie waarbij een rechtshandeling geldig is totdat deze door een rechter wordt vernietigd, in tegenstelling tot nietigheid die een rechtshandeling vanaf het begin ongeldig maakt. |
| Wooninspecteur | Een ambtenaar van het Vlaams Gewest of de gemeente die belast is met het toezicht op de woonkwaliteit en het handhaven van de woninghuurwetgeving en de Vlaamse Codex Wonen. |
| Gemeentelijke administratieve sanctie (GAS) | Een sanctie die door gemeenten kan worden opgelegd voor bepaalde overtredingen, waaronder in dit geval de schending van de informatieplicht van de verhuurder bij het publiek te huur stellen van een woning. |
Cover
achiel intern.pdf
Summary
# De evolutie van de rechtspositie van de vrouw en handelingsbekwaamheid
Dit onderwerp schetst de historische juridische ontwikkeling van vrouwen, met een specifieke focus op hun handelingsbekwaamheid, vanaf het Romeinse recht tot de moderne tijd [2](#page=2).
### 1.1 Basisbegrippen in het recht
Om de evolutie van de rechtspositie van de vrouw te begrijpen, is het essentieel om enkele basisbegrippen te kennen [2](#page=2).
* **Rechtssubject:** Een juridische entiteit die rechten en plichten kan hebben, dit kunnen natuurlijke personen of rechtspersonen zijn [2](#page=2).
* **Rechtsobject:** Een juridische entiteit die geen rechten of plichten bezit, maar het voorwerp is van rechten. Dieren vallen hieronder en worden beschouwd als goederen [2](#page=2).
* **Juridische persoonlijkheid:** Dit omvat twee aspecten:
* **Rechtsbekwaamheid:** Het vermogen om titularis te zijn van rechten en plichten [2](#page=2).
* **Handelingsbekwaamheid:** Het vermogen om zelf en zelfstandig rechten en plichten uit te oefenen door middel van rechtshandelingen [2](#page=2).
### 1.2 Handelingsbekwaamheid van de vrouw doorheen de geschiedenis
Doorheen de geschiedenis hebben ongehuwde vrouwen doorgaans een betere juridische positie gehad dan gehuwde vrouwen. Dit wordt onderstreept door de wetswijziging van 1976, die een einde maakte aan de ongelijke handelingsbekwaamheid binnen het huwelijk [2](#page=2).
#### 1.2.1 De ongehuwde vrouw
De rechtspositie van de ongehuwde vrouw kende verschillende gradaties en beperkingen afhankelijk van de rechtsperiode [3](#page=3).
* **Romeins recht:**
* Vrouwen waren *sui generis* indien zij niet onder het recht van de *pater familias* vielen [3](#page=3).
* Indien zij *alieni generis* waren, hadden zij de bijstand van een voogd nodig om rechtshandelingen te stellen. Dit verdween rond de 3e eeuw, wat duidde op een toenemende juridische gelijkwaardigheid tussen man en vrouw [3](#page=3).
* **Germaans recht en vroege middeleeuwen:**
* Aanvankelijk waren vrouwen volledig handelingsonbekwaam [3](#page=3).
* Tijdens de volksverhuizingen en oorlogen vielen de beperkingen voor ongehuwde vrouwen weg, met name voor weduwen [3](#page=3).
* **Late middeleeuwen en moderne tijden:**
* Beperkingen op handelingsbekwaamheid keerden terug in de vorm van voogdij, maar dit was voornamelijk bedoeld om de ernst van rechtshandelingen aan te tonen [3](#page=3).
* Dit was niet overal van toepassing en soms op eigen verzoek van de vrouw, omdat zij vaak geen opleiding genoot [3](#page=3).
* Het *Senatusconsultum Velleianum* was een senaatsbesluit dat vrouwen beschermde tegen het stellen van rechtshandelingen ten gunste van een derde. Later evolueerde dit naar een absoluut verbod, wat een beperking van de handelingsbekwaamheid inhield [3](#page=3).
* **Franse Revolutie:**
* De beperkingen op handelingsbekwaamheid verdwenen grotendeels in het privaatrecht. Echter, zodra het leenrecht verdween, bleef de ongehuwde vrouw uitgesloten van publieke functies [3](#page=3).
#### 1.2.2 De gehuwde vrouw
De gehuwde vrouw stond historisch gezien onder aanzienlijk meer beperkingen dan haar ongehuwde seksegenoot [4](#page=4).
* **Romeinse tijd:**
* Vrouwen stonden principieel onder de *alii juris* van de echtgenoot, wat betekende dat zij van de macht van de *pater familias* overgingen naar die van de echtgenoot via de *manus* [4](#page=4).
* De *manus* verdween echter relatief snel, waardoor de vrouw hetzelfde statuut kreeg als een ongehuwde vrouw [4](#page=4).
* **Germaanse tijd tot Burgerlijk Wetboek van 1804:**
* **Maritale macht:** De man had het gezag over de vrouw, vergelijkbaar met ouderlijke macht over kinderen. Dit omvatte [4](#page=4):
* Plicht tot gehoorzaamheid van de vrouw, waarbij de man haar kon disciplineren (met uitzondering van dodelijk geweld). Dit weerspiegelde de vrouw als eigendom [4](#page=4).
* Plicht tot samenwonen, waarbij de man de vrouw met geweld kon terughalen [4](#page=4).
* Plicht tot getrouwheid, die voor de vrouw strenger was dan voor de man [4](#page=4).
* De man had ook verplichtingen zoals eerbare behandeling en onderhoud [4](#page=4).
* **Bekwaamheid van de vrouw:** De vrouw was handelingsbekwaam (juridisch in staat om handelingen te stellen), maar niet handelingsbevoegd (had niet de vrijheid om deze handelingen zelfstandig te stellen) [4](#page=4).
* **Uitzonderingen op handelingsonbevoegdheid:** Er waren enkele uitzonderingen, zoals bij krankzinnigheid of afwezigheid van de man, in handelscontext met stilzwijgende toestemming van de man, voor het huishouden, bij scheiding van goederen, bij procedures tegen de man, en ten aanzien van kinderen en huwelijksgoederen. Bij overlijden van de man werd de vrouw bezitter van eigen, gemeenschappelijke en goederen van de man, en kon zij haar goederen terugvorderen. Vaak was instemming of verzaking van de vrouw haar goederen vereist om terugvordering te vermijden [4](#page=4) [5](#page=5).
* **Franse Revolutie en het Burgerlijk Wetboek van 1804:**
* De Franse Revolutie bracht aanvankelijk meer gelijkheid, maar Napoleon Bonaparte voerde een conservatiever model in met het BW van 1804, dat vrouwen onderdrukte [6](#page=6).
* **Napoleontisch model:**
* **Huwelijks/huishoudelijke verhouding:** De maritale macht bleef bestaan, waarbij de plicht tot getrouwheid voor de man milder werd. De vrouw werd volledig handelingsonbekwaam; handeldrijven was enkel mogelijk met uitdrukkelijke toestemming van de man. Rechtshandelingen ten voordele van het huishouden waren mogelijk bij stilzwijgend mandaat [6](#page=6) [7](#page=7).
* **Strafrecht:** Het tuchtrecht werd door de familie, dus de man, geregeld. Bestraffing op abortus en milder strafrecht voor verkrachting en gedwongen prostitutie waren kenmerkend [7](#page=7).
* **Sociaal en publiek recht:** Vrouwen hadden nauwelijks rechten in deze domeinen [7](#page=7).
* **Succes van het Napoleontisch model:** Dit succes was te danken aan de "wet van de stilte", het gebrek aan onderwijs voor vrouwen, en het feit dat Napoleon "superslechte" dingen aanpaste om protest te vermijden. De theorie van het huishoudelijk mandaat bood enige soepelheid voor rechtshandelingen ten voordele van het huishouden [7](#page=7).
* Pogingen tot afschaffing van het Napoleontisch recht door figuren als Laurent en Marie Poppelin faalden. Laurent pleitte voor gelijkheid en geen maritale macht. Marie Poppelin, de eerste vrouw met een diploma in de rechten, werd de toegang tot de balie geweigerd, wat de rol van vooroordelen in de rechtspraak blootlegde. Dit stimuleerde het feminisme [7](#page=7) [8](#page=8).
#### 1.2.3 Vooruitgang in de 20e en 21e eeuw
De periode na WO I bracht significante, maar soms inconsistente, verbeteringen in de rechtspositie van de vrouw [8](#page=8) [9](#page=9).
* **Interbellum:**
* Vrouwen kregen actief stemrecht voor de gemeenteraad en passief stemrecht voor het parlement [8](#page=8).
* Ze mochten advocaat worden en toegang krijgen tot handelsrechtbanken [8](#page=8).
* De mogelijkheid tot verzet tegen het bestuur van de man voor de rechtbank werd ingevoerd [9](#page=9).
* Ondanks deze vooruitgang bleven er inconsequenties, zoals de noodzaak voor vrouwen om huwelijken te vermijden om onder de maritale macht uit te komen [9](#page=9).
* **Na WO II:**
* Algemeen vrouwenstemrecht werd ingevoerd, samen met toegang tot algemene juridische beroepen [9](#page=9).
* Echter, de maritale macht en handelingsonbekwaamheid bleven bestaan [9](#page=9).
* Sociaal recht bleef vrouwen benadelen, wat leidde tot werkloosheid en lagere lonen dan mannen. Dit creëerde een beeld van de "thuisblijvende vrouw" in de jaren '50 [9](#page=9).
* **Doorbraak rond de jaren '70:**
* Het **Burgerlijk Recht van 1958** schafte de maritale macht af, maar de vrouw bleef handelingsonbevoegd [9](#page=9).
* In **1974** kreeg de vrouw ook de ouderlijke macht [9](#page=9).
* De wet van **1976** schafte de ongelijke handelingsbekwaamheid binnen het huwelijk tussen man en vrouw af, wat een cruciaal keerpunt betekende in de juridische gelijkheid [2](#page=2) [9](#page=9).
---
# De ontwikkeling van familierechtelijke concepten
Hier is een samenvatting van de ontwikkeling van familierechtelijke concepten, gebaseerd op de verstrekte documenten:
## 2. De ontwikkeling van familierechtelijke concepten
Dit thema onderzoekt de evolutie van kernconcepten binnen het familierecht, zoals het begrip familie, vaderlijke/ouderlijke macht, voogdij en adoptie, en hoe deze door de geschiedenis heen zijn gevormd door verschillende juridische tradities [11](#page=11).
### 2.1 Het begrip familie
Het begrip 'familie' werd pas in 1987 als afzonderlijk begrip in het Burgerlijk Wetboek (BW) geïntroduceerd. Voorheen kwam het niet afzonderlijk voor en ontbrak een juridische definitie, waardoor men zich moest richten op sociologische definities. Deze definities schetsen familie vaak als verwanten, wat hulp kan bieden bij het definiëren van gezinnen of uitgebreide families (clans). Ondanks het ontbreken van een specifieke juridische definitie, bestond er wel een familierechtbank [11](#page=11).
Er bestaan verschillende soorten verwantschap: bloedverwanten (met een gemeenschappelijke voorouder) en aanverwantschap (door huwelijk, adoptie, of zoals bij de Romeinen, agnaten) [11](#page=11).
#### 2.1.1 Romeins recht: de patria potestas
In het Romeinse recht had de oudste man in het huishouden, de *pater familias*, de *patria potestas* (vaderlijke macht). Deze macht gold over alle wettige afstammelingen in de mannelijke lijn die zelf Romeinen waren. Dit omvatte dus ook kinderen en kleinkinderen. De macht hield op te bestaan indien een vrouw deel uitmaakte van de afstammingslijn of indien een kind een andere nationaliteit kreeg. De verwantschap via de *patria potestas* werd gezien als de mannelijke lijn, wat overeenkomt met het huidige concept van agnaten [11](#page=11).
#### 2.1.2 Ons oude recht
In het oude recht bestond adoptie niet, omdat de kerk dit verbood met het oog op de erfopvolging naar de kerk. Wel bestond er spirituele verwantschap, bijvoorbeeld met een meter of peter [12](#page=12).
### 2.2 Soorten verwanten en graden
Verwantschap kan worden ingedeeld in een rechte lijn (afstammelingen en ascendenten) en een zijlijn (collateralen, zoals broers en zussen). De graad van verwantschap wordt op twee verschillende systemen berekend [12](#page=12):
* **Romeins (huidig) systeem:**
* **Rechte lijn:** Het aantal geboortes om de persoon te bereiken. (bv. grootouder = graad 2, vader = graad 1) [12](#page=12).
* **Zijlijn:** Het aantal geboortes tot de gemeenschappelijke voorouder per persoon optellen. (bv. zussen = 1+1 = graad 2; tante = 2+1 = graad 3; neef = 1+2 = graad 3) [12](#page=12).
* **Canonieke systeem:**
* **Rechte lijn:** Gelijk aan het Romeinse systeem [12](#page=12).
* **Zijlijn:** Het grootste aantal geboortes tot de gemeenschappelijke voorouder per persoon nemen. (bv. jij en je tante = graad 2, omdat dit het hoogste aantal is van 1 (jou) of 2 (tante tot voorouder)) [12](#page=12).
De graad van verwantschap bepaalde tot welke graad men mocht trouwen of erven [13](#page=13).
| Periode | Trouwen (RS) | Erven (RS) | Trouwen (CS) | Erven (CS) |
| :---------------- | :----------- | :--------- | :----------- | :--------- |
| Romeinen | Graad 7 | Graad 7 | - | - |
| Vroege Middeleeuwen | Graad 7 | Graad 4 | Graad 4 | Graad 7 |
| Begin 13e E | Graad 4 | Graad 7 | Graad 7 | Graad 4 |
| Napoleon | Graad 4 | Graad 12 | - | - | .
| Vanaf 1919 | Graad 4 | Graad 4 | - | - |
### 2.3 Het huwelijk
Het huwelijk wordt gedefinieerd als een plechtig contract waarbij twee personen toetreden om een wettige instelling te vormen. Wilsovereenstemming ('het ja-woord') is vereist voor totstandkoming, en voor geldigheid moet dit voor een ambtenaar in het gemeentehuis gebeuren [13](#page=13).
#### 2.3.1 Historische ontwikkeling van het huwelijk
* **Romeinen:** Het huwelijk was primair een sociaal gegeven met mogelijke juridische gevolgen [13](#page=13).
* **Germanen:** Aanvankelijk bestond er een roofhuwelijk, later evolueerde dit naar een koophuwelijk (een contract tussen families, met een bruidegom die een zak geld aan de vader gaf) en een tweederangshuwelijk (*friedelehe*), waarbij een vrouw van lagere stand trouwde met een man van hogere stand [14](#page=14).
* **Kerkelijk huwelijk:** Vanaf de 9e eeuw drongen kerkelijke opvattingen door, en de kerk kreeg inspraak. Voor het concilie van Trente bestond er discussie over of wederzijdse overeenstemming (*verba de presenti*) of de bijslaap (*copula carnalis*) de geldigheid bepaalde. De pauselijke brief *Veniens ad nos* bepaalde dat *verba de presenti* volstond, maar dat het huwelijk nog ontbonden kon worden zonder seksuele consummatie [14](#page=14) [15](#page=15).
* **Grondvereisten:** Huwelijksbeletsels zoals onbekwaamheid (leeftijd, impotentie), gebrekkige toestemming (dwaling, geweld, bedrog) en incest konden leiden tot nietigverklaring van het huwelijk. De afwezigheid van toestemming van de ouders leidde echter niet tot nietigverklaring [15](#page=15).
* **Vormvereisten:** Kerkbannen (aankondiging) en het huwelijk *in facie ecclesiae* (voor de kerk met getuigen) waren vormvereisten; niet-naleving leidde tot een boete, niet tot nietigheid [15](#page=15).
* **Kerkelijke huwelijksleer na Trente:** Het huwelijk vereiste drie kerkbannen, moest voor de parochiepriester en twee getuigen plaatsvinden, en geregistreerd worden. Het huwelijk bleef in handen van de echtgenoten zelf [16](#page=16).
* **Verzet van familie en overheid:** De familie kon de geldigheid van een huwelijk zonder hun toestemming niet aanvechten, maar wel strafrechtelijke en erfrechtelijke sancties nemen. De overheid greep marginaal in [16](#page=16).
* **Verlichting:** De invloed van de kerk nam af, en het burgerlijk huwelijk werd ingevoerd. Het Edict van Jozef II in 1784 bepaalde dat burgerlijke rechtbanken bevoegd waren voor huwelijksgeschillen [16](#page=16).
* **Franse Revolutie:** Het burgerlijk huwelijk moest voor het gemeentehuis plaatsvinden, en het verzet van de familie verdween [17](#page=17).
* **Napoleontisch BW:** Het burgerlijk huwelijk moest het kerkelijk huwelijk voorafgaan. Ouders hadden tot op zekere leeftijd inspraak, met mogelijkheden voor oudere kinderen om een akte van eerbied te laten opstellen [17](#page=17) .
* **Heden:** Het huwelijk is een plechtig contract met als voorwaarden wilsovereenstemming en een formele voltrekking voor een ambtenaar [13](#page=13).
### 2.4 Echtscheiding
#### 2.4.1 Romeinen en Germanen
Bij de Romeinen was echtscheiding een feitelijk gegeven in onderlinge toestemming, waarbij rechtbanken niet tussenkwamen. Bij de Germanen kon enkel de man zich beroepen op echtscheiding, vaak met het risico op een vete van de familie van de vrouw [17](#page=17) [18](#page=18).
#### 2.4.2 De Kerk
De vroege kerk was onduidelijk over echtscheiding, maar Augustinus (5e eeuw) verwoordde de opvatting van de kerk als een onverbreekbaar sacrament. Vanaf de 12e eeuw werd de onontbindbaarheid van het huwelijk definitief doorgevoerd, ook voor vorsten. Om het echtscheidingsverbod te omzeilen, werden methoden zoals gebrekkige bewijzen van huwelijkssluiting, claims van onvolmaakte consummatie, of het ontdekken van een huwelijksbeletsel gebruikt [18](#page=18).
* **Substituut voor echtscheiding:** *Separatio quoad torum et mensam* (scheiding van tafel en bed) waarbij het echtpaar apart ging wonen, maar wettelijk getrouwd bleef. *Separatio quoad bonam et habitionem* betekende het einde van het gemeenschappelijke leven en een scheiding van goederen, maar de echtelijke plichten bleven bestaan. Hiervoor was toestemming van de kerkelijke rechter nodig, die eerst probeerde te verzoenen [18](#page=18) [19](#page=19).
#### 2.4.3 Franse Revolutie en Napoleontisch BW
De Franse Revolutie promootte echtscheiding met soepele wetgeving. Het Napoleontisch BW van 1804 behield het begrip echtscheiding, maar met veel inperkingen en de terugkeer van de scheiding van tafel en bed. Echtscheiding was mogelijk op eenzijdig verzoek (bv. overspel, gewelddaden) of op grond van onderlinge toestemming, wat strenge procedures kende [19](#page=19).
#### 2.4.4 Ontwikkelingen vanaf 1804 tot heden
Vanaf de jaren 30' werd de wetgeving versoepeld door gewijzigde sociale opvattingen, het besef dat procedures niet hielpen, en de emancipatie van de vrouw. In 2007 werden de gronden van echtscheiding vereenvoudigd tot echtscheiding op grond van onderlinge toestemming (EOT) en echtscheiding op grond van onherstelbare ontwrichting (EOO). Het onderhoudsuitkering wordt nu gericht op behoeftigheid en niet meer op de duur van het huwelijk [19](#page=19) [20](#page=20).
### 2.5 Handelingsbekwaamheid van het kind
#### 2.5.1 Meerderjarigheidsleeftijd door de geschiedenis heen
* **Romeinen:** Meerderjarigheid was gekoppeld aan geslachtsrijpheid (12 jaar voor vrouwen, 14 jaar voor mannen) indien men *sui iuris* was (niet onder *patria potestas*). Indien men *alieni iuris* was, eindigde de macht van de *pater familias* pas bij diens overlijden of door uitdrukkelijke emancipatie [20](#page=20).
* **Ons oude recht:** Meerderjarigheid was 15 jaar voor mannen en 12 jaar voor vrouwen, waarna de voogdij eindigde. Emancipatie was niet mogelijk, maar bepaalde functies konden een emanciperende werking hebben [21](#page=21).
* **BW 1804:** De meerderjarigheid werd vastgesteld op 21 jaar, wat een einde maakte aan de vaderlijke macht, hoewel de onderhoudsverplichting bleef bestaan [21](#page=21).
* **Later:** In de jaren '60 werd de leeftijd verlaagd naar 18 jaar als gevolg van incongruenties zoals militaire dienstplicht versus stemrecht. Vanaf 12 jaar hebben kinderen een hoorrecht in procedures die hen aangaan. In 2022 werd voor EU-verkiezingen een stemrecht vanaf 16 jaar ingevoerd [21](#page=21) [22](#page=22).
### 2.6 Afstamming
#### 2.6.1 Romeinen en ons oude recht
In het Romeinse recht was afstamming primair van belang voor de *patria potestas*, enkel voor wettige kinderen uit een geldig huwelijk. Onrechtmatige kinderen konden zich wel laten wettigen bij de keizer. In het oude recht was het concept van 'wettig kind' gebaseerd op het huwelijk van de moeder op het moment van de verwekking of geboorte (*Pater est quem nuptiae demonstrant*). De theorie van het putatief huwelijk, door canonisten ontwikkeld, kon een kind uit een ongeldig verklaard huwelijk wettigen [22](#page=22).
* **Legitimatie van bastaarden:** Gewone bastaarden konden via het huwelijk van de ouders (legitimatio per subsequens matrimonium) of via een rescript van de vorst (of paus) worden gewettigd [23](#page=23).
* **Gevolgen van natuurlijke afstamming:** Buiten het burgerlijk recht kon dit leiden tot uitsluiting van openbare ambten of priesterschap. Binnen het burgerlijk recht had dit geen vaderlijke macht tot gevolg en konden bastaarden niet erven van de vader, tenzij ze wettelijk erkend waren (en dan nog minder dan wettige kinderen) [23](#page=23).
#### 2.6.2 Redenen voor discriminatie
Discriminatie van bastaarden had morele redenen (het beschermen van het huwelijk en het vermijden van losbandigheid) en wereldlijke redenen (het vermijden van betwistingen over erfenissen, machtsvertoon en het beschermen van belangen van wettige kinderen). Vanaf de 12e eeuw nam de discriminatie toe, en sociale verschillen speelden een rol [23](#page=23).
#### 2.6.3 Franse Revolutie en Burgerlijk Wetboek 1804
De Franse Revolutie schafte de discriminatie van bastaarden af, maar voerde geen erkenningsdwang in. Het Burgerlijk Wetboek van 1804 voerde echter weer burgerrechtelijke discriminatie in, waarbij natuurlijke kinderen niet konden erven van de vader of moeder, tenzij wettelijk erkend en zelfs dan minder dan wettige kinderen. Dit bleef zo tot het arrest Marckx waarna in 1987 een wet kwam die de discriminatie afschafte en het vaststellen van vaderschap vergemakkelijkte [24](#page=24).
### 2.7 Adoptie
Adoptie is een kunstmatige vorm van afstamming, waarbij de adoptant oorspronkelijk uit egoïsme handelde om het uitsterven van de familia te vermijden [25](#page=25).
#### 2.7.1 Romeins recht
Er bestonden twee vormen van adoptie:
* ***Adrogatio***: Adoptie van een persoon die niet onder een *patria potestas* stond. De gehele volk moest toestemming geven [25](#page=25).
* ***Adoptio***: Adoptie van een persoon die wel onder een *patria potestas* stond, waarbij de banden met de oorspronkelijke familie verdwenen [25](#page=25).
Er was ook een onderscheid tussen:
* **Volle adoptie:** Banden met de oorspronkelijke familie verdwenen [25](#page=25).
* **Gewone adoptie:** Oorspronkelijke banden bleven behouden, maar men kon niet erven van de verwant van de adoptant [25](#page=25).
#### 2.7.2 Ons oude recht
Adoptie bestond niet, om te voorkomen dat de erfenis naar de vorst of kerk ging [25](#page=25).
#### 2.7.3 BW 1804
Adoptie werd opnieuw ingevoerd, met de nadruk op het belang van de adoptant (kinderloos, 50+, of als redding na het redden van iemands leven). De geadopteerde moest meerderjarig zijn [25](#page=25).
#### 2.7.4 Vanaf 1940 tot heden
Vanaf 1940 mochten minderjarigen geadopteerd worden, met het tweeledige doel de rechten van ouders op kinderen en kinderen op ouders te waarborgen. Het belang van het kind kwam steeds meer centraal te staan. In 2006 werd adoptie door holebikoppels mogelijk gemaakt. Heden ten dage leunt adoptie sterk aan bij het Romeinse recht en kan een adoptant minderjarig zijn [26](#page=26).
### 2.8 Vaderlijke/ouderlijke macht/gezag
Er is een onderscheid tussen macht (belang van de ouders voorop) en gezag (belang van het kind voorop) [26](#page=26).
#### 2.8.1 Romeinse *patria potestas*
De *patria potestas* was de macht van een Romeinse man over zijn wettige afstammelingen in de mannelijke lijn die zelf Romeinen waren. Deze macht was patriarchaal en gold voor de *pater familias*, *filius familias*, *filia familias*, en echtgenotes onder *manus*. De voorwaarden waren: de *pater familias* moest een Romeinse man zijn, de afstammelingen wettig, Romeins, en in een mannelijke lijn (zonder vrouwen tussen de *pater familias* en de afstammeling). De inhoud van de *patria potestas* omvatte onbeperkte macht over personen (leven, doden, vervreemden) en goederen [26](#page=26) [27](#page=27).
De *patria potestas* werd gerelativeerd door het overlijden van de *pater familias*, het concept van *peculium* (beheer van een deel van het vermogen door de zoon), en het *Senatusconsultum Macedonianum* (verbod op geld lenen aan zonen zonder toestemming van de *pater familias*) [27](#page=27).
#### 2.8.2 Ons oude recht
De vaderlijke macht werd uitgeoefend door de vader, en na zijn overlijden kon de moeder deze uitoefenen. In Vlaanderen bestond ouderlijke macht, waarbij beide ouders de macht uitoefenden. Er was geen nationaliteitsvereiste, maar het kind moest wel wettig zijn. De macht was verminderd onder invloed van het christendom en omvatte plichten (leven respecteren, voeden, kleden, opvoeden, schade vergoeden) en rechten (tuchtingsrecht, beroepskeuze, verzet tegen huwelijk, recht op inkomsten van goederen kinderen) [28](#page=28).
#### 2.8.3 BW 1804 en latere evoluties
Het BW 1804 erkende enkel de vaderlijke macht, wat in Vlaanderen als een achteruitgang werd gezien. De vaderlijke macht was ruim en omvatte tuchtingsrecht en opsluiting. Na 1804 evolueerde dit naar ouderlijke macht en co-ouderschap. De macht van ouders werd ingeperkt met de oprichting van jeugdrechtbanken het verbod op slaan van kinderen, en de invoering van het belang van het kind. In 1987 werd de term 'macht' veranderd naar 'gezag'. Sinds 2001 is voor belangrijke rechtshandelingen toestemming van de vrederechter vereist [29](#page=29) [30](#page=30).
### 2.9 Voogdij
Voogdij is een beschermingsmaatregel voor een kind dat één of beide ouders heeft verloren [30](#page=30).
#### 2.9.1 Romeins recht
Voogdij was een mechanisme tot bescherming van een *sui iuris* persoon die onvolwassen was (*pupil*), waarbij een voogd zijn persoon en goederen hoedde. De voorwaarden waren onvolwassenheid (mannen < 14 jaar, vrouwen < 12 jaar) en *sui iuris* zijn. De voogdij werd uitgeoefend door de dichtste erfgenaam van het kind. Er bestonden testamentaire, wettelijke en datieve voogdij. Een vrouw kon aanvankelijk geen voogd zijn. Er was een gevaar dat de voogd, als naaste erfgenaam, het kind zou proberen te doden. Afhankelijk van de leeftijd (*infantes* of *infantia maiores*) waren de pupillen volledig of gedeeltelijk handelingsonbekwaam [30](#page=30) [31](#page=31).
#### 2.9.2 Naast de voogdij: curatele
Na de leeftijd van meerderjarigheid (14/12 jaar) maar vóór 25 jaar (*minderjarige*) eindigde de voogdij, maar door de *lex Laetoria* die mensen beschermde tegen misbruik van handelingsbekwaamheid, werd het stellen van rechtshandelingen moeilijk. Dit leidde ertoe dat alle minderjarigen een curator nodig hadden, wiens taak vergelijkbaar was met die van een voogd [32](#page=32).
#### 2.9.3 Ons oude recht
Bij het overlijden van de vader opende de gemene voogdij. De voogd had een beperkte macht en diende de goederen van de pupil te investeren. Er was controle door familieleden en lokale autoriteiten. Voor halfwezen bestond de *houdenisse*, waarbij de overlevende ouder niet gecontroleerd werd [33](#page=33).
#### 2.9.4 BW 1804 en de Voogdijwet 2001
Het BW 1804 kende de voogdij door de overlevende ouder, met controle door een toeziende voogd en de familieraad/rechter. Door maatschappelijke veranderingen, zoals eenoudergezinnen en meer bescherming voor minderjarigen, nam het nut van de traditionele voogdij af. De Voogdijwet van 2001 bepaalde dat voogdij enkel nog geldt bij overlijden van beide ouders, altijd datief, en geweigerd kan worden [33](#page=33).
---
# De geschiedenis van zakelijke rechten en eigendomsbegrippen
Hier is een gedetailleerde samenvatting over de geschiedenis van zakelijke rechten en eigendomsbegrippen, opgesteld volgens de aangegeven instructies:
## 3 De geschiedenis van zakelijke rechten en eigendomsbegrippen
Dit onderwerp analyseert de evolutie van zakelijke rechten, waaronder eigendom, bezit en detentie, vanaf het Romeinse recht tot aan het huidige Belgische recht, met focus op de ontwikkeling van deze concepten en hun historische context.
### 3.1 Inleidende basisbegrippen
Hedendaagse goederenrechtelijke begrippen zijn niet langer gebaseerd op het Burgerlijk Wetboek van 1804, maar op het Belgisch Burgerlijk Wetboek (BBW). Het is belangrijk op te merken dat de benamingen die nu gebruikt worden anachronismen kunnen zijn, wat betekent dat ze niet exact overeenkwamen met de terminologie uit de betreffende historische periodes. In het huidige Boek 3 van het BW wordt gesproken over algemeen goederenrecht, terwijl in het BW van 1804 de nadruk lag op zakelijk recht en 'goederenrecht' niet bestond in het Romeinse recht. De regels vereisen modernisering om aan te sluiten bij de hedendaagse tijd [34](#page=34).
Het vermogensrecht verschilt van het familierecht. Het familierecht wordt gekenmerkt door weinig tot geen invloed van het Romeinse recht en omvat extra-patrimoniale rechten, die niet in geld waardeerbaar zijn. Het vermogensrecht daarentegen kent veel invloed van het Romeinse recht en omvat patrimoniale rechten, die wel in geld waardeerbaar zijn [34](#page=34).
Een **patrimonium** omvat het geheel van patrimoniale rechten en op geld waardeerbare verplichtingen (schulden). Het vermogen van een persoon is de juridische algemeenheid die het geheel van bestaande en toekomstige goederen en verbintenissen omvat [3.35 BW. Een **goed** zijn alle voorwerpen die vatbaar zijn voor toe-eigening [3.41 BW [34](#page=34).
De patrimoniale rechten kunnen worden ingedeeld in intellectuele rechten (niet behandeld in dit onderdeel) en vorderingsrechten en zakelijke rechten [34](#page=34).
* **Vorderingsrechten**: U heeft recht op een prestatie van een andere persoon. Dit zal besproken worden in het verbintenissenrecht [34](#page=34) [35](#page=35).
* **Zakelijke rechten**: Deze geven een onmiddellijke heerschappij over een bepaald goed zonder tussenkomst van een andere persoon. U hoeft geen toestemming van een ander nodig te hebben om uw goed vast te houden [35](#page=35).
**Zaken** zijn voorwerpen die vatbaar of niet vatbaar zijn voor toe-eigening. **Goederen** zijn zaken die vatbaar zijn voor toe-eigening; *res communes* vallen hier buiten. Goederen kunnen lichamelijk of onlichamelijk zijn (bijvoorbeeld een recht op schuldvordering). In de context van dit onderdeel zal de term **goederen** aangeduid worden met de term **zaken** [35](#page=35).
Zakelijke rechten kennen twee onderscheidingen:
1. **Eigendomsrecht versus andere zakelijke rechten**:
* **Eigendomsrecht**: U kunt alles doen met uw eigendom, tenzij het verboden is [35](#page=35).
* **Andere zakelijke rechten**: Hiermee beschikt u niet over de volheid van bevoegdheid. Dit zijn zakelijke genotsrechten en zakelijke zekerheden [35](#page=35).
2. **Zakelijke genotsrechten versus zakelijke zekerheden**:
* **Zakelijke genotsrechten**: Deze geven het recht om gebruik te maken van of genot te hebben van het goed. Voorbeelden zijn erfdienstbaarheden, het recht van vruchtgebruik, erfpacht en opstal [35](#page=35).
* **Zakelijke zekerheden**: Deze geven geen recht om met het goed zelf iets te doen, maar wel het recht op gedwongen verkoop. Een voorbeeld is het pandrecht of hypotheek, waarbij een bankier bij wanbetaling onmiddellijk kan teruggrijpen naar de verkoop van een onroerend goed [35](#page=35).
### 3.2 De principes van zakelijke rechten
Zakelijke rechten zijn onderworpen aan het **numerus-claususbeginsel** [art. 3.3, lid 1 BW. Dit betekent dat zakelijke rechten door de wetgever zijn vastgelegd en u zelf geen nieuw zakelijk recht kunt creëren. Een ander kenmerk is het **volgrecht** bij zakelijke rechten. Dit houdt in dat uw zakelijk recht blijft bestaan, zelfs als het goed gestolen wordt of doorverkocht wordt aan een derde. Bij zakelijke rechten geldt ook een **voorkeurrecht** [art. 3.36 BW. Dit betekent dat er geen pondsgewijze verdeling van schulden plaatsvindt, maar dat de schuldeiser een voorkeursrecht heeft [36](#page=36).
### 3.3 Verschil tussen Romeins en hedendaags zakenrecht
| Kenmerk | Romeins Recht | Hedendaags Recht |
| :----------------------------- | :-------------------------------------------------------------------------------------------------------------- | :--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- |
| **Focus** | Werken met *actiones* (toegang tot een rechter); geloofden niet in theoretische rechten, wel in concrete acties. | Werken met subjectieve rechten ('heb ik belang'); subjectieve rechten worden erkend. | [36](#page=36).
| **Indeling rechten** | Geen onderscheid tussen personen- en familierecht enerzijds, en procesrecht en vermogensrecht anderzijds. Geen specifieke positie voor dieren, wel voor slaven. | Wel onderscheid tussen personen- en familierecht enerzijds, en vermogensrecht anderzijds. Intellectuele eigendomsrechten vallen onder vermogensrecht. | [36](#page=36).
| **Indeling zakelijke rechten** | Zakelijke rechten op goederen vs. zakelijke rechten op zaken; geen verder onderscheid. | Verdere onderscheid (opdeling tussen verschillende zakelijke rechten). | [36](#page=36).
| **Numerus-claususbeginsel** | De *praetor* beslist. | De wetgever beslist. | [36](#page=36).
| **Volgrecht & Voorkeurrecht** | Altijd voorkeurrecht en volgrecht. | Geldt voor zakelijke rechten. | [36](#page=36).
#### 3.3.1 *Actio in rem* en *actio in personam*
Het woord *actio* betekent niet dat men het recht heeft, maar dat de rechter zal uitmaken of men het heeft; het duidt op een bewering van recht [37](#page=37).
* ***Actio in rem***: Betreft een zaak en is tegenwerpelijk aan derden (iedereen). Dit stemt overeen met het huidige begrip zakelijk recht [37](#page=37).
* ***Actio in personam***: Betreft een persoon en is tegenwerpelijk aan de tegenpartij. Een band met de tegenpartij is vereist (bv. een contract). Dit stemt overeen met het huidige begrip vorderingsrecht [37](#page=37).
#### 3.3.2 Soorten zaken
* ***In commercium – extra commercium***: Zaken die in de handel zijn versus zaken die buiten de handel zijn (bv. illegale drugs) [37](#page=37).
* ***Res mancipi – res nec mancipi***:
* *Res mancipi*: Zaken waarvoor de *mancipatio* vereist was, zoals grond, gebouwen en vee in het primitieve Rome. Problemen ontstonden bij kamelen, olifanten en gronden buiten Italië. De *mancipatio* was een speciale procedure voor overdracht van deze zaken en heeft ons recht niet beïnvloed [37](#page=37).
* *Res nec mancipi*: Zaken waarvoor geen *mancipatio* vereist was [37](#page=37).
* ***Mobilis – immobilis***: Roerende zaken (verplaatsbaar) versus onroerende zaken (niet verplaatsbaar). Dit was eerder een praktisch gegeven zonder veel invloed op ons recht. Wel invloedrijk waren de gewoonrechtelijke termen uit de Middeleeuwen: *erve* (jaarlijks inkomen) en *cateyle* (niet jaarlijks inkomen) [37](#page=37).
* ***Vervangbaar – niet vervangbaar***: Soortzaken (*genus*-zaken) die gemakkelijk vervangen kunnen worden, versus geïndividualiseerde zaken (*species*-zaken) [38](#page=38).
* ***Hoofdzaak – bijzaak – delen***:
* **Hoofdzaak** (*principale*): De zaak zelf [38](#page=38).
* **Bijzaak** (*accessorius*): Hoort bij een hoofdzaak, maar kan er los van bestaan [38](#page=38).
* **Deel**: Een essentieel onderdeel van een zaak (*principale*). Het adagium "De bijzaak volgt de hoofdzaak – *accessorium sequitur principale*" geldt hier [38](#page=38).
* **Vruchten**: Burgerlijk (bv. huurinkomsten, interesten) en natuurlijk (bv. appels) [38](#page=38).
#### 3.3.3 De Middeleeuwen en het *ius ad rem*
In de Middeleeuwen kwam het concept *ius ad rem (obtinendam)* op, wat een recht op de levering van een leen was en een vorderingsrecht betrof dat betrekking had op een goed. Dit kan worden beschouwd als een deelcategorie van vorderingsrechten of *ius in personam* [38](#page=38).
#### 3.3.4 BW 1804 vs. BBW
In het BW van 1804 lag de nadruk op onroerende goederen, in tegenstelling tot het huidige BBW waar de nadruk op roerende goederen ligt. Sommige zaken werden onroerend door incorporatie, zoals een beeld dat aan een huis wordt gehecht [38](#page=38).
### 3.4 De evolutie van eigendom, bezit & detentie
#### 3.4.1 Begrippen
* **Eigendom**: Het recht waarbij men volheid van bevoegdheid heeft, tenzij het verboden is. Bij schending van dit (subjectief) recht kan men naar de rechter stappen. Bezit kan gebruikt worden om eigendom te bewijzen [39](#page=39).
* **Bezit**: Omvat twee componenten: de feitelijke macht (*corpus*) en de schijn van eigendom dat het de bezitter toebehoort (*animus*) [39](#page=39).
* **Detentie**: Het louter feit dat men iets onder zich heeft, zonder de intentie (*animus*) bezitter te worden [39](#page=39).
#### 3.4.2 Ontwikkeling van *possessio* en *dominium*
* **Primitieve situatie **: Geen onderscheid tussen eigendom, bezit en detentie, wat gevaar voor anarchie inhield [1](#page=1) [39](#page=39).
* **Vroege Rome: het *usus* tegenover het feit **: *Usus* betekende hier genotsrecht en de mogelijkheid om naar de rechter te stappen. Dit verdween naar de achtergrond door de opkomst van *possessio* en *dominium* [2](#page=2) [39](#page=39).
* **Ontwikkelde Rome ** [3](#page=3):
* ***Dominium***: Vloeide voort uit de onbepaalde vorm van *usus*. Dit gaf de mogelijkheid om alles te doen tenzij het verboden is. De *usus* met *actio* (*revindicatio*) werd later *dominium*. *Dominium* staat los van detentie [39](#page=39) [40](#page=40).
* ***Possessio***: Ontstond oorspronkelijk uit het gebruik van staatsgronden, beschermd door de *praetor* via *interdicten*. Later werd dit uitgebreid tot personen met een lagere *usus* en andere goederen. *Possessio* is het feitelijk bezit van een zaak (goed) en biedt bescherming via *interdicten* [40](#page=40).
* ***Interdict***: Een speciaal praetoriaans rechtsmiddel (bevel/verbod van de *praetor*) [40](#page=40).
| Rome | Huidig Recht |
| :----------------------------------------- | :----------------------------------------- |
| *Dominium* = *actio* bij de *praetor* | Eigendom = recht |
| *Possessio* = *interdict* bij de *praetor* | Bezit = feit met schijn van recht |
| Detentie = niets bij de *praetor* | Detentie = louter feit |
#### 3.4.3 Voordelen van drie begrippen ten opzichte van twee
Bezit lijkt overbodig omdat men ofwel eigenaar is en bezit heeft, ofwel geen eigenaar is. Bezit biedt echter oplossingen voor problemen met *dominium* en detentie. Het kan leiden tot eigendom door de materieelrechtelijke functie van bezit. De politionele functie zorgt voor snelle bescherming van bezit. De processuele functie maakt het bewijs makkelijker: de betwister van eigendom moet zijn eigen eigendom bewijzen; zonder dat bewijs wint de bezitter [41](#page=41).
#### 3.4.4 *Dominium*
*Dominium* werd beschreven als een absoluut, exclusief, algemeen, voortdurend zakelijk recht, onderhevig aan beperkingen, en aanvankelijk enkel toekomend aan Romeinse burgers op gronden in Italië of andere zaken. De Romeinen onderscheidden vijf soorten eigendom: provinciale eigendom, *peregrine* eigendom, *dominium* met *revindicatio*, praetorische eigendom en bonitarische eigendom [42](#page=42).
#### 3.4.5 *Possessio*
*Possessio* komt grotendeels overeen met ons hedendaagse begrip bezit, met twee elementen: feitelijke macht (*corpus*) en schijn van eigendom (*animus*). De rol van *animus* in het Romeinse recht was bewijsfunctie, terwijl het bij ons dient om onderscheid te maken met detentie. Bij de Romeinen kon men enkel bezit hebben op zaken, bij ons ook op rechten [43](#page=43).
#### 3.4.6 De na-klassieke en Justiniaanse periode
In de na-klassieke periode vervaagde het onderscheid tussen *dominium* en *possessio*, waardoor enkel nog detentie en een vorm van *usus* bestonden. De Justiniaanse periode kende, vooral in het Oosten, een verdere uitbreiding van de begrippen [44](#page=44).
#### 3.4.7 Germanen
Bij de Germanen bestond **saisine** (een recht) en detentie (een louter feit). Nadelen van saisine waren de moeilijke bewijsvoering. De kerk introduceerde het begrip bezit opnieuw vanwege de voordelen ervan. Overblijfselen van saisine in ons recht zijn te vinden in bezitsvoortzetting, zoals bij de automatische verkrijging van een erfenis door erfgenamen [44](#page=44).
#### 3.4.8 *Ius commune*
De terugkeer van het bezit was een reactie op de nadelen van saisine, met name de moeilijke bewijsvoering. Dit leidde tot het nemen van het recht in eigen handen. De kerk bevorderde het begrip bezit vanwege de voordelen van een makkelijke bewijsvoering. Saisine verdween uit ons recht, behalve in het erfrecht [44](#page=44).
#### 3.4.9 Terugkeer eigendom: Glossatoren en Commentatoren
De **Glossatoren** herontdekten het *Corpus Iuris Civilis* en werkten het begrip "*dominium*" verder uit. Het probleem van heer en vazal leidde tot de oplossing dat beiden het *dominium* kregen, weliswaar in verschillende vormen: *dominium directum* (heer) en *dominium utile* (vazal). De *dominium* van de glossatoren was niet exclusief en niet algemeen, in tegenstelling tot het Romeinse *dominium* en onze hedendaagse eigendom [45](#page=45).
**Bartolus** gaf een definitie van eigendom als het recht om volledig te beschikken over een lichamelijke zaak, tenzij de wet dit verbiedt [46](#page=46).
#### 3.4.10 Humanisten en Vernuftrecht
**Hotman** (16e eeuw) definieerde eigendom als het recht om alles te doen (*ius utendi et abutendi*). **Pothier** (mengvorm humanisme en vernuftrecht) definieerde eigendom als het recht om op de meest volstrekte wijze te beschikken (*disposer à son gré*). Het vernuftrecht benadrukte de exclusiviteit en algemeenheid van eigendom en het verdwijnen van de quasi-eigendom. Het stelde vrijheid centraal, met het idee dat men alles mocht doen tenzij het verboden is [46](#page=46) [47](#page=47).
#### 3.4.11 Franse Revolutie en BW 1804
De Franse Revolutie schafte de feodaliteit af, waardoor de vazal eigenaar werd van het *dominium utile*. Het BW 1804 nam de definitie van Bartolus over, met artikel 544 BW dat spreekt over het recht om op de meest volstrekte wijze genot te hebben en te beschikken over een zaak, mits gebruiken niet strijdig is met wetten of reglementen. Misvattingen over deze definitie omvatten de idee dat het Romeins is (klopt niet) en dat het liberaal is door het vernuftrecht (klopt niet, er zijn beperkingen) [47](#page=47).
#### 3.4.12 20e en 21e Eeuw
Nieuwe tendensen in de 20e en 21e eeuw omvatten wettelijke beperkingen op eigendom, groter belang van onteigeningen, onderscheid tussen juridische en economische eigendom, het verdwijnen van eigendomsrecht bij verhuring, en de opkomst van intellectuele eigendomsrechten. Dit alles leidt tot de noodzaak van een complexer eigendomsbegrip. Artikel 3.50 BBW verleent aan de eigenaar het recht om het voorwerp ervan te gebruiken, ervan genot te hebben en erover te beschikken, behoudens beperkingen door wetten, verordeningen of rechten van derden. Artikel 3.63 BBW stelt dat de eigenaar kan instemmen met een beperking van zijn beschikkingsbevoegdheid, mits deze beperkt is in tijd en beantwoordt aan een rechtmatig belang. Eigendom evolueert voortdurend, maar onbeperkte eigendom heeft nooit bestaan [48](#page=48) [49](#page=49).
### 3.5 Verkrijging van eigendom
#### 3.5.1 Oorspronkelijke of afgeleide verkrijging
* **Oorspronkelijke verkrijging**: U verkrijgt eigendom over een goed zonder dat iemand anders er voordien eigenaar van was [49](#page=49).
* **Afgeleide verkrijging**: Een vorige eigenaar doet iets waardoor u eigenaar wordt (bv. koop) [49](#page=49).
#### 3.5.2 Eigendomsoverdracht door overeenkomst
* **Consensualisme**: Consensus (wilsovereenstemming) volstaat om eigenaar te worden; de levering is enkel inbezitstelling [49](#page=49).
* **Traditionalisme**: Consensus van partijen is niet voldoende; er zijn bijkomende formaliteiten nodig (levering = eigendomsoverdracht) [49](#page=49).
* **Risicoleer**: In het consensualistisch systeem ligt het risico bij de koper vanaf de eigendomsoverdracht, zelfs bij overmacht. In het traditionalistisch systeem ligt het risico bij de verkoper zolang de zaak niet geleverd is [50](#page=50).
#### 3.5.3 Onderscheid tussen causaal en abstract stelsel
* **Causaal stelsel**: Men is eigenaar als de overeenkomst geldig is en er een geldige juridische rechtvaardiging (*causa titulus*) is [50](#page=50).
* **Abstract stelsel**: Men is eigenaar zodra de leveringshandeling gesteld is, zelfs als de overeenkomst ongeldig is [50](#page=50).
#### 3.5.4 Eigendomsoverdracht door overeenkomst bij de Romeinen
Traditioneel vereiste eigendomsoverdracht drie cumulatieve voorwaarden: beschikkingsbevoegdheid, leveringshandeling en, bij een causaal systeem, een titel [50](#page=50).
* **Beschikkingsbevoegdheid**: Men kan over zijn goed beschikken omdat men zelf eigenaar is of toestemming heeft van de eigenaar. Het adagium *nemo plus transferre potest quam ipse haberet* (niemand kan meer rechten overdragen dan hij zelf heeft) is hier relevant [50](#page=50).
* **Leveringshandeling en titel**:
* ***Mancipatio***: Een formalistische en abstracte handeling. Vereist een ritueel met een muntje, weegschaal en getuigen. Zelfs bij een ongeldige onderliggende overeenkomst vindt eigendomsoverdracht plaats. Was enkel voor Romeinse burgers en behoorde tot het *ius civile*. Heeft ons recht niet beïnvloed, behalve "emancipatie" [51](#page=51).
* ***In iure cessio***: Een formalistische en abstracte handeling die plaatsvindt voor de *praetor* door middel van een schijnproces. Heeft ons recht niet beïnvloed [51](#page=51).
* ***Traditio***: Bezitsverschaffing.
* Met eigendomsoverdracht (*traditio cum causa*): Vereist een juridische rechtvaardiging (*causa*), wat leidt tot bezit en eigendom [52](#page=52).
* Zonder eigendomsoverdracht (*traditio sine causa*): Enkel bezitsverschaffing [52](#page=52).
* *Traditio* is niet formalistisch, maar causaal (eigendomsoverdracht is enkel geldig indien de onderliggende overeenkomst geldig is). Werd opgenomen in het *Corpus Iuris Civilis* van Justinianus [52](#page=52).
#### 3.5.5 *Ius commune* en bijzondere vormen van *traditio*
Het *ius commune* kent enkel de *traditio* [52](#page=52).
* ***Traditio simplex***: Materiële overdracht van de zaak [52](#page=52).
* Bijzondere vormen van *traditio* (zonder materiële overdracht):
* ***Traditio symbolica***: Eigendomsoverdracht door de zaak aan te wijzen [52](#page=52).
* ***Constitutum possessorium***: Eigendomsoverdracht zonder inbezitstelling, waarbij de verkoopovereenkomst ook een huurovereenkomst bevat [52](#page=52).
#### 3.5.6 Evolutie en het BW 1804
De evolutie naar consensualisme (waarbij consensus volstaat voor eigendomsoverdracht) kende hindernissen. Het BW 1804 was dubbelzinnig (zowel traditionalistisch als consensualistisch) en consensualisme was niet mogelijk bij soortzaken. Een traditioneel systeem vereist publiciteitsvoorschriften (bv. via registers), wat het consensualisme bemoeilijkt voor tegenwerpelijkheid aan derden [53](#page=53).
#### 3.5.7 Oorspronkelijke eigendomsverkrijging: Verjaring en *occupatio*
* **Verjaring**: Wanneer een periode verstrijkt, kan men geen vordering meer instellen; dit kan leiden tot uitdoving van een recht of verkrijging van eigendom (*verkrijgende verjaring*). Dit heeft een bewijsfunctie [53](#page=53).
* ***Occupatio***: Toe-eigening van *res nullius* (zaken die niemand toebehoren) of *res derelicta* (zaken waarvan de eigenaar zich heeft ontdaan). Bij de Romeinen en in de koloniale periode was dit belangrijk; nu behoren heerloze zaken toe aan de staat [54](#page=54).
### 3.6 Bescherming van bezit
#### 3.6.1 Romeinse periode
* ***Revindicatio***: Bescherming van *dominium* (eigendom). Het heeft als doel de teruggave van de zaak en het vaststellen van het eigen recht. Door de *condemnatio pecuniaria* (veroordeling tot betaling van een geldsom) was een restitutieclausule nodig. *Lites aestimatio* bepaalde de waarde van de zaak om terug te krijgen [54](#page=54).
* ***Interdicten***: Bescherming van *possessio* (bezit). Dit waren bevelen van de *praetor* die snel konden worden verkregen. Soorten: *prohibitoir* (verbod iets te veranderen) en *restitutoir* (bevel iets terug te geven). Ze werkten snel en hadden sterke afdwingbaarheid. Bezitters konden interdicten krijgen, maar ook uitzonderlijk anderen (bv. precarist) [55](#page=55).
#### 3.6.2 Verdere evolutie
* ***Revindicatio***: Geen *actio* meer, maar een gewone vordering omdat het systeem van de *praetor* verdwenen is [55](#page=55).
* **Bezitsvorderingen**: Interdicten verdwijnen en worden bezitsvorderingen [55](#page=55).
* *Unde vi* wordt **reïntegrande** (herstelling van bezit, restitutoir) [55](#page=55).
* *Uti possidetis* wordt **klachte** (prohibitoire bezitsvordering) [55](#page=55).
Vanaf Pothier worden beide door elkaar gebruikt. Het BW 1804 neemt *unde vi* en *uti possidetis* over en vereenzelvigt ze [55](#page=55) [56](#page=56).
### 3.7 Beperkte zakelijke genotsrechten
Dit zijn zakelijke rechten op andermans zaken (*iura in re aliena*). De duur van het recht bepaalt de omvang ervan: langere duur betekent minder rechten, kortere duur betekent meer rechten [56](#page=56).
#### 3.7.1 Onderscheid tijdelijk <-> eeuwig ZR
* **Tijdelijk**: Gekoppeld aan een persoon, eindigt door overlijden (bv. vruchtgebruik) [57](#page=57).
* **Eeuwig**: Gekoppeld aan een onroerende zaak, eindigt niet door overlijden (bv. erfdienstbaarheid van uitweg) [57](#page=57).
#### 3.7.2 Vruchtgebruik (*usufructus*)
* **Ontstaansreden en definitie**: Ontstond om echtgenotes die niet met *manus* trouwden, te beschermen na het overlijden van hun man. Het recht om andermans zaken te gebruiken en er de vruchten van te trekken, mits de zaken zelf in stand blijven. Het Romeinse recht vermeldde niet expliciet de tijdelijkheid. "In stand blijven" is een praktische gelegenheid, niet een juridische verplichting tot onderhoud [57](#page=57).
* **Voorwerp**: Aanvankelijk natuurlijke vruchten, later ook burgerlijke vruchten en vermogen [57](#page=57).
* **Inhoud**: Gebruiken en vruchten plukken, handelen als een goed man. Het is een persoonlijk karakter; men moest het persoonlijk gebruiken en de vruchten trekken. Nu mag men verhuren en het VG overdragen, maar de duur blijft gekoppeld aan de levensduur van de oorspronkelijke vruchtgebruiker. De Glossatoren introduceerden de benaming *nuda proprietas* (naakte eigenaar) [58](#page=58).
* **Vestiging en tenietgaan**: Door testament, contract. Tenietgaan door dood vruchtgebruiker, einde termijn, *non usus*, of tenietgaan zaak [58](#page=58).
* **Latere ontwikkeling**: Eigendom wordt gezien als *usus* + *fructus* + *abusus*; vruchtgebruik als *usus* + *fructus*. Het BW 1804 en BBW leggen de verplichting op om de zaak in stand te houden. Het BBW vermeldt de tijdelijkheid en maakt het recht flexibeler [58](#page=58) [59](#page=59).
#### 3.7.3 Erfdienstbaarheden
* **Ontstaan en definitie**: Een erf dient het ander (*fundus fundo servit*). Ontstaat door akkoord, verjaring of wettelijk [59](#page=59).
* **Voorwaarden bij de Romeinen**: Op grond ten goede van grond, blijvend, nabijheid gronden, verschillende eigenaars, nooit actief (iemand is niet verplicht iets te doen, tenzij anders de eigendom schade lijdt) [59](#page=59).
* **Verdere evolutie**: Wettelijke erfdienstbaarheden komen erbij. Het BW 1804 en BBW nemen ideeën van de Romeinen over, maar de hoofdlast blijft dulden of niet-doen, met een mogelijke aanvullende verbintenis om iets te doen. Verjaring is voldoende bij zichtbaarheid [60](#page=60).
#### 3.7.4 Erfpacht en opstal
* **Erfpacht**: Een zakelijk gebruiksrecht op onroerende goederen, niet eigendom. Kan gevestigd worden door elke titularis van een zakelijk recht binnen de grenzen daarvan. Duurt 15 tot 99 jaar [61](#page=61).
* **Opstal**: Het recht om een gebouw te hebben op de grond van een ander. Het verschaft eigendom van het gebouw dat erop staat. Kan boven of onder andermans grond gevestigd worden en is flexibeler geworden in het BBW [61](#page=61) [62](#page=62).
Veel oude zakelijke rechten, zoals de tiende (een deel van de opbrengst afstaan aan de kerk), zijn verdwenen [62](#page=62).
---
# Evolutie van verbintenissenrecht, contracten en wanprestatie
Het verbintenissenrecht kent een rijke evolutie die teruggaat tot het Romeinse recht, met een continue ontwikkeling van contractenrecht, de totstandkoming van verbintenissen, wanprestatie en de gevolgen daarvan tot in het hedendaagse recht.
## 4. Evolutie van het verbintenissenrecht, contracten en wanprestatie
### 4.1 Historische ontwikkeling van het verbintenissenrecht
Aanvankelijk vonden rechtsregels hun oorsprong in het Romeinse recht en het *ius commune*. In de vroege middeleeuwen was het verbintenissenrecht van minder belang, met een nadruk op het zakenrecht. Na verloop van tijd nam het belang toe en werd het een centraal onderdeel van het privaatrecht, waarbij algemene verbintenissenrechtelijke regels golden voor andere onderdelen van het privaatrecht. Duitsland week hiervan af door een apart 'algemeen deel' van het privaatrecht te creëren dat als basis diende voor alle privaatrechtelijke onderdelen. Het huidige Belgische Burgerlijk Wetboek (BBW) beoogde een duidelijker onderscheid tussen privaatrecht en algemene regels van verbintenissenrecht te maken, naar Duits model. Boek 5 van het BBW werd ingevoerd vanwege chaos in de rechtspraak en verouderde regels. Hoewel het doel een algemeen deel te creëren was, bevat Boek 1 hierdoor een beperkt aantal algemene regels [67](#page=67).
### 4.2 Begrippen in het verbintenissenrecht
#### 4.2.1 Definitie van een verbintenis
De term 'verbintenis' (*obligatio*) vindt zijn oorsprong in het Romeinse recht, waar het kon leiden tot fysieke binding van iemand die zijn woord niet nakwam. De moderne definitie in artikel 5.1 BW stelt dat een verbintenis een rechtsband is waarbij een schuldeiser van een schuldenaar in rechte de uitvoering van een prestatie mag eisen. De schuldenaar (*debitor*) heeft een *debitum* (schuld, de te leveren prestatie), wat ruimer is dan enkel een geldschuld. De schuldeiser (*creditor*) heeft een schuldvordering. Het is belangrijk onderscheid te maken tussen schuld (men moet iets doen) en aansprakelijkheid (men kan iets van iemand vragen), zoals de pandektisten onderscheidden [68](#page=68).
#### 4.2.2 Classificatie van de bronnen van verbintenissen
Een bron van verbintenissen is een feit dat ertoe leidt dat een verbintenis ontstaat [68](#page=68).
##### 4.2.2.1 Romeinse classificaties
Gaius onderscheidde in de 2e eeuw n.Chr. contracten (*contractus*) en misdrijven (*delictum*) als bronnen van verbintenissen. Een contract is een samenlopen van twee of meer wilsuitingen met het oog op het doen ontstaan van verbintenissen. Een misdrijf (*delict*) is een onrechtmatige daad, een inbreuk op een wettelijke gedragsnorm of zorgvuldigheidsnorm [68](#page=68) [69](#page=69).
##### 4.2.2.2 Na-klassieke periode en Justinianus
In de na-klassieke periode werd het onderscheid van Gaius als beperkt beschouwd, omdat er ook verbintenissen konden ontstaan zonder contract of misdrijf. Een derde 'vuilbak'-categorie ontstond voor deze restgevallen. Justinianus splitste deze categorie op in quasi-contracten (*quasi ex contractu*) en quasi-misdrijven (*quasi ex delictum*). Quasi-contracten zijn daden zonder schijn van onrechtmatigheid, terwijl quasi-misdrijven een schijn van onrechtmatigheid vertonen [69](#page=69) [70](#page=70).
##### 4.2.2.3 Na de Romeinse periode
Het BW van 1804 kende vijf categorieën: contracten, misdrijven, verbintenissen uit de wet, quasi-misdrijven en quasi-contracten. Het huidige BBW kent vier bronnen volgens artikel 5.3 BW: rechtshandelingen, oneigenlijke contracten, buitencontractuele aansprakelijkheid en de wet. De indeling van Boek 5 van het BBW volgt deze driedeling echter niet volledig [70](#page=70).
### 4.3 Algemeen en bijzonder contractenrecht
#### 4.3.1 Algemeen contractenrecht en de wilsleer
Het algemeen contractenrecht bevat regels die voor alle contracten gelden, terwijl bijzonder contractenrecht specifieke contracten bestudeert. Sinds het Vernunftrecht (19e eeuw) staat de wilsautonomie van de partijen centraal, wat betekent dat contractanten hun wil vrij konden vormen zonder beperkingen. Bij de Romeinen en in de middeleeuwen was de wilsautonomie minder belangrijk. Het BW van 1804 nam de wilsautonomie niet expliciet als principe op, maar koppelde het aan artikel 1134, lid 1 BW ('Alle overeenkomsten die wettig zijn aangegaan, strekken degenen die ze hebben aangegaan tot wet.') [71](#page=71) [72](#page=72).
#### 4.3.2 De vertrouwensleer
De vertrouwensleer is een concurrent van de wilsleer. Een wilsverklaring die volgens de klassieke wilstheorie ongeldig is, kan toch geldig zijn indien bij de wederpartij het vertrouwen werd gewekt dat het om een werkelijk gewilde wilsverklaring ging. Het doel is een evenwicht te vinden tussen wilsautonomie en de bescherming van zwakke partijen en maatschappelijke belangen. Artikel 5.69 BW van het BBW stelt het beginsel van de overeenkomst-wet, maar de invloed van de vertrouwensleer is beperkt, bijvoorbeeld in geval van schijnmandaat (artikel 1.8, §5 BW) [72](#page=72).
#### 4.3.3 Formele versus consensuele contractsvrijheid
**Formele contracten** vereisen specifieke handelingen of woorden voor hun geldigheid. Bij de Romeinen kende men vier soorten:
* *Contractus re*: formaliteit is de overhandiging van een zaak [72](#page=72).
* *Contractus verbis*: contracten door het uitspreken van bepaalde woorden, zoals de *stipulatio* [72](#page=72).
* *Contractus litteris*: contracten door een geschrift [73](#page=73).
* *Contractus consensu*: contracten door loutere wilsovereenstemming, zoals koop, huur, lastgeving en vennootschap [73](#page=73).
**Consensuele contracten** komen tot stand door een loutere wilsovereenstemming. De Germanen kenden enkel formalisme. In de middeleeuwen kwam het consensualisme terug, gesteund door handelaars en canonisten met het principe *pacta quantumcumque nuda servanda sunt* (overeenkomsten moeten nageleefd worden, zelfs als ze 'naakt' zijn). Romanisten bleven formalistisch omwille van bewijs en het risico van onbedoelde binding [73](#page=73).
Latere evolutie bracht met zich mee dat formaliteiten, zoals een geschrift, voornamelijk dienden als bewijs, zeker boven een bepaald bedrag. Het BW van 1804 ging uit van consensualisme, met het geschrift als bewijs en de *causa* (juridische rechtvaardiging) als vereiste. Boek 5 en 8 van het BBW houden rekening met elektronische contracten [73](#page=73) [74](#page=74).
#### 4.3.4 Geldigheidsvereisten van een contract
Voor een geldig contract zijn de volgende vereisten nodig: toestemming, bekwaamheid, een geldig voorwerp en een geldige oorzaak [74](#page=74).
##### 4.3.4.1 Nietigheid
Nietigheid kan **relatief** zijn (schending van privaat belang, enkel de beschermde partij kan zich erop beroepen) of **absoluut** (schending van algemeen belang, openbare orde, door iedereen in te roepen). De gevolgen van nietigheid zijn dat het contract nooit heeft bestaan (*ex tunc et ex nunc*). Artikel 5.57, lid 2 BW maakt de sanctie flexibeler [74](#page=74) [75](#page=75).
##### 4.3.4.2 Toestemming en wilsgebreken
Bij gebrek aan toestemming of bij gebrekkige toestemming (wilsgebreken) is er geen contract [75](#page=75).
* **Dwaling (*error*)**: Een vergissing of onvrijwillige verkeerde voorstelling van een doorslaggevend element. De Romeinen kenden verschillende vormen van dwaling, zoals *error in nomine* (benaming), *error iuris* (rechtsdwaling), *error in negotio* (aard van het contract), *error in corpore* (voorwerp) en *error in substantia* (eigenschappen). De dwaling over de prijs (*error in pretio*) was enkel relevant als de prijs hoger lag. De Middeleeuwen legden vooral de nadruk op dwaling in het huwelijksrecht (*error in personam*). Het Vernunftrecht centraliseerde de dwaling over de substantie, bekeken vanuit het subjectieve belang van de dwaler. Het BW van 1804 kende *error in substantia* en *error in personam*. De Belgische rechtspraak volgt het Vernunftrecht en voegt de vereiste van verschoonbaarheid toe. Art. 5.34 BW van het BBW beschrijft dwaling als doorslaggevend voor wie zich vergist [75](#page=75) [76](#page=76).
* **Bedrog (*dolus*)**: Listen of kunstgrepen die een partij ertoe brengen te contracteren. Bij de Romeinen leidde bedrog soms tot een *actio doli* of *exceptio doli*. Het *ius commune* maakte een onderscheid tussen hoofdbedrog (*dolus causam dans*), dat leidt tot nietigheid, en bijbedrog (*dolus incidens*), dat leidt tot schadevergoeding. Het BW van 1804 en het BBW volgen dit onderscheid, waarbij bedrog ook kan uitgaan van medeplichtigen van de tegenpartij [77](#page=77).
* **Geweld (*metus*)**: Een gewelddaad of bedreiging die een partij ertoe brengt haar toestemming te geven. De Romeinen stelden hoge eisen aan de kwalificatie van geweld. Het *ius commune* paste de voorwaarden milder toe en beoordeelde geweld in concreto. Het BW van 1804 volgde het *ius commune* en maakte onderscheid tussen hoofd- en bijgeweld. Het NBW beperkt het begrip geweld en introduceert het misbruik van omstandigheden [78](#page=78).
* **Benadeling (*laesio*)**: Een kennelijk onevenwicht tussen de prestaties van de beide partijen. Bij de Romeinen leidde benadeling niet tot nietigheid, behalve in uitzonderlijke gevallen bij Justinianus. De Germanen kenden nooit nietigheid. Het *ius commune* rekten het begrip uit, met de leer van de *iustum pretium* (rechtvaardige prijs). Het BW van 1804 behield een deel van Justinianus' regeling. Later introduceerde de rechtspraak de gekwalificeerde benadeling. Het NBW bevestigt de theorie van gekwalificeerde benadeling met het misbruik van omstandigheden (art. 5.37 BW) [78](#page=78) [79](#page=79) [80](#page=80).
##### 4.3.4.3 Voorwerp
Het voorwerp van een contract is de verbintenis, en het voorwerp van een verbintenis is de prestatie. Het voorwerp moet bepaald of bepaalbaar, mogelijk en geoorloofd zijn [80](#page=80).
* **Geoorloofdheid naar het recht**: De Romeinen onderscheidden *leges perfectae* (nietigheid), *leges minus quam perfectae* (boete/straf) en *leges imperfectae* (geen sanctie). Vanaf het Dominaat werden alle wetten als *leges perfectae* beschouwd. In het *ius commune* werden wetten geleidelijk aan meer als *leges perfectae* beschouwd, wat flexibiliteit in het gedrang bracht. Hedendaags maken we onderscheid tussen aanvullend recht (waarvan men kan afwijken) en dwingend recht (waarvan men niet mag afwijken, met relatieve nietigheid als sanctie), en recht van openbare orde (met absolute nietigheid als sanctie) [81](#page=81) [82](#page=82).
* **Geoorloofdheid naar de moraal**: De Romeinen kenden de *boni mores* (goede zeden). Vanaf het principaat werden *boni mores* een juridisch begrip. De inhoud van *boni mores* is variabel. Het NBW vervangt 'goede zeden' door 'openbare orde of dwingende wetsbepalingen' (art. 5.51 BW) [82](#page=82) [83](#page=83).
### 4.4 Uitvoering en interpretatie van contracten
#### 4.4.1 Uitvoering van de contracten
Bij de Romeinen onderscheidde men *actiones stricti iuris* (strikte naleving van rechtsregels) en *actiones bonae fidei* (goede trouw, redelijkheid en billijkheid). In de middeleeuwen, mede door de kerk, werd goede trouw essentieel bij alle contracten. Het BW van 1804 en het NBW stellen dat alle contracten te goeder trouw moeten worden uitgevoerd [83](#page=83) [84](#page=84).
#### 4.4.2 Interpretatie van de contracten
Aanvankelijk interpreteerden de Romeinen contracten letterlijk (*verba*), later evolueerden ze naar de geest van het contract (*voluntas*). De regel *contra proferentem* (interpretatie tegen de opsteller) is van Romeinse oorsprong en wordt ook in het NBW gevolgd [84](#page=84).
### 4.5 Wanprestatie
Wanprestatie is een tekortkoming in de nakoming van een verbintenis die aan de schuldenaar kan worden verweten. Dit omvat het niet uitvoeren, niet behoorlijk uitvoeren, of niet tijdig uitvoeren van een verbintenis. Twee elementen zijn cumulatief vereist: de tekortkoming en de verwijtbaarheid [84](#page=84).
#### 4.5.1 Wanprestatie bij de Romeinen
De Romeinen kenden geen algemeen contractenrecht, waardoor wanprestatie per contractsoort werd geregeld. De facto onderscheidden zij het verzuim (*mora*, niet tijdig uitvoeren) en de tekortkoming (niet of niet behoorlijk uitvoeren) [84](#page=84).
* **Tekortkoming volgens het Corpus Iuris Civilis (CIC)**: Voor generieke verbintenissen (*genus non perit*, soortgoederen vergaan niet) was wanprestatie altijd verwijtbaar. Bij andere verbintenissen was men bij *stricti iuris* aansprakelijk voor opzet (*dolus*) en nalatigheid (*culpa*). Bij *bonae fidei* verbintenissen was men aanvankelijk aansprakelijk voor *dolus malus* en soms voor *custodia* (bewakingsplicht), maar niet bij *vis maior* (overmacht). Later werd men ook bij *custodia* aansprakelijk voor *culpa*. Justinianus vereenvoudigde het systeem, waarbij men altijd aansprakelijk was voor *dolus* en *culpa*, met verschillende gradaties binnen *culpa* (*levissima*, *levis*, *lata*) en *vis maior* als uitzondering [85](#page=85) [86](#page=86).
#### 4.5.2 Verzuim (*mora debitoris*)
Verzuim is het niet tijdig uitvoeren van een verbintenis door de schuldenaar. Dit is een feitenkwestie die door de rechter wordt beoordeeld, hetzij bij ingebrekestelling (*interpellatio*), hetzij *mora ex re* (wanneer het contract zelf de uitvoeringstermijn bepaalt of dit afleidbaar is uit de omstandigheden). Gevolg van verzuim is dat de schuldenaar volledig aansprakelijk is [88](#page=88).
#### 4.5.3 Evolutie naar een algemeen begrip 'wanprestatie'
In het *ius commune* versmolten de begrippen verzuim en tekortkoming geleidelijk aan, waarbij zowel *culpa* als *interpellatio* een rol speelden. Het BW vat dit samen in één begrip: wanprestatie, wat een fout is die pas tot sancties leidt na ingebrekestelling. De verwijtbaarheid wordt in principe beoordeeld aan de hand van *culpa levis in abstracto* (de zorgvuldige huisvader). Overmacht (*vreemde oorzaak*) is elke gebeurtenis waardoor de uitvoering volstrekt onmogelijk is en er geen sprake is van een fout [88](#page=88) [89](#page=89).
#### 4.5.4 Specifieke problemen bij wanprestatie
* **Interpellatio**: In het *ius commune* was de ingebrekestelling vereist, wat problematisch was voor analfabeten. De regel 'dies interpellat pro homine' (de dag stelt in gebreke voor de mens) bood hier een oplossing als een datum in het contract stond. Het BW is hierin strenger, maar de rechtspraak is soepeler. Het BBW is soepeler voor de *interpellatio* met o.a. *mora ex re* en *dies interpellat pro homine* [89](#page=89) [90](#page=90).
* **Clausula rebus sic stantibus**: De omstandigheden bij contractsluiting kunnen aanzienlijk veranderen. De Romeinen hielden hier geen rekening mee. Het *ius commune* aanvaardde de *clausula rebus sic stantibus* als een stilzwijgend beding. Het BW van 1804 schafte deze theorie af, maar in 1930 werd ze opnieuw ingevoerd op basis van de goede trouw. Het BBW koppelt wijziging van omstandigheden aan rechtsmisbruik (art. 5.74 BW) [89](#page=89) [90](#page=90).
#### 4.5.5 Gevolgen van wanprestatie
In het hedendaagse recht kan gedwongen uitvoering worden gevorderd, hetzij in natura, hetzij bij equivalent (compensatoire schadevergoeding). Er is ook de moratoire schadevergoeding voor laattijdige uitvoering. Bij wederkerige contracten kan de tegenpartij ontbinding, de *exceptio non adimpleti contractus*, of prijsvermindering vorderen [90](#page=90).
* **Gedwongen uitvoering bij de Romeinen**: Romeinen werkten bij equivalent (*condemnatio pecuniaria*). Justinianus nam het *bona fidei* systeem over, waarbij de rechter *id quod interest* (datgene van belang) bepaalde, inclusief geleden schade en gederfde winst. De vroege middeleeuwen gaven de voorkeur aan uitvoering in natura, maar het *ius commune* en het BW van 1804 behielden dit, met beperkingen op directe dwang. De schuldgevangenisstraf werd grotendeels afgeschaft. Het BBW geeft nog steeds de voorkeur aan uitvoering in natura, tenzij onmogelijk of abusief [90](#page=90) [91](#page=91).
* **Ontbinding**: Bij de Romeinen was ontbinding beperkt, behalve bij een uitdrukkelijke clausule of *laesio*. In de middeleeuwen was ontbinding in principe wel mogelijk, met een stilzwijgend ontbindend beding. Het BBW maakt gedeeltelijke ontbinding mogelijk en kent *anticipatory breach* [92](#page=92).
* ***Exceptio non adimpleti contractus***: Bij de Romeinen beperkt (*bonae fidei* contracten). In de middeleeuwen en in de praktijk van het BW werd dit een algemene regel [92](#page=92).
---
# De ontwikkeling van delicten, quasi-delicten en aansprakelijkheid
Dit onderwerp traceert de historische evolutie van concepten rondom onrechtmatige daad, straf en schadevergoeding, beginnend bij de Romeinse rechtsvorming en eindigend met de hedendaagse wetgeving.
### 5.1 Romeinse delicten en quasi-delicten
#### 5.1.1 Concept van delictum in het Romeinse recht
In het Romeinse recht werd het begrip `delictum` breder geïnterpreteerd dan de moderne onrechtmatige daad. Het omvatte zowel handelingen die een zorgvuldigheidsnorm schonden als handelingen die tegen de wet ingingen [93](#page=93).
* **Delicta privata:** Deze schonden het belang van een privépersoon. De benadeelde partij kon zelf optreden tegen de schadeverwekker en een `actio` (rechtsvordering) instellen bij de praetor. De opbrengsten van de boete kwamen ten goede aan het slachtoffer [93](#page=93).
* **Delicta publica:** Deze schonden het algemeen belang [93](#page=93).
De Romeinse `delictum` was primair gericht op straf (`poena`), en slechts incidenteel op schadevergoeding. Dit vloeide voort uit een evolutie van wraakneming naar een meer georganiseerd rechtssysteem. Initiële beperkingen op wraak werden later vervangen door een verplichting om wraak af te kopen via een boete (`poena`). Tarievenlijsten bepaalden de hoogte van deze afkoopsommen voor specifieke letsels [93](#page=93) [94](#page=94).
#### 5.1.2 Afwezigheid van een algemeen principe
De Romeinen kenden geen algemeen principe van onrechtmatige daad. Men kon enkel optreden tegen situaties die specifiek als `delictum` waren gedefinieerd en dus aanleiding gaven tot een `actio`. Dit staat in contrast met het huidige recht, waar artikel 1382 oud BW een algemeen principe van onrechtmatige daad hanteert [94](#page=94).
#### 5.1.3 Soorten actiones bij delict
Het slachtoffer kon kiezen uit drie soorten `actiones`:
* **Actiones poenales:** Gericht op straf of boete [94](#page=94).
* **Actiones reipersecutoriae:** Gericht op schadevergoeding [94](#page=94).
* **Actiones mixtae:** De schadevergoeding bestond uit eenmaal de waarde plus een boete voor het resterende bedrag [94](#page=94).
#### 5.1.4 Kenmerken van actiones bij delict
* **Passief onovererfbaar:** De actie kon in principe enkel tegen de dader zelf worden ingesteld, niet tegen zijn erfgenamen, tenzij de dader overleed na de `litis contestatio` [94](#page=94).
* **Actief onovererfbaar:** De erfgenamen van het slachtoffer konden een `poenale actie` instellen, met uitzondering van de `actio iniuriarum` [94](#page=94).
* **Onbeperkt cumuleerbaar bij meerdere daders:** Het slachtoffer kon tegen elke dader afzonderlijk de volledige boete vorderen. Naast een `poenale actie` kon ook een `reipersecutoire actio` worden ingesteld, mits geen `gemengde actio` was ingesteld [95](#page=95).
#### 5.1.5 Noxale aansprakelijkheid
Dit betrof de aansprakelijkheid van de `pater familias` voor schade veroorzaakt door personen onder zijn `patria potestas`. Hij kon kiezen om de dader over te dragen aan de benadeelde partij in plaats van een boete te betalen [95](#page=95).
#### 5.1.6 Belangrijkste delicten
* **Furtum (diefstal):** In Romeinse zin ruimer dan de huidige definitie, omvattend ongeoorloofd gebruik, wegnemen van eigen zaak, en heling. Diefstal op heterdaad (`furtum manifesto`) werd zwaarder bestraft (4x de waarde) dan diefstal niet op heterdaad (`furtum nec manifesto`) (2x de waarde) [95](#page=95).
* **Damnum iniuria datum (Lex Aquilia):** Schade toegebracht door een onrechtmatigheid, ingevoerd door de Lex Aquilia (286 v.C.) [96](#page=96).
* **Eerste paragraaf:** Veroordeling tot de hoogste waarde van de slaaf of viervoetig vee in het afgelopen jaar [96](#page=96).
* **Derde paragraaf:** Veroordeling tot de waarde van de zaak in de dertig dagen na het schadegeval voor andere vormen van beschadiging [96](#page=96).
De `actio legis Aquiliae` was niet van toepassing op verwonding of doodslag van vrije personen, met enkele uitzonderingen [97](#page=97).
Elementen van dit delict waren schade (`damnum`), fout (`iniuria`), oorzakelijk verband (`datum`), en boete. De schade kon betrekking hebben op `damnum in corpus datum` (zaakbeschadiging) of uitzonderlijk schade betreffende een zaak. Morele schade werd niet erkend [97](#page=97).
* **Iniuria:** Bewuste krenking van andermans persoonlijkheid, primair gericht op vrije personen. Oorspronkelijk vereiste dit `dolus` (opzet), later volstond ook `culpa levissima` (lichtste schuld). Er moest causaal verband zijn tussen de `iniuria` en de `damnum` [98](#page=98).
#### 5.1.7 Quasi-delicten
Deze ontstonden bij Justinianus en omvatten risico-aansprakelijkheid, waarbij men aansprakelijk werd geacht voor een risicofactor zonder schuld te hoeven bewijzen. Belangrijke voorbeelden zijn de `actio de posito vel suspenso` (aansprakelijkheid voor vallende of hangende zaken) en de `actio de deiectis vel effusis` (aansprakelijkheid voor weggegooide of uitgestoten zaken). Ook de aansprakelijkheid van meesters voor schade door dieren en personen onder `patria potestas` viel hieronder [100](#page=100).
### 5.2 Evolutie naar het moderne aansprakelijkheidsrecht
#### 5.2.1 Vroege middeleeuwen tot hoge/late middeleeuwen
In de vroege middeleeuwen kenden we een primitiever systeem met collectieve aansprakelijkheid en de mogelijkheid dat dieren voor de rechtbank verschenen. De middeleeuwse vete-cultuur, waarbij wraakneming vaak buitenproportioneel was, kwam onder druk te staan door het algemeen belang en de openbare orde. Dit leidde tot een onderscheid tussen misdrijven (opgetreden door de overheid) en onrechtmatige daden (waarbij het slachtoffer zelf moest onderhandelen over schadevergoeding via een zoencontract). Men putte uit het Romeins recht (`ius commune`) voor vaste regels .
#### 5.2.2 Ius commune en de opkomst van het algemeen principe
Het `ius commune` bouwde voort op het Romeins recht, maar kende eigen nuances. Zaken als `noxalis deditio` en `furtum` als delict verdwenen. De `iniuria` bleef van groot belang, evoluerend van familievetes en duels naar een juridische claim, met een ruimer toepassingsgebied en vermoed `animus iniuriandi`. Sancties omvatten boete, schadevergoeding en de `amende honorable` .
#### 5.2.3 Vernunftrecht en de Code Civil
Het `Vernunftrecht` (17e-18e eeuw) introduceerde een algemeen principe van aansprakelijkheid op basis van fout, schade en causaal verband. Dit vereiste abstractievermogen. Quasi-delicten verdwenen als zelfstandige categorie, maar andere vormen van aansprakelijkheid bleven behouden. Het `BW van 1804` volgde het `ius commune` en plaatste foutaansprakelijkheid in twee artikelen: art. 1382 oud BW (opzettelijke fout) en art. 1383 oud BW (onopzettelijke fout). Art. 1383-1386 oud BW omvatten risicoaansprakelijkheden .
#### 5.2.4 Latere ontwikkelingen
* **Juridische ontwikkelingen:** Het onderscheid tussen art. 1382 en 1383 oud BW is verdwenen. De stuwadoorsarrest introduceerde de regel dat buitencontractuele aansprakelijkheid niet mogelijk is in het contractenrecht wanneer fout en schade vreemd zijn aan de uitvoering van het contract. Het begrip schade werd uitgebreid van schending van een recht naar schending van een rechtmatig belang, en er ontstond theorievorming over het causaal verband .
* **Sociale ontwikkelingen:** Artikel 1386bis BW maakt het mogelijk voor de rechter om naar billijkheid een ontoerekeningsvatbaar persoon schadevergoeding te laten betalen. De opkomst van verzekeringen heeft de impact van opzet vergroot en rechters sneller geneigd tot het toekennen van schadevergoeding. Belangengroepen verkrijgen privileges, zoals werknemers op basis van art. 18 WAO. Aansprakelijkheid wordt meer bepaald door de dader dan door de schade. Er is een toename van extra-contractuele aansprakelijkheid door modernisering, de durf om te klagen en foutloze aansprakelijkheid .
#### 5.2.5 Risicoaansprakelijkheid (foutloze aansprakelijkheid)
De industrialisering leidde tot problemen met foutaansprakelijkheid, waarna foutloze aansprakelijkheid doorbrak. Rechtspraak vond een aanknopingspunt in art. 1384, lid 1 BW, wat leidde tot de erkenning van aansprakelijkheid voor gebrekkige zaken .
#### 5.2.6 Nieuwe wetgeving (Boek 6 BW)
De noodzaak voor hervorming, door chaos in de rechtspraak en het niet meerekenen van sociale zekerheid en verzekeringen in het BW van 1804, leidde tot de opstelling van Boek 6. Dit boek, met een aparte commissie en vertraging in het ontwerp, werd in 2024 goedgekeurd en behandelt onder andere productaansprakelijkheid .
---
# Evolutie van erfrecht en huwelijksvermogensrecht
Dit thema onderzoekt de historische ontwikkeling van het erfrecht, inclusief wettelijke devolutie en testamenten, en de evolutie van het huwelijksvermogensrecht, met aandacht voor verschillende stelsels en de bescherming van de langstlevende echtgenoot .
### 6.1 Het erfrecht
Erfrecht regelt de overgang van het vermogen van een overledene op één of meer levende personen. Aanvankelijk bestond het erfrecht niet, men nam goederen mee in het graf, maar later ontwikkelde het zich. Inleidende begrippen zijn :
* **Successio (erfopvolging)**: vermogensovergang bij overlijden .
* **Hereditas (nalatenschap)**: vermogen dat overgaat .
* **De cuius (erflater)**: de overledene .
* **Successor (erfopvolger)**: degene die de nalatenschap ontvangt .
Er zijn twee manieren van vermogensovergang bij overlijden:
* **Wettelijke devolutie**: de regels van de wet of gewoonte inzake erfopvolging, ook wel erfrecht bij versterf genoemd. Deze bepaalt de beperkingen op erfopvolging .
* **Testament**: een eenzijdige, herroepbare rechtshandeling waarbij de erflater over zijn goederen beschikt voor de tijd dat hij er niet meer zal zijn. De wil van de erflater is hierbij van belang .
Het testamentaire recht staat voorop, maar de wettelijke devolutie kan dit beperken. De wettelijke devolutie is suppletief recht en geldt enkel als er geen testament is. Vroeger was erfrecht van groot belang omdat fortuin vaak via erfenis werd verkregen, tegenwoordig is het verbintenissenrecht belangrijker .
#### 6.1.1 De wettelijke devolutie vóór de Franse Revolutie
Vóór de Franse Revolutie bestonden er verschillende regelingen, beïnvloed door het statuut van personen, goederen en de oorsprong van goederen. Er was geen gelijkheidsbeginsel .
* **Invloed statuut personen**: Regelingen verschilden per "klasse" zoals adel, boeren, etc. .
* **Invloed statuut goederen**: Onderscheid tussen cateylen (goederen zonder directe dienstplicht) en erven (goederen met dienstplicht). Erven werden verder onderverdeeld in allodia (geen dienstplicht) en tenures (wel dienstplicht, zoals leen of cijnsgoed) .
* **Invloed oorsprong goederen**: Onderscheid tussen eigen goederen (geërfd) en verworven goederen (zelf verdiend). Bij verworven goederen was er meer vrijheid .
Het erfrecht was gewoonterecht en zeer lokaal, wat leidde tot grote verbrokkeling. De toepassing van het recht hing af van de ligging van het goed (lex loci) of de plaats van overlijden (recht van het sterfhuis). Dit zorgde voor complexiteit en geschillen .
#### 6.1.2 Principes van de wettelijke devolutie (vóór Franse Revolutie)
Er bestonden "orden" van erfgenamen waarbij een hogere orde de lagere uitsloot. De belangrijkste principes waren :
* **Dichtere graad sluit verdere uit**: De vader ervt boven zijn kind .
* **Gelijkheid onder erfgenamen van een graad**: Iedereen van gelijke rang erfde gelijk .
#### 6.1.3 Uitzonderingen op de gelijkheid
* **Primogenituur**: Het recht van de eerstgeborene, meestal de oudste zoon, om alles te erven. Dit diende het belang van de leenheer en de familie door de nalatenschap ondeelbaar te houden voor sterk leiderschap en militaire dienst. Dit kon leiden tot uitsluiting van dochters .
* **Devolutierecht (bevoordeling kinderen van het eerste bed)**: Een uitzondering waarbij kinderen uit het eerste huwelijk bevoordeeld werden. Zij kregen onmiddellijk de eigendom over de goederen, terwijl de langstlevende echtgenoot het vruchtgebruik kreeg. Dit had ook politiek belang, zoals in de kwestie rond Lodewijk XIV .
* **Ascendenten**: Ouders konden erven als er geen andere verwanten waren .
* **Collateralen (zijverwanten)**: Hier golden dezelfde principes als bij descendenten, met als extra regel dat een dichtere parentele de verdere uitsluit .
* **Familiaal terugvalrecht**: Eigen goederen keerden terug naar de familie van waar ze oorspronkelijk kwamen (paterna paternis, materna maternis) .
* **Kloving (bevoordeling volle broers en zussen)**: De nalatenschap werd opgedeeld in twee kunstmatige helften (van vaders- of moederszijde), vooral bij cateylen. Degenen die van beide ouders afstamden, erfden van beide zijden .
#### 6.1.4 Erfloze nalatenschap
Indien er geen verwanten waren tot de vierde of zevende kanonieke graad, of indien de aanwezige verwanten niet tot de familie behoorden waar het goed vandaan kwam, was er een erfloze nalatenschap die naar de heer of soms de langstlevende echtgenoot ging .
#### 6.1.5 Principes van de wettelijke devolutie samengevat
De wettelijke devolutie beschermde de familie tegen buitenstaanders en waarborgde gelijkheid binnen de familie, tenzij sprake was van leenrecht .
#### 6.1.6 Het testament vóór de Franse Revolutie
Het testament is een eenzijdige, herroepbare wilsbeschikking. Het werd gebruikt om de wettelijke devolutie te omzeilen .
* **Verdwijning en terugkeer**: Na de Romeinen verdween het testament door de moeilijkheid van schrijven, het ingaan tegen familiebelangen en de voorkeur van de Kerk voor schenkingen. Vanaf de 12e eeuw (Italië) en 13e eeuw (België) keerde het testament terug, mede door voorlopers zoals de donatio post obitum en schenkingen met ontbindend beding .
* **Testament in dienst van de Kerk**: Aanvankelijk met grote vormsoepelheid (bv. twee getuigen, mondeling) en gericht op zielenheil, vergeving van zonden en legaten aan kerken. De kerkelijke officialiteiten waren bevoegd .
* **Beperkte testeervrijheid**: Erfstellingen in testamenten waren vaak niet toegelaten, enkel bijzondere legaten. Soms was toestemming van de heer nodig. Ten westen van de Schelde gold een reserve van 4/5 of 2/3 voor erfgenamen, ten oosten was testamenten verboden .
* **Romeins recht vanaf de 16e eeuw**: Beperkingen zoals de *quarta Falcidia* (minstens ¼ van de nalatenschap voor de erfgenaam) en de *querela inofficiosi testamenti* (klacht over een onbehoorlijk testament) werden overgenomen. De fideïcommissaire substitutie (*erfstellingen over de hand*) werd ook overgenomen, waardoor men het majooraat kon invoeren .
#### 6.1.7 Verwerving nalatenschap en schulden
* **Openvallen nalatenschap**: Bij de dood van de erflater, behalve voor kloosterlingen. Het gevolg was *saisine*: de erfgenaam erfde zonder formaliteit ("le mort saisit le vif") .
* **Keuzerecht erfgenaam**: Bij de Romeinen was men verplicht te aanvaarden; bij gewoonterecht kon men weigeren. Vanaf de 15e eeuw werd aanvaarding onder voorrecht van boedelbeschrijving weer mogelijk .
* **Schulden**: Aanvankelijk erfde men enkel activa, maar vanaf de 13e eeuw werden passiva ook overerfbaar, echter enkel verhaalbaar op de cateylen, niet op de waardevolle erven .
#### 6.1.8 Verdeling onder erfgenamen
Bij overeenstemming konden erfgenamen vrij verdelen; anders was tussenkomst van de rechter nodig. Giften die de gelijkheid schonden, moesten door de begunstigde worden ingebracht in de pot of mocht hij de gift houden maar niet deelnemen aan de verdeling. Giften mochten het beschikbaar deel niet overtreffen .
#### 6.1.9 Overdracht onder levenden
Vervreemding werd gezien als onterving van erfgenamen en was beperkt door:
* **Laudatio parentum**: Toestemming vragen aan verwanten bij vervreemding. Dit evolueerde naar enkel de dichtste erfgenamen of bij specifieke redenen zoals financiële nood .
* **Voorkooprecht**: Goederen moesten eerst aan verwanten worden aangeboden. Dit evolueerde naar een nakooprecht .
* **Nakooprecht**: Verwijzen naar het recht om in de plaats van een koper te treden .
* **Bedingen over niet-opengevallen nalatenschappen**: Verboden bij de Romeinen en tegenwoordig, maar populair in het oude recht .
#### 6.1.10 De fiscus
Voor allodia waren er geen taksen; voor tenures waren de successierechten laag. Voor horigen waren de taksen zwaar .
#### 6.1.11 De Franse Revolutie
De Franse Revolutie hervormde het erfrecht om een nieuwe maatschappij te creëren, met als doelen vereenvoudiging, bevoordeling van jonge personen, en deconcentratie van macht .
* **Deconcentratie**: Afschaffing van uitzonderingen op gelijkheid en beperking van testeervrijheid (slechts 1/10 of 1/6 van het vermogen kon men beschikken) .
* **Verjonging**: Beperking van testamentaire bevoegdheid om kinderen niet af te dreigen .
* **Vereenvoudiging**: Afschaffing van lokaal erfrecht en rekening houden met standen, regio's of aard van goederen .
De hervorming leidde tot problemen zoals retroactieve wetgeving en fraude, maar brak de macht van de adel. De essentie van het oude recht bleef behouden: bescherming van de familie en gelijkheid binnen de familie .
#### 6.1.12 Belgisch Burgerlijk Wetboek (BBW) na de Franse Revolutie
* **BBW **: Matiging van de Franse Revolutie met grotere vrijheid, terugkeer van verjonging en verdere vereenvoudiging. De testeervrijheid werd vergroot, maar was nog steeds beperkt. Er was veel kloving en terugkeer van bevoordeling van volle verwanten. De essentie van het oude recht bleef: bescherming familie en gelijkheid .
* **Na 1804**: Versoepeling van formaliteiten, bijzondere wetten tegen versnippering en invloed op andere rechtstakken. Confiscatoire successierechten werden ingevoerd .
* **Politieke opvattingen en fraude**: De staat werd belangrijkste erfgenaam, maar fiscale hinderpalen en successierechten leidden tot fraude, zoals toename van schenkingen .
* **Nieuw erfrecht 2017 (BBW Boek 4, 2022)**: Noodzakelijk door sociale veranderingen (kerngezin, langer leven), vraag naar autonomie en belang van roerende goederen .
* **Kerngezin**: Afschaffing ascendentenreserve, maar wel onderhoudsvordering voor behoeftige ascendenten .
* **Meer wilsautonomie**: Afschaffing ascendentenreserve, reserve van de helft bij descendenten, en erfovereenkomsten .
* **Langer leven**: Familiale erfovereenkomsten (ouders met alle kinderen) die erfenissprong, zorgkinderen en familiale ondernemingen mogelijk maken .
* **Belangrijker roerende goederen**: Gelijkschakeling van waardering roerende en onroerende goederen .
* **Evaluatie**: De hervorming was beperkt; de reserve bleef bestaan en erfovereenkomsten vereisten akkoord van alle kinderen .
### 6.2 Huwelijksvermogensrecht
Huwelijksvermogensrecht regelt de vermogenssituatie van echtgenoten tijdens het huwelijk en bij ontbinding. Een huwelijkscontract wijkt af van het geldende recht. Er zijn drie soorten goederen: gemeenschappelijke, eigen van de vrouw, en eigen van de man. Een huwelijksvermogensstelsel regelt de vermogenssituatie, onderscheiden in :
* **Algehele gemeenschap**: Alle goederen zijn gemeenschappelijk (Nederlands systeem) .
* **Scheiding van goederen**: Alle goederen zijn eigen (Engels systeem) .
* **Beperkte gemeenschap**: Goederen voor het huwelijk en erfenissen zijn eigen, aanwinsten zijn gemeenschappelijk (Frans en Belgisch systeem) .
#### 6.2.1 Historische ontwikkeling huwelijksvermogensrecht
* **Romeinen**: Het *dotaal stelsel* bestond, met grote discriminatie van vrouwen .
* **Germanen**: Vóór de volksverhuizing waren goederen grotendeels eigen van de man, de vrouw had enkel draagbare goederen. Na de volksverhuizing kreeg de vrouw wel eigen goederen, maar het systeem bleef op mannen gericht, bv. de *morgengabe* (ochtendgift) .
* **Ancien Régime (na de Franken)**: Onderscheid tussen lenen (*doarium*, lijftocht) en de rest. De *doarium* gold enkel voor lenen en de aristocratie, en hing samen met het eerstgeborenenrecht .
* **Gemeen recht**: Vanaf de 11e eeuw was er sprake van gelijkheid .
* **Na overlijden eerststervende**: De langstlevende behield eigen goederen, kreeg een deel in de gemeenschap en rechten op de nalatenschap .
* **Gemeenschap (activa en passiva)**: Onderscheid tussen algehele en beperkte gemeenschap. Het passief omvatte alle schulden .
* **Rechten op gemeenschap bij ontbinding**: Meestal helftdeling, hoogst uitzonderlijk kreeg de langstlevende alle goederen .
* **Rechten van de langstlevende op nalatenschap**: Meestal vruchtgebruik, uitzonderlijk volle eigendom .
* **Huwelijkscontracten**: Afwijken van het wettelijk stelsel was mogelijk bij het sluiten van het huwelijk. Het contract moest altijd beter zijn dan het wettelijk stelsel. Conclusie: het oude recht bevoordeelde de langstlevende, met name de vrouw .
#### 6.2.2 Evolutie na de Franse Revolutie
* **Franse Revolutie**: De feodaliteit en het *doarium* werden afgeschaft, maar veel veranderde niet door de vrijheid van huwelijkscontracten .
* **BW 1804**: Een breuk met het verleden, maar een achteruitgang voor de langstlevende. Het voorzag in een gemeenschap van roerende goederen en aanwinsten, en schafte de rechten van de langstlevende op de nalatenschap van de eerststervende af .
* **Evolutie na 1804**:
* **1976**: Enkel aanwinsten in gemeenschap; vrouwen werden handelingsbevoegd; *dotaal stelsel* geschrapt .
* **1981**: Wijzigingen erfrecht; grotere belangstelling voor het oude recht; langstlevende kreeg vruchtgebruik op bepaalde goederen, en later de volledige nalatenschap in vruchtgebruik (met kinderen) of volle eigendom (zonder kinderen) .
* **Sinds 2007**: Erfrecht voor samenwonenden (wettelijk samenwonenden), beperkt tot vruchtgebruik op de gezinswoning en huisraad .
* **BBW: nieuw vermogensrecht**: Hervormingen nodig door afgenomen belang verdere familie, meer keuze voor scheiding van goederen, onduidelijkheden, hersamengestelde gezinnen en toename ongehuwd samenwonen .
* **Versterken positie langstlevende**: In 2018 kregen langstlevenden bij geen kinderen, broers of zussen, de gehele nalatenschap .
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Rechtssubject | Een juridische entiteit die zowel natuurlijke personen als rechtspersonen kan omvatten, en die beschikt over rechten en plichten. |
| Rechtsobject | Een juridische entiteit dat niet over rechten en plichten beschikt, maar het voorwerp van rechten is, waarop subjectieve rechten betrekking hebben. |
| Juridische persoonlijkheid | Het geheel van rechtsbekwaamheid (het kunnen zijn van titularis van rechten en plichten) en handelingsbekwaamheid (het zelfstandig kunnen uitoefenen van die rechten en plichten door rechtshandelingen te stellen). |
| Handelingsbekwaamheid | Het vermogen om zelfstandig en door middel van rechtshandelingen de eigen rechten en plichten uit te oefenen. |
| Handelingsonbevoegdheid | Het niet beschikken over de bevoegdheid om zelfstandig rechtshandelingen te stellen, vaak omdat men onder het gezag van een andere juridische entiteit valt. |
| Romeins recht | Een rechtssysteem dat zijn oorsprong vindt in het oude Rome en dat een diepgaande invloed heeft gehad op de ontwikkeling van Westerse rechtssystemen, met name op het gebied van privaatrecht, publiekrecht en strafrecht. |
| Germaans recht | Een rechtssysteem dat ontstond bij de Germaanse volkeren en dat gekenmerkt werd door mondelinge rechtsgewoonten, stamrecht en persoonlijke rechtsmacht, met invloeden die zichtbaar zijn in het vroege middeleeuwse recht. |
| Privaatrecht | Het deel van het recht dat de verhoudingen tussen burgers onderling regelt, zoals huwelijksrecht, erfrecht en contractenrecht, in tegenstelling tot publiekrecht dat de verhouding tussen burger en staat regelt. |
| Publiekrecht | Het deel van het recht dat de inrichting en werking van de staat en haar organen regelt, evenals de verhouding tussen de staat en de burgers, zoals grondwettelijk recht, bestuursrecht en strafrecht. |
| Communio bonorum | Een gemeenschap van goederen waarbij alle bezittingen van de echtgenoten, zowel die van voor als tijdens het huwelijk, gemeenschappelijk zijn. |
| Scheiding van goederen | Een huwelijksvermogensrechtelijk stelsel waarbij de goederen van de echtgenoten gescheiden blijven en elk hun eigen vermogen behouden, zowel voor als tijdens het huwelijk. |
| Huwelijksvermogensrecht | Het rechtsgebied dat de vermogensrechtelijke verhoudingen tussen echtgenoten regelt, zowel tijdens het huwelijk als bij de ontbinding ervan, en omvat gemeenschappelijke goederen, eigen goederen en schulden. |
| Erfrecht | Het rechtsgebied dat de overgang van het vermogen van een overledene op één of meer levende personen regelt, inclusief wettelijke devolutie en testamentaire bepalingen. |
| Wettelijke devolutie | De regels die bepalen wie erft in het geval er geen testament is opgemaakt, of wanneer het testament nietig is, waarbij de wet bepaalt wie de erfgenamen zijn en in welke volgorde en welk deel zij erven. |
| Testament | Een eenzijdige, herroepbare rechtshandeling waarbij een persoon beschikt over zijn goederen voor het geval hij komt te overlijden, met als doel de wettelijke devolutie te wijzigen of aan te vullen. |
| Schenking | Een overeenkomst waarbij iemand een goed om niet (kosteloos) overdraagt aan een ander, met de bedoeling hem te bevoordelen, en waarbij de schenker de intentie heeft om onmiddellijk vermogen over te dragen. |
| Wanprestatie | Een tekortkoming in de nakoming van een verbintenis die aan de schuldenaar kan worden toegerekend, hetzij door opzet, nalatigheid of het niet-tijdig uitvoeren van de verbintenis. |
| Delict | Een onrechtmatige daad die schade toebrengt aan een ander, en die aanleiding geeft tot een vordering tot schadevergoeding of strafrechtelijke sancties, afhankelijk van de aard en ernst van de daad. |
| Quasi-delict | Een handeling die, hoewel niet strikt een delict, toch leidt tot aansprakelijkheid vanwege nalatigheid of omdat men een risico heeft gecreëerd dat tot schade heeft geleid, zoals het gooien van een voorwerp uit een raam. |
| Verbintenis | Een rechtsband op grond waarvan een schuldeiser van een schuldenaar in rechte de uitvoering van een prestatie mag eisen, hetzij een geven, doen of niet-doen. |
| Contract | Een overeenkomst tussen twee of meer partijen die erop gericht is rechtsgevolgen te creëren, te wijzigen of te beëindigen, en die voor de partijen bindend is als wet. |
| Zaak | Een voorwerp dat vatbaar is voor toe-eigening en dat zowel lichamelijk (zoals een auto) als onlichamelijk (zoals een schuldvordering) kan zijn. |
| Zakelijk recht | Een recht dat een directe heerschappij geeft over een bepaald goed, zonder tussenkomst van een andere persoon, en dat tegenwerpelijk is aan derden, zoals eigendomsrecht, erfdienstbaarheid en hypotheek. |
| Vorderingsrecht | Een recht dat aanspraak geeft op een prestatie van een andere persoon, en dat enkel tegen die specifieke persoon kan worden afgedwongen, zoals een recht op betaling van een schuld. |
| Bezit (possessio) | De feitelijke macht over een zaak, gecombineerd met de wil om die zaak als eigen te houden (animus), wat juridische bescherming biedt via praetoriaanse interdicten. |
| Eigendom (dominium) | Het meestomvattende zakelijke recht op een zaak, dat de eigenaar de volheid van bevoegdheden verleent, zoals gebruiken, genieten en beschikken, tenzij dit door de wet wordt verboden. |
| Vorderingsrecht | Een recht waarbij een persoon aanspraak kan maken op een prestatie van een andere persoon, bijvoorbeeld de betaling van een geldsom. |
| Zakelijk recht | Een recht dat een directe macht uitoefent over een zaak, zoals eigendomsrecht of vruchtgebruik, en dat tegenwerpelijk is aan iedereen. |
| Revindicatie | Een rechtsvordering uit het Romeinse recht die de eigenaar in staat stelde zijn eigendom op te eisen van degene die het bezat, met als doel zowel het herstel van het bezit als de erkenning van het eigendomsrecht. |
| Interdict | Een praetoriaans rechtsmiddel uit het Romeinse recht dat diende ter bescherming van het bezit of de detentie van een zaak, en dat sneller en eenvoudiger was dan een actio. |
| Pacta sunt servanda | Een juridisch principe dat stelt dat overeenkomsten die wettig zijn aangegaan, bindend zijn voor de partijen en strikt moeten worden nagekomen. |
| Dwaling (error) | Een verkeerde voorstelling van de werkelijkheid bij het sluiten van een contract, die kan leiden tot de nietigheid van het contract indien het een doorslaggevend element betreft. |
| Bedrog (dolus) | Het gebruik van listen of kunstgrepen door een partij om de wederpartij ertoe te brengen een contract te sluiten, wat kan leiden tot de nietigheid van het contract of schadevergoeding. |
| Geweld (metus) | Een dwangmiddel, zoals bedreiging of fysiek geweld, dat een partij ertoe brengt een contract te sluiten tegen zijn wil, wat de nietigheid van het contract tot gevolg kan hebben. |
| Benadeling (laesio) | Een kennelijk onevenwicht tussen de prestaties van de contractpartijen, waarbij de ene partij zich in een zwakke positie bevindt en de andere partij hiervan misbruik maakt, wat kan leiden tot aanpassing van de verbintenis of nietigheid. |
| Voorwerp van een contract | De prestatie die een partij zich verbindt te leveren in een contract, die bepaald of bepaalbaar, mogelijk en geoorloofd moet zijn om geldig te zijn. |
| Geoorloofdheid | Een vereiste voor de geldigheid van een contract, waarbij het voorwerp en de oorzaak van de verbintenis niet in strijd mogen zijn met de wet, de openbare orde of de goede zeden. |
| Dwingend recht | Rechtsnormen waarvan partijen niet mogen afwijken in hun contracten, omdat deze bedoeld zijn om private belangen te beschermen, en waarvan de schending leidt tot relatieve nietigheid. |
| Openbare orde | Rechtsnormen die de fundamentele belangen van de samenleving beschermen, waarvan niet mag worden afgeweken, en waarvan de schending leidt tot absolute nietigheid. |
| Goede zeden (boni mores) | De heersende ethische en morele normen in een samenleving, die van invloed zijn op de interpretatie en geldigheid van contracten, en waarvan de schending kan leiden tot nietigheid. |
| Uitvoering van contracten | De naleving door de partijen van de verbintenissen die uit een contract voortvloeien, waarbij de uitvoering te goeder trouw en met inachtneming van de geldende rechtsregels moet geschieden. |
| Interpretatie van contracten | Het proces van het vaststellen van de betekenis en draagwijdte van de bepalingen van een contract, waarbij rekening wordt gehouden met de letterlijke tekst, de bedoeling van de partijen en de redelijkheid. |
| Wanprestatie | Het niet, niet tijdig of niet behoorlijk nakomen van een contractuele verbintenis, wat aan de schuldenaar kan worden toegerekend en aanleiding geeft tot sancties zoals schadevergoeding of ontbinding. |
| Verzuim (mora) | Het niet-tijdig nakomen van een verbintenis door de schuldenaar, nadat hij in gebreke is gesteld door de schuldeiser, en wat leidt tot aansprakelijkheid voor de daaruit voortvloeiende schade. |
| Overmacht (vis maior) | Een externe, onvoorzienbare en onvermiijdbare gebeurtenis die de nakoming van een verbintenis onmogelijk maakt, en die de schuldenaar bevrijdt van zijn aansprakelijkheid. |
| Clausula rebus sic stantibus | Een leer die stelt dat verbintenissen kunnen worden aangepast of ontbonden wanneer de omstandigheden die bij het sluiten van het contract bestonden, nadien wezenlijk zijn gewijzigd, zonder dat er sprake is van overmacht. |
| Gevolgsschade | Schade die indirect voortvloeit uit een gebeurtenis, zoals de waardevermindering van andere goederen die niet direct beschadigd zijn, maar wel beïnvloed worden door de primaire schade. |
| Delictum | Een onrechtmatige daad in het Romeinse recht, die in strijd was met het publieke of private belang, en die aanleiding gaf tot een vordering tot straf (poena) of schadevergoeding (actio reipersecutoria). |
| Damnum iniuria datum | Schade toegebracht door een onrechtmatige daad, waarbij de Lex Aquilia de belangrijkste rechtsbasis vormde voor de vordering tot vergoeding van dergelijke schade, zowel voor zaken als voor slaven. |
| Iniuria | Een handeling die een bewuste krenking van andermans persoonlijkheid inhield, zoals belediging, laster of fysieke aantasting, die aanleiding gaf tot een actio iniuriarum voor schadevergoeding of straf. |
| Quasi-delict | Een handeling die niet strikt een delict was, maar toch aansprakelijkheid kon doen ontstaan, vaak op basis van risicoaansprakelijkheid, zoals de aansprakelijkheid van een gebouweigenaar voor vallende voorwerpen. |
| Risicoaansprakelijkheid | Een vorm van aansprakelijkheid waarbij iemand aansprakelijk wordt gesteld voor schade die is veroorzaakt door een bepaalde activiteit of zaak, ongeacht of er sprake is van schuld of opzet bij de veroorzaker. |
| Erfrecht | Het rechtsgebied dat de overgang van het vermogen van een overledene op één of meer levende personen regelt, inclusief de regels omtrent wettelijke erfopvolging, testamenten en de verdeling van de nalatenschap. |
| Saisine | Een begrip uit het Germaanse recht dat een recht aanduidde op een goed, vergelijkbaar met bezit, maar waarbij de nadruk lag op het recht zelf in plaats van op de feitelijke macht. |
| Testament | Een eenzijdige, herroepbare rechtshandeling waarbij iemand zijn vermogen voor na zijn overlijden regelt, met als doel de wettelijke devolutie aan te vullen of te wijzigen. |
| Huwelijksvermogensrecht | Het rechtsgebied dat de vermogensrechtelijke verhoudingen tussen echtgenoten regelt, zowel tijdens het huwelijk als bij de ontbinding ervan, met diverse stelsels zoals algehele gemeenschap, scheiding van goederen en beperkte gemeenschap. |
| Algehele gemeenschap | Een huwelijksvermogensrechtelijk stelsel waarbij alle goederen van de echtgenoten, zowel vóór als tijdens het huwelijk verkregen, gemeenschappelijk zijn. |
| Scheiding van goederen | Een huwelijksvermogensrechtelijk stelsel waarbij de goederen van de echtgenoten gescheiden blijven en elk hun eigen vermogen behouden, zowel vóór als tijdens het huwelijk. |
| Beperkte gemeenschap | Een huwelijksvermogensrechtelijk stelsel waarbij de goederen die vóór het huwelijk zijn verkregen, en de erfenissen en schenkingen, eigen blijven, terwijl de tijdens het huwelijk verworven goederen gemeenschappelijk zijn. |
| Langstlevende echtgenoot | De echtgenoot die overlijdt na de ander, en wiens rechten op de nalatenschap van de eerststervende echtgenoot worden geregeld door het huwelijksvermogensrecht en het erfrecht. |
| Testamentvrijheid | Het principe dat een persoon vrijelijk kan beschikken over zijn nalatenschap via een testament, binnen de grenzen van de wettelijke reserve voor bepaalde erfgenamen. |
| Bescherming van de familie | Het principe dat de belangen van de familie, met name de gelijkheid tussen erfgenamen en de instandhouding van het familievermogen, worden beschermd door erfrechtelijke regels. |
| Reserve | Een wettelijk voorbehouden deel van de nalatenschap dat bestemd is voor bepaalde erfgenamen, zoals afstammelingen, en waarvan de erflater niet vrij kan beschikken via een testament. |
| Schenking | Een overeenkomst waarbij iemand om niet een goed overdraagt aan een ander, met de intentie om hem te bevoordelen, en waarbij de schenker de intentie heeft om onmiddellijk vermogen over te dragen. |
| Devolutierecht | Een erfrechtelijk principe waarbij de kinderen uit het eerste huwelijk bevoordeeld worden ten opzichte van de kinderen uit latere huwelijken, doorgaans door het verkrijgen van de volle eigendom over de goederen, terwijl de langstlevende echtgenoot het vruchtgebruik ervan krijgt. |
| Familierechtelijk terugvalrecht | Het principe waarbij goederen die in de familie zijn gekomen, terugkeren naar de familie van oorsprong in geval van een kinderloze nalatenschap, conform het adagium paterna paternis en materna maternis. |
| Erfovereenkomst | Een overeenkomst tussen de erflater en zijn erfgenamen, of tussen de erfgenamen onderling, waarbij de vermogensrechtelijke verdeling van de nalatenschap wordt geregeld, zoals de erfenissprong of de toebedeling van een onderneming. |
| Huwelijkscontract | Een overeenkomst die echtgenoten kunnen sluiten bij het aangaan van het huwelijk om af te wijken van het wettelijk huwelijksvermogensrecht, en waarbij zij hun eigen huwelijksvermogensstelsel kunnen kiezen. |
| Residuele nalatenschap | Het deel van de nalatenschap dat na verdeling onder de erfgenamen en vervulling van alle legaten en schulden overblijft, of de nalatenschap die openvalt wanneer er geen erfgenamen zijn binnen de wettelijke devolutie. |
| Goede zeden (boni mores) | De heersende ethische en morele normen in een samenleving, die van invloed zijn op de geldigheid van rechtshandelingen en contracten, en waarvan de schending kan leiden tot nietigheid. |
| Openbare orde | De fundamentele normen en waarden van een samenleving, die de basis vormen voor het recht en de rechtsorde, en waarvan de schending leidt tot de nietigheid van rechtshandelingen die daarmee strijdig zijn. |
| Uitoefening van de verbintenis | De daadwerkelijke nakoming door de schuldenaar van zijn contractuele verplichtingen, waarbij de uitvoering te goeder trouw en met de nodige zorgvuldigheid moet gebeuren. |
| Afsluiting van een contract | Het moment waarop de wilsovereenstemming tussen de partijen tot stand komt, wat de juridische basis vormt voor de verbintenissen die uit het contract voortvloeien. |
| Solvay-arrest | Een arrest van het Hof van Cassatie van 1976 dat een belangrijke rol speelde in de ontwikkeling van de buitencontractuele aansprakelijkheid, door de mogelijkheid te creëren om naast contractuele vorderingen ook buitencontractuele vorderingen in te stellen. |
| Stuwadoorsarrest | Een arrest van het Hof van Cassatie dat het zogenaamde samenloopsverbod heeft gevestigd, waarbij buitencontractuele aansprakelijkheid in beginsel niet naast contractuele aansprakelijkheid kan worden ingesteld, tenzij bij opzet of ernstige aantasting van de fysieke integriteit. |
| Kwalificatie van de fout | De beoordeling van de mate van nalatigheid of opzet die aan de schuldenaar kan worden toegerekend, wat van invloed is op de omvang van zijn aansprakelijkheid voor wanprestatie. |
| Foutloze aansprakelijkheid | Een vorm van aansprakelijkheid die niet gebaseerd is op schuld of opzet, maar op het louter veroorzaken van schade door een bepaalde activiteit of zaak, zoals de aansprakelijkheid voor gebrekkige zaken of dieren. |
| Dieren van de voetganger | Het concept van aansprakelijkheid van een eigenaar voor de schade veroorzaakt door zijn dieren, waarbij de eigenaar verantwoordelijk wordt gehouden voor de gedragingen van zijn dieren. |
| Gebrekkige zaken | Zaken die een gebrek vertonen dat schade veroorzaakt, en waarvoor de eigenaar aansprakelijk kan worden gesteld, ongeacht of hij schuld heeft aan het gebrek of niet. |
| Aansprakelijkheid van ouders voor kinderen | De aansprakelijkheid van ouders voor de schade die hun minderjarige kinderen veroorzaken, gebaseerd op het idee dat ouders de plicht hebben hun kinderen op te voeden en te controleren. |
| Aansprakelijkheid van onderwijzers voor leerlingen | De aansprakelijkheid van onderwijzers voor de schade die hun leerlingen veroorzaken tijdens het schoolverband, gebaseerd op de plicht van de onderwijzer om toezicht te houden op de leerlingen. |
| Erfrecht | Het rechtsgebied dat de overgang van het vermogen van een overledene op één of meer levende personen regelt, inclusief de regels omtrent wettelijke erfopvolging, testamenten en de verdeling van de nalatenschap. |
| Schenking | Een overeenkomst waarbij iemand om niet een goed overdraagt aan een ander, met de intentie om hem te bevoordelen, en waarbij de schenker de intentie heeft om onmiddellijk vermogen over te dragen. |
| Testament | Een eenzijdige, herroepbare rechtshandeling waarbij iemand zijn vermogen voor na zijn overlijden regelt, met als doel de wettelijke devolutie aan te vullen of te wijzigen. |
| Huwelijksvermogensrecht | Het rechtsgebied dat de vermogensrechtelijke verhoudingen tussen echtgenoten regelt, zowel tijdens het huwelijk als bij de ontbinding ervan, met diverse stelsels zoals algehele gemeenschap, scheiding van goederen en beperkte gemeenschap. |
| Wettelijk stelsel | Het huwelijksvermogensrechtelijk stelsel dat van toepassing is wanneer echtgenoten geen huwelijkscontract hebben gesloten, en dat doorgaans een beperkte gemeenschap inhoudt waarbij aanwinsten gemeenschappelijk zijn. |
| Huwelijkscontract | Een overeenkomst die echtgenoten kunnen sluiten bij het aangaan van het huwelijk om af te wijken van het wettelijk huwelijksvermogensrecht, en waarbij zij hun eigen huwelijksvermogensstelsel kunnen kiezen. |
| Langstlevende echtgenoot | De echtgenoot die overlijdt na de ander, en wiens rechten op de nalatenschap van de eerststervende echtgenoot worden geregeld door het huwelijksvermogensrecht en het erfrecht. |
| Vruchtgebruik | Een zakelijk genotsrecht dat de vruchtgebruiker het recht geeft om andermans zaken te gebruiken en de vruchten ervan te trekken, mits de zaken zelf in stand blijven, en dat doorgaans tijdelijk is en gekoppeld aan het leven van de vruchtgebruiker. |
| Erfovereenkomst | Een overeenkomst tussen de erflater en zijn erfgenamen, of tussen de erfgenamen onderling, waarbij de vermogensrechtelijke verdeling van de nalatenschap wordt geregeld, zoals de erfenissprong of de toebedeling van een onderneming. |
| Wettelijke devolutie | De regels die bepalen wie erft in het geval er geen testament is opgemaakt, of wanneer het testament nietig is, waarbij de wet bepaalt wie de erfgenamen zijn en in welke volgorde en welk deel zij erven. |
| Reserve | Een wettelijk voorbehouden deel van de nalatenschap dat bestemd is voor bepaalde erfgenamen, zoals afstammelingen, en waarvan de erflater niet vrij kan beschikken via een testament. |
| Testamentaire bevoegdheid | De vrijheid van een persoon om bij testament te beschikken over zijn nalatenschap, binnen de grenzen van de wettelijke reserve en andere beperkingen die door de wet worden opgelegd. |
| Schenking | Een overeenkomst waarbij iemand om niet een goed overdraagt aan een ander, met de intentie om hem te bevoordelen, en waarbij de schenker de intentie heeft om onmiddellijk vermogen over te dragen. |
| Erfenisprong | Een bijzondere bepaling in een erfovereenkomst waarbij een kind van de erflater zijn eigen wettelijke erfenis afstaat aan zijn eigen kinderen, terwijl de erflater dit expliciet toestaat. |
| Gelijkstelling van goederen | Het proces waarbij roerende en onroerende goederen in het erfrecht op vergelijkbare wijze worden behandeld, wat de vereenvoudiging en modernisering van het erfrecht ten goede komt. |
| Fiscaal recht | Het rechtsgebied dat de inning van belastingen door de overheid regelt, en dat van invloed kan zijn op de erf- en schenkingspraktijken, met name door de hoogte van de successierechten. |
| Kerngezin | Een gezinsstructuur die bestaat uit ouders en hun kinderen, en die in het moderne recht centraal staat bij de erfopvolging en de bescherming van de langstlevende echtgenoot en kinderen. |
| Huwelijksvermogensrecht | Het rechtsgebied dat de vermogensrechtelijke verhoudingen tussen echtgenoten regelt, zowel tijdens het huwelijk als bij de ontbinding ervan, en omvat gemeenschappelijke goederen, eigen goederen en schulden. |
| Wettelijk stelsel | Het huwelijksvermogensrechtelijk stelsel dat van toepassing is wanneer echtgenoten geen huwelijkscontract hebben gesloten, en dat doorgaans een beperkte gemeenschap inhoudt waarbij aanwinsten gemeenschappelijk zijn. |
| Scheiding van goederen | Een huwelijksvermogensrechtelijk stelsel waarbij de goederen van de echtgenoten gescheiden blijven en elk hun eigen vermogen behouden, zowel vóór als tijdens het huwelijk. |
| Huwelijkscontract | Een overeenkomst die echtgenoten kunnen sluiten bij het aangaan van het huwelijk om af te wijken van het wettelijk huwelijksvermogensrecht, en waarbij zij hun eigen huwelijksvermogensstelsel kunnen kiezen. |
| Langstlevende echtgenoot | De echtgenoot die overlijdt na de ander, en wiens rechten op de nalatenschap van de eerststervende echtgenoot worden geregeld door het huwelijksvermogensrecht en het erfrecht. |
| Vruchtgebruik | Een zakelijk genotsrecht dat de vruchtgebruiker het recht geeft om andermans zaken te gebruiken en de vruchten ervan te trekken, mits de zaken zelf in stand blijven, en dat doorgaans tijdelijk is en gekoppeld aan het leven van de vruchtgebruiker. |
| Gemeenschap van goederen | Een huwelijksvermogensrechtelijk stelsel waarbij de goederen die echtgenoten tijdens het huwelijk verwerven, gemeenschappelijk zijn, en dat kan variëren van een beperkte gemeenschap tot een algehele gemeenschap van alle goederen. |
| Dorsaal stelsel | Een oud huwelijksvermogensrechtelijk stelsel met een aanzienlijke discriminatie van vrouwen, waarbij de vrouw enkel hetgeen kon dragen als eigen goederen had, en waarbij de morgengabe een belangrijke rol speelde als compensatie voor haar maagdelijkheid. |
| Vruchtgebruik | Een zakelijk genotsrecht dat de vruchtgebruiker het recht geeft om andermans zaken te gebruiken en de vruchten ervan te trekken, mits de zaken zelf in stand blijven, en dat doorgaans tijdelijk is en gekoppeld aan het leven van de vruchtgebruiker. |
| Erfrecht | Het rechtsgebied dat de overgang van het vermogen van een overledene op één of meer levende personen regelt, inclusief de regels omtrent wettelijke erfopvolging, testamenten en de verdeling van de nalatenschap. |
| Huwelijksvermogensrecht | Het rechtsgebied dat de vermogensrechtelijke verhoudingen tussen echtgenoten regelt, zowel tijdens het huwelijk als bij de ontbinding ervan, en omvat gemeenschappelijke goederen, eigen goederen en schulden. |
| Wettelijk stelsel | Het huwelijksvermogensrechtelijk stelsel dat van toepassing is wanneer echtgenoten geen huwelijkscontract hebben gesloten, en dat doorgaans een beperkte gemeenschap inhoudt waarbij aanwinsten gemeenschappelijk zijn. |
| Scheiding van goederen | Een huwelijksvermogensrechtelijk stelsel waarbij de goederen van de echtgenoten gescheiden blijven en elk hun eigen vermogen behouden, zowel vóór als tijdens het huwelijk. |
| Huwelijkscontract | Een overeenkomst die echtgenoten kunnen sluiten bij het aangaan van het huwelijk om af te wijken van het wettelijk huwelijksvermogensrecht, en waarbij zij hun eigen huwelijksvermogensstelsel kunnen kiezen. |
| Langstlevende echtgenoot | De echtgenoot die overlijdt na de ander, en wiens rechten op de nalatenschap van de eerststervende echtgenoot worden geregeld door het huwelijksvermogensrecht en het erfrecht. |
| Vruchtgebruik | Een zakelijk genotsrecht dat de vruchtgebruiker het recht geeft om andermans zaken te gebruiken en de vruchten ervan te trekken, mits de zaken zelf in stand blijven, en dat doorgaans tijdelijk is en gekoppeld aan het leven van de vruchtgebruiker. |
| Erfovereenkomst | Een overeenkomst tussen de erflater en zijn erfgenamen, of tussen de erfgenamen onderling, waarbij de vermogensrechtelijke verdeling van de nalatenschap wordt geregeld, zoals de erfenissprong of de toebedeling van een onderneming. |
| Wettelijke devolutie | De regels die bepalen wie erft in het geval er geen testament is opgemaakt, of wanneer het testament nietig is, waarbij de wet bepaalt wie de erfgenamen zijn en in welke volgorde en welk deel zij erven. |
| Reserve | Een wettelijk voorbehouden deel van de nalatenschap dat bestemd is voor bepaalde erfgenamen, zoals afstammelingen, en waarvan de erflater niet vrij kan beschikken via een testament. |
| Testamentaire bevoegdheid | De vrijheid van een persoon om bij testament te beschikken over zijn nalatenschap, binnen de grenzen van de wettelijke reserve en andere beperkingen die door de wet worden opgelegd. |
| Schenking | Een overeenkomst waarbij iemand om niet een goed overdraagt aan een ander, met de intentie om hem te bevoordelen, en waarbij de schenker de intentie heeft om onmiddellijk vermogen over te dragen. |
| Erfenisprong | Een bijzondere bepaling in een erfovereenkomst waarbij een kind van de erflater zijn eigen wettelijke erfenis afstaat aan zijn eigen kinderen, terwijl de erflater dit expliciet toestaat. |
| Gelijkstelling van goederen | Het proces waarbij roerende en onroerende goederen in het erfrecht op vergelijkbare wijze worden behandeld, wat de vereenvoudiging en modernisering van het erfrecht ten goede komt. |
| Fiscaal recht | Het rechtsgebied dat de inning van belastingen door de overheid regelt, en dat van invloed kan zijn op de erf- en schenkingspraktijken, met name door de hoogte van de successierechten. |
| Kerngezin | Een gezinsstructuur die bestaat uit ouders en hun kinderen, en die in het moderne recht centraal staat bij de erfopvolging en de bescherming van de langstlevende echtgenoot en kinderen. |
| Huwelijksvermogensrecht | Het rechtsgebied dat de vermogensrechtelijke verhoudingen tussen echtgenoten regelt, zowel tijdens het huwelijk als bij de ontbinding ervan, en omvat gemeenschappelijke goederen, eigen goederen en schulden. |
| Wettelijk stelsel | Het huwelijksvermogensrechtelijk stelsel dat van toepassing is wanneer echtgenoten geen huwelijkscontract hebben gesloten, en dat doorgaans een beperkte gemeenschap inhoudt waarbij aanwinsten gemeenschappelijk zijn. |
| Scheiding van goederen | Een huwelijksvermogensrechtelijk stelsel waarbij de goederen van de echtgenoten gescheiden blijven en elk hun eigen vermogen behouden, zowel vóór als tijdens het huwelijk. |
| Huwelijkscontract | Een overeenkomst die echtgenoten kunnen sluiten bij het aangaan van het huwelijk om af te wijken van het wettelijk huwelijksvermogensrecht, en waarbij zij hun eigen huwelijksvermogensstelsel kunnen kiezen. |
| Langstlevende echtgenoot | De echtgenoot die overlijdt na de ander, en wiens rechten op de nalatenschap van de eerststervende echtgenoot worden geregeld door het huwelijksvermogensrecht en het erfrecht. |
| Vruchtgebruik | Een zakelijk genotsrecht dat de vruchtgebruiker het recht geeft om andermans zaken te gebruiken en de vruchten ervan te trekken, mits de zaken zelf in stand blijven, en dat doorgaans tijdelijk is en gekoppeld aan het leven van de vruchtgebruiker. |
| Erfovereenkomst | Een overeenkomst tussen de erflater en zijn erfgenamen, of tussen de erfgenamen onderling, waarbij de vermogensrechtelijke verdeling van de nalatenschap wordt geregeld, zoals de erfenissprong of de toebedeling van een onderneming. |
| Wettelijke devolutie | De regels die bepalen wie erft in het geval er geen testament is opgemaakt, of wanneer het testament nietig is, waarbij de wet bepaalt wie de erfgenamen zijn en in welke volgorde en welk deel zij erven. |
| Reserve | Een wettelijk voorbehouden deel van de nalatenschap dat bestemd is voor bepaalde erfgenamen, zoals afstammelingen, en waarvan de erflater niet vrij kan beschikken via een testament. |
| Testamentaire bevoegdheid | De vrijheid van een persoon om bij testament te beschikken over zijn nalatenschap, binnen de grenzen van de wettelijke reserve en andere beperkingen die door de wet worden opgelegd. |
| Schenking | Een overeenkomst waarbij iemand om niet een goed overdraagt aan een ander, met de intentie om hem te bevoordelen, en waarbij de schenker de intentie heeft om onmiddellijk vermogen over te dragen. |
| Erfenisprong | Een bijzondere bepaling in een erfovereenkomst waarbij een kind van de erflater zijn eigen wettelijke erfenis afstaat aan zijn eigen kinderen, terwijl de erflater dit expliciet toestaat. |
| Gelijkstelling van goederen | Het proces waarbij roerende en onroerende goederen in het erfrecht op vergelijkbare wijze worden behandeld, wat de vereenvoudiging en modernisering van het erfrecht ten goede komt. |
| Fiscaal recht | Het rechtsgebied dat de inning van belastingen door de overheid regelt, en dat van invloed kan zijn op de erf- en schenkingspraktijken, met name door de hoogte van de successierechten. |
| Kerngezin | Een gezinsstructuur die bestaat uit ouders en hun kinderen, en die in het moderne recht centraal staat bij de erfopvolging en de bescherming van de langstlevende echtgenoot en kinderen. |
| Huwelijksvermogensrecht | Het rechtsgebied dat de vermogensrechtelijke verhoudingen tussen echtgenoten regelt, zowel tijdens het huwelijk als bij de ontbinding ervan, en omvat gemeenschappelijke goederen, eigen goederen en schulden. |
| Wettelijk stelsel | Het huwelijksvermogensrechtelijk stelsel dat van toepassing is wanneer echtgenoten geen huwelijkscontract hebben gesloten, en dat doorgaans een beperkte gemeenschap inhoudt waarbij aanwinsten gemeenschappelijk zijn. |
| Scheiding van goederen | Een huwelijksvermogensrechtelijk stelsel waarbij de goederen van de echtgenoten gescheiden blijven en elk hun eigen vermogen behouden, zowel vóór als tijdens het huwelijk. |
| Huwelijkscontract | Een overeenkomst die echtgenoten kunnen sluiten bij het aangaan van het huwelijk om af te wijken van het wettelijk huwelijksvermogensrecht, en waarbij zij hun eigen huwelijksvermogensstelsel kunnen kiezen. |
| Langstlevende echtgenoot | De echtgenoot die overlijdt na de ander, en wiens rechten op de nalatenschap van de eerststervende echtgenoot worden geregeld door het huwelijksvermogensrecht en het erfrecht. |
| Vruchtgebruik | Een zakelijk genotsrecht dat de vruchtgebruiker het recht geeft om andermans zaken te gebruiken en de vruchten ervan te trekken, mits de zaken zelf in stand blijven, en dat doorgaans tijdelijk is en gekoppeld aan het leven van de vruchtgebruiker. |
| Erfovereenkomst | Een overeenkomst tussen de erflater en zijn erfgenamen, of tussen de erfgenamen onderling, waarbij de vermogensrechtelijke verdeling van de nalatenschap wordt geregeld, zoals de erfenissprong of de toebedeling van een onderneming. |
| Wettelijke devolutie | De regels die bepalen wie erft in het geval er geen testament is opgemaakt, of wanneer het testament nietig is, waarbij de wet bepaalt wie de erfgenamen zijn en in welke volgorde en welk deel zij erven. |
| Reserve | Een wettelijk voorbehouden deel van de nalatenschap dat bestemd is voor bepaalde erfgenamen, zoals afstammelingen, en waarvan de erflater niet vrij kan beschikken via een testament. |
| Testamentaire bevoegdheid | De vrijheid van een persoon om bij testament te beschikken over zijn nalatenschap, binnen de grenzen van de wettelijke reserve en andere beperkingen die door de wet worden opgelegd. |
| Schenking | Een overeenkomst waarbij iemand om niet een goed overdraagt aan een ander, met de intentie om hem te bevoordelen, en waarbij de schenker de intentie heeft om onmiddellijk vermogen over te dragen. |
| Erfenisprong | Een bijzondere bepaling in een erfovereenkomst waarbij een kind van de erflater zijn eigen wettelijke erfenis afstaat aan zijn eigen kinderen, terwijl de erflater dit expliciet toestaat. |
| Gelijkstelling van goederen | Het proces waarbij roerende en onroerende goederen in het erfrecht op vergelijkbare wijze worden behandeld, wat de vereenvoudiging en modernisering van het erfrecht ten goede komt. |
| Fiscaal recht | Het rechtsgebied dat de inning van belastingen door de overheid regelt, en dat van invloed kan zijn op de erf- en schenkingspraktijken, met name door de hoogte van de successierechten. |
| Kerngezin | Een gezinsstructuur die bestaat uit ouders en hun kinderen, en die in het moderne recht centraal staat bij de erfopvolging en de bescherming van de langstlevende echtgenoot en kinderen. |
| Huwelijksvermogensrecht | Het rechtsgebied dat de vermogensrechtelijke verhoudingen tussen echtgenoten regelt, zowel tijdens het huwelijk als bij de ontbinding ervan, en omvat gemeenschappelijke goederen, eigen goederen en schulden. |
| Wettelijk stelsel | Het huwelijksvermogensrechtelijk stelsel dat van toepassing is wanneer echtgenoten geen huwelijkscontract hebben gesloten, en dat doorgaans een beperkte gemeenschap inhoudt waarbij aanwinsten gemeenschappelijk zijn. |
| Scheiding van goederen | Een huwelijksvermogensrechtelijk stelsel waarbij de goederen van de echtgenoten gescheiden blijven en elk hun eigen vermogen behouden, zowel vóór als tijdens het huwelijk. |
| Huwelijkscontract | Een overeenkomst die echtgenoten kunnen sluiten bij het aangaan van het huwelijk om af te wijken van het wettelijk huwelijksvermogensrecht, en waarbij zij hun eigen huwelijksvermogensstelsel kunnen kiezen. |
| Langstlevende echtgenoot | De echtgenoot die overlijdt na de ander, en wiens rechten op de nalatenschap van de eerststervende echtgenoot worden geregeld door het huwelijksvermogensrecht en het erfrecht. |
| Vruchtgebruik | Een zakelijk genotsrecht dat de vruchtgebruiker het recht geeft om andermans zaken te gebruiken en de vruchten ervan te trekken, mits de zaken zelf in stand blijven, en dat doorgaans tijdelijk is en gekoppeld aan het leven van de vruchtgebruiker. |
| Erfovereenkomst | Een overeenkomst tussen de erflater en zijn erfgenamen, of tussen de erfgenamen onderling, waarbij de vermogensrechtelijke verdeling van de nalatenschap wordt geregeld, zoals de erfenissprong of de toebedeling van een onderneming. |
| Wettelijke devolutie | De regels die bepalen wie erft in het geval er geen testament is opgemaakt, of wanneer het testament nietig is, waarbij de wet bepaalt wie de erfgenamen zijn en in welke volgorde en welk deel zij erven. |
| Reserve | Een wettelijk voorbehouden deel van de nalatenschap dat bestemd is voor bepaalde erfgenamen, zoals afstammelingen, en waarvan de erflater niet vrij kan beschikken via een testament. |
| Testamentaire bevoegdheid | De vrijheid van een persoon om bij testament te beschikken over zijn nalatenschap, binnen de grenzen van de wettelijke reserve en andere beperkingen die door de wet worden opgelegd. |
| Schenking | Een overeenkomst waarbij iemand om niet een goed overdraagt aan een ander, met de intentie om hem te bevoordelen, en waarbij de schenker de intentie heeft om onmiddellijk vermogen over te dragen. |
| Erfenisprong | Een bijzondere bepaling in een erfovereenkomst waarbij een kind van de erflater zijn eigen wettelijke erfenis afstaat aan zijn eigen kinderen, terwijl de erflater dit expliciet toestaat. |
| Gelijkstelling van goederen | Het proces waarbij roerende en onroerende goederen in het erfrecht op vergelijkbare wijze worden behandeld, wat de vereenvoudiging en modernisering van het erfrecht ten goede komt. |
| Fiscaal recht | Het rechtsgebied dat de inning van belastingen door de overheid regelt, en dat van invloed kan zijn op de erf- en schenkingspraktijken, met name door de hoogte van de successierechten. |
| Kerngezin | Een gezinsstructuur die bestaat uit ouders en hun kinderen, en die in het moderne recht centraal staat bij de erfopvolging en de bescherming van de langstlevende echtgenoot en kinderen. |
Cover
AR25_Les07.pptx
Summary
# Wat is een (rechts)norm?
De kern van deze sectie draait om het ontleden van het concept van een rechtsnorm, inclusief de diverse manieren waarop normen uitgedrukt en begrepen kunnen worden.
## 1. Wat is een rechtsnorm?
### 1.1 Descriptieve versus prescriptieve normen
Recht kan op twee manieren worden gezien: als gericht op maatschappelijke ordening, wat leidt tot prescriptieve ordening, of als voortvloeiend uit maatschappelijke ordening, wat resulteert in descriptieve ordening. Beide soorten ordeningen worden gerealiseerd door middel van regels of normen. De term 'norm' verwijst naar toestanden die gebruikelijk zijn voor een bepaalde categorie van personen of zaken, of waarnaar zij zich kunnen of moeten richten.
#### 1.1.1 Descriptieve normen (Seinsgesetze)
Descriptieve normen brengen een gebruikelijke toestand, zoals een gedragspatroon, onder woorden. Ze beschrijven wetten of regelmatigheden in de natuur of de maatschappij.
* **Kenmerken:**
* Ze beschrijven bepaalde wetmatigheden die losstaan van het beschrevene.
* Ze zijn onveranderlijk voor het beschrevene en een uitspraak brengt geen verandering aan in de beschreven wetmatigheid.
* Ze zijn onmogelijk te overtreden en onmogelijk af te dwingen.
* Ze kunnen waar of onwaar zijn. Als een gebeurtenis onverenigbaar is met de beschreven wetmatigheid, is de norm onwaar en moet deze worden vervangen door een nieuwe, correcte norm.
* Het voorwerp van descriptieve normen zijn empirisch verifieerbare feiten, zoals de structuur van een cel of de afstand tussen de aarde en de zon. De betekenis van deze beschrijvingen is onafhankelijk van menselijke afspraken of conventies.
* **Voorbeelden:**
* De traagheidswet: "een voorwerp waarop geen resulterende kracht werkt, is in rust of beweegt zich rechtlijnig met constante snelheid voort."
* De wet van Boyle (voor gassen): "$pV = \text{constant}$" (Druk van gas is omgekeerd evenredig aan volume bij constante temperatuur en hoeveelheid gas).
* "een meerderheid van de mensen met veel geld doet veel moeite om weinig belastingen te betalen."
#### 1.1.2 Prescriptieve normen (Sollensgesetze)
Prescriptieve normen zijn gedragsvoorschriften die aangeven hoe iemand zich dient te gedragen. Ze worden gebruikt voor prescriptieve ordening.
* **Kenmerken:**
* Ze zijn veranderlijk; een menselijke wet kan een voorschrift aanpassen.
* Ze zijn vatbaar voor overtreding en kunnen worden afgedwongen.
* Ze zijn geen beschrijvingen die waar of onwaar zijn, maar voorschriften die geldig of ongeldig zijn.
* Het voorwerp van prescriptieve normen zijn geen empirisch verifieerbare feiten, maar sociale of institutionele feiten. De betekenis hiervan is afhankelijk van menselijke conventies. Deze feiten bestaan alleen voor zover mensen erin geloven en ze toepassen.
* **Voorbeelden:**
* "Op donderdagen om 2 uur ’s nachts moet het tijdens het academiejaar stil zijn in de Overpoort."
* "Mensen met veel geld zouden niet veel moeite mogen doen om weinig belastingen te betalen."
* "Je mag niet door rood rijden; wie dat doet, hoort beboet te worden."
#### 1.1.3 Het onderscheid tussen recht (RB) en gewoontegevend recht (GB)
Dit onderscheid hangt samen met de aard van de normen.
* **Recht (RB):** Wordt gezien als een sociaal feit, een creatie van mensen doordat zij bepaalde normen erkennen. Het bestaat alleen voor zover het als zodanig wordt erkend. Dit vanuit een intern of deelnemersperspectief, waarbij regels als maatstaf voor handelen en oordelen worden aanvaard.
* **Gewoontegevend recht (GB):** Wordt gezien als een (minstens deels) empirisch feit. Dit vanuit een extern perspectief, waarbij recht slechts een beschrijving is van wat mensen gebruikelijk doen.
#### 1.1.4 Verbanden tussen descriptieve en prescriptieve normen
Hoewel ze verschillend zijn, hebben descriptieve en prescriptieve normen wel degelijk iets met elkaar te maken. Soms wordt ontkend dat het voorwerp van prescriptieve normen veranderlijk is, wat leidt tot een zuiver codificerende visie op recht. Beide soorten normen zijn echter menselijk werk: descriptieve normen beschrijven wetmatigheden die onafhankelijk van de mens voordoen, maar de *beschrijving* ervan is mensenwerk. In de praktijk worden vaak beide normen tegelijk gehanteerd.
### 1.2 Talige uitdrukkingen van normen
Gedragsvoorschriften zijn vaak impliciet, maar in complexere samenlevingen worden ze geëxpliciteerd, bijvoorbeeld op schrift gesteld. Hierdoor ontstaat een onderscheid tussen de inhoudelijke, onuitgesproken norm ("negotium") en de formele uitdrukking ervan ("instrumentum"). Interpretatie bepaalt de inhoud van het recht. Talige uitdrukkingen kunnen verschillende soorten uitspraken bevatten:
#### 1.2.1 Verifieerbare uitspraken
Deze uitspraken kunnen waar of onwaar zijn.
* **Empirische (of descriptieve) uitspraken:**
* Drukken feiten of algemene wetmatigheden uit.
* Kunnen waar of onwaar zijn, toetsbaar door waarnemingen.
* In het recht zijn ze van belang om aan te tonen dat bepaalde feiten zich hebben voorgedaan.
* Voorbeelden: "De wolf heeft honger", "Mensen hebben zuurstof nodig om te overleven", "Een voorwerp waarop geen resulterende kracht werkt, is in rust of beweegt zich rechtlijnig met constante snelheid voort."
* **Logische of definiërende uitspraken:**
* Drukken formele verbanden tussen begrippen en uitspraken uit.
* Kunnen, net als empirische uitspraken, waar of onwaar zijn, maar dit wordt aangetoond door regels van de logica of gebruikte definities, niet door waarnemingen.
* Nuttig voor argumentatie en het omschrijven van begrippen, die bouwstenen zijn van normen.
* Voorbeeld: "$5 + 5 = 9$" (onwaar volgens de regels van de wiskunde).
#### 1.2.2 Geloofsuitspraken
* Niet verifieerbaar.
* Betreffen onbewijsbare aannames en opvattingen (axioma's) die noodzakelijke veronderstellingen zijn voor levensbeschouwelijke overtuigingen en wetenschap.
* Kunnen op dezelfde manier uitgedrukt worden als verifieerbare uitspraken, wat tot interpretatieproblemen kan leiden.
* **Voorbeeld:** "God bestaat", "Nul is een getal" (kan ook een definiërende uitspraak zijn).
#### 1.2.3 Waarderingsuitspraken
Drukken uit hoe de spreker of schrijver een bepaalde situatie waardeert, gebaseerd op waarden (ideeën over wat wenselijk, gepast, goed of slecht is).
* **Descriptieve waarderingsuitspraken (waardeoordelen):**
* De beoordeling van een object, persoon, handeling of toestand aan de hand van een (vaak impliciete) waarderingsmaatstaf.
* Er is geen gedragsvoorschrift aan verbonden.
* Vereisen empirische uitspraken als noodzakelijke tussenstap.
* Voorbeelden: "Dit is een goede chauffeur." (Waarderingsmaatstaf: mate waarin zich aan snelheidsbeperkingen wordt gehouden). "Dit schilderij is mooi gemaakt." (Waarderingsmaatstaf: technische uitvoering).
* **Prescriptieve waarderingsuitspraken (waardeoordelen):**
* Hebben betrekking op menselijk gedrag en schrijven voor hoe iemand zich moet gedragen.
* Kunnen uitdrukking geven aan **imperatieven**: geboden of verboden die in een bepaalde situatie moeten worden opgevolgd.
* De feitelijke context staat centraal.
* Voorbeelden: "Sluit dat venster!", "Doof die sigaret!", "Moeder: 'Jan, sluit nu het venster!'"
#### 1.2.4 Onderscheid tussen algemene en individuele rechtsnormen
* **Algemene rechtsnormen (rechtsregels, reglementaire rechtsnormen):**
* Algemeen naar tijd (onbepaalde periode).
* Algemeen naar persoon (onbegrensd aantal personen of categorisch geviseerde groepen).
* Algemeen naar geviseerde feitelijke situatie (onbegrensd aantal keren dat de feitelijke situatie zich voordoet).
* Voorbeeld: Artikel 1382 Oud Burgerlijk Wetboek (nu artikel 6.6 Burgerlijk Wetboek): "Elke daad van de mens, waardoor aan een ander schade wordt veroorzaakt, verplicht degene door wiens schuld de schade is ontstaan, deze te vergoeden."
* **Individuele rechtsnormen:**
* Gericht tot één of meerdere concrete normbestemmelingen.
* Voorbeelden: Contractpartij (contractuele regels), eenzijdige bestuurlijke rechtshandeling (bv. benoeming ambtenaar).
Het onderscheid is relevant voor o.a. de verplichte adviesprocedure bij de Raad van State.
#### 1.2.5 Uitdrukking van prescriptieve normen
Vaak uitgedrukt in de indicatieve wijs, wat kan leiden tot onduidelijkheid met verifieerbare uitspraken. Het is essentieel te bepalen of een uitspraak een verifieerbare uitspraak of een prescriptief waardeoordeel is.
* Voorbeelden: "Iedere echtgenoot draagt in de lasten van het huwelijk bij naar zijn vermogen." (Art. 5.130 Burgerlijk Wetboek). "De aanslag op het leven of op de persoon van de Koning wordt gestraft met levenslange opsluiting." (Art. 101, eerste lid Strafwetboek).
#### 1.2.6 Performatieve uitspraken
Deze uitspraken beschrijven geen feitelijke gebeurtenis, drukken geen verbanden uit, noch onbewijsbare aannames, noch waardering. Ze voeren een rechtsgevolg in.
* **Kenmerken:**
* De uitspraak zelf creëert de werkelijkheid of brengt een wijziging teweeg in de sociale of juridische werkelijkheid.
* De gevolgen die door performatieve uitspraken worden doorgevoerd, zijn sociale feiten die bestaan voor zover aan maatschappelijke conventies wordt voldaan.
* Een 'geslaagde' performatieve uitspraak wijzigt de juridische werkelijkheid, wat leidt tot het intreden van rechtsgevolgen.
* Ze hebben een 'wijzigend', 'dispositief' of 'beschikkend' karakter.
* **Voorbeelden:**
* "Ik verklaar u getrouwd in naam van de wet." (door burgerlijke stand ambtenaar).
* "Je bent ontslagen." (door werkgever).
* "Ik verklaar u schuldig aan het ten laste gelegde misdrijf." (door rechter).
* "Ik beloof u morgen de huur te zullen betalen." (door huurder).
* "De wet van 29 april 2013 [...] wordt opgeheven."
#### 1.2.7 Verschil met mededelende uitspraken
* **Performatieve uitspraken:** Creëren of wijzigen de sociale/juridische werkelijkheid (dispositief karakter).
* **Mededelende uitspraken:** Beschrijven de feitelijke werkelijkheid (constaterend karakter).
#### 1.2.8 Juridische relevantie van het verschil
* **Bewijsrecht:** Voor mededelende handelingen (feiten die een openbaar ambtenaar zelf waarneemt en beschrijft) geldt een verplicht bewijs. Voor waardeoordelen geldt dit niet.
* **Rechterlijke toetsing (wettigheidstoetsing):** Deze toetsing is enkel mogelijk voor dispositieve handelingen, niet voor louter mededelende handelingen. Dit bepaalt of een handeling nietig verklaard of buiten toepassing gelaten kan worden.
> **Tip:** Wees bij het analyseren van juridische teksten alert op het type uitspraak. Is het een beschrijving van een feit, een voorschrift, een beoordeling, of een handeling die zelf een rechtsgevolg creëert? Dit onderscheid is cruciaal voor de interpretatie en de juridische gevolgen.
---
# Descriptieve versus prescriptieve normen
Hieronder vind je een gedetailleerde samenvatting over het onderscheid tussen descriptieve en prescriptieve normen, opgesteld als een examenklare studiegids.
## 2. Descriptieve versus prescriptieve normen
Dit hoofdstuk maakt een gedetailleerd onderscheid tussen descriptieve normen, die feitelijke toestanden beschrijven, en prescriptieve normen, die voorschrijven hoe men zich zou moeten gedragen.
### 2.1 Wat is een (rechts)norm?
In het algemeen kan men stellen dat elke menselijke samenleving regels of normen kent. Deze normen dienen om de samenleving te ordenen. Dit kan op twee manieren gebeuren:
* **Descriptieve ordening**: Recht kan voortvloeien uit de bestaande maatschappelijke ordening.
* **Prescriptieve ordening**: Recht kan gericht zijn op het creëren van een gewenste maatschappelijke ordening.
Beide soorten ordeningen worden gerealiseerd door middel van regels of normen. Een norm kan, volgens Van Dale, worden gedefinieerd als "toestanden die voor een categorie van personen of zaken de gewone zijn of waarnaar zij zich kunnen of moeten richten". Dit wijst al op het tweeledige karakter van normen: wat gewoon is, en wat men moet nastreven.
### 2.2 Descriptieve normen (Seinsgesetze)
Descriptieve normen zijn uitspraken die een gebruikelijke toestand, een wet- of regelmatigheid in de natuur of de maatschappij, onder woorden brengen. Ze beschrijven hoe de werkelijkheid *is*.
#### 2.2.1 Kenmerken van descriptieve normen
* **Beschrijving van wetmatigheden**: Ze beschrijven bepaalde wetmatigheden die onveranderlijk zijn.
* **Onveranderlijk object**: Het voorwerp van een descriptieve norm is een "onveranderlijk voorwerp" in de zin dat de wetmatigheid die wordt beschreven, losstaat van de uitspraak erover.
* **Los van de uitspraak**: De uitspraak zelf brengt geen verandering aan in de beschreven wetmatigheid. Bijvoorbeeld, de wet van traagheid verandert niet doordat men haar beschrijft.
* **Niet te overtreden of af te dwingen**: Het is onmogelijk om een descriptieve norm te overtreden of af te dwingen, omdat ze de werkelijkheid beschrijven en niet voorschrijven hoe die werkelijkheid zou *moeten* zijn.
* **Waar of onwaar**: Descriptieve normen kunnen waar of onwaar zijn. Als een waarneming in strijd is met een beschreven wetmatigheid, is de uitspraak onwaar. Dit leidt dan tot het aanpassen van de beschrijving van de wetmatigheid.
* **Empirisch verifieerbare feiten**: Het voorwerp van descriptieve normen zijn empirisch verifieerbare feiten, zoals de structuur van een cel, de afstand tussen de aarde en de zon, of het atoomgewicht van ijzer. De waarheid of onwaarheid van de beschrijving hiervan is onafhankelijk van menselijke afspraken.
> **Voorbeeld:** De wet van Boyle stelt dat de druk van een gas omgekeerd evenredig is met het volume bij constante temperatuur en hoeveelheid gas. Deze uitspraak beschrijft een natuurkundige wetmatigheid. Het is onmogelijk om deze wet te "overtreden" of af te dwingen; ze beschrijft simpelweg hoe gassen zich gedragen. De uitspraak kan wel waar of onwaar zijn, afhankelijk van empirische waarnemingen.
### 2.3 Prescriptieve normen (Sollensgesetze)
Prescriptieve normen zijn uitspraken die een gedragsvoorschrift onder woorden brengen. Ze schrijven voor hoe men zich *zou moeten* gedragen.
#### 2.3.1 Kenmerken van prescriptieve normen
* **Gedragsvoorschrift**: Ze schrijven voor hoe iemand zich dient te gedragen.
* **Veranderlijk object**: Het voorwerp van een prescriptieve norm is een "veranderlijk voorwerp" omdat menselijke wetten en regels kunnen worden veranderd.
* **Vatbaar voor overtreding en afdwingbaar**: Prescriptieve normen kunnen worden overtreden en zijn afdwingbaar.
* **Niet waar of onwaar**: Prescriptieve normen zijn geen beschrijvingen die waar of onwaar kunnen zijn; het zijn voorschriften die geldig of ongeldig kunnen zijn. Als een gedragsvoorschrift wordt overtreden, is de norm niet onwaar geworden, maar is het gedrag dat de norm overtreedt ongeldig of moet het worden aangepast.
* **Sociaal of institutioneel feit**: Het voorwerp van prescriptieve normen zijn geen empirisch verifieerbare feiten, maar sociale of institutionele feiten. De betekenis van deze feiten is afhankelijk van menselijke conventies en afspraken. Deze feiten "bestaan" maar voor zover mensen erin geloven en ze toepassen.
> **Voorbeeld:** De regel "Niet stelen" is een prescriptieve norm. Deze norm schrijft voor hoe mensen zich dienen te gedragen. Als iemand steelt, wordt de norm overtreden, maar de norm zelf blijft geldig. Het gedrag van de dief is ongeldig. Deze norm is ook afdwingbaar door middel van straffen.
### 2.4 Onderscheid tussen Descriptieve en Prescriptieve Normen in de Praktijk
Hoewel er een duidelijk theoretisch onderscheid is, komen descriptieve en prescriptieve normen in de praktijk vaak samen voor.
* **Norm als gedragspatroon**: De uitspraak "een meerderheid van de mensen met veel geld doet veel moeite om weinig belastingen te betalen" is een descriptieve norm die een gedragspatroon beschrijft.
* **Norm als gedragsvoorschrift**: Een prescriptieve norm zou kunnen zijn: "Mensen met veel geld zouden niet veel moeite mogen doen om weinig belastingen te betalen."
De uitdrukkingen van gedragsvoorschriften kunnen zowel impliciet als expliciet zijn. In complexe samenlevingen is er behoefte aan explicitering om duidelijkheid te verschaffen. Dit leidt tot het onderscheid tussen de inhoudelijke (onuitgesproken) gedragsregel ('negotium') en de formele uitdrukking ervan (bv. een wettekst, 'instrumentum'). Interpretatie is cruciaal om de inhoudelijke betekenis van deze uitdrukkingen te achterhalen.
### 2.5 Talige uitdrukkingen van normen
Normen kunnen op verschillende manieren worden uitgedrukt via taal. Het is belangrijk om deze verschillende soorten uitspraken te herkennen:
#### 2.5.1 Verifieerbare uitspraken
Deze uitspraken kunnen waar of onwaar zijn en kunnen worden getoetst.
* **Empirische (of descriptieve) uitspraken**: Beschrijven feiten of algemene wetmatigheden die door waarneming getoetst kunnen worden.
> **Voorbeeld:** "De wolf heeft honger." of "Een voorwerp waarop geen resulterende kracht werkt, is in rust of beweegt zich rechtlijnig met constante snelheid voort."
Deze zijn van groot belang in het recht om aan te tonen dat bepaalde feiten zich hebben voorgedaan.
* **Logische of definiërende uitspraken**: Drukken formele verbanden tussen begrippen en uitspraken uit, getoetst door de regels van de logica of gebruikte definities.
> **Voorbeeld:** "5 + 5 = 10." (Een logische uitspraak die waar is volgens de regels van de wiskunde).
Deze zijn bouwstenen voor normen en belangrijk voor argumentatie.
#### 2.5.2 Geloofsuitspraken
Deze uitspraken zijn niet verifieerbaar en betreffen onbewijsbare aannames en opvattingen die dienen als axioma's.
> **Voorbeeld:** "God bestaat." of het axioma van oneindigheid in de wiskunde.
Deze vormen de basis voor levensbeschouwelijke overtuigingen en wetenschap, maar vereisen een kritische benadering.
#### 2.5.3 Waarderingsuitspraken
Deze drukken uit hoe de spreker een situatie waardeert, gebaseerd op bepaalde waarden (bv. eerlijkheid, vrijheid). Er zijn twee categorieën:
* **Descriptieve waarderingsuitspraken**: Beoordelen een object, persoon, handeling of toestand aan de hand van een (vaak impliciete) waarderingsmaatstaf, zonder een gedragsvoorschrift eraan te koppelen.
> **Voorbeeld:** "Deze balpen schrijft goed." Hierbij wordt een empirisch feit (het is een balpen) gecombineerd met een waarderingsmaatstaf (hoe goed de pen schrijft).
* **Prescriptieve waarderingsuitspraken**: Deze oordelen gaan samen met een gedragsvoorschrift en verplichten iemand zich op een bepaalde manier (niet) te gedragen. Ze kunnen uitdrukking geven aan:
* **Imperatieven**: Geboden of verboden die in een bepaalde situatie moeten worden opgevolgd.
> **Voorbeeld:** "Sluit dat venster!" (Dit is een opdracht die de huidige situatie betreft en niet noodzakelijk algemeen geldt).
* **Prescriptieve normen**: Deze kunnen een algemene draagwijdte hebben en worden onderscheiden in:
* **Algemene rechtsnormen**: Gericht tot een onbegrensd aantal personen of categorieën, voor een onbepaalde tijd en voor een onbegrensd aantal situaties.
> **Voorbeeld:** Artikel 1382 Oud BW (nu 6.6 BW) betreffende onrechtmatige daad.
* **Individuele rechtsnormen**: Gericht tot één of meerdere concrete normbestemmelingen.
> **Voorbeeld:** Een contractuele regel tussen twee specifieke partijen.
Prescriptieve normen worden vaak uitgedrukt in de indicatieve wijs (bv. "Iedere echtgenoot draagt in de lasten van het huwelijk bij naar zijn vermogen."), wat het onderscheid met verifieerbare uitspraken soms bemoeilijkt en interpretatie vereist.
#### 2.5.4 Performatieve uitspraken
Dit zijn uitspraken die geen feitelijke gebeurtenis beschrijven of een verband uitdrukken, maar die, wanneer ze door een bevoegde persoon onder de juiste omstandigheden worden gedaan, *zelf* een verandering teweegbrengen in de sociale of juridische werkelijkheid. Ze voeren een rechtsgevolg meteen door, in plaats van het voor te schrijven.
> **Voorbeeld:** "Ik verklaar u getrouwd in naam van de wet." door een ambtenaar van de burgerlijke stand. Deze uitspraak *maakt* de personen getrouwd. Dezelfde uitspraak door een niet-bevoegde persoon heeft dat effect niet.
Het onderscheid tussen mededelende (beschrijvende) en dispositieve (veranderende) handelingen is cruciaal in het recht, bijvoorbeeld in het bewijsrecht en bij rechterlijke toetsing (wettigheidstoetsing, waarbij enkel dispositieve handelingen nietig kunnen worden verklaard).
---
# Talige uitdrukkingen van normen
Dit onderdeel analyseert de verschillende soorten uitspraken die gebruikt kunnen worden om normen uit te drukken, waaronder verifieerbare, geloofsuitspraken, waarderingsuitspraken en performatieve uitspraken.
### 3.1 Overzicht van de les
Deze les behandelt de volgende kernthema's:
* Wat is een (rechts)norm?
* Descriptieve versus prescriptieve normen.
* Talige uitdrukkingen van normen:
* Verifieerbare uitspraken.
* Geloofsuitspraken.
* Waarderingsuitspraken.
* Performatieve uitspraken.
### 3.2 Descriptieve versus prescriptieve normen
Recht kan worden gezien als gericht op maatschappelijke ordening (prescriptieve ordening) of als voortvloeiend uit maatschappelijke ordening (descriptieve ordening). Beide soorten ordeningen worden gerealiseerd door middel van regels of normen.
* **Norm**: Volgens Van Dale verwijst dit naar "toestanden die voor een categorie van personen of zaken de gewone zijn of waarnaar zij zich kunnen of moeten richten".
Er bestaan twee soorten uitspraken die normen uitdrukken:
#### 3.2.1 Descriptieve normen (Seinsgesetze)
* **Kenmerk**: Beschrijven een gebruikelijke toestand, zoals een gedragspatroon. Ze brengen een wet- of regelmatigheid in de natuur of de maatschappij onder woorden.
* **Voorbeeld**: De traagheidswet in de natuurkunde: "een voorwerp waarop geen resulterende kracht werkt, is in rust of beweegt zich rechtlijnig met constante snelheid voort". In de maatschappij: "een meerderheid van de mensen met veel geld doet veel moeite om weinig belastingen te betalen".
* **Doel**: Gebruikt voor descriptieve ordening.
* **Verifieerbaarheid**: Descriptieve normen zijn uitspraken die waar of onwaar kunnen zijn. Als een gebeurtenis onverenigbaar is met de beschreven wetmatigheid, is de descriptieve norm onwaar en moet deze mogelijk worden vervangen door een nieuwe die wel strookt met de waarnemingen.
* **Voorwerp**: Empirisch verifieerbare feiten ('brute facts of nature'), zoals de structuur van een cel, de afstand Aarde-Zon, of het atoomgewicht van ijzer. De betekenis van deze feiten is onafhankelijk van menselijke afspraken of conventies.
* **Overtreding**: Descriptieve normen kunnen niet worden overtreden en niet worden afgedwongen.
#### 3.2.2 Prescriptieve normen (Sollensgesetze)
* **Kenmerk**: Schrijven gedragsvoorschriften voor, oftewel wat zou moeten zijn. Ze schrijven voor hoe iemand zich dient te gedragen.
* **Voorbeeld**: "Op donderdagen om 2 uur ’s nachts moet het tijdens het academiejaar stil zijn in de Overpoort".
* **Doel**: Gebruikt voor prescriptieve ordening.
* **Verifieerbaarheid**: Prescriptieve normen zijn geen beschrijvingen die waar of onwaar kunnen zijn, maar voorschriften die geldig of ongeldig zijn. Een overtreding van een prescriptieve norm maakt de norm niet onwaar, maar vereist aanpassing van het gedrag.
* **Voorwerp**: Niet direct empirisch verifieerbare feiten, maar sociale of institutionele feiten. De betekenis hiervan is afhankelijk van menselijke conventies en erkenning door actoren. Dit geldt voor gedragsvoorschriften en concepten zoals 'eigendom', 'vennootschappen', 'België', 'het recht', etc.
* **Overtreding**: Prescriptieve normen zijn vatbaar voor overtreding en kunnen worden afgedwongen.
**Tip**: Het onderscheid tussen 'normaal' als 'gebruikelijk gedrag' (descriptieve norm) en 'normaal' als 'gedrag waarnaar men zich moet richten' (prescriptieve norm) is cruciaal om het verschil tussen deze twee soorten normen te begrijpen.
### 3.3 Talige uitdrukkingen van gedragsvoorschriften
Gedragsvoorschriften zijn vaak impliciet, maar in complexe samenlevingen worden ze geëxpliciteerd om duidelijkheid te verschaffen. Het expliciteren van een gedragsvoorschrift door middel van taal brengt de inhoud ('negotium') en de formele uitdrukking ervan ('instrumentum') met zich mee. Interpretatie is essentieel om de inhoudelijke betekenis te bepalen.
Talige uitdrukkingen van gedragsvoorschriften kunnen de volgende soorten uitspraken bevatten:
#### 3.3.1 Verifieerbare uitspraken
Deze uitspraken kunnen waar of onwaar zijn.
##### 3.3.1.1 Empirische (of descriptieve) uitspraken
* **Kenmerk**: Drukken feiten of algemene wetmatigheden uit.
* **Verifieerbaarheid**: Waarheid wordt aangetoond door middel van waarnemingen.
* **Rol in het recht**: Belangrijk voor het aantonen van feiten die zich hebben voorgedaan. Het is echter belangrijk op te merken dat niet elk daadwerkelijk gebeurd feit ook juridisch relevant is (bv. onrechtmatig verkregen bewijs).
* **Voorbeeld**: "De wolf heeft honger." (feit); "Mensen hebben zuurstof nodig om te overleven." (feit); "Een voorwerp waarop geen resulterende kracht werkt, is in rust of beweegt zich rechtlijnig met constante snelheid voort." (algemene wetmatigheid).
##### 3.3.1.2 Logische of definiërende uitspraken
* **Kenmerk**: Drukken formele verbanden uit tussen begrippen en uitspraken.
* **Verifieerbaarheid**: Waarheid wordt aangetoond door regels van de logica of gebruikte definities, zonder noodzakelijk waarnemingen te vereisen.
* **Rol in het recht**: Cruciaal voor argumentatie en het omschrijven van begrippen die als bouwstenen van normen dienen.
* **Voorbeeld**: "5 + 5 = 9" (onwaar volgens wiskundige regels); het definiëren van een begrip zoals "nalatenschap".
#### 3.3.2 Geloofsuitspraken
* **Kenmerk**: Betreffen onbewijsbare aannames en opvattingen die als axioma's fungeren. Ze zijn niet verifieerbaar op empirische of logische wijze.
* **Rol**: Noodzakelijke veronderstellingen voor elke levensbeschouwelijke overtuiging en voor wetenschap. Ze kunnen op dezelfde manier worden uitgedrukt als verifieerbare uitspraken, wat gevaar kan opleveren als ze niet kritisch worden benaderd.
* **Voorbeeld**: "God bestaat"; het oneindigheidsaxioma in de wiskunde.
* **Tip**: Een kritische blik is essentieel bij geloofsuitspraken, aangezien misplaatste axioma's desastreuze gevolgen kunnen hebben, zoals geïllustreerd door de 'bloed en bodem'-ideologie van het nazisme.
#### 3.3.3 Waarderingsuitspraken
Deze uitspraken drukken uit hoe de spreker een bepaalde situatie waardeert, gebaseerd op 'waarden' (ideeën over wat wenselijk, gepast, goed of slecht is). Er zijn twee categorieën:
##### 3.3.3.1 Descriptieve waarderingsuitspraken (of waardeoordelen)
* **Kenmerk**: Een oordeel dat niet samenhangt met een gedragsvoorschrift. Het drukt een beoordeling uit van een object, persoon, handeling of toestand aan de hand van een (vaak impliciete) waarderingsmaatstaf.
* **Rol in het recht**: Empirische uitspraken kunnen noodzakelijke tussenstappen zijn voor het formuleren van descriptieve waarderingsuitspraken. Ze vertegenwoordigen meningen, niet zozeer feiten.
* **Voorbeeld**: "De chauffeur van deze bus is een goede chauffeur." (waarderingsmaatstaf: naleving snelheidsbeperkingen); "Dit schilderij is mooi gemaakt." (waarderingsmaatstaf: technische uitvoering).
##### 3.3.3.2 Prescriptieve waarderingsuitspraken (of waardeoordelen)
* **Kenmerk**: Een oordeel dat wel samenhangt met een gedragsvoorschrift. Ze bepalen hoe iemand zich dient te gedragen.
* **Rol**: Kunnen uitdrukking geven aan imperatieven (geboden of verboden).
* **Voorbeeld**: "Moeder: 'Jan, sluit nu het venster!'"
**Prescriptieve normen en hun uitdrukking:**
* **Imperatieven**: Geboden of verboden die in een bepaalde situatie moeten worden opgevolgd. Ze hebben betrekking op de voorgeschreven handeling in een specifieke, vaak actuele, feitelijke situatie.
* **Bestanddelen**: Normsteller, normbestemmeling, voorgeschreven handeling, modaliteit (verplichting), en de geviseerde feitelijke situatie.
* **Algemene versus individuele rechtsnormen**:
* **Algemene rechtsnormen**: Algemeen naar tijd (onbepaalde periode), persoon (onbegrensd aantal personen of categorieën), en geviseerde feitelijke situatie (onbegrensd aantal keren). Voorbeeld: Artikel 1382 Oud Burgerlijk Wetboek.
* **Individuele rechtsnormen**: Gericht tot één of meerdere concrete normbestemmelingen. Voorbeeld: Contractuele regels, eenzijdige bestuurlijke rechtshandelingen.
* **Uitdrukking**: Vaak door middel van voorwaardelijke uitspraken ("als... dan...") die de geviseerde feitelijke situatie (rechtsfeiten) en de eraan verbonden rechtsgevolgen koppelen. Ook kunnen ze expliciet in de indicatieve wijs worden uitgedrukt.
* **Voorbeeld**: Artikel 221, eerste lid Oud Burgerlijk Wetboek: "Iedere echtgenoot draagt in de lasten van het huwelijk bij naar zijn vermogen."
#### 3.3.4 Performatieve uitspraken
* **Kenmerk**: Deze uitspraken verrichten iets in de wereld, ze creëren een nieuwe sociale of juridische realiteit. Ze beschrijven geen feitelijke gebeurtenis, drukken geen verbanden uit, of bevatten geen onbewijsbare aannames. Ze zijn ook niet te reduceren tot een waardering.
* **Verschil met prescriptieve waardeoordelen**: Performatieve uitspraken schrijven een rechtsgevolg niet voor, maar voeren het direct door. De door de uitspraak doorgevoerde gevolgen zijn sociale feiten die bestaan voor zover aan maatschappelijke conventies wordt voldaan.
* **Rol in het recht**: Wanneer een 'geslaagde' performatieve uitspraak voldoet aan de vereiste conventies, wijzigt deze de juridische werkelijkheid, wat leidt tot het intreden van rechtsgevolgen. Dit verklaart het 'dispositieve' of 'beschikkende' karakter van wetsbepalingen, rechterlijke uitspraken en overeenkomsten.
* **Voorbeeld**: "Ik verklaar u getrouwd in naam van de wet." (uitgesproken door een ambtenaar van de burgerlijke stand); "Je bent ontslagen." (uitgesproken door een werkgever); "Ik verklaar u schuldig aan het ten laste gelegde misdrijf." (uitgesproken door een rechter).
**Relevantie van het onderscheid tussen dispositieve en mededelende handelingen:**
1. **Bewijsrecht**: Voor mededelende handelingen (feiten die een openbaar ambtenaar zelf waarneemt en beschrijft) is een verplicht bewijs vereist. Dit geldt niet voor waardeoordelen van de ambtenaar.
2. **Rechterlijke toetsing**: Wettigheidstoetsing, gericht op de verenigbaarheid van een handeling met hogere rechtsregels, is enkel mogelijk voor dispositieve handelingen. Dit kan leiden tot nietigverklaring of buiten toepassing laten van de handeling.
**Tip**: Het is cruciaal om bij elke uitspraak de vraag te stellen of deze een verifieerbare uitspraak (wat is het geval?) of een prescriptief waardeoordeel (hoe zou het moeten zijn?) betreft. Performatieve uitspraken vormen een aparte categorie die de juridische werkelijkheid actief beïnvloedt.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Rechtsnorm | Een regel of principe dat gedrag in een juridische context stuurt en vastlegt wat wel en niet toegestaan is binnen een samenleving. Rechtsnormen kunnen zowel beschrijvend als voorschrijvend van aard zijn. |
| Descriptieve normen (DN) | Uitspraken die een gebruikelijke toestand, een wet of een regelmatigheid in de natuur of de maatschappij onder woorden brengen. Ze beschrijven hoe iets is en kunnen waar of onwaar zijn, afhankelijk van de empirische realiteit. |
| Prescriptieve normen (PN) | Uitspraken die gedrag voorschrijven, oftewel aangeven hoe iets zou moeten zijn. Ze leggen verplichtingen of verboden op en zijn gericht op het sturen van menselijk gedrag. Ze zijn geldig of ongeldig, maar niet waar of onwaar in empirische zin. |
| Verifieerbare uitspraken | Uitspraken die waar of onwaar kunnen zijn en waarvan de juistheid kan worden vastgesteld door middel van waarnemingen (empirische uitspraken) of logische regels en definities (logische of definiërende uitspraken). |
| Geloofsuitspraken | Uitspraken die gebaseerd zijn op onbewijsbare aannames, overtuigingen of axioma's die de basis vormen voor levensbeschouwingen of wetenschappelijke systemen. Ze zijn inherent niet verifieerbaar in empirische of logische zin. |
| Waarderingsuitspraken | Uitspraken die een oordeel uitdrukken over de wenselijkheid, gepastheid, goedheid of slechtheid van iets, gebaseerd op bepaalde waarden. Ze kunnen descriptief zijn (een oordeel zonder gedragsvoorschrift) of prescriptief (een oordeel dat gepaard gaat met een gedragsvoorschrift). |
| Performatieve uitspraken | Uitspraken die, wanneer ze door een bevoegde persoon onder de juiste omstandigheden worden gedaan, een sociale of juridische realiteit creëren of wijzigen. Ze voeren een rechtsgevolg direct door, in plaats van het voor te schrijven. |
| Empirische uitspraken | Een type verifieerbare uitspraak dat feiten of algemene wetmatigheden beschrijft die waarneembaar zijn in de werkelijkheid. Hun waarheid of onwaarheid wordt vastgesteld door middel van observatie en ervaring. |
| Logische uitspraken | Een type verifieerbare uitspraak dat formele verbanden tussen begrippen en andere uitspraken uitdrukt. Hun waarheid of onwaarheid wordt bepaald door de regels van de logica en de gehanteerde definities. |
| Sociale feiten | Feiten die hun betekenis ontlenen aan menselijke conventies, afspraken en erkenning. Ze bestaan slechts voor zover mensen erin geloven en ze toepassen, en vormen de basis voor veel juridische en institutionele concepten. |
| Rechtsgevolgen | De juridische consequenties die voortvloeien uit het voldoen aan of overtreden van een rechtsnorm, of die worden teweeggebracht door een rechtsgeldige juridische handeling. |
Cover
BASIS_2025_10_29 (diversiteit).pptx
Summary
# Wat is diversiteit en hoe verhoudt het zich tot recht?
Hier volgt een gedetailleerde samenvatting over diversiteit en de relatie ervan met het recht, gebaseerd op de verstrekte documentatie.
## 1. Wat is diversiteit en hoe verhoudt het zich tot recht?
Diversiteit is een fundamenteel concept binnen het recht geworden en verwijst naar alle vormen van menselijke verscheidenheid die relevant zijn voor een individu en de samenleving, en die kunnen leiden tot privileges of discriminatie.
### 1.1 De evolutie van het begrip diversiteit
Het begrip diversiteit heeft zich door de tijd heen ontwikkeld en wordt nu vaak geassocieerd met het concept van 'superdiversiteit'.
#### 1.1.1 Van diversiteit naar superdiversiteit
* **Diversiteit** omvat alle vormen van menselijke verscheidenheid. Het is een breder concept dan multiculturaliteit, dat slechts één aspect van diversiteit omvat.
* **Superdiversiteit** is een later ontwikkeld concept dat de complexiteit en veelheid van hedendaagse maatschappelijke veranderingen probeert te vatten. De term is ontstaan omdat het eerdere begrip 'diversiteit' niet meer voldeed om de nieuwe realiteiten te beschrijven.
* **Drie evoluties in de context van superdiversiteit:**
1. **Kwantitatieve toename:** Er is steeds meer diversiteit in de samenleving.
2. **Kwalitatieve toename:** Er is ook steeds meer diversiteit *binnen* de bestaande diversiteit.
3. **Normalisering:** Hoe gaat de superdiverse samenleving om met deze diversiteit?
#### 1.1.2 Gelijkheid van diversiteit versus ongelijkheid van diversiteit
* **Uitgangspunt: Gelijkheid van diversiteit:** In theorie leidt de erkenning dat mensen verschillend zijn tot gelijkheid. Dit principe is verankerd in fundamentele rechtsbeginselen zoals het gelijkheidsbeginsel en het verbod op discriminatie (bijvoorbeeld in de artikelen 10-11 van de Belgische Grondwet, artikel 14 EVRM, en artikel 21 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie). Anti-discriminatiewetgeving specificeert verboden discriminatiegronden zoals geslacht, ras, etnische afkomst, seksuele oriëntatie, leeftijd, geloof of overtuiging, en handicap. Een specifieke rechtsdiscipline, discriminatierecht, is hieraan gewijd.
* **Realiteit: Ongelijkheid van diversiteit:** In de praktijk zien we ongelijkheid, ook binnen het recht. Deze ongelijkheid is vaak het gevolg van sociaal geconstrueerde machtsongelijkheden, die gekoppeld zijn aan persoonlijke kenmerken en identiteiten en verankerd zijn in de samenleving en het recht. Dit leidt tot normativiteit, privileges en uitsluiting op basis van identiteitskenmerken en persoonlijke context.
> **Tip:** Het recht streeft naar een verschuiving van formele gelijkheid (gelijke behandeling) naar materiële gelijkheid (gelijke uitkomsten, rekening houdend met verschillen).
### 1.2 De relatie tussen recht en diversiteit
Recht en diversiteit staan in een wederkerige, co-constitutieve relatie: ze beïnvloeden en vormen elkaar.
#### 1.2.1 Recht als product van de samenleving
* Het recht is niet losstaand van de samenleving, maar is er een product van. Maatschappelijke normen en waarden hebben invloed op de ontwikkeling van het recht.
* Juridische actoren, zoals magistraten, zijn zelf onderdeel van de samenleving en brengen hun eigen perspectieven en mogelijke vooroordelen mee.
#### 1.2.2 Recht als regulerende kracht
* Het recht bezit de unieke kracht om diversiteit te reguleren en, indien nodig, ongelijkheden en onevenwichten te corrigeren.
#### 1.2.3 Neutraliteit van het recht: een ideaal en een kritiekpunt
* **Het ideaal van neutraliteit:** Het recht wordt geacht neutraal te zijn en geen voorkeur te hebben voor bepaalde vormen van diversiteit. Juridische actoren worden geacht objectief en onpartijdig te handelen, wat samenhangt met de principes van een democratische rechtstaat. Dit ideaal wordt vaak geassocieerd met de scheiding van kerk en staat, wat impliceert dat het recht geen religieuze of levensbeschouwelijke voorkeuren mag hebben.
* **Kritiek vanuit Critical Legal Studies (CLS) en verwante stromingen:** CLS, Critical Race Theory, feministische rechtstheorie, queer rechtstheorie en critical disability studies stellen dat het recht niet neutraal is, maar vaak een product is van de dominante groep in de samenleving. Dit recht dient dan ter behoud van de status quo en de belangen van de meerderheid.
* **Klassenjustitie:** Juridische actoren zouden zelf tot bevoorrechte groepen behoren en daardoor onbewust belangen van de meerderheid behartigen.
* **Focus op machtsstructuren:** Deze kritische benaderingen richten zich op onderliggende machtsstructuren, structurele ongelijkheden en ingebakken vooroordelen (bias) in het recht.
* **Deconstructie en reconstructie:** Ze proberen het recht te deconstrueren en te reconstrueren, onder andere door gebruik te maken van narratieven van gemarginaliseerde groepen om zo tot materiële gelijkheid te komen.
> **Tip:** Het onderscheid tussen 'law in books' (het recht zoals het geschreven is) en 'law in action' (het recht zoals het in de praktijk wordt toegepast) is cruciaal bij het analyseren van de kritische benadering van het recht.
#### 1.2.4 Ongelijkheid is intersectioneel
* Een fundamenteel inzicht bij de studie van recht en diversiteit is dat ongelijkheid vaak intersectioneel is. Dit betekent dat verschillende vormen van discriminatie en ongelijkheid elkaar kruisen en versterken, waardoor individuen op verschillende kruispunten van hun identiteit (bijvoorbeeld ras én geslacht én seksuele oriëntatie) te maken kunnen krijgen met unieke vormen van benadeling.
* Het recht heeft moeite om met deze intersectionaliteit om te gaan, omdat het vaak geneigd is ongelijkheden eendimensionaal te benaderen (bijvoorbeeld enkel kijken naar geslacht, of enkel naar ras), in plaats van het bredere, meerdimensionale beeld te omvatten.
> **Example:** De discriminatie-ervaring van een zwarte vrouw is niet simpelweg de optelsom van de ervaring van een zwarte man en een witte vrouw, maar een specifieke, kruisende vorm van benadeling.
### 1.3 Illustratie: het huwelijk als voorbeeld van recht en diversiteit
Het huwelijk is een eeuwenoud juridisch instituut dat illustreert hoe het recht is gevormd door en omgaat met diversiteit en ongelijkheid.
#### 1.3.1 Historische context
* Het huwelijk heeft van oudsher een centrale rol gespeeld in maatschappelijke organisatie, met zowel een symbolische functie (legitimiteit) als een beschermende functie (rechten en plichten).
* Het was lange tijd een 'gegenderd' instituut, verankerd in heteronormativiteit, wat leidde tot formele en materiële genderongelijkheid, onder andere door genderstereotypen en economische afhankelijkheid.
#### 1.3.2 Hervormingen en uitdagingen
* Rechtsverscherpingen gericht op gendergelijkheid, zoals de afschaffing van genderdiscriminatie in rechten en plichten, de invoering van wettelijke samenwoning en de legalisering van het huwelijk voor personen van hetzelfde geslacht in 2003, hebben de ongelijkheid binnen het huwelijk verminderd.
* Er is meer aandacht gekomen voor solidariteit in het relatievermogensrecht, hoewel dit niet altijd volstaat om gendereffecten volledig te neutraliseren.
* Ondanks deze hervormingen blijft het huwelijk in veel gevallen verankerd in een heteronormatieve visie op relaties (twee personen, samenwonend, seksueel-affectief).
#### 1.3.3 De realiteit van nieuwe familievormen
* De hedendaagse samenleving kent echter een spectrum aan nieuwe familievormen, zoals platonische relaties, louter seksuele relaties, polyamoureuze relaties en LAT-relaties (Living Apart Together).
* Het huidige recht biedt voor deze nieuwe relatievormen vaak onvoldoende bescherming en erkenning.
#### 1.3.4 Inclusieve hervorming van het recht
* De vraag is welke rol het recht moet spelen in het erkennen en reguleren van de diversiteit aan relatievormen. Moet het recht een verplicht minimumniveau van solidariteit bieden, met ruimte voor contractuele afspraken?
* Een radicale breuk met de uitsluitende, diadische, seksuele en huiselijke aard van het huwelijk kan echter ook negatieve gevolgen hebben, bijvoorbeeld voor religieuze gemeenschappen die de symboliek van het huwelijk belangrijk vinden, of voor internationale erkenning.
* Er bestaat ook een zorg dat een focus op contractuele vrijheid, zonder voldoende waarborgen, vrouwen (die vaak economisch minder krachtig zijn) in een nadeligere onderhandelingspositie kan plaatsen.
> **Example:** De discussie over de juridische erkenning van polyamoureuze relaties illustreert de uitdagingen van het aanpassen van juridische concepten die historisch gebaseerd zijn op monogame koppels.
### 1.4 Kritiek op kritische benaderingen ('Woke')
De kritische benaderingen van het recht, inclusief die met betrekking tot diversiteit, worden soms bekritiseerd.
* **Bezwaren:**
* **Beschuldigend:** Soms wordt beweerd dat deze benaderingen beschuldigend zijn tegenover personen uit meerderheidsgroepen (bv. "alle witte mensen zijn racistisch").
* **Essentialisering:** Minderheidsgroepen kunnen worden gereduceerd tot inherente slachtoffers.
* **Omgekeerde discriminatie:** Er kan sprake zijn van angst voor 'omgekeerde discriminatie'.
* **Essentie van schuld vs. verantwoordelijkheid:** Er ontstaat een debat over de schuld versus de verantwoordelijkheid van juristen ten aanzien van het bestaande recht.
* **Narrativiteit en positionaliteit vs. objectiviteit:** De nadruk op subjectieve narratieven en de positie van de verteller wordt soms tegengesteld aan het ideaal van objectieve rechtspraak.
### 1.5 De toekomst: mensenrechten en kritische benaderingen
De studie van recht en diversiteit wordt verrijkt door de integratie van mensenrechtelijke perspectieven, kritische en sociaalwetenschappelijke benaderingen, en gespecialiseerde vakgebieden zoals discriminatierecht. Mainstreaming van deze kritische benaderingen in andere rechtsdomeinen is een belangrijke ontwikkeling.
---
# De neutraliteit van het recht en kritische perspectieven
Dit onderdeel onderzoekt het concept van juridische neutraliteit, de uitdagingen ervan vanuit kritische perspectieven zoals Critical Legal Studies, en de implicaties hiervan voor sociale rechtvaardigheid.
### 2.1 Het concept van juridische neutraliteit
Het recht wordt in principe geacht neutraal te zijn en geen voorkeur te hebben voor bepaalde vormen van diversiteit of identiteitskenmerken. Dit geldt ook voor juridische actoren, met name magistraten. Deze neutraliteit is gekoppeld aan fundamentele grondrechten zoals het gelijkheidsbeginsel, het verbod op discriminatie, en de vrijheid van religie en levensbeschouwing. Hoewel de discussie over neutraliteit vaak vanuit een religieuze invalshoek wordt benaderd (in lijn met de scheiding tussen kerk en staat), is het belangrijk om dit concept niet te beperken tot religie, aangezien normativiteit alle vormen van diversiteit raakt. Het idee van juridische neutraliteit impliceert dat het recht zich niet uitspreekt ten gunste van specifieke groepen en dat juridische beslissingen gebaseerd zijn op objectieve criteria, los van persoonlijke kenmerken.
> **Tip:** Juridische neutraliteit is een ideaalprincipe dat streeft naar gelijke behandeling en onpartijdigheid binnen het rechtssysteem.
#### 2.1.1 Recht als product van de samenleving en haar normen
De juridische instelling heeft de neiging om wat maatschappelijk als 'regulier' of 'normaal' wordt beschouwd, om te zetten in een afdwingbare juridische norm. Dit proces, waarbij feitelijke normaliteit wordt getransmuteerd naar juridische normaliteit, wordt ook wel de 'ontologische glorificatie' van het recht genoemd. Dit betekent dat bestaande maatschappelijke structuren en normen, inclusief eventuele machtsongelijkheden, in het recht worden verankerd en bestendigd.
### 2.2 Kritische perspectieven op juridische neutraliteit
Kritische stromingen, zoals Critical Legal Studies (CLS), plaatsen vraagtekens bij de werkelijke neutraliteit van het recht en stellen dat het recht vaak een product is van dominante groepen en gericht is op het behoud van de status quo en meerderheidsbelangen.
#### 2.2.1 Critical Legal Studies (CLS) en aanverwante stromingen
Critical Legal Studies is een theoretisch perspectief dat in de Verenigde Staten is ontwikkeld en zich wereldwijd heeft verspreid. Het benadrukt het belang van het bestuderen van 'law in action' in plaats van enkel 'law in books'. CLS stelt dat juridische actoren vaak voortkomen uit bevoorrechte maatschappelijke groepen en daardoor de belangen van deze groepen kunnen vertegenwoordigen, wat kan leiden tot wat men 'klassenjustitie' noemt.
CLS is een verzamelnaam voor diverse kritische invalshoeken, waaronder:
* **Feministische rechtstheorie:** Analyseert hoe rechtspatronen genderongelijkheid in stand houden en hoe recht kan bijdragen aan gendergelijkheid.
* **Queer rechtstheorie:** Onderzoekt hoe het recht heteronormativiteit en cisnormativiteit verankert en hoe dit leidt tot uitsluiting van LGBTIQ+ personen.
* **Critical Race Theory:** Focust op de rol van ras en racisme in het recht en hoe het recht bijdraagt aan raciale ongelijkheden.
* **Critical Disability Studies:** Ontleedt hoe het recht beperkingen en handicaps creëert of bestendigt.
Deze stromingen richten zich op onderliggende machtsstructuren, structurele ongelijkheden en inherente bias in het recht. Ze streven naar deconstructie en reconstructie van het recht, vaak door middel van narratieven van gemarginaliseerde groepen, en zijn centraal in activisme voor sociale rechtvaardigheid.
#### 2.2.2 Deconstructie en reconstructie van recht
Kritische perspectieven beogen een deconstructie van de dominante juridische narratieven en een reconstructie van het recht, waarbij de stemmen en ervaringen van gemarginaliseerde groepen centraal staan. Dit draagt bij aan een verschuiving van formele naar materiële gelijkheid.
> **Tip:** De kritische benadering contrasteert sterk met de positivistische, interne benadering van het recht, die zich primair richt op de formele regels en structuren.
#### 2.2.3 Kritiek op kritische benaderingen
Kritische benaderingen van het recht blijven niet zonder kritiek. Deze kritiek omvat onder andere:
* **'Woke' beschuldigingen:** Kritische perspectieven worden soms afgeschilderd als overdreven gevoelig of politiek gemotiveerd.
* **Narratieven en positionaliteit versus objectiviteit:** De nadruk op subjectieve ervaringen en de positie van de spreker (positionaliteit) wordt door sommigen gezien als een afwijking van juridische objectiviteit.
* **Beschuldigend ten aanzien van meerderheidsgroepen:** Sommige kritische analyses worden als te beschuldigend ervaren ten opzichte van personen uit meerderheidsgroepen (bv. de stelling dat 'alle witte mensen racistisch zijn').
* **Omgekeerde discriminatie:** De vrees voor 'omgekeerde discriminatie', waarbij minderheidsgroepen onevenredig bevoordeeld zouden worden.
* **Essentialisering van minderheidsgroepen:** Het risico dat minderheidsgroepen worden gereduceerd tot inherente slachtoffers, zonder oog voor hun agency.
* **Schuld versus verantwoordelijkheid van juristen:** De discussie over de morele schuld of verantwoordelijkheid van juristen ten aanzien van de rol van het recht in het bestendigen van ongelijkheden.
### 2.3 Implicaties voor sociale rechtvaardigheid
De kritische analyse van juridische neutraliteit heeft directe implicaties voor de bevordering van sociale rechtvaardigheid.
#### 2.3.1 Van formele naar materiële gelijkheid
Een fundamenteel doel van kritische rechtstheorieën is de transitie van formele gelijkheid naar materiële gelijkheid. Formele gelijkheid garandeert dat iedereen volgens dezelfde regels wordt behandeld, ongeacht hun achtergrond. Materiële gelijkheid erkent echter dat verschillende groepen in de samenleving te maken hebben met structurele ongelijkheden en nadelen, en dat er specifieke maatregelen nodig zijn om deze ongelijkheden te compenseren en werkelijk gelijke uitkomsten te bereiken.
#### 2.3.2 Illustratie: het huwelijk
Het instituut van het huwelijk dient als een treffend voorbeeld van hoe het recht, ondanks schijnbare neutraliteit, diepgewortelde maatschappelijke normen en ongelijkheden kan weerspiegelen en bestendigen.
* **Historische context:** Lange tijd was het huwelijk een geprivilegieerd instituut, nauw verbonden met heteronormativiteit en gendernormen, wat leidde tot materiële genderongelijkheid door economische afhankelijkheid en genderstereotypen.
* **Hervormingen:** Recente juridische hervormingen, zoals de afschaffing van genderdiscriminatie in rechten en plichten, de invoering van wettelijke samenwoning en het openstellen van het huwelijk voor personen van hetzelfde geslacht, hebben de formele gelijkheid binnen het huwelijk vergroot.
* **Aanhoudende heteronormativiteit:** Ondanks deze hervormingen blijft het huwelijk in essentie verankerd in de notie van een heteroseksuele, dyadische relatie. Dit laat weinig ruimte voor de erkenning van het groeiende spectrum aan nieuwe familievormen, zoals platonische relaties, polyamoureuze relaties of LAT-relaties.
* **Inclusieve hervormingen:** De vraag naar inclusieve hervormingen van het recht op het gebied van familierecht blijft relevant. Mogelijke oplossingen omvatten een open-ended familiaal kader dat basisbescherming biedt, aangevuld met contractuele afspraken, en een correctiemechanisme via de rechter. Er moet echter ook rekening worden gehouden met de potentiële negatieve gevolgen van radicale veranderingen, zoals de impact op religieuze gemeenschappen, internationale erkenning, de perceptie bij LGBTIQ+-personen, en de onderhandelingspositie van vrouwen in een contractuele setting.
> **Example:** De wettelijke erkenning van het homohuwelijk in veel landen is een stap naar formele gelijkheid, maar de discussie over de erkenning van andere relationele vormen (bv. polyamorie) illustreert de voortdurende spanning tussen bestaande juridische kaders en de diversiteit van menselijke relaties.
#### 2.3.3 Ongelijkheid is intersectioneel
Een cruciaal inzicht vanuit de kritische benadering is dat ongelijkheid intersectioneel is. Dit betekent dat verschillende vormen van discriminatie en ongelijkheid elkaar kunnen kruisen en versterken op basis van meerdere identiteitskenmerken (bv. ras, geslacht, klasse, seksuele oriëntatie). Het recht heeft de neiging om deze ongelijkheden eendimensionaal te benaderen, waardoor de complexiteit van de geleefde realiteit van gemarginaliseerde groepen onvoldoende wordt erkend. Een effectieve aanpak van ongelijkheid vereist een multidimensionale analyse die rekening houdt met deze kruispunten.
> **Tip:** Wanneer je juridische vraagstukken analyseert, bedenk dan altijd welke identiteitskenmerken van een persoon mogelijk met elkaar interageren en hoe dit de ervaring van het recht kan beïnvloeden.
---
# Illustratie: het huwelijk als juridisch instituut
Het huwelijk wordt geanalyseerd als een historisch en sociaal geconstrueerd juridisch instituut, waarbij de evolutie van gendergelijkheid en de uitdagingen van heteronormativiteit voor diverse relatievormen centraal staan.
### 3.1 Het huwelijk als juridisch en maatschappelijk instituut
Het huwelijk is een eeuwenoud juridisch instituut dat een centrale rol speelt in de maatschappelijke organisatie. Het kent zowel een symbolische functie, waarbij het legitimiteit verleent, als een beschermende functie door het vaststellen van rechten en plichten voor de betrokkenen.
#### 3.1.1 Historische en sociale constructie
* Het huwelijk is niet neutraal geweest in de geschiedenis, maar was lange tijd een bron van ongelijkheid, met name door zijn gendergestructureerde karakter.
* Het instituut is inherent gegenderd, wat historisch is verankerd in heteronormativiteit.
#### 3.1.2 Hervormingen gericht op gendergelijkheid
* Juridische hervormingen hebben gestreefd naar het wegnemen van genderdiscriminatie binnen de rechten en plichten die aan het huwelijk verbonden zijn.
* De introductie van wettelijke samenwoning bood een beperktere bescherming.
* Een significante stap was de invoering van het huwelijk voor personen van hetzelfde geslacht in 2003.
* Hoewel er meer aandacht is gekomen voor solidariteit binnen het relatievermogensrecht, is dit onvoldoende om de genderaffecten volledig te elimineren.
### 3.2 De uitdaging van heteronormativiteit
Ondanks de hervormingen blijft het huwelijk verankerd in heteronormatieve aannames. Dit wordt duidelijk wanneer men kijkt naar de realiteit van diverse familievormen en relatievormen die buiten de traditionele definitie vallen.
#### 3.2.1 Kerncomponenten van het juridisch huwelijk
Het juridisch huwelijk is traditioneel gebaseerd op de volgende componenten:
* Twee personen
* Samenwoning
* Seksueel-affectieve relatie
#### 3.2.2 Spectrum van nieuwe familievormen
De huidige maatschappelijke realiteit kent echter een breed spectrum aan nieuwe familievormen en relatievormen, waaronder:
* Platonische relaties
* Louter seksuele relaties
* Polyamoureuze relaties
* LAT-relaties (Living Apart Together)
#### 3.2.3 Juridische beperkingen en uitdagingen
* Het klassieke huwelijksrecht biedt onvoldoende bescherming voor deze diverse relatievormen.
* Het genderstereotype blijft verankerd in de heteronormativiteit van het recht.
* Er is geen juridische bescherming voor nieuwe familievormen die afwijken van de traditionele dyade.
### 3.3 Inclusieve hervorming van het recht
De vraag rijst hoe het recht kan worden hervormd om inclusiever te zijn en rekening te houden met de diversiteit aan relatie- en familievormen.
#### 3.3.1 Mogelijke oplossingen en overwegingen
* **Balans tussen belangen:** Het recht moet een balans vinden tussen de belangen van diverse groepen in de samenleving en bepalen welke unies juridische en sociale legitimiteit krijgen.
* **Verplichte regulering:** Een minimumniveau van solidariteit zou verplicht kunnen worden.
* **Contractualisatie:** Onbeperkte contractualisatie met één familiaal label, of de mogelijkheid tot opt-in of opt-out mechanismen, inclusief een gerechtelijk correctiemechanisme.
* **Radicale verandering:** Een radicale breuk met het exclusieve, dyadische, seksuele en huiselijke karakter van het huwelijk kan echter ook negatieve gevolgen hebben, zoals problemen met internationale erkenning, mogelijke terugslag voor LHBTIQ+-personen op het gebied van gelijkheid, en een verminderde onderhandelingspositie voor vrouwen die economisch minder krachtig zijn.
* **Eén open familiale setting:** Een mogelijke oplossing zou een enkele, open-ended familiale setting kunnen zijn die juridische bescherming en symbolische erkenning biedt, met een basisverplichte bescherming (onderhoudsplicht en -steun, ook bij beëindiging van de relatie) aangevuld met contractuele afspraken.
* **Symboliek en culturele diversiteit:** Er moet rekening worden gehouden met de symbolische waarde van het huwelijk voor religieuze gemeenschappen en de uitdagingen op cross-cultureel en internationaal vlak.
---
# Toekomstige opleidingen en focusgebieden
Dit onderdeel geeft een overzicht van gerelateerde opleidingsonderdelen en de focusgebieden binnen het domein van recht en diversiteit, inclusief mensenrechten en kritische benaderingen.
## 4. Toekomstige opleidingen en focusgebieden
### 4.1 Overzicht van gerelateerde opleidingsonderdelen
Binnen het domein van recht en diversiteit, met speciale aandacht voor mensenrechten en kritische benaderingen, zijn er verschillende opleidingsonderdelen die als vervolg of verdieping kunnen dienen. Deze bieden een breder perspectief op de complexiteit van diversiteit binnen het recht en de samenleving.
#### 4.1.1 Mensenrechten (Ba2)
Dit opleidingsonderdeel, gedoceerd door Prof. Yves Haeck, focust op de mensenrechtelijke benadering van diversiteitsthema's. Het verkent hoe mensenrechtenkaders kunnen worden toegepast om diversiteit te begrijpen en te beschermen.
#### 4.1.2 Recht en samenleving (Ba3)
Gedoceerd door Prof. Ellen Desmet, Prof. Charlotte Colman, Dr. Ruben Wissing en Dr. Giselle Corradi, biedt dit vak een kritische en sociaalwetenschappelijke benadering van het recht. Het onderzoekt de wisselwerking tussen juridische structuren en maatschappelijke realiteiten.
#### 4.1.3 Recht en diversiteit (Ma)
Dit mastervak, onder leiding van Prof. Pieter Cannoot, biedt een verdieping ten opzichte van het opleidingsonderdeel Recht en samenleving. Het gaat specifieker in op de concepten en uitdagingen van diversiteit binnen het juridische domein.
#### 4.1.4 Discriminatierecht (Ma)
Prof. Pieter Cannoot en Dr. Cathérine Van de Graaf doceren dit vak dat zich richt op de studie van Europees, Belgisch en Vlaams anti-discriminatierecht. Het behandelt de specifieke wetgeving en jurisprudentie ter bestrijding van discriminatie op verschillende gronden.
### 4.2 Focusgebieden binnen recht en diversiteit
#### 4.2.1 De conceptuele evolutie van diversiteit
Diversiteit is uitgegroeid tot een fundamenteel begrip binnen het recht. Het omvat alle vormen van verscheidenheid onder natuurlijke personen, met kenmerken die zowel voor het individu als voor de samenleving van belang zijn. Deze kenmerken kunnen leiden tot privileges of juist tot discriminatie.
* **Definitie van diversiteit:** Alle vormen van menselijke verscheidenheid. Dit is breder dan multiculturaliteit en omvat ook de recente concepten van 'superdiversiteit'.
* **Uitgangspunt van diversiteit:** De gelijkheid van diversiteit. Dit betekent dat, hoewel mensen verschillend zijn, dit in principe tot gelijkheid moet leiden. Dit principe is verankerd in artikelen 10-11 van de Belgische Grondwet (beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie), artikel 14 van het EVRM en artikel 21 van het Handvest.
* **De realiteit van diversiteit:** Ongelijkheid van diversiteit is eveneens aanwezig in het recht. Machtsongelijkheden, die sociaal geconstrueerd zijn en gekoppeld aan persoonlijke kenmerken en identiteiten, zijn verankerd in de samenleving en het recht. Dit leidt tot normativiteit, privilege en uitsluiting op basis van identiteitskenmerken en persoonlijke context. Dit vereist een verschuiving van formele naar materiële gelijkheid.
* **Intersectionaliteit van ongelijkheid:** Een fundamenteel inzicht is dat ongelijkheden niet enkelvoudig verschijnen, maar op kruispunten van verschillende identiteitskenmerken. Het recht heeft vaak moeite om deze intersectionele aard van discriminatie adequaat te hanteren, omdat het neigt naar een eendimensionale benadering van ongelijkheid.
#### 4.2.2 De relatie tussen recht en diversiteit
Recht en diversiteit staan in een wederkerige, co-constitutieve relatie. Het recht is zowel een product van de samenleving als een middel om maatschappelijke normen te reguleren en veranderingen teweeg te brengen.
* **Normalisering door het recht:** De juridische instelling heeft de neiging om wat maatschappelijk regelmatig gebeurt (`regularity`) om te zetten in een afdwingbare norm (`rule`), en feitelijke normaliteit (`factual normalcy`) in juridische normaliteit (`legal normalcy`).
* **Neutraliteit van het recht:** Het recht wordt geacht neutraal te zijn en geen voorkeur te hebben voor bepaalde vormen van diversiteit. Dit geldt ook voor juridische actoren, zoals magistraten. Dit principe is gekoppeld aan grondrechten zoals het gelijkheidsbeginsel en het verbod op discriminatie. De discussie hierover concentreert zich vaak op religie en levensbeschouwing, maar strekt zich uit tot alle vormen van diversiteit, waaronder ras/afkomst en seksuele oriëntatie/genderidentiteit.
* **Kritische benadering van het recht:** Stromingen zoals Critical Legal Studies (CLS), Critical Race Theory, feministische rechtstheorie, queer rechtstheorie en critical disability studies bevragen de vermeende neutraliteit van het recht. Deze benaderingen stellen dat het recht vaak een product is van de dominante groep, gericht op het behoud van de status quo en meerderheidsbelangen (`klassenjustitie`). Ze focussen op onderliggende machtsstructuren, structurele ongelijkheden en bias in het recht, en streven naar deconstructie en reconstructie van het recht, vaak via narratieven van gemarginaliseerde groepen.
* **Positivistische vs. kritische benadering:** De positivistische benadering bekijkt het recht vanuit een intern perspectief, terwijl de kritische benadering een externe, sociaalwetenschappelijke analyse toepast. De kritische benadering wordt soms bekritiseerd als 'woke', beschuldigend, en neigend naar essentialisering van minderheidsgroepen. Er is een voortdurende discussie over de schuld versus verantwoordelijkheid van juristen ten aanzien van het recht.
#### 4.2.3 Illustratie: het huwelijk als juridisch instituut
Het huwelijk dient als een illustratief voorbeeld van hoe een juridisch instituut verankerd kan zijn in maatschappelijke normen en diversiteit kan reguleren, en hoe hervormingen gericht op gelijkheid kunnen plaatsvinden.
* **Kenmerken van het huwelijk:** Het is een eeuwenoud juridisch instituut met een centrale rol in de maatschappelijke organisatie. Het biedt juridische bescherming, rechten en plichten, en heeft een symbolische functie.
* **Heteronormativiteit en genderongelijkheid:** Traditioneel was het huwelijk een gegenderd instituut, verankerd in heteronormativiteit. Dit heeft geleid tot genderstereotypen en economische afhankelijkheid, wat resulteerde in materiële genderongelijkheid.
* **Hervormingen en de zoektocht naar inclusiviteit:** Het recht is hervormd om gendergelijkheid te bevorderen, onder meer door de afschaffing van genderdiscriminatie in rechten en plichten, de invoering van wettelijke samenwoning en de legalisering van het huwelijk voor personen van hetzelfde geslacht in 2003. Hoewel er meer aandacht is voor solidariteit in het relatievermogensrecht, zijn de gendereffecten nog niet volledig weggewerkt.
* **Huidige uitdagingen en toekomstige perspectieven:** Ondanks hervormingen blijft het huwelijk verankerd in een model van twee personen die samenwonen en een seksueel-affectieve relatie hebben. Dit strookt niet met de realiteit van een spectrum aan nieuwe familievormen, zoals platonische relaties, polyamoureuze relaties, of LAT-relaties.
* **Inclusieve hervorming:** De vraag rijst welke rol het recht moet spelen bij het balanceren van de belangen van diverse groepen. Opties omvatten verplichte regulering met een minimum aan solidariteit, contractuele afspraken met opt-in/opt-out opties, en juridische correctiemechanismen. Een radicale breuk met het exclusieve, diadische, seksuele en huiselijke karakter van het huwelijk kan echter ook negatieve gevolgen hebben, zoals problemen met religieuze gemeenschappen, internationale erkenning, en een mogelijke achteruitgang in onderhandelingsmacht voor vrouwen. De discussie gaat over de terminologie en de structurele aanpassing van het recht om nieuwe familievormen juridische erkenning en bescherming te bieden, met behoud van symbolische waarde en legitieme erkenning.
> **Tip:** De analyse van het huwelijk toont de dynamiek tussen traditionele juridische instituten, maatschappelijke veranderingen en de strijd voor meer inclusieve wetgeving. Begrijp de evolutie van formele naar materiële gelijkheid in dit specifieke voorbeeld.
> **Tip:** Wees alert op de kritische theorieën die de 'neutraliteit' van het recht bevragen. Deze perspectieven zijn cruciaal om de structurele ongelijkheden achter juridische normen te doorgronden.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Diversiteit | Alle vormen van menselijke verscheidenheid, waaronder kenmerken die van belang zijn voor de identiteit van een persoon en hun positie in de samenleving, die kunnen leiden tot privilege of discriminatie. |
| Multiculturaliteit | Een vorm van diversiteit die minder ruim is dan het algemene begrip diversiteit en die als gedateerd wordt beschouwd ten gunste van het concept superdiversiteit. |
| Superdiversiteit | Een term die later is ontwikkeld om aan te tonen dat de vorige terminologie niet meer volstond om de veranderingen in de samenleving weer te geven, met een nadruk op zowel kwantitatieve als kwalitatieve toename van diversiteit. |
| Gelijkheid van diversiteit | Het principe dat mensen zeer verschillend van elkaar zijn, maar dat dit in principe tot gelijkheid zou moeten leiden, wat zich uit in het beginsel van gelijkheid en non-discriminatie in het recht. |
| Ongelijkheid van diversiteit | De realiteit dat er ongelijkheden bestaan binnen diversiteit, vaak als gevolg van sociaal geconstrueerde machtsongelijkheden die gekoppeld zijn aan persoonlijke kenmerken en identiteiten, verankerd in de samenleving en het recht. |
| Intersectioneel | Het fundamentele inzicht dat ongelijkheden niet enkelvoudig voorkomen in de samenleving, maar zich manifesteren op kruispunten van verschillende identiteitskenmerken en sociale posities, wat juridische aanpassingen complex maakt. |
| Co-constitutief | De wederkerige verhouding tussen recht en diversiteit, waarbij het recht een product is van de samenleving en maatschappelijke normen, maar tegelijkertijd diversiteit kan reguleren en onevenwichtigheden kan veranderen. |
| ‘Neutraliteit’ van het recht | Het principe dat het recht neutraal is en geen voorkeur heeft voor bepaalde vormen van diversiteit, waarbij juridische actoren geacht worden neutraal te handelen, gekoppeld aan grondrechten zoals het gelijkheidsbeginsel en het verbod op discriminatie. |
| Critical Legal Studies (CLS) | Een theoretische stroming die stelt dat het recht een product is van de dominante groep, gericht op het behoud van de status quo en meerderheidsbelangen, en die zich richt op onderliggende machtsstructuren, structurele ongelijkheden en bias in het recht. |
| Formele gelijkheid | Een juridisch principe waarbij iedereen in gelijke gevallen gelijk wordt behandeld, zonder rekening te houden met materiële verschillen die tot feitelijke ongelijkheid kunnen leiden. |
| Materiële gelijkheid | Het streven naar werkelijke gelijkheid door rekening te houden met maatschappelijke en persoonlijke verschillen, en het nemen van maatregelen om structurele ongelijkheden aan te pakken en te compenseren. |
| Narratieven | Verhalen of vertellingen die worden gebruikt binnen kritische benaderingen van het recht om de ervaringen van gemarginaliseerde groepen te belichten, de onderliggende machtsstructuren bloot te leggen en het recht te reconstrueren. |
| Positionaliteit | Het besef dat iemands positie in de samenleving, gebaseerd op identiteit en ervaring, een invloed heeft op de manier waarop het recht wordt begrepen, toegepast en gevormd. |
| Heteronormativiteit | Een sociale en culturele norm die ervan uitgaat dat heteroseksualiteit de enige natuurlijke of "normale" seksuele oriëntatie is, en die vaak impliciet of expliciet de basis vormt voor sociale instituties en wetgeving. |
Cover
Basisaspecten van het burgerlijk recht_2025.pptx
Summary
# Basisbegrippen van het burgerlijk recht
Dit onderdeel van het burgerlijk recht legt de fundamenten uit, inclusief de bronnen van het recht, het onderscheid tussen aanvullend en dwingend recht, het concept van het vermogen en verjaring.
## 1. Rechtsbronnen
De primaire bron van het burgerlijk recht in België is het Burgerlijk Wetboek. Hoewel het concept van een gecodificeerd recht teruggaat tot de Napoleontische codificatie, is het wetboek sindsdien meerdere malen herzien en aangevuld. Naast het Burgerlijk Wetboek zelf, zijn er diverse andere rechtsbronnen relevant voor het burgerlijk recht:
* **Bijzondere wetten:** Specifieke wetten die bepaalde materies regelen, zoals de consumentenkoop of wetten betreffende financiële instellingen.
* **Grondrechten:** Artikelen uit de Grondwet en internationale verdragen zoals het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) kunnen directe invloed hebben op het burgerlijk recht. Arresten van hoge rechtbanken, zoals het arrest Marckx, hebben hierbij een belangrijke rol gespeeld.
* **Algemene rechtsbeginselen:** Fundamentele principes die ten grondslag liggen aan het rechtssysteem, zoals het beginsel van rechtsmisbruik.
## 2. Aanvullend en dwingend recht
Het recht wordt onderscheiden in regels van dwingend recht, regels van openbare orde en aanvullend recht. Dit onderscheid is cruciaal omdat het bepaalt of partijen van een wettelijke bepaling mogen afwijken in hun overeenkomsten.
* **Dwingend recht:** Regels waarvan contractueel niet mag worden afgeweken. Indien partijen toch een beding overeenkomen dat hiermee strijdig is, is dat beding nietig. Dit soort regels beschermt fundamentele belangen in de samenleving. Voorbeelden hiervan zijn bepalingen betreffende beroepsgeheim, specifieke consumentenbeschermingen, of regels inzake de handel tussen ondernemingen die een zekere balans beogen. Vaak staat in de wet zelf dat strijdige bedingen nietig zijn.
> **Tip:** Let op formuleringen als "alle met de bepalingen van dit artikel strijdige bedingen zijn nietig." Dit is een sterke indicator dat je te maken hebt met dwingend recht of openbare orde.
* **Openbare orde:** Dit zijn de meest fundamentele regels die de fundamenten van onze samenleving beschermen. Strafrechtelijke bepalingen vallen hier bijvoorbeeld onder.
* **Aanvullend recht:** Regels die van toepassing zijn indien partijen geen andere afspraken hebben gemaakt. Partijen zijn vrij om van deze regels af te wijken in hun contracten. Dit recht vult de leemtes op waar partijen zelf geen regels hebben voorzien.
> **Voorbeeld:** Artikel 5.3, lid 2 BW stelt dat de daarin opgenomen regels van aanvullend recht zijn, wat betekent dat partijen ervan mogen afwijken.
## 3. Het vermogen
Het vermogen is een fundamenteel concept in het burgerlijk recht en wordt gedefinieerd als de totaliteit van de goederen die aan een persoon toebehoren, waarbij "goederen" alle in geld waardeerbare rechten en plichten omvat.
De vermogensleer kent drie kernprincipes (de "vermogenstriptiek"):
1. **Alleen personen hebben een vermogen:** Enkel natuurlijke en rechtspersonen kunnen drager zijn van een vermogen.
2. **Elke persoon heeft een vermogen:** Iedereen heeft een vermogen, ongeacht of dit vermogen positief of negatief is.
3. **Slechts één vermogen per persoon:** Een persoon kan slechts één vermogen hebben. Het is wel mogelijk om specifieke activiteiten (zoals een beroepsactiviteit) onder te brengen in een rechtspersoon, waardoor er een afgescheiden vermogen ontstaat.
Het vermogen dient als **verhaalsobject** voor schuldeisers. Bij niet-nakoming van verbintenissen kunnen schuldeisers zich verhalen op het vermogen van de schuldenaar.
* **Zonder rechtspersoon:** De schuldeiser kan zich rechtstreeks verhalen op het gehele vermogen van de natuurlijke persoon.
* **Met rechtspersoon:** Indien een rechtspersoon is opgericht (bv. een NV of BVBA), kunnen schuldeisers zich primair verhalen op het vermogen van die rechtspersoon. Bij een *onvolkomen* rechtspersoonlijkheid (zoals een VOF) kan de schuldeiser zich bij ontoereikendheid van het vennootschapsvermogen ook op het privévermogen van de vennoten verhalen. Bij een *volkomen* rechtspersoonlijkheid kunnen schuldeisers enkel het vermogen van de rechtspersoon aanspreken.
Binnen het vermogen onderscheiden we **vermogensrechten**, die in geld waardeerbaar zijn en gekenmerkt worden door economische waarde, het overgaan bij overlijden en verhandelbaarheid. Deze worden onderverdeeld in:
### 3.1 Zakelijke rechten
Zakelijke rechten geven een directe aanspraak op een bepaald goed of zaak. De rechtsbetrekking bestaat tussen een rechtssubject en een rechtsobject.
* **Kenmerken:**
* **Numerus clausus-beginsel:** Het aantal zakelijke rechten is beperkt door de wet. Men kan geen nieuwe zakelijke rechten creëren.
* **Rechtstreekse heerschappij over een goed:** De houder van het zakelijk recht heeft directe controle over het goed.
* **Werking erga omnes:** Zakelijke rechten zijn tegenstelbaar aan iedereen. Dit vereist publiciteit (bv. registratie van onroerende goederen).
* **Volgrecht:** Het zakelijk recht "volgt" het goed, ongeacht wie de eigenaar is.
* **Voorbeelden:**
* **Eigendomsrecht:** Het meest omvattende zakelijke recht, dat recht geeft op gebruik, genot en beschikking over een goed.
* **Vruchtgebruik:** Geeft het recht op gebruik en genot van een goed, maar de beschikkingsbevoegdheid blijft bij de blote eigenaar.
* **Erfdienstbaarheid:** Een last op een erf (lijdend erf) ten gunste van een ander erf (heersend erf), bijvoorbeeld een recht van overgang voor een ingesloten perceel.
### 3.2 Persoonlijke rechten (vorderingsrechten)
Persoonlijke rechten creëren een rechtsbetrekking tussen twee rechtssubjecten, waarbij de ene persoon recht heeft op een bepaalde prestatie van de andere.
* **Kenmerken:**
* **Wilsautonomie:** Er is een onbeperkt aantal mogelijke persoonlijke rechten, bepaald door de wil van de partijen.
* **Relatief:** Ze binden enkel de partijen die de overeenkomst hebben gesloten.
* **Geen volgrecht:** Het recht is verbonden aan de persoon, niet aan het goed.
* **Voorbeelden:** Koop-, huur- en aannemingsovereenkomsten.
### 3.3 Intellectuele rechten
Dit zijn rechten op creaties van de menselijke geest, zoals auteursrechten op geschriften of octrooien op uitvindingen. Deze rechten beschermen de geestelijke scheppingen en geven de houder exclusieve bevoegdheden.
Naast vermogensrechten bestaan er ook **extrapatrimoniale rechten**, die geen economische waarde hebben, wel uitdoven bij overlijden en niet verhandelbaar zijn. Hieronder vallen:
* **Persoonlijkheidsrechten:** Zoals het recht op eerbiediging van het privéleven, het recht op waardigheid en het recht op afbeelding.
* **Recht op eerbiediging privé-leven:** Het recht om met rust gelaten te worden binnen de persoonlijke levenssfeer. Dit wordt beschermd door verschillende wetten en verdragen, en de toepassing ervan is steeds belangrijker geworden door de opkomst van internet en sociale media. De naleving ervan is echter niet absoluut en vereist een afweging met andere rechten, zoals het recht op informatie of persvrijheid. Er bestaan ook wettelijke en jurisprudentiële uitzonderingen.
* **Verzameling en verwerking van persoonsgegevens:** De Algemene Verordening Gegevensbescherming (GDPR/AVG) regelt de principes van transparantie, doelbeperking, gegevensbeperking, correctheid, integriteit en vertrouwelijkheid bij de verwerking van persoonsgegevens.
* **Rechten van de patiënt:** Hieronder valt onder meer het recht op inzage in verzamelde gegevens en het recht op vergetelheid.
* **Recht op afbeelding:** Het verspreiden van iemands afbeelding vereist toestemming, tenzij het gaat om publieke personen in een publieke context of om anoniem genomen foto's.
* **Familierechten:** Rechten die voortvloeien uit familierelaties.
## 4. Verjaring
Verjaring regelt de rechtsgevolgen van het verstrijken van een bepaalde tijd en kent twee hoofdcategorieën (volgens art. 2219 oud BW):
* **Verkrijgende verjaring:** Door het tijdsverloop kan men een subjectief recht verkrijgen, wat eerder zeldzaam is. Dit gebeurt wanneer iemand gedurende een bepaalde periode openlijk en ongestoord handelt als rechthebbende.
* **Uitdovende verjaring:** Dit komt veel vaker voor en houdt in dat men een subjectief recht verliest door het verstrijken van de wettelijk bepaalde termijn.
* De toepasselijke termijnen variëren: zakelijke rechten verjaren doorgaans na dertig jaar (art. 2262 oud BW). Persoonlijke rechten, die voortvloeien uit contracten, verjaren vaak na tien jaar.
* Buitencontractuele aansprakelijkheid kent specifieke termijnen: een relatieve termijn van vijf jaar vanaf het moment dat de schade bekend is en de aansprakelijke persoon gekend is, en een absolute termijn van twintig jaar vanaf het ontstaan van de schade.
* Facturen voor geleverde diensten (bv. door een kinesitherapeut) verjaren doorgaans na twee jaar (art. 2277bis oud BW).
### 4.1 Stuiting en schorsing van de verjaring
* **Stuiting:** Een handeling die ertoe leidt dat de verjaringstermijn opnieuw begint te lopen vanaf nul. Voorbeelden zijn dagvaarden, beslag leggen of een bevel tot betaling.
* **Schorsing:** Een situatie waarin de verjaringstermijn tijdelijk pauzeert. De reeds verstreken tijd blijft behouden. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn ten aanzien van minderjarigen, waarbij de verjaring pas verder loopt vanaf hun meerderjarigheid.
---
# Rechtsbronnen en dwingend recht
Dit deel van de analyse focust op de verschillende bronnen van burgerlijk recht en legt de nadruk op regels van openbare orde en dwingend recht waartegen contractueel niet mag worden afgeweken.
### 2.1 Bronnen van burgerlijk recht
Het burgerlijk recht, ook wel privaatrecht genoemd, regelt de verhoudingen tussen burgers onderling. De basis hiervan ligt in het burgerlijk wetboek, dat in België is geïnspireerd door het oude Franse Burgerlijk Wetboek (Code Napoléon). Naast het burgerlijk wetboek kent men ook:
* **Bijzondere wetten:** Wetgeving die specifieke materies regelt, zoals de wet op de medische ongevallen of consumentenkoop.
* **Grondrechten:** Rechten die fundamenteel zijn voor burgers, zoals verankerd in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
* **Algemene rechtsbeginselen:** Ongeschreven principes die ten grondslag liggen aan het recht, zoals het verbod op rechtsmisbruik.
### 2.2 Openbare orde en dwingend recht
Een belangrijk onderscheid binnen de rechtsregels is dat tussen regels van openbare orde, regels van dwingend recht en aanvullend recht.
#### 2.2.1 Regels van openbare orde en dwingend recht
Deze regels beschermen fundamentele belangen van de samenleving of van partijen die als zwakker worden beschouwd. Contractuele afwijkingen van deze regels zijn **niet toegestaan**.
* **Openbare orde:** Deze regels raken de fundamenten van onze samenleving. Het volledige strafrecht is bijvoorbeeld van openbare orde.
* **Dwingend recht:** Deze regels beschermen specifieke partijen die als kwetsbaar worden beschouwd.
**Kenmerken:**
* Geen contractuele afwijking mogelijk.
* Bedingen die strijdig zijn met deze regels zijn nietig.
**Voorbeelden:**
* Bepalingen inzake beroepsgeheim (strafrechtelijk).
* Immuniteit voor stagiairs bij eenmalige lichte fouten, waarbij de stagegever aansprakelijk wordt gesteld, zoals bepaald in artikel II.355/1 van de Codex Hoger Onderwijs. De zin "alle met de bepalingen van dit artikel strijdige bedingen zijn nietig" wijst op een regel van dwingend recht of openbare orde.
* Consumentenkoop, waarbij de consument (particulier die niet beroepsmatig handelt) beschermd wordt. Artikel 1649 *octies* van het oude BW bepaalt dat bepalingen in strijd met deze regels nietig zijn.
#### 2.2.2 Aanvullend recht
Deze regels vullen de contractuele afspraken tussen partijen aan. Indien partijen niets specifieks overeenkomen, zijn deze regels van toepassing.
**Kenmerken:**
* Contractuele afwijking is mogelijk.
**Voorbeelden:**
* Artikel 5.3, lid 2 BW, dat bepaalt dat de regels van aanvullend recht van toepassing zijn.
* Artikel 4, paragraaf 1 van de Wet Betalingsachterstand Handelstransacties, dat regels van aanvullend recht bevat, van toepassing tussen ondernemingen.
> **Tip:** Wanneer een wetsartikel expliciet stelt dat strijdige bedingen nietig zijn, is dit een sterke indicator dat het om een regel van openbare orde of dwingend recht gaat.
### 2.3 Het vermogen
Het vermogen is een fundamenteel concept in het privaatrecht. Het wordt gedefinieerd als de totaliteit van de in geld waardeerbare rechten en plichten die aan een persoon toebehoren.
#### 2.3.1 De vermogenstriptiek
Uit de definitie van vermogen leiden drie kernprincipes af:
1. **Alleen personen:** Enkel rechtssubjecten (natuurlijke personen en rechtspersonen) kunnen een vermogen hebben.
2. **Elke persoon:** Elke persoon (natuurlijk of rechtspersoon) bezit een vermogen, ongeacht of dit positief of negatief is.
3. **Slechts één vermogen:** Een natuurlijk persoon heeft slechts één vermogen. Het is echter mogelijk om (een deel van) het vermogen af te splitsen door een rechtspersoon op te richten, waardoor er twee aparte vermogens ontstaan.
#### 2.3.2 Het vermogen als verhaalsobject
Bij niet-nakoming van verbintenissen kunnen schuldeisers zich verhalen op het vermogen van de schuldenaar.
* **Zonder rechtspersoon:** Schuldeisers kunnen zich rechtstreeks verhalen op het gehele vermogen van de natuurlijke persoon.
* **Met rechtspersoon:** Bij de oprichting van een rechtspersoon wordt een deel van het vermogen afgescheiden. Schuldeisers zullen eerst op het vermogen van de rechtspersoon moeten verhalen.
* **Onvolkomen rechtspersoonlijkheid** (bv. VOF): Schuldeisers kunnen zich eerst op het vermogen van de rechtspersoon verhalen, en indien dit onvoldoende is, ook op het persoonlijke vermogen van de natuurlijke persoon.
* **Volkomen rechtspersoonlijkheid** (bv. NV, BVBA): Schuldeisers kunnen uitsluitend het vermogen van de rechtspersoon aanspreken.
### 2.4 Vermogensrechten
Vermogensrechten zijn rechten die in geld waardeerbaar zijn en deel uitmaken van iemands vermogen.
**Kenmerken:**
* Economische waarde.
* Gaan over bij overlijden (worden deel van de nalatenschap).
* Verhandelbaar (kunnen worden verkocht, verhuurd, etc.).
**Categorieën:**
1. **Zakelijke rechten:** Rechten op een bepaalde zaak of goed, waarbij er een directe verhouding bestaat tussen het rechtssubject en het rechtsobject.
* **Kenmerken:**
* *Numerus clausus*-beginsel: het aantal zakelijke rechten is beperkt door de wet.
* Rechtstreekse heerschappij over een goed.
* Werking *erga omnes* (tegenstelbaar aan iedereen).
* Vereisen publiciteitsvereisten (bv. inschrijving in registers voor onroerende goederen).
* Volgrecht: het recht blijft aan het goed kleven, ongeacht wie de eigenaar is.
* **Voorbeelden:**
* **Eigendomsrecht:** Omvat het recht op gebruik, genot en beschikking over een goed.
* **Vruchtgebruik:** Geeft het recht op gebruik en genot van een goed, waarbij de eigendom bij de blote eigenaar blijft.
* **Erfdienstbaarheid:** Een last op een dienend erf ten gunste van een heersend erf (bv. recht van doorgang voor een ingesloten perceel).
2. **Persoonlijke rechten (vorderingsrechten):** Rechten ten aanzien van een specifieke persoon, die recht geeft op een bepaalde prestatie.
* **Kenmerken:**
* Onbeperkt aantal (door wilsautonomie).
* Relatief: gericht tegen een specifieke persoon.
* Geen volgrecht.
* **Voorbeelden:** Rechten die voortvloeien uit een koop-, huur- of aannemingsovereenkomst.
3. **Intellectuele rechten:** Rechten op ideeën of creaties van de menselijke geest.
* **Voorbeelden:** Auteursrecht, octrooi (patent).
### 2.5 Extrapatrimoniale rechten
Deze rechten hebben geen economische waarde, doven uit bij overlijden en zijn niet verhandelbaar.
**Categorieën:**
* **Persoonlijkheidsrechten:**
* **Recht op eerbiediging van het privéleven:** Het recht om met rust gelaten te worden binnen de privésfeer. Dit omvat bescherming tegen ongeoorloofd bekomen en verspreiden van informatie. Het belang hiervan is toegenomen door het internet en sociale media.
* **Bronnen:** Artikel 22 Grondwet, artikel 8 EVRM, Algemene Verordening Gegevensbescherming (GDPR).
* **Sancties:** Burgerrechtelijk (buitencontractuele aansprakelijkheid) en strafrechtelijk.
* **Grenzen:** Dit recht is niet absoluut en moet afgewogen worden tegen andere belangen zoals misdaadopsporing, recht op informatie, persvrijheid, etc. Wettelijke uitzonderingen (bv. huiszoekingen) en rechtspraak (bv. publieke personen) zijn mogelijk.
* **Recht op afbeelding:** Het recht om te bepalen of en hoe men gefotografeerd of gefilmd mag worden en of dit verspreid mag worden. Toestemming van de afgebeelde persoon is vereist, tenzij het publieke personen betreft in een relevante context of de foto's anoniem zijn genomen.
* **Familierechten.**
### 2.6 Verjaring
Verjaring is een wijze van verkrijgen of verliezen van subjectieve rechten door tijdsverloop.
#### 2.6.1 Soorten verjaring
* **Verkrijgende verjaring:** Het verkrijgen van een subjectief recht door er gedurende een bepaalde tijd openlijk en ongehinderd als rechthebbende te hebben gefungeerd. Dit komt minder vaak voor.
* **Uitdovende verjaring:** Het verliezen van een subjectief recht door tijdsverloop. Dit komt veel vaker voor.
#### 2.6.2 Toepasselijke termijnen
De toepasselijke termijnen zijn vastgelegd in de wet, onder meer in artikel 2262 en volgende van het oud BW.
* **Zakelijke rechten:** Verjaren in principe na 30 jaar.
* **Persoonlijke rechten:** Verjaren in principe na 10 jaar (bv. rechten uit contracten).
* **Buitencontractuele aansprakelijkheid:**
* Relatieve termijn: 5 jaar vanaf de dag dat de schade gekend is en de aansprakelijke persoon geïdentificeerd is.
* Absolute termijn: 20 jaar vanaf de dag dat de schade is aangedaan.
#### 2.6.3 Stuiting en schorsing
* **Stuiting:** Een handeling die ervoor zorgt dat de verjaringstermijn opnieuw begint te lopen (bv. dagvaarding, beslag leggen).
* **Schorsing:** De verjaringstermijn wordt tijdelijk stopgezet, waarbij de reeds verstreken tijd behouden blijft. De verjaring loopt verder vanaf het einde van de schorsingsgrond (bv. minderjarigheid).
---
# Het vermogen en vermogensrechten
Dit onderwerp behandelt het juridische concept van het vermogen, de bijbehorende trias politica, de rol van het vermogen als verhaalsobject, en de onderscheidingen tussen zakelijke, persoonlijke en intellectuele vermogensrechten.
### 3.1 Het vermogen
Het vermogen kan worden gedefinieerd als de totaliteit van de goederen die aan een persoon toebehoren. Goederen omvatten hierbij alle in geld waardeerbare rechten en plichten.
#### 3.1.1 De vermogenstriptiek
De vermogenstriptiek, gebaseerd op de definitie van een vermogen, omvat drie kernelementen:
1. **Alleen personen bezitten een vermogen.** Juridische entiteiten (natuurlijke personen en rechtspersonen) zijn de dragers van vermogen.
2. **Elke persoon heeft een vermogen.** Dit betekent niet dat elke persoon vermogend is; een vermogen kan leeg of zelfs negatief zijn.
3. **Elke persoon heeft slechts één vermogen.** Het is wel mogelijk om een deel van het eigen vermogen af te splitsen door het onder te brengen in een rechtspersoon, waardoor er twee aparte vermogens ontstaan: dat van de natuurlijke persoon en dat van de rechtspersoon.
#### 3.1.2 Het vermogen als verhaalsobject
Het vermogen dient als onderpand voor schuldeisers. Bij niet-nakoming van verbintenissen kunnen schuldeisers zich verhalen op het vermogen van de schuldenaar.
**Situatie zonder rechtspersoon:**
Als een natuurlijk persoon een lening aangaat en deze niet nakomt, kan de schuldeiser zich verhalen op het gehele persoonlijke vermogen van die persoon.
**Situatie met een rechtspersoon:**
Wanneer een beroepsactiviteit wordt ondergebracht in een rechtspersoon, ontstaat een afgescheiden vermogen.
* **Onvolkomen rechtspersoonlijkheid (bv. vennootschap onder firma):** Schuldeisers verhalen zich eerst op het vermogen van de rechtspersoon. Indien dit onvoldoende is, kunnen zij zich in tweede orde ook op het persoonlijke vermogen van de natuurlijke persoon verhalen.
* **Volkomen rechtspersoonlijkheid (bv. naamloze vennootschap of besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid):** Schuldeisers kunnen uitsluitend het vermogen van de rechtspersoon aanspreken.
### 3.2 Vermogensrechten
Vermogensrechten zijn rechten die in geld waardeerbaar zijn en economische waarde bezitten. Ze gaan niet teniet bij overlijden, maar vallen in de nalatenschap, en zijn verhandelbaar.
#### 3.2.1 Zakelijke rechten
Zakelijke rechten geven een rechtstreekse aanspraak op een bepaald goed of zaak. Ze creëren een rechtsverhouding tussen een rechtssubject en een rechtsobject. De rechtstak die zich hiermee bezighoudt is het zaken- of goederenrecht.
**Kenmerken van zakelijke rechten:**
* **Numerus clausus-beginsel:** Het aantal zakelijke rechten is beperkt door de wet. Nieuwe zakelijke rechten kunnen niet zomaar worden gecreëerd.
* **Rechtstreekse heerschappij over een goed:** De titularis van het zakelijk recht heeft directe controle over het goed.
* **Werking erga omnes (tegenstelbaar aan iedereen):** Zakelijke rechten zijn afdwingbaar tegenover iedereen. Dit vereist vaak publiciteitsvereisten om derden op de hoogte te stellen (bv. overschrijving in hypotheekregisters voor onroerende goederen).
* **Volgrecht:** Het zakelijk recht kleeft aan het goed en blijft bestaan, ongeacht wie de eigenaar is.
**Voorbeelden van zakelijke rechten:**
* **Eigendomsrecht:** Het meest omvangrijke zakelijke recht, dat de bevoegdheden van gebruik, genot en beschikking omvat. Speciale vormen zijn mede-eigendom.
* **Vruchtgebruik:** Geeft het recht op gebruik en genot van een goed, terwijl de blote eigendom bij de oorspronkelijke eigenaar blijft.
* **Erfdienstbaarheid:** Een last op een erf (lijdend erf) ten gunste van een ander erf (heersend erf), bijvoorbeeld het recht van doorgang voor een ingesloten perceel. Dit recht blijft bestaan, zelfs bij verkoop van het lijdend erf.
#### 3.2.2 Persoonlijke rechten of vorderingsrechten
Persoonlijke rechten, ook wel vorderingsrechten genoemd, creëren een rechtsverhouding tussen twee rechtssubjecten, waarbij de ene persoon aanspraak kan maken op een bepaalde prestatie van de andere persoon. De rechtstak die zich hiermee bezighoudt is het verbintenissenrecht.
**Kenmerken van persoonlijke rechten:**
* **Wilsautonomie:** Er is geen beperkt aantal persoonlijke rechten; partijen kunnen in principe elke gewenste verbintenis aangaan.
* **Relatief:** Deze rechten werken in beginsel alleen tussen de direct betrokken partijen.
* **Geen volgrecht:** Het recht is niet verbonden aan een zaak, maar aan de persoon die de verbintenis aangaat.
**Voorbeelden van persoonlijke rechten:**
* Koopovereenkomst
* Huurovereenkomst
* Aannemingsovereenkomst
#### 3.2.3 Intellectuele rechten
Intellectuele rechten geven de houder exclusieve rechten op creaties van de menselijke geest, zoals ideeën, uitvindingen en artistieke werken. Deze rechten hebben een economische waarde, gaan niet teniet bij overlijden en zijn verhandelbaar.
**Voorbeelden van intellectuele rechten:**
* **Auteursrecht:** Beschermt originele werken, zoals geschriften, muziek en software. Het verkopen van studienota's zonder toestemming kan een inbreuk vormen op het auteursrecht van de oorspronkelijke auteur.
* **Octrooi (patent):** Beschermt uitvindingen.
* **Plagiaat:** Het zonder correcte bronvermelding overnemen van andermans werk is een inbreuk op intellectuele rechten.
### 3.3 Extrapatrimoniale rechten
Extrapatrimoniale rechten zijn rechten zonder directe economische waarde. Ze doven uit bij overlijden en zijn niet verhandelbaar.
#### 3.3.1 Persoonlijkheidsrechten
Deze rechten beschermen de inherente aspecten van iemands persoonlijkheid.
##### 3.3.1.1 Recht op eerbieding van het privéleven
Dit recht beschermt individuen tegen ongeoorloofd verkregen of verspreide informatie binnen hun privésfeer. Het belang van dit recht is toegenomen door de opkomst van internet en sociale media.
**Bronnen van bescherming:**
* Grondwet
* Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM)
* Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK)
* Wet ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens
* Algemene Verordening Gegevensbescherming (GDPR)
* Wet betreffende de rechten van de patiënt
**Sancties:**
* Burgerrechtelijk: buitencontractuele aansprakelijkheid, inbeslagname van de drager van de informatie, verspreidingsverbod, opleggen van publicatie van de uitspraak, dwangsom.
* Strafrechtelijk.
**Grenzen:**
Het recht op privacy is niet absoluut en vereist een afweging met andere belangen, zoals:
* Noodzaak om misdrijven op te sporen.
* Recht op informatie van het publiek.
* Persvrijheid.
Wettelijke uitzonderingen zijn onder andere huiszoekingen en de vaststelling van overspel in het kader van echtscheidingsprocedures. Rechtspraak erkent ook uitzonderingen voor publieke personen in het kader van hun publieke leven, en in bepaalde professionele contexten.
#### 3.3.2 Verzameling en verwerking van persoonsgegevens
Met de digitalisering en de opkomst van internet is de uitwisseling en bewaring van persoonsgegevens toegenomen. De GDPR (AVG) regelt de principes van transparantie, doelbeperking, gegevensbeperking, bewaarbeperking, correctheid, integriteit en vertrouwelijkheid, en verantwoordelijkheid bij de verwerking van persoonsgegevens.
**Rechten en plichten:**
* **Rechten van de patiënt:** Recht op inzage in verzamelde gegevens, recht op vergetelheid.
* **Verplichtingen voor organisaties (bv. kinesitherapeuten):** Bijhouden van een verwerkingsregister, meedelen van een algemeen privacybeleid.
#### 3.3.3 Recht op afbeelding
Het recht op afbeelding stelt dat een foto of film waarop iemand te zien is, alleen met toestemming van die persoon verspreid mag worden. Uitzonderingen gelden onder meer voor publieke personen in hun publieke hoedanigheid en voor anoniem genomen foto's waarbij individuen niet identificeerbaar zijn.
### 3.4 Verjaring
Verjaring is een wijze van verkrijgen of verliezen van subjectieve rechten door het verstrijken van een bepaalde termijn.
#### 3.4.1 Soorten verjaring
* **Verkrijgende verjaring:** Het verkrijgen van een recht door langdurig, openlijk en ongestoord uitgeoefend te hebben als rechthebbende. Dit is relatief zeldzaam.
* **Uitdovende verjaring:** Het verliezen van een recht door het verstrijken van een wettelijk bepaalde termijn. Dit komt veel vaker voor.
#### 3.4.2 Toepasselijke termijnen
* Zakelijke rechten: verjaren doorgaans na 30 jaar.
* Persoonlijke rechten: verjaren doorgaans na 10 jaar.
* Buitencontractuele aansprakelijkheid: een relatieve termijn van 5 jaar vanaf het moment dat de schade gekend is en de aansprakelijke persoon geïdentificeerd is, of een absolute termijn van 20 jaar vanaf de schadeveroorzakende gebeurtenis.
* Facturen voor specifieke beroepen (bv. kinesitherapeuten): een termijn van 2 jaar voor het instellen van een vordering tot betaling.
#### 3.4.3 Stuiting en schorsing
* **Stuiting:** Een handeling die ertoe leidt dat de verjaringstermijn opnieuw begint te lopen (bv. dagvaarding, beslaglegging).
* **Schorsing:** De lopende verjaringstermijn wordt tijdelijk onderbroken; de reeds verstreken tijd blijft behouden, en de termijn loopt verder na het einde van de schorsingsgrond (bv. minderjarigheid).
---
# Recht op eerbiediging van het privéleven en recht op afbeelding
Dit deel behandelt het recht op eerbiediging van het privéleven en het recht op afbeelding, inclusief hun bronnen, beperkingen en de toepasselijke sancties.
## 4. Recht op eerbiediging van het privéleven en recht op afbeelding
Dit onderwerp richt zich op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en het recht om zelf te bepalen hoe men wordt afgebeeld, met aandacht voor de juridische grondslagen, grenzen en middelen tot bescherming.
### 4.1 Het recht op eerbiediging van het privéleven
Het recht op eerbiediging van het privéleven, ook wel privacyrecht genoemd, houdt in dat men het recht heeft om binnen de eigen privé-sfeer met rust gelaten te worden. Dit omvat bescherming tegen het ongeoorloofd verkrijgen en verspreiden van informatie. De invloed van het internet, sociale media en de sensatiedrang van media hebben het belang van dit recht doen toenemen.
#### 4.1.1 Bronnen van het recht op eerbiediging van het privéleven
De rechtsbronnen voor het recht op eerbiediging van het privéleven zijn divers:
* De Grondwet: artikel 22 Grondwet.
* Internationale verdragen: artikel 8 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en artikel 16 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK).
* Specifieke wetgeving: de Wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, en de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG), ook bekend als GDPR, die sinds 25 mei 2018 van kracht is.
* Patiëntenrechten: artikel 10 van de Wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt.
#### 4.1.2 Sancties bij inbreuk op het recht op eerbiediging van het privéleven
Bij een inbreuk op het recht op eerbiediging van het privéleven kunnen zowel burgerrechtelijke als strafrechtelijke sancties worden opgelegd.
Burgerrechtelijke sancties omvatten:
* Buitencontractuele aansprakelijkheid.
* Inbeslagname van de drager van de informatie.
* Opleggen van een verspreidingsverbod.
* Opleggen van de publicatie van de gerechtelijke uitspraak.
* Opleggen van een dwangsom.
Strafrechtelijke sancties kunnen worden toegepast, bijvoorbeeld op grond van artikel 371/1 van het Strafwetboek.
#### 4.1.3 Grenzen aan het recht op eerbiediging van het privéleven
Het recht op eerbiediging van het privéleven is niet absoluut en vereist een afweging met andere rechten en belangen.
Wettelijke uitzonderingen omvatten situaties zoals huiszoekingen, die noodzakelijk kunnen zijn voor de opsporing van misdrijven, en de vaststelling van overspel in het kader van een echtscheidingsprocedure.
Uitzonderingen in de rechtspraak ontstaan onder meer bij:
* **Publieke personen:** Informatie over personen die een rol spelen in het openbare leven (politici, acteurs, sporters) mag onder bepaalde omstandigheden worden verspreid, zeker als het relevant is voor het publieke debat of hun publieke functie. Dit geldt echter niet voor informatie verkregen tijdens privé-aangelegenheden.
* **Sollicitatiegesprekken:** In een professionele context kunnen er spanningen ontstaan tussen het recht op privéleven en de informatie die relevant is voor de functie. Vragen over bijvoorbeeld gezinsplanning zijn hierdoor vaak niet toegestaan, terwijl informatie over bijvoorbeeld besmettelijke ziekten wel relevant kan zijn voor functies in de gezondheidszorg.
* **Actualiteit en informatieverspreiding:** De grenzen van het recht op privéleven kunnen worden opgerekt ten voordele van het recht op informatie van het publiek en de persvrijheid, mits de informatie relevant is voor de actualiteit en niet louter gericht is op sensatie.
#### 4.1.4 Verzameling en verwerking van persoonsgegevens
Met de opkomst van internet, sociale media en digitalisering is de uitwisseling en duurzame bewaring van gegevens sterk toegenomen. Dit heeft geleid tot de invoering van wetgeving zoals de GDPR (AVG).
**Principes van de GDPR/AVG:**
* **Transparantie:** Betrokkenen moeten geïnformeerd worden over de verwerking van hun gegevens.
* **Doelbeperking:** Gegevens mogen alleen worden verzameld voor welbepaalde, gerechtvaardigde doeleinden.
* **Gegevensbeperking:** Alleen de noodzakelijke gegevens mogen worden verzameld.
* **Bewaartermijnbeperking:** Gegevens mogen niet langer worden bewaard dan nodig is.
* **Correctheid:** Gegevens moeten accuraat en actueel zijn.
* **Integriteit en vertrouwelijkheid:** Gegevens moeten adequaat worden beveiligd.
* **Verantwoordelijkheid:** De verwerkingsverantwoordelijke is verantwoordelijk voor de naleving van de principes.
**Rechten van de patiënt:**
* Recht op inzage in de verzamelde gegevens.
* Recht op vergetelheid (het recht om te vragen dat bepaalde persoonsgegevens worden verwijderd indien ze niet langer noodzakelijk zijn).
**Verplichtingen voor gegevensverwerkers (bv. kinesitherapeuten):**
* Bijhouden van een verwerkingsregister.
* Meedelen van een algemeen privacybeleid, bijvoorbeeld door middel van affiches in wachtzalen.
### 4.2 Het recht op afbeelding
Het recht op afbeelding houdt in dat iemands portret of beeld niet zonder zijn of haar toestemming mag worden verspreid.
#### 4.2.1 Begripsbepaling en bronnen
Het recht op afbeelding wordt primair beschermd door de rechtspraak. Essentieel is de toestemming van de afgebeelde persoon voor de verspreiding van zijn of haar beeltenis.
#### 4.2.2 Grenzen aan het recht op afbeelding
Net als het recht op privéleven kent ook het recht op afbeelding beperkingen:
* **Publieke personen:** Bij publieke personen mag hun afbeelding worden verspreid indien deze een momentopname is uit hun publieke leven en relevant is voor het publieke belang of de actualiteit. Een foto van een burgemeester die op straat loopt, mag bijvoorbeeld wel gedeeld worden, maar een foto van een privéfeest niet.
* **Anonieme foto's:** Foto's waarbij personen niet specifiek herkenbaar in beeld komen, bijvoorbeeld massafoto's van een evenement of plein waar individuen onherkenbaar of van ver opstaan, vallen vaak buiten de bescherming van het individuele recht op afbeelding.
### 4.3 Verjaring
Verjaring is een juridisch concept waarbij rechten worden verkregen (verkrijgende verjaring) of verloren (uitdovende verjaring) na het verstrijken van een bepaalde wettelijk bepaalde termijn. De regels hieromtrent zijn terug te vinden in het oude Burgerlijk Wetboek.
#### 4.3.1 Soorten verjaring
Er worden twee hoofdsoorten verjaring onderscheiden:
* **Verkrijgende verjaring:** Hiermee kan men subjectieve rechten verkrijgen, bijvoorbeeld eigendom van een perceel grond door er 30 jaar lang openlijk en ongestoord gebruik van te maken zonder reactie van de rechthebbende. Dit is eerder zeldzaam.
* **Uitdovende verjaring:** Hiermee verliest men subjectieve rechten door het verstrijken van de tijd. Dit komt veel vaker voor.
#### 4.3.2 Toepasselijke termijnen
De toepasselijke termijnen voor verjaring variëren:
* **Zakelijke rechten:** Verjaren na 30 jaar (artikel 2262 oud BW).
* **Persoonlijke rechten (vorderingsrechten):** Verjaren in principe na 10 jaar, wat geldt voor de meeste rechten die voortvloeien uit contracten.
* **Buitencontractuele aansprakelijkheid:** Hier gelden specifieke termijnen:
* Een relatieve termijn van 5 jaar, te rekenen vanaf het moment dat de benadeelde zijn schade kent en weet wie de aansprakelijke persoon is.
* Een absolute termijn van 20 jaar, te rekenen vanaf de dag dat de schade werd aangericht. Na deze 20 jaar is de vordering sowieso verjaard.
* **Facturen voor geleverde diensten (bv. kinesitherapie):** De vordering tot betaling van een factuur verjaart na 2 jaar (artikel 2277bis oud BW).
#### 4.3.3 Stuiting en schorsing van verjaring
Verjaring kan worden beïnvloed door stuiting en schorsing:
* **Stuiting (herbeginnen van de termijn):** Gebeurt door handelingen zoals het instellen van een dagvaarding, het leggen van beslag of het geven van een bevel tot betaling. De volledige verjaringstermijn begint opnieuw te lopen vanaf het moment van stuiting (artikel 2244 § 1 oud BW).
* **Schorsing (onderbreken van de termijn):** De reeds verstreken verjaringstermijn blijft behouden, maar de loop ervan wordt tijdelijk stopgezet. De verjaring hervat pas opnieuw nadat de reden voor schorsing is weggevallen. Voorbeelden zijn de verjaring die niet loopt tegen minderjarigen; die begint pas te lopen vanaf hun meerderjarigheid (artikel 2252 oud BW).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Burgerlijk recht | Ook wel privaatrecht genoemd, regelt de juridische betrekkingen tussen burgers onderling. Het omvat diverse rechtsgebieden zoals verbintenissenrecht, contractenrecht en vermogensrecht. |
| Rechtsbronnen | De oorsprong van de regels binnen een rechtssysteem. In het burgerlijk recht zijn dit onder andere het burgerlijk wetboek, bijzondere wetten, grondrechten en algemene rechtsbeginselen. |
| Aanvullend recht | Rechtsregels die van toepassing zijn indien partijen daar in hun overeenkomst niet expliciet van afwijken. Partijen hebben de vrijheid om van deze regels af te wijken. |
| Dwingend recht | Rechtsregels waarvan partijen bij overeenkomst niet mogen afwijken. Deze regels zijn bedoeld ter bescherming van fundamentele maatschappelijke belangen of van een partij die als zwakker wordt beschouwd. |
| Openbare orde | De fundamentele beginselen en normen die essentieel zijn voor de samenleving en de staatsinrichting. Regels van openbare orde zijn van dwingend recht. |
| Vermogen | De totaliteit van alle goederen (zowel rechten als plichten) die aan een persoon toebehoren en in geld waardeerbaar zijn. Elke persoon heeft één vermogen. |
| Vermogenstriptiek | Drie fundamentele principes met betrekking tot het vermogen: alleen personen kunnen een vermogen hebben, elke persoon heeft een vermogen, en elke persoon heeft slechts één vermogen. |
| Verhaalsobject | Het vermogen van een schuldenaar waarop een schuldeiser zich kan verhalen bij niet-nakoming van een verbintenis. |
| Rechtspersoon | Een juridische entiteit die, net als een natuurlijk persoon, rechten en plichten kan hebben en vermogen kan bezitten, los van het vermogen van de oprichters of leden. Voorbeelden zijn NV"s en BV"s. |
| Zakelijke rechten | Rechten die direct betrekking hebben op een bepaald goed (zaak of vermogensrecht) en een directe heerschappij van een rechtssubject over een rechtsobject creëren. Deze rechten werken erga omnes (tegenstelbaar aan iedereen). |
| Persoonlijke rechten | Ook wel vorderingsrechten genoemd, deze rechten creëren een juridische relatie tussen twee rechtssubjecten, waarbij de ene partij recht heeft op een bepaalde prestatie van de andere partij. Ze zijn relatief en niet tegenstelbaar aan derden. |
| Intellectuele rechten | Rechten die voortvloeien uit de creatie van de menselijke geest, zoals auteursrechten, octrooien en merkenrechten. Deze geven de maker exclusieve zeggenschap over zijn of haar intellectuele eigendom. |
| Extrapatrimoniale rechten | Rechten die geen economische waarde hebben en niet overerfbaar of verhandelbaar zijn, zoals persoonlijkheidsrechten en familierechten. |
| Recht op eerbiediging van het privéleven | Het recht van een individu om met rust gelaten te worden binnen zijn of haar persoonlijke levenssfeer en beschermd te worden tegen ongeoorloofde inbreuken op de privacy. |
| GDPR (AVG) | Algemene Verordening Gegevensbescherming (General Data Protection Regulation) is een EU-verordening die de regels voor de verwerking van persoonsgegevens door organisaties vastlegt, met strenge principes voor gegevensbescherming. |
| Recht op afbeelding | Het recht van een persoon om toestemming te geven voor de verspreiding van zijn of haar afbeelding in foto"s of video"s. Dit recht kent beperkingen bij publieke personen of anoniem genomen beelden. |
| Verkrijgende verjaring | Een wijze van eigendomsverkrijging waarbij een subjectief recht wordt verkregen door het bezit van dat recht gedurende een bepaalde, wettelijk vastgestelde periode onder bepaalde voorwaarden. |
| Uitdovende verjaring | Een wijze van tenietgaan van subjectieve rechten doordat de rechthebbende deze niet binnen de wettelijk bepaalde termijn uitoefent. Dit leidt tot het verlies van het recht. |
| Stuiting (verjaring) | Een handeling die ertoe leidt dat de reeds verstreken verjaringstermijn wordt geannuleerd en een nieuwe termijn opnieuw begint te lopen. |
| Schorsing (verjaring) | Een onderbreking van de verjaringstermijn waarbij de reeds verstreken tijd behouden blijft, maar de voortgang van de termijn tijdelijk wordt stopgezet. De termijn loopt verder na het einde van de schorsingsgrond. |
Cover
Basisbegrippen_Burgerlijk Procesrecht_Hoofdstuk_II-III.pdf
Summary
# Bronnen van het burgerlijk procesrecht
Het burgerlijk procesrecht in België wordt bepaald door een gelaagd systeem van rechtsbronnen, waarbij de Grondwet de fundamenten legt, het Gerechtelijk Wetboek de algemene procedureregels bevat en bijzondere wetgeving en internationaal/supranationaal recht specifieke aanvullingen bieden [11](#page=11) [3](#page=3).
### 1.1 De grondwet
De Grondwet vormt de belangrijkste fundamentele bron voor het burgerlijk procesrecht. Verschillende bepalingen zijn hierin relevant [3](#page=3):
* **Erkenning van de rechterlijke macht:** Artikel 40 Gw erkent de rechterlijke macht als een aparte staatsmacht [3](#page=3).
* **Rechtsmacht:** Artikelen 144-145 Gw kennen de hoven en rechtbanken rechtsmacht toe om kennis te nemen van geschillen over burgerlijke en politieke rechten [3](#page=3).
* **Rechterlijke organisatie:** Specifieke artikelen zoals 147 en 156 Gw regelen de rechterlijke organisatie [3](#page=3).
* **Openbaarheid:** Artikel 148 Gw waarborgt de openbaarheid van terechtzittingen [3](#page=3).
* **Motiveringsverplichting:** Artikel 149 Gw legt de verplichting op aan rechters om hun uitspraken te motiveren, wat inzicht geeft in hun redenering en controle door hogere rechters mogelijk maakt [3](#page=3).
Daarnaast zijn er grondwetsbepalingen die de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechterlijke macht waarborgen [4](#page=4):
* **(Functionele) onafhankelijkheid van de rechter:** Artikel 151, §1 Gw garandeert de onafhankelijkheid van rechters in de uitoefening van hun bevoegdheden. Dit principe werd benadrukt door het zogenaamde "Spaghetti-arrest" [4](#page=4).
* **(Functionele) onafhankelijkheid van het openbaar ministerie:** Ook leden van het openbaar ministerie genieten deze onafhankelijkheid in individuele opsporing en vervolging, hoewel de minister van Justitie het strafrechtelijk beleid kan bepalen en vervolging kan bevelen [4](#page=4).
* **Benoeming voor het leven:** Rechters worden benoemd voor het leven, wat hen onafhankelijk maakt van politieke druk. Zij kunnen enkel door een vonnis van hun ambt worden ontzet. Dit geldt echter niet voor het openbaar ministerie [4](#page=4) [5](#page=5).
* **Wedde:** De wedde van rechters wordt bij wet vastgesteld, wat een gelijk loon voor gelijke rang garandeert [4](#page=4) [5](#page=5).
* **Hoge Raad voor de Justitie:** Opgericht na de Dutroux-affaire om de objectiviteit en zekerheid van de aanstellingen en de werking van hoven en rechtbanken te garanderen [4](#page=4) [5](#page=5).
> **Tip:** De grondwettelijke bepalingen inzake de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht, met name de motiveringsverplichting en de onafhankelijkheid, zijn cruciaal voor een fair proces. Het Dutroux-arrest en de daaruit voortvloeiende hervormingen (onder meer de oprichting van de Hoge Raad voor de Justitie) illustreren het belang van deze principes [4](#page=4) [5](#page=5).
### 1.2 Het Gerechtelijk Wetboek
Het Gerechtelijk Wetboek (Gw.H.) is de voornaamste wet die de algemene regels van het burgerlijk procesrecht bevat [6](#page=6).
* **Ontstaan en doel:** Het Gw.H. trad in werking op 10 oktober 1967 en verving de vroegere Code de la procédure civile. Het werd opgesteld door Charles Van Reepinghen en Ernest Krings. Het hoofddoel was een minder omslachtige, snellere en minder kostbare rechtspleging te realiseren [6](#page=6).
* **Wijzigingen en gerechtelijke achterstand:** Het Wetboek is sinds 1967 meer dan 200 keer gewijzigd. Een belangrijk aandachtspunt is de strijd tegen de gerechtelijke achterstand, het fenomeen waarbij de instroom van zaken groter is dan de uitstroom en afhandeling [6](#page=6) [7](#page=7).
> **Tip:** Het concept van gerechtelijke achterstand is essentieel. Het illustreert het spanningsveld tussen de wens voor een snelle rechtspleging en de realiteit van een overbelast rechtssysteem [6](#page=6) [7](#page=7).
* **Hervormingen ter bestrijding van gerechtelijke achterstand:** Verschillende hervormingen hebben tot doel de efficiëntie van het procesrecht te verhogen [8](#page=8) [9](#page=9):
* **Van lijdelijke rechter naar meer greep:** De rechter krijgt meer regie over het procesverloop, in tegenstelling tot de vroegere passieve rol [9](#page=9).
* **Meer dynamiek binnen de gerechtelijke organisatie:** Dit omvat de objectivering van de toegang tot functies, aanwijzing in mandaten, evaluatie en mobiliteit van magistraten, griffiers en gerechtspersoneel [9](#page=9).
* **"Make-over" van de gerechtelijke organisatie:** Dit impliceert een hertekening van het gerechtelijk landschap, met onder meer de regionalisering van rechtbanken van eerste aanleg [10](#page=10) [9](#page=9).
* **Verzelfstandigd beheer:** De rechterlijke macht krijgt meer autonomie in het beheer van haar middelen, analoog aan bijvoorbeeld de NMBS [10](#page=10).
* **Periodieke aanstellingen:** Benoemingen aan het hoofd van gerechtelijke colleges zijn beperkt in duur (bijvoorbeeld vijf jaar, verlengbaar met vijf jaar) om dynamiek te bevorderen [9](#page=9).
> **Voorbeeld:** De afbouw van het aantal arrondissementele rechtbanken van 27 naar een provinciaal model (bv. West-Vlaanderen met rechtbanken in Veurne, Kortrijk, Ieper en Brugge) is een illustratie van de "make-over" van de gerechtelijke organisatie [10](#page=10).
### 1.3 Bijzondere wetgeving en internationaal recht
Naast de Grondwet en het Gerechtelijk Wetboek, zijn er andere rechtsbronnen die het burgerlijk procesrecht beïnvloeden [11](#page=11).
* **Nationale bijzondere wetgeving:** Verschillende andere wetboeken bevatten specifieke procedureregels die afwijken van het algemene regime van het Gerechtelijk Wetboek. De belangrijkste voorbeelden zijn:
* **Wetboek Economisch Recht (WER):** Bevat bijzondere procesregels, zoals de vordering tot staking en de rechtsvordering tot collectief herstel [11](#page=11).
* **Taalwet gerechtszaken:** Deze wet bepaalt de taal die in gerechtelijke procedures gehanteerd moet worden. Een procedure in een niet-voorgeschreven taal leidt tot absolute nietigheid van het processtuk [11](#page=11).
* **Internationaal en supranationaal recht:** Door de toenemende internationale rechtsverkeer en de meergelaagde rechtsorde, worden Belgische rechters steeds vaker geconfronteerd met Europese en internationale rechtsinstrumenten [11](#page=11).
* **Bronnen:** Dit omvat Unierecht (bv. verordeningen zoals Brussel Ibis bis) en verdragsrecht (bv. Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), Verdrag inzake de Rechten van het Kind) [11](#page=11).
* **Toepassing:** Belgische rechters moeten deze instrumenten interpreteren en toepassen. Bij onduidelijkheid over de interpretatie van Europees recht kan een prejudiciële vraag gesteld worden aan het Hof van Justitie van de Europese Unie in Luxemburg [11](#page=11).
> **Tip:** Houd er rekening mee dat procesrecht niet uitsluitend in het Gerechtelijk Wetboek te vinden is. De specifieke bepalingen in andere wetboeken en de invloed van internationaal en supranationaal recht zijn eveneens van groot belang [11](#page=11).
---
# Rechtspraak als rechtsbron
Rechtspraak speelt een cruciale, zij het specifieke, rol in het Belgische rechtssysteem als bron van het recht, gekenmerkt door een beperkte bindende precedentwerking en uitdagingen op het gebied van toegankelijkheid.
### 2.1 De aard van rechtspraak als rechtsbron
De algemene regel in het Belgische rechtssysteem is dat er geen bindende precedentenwerking bestaat. Dit betekent dat uitspraken van hogere rechters lagere rechters niet automatisch binden. Dit staat in contrast met rechtssystemen in bijvoorbeeld de Verenigde Staten of het Verenigd Koninkrijk, die vaak onder de 'common law' worden geschaard en wel een sterke precedentwerking kennen [12](#page=12).
Zelfs uitspraken van het Hof van Cassatie hebben niet strikt een bindend karakter. Hoewel het Hof van Cassatie toeziet op de correcte toepassing van het recht, spreekt het zich niet uit over de concrete beoordeling van feiten of de gelijkstelling van partijen. Het Hof van Cassatie fungeert eerder als een filter en kenniscentrum voor juridische interpretatie, waarbij advocaten die zijn toegelaten tot het Hof een specifieke rol spelen in het aanvechten van rechterlijke uitspraken op basis van een foutieve rechtsinterpretatie [12](#page=12).
> **Tip:** Hoewel er geen formele bindende precedentenwerking is, oefent rechtspraak wel degelijk gezag uit. Hoe hoger de rechter in de hiërarchie, hoe groter het feitelijk gezag van diens uitspraken. Dit betekent dat rechters in lagere instanties, hoewel niet verplicht, er rekening mee houden om te voorkomen dat hun uitspraken worden vernietigd door een hogere instantie [12](#page=12).
### 2.2 Toegankelijkheid van rechtspraak
De toegankelijkheid van rechterlijke uitspraken wordt beschouwd als een pijnpunt binnen het Belgische rechtssysteem. Er bestaat een ambitie om een gecentraliseerde, digitale databank te realiseren waarin alle vonnissen en arresten van de rechterlijke orde worden bewaard. Dit project, gekend als het Centraal Register voor de Beslissingen van de Rechterlijke Orde (CeReBro), ook wel 'Just Judgment' genoemd, beoogt het efficiënter functioneren van justitie, betere organisatie en beleidsondersteuning [12](#page=12) [14](#page=14).
Deze databank zal de openbare bekendmaking van rechterlijke uitspraken faciliteren, wat in lijn is met artikel 149 van de Grondwet. Hierdoor kan in theorie iedereen nagaan wat de hoven en rechtbanken daadwerkelijk beslissen [14](#page=14).
> **Tip:** Het is belangrijk te noteren dat er garanties moeten zijn ter bescherming van de rechters. Artikel 782, §5, zesde lid Ger.W. verbiedt de ontwikkeling van systemen die individuele rechters identificeren, analyseren of rangschikken op basis van hun uitspraken (ook wel 'profiling' genoemd). Dit verbod beoogt te voorkomen dat bepaalde ondernemingen uitspraken zouden ontwikkelen om te voorspellen bij welke rechter een zaak de meeste kans maakt, wat de onafhankelijkheid en objectiviteit van het recht zou ondermijnen [14](#page=14).
---
# Rechtsleer en gebruiken als rechtsbronnen
Dit onderwerp onderzoekt de rol van de juridische doctrine (rechtsleer) en gebruikelijke praktijken binnen het Belgische rechtsbestel, met nadruk op hun invloed op de rechtsvorming en rechtsvinding.
### 3.1 Rechtsleer (doctrine)
De rechtsleer, ofwel de doctrine, omvat de geschriften van rechtsgeleerden en academici. Deze bijdragen zijn essentieel voor het scherpen van de juridische geest en spelen een cruciale rol in diverse aspecten van het recht [15](#page=15).
* **Bijdrage aan rechtsvinding, uitbouw en verfijning van wetgeving:** Rechtsgeleerden analyseren en bekritiseren bestaande wetgeving, wat leidt tot een dieper begrip en suggesties voor verbetering. Ze fungeren als katalysatoren voor de ontwikkeling van het recht [15](#page=15).
* **Ommezwaai van 'de lege lata' naar 'de lege ferenda':** De doctrine kan een belangrijke rol spelen bij het initiëren van veranderingen in de rechtspraak. Het verschuift de focus van de huidige stand van het recht ('de lege lata' - zoals het nu is) naar hoe het recht zou kunnen of moeten zijn ('de lege ferenda' - hoe het zou kunnen of moeten zijn). Dit stimuleert een proactieve benadering van rechtsontwikkeling [15](#page=15).
* **Rechtsvergelijking:** De analyse van rechtssystemen uit verschillende jurisdicties, een belangrijke methode binnen de rechtsleer, draagt bij aan een breder perspectief en innovatie in het eigen rechtssysteem [15](#page=15).
> **Tip:** Beschouw de rechtsleer niet als louter academische theorie, maar als een actieve kracht die de evolutie van wetgeving en rechtspraak kan sturen.
> **Tip:** De opmerking van [Lord Neuberger dat rechters en academici niet langer "schepen zijn die 's nachts passeren" benadrukt de noodzaak van samenwerking en wederzijdse beïnvloeding tussen de praktijk en de theorie [15](#page=15).
### 3.2 Gebruiken
Gebruiken verwijzen naar algemeen aanvaarde praktijken binnen bepaalde rechtskringen of regio's. Hoewel ze vaak welbedoeld zijn en soms een zinvolle bijdrage leveren, kunnen ze ook leiden tot rechtsontwikkeling [15](#page=15).
* **Potentiële rechtsontwikkeling:** Gebruikelijke praktijken kunnen, indien ze wijdverspreid en consistent worden toegepast, op termijn leiden tot de vorming van nieuwe rechtsnormen of de interpretatie van bestaande normen.
* **Risico's van lokale gebruiken:** Lokale gewoonten van specifieke rechtbanken of hoven, bijvoorbeeld in de procedurele organisatie, kunnen problemen veroorzaken. Advocaten die niet bekend zijn met deze specifieke gebruiken kunnen hierdoor in de problemen komen, wat de uniformiteit van de rechtspleging kan belemmeren [15](#page=15).
> **Voorbeeld:** Een lokaal gebruik binnen een bepaald hof van beroep om dossiers op een specifieke manier te agenderen, kan leiden tot onzekerheid en vertraging voor advocaten die niet tot de lokale balie behoren [15](#page=15).
---
# Beginelen van behoorlijke procesvoering
Behoorlijke procesvoering, ook wel rechtsbedeling genoemd, omvat een reeks kwaliteitscriteria die gericht zijn op een goede procesorde en een eerlijke rechtsgang in burgerlijke en strafzaken. Deze beginselen waren voorheen ongeschreven, maar zijn nu vastgelegd in fundamentele rechtsbronnen zoals de Grondwet, artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en artikel 47 van het EU-Handvest [17](#page=17).
### 4.1 Beginselen die verband houden met het recht op een eerlijk proces
#### 4.1.1 Toegang tot de rechter
Het recht op toegang tot de rechter is een fundamenteel beginsel, hoewel het niet expliciet in artikel 6 EVRM wordt genoemd, maar wel in artikel 13 van de Grondwet. Het principe houdt in dat elke eis in burgerlijke zaken aan een rechter met volle rechtsmacht moet kunnen worden voorgelegd. Dit vloeit voort uit het verbod op eigenrichting en het verbod op rechtsweigering, zoals vastgelegd in artikel 5 van het Gerechtelijk Wetboek. Hoewel het Hof van Cassatie geen volle rechtsmacht heeft, kunnen alle zaken uiteindelijk worden voorgelegd aan een feitenrechter die zowel feiten als recht beoordeelt [19](#page=19).
Beperkingen op de toegang tot de rechter zijn mogelijk, mits deze een legitiem oogmerk dienen en evenredig zijn met het nagestreefde doel. Een voorbeeld hiervan is de aanleggrens, die een verbod op het instellen van hoger beroep inhoudt. De overheid heeft de concrete verplichting om feitelijke en juridische hinderpalen weg te werken. Dit omvat onder andere het recht op juridische bijstand door middel van door de overheid gefinancierde rechtshulp. Ook is er een verbod op clausules die de schuldvordering verhogen bij het optreden in rechte [20](#page=20).
> **Tip:** Juridische bijstand omvat zowel financiële ondersteuning voor gerechtskosten, dagvaardingskosten en tolken, als eerstelijns- en tweedelijnsbijstand (pro deo) voor personen met een beperkt inkomen die een gratis advocaat krijgen [20](#page=20).
#### 4.1.2 Hoor en wederhoor
Het beginsel van hoor en wederhoor, ook wel rechten van de verdediging of recht op tegenspraak genoemd, houdt in dat alles wat aan de rechter wordt voorgelegd om diens uitspraak te beïnvloeden, voorwerp moet kunnen uitmaken van debat. Dit garandeert wapengelijkheid, wat betekent dat beide partijen inzicht moeten krijgen in elkaars argumenten en de mogelijkheid moeten hebben om hierop te reageren. Elk stuk dat aan de rechter wordt voorgelegd, moet ook aan de wederpartij kenbaar worden gemaakt zodat deze commentaar kan formuleren [21](#page=21).
> **Tip:** Het principe van wapengelijkheid is cruciaal, zeker in situaties waar er een verschil is tussen "one shotters" (eenmalige procespartijen) en "repeat players" (partijen die frequent voor de rechtbank verschijnen, zoals banken of verzekeringen) [21](#page=21).
#### 4.1.3 Onpartijdigheid
Onpartijdigheid vereist dat de rechter onbevangen en onbevooroordeeld oordeelt. Dit beginsel wordt gewaarborgd door mechanismen zoals verschoning en wraking. Belangrijk is dat niet alleen de feitelijke onpartijdigheid, maar ook de schijn van partijdigheid vermeden moet worden. Dit wordt samengevat met de uitspraak "justice must not only be done, it must also be seen to be done". Er wordt onderscheid gemaakt tussen subjectieve (persoonlijke) en objectieve (structurele) onpartijdigheid [22](#page=22).
> **Voorbeelden van situaties die als schijn van partijdigheid kunnen worden beschouwd of juist niet:**
> * Een levensbeschouwing van een rechter creëert geen schijn van partijdigheid [22](#page=22).
> * Het feit dat een rechter en een partij collega's zijn op een universiteit creëert geen schijn van partijdigheid [22](#page=22).
> * Een ontmoeting met een burgerlijke partij zonder medeweten van de andere partij is verdacht [22](#page=22).
> * Bevriend zijn op Facebook met een procespartij kan leiden tot wraking [22](#page=22).
#### 4.1.4 Onafhankelijkheid
Onafhankelijkheid houdt in dat de rechter oordeelt volgens zijn eigen geweten, zoals bepaald in artikel 151 van de Grondwet. Er zijn diverse waarborgen voor de onafhankelijkheid van de rechter [23](#page=23):
* **Geobjectiveerde toegang tot de magistratuur:** Selectie op basis van verdienste.
* **Vaste benoeming en geen overplaatsing tegen wil in:** Bescherming tegen willekeurige verplaatsingen.
* **Onverenigbaarheden:** Regels die conflicten van belangen voorkomen, zoals vastgelegd in artikel 292 van het Gerechtelijk Wetboek [23](#page=23).
* **Vaststelling van wedde bij wet:** Financiële zekerheid en onafhankelijkheid van andere machten.
> **Verschil tussen wraking en verschoning:**
> * **Wraking:** Een vordering ingesteld door een procespartij die een magistraat wil laten vervangen wegens vermeend gebrek aan partijdigheid of onafhankelijkheid. Een hiërarchisch hoger rechtscollege beslist hierover [23](#page=23).
> * **Verschoning:** De magistraat meldt zelf dat hij de vereisten van partijdigheid of onafhankelijkheid niet kan waarborgen en wil zich daarom onthouden van de zaak. Dit wordt gemeld aan het korps [23](#page=23).
#### 4.1.5 Motiveringsverplichting
De rechter is verplicht om zijn uitspraken te motiveren, wat inhoudt dat hij gronden moet geven voor zijn beslissing. Dit dient drie hoofddoelen [24](#page=24):
1. **Vermijden van willekeur:** Garanderen dat beslissingen op een redelijke en logische wijze tot stand komen [24](#page=24).
2. **Inzicht voor partijen:** Partijen moeten begrijpen welke argumenten de rechter heeft gevolgd en waarom bepaalde verweren niet zijn gehonoreerd [24](#page=24).
3. **Rechtsvorming en -verfijning:** Goed gemotiveerde uitspraken dragen bij aan de ontwikkeling van het recht [24](#page=24).
De motivering is niet enkel een vormvereiste, maar de inhoud ervan is ook van belang (positieve motivering). Een gebrekkige motivering kan door een hogere rechter worden getoetst en kan leiden tot vernietiging door het Hof van Cassatie [24](#page=24).
#### 4.1.6 Redelijke termijn
Het recht op een uitspraak binnen een redelijke termijn is vastgelegd in artikel 6 EVRM. De beoordeling van de redelijkheid van de termijn gebeurt in concreto en vereist een correcte balans tussen snelheid en kwaliteit. De termijn loopt vanaf het instellen van de vordering tot en met de tenuitvoerlegging van de uitspraak. Soms wordt de snelheid van procedures belemmerd doordat de rechter technische kennis mist en er een deskundige moet worden aangesteld [25](#page=25).
> **Tip:** De redelijke termijn is een essentieel aspect van een eerlijk proces. Een schending hiervan kan leiden tot veroordeling van de staat. Het correct beoordelen van de redelijkheid van de termijn vereist concrete gegevens [25](#page=25).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Burgerlijk procesrecht | Het geheel van rechtsregels dat de procedure voorschrijft voor geschillen van burgerlijke aard, inclusief de bevoegdheid van de rechtbanken, de rol van partijen en de wijze waarop een zaak wordt behandeld. |
| Grondwet | De hoogste wet in een land, die de fundamentele rechten en plichten van burgers en de inrichting van de staat regelt. In deze context bevat het bepalingen over de rechterlijke macht, rechtsmacht en onafhankelijkheid van rechters. |
| Gerechtelijk Wetboek | Een wetboek dat de procedurele regels voor burgerlijke zaken vastlegt, met als doel een efficiëntere, snellere en minder kostbare rechtspleging te realiseren. |
| Rechtspleging | Het geheel van handelingen en procedures die gevolgd worden om een juridisch geschil te beslechten voor een rechterlijke instantie. |
| Gerechtelijke achterstand | Een situatie waarin de hoeveelheid zaken die bij rechtbanken binnenkomen groter is dan de capaciteit om deze af te handelen, wat leidt tot vertragingen in de rechtsgang. |
| Openbaarheid van terechtzittingen | Het principe dat de zittingen van rechtbanken publiekelijk toegankelijk zijn, tenzij er specifieke redenen zijn om deze achter gesloten deuren te houden. |
| Motiveringsverplichting | De wettelijke plicht van rechters om hun uitspraken te onderbouwen met redenen en argumenten, zodat de beslissing begrijpelijk is en kan worden getoetst. |
| Onafhankelijkheid van de rechter | Het principe dat rechters hun taken zonder enige druk of beïnvloeding van buitenaf, inclusief de uitvoerende en wetgevende macht, moeten kunnen uitoefenen. |
| Openbaar Ministerie | De organisatie die belast is met de handhaving van de wet, de opsporing van strafbare feiten en de vervolging van verdachten. |
| Benoeming voor het leven | Een regeling waarbij rechters een aanstelling krijgen die hen gedurende hun loopbaan zekerheid biedt, wat bijdraagt aan hun onafhankelijkheid. |
| Hoge Raad voor de Justitie | Een orgaan dat tot doel heeft de kwaliteit en het functioneren van de rechterlijke macht te bewaken en dat een rol speelt bij de aanstelling en evaluatie van magistraten. |
| Rechtsspraak | De uitspraken en beslissingen die rechters in concrete zaken vellen. In België is er geen formele bindende precedentwerking, maar wel een feitelijk gezag. |
| Cassatie | Een rechtsmiddel waarbij een partij aan het Hof van Cassatie vraagt om een uitspraak van een lagere rechter te vernietigen wegens een schending van het recht, zonder de feiten opnieuw te beoordelen. |
| Feitelijk gezag | De invloed die de uitspraken van hogere rechters, met name het Hof van Cassatie, de facto hebben op lagere rechters, ook al zijn ze niet strikt juridisch bindend. |
| Rechtsleer (doctrine) | De interpretaties, analyses en meningen van juridische experts en academici over het recht, die bijdragen aan de rechtsvinding en de ontwikkeling van wetgeving. |
| Gebruiken | Praktijken of gewoonten die binnen een bepaalde juridische gemeenschap of instelling ontstaan en die de procedurele gang van zaken kunnen beïnvloeden. |
| Beginselen van behoorlijke procesvoering | Fundamentele regels en normen die de kwaliteit en rechtvaardigheid van een gerechtelijke procedure waarborgen, zoals het recht op een eerlijk proces. |
| Toegang tot de rechter | Het fundamentele recht van elke burger om zijn geschillen aan een onafhankelijke en onpartijdige rechter voor te leggen en een oordeel te krijgen. |
| Eigenrichting | Het zich eigenhandig, zonder tussenkomst van de rechter, recht verschaffen, wat in de meeste rechtssystemen verboden is. |
| Rechtsweigering | Het principe dat een rechter verplicht is uitspraak te doen in een zaak die aan hem is voorgelegd, en niet mag weigeren te oordelen. |
| Wapengelijkheid | Het beginsel dat alle partijen in een gerechtelijke procedure over dezelfde middelen en kansen moeten beschikken om hun standpunten te verdedigen en de rechter te overtuigen. |
| Hoor en wederhoor | Het recht van partijen om kennis te nemen van alle stukken en argumenten die de tegenpartij aan de rechter voorlegt, en om daarop commentaar te kunnen geven. |
| Onpartijdigheid van de rechter | Het vereiste dat de rechter zonder vooringenomenheid of persoonlijke belangen oordeelt, en dat dit ook naar buiten toe zichtbaar is. |
| Redelijke termijn | Het principe dat gerechtelijke procedures binnen een aanvaardbare tijdsspanne moeten worden afgerond om het recht op een eerlijk proces te waarborgen. |
Cover
Basisbegrippen_Burgerlijk Procesrecht_Hoofdstuk_I-II - v. Ufora.pdf
Summary
# Inleiding tot het burgerlijk procesrecht
Dit onderwerp introduceert de basisbegrippen van het burgerlijk procesrecht, inclusief de rol van de rechterlijke macht en de verschillende methoden voor conflictbehandeling [5](#page=5).
### 1.1 Het concept van burgerlijk procesrecht
Het burgerlijk procesrecht kan worden omschreven als formeel recht, gericht op de handhaving, het afdwingen of bescherming van subjectieve rechten. Het vormt een essentieel onderdeel van het gerechtelijk recht. Het gerechtelijk recht zelf is onderverdeeld in burgerlijk procesrecht, strafprocesrecht en publiek procesrecht. Artikel 2 van het Gerechtelijk Wetboek (Ger.W.) definieert het procesrecht of gerechtelijk recht [25](#page=25).
### 1.2 De rol van de rechterlijke macht
De term "justitie" wordt vaak gehoord in de media, maar strafprocedures maken slechts een beperkt deel uit van de werkzaamheden in de Belgische hoven en rechtbanken, namelijk maximaal 15 à 20% [2](#page=2).
Het beginsel van het verbod op eigenrichting is een fundamenteel uitgangspunt. Dit betekent dat rechtsonderwerpen zich dienen te beroepen op de overheidsrechter voor de oplossing van hun geschillen. Rechtsonderwerpen worden hierbij aangeduid als procespartijen. De rechterlijke macht voert rechtsprekende handelingen uit en spreekt gerechtelijke uitspraken uit, wat men ook rechtspraak noemt [9](#page=9).
### 1.3 Burgerlijk procesrecht als onderdeel van het rechtssysteem
Het burgerlijk procesrecht is een cruciaal element binnen het bredere juridische landschap, dat zorgt voor de concrete toepassing en bescherming van burgerlijke rechten. Het onderscheidt zich van het straf- en publiek procesrecht door zijn focus op geschillen tussen private partijen [25](#page=25).
> **Tip:** Begrijpen dat het burgerlijk procesrecht niet de volledige activiteit van de rechtbanken beslaat, maar een specifiek domein daarvan is, helpt om de omvang en relevantie van dit rechtsgebied te plaatsen [25](#page=25) [2](#page=2).
---
# Alternatieve conflictbehandeling
Alternatieve conflictbehandeling omvat een reeks buitenwettelijke en gerechtelijke methoden die gericht zijn op het oplossen van conflicten, met een voorkeur voor het "oplossen" boven het "beslechten" door de rechter [16](#page=16).
### 2.1 Een breed spectrum
Conflicten kunnen worden aangepakt binnen de rechtbank of buitengerechtelijk [16](#page=16).
#### 2.1.1 Methoden binnen de rechtbank
* Poging tot verzoening door de rechter [16](#page=16).
* Kamers voor minnelijke schikking (KMS) [16](#page=16).
#### 2.1.2 Buitengerechtelijke methoden
* Bemiddeling [16](#page=16).
* Collaboratieve onderhandeling [16](#page=16).
* Arbitrage [16](#page=16).
* Overige methoden zoals kwijtschelding, dading, partijbeslissing, en bindende derdenbeslissing [16](#page=16) [22](#page=22).
### 2.2 Verzoening - KMS
De algemene verzoeningsopdracht van de rechter is geregeld in artikel 731 van het Gerechtelijk Wetboek (Ger.W.). Dit kan op verzoek van een of beide partijen plaatsvinden, waarbij de oproeping gebeurt via een gewone brief. Bij akkoord wordt een minnelijke schikking opgemaakt [17](#page=17).
Er bestaat ook een voorafgaande verzoeningspoging, voorzien in artikel 731/1 Ger.W.. Deze kan plaatsvinden voorafgaand aan of na doorverwijzing door een rechter en kent bijzondere werkingsregels, bijvoorbeeld in raadkamer [17](#page=17).
Kamers voor Minnelijke Schikking (KMS) vallen onder artikel 734/1 Ger.W. [17](#page=17).
### 2.3 Bemiddeling
Bemiddeling is een vertrouwelijk en gestructureerd proces van vrijwillig overleg tussen conflicterende partijen. Hierbij wordt de medewerking verleend door een onafhankelijke, neutrale en onpartijdige derde die de communicatie vergemakkelijkt en partijen helpt zelf een oplossing uit te werken. Artikel 1723/1 Ger.W. definieert bemiddeling. Bemiddeling kan gerechtelijk of buitengerechtelijk zijn [18](#page=18).
### 2.4 Collaboratieve onderhandelingen
Collaboratieve onderhandelingen worden omschreven als een vrijwillige en vertrouwelijke procedure van geschillenoplossing door onderhandeling. Partijen en hun respectieve [collaboratieve advocaten zijn hierbij betrokken. De advocaten treden op in het kader van een exclusief en beperkt mandaat van bijstand en adviesverlening met het oog op het bewerkstelligen van een minnelijk akkoord. Dit is geregeld in artikel 1738 Ger.W. [19](#page=19).
### 2.5 Arbitrage
Arbitrage wordt beschouwd als "private rechtspraak" en is geregeld in artikel 1676 Ger.W.. Arbitrage is enkel mogelijk mits er een overeenkomst is, hetzij via een arbitragebeding, hetzij via een afzonderlijke arbitrageovereenkomst. Een belangrijke beperking is dat een arbitrale uitspraak niet automatisch uitvoerbaar is [20](#page=20).
Er wordt onderscheid gemaakt tussen ad hoc arbitrage en institutionele arbitrage, waarbij de laatste 99% van de gevallen vertegenwoordigt [21](#page=21).
### 2.6 Overige methoden
Naast de reeds besproken methoden, zijn er nog andere vormen van conflictbehandeling [22](#page=22):
* Kwijtschelding, geregeld in artikel 5.250, eerste lid BW [22](#page=22).
* Dading [22](#page=22).
* Partijbeslissing en bindende derdenbeslissing, geregeld in artikel 5.49, tweede lid BW. Een voorbeeld hiervan is MME [22](#page=22).
> **Tip:** Het citaat van Abraham Lincoln benadrukt het belang van het ontmoedigen van rechtszaken en het promoten van compromissen als een effectievere en minder kostbare manier om conflicten te hanteren. Een advocaat kan hierin een cruciale rol spelen als vredestichter [23](#page=23).
---
# Bronnen van het burgerlijk procesrecht
Het burgerlijk procesrecht wordt gevormd door een gelaagdheid aan rechtsbronnen, variërend van de Grondwet en het Gerechtelijk Wetboek tot bijzondere wetgeving, rechtspraak en rechtsleer [27](#page=27) [28](#page=28) [29](#page=29) [30](#page=30) [31](#page=31).
### 3.1 De Grondwet
Verschillende bepalingen in de Grondwet zijn van belang voor het burgerlijk procesrecht. Deze omvatten de erkenning van de rechterlijke macht als een aparte staatsmacht, de rechtsmacht van hoven en rechtbanken om te oordelen over burgerlijke en politieke rechten, en de rechterlijke organisatie. Verder garandeert de Grondwet de openbaarheid van terechtzittingen, de motiveringsplicht van rechterlijke uitspraken en de (functionele) onafhankelijkheid van de rechter bij de uitoefening van zijn taken. Ook de (functionele) onafhankelijkheid van leden van het openbaar ministerie bij opsporing en vervolging wordt benadrukt, hoewel de minister van Justitie het beleid kan bepalen en vervolging kan bevelen. De Grondwet voorziet in de benoeming van rechters voor het leven en regelt de vaststelling van hun wedde bij wet, alsook de oprichting van de Hoge Raad voor de Justitie [27](#page=27).
### 3.2 Het Gerechtelijk Wetboek
Het Gerechtelijk Wetboek (W. 10 oktober 1967), dat stapsgewijs in werking is getreden, werd opgesteld door Charles Van Reepinghen en Ernest Krings. Het objectief van dit wetboek was het realiseren van een minder omslachtige, snellere en goedkopere rechtspleging, met als doel de gerechtelijke achterstand te bestrijden [28](#page=28).
### 3.3 Bijzondere wetgeving
Naast het Gerechtelijk Wetboek bestaat er bijzondere wetgeving die procedureregels bevat [29](#page=29).
#### 3.3.1 Nationale bijzondere wetgeving
Op nationaal niveau zijn er afwijkende procedureregels te vinden in andere wetboeken of afzonderlijke wetten, zoals het Wetboek Economisch Recht (WER). De belangrijkste van deze is de Taalwet gerechtszaken [29](#page=29).
#### 3.3.2 Internationale en supranationale wetgeving
De meergelaagde rechtsorde, met inbegrip van Unierecht, verdragsrecht (zoals het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en het Verdrag inzake de Rechten van het Kind), en een toegenomen internationaal rechtsverkeer, beïnvloedt het burgerlijk procesrecht aanzienlijk. Belgische rechters worden steeds vaker geconfronteerd met Europese en internationale rechtsinstrumenten, zoals de Brussel Ibis Vo, het EVRM, en de Europese aanhoudingsbevelen en Europese beschermingsbevelen (EOP, EAPO). Dit leidt tot een behoefte aan eenduidige interpretatie, vaak via internationale rechtscolleges [29](#page=29).
### 3.4 Rechtspraak
In België geldt in beginsel geen bindende precedentenwerking voor rechtspraak, conform artikel 6 van het Gerechtelijk Wetboek. Desondanks heeft de "vaste" rechtspraak wel een groot feitelijk gezag. Er bestaat echter een wettelijke verplichting om uitspraken van een hoog rechtscollege in dezelfde zaak te volgen, zoals bepaald in artikel 1110, vierde lid van het Gerechtelijk Wetboek. De toegankelijkheid van de rechtspraak wordt beschouwd als een pijnpunt [30](#page=30).
### 3.5 Rechtsleer en gebruiken
#### 3.5.1 Rechtsleer
De rechtsleer, ook wel doctrine genoemd, speelt een belangrijke rol door de geest te scherpen en bij te dragen aan rechtsvinding, de uitbouw en verfijning van wetgeving. Ze kan leiden tot ommezwaaien in de rechtspraak, waarbij een verschuiving plaatsvindt van de huidige stand van het recht (de lege lata) naar wat het recht zou moeten zijn (de lege ferenda). Rechtsvergelijking is eveneens een bijdrage van de rechtsleer [31](#page=31).
#### 3.5.2 Gebruiken
Gebruiken, hoewel vaak goedbedoeld en soms zinvol, kunnen ook leiden tot rechtsontwikkeling. Ze kunnen een rol spelen bij de interpretatie en toepassing van rechtsregels [31](#page=31).
---
# De rechterlijke macht
Dit onderwerp behandelt de structuur en functie van de rechterlijke macht, zowel binnen België als op internationaal niveau, en de druk waaronder overheidsrechtspraak opereert.
### 4.1 Organieke en functionele betekenis van de rechterlijke macht
De rechterlijke macht kan zowel in organieke als in functionele zin worden begrepen. Organiek verwijst het naar de derde staatsmacht, verantwoordelijk voor de rechtspraak. Functioneel betekent het "recht spreken", hoewel deze functie niet exclusief aan de rechterlijke macht is voorbehouden [11](#page=11).
#### 4.1.1 Inrichting en bevoegdheden in België
Rechtbanken worden ingericht bij wet, waarbij hun bevoegdheden worden toegewezen. Voorheen was er een Arbitragehof, dat nu een specifieke rol heeft binnen de rechterlijke macht. De bevoegdheden omvatten onder meer het vernietigingsrecht en de behandeling van prejudiciële vragen. Binnen de rechterlijke macht is er een afdeling bestuursrechtspraak met een algemene bevoegdheid tot nietigverklaring van bestuurshandelingen [11](#page=11).
### 4.2 De rechterlijke macht buiten België
Buiten de nationale grenzen functioneert de rechterlijke macht binnen een meergelaagde rechtsorde. De rechtspraak van supranationale rechtscolleges heeft een significante impact en doorwerking. Hieronder vallen onder andere [12](#page=12):
* Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens [12](#page=12).
* Het Hof van Justitie van de Europese Unie [12](#page=12).
* Het Benelux-gerechtshof [12](#page=12).
### 4.3 Overheidsrechtspraak staat onder druk
De overheidsrechtspraak wordt geconfronteerd met aanzienlijke uitdagingen en druk. De bron "Justitiebarometer 2024" geeft hier inzicht in [13](#page=13) [14](#page=14).
> **Tip:** Begrijpen hoe de verschillende rechtsprekende instanties op nationaal en supranationaal niveau samenwerken, is cruciaal voor het begrijpen van de rechtsorde. Bestudeer de specifieke bevoegdheden van elk hof en hoe deze de nationale rechtspraak beïnvloeden.
> **Tip:** Let bij de analyse van de druk op de overheidsrechtspraak op de mogelijke oorzaken en gevolgen hiervan, zoals geschetst in de "Justitiebarometer 2024".
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Burgerlijk procesrecht | Het formele recht dat gericht is op de handhaving, het afdwingen of de bescherming van subjectieve rechten binnen het civiele rechtsverkeer. Het regelt de procedure die gevolgd moet worden voor de burgerlijke rechtbanken. |
| Gerechtelijk Wetboek | Een wetboek dat de procedurele regels voor de Belgische rechtbanken vastlegt, met als doel een minder omslachtige, snellere en minder kostbare rechtspleging te realiseren en gerechtelijke achterstand te bestrijden. |
| Rechtspraak | De verzameling van rechterlijke uitspraken en beslissingen die door hoven en rechtbanken worden gewezen. Hoewel er in België geen bindende precedentenwerking is, heeft vaste rechtspraak wel aanzienlijk feitelijk gezag. |
| Bemiddeling | Een vertrouwelijk en gestructureerd proces van vrijwillig overleg tussen conflicterende partijen, gefaciliteerd door een onafhankelijke, neutrale en onpartijdige derde partij die de communicatie bevordert en partijen helpt een eigen oplossing te vinden. |
| Arbitrage | Een vorm van private rechtspraak waarbij partijen overeenkomen hun geschil voor te leggen aan een of meerdere arbiters, wiens beslissing bindend is. Het is enkel mogelijk mits een arbitragebeding of -overeenkomst. |
| Collaboratieve onderhandeling | Een vrijwillige en vertrouwelijke procedure van geschillenoplossing waarbij partijen en hun advocaten samenwerken met als doel een minnelijk akkoord te bereiken, waarbij de advocaten optreden binnen een exclusief en beperkt mandaat. |
| Kamers voor Minnelijke Schikking (KMS) | Instellingen binnen de rechtbanken die zich richten op het bevorderen van minnelijke schikkingen tussen partijen, vaak na een oproeping bij gewone brief of op doorverwijzing door de rechter. |
| Rechtsleer (doctrine) | De geschreven commentaren en analyses van rechtsgeleerden over het recht. De rechtsleer draagt bij aan de rechtsvinding, de ontwikkeling en verfijning van de wetgeving en kan leiden tot ommezwaaien in de rechtspraak. |
| Verbod op eigenrichting | Een fundamenteel rechtsbeginsel dat stelt dat burgers hun geschillen niet zelf met geweld mogen oplossen, maar zich moeten wenden tot de overheidsrechter. |
| Overheidsrechter | Een rechter die deel uitmaakt van de rechterlijke macht en belast is met het beslechten van geschillen volgens de wet en de geldende rechtsregels. |
Cover
Basisbegrippen_Burgerlijk Procesrecht_Hoofdstuk_I-II - v. Ufora.pdf
Summary
# Inleiding tot het burgerlijk procesrecht
Dit deel introduceert de basisprincipes van het burgerlijk procesrecht, de noodzaak ervan vanuit het verbod op eigenrichting, en het belang van het beroep op de overheidsrechter, met aandacht voor de rol van rechtspraak en diverse rechtscolleges [1](#page=1) [3](#page=3) [5](#page=5).
### 1.1 De noodzaak van burgerlijk procesrecht
Het burgerlijk procesrecht is essentieel vanwege het fundamentele verbod op eigenrichting. Dit betekent dat niemand, zelfs niet bij een rechterlijke uitspraak, het recht heeft om zijn of haar eigen recht met eigen middelen af te dwingen. In plaats daarvan dient men zich te wenden tot de overheidsrechter om een rechtsgeschil, dat wil zeggen een geschil over een subjectief recht, te laten beslechten [9](#page=9).
> **Tip:** Het verbod op eigenrichting is een hoeksteen van onze rechtsstaat en dient om willekeur te voorkomen en de rechtszekerheid te waarborgen.
### 1.2 Het beroep op de overheidsrechter
Het procesrecht regelt de procedure die gevolgd moet worden wanneer men een beroep doet op de overheidsrechter om een geschil op te lossen. De partijen in een dergelijk proces kunnen natuurlijke personen of rechtspersonen zijn [9](#page=9).
#### 1.2.1 De rol van rechtspraak
Rechtspraak kent twee betekenissen: enerzijds de rechtsprekende handeling en anderzijds het resultaat daarvan, de rechterlijke uitspraken. Afhankelijk van de instantie die de uitspraak doet, spreekt men van een vonnis of een arrest [9](#page=9).
> **Voorbeeld 1:** Een distributiebedrijf dat een schadeclaim indient bij de ondernemingsrechtbank omdat Average Rob de samenwerking met een biermerk beëindigt, illustreert een typisch burgerlijk proces [6](#page=6).
> **Voorbeeld 2:** Een stagiair die na een ongeval schadevergoeding eist voor blijvende invaliditeit, waarbij een gerechtsdeskundige wordt ingeschakeld door de politierechtbank, toont de samenhang tussen strafrechtelijke en civielrechtelijke aspecten [7](#page=7).
> **Voorbeeld 3:** Een stad die een architect en consortium voor de rechtbank daagt voor een geldelijke schadevergoeding, toont een ander civielrechtelijk geschil [8](#page=8).
### 1.3 De rechterlijke macht
#### 1.3.1 Organieke en functionele betekenis
De rechterlijke macht kan zowel in organieke als in functionele zin worden bekeken. In organieke zin verwijst dit naar de Derde Staatsmacht zoals vastgelegd in de grondwet. De rechtelijke macht gaat, net als de uitvoerende en wetgevende macht, uit van de natie, wat past binnen een systeem van "checks and balances". De tenuitvoerlegging van rechterlijke uitspraken gebeurt in naam van de Koning [11](#page=11).
In functionele zin wordt de rechterlijke bevoegdheid uitgeoefend door diverse instanties, waaronder de gewone hoven en rechtbanken, het Grondwettelijk Hof (voorheen Arbitragehof) en de Raad van State met zijn afdeling bestuursrechtspraak. Deze instanties worden ingericht bij wet en hebben specifieke bevoegdheden [11](#page=11).
#### 1.3.2 Het Grondwettelijk Hof
Het Grondwettelijk Hof toetst wetten, decreten en ordonnanties aan de grondwet en bepaalde internationale en supranationale normen. Dit kan via een vernietigingsprocedure, die binnen zes maanden na publicatie ingesteld moet worden, mits men belang aantoont. Bestuursrechtspraak, via kortere procedures, valt ook onder dit functionele aspect [12](#page=12).
#### 1.3.3 Europese rechtscolleges
Naast de Belgische rechterlijke macht, is er ook een meergelaagde rechtsorde met supranationale rechtscolleges die impact hebben op de rechtspraak. Hiertoe behoren het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHVR) in Straatsburg, dat waakt over het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, met name artikel 6 dat het recht op een eerlijk proces garandeert. Ook het Hof van Justitie van de Europese Unie in Luxemburg, dat in laatste instantie beslist over de toepassing van het EU-recht, en het Benelux-gerechtshof, dat samenwerking tussen België, Nederland en Luxemburg regelt, zijn van belang [13](#page=13).
#### 1.3.4 Druk op de overheidsrechtspraak
De overheidsrechtspraak staat onder druk, wat blijkt uit de Justitiebarometer 2024. De Hoge Raad voor Justitie is een instantie die zich bezighoudt met de voordracht van rechters en de kwaliteit van de rechtspraak. De publieke perceptie van justitie is hierbij cruciaal [14](#page=14).
> **Tip:** Begrijpen hoe de verschillende rechtscolleges en hun bevoegdheden samenwerken is essentieel voor het toepassen van procesrecht.
### 1.4 Definitie van burgerlijk procesrecht
Het burgerlijk procesrecht is een deel van het formeel recht dat gericht is op de handhaving, afdwinging of bescherming van subjectieve rechten. Het is een onderdeel van het breder concept van procesrecht of gerechtelijk recht, dat ook strafprocesrecht en publiek procesrecht omvat. Artikel 2 van het Gerechtelijk Wetboek definieert de reikwijdte hiervan [27](#page=27).
> **Terminologie:** 'Appel' is een synoniem voor 'hof van beroep' [15](#page=15).
---
# De rechterlijke macht
Dit onderwerp verkent de structuur en functie van de rechterlijke macht in België en op internationaal niveau, inclusief de rol bij rechtspreken, de relatie met andere staatsmachten en de invloed van supranationale rechtscolleges.
## 2.1 Organieke en functionele betekenis van de rechterlijke macht
De rechterlijke macht kent een organieke en een functionele betekenis. Organiek wordt zij beschouwd als de derde staatsmacht, zoals vastgelegd in de grondwet (artikel 143 GW). Functioneel betekent het spreken van recht, hoewel deze functie niet exclusief is. De rechterlijke macht gaat, net als de uitvoerende en wetgevende macht, uit van de natie, wat past binnen een systeem van checks and balances. Uitspraken van de rechterlijke macht worden, indien nodig, ten uitvoer gelegd in naam van de koning [11](#page=11).
## 2.2 Instanties die recht spreken buiten de 'gewone' hoven en rechtbanken
Anno 2025 wordt rechtspraak in functionele zin ook uitgeoefend door instanties die buiten de traditionele hoven en rechtbanken vallen. Dit betreft met name het Grondwettelijk Hof (voorheen Arbitragehof, opgericht in 1984) en de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State [11](#page=11).
### 2.2.1 Het Grondwettelijk Hof
Het Grondwettelijk Hof is bevoegd om wetten, decreten en ordonnanties te toetsen aan de grondwet en aan een aantal internationale en supranationale normen. De wettigheidstoetsing kan op twee manieren gebeuren [12](#page=12):
* **Vernietigingsprocedure:** Deze procedure moet snel verlopen. Indien een wet, decreet of ordonnantie gepubliceerd is en men meent dat deze in strijd is met de grondwet, moet de vernietigingsprocedure binnen zes maanden na publicatie worden ingesteld. Eenieder kan deze procedure starten, mits men een bepaald belang kan aantonen. Bijvoorbeeld, de vernietiging van de 'cerebro wet' (centraal register van beslissingen van de rechterlijke orde) die een databank met rechterlijke uitspraken voorzag, waarbij elke uitspraak geanonimiseerd publiek gemaakt moest worden. Na zes maanden werking van een wet is vernietiging niet meer mogelijk [12](#page=12).
* **Prejudiciële vraagstelling:** Dit is een middel om de wettigheid van wetgevende akten te toetsen [11](#page=11).
Het Grondwettelijk Hof heeft een algemene bevoegdheid met betrekking tot wetgevende akten [12](#page=12).
### 2.2.2 De Raad van State en administratieve rechtscolleges
De Raad van State is opgesplitst in een afdeling wetgeving (die advies geeft over wetgeving en koninklijke besluiten) en een afdeling bestuursrechtspraak. De Afdeling Bestuursrechtspraak functioneert als het hoogste administratieve rechtscollege met een principieel algemene bevoegdheid voor alle burgerlijke rechten, tenzij er specifieke bevoegdheden zijn uitgesloten. Via een kortere procedure kan hier beroep worden ingesteld tegen beslissingen, wat soms 'buitengerechtelijk' wordt genoemd omdat het buiten de 'gewone' hoven en rechtbanken valt [11](#page=11) [12](#page=12).
## 2.3 De rechterlijke macht buiten België en de meergelaagde rechtsorde
Naast de Belgische hoven en rechtbanken, bestaat er een meergelaagde rechtsorde met supranationale rechtscolleges die impact hebben op de rechtspraak binnen België. Het recht komt hierdoor niet enkel van de Belgische wetgever, maar vloeit ook voort uit verdragen en supranationale instellingen [13](#page=13).
Belangrijke supranationale rechtscolleges zijn:
* **Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHVR):** Gevestigd in Straatsburg, doet uitspraak over het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Artikel 6 EVRM garandeert het recht op een eerlijk proces [13](#page=13).
* **Hof van Justitie van de Europese Unie:** Gevestigd in Luxemburg, is het hoogste rechtscollege voor de interpretatie en toepassing van het EU-recht [13](#page=13).
* **Benelux-gerechtshof:** Dit is een orgaan van intergouvernementele samenwerking tussen België, Nederland en Luxemburg, met bevoegdheden op bepaalde gebieden, zoals politionele samenwerking. Het is eveneens gevestigd in Luxemburg [13](#page=13).
## 2.4 Druk op de overheidsrechtspraak
De overheidsrechtspraak in België staat onder druk, zoals blijkt uit de Justitiebarometer 2024 [14](#page=14).
* **Hoge Raad voor Justitie:** Deze instantie heeft tot doel rechters voor te dragen en de kwaliteit van de rechtspraak te waarborgen [14](#page=14).
* **Justitiebarometer:** Dit instrument peilt naar de perceptie van de bevolking over de werking van justitie. De meest recente barometer toont een afname van het vertrouwen, waarbij justitie op de derde plaats staat met een laag cijfer, na het vertrouwen in de politie [14](#page=14).
> **Tip:** Het is belangrijk om de perceptie van de publieke opinie over justitie te onderscheiden van de feitelijke werking, maar beide aspecten zijn relevant voor de legitimiteit en effectiviteit van de rechterlijke macht.
Een illustratie van mogelijke ontevredenheid bij burgers is wanneer een vordering van 160 000 euro wordt toegekend voor 80 000 euro wegens onvoldoende bewijs; beide partijen kunnen zich in dit scenario benadeeld voelen [14](#page=14).
Het begrip "appel" is een synoniem voor "hof van beroep" [15](#page=15).
---
# Alternatieve conflictbehandeling
Dit gedeelte bespreekt diverse methoden voor het oplossen van conflicten buiten de traditionele rechterlijke procedures, met nadruk op de promotie van duurzame oplossingen boven louter beslechting [17](#page=17).
## 3. Alternatieve conflictbehandeling
Het "oplossen" van conflicten krijgt steeds meer de voorkeur boven het "beslechten" ervan door de rechter, met als doel duurzamere oplossingen te bereiken. Alternatieve conflictbehandeling (ADR) wordt actief gepromoot, zowel binnen als buiten de rechtbank [17](#page=17).
### 3.1 Verzoening en kamers voor minnelijke schikking
Verzoening brengt partijen in contact met rechtbanken of wordt buitengerechtelijk toegepast [18](#page=18).
#### 3.1.1 Algemene verzoeningsopdracht van de rechter
Volgens artikel 731 van het Gerechtelijk Wetboek [Ger.W.] probeert elke rechter, in elke stand van het geding, partijen aan te zetten tot verzoening. Dit kan op verzoek van een of beide partijen gebeuren, waarbij een oproeping via een gewone brief plaatsvindt. Bij akkoord resulteert dit in een minnelijke schikking [18](#page=18).
#### 3.1.2 Voorafgaande verzoeningspoging
Artikel 731/1 Ger.W. voorziet in een voorafgaande poging tot minnelijke schikking. Dit kan plaatsvinden voorafgaand aan een dagvaarding of na doorverwijzing door de rechter, en is volledig kosteloos. Het doel is om beide partijen samen te brengen om het probleem te bespreken en een oplossing te vinden, om zo een dagvaarding te voorkomen. Als dit lukt, sluiten partijen een minnelijke schikking af [18](#page=18).
#### 3.1.3 Kamers voor minnelijke schikking (KMS)
Bijna elke rechtbank heeft kamers die zich bezighouden met specifieke materies. Deze kamers zijn opgericht in de meeste hoven en rechtbanken, met uitzondering van het vredegerecht en de politierechtbank. De KMS vinden plaats in de raadkamer, wat in een burgerlijke procedure betekent dat het achter gesloten deuren gebeurt om vertrouwen te garanderen. Indien er geen oplossing wordt bereikt binnen de KMS, wordt de zaak terugverwezen naar een pleitkamer [18](#page=18) [19](#page=19).
### 3.2 Bemiddeling
Bemiddeling is een vertrouwelijk en gestructureerd proces van vrijwillig overleg tussen conflicterende partijen, met de medewerking van een onafhankelijke, neutrale en onpartijdige derde die de communicatie faciliteert en partijen helpt om zelf een oplossing uit te werken. Dit proces is vrijwillig en kan niet worden opgelegd [20](#page=20).
#### 3.2.1 Gerechtelijke versus buitengerechtelijke bemiddeling
* **Buitengerechtelijke bemiddeling:** Partijen hebben nog geen procedure gestart bij de rechtbank (er is nog geen dagvaarding) en een van de partijen kan initiatief nemen om het conflict via bemiddeling op te lossen [20](#page=20).
* **Gerechtelijke bemiddeling:** Er is reeds een procedure bij de rechtbank aanhangig. De rechter kan beslissen om het geschil naar een bemiddelaar te sturen, in plaats van zelf te bemiddelen of te verzoenen [20](#page=20).
### 3.3 Collaboratieve onderhandelingen
Dit is een vrijwillige en vertrouwelijke procedure van geschillenoplossing door onderhandeling, waarbij conflicterende partijen en hun respectieve advocaten betrokken zijn. De advocaten treden op binnen een exclusief en beperkt mandaat van bijstand en adviesverlening om een minnelijke akkoord te bewerkstelligen [21](#page=21).
Het verschil met gewone onderhandelingen is dat deze gevoerd worden door een advocaat die een gespecialiseerde opleiding heeft gevolgd en zich inzet voor een bemiddelende oplossing. Als de onderhandelingen mislukken, trekt de advocaat zich terug [21](#page=21).
### 3.4 Arbitrage
Arbitrage wordt ook wel "private rechtspraak" genoemd en is geregeld in artikel 1676 Ger.W. [22](#page=22).
* **Voorwaarde:** Arbitrage is enkel mogelijk bij overeenkomst, hetzij via een arbitragebeding in een contract, hetzij via een afzonderlijke arbitrageovereenkomst [22](#page=22).
* **Beperking:** Een arbitrale uitspraak is niet automatisch uitvoerbaar. Om deze uitvoerbaar te maken, dient eerst een exequatur verkregen te worden bij de rechter [22](#page=22).
Arbitrage wordt vaak gebruikt bij internationale overeenkomsten, bijvoorbeeld tussen een Belgisch en een Chinees bedrijf, om te vermijden dat men afhankelijk is van de rechterlijke macht van het buitenland [22](#page=22).
#### 3.4.1 Ad hoc versus institutionele arbitrage
* **Institutionele arbitrage:** Partijen spreken af om de procedurele regels van een bepaald instituut te volgen. In België is CEPANI een dergelijk arbitrage-instituut [23](#page=23).
* **Ad hoc arbitrage:** Partijen kunnen alle aspecten van de arbitrage zelf afspreken [23](#page=23).
> **Voorbeeld:** De discussie rond de miljarden dollars die in Euroclear in Brussel vaststaan van Russische banken en de mogelijke overdracht ervan aan Oekraïne, waarbij een investeringsverdrag tussen de SU, Luxemburg en België een arbitragebeding bevat dat aanleiding kan geven tot ad hoc arbitrage [23](#page=23).
### 3.5 Overige methoden
Naast de eerder genoemde methoden, bestaan er nog andere vormen van conflictbehandeling:
* **Kwijtschelding:** Het kwijtschelden van schulden, waardoor deze nooit meer kunnen worden toegerekend [24](#page=24).
* **Dading:** Een contractuele overeenkomst tussen partijen die wederzijdse toegevingen doen [24](#page=24).
* **Partijbeslissing en bindende derdenbeslissing:** Een deel van de overeenkomst of het geschil wordt beslist door een derde aan wie hiertoe macht wordt gegeven. Dit wordt vaak gebruikt in contractuele relaties. Een voorbeeld hiervan is MME (minnelijke medische expertise) [24](#page=24).
> **Tip:** Zoals Abraham Lincoln benadrukte: "Discourage litigation. Persuade your neighbours to compromise whenever you can. Point out to them how the nominal winner is often a real loser – in fees, expenses and waste of time. As a peacemaker, the lawyer has a superior opportunity of being a good man. There will still be business enough." Dit onderstreept het belang van het streven naar vrede en consensus boven juridische strijd [25](#page=25).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Burgerlijk procesrecht | Het formeel recht dat gericht is op de handhaving, het afdwingen of beschermen van subjectieve rechten, en dat onderverdeeld is in burgerlijk procesrecht, strafprocesrecht en publiek procesrecht. Het omvat de regels en procedures die gevolgd worden in civiele geschillen. |
| Eigenrichting | Het verbod op het zelfstandig uitvoeren van eigen recht, wat inhoudt dat men niet zonder tussenkomst van een overheidsrechter een recht mag opeisen of afdwingen. Dit principe is fundamenteel in het Belgische rechtssysteem. |
| Overheidsrechter | Een door de staat ingestelde instantie die bevoegd is om rechtsgeschillen te beslechten. Burgers dienen zich tot de overheidsrechter te wenden om hun subjectieve rechten te doen waarmaken, in plaats van zelf actie te ondernemen. |
| Rechtspraak | Omvat zowel de rechtsprekende handeling als het resultaat daarvan, namelijk de rechterlijke uitspraken. Afhankelijk van de instantie kunnen dit vonnissen of arresten zijn, die de beslissingen van rechters weergeven. |
| Rechterlijke macht | Een van de drie staatsmachten, verantwoordelijk voor het spreken van recht. Deze macht omvat de hoven en rechtbanken, maar in functionele zin ook andere instanties zoals het Grondwettelijk Hof en de Raad van State. |
| Vonnis | Een rechterlijke uitspraak die afkomstig is van rechtbanken van de eerste aanleg en de hoven van beroep in burgerlijke zaken. Het is de beslissing van de rechter in een specifiek geschil. |
| Arrest | Een rechterlijke uitspraak die afkomstig is van de hoogste rechtscolleges, zoals het Hof van Cassatie. In het strafrecht worden alle uitspraken van rechtbanken en hoven arresten genoemd. |
| Alternatieve conflicthantering (ADR) | Methoden voor het oplossen van conflicten buiten de traditionele gerechtelijke procedures, met als doel duurzamere oplossingen te bereiken. Voorbeelden zijn bemiddeling en arbitrage. |
| Verzoening | Een proces waarbij een rechter of een andere neutrale partij probeert de conflicterende partijen ertoe te bewegen tot een minnelijke schikking te komen. Dit kan zowel binnen als buiten de rechtbank plaatsvinden. |
| Bemiddeling | Een vertrouwelijk en gestructureerd proces van vrijwillig overleg tussen conflicterende partijen, met de medewerking van een onafhankelijke derde die de communicatie vergemakkelijkt en partijen helpt zelf een oplossing uit te werken. |
| Arbitrage | Een vorm van privaatrechtelijke rechtspraak waarbij partijen een geschil voorleggen aan een of meerdere private rechters (arbiters) in plaats van aan de overheidsrechter. Dit vereist een overeenkomst tussen de partijen. |
Cover
Basisbegrippen_Burgerlijk Procesrecht_Hoofdstuk V (2).pptx
Summary
# Voorwaarden voor rechtsvordering
Om een rechtsvordering te kunnen instellen, moet aan een aantal essentiële voorwaarden worden voldaan, met name het beschikken over juridische persoonlijkheid, handelingsbekwaamheid, belang en hoedanigheid.
### 1.1 Juridische persoonlijkheid
Juridische persoonlijkheid betekent het "bestaan" als fysiek persoon of rechtspersoon, wat nodig is om zelfstandig rechten en plichten te kunnen uitoefenen. Dit is een fundamentele vereiste om als partij in een gerechtelijke procedure te kunnen optreden.
### 1.2 Handelingsbekwaamheid
Handelingsbekwaamheid verwijst naar de bevoegdheid om zelfstandig rechtshandelingen te stellen en de daaraan verbonden gevolgen te dragen. Minderjarigen zijn bijvoorbeeld handelingsonbekwaam, tenzij ze daartoe bijgestaan worden of bepaalde wettelijke uitzonderingen van toepassing zijn.
### 1.3 Belang
Het belang bij een rechtsvordering is elk materieel of moreel voordeel dat de vordering voor het rechts-subject kan opleveren. Dit belang moet reeds verkregen zijn en een dadelijk belang zijn, zoals bepaald in artikel 297 Ger.W.
Een uitzondering hierop is de *actio ad futurum*, voorzien in artikel 18, tweede lid Ger.W., waarbij een vordering ingesteld kan worden voor een toekomstig belang, zoals bij het geldig verklaren van een testament dat nog niet uitgevoerd kan worden omdat de persoon nog leeft. Het belang moet bovendien persoonlijk en rechtstreeks zijn; de eiser kan zich enkel op zijn eigen belang beroepen.
Het uitgangspunt is het verbod op *actio popularis*, wat betekent dat men niet zomaar namens de gemeenschap of voor een algemeen belang kan optreden als men zelf geen persoonlijk geraakt belang heeft. Zelfs als een statutair doel van een rechtspersoon de bescherming van een bepaald belang beoogt, is dit op zichzelf onvoldoende om een rechtsvordering in te stellen zonder een concreet, persoonlijk en rechtstreeks belang.
Er is echter een evolutie merkbaar waarbij bepaalde rechtspersonen via bijzondere wetten de mogelijkheid kregen om te vorderen, ter bescherming van specifieke belangen zoals het leefmilieu of ter bestrijding van discriminatie. Sinds 2018 biedt artikel 17, tweede lid Ger.W. een algemene rechtsgrond voor vorderingen van rechtspersonen ter bescherming van mensenrechten.
Collectieve belangacties (*public interest litigation*) en rechtsvorderingen tot collectief herstel (boek XVII WER), vergelijkbaar met *class actions*, vormen een wereldwijde trend. Hierbij moet de groepsvertegenwoordiger voldoen aan strikte voorwaarden en zijn deze acties beperkt tot contractuele inbreuken of een limitatieve lijst van wetten, vaak met bevoegdheid van de ondernemingsrechtbank te Brussel.
> **Tip:** Het belang bij een vordering moet concreet, persoonlijk en rechtstreeks zijn. Algemene of hypothetische belangen volstaan doorgaans niet.
### 1.4 Hoedanigheid
Hoedanigheid heeft betrekking op het verband tussen de persoon die de vordering instelt en het recht dat het voorwerp van de vordering uitmaakt. Dit is relevant wanneer de materiële procespartij (degene die de zaak ten gronde aangaat) en de formele procespartij (degene die de procedure voert) van elkaar onderscheiden kunnen worden, bijvoorbeeld in geval van mandaat via een advocaat.
### 1.5 Soorten vorderingen
Er kunnen verschillende soorten vorderingen worden onderscheiden binnen een procedure:
* **Inleidende of hoofdvordering:** Deze "opent" het geding, zoals bepaald in artikel 12 Ger.W.
* **Tussenvordering:** Deze wordt ingesteld tijdens een lopende procedure en kan diverse vormen aannemen (artikel 13 Ger.W.):
* Uitbreiding, wijziging of aanvulling van de hoofdvordering (bv. toevoeging van interesten of bijkomende schadeposten, artikel 808 Ger.W.).
* Tegenvordering (artikel 14 Ger.W.), waarbij de gedaagde een eigen vordering instelt tegen de eiser.
* Tussenkomst (vrijwillig of gedwongen, artikel 16 Ger.W.), waarbij een derde zich in de bestaande procesverhouding voegt.
* Een nieuwe procesverhouding tussen reeds in het geding betrokken partijen.
### 1.6 Verloop van een burgerlijke procedure
Een burgerlijke procedure kent drie fasen met twee scharnierpunten:
* **Fase 1: Inleiding van de vordering:**
* **Standaardmethode (dagvaarding):** Betekening van een authentieke akte door een gerechtsdeurwaarder aan de gedaagde partij (artikel 32, 1° Ger.W.). De dagvaarding bevat het voorwerp en de middelen van de vordering. Na betekening wordt het originele exploot ter griffie voorgelegd om het geding in te leiden.
* **Afwijkende methodes:** In bepaalde gevallen, mits de wet dit toelaat, kan de inleiding gebeuren via:
* Indiening door partij of advocaat bij de griffie, gevolgd door kennisgeving per gerechtsbrief aan de tegenpartij (bv. bij huurgeschillen, uithuiszetting van krakers, arbeids- en familiale geschillen, artikel 32, 2° Ger.W.).
* Gezamenlijk verzoekschrift, neergelegd ter griffie of per aangetekende brief (uitzonderlijk gebruikt, bv. bij verzekeringsgeschillen, artikel 706 Ger.W.).
* Na de inleiding wordt de zaak ingeschreven op de rol (algemene rol, bijzondere rol, zittingsrol) en wordt een dossier van de rechtspleging aangemaakt (artikel 720-725 bis Ger.W.).
* **Scharnierpunt 1: Inleidende zitting:**
* Partijen kunnen in persoon verschijnen (natuurlijke persoon) of vertegenwoordigd worden door een wettelijk of statutair bevoegd orgaan (rechtspersoon) of door een advocaat. Schriftelijke verschijning is mogelijk via een advocaat (artikel 729 Ger.W.).
* Verbod op zaakwaarnemers, met uitzonderingen voor echtgenoten, wettelijk samenwonenden, bloed- of aanverwanten met volmacht, vakbondsvertegenwoordigers of OCMW-medewerkers onder bepaalde voorwaarden (artikel 728, §2 en §3 Ger.W.).
* Bij **verstek** (niet verschijnen van een partij) kan de eiser verstek laten vaststellen en een verstekvonnis vragen, dat meestal leidt tot toewijzing van de vordering (artikel 806 Ger.W.). Er kan een verplichting zijn tot herdaging bij twijfels over de oproeping (artikel 803, tweede lid Ger.W.).
* De normale procedure leidt tot instaatstelling. Soms is er behandeling in korte debatten (artikel 735 Ger.W.).
* **Fase 2: In staat stellen van de zaak:**
* Dit deel van de procedure beoogt een efficiënt beheer van de zaak, met een kalender voor het uitwisselen van conclusies en bewijsstukken.
* **Minnelijke instaatstelling:** Partijen maken een overeenkomst over de instaatstelling, bekrachtigd bij beschikking (artikel 747, §1 Ger.W.).
* **Gerechtelijke instaatstelling:** De rechter stelt een kalender vast (artikel 747, §2 Ger.W.), met ruimte voor opmerkingen van partijen. Er moet minstens drie maanden liggen tussen de laatste conclusie en de pleitzitting.
* **Vrije instaatstelling:** De zaak wordt naar de rol verwezen of tot een bepaalde datum uitgesteld, enkel in onderlinge overeenstemming (artikel 747, §2, tweede lid Ger.W.).
* **Regels:** Laattijdige conclusies worden ambtshalve geweerd (artikel 747, §4 Ger.W.), tenzij met akkoord of uitzonderingen. Conclusies moeten ter griffie worden neergelegd én aan de tegenpartij worden overgemaakt. Beide partijen eindigen met een syntheseconclusie (artikel 748bis Ger.W.).
* **Scharnierpunt 2: Rechtsdag:**
* Voorafgaand aan de rechtsdag moeten bewijsstukken op de griffie worden neergelegd, ten minste vijftien dagen voor de zitting (artikel 737, 756 Ger.W.).
* De rechtsdag kan een klassiek pleidooi inhouden of een interactief debat (artikel 756ter Ger.W.), of een schriftelijke behandeling (artikel 755 Ger.W.).
* **Fase 3: Beraad en uitspraak:**
* **Sluiten van het debat:** Na pleidooien of schriftelijke argumentatie.
* **Advies Openbaar Ministerie:** Indien dienstig (artikel 764, 766 Ger.W.), met repliekrecht voor partijen (artikel 767 Ger.W.).
* **Beraad:** Meestal gedurende één maand (artikel 770 Ger.W.).
* **Uitspraak:** Kan een vonnis, arrest, bevelschrift of beschikking zijn. De openbaarheid van de uitspraak is van belang, met de mogelijkheid van kennisgeving van een niet-ondertekende kopie (artikel 792 Ger.W.).
### 1.7 Types uitspraken en tijdslijn
* **Eindvonnis:** Beslecht alle geschilpunten in één uitspraak (artikel 19, eerste lid Ger.W.).
* **Tussenvonnis:** Beslist over één of meerdere geschilpunten, waarbij de beoordeling van andere geschilpunten wordt uitgesteld (bv. aanstelling van een deskundige, artikel 19, eerste lid Ger.W.).
* **Beslissing alvorens recht te doen:** Een tussenvonnis waarbij een deel van de zaak wordt afgescheiden voor latere behandeling, bv. na een deskundigenonderzoek (artikel 19, derde lid Ger.W.).
* **Maatregel van inwendige aard:** Administratieve beslissingen die de voortgang van de procedure betreffen, zoals een uitstel van behandeling (artikel 1046 Ger.W.).
### 1.8 Rechtsmiddelen
Rechtsmiddelen maken het mogelijk een uitspraak opnieuw te laten beoordelen. Door de Potpourri-wetgeving is de mogelijkheid tot het instellen van rechtsmiddelen beperkt om vertraging tegen te gaan. Vonnissen zijn vaak uitvoerbaar niettegenstaande verzet of hoger beroep.
* **Verzet (B. VERZET):**
* Kan ingesteld worden tegen een **verstekvonnis** (eindvonnis) dat in laatste aanleg is gewezen, mits er geen wettelijke uitzondering van toepassing is (artikel 1047, 1048 Ger.W.).
* De termijn om verzet in te stellen is één maand na betekening of kennisgeving van het verstekvonnis.
* Het principe "opposition sur opposition ne vaut" (artikel 1049 Ger.W.) betekent dat er slechts één keer verzet mogelijk is.
* Verzet is enkel mogelijk indien het vonnis in laatste aanleg is gewezen, wat betekent dat er geen hoger beroep meer mogelijk is voor die specifieke rechtbank of voor dat bedrag.
* **Hoger beroep (C. Hoger beroep):**
* Is mogelijk tegen elke beslissing in eerste aanleg geveld, met enkele beperkingen:
* **Uitgesteld hoger beroep:** Niet elk tussenvonnis is onmiddellijk appellabel. Beslissingen over bevoegdheid of een beslissing alvorens recht te doen, zoals de aanstelling van een gerechtsdeskundige, kunnen vaak pas samen met het eindvonnis worden aangevochten (artikel 1050, tweede lid Ger.W.).
* **Aanleggrenzen:** Voor bepaalde geschillen, afhankelijk van de waarde, is hoger beroep niet toegelaten (artikel 617 Ger.W.).
* **Wettelijke uitzonderingen:** Zoals maatregelen van inwendige aard (artikel 1046 Ger.W.).
* De termijn om hoger beroep in te stellen is één maand na de betekening of kennisgeving van de beslissing.
> **Voorbeeld:** Bij een geschil met een totale waarde van € 3.210, dat de bevoegdheid van de politierechtbank overschrijdt boven € 2.000, kan in principe hoger beroep ingesteld worden indien het vonnis op tegenspraak is geveld. Indien de schadeveroorzaker verstek laat gaan, kan enkel hoger beroep worden ingesteld door de belanghebbende partij die meent benadeeld te zijn. Bij een vordering van € 1.780, die lager is dan de aanleggrens van € 2.000, is hoger beroep niet mogelijk indien het vonnis op tegenspraak is geveld. In geval van verstek kan de verweerder wel verzet aantekenen.
---
# Verloop van een burgerlijke procedure
Hieronder volgt een gedetailleerde samenvatting over het verloop van een burgerlijke procedure, bedoeld als studiehandleiding voor examens.
## 2. Het verloop van een burgerlijke procedure
Dit deel beschrijft de verschillende fasen van een burgerlijke procedure, van de inleiding van de vordering tot de beraadslaging en uitspraak, inclusief de belangrijkste scharnierpunten.
### 2.1 Inleiding van de vordering
De inleiding van de vordering is de start van het gerechtelijk proces en opent het geding. Er zijn verschillende methoden om een vordering in te leiden.
#### 2.1.1 Standaardmethode: Dagvaarding
De standaardmethode, ook wel de 'default'-methode genoemd, is de betekening van een authentieke akte door een gerechtsdeurwaarder. Dit gebeurt op verzoek van de eisende partij aan de gedaagde partij (verwerende partij).
* **Inhoud van de dagvaarding:** De dagvaarding moet informatie bevatten over het voorwerp en de middelen van de vordering.
* **Rol van de gerechtsdeurwaarder:** De gerechtsdeurwaarder stelt een exploot op en presenteert het originele exploot aan de griffie van de bevoegde rechtbank. Vanaf dit moment is sprake van een geding.
* **Niet-verschijning van de ontvanger:** Indien de natuurlijke persoon niet meewerkt of niet aanwezig is, voorziet de wet in een oplossing. Volgens artikel 38 van het Gerechtelijk Wetboek kan de deurwaarder een kopie achterlaten met de melding 'pro justitia' in een gesloten envelop.
#### 2.1.2 Alternatieve methoden van inleiding
Naast de dagvaarding zijn er andere manieren om een zaak bij de rechtbank aanhangig te maken:
* **Indiening door partij/advocaat bij de griffie:** In specifieke gevallen, die door de wet worden afgebakend, kan een partij of diens advocaat de zaak aanhangig maken door deze rechtstreeks bij de griffie in te dienen. De griffier verwittigt de andere partij per gerechtsbrief. Dit is mogelijk voor onder andere huurgeschillen, uithuiszettingen van krakers, arbeids- en familiale geschillen. Deze methode wordt ook wel aangeduid als 'kennisgeving bij gerechtsbrief'.
* **Gezamenlijk verzoekschrift:** Partijen kunnen gezamenlijk een verzoekschrift neerleggen ter griffie of per aangetekende brief versturen. Dit wordt uitzonderlijk gebruikt, bijvoorbeeld bij verzekeringsgeschillen.
#### 2.1.3 Administratieve opvolging
Na de inleiding van de vordering volgt de administratieve opvolging binnen de rechtbank:
* **Inschrijving op rol:** De zaak wordt ingeschreven op de rol (algemene rol 'AR' of bijzondere rollen 'B', 'C', etc.). Er is een rolrecht verschuldigd, dat echter pas opeisbaar is na de uitspraak.
* **Dossier van de rechtspleging:** Er wordt een dossier van de rechtspleging aangemaakt, conform de artikelen 720-725bis van het Gerechtelijk Wetboek.
* **Zittingsrol:** Voor elke zittingsdag wordt een zittingsrol opgemaakt met de zaken die op die dag behandeld worden.
### 2.2 Scharnierpunt 1: De inleidende zitting
De inleidende zitting is een cruciaal moment waarop de zaak formeel wordt voorgesteld aan de rechtbank.
#### 2.2.1 Verschijning van partijen
Partijen kunnen op verschillende manieren verschijnen:
* **In persoon:** Een natuurlijke persoon kan fysiek aanwezig zijn. Een rechtspersoon wordt vertegenwoordigd door een wettelijk of statutair bevoegd orgaan.
* **Via advocaat:** Partijen kunnen verschijnen bijgestaan door een advocaat. In dit geval is een schriftelijke verschijning mogelijk. In principe is er geen verplichte procesvertegenwoordiging.
#### 2.2.2 Vertegenwoordiging door niet-advocaat
In uitzonderlijke gevallen is vertegenwoordiging door een niet-advocaat toegestaan:
* Echtgenoot, wettelijk samenwonende, bloed- of aanverwant, of een houder van een schriftelijke volmacht, mits toegelaten door de rechter (artikel 728, § 2 Ger.W.).
* Vakbondsvertegenwoordiger of OCMW-medewerker (artikel 728, § 3 Ger.W.).
* Het verbod op zaakwaarnemers geldt in principe enkel voor vertegenwoordiging door een advocaat.
#### 2.2.3 Verstek
Indien geen enkele partij verschijnt, is er sprake van verstek. De eiser kan het verstek laten vaststellen en vervolgens een verstekvonnis vragen, waarbij de vordering meestal wordt toegewezen (artikel 806 Ger.W.). Bij twijfel over de oproeping kan er een verplichting tot herdaging via gerechtsdeurwaarder-exploot bestaan (artikel 803, tweede lid Ger.W.). Een verstekvonnis kan enkel worden bestreden door verzet.
#### 2.2.4 Normaal procesverloop na de inleidende zitting
Na de inleidende zitting volgt in principe de instaatstelling van de zaak. Dit kan gebeuren via korte debatten, indien de partijen akkoord zijn of in specifieke wettelijk voorgeschreven gevallen (artikel 735 Ger.W.).
### 2.3 Fase 2: Het in staat stellen van de zaak (Instaatstelling)
Deze fase kenmerkt zich door de evolutie naar 'active case management' en het volgen van een strikte kalender voor de uitwisseling van conclusies.
#### 2.3.1 Achtergrond en Evolutie
De evolutie, beïnvloed door de wetgeving van 1992 en 2007, streeft naar een efficiëntere behandeling van zaken door het opleggen van termijnen voor het uitwisselen van conclusies (artikel 747, § 4 Ger.W.).
#### 2.3.2 Methoden van Instelling
Er zijn drie opties voor de instelling van de zaak:
* **Minnelijke instaatstelling:** Partijen maken onderling een overeenkomst over de instelling van de zaak, vaak met indicatie van een datum voor de rechtsdag (artikel 747, § 1 Ger.W.). Dit wordt bekrachtigd bij beschikking.
* **Gerechtelijke instaatstelling:** Als er geen overeenkomst is, legt de rechter een kalender vast (artikel 747, § 2 Ger.W.). Partijen geven binnen een maand opmerkingen, waarna de rechter binnen zes weken beslist. Er dient minstens drie maanden te liggen tussen de laatste conclusie en de pleitzitting.
* **Vrije instaatstelling:** De zaak wordt naar de rol verwezen of tot een bepaalde datum uitgesteld, enkel in onderlinge overeenstemming (artikel 747, § 2, tweede lid Ger.W.). Partijen kunnen hier op terugkomen (artikel 747, § 2, vijfde lid Ger.W.).
#### 2.3.3 Regels voor Instelling
Ongeacht de methode gelden volgende regels:
* **Bindende kalender:** Laattijdige conclusies worden ambtshalve geweerd (artikel 747, § 4 Ger.W.), tenzij partijen akkoord gaan of er uitzonderingen gelden (artikel 748, §§ 1-2 Ger.W.).
* **Neerlegging en overmaking:** Conclusies moeten ter griffie worden neergelegd én aan de tegenpartij worden overgemaakt.
* **Volgorde:** Er is een min of meer vaste volgorde voor het uitwisselen van conclusies.
* **Syntheseconclusie:** Beide partijen sluiten af met een syntheseconclusie (artikel 748bis Ger.W.).
### 2.4 Scharnierpunt 2: De rechtsdag (Pleitzitting)
De rechtsdag is het moment waarop de zaak mondeling wordt bepleit voor de rechter.
#### 2.4.1 Voorbereiding van de rechtsdag
Voorafgaand aan de rechtsdag moeten bewijsstukken op de griffie worden neergelegd, ten minste vijftien dagen voor de zitting (artikel 737 en 756 Ger.W.).
#### 2.4.2 Behandeling
De behandeling kan op verschillende manieren plaatsvinden:
* **Klassiek pleidooi:** Traditionele mondelinge uiteenzettingen.
* **Interactief debat:** Een meer dynamische discussie tussen partijen en rechter (artikel 756ter Ger.W.).
* **Schriftelijke behandeling:** Als alternatief voor een mondelinge behandeling, waarbij partijen hun standpunten schriftelijk uiteenzetten (artikel 755 Ger.W.).
### 2.5 Fase 3: Beraad en Uitspraak
Na de pleitzitting volgt de beraadslaging van de rechter en de daaropvolgende uitspraak.
#### 2.5.1 Advies Openbaar Ministerie
Indien dienstig kan het Openbaar Ministerie (OM) worden geraadpleegd. Het OM brengt zijn advies mondeling of schriftelijk uit. Partijen hebben het recht op een mondelinge of schriftelijke repliek (artikel 764, 766, 767 Ger.W.).
#### 2.5.2 Beraadslaging en Uitspraak
De rechter beraadslaagt doorgaans gedurende één maand (artikel 770 Ger.W.). De uitspraak kan verschillende vormen aannemen:
* **Vonnis:** Een uitspraak in zaken die de bodem van de zaak betreffen.
* **Arrest:** Meestal gebruikt voor uitspraken van hogere rechtbanken.
* **Bevelschrift of beschikking:** Uitspraken in administratieve of procedurele aangelegenheden.
#### 2.5.3 Openbaarheid van de uitspraak
Uitspraken zijn in beginsel openbaar. Informatie kan worden opgenomen in het JustJudgment (Centraal register van beslissingen van de rechterlijke orde). Indien er geen sprake is van een verplichte openbare zitting, kan de uitspraak schriftelijk of mondeling worden gedaan (artikel 782bis Ger.W.). Een niet-ondertekende kopie van de uitspraak wordt aan de partijen betekend (artikel 792 Ger.W.).
#### 2.5.4 Typen uitspraken en hun tijdslijn
Er kunnen verschillende soorten uitspraken worden gedaan:
* **Eindvonnis:** Bevat de eindbeslissing(en) over alle geschilpunten (artikel 19, eerste lid Ger.W.).
* **Tussenvonnis:** Beslissingen waarbij een deel van de geschilpunten reeds worden beslecht, terwijl andere punten nog openstaan.
* **Beslissing alvorens recht te doen:** Een tussenvonnis waarbij de beoordeling van bepaalde geschilpunten wordt uitgesteld, bijvoorbeeld na de uitvoering van een deskundigenonderzoek (artikel 19, derde lid Ger.W.).
* **Maatregel van inwendige aard:** Administratieve beslissingen die de procedure betreffen, zoals het uitstel van behandeling (artikel 1046 Ger.W.).
De uitspraak van de rechter bindt hem nadien; de rechter kan niet meer terugkomen op een eindbeslissing (uitputting van rechtsmacht). Resterende geschilpunten worden beslecht nadat een eventueel tussenvonnis is uitgevoerd (artikel 962, vierde lid Ger.W.).
### 2.6 Rechtsmiddelen
Rechtsmiddelen bieden partijen de mogelijkheid om een uitspraak te laten toetsen door een hogere instantie. De wetgeving tracht het instellen van rechtsmiddelen te beperken om vertraging te voorkomen.
#### 2.6.1 Soorten rechtsmiddelen
* **Verzet:** Dit is mogelijk tegen een verstekvonnis (in laatste aanleg gewezen) indien de partij niet was verschenen. Verzet wordt ingesteld bij dezelfde rechtbank die het verstekvonnis heeft uitgesproken. De termijn om verzet in te stellen is één maand na de betekening of kennisgeving van het verstekvonnis (artikel 1048 Ger.W.). De regel "opposition sur opposition ne vaut" (artikel 1049 Ger.W.) houdt in dat een tweede verzet tegen een nieuw verstekvonnis niet-ontvankelijk is.
* **Hoger beroep:** Dit is een rechtsmiddel waarbij de zaak opnieuw wordt behandeld door een hogere rechter. Hoger beroep is mogelijk tegen elke beslissing in eerste aanleg, tenzij er wettelijke beperkingen zijn zoals de aanleggrenzen (waarde van de vordering) of specifieke uitzonderingen (artikel 617, 1046, 1050 Ger.W.). De termijn voor hoger beroep bedraagt eveneens één maand vanaf de kennisgeving van de beslissing.
* **Uitgesteld hoger beroep:** In bepaalde gevallen (bv. beslissingen over bevoegdheid of beslissingen alvorens recht te doen) kan geen onmiddellijk hoger beroep worden ingesteld, maar moet men wachten tot de eindbeslissing.
* **Appellabele en niet-appellabele tussenvonnissen:** Niet alle tussenvonnissen zijn onmiddellijk vatbaar voor hoger beroep. Beslissingen over bevoegdheid of beslissingen alvorens recht te doen die enkel de aanstelling van een gerechtsdeskundige betreffen, zijn doorgaans niet onmiddellijk appellabel.
#### 2.6.2 Toepassing op casus
Bij het bepalen van de toepasselijkheid van rechtsmiddelen moeten de volgende elementen in acht worden genomen:
* **Waarde van de vordering:** Vorderingen uit dezelfde oorzaak kunnen worden samengeteld om de bevoegdheid van de rechtbank en de mogelijkheid tot hoger beroep te bepalen (artikel 620 Ger.W.).
* **Verstekvonnis versus vonnis op tegenspraak:** Een verstekvonnis kan enkel bestreden worden door verzet (indien van toepassing), terwijl een vonnis op tegenspraak vatbaar is voor hoger beroep.
* **Belang:** Enkel de partij die door de beslissing benadeeld is, kan hoger beroep instellen.
> **Tip:** Het is cruciaal om de specifieke bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek met betrekking tot de termijnen en voorwaarden voor elk rechtsmiddel nauwkeurig te bestuderen. De beperking van rechtsmiddelen is een belangrijk thema in het burgerlijk procesrecht.
---
# Rechtsmiddelen in het burgerlijk procesrecht
Dit gedeelte behandelt de rechtsmiddelen die beschikbaar zijn tegen rechterlijke uitspraken, met een focus op verzet en hoger beroep, inclusief hun voorwaarden en toepassingen.
## 3.1 Algemene beginselen van rechtsmiddelen
### 3.1.1 Situering en beperking van rechtsmiddelen
Wetgeving vanaf 2015 heeft geleid tot een verdere beperking van de mogelijkheid tot het instellen van rechtsmiddelen, met als doel de vertraging in het proces te verminderen. Traditioneel konden vonnissen uitvoerbaar zijn zodra het hoger beroep liep, wat leidde tot jarenlange wachttijden. De recente wetgeving beoogt echter, waar mogelijk, vonnissen voorlopig uitvoerbaar te maken, ondanks het instellen van verzet of hoger beroep. Dit betekent dat een partij, zelfs bij het aanwenden van een rechtsmiddel, toch tot betaling kan worden gedwongen of dat er tenuitvoerlegging kan plaatsvinden.
> **Tip:** De wetgever probeert de duur van procedures te verkorten door het gebruik van rechtsmiddelen te beperken. Begrijp waarom deze middelen worden beperkt.
### 3.1.2 Gewone rechtsmiddelen
De twee voornaamste gewone rechtsmiddelen in het burgerlijk procesrecht zijn verzet en hoger beroep.
## 3.2 Verzet
### 3.2.1 Begripsbepaling
Verzet is een rechtsmiddel dat kan worden ingesteld tegen een verstekvonnis. Indien een partij niet verschijnt voor de rechter en de rechter bij verstek oordeelt, krijgt de versteklatende partij via verzet de kans om alsnog zijn verweer voor te brengen. Het belangrijkste kenmerk van verzet is dat de zaak opnieuw wordt voorgelegd aan dezelfde rechtbank die het verstekvonnis heeft uitgesproken, niet aan een hogere rechter zoals bij hoger beroep.
### 3.2.2 Tijdslijn en procedure
De termijn om verzet in te stellen bedraagt één maand. Deze termijn begint te lopen vanaf de betekening of de kennisgeving van het verstekvonnis.
> **Tip:** De betekening of kennisgeving van het verstekvonnis is cruciaal voor het starten van de verzettermijn.
### 3.2.3 Het beginsel "Opposition sur opposition ne vaut"
Dit principe, vastgelegd in artikel 1049 van het Gerechtelijk Wetboek, houdt in dat er geen tweemaal verzet kan worden aangetekend tegen een verstekvonnis. Als een partij na een eerste verstekvonnis opnieuw verstek laat gaan in de verzetprocedure, dan zal een volgend verzet niet-ontvankelijk zijn.
> **Example:** Stel dat V een dagvaarding ontvangt van E. V verschijnt niet, waarop de vrederechter een verstekvonnis velt. V stelt verzet aan, waardoor de zaak opnieuw voor de vrederechter komt. Als V dan opnieuw niet verschijnt, wordt opnieuw een verstekvonnis geveld. Een nieuw verzet van V is in dit geval niet meer mogelijk.
### 3.2.4 Voorwaarden voor het instellen van verzet
Om verzet te kunnen aantekenen, moeten aan drie voorwaarden worden voldaan:
1. Het moet gaan om een **verstekvonnis**.
2. Het verstekvonnis moet **in laatste aanleg** gewezen zijn. Dit betekent dat er geen hoger beroep meer mogelijk is tegen dit vonnis.
3. Er mag **geen wettelijke uitzondering** van toepassing zijn. Maatregelen van inwendige aard, bijvoorbeeld, zijn doorgaans niet vatbaar voor verzet.
> **Tip:** Bij een vonnis in laatste aanleg is het OF verzet OF hoger beroep mogelijk, niet beide.
### 3.2.5 "In laatste aanleg"
Een vonnis wordt als "in laatste aanleg" gewezen beschouwd wanneer er geen hoger beroep meer mogelijk is. De mogelijkheid tot hoger beroep kan beperkt zijn op basis van de waarde van de vordering, zoals bepaald in de wet. Bijvoorbeeld, bij de vrederechter of de politierechter is hoger beroep slechts mogelijk boven een bepaalde geldelijke drempel.
## 3.3 Hoger beroep
### 3.3.1 Begripsbepaling
Hoger beroep is een rechtsmiddel waarbij een partij die benadeeld is door een beslissing van de eerste aanleg, de zaak kan laten herbehandelen door een hogere rechter. Het doel is een nieuwe beoordeling van de zaak te verkrijgen.
### 3.3.2 Toepassingsgebied en beperkingen
In principe is hoger beroep mogelijk tegen elke beslissing die in eerste aanleg is geveld. Er zijn echter beperkingen:
1. **Uitgesteld hoger beroep:** In bepaalde gevallen kan er niet onmiddellijk hoger beroep worden ingesteld. De mogelijkheid tot hoger beroep wordt uitgesteld tot de eindbeslissing wordt genomen.
2. **Aanleggrenzen:** Net zoals bij verzet, kan de mogelijkheid tot hoger beroep beperkt zijn op basis van de waarde van de vordering. Voor geschillen onder een bepaalde waarde is hoger beroep niet toegelaten. Dit geldt echter niet voor verstekvonnissen waarvoor verzet de aangewezen weg is.
3. **Wettelijke uitzonderingen:** Er zijn in de wet voorziene uitzonderingen waarin hoger beroep niet mogelijk is (bv. maatregelen van inwendige aard).
### 3.3.3 Uitgesteld hoger beroep (artikel 1050, tweede lid Ger.W.)
Dit type hoger beroep is van toepassing op bepaalde tussenvonnissen:
* **Beslissingen over bevoegdheid:** Wanneer een partij een exceptie van onbevoegdheid opwerpt en de rechter daarover beslist zonder de zaak naar een bevoegde rechter te verwijzen, dan is dit tussenvonnis niet onmiddellijk appellabel.
* **Beslissingen alvorens recht te doen:** Dit betreft beslissingen waarbij de rechter bijvoorbeeld een deskundigenonderzoek aanstelt. Tenzij de beslissing de aansprakelijkheid vaststelt en enkel nog de schadevergoeding moet worden bepaald, is een dergelijk tussenvonnis niet onmiddellijk appellabel. De partijen moeten wachten op de eindbeslissing.
> **Example:** De Stad Antwerpen klaagt aannemers aan voor gebreken aan een gebouw. De aannemers roepen de verjaring in. Als de rechter eerst de verjaring beoordeelt en dan pas de aansprakelijkheid, kan hiertegen onmiddellijk hoger beroep worden ingesteld. Als de rechter echter enkel een deskundige aanstelt om de gebreken te beoordelen, kan hier pas later, bij de eindbeslissing, tegen opgekomen worden.
### 3.3.4 Termijn voor hoger beroep
De algemene termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt één maand. Deze termijn begint te lopen vanaf de betekening of de kennisgeving van de beslissing.
## 3.4 Toepassing rechtsmiddelen op casus
Hieronder worden de rechtsmiddelen toegepast op hypothetische situaties om de principes te verduidelijken.
### 3.4.1 Casus 1: Totale vordering van 3.210 dollars
* **Situatie:** Verschillende vorderingen, die uit dezelfde oorzaak ontstaan, worden samengevoegd. De totale waarde van de vorderingen bedraagt 3.210 dollars. Aangezien dit bedrag hoger is dan 2.000 dollars, valt het onder de exclusieve bevoegdheid van de arrondissementsrechtbank en is hoger beroep mogelijk.
* **Hypothese 1: Schadeveroorzaker laat verstek gaan.**
Als de schadeveroorzaker verstek laat gaan, kan een verstekvonnis worden uitgesproken. Dit vonnis kan enkel worden bestreden door middel van hoger beroep, door partijen die belang hebben bij het vonnis (d.w.z. hun eis of verweer werd niet of niet volledig ingewilligd).
* **Hypothese 2: Geen verstek.**
Indien geen enkele partij verstek laat gaan, of de zaak wordt ingestaald via een minnelijke of gerechtelijke kalender, wordt een vonnis op tegenspraak uitgesproken. Dit vonnis is vatbaar voor hoger beroep door:
* De schadeveroorzaker, van zodra de vorderingen geheel of gedeeltelijk zijn ingewilligd.
* De schadelijder of de mutualiteit, van zodra hun eis niet geheel wordt ingewilligd of wordt afgewezen.
### 3.4.2 Casus 2: Vordering van 1.780 dollars
* **Situatie:** Enkel de schadelijder heeft een vordering ingesteld, ter waarde van 1.780 dollars. Dit bedrag ligt onder de drempel van 2.000 dollars voor hoger beroep.
* **Hypothese 1: Verweerder laat verstek gaan.**
Indien de verweerder verstek laat gaan, wordt een verstekvonnis uitgesproken. De waarde van de vordering (€ 1.780) is lager dan € 2.000. In dit geval kan enkel de verweerder verzet aantekenen, zodra de vordering van de schadelijder geheel of gedeeltelijk werd ingewilligd. Als de eis van de schadelijder volledig wordt afgewezen, kan door niemand een gewoon rechtsmiddel (verzet of hoger beroep) worden ingesteld.
* **Hypothese 2: Geen verstek.**
Als geen enkele partij verstek laat gaan en er wordt een vonnis op tegenspraak uitgesproken, dan is de uitspraak niet appellabel aangezien de waarde van de vordering lager is dan de aanleggrens. Geen van de partijen kan dus een gewoon rechtsmiddel aanwenden.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Rechtsvordering | Het recht om een gerechtelijke procedure te starten om een geschil te laten beslechten. Het is de formele stap die een geschil omzet in een juridisch geding. |
| Eis | Synoniem voor vordering; het officiële verzoek dat bij de rechter wordt ingediend om een bepaald recht te laten erkennen of te laten afdwingen. |
| Vordering | Het verzoek tot gerechtelijke actie; kan zowel de rechtsvordering als de eis omvatten die bij de rechtbank wordt ingediend. |
| Procesverhouding | De juridische relatie die ontstaat tussen de partijen wanneer een rechtsvordering wordt ingesteld en de zaak voor de rechtbank komt. |
| Juridische persoonlijkheid | Het vermogen om drager te zijn van rechten en plichten, zowel voor natuurlijke personen als voor rechtspersonen zoals vennootschappen. |
| Handelingsbekwaamheid | Het vermogen van een persoon om op geldige wijze rechtshandelingen te stellen en zelfstandig zijn rechten en plichten uit te oefenen. |
| Belang | Elk materieel of moreel voordeel dat een partij kan behalen door de uitkomst van de rechtsvordering; het moet persoonlijk, rechtstreeks en reeds verkregen zijn. |
| Hoedanigheid | Het verband dat bestaat tussen de persoon die een vordering instelt en het recht dat het voorwerp van die vordering uitmaakt. |
| Actio popularis | Een rechtsvordering die door een willekeurig persoon wordt ingesteld ter verdediging van een algemeen belang, wat in het Belgische recht in principe verboden is. |
| Openbaar ministerie | Het parket; de magistraten die de openbare orde en de wet handhaven en optreden namens de gemeenschap; fungeren als het geweten van de gemeenschap. |
| Rechtsmiddel | Een juridische mogelijkheid om een rechterlijke beslissing aan te vechten of te laten herzien door dezelfde of een hogere rechterlijke instantie. |
| Verzet | Een rechtsmiddel tegen een verstekvonnis, waardoor de zaak opnieuw voor dezelfde rechtbank wordt gebracht om alsnog verweer te voeren. |
| Hoger beroep | Een rechtsmiddel waarbij een zaak, die reeds door een lagere rechter is berecht, opnieuw wordt voorgelegd aan een hogere rechterlijke instantie voor een volledige herziening. |
| Verstekvonnis | Een vonnis dat wordt uitgesproken wanneer een van de partijen niet verschijnt voor de rechtbank nadat zij correct is opgeroepen. |
| Betekening | De officiële overhandiging van gerechtelijke stukken door een gerechtsdeurwaarder aan een partij, waardoor deze formeel kennis krijgt van juridische procedures of beslissingen. |
| Dagvaarding | Een exploot (officiële akte) door een gerechtsdeurwaarder uitgebracht, waarmee de gedaagde partij wordt opgeroepen om voor de rechtbank te verschijnen. |
| Griffie | De administratieve dienst van een rechtbank die instaat voor de inschrijving van zaken op de rol, het beheer van dossiers en de ondersteuning van de rechters. |
| Inleidingszitting | De eerste zitting waarop een zaak wordt behandeld na de initiële dagvaarding, bedoeld om de procedure in te leiden en eventueel de zaak reeds in staat te stellen. |
| Instelling van de zaak (Instaatselling) | Het proces waarbij partijen conclusies en bewijsstukken uitwisselen binnen vastgelegde termijnen om de zaak voor te bereiden op de pleitzitting. |
| Pleitzitting | De zitting waarop de advocaten van de partijen hun pleidooien houden en de zaak mondeling bepleiten voor de rechter. |
| Beraad | De periode waarin de rechter zich terugtrekt om na de pleitzitting de zaak te bestuderen en een beslissing voor te bereiden. |
| Uitspraak | De uiteindelijke rechterlijke beslissing in een zaak, die kan bestaan uit een vonnis, arrest, bevelschrift of beschikking. |
| Vonnis | Een rechterlijke beslissing geveld door een rechtbank in eerste aanleg. |
| Arrest | Een rechterlijke beslissing geveld door een hogere rechtbank, zoals een hof van beroep of het Hof van Cassatie. |
| Beslissing alvorens recht te doen | Een tussenbeslissing van de rechter die niet het geschil definitief beslecht, maar een stap is in de procedure, bijvoorbeeld het bevelen van een deskundigenonderzoek. |
| Tussenvonnis | Een vonnis dat een deel van het geschil beslecht, maar de zaak nog niet volledig afsluit; er kunnen nog verdere procedures volgen. |
| Eindvonnis | Een vonnis dat alle geschilpunten in een zaak definitief beslecht en de procedure beëindigt. |
| Gerechtsdeurwaarder | Een openbare ambtenaar die belast is met het betekenen van gerechtelijke stukken, het uitvoeren van vonnissen en andere ambtshandelingen binnen het gerechtelijk apparaat. |
Cover
Basisbegrippen D2, hfdst-4,5,6,7.pdf
Summary
# Rechtsmisbruik en beperking van subjectieve rechten
Het onderwerp rechtsmisbruik behandelt de grenzen aan de uitoefening van subjectieve rechten en hoe deze rechten niet onbeperkt kunnen worden uitgeoefend [13](#page=13).
### 1.1 Algemene principes van schadeloosstelling
Voordat de leer van rechtsmisbruik wordt behandeld, is het relevant de doelstellingen van schadeloosstelling te benoemen. Schadeloosstelling voor patrimoniale schade beoogt de benadeelde in dezelfde situatie te plaatsen als waarin hij zich zou hebben bevonden indien het schadeveroorzakende feit zich niet had voorgedaan. Voor extrapatrimoniale schade heeft schadeloosstelling tot doel de benadeelde een billijke en passende vergoeding toe te kennen [13](#page=13).
### 1.2 Beperking van de uitoefening van subjectieve rechten
Subjectieve rechten mogen niet ongebreideld worden uitgeoefend. Beperkingen aan de uitoefening van deze rechten kunnen voortvloeien uit de wet, de algemene zorgvuldigheidsnorm, alsook uit rechtspraak en rechtsleer [13](#page=13).
### 1.3 Ontwikkeling van de leer van het rechtsmisbruik
#### 1.3.1 Traditionele criteria voor rechtsmisbruik
Volgens de traditionele criteria kon rechtsmisbruik worden vastgesteld in de volgende situaties:
* Het uitoefenen van een recht zonder enig nut voor zichzelf, doch enkel om schade toe te brengen aan een ander (bv. het bouwen van een schoorsteen zonder nut, puur om de zon van het terras van de buurman te ontnemen) [14](#page=14).
* Het doen van iets dat voor de uitoefenaar even nuttig is, maar aanzienlijk meer last bezorgt aan een ander (bv. een recht om een reclamepaneel op een dak te plaatsen zo plaatsen dat het de zichtbaarheid van een ander reclamepaneel belemmert) [14](#page=14).
* Een wanverhouding tussen het nut voor de uitoefenaar en de last voor een ander (bv. een buurman die eist dat een garage wordt afgebroken omdat deze slechts 3 centimeter te ver op iemands grond is geplaatst; dit is disproportioneel omdat de uitoefenaar slechts 3 centimeter wint, terwijl de buurman zijn volledige garage verliest) [14](#page=14).
#### 1.3.2 Mijlpaalarresten van het Hof van Cassatie
Het Hof van Cassatie heeft bijgedragen aan de ontwikkeling van de leer van rechtsmisbruik. Wanneer de titularis van een subjectief recht dit recht uitoefent op een wijze die kennelijk de grenzen ervan te buiten gaat, is er sprake van rechtsmisbruik. Het criterium "kennelijk" duidt op een marginale toetsingsbevoegdheid van de rechter; het moet gaan om een manifeste overschrijding, geen kleine afwijking [14](#page=14).
Een voorbeeld van misbruik van instelling kan zich voordoen wanneer iemand wisselt tussen feitelijke en wettelijke samenwoning om zo verplichtingen, zoals de terugbetaling van een hypothecaire lening, te ontlopen, met name wanneer een faillissement dreigt en de wet voorziet in bescherming van de wettelijke partner [14](#page=14).
#### 1.3.3 Wettelijke omschrijving van rechtsmisbruik
De Belgische wet omschrijft het verbod op rechtsmisbruik in artikel 1.10 van het Burgerlijk Wetboek (BW) [14](#page=14).
* **Artikel 1.10, eerste lid BW:** Niemand mag misbruik maken van zijn recht [14](#page=14).
* **Artikel 1.10, tweede lid BW:** Wie zijn recht uitoefent op een wijze die kennelijk de grenzen te buiten gaat van de normale uitoefening van dat recht door een voorzichtig en redelijk persoon in dezelfde omstandigheden geplaatst, maakt misbruik van zijn recht. Dit komt overeen met een manifest afwijken van het gedrag van een goede huisvader [14](#page=14).
#### 1.3.4 Techniek van de marginale toetsing
De rechter toetst marginaal de zorgvuldigheid van het gedrag van de titularis van het subjectieve recht. Dit impliceert dat de rechter zich terughoudend moet opstellen en enkel excessen sanctioneert, dus situaties waarin iemand volledig of manifest afwijkt van het gedrag van een goede huisvader [15](#page=15).
### 1.4 Gevolgen van rechtsmisbruik
De sanctie voor rechtsmisbruik bestaat in de matiging van het recht tot de normale rechtsuitoefening, onverminderd het herstel van de schade die door het misbruik is berokkend [15](#page=15).
* In zoverre het recht werd misbruikt, heeft de uitoefening ervan geen rechtsgevolgen. De matiging kan zelfs zo ver gaan dat de rechter de houder van het recht de mogelijkheid ontzegt om zich erop te beroepen in de gegeven omstandigheden [15](#page=15).
* Degene die rechtsmisbruik heeft gepleegd, kan veroordeeld worden tot schadevergoeding [15](#page=15).
> **Voorbeeld:** In een arrest van 14 oktober 2010 bevestigde het Hof van Cassatie rechtsmisbruik in de context van een alimentatieovereenkomst tussen ex-echtgenoten. De vrouw bleef, na het bereiken van de pensioenleeftijd, een overeengekomen bedrag opeisen dat gebaseerd was op de helft van het pensioen van haar ex-man. De sanctie was dat de vrouw niets meer kon opeisen, wat de matiging van haar recht representeerde omdat ze het volledige bedrag bleef opeisen. De overeenkomst zelf werd niet nietig verklaard, enkel de afdwingbaarheid ervan werd beperkt door de vaststelling van rechtsmisbruik [15](#page=15).
### 1.5 Begrip en nut van subjectieve rechten
#### 1.5.1 Begrip van subjectieve rechten
Subjectieve rechten zijn juridisch bekrachtigde aanspraken en bevoegdheden die een rechtssubject kan uitoefenen op bepaalde zaken of jegens bepaalde personen om zijn doelstellingen te verwezenlijken. Ze staan tegenover objectief recht [16](#page=16).
#### 1.5.2 Nut van subjectieve rechten
Subjectieve rechten spelen een rol in de bevoegdheidsverdeling onder de rechtbanken. Voor geschillen betreffende subjectieve rechten zijn de gewone rechtbanken (Burgerlijke rechtbank, vredegerecht tot het Hof van Cassatie) bevoegd, en niet de administratieve rechtbanken (zoals de Raad van State). Een recent voorbeeld is het recht om van naam te veranderen, wat nu als een subjectief recht wordt beschouwd waarvoor de gewone rechtbanken bevoegd zijn. Het aanvechten van een examencijfer, na een interne beroepsprocedure, kan, indien dit als een overheidsbeslissing wordt beschouwd, leiden tot een geschil inzake subjectieve rechten voor de bevoegde rechtbanken [16](#page=16).
#### 1.5.3 Indeling van subjectieve rechten
Subjectieve rechten kunnen worden ingedeeld op basis van het rechtsobject:
* **Politieke en burgerlijke rechten:** Politieke rechten regelen de uitoefening van het staatsgezag, terwijl burgerlijke rechten andere rechten betreffen [16](#page=16).
* **Patrimoniale en extrapatrimoniale rechten:** Patrimoniale rechten zijn op geld waardeerbaar, terwijl extrapatrimoniale rechten dat niet zijn [16](#page=16).
---
# Definitie en vergoedbaarheid van schade
Dit onderdeel behandelt de definitie van schade en de verschillende soorten schade die voor vergoeding in aanmerking komen, evenals de principes die ten grondslag liggen aan de bepaling van de omvang van de schadevergoeding.
### 2.1 Definitie van schade
Schade wordt gedefinieerd als de economische en niet-economische gevolgen van de aantasting van een juridisch beschermd persoonlijk belang. Het gaat dus om de aantasting van belangen die de wet erkent en beschermt. De nieuwe wetgeving spreekt van een "juridisch beschermd belang", wat een verfijning is ten opzichte van het oud BW, waar elk schenden van een feitelijk belang tot schadevergoeding kon leiden [9](#page=9).
**Voorwaarden voor een succesvolle vordering tot schadevergoeding:**
* Het geschonden belang moet rechtmatig zijn. Dit betekent dat de benadeelde geen schadevergoeding kan eisen voor bijvoorbeeld illegale activiteiten [9](#page=9).
* De schade moet vaststaan, hoewel deze ook toekomstig kan zijn mits het een normaal gevolg is van een actuele, zekere toestand. Dit omvat ook het verlies van een kans [10](#page=10) [9](#page=9).
* De schade moet persoonlijk zijn; een collectieve vordering is niet mogelijk [9](#page=9).
Schade die bestaat in het verlies van een voordeel dat rechtstreeks voortkomt uit een onrechtmatige gebeurtenis of activiteit die aan de benadeelde kan worden aangerekend, leidt niet tot schadeloosstelling [10](#page=10).
### 2.2 Vergoedbare schade
Niet elke schade die ontstaat, komt voor vergoeding in aanmerking. De volgende criteria zijn van belang:
* **Zekere schade:** Enkel zekere schade leidt tot schadeloosstelling. Hypothetische schade is niet vergoedbaar [10](#page=10).
* **Toekomstige schade:** Toekomstige schade leidt tot vergoeding indien deze het zekere gevolg is van de actuele aantasting van een juridisch beschermd persoonlijk belang. Dit betekent dat de schade nog niet volledig vaststaat, maar wel zeker zal voordoen, zoals toekomstige medische kosten na een ongeval [10](#page=10).
* **Patrimoniale schade:** Dit omvat alle economische gevolgen van de aantasting, zoals verliezen, kosten, winstderving en waardevermindering [10](#page=10).
* Voorbeelden hiervan zijn een zelfstandige die zijn beroep niet meer kan uitoefenen door letsel (winstderving), of een wedstrijdpaard dat minder waard wordt door een incident. De graad van onbeschikbaarheid kan hierbij een rol spelen [11](#page=11).
* **Extrapatrimoniale schade:** Dit omvat alle niet-economische gevolgen van de aantasting, zoals pijn, leed en psychische aandoeningen [11](#page=11).
* Deze schade is ook vergoedbaar voor rechtspersonen, voor zover dit verenigbaar is met de aard van de rechtspersoon [11](#page=11).
* Omdat deze schade moeilijk in geld te waarderen is, worden indicatieve tabellen gebruikt om de hoogte van de vergoeding in te schatten [11](#page=11).
* Voorbeelden zijn de morele schade van ouders na het overlijden van een kind of schadevergoeding na het verspreiden van naaktfoto's van een medestudent [11](#page=11).
* **Schade bij terugslag (bij weerkaatsing):** De aansprakelijke persoon kan aan de benadeelde bij terugslag de fout van de rechtstreekse benadeelde (bv. het slachtoffer zelf) en andere verweermiddelen die tegen die persoon konden worden ingeroepen, tegenwerpen [11](#page=11).
* **Voorbeeld:** Als een kind omkomt bij een aanrijding, kan de dader de fout van het kind (bv. onvoorzichtig oversteken) inroepen om de eigen schadevergoeding te verminderen of te ontwijken. Ook overmacht kan hier een rol spelen [11](#page=11).
### 2.3 Rechterlijk bevel of verbod ter voorkoming van schade
De rechter kan, op vordering van een partij die aantoont hierdoor schade te lijden, een bevel of verbod opleggen gericht op de naleving van een wettelijke gedragsregel bij vaststaande of ernstig dreigende schending ervan. Dit is niet mogelijk bij objectieve aansprakelijkheid [12](#page=12).
* **Voorbeelden:**
* Een bevel om onderhoudswerken uit te voeren of te stoppen met illegale lozing van afvalwater [12](#page=12).
* Een verbod om een niet-vergund bijgebouw te bouwen dat hinder veroorzaakt voor buren [12](#page=12).
### 2.4 Gevolgen van buitencontractuele aansprakelijkheid
De persoon die aansprakelijk is voor schade, is gehouden tot integrale schadeloosstelling, rekening houdend met de concrete toestand van de benadeelde. De schadeloosstelling moet compleet zijn [12](#page=12).
* **Wijzen van schadeloosstelling:**
* **Herstel in natura:** Het herstellen van de schade in de toestand zoals die vóór het schadeverwekkende incident was. Dit is echter niet altijd mogelijk om de oorspronkelijke toestand volledig te herstellen [12](#page=12).
* **Schadevergoeding in geld:** Dit kan gelijktijdig met herstel in natura worden toegepast indien nodig voor integrale schadeloosstelling [12](#page=12).
> **Tip:** De wet kan ook een afschrikwekkend effect beogen bij de schadeloosstelling. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij bewuste schendingen van persoonlijkheidsrechten, waarbij een deel van de netto winst van de dader kan worden meegenomen in de schadevergoeding [12](#page=12) [13](#page=13).
### 2.5 Bepaling van de omvang van de schade
De omvang van de schade wordt bepaald op de datum die het tijdstip van de effectieve schadeloosstelling zo dicht mogelijk benadert [13](#page=13).
### 2.6 Doelstellingen van schadeloosstelling
* **Patrimoniale schade:** De schadeloosstelling beoogt de benadeelde te plaatsen in de hypothetische toestand waarin hij zich bevonden zou hebben indien het aansprakelijkheid veroorzakende feit zich niet zou hebben voorgedaan [13](#page=13).
* **Extrapatrimoniale schade:** De schadeloosstelling heeft tot doel de benadeelde een billijke en passende vergoeding toe te kennen voor deze schade [13](#page=13).
### 2.7 Rechtsmisbruik
Hoewel dit geen directe definitie van schade betreft, is het relevant voor de beperking van rechten. Het onbeperkt uitoefenen van subjectieve rechten kan rechtsmisbruik uitmaken. Dit kan voortvloeien uit de wet, de algemene zorgvuldigheidsnorm, of rechtspraak en rechtsleer. Het gedrag van een "goede huisvader" vormt hierbij een criterium [13](#page=13).
---
# Duurzame ontwikkeling en het juridisch kader
Dit hoofdstuk behandelt het juridisch kader en de principes van duurzame ontwikkeling.
### 7.1 Begrip duurzame ontwikkeling
Duurzame ontwikkeling wordt gedefinieerd als "De ontwikkeling die voorziet in de behoeften van de huidige generatie zonder daarmee voor toekomstige generaties de mogelijkheden in het gedrang te brengen om ook in hun behoeften te voorzien". Dit concept werd wereldwijd bekend door het Brundtland-rapport, "Our Common Future". De kernconcepten hierin zijn "needs" (behoeften van de huidige en toekomstige generatie) en "limitations" (de grenzen aan de mogelijkheden om in die behoeften te voorzien) [27](#page=27) [28](#page=28).
### 7.2 Internationaal kader
Verschillende internationale conferenties hebben bijgedragen aan de vorming van het internationale kader voor duurzame ontwikkeling:
* **United Nations Conference on Environment and Development:** Resulteerde in 27 basisprincipes voor duurzame ontwikkeling en Agenda 21 [28](#page=28).
* **World Summit on Sustainable Development:** Legde meer nadruk op economische en sociale ontwikkeling [28](#page=28).
* **United Nations Conference on Sustainable Development:** Bevestigde Agenda 21 en kondigde de Sustainable Development Goals (SDG's) aan [28](#page=28).
* **Resolutie nr. 70/1 Transforming our world: the 2030 Agenda for Sustainable Development:** Introduceerde de 17 SDG's, onderverdeeld in 5 pijlers (people, planet, prosperity, peace, partnership) en 169 subdoelstellingen. Deze doelstellingen zijn breed en omvatten meer dan alleen klimaat, gericht op mondiale vooruitgang [28](#page=28).
De overkoepelende doelstellingen van duurzame ontwikkeling omvatten de uitroeiing van armoede, het veranderen van niet-duurzame consumptie- en productiepatronen, en de bescherming van natuurlijke hulpbronnen die economische en sociale ontwikkeling ondersteunen [28](#page=28).
### 7.3 Federaal juridisch kader
**Artikel 7bis van de Grondwet** stelt dat de federale staat, de gemeenschappen en de gewesten bij de uitoefening van hun bevoegdheden de doelstellingen van duurzame ontwikkeling nastreven, rekening houdend met solidariteit tussen generaties. Dit impliceert zowel negatieve verplichtingen (beleid mag niet in strijd zijn met duurzame ontwikkeling) als positieve verplichtingen (maatregelen om duurzame ontwikkeling te bevorderen) [29](#page=29).
**Federale Beleidsvisie op lange termijn:**
* De **Wet van 5 mei 1997** coördineert het federale beleid inzake duurzame ontwikkeling [29](#page=29).
* De **Federale beleidsvisie op lange termijn** (KB 18 juli 2013) bevat 55 doelstellingen in vier domeinen, met indicatoren. Deze domeinen zijn: bevordering van sociale cohesie, aanpassing van de economie aan uitdagingen, bescherming van het leefmilieu, en een federale overheid die haar maatschappelijke verantwoordelijkheid opneemt [29](#page=29).
**Actoren op federaal niveau:**
Verschillende instanties zijn betrokken bij duurzame ontwikkeling op federaal niveau:
1. Federaal Instituut voor Duurzame Ontwikkeling (centraal beleidsorgaan) [30](#page=30).
2. Interdepartementale Commissie voor Duurzame Ontwikkeling (beleidsvoorbereiding) [30](#page=30).
3. Federaal Planbureau en zijn Taskforce DO (federale rapporten) [30](#page=30).
4. Federale Raad voor Duurzame Ontwikkeling (adviesorgaan) [30](#page=30).
5. Cellen DO van elke FOD (verplicht in elke federale overheidsdienst) [30](#page=30).
**Federale plannen en rapporten:**
* **Federale plannen:** Worden opgesteld in cycli van vijf jaar. Een nieuw plan wordt binnen een jaar na aantreden van een nieuwe federale regering voorgelegd [30](#page=30).
* **Federale rapporten:** Bestaan uit een "stand van zaken en evaluatie" (bijvoorbeeld Nr. 10 in juni 2024) en een "toekomstverkenning". Er worden 51 indicatoren gevolgd [30](#page=30).
**Duurzame ontwikkelingseffectbeoordeling (RIA):**
Regelgevingsimpactanalyses evalueren de potentiële gevolgen van wetsontwerpen en koninklijke/ministeriële besluiten op de economie, het leefmilieu, sociale aspecten en overheidsdiensten, met een standaardformulier dat wordt toegevoegd aan dossiers voor de Ministerraad [31](#page=31).
### 7.4 Vlaams juridisch kader
Het **Decreet van 18 juli 2008** ter bevordering van duurzame ontwikkeling geeft een definitie die de integratie en synergie tussen sociale, ecologische en economische dimensies benadrukt. Het Vlaamse beleid inzake duurzame ontwikkeling is inclusief, gecoördineerd en participatief. De Vlaamse Regering is verantwoordelijk voor de Vlaamse strategie DO, zoals de langetermijnstrategie "Visie 2050" met zeven transitieprioriteiten [31](#page=31).
### 7.5 Organisaties en burgers procederen voor het klimaat
Klimaatgerelateerde rechtszaken illustreren de rol van organisaties en burgers bij het afdwingen van klimaatbeleid.
**Nederlandse klimaatzaken:**
* **Urgenda vs. Staat der Nederlanden:** De rechtbank van Den Haag bepaalde dat de uitstoot van broeikasgassen in 2020 met 25% moest verminderen ten opzichte van 1990 [31](#page=31).
* **Gerechtshof Den Haag:** Bevestigde dat de Staat onrechtmatig handelde door verdere reductie na te laten en de Staat verplichtte tot minimaal 25% reductie per eind 2020 [31](#page=31).
* **Hoge Raad:** Bevestigde de eerdere uitspraken [31](#page=31).
**Belgische VZW Klimaatzaak:**
* **Ingebrekestelling:** De federale staat en de drie gewesten werden in gebreke gesteld om de uitstoot van broeikasgassen tegen 2020 met 40% te verminderen [32](#page=32).
* **Dagvaarding:** De zaak kwam voor de Rechtbank van Brussel, met tienduizenden burgers als eisende partijen. Er werd gevraagd om verdere emissieverminderingen tot nuluitstoot in 2050 en een dwangsom bij vertraging [32](#page=32).
* **Argumenten:** Schending van EVRM-artikelen (2 en 8), grondwetsartikelen (7bis, 22, 23), het preventie- en voorzorgsbeginsel, en eerdere artikelen 1382-1383 oud BW. Rechtsherstel werd gevraagd in de vorm van een bevel voor de overschrijding van het gebruiksrecht op niet-toegeëigende milieubestanddelen [32](#page=32).
* **Uitspraak Rechtbank van Eerste Aanleg:** Vier overheden werden veroordeeld [32](#page=32).
* **Uitspraak na hoger beroep:** Drie overheden werden veroordeeld, zonder concrete doelstellingen, maar wel met de verplichting om gezamenlijk passende maatregelen te nemen om het doel van 55% reductie tegen 2030 te bereiken [32](#page=32).
* **Cassatie:** Het Vlaams Gewest heeft voorziening in cassatie ingesteld [32](#page=32).
### 7.6 Duurzaamheid aan de UGent en in de rechtenopleiding
De UGent hanteert een universitair duurzaamheidsbeleid en integreert duurzame ontwikkeling als een richtinggevend principe in alle opleidingen, benaderd vanuit een multiperspectivistische visie. In de rechtenopleiding wordt duurzame ontwikkeling behandeld via een basisleerlijn, een specialisatieleerlijn en eindwerken [32](#page=32).
### 7.7 Rol van het recht en toepassingen voor juristen
Het recht speelt een cruciale rol in duurzame ontwikkeling door middel van consolidatie, codificatie, clarificatie en implementatie [33](#page=33).
**Enkele toepassingen voor juristen, gekoppeld aan SDG's:**
* **SDG 1.3 (Nationale sociale beschermingssystemen):** Relevant voor Sociaal Zekerheidsrecht en Welzijnsrecht [33](#page=33).
* **SDG 3.7 (Universele toegang tot seksuele en reproductieve gezondheidszorg):** Relevant voor Medisch recht en Personen- en familierecht [33](#page=33).
* **SDG 5.1 (Einde aan discriminatie vrouwen/meisjes) & 5.3 (Einde aan schadelijke praktijken):** Relevant voor Staatsrecht, Recht en gender, en Personen- en familierecht [33](#page=33).
* **SDG 8.8 (Arbeidsrechten en veilige werkomgevingen):** Relevant voor Arbeidsrecht [33](#page=33).
* **SDG 10.7 (Ordelijke, veilige en verantwoordelijke migratie):** Relevant voor Migratierecht en Mensenrechten [33](#page=33).
* **SDG 15.2 (Duurzaam beheer bossen, ontbossing tegengaan):** Relevant voor Omgevingsrecht, Milieurecht en Biodiversiteitsrecht [33](#page=33).
* **SDG 16.3 (Rechtsregels bevorderen, gelijke toegang tot rechtssysteem):** Relevant voor Procesrecht en Internationaal publiekrecht [33](#page=33).
* **SDG 16.5 (Corruptie en omkoperij beëindigen):** Relevant voor Strafrecht [33](#page=33).
---
# Indeling en kenmerken van subjectieve rechten
Subjectieve rechten vertegenwoordigen juridisch afdwingbare aanspraken en bevoegdheden die rechtssubjecten kunnen uitoefenen op bepaalde zaken of jegens bepaalde personen om hun doelen te bereiken. Deze rechten staan tegenover het objectieve recht, dat de regels en normen omvat [16](#page=16).
### 4.1 Indeling van subjectieve rechten
Subjectieve rechten kunnen op verschillende manieren worden ingedeeld, met name op basis van het rechtsobject. De belangrijkste indelingen zijn die in politieke en burgerlijke rechten, en in patrimoniale en extrapatrimoniale rechten [16](#page=16).
#### 4.1.1 Patrimoniale rechten
Patrimoniale rechten zijn rechten die op geld waardeerbaar zijn en deel uitmaken van iemands patrimonium. Het patrimonium omvat het geheel van bestaande en toekomstige goederen en verbintenissen van een rechtssubject. Elke persoon heeft in principe één vermogen, met uitzonderingen zoals kwaliteitsrekeningen die door specifieke beroepsgroepen worden beheerd [17](#page=17).
##### 4.1.1.1 Zakelijke rechten
Zakelijke rechten verlenen een onmiddellijke heerschappij over een bepaald goed of een geheel van goederen, zonder tussenkomst van een andere persoon. Er bestaat een *numerus clausus*-beginsel, wat betekent dat alleen de wetgever zakelijke rechten kan creëren en er niet meer zijn dan in de wet zijn opgesomd. De belangrijkste zakelijke rechten zijn [17](#page=17):
* **Eigendomsrecht**: Het meest ingrijpende zakelijke recht, dat de titularis het recht geeft op bewaring, gebruik, genot, beheer en beschikking, binnen de wettelijke beperkingen [18](#page=18).
* **Bezit**: De feitelijke toestand waarin een persoon een goed uitoefent alsof hij de titularis is. Het bezit heeft verschillende functies [18](#page=18):
* **Bewijsfunctie**: Kan dienen als bewijsmiddel, bijvoorbeeld bij bezit ter goeder trouw [19](#page=19).
* **Beschermende functie**: Biedt bescherming tegen geweld of feitelijke inbreuken [19](#page=19).
* **Verkrijgende functie**: Kan leiden tot eigendomsverkrijging na een bepaalde periode van bezit (10 jaar bij te goeder trouw, 30 jaar bij te kwader trouw) [19](#page=19).
* **Detentie**: Het louter feitelijk in macht houden van een goed, zonder de intentie om eigenaar te worden. Dit kan gebaseerd zijn op een rechtshandeling, een wettelijke titel of een rechterlijke titel [18](#page=18) [19](#page=19).
* **Mede-eigendom**: Wanneer meerdere personen gezamenlijk titularis zijn van het eigendomsrecht op hetzelfde goed, zonder dat elk een exclusief recht heeft op een bepaald deel [19](#page=19).
* **Vormen**: Kan toevallig (bij erfenis), vrijwillig (gezamenlijke aankoop) of gedwongen (gemeenschappelijke delen van appartementen) zijn [19](#page=19).
* Gedwongen mede-eigendom kent specifieke regels, zoals die voor appartementen [20](#page=20).
* **Zakelijke gebruiksrechten**: Verlenen het recht om een goed te gebruiken en/of ervan te genieten.
* **Vruchtgebruik**: Geeft het recht op gebruik en genot van vruchten van een goed, terwijl de “blote” eigenaar het eigendomsrecht behoudt. Het volle eigendomsrecht wordt opgesplitst in blote eigendom en vruchtgebruik. Toepassingen hiervan zijn onder meer in het erfrecht (LL/LLSWP), huwelijksvermogensrecht en familierecht (ouderlijk vruchtgenot) [20](#page=20).
* **Erfdienstbaarheid**: Een last op een onroerend goed (lijdend erf) tot gebruik en nut van een ander onroerend goed (heersend erf). Er zijn wettelijke erfdienstbaarheden (bijv. waterafvloeiing, afstanden) en erfdienstbaarheden door menselijk handelen (bijv. recht om water te putten) [21](#page=21).
* **Erfpachtrecht**: Verleent de erfpachter het vol gebruik en genot van een onroerend goed voor een bepaalde duur (minimaal 15, maximaal 99 jaar), zonder dat hij de waarde van het goed mag verminderen [21](#page=21).
* **Opstalrecht**: Geeft het eigendomsrecht op gebouwde volumes of beplantingen op, boven of onder andermans grond. De grondeigenaar draagt het voordeel van zijn recht van natrekking over aan de opstalnemer [22](#page=22).
* **Zakelijke zekerheden**: Verschillende mechanismen die een schuldeiser een waarborg bieden voor de terugbetaling van een schuld, waardoor hij bij voorrang op de opbrengst van een bepaald goed kan worden betaald. Dit doorbreekt de algemene regel van *paritas creditorum* (gelijkheid onder schuldeisers) en de pondspondsgewijze verdeling [23](#page=23).
* **Voorrechten**: Rechten die uit hoofde van de bijzondere aard van de schuldvordering aan een schuldeiser voorrang verlenen, altijd gebaseerd op de wet. Ze kunnen algemeen (op alle goederen) of bijzonder (op bepaalde goederen) zijn [23](#page=23) [24](#page=24).
* **Hypotheek**: Een recht op een onroerend goed dat dient tot zekerheid van een schuldvordering, zonder dat de schuldenaar het goed uit handen geeft. Kan wettelijk, conventioneel of testamentair gevestigd zijn [24](#page=24).
* **Pandrecht**: Verleent het recht om bij voorrang betaald te worden uit de bezwaarde goederen, meestal conventioneel gevestigd op roerende voorwerpen [24](#page=24).
* **Eigendomsvoorbehoud**: Bij de verkoop van roerende goederen, waarbij de eigendomsoverdracht wordt opgeschort tot volledige betaling. De verkoper kan het goed terugvorderen bij wanbetaling [24](#page=24).
* **Retentierecht**: Het recht van een schuldeiser om de teruggave van een goed dat hij van zijn schuldenaar heeft ontvangen, op te schorten totdat zijn schuldvordering die verband houdt met dat goed, is voldaan [25](#page=25).
##### 4.1.1.2 Vorderingsrechten
Vorderingsrechten geven recht op de prestatie van een andere persoon, zijnde een doen, laten of geven (overdracht van een zakelijk recht) [25](#page=25).
##### 4.1.1.3 Intellectuele rechten
Deze rechten verschaffen een tijdelijk en exclusief exploitatierecht op een creatie van de menselijke geest, zoals auteursrecht, octrooien, merken, tekeningen en modellen, kwekersrechten, topografieën van halfgeleideproducten, en computerprogramma's en databanken. Derden mogen deze creaties niet gebruiken of miskennen [25](#page=25).
> **Tip**: Het klassieke onderscheid tussen zakelijke rechten (*erga omnes* – geldend tegenover iedereen) en vorderingsrechten (*inter partes* – geldend tussen partijen) is in de moderne visie minder strikt. Hoewel het voorwerp van beide rechten verschillend is, zijn vorderingsrechten ook tegenwerpelijk aan derden die de uitoefening ervan niet mogen verhinderen (derde-medeplichtigheid aan contractbreuk) [26](#page=26).
#### 4.1.2 Extrapatrimoniale rechten
Extrapatrimoniale rechten hebben betrekking op niet-geldelijke belangen, behoren niet tot het vermogen van een persoon en zijn onvervreemdbaar. De belangrijkste categorieën zijn persoonlijkheidsrechten (bijv. recht om niet gedwongen te worden tot DNA-onderzoek) en familierechten [26](#page=26).
---
# De rol van recht in de implementatie van sociale, economische en milieu-doelstellingen
Het recht speelt een cruciale rol in het stellen en handhaven van maatschappelijke, economische en milieu-doelstellingen door een kader te bieden voor gedrag, het vaststellen van rechten en plichten, en het bieden van mechanismen voor geschillenbeslechting en handhaving.
### 5.1 Aansprakelijkheidsrecht als instrument voor doelstellingen
Het aansprakelijkheidsrecht, zoals gecodificeerd in Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek, vormt een fundamenteel instrument voor het bereiken van diverse doelstellingen. De hercodificatie in Boek 6 BW beoogt de voorspelbaarheid en rechtszekerheid te vergroten, leemtes op te vullen en een duidelijke structuur te bieden, gebaseerd op de essentiële bestanddelen van aansprakelijkheid: feiten die tot aansprakelijkheid leiden, oorzakelijk verband en schade [1](#page=1).
#### 5.1.1 Principes en definities van aansprakelijkheid
Het algemene principe in het aansprakelijkheidsrecht is dat wie schade lijdt, deze in beginsel zelf moet dragen. Dit principe kent echter uitzonderingen, waarbij de schadelast kan worden verplaatst wanneer schade is veroorzaakt door de foutieve gedraging van een ander, of zelfs zonder fout (objectieve aansprakelijkheid). Het aansprakelijkheidsrecht definieert de gevallen waarin schade vergoed moet worden, wie tot schadeloosstelling moet overgaan, en op welke wijze deze vergoeding dient te geschieden [1](#page=1).
#### 5.1.2 Onderscheid tussen soorten aansprakelijkheid
Er zijn verschillende onderscheidingen binnen het aansprakelijkheidsrecht:
* **Strafrechtelijke versus burgerrechtelijke aansprakelijkheid:** Strafrechtelijke aansprakelijkheid ontstaat bij de overtreding van een norm waarop een strafsanctie staat, ongeacht opzet of veroorzaakte schade. Burgerrechtelijke aansprakelijkheid verwijst naar de plicht tot herstel van schade die aan een andere burger is berokkend [2](#page=2).
* **Contractuele versus buitencontractuele aansprakelijkheid:** Dit onderscheid is cruciaal. De wet van 7 februari 2024 betreffende buitencontractuele aansprakelijkheid is van toepassing op feiten die na 1 januari 2025 tot aansprakelijkheid kunnen leiden [2](#page=2).
* **Enkelvoudige versus samengestelde aansprakelijkheid:** Enkelvoudige aansprakelijkheid betreft de aansprakelijkheid voor eigen daden, terwijl samengestelde aansprakelijkheid ziet op de aansprakelijkheid voor andermans daden, zaken en dieren [3](#page=3).
* **Schuldaansprakelijkheid versus objectieve aansprakelijkheid:** Schuldaansprakelijkheid vereist een toerekenbare fout terwijl objectieve aansprakelijkheid foutloze aansprakelijkheid inhoudt, waarbij schade wordt vergoed ongeacht een fout [3](#page=3) [4](#page=4).
#### 5.1.3 Samenloop van aansprakelijkheid
De problematiek van samenloop doet zich voor wanneer een schadeverwekkende gedraging zowel een contractuele wanprestatie als een overtreding van een gedragsnorm uitmaakt. Traditioneel verbood het Hof van Cassatie de toepassing van buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht tussen contractspartijen, tenzij aan strikte voorwaarden werd voldaan, zoals het schenden van een algemeen opgelegde verplichting en het veroorzaken van schade die vreemd is aan de contractuele uitvoering. Het nieuwe Boek 6 BW schaft dit samenloopverbod af en biedt de benadeelde een keuzerecht tussen contractuele en buitencontractuele vorderingen [2](#page=2) [3](#page=3).
#### 5.1.4 Schuldaansprakelijkheid
De basis van schuldaansprakelijkheid is dat de benadeelde moet bewijzen dat hij schade heeft geleden, dat de tegenpartij een fout heeft begaan en toerekeningsvatbaar is, en dat er een oorzakelijk verband bestaat tussen fout en schade [4](#page=4).
* **Objectieve component: de fout:** Dit wordt gedefinieerd als elke maatschappelijk onaanvaardbare gedraging, zijnde de overtreding van een wettelijke of reglementaire bepaling en/of de zorgvuldigheidsnorm. De zorgvuldigheidsnorm wordt afgemeten aan een normaal en omzichtig persoon (bonus pater familias). Voorzienbaarheid van schade is hierbij een cruciale factor [4](#page=4).
* **Subjectieve component: toereken(ingsvat)baarheid:** De fout moet aan de schadeverwekker verweten kunnen worden; hij moet bewust kunnen zijn van het schadeverwekkende karakter van zijn daden. Boek 6 BW handhaaft dit niet expliciet, maar compenseert dit door gronden voor uitsluiting van aansprakelijkheid [4](#page=4).
* **Vermoedens van aansprakelijkheid:** Dit betreft situaties waarin aansprakelijkheid wordt vermoed, zoals bij onoverwinnelijke dwaling, fysieke dwang, noodtoestand, wettig bevel, wettige verdediging, en toestemming tot aantasting van belangen [4](#page=4).
#### 5.1.5 Objectieve aansprakelijkheid
Objectieve aansprakelijkheid kan worden onderverdeeld in:
* **Schuldloze aansprakelijkheid voor eigen niet-toerekenbaar gedrag:** Dit regime, dat voorheen onder art. 1386bis oud BW viel, houdt rekening met de financiële toestand van de schadeverwekker en de schadeleider. De rechter kan oordelen dat geen of een beperkte schadeloosstelling verschuldigd is [5](#page=5).
* **Aansprakelijkheid voor eigen (on)rechtmatige daden:** Dit is volledig foutloos en kan betrekking hebben op toegelaten inbreuken op zakelijke rechten, rechtmatige overheidsdaden, en bepaalde gevaarlijke activiteiten. Gevallen hiervan zijn [5](#page=5):
* **Burenhinder:** Wanneer hinder de normale ongemakken overschrijdt, is een schadevergoeding verschuldigd zonder dat er een fout vereist is [5](#page=5).
* **Onteigening:** De staat neemt privaat eigendom over in het algemeen belang, waarvoor een schadevergoeding moet worden betaald [5](#page=5).
* **Onrechtmatige (en wettige) voorlopige hechtenis:** Zelfs indien de hechtenis wettig was, kan schadevergoeding worden toegekend indien de persoon later onschuldig blijkt [6](#page=6).
* **Schade door grote werken:** Werken die geen fout begaan, maar toch schade veroorzaken, kunnen leiden tot een schadevergoeding [6](#page=6).
* **Risico-aansprakelijkheid:** Dit is volledig foutloos en los van elke fout, toerekenbaarheid of handeling, en is gebaseerd op een band met een risicofactor of schadeverwekkend incident. Voorbeelden zijn [6](#page=6):
* **Aansprakelijkheid voor dieren (art. 6.17 BW):** De bewaarder is foutloos aansprakelijk voor schade veroorzaakt door het dier. Bevrijding is enkel mogelijk door te bewijzen dat men niet de bewaarder is [6](#page=6).
* **Aansprakelijkheid voor gebrekkige zaken (art. 6.16 BW):** De bewaarder is foutloos aansprakelijk voor schade veroorzaakt door een gebrek in de zaak dat niet de verwachte veiligheid biedt. Kennis van het gebrek is irrelevant [7](#page=7).
* **Aansprakelijkheid voor aangestelden (art. 6.14 BW):** De aansteller is foutloos aansprakelijk voor schade veroorzaakt door de aangestelde tijdens en naar aanleiding van de uitoefening van zijn functie. Rechtspersonen zijn foutloos aansprakelijk voor hun bestuursorganen of personeelsleden [7](#page=7).
#### 5.1.6 Oorzakelijk verband
Het vaststellen van causaal verband is essentieel. De **equivalentieleer** (conditio sine qua non-test) stelt dat een fout de oorzaak is indien de schade zonder de fout niet zou zijn ontstaan. Boek 6 BW voorziet echter in correcties [8](#page=8):
* **Reële feitelijke causaliteit (art. 6.18, §1, tweede lid BW):** Corrigeert de strikte CSQN-test bij cumulatieve feiten [8](#page=8).
* **Juridische causaliteit (art. 6.18, §2 BW):** Sluit aansprakelijkheid uit indien het verband dermate verwijderd of onvoorzienbaar is dat de toerekening aan de dader kennelijk onredelijk is [8](#page=8).
#### 5.1.7 Samenloop van oorzaken en pluraliteit van aansprakelijken
Bij een pluraliteit van daders, die voor onderscheiden of hetzelfde feit oorzaak zijn van eenzelfde schade, zijn zij **in solidum** aansprakelijk. Wie een ander aanzet of helpt bij een fout is mede in solidum aansprakelijk [8](#page=8).
De fout van het slachtoffer kan de recht op schadevergoeding verminderen. Bij slachtoffers jonger dan 12 jaar wordt het recht op schadeloosstelling niet verminderd. Opzet tot schade door het slachtoffer leidt tot geen recht op schadeloosstelling [8](#page=8).
Regresvorderingen onder medeaansprakelijken zijn geregeld, waarbij de betaler regres kan uitoefenen tegen medeaansprakelijken naar rato van hun bijdrage tot de schade [8](#page=8).
#### 5.1.8 Schade
Schade wordt gedefinieerd als de economische en niet-economische gevolgen van de aantasting van een juridisch beschermd persoonlijk belang. Schade die voortvloeit uit een onrechtmatige gebeurtenis die aan de benadeelde kan worden aangerekend, leidt niet tot schadeloosstelling [10](#page=10) [9](#page=9).
Voorwaarden voor een succesvolle vordering zijn:
* **Geschonden belang moet rechtmatig zijn** [9](#page=9).
* **Schade moet vaststaan** (ook toekomstige schade als het gaat over de normale ontwikkeling van een actueel zekere toestand). Verlies van een kans komt ook in aanmerking [9](#page=9).
* **Schade moet persoonlijk zijn** [9](#page=9).
Er zijn verschillende soorten vergoedbare schade:
* **Zekere schade:** Enkel zekere schade leidt tot schadeloosstelling. Toekomstige schade wordt vergoed indien zij het zekere gevolg is van de actuele aantasting [10](#page=10).
* **Patrimoniale schade:** Omvat alle economische gevolgen, zoals verliezen, kosten, winstderving en waardevermindering [10](#page=10).
* **Extrapatrimoniale schade:** Omvat niet-economische gevolgen, zoals pijn, leed en psychische aandoeningen. Deze is ook verenigbaar met rechtspersonen [11](#page=11).
Schade bij terugslag (bij weerkaatsing) kan de aansprakelijke tegenwerpen zowel de fout van de rechtstreekse benadeelde als andere verweermiddelen die hij aan deze laatste had kunnen tegenwerpen [11](#page=11).
#### 5.1.9 Gevolgen van buitencontractuele aansprakelijkheid
De aansprakelijke is gehouden tot **integrale schadeloosstelling**. Dit kan via herstel in natura of schadevergoeding, of beide gelijktijdig indien nodig [12](#page=12).
* **Herstel in natura:** Slachtoffer/schade in de toestand brengen zoals voorheen [12](#page=12).
* **Schadevergoeding:** Dit kan ook een **afschrikwekkend effect** hebben, waarbij de benadeelde kan profiteren van een deel van de netto winst van de dader indien de daad doelbewust en bewust werd gepubliceerd [12](#page=12).
De omvang van de schade wordt bepaald op de datum die het tijdstip van de effectieve schadeloosstelling zo dicht mogelijk benadert [13](#page=13).
De doelstellingen van schadeloosstelling zijn:
* **Patrimoniale schade:** De benadeelde plaatsen in de toestand waarin hij zich zou hebben bevonden indien het feit zich niet had voorgedaan [13](#page=13).
* **Extrapatrimoniale schade:** Een billijke en passende vergoeding toekennen [13](#page=13).
#### 5.1.10 Rechterlijk bevel of verbod ter voorkoming van schade
De rechter kan een bevel of verbod opleggen ter voorkoming van schade bij vaststaande of ernstig dreigende schending van een wettelijke gedragsregel, op vordering van een partij die aantoont hierdoor schade te lijden. Dit is onmogelijk bij objectieve aansprakelijkheid [12](#page=12).
### 5.2 Rechtsmisbruik als beperking van subjectieve rechten
Rechtsmisbruik is de uitoefening van een subjectief recht op een wijze die kennelijk de grenzen te buiten gaat van de normale uitoefening daarvan. Dit is een beperking van de uitoefening van subjectieve rechten, naast wettelijke beperkingen en de algemene zorgvuldigheidsnorm [13](#page=13) [14](#page=14).
#### 5.2.1 Ontwikkeling en criteria van rechtsmisbruik
Traditioneel werd rechtsmisbruik vastgesteld in gevallen waarin een recht werd gebruikt zonder nut voor zichzelf en enkel schade berokkende aan een ander, of wanneer een keuze werd gemaakt die weliswaar gelijk nut had, maar meer last bezorgde aan een ander, of een duidelijke wanverhouding bestond tussen nut en last [14](#page=14).
Een mijlpaalarrest van het Hof van Cassatie stelde dat sprake is van rechtsmisbruik wanneer de titularis van een recht dit kennelijk manifest buiten de grenzen uitoefent. Het nieuwe BW omschrijft rechtsmisbruik als het uitoefenen van een recht op een wijze die kennelijk de grenzen van normale uitoefening te buiten gaat [14](#page=14).
#### 5.2.2 Sancties bij rechtsmisbruik
De sanctie voor rechtsmisbruik bestaat in de matiging van het recht tot zijn normale rechtsuitoefening, onverminderd het herstel van de schade die het misbruik heeft berokkend. In zoverre het recht misbruikt werd, heeft de uitoefening ervan geen rechtsgevolgen. De dader kan ook tot schadevergoeding worden veroordeeld [15](#page=15).
### 5.3 Subjectieve rechten als fundament
Subjectieve rechten zijn juridisch bekrachtigde aanspraken en bevoegdheden die een rechtssubject kan uitoefenen om zijn doelstellingen te verwezenlijken. Ze staan tegenover objectief recht en regelen de bevoegdheidsverdeling onder de rechtbanken [16](#page=16).
#### 5.3.1 Indeling van subjectieve rechten
Subjectieve rechten kunnen worden ingedeeld in:
* **Politieke en burgerlijke rechten** [16](#page=16).
* **Patrimoniale en extrapatrimoniale rechten:**
* **Patrimoniale rechten:** Zijn op geld waardeerbaar en omvatten het vermogen, dat het geheel van bestaande en toekomstige goederen en verbintenissen omvat. Dit omvat onder meer [17](#page=17):
* **Zakelijke rechten:** Geven een onmiddellijke heerschappij over een goed zonder tussenkomst van een ander. Er is een **numerus clausus**-beginsel; enkel de wetgever kan zakelijke rechten creëren. Voorbeelden zijn eigendomsrecht, mede-eigendom, zakelijke gebruiksrechten en zakelijke zekerheden [17](#page=17).
* **Het eigendomsrecht:** Het belangrijkste zakelijke recht, met rechten van bewaring, gebruik, genot, beheer en beschikking [18](#page=18).
* **Bezit:** Feitelijke uitoefening van een recht alsof men de titularis is, met materiële en intentionele bestanddelen. Het heeft bewijs-, beschermende en verkrijgende functies [18](#page=18) [19](#page=19).
* **Detentie:** Het goed feitelijk in macht houden, op basis van een rechtshandeling, wettelijke titel of rechterlijke titel [19](#page=19).
* **Mede-eigendom:** Verschillende personen zijn mede-eigenaar van hetzelfde goed. Dit kan toevallig, vrijwillig of gedwongen zijn [19](#page=19) [20](#page=20).
* **Zakelijke gebruiksrechten:** Zoals **vruchtgebruik**, dat de gebruiker het recht geeft op gebruik en genot van vruchten, terwijl de blote eigenaar het goed onderhoudt [20](#page=20).
* **Extrapatrimoniale rechten:** Zijn niet op geld waardeerbaar [16](#page=16).
---
Het recht speelt een cruciale rol bij het consolideren, codificeren, verduidelijken en implementeren van sociale, economische en milieu-doelstellingen [33](#page=33).
### 5.1 Duurzame Ontwikkeling: Een Juridisch Kader
Duurzame ontwikkeling wordt gedefinieerd als een ontwikkeling die voorziet in de behoeften van de huidige generatie zonder de mogelijkheden voor toekomstige generaties in het gedrang te brengen. Dit concept omvat de integratie van sociale, ecologische en economische dimensies [27](#page=27) [31](#page=31).
#### 5.1.1 Internationaal Kader
Internationale conferenties, zoals de United Nations Conference on Environment and Development de World Summit on Sustainable Development en de United Nations Conference on Sustainable Development hebben geleid tot 27 basisprincipes en de ontwikkeling van de Sustainable Development Goals (SDG's). De 2030 Agenda for Sustainable Development omvat 17 SDG's met 169 subdoelstellingen, gericht op mensen, de planeet, welvaart en vrede. De overkoepelende doelstellingen van duurzame ontwikkeling zijn de uitroeiing van armoede, het bevorderen van duurzame consumptie- en productiepatronen, en de bescherming van natuurlijke hulpbronnen. Twee sleutelconcepten hierbij zijn 'needs' (behoeften) en 'limitations' (grenzen) [28](#page=28).
#### 5.1.2 Federaal Juridisch Kader
Artikel 7bis van de Grondwet stelt dat de federale staat, gemeenschappen en gewesten de doelstellingen van duurzame ontwikkeling nastreven in hun beleid, met aandacht voor solidariteit tussen generaties. Dit impliceert zowel negatieve verplichtingen (beleid mag niet in strijd zijn) als positieve verplichtingen (maatregelen ter bevordering) [29](#page=29).
De federale beleidsvisie op lange termijn, vastgelegd in een Koninklijk Besluit van 18 juli 2013, bevat 55 doelstellingen verdeeld over vier domeinen: sociale cohesie, aanpassing van de economie aan uitdagingen, bescherming van het leefmilieu, en een verantwoordelijke federale overheid. Voorbeelden van deze doelstellingen zijn het waarborgen van inkomen en toegang tot diensten van algemeen belang, het overheersen van koolstofarme energie, het reduceren van broeikasgasemissies, en het bieden van adequate dienstverlening door de overheid [29](#page=29).
Verschillende actoren zijn betrokken op federaal niveau, waaronder het Federaal Instituut voor Duurzame Ontwikkeling, de Interdepartementale Commissie voor Duurzame Ontwikkeling, het Federaal Planbureau, de Federale Raad voor Duurzame Ontwikkeling, en cellen Duurzame Ontwikkeling binnen elke FOD. Federale plannen worden opgesteld in cycli van vijf jaar en beleidsnota's moeten een impacthoofdstuk bevatten. Federale rapporten evalueren de 'stand van zaken' en bieden 'toekomstverkenningen' [30](#page=30).
Een belangrijk instrument is de duurzaamheidseffectbeoordeling (RIA), die de potentiële gevolgen van regelgevingsvoorstellen op economie, leefmilieu, sociale aspecten en overheidsdiensten evalueert [31](#page=31).
#### 5.1.3 Vlaams Juridisch Kader
Het Vlaamse decreet van 18 juli 2008 bevordert duurzame ontwikkeling en legt de nadruk op integratie en synergie tussen sociale, ecologische en economische dimensies. Het Vlaamse beleid is inclusief, gecoördineerd en participatief, met de Vlaamse Regering verantwoordelijk voor de Vlaamse strategie DO, zoals "Visie 2050" [31](#page=31).
#### 5.1.4 Juridische Procedures en Duurzame Ontwikkeling
De zaak van de Nederlandse milieuorganisatie Urgenda, die succesvol een procedure aanspande tegen de Nederlandse staat om de uitstoot van broeikasgassen te verminderen, dient als voorbeeld van klimaatgerelateerde rechtszaken. In België heeft de VZW Klimaatzaak een procedure gestart tegen de federale staat en de gewesten, met als doel verdere emissieverminderingen en de implementatie van passende maatregelen om klimaatdoelstellingen te halen. Argumenten in deze zaken omvatten schendingen van mensenrechtenverdragen, de Grondwet, het preventie- en voorzorgsbeginsel, en algemene zorgplichten. Rechters hebben overheden veroordeeld tot het nemen van concrete maatregelen [31](#page=31) [32](#page=32).
#### 5.1.5 Duurzaamheid in het Rechtenonderwijs
Aan de Universiteit Gent (UGent) is duurzame ontwikkeling een leidend principe en wordt het geïntegreerd in alle opleidingen, met aandacht voor een multiperspectivistische benadering. In de rechtenopleiding is er een basisleerlijn, een specialisatieleerlijn en een mogelijkheid voor eindwerken over dit thema [32](#page=32).
### 5.2 Toepassingen van Recht voor Sociale, Economische en Milieu-Doelstellingen
Het recht voorziet in specifieke instrumenten voor de implementatie van diverse duurzaamheidsdoelstellingen:
* **Sociale Bescherming:** Implementatie van nationaal toepasbare sociale beschermingssystemen en -maatregelen, waaronder sociale beschermingsvloeren, om armoede te bestrijden en kwetsbaren te dekken tegen 2030 (bv. Socialezekerheidsrecht, Welzijnsrecht) [33](#page=33).
* **Gezondheid en Rechten:** Garanderen van universele toegang tot seksuele en reproductieve gezondheidszorg, en het beëindigen van discriminatie tegen vrouwen en meisjes (bv. Medisch recht, Personen- en familierecht, Staatsrecht, Recht en gender) [33](#page=33).
* **Arbeidsrechten en Migratie:** Beschermen van arbeidsrechten, bevorderen van veilige werkomgevingen, en mogelijk maken van ordelijke en beheerste migratie (bv. Arbeidsrecht, Migratierecht, Mensenrechten) [33](#page=33).
* **Milieubeheer:** Bevorderen van duurzaam bosbeheer, tegengaan van ontbossing en het herstellen van bossen (bv. Omgevingsrecht, Milieurecht, Biodiversiteitsrecht) [33](#page=33).
* **Rechtsstaat en Bestuur:** Bevorderen van rechtsregels en gelijke toegang tot het rechtssysteem, en het bestrijden van corruptie (bv. Procesrecht, Internationaal publiekrecht, Strafrecht) [33](#page=33).
### 5.3 Zakelijke Zekerheden en Vorderingsrechten als Instrumenten
Hoewel niet direct gekoppeld aan sociale, economische of milieu-doelstellingen in de context van dit hoofdstuk, vormen zakelijke zekerheden en vorderingsrechten fundamentele juridische instrumenten die indirect van belang kunnen zijn voor de financiering en uitvoering van initiatieven op deze gebieden [23](#page=23) [25](#page=25).
* **Zakelijke Zekerheden:** Creëren een recht op een specifiek goed tot zekerheid van de terugbetaling van een schuld, waardoor de schuldeiser voorrang krijgt. Voorbeelden zijn voorrechten, hypotheken, pandrechten, eigendomsvoorbehoud en retentierechten. Deze kunnen bijvoorbeeld gebruikt worden om investeringen in duurzame projecten te financieren [23](#page=23) [24](#page=24) [25](#page=25).
* **Vorderingsrechten:** Geven recht op de prestatie van een andere persoon (doen, laten, geven) [25](#page=25).
### 5.4 Intellectuele Rechten
Intellectuele rechten verlenen tijdelijke en exclusieve exploitatierechten op creaties van de menselijke geest, zoals auteursrecht, octrooien, merken, tekeningen en modellen, kwekersrechten, topografieën van halfgeleide producten en computerprogramma's. Deze kunnen stimulansen bieden voor innovatie op het gebied van bijvoorbeeld groene technologieën of duurzame oplossingen [25](#page=25).
### 5.5 Extrapatrimoniale Rechten
Extrapatrimoniale rechten hebben betrekking op niet in geld waardeerbare belangen, zoals persoonlijkheidsrechten (recht op integriteit, naam, afbeelding, privacy) en familierechten (recht op huwelijk, scheiding, samenwoning, afstamming). Hoewel ze niet direct economische of milieu-aspecten bestrijken, zijn ze fundamenteel voor de sociale dimensie van duurzame ontwikkeling, door het waarborgen van menselijke waardigheid en sociale structuren [26](#page=26) [27](#page=27).
> **Tip:** Begrijp de wisselwerking tussen de verschillende niveaus (internationaal, federaal, regionaal) en de specifieke juridische instrumenten die gebruikt worden om duurzaamheidsdoelstellingen te realiseren. De klimaatzaken zijn een actueel en belangrijk voorbeeld van hoe het recht ingezet kan worden om beleidsverantwoordelijken tot actie aan te zetten.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Term | Definitie |
| Rechtsmisbruik | Het uitoefenen van een subjectief recht op een wijze die kennelijk de grenzen te buiten gaat van de normale uitoefening van dat recht door een zorgvuldig en redelijk persoon in dezelfde omstandigheden. Dit houdt in dat men zijn recht niet mag gebruiken zonder enig nut voor zichzelf en enkel schade berokkent aan een ander, of wanneer de wanverhouding tussen het nut voor zichzelf en de last voor een ander kennelijk te groot is. |
| Subjectief recht | Een door het recht bekrachtigde aanspraak of bevoegdheid die een rechtssubject kan uitoefenen op bepaalde zaken of jegens bepaalde personen om zijn doelstellingen te verwezenlijken. Dit staat tegenover objectief recht en omvat bevoegdheden die tot uitoefening komen via de bevoegde rechtbanken. |
| Patrimoniale schade | Schade die op geld waardeerbaar is. Schadeloosstelling voor patrimoniale schade beoogt de benadeelde te plaatsen in de financiële toestand waarin hij zich zou hebben bevonden indien het aansprakelijkheidsveroorzakende feit zich niet had voorgedaan. |
| Extrapatrimoniale schade | Schade die niet op geld waardeerbaar is. Schadeloosstelling voor extrapatrimoniale schade heeft tot doel de benadeelde een billijke en passende vergoeding toe te kennen voor immateriële schade, zoals leed of aantasting van persoonlijkheid. |
| Zorgvuldigheidsnorm | Een algemene norm die vereist dat men zich gedraagt zoals een "goede huisvader" of een voorzichtig en redelijk persoon in vergelijkbare omstandigheden. Het schenden van deze norm kan leiden tot aansprakelijkheid en wordt ook toegepast bij de beoordeling van rechtsmisbruik. |
| Marginale toetsingsbevoegdheid | De beperkte bevoegdheid van een rechter om de zorgvuldigheid van het gedrag van de titularis van een subjectief recht te beoordelen. De rechter moet zich terughoudend opstellen en enkel excessen sanctioneren, waarbij de uitoefening van het recht kennelijk de grenzen te buiten gaat. |
| Matiging van het recht | De sanctie voor rechtsmisbruik, waarbij de uitoefening van het recht wordt beperkt tot de normale rechtsuitoefening. Dit kan ertoe leiden dat de rechter de houder van het recht de mogelijkheid ontzegt zich erop te beroepen in de gegeven omstandigheden, of dat de uitoefening van het recht geen rechtsgevolgen heeft voor zover het misbruikt werd. |
| Schade | De economische en niet-economische gevolgen van de aantasting van een juridisch beschermd persoonlijk belang, zoals vastgelegd in artikel 6.24, eerste lid BW. Dit omvat zowel de directe verliezen als de gederfde winsten en gemaakte kosten. |
| Juridisch beschermd belang | Een belang dat door het recht wordt erkend en beschermd, in tegenstelling tot elk feitelijk belang. Niet elk belang komt in aanmerking voor vergoeding; het moet rechtmatig zijn. |
| Zekere schade | Schade die met een hoge mate van waarschijnlijkheid zal optreden. Enkel zekere schade leidt tot schadeloosstelling, hoewel toekomstige schade wel vergoedbaar is indien deze het zekere gevolg is van een actuele aantasting van een juridisch beschermd persoonlijk belang. |
| Extrapetrimoniale schade | Omvat alle niet-economische gevolgen van een aantasting, waaronder pijn, leed en psychische aandoeningen. Deze schade is verenigbaar met de aard van de rechtspersoon en wordt vaak ingeschat aan de hand van indicatieve tabellen. |
| Schade bij terugslag | De situatie waarin de aansprakelijke partij aan de benadeelde de fout van de rechtstreekse benadeelde of andere verweermiddelen kan tegenwerpen die hij aan die laatste had kunnen tegenwerpen, zoals vastgelegd in artikel 6.27, tweede lid BW. |
| Integrale schadeloosstelling | De verplichting van degene die aansprakelijk is voor schade om deze volledig te vergoeden, rekening houdend met de concrete toestand van de benadeelde, zoals bepaald in artikel 6.30 BW. Dit kan zowel herstel in natura als schadevergoeding omvatten. |
| Herstel in natura | Het terugbrengen van de beschadigde zaak of toestand naar de staat waarin deze zich bevond vóór het schadeverwekkende incident. Dit kan soms niet volledig gerealiseerd worden. |
| Duurzame ontwikkeling | De ontwikkeling die voorziet in de behoeften van de huidige generatie zonder daarmee voor toekomstige generaties de mogelijkheden in het gedrang te brengen om ook in hun behoeften te voorzien. Dit concept omvat de integratie van sociale, economische en ecologische dimensies. |
| Persoonlijkheidsrechten | Fundamentele rechten die de integriteit en identiteit van een individu beschermen, zoals het recht op fysieke, psychische en morele integriteit, het recht op een naam en het recht op afbeelding. |
| Familierechten | Juridische rechten die betrekking hebben op familierelaties, waaronder het recht op huwelijk, echtscheiding, wettelijke samenwoning en het instellen van afstammingsvorderingen. |
| Sustainable Development Goals (SDG’s) | Zeventien wereldwijde doelstellingen, aangekondigd in de VN-resolutie 70/1, die gericht zijn op het bereiken van duurzame ontwikkeling op mondiaal niveau, met vijf pijlers: mensen, planeet, welvaart, vrede en partnerschap. |
| Federaal juridisch kader | De wetgeving en beleidsinstrumenten op federaal niveau die gericht zijn op het nastreven van duurzame ontwikkeling, met inbegrip van de Grondwet (artikel 7bis) en specifieke wetten en beleidsvisies. |
| Negatieve verplichtingen (duurzame ontwikkeling) | Juridische verplichtingen die voorschrijven dat beleid niet in strijd mag zijn met de principes van duurzame ontwikkeling. |
| Positieve verplichtingen (duurzame ontwikkeling) | Juridische verplichtingen die vereisen dat er actieve maatregelen worden genomen om duurzame ontwikkeling te bevorderen. |
| Federaal Instituut voor Duurzame Ontwikkeling | Het centrale beleidsorgaan op federaal niveau dat verantwoordelijk is voor de coördinatie en implementatie van het beleid inzake duurzame ontwikkeling. |
| Duurzame ontwikkelingseffectbeoordeling (RIA) | Een proces dat de potentiële gevolgen van voorontwerpen van wetten en ontwerpen van koninklijke en ministeriële besluiten evalueert op economische, sociale en milieugebonden aspecten, alvorens deze aan de Ministerraad worden voorgelegd. |
| Vlaams juridisch kader | De wetgeving en beleidsinstrumenten op Vlaams niveau die gericht zijn op het bevorderen van duurzame ontwikkeling, zoals het decreet van 18 juli 2008 en de langetermijnstrategie "Visie 2050". |
| Klimaatzaak | Een juridische procedure, zoals die van VZW Klimaatzaak, waarbij milieuorganisaties en burgers overheden aanklagen wegens het niet naleven van hun verplichtingen om de uitstoot van broeikasgassen te reduceren, vaak gebaseerd op schending van mensenrechten en zorgplichten. |
| Preventiebeginsel | Een juridisch principe dat stelt dat maatregelen genomen moeten worden om potentiële schade aan het milieu of de menselijke gezondheid te voorkomen, zelfs bij onzekerheid over de precieze omvang van het risico. |
| Subjectieve rechten | Juridisch bekrachtigde aanspraken en bevoegdheden die een rechtssubject kan uitoefenen op bepaalde zaken of jegens bepaalde personen om zijn doelstellingen te verwezenlijken. |
| Patrimonium | De juridische algemeenheid die het geheel van bestaande en toekomstige goederen en verbintenissen omvat; elke persoon heeft in principe slechts één vermogen. |
| Zakelijke rechten | Rechten die een onmiddellijke heerschappij geven over een bepaald goed of geheel van goederen, zonder de tussenkomst van een andere persoon. |
| Numerus clausus-beginsel | Het beginsel dat stelt dat er niet meer zakelijke rechten bestaan dan door de wet expliciet worden opgesomd; enkel de wetgever kan zakelijke rechten creëren. |
| Lichamelijke voorwerpen | Voorwerpen die zintuiglijk waarneembaar en meetbaar zijn middels een momentopname, zoals een laptop of een fles water. |
| Onlichamelijke voorwerpen | Rechten die niet lichaamlijk waarneembaar zijn en geen stoffelijk bestaan hebben, maar wel op geld waardeerbaar zijn. |
| Eigendomsrecht | Het belangrijkste en meest ingrijpende zakelijke recht, waarbij de titularis daden van bewaring kan stellen en het recht heeft op gebruik, genot, beheer en beschikking, behoudens wettelijke beperkingen of rechten van derden. |
| Bezit | De feitelijke (schijn)toestand waaraan het recht rechtsgevolgen verbindt, waarbij de bezitter het materiële en intentionele bestanddeel heeft om eigenaar te worden van een goed, ook al is hij dat niet. |
| Detentie | Het louter feitelijk in zijn macht houden van een zaak, zonder de intentie om eigenaar te worden, vaak gebaseerd op een rechtshandeling, wettelijke titel of rechterlijke titel. |
| Mede-eigendom | Een situatie waarin verschillende personen mede-eigenaar zijn van hetzelfde goed of geheel van goederen, zonder dat elk van hen een exclusief recht op een bepaald gedeelte kan laten gelden. |
| Vruchtgebruik | Een zakelijk gebruiksrecht dat de titularis het recht geeft op het gebruik en genot van andermans goed, inclusief de vruchten ervan, met de plicht het goed te onderhouden en het eigendomsrecht van de eigenaar niet te schaden. |
| Erfdienstbaarheid | Een last op een onroerend goed (lijdend erf) ten gunste van een ander onroerend goed (heersend erf) voor gebruik en nut, die zichtbaar of onzichtbaar kan zijn en kan voortvloeien uit de wet of menselijk handelen. |
| Aansprakelijkheid | Het geheel van regels dat bepaalt in welke gevallen geleden schade moet worden vergoed, wie tot schadeloosstelling moet overgaan en op welke wijze de schade moet worden vergoed. |
| Burgerrechtelijke Aansprakelijkheid | De plicht tot herstel van schade die aan een andere burger werd berokkend, in tegenstelling tot strafrechtelijke aansprakelijkheid. |
| Buitencontractuele Aansprakelijkheid | Aansprakelijkheid die voortvloeit uit feiten die tot aansprakelijkheid kunnen leiden en die zich hebben voorgedaan na de inwerkingtreding van de wet, zonder dat er een contractuele relatie tussen partijen bestaat. |
| Conditio Sine Qua Non-test | Een test om causaal verband vast te stellen, waarbij een fout als oorzaak van de schade wordt beschouwd indien de schade niet zou zijn ontstaan zonder die fout. |
| Daden van Beheer | Handelingen die gericht zijn op het verzekeren van de normale toekomstige vruchtdraging van een vermogen, zoals verhuringen tot negen jaar of belegging van gelden. |
| Daden van Beschikking | Handelingen die de samenstelling van vermogens wijzigen, waarbij een vermogensbestanddeel voor lange tijd of definitief een vermogen verlaat, zoals verhuringen langer dan negen jaar of het toestaan van een hypotheek. |
| Daden van Economisch Beheer | Daden van beschikking die gesteld worden om de normale vruchtdraging van een vermogensbestanddeel te bevorderen, zoals de verkoop van delen van de voorraad van een kleinhandelszaak. |
| Enkelvoudige Aansprakelijkheid | Aansprakelijkheid voor eigen daden. |
| Erfpachtrecht | Een recht dat de erfpachter het vol gebruik en genot geeft van andermans goed dat onroerend is, voor een minimale termijn van vijftien jaar en maximaal negenennegentig jaar, met de mogelijkheid tot vernieuwing. |
Cover
Basisbegrippen Deel 2.pdf
Summary
# handelingsonbekwaamheid en de beschermingsmaatregelen
### Kernidee
* Handelingsonbekwaamheid beperkt de mogelijkheid om zelfstandig rechtshandelingen te stellen.
* Beschermingsmaatregelen bieden rechtszekerheid voor de onbekwame en derden.
### Belangrijkste feiten
* Minderjarigen zijn handelingsonbekwaam vanaf de geboorte, tenzij ontvoogd [9](#page=9).
* Meerderjarigen kunnen gerechtelijk handelingsonbekwaam verklaard worden [10](#page=10).
* De onbekwaamheid werkt in de tijd terug tot aanvang van de procedure [11](#page=11).
* Rechtshandelingen gesteld door een handelingsonbekwame zijn in principe relatief nietig [11](#page=11).
* Nietigheid wegens benadeling vereist bewijs van nadeel voor de onbekwame [12](#page=12).
* Regels inzake bekwaamheid raken de openbare orde [13](#page=13).
### Belangrijkste concepten
* **Vertegenwoordiging**: Een aangewezen persoon treedt op voor rekening van de beschermde persoon [9](#page=9).
* **Bijstand**: De beschermde persoon kan zelf handelen, maar niet zelfstandig; de bijstandsverlener treedt samen op [9](#page=9).
* **Relatieve nietigheid**: Kan enkel gevorderd worden door de beschermde persoon of diens vertegenwoordiger [11](#page=11).
* **Absolute nietigheid**: Kan door iedereen en door de rechter ambtshalve gevorderd worden [11](#page=11).
* **Nietigheid rechtens**: Volstaat de loutere overtreding van de beschermingsregels [12](#page=12).
* **Nietigheid wegens benadeling**: Vereist bewijs dat de rechtshandeling in het nadeel van de onbekwame werd gesteld [12](#page=12).
* **Wilsdefficiëntie**: Verstoring van het bewustzijn (feitelijke toestand), anders dan handelingsonbekwaamheid [17](#page=17).
* **Wilsgebreken**: Gebreken in de wilsvorming (dwaling, bedrog, geweld, misbruik van omstandigheden) [17](#page=17).
### Gevolgen
* Rechtshandelingen die in strijd met de beschermingsregels worden gesteld, kunnen nietig verklaard worden [10](#page=10).
* Voor machtigingbehoevende handelingen is publiciteit in het Belgisch Staatsblad vereist [10](#page=10).
* Bij minderjarigen is voor nietigverklaring van niet-machtigingbehoevende handelingen bewijs van benadeling vereist [11](#page=11).
* Bij meerderjarigen is benadeling enkel vereist voor niet-machtigingbehoevende vermogensrechtelijke handelingen [11](#page=11).
### Mogelijke valkuilen
* Verwarring tussen handelingsbekwaamheid en toereken(ingsvat)baarheid [16](#page=16).
* Verwarring tussen wilsdefficiëntie en handelingsonbekwaamheid [17](#page=17).
---
# Geldigheid en nietigheid van rechtshandelingen
### Kernidee
* Een rechtshandeling is geldig indien ze voldoet aan alle wettelijke vereisten voor haar bestaan en uitvoering [17](#page=17).
* Nietigheid treedt in wanneer een rechtshandeling niet aan deze vereisten voldoet, waardoor ze geacht wordt nooit te hebben bestaan [20](#page=20).
* Nietigheid kan absoluut of relatief zijn, afhankelijk van de geschonden rechtsregel [21](#page=21).
### Sleutelbegrippen
* **Wilsgebreken:** Verstoringen in de wilsvorming die leiden tot nietigheid.
* Dwaling: Verkeerde voorstelling van een doorslaggevend element [17](#page=17).
* Bedrog: Misleiding door opzettelijke kunstgreep [17](#page=17).
* Geweld: Onrechtmatige dwang die vrees aanjaagt [17](#page=17).
* Misbruik van omstandigheden: Onevenwicht door misbruik van zwakke positie [17](#page=17).
* **Inhoud (voorwerp):** De prestatie moet geoorloofd zijn [18](#page=18).
* **Oorzaak:** De moverende reden die zinvol is voor de rechtssubject [18](#page=18).
* **Dwingend recht:** Regels waarvan niet mag worden afgeweken, ter bescherming van particuliere belangen [18](#page=18).
* **Openbare orde:** Regels die het algemeen belang beschermen en de juridische grondslagen van de maatschappij raken [19](#page=19).
### Wettelijke vereisten voor geldigheid
* Wilsovereenstemming (bekwame personen, geen wilsgebreken) [17](#page=17).
* Bekwaamheid van de handelende personen [17](#page=17).
* Geoorloofde inhoud (voorwerp) [18](#page=18).
* Geoorloofde beweegredenen (oorzaak) [18](#page=18).
* Conformiteit met dwingend recht en openbare orde [18](#page=18).
### Gevolgen van nietigverklaring
* Werkt retroactief (ex tunc) en voor de toekomst (ex nunc) [20](#page=20).
* De rechtshandeling wordt geacht nooit te hebben bestaan [20](#page=20).
* Wederkerige volledige restitutieplicht tussen partijen [20](#page=20).
* Gunstregime voor handelingsonbekwamen: enkel restitutie voor verkregen voordeel [20](#page=20).
* Nietigheid kan de geldigheid van voortbouwende rechtshandelingen in het gedrang brengen [21](#page=21).
### Onderscheid tussen nietigheden
* **Absolute nietigheid:** Bij strijd met openbare orde, ongeldig voorwerp, gebrek aan beweegreden; niet vatbaar voor bevestiging [21](#page=21).
* **Relatieve nietigheid:** Bij strijd met dwingend recht, handelingsonbekwaamheid, wilsgebreken; vatbaar voor bevestiging [21](#page=21).
- > **Tip:** De rechter kent het recht (jura novit curia), wat betekent dat hij ambtshalve rechtsregels kan opwerpen, zelfs als partijen dit niet doen [19](#page=19)
---
# Tegenwerpelijkheid van rechtshandelingen aan derden
### Kernidee
* Rechtshandelingen binden in principe enkel de partijen die ze hebben afgesloten [22](#page=22).
* Derden worden door rechtshandelingen in beginsel niet geraakt, tenzij de wet dit bepaalt [22](#page=22).
* Tegenwerpelijkheid houdt in dat derden een rechtshandeling moeten eerbiedigen of erdoor geraakt worden [21](#page=21).
### Belangrijke feiten
* Het beginsel van relativiteit van rechtshandelingen stelt dat enkel partijen gebonden zijn [22](#page=22).
* Uitzonderingen op de relativiteit zijn het derdenbeding en de rechtstreekse vordering [22](#page=22).
* Sterkmaking is geen uitzondering op de relativiteit, maar een verbintenis van de sterkmaker zelf [22](#page=22).
* Een rechtshandeling dringt zich als feit op aan derden en moet door hen gerespecteerd worden [23](#page=23).
* Subjectieve goede trouw (kennisnorm) is van belang voor derden [23](#page=23).
* Wettelijke vermoedens van instemming ter goeder trouw beschermen derden [23](#page=23).
* Rechtshandelingen kunnen feitelijke gegevens vormen die andere rechtsregels voor derden beïnvloeden [24](#page=24).
* Diverse publicatievoorschriften zijn bijkomende voorwaarden voor tegenwerpelijkheid [24](#page=24).
### Belangrijke concepten
* **Derdenbeding:** Een overeenkomst waarbij een derde, die geen partij is, toch gebonden is of rechten verkrijgt [21](#page=21).
* **Rechtstreekse vordering:** Een wettelijke uitzondering die een derde toelaat de nakoming van een verbintenis te vorderen van de schuldenaar van zijn schuldenaar [22](#page=22).
* **Sterkmaking:** Een overeenkomst waarbij een partij belooft dat een derde, die niet aanwezig is, zal instemmen met een transactie [22](#page=22).
* **Objectieve goede trouw:** Een gedragsnorm die voorschrijft hoe een rechtssubject zich redelijk en zorgvuldig moet gedragen [23](#page=23).
* **Subjectieve goede trouw:** De kennis die een persoon heeft of behoort te hebben van de relevante feiten en omstandigheden [23](#page=23).
* **Publiciteitsvoorschriften:** Wettelijke vereisten om bepaalde rechtshandelingen kenbaar te maken aan derden [24](#page=24).
### Gevolgen
* Derden moeten bestaande rechtshandelingen respecteren en kunnen zich ertegen beroepen [23](#page=23).
* Men moet te goeder trouw handelen en een onderzoeksplicht hebben indien omstandigheden daartoe aanleiding geven [23](#page=23).
* Rechtshandelingen in de patrimoniale sfeer kunnen invloed hebben op de mogelijkheid van derden om hun eigen verplichtingen na te komen [24](#page=24).
* Registratie in centrale registers (CRH, CER, CRT, CRL, CRV) is essentieel voor de tegenwerpelijkheid van bepaalde overeenkomsten [24](#page=24).
* Publicatie in het Belgisch Staatsblad is vereist voor bepaalde vonnissen en akten [25](#page=25).
* Mededeling per aangetekende brief, betekening van een akte of vonnis, en overschrijving op het bevoegde kantoor van de hypotheekbewaarder zijn vormen van publiciteit [25](#page=25).
### Tip
* Nietigheid van een rechtshandeling kan de geldigheid van rechtshandelingen die erop voortbouwen in het gedrang brengen [21](#page=21).
* Goede trouw wordt vermoed; ter kwader trouw moet bewezen worden [23](#page=23).
---
# vertegenwoordiging bij rechtshandelingen
### Kernidee
* Vertegenwoordiging staat een persoon (vertegenwoordiger) toe om rechtshandelingen te verrichten voor rekening van een ander (vertegenwoordigde) met een derde [25](#page=25).
* Het doel is om rechtsgevolgen te creëren en deze toe te rekenen aan de vertegenwoordigde of de vertegenwoordiger [28](#page=28).
* Nietig als er geen bevoegdheid is, tenzij bekrachtigd of er sprake is van schijnvertegenwoordiging [28](#page=28).
### Belangrijke feiten
* Onmiddellijke (volkomen) vertegenwoordiging: optreden in naam én voor rekening van de vertegenwoordigde [26](#page=26).
* Middellijke (onvolkomen) vertegenwoordiging (commissaris): optreden in eigen naam, maar voor rekening van de vertegenwoordigde [26](#page=26).
* Vertegenwoordigingsbevoegdheid kan voortvloeien uit een rechtshandeling, een gerechtelijke beslissing, de wet of statuten van rechtspersonen [27](#page=27).
* Lastgeving is een overeenkomst waarbij de lasthebber rechtshandelingen stelt in naam en voor rekening van de lastgever [27](#page=27).
* Voorbeelden van gerechtelijk georganiseerde vertegenwoordiging zijn ontvangstmachtigingen [27](#page=27).
* De wet regelt de omvang van de vertegenwoordigingsbevoegdheid, o.a. bij beschermingsstatuten [28](#page=28).
* Organieke vertegenwoordiging betreft organen van rechtspersonen die hen vertegenwoordigen [28](#page=28).
* Binnen de perken van de bevoegdheid worden rechtsgevolgen toegerekend aan de vertegenwoordigde bij onmiddellijke vertegenwoordiging [29](#page=29).
* Buiten de perken van de bevoegdheid worden rechtsgevolgen in principe niet toegerekend aan de vertegenwoordigde [29](#page=29).
### Kernconcepten
* Maatschappelijk nut: afzwakking van wilsautonomie noodzakelijk voor juridische/praktische redenen, o.a. bescherming onbekwamen [26](#page=26).
* Strikinpersoonlijke rechtshandelingen (bv. huwelijk, testament) kunnen niet via vertegenwoordiging [26](#page=26).
* Grondslagen van bevoegdheid: conventioneel, gerechtelijk, wettelijk, organiek [27](#page=27).
* Schijnvertegenwoordiging: ondanks onregelmatige vertegenwoordiging toch toerekening van rechtsgevolgen door gewekte schijn [29](#page=29).
* Niet-tegenwerpelijkheid interne beperkingen: beperkingen van bevoegdheid van organen zijn niet tegenwerpelijk aan derden te goeder trouw [30](#page=30).
* Tegenstrijdige belangen: vertegenwoordiger mag niet optreden als tegenpartij of bij belangenconflict zonder instemming [31](#page=31).
### Gevolgen en uitzonderingen
* Bij onregelmatige onmiddellijke vertegenwoordiging is de vertegenwoordigde niet verbonden, tenzij bekrachtiging [29](#page=29).
* De "vertrouwensleer" is een uitzondering op de strikte wilsleer, die toerekening van rechtsgevolgen mogelijk maakt bij schijnmandaat [29](#page=29).
* Bij overschrijding van interne bevoegdheidsgrenzen door organen zijn de organen aansprakelijk jegens de rechtspersoon [30](#page=30).
* Een rechtshandeling met tegenstrijdige belangen is nietig, tenzij uitdrukkelijk of stilzwijgend ingestemd [31](#page=31).
- > **Tip:** Het onderscheid tussen onmiddellijke en middellijke vertegenwoordiging is cruciaal voor de toerekening van rechtsgevolgen
- > **Voorbeeld:** Een vastgoedmakelaar die optreedt voor een verkoper (onmiddellijke vertegenwoordiging) zal een verkooptransactie direct laten plaatsvinden tussen de verkoper en de koper
- Een commissaris die namens een veilinghuis handelt, treedt in eigen naam op, maar de uiteindelijke koper is de opdrachtgever (middellijke vertegenwoordiging)
---
# Bewijs en vormen van rechtshandelingen
### Kernidee
* Rechtshandelingen kunnen nietig zijn bij belangenconflicten, tenzij de vertegenwoordigde instemt [31](#page=31).
* Het beginsel van consensualisme stelt dat de loutere wil volstaat voor de geldigheid van een rechtshandeling [31](#page=31).
* Formalisme vereist specifieke wettelijke vormen voor de geldigheid van rechtshandelingen [32](#page=32).
### Belangrijke feiten
* Een vertegenwoordiger mag niet optreden als tegenpartij van de vertegenwoordigde of in geval van belangenconflicten [31](#page=31).
* Instemming van de vertegenwoordigde kan een rechtshandeling met belangenconflict geldig maken; anderszins is deze nietig [31](#page=31).
* Consensualisme betekent vormvrijheid; de wilsovereenstemming is voldoende [31](#page=31).
* Formalisme koppelt de geldigheid aan het naleven van wettelijk bepaalde vormvereisten [32](#page=32).
* Een authentieke akte wordt opgesteld door een openbare ambtenaar en heeft een sterke bewijswaarde [33](#page=33).
* Een onderhandse akte is een door partijen ondertekend geschrift dat rechtsgevolgen beoogt [34](#page=34).
* Een akte is een ondertekend geschrift opgesteld met het doel een rechtshandeling te bewijzen [33](#page=33).
* Vormen kunnen vereist zijn voor geldigheid, bewijslevering, tegenwerpelijkheid aan derden, of consumentenbescherming [35](#page=35).
### Belangrijke concepten
* **Belangenconflict**: Situatie waarbij de vertegenwoordiger tegengestelde belangen heeft ten opzichte van de vertegenwoordigde [31](#page=31).
* **Consensualisme**: Principe dat de loutere wilsovereenstemming volstaat voor het tot stand komen van een rechtshandeling [31](#page=31).
* **Formalisme**: Principe dat de geldigheid van een rechtshandeling afhankelijk is van het naleven van specifieke vormvereisten [32](#page=32).
* **Uitdrukkelijke wilsuiting**: Wil die expliciet wordt geuit, bijvoorbeeld door gesproken of geschreven woorden of een handtekening [32](#page=32).
* **Stilzwijgende wilsuiting**: Wil die wordt afgeleid uit handelingen, of uitzonderlijk uit louter zwijgen, dat geïnterpreteerd kan worden als toestemming [32](#page=32).
* **Authentieke akte**: Schriftelijk bewijsstuk opgesteld door een notaris of andere bevoegde ambtenaar, met sterke bewijskracht [33](#page=33).
* **Onderhandse akte**: Door partijen ondertekend geschrift dat geen authentieke akte is, met eigen vormvereisten voor bewijs [34](#page=34).
* **Vaste datum**: Datum van een onderhandse akte die tegenwerpelijk is aan derden, verkregen door registratie of andere wettelijke middelen [34](#page=34).
* **Geldigheidsvereiste**: Vorm die noodzakelijk is voor de geldigheid van de rechtshandeling zelf [35](#page=35).
* **Bewijsfunctie**: Vorm die dient om het bestaan en de inhoud van een rechtshandeling te bewijzen [35](#page=35).
* **Tegenwerpelijkheidsvereiste**: Vorm die vereist is om de rechtshandeling inroepbaar te maken ten aanzien van derden [36](#page=36).
* **Consumentenbescherming**: Vormvereisten ter bescherming van consumenten bij bepaalde rechtshandelingen [36](#page=36).
### Gevolgen
* Niet-naleving van vormvereisten voor geldigheid leidt tot nietigheid van de rechtshandeling [35](#page=35).
* Een authentieke akte biedt voordelen zoals uitvoerbare kracht, maar brengt kosten met zich mee [33](#page=33).
---
# Gevolgen van buitencontractuele aansprakelijkheid en rechtsmisbruik
### Kernidee
* Buitencontractuele aansprakelijkheid beoogt herstel van geleden schade door fout, wanprestatie of risico, met integrale schadeloosstelling als doel [49](#page=49).
* Rechtsmisbruik sanctioneert de kennelijk grensoverschrijdende uitoefening van een subjectief recht [51](#page=51).
### Gevolgen van buitencontractuele aansprakelijkheid
#### Integrale schadeloosstelling
* De aansprakelijke partij is gehouden tot integrale schadeloosstelling van de geleden schade [49](#page=49).
* Dit herstel houdt rekening met de concrete toestand van de benadeelde [49](#page=49).
* Schadeloosstelling kan bestaan uit herstel in natura of schadevergoeding [49](#page=49).
* Beide wijzen van schadeloosstelling kunnen gelijktijdig worden toegepast indien nodig [49](#page=49).
* De omvang van de schade wordt bepaald op de datum die het tijdstip van effectieve schadeloosstelling zo dicht mogelijk benadert [50](#page=50).
#### Doelstellingen van schadeloosstelling
* Voor patrimoniale schade: de benadeelde plaatsen in de toestand waarin hij zich zou hebben bevonden zonder het schadetoebrengende feit [50](#page=50).
* Voor extrapatrimoniale schade: de benadeelde een billijke en passende vergoeding toekennen [50](#page=50).
#### Afschrikwekkende werking
* Bepaalde vormen van aansprakelijkheid, zoals bij roddelbladen, kunnen een afschrikwekkende werking hebben door het bevoegdelijk profiteren van netto winst [50](#page=50).
### Rechtsmisbruik
#### Criteria voor rechtsmisbruik
* Traditioneel: uitoefenen van recht zonder nut voor zichzelf en enkel schade brengend voor een ander [51](#page=51).
* Traditioneel: kiezen voor een optie met gelijk nut maar meer last voor een ander [51](#page=51).
* Traditioneel: wanverhouding tussen eigen nut en last voor een ander (bv. 3cm schending eisen, garage afbreken) [51](#page=51).
* Hof van Cassatie: kennelijk de grenzen te buiten gaan van de normale rechtsuitoefening [51](#page=51).
* Wettelijk: uitoefening die kennelijk de grenzen te buiten gaat van een zorgvuldig en redelijk persoon [51](#page=51).
* Manifest afwijken van het gedrag van een goede huisvader [51](#page=51).
#### Sancties voor rechtsmisbruik
* Matiging van het recht tot zijn normale rechtsuitoefening [52](#page=52).
* Geen rechtsgevolgen voor het misbruikte deel van het recht [52](#page=52).
* De rechter kan de mogelijkheid ontzeggen om zich op het recht te beroepen [52](#page=52).
* Veroordeling tot schadevergoeding voor de geleden schade [52](#page=52).
* Casus: opeisen van alimentatie na pensionering door ex-echtgenoot kan rechtsmisbruik zijn, met als sanctie het verval van het recht op inning [52](#page=52).
---
# Internationaal en federaal juridisch kader voor duurzame ontwikkeling
### Kernidee
* Duurzame ontwikkeling voorziet in huidige behoeften zonder toekomstige generaties te compromitteren [1](#page=1).
* Centraal staan de concepten "behoeften" (needs) en "grenzen" (limitations) [2](#page=2).
### Internationaal kader
* **Rio de Janeiro:** United Nations Conference on Environment and Development (UNCED) formuleerde 27 basisprincipes en Agenda 21 [1](#page=1).
* **Johannesburg:** World Summit on Sustainable Development (WSSD) legde meer nadruk op economische en sociale ontwikkeling [1](#page=1) .
* **Rio de Janeiro+20:** United Nations Conference on Sustainable Development (UNCSD) herbevestigde Agenda 21 en kondigde SDG's aan [1](#page=1) .
* **Agenda 2030:** Resolutie nr. 70/1 bevat 17 Sustainable Development Goals (SDG's) met 5 pijlers (people, planet, prosperity, peace, partnership) en 169 subdoelstellingen [1](#page=1) .
* **Overkoepelende doelstellingen:** Uitroeiing van armoede, wijziging van niet-duurzame consumptie/productiepatronen, bescherming natuurlijke hulpbronnen [3](#page=3).
### Federaal juridisch kader
* **Artikel 7bis Grondwet:** Federaal, gemeenschappen en gewesten streven duurzame ontwikkeling na in sociale, economische en milieuaspecten, met rekening houding van intergenerationele solidariteit [1](#page=1).
* **Verplichtingen:** Negatieve (beleid niet in strijd met DO) en positieve (maatregelen ter bevordering van DO) [2](#page=2).
* **Federale Beleidsvisie op lange termijn:** KB 18 juli 2013 met 55 doelstellingen in vier domeinen (sociale cohesie, economie, leefmilieu, federale overheid) [1](#page=1).
* **Actoren op federaal niveau:** Federaal Instituut voor DO, Interdepartementale Commissie voor DO, Federaal Planbureau, Federale Raad voor DO, Cellen DO van elke FOD [1](#page=1).
### Federale plannen en rapporten
* **Federale plannen:** In cycli van vijf jaar, opgesteld na advies en goedgekeurd door de Ministerraad [3](#page=3).
* **Federale beleidsnota's:** Moeten een impacthoofdstuk bevatten [3](#page=3).
* **Federale rapporten:** Bestaan uit "stand van zaken en evaluatie" en "toekomstverkenning" [4](#page=4).
* **Evaluatie stand van zaken:** 51 indicatoren, waarvan 26 met cijferdoel; 6 doelen bereikt, 10 in goede richting, 3 in verkeerde richting, 12 neutraal [5](#page=5).
### Duurzame ontwikkelingseffectbeoordeling
* **Regelgevingsimpacten (RIA):** Evaluatie van potentiële gevolgen van voorontwerpen van wetten en ontwerpen van KB's/MB's op economie, leefmilieu, sociale aspecten en overheidsdiensten [1](#page=1).
* **Impactanalyse:** Gebeurt via een standaardformulier dat aan het dossier wordt toegevoegd [1](#page=1).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Handelingsonbekwaamheid | De juridische toestand waarin een persoon niet zelfstandig rechtshandelingen mag stellen, omdat zijn wilsvorming of beoordelingsvermogen onvoldoende is. Dit kan voortvloeien uit minderjarigheid of een rechterlijke verklaring. |
| Vertegenwoordiging | Een systeem waarbij een aangewezen persoon (de vertegenwoordiger) namens een beschermde persoon (de vertegenwoordigde) rechtshandelingen verricht. De beschermde persoon kan hierbij niet zelfstandig optreden. |
| Bijstand | Een beschermingsmaatregel waarbij de beschermde persoon samen met een bijstandsverlener optreedt. De beschermde persoon kan zelf handelen, maar niet zonder de toestemming van de bijstandsverlener. |
| Wettige vertegenwoordiging | Vertegenwoordiging die door de wet is bepaald, zoals de ouders die wettige vertegenwoordigers zijn van niet-ontvoogde minderjarigen. |
| Rechterlijke vertegenwoordiging | Vertegenwoordiging die door een rechter wordt aangewezen, bijvoorbeeld een voogd of bewindvoerder voor een handelingsonbekwaam verklaarde persoon. |
| Conventionele vertegenwoordiging | Vertegenwoordiging die voortvloeit uit een overeenkomst, zoals een zorgvolmacht. |
| Niettigverklaring | De juridische procedure waarbij een rechtshandeling ongeldig wordt verklaard omdat deze is gesteld in strijd met beschermingsstatuten, zoals die voor handelingsonbekwamen. |
| Relatieve nietigheid | Een vorm van nietigheid die enkel kan worden ingeroepen door de beschermde persoon of diens vertegenwoordiger. Dit is van toepassing bij schending van regels inzake handelingsbekwaamheid. |
| Absolute nietigheid | Een vorm van nietigheid die door elke belanghebbende kan worden ingeroepen en die de rechter ambtshalve moet uitspreken. Dit is van toepassing bij schending van regels inzake rechtsbekwaamheid. |
| Nietigheid wegens benadeling | Een nietigheidsgrond die vereist dat bewezen wordt dat de rechtshandeling nadelig was voor de handelingsonbekwame. Dit is van toepassing bij bepaalde rechtshandelingen van minderjarigen en meerderjarigen. |
| Intrinsieke benadeling | Benadeling die voortvloeit uit de rechtshandeling zelf, doordat de prestaties onevenwichtig zijn. |
| Extrinsieke benadeling | Benadeling die ontstaat in het licht van de vermogenstoestand van de betrokkene, ook al is de rechtshandeling op zich niet nadelig. |
| Wilsdeficiëntie | Een verstoring van het bewustzijn of wilsonvermogen, die onderscheiden moet worden van handelings(on)bekwaamheid. |
| Wilsgebreken | Situaties waarin de wil van een partij gebrekkig is gevormd, zoals bij dwaling, bedrog, geweld of misbruik van omstandigheden. |
| Dwaling | Een verkeerde voorstelling van een doorslaggevend element dat een partij ertoe brengt een rechtshandeling te stellen die ze anders niet zou hebben gesteld, indien ze de juiste toedracht van zaken had gekend. |
| Bedrog | Het misleiden van een partij door een opzettelijk aangewende kunstgreep van de wederpartij. |
| Geweld | Onrechtmatige dwang, zowel fysiek als moreel, die doet vrezen voor een aanzienlijke aantasting van de fysieke of morele integriteit of het vermogen van een partij of haar naasten. |
| Misbruik van omstandigheden | Een kennelijk onevenwicht tussen de prestaties als gevolg van misbruik door de ene partij van de omstandigheden verbonden aan de zwakke positie van de andere. |
| Dwingend recht | Rechtsregels waarvan niet rechtsgeldig kan worden afgeweken, vaak ter bescherming van particuliere belangen van een partij die de wet als zwakker beschouwt. |
| Openbare orde | Rechtsregels die een algemeen belang beschermen, de essentiële belangen van de staat of gemeenschap raken, of de juridische grondslagen waarop de maatschappij berust bepalen. |
| Bevestiging | Het volledig uitvoeren van een rechtshandeling die vatbaar is voor nietigverklaring, wat mogelijk is bij relatieve nietigheid om de nietigheid te "indekken". |
| Ex tunc | Een gevolg dat terugwerkt tot het moment van het stellen van de rechtshandeling, waardoor de rechtshandeling geacht wordt nooit te hebben bestaan. |
| Tegenwerpelijkheid | Het principe dat rechtshandelingen, hoewel primair tussen partijen, ook gevolgen kunnen hebben voor of gerespecteerd moeten worden door derden die geen directe partij zijn bij de rechtshandeling. |
| Beginselen van relativiteit van rechtshandelingen | Het principe dat rechtshandelingen in principe alleen verbintenissen doen ontstaan tussen de partijen die de rechtshandeling hebben aangegaan; derden zijn hierdoor in beginsel niet gebonden. |
| Derdenbeding | Een overeenkomst waarbij een derde, die geen partij is bij de overeenkomst, toch rechten kan ontlenen aan die overeenkomst, zonder zelf gebonden te zijn. |
| Rechtstreekse vordering | Een wettelijk bepaalde uitzondering op het beginsel van relativiteit van overeenkomsten, waarbij een derde het recht heeft om rechtstreeks een vordering in te stellen tegen de schuldenaar van zijn eigen schuldenaar. |
| Sterkmaking | Een overeenkomst waarbij een partij zich ertoe verbindt dat een derde, die geen partij is bij de overeenkomst, een bepaalde handeling zal verrichten of een bepaalde verbintenis zal aangaan; indien de derde dit niet doet, draait de sterkmaker ervoor op. |
| Objectieve goede trouw | Een gedragsnorm die voorschrijft hoe een redelijk en zorgvuldig persoon zich zou moeten gedragen in het rechtsverkeer, ongeacht specifieke kennis van de omstandigheden. |
| Subjectieve goede trouw | De feitelijke kennis of behoren te weten van een persoon met betrekking tot de rechtmatigheid van zijn gedrag of een bepaalde situatie; het is een kennisnorm. |
| Publiciteitsvoorschriften | Wettelijke regels die bepalen hoe bepaalde rechtshandelingen kenbaar gemaakt moeten worden aan derden, bijvoorbeeld door registratie in een openbaar register of publicatie in het Staatsblad, om tegenwerpelijkheid te bewerkstelligen. |
| Patrimoniale rechtshandelingen | Rechtshandelingen die betrekking hebben op het vermogen van een persoon, zoals overeenkomsten die financiële verplichtingen of rechten creëren. |
| Extrapatrimoniale rechtshandelingen | Rechtshandelingen die geen directe financiële gevolgen hebben voor het vermogen, maar wel invloed kunnen hebben op de persoonlijke of familiale sfeer, zoals het huwelijk. |
| Registratie in een centraal register | Het inschrijven van bepaalde akten of verklaringen in een openbaar register, beheerd door bijvoorbeeld het notariaat, om deze kenbaar te maken aan derden en zo tegenwerpelijkheid te verzekeren. |
| Publicatie in het Belgisch Staatsblad | Het bekendmaken van bepaalde juridische informatie, zoals vonnissen of uittreksels van akten, in het officiële publicatieblad van de Belgische overheid om derden te informeren. |
| Vertegenwoordiger | Een persoon die gemachtigd is om namens een ander rechtshandelingen te verrichten. |
| Vertegenwoordigde | De persoon voor wiens rekening rechtshandelingen worden verricht door een vertegenwoordiger. |
| Belangenconflict | Een situatie waarin de belangen van de vertegenwoordiger strijdig zijn met de belangen van de vertegenwoordigde, waardoor loyaliteit aan beide partijen moeilijk is. |
| Nietigheid | De juridische status van een rechtshandeling die ongeldig is en geen rechtsgevolgen heeft. |
| Consensualisme | Het principe dat de loutere wil van partijen, ongeacht de vorm waarin deze wordt geuit, volstaat voor de totstandkoming van een rechtshandeling. |
| Vormvrijheid | Het principe dat rechtshandelingen in beginsel geen specifieke vorm vereisen om geldig te zijn. |
| Formalisme | Het principe dat de geldigheid van bepaalde rechtshandelingen afhankelijk is van het naleven van door de wetgever voorgeschreven vormvereisten. |
| Authentieke akte | Een geschrift opgesteld door een openbare of ministeriële ambtenaar, dat een sterke bewijswaarde heeft en uitvoerbare kracht kan verlenen. |
| Onderhandse akte | Een geschrift dat rechtsgevolgen beoogt en door de partij(en) is ondertekend, maar niet door een openbare ambtenaar is opgesteld. |
| Uitvoerbare kracht | De mogelijkheid om de inhoud van een akte gedwongen ten uitvoer te leggen, bijvoorbeeld via een gerechtelijke procedure. |
| Buitencontractuele aansprakelijkheid | Een rechtsgebied dat de regels omvat die bepalen in welke gevallen geleden schade moet worden vergoed, wie tot schadeloosstelling moet overgaan en op welke wijze de schade moet worden vergoed, ook wanneer er geen contractuele relatie tussen de partijen bestaat. |
| Rechtsmisbruik | Het uitoefenen van een subjectief recht op een wijze die kennelijk de grenzen van de normale uitoefening van dat recht te buiten gaat, zoals een voorzichtig en redelijk persoon in dezelfde omstandigheden geplaatst zou doen. |
| Schuldaansprakelijkheid | Een vorm van aansprakelijkheid waarbij de schadeveroorzaker, indien hij toerekeningsvatbaar is en een fout heeft begaan, in beginsel gehouden is de geleden schade te vergoeden. |
| Objectieve aansprakelijkheid | Een vorm van aansprakelijkheid die iemand verplicht schade te vergoeden, ook al heeft hij deze niet door een foutieve gedraging veroorzaakt of helemaal niet veroorzaakt; dit wordt ook wel foutloze aansprakelijkheid genoemd. |
| Zorgvuldigheidsnorm | Een abstract referentiecriterium dat inhoudt dat men zich moet gedragen als een normaal en omzichtig persoon die in dezelfde omstandigheden verkeert, waarbij de voorzienbaarheid van de schade een bepalende factor is. |
| Toerekeningsvatbaarheid (schuldbekwaamheid) | Het vermogen van een persoon om zich bewust te zijn van het schadeverwekkende karakter van zijn daden en de draagwijdte ervan te beseffen, waardoor de fout aan de schadeverwekker verweten kan worden. |
| Patrimoniale schade | De economische gevolgen van de aantasting van een juridisch beschermd persoonlijk belang, waaronder verliezen, kosten, winstderving en waardevermindering vallen. |
| Extrapetrimoniale schade | De niet-economische gevolgen van de aantasting van een juridisch beschermd persoonlijk belang, waaronder pijn, leed en psychische aandoeningen, die vergoedbaar zijn voor rechtspersonen voor zover verenigbaar met hun aard. |
| Integrale schadeloosstelling | De verplichting van degene die aansprakelijk is voor schade om deze volledig te herstellen, rekening houdend met de concrete toestand waarin de benadeelde zich bevindt, hetzij door herstel in natura, hetzij door schadevergoeding, of een combinatie van beide. |
| Herstel in natura | Het terugbrengen van de benadeelde of de schade in de toestand waarin deze zich bevonden zou hebben indien het schadeveroorzakende feit zich niet had voorgedaan, bijvoorbeeld door een defect te repareren. |
| Schadevergoeding | Een financiële compensatie die wordt toegekend aan de benadeelde partij om de geleden schade te herstellen, zowel op patrimoniaal als op extrapetrimoniaal vlak. |
| Wettig bevel | Een handeling die wordt uitgevoerd op basis van een door de overheid verstrekt bevel, en die, indien het bevel onrechtmatig was, kan leiden tot aansprakelijkheid voor de schade die hierdoor is veroorzaakt. |
| Term | Definitie |
| Duurzame ontwikkeling | De ontwikkeling die voorziet in de behoeften van de huidige generatie zonder daarmee voor toekomstige generaties de mogelijkheden in het gedrang te brengen om ook in hun behoeften te voorzien. Dit concept omvat de integratie van sociale, economische en ecologische dimensies. |
| Internationaal kader voor duurzame ontwikkeling | Verwijst naar de internationale conferenties en resoluties die de principes en doelstellingen van duurzame ontwikkeling hebben vastgelegd, zoals de United Nations Conference on Environment and Development (1992) met Agenda 21, de World Summit on Sustainable Development (2002), en de 2030 Agenda for Sustainable Development met de 17 Sustainable Development Goals (SDG's). |
| Federaal juridisch kader voor duurzame ontwikkeling | Het juridische raamwerk op federaal niveau dat de doelstellingen van duurzame ontwikkeling nastreeft in sociale, economische en milieugebonden aspecten, met aandacht voor intergenerationele solidariteit. Dit wordt onder meer vastgelegd in Artikel 7bis van de Grondwet en de Wet van 5 mei 1997. |
| Sustainable Development Goals (SDG's) | Zeventien wereldwijde doelstellingen, aangekondigd in de 2030 Agenda for Sustainable Development, die gericht zijn op het aanpakken van mondiale uitdagingen op het gebied van duurzame ontwikkeling. Ze omvatten vijf pijlers: people, planet, prosperity, peace en partnership, met 169 subdoelstellingen. |
| Negatieve verplichtingen inzake duurzame ontwikkeling | Verplichtingen die stellen dat beleid niet in strijd mag zijn met de principes van duurzame ontwikkeling. Dit betekent dat bestaande of nieuwe maatregelen geen negatieve impact mogen hebben op de sociale, economische of milieudimensies van duurzaamheid. |
| Positieve verplichtingen inzake duurzame ontwikkeling | Verplichtingen die vereisen dat er actief maatregelen worden genomen om duurzame ontwikkeling te bevorderen. Dit houdt in dat de overheid proactief beleid moet ontwikkelen en implementeren dat bijdraagt aan de realisatie van duurzaamheidsdoelstellingen. |
| Federale Beleidsvisie op lange termijn | Een strategisch document dat de federale doelstellingen en indicatoren voor duurzame ontwikkeling uiteenzet, gericht op het creëren van een maatschappij die sociale cohesie bevordert, de economie aanpast aan uitdagingen, het leefmilieu beschermt en ondersteund wordt door een verantwoordelijke federale overheid. |
| Duurzame ontwikkelingseffectbeoordeling (RIA) | Een proces waarbij de potentiële gevolgen van voorontwerpen van wetten en ontwerpen van koninklijke en ministeriële besluiten worden geëvalueerd op economische, milieugerelateerde en sociale aspecten, evenals op overheidsdiensten, alvorens deze aan de Ministerraad worden voorgelegd. |
| Rechtsbekwaamheid | De bevoegdheid om titularis te zijn van rechten en plichten; dit wordt ook wel genotsbekwaamheid genoemd en vormt de passieve component van bekwaamheid. De rechtsbekwaamheid is verbonden aan de unieke staat van een persoon en kan evolueren. |
| Handelingsbekwaamheid | De bevoegdheid om de rechten en plichten waarvan men titularis is zelf en zelfstandig uit te oefenen; dit is de actieve component van bekwaamheid. Iemand die volledig handelingsbekwaam is, kan rechten zelf en zelfstandig uitvoeren. |
| Algemene handelingsonbekwaamheid | Een situatie waarin een persoon in geen enkel geval zelfstandig in het rechtsverkeer kan optreden. Dit is de regel voor niet-ontvoogde minderjarigen en een uitzondering voor beschermde meerderjarigen. |
| Gedeeltelijke handelingsonbekwaamheid | Een situatie waarin iemand enkel onbekwaam is voor specifieke rechtshandelingen waarvoor de wet of de rechter de handelingsbekwaamheid uitdrukkelijk heeft ingeperkt of uitgeschakeld. Dit is het principe voor meerderjarige onbekwamen. |
| Zorgvolmacht | Een vorm van buitengerechtelijke bescherming voor meerderjarigen, waarbij men zelf een lastgeving regelt om de eigen belangen waar te nemen wanneer men daartoe niet meer in staat is. Dit is een vorm van vertegenwoordiging die men zelf regelt. |
| Vrederechterlijke bescherming | Een vorm van rechterlijke bescherming voor meerderjarigen, waarbij de vrederechter een bewindvoerder aanstelt die bevoegd is voor de goederen en/of de persoon van de beschermde meerderjarige. Dit kan gepaard gaan met een bewind. |
| Nietigverklaring | Het ongeldig verklaren van een rechtshandeling die is gesteld met miskenning van de bijzondere beschermingsstatuten. Dit kan gevorderd worden door de beschermde persoon of diens vertegenwoordiger. |
| Onmiddellijke vertegenwoordiging | Een vorm van vertegenwoordiging waarbij de vertegenwoordiger optreedt in naam én voor rekening van de vertegenwoordigde. De rechtshandelingen die de vertegenwoordiger verricht, hebben rechtstreeks rechtsgevolgen voor de vertegenwoordigde ten opzichte van de derde partij. |
| Middellijke vertegenwoordiging | Een vorm van vertegenwoordiging, ook wel commissiehandel genoemd, waarbij de vertegenwoordiger optreedt in eigen naam, maar wel voor rekening van de vertegenwoordigde. De rechtshandelingen creëren in eerste instantie rechtsgevolgen tussen de vertegenwoordiger en de derde, waarna deze intern worden doorgeschoven naar de vertegenwoordigde. |
| Lastgeving | Een overeenkomst waarbij de lasthebber zich ertoe verbindt om rechtshandelingen te stellen in naam en voor rekening van de lastgever. Dit is een veelvoorkomende grondslag voor vertegenwoordigingsbevoegdheid, waarbij de lasthebber handelt binnen de door de lastgever bepaalde grenzen. |
| Organieke vertegenwoordiging | De vertegenwoordiging die voortvloeit uit de hoedanigheid van orgaan van een rechtspersoon. De organen, zoals bestuurders, treden op namens de rechtspersoon en hun bevoegdheden worden zowel door de wet als door de statuten van de rechtspersoon geregeld. |
| Schijnvertegenwoordiging | Een uitzondering op de algemene regel dat er geen rechtsgevolgen worden toegerekend bij het ontbreken van vertegenwoordigingsbevoegdheid. Indien de vertegenwoordigde bij derden de rechtmatige schijn heeft gewekt dat de vertegenwoordiging regelmatig was, kunnen de rechtsgevolgen toch aan de vertegenwoordigde worden toegerekend. |
| Niet-tegenwerpelijkheid van interne beperkingen | Een principe waarbij interne beperkingen van de wettelijke vertegenwoordigingsbevoegdheid van organen van rechtspersonen (zoals NV, BV, VZW) niet tegenwerpelijk zijn aan derden te goeder trouw. De rechtspersoon blijft gebonden, ook al heeft het orgaan de interne bevoegdheidsgrenzen overschreden. |
| Publiekrechtelijke rechtspersoon | Een rechtspersoon die is opgericht bij of krachtens de wet en die publieke taken uitvoert, zoals de staat, gewesten, gemeenschappen of gemeenten. |
| Privaatrechtelijke rechtspersoon | Een rechtspersoon die is opgericht door particulieren en die zich richt op het nastreven van een belangeloos of winstgevend doel, zoals verenigingen, stichtingen of vennootschappen. |
| Vereniging zonder winstoogmerk (VZW) | Een privaatrechtelijke rechtspersoon die een belangeloos doel nastreeft. Hoewel winst maken is toegestaan, is deze winst niet bedoeld voor de leden, maar kan deze worden aangewend voor het realiseren van het doel van de vereniging. |
| Private stichting | Een privaatrechtelijke rechtspersoon die bestaat uit een afgescheiden vermogen dat wordt ingezet ter verwezenlijking van een bepaald belangeloos doel. Het belangrijkste verschil met een VZW is dat een private stichting geen leden heeft. |
| Stichting van openbaar nut (SON) | Een privaatrechtelijke rechtspersoon met een afgescheiden vermogen, gericht op de verwezenlijking van een werk van filantropische, levensbeschouwelijke, religieuze, wetenschappelijke, artistieke, pedagogische of culturele aard. |
| Vennootschap | Een privaatrechtelijke rechtspersoon die gericht is op het maken van winst om deze vervolgens aan de deelnemers uit te keren. Vennootschappen kunnen verschillende vormen aannemen, met of zonder beperkte aansprakelijkheid. |
| Vennootschap onder firma (VOF) | Een vennootschap waarbij de vennoten onbeperkt en hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schulden van de vennootschap. Dit betekent dat elke vennoot voor het volledige bedrag van de schuld kan worden aangesproken. |
| Besloten vennootschap (BV) | De basisvorm voor vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid. Deze vorm kan ook voor grotere structuren worden gebruikt en is de meest voorkomende vorm voor entiteiten met beperkte aansprakelijkheid. |
| Naamloze vennootschap (NV) | De meest geavanceerde vennootschapsvorm, waarbij de identiteit van de aandeelhouders minder belangrijk is dan de kapitaalverstrekking en de vrije overdraagbaarheid van aandelen. Er is een aanzienlijk startkapitaal vereist. |
| Coöperatieve vennootschap (CV) | Een vennootschap met een alternatieve bedrijfsvoering, die naast klassieke winstverdeling ook voordeelverstrekking aan de deelnemers beoogt. Deze vennootschap heeft beperkte aansprakelijkheid. |
| Rechtspersoonlijkheid | Het vermogen om zelfstandig rechten en plichten te hebben en hierover te kunnen beschikken, zoals het aangaan van contracten of het voeren van rechtsgedingen. Dit ontstaat bij de oprichting van een rechtspersoon. |
| Rechtsbekwaamheid (genotsbekwaamheid) | De bevoegdheid om titularis te zijn van rechten en plichten. Dit is de passieve component van bekwaamheid en is verbonden aan de unieke staat van een persoon. |
Cover
basis k.pdf
Summary
# Inleiding tot het Belgische rechtssysteem
Dit overzicht biedt een inleiding tot het Belgische rechtssysteem, waarbij de basisbegrippen van recht, de verschillende benaderingen wereldwijd, en de kenmerken van rechtsregels worden uiteengezet, samen met de concepten van rechtssubjecten en bekwaamheid.
## 1. Het recht als een geheel van gedragsregels
### 1.1 Enkele definities
#### 1.1.1 Wat is “recht”?
Er bestaat geen universeel geldige definitie van recht, aangezien het recht per plaats en tijd verschilt. Echter, centrale kenmerken zijn de aanwezigheid van gedragsregels (wat mag en niet mag) en regels voor handhaving, met als doel de maatschappij te ordenen en conflicten te voorkomen of op te lossen [13](#page=13).
##### 1.1.1.1 Objectief recht vs. subjectieve rechten
* **Objectief recht**: Dit omvat het geheel van alle regels die in een specifieke samenleving en op een bepaald moment gelden [13](#page=13).
* **Subjectieve rechten**: Dit zijn rechten die individuen of rechtspersonen bezitten, omdat het recht deze erkent. Ze manifesteren zich als aanspraken tegenover anderen (verbintenissenrecht) of op zaken/goederen (goederenrecht) en maken deelname aan het rechtsverkeer mogelijk [13](#page=13).
##### 1.1.1.2 Publiekrecht vs. privaatrecht
Traditioneel regelt privaatrecht de verhoudingen tussen burgers onderling (horizontale verhouding), zoals verbintenissen-, goederen-, familie- en erfrecht. Publiekrecht daarentegen regelt de verhoudingen tussen burger en overheid, of tussen overheden onderling (verticale verhouding), zoals straf-, fiscaal-, sociaal zekerheids- en bestuursrecht [15](#page=15).
Echter, deze klassieke opdeling vervaagt door internationale invloed, de toename van dwingend privaatrecht, de meergelaagde rechtsorde (internationaal, federaal, gewestelijk, gemeentelijk) en het feit dat overheden steeds vaker optreden als privaatrechtelijke actoren [15](#page=15).
#### 1.1.2 Bronnen van het Belgisch privaatrecht
De bronnen van het Belgisch privaatrecht omvatten:
* **Wetgeving**:
* Burgerlijk Wetboek (BW): Nieuwe codificatie, ingevoerd vanaf 2019. Notatie: art. 1.1 BW (boek.artikel) [13](#page=13) [14](#page=14).
* Oud Burgerlijk Wetboek (OBW): Grotendeels het oude Wetboek van Napoleon, veel bepalingen gelden nog. Beide naast elkaar in gebruik tijdens de overgangsfase van hercodificatie [13](#page=13) [14](#page=14).
* **Bijzondere wetten**: Wetten die niet in het Burgerlijk Wetboek staan, maar ernaast bestaan, zoals wetgeving voor beroepsgroepen, nationaliteitsrecht (BWN), marktpraktijken (WER), en wetgeving van gemeenschappen en gewesten (bv. jeugdbescherming, begraafplaatsen) [14](#page=14).
* **Gewoonte als bron van recht**: Een regel die ontstaat door langdurig, bestendig gebruik, met de overtuiging dat deze juridisch bindend is. Een gewoonte is bindend wanneer er een algemene overtuiging bestaat dat ze gevolgd moet worden [14](#page=14).
* **Algemene rechtsbeginselen**: Fundamentele principes erkend in de rechtspraak en soms gecodificeerd, zoals het verbod op dwanguitvoering op een persoon, het verbod op onrechtvaardige verrijking, en het verbod op rechtsmisbruik [14](#page=14).
#### 1.1.3 Materieel recht vs. Formeel recht
* **Materieel recht**: Beschrijft de inhoud van het recht, met de rechten en plichten die eraan verbonden zijn (bv. eigendomsrecht, aansprakelijkheidsregels) [15](#page=15).
* **Formeel recht**: Betreft de procedures om materiële rechten af te dwingen, zoals procesrecht (Gerechtelijk Wetboek) [15](#page=15).
Ook hier is er sprake van vervaging, met invloed van internationale verdragen op procesrecht en een grotere rol voor verzoening en minnelijke regelingen, waardoor formeel recht meer materiële elementen krijgt en omgekeerd [15](#page=15).
#### 1.1.4 Rechtsfeit, rechtshandeling en rechtsgevolgen
* **Rechtsfeit**: Een feit dat automatisch rechtsgevolgen heeft, ongeacht de wil van de betrokkene (bv. geboorte, door het rood licht rijden) [16](#page=16).
* **Rechtshandeling**: Een menselijke wilsverklaring met de bedoeling rechtsgevolgen te creëren; de rechtsgevolgen zijn gewild (bv. erkenning van een kind, huwelijk sluiten, aankoop) [16](#page=16).
* **Rechtsgevolgen**: De gevolgen die het recht automatisch verbindt aan feiten of handelingen die aan de voorwaarden van een wettelijke regel voldoen [16](#page=16).
### 1.2 Centrale elementen in het begrip recht
Recht kan worden gedefinieerd als: "Een geheel van gedragsregels en daarmee samenhangende institutionele voorschriften, uitgevaardigd en gehandhaafd door of krachtens het maatschappelijke gezag, met het oog op een rechtszekere, rechtvaardige en doeltreffende ordening van de maatschappij." [17](#page=17).
* **Gedragsregels met institutionele voorschriften**: Regels (bevelen of verboden) van verschillende intensiteit, die dwingend of aanvullend kunnen zijn. Het institutionele kader omvat de wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht [16](#page=16).
* **Opgelgd door de maatschappij**: Gevormd via wetgevende organen, die de maatschappelijke consensus en gezag reflecteren [16](#page=16).
* **Doel: kwalitatieve ordening van de maatschappij**: Dit omvat rechtszekerheid (voorspelbaarheid, vastheid, algemeenheid, consistentie), rechtvaardigheid (eerlijkheid, evolutie van waarden) en doeltreffendheid (regels bereiken hun doel) [17](#page=17).
* **Handhaving van rechtsregels**: Gerealiseerd door of krachtens het maatschappelijke gezag (uitvoerende en rechterlijke macht), met initieel optreden door de burger (privaatrecht) of de staat (publiekrecht) [17](#page=17).
## 2. Relativiteit van de benadering van recht
### 2.1 Verschillende benaderingen wereldwijd
* **Verenigde Staten (common law)**: Regels worden voornamelijk afgeleid uit precedenten (eerdere rechterlijke uitspraken) [17](#page=17).
* **Japan (en andere landen)**: Meer nadruk op verzoening en dialoog dan op strikte regeltoepassing [17](#page=17).
* **België / Continentaal recht**: Recht heeft primair een ordenende functie, waarbij juristen idealiter clientgericht werken en alternatieve oplossingen zoeken (bemiddeling, schikking, verzoening) om beslissingen beter gedragen te maken [17](#page=17) [18](#page=18).
### 2.2 Rechtstheorie
* **Algemene rechtsleer (ontologisch)**: Onderzoekt de aard en structuur van het recht zelf ("wat is recht?") [18](#page=18).
* **Rechtsvinding (epistemologisch)**: Richt zich op het vinden, uitleggen en interpreteren van regels, met focus op de praktische toepassing door juristen [18](#page=18).
## 3. Rechtssubjecten
### 3.1 Begrippen
* **Rechtssubject**: Een natuurlijk persoon of rechtspersoon voor wie het recht rechten en plichten bepaalt [18](#page=18).
* **Juridische persoonlijkheid**: Het geheel van rechten en plichten van een rechtssubject (synoniemen: juridische persoonlijkheid voor natuurlijke personen, rechtspersoonlijkheid voor rechtspersonen) [18](#page=18).
* **Facetten van juridische persoonlijkheid**:
1. Staat van de persoon: Bepaalt de rechtspositie (status) van een natuurlijke persoon, inclusief de staat in de maatschappij (bv. nationaliteit), familie (huwelijk, afstamming) en als enkeling [18](#page=18).
* **Burgerlijke Staat vs. Burgerlijke Stand**: Burgerlijke staat betreft de juridische staat van een burger (rechten en plichten), terwijl burgerlijke stand de gemeentelijke administratie is die wijzigingen registreert [19](#page=19).
* **Bezit van Staat**: Sociaal gedrag dat een relatie aanduidt (bv. ouder-kind), fungeert als bewijsmiddel, kan grond zijn voor niet-ontvankelijkheid van betwisting, en is tweezijdig (kind t.o.v. twee ouders) [19](#page=19).
2. Bekwaamheid van de persoon: Verwijst naar de mogelijkheid om rechten en plichten te genieten (rechtsbekwaamheid) en uit te oefenen (handelingsbekwaamheid) [19](#page=19).
* **Feitelijke bekwaamheid**: Fysieke mogelijkheid om een handeling uit te voeren (geen juridisch begrip) [19](#page=19).
* **Juridische bekwaamheid**:
* **Rechtsbekwaamheid (genotsbekwaamheid)**: Bevoegdheid om drager van rechten en plichten te zijn [19](#page=19).
* **Handelingsbekwaamheid**: Bevoegdheid om rechten en plichten zelfstandig uit te oefenen [19](#page=19).
### 3.2 Natuurlijke personen
* **Levende en levensvatbare personen**: Een voorwaarde voor rechtsbekwaamheid is dat een persoon levend en levensvatbaar is bij de geboorte. Dieren en lijken zijn geen rechtssubjecten, hoewel ze wel bescherming genieten. Doodgeboren kinderen hebben geen juridische persoonlijkheid maar wel sociaal-rechterlijke gevolgen [20](#page=20).
* **Verwekt kind**: Heeft rechten, maar geen plichten (geen volledige rechtspersoonlijkheid); wordt als geboren beschouwd indien dit in zijn voordeel is. Het wettelijke vermoeden van verwekking ligt tussen de 300ste en 180ste dag vóór de geboorte [20](#page=20).
* **Einde van de juridische persoonlijkheid**: Eindigt met de dood. Sommige aspecten blijven bestaan na overlijden, zoals auteursrechten (tot 70 jaar na overlijden) [20](#page=20).
### 3.3 Rechtspersonen
* **Begrip en bestaansreden**: Rechtspersonen zijn groeperingen van rechtssubjecten of afgescheiden vermogens die rechten en plichten kunnen hebben; het zijn abstracte juridische creaties die samenwerken als één entiteit [20](#page=20).
* **Rechtspersonen vs. samenwerkingsverbanden zonder rechtspersoonlijkheid**: Rechtspersonen bezitten juridische persoonlijkheid en een afgescheiden vermogen, waardoor schuldeisers enkel verhaal kunnen halen op het vermogen van de rechtspersoon. Samenwerkingsverbanden (bv. maatschap) hebben deze kenmerken niet en individuele leden kunnen aansprakelijk zijn [21](#page=21).
* **Soorten rechtspersonen**:
* **Publiekrechtelijke rechtspersonen**: Opgericht door de overheid voor publieke dienstverlening (bv. Belgische Staat, Bpost) [21](#page=21).
* **Privaatrechtelijke rechtspersonen**: Opgericht op privaat initiatief (bv. vennootschappen, verenigingen, stichtingen) [21](#page=21).
* **Verenigingen en stichtingen**: Verenigingen hebben een belangeloos doel en leden (bv. VZW), terwijl stichtingen geen leden hebben (bv. private stichting, stichting van openbaar nut) [21](#page=21).
* **Vennootschappen**: Gericht op winstuitkering aan aandeelhouders, met beperkte of onbeperkte aansprakelijkheid (bv. VOF, BV, NV, CV) [21](#page=21) [22](#page=22).
* **Ontstaan en einde**: Ontstaan door neerlegging van de oprichtingsakte bij de griffie van de ondernemingsrechtbank. Einde door ontbinding en vereffening [22](#page=22).
* **Tegenwerpelijkheid aan derden**: Het bestaan van een rechtspersoon is tegenwerpelijk aan derden zodra het bestaat en gepubliceerd is in het Belgisch Staatsblad [23](#page=23).
## 4. Bekwaamheid
### 4.1 Begrippen
Bekwaamheid omvat het vermogen om rechten te genieten (genotsbekwaamheid/rechtsbekwaamheid) en handelingen zelfstandig uit te oefenen (handelingsbekwaamheid). Feitelijke bekwaamheid is een fysieke mogelijkheid en geen juridisch begrip [23](#page=23).
### 4.2 Bekwaamheid van natuurlijke personen
* **Rechtsbekwaamheid (genotsbekwaamheid)**: Ontstaat vanaf de levende en levensvatbare geboorte en is de bevoegdheid om titularis van rechten en plichten te zijn. In principe is iedereen volledig rechtsbekwaam [23](#page=23).
* **Uitzonderingen**: Beperkingen kunnen gelden voor niet-Belgen (burgerlijke en politieke rechten) en zwaar strafrechtelijk veroordeelden (ontzetting uit rechten). Specifieke rechtsonbekwaamheden kunnen wettelijk worden opgelegd (bv. huwelijksbeletselen) of door de rechter (bv. ontzetting uit beroep). Schending leidt tot absolute nietigheid [23](#page=23) [24](#page=24).
* **Handelingsbekwaamheid**: De bevoegdheid om rechten en plichten zelfstandig uit te oefenen. In principe is iedereen handelingsbekwaam [24](#page=24).
* **Uitzonderingen**:
* **Algemeen handelingsonbekwamen**: Personen die in geen geval zelfstandig kunnen optreden (bv. niet-ontvoogde minderjarigen, met uitzondering van dagdagelijkse handelingen) [24](#page=24).
* **Gedeeltelijk handelingsonbekwamen**: Onbekwaamheid geldt voor specifieke rechtshandelingen (bv. ontvoogde minderjarigen, beschermde meerderjarigen via zorgvolmacht of rechterlijke bescherming) [24](#page=24) [25](#page=25).
* **Functies van uitzonderingen**: Bescherming via vertegenwoordiging of bijstand. Handelingen door onbekwamen zijn relatief nietig [25](#page=25).
* **Verkwisting**: Een uitzondering waarbij enkel een bijstandsregime mogelijk is [25](#page=25).
* **Ontstaan van handelingsonbekwaamheid**: Vanaf geboorte voor minderjarigen, vanaf rechterlijke verklaring voor meerderjarigen [25](#page=25).
* **Minderjarigen**: Niet-ontvoogde minderjarigen zijn algemeen handelingsonbekwaam. Ontvoogde minderjarigen zijn gedeeltelijk handelingsbekwaam met een beschermingsstatuut, vereisen bijstand van een curator. Ontvoogding kan van rechtswege (huwelijk) of op verzoek gebeuren [26](#page=26).
* **Sanctionering bij onbekwaamheid**: Schending van regels over rechtsbekwaamheid leidt tot absolute nietigheid; schending van regels over handelingsbekwaamheid leidt tot relatieve nietigheid [26](#page=26).
* **Nietigheid rechtens**: Loutere overtreding van beschermingsregels volstaat (bv. machtigingbehoevende handelingen) [27](#page=27).
* **Nietigheid wegens benadeling**: Vereist bewijs dat de rechtshandeling nadelig is voor de onbekwame [27](#page=27).
* Regels over bekwaamheid en staat behoren tot de openbare orde en leiden tot absolute nietigheid bij overtreding [27](#page=27).
### 4.3 Bekwaamheid van rechtspersonen
* **Genotsbekwaamheid (rechtsbekwaamheid)**: Rechtspersonen hebben in principe volledige rechtsbekwaamheid, maar kunnen bepaalde rechten niet uitoefenen vanwege hun aard (bv. geen familierechten) of het specialiteitsbeginsel (handelen binnen wettelijk of statutair doel). Handelingen buiten het doel zijn ongeldig [28](#page=28).
---
# Rechtshandelingen en aansprakelijkheid
Dit deel behandelt de geldigheid, nietigheid en tegenwerpelijkheid van rechtshandelingen, alsook de verschillende vormen van vertegenwoordiging. Daarnaast wordt dieper ingegaan op de verschillende soorten aansprakelijkheid, grondslagen, oorzakelijk verband en de gevolgen daarvan.
## 2 Rechtshandelingen en aansprakelijkheid
### 2.1 Inleiding tot rechtshandelingen
Een rechtshandeling is een menselijke wilsverklaring die rechtsgevolgen beoogt en door het recht wordt erkend. Dit kan materieel zijn, zoals het sluiten van een contract, of formeel, zoals in procesrechtelijke handelingen. Rechtshandelingen staan tegenover materiële handelingen (rechtsfeiten), waarbij het recht gevolgen koppelt aan gebeurtenissen zonder dat iemand dit beoogt, zoals te snel rijden [29](#page=29).
### 2.2 Geldigheid van rechtshandelingen
#### 2.2.1 Geldigheidsvereisten
Een rechtshandeling of contract is geldig indien het voldoet aan vier voorwaarden [29](#page=29):
1. Vrije en bewuste toestemming van alle partijen [29](#page=29).
2. Bekwaamheid van de partijen om de handeling te stellen [30](#page=30).
3. Bepaalbaar en geoorloofd voorwerp (de inhoud van de handeling) [30](#page=30).
4. Geoorloofde oorzaak (de reden of achterliggende beweegreden) [30](#page=30).
#### 2.2.2 Handelingsbekwaamheid
Handelingsbekwaamheid is de juridische bekwaamheid van een persoon om een rechtshandeling te stellen. Dit is niet te verwarren met toerekenbaarheid of toerekeningsvatbaarheid [30](#page=30).
#### 2.2.3 Toestemming – werkelijke wil
De handeling moet overeenkomen met de werkelijke wil van de partij. Fouten, dwaling of schijn kunnen hierop van invloed zijn [30](#page=30).
* **Wilsleer vs. vertrouwensleer:** De wilsleer stelt dat een handeling nietig is als deze niet overeenkomt met de werkelijke wil. De vertrouwensleer (schijnleer) stelt dat een handeling geldig is als de wederpartij redelijkerwijs mocht vertrouwen op de schijnbare wil, ook al week deze feitelijk af [30](#page=30).
* **Verstoring van bewustzijn / wilsvermogen:** Een tijdelijk of gedeeltelijk verstoord bewustzijn valt onder wilsdeficiëntie en maakt iemand nog niet handelingsonbekwaam [30](#page=30).
* **Wilsgebreken:** Wanneer de wil gebrekkig is gevormd, kan de rechtshandeling nietig zijn. Dit omvat [30](#page=30):
1. **Dwaling:** Vergissing over een essentieel element van de handeling [30](#page=30).
2. **Bedrog:** Opzettelijke misleiding door een partij [30](#page=30).
3. **Geweld:** Fysieke of morele dwang die de integriteit of het vermogen aantast [30](#page=30).
4. **Misbruik van omstandigheden:** Exploiteren van de zwakke positie van de andere partij [30](#page=30).
#### 2.2.4 Voorwerp en oorzaak
* **Voorwerp:** Het voorwerp van de rechtshandeling moet geoorloofd zijn, wat betekent dat het niet in strijd mag zijn met de wet, de openbare orde of de goede zeden [31](#page=31).
* **Oorzaak:** De reden waarom iemand de handeling stelt, mag niet ongeoorloofd zijn. Wetsontduiking, zoals schijnhuwelijken of sociale zekerheidsfraude, is ongeoorloofd [31](#page=31).
#### 2.2.5 Conformiteit met dwingende rechtsregels
Een rechtshandeling is ongeldig indien deze in strijd is met dwingend recht of de openbare orde. Afwijkingen van aanvullend recht zijn doorgaans toegestaan [31](#page=31).
#### 2.2.6 Controle op geldigheid
De controle op de geldigheid gebeurt meestal a posteriori (na de handeling) bij betwisting. Soms is er een a priori controle via machtiging (voorafgaande goedkeuring, bv. voor verkoop van goederen door minderjarigen) of homologatie (bevestiging door een vonnis, bv. bij echtscheidingen) [31](#page=31).
### 2.3 Nietigheid van rechtshandelingen
#### 2.3.1 Bestaan tot vernietiging
Een nietige rechtshandeling bestaat juridisch totdat de rechter haar nietig verklaart en kan nog steeds worden uitgevoerd [32](#page=32).
#### 2.3.2 Gevolgen van nietigverklaring
* **Algemeen:** Nietigverklaring werkt retroactief (ex tunc) en voor de toekomst (ex nunc). Alle gevolgen worden teruggedraaid en er ontstaan geen nieuwe gevolgen meer [32](#page=32).
* **Voor partijen:** Er is een wederkerige restitutie, waarbij de situatie van vóór de rechtshandeling hersteld wordt. Voor handelingsonbekwamen geldt een uitzondering: zij moeten enkel teruggeven wat zij daadwerkelijk voordeel opleverde [32](#page=32).
* **Voor derden:** Rechtshandelingen die voortbouwen op een nietige handeling worden ook aangetast, volgens het principe *nemo plus iuris transferre potest quam ipse habet*. De rechter kan echter rekening houden met derden te goeder trouw. Banken worden niet automatisch als derden te goeder trouw beschouwd [32](#page=32) [33](#page=33).
#### 2.3.3 Relatieve vs. absolute nietigheid
* **Absolute nietigheid:** Treedt op bij strijd met openbare orde, goede zeden, ongeldig voorwerp of gebrek aan oorzaak. Deze kan door iedere belanghebbende of de rechter ambtshalve worden ingeroepen [33](#page=33).
* **Relatieve nietigheid:** Treedt op bij strijd met louter dwingend recht, handelingsonbekwaamheid of wilsgebreken. Enkel de beschermde partij kan deze inroepen [33](#page=33).
### 2.4 Tegenwerpelijkheid van rechtshandelingen
#### 2.4.1 Beginsel van relativiteit
Een contract bindt in principe enkel de partijen die het sluiten, niet derden [33](#page=33).
#### 2.4.2 Uitzonderingen op de relativiteit
1. **Rechtstreekse vordering:** Een schuldeiser kan rechtstreeks vorderen bij de schuldenaar van zijn schuldenaar [34](#page=34).
2. **Derdenbeding:** Een contract kan een voordeel toekennen aan een derde [34](#page=34).
3. **Sterkmaking:** Een partij belooft dat een derde iets zal doen; de beloftegever is aansprakelijk indien de derde dit niet doet [34](#page=34).
#### 2.4.3 Relativering
Het bestaan van een rechtshandeling kan feitelijk invloed hebben op derden en derden moeten subjectieve rechten respecteren en te goeder trouw handelen. Subjectieve goede trouw is de kennis dat bepaalde rechten bestaan, terwijl objectieve goede trouw een gedragsnorm is. Rechtshandelingen kunnen ook feitelijke gegevens vormen die de toepassing van andere rechtsregels voor derden beïnvloeden [34](#page=34) [35](#page=35).
#### 2.4.4 Publiciteitsvoorschriften
Voor tegenwerpelijkheid aan derden zijn diverse publiciteitsvoorschriften vereist, waaronder registratie in centrale registers, publicatie in het Belgisch Staatsblad, mededeling per aangetekende brief, betekening van akten of vonnissen, en overschrijving in het AAPD voor onroerende rechten [35](#page=35).
### 2.5 Vertegenwoordiging bij rechtshandelingen
#### 2.5.1 Maatschappelijke functie en begrippen
Vertegenwoordiging is wanneer een vertegenwoordiger namens de vertegenwoordigde een rechtshandeling verricht. Er is een onderscheid tussen onmiddellijke (volkomen) vertegenwoordiging, waarbij de vertegenwoordiger in naam en voor rekening van de vertegenwoordigde optreedt, en middellijke (onvolkomen) vertegenwoordiging, waarbij de vertegenwoordiger in eigen naam, maar voor rekening van de vertegenwoordigde optreedt [35](#page=35) [36](#page=36).
#### 2.5.2 Grondslagen van vertegenwoordigingsbevoegdheid
De bevoegdheid kan gebaseerd zijn op een rechtshandeling (conventionele vertegenwoordiging), een gerechtelijke beslissing, de wet (wettelijke vertegenwoordiging), of de statuten van rechtspersonen (organieke vertegenwoordiging) [36](#page=36).
#### 2.5.3 Toerekening van rechtsgevolgen
Binnen de perken van de bevoegdheid vallen de rechtsgevolgen bij onmiddellijke vertegenwoordiging bij de vertegenwoordigde en bij middellijke vertegenwoordiging tussen de vertegenwoordiger en de derde. Zonder bevoegdheid of buiten de perken daarvan, zijn er normaal geen rechtsgevolgen voor de vertegenwoordigde, tenzij de handeling wordt bekrachtigd. Uitzonderingen hierop zijn schijnvertegenwoordiging en niet-tegenwerpelijkheid van interne beperkingen. Bij tegenstrijdige belangen is de rechtshandeling nietig, tenzij de vertegenwoordigde instemt [37](#page=37).
### 2.6 De vorm van rechtshandelingen
#### 2.6.1 Beginsel: consensualisme versus formalisme
* **Consensualisme:** Geldigheid hangt af van de wilsuiting, die in principe vormvrij is [38](#page=38).
* **Formalisme:** Geldigheid hangt af van naleving van wettelijk voorgeschreven vormen; het ontbreken van de vorm leidt tot nietigheid [38](#page=38).
#### 2.6.2 Soorten wilsuitingen
Wilsuitingen kunnen uitdrukkelijk (expliciet) of stilzwijgend (impliciet) zijn. Louter stilzwijgen wordt in bijzondere omstandigheden soms als instemming geïnterpreteerd [39](#page=39).
#### 2.6.3 Soorten vormen van rechtshandelingen
* **De akte:** Een ondertekend geschrift dat de rechtshandeling bewijst. Dit kan een authentieke akte zijn (opgesteld door bevoegde ambtenaar) of een onderhandse akte (door partijen ondertekend) [39](#page=39).
* **Andere vormen:** Kennisgeving, betekening, verklaring ter griffie, registratie, publicatie, etc. [39](#page=39).
#### 2.6.4 Functie van de vorm
Vormen kunnen vereist zijn voor de geldigheid van de rechtshandeling, voor de bewijslevering, voor de tegenwerpelijkheid aan derden, of ter bescherming van de consument [40](#page=40).
### 2.7 Soorten rechtshandelingen
#### 2.7.1 Naar het aantal betrokken personen
* **Eenzijdig:** Geldig door de wilsverklaring van één persoon (bv. testament) [40](#page=40).
* **Meerzijdig:** Vereist de wilsovereenstemming van twee of meer personen (bv. contracten). Meerzijdige contracten kunnen eenzijdig (verplichting voor één partij) of wederkerig (verplichtingen voor beide partijen) zijn [41](#page=41).
#### 2.7.2 Naar de invloed op subjectieve rechten
* **Constitutieve:** Vestigen nieuwe rechten [41](#page=41).
* **Uitdovende:** Doen bestaande rechten verdwijnen [41](#page=41).
* **Overdragende:** Dragen bestaande rechten over [41](#page=41).
* **Declaratieve:** Bevestigen iets dat geacht wordt altijd al te hebben bestaan [41](#page=41).
#### 2.7.3 Consensuele, vormelijke en zakelijke rechtshandelingen
* **Consensueel:** Enkel wilsovereenstemming nodig [41](#page=41).
* **Vormelijk:** Naleving van vormvereisten verplicht voor geldigheid [41](#page=41).
* **Zakelijk:** Overhandiging van een voorwerp noodzakelijk voor totstandkoming (bv. pandgeving, handgift) [41](#page=41).
#### 2.7.4 Toetreding tot juridische instellingen vs. open rechtshandelingen
* **Gesloten:** Wettelijke kaders bepalen rechtsgevolgen (bv. huwelijk) [41](#page=41).
* **Open:** Partijen hebben meer vrijheid (bv. overeenkomst) [42](#page=42).
* **Toetredingscontracten:** Eenzijdig opgesteld door één partij, onderhandelen onmogelijk (bv. treinticket) [42](#page=42).
#### 2.7.5 Naar invloed op het vermogen
Van minst ingrijpend naar meest ingrijpend: daden van bewaring, gebruik of genot, beheer, economisch beheer en beschikking. Daden van beschikking zijn het meest ingrijpend en vereisen vaak machtiging [42](#page=42).
### 2.8 Aansprakelijkheid
#### 2.8.1 Begrip en situering
Het aansprakelijkheidsrecht bepaalt wanneer schade vergoed moet worden, wie moet vergoeden en hoe de schade wordt vergoed. Het BW wordt gehercodeerd in Boek 6, dat de oude artikelen 1382-1386bis vervangt vanaf 1 januari 2025 [42](#page=42) [43](#page=43).
#### 2.8.2 Soorten aansprakelijkheid
* **Strafrechtelijke vs. burgerrechtelijke aansprakelijkheid:** Strafrechtelijke aansprakelijkheid ontstaat bij overtreding van een norm met strafsanctie, ongeacht opzet of schade. Burgerrechtelijke aansprakelijkheid verwijst naar de plicht tot herstel van toegebrachte schade [43](#page=43).
* **Contractuele vs. buitencontractuele aansprakelijkheid:** Contractuele aansprakelijkheid ontstaat bij wanprestatie, buitencontractuele bij andere schadeveroorzakende gedragingen. Vóór Boek 6 BW gold een samenloopverbod tussen beide, wat in Boek 6 is afgeschaft [43](#page=43) [44](#page=44).
* **Enkelvoudige vs. samengestelde aansprakelijkheid:** Enkelvoudige aansprakelijkheid betreft eigen daden, samengestelde aansprakelijkheid betreft andermans daden of zaken/dieren [44](#page=44).
* **Schuldaansprakelijkheid vs. objectieve aansprakelijkheid:** Schuldaansprakelijkheid vereist een fout, objectieve aansprakelijkheid is foutloos [45](#page=45).
#### 2.8.3 Grondslagen van buitencontractuele aansprakelijkheid
* **Schuldaansprakelijkheid (fout + toerekeningsvatbaarheid):** Vereist een fout (elke maatschappelijk onaanvaardbare gedraging), toerekeningsvatbaarheid en een causaal verband. Minderjarigen (<12 jaar) zijn nooit persoonlijk aansprakelijk [45](#page=45).
* **Objectieve aansprakelijkheid:** Schade moet worden vergoed ongeacht fout, vaak toegepast bij instellingen of gevaarlijke zaken/dieren. Dit omvat aansprakelijkheid voor dieren gevaarlijke zaken (instortend gebouw, gebrekkige zaken) minderjarigen (<16 jaar) aangestelden en rechtspersonen voor bestuursorganen [45](#page=45) [46](#page=46) [47](#page=47).
#### 2.8.4 Oorzakelijk verband
Er moet een causaal verband bestaan tussen fout en schade [47](#page=47).
* **Equivalentieleer:** De schade zou niet zijn ontstaan zonder de fout (*conditio sine qua non*) [47](#page=47).
* **Adequate oorzaak:** Kijkt welke fout het meest heeft bijgedragen aan de schade [48](#page=48).
Boek 6 BW bevestigt de equivalentieleer als uitgangspunt, maar past correcties toe op basis van feitelijke en juridische causaliteit (billijkheidscorrectie) [48](#page=48).
#### 2.8.5 Samenloop van oorzaken (Pluraliteit van aansprakelijkheden)
* **Meerdere daders:** Bij dezelfde fout zijn ze hoofdelijk aansprakelijk; bij verschillende fouten zijn ze *in solidum* aansprakelijk [48](#page=48).
* **Fout van slachtoffer + fout van dader:** Schadeloosstelling wordt verminderd als de schadelijder (≥12 jaar) zelf een fout heeft begaan. Opzet van het slachtoffer leidt tot geen schadeloosstelling [49](#page=49).
* **Regresvorderingen:** Wie betaalt, kan terugvorderen van medeaansprakelijken, tenzij men opzettelijk de schade heeft veroorzaakt [49](#page=49).
#### 2.8.6 Schade
* **Oud BW:** Schade is elke aantasting van een feitelijk belang, bepaald door vergelijking met de hypothetische situatie zonder incident. Een rechtmatig belang, vaststelling van de schade en een persoonlijk karakter van de schade zijn vereist. Schade kan patrimoniaal (materieel) of extrapatrimoniaal (moreel) zijn [49](#page=49) [50](#page=50).
* **Boek 6 BW:** Schade is een aantasting van een juridisch beschermd persoonlijk belang, met uitsluiting van schade uit illegale activiteiten. Vergoedbare schade omvat zekerheid van schade, patrimoniale en extrapatrimoniale schade. Schade bij terugslag, die iemand lijdt door aantasting van een ander met wie een nauwe band bestaat, is ook vergoedbaar [50](#page=50) [51](#page=51).
#### 2.8.7 Gevolgen van buitencontractuele aansprakelijkheid
* **Verbintenis tot integrale schadeloosstelling:** Alle schade moet worden vergoed, zonder verrijking of verarming. Punitieve schadevergoeding is normaal niet toegestaan, tenzij de aansprakelijke opzettelijk handelt en winst haalt uit de inbreuk op persoonlijkheidsrechten [51](#page=51).
* **Doelstellingen:** Herstel van wat beschadigd is (patrimoniale schade) of toekenning van een billijke en passende vergoeding (extrapatrimoniale schade) [51](#page=51).
* **Wijzen van schadeloosstelling:** Herstel in natura, schadevergoeding in geld, of een combinatie hiervan [52](#page=52).
---
# Subjectieve rechten en duurzame ontwikkeling
Dit studiemateriaal behandelt subjectieve rechten, ingedeeld naar hun object, en de principes van duurzame ontwikkeling op verschillende beleidsniveaus.
## 3. Subjectieve rechten en duurzame ontwikkeling
Subjectieve rechten zijn juridisch erkende aanspraken en bevoegdheden die toebehoren aan rechtssubjecten en hen in staat stellen persoonlijke doelstellingen te realiseren. De uitoefening van deze rechten kan aan bepaalde beperkingen gebonden zijn, zoals het verbod op rechtsmisbruik, dat kan leiden tot het verlies van rechtsgevolgen of een schadevergoeding [54](#page=54).
### 3.1 Indeling van subjectieve rechten volgens het rechtsobject
Subjectieve rechten kunnen worden ingedeeld op basis van verschillende criteria, waaronder hun object.
#### 3.1.1 Politieke en burgerlijke rechten
* **Politieke rechten**: Deze rechten betreffen de verticale verhouding tussen de overheid en de burger, zoals het stemrecht en andere participatierechten in het staatsbestel [55](#page=55).
* **Burgerlijke rechten**: Deze rechten regelen de horizontale verhouding tussen burgers onderling en omvatten privaatrechtelijke relaties zoals contracten, eigendom en aansprakelijkheid [55](#page=55).
#### 3.1.2 Patrimoniale en extrapatrimoniale rechten
* **Extrapatrimoniale rechten**: Deze rechten zijn niet op geld waardeerbaar en vallen buiten het vermogen van een persoon. Voorbeelden hiervan zijn persoonlijkheidsrechten en familierechten. Ze zijn onvervreemdbaar [55](#page=55) [61](#page=61).
* **Patrimoniale rechten**: Deze rechten hebben betrekking op het vermogen van een persoon, dat juridisch wordt gedefinieerd als de juridische algemeenheid van alle huidige en toekomstige goederen en verbintenissen, zowel actief (goederen, vorderingen) als passief (schulden) [56](#page=56).
#### 3.1.3 Voorwerpen van patrimoniale rechten
Patrimoniale rechten hebben betrekking op goederen, gedefinieerd als alles wat vatbaar is voor toe-eigening, inclusief vermogensrechten. Dieren en personen worden over het algemeen niet als voorwerp van rechten beschouwd. Er zijn twee soorten voorwerpen [56](#page=56):
1. **Lichamelijke voorwerpen**: Deze zijn zintuiglijk waarneembaar en meetbaar. Sommige zijn niet toe-eigenbaar (res communes, zoals lucht en oceaanwater). Andere zijn wel toe-eigenbaar (res nullius, zoals wild of opgepompt grondwater) [56](#page=56).
2. **Onlichamelijke voorwerpen**: Dit zijn rechten zonder stoffelijk bestaan die op geld waardeerbaar zijn. Deze omvatten zakelijke rechten, vorderingsrechten en intellectuele rechten [56](#page=56).
##### 3.1.3.1 Zakelijke rechten
Zakelijke rechten geven de titularis onmiddellijke heerschappij over een goed of geheel van goederen, zonder tussenkomst van een ander persoon. Het *numerus clausus*-beginsel stelt dat alleen de wetgever zakelijke rechten kan creëren [57](#page=57).
* **Eigendomsrecht**: Het meest omvattende zakelijke recht, dat de titularis het recht geeft op bewaring, gebruik, genot, beheer en beschikking, binnen wettelijke beperkingen [57](#page=57).
* **Verschil met bezit en detentie**: Bezit en detentie zijn feitelijke toestanden, geen zakelijke rechten [57](#page=57).
* **Bezit**: De feitelijke uitoefening van een recht alsof men eigenaar is, bestaande uit een materieel en intentioneel bestanddeel. Het heeft een bewijs-, beschermings- en verkrijgende functie (verkrijgende verjaring) [57](#page=57).
* **Detentie**: Enkel het materiële bestanddeel van bezit; het feitelijk in bezit hebben van een goed zonder de intentie om eigenaar te worden, op basis van een titel (rechtshandeling, wettelijke titel of rechterlijke titel) [57](#page=57).
* **Mede-eigendom**: Meerdere personen zijn eigenaar van hetzelfde goed zonder exclusief recht op een bepaald deel. Er zijn drie vormen: toevallig, vrijwillig en gedwongen. Mandeligheid is een specifieke vorm van mede-eigendom [58](#page=58).
* **Zakelijke gebruiksrechten**:
* **Vruchtgebruik**: Tijdelijk recht op gebruik en genot van een goed van de blote eigenaar, met de verplichting het goed terug te geven [58](#page=58).
* **Erfdienstbaarheid**: Een last op een onroerend goed ten gunste van een ander onroerend goed. Dit kan wettelijk of door menselijke handeling ontstaan [58](#page=58).
* **Erfpacht**: Vol gebruik en genot van andermans onroerend goed, voor een duur van 15 tot 99 jaar [59](#page=59).
* **Opstalrecht**: Eigendom van bouwwerken of beplantingen op, boven of onder andermans grond, tijdelijk of voor een deel [59](#page=59).
* **Zakelijke zekerheden**: Een goed dat dient als waarborg voor de terugbetaling van een schuld, waarbij de schuldeiser voorrang heeft bij betaling. Wettelijke basis hiervoor zijn de hypotheekwet en de pandwet [59](#page=59).
* **Voorrecht**: Een wettelijk toegekend recht dat voorrang geeft boven andere schuldeisers [60](#page=60).
* **Hypotheek**: Recht op een onroerend goed als zekerheid, zonder overdracht [60](#page=60).
* **Pandrecht**: Recht om bij voorrang uit een goed betaald te worden, voor roerende goederen [60](#page=60).
* **Eigendomsvoorbehoud**: Eigendom blijft bij de verkoper tot volledige betaling van roerende goederen [60](#page=60).
* **Retentierecht**: Recht om teruggave van een goed op te schorten totdat de schuld is voldaan [60](#page=60).
##### 3.1.3.2 Vorderingsrechten
Vorderingsrechten geven een recht op een prestatie van een andere persoon. Deze prestaties kunnen bestaan uit doen, laten (niet-doen) of geven (overdracht van een zakelijk recht) [60](#page=60).
##### 3.1.3.3 Intellectuele rechten
Intellectuele rechten geven een tijdelijk en exclusief recht om een creatie van de menselijke geest te exploiteren, zonder dat derden deze zonder toestemming mogen gebruiken. Belangrijke soorten zijn auteursrecht, octrooi, merken, kwekersrechten, bescherming van chips, computerprogramma's en databanken [60](#page=60) [61](#page=61).
#### 3.1.4 Onderscheid tussen zakelijke rechten en vorderingsrechten
Het belangrijkste verschil ligt in het voorwerp van het recht: zakelijke rechten geven directe heerschappij over een goed, terwijl vorderingsrechten een prestatie van een persoon beogen. Beide rechten zijn echter tegenwerpelijk aan derden, die de uitoefening ervan niet mogen verhinderen. Meteen medeplichtigheid aan contractbreuk is een fout [61](#page=61).
#### 3.1.5 Persoonlijkheidsrechten en familierechten (Extrapatrimoniale rechten)
* **Persoonlijkheidsrechten**: Betreffen de fysieke, psychische en morele integriteit, het recht op naam, afbeelding en privacy [61](#page=61).
* **Familierechten**: Omvatten het recht op huwelijk, scheiding, wettelijke samenwoning en afstammingsvorderingen. Deze rechten zijn vaak onvervreemdbaar en raken de openbare orde [62](#page=62).
### 3.2 Duurzame ontwikkeling
Duurzame ontwikkeling betekent het vervullen van de behoeften van de huidige generatie zonder de kansen van toekomstige generaties in gevaar te brengen. Dit vereist rekening houden met de grenzen van onze leefomgeving [62](#page=62).
#### 3.2.1 Internationaal kader
Internationale conferenties zoals die van Rio Johannesburg en Rio+20 hebben principes en actieplannen voor duurzame ontwikkeling geformuleerd. De resolutie 70/1 introduceerde de 17 Sustainable Development Goals (SDG’s) met 169 subdoelen, gebaseerd op vijf pijlers: people, planet, prosperity, peace en partnership. De overkoepelende doelen zijn onder meer de uitroeiing van armoede, duurzame consumptie- en productiepatronen, en het beschermen en beheren van natuurlijke hulpbronnen. Twee sleutelconcepten zijn 'behoeften' van huidige en toekomstige generaties en 'grenzen' die de huidige generatie niet mag overschrijden [62](#page=62) [63](#page=63).
#### 3.2.2 Federaal juridisch kader
Artikel 7bis van de Grondwet stelt dat de federale staat, de gemeenschappen en de gewesten bij de uitoefening van hun bevoegdheden de doelstellingen van duurzame ontwikkeling nastreven. Dit geldt ook voor provincies en gemeenten. Er zijn zowel negatieve verplichtingen (geen strijdige beslissingen nemen) als positieve verplichtingen (actief bevorderen) [63](#page=63).
* **Federale beleidsvisie**: Vastegelegd in de wet van 5 mei 1997 en het koninklijk besluit van 18 juli 2013, met 55 langetermijndoelstellingen verdeeld over vier domeinen [64](#page=64).
* **Indicatoren voor duurzame ontwikkeling**: Deze informeren over de vooruitgang richting de VN-doelstellingen en worden gerapporteerd door de overheid [64](#page=64).
* **Actoren op federaal niveau**: Het Federaal Instituut voor Duurzame Ontwikkeling (FIDO), de Interdepartementale Commissie voor Duurzame Ontwikkeling (ICDO), het Federaal Planbureau, de Federale Raad voor Duurzame Ontwikkeling (FRDO) en cellen Duurzame Ontwikkeling binnen elke FOD (#page=64, 65) [64](#page=64) [65](#page=65).
* **Federale plannen en rapporten**: Plannen verschijnen cyclisch en worden voorbereid door de ICDO, voorgesteld aan het publiek, geadviseerd door de FRDO en goedgekeurd door de regering. Jaarlijks moeten beleidsnota's een hoofdstuk bevatten over de impact op duurzame ontwikkeling. Rapporten evalueren de huidige situatie en schetsen toekomstverkenningen op basis van indicatoren [65](#page=65) [66](#page=66).
* **Regelgevingsimpactanalyse (RIA)**: Beoordeelt de mogelijke gevolgen van regelgeving op economie, leefmilieu, sociale aspecten of overheidsdiensten, met als doel de effecten op duurzame ontwikkeling vooraf te onderzoeken [66](#page=66).
#### 3.2.3 Vlaams juridisch kader
Het decreet van 18 juli 2008 ter bevordering van duurzame ontwikkeling is de wettelijke basis. Het Vlaamse beleid is inclusief, gecoördineerd en participatief. De strategie is vastgelegd in "Visie 2050 – een langetermijnstrategie voor Vlaanderen" [66](#page=66) [67](#page=67).
#### 3.2.4 Organisaties en burgers procederen voor het klimaat
* **Urgenda (Nederland)**: Een zaak waarin de Nederlandse staat werd veroordeeld tot het verminderen van broeikasgasemissies [67](#page=67).
* **Klimaatzaak (België)**: Een vordering ingesteld door burgers en een VZW tegen de Belgische overheden met als doel verdere emissiereducties en nuluitstoot tegen 2050. Dit leidde tot veroordelingen van de overheden voor schending van EVRM-artikelen en het oud Burgerlijk Wetboek [67](#page=67).
#### 3.2.5 Duurzaamheid aan de UGent en in de rechtenopleiding
Duurzame ontwikkeling is een rode draad in alle opleidingen aan de UGent en wordt geïntegreerd in de basis- en specialisatieleerlijnen van de rechtenopleiding. Het recht speelt een rol in het consolideren, codificeren, verduidelijken en implementeren van duurzaamheidsbegrippen. Verschillende SDG’s worden gekoppeld aan specifieke rechtsdomeinen en ethische/sociologische aspecten [67](#page=67) [68](#page=68).
---
# Professionele actoren en burgerlijk procesrecht
Dit onderwerp behandelt de diverse juridische professionals binnen het rechtssysteem en de fundamentele principes en fasen van het burgerlijk procesrecht.
### 4.1 Professionele actoren in het recht
Het juridische landschap kent verschillende professionele actoren, elk met hun specifieke rol, status en toegangswegen.
#### 4.1.1 De magistraat
De magistraat is verantwoordelijk voor het beslechten van geschillen over burgerlijke en politieke rechten en heeft een verzoeningsopdracht. Rechters oefenen de rechterlijke macht uit namens de natie en worden voor het leven benoemd door de Hoge Raad voor de Justitie (HRJ), wat hun onafhankelijkheid garandeert. Naast rechters bestaat ook het parket, dat de samenleving vertegenwoordigt en in zowel straf- als burgerlijke zaken advies kan geven [69](#page=69) [70](#page=70).
De toegang tot het magistratuur beroep is selectief en beoogt maximale kwaliteit. Dit gebeurt via verschillende wegen:
* **Gerechtelijke stage**: Vereist een vergelijkend examen georganiseerd door de HRJ dat zowel juridische als psychosociale competenties test. Na minimaal 2 jaar juridische ervaring volgt een stage van 2 jaar, georganiseerd door het Instituut voor Gerechtelijke Opleiding (IGO) [70](#page=70).
* **Magistraat in opleiding**: Kandidaten die geslaagd zijn voor examen en stage kunnen zich postuleren voor vacante plaatsen en worden na fiat van de HRJ door de Koning benoemd [70](#page=70).
* **Kandidaat-magistraat**: Indien na 24 maanden geen benoeming volgt, kunnen zij een statuut krijgen als referendaris of parketjurist [70](#page=70).
Daarnaast is er een **examen beroepsbekwaamheid** voor kandidaten met minstens 4 jaar juridische ervaring. Een **mondelinge evaluatie-examen** is er voor kandidaten met minstens 15 jaar balie-ervaring of 15 jaar advocatuur gecombineerd met 5 jaar juridische ervaring [70](#page=70).
#### 4.1.2 Het gerechtspersoneel
Het gerechtspersoneel ondersteunt de magistraten en zorgt voor de efficiënte werking van de rechtbanken.
* **De griffier**: Bijstaat de rechter bij al zijn ambtsverrichtingen, houdt statistieken bij, beheert de boekhouding van de griffie, regelt vormelijke aspecten van uitspraken en informeert partijen over termijnen en rechtsmiddelen. Elke rechtbank moet een griffier hebben; zonder deze kan een zaak niet behandeld worden. Er zijn verschillende niveaus, van universitair tot hogeschoolniveau, met examens via SELOR [71](#page=71).
* **De referendaris**: Werkt bij hoven en rechtbanken (niet bij de vredegerechten) en verleent juridische bijstand aan de zittende magistratuur. Zij voeren zelf juridisch werk uit en hebben een niveau A, met examens via SELOR of een vergelijkend examen bij hogere hoven [71](#page=71).
* **De parketjurist**: Vergelijkbaar met de referendaris, maar werkt bij het openbaar ministerie (OM) en is geïntegreerd in de hiërarchische structuur van het parket [71](#page=71).
#### 4.1.3 De advocaat
De advocaat adviseert, bijstaat en pleit voor procespartijen. Zij zijn partijdig, tenzij als advocaat-bemiddelaar. Advocaten hebben een pleitmonopolie en een mandaat *ad litem*. Het is een vrij beroep, onderworpen aan deontologie, met een stage van 3 jaar. Het honorarium wordt door de cliënt betaald, met een verbod op *pactum de quota litis* (volledig afhankelijke betaling van de uitkomst). Advocaten zijn verbonden aan een balie en allen verenigd in de Orde van Vlaamse Balies (OVB). De toegang vereist een master in de rechten, een stage van 3 jaar en een bekwaamheidsexamen (BUBA). Advocaten bij het Hof van Cassatie hebben een speciale, beperkte categorie met een jarenlange opleiding en moeilijk examen [72](#page=72).
#### 4.1.4 De gerechtsdeurwaarder
De gerechtsdeurwaarder is een ministerieel ambtenaar, benoemd door de Koning, gekoppeld aan een territorium. Hun taken omvatten het opstellen en betekenen van exploten en de tenuitvoerlegging van rechterlijke uitspraken. Tarieven en kosten zijn wettelijk vastgelegd. Gerechtsdeurwaarders zijn persoonlijk professioneel verantwoordelijk en verzekerd voor minstens 5 miljoen euro. Toegang vereist een vergelijkend examen en een stage van 5 jaar [72](#page=72) [73](#page=73).
#### 4.1.5 De notaris
De notaris verlijdt authentieke akten en treedt op als neutrale adviseur voor alle betrokken partijen. Zij hebben een hybride statuut: openbaar ambtenaar met wettelijk bepaald ereloon, maar vrij beroep met eigen personeelsbeleid. Toegang vereist een master in de rechten, een *manama* notariaat, een stage van 3 jaar en een vergelijkend examen georganiseerd door FEDNOT. Het aantal standplaatsen is beperkt [73](#page=73).
#### 4.1.6 Overige juridische professionals
* **Bedrijfsjurist**: Begeleidt een onderneming juridisch. De titel is beschermd en enkel voor leden van het Instituut voor Bedrijfsjuristen [74](#page=74).
* **Overheidsjurist**: In dienst van de overheid, met een takenpakket afhankelijk van de werkomgeving [74](#page=74).
* **Jurist in academia**: Verbonden aan een rechtsfaculteit, met impact via publicaties, adviezen en deelname aan hercodificaties [74](#page=74).
### 4.2 Kennismaking met het burgerlijk procesrecht
Het burgerlijk procesrecht regelt de procedures voor burgerlijke zaken, met als doel het afdwingen van schadevergoeding, contractuele naleving en andere civiele rechten. De basisprincipes van behoorlijke procesvoering en de organisatie van rechtscolleges vormen de kern hiervan [75](#page=75).
#### 4.2.1 Alternatieven voor de overheidsrechter
Niet elk geschil moet voor de overheidsrechter komen; buitengerechtelijke trajecten kunnen efficiënter zijn. Deze omvatten [76](#page=76):
* **Minnelijke schikking/verzoening**: Kan verplicht of facultatief zijn, waarbij de rechter partijen tracht te verzoenen zonder een beslissing op te leggen [77](#page=77).
* **Arbitrage**: Partijen kiezen zelf de procedureregels; de uitspraak is pas afdwingbaar na *exequatur* door de overheidsrechter [77](#page=77).
* **Bemiddeling**: Een neutrale derde helpt partijen tot een oplossing te komen, maar kan niet beslissen [77](#page=77).
* **Collaboratieve onderhandelingen**: Partijen en advocaten werken samen tot een oplossing; indien mislukt, gaat de zaak naar de rechtbank [77](#page=77).
#### 4.2.2 De rechterlijke macht
De rechterlijke macht omvat de gewone hoven en rechtbanken (organieke betekenis) en de functie van rechtspreken (functionele betekenis). Dit omvat zowel gewone als bijzondere rechtscolleges, zoals het Grondwettelijk Hof en administratieve rechtscolleges. De toenemende internationalisering en globalisering leiden tot een meergelaagde rechtsorde met invloed van supranationale rechtscolleges [78](#page=78).
#### 4.2.3 Bronnen van burgerlijk procesrecht
De bronnen van het burgerlijk procesrecht zijn divers:
* **Grondwet**: Legt de basis van de rechterlijke macht, de scheiding der machten en waarborgen zoals de motiveringsplicht en functionele onafhankelijkheid van de rechter vast. De Hoge Raad voor de Justitie (HRJ) speelt een cruciale rol in de selectie van magistraten en het opvolgen van hoven en rechtbanken [79](#page=79) [80](#page=80).
* **Gerechtelijk Wetboek (Ger.W.)**: Wet van 10 oktober 1967, met als doel een minder omslachtige, snellere en minder kostbare rechtspleging. Het bestrijden van de gerechtelijke achterstand is een prioriteit, met maatregelen zoals een actievere rol voor de rechter, hervormingen in de gerechtelijke organisatie en zelfstandig beheer van hoven en rechtbanken [80](#page=80) [81](#page=81).
* **Bijzondere wetgeving**: Afwijkende procedureregels in specifieke wetboeken of wetten kunnen leiden tot verkokering van het procesrecht [81](#page=81).
* **Algemene beginselen van behoorlijke procesvoering**: Vastgelegd in onder andere art. 6 EVRM, deze beginselen garanderen effectieve en eerlijke rechtsbescherming [81](#page=81).
#### 4.2.4 Algemene beginselen van behoorlijke procesvoering
Deze beginselen waarborgen een eerlijk en effectief proces:
* **Recht van toegang tot de rechter**: Iedere eis moet aan een bevoegde rechter voorgelegd kunnen worden. Eigenrichting en rechtsweigering zijn verboden. Dit omvat ook de plicht van de overheid om obstakels weg te werken, zoals juridische bijstand [81](#page=81).
* **Hoor- en wederhoor (Rechten van de verdediging)**: Alles wat de rechterlijke uitspraak kan beïnvloeden, moet bespreekbaar zijn in het debat, met de mogelijkheid tot reactie en tegenspraak. Het principe van wapengelijkheid compenseert de ongelijkhden tussen partijen [82](#page=82).
* **Onpartijdigheid van de rechter**: De rechter mag geen persoonlijk voordeel hebben bij zijn uitspraak. Zowel werkelijke als schijnbare onpartijdigheid moeten gewaarborgd zijn ("Justice must not only be done, it must also be seen to be done."). Dit vereist een onbevangen en onbevooroordeelde houding, zowel subjectief (persoonlijk gedrag) als objectief (organisatie van de rechterlijke macht) [82](#page=82).
* **Onafhankelijkheid van de rechter**: De rechter oordeelt volgens zijn geweten, zonder inmenging van politieke of externe invloeden. Dit wordt gewaarborgd door objectieve toegang, benoeming, vaste benoeming, onverenigbaarheden, een wettelijk vastgestelde wedde en mechanismen zoals verschoning en wraking [83](#page=83).
* **Motivering van de uitspraak**: De rechter moet duidelijk uitleggen hoe hij tot zijn beslissing is gekomen. Dit vermijdt willekeur, biedt inzicht in de gedachtegang van de rechter, draagt bij aan rechtsvorming en dient het algemeen belang [83](#page=83) [84](#page=84).
* **Redelijke termijn**: "Justice delayed is justice denied" – het recht op een behandeling binnen een redelijke termijn. De beoordeling gebeurt in concreto, rekening houdend met de volledigheid van de procedure [84](#page=84).
* **Beschikkingsbeginsel – Partijautonomie**: Partijen bepalen zelf of, tegen wie en waarover zij procederen. De rechter is gebonden aan de grenzen die partijen stellen [84](#page=84) [85](#page=85).
#### 4.2.5 Organisatie en bevoegdheid van de internrechtelijke rechtscolleges
De gerechtelijke organisatie kent een hiërarchische structuur (verticale lijnen) en specifieke rechtscolleges buiten deze lijnen (bv. Grondwettelijk Hof). De hervorming van het gerechtelijk landschap beoogt schaalvergroting, mobiliteit van magistraten en zelfstandig beheer [90](#page=90) [91](#page=91).
De **rechtscolleges van de rechterlijke macht** omvatten:
* **Vredegerecht**: Behandelt geschillen onder een bepaalde waarde (< EUR 5000) en specifieke zaken zoals huurgeschillen en onroerende goederen [94](#page=94).
* **Politierechtbank**: Behandelt voornamelijk schade uit verkeers- of treinongevallen en hoger beroep tegen administratieve sancties [95](#page=95).
* **Rechtbank van eerste aanleg**: Behandelt zaken die niet onder de bevoegdheid van lagere rechtbanken vallen, waaronder burgerlijke, familie- en jeugdrechtbanken en correctionele rechtbanken [95](#page=95) [96](#page=96).
* **Arbeidsrechtbank**: Bevoegd voor arbeids- en socialezekerheidsrecht [98](#page=98).
* **Ondernemingsrechtbank**: Behandelt geschillen tussen ondernemingen en specifieke zaken zoals vennootschapsrecht [98](#page=98).
* **Arrondissementsrechtbank**: Lost bevoegdheidsconflicten op [100](#page=100).
* **Hof van beroep**: Behandelt hoger beroep tegen vonnissen van de rechtbank van eerste aanleg en ondernemingsrechtbank .
* **Arbeidshof**: Behandelt hoger beroep tegen vonnissen van de arbeidsrechtbank .
* **Hof van Cassatie**: Toetst de correcte toepassing van de wet en zorgt voor eenheid van rechtspraak .
Het **Openbaar Ministerie (OM)** vertegenwoordigt de uitvoerende macht en waakt over de juiste toepassing van de (straf)wet. Het OM speelt een rol in burgerlijke zaken door middel van advies, het instellen van rechtsvorderingen en ambtshalve vorderingen .
#### 4.2.6 Rechtsmiddelen
Rechtsmiddelen stellen partijen in staat rechterlijke beslissingen aan te vechten.
* **Verzet**: Een rechtsmiddel door de versteklatende partij tegen een verstekvonnis, waardoor de zaak opnieuw behandeld wordt door dezelfde rechtbank. Slechts één keer verzet is mogelijk .
* **Hoger beroep**: Een rechtsmiddel waarmee een partij een nieuwe beslissing in dezelfde zaak kan verkrijgen bij een hogere rechter. Dit is mogelijk tegen elke gerechtelijke beslissing in eerste aanleg, met bepaalde beperkingen en aanleggrenzen .
#### 4.2.7 Gedwongen tenuitvoerlegging
Dit betreft de procedure om een rechterlijke beslissing af te dwingen.
* **Rechtsherstel**: De rechter is gebonden aan de vordering van de partijen .
* **Uitvoering in natura**: De rechterlijke prestatie wordt rechtstreeks uitgevoerd door de schuldenaar, indien mogelijk .
* **Dwanguitvoering bij equivalent**: Het vermogen van de schuldenaar wordt aangesproken via beslag en gedwongen verkoop .
* **Dwangsom**: Een aanvullende veroordeling tot betaling van een geldsom bij niet-nakoming van de hoofdveroordeling .
* **Verhaalsexecutie**: Beslag leggen op het vermogen van de schuldenaar en dit uitwinnen ten voordele van de schuldeiser. Dit vereist een uitvoerbare titel en verloopt via strikt wettelijke procedures .
#### 4.2.8 De fasen van een burgerlijk geding
Een burgerlijke procedure doorloopt verschillende fasen:
1. **Voorbereiding en inleiding van het geding**: Dit gebeurt standaard via een **dagvaardingsexploot** (door gerechtsdeurwaarder). Alternatieven zijn het **verzoekschrift op tegenspraak** (via de griffie) en **vrijwillige verschijning via gezamenlijk verzoekschrift**. Na inleiding wordt de zaak ingeschreven op de rol en wordt een dossier geopend .
2. **Inleidende zitting**: Het eerste contact met de rechter, gericht op organisatie en verificatie. Partijen kunnen in persoon, bij advocaat of via volmacht verschijnen. Bij afwezigheid van een partij kan verstek worden uitgesproken .
3. **In staat stellen van de zaak**: De kernfase van schriftelijke behandeling, uitwisseling van bewijzen en argumenten. Dit kan **minnelijk** (partijen regelen kalender), **rechterlijk** (rechter stelt termijnen vast) of **vrij** (geen kalender nodig) .
4. **Rechtsdag (pleitszitting)**: Mondelinge toelichting van de zaak, hoewel de procedure voornamelijk schriftelijk is. Bewijsstukken moeten vooraf worden neergelegd .
5. **Beraad en uitspraak**: Na sluiten van het debat volgt het advies van het OM (indien vereist) het beraad van de rechter en de uitspraak (vonnis, arrest of beschikking). De uitspraak kan een eindbeslissing of een tussenvonnis zijn .
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Objectief recht | Het geheel van rechtsregels dat in een bepaalde samenleving en op een bepaald moment geldt. Dit omvat alle bindende normen die het gedrag van personen reguleren. |
| Subjectief recht | Een recht dat een individu of rechtspersoon heeft, omdat het recht dit erkent en beschermt. Het is een concrete aanspraak die men kan doen gelden tegenover anderen of op zaken. |
| Publiekrecht | Het rechtsgebied dat de verhoudingen regelt tussen de overheid en burgers, of tussen verschillende overheden onderling. Het bepaalt de structuur en werking van de staat. |
| Privaatrecht | Het rechtsgebied dat de verhoudingen tussen burgers onderling regelt. Het omvat onder meer verbintenissenrecht, goederenrecht en familierecht. |
| Rechtsfeit | Een feit waaraan het recht rechtsgevolgen koppelt, ongeacht de wil van de persoon die het feit meemaakt. Voorbeelden zijn geboorte of het overtreden van een verkeersregel. |
| Rechtshandeling | Een menselijke wilsverklaring die tot doel heeft rechtsgevolgen te creëren en die door het recht wordt erkend. Dit is een bewuste handeling met juridische intentie. |
| Rechtsbekwaamheid (genotsbekwaamheid) | De bevoegdheid om drager te zijn van rechten en plichten. Deze bekwaamheid ontstaat bij de levende en levensvatbare geboorte. |
| Handelingsbekwaamheid | De bevoegdheid om zelfstandig rechten en plichten uit te oefenen en rechtshandelingen te stellen. Dit is een actieve component van juridische bekwaamheid. |
| Nietigheid | De sanctie die wordt opgelegd wanneer een rechtshandeling niet voldoet aan de wettelijke geldigheidsvereisten. Een nietige rechtshandeling wordt geacht nooit te hebben bestaan. |
| Relatieve nietigheid | Een vorm van nietigheid die enkel kan worden ingeroepen door de beschermde partij wiens belang door de wet wordt beschermd. Dit is het geval bij schending van louter dwingend recht. |
| Absolute nietigheid | Een vorm van nietigheid die door elke belanghebbende of ambtshalve door de rechter kan worden ingeroepen. Dit is van toepassing bij schending van regels van openbare orde of goede zeden. |
| Vertegenwoordiging | Een juridisch concept waarbij een persoon (de vertegenwoordiger) namens een ander (de vertegenwoordigde) rechtshandelingen verricht, waardoor de rechtsgevolgen de vertegenwoordigde binden. |
| Buitencontractuele aansprakelijkheid | De plicht om schade te vergoeden die is ontstaan door een gedraging die geen verband houdt met een contractuele wanprestatie. Dit is gebaseerd op fouten of risicoaansprakelijkheid. |
| Equivalentieleer | Een principe binnen het causaal verband, waarbij een gedraging als oorzaak van de schade wordt beschouwd als de schade niet zou zijn ontstaan zonder die gedraging (conditio sine qua non). |
| Rechtsmisbruik | De uitoefening van een subjectief recht op een manier die kennelijk de grenzen overschrijdt van wat een redelijk en voorzichtig persoon in dezelfde omstandigheden zou doen, met als doel schade toe te brengen aan anderen. |
| Subjectief recht | Een individueel recht dat toebehoort aan een rechtssubject en dat kan worden uitgeoefend ten opzichte van anderen of op goederen. |
| Patrimoniale rechten | Rechten die deel uitmaken van het vermogen van een persoon en die een economische waarde hebben. Dit omvat zowel zakelijke als vorderingsrechten. |
| Extrapatrimoniale rechten | Rechten die niet op geld waardeerbaar zijn en buiten het vermogen vallen, zoals persoonlijkheidsrechten en familierechten. |
| Zakelijk recht | Een recht dat onmiddellijke heerschappij geeft over een goed, zonder tussenkomst van een ander rechtssubject. Het is een recht op een zaak. |
| Vorderingsrecht | Een recht dat aanspraak geeft op een bepaalde prestatie van een ander rechtssubject, zoals het doen, laten of geven van iets. |
| Procesrecht | Het geheel van regels dat de procedure regelt voor het handhaven, afdwingen of beschermen van subjectieve rechten via de rechtbank. |
| Dagvaarding | De officiële oproeping van een persoon om voor de rechtbank te verschijnen, meestal uitgevoerd door een gerechtsdeurwaarder, met vermelding van het voorwerp en de middelen van de vordering. |
| Verzet | Een rechtsmiddel dat de partij die bij verstek is veroordeeld, de mogelijkheid biedt om de zaak opnieuw te laten behandelen door dezelfde rechtbank. |
| Hoger beroep | Een rechtsmiddel waarmee een partij een uitspraak van een lagere rechter kan laten toetsen door een hogere rechter, met het oog op een herbeoordeling van de zaak. |
| Tenuitvoerlegging | Het proces waarbij een rechterlijke uitspraak daadwerkelijk wordt uitgevoerd, eventueel met dwangmiddelen, om de schuldeiser te vergoeden of een verbintenis na te komen. |
| Verhaalexecutie | Een vorm van tenuitvoerlegging waarbij beslag wordt gelegd op het vermogen van de schuldenaar, waarna dit vermogen wordt uitgewonnen ten gunste van de schuldeisers. |
| Rechtsmiddel | Een wettelijk voorzien middel waarmee een partij een rechterlijke beslissing kan aanvechten en trachten te laten vernietigen of hervormen. |
Cover
BBR deel 4 en 5.docx
Summary
# Voorwaarden voor rechtsvordering
Hier is een gedetailleerd studieonderdeel over de "Voorwaarden voor rechtsvordering", opgesteld volgens de vereisten.
## 1. Voorwaarden voor rechtsvordering
Dit onderwerp behandelt de essentiële voorwaarden waaraan voldaan moet worden om een rechtsvordering in te kunnen stellen, essentieel voor het juridisch afdwingen van rechten.
### 1.1 Situering: van geschil naar geding
Het instellen van een rechtsvordering, ook wel het aanhangig maken van een zaak genoemd, creëert een procesverhouding waarin een eis (vordering) wordt ingesteld om een geschonden of beweerdelijk geschonden recht door de rechter te laten sanctioneren. Dit proces is onafhankelijk van de materiële rechtsverhouding die ten grondslag ligt aan het geschil.
### 1.2 Essentiële voorwaarden voor het instellen van een rechtsvordering
Om een rechtsvordering succesvol te kunnen uitoefenen, dient aan de volgende voorwaarden te worden voldaan:
#### 1.2.1 Juridische persoonlijkheid
De eiser dient te beschikken over juridische persoonlijkheid. Dit betekent dat de eiser moet bestaan als een fysiek persoon of als een rechtspersoon.
> **Voorbeeld:** Een klimaatzaak kan niet worden ingesteld door een klimaat zelf, omdat dit geen fysiek persoon of rechtspersoon is.
#### 1.2.2 Handelingsbekwaamheid
Handelingsbekwaamheid houdt in dat de eiser de bevoegdheid bezit om zelfstandig rechten en plichten uit te oefenen. Minderjarigen zijn bijvoorbeeld handelingsonbekwaam en hebben vertegenwoordiging nodig.
#### 1.2.3 Belang
Het beschikken over belang is een fundamentele voorwaarde om een rechtsvordering in te stellen. Dit belang moet **materieel en/of moreel** zijn en kan elk voordeel omvatten dat de vordering voor de eiser kan opleveren, waardoor de huidige rechtstoestand verbeterd kan worden.
* **Onontvankelijkheid wegens gebrek aan belang:** Als er geen concreet belang is, zal de vordering onontvankelijk worden verklaard. Dit is bijvoorbeeld het geval bij het vragen van een juridisch advies door een rechtbank.
* **Actio ad futurum:** Een vordering is ook toelaatbaar indien deze is ingesteld om een ernstig bedreigd recht in de toekomst te voorkomen. Hierbij is nog geen direct materieel of moreel belang, maar wel een aanstaande dreiging. Er moet echter wel een **geschil** aanwezig zijn.
* **Persoonlijk en rechtstreeks belang:** De eiser kan zich enkel beroepen op zijn eigen, persoonlijk en rechtstreeks geschaad belang.
> **Voorbeeld:** Een testator die nog leeft, kan een vordering instellen om de geldigheid van zijn testament te laten vaststellen (actio ad futurum) als er twijfels bestaan over de capaciteiten om een testament op te stellen.
* **Verbod op 'Actio popularis':** In principe kan men zich niet beroepen op het vermeende belang van anderen, de gehele bevolking, of het algemeen belang. Dit geldt ook voor het beroepen op herstel van geschonden wettelijkheid, tenzij specifieke wetgeving dit toelaat.
> **Tip:** Het verbod op 'actio popularis' betekent dat individuen zich primair moeten richten op hun eigen, direct geraakt belang.
* **Evolutie en uitzonderingen:** Door de jaren heen is er een verzachting van het strikte verbod op 'actio popularis' geweest. Speciale wetten hebben bepaalde rechtspersonen, met name ter bescherming van het leefmilieu en ter bestrijding van discriminatie, de mogelijkheid gegeven om vorderingen in te stellen. Sinds 2018 is er een algemene rechtsgrond voor vorderingen van rechtspersonen ter bescherming van mensenrechten (art. 17, tweede lid Ger.W.). Collectieve belangacties, zoals groepsvermeeningen, krijgen ook toenemende aandacht.
#### 1.2.4 Hoedanigheid
Hoedanigheid verwijst naar het verband tussen de persoon die de vordering instelt en het recht dat het voorwerp van de vordering uitmaakt. De eiser moet de juiste juridische positie hebben om het gevorderde recht te kunnen uitoefenen.
> **Voorbeeld:** In de Fortis-zaak kreeg Deminor de hoedanigheid om op te treden namens aandeelhouders, omdat zij de belangen van deze aandeelhouders vertegenwoordigden. Dit is onderscheiden van het mandaat ad litem van een advocaat.
### 1.3 Soorten vorderingen
Binnen een proces kunnen verschillende soorten vorderingen worden onderscheiden:
#### 1.3.1 Inleidende vordering / Hoofdvordering
Dit is de oorspronkelijke vordering die de eiser formuleert om het geding te openen en de zaak aanhangig te maken.
#### 1.3.2 Tussenvordering
Elke vordering die in de loop van het geding wordt ingesteld, anders dan de hoofdvordering. Dit kan zijn:
* **Tussenvordering tot uitbreiding, wijziging of aanvulling van de hoofdvordering:** Bijvoorbeeld het vorderen van bijkomende schadeposten.
* **Tegenvordering:** Een vordering die door de verweerder wordt ingesteld tegen de eiser.
#### 1.3.3 Vordering tot tussenkomst
Deze vordering is gericht op een derde persoon die initieel niet betrokken was bij het proces. Hieronder vallen:
* **Vordering tot vrijwaring:** Een partij roept een derde op om hem schadeloos te stellen voor de gevolgen van een veroordeling. Dit kan vrijwillig (door de derde) of gedwongen (door een procespartij) gebeuren.
Deze vorderingen, met uitzondering van de inleidende en hoofdvordering, creëren nieuwe procesverhoudingen of gerechtelijke banden tussen partijen.
### 1.4 Verloop van een burgerlijke procedure: Fasen en scharnierpunten
Een burgerlijke procedure kent doorgaans drie fasen met twee belangrijke scharnierpunten:
#### 1.4.1 Fase 1: Het inleiden van de vordering (het geding inleidende stuk)
Dit is de fase waarin de zaak bij de rechtbank wordt gebracht. Er zijn drie hoofdmethoden:
* **Dagvaarding per gerechtsdeurwaarders-exploot:**
* Dit is de standaardmethode, waarbij de eiser de gedaagde partij oproept om voor de rechtbank te verschijnen.
* De dagvaarding moet specifieke informatie bevatten zoals naam, voornaam en plaats van de gedaagde, en het voorwerp van de vordering.
* Het exploot wordt neergelegd bij de rechtbank om de zaak aanhangig te maken.
* > **Tip:** Een dagvaarding is over het algemeen duurder dan een verzoekschrift.
* **Verzoekschrift op tegenspraak:**
* Dit wordt ingediend bij de griffie door de partij of haar advocaat.
* De griffier verwittigt de andere partij per gerechtsbrief.
* Deze methode is enkel toegelaten in bij de wet bepaalde situaties, zoals huurgeschillen, uithuiszettingen van krakers, bepaalde arbeidsrechtelijke geschillen en familiale geschillen (bv. alimentatie).
* **Vrijwillige verschijning via gemeenschappelijk verzoekschrift:**
* Partijen zijn het eens om de zaak voor de rechtbank te leggen en dienen gezamenlijk een verzoekschrift in bij de griffie.
* Dit komt minder vaak voor en wordt vaak gebruikt in verzekeringsgeschillen.
Na het inleiden van de vordering wordt een dossier van de rechtspleging aangemaakt en de zaak ingeschreven op de rol. Hieraan is rolrecht verbonden, dat doorgaans na de uitspraak door de in het ongelijk gestelde partij moet worden betaald.
#### 1.4.2 Scharnierpunt 1: De inleidende zitting
Tijdens de inleidende zitting verschijnen de partijen, hetzij persoonlijk (natuurlijke personen, of rechtspersonen via hun vertegenwoordigers), hetzij vertegenwoordigd door hun advocaat.
* **Vertegenwoordiging door advocaat:** Een advocaat kan optreden namens de partij (mandaat ad litem). Er is geen volmacht nodig voor de vertegenwoordiging zelf, maar de bewering van de advocaat is voldoende.
* **Uitzonderlijke vertegenwoordiging:** In bepaalde gevallen kunnen niet-advocaten de partijen vertegenwoordigen, zoals echtgenoten, wettelijk samenwonenden, bloed- of aanverwanten met een schriftelijke volmacht toegelaten door de rechter, of vakbondsvertegenwoordigers/OCMW-medewerkers in specifieke situaties.
* **Verstek:** Indien een partij niet verschijnt, kan verstek worden laten vaststellen en een verstekvonnis worden gevraagd. Dit vonnis wordt meestal toegekend, tenzij het strijdig is met de openbare orde of onredelijk is.
#### 1.4.3 Fase 2: In staat stellen van de zaak (voorbereiding voor de mondelinge behandeling)
In deze fase wisselen de partijen conclusies en stavings- of bewijsstukken uit om de zaak voor te bereiden op de mondelinge behandeling.
* **Conclusie:** Een schriftelijke uiteenzetting van de argumenten van een partij, die de feiten, aanspraken, en middelen ter ondersteuning van de vordering of het verweer bevat.
* **Procedure van uitwisseling:** Partijen wisselen conclusies en bewijsstukken uit volgens een vastgestelde kalender (minnelijk of gerechtelijk), waarbij laattijdige conclusies ambtshalve kunnen worden geweerd. De nadruk ligt op schriftelijke behandeling en het beginsel van tegenspraak.
#### 1.4.4 Scharnierpunt 2: De rechtsdag (pleitzitting)
Dit is de fase van de mondelinge behandeling, waarbij de zaak mondeling aan de rechter wordt toegelicht.
* **Verloop:** Kan variëren van een klassiek pleidooi tot een interactief debat, afhankelijk van de complexiteit van de zaak en de afspraken tussen partijen. Schriftelijke behandeling is ook mogelijk.
* **Voorafgaand:** Bewijsstukken moeten tijdig ter griffie worden neergelegd.
#### 1.4.5 Fase 3: Beraad en uitspraak
Na de pleitzitting trekt de rechter zich terug om te beraadslagen en een uitspraak te doen.
* **Advies van het Openbaar Ministerie:** Soms kan het Openbaar Ministerie om advies worden gevraagd.
* **Uitspraak:** Kan schriftelijk (vonnis, arrest) of mondeling zijn. Vonnis is de uitspraak van de rechter in eerste aanleg, terwijl een arrest de uitspraak is van een hof.
* **Soorten uitspraken:** Er zijn eindvonnissen (die de zaak definitief beslechten), tussenvonnissen (die een beslissing nemen alvorens recht te doen, bv. een advies van een deskundige inwinnen), en beslissingen van inwendige aard (administratieve maatregelen die de procedure betreffen).
### 1.5 Rechtsmiddelen
Rechtsmiddelen zijn gerechtelijke middelen om een beslissing te vernietigen of te hervormen.
* **Gewone rechtsmiddelen:** Verzet en hoger beroep.
* **Verzet:** Kan worden ingesteld tegen een verstekvonnis, waarbij de zaak opnieuw wordt voorgelegd aan dezelfde rechtbank.
* **Hoger beroep:** De zaak wordt opnieuw beoordeeld door een hogere rechter. Dit vereist belang en moet binnen een termijn van één maand na betekening of kennisgeving worden ingesteld.
* **Buitengewone rechtsmiddelen:** Voorziening in cassatie, herroeping van gewijsde, derdenverzet, etc. Deze zijn slechts in specifieke gevallen mogelijk.
> **Belangrijk:** Het instellen van een rechtsmiddel schorst de uitvoerbare kracht van een eindbeslissing, tenzij de rechter anders beslist of de beslissing een geldsomveroordeling betreft en de rechter de voorlopige tenuitvoerlegging heeft toegelaten.
### 1.6 Gedwongen tenuitvoerlegging
Wanneer een veroordeelde partij een vonnis niet vrijwillig naleeft, kan gedwongen tenuitvoerlegging worden ingesteld.
* **Reële executie:** Uitvoering in natura, waarbij de schuldeiser in de situatie wordt geplaatst alsof de verbintenis vrijwillig was nagekomen. Indien medewerking van de schuldenaar vereist is, kan de rechter machtiging verlenen om de verbintenis zelf of door een derde op kosten van de schuldenaar uit te voeren.
* **Uitvoering bij equivalent:** Betaling van een schadevergoeding wanneer uitvoering in natura niet mogelijk is.
* **Dwangsom:** Een financiële prikkel (indirect executiemiddel) die de schuldenaar aanzet tot nakoming van zijn verbintenis.
* **Verhaalsexecutie:** De beslaglegging op het vermogen van de schuldenaar met het oog op gedwongen verkoop. Hierbij geldt het principe van de eenheid van vermogen en de gelijkheid van schuldeisers, behoudens wettige redenen van voorrang (zekerheden zoals voorrechten en hypotheken).
#### 1.6.1 Uitvoerbare titel
Om tot gedwongen tenuitvoerlegging te kunnen overgaan, is een uitvoerbare titel vereist, zoals een vonnis, arrest, notariële akte of dwangbevel.
#### 1.6.2 Voorlopige tenuitvoerlegging (uitvoerbaar bij voorraad)
Dit is de gedwongen tenuitvoerlegging van een in eerste aanleg gewezen vonnis dat nog vatbaar is voor een gewoon rechtsmiddel. De partij die hiertoe overgaat, neemt het risico dat de beslissing in hoger beroep wordt vernietigd.
* **Vanaf betekening:** Na de betekening van de uitvoerbare titel start een termijn van één maand voor het instellen van rechtsmiddelen.
* **Verboden tenuitvoerlegging:** De rechter kan de voorlopige tenuitvoerlegging verbieden.
* **Verstekvonnis:** Bij een verstekvonnis is de tenuitvoerlegging mogelijk, tenzij de rechter anders bepaalt of de beslissing een geldsomveroordeling betreft en de termijn voor rechtsmiddel nog niet is verstreken.
#### 1.6.3 Uitvoerend beslag
Dit houdt in dat de goederen van de debiteur onder de hand van het gerecht worden geplaatst met het oog op gedwongen verkoop.
* **Verloop:**
1. Betekening van de uitvoerbare titel.
2. Bevel tot betalen (aanmaning).
3. Beslag bij gerechtsdeurwaarder-exploot.
* **Gevolgen van beslag:** De debiteur verliest de beschikkingsbevoegdheid over de beslagen goederen.
* **Verkoop en verdeling:** Beslagen goederen worden gedwongen verkocht, waarna de opbrengst wordt verdeeld onder de schuldeisers volgens een rangregeling.
#### 1.6.4 Bewarend beslag
Dit is een voorlopige maatregel om vermogensbestanddelen te "bevriezen" en zo de latere gedwongen tenuitvoerlegging te waarborgen, zelfs vóór het verkrijgen van een uitvoerbare titel. De debiteur verliest ook hier de beschikkingsbevoegdheid over de beslagen goederen.
---
# Soorten vorderingen en fasen van een burgerlijke procedure
Hieronder volgt een gedetailleerde studiehandleiding over de soorten vorderingen en de fasen van een burgerlijke procedure, gebaseerd op de verstrekte documentatie.
## 2. Soorten vorderingen en fasen van een burgerlijke procedure
Dit deel van de tekst beschrijft de verschillende soorten vorderingen die ingesteld kunnen worden en de opeenvolgende fasen van een burgerlijke procedure, van inleiding tot uitspraak.
### 2.1 Vorderingen: soorten en voorwaarden
#### 2.1.1 Het instellen van een vordering
Een rechtsvordering is de mogelijkheid om via de rechter een geschonden of beweerdelijk geschonden recht af te dwingen. Het instellen van een eis, ook wel vordering genoemd, creëert een procesverhouding tussen partijen, naast de bestaande materiële rechtsverhouding.
#### 2.1.2 Voorwaarden voor het instellen van een rechtsvordering
Om een rechtsvordering te kunnen uitoefenen, dient de eiser te beschikken over:
* **Juridische persoonlijkheid**: Het bestaan als fysiek persoon of rechtspersoon.
* **Voorbeeld:** Een organisatie zonder rechtspersoonlijkheid kan geen vordering instellen.
* **Handelingsbekwaamheid**: De bevoegdheid om zelfstandig rechten en plichten uit te oefenen. Minderjarigen zijn handelingsonbekwaam.
* **Belang**: Een materieel of moreel voordeel dat de vordering kan opleveren en de huidige rechtstoestand kan verbeteren.
* Een gebrek aan belang leidt tot onontvankelijkheid van de vordering.
* **Uitzondering:** De *actio ad futurum* is een vordering die reeds is toegestaan als deze dient om een ernstig bedreigd toekomstig recht te voorkomen.
* Het belang moet persoonlijk en rechtstreeks zijn; men kan zich enkel op het eigen belang beroepen. Het 'actio popularis' (vorderen voor het algemeen belang of een derde) is in beginsel verboden, met uitzondering van specifieke wettelijke bepalingen.
* **Hoedanigheid**: Het verband tussen de persoon die de vordering instelt en het recht dat het voorwerp van de vordering uitmaakt.
#### 2.1.3 Evolutie in de toelaatbaarheid van vorderingen
De strikte toepassing van het vereiste van persoonlijk belang is door de jaren heen verzacht. Bepaalde rechtspersonen hebben via bijzondere wetten de mogelijkheid gekregen om op te treden ter bescherming van specifieke belangen, zoals het leefmilieu (milieustakingswet) en ter bestrijding van discriminatie. Sinds 2018 is er een algemene rechtsgrond voor vorderingen van rechtspersonen ter bescherming van mensenrechten. Ook collectieve belangacties, vergelijkbaar met class actions, krijgen toenemende aandacht, met name in het kader van consumentenrecht en groepsverweer.
#### 2.1.4 Soorten vorderingen
Binnen een procedure kunnen verschillende soorten vorderingen worden onderscheiden:
1. **Inleidende vordering (hoofdvordering)**: De oorspronkelijk door de eiser geformuleerde vordering die het geding opent.
2. **Tussenvordering**: Elke vordering die in de loop van het geding wordt ingesteld. Dit kan een vordering zijn tot uitbreiding, wijziging of aanvulling van de hoofdvordering (bijvoorbeeld het vorderen van bijkomende schadevergoeding of interesten).
3. **Tegenvordering**: Een vordering die door de verweerder wordt ingesteld tot veroordeling van de eiser.
4. **Vordering tot tussenkomst**: Een vordering gericht op een derde die initieel niet bij het proces betrokken was. Hieronder valt de vordering tot vrijwaring, waarbij een derde wordt gesommeerd in te staan voor de gevolgen van een veroordeling. Deze kan vrijwillig of gedwongen worden ingesteld.
Tussenvorderingen, zoals de vordering tot tussenkomst en vrijwaring, kunnen leiden tot nieuwe procesverhoudingen tussen reeds betrokken partijen of tussen een reeds betrokken partij en een derde.
### 2.2 Fasen van een burgerlijke procedure
Een burgerlijke procedure verloopt doorgaans in drie hoofdfasen, met twee belangrijke scharnierpunten:
#### 2.2.1 Fase 1: Inleiden van de vordering
Het geding wordt ingeleid door middel van een van de volgende juridische stukken:
* **Dagvaarding per gerechtsdeurwaarderexploot**: Dit is de standaardmethode. De eisende partij laat de gedaagde partij oproepen om voor de rechtbank te verschijnen. De dagvaarding bevat essentiële informatie zoals de naam en woonplaats van de gedaagde, en het voorwerp van de eis. Na betekening door de gerechtsdeurwaarder wordt het exploot neergelegd bij de rechtbank, waarmee de zaak aanhangig wordt gemaakt.
* **Verzoekschrift op tegenspraak**: Hierbij wordt de zaak ingeleid door indiening van een verzoekschrift bij de griffie. De griffier verwittigt de wederpartij per gerechtsbrief. Deze methode is enkel toegelaten in wettelijk bepaalde gevallen (bv. huurgeschillen, uithuiszetting krakers, arbeidsrechtelijke geschillen, familiale geschillen).
* **Vrijwillige verschijning via gemeenschappelijk verzoekschrift**: Partijen komen gezamenlijk overeen om de zaak aan de rechtbank voor te leggen en leggen dit neer ter griffie. Dit komt minder vaak voor en wordt vaak toegepast in verzekeringsgeschillen.
Na het inleidende stuk wordt een **dossier van de rechtspleging** aangemaakt en wordt de zaak ingeschreven op de **rol**. Hiervoor is **rolrecht** verschuldigd, dat doorgaans pas opeisbaar is na de uitspraak en ten laste gelegd wordt van de ongelijk gestelde partij. Er bestaan verschillende soorten rollen: de algemene rol (volgorde van binnenkomst), bijzondere rollen (voor specifieke kamers) en de zittingsrol (zaken voor een bepaalde dag).
#### 2.2.2 Scharnierpunt 1: de inleidende zitting
Tijdens de inleidende zitting dienen de partijen te verschijnen, hetzij in persoon, hetzij vertegenwoordigd door een advocaat.
* **Verschijning in persoon**: Fysiek aanwezig of vertegenwoordigd door statutaire vertegenwoordigers (bij rechtspersonen).
* **Verschijning via advocaat**: De advocaat treedt op namens de partij (mandaat *ad litem*).
* **Vertegenwoordiging door niet-advocaten**: In uitzonderlijke gevallen kan vertegenwoordiging toegestaan worden door bijvoorbeeld echtgenoten, wettelijk samenwonenden, bloed- of aanverwanten, of vakbondsvertegenwoordigers, mits schriftelijke volmacht en toelating van de rechter.
Bij **verstek** (niet-verschijning van een partij) kan de eisende partij een verstekvonnis vragen. Dit vonnis wordt in principe toegekend, tenzij de vordering strijdig is met de openbare orde of onredelijk is.
Het procesverloop kan hierna op twee manieren verdergaan:
* **Minnelijk**: Indien partijen akkoord zijn, kan de zaak direct worden behandeld (korte debatten) of een minnelijke kalender voor de uitwisseling van conclusies worden opgesteld.
* **Gerechtelijk**: Indien er geen akkoord is, stelt de rechter een gerechtelijke kalender vast voor de uitwisseling van conclusies en bewijsstukken.
#### 2.2.3 Fase 2: In staat stellen van de zaak
Dit is de voorbereidende fase voor de mondelinge behandeling, waarbij partijen schriftelijk argumenten en bewijsstukken uitwisselen.
* **Bewijsstukken**: Partijen dienen de stukken die zij willen aanwenden tot bewijs tijdig mee te delen aan de tegenpartij en de rechter.
* **Conclusie**: Een schriftelijke uiteenzetting van de argumenten, feiten, aanspraken en middelen ter ondersteuning van de vordering of het verweer. De conclusie moet de gevorderde beslissing bevatten, eventueel met vermelding van in hoofd- of ondergeschikte orde.
* **Uitwisseling van conclusies**: De uitwisseling gebeurt volgens een bepaalde kalender, die minnelijk door partijen of gerechtelijk door de rechter kan worden vastgesteld. Laattijdige conclusies worden ambtshalve geweerd, tenzij er akkoord is tussen partijen of er uitzonderingen gelden.
#### 2.2.4 Scharnierpunt 2: de pleitzitting (mondelinge behandeling)
Dit is de fase waarin het geschil mondeling aan de rechter wordt toegelicht. De partijen of hun advocaten verschijnen voor de rechtbank.
* **Voorbereiding**: Bewijsstukken moeten voorafgaand aan de zitting ter griffie worden neergelegd.
* **Pleidooi**: Kan een klassiek pleidooi zijn of een interactief debat, afhankelijk van de zaak en het rechtscollege. Ook een schriftelijke behandeling is mogelijk.
* **Pleittijd**: De duur van de mondelinge behandeling is afhankelijk van de complexiteit van de zaak.
#### 2.2.5 Fase 3: Beraad en uitspraak
Na de pleitzitting sluit de rechter het debat.
* **Advies van het openbaar ministerie**: In bepaalde gevallen kan de rechter advies vragen aan het openbaar ministerie, wat meestal mondeling of schriftelijk gebeurt.
* **Beraad**: De rechter neemt de zaak in beraad.
* **Uitspraak**: De uitspraak kan schriftelijk of mondeling zijn. Vaak wordt een schriftelijk vonnis of arrest geveld. De partijen worden op de hoogte gebracht, meestal via een niet-ondertekende kopie van de uitspraak.
#### 2.2.6 Soorten uitspraken
* **Vonnis**: Uitspraak in eerste aanleg.
* **Arrest**: Uitspraak van een hof (bv. Hof van Beroep, Cassatiehof).
* **Bevelschrift ter beschikking**: Een eenzijdig verzoekschrift, vaak gebruikt in spoedprocedures.
#### 2.2.7 Soorten vonnissen
* **Vonnis op tegenspraak**: Geveld na verschijning en verweer van alle partijen.
* **Vonnis bij verstek**: Geveld wanneer een partij niet verschijnt.
* **Eindvonnis**: Beslecht de zaak definitief.
* **Tussenvonnis**: Bevat beslissingen die niet de eindbeslissing vormen, bijvoorbeeld een beslissing alvorens recht te doen (bv. noodzaak van een deskundigenonderzoek) of een voorlopige regeling.
* **Maatregel van inwendige aard**: Administratieve beslissingen die de procedure betreffen, zonder de inhoudelijke geschilpunten te beslechten (bv. uitstel van behandeling). Hiertegen zijn geen rechtsmiddelen mogelijk.
### 2.3 Rechtsmiddelen
Rechtsmiddelen zijn middelen om een beslissing te vernietigen of te hervormen.
#### 2.3.1 Gewone rechtsmiddelen
* **Verzet**: Kan worden ingesteld tegen een verstekvonnis. De zaak wordt opnieuw voorgelegd aan dezelfde rechtbank die het verstekvonnis heeft gewezen. Er geldt een termijn van één maand vanaf de betekening of kennisgeving van de veroordeling.
* **Hoger beroep**: De zaak wordt opnieuw beoordeeld door een hogere rechter. Vereist dat de partij belang heeft en benadeeld is door het vonnis. De termijn is één maand vanaf de betekening of kennisgeving van het vonnis. Hoger beroep is niet altijd mogelijk, afhankelijk van de waarde van de vordering en wettelijke beperkingen.
#### 2.3.2 Buitengewone rechtsmiddelen
Deze zijn beperkter en omvatten onder meer de voorziening in cassatie.
### 2.4 Gedwongen tenuitvoerlegging
Indien een partij een rechterlijke uitspraak niet vrijwillig naleeft, kan dit leiden tot gedwongen tenuitvoerlegging.
#### 2.4.1 Soorten tenuitvoerlegging
* **Reële executie (uitvoering in natura)**: Rechtstreekse uitvoering van de prestatie. Indien dit niet mogelijk is, kan een alternatief (vervanging, derde) of een uitvoering bij equivalent (schadevergoeding) worden toegepast.
* **Dwangsom**: Een financiële prikkel (indirect executiemiddel) die de schuldenaar verplicht om de verbintenis na te komen.
* **Verhaalsexecutie**: Het vermogen van de schuldenaar wordt onder gerechtelijk toezicht geplaatst en uitgewonnen (beslag).
#### 2.4.2 Vereiste van een uitvoerbare titel
Om tot gedwongen tenuitvoerlegging te kunnen overgaan, is een uitvoerbare titel vereist, zoals een vonnis, arrest, notariële akte of dwangbevel.
#### 2.4.3 Voorlopige tenuitvoerlegging (uitvoerbaar bij voorraad)
Een vonnis in eerste aanleg kan uitvoerbaar zijn, zelfs als het nog vatbaar is voor een gewoon rechtsmiddel. Dit betekent dat de veroordeelde partij het risico neemt van een latere vernietiging of hervorming van het vonnis.
#### 2.4.4 Verloop van een uitvoerend beslag
1. **Betekening van de uitvoerbare titel**.
2. **Bevel tot betalen**: Een aanmaning met waarschuwing voor uitvoerend beslag.
3. **Beslag**: Het plaatsen van de goederen van de debiteur onder gerechtelijk toezicht met het oog op gedwongen verkoop. Dit kan betrekking hebben op roerende of onroerende goederen.
#### 2.4.5 Gevolgen van beslag
* De debiteur verliest de beschikkingsbevoegdheid over de beslagen goederen.
* De beslagen goederen kunnen gedwongen worden verkocht.
* De opbrengst wordt verdeeld onder de schuldeisers, met inachtneming van eventuele voorrechten of zekerheden.
#### 2.4.6 Bewarend beslag
Dit is een voorlopige maatregel om vermogensbestanddelen te bevriezen en te voorkomen dat deze verdwijnen voordat een uitvoerbare titel is verkregen. Het kan zelfs voorafgaand aan het verkrijgen van een uitvoerbare titel worden toegepast.
---
# Rechtsmiddelen en gedwongen tenuitvoerlegging
Dit onderwerp behandelt de middelen die beschikbaar zijn om een rechterlijke beslissing aan te vechten, alsmede de mechanismen voor gedwongen tenuitvoerlegging wanneer partijen hun verplichtingen niet vrijwillig nakomen.
## 3. Rechtsmiddelen en gedwongen tenuitvoerlegging
### 3.1 Inleiding
Wanneer een partij niet vrijwillig voldoet aan een rechterlijke beslissing, zijn er mechanismen voor gedwongen tenuitvoerlegging. Deze mechanismen zijn gericht op het reële herstel van het recht dat geschonden werd, ofwel via directe uitvoering in natura, ofwel via uitvoering in equivalent (schadevergoeding).
### 3.2 Rechtsherstel en de rol van de rechter
De rechter heeft de taak om te beslissen over het meest geschikte rechtsherstel. Dit houdt in dat de rechter niet meer mag toekennen dan gevorderd is door de partijen (beginsel van het beschikkingsbeginsel en schending van de 'extra petita'-regel). De rechter kan een vordering inwilligen of afwijzen, maar kan geen andere vorm van rechtsherstel toekennen dan wat gevraagd werd.
#### 3.2.1 Uitvoering in natura (reële executie)
Indien een partij weigert een verbintenis na te komen, kan de rechter zich baseren op mechanismen voor reële executie. Dit houdt in dat de schuldeiser (SE) in dezelfde situatie wordt gebracht als bij vrijwillige nakoming.
* **Mogelijke oplossingen bij weigering van medewerking:**
* De rechter kan de SE machtigen om de verbintenis zelf uit te voeren, of te laten uitvoeren door een derde, op kosten van de schuldenaar (SA).
* Indien een derde de prestatie niet in natura kan leveren, kan de SE de kosten en bijkomende kosten eisen van de weigerende schuldenaar.
* De SE kan zich richten tot het vermogen van de niet-presterende schuldenaar.
* De vervanging van de schuldenaar is eveneens een mogelijkheid, geregeld in artikel 5.235 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
#### 3.2.2 Uitvoering bij equivalent
Dit omvat het betalen van een schadevergoeding om de geleden geldelijke verliezen te vergoeden. Dit is de remedie wanneer directe uitvoering in natura niet mogelijk is.
#### 3.2.3 Dwangsom
Een dwangsom is geen directe methode van gedwongen tenuitvoerlegging, maar eerder een financiële prikkel om nakoming te verzekeren.
* **Kenmerken van een dwangsom:**
* Het is een indirect executiemiddel, los van de schadevergoeding, en komt toe aan de SE.
* Het is enkel mogelijk bij verbintenissen om iets te doen of niet te doen.
* In het Gerechtelijk Wetboek (Ger.W.) is de regeling beperkt tot betwistingen voor de rechtbank van eerste aanleg.
* Een dwangsom kan een bijkomende veroordeling zijn naast de hoofdveroordeling, maar niet bij een hoofdsom of de nakoming van een arbeidsovereenkomst.
### 3.3 Verhaalsexecutie
Verhaalsexecutie houdt in dat (een deel van) het vermogen van de SA onder gerechtelijk toezicht wordt geplaatst en uitgewonnen.
* **Basisprincipes van verhaalsexecutie:**
* **Uniteit van het vermogen (artikel 3.35 BW):** De SA staat met zijn gehele vermogen in voor de nakoming van zijn verbintenissen (artikel 3.36, eerste lid BW). Dit omvat zowel het actuele vermogen als soms toekomstige goederen (bv. nog te vervallen huurgelden). Ook goederen die de SA eerder heeft overgedragen, kunnen onder omstandigheden nog deel uitmaken van het verhaal (bv. via de actio pauliana).
* **Uitzonderingen op de beslagbaarheid:** Bepaalde vermogensbestanddelen zijn uitgesloten van verhaal om een menswaardig leven te garanderen of de goede werking van de overheid niet in gedrang te brengen.
* **Gelijkheid van SE's (artikel 3.36, tweede lid BW):** Alle SE's worden, behoudens wettige redenen van voorrang (zoals zekerheden: voorrechten, persoonlijke en zakelijke zekerheden), gelijk behandeld bij het ten gelde maken van het vermogen van de SA.
### 3.4 Gedwongen tenuitvoerlegging: vereisten en procedures
Om tot gedwongen tenuitvoerlegging over te gaan, is een **uitvoerbare titel** vereist. Dit kan een vonnis, arrest, notariële akte of een sociaal of fiscaal dwangbevel zijn (artikel 1386 Ger.W.).
* **Vaststaande en zekere zaken (artikel 1494 Ger.W.):** Dit betekent dat de schuldvordering zonder discussie te bepalen moet zijn.
#### 3.4.1 Voorlopige tenuitvoerlegging ('uitvoerbaar bij voorraad')
Dit betreft de gedwongen tenuitvoerlegging van een vonnis in eerste aanleg dat nog vatbaar is voor een gewoon rechtsmiddel, of waartegen reeds een gewoon rechtsmiddel is ingesteld. De kwalificatie 'voorlopig' verwijst naar het feit dat de beslissing nog kan worden vernietigd of hervormd door een hogere rechter.
* **Voorwaarden voor voorlopige tenuitvoerlegging:**
* De beslissing moet uitvoerbaar zijn verklaard, hetzij van rechtswege door de wet, hetzij ingevolge een beslissing van de rechter.
* De uitvoerbare titel moet voorzien zijn van het "formulier van tenuitvoerlegging".
* De uitvoerbare titel moet voorafgaand worden betekend aan de SA.
* **Scenario's voor voorlopige tenuitvoerlegging:**
* **Vonnis op tegenspraak (vatbaar voor hoger beroep):** De aanwending van een rechtsmiddel schorst de uitvoerbare kracht van de eindbeslissingen niet, tenzij de rechter anders beslist en de voorlopige tenuitvoerlegging verbiedt.
* **Verstekvonnis (vatbaar voor verzet of hoger beroep):** De aanwending van een rechtsmiddel schorst de uitvoerbare kracht, tenzij het een geldsomveroordeling betreft, in welk geval de uitvoerbare kracht pas geschorst wordt indien de rechter de voorlopige tenuitvoerlegging heeft toegelaten.
#### 3.4.2 Executoriaal beslag
Executoriaal beslag is een maatregel waarbij de goederen van de debiteur onder gerechtelijk toezicht worden geplaatst met het oog op gedwongen verkoop.
* **Verloop van de beslagprocedure:**
* **Stap 1: Betekening uitvoerbare titel.**
* **Stap 2: Bevel tot betalen.** Dit is een aanmaning met de waarschuwing dat uitvoerend beslag zal volgen bij niet-betaling. Beide stappen kunnen op hetzelfde moment worden betekend.
* **Stap 3: Beslag door gerechtsdeurwaarder (gerechtsdeurwaardersexploot).** Dit kan betrekking hebben op roerende of onroerende goederen.
* **Gevolgen van beslag:**
* De debiteur verliest de beschikkingsbevoegdheid over de beslagen goederen (bv. niet verkopen, niet schenken). Schending hiervan kan leiden tot strafrechtelijke vervolging.
* Bij uitblijvende betaling kunnen de goederen worden opgehaald en openbaar worden verkocht.
* **Verkoop en verdeling:**
* Beslagen goederen kunnen gedwongen worden verkocht, soms openbaar, soms uit de hand met toestemming van de beslagrechter.
* De opbrengst wordt verdeeld onder de SE's. Bij roerende goederen gebeurt dit door de gerechtsdeurwaarder op basis van evenredigheid, behoudens wettelijke voorrechten of zekerheden. Bij onroerende goederen gebeurt dit via een rangregeling door een notaris, met voorrang voor hypothecaire of bevoorrechte SE's.
#### 3.4.3 Bewarend beslag
Bewarend beslag is een voorlopige maatregel om vermogensbestanddelen te bevriezen, ter beveiliging van een toekomstige gedwongen tenuitvoerlegging.
* **Kenmerken van bewarend beslag:**
* Het kan plaatsvinden op (on)roerende goederen, zelfs vóór het verkrijgen van een uitvoerbare titel, met of zonder toelating van de beslagrechter.
* Het leidt eveneens tot het verlies van de beschikkingsbevoegdheid over de beslagen goederen.
* Een sekwester kan worden aangesteld (artikel 1495/1 Ger.W.).
### 3.5 Rechtsmiddelen
Rechtsmiddelen zijn de middelen die de wet biedt om een rechterlijke beslissing te laten vernietigen of hervormen.
#### 3.5.1 Gewone rechtsmiddelen
Gewone rechtsmiddelen zijn de meest gebruikelijke middelen om een uitspraak aan te vechten.
* **Verzet:**
* Dit rechtsmiddel is enkel mogelijk tegen verstekvonnissen (d.w.z. vonnissen gewezen bij afwezigheid van een partij).
* Het wordt ingesteld voor dezelfde rechtbank die het verstekvonnis heeft gewezen.
* De termijn om verzet aan te tekenen bedraagt één maand, te rekenen vanaf de betekening of kennisgeving van het vonnis.
* "Opposition sur opposition ne vaut" (verzet tegen verzet is niet toegestaan).
* **Hoger beroep:**
* Dit is het rechtsmiddel waarbij de zaak opnieuw wordt beoordeeld door een hogere rechter.
* Vereist is dat de partij door het vonnis benadeeld is.
* De termijn bedraagt één maand, te rekenen vanaf de betekening of kennisgeving van het vonnis.
* Hoger beroep is mogelijk tegen elke beslissing in eerste aanleg, met enkele wettelijke beperkingen (bv. wat betreft de bevoegdheid, maatregelen alvorens recht te doen, en aanleggrenzen).
#### 3.5.2 Buitengewone rechtsmiddelen
Buitengewone rechtsmiddelen zijn uitzonderlijke middelen die in specifieke omstandigheden kunnen worden aangewend. Voorbeelden zijn de voorziening in cassatie, derdenverzet, en verhaal op de rechter.
* **Cassatie:** Dit is gericht tegen schendingen van het recht door de lagere rechter, niet tegen de feiten.
### 3.6 Casusvoorbeelden
#### 3.6.1 Hoger beroep en aanleggrenzen
* **Hypothese 1:** Een schadeveroorzaker laat verstek gaan. Het verstekvonnis kan enkel worden bestreden door hoger beroep door de partij die daarbij belang heeft.
* **Hypothese 2:** Geen enkele partij laat verstek gaan. Een vonnis op tegenspraak is in principe vatbaar voor hoger beroep, tenzij de waarde van de vordering onder een wettelijke grens ligt (bv. tweeduizend euro).
#### 3.6.2 Hoger beroep bij verzet
Indien een zaak in eerste aanleg bij verstek werd behandeld en een verzetvonnis werd gewezen, kan dit vonnis in principe enkel nog aangevochten worden door hoger beroep, mits de aanleggrenzen worden gerespecteerd.
#### 3.6.3 Beslag en verdeling
* **Scenario met meerdere SE's en opbrengsten:** Indien de opbrengst van de verkoop van goederen van een SA onvoldoende is om alle schulden te dekken, wordt de opbrengst verdeeld. Zonder voorrechten worden de SE's pondspondsgewijs betaald. Indien een SE een zekerheid heeft (bv. hypotheek op een huis), wordt deze SE bij voorrang betaald uit de opbrengst van het bezwaarde goed, waarna het resterende saldo wordt verdeeld onder de overige SE's.
* **Verlies van beschikkingsbevoegdheid:** Na beslag op roerende goederen verliest de SA de beschikkingsbevoegdheid. Dit betekent dat de goederen niet meer verkocht of geschonken mogen worden. Bij niet-nakoming kan er een openbare verkoop volgen.
### 3.7 Verschillende soorten beslissingen en hun rechtsmiddelen
* **Eindvonnis:** Beslecht definitief de zaak. Kan vatbaar zijn voor hoger beroep of cassatie.
* **Tussenvonnis:** Beslissingen die de procedure voortzetten, bv. een beslissing om een deskundige aan te stellen. Vaak niet onmiddellijk appellabel.
* **Beslissing alvorens recht te doen:** Een beslissing die de rechter neemt alvorens de zaak ten gronde te beoordelen, bv. een prejudiciële vraag aan het Grondwettelijk Hof. Niet onmiddellijk appellabel.
* **Maatregel van inwendige aard:** Administratieve beslissingen die de voortgang van de procedure betreffen, bv. een uitstel van behandeling. Hiertegen zijn geen rechtsmiddelen mogelijk.
#### 3.7.1 Uitvoerbare titel en zijn gevolgen
Een uitvoerbare titel is noodzakelijk voor gedwongen tenuitvoerlegging. De betekening van deze titel is cruciaal, aangezien deze het beginpunt vormt voor de termijn om rechtsmiddelen aan te wenden en voor de mogelijke tenuitvoerlegging. De rechter kan de voorlopige tenuitvoerlegging verbieden, wat betekent dat de winnende partij niet onmiddellijk kan overgaan tot gedwongen tenuitvoerlegging terwijl de zaak nog in beroep is.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Rechtsvordering | De mogelijkheid om voor de rechter te stappen om een geschonden of beweerdelijk geschonden recht af te dwingen door het instellen van een eis; dit creëert een procesverhouding. |
| Juridische persoonlijkheid | Het vereiste dat een partij bestaat als fysiek persoon of rechtspersoon om te kunnen optreden voor de rechter. |
| Handelingsbekwaamheid | De bevoegdheid om zelfstandig rechten en plichten uit te oefenen, noodzakelijk voor het instellen van een rechtsvordering. |
| Belang | Een materieel of moreel voordeel dat de vordering voor een rechts-subject kan opleveren en waardoor de huidige rechtstoestand verbeterd kan worden; noodzakelijk om een rechtsvordering in te stellen. |
| Hoedanigheid | Het verband tussen de persoon die een vordering instelt en het recht dat het voorwerp van de vordering uitmaakt; vereist dat de eiser een direct en persoonlijk belang heeft. |
| Eis (Vordering) | De juridische actie die een partij onderneemt om zijn recht te laten erkennen of afdwingen door de rechter; synoniem voor rechtsvordering. |
| Geding | De gerechtelijke procedure die ontstaat na het instellen van een eis door de eiser; de procesverhouding tussen partijen. |
| Dagvaarding | Een exploot opgesteld door een gerechtsdeurwaarder, waarmee een partij wordt opgeroepen om voor de rechter te verschijnen; de standaardmethode om een geding in te leiden. |
| Verzoekschrift op tegenspraak | Een andere methode om een geding in te leiden, waarbij een partij of advocaat een verzoekschrift indient bij de griffie, waarna de griffier de tegenpartij verwittigt. |
| Inleidende zitting | De eerste zitting van de procedure waarbij partijen (persoonlijk, via advocaat of vertegenwoordiger) verschijnen en de zaak wordt voorbereid. |
| In staatstelling van de zaak | De fase waarin partijen conclusies en bewijsstukken uitwisselen ter voorbereiding op de mondelinge behandeling. |
| Conclusie | Een schriftelijke uiteenzetting van de argumenten en aanspraken van een partij in een gerechtelijke procedure. |
| Pleitzitting | De mondelinge behandeling van het geschil voor de rechter, waarbij de partijen hun argumenten mondeling toelichten. |
| Beraad en uitspraak | De fase na de pleitzitting waarin de rechter zich over de zaak buigt en een vonnis of arrest velt. |
| Vonnis | Een rechterlijke beslissing in eerste aanleg of door een rechtbank. |
| Arrest | Een rechterlijke beslissing door een hof of een supranationaal gerecht. |
| Rechtsmiddel | Een gerechtelijk middel dat wordt aangewend om een beslissing van de rechter te laten vernietigen of hervormen door een hogere instantie. |
| Verzet | Een rechtsmiddel tegen een verstekvonnis, waarbij de zaak opnieuw wordt voorgelegd aan dezelfde rechtbank die het verstekvonnis heeft gewezen. |
| Hoger beroep | Een rechtsmiddel waarbij de zaak opnieuw wordt beoordeeld door een hogere rechter, zoals een hof van beroep, om een uitspraak van een lagere rechtbank te laten hervormen of vernietigen. |
| Verstekvonnis | Een vonnis dat wordt uitgesproken wanneer een partij niet verschijnt voor de rechter. |
| Gedwongen tenuitvoerlegging | De procedure waarbij een rechterlijke beslissing met behulp van gerechtelijke dwangmiddelen wordt afgedwongen wanneer de veroordeelde partij niet vrijwillig nakomt. |
| Reële executie (uitvoering in natura) | De uitvoering van een verbintenis zoals die in de rechterlijke uitspraak is bepaald, vaak door directe uitvoering of via een derde op kosten van de schuldenaar. |
| Verhaalsexecutie | De procedure waarbij het vermogen van de schuldenaar onder de hand van het gerecht wordt geplaatst en uitgewonnen om schuldeisers te voldoen, door middel van beslag en verkoop van goederen. |
| Dwangsom | Een financiële prikkel, opgelegd door de rechter, die de schuldenaar verplicht om te betalen aan de schuldeiser als hij zijn verbintenis om iets te doen of niet te doen niet nakomt. |
| Beslag | Het plaatsen van goederen van een debiteur onder de hand van het gerecht met het oog op gedwongen verkoop, om de vorderingen van schuldeisers te voldoen. |
| Bewarend beslag | Een voorlopige maatregel om vermogensbestanddelen te bevriezen en te voorkomen dat de schuldenaar ze wegmaakt voordat een uitvoerbare titel is verkregen. |
| Uitvoerbare titel | Een document, zoals een vonnis of een notariële akte, dat de basis vormt voor de gedwongen tenuitvoerlegging van een beslissing. |
| Voorlopige tenuitvoerlegging | De gedwongen tenuitvoerlegging van een vonnis in eerste aanleg dat nog vatbaar is voor een gewoon rechtsmiddel, waarbij de winnende partij het risico neemt. |
Cover
bijzondere deel 2 huur + leningsovk.pdf
Summary
# Algemene kenmerken en definities van huur
Dit deel van de studiehandleiding behandelt de definitie, algemene kenmerken en essentiële elementen van een huurovereenkomst, inclusief de verplichtingen van huurder en verhuurder, evenals de verschillende soorten goederen die verhuurd kunnen worden.
## 1. Algemene kenmerken en definities van huur
### 1.1 Definitie van huur
Een huurovereenkomst is een wederkerig contract waarbij een tijdelijk persoonlijk genotsrecht over een (on)roerende zaak tegen een bepaalde prijs (in geld of natura) wordt verleend. Dit omvat de volgende elementen [1](#page=1):
* **Wederkerig contract:** Beide partijen hebben verbintenissen [1](#page=1).
* **Tijdelijk:** Het recht op genot is beperkt in de tijd. Eeuwigdurende huur is verboden, en huur die langer dan 99 jaar duurt, is van rechtswege nietig en niet reduceerbaar [1](#page=1).
* **Persoonlijk genotsrecht:** Het betreft een vorderingsrecht, geen zakelijk recht zoals bij vruchtgebruik. Bij twijfel tussen huur en vruchtgebruik is de bedoeling van de partijen doorslaggevend [1](#page=1).
* **Over een (on)roerende (on)lichamelijke zaak:** De zaak moet in de handel zijn [1](#page=1).
* **Tegen een bepaalde of bepaalbare prijs:** Er is een subjectief of objectief evenwaardige tegenprestatie vereist [1](#page=1).
* **In geld of in natura:** De tegenprestatie kan ook in natura zijn [1](#page=1).
> **Tip:** Het onderscheid tussen huur en bruikleen is cruciaal. Indien er geen tegenprestatie wordt betaald, spreekt men van bruikleen, wat een kosteloze bewoning of gebruik inhoudt [1](#page=1).
### 1.2 Algemene kenmerken van de huurovereenkomst
De huurovereenkomst kent de volgende algemene kenmerken:
* **Consensueel contract:** Het komt tot stand door de loutere wilsovereenstemming van de partijen [1](#page=1).
* **Wederkerig:** Zowel huurder als verhuurder verbinden zich tot iets [1](#page=1).
* **Onder bezwarende titel:** Er is een tegenprestatie, met name de huurprijs [1](#page=1).
* **In principe niet intuitu personae:** De overeenkomst wordt niet afgesloten omwille van de persoon van de huurder, maar omwille van het gehuurde goed zelf [1](#page=1).
#### 1.2.1 Verkrijging van recht
De huurder verkrijgt een louter vorderingsrecht (persoonlijk recht), in tegenstelling tot de vruchtgebruiker die een zakelijk recht verkrijgt. De kernverbintenissen zijn voor de huurder het betalen van de huurprijs en het goed goed gebruiken en onderhouden, en voor de verhuurder het bieden van genot en het uitvoeren van herstellingen [1](#page=1).
#### 1.2.2 Soorten goederen
Zowel onroerende als roerende goederen kunnen verhuurd worden [1](#page=1).
* **Onroerende goederen:** Voorbeelden zijn garages, feestzalen, huizen [1](#page=1).
* **Roerende goederen:** Voorbeelden zijn auto's, fietsen, gocarts, tenten [1](#page=1).
#### 1.2.3 Essentieel element: huurprijs
De betaling van de huurprijs is een essentieel element van de huurovereenkomst. Bij het ontbreken hiervan is er sprake van bruikleen of kosteloze bewoning [1](#page=1).
### 1.3 Bekwaamheid
De algemene bekwaamheidsregels zijn van toepassing op de huurovereenkomst. Het is belangrijk op te merken dat niet enkel de eigenaar kan verhuren; wie een persoonlijk vorderingsrecht heeft met betrekking tot het goed en de verbintenis kan aangaan om genot te verschaffen, kan verhuren [1](#page=1).
### 1.4 Vrijwaring voor rustig genot
De verhuurder is gehouden tot vrijwaring voor rustig genot van het gehuurde goed. Dit omvat [4](#page=4):
#### 1.4.1 Vrijwaring voor eigen daad (art. 1723 BW)
De verhuurder mag geen daden stellen die, rechtstreeks of onrechtstreeks, het gebruik en genot van het gehuurde verstoren. Dit impliceert [4](#page=4):
* Bij vrijwillige vervreemding moet de verhuurder de verkrijger verplichten de lopende huur na te komen [4](#page=4).
* De verhuurder mag de gedaante van het verhuurde goed niet veranderen [4](#page=4).
* Hij mag geen delen van het gebouw aan andere huurders ter beschikking stellen onder voorwaarden die de oorspronkelijke huurder zouden schaden [4](#page=4).
* Stoornissen veroorzaakt door personen die in opdracht van de verhuurder werken uitvoeren, vallen onder de vrijwaring voor eigen daad. De huurder kan de verhuurder hierop aanspreken, niet de uitvoerende derde [4](#page=4).
#### 1.4.2 Vrijwaring voor rechtsstoornissen door derden (art. 1726-1727 BW)
De verhuurder is gehouden tot vrijwaring tegen rechtsstoornissen die door derden worden veroorzaakt. Hij is echter niet aansprakelijk voor feitelijke stoornissen door derden of medehuurders [4](#page=4).
#### 1.4.3 Vrijwaring voor gebreken (art. 1721 BW)
De verhuurder moet instaan voor gebreken aan het verhuurde goed. Dit betreft verborgen gebreken die het normaal of overeengekomen gebruik van het goed geheel of gedeeltelijk verstoren. In tegenstelling tot koop is er geen anterioriteitsvereiste; gebreken die tijdens de huur ontstaan, vallen hier ook onder. De oorzaak van het gebrek is irrelevant, ook als het te wijten is aan gebrek aan onderhoud door de verhuurder [4](#page=4).
> **Voorbeelden van gebreken:** Insijpelend regenwater, vochtigheid te wijten aan het gebouw, slechte staat van een lift, niet trekkende schoorsteen, aantasting door ongedierte, intoxicatie door een boiler, afwezigheid van stromend water, slecht sluitende wasmachine [4](#page=4).
#### 1.4.4 Sanctie bij verborgen gebreken
Bij verborgen gebreken kan de huurder verschillende sancties inroepen: de exceptio non adimpleti contractus, uitvoering in natura (herstel), prijsvermindering voor de verstoring van het huurgenot, of, indien het gebrek ernstig is, ontbinding van de overeenkomst op grond van artikel 1184 BW (of 5.90 NBW) [4](#page=4).
### 1.5 Verbintenissen huurder (gemeen huurrecht)
Volgens artikel 1728 BW heeft de huurder de volgende verbintenissen:
* Het betalen van de huurprijs, kosten en lasten [4](#page=4).
* Het goed gebruiken en onderhouden conform de bestemming ervan [4](#page=4).
* Het goed teruggeven op het einde van de huurperiode [4](#page=4).
---
# Verschillende regimes en hun toepassingsgebied
Dit onderdeel beschrijft de diverse huurregimes die naast het gemeen huurrecht bestaan, waaronder woninghuur, sociale huur, pacht, handelshuur en studentenhuur, en de specifieke regels en dwingendrechtelijke karakteristieken die eraan verbonden zijn.
### 2.1 Overzicht van huurregimes
Het Belgische recht kent naast het gemeen huurrecht een reeks specifieke huurregimes die een bijzondere bescherming bieden aan bepaalde huurdersgroepen of sectoren. Deze regimes wijken af van het gemeen recht omdat ze dwingend van aard zijn, wat betekent dat contractuele bepalingen die ervan afwijken, nietig zijn, tenzij de wet anders bepaalt of de afwijking in het voordeel van de beschermde partij is. Het gemeen huurrecht, dat aanvullend recht is, blijft van toepassing op alle huurovereenkomsten die niet onder een specifiek regime vallen [13](#page=13) [2](#page=2).
#### 2.1.1 Gemeen huurrecht
Het gemeen huurrecht, geregeld in de artikelen 1709 tot 1762bis van het Burgerlijk Wetboek (BW), is het residuaire regime. Het kenmerkt zich door een grote contractuele vrijheid. Enkel wanneer een huurovereenkomst niet onder een van de specifieke regimes valt (zoals woninghuur, studentenhuur, pacht of sociale huur), is het gemeen huurrecht van toepassing [2](#page=2).
#### 2.1.2 Woninghuur
Het regime van de woninghuur beoogt woonzekerheid te bevorderen door stabiliteit te bieden aan huurcontracten die bestemd zijn voor de hoofdverblijfplaats van de huurder. Sinds 1 januari 2019 is de woninghuur in het Vlaams Gewest geregeld door het Vlaams Woninghuurdecreet (WHD). Eerdere contracten vallen nog onder de wet van 20 februari 1991. Het WHD is dwingend recht en biedt bescherming aan de zwakkere partij, de huurder [13](#page=13) [2](#page=2).
##### 2.1.2.1 Wettelijk kader woninghuur
Het Woninghuurdecreet (WHD) geldt sinds 1 januari 2019 in het Vlaams Gewest. Voor huurovereenkomsten gesloten vóór deze datum blijft de vroegere Woninghuurwet van toepassing [13](#page=13).
##### 2.1.2.2 Toepassingsgebied woninghuur
Om onder het WHD te vallen, moet de overeenkomst aan de volgende voorwaarden voldoen [14](#page=14):
* Het betreft een huur, geen concessie, erfpacht, vruchtgebruik of bezetting ter bede [14](#page=14).
* Het betreft een roerend of onroerend goed, inclusief staancaravans, chalets, woonwagens en woonboten [14](#page=14).
* De huurder is een natuurlijke persoon. Huur door een rechtspersoon valt er in principe niet onder, tenzij er conventioneel expliciet voor de toepassing van het WHD is gekozen. Een uitzondering geldt voor inhuurneming door gemeenten, OCMW's, VZW's en instellingen van openbaar nut om onder te verhuren aan minder gegoede personen [14](#page=14).
* Het gehuurde goed moet de hoofdverblijfplaats van de huurder zijn. Dit is de plaats waar een gezin of alleenstaande effectief en gewoonlijk feitelijk verblijft en waar het centrum van belangen zich bevindt. Tijdelijke afwezigheden (ziekenhuis, studie, detentie, etc.) doen de hoofdverblijfplaats niet teniet. Titels II van het WHD is niet van toepassing op tweede verblijven, vakantieverblijven of studentenkoten (in principe) [14](#page=14).
* De bestemming als hoofdverblijfplaats moet met toestemming van de verhuurder gebeuren [15](#page=15).
> **Tip:** De inschrijving in het bevolkingsregister is een belangrijke aanduiding voor de hoofdverblijfplaats, maar is niet doorslaggevend. Het bewijs kan met alle middelen van het recht geleverd worden, zoals facturen voor nutsvoorzieningen, inschrijvingen van kinderen, getuigenissen of informatie van de lokale politie [14](#page=14).
##### 2.1.2.3 Vormvereisten en registratie
Sinds 2007 moet een woninghuurovereenkomst schriftelijk worden aangegaan ter bescherming van de huurder. Dit geldt ook voor studentenkoten. Het contract moet details bevatten zoals de identiteit van de partijen, de begindatum en het huurbedrag. Verplichte bijlagen moeten worden toegevoegd. De registratie van de huurovereenkomst bij de FOD Financiën is verplicht, kosteloos en dient te gebeuren door de verhuurder binnen twee maanden na contractsluiting, op straffe van een boete. De registratie beschermt de huurder bij verkoop van de woning en kan de huurder vrijstellen van de huurvergoeding bij vroegtijdige beëindiging indien het pand niet werd geregistreerd. Een plaatsbeschrijving is eveneens verplicht en moet gedetailleerd zijn [15](#page=15).
##### 2.1.2.4 Modaliteiten woninghuur
Het verhuurde goed moet voldoen aan elementaire vereisten van veiligheid, gezondheid en bewoonbaarheid, vastgelegd bij Koninklijk Besluit. Dit staat in contrast met het suppletieve karakter van artikel 1720 BW en sluit aan bij het grondrecht op behoorlijke huisvesting. Conformiteitsnormen opgelegd door de regionale wetgever (zoals de Vlaamse Wooncode) zijn van kracht en kunnen gesanctioneerd worden met nietigheid, tenzij er sprake is van een 'renovatieovereenkomst' waarbij de huurder zelf de werken uitvoert op eigen kosten [15](#page=15).
#### 2.1.3 Sociale huur
Sociale huur is een gewestelijke materie en kadert binnen het grondrecht op behoorlijke huisvesting (art. 23, 3° GW). Specifieke wetgeving regelt dit regime [2](#page=2).
#### 2.1.4 Pacht
Pacht is specifiek geregeld voor landbouwers en kent eigen wettelijke bepalingen [2](#page=2).
#### 2.1.5 Handelshuur
De handelshuurwet (HHW) van 30 april 1951 regelt de huurovereenkomsten voor handelspanden. Het doel is om handelaren zekerheid te bieden over de duur van hun huur, aangezien de locatie essentieel is voor hun cliënteel [21](#page=21).
##### 2.1.5.1 Toepassingsgebied handelshuur
De HHW is van toepassing op de verhuur van een onroerend goed dat bestemd is voor kleinhandel of een ambachtelijk bedrijf, waarbij deze bestemming bij het sluiten van het contract is aangegeven [21](#page=21).
* **Huur** Het moet gaan om een huurovereenkomst, geen bruikleen, bezetting ter bede, zakelijk recht (erfpacht, opstal) of concessie op openbaar domein [21](#page=21).
* **Onroerend goed** Het kan zowel een gebouw als een stuk grond betreffen [21](#page=21).
* **Kleinhandel of ambacht** Dit omvat activiteiten zoals een bakkerij, kapperszaak, bankfiliaal of grootwarenhuis, waarbij er rechtstreeks contact is met het publiek. Groothandel met voortverkopers of nijverheid valt hier niet onder [21](#page=21).
* **Hoofdzakelijke bestemming** De kleinhandel of het ambacht moet de hoofdzakelijke bestemming van het goed zijn, dus het hoofdberoep van de huurder en de voornaamste bestemming van het goed [21](#page=21).
Uitsluitingen zijn onder andere gelegenheids- of seizoenverhuringen (< 1 jaar), verhuringen van onroerende goederen vrijgesteld van onroerende voorheffing of woningen met een gering KI, en woningen die te huur staan in afwachting van onteigening [21](#page=21).
##### 2.1.5.2 Duur handelshuur
De handelshuur heeft in principe een minimumduur van negen jaar vanaf de daadwerkelijke terbeschikkingstelling. Indien een contract geen duur vermeldt, wordt dit automatisch een huur van negen jaar geacht. Contracten met een duur korter dan negen jaar worden van rechtswege verlengd tot negen jaar [21](#page=21).
#### 2.1.6 Studentenhuur
Studentenhuren vallen sinds 1 januari 2019 onder Titel III van het Woninghuurdecreet, wat betekent dat het een dwingende wettelijke regeling betreft [20](#page=20).
##### 2.1.6.1 Toepassingsgebied studentenhuur
Deze regeling is van toepassing op huurovereenkomsten waarbij de bewoner een student is, gedefinieerd als iedere persoon ingeschreven bij een instelling die voltijds onderwijs aanbiedt. Het gehuurde goed mag hierbij niet de hoofdverblijfplaats zijn [20](#page=20).
##### 2.1.6.2 Modaliteiten studentenhuur
Bepaalde bepalingen van de woninghuur zijn ook van toepassing op studentenhuur, zoals de plaatsbeschrijving, de leveringsplicht en de onderhouds- en herstellingsplichten. Er zijn echter ook afwijkende bepalingen [20](#page=20):
* Overdracht van huur en onderverhuring zijn verboden, tenzij met toestemming van de verhuurder of in geval van studie-uitwisselingsprogramma's of stages [20](#page=20).
* Bovenop de huurprijs mag de huurder geen kosten en lasten dragen, met uitzondering van het verbruik van energie, water en telecom [20](#page=20).
* Indexatie van de huurprijs is jaarlijks mogelijk [20](#page=20).
* Een beding met stilzwijgende verlenging bij gebrek aan opzegging is ongeldig [20](#page=20).
* Er gelden specifieke opzeggingsgronden bij het einde van de huur [20](#page=20).
---
# Verplichtingen en rechten van huurder en verhuurder
Dit onderdeel behandelt de wederzijdse rechten en verplichtingen van de huurder en verhuurder in de algemene huurovereenkomst, met aandacht voor levering, onderhoud, vrijwaring, betaling, gebruik, teruggave, verbouwingen en brand.
## 3. Verplichtingen en rechten van huurder en verhuurder
### 3.1 De verbintenissen van de verhuurder
De verbintenissen van de verhuurder worden primair geregeld in artikel 1719 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en omvatten de levering van het gehuurde goed, de onderhoudsverplichting en de vrijwaring voor rustig en ongestoord genot [3](#page=3).
#### 3.1.1 De leveringsverplichting
De verhuurder is verplicht het gehuurde goed te leveren in een goede staat van onderhoud. Dit is een initiële verbintenis die de huurder het gebruik en genot van het gehuurde verschaffen moet. De leveringsverbintenis is essentieel en de verhuurder kan zich hier niet van vrijwaren. De staat van het verhuurde goed zelf is van aanvullend recht, tenzij anders bedongen; de verhuurder verhuurt in de staat waarin het zich bevindt. Een plaatsbeschrijving bij de aanvang van de huur kan hierbij nuttig zijn [3](#page=3).
#### 3.1.2 De onderhoudsverplichting
De verhuurder moet het gehuurde goed zodanig onderhouden dat het kan dienen tot het gebruik waarvoor het bestemd is. Dit omvat de uitvoering van noodzakelijke herstellingen, met uitzondering van deze die ten laste van de huurder vallen of anders zijn overeengekomen. Het gaat hierbij om dringende en niet-dringende, grove en niet-grove herstellingen, maar geen verfraaiingswerken [3](#page=3).
> **Tip:** Verfraaiingswerken, zoals het plaatsen van een nieuwe douche uit esthetische overwegingen, vallen niet onder de onderhoudsverplichting van de verhuurder. Alleen noodzakelijke zaken dienen te worden hersteld.
Voorbeelden van herstellingen die onder de onderhoudsverplichting van de verhuurder vallen, zijn onder andere het ruimen van putten, het vernieuwen van omheiningen en afsluitingen, het herstellen van daken, muren en schoorstenen, het onderhouden en herstellen van liften en leidingen, en het instaan voor centrale verwarming (tenzij de slechte werking te wijten is aan slecht onderhoud door de huurder). Ook de herstelling van vensters en vensterramen behoort tot de verplichtingen van de verhuurder, tenzij de schade is veroorzaakt door de huurder of iemand voor wie deze verantwoordelijk is [3](#page=3).
De huurder dient ongemakken te verdragen bij dringende herstellingen, tenzij deze meer dan veertig dagen duren, in welk geval de huurder recht kan hebben op prijsvermindering of ontbinding van het huurcontract. Dit is echter een suppletieve regel [3](#page=3).
Indien het gehuurde goed tenietgaat door toeval of overmacht, is de verhuurder niet verplicht het opnieuw te bouwen. De huurovereenkomst wordt in dat geval van rechtswege ontbonden. Bij gedeeltelijk tenietgaan heeft de huurder de keuze tussen prijsvermindering en ontbinding van het huurcontract [3](#page=3).
#### 3.1.3 Vrijwaring voor rustig genot
De verhuurder moet de huurder vrijwaren voor stoornissen die het rustig genot van het gehuurde verhinderen. Dit kan op drie manieren [4](#page=4):
1. **Voor eigen daad (art. 1723 BW):** De verhuurder mag geen daden stellen die, rechtstreeks of onrechtstreeks, het gebruik en genot van het gehuurde verstoren. Dit houdt onder meer in dat de verhuurder bij vrijwillige vervreemding de verplichting oplegt aan de verkrijger om de lopende huur na te komen. Het is de verhuurder ook verboden de gedaante van het verhuurde goed te veranderen of een deel van het gebouw aan een andere huurder ter beschikking te stellen onder voorwaarden die de eerste huurder zouden schaden. Stoornissen veroorzaakt door personen die op opdracht van de verhuurder werken uitvoeren, vallen onder deze vrijwaring [4](#page=4).
> **Example:** Een verhuurder verhuurt het gelijkvloers aan een prostituee, met als gevolg dat er hogere tarieven worden gevraagd aan de bewoonster van de bovenverdieping of dat kinderen geconfronteerd worden met naakte vrouwen in de gemeenschappelijke delen. Dit is een genotsstoornis waarvoor de huurder de verhuurder kan aanspreken op grond van vrijwaring voor eigen daad.
2. **Voor rechtsstoornissen door derden (art. 1726-1727 BW):** De verhuurder is aansprakelijk voor rechtsstoornissen veroorzaakt door derden. Dit geldt echter niet voor feitelijke stoornissen door derden of medehuurders [4](#page=4).
3. **Vrijwaring voor gebreken (art. 1721 BW):** Dit betreft verborgen gebreken die het normaal of overeengekomen gebruik van het gehuurde geheel of gedeeltelijk verstoren. In tegenstelling tot de koopovereenkomst, geldt hier geen anterioriteitsvereiste, wat betekent dat ook gebreken die tijdens de huur ontstaan, onder deze vrijwaring kunnen vallen. De oorzaak van het gebrek is irrelevant, zelfs indien deze te wijten is aan slecht onderhoud door de verhuurder [4](#page=4).
Voorbeelden van gebreken zijn insijpelen van regenwater, vochtigheid te wijten aan het gebouw, slechte staat van de lift, een schoorsteen die niet trekt, aantasting door ongedierte, intoxicatie door een boiler, afwezigheid van stromend water, of een slecht functionerende wasmachine in een wassalon [4](#page=4).
De sancties bij verborgen gebreken omvatten de exceptio non adimpleti contractus, uitvoering in natura (herstel), prijsvermindering voor verstoring van het rustig huurgenot, en, indien het gebrek ernstig is, ontbinding van de huurovereenkomst op grond van artikel 1184 BW (of artikel 5.90 NBW) [4](#page=4).
### 3.2 De verbintenissen van de huurder
De verbintenissen van de huurder zijn vastgelegd in artikel 1728 BW en omvatten de betaling van de huurprijs, kosten en lasten, het goed gebruiken en onderhouden conform de bestemming, en het goed teruggeven op het einde van de huurperiode [4](#page=4).
#### 3.2.1 Betalen prijs, kosten en lasten
**Betalen van de huurprijs:**
De huurprijs is, anders dan bij pacht, vrij te bepalen en kan onderling worden aangepast. Er is contractuele vrijheid om de huurprijs te koppelen aan andere standaarden dan de index, zoals de goudstandaard. Indien de huurprijs wordt gekoppeld aan de kosten van levensonderhoud, is de dwingende regeling van artikel 1728bis BW van toepassing [5](#page=5).
De modaliteiten van betaling (tijdstip, plaats en wijze) worden meestal in het contract bepaald. Indien dit niet het geval is, is de huurprijs op het einde van de huurperiode verschuldigd in verhouding tot het effectieve huurgenot. De huurprijs is een haalschuld, wat betekent dat de verhuurder deze dient te ontvangen op de woonplaats van de huurder, tenzij anders bepaald [5](#page=5).
**Indexatie van de prijs:**
Indexatie is enkel mogelijk indien dit uitdrukkelijk in het contract is bepaald. Bij koppeling aan de kosten van levensonderhoud is artikel 1728bis BW dwingend van toepassing. Deze regeling bepaalt dat de indexatie maximaal één keer per jaar mag plaatsvinden, ten vroegste één jaar na de inwerkingtreding van het contract. De formule hiervoor is [5](#page=5):
$$ \text{Basishuurprijs} \times \frac{\text{nieuw indexcijfer}}{\text{aanvangsindexcijfer}} $$ [5](#page=5).
Het indexcijfer is de gezondheidsindex (zonder tabak, alcohol, benzine) van de maand voorafgaand aan de maand waarin het huurcontract werd gesloten [5](#page=5).
> **Opgelet:** Sinds 3 oktober 2022 is indexatie van huurprijzen beperkt, afhankelijk van het energieprestatiecertificaat (EPC) van het gebouw. Voor EPC-labels A+, A, B en C is er geen probleem, voor D is slechts de helft van de indexatie mogelijk, en voor E, F of hoger is geen indexatie toegestaan [5](#page=5).
**Kosten en lasten:**
Kosten betreffen uitgaven die de verhuurder doet om de huurder een volwaardig genot van het gehuurde te laten hebben of om dit aangenamer te maken. Lasten zijn belastingen en retributies die aan openbare overheden worden betaald met betrekking tot de verhuurder, de eigendom van het goed of een voordeel dat aan de bewoner wordt verstrekt. Deze kunnen aan de huurder worden aangerekend, waarbij contractuele vrijheid bestaat. Voorbeelden zijn kosten voor gas, water, elektriciteit, verwarming, onderhoudskosten, en onroerende voorheffing. Indien kosten niet forfaitair worden bepaald, is artikel 1728ter BW dwingend van toepassing en dienen de werkelijke uitgaven gedetailleerd te worden opgegeven [6](#page=6).
De verhuurder moet het bedrag van de huurprijs en gemeenschappelijke lasten vermelden in het officiële aanbod, op straffe van een administratieve boete [6](#page=6).
#### 3.2.2 Goed gebruiken en onderhouden conform bestemming
De huurder dient het gehuurde goed te gebruiken en te onderhouden als een goede huisvader en conform de bestemming die in het huurcontract is vastgelegd. Een wijziging van bestemming kan leiden tot ontbinding van de huurovereenkomst [6](#page=6).
Dit brengt concrete verbintenissen met zich mee, zoals het goed bewonen en verluchten, minimale verwarming voorzien in periodes van vorst, onderhoud van de tuin, en het informeren van de verhuurder over noodzakelijke herstellingen. Bepaalde herstellingen dienen ook door de huurder te worden uitgevoerd, en het goed mag niet beschadigd worden [6](#page=6).
De bestemming van het gehuurde goed kan uitdrukkelijk of stilzwijgend worden bepaald en kan niet eenzijdig worden gewijzigd. Fiscale gevolgen en reglementering inzake stedenbouw en huisvesting zijn hierbij van belang. Het is de huurder ook verboden het uitzicht of de indeling van het goed te wijzigen [6](#page=6).
> **Example:** Een huis bestemd voor bewoning mag niet gebruikt worden als handelshuis, een woonhuis mag niet worden omgevormd tot burelen, en een villa mag niet worden gebruikt als hotel-restaurant.
Schendingen van deze verbintenis kunnen diverse vormen aannemen, zoals het nalaten om handel te drijven door een handelshuurder, het houden van vervuilende of gevaarlijke huisdieren, het verbruiken van excessieve hoeveelheden drinkwater, het niet respecteren van de maximale bezetting, of het uiten van beledigingen aan het adres van de verhuurder [7](#page=7).
**Kleine huurherstellingen:** Deze vallen ten laste van de huurder en betreffen onbeduidende schade waarvan wordt vermoed dat deze het gevolg is van het gebruik door de huurder, of schade aan toestellen door gebruik. Uitzonderingen gelden bij ouderdom (slijtage) of overmacht. Dit wordt geregeld door artikel 1754 BW en plaatselijke gebruiken. Grote herstellingen vallen ten laste van de verhuurder. Beide zijn echter aanvullend recht [7](#page=7).
#### 3.2.3 Goed teruggeven op einde huurperiode
Bij het einde van de huurperiode moet de huurder het goed teruggeven in de staat waarin het zich bevond bij aanvang van de huur. De huurder is contractueel aansprakelijk voor beschadigingen, tenzij hij kan bewijzen dat deze niet door zijn schuld zijn veroorzaakt. Schadevergoeding hiervoor is lopende de huur niet mogelijk, tenzij er sprake is van vandalisme of opzettelijke schade. De verhuurder kan een huurder in beginsel niet aanspreken voor schade aan andere, niet-gehuurde delen van het gebouw [7](#page=7).
**Plaatsbeschrijving:** Een plaatsbeschrijving is een document dat bij de aanvang van de huurovereenkomst wordt opgesteld, bij voorkeur in onderling overleg tussen huurder en verhuurder, waarin de staat van het gebouw en alle gebreken worden beschreven. Het is raadzaam om foto's toe te voegen. Bij afwezigheid van een plaatsbeschrijving wordt de huurder vermoed het goed in dezelfde staat te hebben ontvangen als waarin het zich bevindt aan het einde van de huurovereenkomst, tenzij de verhuurder het tegendeel kan bewijzen. De teruggaveverplichting is een resultaatsverbintenis [7](#page=7) [8](#page=8).
Bij het einde van de huur is er geen specifieke regeling voor een plaatsbeschrijving. Huurschade kan met alle rechtsmiddelen worden bewezen, maar in de praktijk worden vaak een plaatsbeschrijving of een minnelijk deskundigenonderzoek gebruikt [9](#page=9).
#### 3.2.4 Verbouwingen
In principe is het de huurder verboden om te (ver)bouwen, wegens het verbod op bestemmingswijziging en de verplichting tot teruggave in natura. Tenzij anders contractueel bedongen, zijn hoogstens wegneembare aanpassingswerken toegestaan die conform de bestemming zijn [7](#page=7).
**Toegelaten werken:** Kleine werken die de structuur van het gebouw niet raken, zoals het aanbrengen van een naamplaatje, het leggen van een telefoonlijn of het aansluiten van gas, water of elektriciteit, zijn toegestaan. Nieuwe gebouwen of beplantingen (bv. een carport, installatie van een keuken of badkamer) zijn eveneens toegestaan voor zover ze de structuur van het gebouw niet wijzigen [7](#page=7).
**Wat met verbouwingen bij einde huur?**
* **Bestemmingsconforme wegneembare werken:** De huurder kan deze wegnemen. Indien niet, kan de verhuurder verwijdering eisen. Als de verhuurder de werken wil behouden, is hij een vergoeding verschuldigd op grond van ongerechtvaardigde verrijking, beperkt tot de meerwaarde van het gebouw of de kosten [8](#page=8).
* **Niet-bestemmingsconforme werken:**
* **Met toestemming:** Wegneembare werken kunnen worden verwijderd of behouden op verzoek van de verhuurder, mits een vergoeding op grond van ongerechtvaardigde verrijking. Niet-wegneembare werken vereisen een vergoeding volgens de theorie der kosten (noodzakelijke, nuttige en luxe) en moeten best contractueel worden geregeld [8](#page=8).
* **Zonder toestemming:** Wegneembare werken blijven eigendom van de huurder tot het einde van de overeenkomst en kunnen op elk moment worden weggenomen, of de verhuurder kan op elk moment verwijdering eisen. Niet-wegneembare werken kunnen door de verhuurder worden afgebroken, hersteld, of hij kan ontbinding van de huurlasten met schadevergoeding eisen. De verhuurder kan ook het behoud verkiezen zonder enige schadevergoeding [8](#page=8).
#### 3.2.5 Aansprakelijkheid voor huisgenoten en brand
**Huurder aansprakelijk voor huisgenoten:** De huurder is contractueel aansprakelijk voor schade veroorzaakt door huisgenoten. Dit omvat alle personen die met toestemming van de huurder in het gehuurde goed verblijven, zoals gezinsleden, personeel, gasten, leveranciers en personen die herstellingswerken uitvoeren op initiatief van de huurder. De huurder is niet aansprakelijk voor schade veroorzaakt door een derde die tegen de wil van de huurder het goed is binnengedrongen [8](#page=8).
**Teruggave bij brand (art. 1733 BW):** In principe geldt er geen overmacht bij brand. De huurder is gehouden tot een resultaatsverbintenis tot teruggave en is aansprakelijk voor brand, tenzij hij kan bewijzen dat de brand buiten zijn schuld is ontstaan. Er geldt dus een wettelijk vermoeden van contractuele aansprakelijkheid voor de huurder, waarbij het tegenbewijs streng is. Dit is een suppletieve regel [9](#page=9).
**Gevolgen bij brand:**
* Indien het gehuurde goed volledig tenietgaat door brand, is de huurovereenkomst van rechtswege ontbonden zonder schadevergoeding (risicoleer, art. 1722 BW) [9](#page=9).
* Indien het tenietgaan van de huur het gevolg is van brand waarvan de huurder niet kan bewijzen dat deze niet door zijn schuld is ontstaan, wordt de huurovereenkomst eveneens ontbonden op grond van artikel 1741 BW, en is de huurder gehouden tot vergoeding [9](#page=9).
#### 3.2.6 Bijkomende verplichting huurder: Stoffering
De huurder is verplicht om het gehuurde goed te stofferen met voldoende huisraad. Indien de huurder hierin nalatig is, kan hij uit zijn huurwoning worden gezet, tenzij hij voldoende zekerheid stelt voor de betaling van de huurprijs (art. 1752 BW). De waarde van de huisraad moet doorgaans overeenkomen met twee huurtermijnen vermeerderd met beslagkosten. De stofferingsplicht houdt verband met de aard en bestemming van het verhuurde goed [9](#page=9).
**Voorbeeld van uitwinning:** Indien een huurder drie maanden niet betaalt, kan de verhuurder na een vonnis van de vrederechter een uitvoerbare titel verkrijgen. Dit kan leiden tot beslag op de inboedel van de huurder. De opbrengst van een openbare verkoop wordt pondspondsgewijs verdeeld onder de schuldeisers, tenzij er sprake is van een voorrecht. De verhuurder geniet een voorrecht voor huurgelden van twee vervallen jaren, het lopende jaar en alle nog niet-vervallen huurgelden. Indien de huurovereenkomst van vaste datum is, geldt dit voorrecht ook voor toekomstige huurgelden. Dit voorrecht geldt ook voor huurherstellingen en andere verplichtingen ten laste van de huurder die de uitvoering van de huur betreffen [9](#page=9).
---
# Einde van de huurovereenkomst en bijzondere contracten
Dit onderwerp behandelt de beëindiging van huurovereenkomsten, verschillende bijzondere contracten en hun juridische implicaties.
## 4. Einde van de huurovereenkomst en bijzondere contracten
### 4.1 Einde van de huurovereenkomst (gemene huur)
De huurovereenkomst kan op diverse wijzen beëindigd worden [11](#page=11).
#### 4.1.1 Overzicht beëindigingsgronden
1. **Opzegging:** Dit is een eenzijdige rechtshandeling die een mededeling inhoudt [11](#page=11).
* **Vorm:** In principe vormvrij, maar voor bewijs wordt een aangetekende brief of deurwaardersexploot aangeraden [11](#page=11).
* **Gezinswoning:** Bij een gezinswoning dient de opzegging aan elke echtgenoot afzonderlijk te worden gericht, bij voorkeur via twee aparte aangetekende brieven. Een opzegging in één brief aan beide echtgenoten is geldig indien beide echtgenoten het ontvangstbewijs ondertekenen [11](#page=11).
2. **Minnelijk akkoord (wederzijds toestemming):** Partijen kunnen overeenkomen om de huurovereenkomst te beëindigen [11](#page=11).
* Dit is een consensuele overeenkomst [11](#page=11).
* Het is raadzaam om dit akkoord schriftelijk vast te leggen, zeker indien de oorspronkelijke huurovereenkomst schriftelijk was [11](#page=11).
3. **Wanprestatie (door verhuurder of huurder):** Wanprestatie kan leiden tot ontbinding van de huurovereenkomst [11](#page=11).
* **Ontbinding:** De wanpresterende partij kan gevorderd worden [11](#page=11).
* **Schadevergoeding:** De benadeelde partij kan een schadevergoeding vorderen voor de tijd die nodig is voor wederverhuring, alsook voor wangebruik [11](#page=11).
* **Uitdrukkelijk ontbindend beding:** Een dergelijk beding is strijdig met de openbare orde en dus nietig [11](#page=11).
4. **Verval van het voorwerp van de huurovereenkomst:** Dit kan juridisch of materieel zijn [11](#page=11).
* **Geheel tenietgaan:** Leidt tot ontbinding van rechtswege [11](#page=11).
* **Gedeeltelijk tenietgaan:** Kan leiden tot een vermindering van de huurprijs of ontbinding van de huur [11](#page=11).
* **Tenietgaan door fout:** Indien het tenietgaan door de fout van een der partijen gebeurt, kan dit leiden tot ontbinding en een schadevergoeding [11](#page=11).
#### 4.1.2 Geen beëindigingsgronden voor huur
De volgende situaties zijn *geen* automatische beëindigingsgronden voor een huurovereenkomst, tenzij anders bedongen [11](#page=11):
* Overlijden van de verhuurder of huurder [11](#page=11).
* Faillissement of kennelijk onvermogen van de verhuurder of huurder [11](#page=11).
* Een uitdrukkelijk ontbindend beding [11](#page=11).
* De verkoop van het verhuurde goed [11](#page=11).
### 4.2 Bijzondere contracten
Naast de huurovereenkomst behandelt dit onderwerp ook andere bijzondere contracten, waaronder bruikleen, verbruiklening en leasing.
#### 4.2.1 Bruikleen (commodaat)
Bruikleen is een benoemde overeenkomst waarbij een partij (de uitlener) aan een andere partij (de ontlener) een tijdelijk persoonlijk gebruiksrecht verleent op een niet-vervangbare zaak, zonder vruchtgebruik, met de verplichting voor de ontlener om de zaak na afloop terug te geven [23](#page=23).
##### 4.2.1.1 Kenmerken van bruikleen
* **Zakelijke overeenkomst:** De overeenkomst komt tot stand op het moment van de afgifte van de zaak. Hieruit volgt dat een belofte tot bruikleen, mits bepaalde voorwaarden, afdwingbaar is [24](#page=24).
* **Eenzijdige overeenkomst:** Omdat de overeenkomst zakelijk is, heeft de uitlener na de afgifte geen verbintenissen meer. De ontlener heeft wel verbintenissen (gebruik en teruggave). Art. 1184 BW (ontbinding wegens wanprestatie) en de ENAC (eenzijdig contractueel exceptie) zijn niet toepasselijk, tenzij contractueel bedongen [24](#page=24) [25](#page=25).
* **Overeenkomst om niet:** Dit is een essentieel verschil met de huurovereenkomst, waar de verhuurder wel verbintenissen heeft. Er is geen vermoeden van kosteloosheid en de wil tot vrijgevigheid is doorslaggevend [25](#page=25).
* **Enkel in beperkte mate *intuitu personae*:** Hoewel overeenkomsten om niet normaal vermoed worden *intuitu personae* te zijn, wordt voor bruikleen het gemeenrechtelijke art. 1122 BW herhaald. Dit betekent dat de identiteit van de partijen minder doorslaggevend is dan bij een zuivere schenking [25](#page=25).
##### 4.2.1.2 Verschillen met andere contracten
* **Vergeleken met huur:** Bij huur wordt een zaak in ruil voor een prijs gebruikt, bij bruikleen is dit kosteloos [23](#page=23) [25](#page=25).
* **Vergeleken met bewaargeving:** Bij bruikleen mag de ontlener de zaak gebruiken, bij bewaargeving niet. Beide zijn zakelijke overeenkomsten, maar bruikleen is in het belang van de ontlener, bewaargeving in het belang van de bewaargever [25](#page=25).
* **Vergeleken met schenking:** Bij schenking gaat het eigendom over, bij bruikleen niet [27](#page=27).
##### 4.2.1.3 Verbintenissen van de ontlener
* **Gebruik, bewaring en behoud:** De ontlener moet de zaak gebruiken volgens de bestemming, als een goede huisvader (middelenverbintenis) [26](#page=26).
* **Teruggave:** De zaak moet in natura, in de staat waarin deze zich bevond, op het afgesproken tijdstip worden teruggegeven (resultaatsverbintenis) [26](#page=26).
##### 4.2.1.4 Verlies door toeval
De uitlener draagt in principe het risico voor verlies door toeval, aangezien hij eigenaar blijft. Uitzonderingen waarbij de ontlener toch aansprakelijk is voor verlies door toeval zijn onder andere [27](#page=27):
* Gebruik van de zaak voor een ander doel of langer dan afgesproken [27](#page=27).
* ‘Egoïstisch’ gedrag van de ontlener [27](#page=27).
* Bij schatting van het ontleende goed [27](#page=27).
#### 4.2.2 Verbruiklening (mutuum)
Verbruiklening betreft de lening van verbruikbare zaken, waarbij de zaak door gebruik tenietgaat en niet in natura, maar bij equivalent teruggegeven moet worden [27](#page=27) [28](#page=28).
##### 4.2.2.1 Kenmerken van verbruiklening
* **Eigendomsovergang:** In tegenstelling tot bruikleen, draagt de verbruiklener de eigendom van de zaak over [28](#page=28).
* **Risico:** De ontlener draagt het risico voor de zaak [28](#page=28).
* **Kosteloos of ten bezwarende titel:** Kan om niet of onder bezwarende titel zijn, wat leidt tot een eenzijdige of wederkerige overeenkomst [28](#page=28).
* **Zakelijke overeenkomst:** De overeenkomst komt tot stand bij de afgifte van de zaak [28](#page=28).
* **Geldlening:** Geld is het klassieke voorwerp van verbruiklening [28](#page=28).
##### 4.2.2.2 Verbintenissen van de ontlener
De enige verplichting van de ontlener is de teruggave van het equivalent [28](#page=28).
* **Principe van nominalisme:** Bij geldlening moet het nominale bedrag worden teruggegeven, ongeacht waardevermindering of waardevermeerdering [28](#page=28).
* **Termijn voor teruggave:** Indien geen termijn is bepaald, kan de uitlener te allen tijde teruggave eisen, met mogelijke uitstel door de rechter [28](#page=28).
##### 4.2.2.3 Lening op interest
* Het bedingen van interest is toegestaan [28](#page=28).
* De interestvoet is vrij te bepalen, tenzij de wet anders bepaalt (bv. woekerverbod) [28](#page=28).
#### 4.2.3 Leasing
Leasing is een financieringsovereenkomst waarbij de leasinggever (lessor) het genot van een goed verleent aan de leasingnemer (lessee) tegen een periodiek te betalen prijs, vaak met een aankoopoptie voor de lessee aan het einde van de periode [29](#page=29).
##### 4.2.3.1 Financiële leasing
* Dit wordt beschouwd als de 'echte' leasing [29](#page=29).
* De lessor koopt op vraag van de lessee een investeringsgoed aan bij een derde [30](#page=30).
* De overeenkomst omvat vaak drie componenten: een koopcontract, een huurcontract en een eenzijdige verkoopbelofte (optie) [30](#page=30).
* Juridische eigendom ligt bij de lessor, wat sterke zekerheid biedt tegenover schuldeisers van de lessee [30](#page=30).
##### 4.2.3.2 Specifieke vormen van leasing
* **Sale-and-lease-back:** Een entiteit verkoopt een actief aan een leasemaatschappij en least het vervolgens terug [30](#page=30).
* **Operationele leasing:** De lessor is zelf producent of invoerder van het investeringsgoed. Dit gaat meestal gepaard met een onderhoudscontract en heeft doorgaans geen aankoopoptie (dan spreekt men van 'renting') [30](#page=30).
#### 4.2.4 Franchising
Franchising is een distributietechniek en een toetredingscontract waarbij de franchisenemer het imago, de knowhow en het commercialisatiesysteem van de franchisor gebruikt in ruil voor een vergoeding. De franchisenemer blijft juridisch zelfstandig eigenaar van zijn zaak [30](#page=30).
#### 4.2.5 Licentie
Een licentieovereenkomst is in wezen de huur van onlichamelijke roerende goederen of rechten. De titularis van een intellectueel eigendomsrecht of knowhow verleent aan de licentienemer toelating om bepaalde handelingen te stellen die normaal onder het monopolie van de titularis vallen, tegen betaling van een vergoeding ('royalty's') [31](#page=31).
### 4.3 Overige bijzondere contracten en aspecten
#### 4.3.1 Onderverhuur en overdracht van huur
* **Onderverhuur:** De hoofdhuurder verbindt zich ertoe om de onderhuurder het gebruik van de gehuurde zaak te laten genieten [11](#page=11).
* **Toelaatbaarheid:** In beginsel mogelijk tenzij contractueel uitgesloten. Een huurder die het goed niet als hoofdverblijfplaats bestemt, mag niet onderhuren aan iemand met een hoofdverblijfplaats [11](#page=11).
* **Gevolgen:** De onderhuur heeft geen directe impact op de rechtsverhouding tussen hoofdhuurder en hoofdverhuurder. Er is een aparte huurovereenkomst tussen hoofdhuurder en onderhuurder [12](#page=12).
* **Overdracht van huur (contractsoverdracht):** De huurder draagt de bestaande huurovereenkomst over aan een derde, die de oorspronkelijke huur voortzet. De hoofdhuurder behoudt wel verplichtingen tegenover de hoofdverhuurder [11](#page=11).
#### 4.3.2 Overdracht verhuurde goed
* **Gevolgen:** De overdracht onder bijzondere titel beëindigt de huur niet. De huur bindt de overnemer in beginsel niet, tenzij er een eerbiedigingsbeding is opgenomen of de huurovereenkomst een vaste dagtekening heeft verworven [12](#page=12).
* **Vaste dagtekening:** Een huurovereenkomst met vaste dagtekening (meestal via registratie) is tegenstelbaar aan derden. Voor huur van langer dan 9 jaar is inschrijving op het hypotheekkantoor vereist [12](#page=12).
* **Gevolgen bij geen vaste dagtekening:** De huur is niet tegenwerpbaar aan de verkrijger; uitzetting is mogelijk zonder termijn of vergoeding [12](#page=12).
#### 4.3.3 Procesrechtelijke aspecten gemene huur
* **Bevoegde rechter:** De vrederechter is bevoegd voor huur van onroerende goederen, ongeacht het bedrag [12](#page=12).
* **Procedure:** Vaak via verzoekschrift [12](#page=12).
* **Verjaring:** Vorderingen tot betaling van huurprijs verjaren na 5 jaar, vorderingen tot betaling van indexering na 1 jaar [12](#page=12).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Wederkerig contract | Een overeenkomst waarbij beide partijen juridisch verbonden zijn en over en weer verplichtingen op zich nemen. Bijvoorbeeld, bij een huurovereenkomst heeft de verhuurder de plicht het goed ter beschikking te stellen en de huurder de plicht huur te betalen. |
| Persoonlijk genotsrecht | Het recht om tijdelijk van een zaak gebruik te maken zonder dat dit een zakelijk recht is. Dit onderscheidt het van bijvoorbeeld vruchtgebruik, wat een sterker zakelijk recht is dat aan de zaak kleeft. |
| Consensueel contract | Een overeenkomst die geldig tot stand komt door de loutere wilsovereenstemming van partijen, zonder dat daarvoor specifieke vormvereisten (zoals een geschrift) nodig zijn. |
| Vruchtgebruik | Een zakelijk recht dat de vruchtgebruiker het recht geeft om van een goed dat aan een ander toebehoort, het genot te hebben en de vruchten ervan te trekken, met de plicht om de zaak in stand te houden. |
| Dwingend recht | Rechtsregels waarvan partijen niet mogen afwijken, ook niet bij overeenkomst. Deze regels zijn bedoeld om een zwakkere partij te beschermen, zoals de huurder in het woninghuurrecht. |
| Suppletief recht | Rechtsregels die van toepassing zijn tenzij partijen er contractueel van afwijken. Ze vullen de overeenkomst aan waar er geen specifieke afspraken zijn gemaakt. |
| Vrijwaring voor eigen daad | De verplichting van de verhuurder om geen acties te ondernemen die het rustige genot van de huurder verstoren, direct of indirect. Dit omvat bijvoorbeeld het niet veranderen van het verhuurde goed op een manier die de huurder schaadt. |
| Vrijwaring voor rechtsstoornissen door derden | De verplichting van de verhuurder om de huurder te beschermen tegen rechtsaanspraken van derden die het genot van het gehuurde goed zouden kunnen verstoren. |
| Vrijwaring voor gebreken | De verplichting van de verhuurder om de huurder te vrijwaren voor verborgen gebreken die het normale gebruik van het gehuurde goed verhinderen of verminderen. |
| Exceptio non adimpleti contractus | De exceptie van niet-uitgevoerde contract (opschortingsrecht), waarbij een partij haar eigen verbintenis mag opschorten zolang de andere partij haar verbintenis niet nakomt. |
| Goede huisvader | Een zorgvuldig persoon die zijn zaken beheert met de nodige aandacht en voorzichtigheid, zoals men van een redelijk handelende persoon mag verwachten. Dit is een norm voor de beoordeling van de naleving van verbintenissen. |
| Plaatsbeschrijving | Een gedetailleerde beschrijving van de staat van een verhuurd goed, opgemaakt bij het begin en/of einde van de huurovereenkomst. Dit dient als bewijs voor de staat van het goed bij aanvang en bij teruggave. |
| Huurwaarborg | Een door de huurder aan de verhuurder verstrekte zekerheid om eventuele schade aan het gehuurde goed of onbetaalde huur te dekken. Dit kan verschillende vormen aannemen, zoals een bankgarantie of een geldsom. |
| Stilzwijgende wederverhuring | Wanneer een huurovereenkomst van bepaalde duur na het verstrijken van de termijn stilzwijgend wordt voortgezet onder dezelfde voorwaarden, alsof er een nieuwe overeenkomst is gesloten. |
| Bruikleen (commodaat) | Een benoemde overeenkomst waarbij een partij (de uitlener) een niet-vervangbare zaak tijdelijk gratis in gebruik geeft aan een andere partij (de ontlener), die deze na gebruik in natura moet teruggeven. |
| Verbruiklening (mutuum) | Een overeenkomst waarbij een partij een hoeveelheid vervangbare zaken (zoals geld) aan een ander geeft, met de verplichting om een gelijke hoeveelheid van hetzelfde soort en kwaliteit terug te geven. De eigendom gaat hierbij over. |
| Zakelijke overeenkomst | Een overeenkomst die pas tot stand komt door de afgifte van de zaak die het voorwerp van de overeenkomst uitmaakt. Bij bruikleen komt de overeenkomst pas tot stand bij de overhandiging van de zaak. |
| ENAC (Exceptio non adimpleti contractus) | De opschortingsrecht die een partij toestaat haar eigen verbintenis niet na te komen zolang de wederpartij haar verbintenis niet nakomt. Dit is bij bruikleen niet van toepassing door het zakelijke karakter. |
| Nominaal principe | Het principe dat bij een geldlening de terugbetaling gebeurt op basis van het nominale bedrag, ongeacht de waardeverandering van de munt tussen het moment van de lening en de terugbetaling. |
| Woeker | Het vragen van disproportioneel hoge rente bij een lening, wat wettelijk verboden is. De wettelijke rentevoet of afspraken daaromtrent zijn van belang. |
| Financiële leasing | Een financieringsovereenkomst waarbij een leasinggever een goed koopt op vraag van een lessee en dit ter beschikking stelt tegen periodieke betalingen. Vaak is er een aankoopoptie op het einde van de leaseperiode. |
| Operationele leasing | Een vorm van leasing waarbij de lessor vaak zelf de producent of invoerder van het goed is. Deze vorm gaat meestal gepaard met onderhoudscontracten en heeft geen aankoopoptie (ook wel 'renting' genoemd). |
| Franchising | Een distributietechniek waarbij een franchisenemer tegen betaling het recht krijgt om de merknaam, knowhow en het commerciële systeem van een franchisegever te gebruiken. De franchisenemer blijft juridisch zelfstandig. |
| Licentie | Een overeenkomst waarbij de titularis van een intellectueel eigendomsrecht (zoals een patent of auteursrecht) de licentienemer toestaat om bepaalde handelingen te verrichten die normaal onder het monopolie van de titularis vallen, tegen betaling van royalty's. |
| Hoofdverblijfplaats | De woning waar een persoon of gezin feitelijk en gewoonlijk verblijft, en die het centrum van hun belangen vormt. Dit is een cruciaal criterium voor de toepassing van specifieke huurregels zoals het woninghuurdecreet. |
| Onroerende voorheffing | Een belasting die geheven wordt op onroerende goederen, gebaseerd op het geïndexeerde kadastraal inkomen. Bij huur mag deze last in beginsel niet eenzijdig aan de huurder worden doorgelegd. |
| Resterende looptijd huurovereenkomst | De periode die nog overblijft tot het einde van de oorspronkelijke huurovereenkomst. Bij onderhuur mag de duur van de onderhuur deze resterende looptijd niet overschrijden. |
| Uitzettingsbeding | Een clausule in een huurovereenkomst die de verhuurder het recht geeft om de huur te beëindigen in geval van eigendomsoverdracht van het verhuurde goed. |
| Vaste dagtekening | Een datum die wettelijk is vastgesteld en bewezen kan worden, bijvoorbeeld door registratie van een akte bij de bevoegde autoriteit. Dit is belangrijk voor de tegenwerpelijkheid van de huurovereenkomst aan derden. |
| Gekwalificeerde benadeling | Een juridisch concept waarbij een contract kan worden vernietigd of aangepast wanneer een partij door misbruik van zwakte, onervarenheid of een noodtoestand van de andere partij een economisch voordeel behaalt dat onevenredig is. |
| Woekerverbod | Het verbod op het bedingen van excessieve en niet-proportionele rente bij leningen, ter bescherming van de ontlener tegen uitbuiting. |
| Consumentenkrediet | Een kredietovereenkomst waarbij een kredietgever krediet verleent aan een consument, rechtstreeks of via een bemiddelaar. De wetgeving hieromtrent is gericht op de bescherming van de consument. |
| Hypothecair krediet | Een lening die gewaarborgd wordt door een hypotheek op een onroerend goed. De hypotheek geeft de kredietgever het recht om bij wanbetaling het onderpand te verkopen om de schuld te innen. |
| Lessor | De partij in een leaseovereenkomst die het goed ter beschikking stelt van de lessee tegen betaling. De lessor behoudt de juridische eigendom van het goed. |
| Lessee | De partij in een leaseovereenkomst die het goed gebruikt en periodieke betalingen verricht aan de lessor. De lessee heeft vaak een optie om het goed op het einde van de leaseperiode aan te kopen. |
| Sale-and-lease-back | Een financiële transactie waarbij een bedrijf een goed verkoopt aan een leasingmaatschappij en het vervolgens terugleaset. Dit wordt vaak gedaan om financiële middelen te genereren of uit fiscale overwegingen. |
| Franchisegever (Franchisor) | De partij die het recht verleent om zijn merk, knowhow en commercieel systeem te gebruiken in ruil voor een vergoeding. |
| Franchisenemer (Franchisee) | De partij die het recht verkrijgt om het merk, de knowhow en het commercieel systeem van de franchisegever te gebruiken in ruil voor betalingen. |
| Royalty's | Periodieke betalingen die verschuldigd zijn aan de titularis van een intellectueel eigendomsrecht of recht, in ruil voor het gebruik ervan, zoals bij licentieovereenkomsten. |
| Recht van uitzetting | Het recht van de eigenaar van het verhuurde goed om de huurder uit te zetten na een eigendomsoverdracht, vaak gekoppeld aan specifieke voorwaarden of een uitzettingsbeding. |
| Gebruiksrecht | Het recht om een zaak te gebruiken, zoals toegekend aan een huurder of bruiklener. De reikwijdte van dit recht kan variëren afhankelijk van de overeenkomst. |
| Bewaring | Het bewaren van een zaak zonder deze te mogen gebruiken. Dit is kenmerkend voor bewaargevingsovereenkomsten, in tegenstelling tot bruikleen waarbij gebruik is toegestaan. |
| Aanneming | Een overeenkomst waarbij de ene partij zich ertoe verbindt om voor de andere partij een werk uit te voeren tegen een prijs. Dit betreft diensten, niet de overdracht van een goed. |
| Risicoleer | Het principe dat bij een overeenkomst het risico van verlies of tenietgaan van de zaak rust op de partij die de eigendom heeft, tenzij anders bepaald. Bij bruikleen blijft de uitlener eigenaar en draagt hij het risico. |
| Gevolg van zesde Staatshervorming | De institutionele hervorming van België die tot gevolg had dat bepaalde bevoegdheden, zoals die voor woninghuur, zijn overgedragen van het federale naar het regionale niveau, wat leidde tot nieuwe wetgeving zoals het Vlaams Woninghuurdecreet. |
Cover
Bijzondere overeenkomsten.docx
Summary
# Doorwerking van bijzondere rechtsregels naar onbenoemde overeenkomsten
Dit onderwerp analyseert hoe specifieke contractregels van benoemde overeenkomsten worden toegepast op overeenkomsten die niet expliciet benoemd zijn, met de nadruk op de contractvrijheid en de rol van het algemeen contractenrecht.
### 1.1 De rol van het algemeen contractenrecht en de functies van bijzonder contractenrecht
Het algemeen contractenrecht, zoals vervat in Boek 5, blijft van toepassing op bijzondere overeenkomsten, tenzij specifiek anders bepaald. Het bijzonder contractenrecht vervult hierbij vier functies:
* **Interpretatieve functie:** Het helpt bij de toepassing van het algemeen contractenrecht.
* **Corrigerende functie:** Het corrigeert het algemeen contractenrecht wanneer dit onwerkzaam of onrechtvaardig zou zijn.
* **Beschermende functie:** Het beschermt zwakkere partijen of het algemeen belang.
* **Faciliterende functie:** De regels fungeren als aanvullend recht, uitwerkend wat partijen zelf niet hebben geregeld, omdat dit wordt beschouwd als de vermoedelijke wil van de partijen.
Deze functies worden weerspiegeld in het wetsvoorstel voor Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, dat streeft naar vereenvoudiging, herstructurering, integratie en coherentie tussen verschillende benoemde contracten, mede geïnspireerd door rechtsvergelijkend onderzoek.
### 1.2 Structuur en toepassingsgebied van het wetsvoorstel Boek 7
Het wetsvoorstel voor Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek is modulair opgebouwd en omvat onder andere de volgende titels:
* Titel 1: Statuut en definities (met nadruk op het aanvullend karakter van de regels).
* Titel 2: Koop en ruil.
* Titel 3: Gebruikscontracten (huur en bruikleen).
* Titel 4: Dienstencontracten (met een gemeenschappelijk regime en specifieke regels voor verschillende soorten dienstencontracten).
* Titel 5: Lening van een vervangbaar goed.
* Titel 6: Kanscontracten (spel en weddenschap, lijfrente).
* Titel 7: Contracten met betrekking tot een geschil (sekwestre en dading).
### 1.3 Koop als essentieel contract
De koopovereenkomst wordt gekenmerkt door de wilsovereenstemming over het goed en de prijs in geld. Essentiële bestanddelen, zoals de eigendomsoverdracht en de prijs in geld, zijn cruciaal voor de kwalificatie als koop. De eigendomsoverdracht gebeurt in principe bij de wilsovereenstemming, met diverse wettelijke en conventionele afwijkingen, zoals het eigendomsvoorbehoud. Het risico gaat in principe mee over met de eigendom, maar het wetsvoorstel Boek 7 beoogt dit risico los te koppelen van de eigendomsoverdracht en te laten overgaan bij de levering.
#### 1.3.1 Essentiële bestanddelen van de koop
* **Eigendomsoverdracht:** De verkoper verbindt zich ertoe de eigendom van een goed over te dragen. Indien een ander zakelijk recht wordt overgedragen, is het geen koop, maar kunnen de regels van overeenkomstige toepassing zijn.
* **Prijs in geld:** De tegenprestatie moet in geld bestaan. Indien dit niet het geval is, dient de overeenkomst hergekwalificeerd te worden (bijvoorbeeld naar ruil). De prijs moet bepaald of bepaalbaar en ernstig zijn.
#### 1.3.2 Geldigheidsvereisten van de koop
Naast de algemene geldigheidsvereisten van het contractenrecht (toestemming, bekwaamheid, geoorloofd voorwerp, geoorloofde oorzaak) zijn specifiek voor de koop:
* **Toestemming en wilsovereenstemming:** Er moet een akkoord zijn over de essentiële elementen (goed en koopprijs) en alle voor partijen substantiële elementen.
* **Wilsgebreken:** Dwaling (betreffende de zelfstandigheid van de zaak, verschoonbaar) en bedrog (kunstgrepen, leugens, opzettelijk gewekte dwaling) kunnen leiden tot nietigheid. Het wetsvoorstel Boek 7 beoogt de vordering wegens dwaling te beperken indien deze voortvloeit uit een conformiteitsgebrek. Benadeling (enkel van de verkoper, meer dan 7/12de voor onroerende goederen) kan leiden tot nietigheid.
* **Bekwaamheid:** Partijen moeten handelingsbekwaam zijn. Er gelden algemene en bijzondere onbekwaamheden.
* **Voorwerp:** Het voorwerp moet bestaan, in de handel zijn en bepaald of bepaalbaar zijn.
#### 1.3.3 Verbintenissen van de verkoper
De verkoper heeft drie hoofdverbintenissen:
* **Levering:** De overdracht van de verkochte zaak in de macht en in het bezit van de koper. Dit is een resultaatsverbintenis die de materiële afgifte van de conforme zaak met toebehoren en vruchten omvat.
* **Conforme levering:** Het geleverde goed moet conform zijn met de overeenkomst qua staat, eigenschappen en hoeveelheid.
* **Vrijwaring:**
* **Vrijwaring voor uitwinning:** Bescherming tegen stoornissen in het eigendomsrecht of bezit, zowel feitelijk (eigen daad) als juridisch (eigen daad of daad van derden met rechtsstoornis).
* **Vrijwaring voor verborgen gebreken:** Bescherming tegen gebreken die het goed ongeschikt maken voor het beoogde gebruik en die bij de levering niet ontdekt konden worden. Het gebrek moet al (in de kiem) bestaan op het ogenblik van de koop.
#### 1.3.4 Verbintenissen van de koper
De koper heeft twee hoofdverbintenissen:
* **Goed in ontvangst nemen:** De koper moet het geleverde goed onderzoeken op conformiteit en zichtbare gebreken. Bij zichtbare gebreken moet hij protesteren, anders wordt hij geacht deze stilzwijgend te hebben aanvaard.
* **Prijs betalen:** De koopprijs moet betaald worden, normaal bij de levering, tenzij anders overeengekomen.
#### 1.3.5 Consumentenkoop
De consumentenkoop is een specifieke regeling van dwingend recht die afwijkt van het algemeen kooprecht. Het beschermt de natuurlijke persoon die handelt voor doeleinden buiten zijn beroepsactiviteit. Centraal staat de **vrijwaring voor gebrek aan conformiteit**, die zowel subjectieve (conform de overeenkomst en bijzonder gebruik) als objectieve (normaal gebruik, kwaliteit van monster/model) vereisten omvat. Er geldt een vermoeden van bestaan van het gebrek aan conformiteit op het ogenblik van levering indien dit zich binnen twee jaar na levering manifesteert.
* **Primaire remedies:** Kosteloos herstel of vervanging.
* **Secundaire remedies:** Evenredige prijsvermindering of ontbinding van het koopcontract.
* **Schadevergoeding:** Een aanvullende remedie.
#### 1.3.6 Het Weens Koopverdrag (CISG)
Dit verdrag regelt de internationale verkoop van roerende goederen en vormt een aanvullende regeling die partijen kunnen uitsluiten. Het legt de nadruk op materieel kooprecht, waaronder de leveringsplicht, risico-overdracht en aansprakelijkheid voor niet-conformiteit. De keurings- en klachtplicht van de koper zijn essentieel.
### 1.4 Huurcontracten: algemeen recht en specifieke regimes
Het huurrecht is een complex veld met verschillende specifieke regimes (woninghuur, handelshuur, pacht) naast het algemeen huurrecht. Het doel is een evenwichtig kader te bieden voor woonzekerheid, behoorlijk rendement voor de verhuurder en minimale woningkwaliteit.
#### 1.4.1 Algemeen huurrecht
De algemene huurovereenkomst, gedefinieerd door de tijdelijke overdracht van genot van een zaak tegen een prijs, is een consensueel, wederkerig en voortdurend contract. De hoofdverbintenissen van de verhuurder zijn het verschaffen van vreedzaam genot en gebruik in goede staat, en vrijwaring voor eigen daden en daden van derden. De huurder moet de huurprijs betalen, het goed als goede huisvader gebruiken en teruggeven in de staat waarin hij het ontvangen heeft.
#### 1.4.2 Woninghuur
De woninghuur kent specifieke regels die grotendeels van dwingend recht zijn om de huurder te beschermen. Kernpunten zijn:
* **Toepassingsgebied:** Elk goed bestemd als hoofdverblijfplaats van de huurder (natuurlijke persoon).
* **Schriftelijkheidsvereiste:** Een schriftelijk contract is de regel, met specifieke inhoudsvereisten.
* **Levering in goede staat en conformiteit:** Het goed moet voldoen aan elementaire vereisten van veiligheid, gezondheid en woningkwaliteit. Sancties zoals absolute nietigheid en herstelvordering zijn voorzien.
* **Herstellingen:** Een onderscheid tussen herstellingen ten laste van de verhuurder (grote herstellingen) en de huurder (kleine herstellingen, onderhoud).
* **Opzegging:** Beperkte opzeggingsmogelijkheden voor de verhuurder, met respect voor de huurzekerheid van de huurder. Huurder kan opzeggen met een termijn van drie maanden.
* **Huurwaarborg:** Geregeld in vier vormen, met een maximum van drie maanden huur.
* **Onderhuur en huuroverdracht:** In principe verboden, tenzij met schriftelijke toestemming van de verhuurder, met specifieke uitzonderingen.
#### 1.4.3 Handelshuur
De handelshuurwet beschermt de huurder van een onroerend goed dat gebruikt wordt voor kleinhandel of ambachtsactiviteit met rechtstreeks contact met het publiek.
* **Minimumduur:** Negen jaar, met recht op hernieuwing voor de huurder (drie keer, telkens negen jaar).
* **Opzegging:** Huurder kan opzeggen per driejarige periode met zes maanden opzegtermijn. Verhuurder kan opzeggen voor persoonlijk gebruik of grondige renovatiewerken, mits motivering en vergoeding.
* **Huurprijsherziening:** Mogelijk bij significante wijziging van de normale huurwaarde door objectieve omstandigheden.
* **Verbouwingswerken:** Huurder heeft recht op uitvoering van werken om zijn handelsactiviteit mogelijk te maken, met financiële limieten en vergoeding voor meerwaarde.
* **Onderhuur en huuroverdracht:** Met specifieke regels en mogelijke rechtstreekse band tussen onderhuurder/overnemer en verhuurder.
* **Pop-up handelshuur:** Een flexibel regime voor huur korter dan één jaar.
### 1.5 Aanneming: totstandkoming en verbintenissen
De aannemingsovereenkomst, waarbij een aannemer zich verbindt een werk of dienst te verrichten tegen een prijs, is een essentieel contract. De kwalificatie is cruciaal, aangezien de regels verschillen van verkoop of lastgeving.
#### 1.5.1 Totstandkoming en prijs
De overeenkomst ontstaat door wilsovereenstemming over onafhankelijkheid van de aannemer, de prestatie en de prijs. De prijs kan bepaald of onbepaald zijn, met specifieke regels voor consumentencontracten.
#### 1.5.2 Verbintenissen van de aannemer
De aannemer heeft de plicht het werk conform de specificaties, de regels van de kunst en de geldende normen uit te voeren, tijdig te leveren en zijn opdrachtgever te informeren en te adviseren. Hij is aansprakelijk voor zware gebreken die de stabiliteit van het bouwwerk aantasten gedurende tien jaar na aanvaarding, ongeacht of de gebreken zichtbaar of verborgen zijn. Dit is een aansprakelijkheid van openbare orde.
#### 1.5.3 Verbintenissen van de opdrachtgever
De opdrachtgever moet het werk bevorderen, de prijs betalen en het werk in ontvangst nemen.
#### 1.5.4 Tienjarige aansprakelijkheid en woningbouwwet
De tienjarige aansprakelijkheid van aannemer en architect voor stabiliteitsgebreken is een hoeksteen van de bescherming van de bouwheer. De woningbouwwet voegt hier specifieke beschermingsmaatregelen aan toe, zoals formele vereisten voor contracten, een waarborgregeling en een gesplitste oplevering (voorlopig en definitief).
### 1.6 Dienstencontracten (Boek 7 Burgerlijk Wetboek)
Het wetsvoorstel Boek 7 beoogt een geharmoniseerd regime voor dienstencontracten, waarbij aanneming, lastgeving en bewaargeving onder één titel worden gebracht.
#### 1.6.1 Definitie en kenmerken
Het dienstencontract omvat elke materiële of intellectuele opdracht, ongeacht of deze bezwarend of kosteloos is. De opdrachtnemer handelt onafhankelijk van de opdrachtgever. Er geldt een samenwerkingsverbintenis en een plicht tot conformiteit van de opdracht.
#### 1.6.2 Conformiteit en aansprakelijkheid
De opdrachtnemer staat in voor conformiteitsgebreken die in de kiem bestaan bij de levering en die toerekenbaar zijn. Er geldt een conformiteitstermijn van 10 jaar na aanvaarding, met een kennisgevingstermijn en een verjaringstermijn van twee jaar na kennisgeving. Voor stabiliteitsbedreigende gebreken blijft de tienjarige aansprakelijkheid van dwingend recht gelden, gebaseerd op foutaansprakelijkheid.
### 1.7 Lastgeving
De lastgeving, geregeld in Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, is een contract waarbij de lastgever de lasthebber opdraagt rechtshandelingen te stellen in zijn naam en voor zijn rekening.
#### 1.7.1 Kenmerken en geldigheid
Het is een consensueel contract, dat bezwarend of kosteloos kan zijn. De bekwaamheid van de lastgever is essentieel voor de geldigheid.
#### 1.7.2 Verbintenissen en aansprakelijkheid
De lasthebber moet de opdracht uitvoeren volgens de instructies en met de zorg van een voorzichtig persoon. Hij is aansprakelijk voor opzet en fout. De lastgever moet voorschotten en kosten vergoeden, het loon betalen en de lasthebber schadeloos stellen.
#### 1.7.3 Einde van de lastgeving
De lastgeving eindigt door verval van termijn, overlijden van een partij, onbekwaamheidsverklaring, faillissement, of door opzegging ad nutum (tenzij de opdracht van gemeenschappelijk belang is).
### 1.8 Dading
Dading is een contract waarbij partijen door wederzijdse toegevingen een geschil beëindigen of vermijden. Het heeft kracht van gewijsde en is in principe onherroepelijk. Geldigheidsvereisten omvatten een geschil, wilsovereenstemming en wederzijdse toegevingen. Het is een consensueel contract, maar een schriftelijk bewijs is vereist. De interpretatie van een dading is restrictief.
### 1.9 Woningbouwcontracten
De Woningbouwwet beschermt kopers van nog te bouwen of in aanbouw zijnde constructies die bestemd zijn voor huisvesting of gemengd gebruik. Kenmerken zijn formele vereisten, een gespreide betaling, een waarborgregeling en een tienjarige aansprakelijkheid die begint bij aanvaarding.
#### 1.9.1 Essentiële elementen
* **Eigendomsoverdracht bij aanvang:** Vroegere eigendomsverkrijging dan bij algemene regels.
* **Risico-overgang bij voorlopige oplevering:** Ontkoppeld van de eigendomsoverdracht.
* **Waarborgregeling:** Voltooiingswaarborg of bankgarantie.
* **Betalingswijze:** Beperkt voorschot en gespreide betalingen.
* **Oplevering:** Voorlopig en definitief, met een tussentijdse periode van één jaar.
* **Tienjarige aansprakelijkheid:** Voor stabiliteitsgebreken, beginnend bij de aanvaarding.
---
# Krachtlijnen en structuur van wetsvoorstel boek 7 (Bijzondere overeenkomsten)
Oké, hier is een gedetailleerde studiehandleiding voor het wetsvoorstel boek 7 betreffende bijzondere overeenkomsten, gebaseerd op de verstrekte documentatie.
## 2. Krachtlijnen en structuur van wetsvoorstel boek 7 (Bijzondere overeenkomsten)
Dit wetsvoorstel heeft tot doel het bestaande recht inzake bijzondere overeenkomsten te vereenvoudigen, te herstructureren en coherenter te maken, met een sterke focus op de koop-, huur- en dienstencontracten.
### 2.1 De krachtlijnen van het wetsvoorstel voor boek 7
Het wetsvoorstel voor Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek is gebaseerd op vier belangrijke krachtlijnen:
* **Vereenvoudiging:** Het principe van rechtszuinigheid staat centraal. Dubbele regels worden geschrapt en er wordt vermeden om algemene regels van het contractenrecht te herhalen. Afwijkingen van het algemeen verbintenissenrecht worden kritisch bekeken.
* **Herstructurering en integratie:** Dit uit zich met name in de regeling van koop- en dienstencontracten. Conformiteit wordt het basisidee voor alle koopstelsels. De regels inzake aanneming, lastgeving en bewaargeving worden geïntegreerd in een gemeenschappelijk regime voor dienstencontracten, waarbij de nadruk ligt op het uitvoeren van een opdracht door een opdrachtnemer voor een opdrachtgever.
* **Coherentie tussen verschillende benoemde contracten:** Er wordt gestreefd naar een uniforme benadering voor soortgelijke verbintenissen, zoals de verbintenis tot conforme levering van een goed, die zowel bij koop, huur als dienstencontracten voorkomt. De regels van huur en bruikleen worden op elkaar afgestemd.
* **Rechtsvergelijkend perspectief:** Bij de totstandkoming van het wetsvoorstel is er gekeken naar andere rechtsstelsels, zoals het Weens Koopverdrag, het Nederlands en Duits recht, en de DCFR (Draft Common Frame of Reference). Ook de Franse hercodificatie-oefening heeft als inspiratie gediend.
### 2.2 Structuur van het wetsvoorstel boek 7
Het wetsvoorstel is opgebouwd uit zeven titels, die in totaal 198 wetsartikelen bevatten. De nummering van de artikelen volgt een drie-cijferig systeem, waarbij het eerste cijfer verwijst naar het boek (7), het tweede naar de titel en het derde naar het specifieke artikel. Dit modulaire systeem maakt het mogelijk om later nog titels toe te voegen.
De structuur ziet er als volgt uit:
* **Titel 1. Statuut en definities:** Bevat het principe van het aanvullend karakter van de regels, vastgelegd in artikel 7.1.1.
* **Titel 2. Koop en ruil:** Omvat de regels inzake de koopovereenkomst en ruil.
* **Titel 3. Gebruikscontracten:** Regelt zowel huur als bruikleen.
* **Titel 4. Dienstencontract:** Bevat een gemeen regime voor dienstencontracten, aangevuld met specifieke regels voor lastgeving, bepaalde onroerende dienstencontracten en hotelbewaargeving.
* Gemeenrechtelijke dienstencontracten: artikelen 7.4.5 tot 7.4.33.
* Specifieke regels voor lastgeving: artikelen 7.4.34 tot 7.4.46.
* Specifieke regels voor bepaalde onroerende dienstencontracten: artikelen 7.4.47 tot 7.4.49.
* Specifieke regels voor hotelbewaargeving: artikelen 7.4.50 tot 7.4.57. Deze zijn vrijwel letterlijk overgenomen uit het oud Burgerlijk Wetboek vanwege de internationale verplichtingen van België.
* **Titel 5. Lening van een vervangbaar goed:** Bevat regels voor de lening van vervangbare goederen, met specifieke aandacht voor de geldlening en de grens met het financieel recht.
* **Titel 6. Kanscontracten:** Omvat spel, weddenschap en lijfrente.
* **Titel 7. Contracten met betrekking tot een geschil:** Regelt sekwester en dading.
### 2.3 Deel I: Koop
De koopovereenkomst is economisch gezien de belangrijkste overeenkomst. Het wetsvoorstel beoogt een grondige modernisering van de bestaande regels.
#### 2.3.1 Essentiële bestanddelen van de koop
Om een overeenkomst te kwalificeren als een koopovereenkomst, moeten de volgende essentiële bestanddelen aanwezig zijn:
* **Eigendomsoverdracht van een goed:** De verkoper verbindt zich ertoe de eigendom van een goed over te dragen aan de koper. Indien een ander zakelijk recht wordt overgedragen, is het geen koop, maar zijn de regels van koop wel van overeenkomstige toepassing.
* **Tegen een prijs in geld:** De tegenprestatie van de koper moet bestaan uit geld. Als de tegenprestatie niet in geld is, zal de overeenkomst moeten worden her gekwalificeerd (bijvoorbeeld als ruil of dienstenovereenkomst).
#### 2.3.2 Soorten koop
Er wordt een onderscheid gemaakt tussen verschillende soorten koop, waaronder:
* Koop van roerende goederen, inclusief koop bij gewicht, getal of maat, koop ad gustum, koop op proef.
* Consumentenkoop (zowel fysieke als digitale goederen), verkoop op afbetaling en verkoop op afstand, met specifieke beschermende bepalingen voor de consument.
* Koop van roerende goederen met een internationaal aspect, waarbij het Weens Koopverdrag een inspiratiebron is.
* Koop van onroerend goed, waarbij specifieke bescherming geldt voor de koper (bv. woningbouwwet).
#### 2.3.3 Eigendomsoverdracht
Het principe is dat de eigendomsoverdracht gebeurt bij de wilsovereenstemming. Dit translatieve karakter blijft behouden. Er zijn echter afwijkingen mogelijk:
* **Conventioneel:** Partijen kunnen bij overeenkomst de eigendomsoverdracht uitstellen (bv. eigendomsvoorbehoud).
* **Uitzonderingen:** Bij verkoop van onroerende goederen kan de eigendomsoverdracht worden uitgesteld tot na de notariële aktepraktijk. Dit wordt in het wetsvoorstel boek 7 bekeken omwille van de goederenrechtelijke implicaties.
* **Aard van het verkochte goed of contract:** Bij soortzaken is specificatie nodig, bij alternatieve koop is keuze vereist, en bij koop van toekomstige zaken kan eigendom pas overgaan na de vervaardiging.
#### 2.3.4 Risico-overdracht
Een belangrijke vernieuwing in het wetsvoorstel boek 7 is de loskoppeling van de risico-overdracht van de eigendomsoverdracht. Het risico zal overgaan bij de levering van het goed. De verkoper draagt de risico's zolang hij niet geleverd heeft. Dit biedt meer bescherming aan de koper dan de huidige regel waarbij het risico met de eigendom overgaat.
#### 2.3.5 Koopprijs
De koopprijs moet bepaald of bepaalbaar en ernstig zijn. Een ridiculise lage prijs kan leiden tot de nietigheid van de overeenkomst. De prijs kan worden bepaald door verwijzing naar markt-, dagprijzen, of voorwaarden van andere klanten.
* **Kenmerken:** De koop is een consensueel contract onder bezwarende titel.
* **Geldigheidsvereisten:** Vrije en bewuste toestemming, bekwaamheid, bepaald en geoorloofd voorwerp, en een geoorloofde oorzaak.
#### 2.3.6 Geldigheidsvereisten
De geldigheidsvereisten van een koopovereenkomst zijn gebaseerd op artikel 5.27 BW en omvatten:
* **Vrije en bewuste toestemming:** Er moet sprake zijn van wilsovereenstemming over de essentiële elementen (goed en koopprijs) en eventuele substantiële elementen.
* **Bekwaamheid:** Partijen moeten handelingsbekwaam zijn.
* **Bepaald en geoorloofd voorwerp:** Het voorwerp van de koop moet bestaan, in de handel zijn en bepaalbaar zijn.
* **Geoorloofde oorzaak:** De reden voor het aangaan van de overeenkomst mag niet ongeoorloofd zijn.
#### 2.3.7 Toestemming en wilsgebreken
Naast geldige toestemming, mag deze ook niet gebrekkig zijn. De belangrijkste wilsgebreken zijn:
* **Dwaling:** Moet betrekking hebben op de zelfstandigheid van de zaak en verschoonbaar zijn. Het wetsvoorstel voorziet dat dwaling die voortvloeit uit een conformiteitsgebrek niet kan leiden tot nietigheid van de koop, maar enkel tot de vordering wegens conformiteitsgebrek.
* **Bedrog:** Kunstgrepen, leugens of opzettelijk stilzwijgen die een dwaling veroorzaken. Verschoonbaarheid speelt hier geen rol. De sanctie is nietigheid met eventuele bijkomende schadevergoeding.
* **Benadeling:** Dit heeft betrekking op een onevenwicht tussen de prestaties, specifiek voor de verkoper van onroerende goederen, en is van toepassing bij benadeling van meer dan een bepaald percentage (in het wetsvoorstel boek 7: boven de 60%). De sanctie is nietigheid, met een keuze voor de koper om de koop te behouden mits prijsaanvulling.
#### 2.3.8 Verbintenissen van de verkoper
De belangrijkste verbintenissen van de verkoper zijn:
* **Conforme levering:** Het geleverde goed moet overeenstemmen met wat in het contract is bepaald en wat een koper redelijkerwijs mag verwachten.
* **Vrijwaring voor uitwinning:** De verkoper moet de koper vrijwaren voor elke stoornis die het eigendomsrecht of het genot van het goed geheel of gedeeltelijk ontneemt.
* **Vrijwaring voor verborgen gebreken:** De verkoper moet instaan voor gebreken die niet zichtbaar waren bij de levering en die het goed ongeschikt maken voor het beoogde gebruik.
Het wetsvoorstel boek 7 integreert het conformiteitsbegrip in de leveringsplicht, wat een duidelijker kader biedt voor de verbintenissen van de verkoper, met name bij consumentenkoop.
#### 2.3.9 Verbintenissen van de koper
De hoofdverbintenissen van de koper zijn:
* **Het goed in ontvangst nemen:** Dit impliceert het onderzoeken van het geleverde goed op conformiteit en het tijdig protesteren tegen zichtbare gebreken.
* **De prijs betalen:** De koopprijs moet normaal gesproken bij de levering worden betaald, tenzij anders overeengekomen.
### 2.4 Deel II: Huur
Het huurrecht is een complex gebied met diverse specifieke regelingen. Het wetsvoorstel beoogt een vereenvoudiging en modernisering.
#### 2.4.1 Algemeen huurrecht
Het algemeen huurrecht, dat de basis vormt, definieert huur als een contract waarbij de verhuurder tijdelijk het genot van een zaak verleent tegen een prijs. Het is een persoonlijk recht, waarbij de huurder een houderschap heeft.
#### 2.4.2 Structuur en doelstellingen
Het wetsvoorstel beoogt het bestaande huurrecht te vereenvoudigen door herhalingen te schrappen en specifieke regels te harmoniseren. Het legt de nadruk op de gelijkwaardigheid van de contractpartijen, woonzekerheid, behoorlijk rendement voor de verhuurder, minimale woningkwaliteit en transparantie.
#### 2.4.3 Toepassingsgebied en uitzonderingen
De regels van het woninghuurrecht zijn van toepassing op elk huurcontract voor een woning die bestemd is tot hoofdverblijfplaats van de huurder. Er zijn uitzonderingen, zoals huur van korte duur, sociale woninghuur, en contracten met een andere bestemming. Het Wetsvoorstel Boek 7 voorziet ook in een vernieuwd algemeen huurrecht dat dient als vangnet.
#### 2.4.4 Verbintenissen van de verhuurder
De verhuurder heeft drie hoofdverbintenissen:
* **Levering in goede staat:** Het verschaffen van het gehuurde goed in een goede staat.
* **Onderhoud in goede staat:** Het instaan voor de nodige herstellingen om het goed in een goede staat te houden gedurende de huurtijd.
* **Vrijwaring:** De verhuurder moet de huurder vrijwaren voor eigen daden en daden van derden die het genot van het goed verstoren.
#### 2.4.5 Verbintenissen van de huurder
De huurder is verplicht:
* Het goed te gebruiken als een goede huisvader.
* De huurprijs, kosten en lasten te betalen.
* Het goed terug te geven in de staat waarin het werd ontvangen, behoudens normale slijtage en ouderdom.
#### 2.4.6 Huurprijs en indexering
De huurprijs moet bepaald of bepaalbaar zijn. Indexering is onderworpen aan specifieke regels, die grotendeels dwingend recht zijn.
#### 2.4.7 Huurwaarborg
De huurwaarborg is geregeld om de toegang tot de huurmarkt te bevorderen en biedt verschillende opties voor de huurder, met een maximumbedrag van drie maanden huur.
#### 2.4.8 Opzegging en beëindiging
De opzegging en beëindiging van huurovereenkomsten zijn aan strikte regels gebonden, met specifieke termijnen en motiveringsplichten, om de huurder te beschermen. Het wetsvoorstel beoogt een verdere vereenvoudiging.
### 2.5 Deel III: Aanneming
De aanneming wordt in Boek 7 gehercodificeerd als een dienstencontract, waarbij de focus ligt op het leveren van een materiële of intellectuele opdracht tegen een prijs.
#### 2.5.1 Begrip en kenmerken
Een aanneming is een contract waarbij de aannemer zich verbindt tot het uitvoeren van een werk of dienst tegen een prijs, onafhankelijk van de opdrachtgever. Het onderscheid met andere contracten zoals verkoop, lastgeving en arbeidsovereenkomsten is cruciaal.
#### 2.5.2 Totstandkoming en prijsbepaling
De aanneming komt tot stand bij wilsovereenstemming over de hoofdbestanddelen: onafhankelijkheid van de aannemer, de werkprestatie en de prijs. De prijs kan vast of onbepaald zijn, met specifieke regels voor consumentencontracten en meerwerken.
#### 2.5.3 Verbintenissen van de aannemer
De aannemer heeft de verbintenis om het werk correct uit te voeren volgens de technische specificaties, regels van de kunst en wettelijke normen. Hij heeft ook een informatie-, raadgevings- en veiligheidsverplichting. De tienjarige aansprakelijkheid voor zware gebreken blijft een belangrijk instrument voor de opdrachtgever.
#### 2.5.4 Verbintenissen van de opdrachtgever
De opdrachtgever is verplicht het werk te bevorderen, de prijs te betalen en het werk in ontvangst te nemen.
#### 2.5.5 Oplevering en tienjarige aansprakelijkheid
De oplevering, die de aanvaarding van het werk inhoudt, is een cruciaal moment dat de tienjarige aansprakelijkheid van de aannemer en architect inluidt voor zware gebreken. Dit systeem, dat van openbare orde is, biedt een sterke bescherming aan de opdrachtgever.
#### 2.5.6 Onderaanneming
Onderaanneming is toegestaan, waarbij de hoofdaannemer rechtstreeks verantwoordelijk blijft tegenover de opdrachtgever. Er is een beperkte mogelijkheid voor een rechtstreekse vordering van de onderaannemer tegen de opdrachtgever.
### 2.6 Deel IV: Lastgeving
De lastgeving wordt grotendeels geïntegreerd in het algemeen dienstencontract, maar behoudt enkele specifieke regels.
#### 2.6.1 Begrip en kenmerken
Lastgeving is een contract waarbij de lastgever de lasthebber verzoekt om in zijn naam en voor zijn rekening rechtshandelingen te stellen. Het kan gaan om onmiddellijke vertegenwoordiging, waarbij de lastgever rechtstreeks gebonden is jegens de derde, of middellijke vertegenwoordiging, waarbij de lasthebber optreedt in eigen naam maar voor rekening van de lastgever. De lastgeving kan kosteloos of bezoldigd zijn.
#### 2.6.2 Geldigheidsvereisten en vorm
De geldigheidsvereisten omvatten bekwaamheid van partijen, een geldig voorwerp en oorzaak. Lastgeving is een consensueel contract, maar voor bepaalde handelingen zijn vormvereisten (bv. schriftelijk) nodig, vooral voor bewijsdoeleinden.
#### 2.4.3 Omvang en verbintenissen
De omvang van de lastgeving kan algemeen of bijzonder zijn. De lasthebber is verplicht de last binnen de grenzen van zijn mandaat uit te voeren, rekening houdend met de goede trouw en zorgvuldigheid. De lastgever is gehouden de lasthebber te vergoeden voor kosten en eventueel loon.
#### 2.4.4 Einde van de lastgeving
De lastgeving kan eindigen door gemeenrechtelijke gronden (bv. overmacht, ontbinding), alsook door de dood van de lasthebber of lastgever, of door eenzijdige opzegging (ad nutum) door een van de partijen.
### 2.7 Deel VII: Contracten met betrekking tot een geschil
Deze titel regelt de dading en het sekwester.
#### 2.7.1 Dading
Dading is een contract waarbij partijen, door wederzijdse toegevingen, een gerezen of toekomstig geschil beëindigen of vermijden. Het heeft kracht van gewijsde en regelt definitief de rechtsverhouding tussen partijen. Geldigheidsvereisten omvatten een geschil, de wil om te beëindigen, en wederzijdse toegevingen.
#### 2.7.2 Sekwester
Het sekwester is een contract waarbij een goed dat het voorwerp van een geschil uitmaakt, in bewaring wordt gegeven aan een derde (de sekwester), die het zal bewaren en teruggeven zodra het geschil is opgelost. Dit kan contractueel of gerechtelijk worden ingesteld.
#### 2.7.3 Hotelbewaargeving
De regels voor hotelbewaargeving zijn gebaseerd op een internationaal verdrag en bieden bescherming aan hotelgasten voor hun goederen.
### 2.8 Deel VI: Kanscontracten
Dit deel omvat kanscontracten zoals spel, weddenschap en lijfrente.
### 2.9 Overige aspecten en het wetsvoorstel Boek 7
Het wetsvoorstel Boek 7 integreert ook bepalingen inzake de woningbouwwet, die specifieke bescherming biedt aan kopers van nog te bouwen of in aanbouw zijnde woningen. Daarnaast worden de regels van het dienstencontract geconsolideerd, waarbij aanneming, lastgeving en bewaargeving onder een gemeenschappelijk regime vallen.
**Tip:** Het is cruciaal om de structuur van Boek 7 en de belangrijkste vernieuwingen, zoals de conformiteit bij koop en dienstencontracten, de loskoppeling van risico en eigendom, en de harmonisering van verschillende contracttypes, goed te begrijpen. Vergelijk ook steeds de nieuwe regels met het oud Burgerlijk Wetboek om de impact van de hervorming te vatten.
---
# Verbintenissen van de verkoper in de koopovereenkomst
Hieronder volgt een gedetailleerd studieoverzicht van de verbintenissen van de verkoper in de koopovereenkomst, opgesteld in het Nederlands en conform de gegeven instructies.
## 3. Verbintenissen van de verkoper in de koopovereenkomst
De verplichtingen van de verkoper in een koopovereenkomst omvatten in essentie de levering van het verkochte goed, de vrijwaring voor conformiteit, en vrijwaring voor uitwinning en verborgen gebreken, met specifieke aandacht voor de bescherming van de consumentenkoper.
### 3.1 De leveringsplicht
De leveringsplicht is een van de kernverbintenissen van de verkoper. Levering wordt gedefinieerd als de overdracht van de verkochte zaak in de macht en in het bezit van de koper.
#### 3.1.1 Begrip van levering
* **Resultaatsverbintenis:** Levering is een resultaatsverbintenis, wat betekent dat de verkoper de concrete afgifte van de zaak garandeert.
* **Materiële afgifte:** Dit omvat de fysieke overhandiging van de conforme zaak, inclusief alle toebehoren en eventuele vruchten die sinds de verkoop zijn verkregen.
* **Conformiteit:** De geleverde zaak moet conform zijn met wat in de koopovereenkomst is bepaald. Dit is een essentieel aspect dat de prestatie van de verkoper definieert.
* **Toebehoren:** Onder toebehoren vallen alle zaken die integraal deel uitmaken van het verkochte goed, zoals accessoires, rechten, attesten en documentatie die essentieel zijn voor het gebruik en genot van de zaak. Deze moeten niet expliciet in het contract worden vermeld, omdat ze als vanzelfsprekend bij het goed horen.
* **Vruchten:** De opbrengsten of vruchten van het verkochte goed die na de wilsovereenstemming (en dus na de eigendomsoverdracht) zijn verkregen, komen toe aan de koper.
#### 3.1.2 Wijze van levering
De wijze van levering hangt af van de aard van het verkochte goed:
* **Roerende goederen:** Vereisen in principe materiële afgifte.
* **Onlichamelijke goederen:** De levering gebeurt hier via de afgifte van de titel die het recht vertegenwoordigt, of door de overdracht van het bezit in een register (bv. inschrijving in een aandeelhoudersregister of effectenrekening).
* **Symbolische of intellectuele overhandiging:** In het voorgestelde Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek wordt ook rekening gehouden met symbolische (bv. overhandiging van een sleutel) of intellectuele (bv. toegangscode) overhandiging.
#### 3.1.3 Plaats van levering
* **Principe:** De levering gebeurt in principe op de plaats waar de zaak zich bevond op het moment van de koopovereenkomst (art. 1609 oud BW).
* **Contractuele afwijkingen:** Partijen kunnen echter in de overeenkomst een andere plaats van levering bepalen.
* **Internationale handel:** Bij internationale handel met transport worden vaak Incoterms gebruikt (bv. CIF, FOB, EXW) om de verdeling van kosten, risico's en leveringsplaatsen nauwkeurig te bepalen.
#### 3.1.4 Tijdstip van levering
* **Contractuele vrijheid:** Partijen kunnen zelf het tijdstip van levering bepalen.
* **Geen afspraak:** Indien er geen afspraak is gemaakt, moet de levering onmiddellijk gebeuren.
* **Consumentenkoop:** In de consumentenkoop geldt een ordetermijn van dertig dagen na de sluiting van het contract, tenzij partijen een ander tijdstip overeenkwamen (art. VI.43, §1 WER). Deze termijn mag niet eenzijdig door de verkoper worden gewijzigd.
* **Verzuim:** Het verstrijken van de leveringstermijn zonder levering stelt de verkoper in gebreke.
#### 3.1.5 Gevolgen van levering
* **Aanvaarding:** De koper moet het geleverde goed onderzoeken. Bij zichtbare gebreken moet hij protesteren, de levering weigeren of minstens voorbehoud maken. Stilzwijgende aanvaarding van zichtbare gebreken leidt tot het verlies van het recht om de niet-conformiteit te vorderen.
* **Eigendomsoverdracht:** Bij vervangbare goederen en soortzaken gaat de eigendom pas over bij de individualisering of specificatie van de geleverde goederen.
* **Risico-overdracht:** Het risico gaat in principe mee over met de eigendom. Bij consumentenkoop gaat het risico echter pas over bij de levering aan de consument. Het wetsvoorstel Boek 7 wil de risico-overdracht loskoppelen van de eigendomsoverdracht en deze koppelen aan de levering.
#### 3.1.6 Sancties bij niet-nakoming van de leveringsplicht
* **Gemeenrecht:** Ingebrekestelling, gerechtelijke ontbinding, en eventueel schadevergoeding.
* **Consumentenkoop:** De consument heeft recht op een passende aanvullende termijn om alsnog te leveren. Indien deze termijn ook verstrijkt, kan hij de overeenkomst buitengerechtelijk ontbinden of een schadevergoeding eisen.
### 3.2 De vrijwaringsplicht van de verkoper
De verkoper heeft naast de leveringsplicht ook een vrijwaringsplicht ten aanzien van de koper. Deze plicht omvat twee hoofdelementen: vrijwaring voor uitwinning en vrijwaring voor verborgen gebreken.
#### 3.2.1 Vrijwaring voor uitwinning
* **Begrip:** Uitwinning betekent elke stoornis die de koper het rustig genot, het bezit of het eigendomsrecht op het goed geheel of gedeeltelijk ontneemt.
* **Vrijwaring voor eigen daad:** De verkoper mag geen handelingen stellen die de koper in zijn genot of bezit storen. Dit geldt zowel voor feitelijke stoornissen (bv. door de verkoper zelf) als voor rechtsstoornissen (bv. door de verkoper zelf een vordering in te stellen).
* **Vrijwaring voor daden van derden:** De verkoper moet de koper vrijwaren voor rechtsstoornissen veroorzaakt door derden, tenzij de stoornis een wettelijke of zichtbare erfdienstbaarheid betreft. De oorzaak van de stoornis moet wel van vóór de verkoop dateren.
* **Voorwaarden voor de vrijwaringsplicht:**
* Er moet sprake zijn van een actuele stoornis.
* De oorzaak van de stoornis moet vóór de verkoop hebben gelegen.
* **Sancties:** De koper kan recht hebben op teruggave van de koopprijs (gedeeltelijk of volledig, afhankelijk van de stoornis), en eventueel schadevergoeding. Bevrijdingsbedingen voor eigen daden zijn niet geldig.
#### 3.2.2 Vrijwaring voor verborgen gebreken
* **Begrip:** Een verborgen gebrek is een gebrek dat niet ontdekt kon worden bij de levering en dat het goed ongeschikt maakt voor het beoogde gebruik of de waarde ervan zodanig vermindert dat de koper het goed niet had gekocht of slechts een mindere prijs had betaald, mocht hij het gebrek gekend hebben (art. 1641 oud BW).
* **Kenmerken van een verborgen gebrek:**
* **Verborgen:** Het gebrek mag niet zichtbaar of ontdekbaar zijn bij een normale inspectie van het goed.
* **Ernstig:** Het gebrek moet zodanig ernstig zijn dat het de zaak ongeschikt maakt voor het beoogde gebruik of de waarde aanzienlijk vermindert.
* **Bestaan op ogenblik van de koop:** Het gebrek moet al (in de kiem) aanwezig zijn op het ogenblik van de verkoop, ook al manifesteert het zich pas later.
* **Bewijslast:** De koper moet het bestaan van het verborgen gebrek bewijzen. Alle bewijsmiddelen zijn toegelaten.
* **Uitzonderingen:** Geen vrijwaring voor verborgen gebreken bij koop op rechterlijk gezag, gedwongen openbare verkopen, of wanneer de koper kennis heeft van het gebrek.
* **Sancties:** De koper heeft een keuze:
* **Actio redhibitoria:** Teruggave van de zaak en de prijs, met eventuele waardevermindering ten laste van de verkoper.
* **Actio aestimatoria (quanti minoris):** Behoud van de zaak met een prijsvermindering.
* **Termijn:** De vordering moet binnen een korte termijn (typisch vier tot zes maanden na de ontdekking) worden ingesteld. Deze termijn is een vervaltermijn.
* **Specifieke regelgeving (Consumentenkoop):** Het onderscheid tussen zichtbare en verborgen gebreken wordt in de consumentenkoop vervangen door een uniform conformiteitsbegrip. De verkoper staat in voor elk conformiteitsgebrek dat zich manifesteert binnen twee jaar na levering, zonder dat de koper het bestaan ervan op het moment van levering moet bewijzen (wettelijk vermoeden).
* **Wetsvoorstel Boek 7:** Het wetsvoorstel streeft naar een monistisch systeem waarbij de conformiteit het centrale begrip wordt, met een garantie van tien jaar voor stabiliteitsgebreken en een kortere termijn voor andere gebreken.
### 3.3 Vrijwaring bij consumentenkoop
De consumentenkoop is een specifieke regeling die afwijkt van het algemeen kooprecht en extra bescherming biedt aan de consument.
* **Toepassingsgebied:** Van toepassing op de verkoop van consumptiegoederen (roerende lichamelijke zaken, digitale inhoud/diensten, dieren) door een professionele verkoper aan een consument (natuurlijk persoon die handelt buiten zijn beroepsactiviteit).
* **Conformiteitsvereisten:** De verkoper staat in voor zowel de subjectieve conformiteit (overeenstemming met de overeenkomst en specifieke consumentenwensen) als de objectieve conformiteit (geschiktheid voor normaal gebruik, kwaliteit zoals van een monster/model, aanwezigheid van toebehoren en instructies).
* **Vermoeden van conformiteit:** Indien een gebrek zich manifesteert binnen twee jaar na levering (één jaar voor dieren), wordt vermoed dat het gebrek al aanwezig was op het moment van de levering.
* **Garantietermijn:** Twee jaar vanaf de levering.
* **Remedies:** De consument heeft in de eerste plaats recht op kosteloos herstel of vervanging. Indien dit onmogelijk of onevenredig is, kan hij kiezen voor een passende prijsvermindering of ontbinding van de overeenkomst. Schadevergoeding is een aanvullende remedie.
* **Dwingend recht:** De regels van de consumentenkoop zijn van dwingend recht, wat betekent dat afwijkende bedingen ten nadele van de consument nietig zijn.
### 3.4 Overige verplichtingen van de verkoper
Naast de kernverplichtingen heeft de verkoper soms ook aanvullende verplichtingen, afhankelijk van de aard van het goed en de specifieke regels die van toepassing zijn.
* **Verlijden van authentieke akte:** Bij de verkoop van onroerende goederen is de medewerking van de verkoper vereist voor het verlijden van de authentieke akte bij de notaris.
* **Verstrekken van informatie:** De verkoper moet bepaalde informatie verstrekken, zoals stedenbouwkundige inlichtingen, energieprestatiecertificaten (EPC), attesten betreffende mazouttanks, asbestinventarissen, en postinterventiedossiers.
* **Verkoop van andermans goed:** Dit is in principe nietig, maar de regeling hiervan is aan het evolueren en zal in Boek 7 via de vrijwaringsplicht voor uitwinning worden aangepakt.
* **Prijsbepaling:** De prijs moet bepaald of bepaalbaar zijn en een ernstig karakter hebben.
**Tip:** Het is cruciaal om de specifieke regels inzake consumentenkoop goed te onderscheiden van het algemeen kooprecht, gezien de aanzienlijke verschillen in bescherming en remedies. Raadpleeg bij twijfel altijd de meest recente wetgeving en jurisprudentie.
---
# Algemeen huurrecht en specifieke huurstelsels
Dit document presenteert een gedetailleerd overzicht van het algemeen huurrecht en specifieke huurstelsels, met de nadruk op definities, geldigheidsvereisten, verbintenissen van huurder en verhuurder, en een uiteenzetting van diverse specifieke huurstelsels zoals woninghuur, handelshuur en studentenhuren.
## 4. Algemeen huurrecht en specifieke huurstelsels
### 4.1 Inleiding tot bijzondere contracten en wetsvoorstel Boek 7
Het principe van contractvrijheid is de norm, maar voor veelvoorkomende overeenkomsten zijn specifieke regels vastgelegd. Het bijzonder contractenrecht heeft vier functies: interpretatief (m.b.t. het algemeen contractenrecht), corrigerend (indien het algemeen contractenrecht onwerkzaam of onrechtvaardig zou zijn), beschermend (van zwakke partijen of het algemeen belang) en faciliterend (als aanvullend recht voor wanneer partijen zelf niets uitwerken). Het wetsvoorstel voor Boek 7 Burgerlijk Wetboek beoogt vereenvoudiging, herstructurering, integratie en coherentie tussen verschillende benoemde contracten, met inspiratie uit rechtsvergelijkend perspectief. De structuur van Boek 7 is modulair, met titels over statuut en definities, koop en ruil, gebruikscontracten (huur en bruikleen), dienstencontracten, kanscontracten en contracten met betrekking tot een geschil.
### 4.2 Koopovereenkomsten
#### 4.2.1 Essentiële bestanddelen en soorten
Koop is een wederkerig contract waarbij de verkoper zich verbindt de eigendom van een goed over te dragen aan de koper tegen een prijs in geld. Soorten koop omvatten roerende goederen (bij gewicht, getal, maat, ad gustum, op proef, consumentenkoop, digitale consumentenkoop, verkoop op afbetaling, verkoop op afstand) en onroerende goederen, met specifieke bescherming voor de koper (bv. woningbouwwet). Essentiële bestanddelen zijn de eigendomsoverdracht en de prijs in geld. Als de tegenprestatie niet in geld is, moet er herkwalificatie plaatsvinden.
#### 4.2.2 Eigendomsoverdracht en risico
De eigendomsoverdracht gebeurt in principe bij de wilsovereenstemming. Afwijkingen zijn mogelijk via een conventioneel eigendomsvoorbehoud of uitstel van eigendomsoverdracht. Bij soortzaken of toekomstige zaken gaat de eigendom pas over na specificatie of vervaardiging. Met eigendom gaat in principe ook het risico over, maar afwijkingen zijn mogelijk (bv. bij consumentenkoop, waarbij het risico overgaat bij levering).
#### 4.2.3 Koopprijs
De prijs moet bepaald of bepaalbaar en ernstig zijn. Een prijs kan bepaald worden door verwijzing naar marktprijzen of door derden. Bij koop op lijfrente is de prijs afhankelijk van het leven van een persoon, en is er een reële kans op voordeel voor beide partijen vereist. De prijs moet ernstig zijn; een ridicule prijs leidt tot nietigheid van het contract.
#### 4.2.4 Geldigheidsvereisten
De geldigheidsvereisten van een koopovereenkomst omvatten vrije en bewuste toestemming, bekwaamheid, een bepaald en geoorloofd voorwerp, en een geoorloofde oorzaak. Toestemming en wilsovereenstemming moeten betrekking hebben op de essentiële en substantiële bestanddelen. Een aanbod moet definitief en precies zijn. Aanvaarding moet onvoorwaardelijk zijn en kan uitdrukkelijk of stilzwijgend gebeuren. Eenzijdige koop- of verkoopbeloftes (opties) en voorkeur- of voorkooprechten zijn specifieke vormen van wilsovereenstemming.
#### 4.2.5 Wilsgebreken
Wilsgebreken zoals dwaling (over de zelfstandigheid van de zaak, verschoonbaar), bedrog (kunstgrepen, leugens, opzettelijk stilzwijgen) en benadeling (vooral voor de verkoper van onroerend goed, meer dan 7/12) kunnen leiden tot nietigheid van de overeenkomst. Het wetsvoorstel Boek 7 beoogt dwaling voortvloeiend uit een conformiteitsgebrek enkel via de vordering wegens conformiteitsgebrek te laten lopen.
#### 4.2.6 Bekwaamheid
In beginsel is iedereen bekwaam, met uitzonderingen zoals minderjarigen en onder bewind geplaatste personen. Bijzondere onbekwaamheden gelden voor beslagleggers, curatoren, voogden en lasthebbers in bepaalde contexten.
#### 4.2.7 Voorwerp
Het voorwerp van de koop moet bestaan, in de handel zijn en bepaald of bepaalbaar zijn. Rechten verbonden aan personen zijn niet overdraagbaar.
#### 4.2.8 Vorm, bewijs, kosten en interpretatie
Koop is in principe consensueel, zonder vormvereisten, behalve voor de tegenwerpelijkheid van de overdracht van onroerend goed (overschrijving). Bewijs is geregeld door het algemeen bewijsrecht, met specifieke bepalingen voor consumentenkoop. Kosten zijn in principe ten laste van de koper, tenzij anders bepaald (bv. leveringskosten). Bij twijfel interpreteert men de overeenkomst contra proferentem.
#### 4.2.9 Verbintenissen van de verkoper
De verkoper heeft de verplichting tot conforme levering, vrijwaring voor uitwinning en vrijwaring voor verborgen gebreken. Bij onroerende goederen zijn bijkomende verplichtingen van toepassing (bv. stedenbouwkundige informatie). Levering is de overdracht van de zaak in de macht en bezit van de koper. Vrijwaring voor uitwinning beschermt tegen stoornissen in het eigendomsrecht of bezit. Vrijwaring voor verborgen gebreken beschermt tegen gebreken die niet zichtbaar zijn bij de levering.
#### 4.2.10 Verbintenissen van de koper
De koper heeft de verplichting het goed in ontvangst te nemen en de prijs te betalen. Betaling gebeurt in principe bij levering, tenzij anders overeengekomen. Sancties voor niet-betaling omvatten de niet-uitvoeringsexceptie, ontbinding en vergoeding.
#### 4.2.11 Consumentenkoop
Consumentenkoop is een afwijkend recht dat de consument beschermt. Het vereist een natuurlijk persoon die handelt buiten zijn beroepsactiviteit en een verkoper die een professional is. Het omvat roerende lichamelijke zaken, goederen met digitale elementen en dieren. De verkoper staat in voor non-conformiteit, met een vermoeden van bestaan van het gebrek bij levering binnen twee jaar. Remedies omvatten kosteloos herstel of vervanging, prijsvermindering of ontbinding.
#### 4.2.12 Weens Koopverdrag (CISG)
Het Weens Koopverdrag regelt de internationale verkoop van roerende goederen, is aanvullend en kan worden uitgesloten. Het bevat regels over totstandkoming, levering, risico-overdracht, aansprakelijkheid voor non-conformiteit en remedies bij niet-nakoming.
### 4.3 Huurrecht
#### 4.3.1 Algemeen huurrecht
Huur is een wederkerig contract waarbij de verhuurder tijdelijk het genot van een zaak verleent tegen een prijs. Het is een persoonlijk recht, geen zakelijk recht. Het algemeen huurrecht is van toepassing wanneer specifieke huurstelsels geen eigen regeling voorzien. Essentiële bestanddelen zijn het verschaffen van vreedzaam genot en gebruik van een goed tegen betaling van huurprijs. Het is een consensueel, wederkerig, duurtuurend en tijdelijk contract.
#### 4.3.2 Huurprijs en kosten
De huurprijs moet bepaald of bepaalbaar en ernstig zijn. Indexering is mogelijk via een beding en is dwingend recht bij schriftelijke woninghuur. Kosten en lasten zijn in principe voor de huurder, tenzij anders bepaald. Twee systemen voor aanrekening: forfaitair of werkelijke kosten.
#### 4.3.3 Geldigheidsvoorwaarden en vorm
De geldigheidsvereisten omvatten toestemming, bekwaamheid, bepaald en geoorloofd voorwerp en geoorloofde oorzaak. Huur is in principe consensueel, maar een schriftelijk contract wordt aangeraden en is verplicht voor woninghuur. Registratie van huurcontracten is een fiscale verplichting.
#### 4.3.4 Duur en opzegging
Contractvrijheid geldt voor de duur, tenzij specifieke huurstelsels een minimumduur opleggen. Opzegging is een eenzijdige rechtshandeling. De opzeggingstermijn is één maand bij onbepaalde duur, tenzij anders bepaald.
#### 4.3.5 Verbintenissen verhuurder
De verhuurder heeft de verbintenis tot levering in goede staat, onderhoud in goede staat en vrijwaring voor eigen daden en daden van derden. Dringende herstellingen mogen door de huurder gedoogd worden, met recht op huurprijsvermindering bij langdurige hinder.
#### 4.3.6 Verbintenissen huurder
De huurder heeft de verplichting tot betaling van huurprijs, kosten en lasten, en het gebruik van het goed als "goede huisvader". Hij is aansprakelijk voor schade, tenzij er sprake is van overmacht. Teruggave van het goed in dezelfde staat als ontvangen is een resultaatsverbintenis.
#### 4.3.7 Specifieke huurstelsels
* **Woninghuur:** Geregeld door het Vlaams Woninghuurdecreet, beoogt woonzekerheid, betaalbaarheid en minimale woningkwaliteit. Het is grotendeels dwingend recht. Er gelden strikte regels inzake levering in goede staat (conformiteitsattest), huurprijs, huurwaarborg, onderhuur, overdracht en opzegging.
* **Studentenhuren:** Een flexibel systeem voor studentenkamers, met dwingend recht, schriftelijkheidsvereiste, beperkte huurwaarborg en verbod op overdracht en onderhuur (tenzij via uitwisselingsprogramma's).
* **Handelshuur:** Geregeld door de Handelshuurwet, met een minimumduur van negen jaar ter bescherming van de huurder. Er zijn specifieke regels voor huurhernieuwing, opzegging door huurder en verhuurder, en huurprijsherziening.
* **Pacht:** Geregeld door het Vlaams pachtdecreet, met specifieke regels voor landbouwgronden.
#### 4.3.8 Hervormingen en wetsvoorstel Boek 7
Het wetsvoorstel Boek 7 beoogt een vereenvoudiging en modernisering van het huurrecht, met een eengemaakt regime voor huur en bruikleen, en een vernieuwd conformiteitsbegrip.
### 4.4 Aanneming
#### 4.4.1 Begrip en kenmerken
Aanneming is een contract waarbij de aannemer zich verbindt een werk of dienst te verrichten tegen een prijs, zonder zich in een ondergeschikt verband te bevinden. Het is een consensueel contract, onder bezwarende titel en wederkerig. Kenmerken zijn de onafhankelijkheid van de aannemer, de prestatie, en de prijs.
#### 4.4.2 Soorten aanneming en prijs
Aanneming kan tegen een onbepaalde prijs (aanneming in regie), vaste prijs, op bestek, of tegen betrekkelijke vaste prijs. Prijsherzieningsclausules zijn mogelijk.
#### 4.4.3 Verbintenissen aannemer
De aannemer moet het werk conform uitvoeren volgens technische specificaties, plannen en de regels van de kunst. Hij heeft een informatie- en raadgevingsplicht en een veiligheidsverplichting. De tienjarige aansprakelijkheid voor zware gebreken (stabiliteitsbedreigend) is dwingend recht.
#### 4.4.4 Verbintenissen opdrachtgever
De opdrachtgever moet het werk bevorderen, de prijs betalen, en het werk in ontvangst nemen. De oplevering, die uitdrukkelijk of stilzwijgend kan gebeuren, is een cruciaal moment.
#### 4.4.5 Onderaanneming en tienjarige aansprakelijkheid
Bij onderaanneming blijft de hoofdaannemer verantwoordelijk tegenover de opdrachtgever. De tienjarige aansprakelijkheid voor zware gebreken geldt voor aannemers en architecten en is van openbare orde.
#### 4.4.6 Einde van de aanneming
De aanneming eindigt door voltooiing van het werk, wederzijds akkoord, overmacht, gerechtelijke ontbinding, buitengerechtelijke ontbinding of eenzijdige verbreking door de opdrachtgever.
### 4.5 Lastgeving
#### 4.5.1 Begrip en kenmerken
Lastgeving is een contract waarbij de lastgever de lasthebber opdraagt om in zijn naam en voor zijn rekening rechtshandelingen te stellen. Het kan met of zonder vertegenwoordiging zijn. Het is in principe een consensueel contract, dat kosteloos of bezoldigd kan zijn.
#### 4.5.2 Geldigheidsvereisten en omvang
De geldigheidsvereisten omvatten bekwaamheid van de lastgever en lasthebber, een bepaald en geoorloofd voorwerp. De omvang kan algemeen of bijzonder zijn.
#### 4.5.3 Verbintenissen lasthebber en lastgever
De lasthebber moet de last nauwkeurig uitvoeren, rekening geven, en wat hij ontvangen heeft afgeven. De lastgever moet voorschotten en kosten vergoeden, loon betalen indien bedongen, en de lasthebber schadeloos stellen.
#### 4.5.4 Uitwerking jegens derden
Bij onmiddellijke vertegenwoordiging is de lastgever gebonden. Bij middellijke vertegenwoordiging is de lasthebber gebonden, tenzij er overdracht plaatsvindt. Schijnvertegenwoordiging kan ook leiden tot gebondenheid van de lastgever.
#### 4.5.5 Einde van de lastgeving
Lastgeving eindigt door gemeenrechtelijke gronden, overlijden van lastgever of lasthebber, herroeping door lastgever of opzegging door lasthebber.
### 4.6 Dading
#### 4.6.1 Begrip en kenmerken
Dading is een contract waarbij partijen door wederzijdse toegevingen een geschil beëindigen of vermijden. Het is een consensueel, wederkerig contract dat de kracht van gewijsde heeft en het geschil definitief regelt.
#### 4.6.2 Geldigheidsvereisten
Geldigheidsvereisten omvatten een geschil, wederzijdse toegevingen en de wil om het geschil te beëindigen. Wilsgebreken zoals dwaling, bedrog en geweld kunnen de dading aantasten.
#### 4.6.3 Gevolgen
Dading heeft de kracht van gewijsde, wat betekent dat hetzelfde geschil niet opnieuw kan worden aangevochten. Het kan ontbonden worden bij niet-nakoming door een partij. De dading kan translatief (eigendomsoverdracht) of declaratief zijn.
### 4.7 Woningbouwwet
De Woningbouwwet beschermt kopers van nog te bouwen of in aanbouw zijnde constructies. Ze legt formele vereisten op aan de overeenkomst, regelt de eigendomsovergang, het risico, de borgstelling, betalingen en oplevering. De tienjarige aansprakelijkheid voor zware gebreken is van toepassing.
### 4.8 Dienstencontract (Boek 7)
Het wetsvoorstel Boek 7 bundelt aanneming, lastgeving en bewaargeving onder het dienstencontract. Het legt de nadruk op een eengemaakt regime, met regels over conformiteit, termijnen en aansprakelijkheid. De verbintenis tot conforme uitvoering en levering is cruciaal. Het conformiteitsbegrip omvat zowel de opdracht zelf als de accessoria. Er geldt een conformiteitstermijn van tien jaar na aanvaarding, met een kennisgevingstermijn en verjaringstermijn voor de vordering. De tienjarige aansprakelijkheid voor stabiliteitsbedreigende gebreken blijft behouden.
---
**Tip:** Bestudeer de specifieke toepassingsgebieden en de dwingendrechtelijke aard van de verschillende huurstelsels grondig, aangezien afwijkingen vaak niet geldig zijn. Wees alert op de termijnen die gelden voor opzegging, vorderingen en de tienjarige aansprakelijkheid.
**Voorbeeld:** Bij een koop van een tweedehandsauto door een consument van een professionele verkoper, gelden de regels van consumentenkoop. Indien het defect binnen de twee jaar na levering opduikt, wordt vermoed dat het gebrek al aanwezig was bij de levering, wat een bewijsvoordeel oplevert voor de consument. De consument kan dan kosteloos herstel of vervanging vragen, of indien dit onredelijk is, prijsvermindering of ontbinding.
---
# Aanneming en dienstencontracten
Dit hoofdstuk behandelt de kenmerken, verbintenissen, aansprakelijkheid en beëindiging van aannemings- en dienstencontracten, met specifieke aandacht voor de tienjarige aansprakelijkheid in de bouwsector en de rol van de architect.
## 5. Aanneming en dienstencontracten
Het bijzonder contractenrecht regelt een reeks vaak voorkomende overeenkomsten die een specifieke invulling geven aan het algemeen contractenrecht. De regels van het bijzonder contractenrecht, waar van afgeweken kan worden, dienen ter interpretatie, correctie, bescherming en facilitatie van partijafspraken. Het wetsvoorstel voor Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek streeft naar vereenvoudiging, herstructurering en integratie, met een coherente regeling voor diverse contracten zoals koop en dienstencontracten. Dit moduleerbare systeem omvat onder meer titels over koop, gebruikscontracten, dienstencontracten en kanscontracten.
### 5.1 Dienstencontracten
Het algemeen dienstencontract kent een gemeenrechtelijk regime, aangevuld met specifieke regels voor onder meer lastgeving, bepaalde onroerende dienstencontracten (waaronder woningbouwcontracten, met inkorporatie van de Wet Breyne) en hotelbewaargeving.
#### 5.1.1 Aanneming
Aanneming is een wederkerig contract waarbij de ene partij (de aannemer) zich verbindt tot het uitvoeren van een werk, hetzij materieel, hetzij intellectueel, voor de andere partij (de opdrachtgever), tegen een prijs. De aannemer handelt onafhankelijk, zonder ondergeschikt verband met de opdrachtgever.
##### 5.1.1.1 Kenmerken van aanneming
* **Wederkerig en onder bezwarende titel:** Beide partijen verbinden zich tot een prestatie.
* **Consensueel:** De overeenkomst komt tot stand door de wilsovereenstemming over de essentiële bestanddelen (werk en prijs). Voor grote werken, zoals bouwwerken, is een geschrift de norm.
* **Onafhankelijkheid aannemer:** De aannemer behoudt zijn zelfstandigheid, hoewel de opdrachtgever wel instructies kan geven.
* **Prijsbepaling:**
* **Prijs in regie (onbepaalde prijs):** De prijs wordt achteraf vastgesteld op basis van objectieve parameters, zoals de werkelijke kosten van materialen en arbeid. De aannemer draagt hierbij geen prijsrisico. Het consumentenrecht legt wel de verplichting op om de totale prijs te ramen.
* **Vaste prijs:** De aannemer neemt alle prijsrisico's. Enkel onvoorzienbare omstandigheden kunnen leiden tot prijsherziening.
* **Bestek:** Een gedetailleerde prijslijst van materialen en arbeid. Het risico van meerwerken ligt bij de opdrachtgever, tenzij dit expliciet anders is overeengekomen.
* **Betrekkelijk vaste prijs:** Een combinatie van vaste prijs en bestek, waarbij meerwerken worden afgerekend volgens het bestek.
##### 5.1.1.2 Verbintenissen van de aannemer
* **Het werk correct uitvoeren:** Dit omvat het naleven van technische specificaties, contractuele documenten, plannen en bestekken. De aannemer staat in voor de 'regels van de kunst', wat neerkomt op vakmanschap conform de stand van de techniek. Dit omvat ook de 'goede trouw' en de 'zorgvuldigheidsplicht'.
* **Veiligheidsverplichtingen:** De aannemer heeft een zorgvuldigheidsplicht ten aanzien van derden.
* **Informatie- en raadgevingsplicht:** De aannemer moet de opdrachtgever informeren over potentiële problemen of gebreken in de plannen.
* **Tijdig uitvoeren:** De uitvoering moet binnen de afgesproken termijn gebeuren.
##### 5.1.1.3 Verbintenissen van de opdrachtgever
* **Het werk bevorderen en mogelijk maken:** Dit volgt uit de samenwerkingsplicht, inclusief het verschaffen van noodzakelijke informatie en vergunningen.
* **De prijs betalen:** Dit is een essentieel bestanddeel van het contract.
* **Het werk in ontvangst nemen:** Dit gebeurt bij oplevering.
##### 5.1.1.4 Oplevering
Oplevering is een eenzijdige rechtshandeling die de aanvaarding van de uitgevoerde werken inhoudt. Ze kan uitdrukkelijk (via proces-verbaal) of stilzwijgend gebeuren (door ingebruikneming of betaling zonder protest). Bij woningbouw is er een dubbele oplevering: voorlopig en definitief. De definitieve oplevering is het startpunt van de tienjarige aansprakelijkheid.
##### 5.1.1.5 Tienjarige aansprakelijkheid (art. 1792 en 2270 oud BW)
Dit is een contractuele aansprakelijkheid voor 'zware gebreken' in gebouwen of grote werken die leiden tot de (gedeeltelijke) tenietgaan van het bouwwerk.
* **Toepassingsvoorwaarden:**
* Het moet gaan om een gebouw of een groot werk.
* Er moet sprake zijn van een zwaar gebrek dat het werk of belangrijke onderdelen ervan aantast op lange termijn, leidend tot (gedeeltelijke) tenietgaan.
* Het gebrek mag ook verborgen zijn.
* **Aansprakelijke partijen:** Architect en aannemer zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de schade die hieruit voortvloeit.
* **Vervaltermijn:** De vordering moet ingesteld worden binnen tien jaar na de aanvaarding van de werken.
* **Openbare orde:** De tienjarige aansprakelijkheid is van openbare orde, wat betekent dat deze niet contractueel kan worden uitgesloten of beperkt.
##### 5.1.1.6 Onderaanneming
De hoofdaannemer kan, op eigen kosten en verantwoordelijkheid, een deel van het werk door een onderaannemer laten uitvoeren. Er bestaat een directe vordering van de onderaannemer tegen de opdrachtgever om betaling te verkrijgen.
### 5.2 Dienstencontracten in breder perspectief (Boek 7 BW)
Het wetsvoorstel voor Boek 7 BW beoogt een uniforme regeling voor diverse dienstencontracten, waaronder aanneming, lastgeving en bewaargeving. Dit nieuwe regime zal een **conformiteitsbegrip** introduceren dat vergelijkbaar is met dat in het kooprecht. De opdrachtnemer zal instaan voor elk conformiteitsgebrek dat minstens in de kiem bestaat bij de levering, ongeacht toerekenbaarheid. Er zal een **conformiteitstermijn van tien jaar** gelden vanaf de aanvaarding van de opdracht, met een **kennisgevingstermijn van twee jaar** vanaf de ontdekking van het gebrek, en een **verjaringstermijn van twee jaar** vanaf de kennisgeving.
#### 5.2.1 Lastgeving
Lastgeving is een contract waarbij de lasthebber zich verbindt om, in naam en voor rekening van de lastgever, rechtshandelingen te stellen. De belangrijkste kenmerken zijn de vertegenwoordigingsbevoegdheid en het bestaan van een lastgever en lasthebber.
* **Verbintenissen lasthebber:** Het mandaat correct uitvoeren, rekening en verantwoording afleggen en het ontvangen teruggeven.
* **Verbintenissen lastgever:** Voorschotten en kosten vergoeden, loon betalen (indien bedongen) en schadeloos stellen voor rechtmatige verliezen.
* **Einde van de lastgeving:** Dit kan onder meer gebeuren door voltooiing van de opdracht, overlijden van een van de partijen, onbekwaamheid of opzegging (ad nutum).
* **Werking tegenover derden:** Afhankelijk van de wijze van vertegenwoordiging (onmiddellijk, middellijk, schijnvertegenwoordiging).
#### 5.2.2 Beperkte aspecten van bewaargeving
Bewaargeving, specifiek hotelbewaargeving, regelt de aansprakelijkheid van de hotelhouder voor de goederen van de gasten. Het **sekwestercontract** betreft de bewaring van een goed waarop een geschil rust, met het oog op teruggave na beëindiging van het geschil.
#### 5.2.3 Dading
Dading is een contract waarbij partijen, door wederzijdse toegevingen, een geschil beëindigen of vermijden. Het heeft de kracht van gewijsde en wordt restrictief geïnterpreteerd.
* **Geldigheidsvereisten:** Bestaan van een geschil, wil tot beëindiging door wederzijdse toegevingen. Bekwaamheid, een geoorloofd voorwerp en oorzaak zijn vereist.
* **Gevolgen:** Kracht van gewijsde, mogelijkheid tot ontbinding bij niet-nakoming.
### 5.3 Specifieke Regelingen
* **Koop (Boek 7, Titel 2):** Behandelt diverse aspecten van de koopovereenkomst, inclusief consumentenkoop.
* **Gebruikscontracten (Boek 7, Titel 3):** Omvat huur en bruikleen, met een algemeen regime dat als vangnet dient voor specifieke huurstelsels.
* **Consumentenkoop (Art. 1649bis e.v. oud BW):** Dwingend recht ter bescherming van de consument, met specifieke regels rond conformiteit, garantie en remedies.
* **Woninghuur (Vlaams Woninghuurdecreet):** Een gedetailleerde regeling die de stabiliteit, betaalbaarheid en kwaliteit van woningen beoogt. Belangrijke aspecten zijn de contractduur, opzegmogelijkheden, huurwaarborg, woningkwaliteit en indexering.
* **Handelshuur (Handelshuurwet):** Biedt specifieke bescherming aan handelaren, met een minimumduur van negen jaar, recht op huurhernieuwing en specifieke regels voor opzegging en prijsherziening.
* **Woningbouwwet:** Beschermt kopers van nog te bouwen of in aanbouw zijnde woningen door middel van formele vereisten, betalingsregelingen, waarborgen en de tienjarige aansprakelijkheid.
---
**Tip:** Bestudeer de verschillen tussen de algemene regels en de specifieke regimes (bv. consumentenkoop, woninghuur, handelshuur) aandachtig. Begrijp de rol van dwingend recht en openbare orde in deze contracten. Oefen met het kwalificeren van overeenkomsten. Zorg dat je de belangrijkste termijnen en sancties kent.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Algemeen contractenrecht | Het geheel van algemene rechtsregels die van toepassing zijn op alle soorten verbintenissen en overeenkomsten, en die de basis vormen voor specifieke contractuele regelingen. Dit recht regelt zaken als de totstandkoming, uitvoering en beëindiging van contracten, alsook de gevolgen van wanprestatie. |
| Benadeling | Een juridische situatie waarbij er een onevenwicht bestaat tussen de prestaties van de contractpartijen, wat onder bepaalde voorwaarden kan leiden tot de nietigheid van de overeenkomst, met name wanneer de benadeling een bepaald wettelijk vastgelegd percentage overschrijdt en er sprake is van misbruik van omstandigheden. |
| Consensualisme | Het principe waarbij een overeenkomst tot stand komt door de loutere wilsovereenstemming van de partijen, zonder dat er specifieke vormvereisten zoals een geschrift nodig zijn voor de geldigheid van het contract. Dit geldt voor de meeste overeenkomsten, tenzij de wet anders bepaalt. |
| Conformiteit | Het principe dat een geleverd goed of verrichte dienst moet beantwoorden aan wat overeengekomen is in het contract en aan wat een koper of opdrachtgever redelijkerwijs mag verwachten, rekening houdend met de aard van het goed of de dienst en de publieke mededelingen van de verkoper of dienstverlener. |
| Dading | Een contract waarbij partijen, door wederzijdse toegevingen, een bestaand geschil beëindigen of een toekomstig geschil trachten te voorkomen. Het heeft kracht van gewijsde en regelt definitief de rechtsverhouding tussen de partijen met betrekking tot het geschil. |
| Dienstencontract | Een overeenkomst waarbij de ene partij, de opdrachtnemer, zich ertoe verbindt een materiële of intellectuele opdracht te verrichten ten gunste van de andere partij, de opdrachtgever, zonder dat er sprake is van een ondergeschikt verband. De prijs is hierbij geen essentieel bestanddeel meer. |
| Eigendomsoverdracht | Het juridische proces waarbij het eigendomsrecht van een goed overgaat van de ene persoon op de andere, wat in principe gebeurt bij de wilsovereenstemming van partijen, tenzij anders overeengekomen of wettelijk bepaald. |
| Essentiële bestanddelen | De kernelementen van een contract die noodzakelijk zijn voor de kwalificatie ervan. Als één van deze elementen ontbreekt, kan het contract niet als zodanig worden aangemerkt. Bij een koopovereenkomst zijn dit het goed en de prijs. |
| Huur | Een contract waarbij de verhuurder zich ertoe verbindt aan de huurder tijdelijk het genot van een zaak te verlenen tegen een prijs, waarbij de huurder het goed gebruikt zonder er eigenaar van te worden. Dit is een wederkerig, consensueel en voortdurend contract. |
| Koop | Een wederkerige overeenkomst waarbij de ene partij (de verkoper) zich verbindt de eigendom van een goed over te dragen aan de andere partij (de koper) tegen een prijs in geld. Dit is een consensueel contract dat onder bezwarende titel wordt gesloten. |
| Lastgeving | Een contract waarbij de ene partij, de lastgever, aan de andere partij, de lasthebber, de opdracht geeft om in zijn naam en voor zijn rekening rechtshandelingen te stellen. Essentieel is de vertegenwoordigingsbevoegdheid, waardoor de rechtshandelingen rechtstreeks de lastgever binden. |
| Nalatigheidsinteresten | De interesten die verschuldigd zijn over een geldsom die te laat wordt betaald, berekend vanaf het moment dat de schuldenaar in gebreke is gesteld, volgens een wettelijke of contractuele rentevoet. |
| Oplevering | Het moment waarop de aannemer het voltooide werk aan de opdrachtgever overhandigt en deze het werk aanvaardt, wat leidt tot de overgang van het risico en het begin van de tienjarige aansprakelijkheid voor zware gebreken. |
| Plaatsbeschrijving | Een gedetailleerde beschrijving van de staat van een onroerend goed op het moment van de aanvang van de huurovereenkomst, opgemaakt bij voorkeur in tegenspraak, om later discussies over schade te vermijden. Dit is dwingend recht bij woninghuur. |
| Rechtsvergelijking | De studie van rechtssystemen in verschillende landen om gemeenschappelijke principes te identificeren, inspiratie te halen voor wetswijzigingen en internationale handel te vergemakkelijken. Dit perspectief werd toegepast bij de opstelling van het wetsvoorstel Boek 7. |
| Ruil | Een contract waarbij partijen overeenkomen om over te gaan tot de wederkerige overdracht van eigendom van goederen, waarbij de ene zaak de tegenprestatie is voor de andere. Dit is historisch de voorloper van de koopovereenkomst. |
| Tienjarige aansprakelijkheid (aanneming) | De wettelijke aansprakelijkheid van de aannemer en architect voor zware gebreken die de stabiliteit van een gebouw aantasten en die zich manifesteren binnen een termijn van tien jaar na de oplevering. Dit is een dwingendrechtelijke bepaling van openbare orde. |
| Uitwinning | Een stoornis in het rustig genot of eigendomsrecht van de koper door een derde die een recht op het verkochte goed beweert. De verkoper is gehouden tot vrijwaring voor uitwinning tegen dergelijke feitelijke of juridische stoornissen. |
| Wilsgebreken | Ongewilde gebreken in de toestemming van een partij die het contract aantasten, zoals dwaling, bedrog of geweld. Deze kunnen leiden tot de nietigheid van het contract, aangezien de toestemming vrij en bewust moet zijn. |
| Woninghuur | Een specifieke regeling voor huurovereenkomsten met betrekking tot de hoofdverblijfplaats van een huurder, die afwijkt van het algemeen huurrecht en een sterke bescherming biedt aan de huurder met betrekking tot duur, opzegging en woningkwaliteit. |
Cover
Bijzondere overeenkomsten.docx
Summary
# De koopovereenkomst en haar verschillende regimes
Hier is een gedetailleerde en uitgebreide samenvatting over de koopovereenkomst en haar verschillende regimes, opgesteld als een examen-klaar studiehandboek:
## 1. De koopovereenkomst en haar verschillende regimes
Dit hoofdstuk biedt een diepgaande analyse van de koopovereenkomst, beginnend met haar essentiële bestanddelen en evoluerend naar de specifieke regimes die van toepassing zijn, zoals het gemeen recht, consumentenkoop en het Weens koopverdrag, inclusief de kritische aspecten van eigendomsoverdracht en prijsbepaling.
### 1.1 Algemene kenmerken van de koopovereenkomst
De koopovereenkomst is een **wederkerige overeenkomst** waarbij beide partijen verbintenissen aangaan. Het is een **overeenkomst onder bezwarende titel**, wat betekent dat er voor beide partijen een economisch voordeel is. De kern van een koopovereenkomst wordt gevormd door de **wilsovereenstemming** van de partijen over het goed en de prijs. Vanaf het moment van deze wilsovereenstemming is de koopovereenkomst gesloten, ongeacht of de zaak reeds is geleverd of de prijs reeds is betaald.
#### 1.1.1 Essentiële bestanddelen van de koopovereenkomst
De koopovereenkomst vereist de volgende essentiële bestanddelen:
1. **Overeenkomst met betrekking tot een goed**: Elk voorwerp dat vatbaar is voor toe-eigening, inclusief vermogensrechten en zakelijke gebruiksrechten, kan het voorwerp van een koopovereenkomst zijn.
2. **Overeenkomst met betrekking tot eigendomsoverdracht**: Zonder de overdracht van eigendom is er geen koopovereenkomst. De verkoper moet de eigenaar zijn van het goed dat hij verkoopt.
3. **Tegen betaling in geld**: De tegenprestatie moet bestaan uit geld. Indien de tegenprestatie bestaat uit het ruilen van goederen, spreekt men van een ruilovereenkomst.
##### 1.1.1.1 De prijs
De prijs moet aan de volgende voorwaarden voldoen:
* **In geld**: De tegenwaarde moet contant geld zijn.
* **Bepaald of bepaalbaar**: De prijs moet gekend zijn op het moment van de overeenkomst of bepaalbaar zijn aan de hand van objectieve criteria (bijvoorbeeld de dagprijs van de markt).
* **Ernstig**: De prijs mag niet lachwekkend laag zijn. Een "vermoedde schenking" onder het mom van een koopovereenkomst is niet toegestaan.
##### 1.1.1.2 Het goed
Het goed moet vatbaar zijn voor toe-eigening, in de handel zijn en bepaald of bepaalbaar zijn.
#### 1.1.2 Totstandkoming van de koopovereenkomst
* **Consensualisme**: De koopovereenkomst is in principe **consensueel**, wat betekent dat wilsovereenstemming volstaat voor de totstandkoming. Er zijn geen specifieke vormvereisten, hoewel een geschrift vaak wordt gebruikt voor bewijsdoeleinden of uit juridische zekerheidsoverwegingen.
* **Rechtshandeling met goederenrechtelijk effect**: Zodra aan de vereisten is voldaan, heeft de koopovereenkomst een goederenrechtelijk effect, wat betekent dat de eigendom onmiddellijk overgaat op de koper.
#### 1.1.3 Afwijkingen of uitstel van eigendomsoverdracht
Het beginsel van onmiddellijke eigendomsoverdracht kan contractueel worden uitgesteld. Dit kan bijvoorbeeld door een beding van eigendomsvoorbehoud, waarbij de eigendom pas overgaat na volledige betaling van de prijs, of door de eigendomsoverdracht uit te stellen tot na de verlijding van de authentieke akte bij de aankoop van onroerend goed.
### 1.2 Verschillende regimes van de koopovereenkomst
De koopovereenkomst kent verschillende regimes, afhankelijk van de aard van de partijen en het goed:
#### 1.2.1 Gemeenrechtelijk koopregime
Dit regime is van toepassing op alle verkopen die niet onder specifieke regelingen vallen. Het dient als residuair recht en is aanvullend van aard, wat betekent dat partijen er contractueel van kunnen afwijken. Dit regime geldt voor de koop van zowel roerende als onroerende, lichamelijke als onlichamelijke goederen.
#### 1.2.2 Consumentenkoop
Dit regime is ingesteld ter bescherming van de consument als koper en is van dwingende aard. Het is van toepassing op de verkoop van **roerende lichamelijke zaken** aan een consument. De consumentenkoop regelt specifiek de garantieregeling, waarbij de verkoper aansprakelijk is voor elk gebrek aan overeenstemming dat bestaat bij de levering van de goederen.
#### 1.2.3 Weens koopverdrag (CISG)
Dit verdrag regelt **internationale koopovereenkomsten** voor roerende lichamelijke goederen. De voorwaarden voor toepassing zijn:
* Partijen zijn gevestigd in verschillende staten die het verdrag hebben geratificeerd.
* Het gaat om koop tussen professionelen (B2B).
* Het betreft roerende lichamelijke goederen.
Het Weens koopverdrag is van aanvullend recht, wat betekent dat partijen er contractueel van kunnen afwijken. Het bevat regels over totstandkoming, verplichtingen van partijen en wat te doen bij wanprestatie.
### 1.3 Eigendomsoverdracht
Bij een koopovereenkomst gaat de eigendom van het verkochte goed **onmiddellijk over op de koper** op het moment van de wilsovereenstemming over het goed en de prijs. Dit geldt voor welbepaalde goederen. Bij soortgoederen gaat de eigendom pas over wanneer de goederen zijn geïndividualiseerd (bijvoorbeeld door afscheiding of toewijzing).
> **Tip:** Het beginsel van onmiddellijke eigendomsoverdracht is cruciaal. Het betekent dat het **risico** van het goed ook onmiddellijk op de koper overgaat, zelfs als de levering nog niet heeft plaatsgevonden. Dit kan leiden tot situaties waarbij de koper het risico draagt voor schade die aan het goed ontstaat door overmacht, terwijl hij het goed nog niet in bezit heeft. Contractuele afspraken kunnen dit principe wijzigen.
#### 1.3.1 Overdracht van eigendom van onroerende goederen
Bij de verkoop van onroerende goederen komt de koop tot stand door de **wilsovereenstemming** (compromis). De notariële akte is vereist voor de **tegenwerpelijkheid aan derden** (overschrijving op het hypotheekkantoor), maar niet voor de geldigheid van de verkoop tussen partijen. De eigendomsoverdracht en dus ook het risico gaan over bij het sluiten van het compromis, tenzij anders contractueel bepaald.
#### 1.3.2 Eigendomsoverdracht van roerende goederen
Voor roerende goederen geldt geen publiciteitssysteem zoals bij onroerende goederen. De overdracht van eigendom is **tegenwerpelijk aan derden vanaf de levering van het verkochte goed**, d.w.z. vanaf het moment dat het goed in het bezit van de koper is. Bezit geldt hier als titel. Bij een dubbele verkoop krijgt de koper die het goed als eerste in bezit heeft genomen, voorrang, tenzij de andere koper kan bewijzen dat hij te goeder trouw was en geen weet had van de eerdere verkoop.
### 1.4 Prijsbepaling
De prijs moet in geld zijn, bepaald of bepaalbaar, en ernstig. Prijsbewimpeling (het simuleren van een lagere prijs dan de werkelijke prijs) valt onder het leerstuk van simulatie en heeft tot gevolg dat tussen partijen de werkelijke prijs geldt, terwijl derden zich op de werkelijke of gesimuleerde prijs mogen beroepen (bijvoorbeeld de fiscus).
### 1.5 Vrijwaring voor uitwinning en gebreken
De verkoper is gehouden tot vrijwaring voor:
* **Uitwinning**: De verkoper moet ervoor zorgen dat de koper het ongestoord bezit van het goed geniet en niet wordt gestoord door juridische claims van derden (bijvoorbeeld revindicatie door de werkelijke eigenaar of hypothecaire vorderingen).
* **Verborgen gebreken**: De verkoper vrijwaart de koper voor gebreken die het goed ongeschikt maken voor het gebruik waarvoor het bestemd is, of die het gebruik ervan zodanig verminderen dat de koper, indien hij het gebrek had gekend, het goed niet of tegen een mindere prijs zou hebben gekocht.
#### 1.5.1 Vrijwaring voor verborgen gebreken (art. 1641-1649 BW)
De verkoper is aansprakelijk voor verborgen gebreken indien het gebrek:
* **Verborgen** is: niet zichtbaar of kenbaar bij normaal onderzoek.
* **Ernstig** is: voldoende ernstig om het gebruik van het goed te belemmeren.
* **Anterieur** is: minstens in kiem aanwezig op het ogenblik van de koop (of bij risico-overgang).
> **Tip:** De **anterioriteit** van het gebrek is vaak de moeilijkste voorwaarde om te bewijzen. Bij consumentenkoop geldt er een wettelijk vermoeden van anterioriteit gedurende de eerste twee jaar na levering.
#### 1.5.2 Consumentenkoop (art. 1649bis – 1649octies BW)
Dit regime vereenvoudigt de vrijwaringsplicht van de verkoper tot één plicht: het leveren van een **conform goed**. Conformiteit omvat zowel de subjectieve vereisten (overeenstemming met het contract) als de objectieve vereisten (geschiktheid voor het gebruik waarvoor zaken van dezelfde soort gewoonlijk dienen). De remedies bij non-conformiteit zijn: kosteloos herstel, kosteloze vervanging, passende prijsvermindering en ontbinding.
#### 1.5.3 Exonoratie (uitsluiting van aansprakelijkheid)
De verkoper kan zijn aansprakelijkheid voor verborgen gebreken contractueel uitsluiten (art. 1643 BW). Dit is echter **verboden bij consumentenkoop**. Bij gemeen recht is zo'n exoneratie slechts geldig indien de verkoper het gebrek niet kende. Een verkoper ter kwader trouw kan zich niet exonereren.
### 1.6 Totstandkoming van de koopovereenkomst
De totstandkoming van een koopovereenkomst vereist **wilsovereenstemming, bekwaamheid en een geoorloofd voorwerp**.
#### 1.6.1 Wilsovereenstemming
Wilsovereenstemming ontstaat door een **aanbod** en een **aanvaarding**. Een **optie** is een voorovereenkomst waarbij de ene partij zich onherroepelijk verbindt om te kopen of te verkopen aan bepaalde voorwaarden, gedurende een bepaalde termijn, terwijl de andere partij vrij is om de optie wel of niet te lichten. Een optie gaat verder dan een aanbod omdat het een meerzijdige rechtshandeling is.
#### 1.6.2 Gebreken bij toestemming
Geassen bij de toestemming (dwaling, bedrog, geweld) kunnen leiden tot de **nietigheid** van de overeenkomst. Benadeling (een aanzienlijke onevenwichtigheid tussen de wederzijdse prestaties) is, behalve bij verkoop van onroerend goed, geen grond voor nietigheid.
#### 1.6.3 Bekwaamheid
De wet bepaalt wie handelingsbekwaam is om te kopen of te verkopen. Onbekwaamheid is de uitzondering.
#### 1.6.4 Geoorloofd voorwerp
Het voorwerp van de overeenkomst moet bestaan (ook een toekomstige zaak mag verkocht worden), in de handel zijn en bepaald of bepaalbaar zijn. Het mag niet strijdig zijn met de openbare orde, goede zeden of dwingend recht.
### 1.7 Koopovereenkomst onroerend goed
De koop van een onroerend goed is een **consensueel contract**, waarbij de eigendom overgaat bij wilsovereenstemming. Het **compromis** (onderhandse verkoopovereenkomst) is bindend. De **notariële akte** is vereist voor de tegenwerpelijkheid aan derden door overschrijving in de registers van het hypotheekkantoor. Er is een verplichte registratie van de onderhandse akte binnen vier maanden, met registratierechten.
> **Tip:** De tussenkomst van een notaris bij de aankoop van een onroerend goed biedt juridische zekerheid en controleert de eigendomstitel en de beschikkingsbevoegdheid van de verkoper.
#### 1.7.1 Tegenwerpelijkheid aan derden
De koop van een onroerend goed is pas tegenwerpelijk aan derden te goeder trouw na **overschrijving** in de registers van het hypotheekkantoor. Zonder overschrijving kan de verkoop niet worden tegengeworpen aan derden te goeder trouw die concurrerende rechten hebben. Dit leidt tot het "flikkermoment", waarbij de koper zijn eigendomsrecht niet kan inroepen tegen een derde die ondertussen reeds een concurrerend recht heeft laten publiceren.
### 1.8 Koopovereenkomst roerend goed
Bij de koop van roerende goederen geldt het **bezit als titel**. De overdracht van eigendom is tegenwerpelijk aan derden vanaf de levering. Het **eigendomsvoorbehoud** is een belangrijk instrument voor de onbetaalde verkoper om het goed te kunnen terugvorderen, mits het schriftelijk is overeengekomen en uiterlijk op het moment van levering. Het **risico** bij roerende goederen gaat over met de eigendom, tenzij contractueel anders bepaald of bij eigendomsvoorbehoud.
### 1.9 Bescherming van de onbetaalde verkoper
De onbetaalde verkoper kan zich beroepen op de **exceptio non adimpleti contractus** (ENAC), de mogelijkheid tot **ontbinding** van de overeenkomst, een **voorrecht** op het verkochte goed, en bij roerende goederen en contantverkoop, de **oneigenlijke revindicatie** binnen de acht dagen na levering.
### 1.10 Beëindiging van de koopovereenkomst
De koopovereenkomst kan op verschillende manieren worden beëindigd, waaronder door **wederinkoop** (waarbij de verkoper het recht heeft het goed terug te nemen tegen terugbetaling van de prijs) en **benadeling** bij de verkoop van onroerend goed (waarbij de verkoper, indien benadeeld voor meer dan 7/12den, vernietiging van de koop kan vorderen).
### 1.11 Varia
#### 1.11.1 Verkoop op afbetaling
Dit regime is sterk gereguleerd ter bescherming van de consument en vereist specifieke informatieplichten en herroepingsrechten.
#### 1.11.2 Verkoop aan consument
Dit omvat specifieke regels voor verkoop op afstand en verkoop buiten de verkoopruimten van de onderneming, met extra informatieplichten en herroepingsrechten voor de consument.
#### 1.11.3 Internationale koop
De internationale koop van roerende goederen wordt geregeld door het Weens koopverdrag (CISG).
## 2. Verplichtingen van de verkoper
De verkoper heeft in principe drie hoofdverbintenissen:
### 2.1 Levering van de zaak (art. 1604 BW)
De verkoper moet de verkochte zaak overdragen in de macht en het bezit van de koper. De levering omvat ook de toebehoren van de zaak en de opbrengsten ervan. De staat van de geleverde zaak moet overeenstemmen met de afspraken. De levering is een **middelenverbintenis** (verkoper moet zorgen voor behoud van de zaak tot aan de levering). Bij niet-levering kan de koper de **exceptio non adimpleti contractus** inroepen, uitvoering in natura vorderen, of de ontbinding van de overeenkomst met schadevergoeding.
#### 2.1.1 Conformiteit
De geleverde zaak moet conform zijn aan de verkochte zaak, zowel wat betreft de identiteit, de kwaliteit als de kwantiteit.
### 2.2 Vrijwaring voor uitwinning (art. 1625 BW)
De verkoper moet de koper vrijwaren voor juridische stoornissen die het ongestoord bezit van het goed aantasten. Dit omvat vrijwaring voor eigen daden van de verkoper en voor daden van derden die een juridisch recht op het goed laten gelden.
#### 2.2.1 Vrijwaring voor eigen daad
De verkoper mag zelf geen daden stellen die het bezit van de koper verstoren, zowel feitelijk als juridisch. Dit omvat een impliciete niet-concurrentieverplichting bij de verkoop van een handelszaak.
#### 2.2.2 Vrijwaring voor daden van derden
De verkoper is niet gehouden voor feitelijke stoornissen veroorzaakt door derden, maar wel voor juridische stoornissen die hun oorsprong vinden vóór de verkoop.
#### 2.2.3 Exonoratie bij vrijwaring
De wettelijke vrijwaring voor daden van derden kan contractueel worden beperkt, maar de koper behoudt in principe het recht op teruggave van de prijs.
### 2.3 Vrijwaring voor (verborgen) gebreken (art. 1641-1649 BW)
De verkoper vrijwaart de koper voor gebreken die het goed ongeschikt maken voor het normale gebruik of het gebruik waarvoor het bestemd is. Dit geldt voor gebreken die verborgen, ernstig en anterieur aan de verkoop zijn. De remedies bij verborgen gebreken zijn: ontbinding van de koop (actio redhibitoria), prijsvermindering (actio quanti minoris) en, afhankelijk van de goede of kwade trouw van de verkoper, schadevergoeding.
## 3. Verplichtingen van de koper
De koper heeft in de eerste plaats twee hoofdverbintenissen:
### 3.1 Inontvangstnemingsverplichting
De koper is verplicht de verkochte zaak in ontvangst te nemen. Dit impliceert ook de plicht om het goed te inspecteren en eventuele zichtbare gebreken te protesteren of voorbehoud te maken. Onterechte weigering van inontvangstneming kan leiden tot gedwongen uitvoering of ontbinding.
### 3.2 Betalingsverplichting (art. 1650 BW)
De koper is verplicht de overeengekomen prijs te betalen. De betalingstermijn, -plaats en -wijze kunnen contractueel worden bepaald. Bij gebreke van afspraken gelden de wettelijke bepalingen. Betaling kan zowel chartaal als giraal gebeuren, met specifieke regels voor de aanvaarding van elke vorm. De bescherming van de onbetaalde verkoper omvat onder andere de ENAC, ontbinding en eventuele voorrechten.
## 4. Bijzondere overeenkomsten en regimes
### 4.1 Kanscontracten
Kanscontracten zijn overeenkomsten waarbij het gelijkwaardige van de wederkerige prestaties afhangt van een onzekere gebeurtenis. Voorbeelden zijn spel en weddenschap, lijfrente, en tontine/aanwasbedingen.
#### 4.1.1 Spel en weddenschap
Deze contracten zijn in principe ongeoorloofd en leiden niet tot een vorderingsrecht, tenzij in specifieke gevallen zoals kansspelen met een vergunning.
#### 4.1.2 Lijfrente
Een overeenkomst waarbij een partij periodiek een rente betaalt gedurende het leven van een bepaald persoon. Het is een kanscontract onder bezwarende titel.
#### 4.1.3 Tontine en aanwasbedingen
Deze bedingen worden vaak gebruikt in samenlevingscontracten om bij overlijden de langstlevende eigenaar van het geheel te maken en zo de nalatenschap te regelen.
### 4.2 Dading
Een dading is een contract waarbij partijen een gerezen of toekomstig geschil beëindigen door wederzijdse toegevingen. Het vereist schriftelijke opmaak voor bewijsdoeleinden en heeft een bindend effect, wat betekent dat partijen er niet op kunnen terugkomen.
### 4.3 Huurovereenkomst
De huurovereenkomst is een wederkerig contract waarbij de verhuurder het genot van een zaak verleent tegen een prijs. Er bestaan verschillende regimes: gemeen huurrecht, woninghuur, handelshuur, studentenhuren, etc., elk met specifieke regels en dwingende bepalingen ter bescherming van de huurder.
### 4.4 Bruiklening en verbruiklening
* **Bruiklening**: Een zakelijke, eenzijdige overeenkomst om niet, waarbij een zaak tijdelijk ter beschikking wordt gesteld met de verplichting deze in natura terug te geven. De uitlener draagt het risico voor verlies door toeval.
* **Verbruiklening**: Een zakelijke overeenkomst waarbij verbruikbare zaken worden uitgeleend, met de verplichting om een equivalent terug te geven. De eigendom gaat hierbij over op de ontlener.
### 4.5 Kredietovereenkomsten en leasing
Dit omvat consumentenkrediet, hypothecair krediet en leasing, waarbij kredietverleners financiering verstrekken tegen betaling van interest en/of een periodieke prijs.
### 4.6 Franchising en licenties
Dit zijn distributietechnieken en overeenkomsten waarbij een partij het recht krijgt om een merk, knowhow of product te gebruiken in ruil voor een vergoeding.
### 4.7 Aanneming
Een aannemingsovereenkomst is een contract waarbij een aannemer zich verbindt om materieel of intellectueel werk te verrichten, in volle onafhankelijkheid, tegen een bepaalde prijs. De **10-jarige aansprakelijkheid** voor bouwwerken is een cruciaal aspect.
### 4.8 Woningbouwwet (Wet Breyne)
Deze wet beschermt de bouwheer bij de aankoop van een te bouwen woning en regelt de verplichtingen van de aannemer, zoals stortingen en oplevering.
### 4.9 Dienstovereenkomsten: Bewaargeving
Bewaargeving is een zakelijke overeenkomst waarbij een roerende zaak ter bewaring wordt toevertrouwd, met de verplichting tot teruggave in natura. De bewaarnemer is aansprakelijk voor verlies, tenzij er sprake is van overmacht. Hotelbewaargeving kent specifieke regels met een quasi-objectieve aansprakelijkheid van de hotelhouder, weliswaar met een plafond.
### 4.10 Lastgeving
Lastgeving is een overeenkomst waarbij een lasthebber wordt belast om rechtshandelingen te stellen in naam en voor rekening van de lastgever. Dit houdt een vertegenwoordigingsbevoegdheid in.
---
# Verbintenissen van verkoper en koper
Hieronder volgt een gedetailleerde studiegids met betrekking tot de verbintenissen van de verkoper en de koper binnen een koopovereenkomst, gebaseerd op de verstrekte documentatie.
## 2. Verbintenissen van verkoper en koper
Dit onderdeel behandelt de essentiële plichten die voortvloeien uit een koopovereenkomst, zowel voor de verkoper als voor de koper, inclusief levering, vrijwaring voor gebreken en uitwinning, en de inontvangstnemings- en betalingsverplichtingen.
### 2.1 Verbintenissen van de verkoper
De verkoper heeft voornamelijk drie hoofdverbintenissen: de levering van de zaak, de vrijwaring voor uitwinning en de vrijwaring voor (verborgen) gebreken.
#### 2.1.1 Levering
De leveringsplicht, geregeld in artikel 1604 van het Burgerlijk Wetboek, houdt in dat de verkoper de verkochte zaak in de macht en het bezit van de koper moet overdragen. Dit is een "verbintenis om iets te doen". De verkoper is tevens verplicht om te zorgen voor de zaak alsof het een goed huisvader is tot aan de levering. De overdracht van de eigendom staat los van de levering; de levering omvat ook de toebehoren van de zaak, tenzij anders bedongen.
* **Modaliteiten:** De levering moet gebeuren in de staat waarin de zaak zich bevond op het moment van de verkoop, met de overeengekomen omvang, hoeveelheid en oppervlakte. De kosten van levering zijn in principe ten laste van de verkoper, tenzij contractueel anders bepaald. De plaats van levering is, bij gebreke van contractuele bepaling, de plaats waar de zaak zich ten tijde van de koop bevond (artikel 1609 BW). De timing van de levering kan contractueel worden bepaald; de Wet Mark voor het Bedrijfsleven (WER) stelt een minimum van 30 dagen na contractsluiting, maar dit is aanvullend recht.
* **Gevolgen bij niet-levering:** Bij niet-levering kan de koper de exceptio non adimpleti contractus inroepen, uitvoering in natura vorderen, of de ontbinding van de overeenkomst met schadevergoeding eisen.
#### 2.1.2 Vrijwaring voor verborgen gebreken (art. 1641-1649 BW)
Dit aspect betreft de verborgen gebreken die de materiële kwaliteit, kwantiteit of identiteit van de geleverde zaak aantasten, en die de koper het nuttig bezit ontnemen. Dit onderscheidt zich van de vrijwaring voor uitwinning, die het vreedzaam bezit betreft.
* **Voorwaarden voor een vrijwaringsplicht:**
1. **Een gebrek:** Het moet een intrinsiek of functioneel gebrek zijn dat de zaak ongeschikt maakt voor het beoogde gebruik, of dit gebruik in aanzienlijke mate vermindert. Het gebruik dat de koper beoogt, moet bekend zijn bij de verkoper of geïmpliceerd worden door de aard van de zaak.
2. **Verborgen:** Het gebrek mag niet zichtbaar of kenbaar zijn voor een aandachtige koper bij normaal onderzoek. Camouflage van gebreken door de verkoper is ook een vorm van verborgenheid.
3. **Ernstig:** Het gebrek moet een zekere ernst hebben en het gebruik van de zaak voor een bepaalde tijd of definitief verstoren.
4. **Anterieur:** Het gebrek moet (minstens in kiem) bestaan op het moment van de koop of de risico-overgang. Bij consumentenkoop wordt dit vermoed gedurende twee jaar na levering.
* **Hoe vrijwaren (Rechtsmiddelen):**
* **Bij niet-conformiteit (leveringsplicht):** Ontbinding of uitvoering in natura, eventueel met schadevergoeding. Een dekkingskoop (aankoop van een vergelijkbaar goed bij een derde) is mogelijk om schade te beperken, waarbij het prijsverschil gevorderd kan worden.
* **Bij verborgen gebreken:** De koper heeft de keuze tussen de *actio redhibitoria* (ontbinding van de koop) of de *actio aestimatoria* (prijsvermindering), onafhankelijk van de goede of kwade trouw van de verkoper. Schadevergoeding is mogelijk, waarbij de goede/kwade trouw van de verkoper wel een rol speelt.
* **Meldingstermijn:** De koper moet de verkoper tijdig informeren over het gebrek. Bij gemeen kooprecht is er geen uitdrukkelijke meldingstermijn, maar wel een korte verjaringstermijn. Bij consumentenkoop is er een facultatieve meldingstermijn van minimaal twee maanden na vaststelling van het gebrek. Het Weens Koopverdrag vereist melding binnen een redelijke termijn.
* **Exonoratie:** De verkoper kan zijn aansprakelijkheid voor verborgen gebreken contractueel beperken (artikel 1643 BW). Dit is echter niet geldig indien de verkoper te kwader trouw was (het gebrek kende). Bij consumentenkoop zijn dergelijke exoneratiebedingen verboden.
#### 2.1.3 Vrijwaring voor uitwinning
De verkoper moet de koper vrijwaren voor uitwinning, wat betekent dat hij het ongestoord bezit van de verkochte zaak garandeert (artikel 1625 BW). Dit omvat zowel juridische stoornissen (bv. een derde die een zakelijk recht beweert op de zaak) als feitelijke stoornissen veroorzaakt door de verkoper zelf. De verkoper is niet aansprakelijk voor feitelijke stoornissen door derden, tenzij deze stoornis een juridische oorsprong heeft die anterieur is aan de verkoop. De goede of kwade trouw van de verkoper is irrelevant voor de vrijwaring voor daden van derden.
* **Onderscheid:**
* **Vrijwaring voor eigen daad:** De verkoper mag het bezit van de koper niet zelf verstoren, zowel feitelijk als juridisch. Dit kan resulteren in een impliciete niet-concurrentieverplichting bij de verkoop van een handelszaak.
* **Vrijwaring voor daden van derden:** De verkoper is aansprakelijk voor juridische stoornissen die voortvloeien uit rechten van derden die reeds vóór de verkoop bestonden.
* **Modaliteiten:** De rechtsstoornis moet anterieur zijn aan de verkoop. De koper die door een derde wordt vervolgd, kan de verkoper oproepen tot vrijwaring in het proces of nadien een vordering instellen.
* **Sanctie bij uitwinning:** Bij volledige uitwinning kan de koper de ontbinding van de koop en aanvullende schadevergoeding vorderen. Bij gedeeltelijke uitwinning kan de koper de ontbinding eisen indien het uitgewonnen deel zo belangrijk is dat hij de zaak anders niet zou hebben gekocht, of een prijsvermindering.
### 2.2 Verbintenissen van de koper
De koper heeft hoofdzakelijk twee verbintenissen: de inontvangstnemingsverplichting en de betalingsverplichting.
#### 2.2.1 Inontvangstnemingsverplichting
Dit is de tegenhanger van de leveringsverplichting van de verkoper. De koper moet de zaak in ontvangst nemen op de afgesproken plaats en tijd. De kosten voor afhaling zijn ten laste van de koper. De koper dient het goed te inspecteren en kan de inontneming weigeren bij zichtbare gebreken. Aanvaarding zonder voorbehoud dekt de zichtbare niet-conformiteit. Bij onterechte weigering kan de verkoper gedwongen uitvoering vorderen of de ontbinding van de overeenkomst.
#### 2.2.2 Betalingsverplichting (art. 1650 BW)
De koper is gehouden de overeengekomen prijs te betalen. Dit is een eenzijdige rechtshandeling die aanvaarding door de verkoper niet vereist; kennisname door de verkoper volstaat.
* **Wie kan betalen:** De koper zelf, een uitvoeringsagent, of een belanghebbende derde (die subrogatie verkrijgt). Een niet-belanghebbende derde kan ook betalen, zonder subrogatie.
* **Aan wie betalen:** Bij voorkeur aan de verkoper of diens vertegenwoordiger. Verkeerde betaling kan leiden tot dubbele betaling ("qui paie mal, paie deux fois").
* **Plaats van betaling:** Bij gebreke van contractuele bepaling, op de plaats van levering (artikel 1651 BW), meestal het magazijn van de verkoper. Dit is bepalend voor de betaalmunt en de bevoegde rechtbank.
* **Tijdstip van betaling:** Bij gebreke van contractuele afspraak, op de datum van levering (artikel 1651 BW), behoudens uitzonderingen zoals de verkoop buiten de onderneming.
* **Wat te betalen:** De hoofdsom, interesten en contractkosten (bv. notaris-, registratierechten).
* **Chartaal of giraal geld:** De verkoper kan betaling in giraal geld weigeren (artikel 1243 BW), maar dit is beperkt bij handelaren en consumenten, en verboden voor vastgoedtransacties in cash.
* **Bescherming van de onbetaalde verkoper:** Indien de koper niet betaalt, kan de verkoper de exceptio non adimpleti contractus inroepen, de ontbinding vorderen, of een beroep doen op een voorrecht op de verkochte zaak, een revindicatierecht (bij roerende goederen) of een eigendomsvoorbehoud.
### 2.3 Consumentenkoop
De consumentenkoop, geregeld in artikel 1649bis – 1649octies BW, biedt verhoogde bescherming aan de consumentkoper, vooral op het gebied van garantie. Het is een monistisch systeem waarbij de verkoper één plicht heeft: conform leveren, wat zowel de conformiteit van de levering als de vrijwaring voor verborgen gebreken omvat.
* **Aansprakelijkheid verkoper:** De verkoper is aansprakelijk voor non-conformiteit indien deze bestaat op het moment van levering, zich manifesteert binnen twee jaar (waarborggarantietermijn), gemeld is binnen de meldingstermijn, en de vordering binnen de verjaringstermijn is ingesteld.
* **Remedies (art. 1649quinquies BW):** Kosteloos herstel, kosteloze vervanging, passende prijsvermindering, of ontbinding van de overeenkomst. Schadevergoeding is aanvullend.
* **Commerciële garantie:** Een contractuele uitbreiding van de vrijwaringsplicht, die de wettelijke rechten onverlet laat.
### 2.4 Vrijwaring uit uitwinning
De verkoper is verplicht de koper vrij te waren voor uitwinning, wat inhoudt dat hij instaat voor het ongestoord genot van de verkochte zaak. Dit geldt zowel voor eigen daden van de verkoper als voor juridische stoornissen veroorzaakt door derden die dateren van vóór de verkoop. De verkoper is niet aansprakelijk voor feitelijke stoornissen door derden, tenzij deze een juridische oorzaak hebben die anterieur is aan de verkoop. De bescherming geldt voor het hele goed, en ook voor lasten die niet werden opgegeven bij de verkoop.
### 2.5 Overzicht non-conformiteit en verborgen gebreken
De wetgeving kent een dualisme in het gemeen kooprecht (niet-conforme levering en verborgen gebreken), terwijl de consumentenkoop en het Weens Koopverdrag een monistisch systeem hanteren (non-conformiteit in ruime zin).
* **Verborgen gebreken:** Vereisen een ernstig, verborgen, en anterieur gebrek. De koper kan de ontbinding of prijsvermindering vorderen. De meldingstermijn is cruciaal.
* **Exonoratie:** Kan de aansprakelijkheid van de verkoper beperken, tenzij de verkoper te kwader trouw was of het een consumentenkoop betreft.
### 2.6 Verbintenissen van de koper
De koper is verplicht de zaak in ontvangst te nemen en de prijs te betalen. Hij dient de zaak te inspecteren en zichtbare gebreken te protesteren.
* **Inontvangstnemingsverplichting:** Tegenhanger van de leveringsplicht, omvat inspectie en protesteren bij zichtbare gebreken.
* **Betalingsverplichting:** De koper betaalt de prijs, interesten en kosten. De bescherming van de onbetaalde verkoper omvat o.a. de exceptio non adimpleti contractus, ontbinding, en in bepaalde gevallen een revindicatierecht of eigendomsvoorbehoud.
---
**Tip:** Bij het bestuderen van de verbintenissen, concentreer je op de specifieke voorwaarden en de rechtsmiddelen die zowel de verkoper als de koper ter beschikking staan bij wanprestatie. Maak een duidelijke scheiding tussen het gemeen recht, consumentenkoop en internationale verdragen, aangezien de regels aanzienlijk kunnen verschillen. Let ook goed op de details rondom de meldingstermijnen en de gevolgen van aanvaarding.
---
# Huurovereenkomsten: gemeen huurrecht en specifieke regimes
Hier is een gedetailleerde en uitgebreide samenvatting voor het onderwerp "Huurovereenkomsten: gemeen huurrecht en specifieke regimes", opgesteld als een examengeklaarde studiegids.
## 3. Huurovereenkomsten: gemeen huurrecht en specifieke regimes
Dit onderwerp behandelt de algemene kenmerken, duur, beëindiging en de diverse regimes van huurovereenkomsten, met een diepgaande analyse van de verbintenissen van zowel verhuurder als huurder.
### 3.1 Definitie van huurovereenkomst
Een huurovereenkomst is een wederkerig contract waarbij een partij, de verhuurder, aan de andere partij, de huurder, gedurende een bepaalde tijd het gebruiks- en genotsrecht verleent over een zaak (onroerend of roerend, lichamelijk of onlichamelijk, in de handel), tegen een bepaalde of bepaalbare prijs. Het is een tijdelijk, persoonlijk genotsrecht.
### 3.2 Algemene kenmerken van huurovereenkomsten
* **Consensueel contract:** De huurovereenkomst komt tot stand door loutere wilsovereenstemming, zonder vormvereisten. Ook mondelinge huurcontracten zijn geldig, hoewel voor bewijs en bij huur van onroerende goederen boven een bepaalde waarde (3500 euro) een geschrift vereist is.
* **Wederkerig:** Beide partijen verbinden zich tot een tegenprestatie. De verhuurder verschaft het genot van de zaak, de huurder betaalt de huurprijs.
* **Onder bezwarende titel:** Er is een economisch voordeel voor beide partijen. Dit onderscheidt het van bruikleen (om niet).
* **In principe niet intuitu personae:** De huurovereenkomst wordt in principe niet aangegaan omwille van de specifieke persoon van de huurder of verhuurder, tenzij contractueel anders bedongen.
* **Persoonlijk genotsrecht:** De huurder verkrijgt een persoonlijk vorderingsrecht tegenover de verhuurder, geen zakelijk recht zoals bij vruchtgebruik. Dit geldt zowel voor onroerende als roerende goederen.
### 3.3 Bekwaamheid en vormvereisten
* **Bekwaamheid:** Algemene bekwaamheidsregels zijn van toepassing. Niet enkel de eigenaar kan verhuren; iemand die het genot van het goed heeft, kan het ook verhuren.
* **Vormvereisten:** De overeenkomst is consensueel. Bij huur van onroerende goederen voor langere duur (> 9 jaar) of met vooruitbetaalde huurprijs (> 3 jaar) is een authentieke akte en overschrijving op het hypotheekkantoor vereist voor tegenwerpelijkheid aan derden.
### 3.4 Tegenwerpelijkheid aan derden
Degenen die geen partij zijn bij de huurovereenkomst, moeten het bestaan ervan respecteren. Bij huurovereenkomsten van lange duur of met vooruitbetaalde huur, is overschrijving op het hypotheekkantoor vereist voor tegenwerpelijkheid aan derden.
### 3.5 Verschillende regimes
Het Belgische recht kent verschillende huurregimes, die als volgt ingedeeld kunnen worden:
* **Gemeen huurrecht (suppletief):** Van toepassing op alle huurovereenkomsten die niet onder een bijzonder regime vallen. Biedt veel contractuele vrijheid.
* **Bijzondere beschermingsregimes (dwingend recht):**
* Woninghuurwet (sedert 2019: Vlaams Woninghuurdecreet)
* Sociale huur
* Pacht (voor landbouwers)
* Handelshuur (voor kleinhandel of ambacht)
* Studentenhuren
Het belang van het correct identificeren van het toepasselijke regime bij casussen is cruciaal.
### 3.6 Gemeen huurrecht: Verbintenissen van de verhuurder
De belangrijkste verbintenissen van de verhuurder, geregeld in artikel 1719 BW, zijn:
1. **Leveringsverplichting:** Het verhuurde goed ter beschikking stellen in een goede staat van onderhoud. Eventueel dient een plaatsbeschrijving te worden opgemaakt.
2. **Onderhoudsverplichting:** Het goed zodanig onderhouden dat het kan dienen voor het overeengekomen gebruik. Dit omvat het uitvoeren van nodige herstellingen (niet die ten laste van de huurder vallen of verfraaiingswerken). Bij dringende herstellingen moet de huurder ongemakken dulden.
3. **Vrijwaring voor rustig genot:** De verhuurder moet zich onthouden van daden die het genot van de huurder verstoren (vrijwaring voor eigen daad) en vrijwaren voor rechtsstoornissen door derden. Vrijwaring voor gebreken die tijdens de huur ontstaan en het genot verstoren, is eveneens van toepassing.
**Tip:** Het onderscheid tussen levering (initieel) en onderhoud (lopende huur) is belangrijk.
### 3.7 Gemeen huurrecht: Verbintenissen van de huurder
De verbintenissen van de huurder zijn, volgens artikel 1728 BW:
1. **Betalen van de huurprijs, kosten en lasten:** De huurprijs is vrij bepaalbaar. Indexatie is mogelijk indien contractueel bedongen, met inachtneming van de wettelijke regels (gezondheidsindex). Kosten en lasten die aan de huurder worden aangerekend, moeten contractueel bepaald zijn of vallen onder de dwingende regels voor niet-forfaitaire kosten.
2. **Goed gebruiken en onderhouden conform bestemming:** De huurder moet het goed gebruiken als een goede huisvader en volgens de in het contract bepaalde bestemming. Het wijzigen van de bestemming kan leiden tot ontbinding.
3. **Goed teruggeven op einde huurperiode:** Het goed moet worden teruggegeven in de staat waarin het zich bevond bij aanvang van de huur, behoudens normale slijtage of schade buiten de wil van de huurder. Een plaatsbeschrijving bij aanvang van de huur is essentieel om conflicten te voorkomen. De huurder is aansprakelijk voor schade veroorzaakt door huisgenoten.
**Tip:** De plaatsbeschrijving is cruciaal bewijsmateriaal voor zowel verhuurder als huurder.
### 3.8 Gemeen huurrecht: Duur
De duur van een huurovereenkomst kan bepaald of onbepaald zijn.
* **Bepaalde duur:** Komt van rechtswege ten einde bij het verstrijken van de termijn, tenzij er een stilzwijgende wederverhuring plaatsvindt of er een tussentijds opzegrecht contractueel wordt bedongen.
* **Onbepaalde duur:** Kan door beide partijen worden opgezegd, met een wettelijke opzegtermijn van één maand (suppletief).
### 3.9 Gemeen huurrecht: Einde van de huur
De huurovereenkomst kan eindigen door:
* Opzegging door één van de partijen.
* Minnelijk akkoord.
* Wanprestatie van een van de partijen (gerechtelijke ontbinding).
* Verval van het voorwerp van de overeenkomst (volledig of gedeeltelijk tenietgaan).
Overlijden van een partij of faillissement zijn in beginsel geen beëindigingsgronden, tenzij anders bedongen.
### 3.10 Gemeen huurrecht: Onderverhuur en overdracht van huur
* **Onderverhuur:** De hoofdhuurder geeft het genot van de zaak (geheel of gedeeltelijk) door aan een onderhuurder. Dit is in beginsel mogelijk, tenzij contractueel uitgesloten.
* **Overdracht van huur:** De huurder draagt de bestaande huurovereenkomst over aan een derde, die de oorspronkelijke huurder vervangt.
In beide gevallen mag de hoofdhuurder aan de onderhuurder of verkrijger geen rechten toekennen die hij zelf niet heeft.
### 3.11 Gemeen huurrecht: Overdracht verhuurde goed
De overdracht van het verhuurde goed (verkoop, schenking) beëindigt de huur niet, tenzij er een uitzettingsbeding is en dit correct wordt toegepast. De huurovereenkomst is tegenwerpelijk aan de verkrijger, zeker indien ze een vaste dagtekening heeft verworven.
### 3.12 Woninghuurdecreet
Het Vlaams Woninghuurdecreet (WHD), van kracht sinds 1 januari 2019, regelt de huur van voor bewoning bestemde onroerende goederen met als hoofdverblijfplaats van de huurder. Het is een dwingende regeling ter bescherming van de huurder.
* **Toepassingsgebied:** Huur door een natuurlijke persoon als hoofdverblijfplaats.
* **Vormvereisten:** De huurovereenkomst moet schriftelijk zijn en er zijn verplichte bijlagen en registratie.
* **Modaliteiten:** De staat van het verhuurde goed moet voldoen aan elementaire vereisten van veiligheid en bewoonbaarheid. Er zijn specifieke regels rond duur (in principe 9 jaar), opzegging, huurwaarborg en herstellingen.
* **Verbintenissen huurder:** Naast het betalen van de huurprijs, kosten en lasten, moet de huurder het goed onderhouden en de bestemming respecteren. Hij is ook aansprakelijk voor de schade veroorzaakt door huisgenoten.
* **Overdracht en onderverhuur:** Principieel verboden, tenzij met schriftelijke toestemming van de verhuurder.
### 3.13 Huurovereenkomst voor studentenhuisvesting
Dit regime, eveneens geregeld door het Woninghuurdecreet, is van toepassing op huurovereenkomsten waarbij de huurder een student is en het gehuurde goed niet als hoofdverblijfplaats dient. Enkele specifieke bepalingen uit het woninghuurrecht zijn van toepassing, met afwijkingen voor onderverhuur, kosten en lasten, en indexatie.
### 3.14 Handelshuur
De Handelshuurwet (HHW) regelt de huur van onroerende goederen die hoofdzakelijk bestemd zijn voor kleinhandel of ambachtelijke activiteiten, om de handelaar te beschermen.
* **Toepassingsgebied:** Omvat huurovereenkomsten voor onroerende goederen bestemd voor kleinhandel of ambachtelijke bedrijven, met directe band met het publiek.
* **Duur:** De minimumduur is negen jaar.
* **Dwingend recht:** De wet is van dwingend recht en de bepalingen ervan zijn relatief nietig.
### 3.15 Verbintenissen van de verhuurder in specifieke regimes (woninghuur)
Hoewel de algemene principes van de verbintenissen van de verhuurder uit het gemeen recht ook gelden, zijn er specifieke bepalingen in de woninghuurwetgeving, zoals de verplichting om het goed in overeenstemming te brengen met de wettelijke vereisten van veiligheid, gezondheid en bewoonbaarheid. De verhuurder is ook aansprakelijk voor de gebreken die hij kende of behoorde te kennen.
### 3.16 Verbintenissen van de huurder in specifieke regimes (woninghuur)
In het woninghuurrecht is de huurder meer beschermd. Zo zijn de regels rond kleine herstellingen ten laste van de huurder, maar deze kunnen contractueel worden aangepast in het voordeel van de huurder. De huurprijsindexatie is geregeld en er zijn wettelijke bepalingen inzake huurwaarborg.
### 3.17 Overdracht verhuurde goed in woninghuur
Het Woninghuurdecreet voorziet in een betere bescherming van de huurder bij overdracht van het verhuurde goed dan het gemeen huurrecht. De verkrijger treedt in alle rechten en plichten van de verhuurder, zelfs indien er een uitzettingsbeding is.
### 3.18 Huurovereenkomst voor de huisvesting van studenten
Dit regime, dat voortbouwt op het Woninghuurdecreet, geldt voor huurovereenkomsten van studenten die niet noodzakelijk hun hoofdverblijfplaats hebben in het gehuurde goed. Specifieke regels gelden voor onderverhuur, kosten en lasten, en de einde van de huur.
### 3.19 Handelshuur: Duur en toepassingsgebied
De Handelshuurwet bepaalt een minimumduur van negen jaar voor handelshuur, met specifieke regels voor de toepassingsgebied en het einde van de huur.
### 3.20 Bruikleen
Bruikleen (commodaat) is een overeenkomst waarbij de ene partij (uitlener) een onvervangbare zaak ter beschikking stelt van de andere partij (ontlener) voor tijdelijk gebruik, zonder vruchtgebruik, en onder verplichting tot teruggave in natura. Het is een zakelijke, eenzijdige en in principe kosteloze overeenkomst. Het risico voor verlies door toeval ligt bij de uitlener, tenzij er uitzonderingen van toepassing zijn.
### 3.21 Verbruiklening
Verbruiklening (mutuum) is een overeenkomst waarbij de ene partij (uitlener) aan de andere partij (ontlener) verbruiktbare zaken overdraagt, met de verplichting om na afloop een gelijkwaardige hoeveelheid terug te geven. Hierbij gaat de eigendom wel over. De ontlener draagt het risico. Een geldlening is een typisch voorbeeld.
### 3.22 Bijzondere soorten kredieten
* **Consumentenkrediet:** Kredietovereenkomsten tussen een onderneming en een consument, geregeld door Boek VII van het WER, met dwingende consumentenbescherming.
* **Hypothecair krediet:** Krediet gewaarborgd door een hypotheek, geregeld in Boek VII van het WER, met als doel misbruiken te bestrijden.
### 3.23 Leasing
Leasing is een financieringsovereenkomst waarbij de leasinggever het genot van een goed (roerend of onroerend) verleent aan de leasingnemer tegen betaling van een periodieke prijs. Het is een meerpartijenverhouding die vaak elementen van koop, huur en eenzijdige verkoopbelofte combineert.
### 3.24 Franchise en Licentie
* **Franchise:** Een distributietechniek waarbij de franchisenemer het recht krijgt om een merk, knowhow en commercieel systeem van de franchisor te exploiteren tegen betaling.
* **Licentie:** Een overeenkomst waarbij de titularis van een intellectueel eigendomsrecht of knowhow aan een ander toelating verleent om bepaalde handelingen te stellen, tegen betaling van royalty's.
### 3.25 Dienstovereenkomsten: Aanneming
Aanneming is een overeenkomst waarbij de ene partij (aannemer) zich verbindt om voor de andere partij (opdrachtgever) iets te verrichten (werk of dienst), in volle onafhankelijkheid en tegen een overeengekomen prijs. Kernbestanddelen zijn de werkprestatie, de onafhankelijkheid en de vergoeding. De aannemer heeft een werk- en tijdigheidsverbintenis. De aannemer en architect zijn 10 jaar aansprakelijk voor zware gebreken in bouwwerken (wet Breyne).
### 3.26 Woningbouwwet (Wet Breyne)
Deze dwingende wet biedt uitgebreide bescherming aan kopers van te bouwen woningen of aan hen die bouwwerken laten uitvoeren. Ze regelt voorschotten, verplichte vermeldingen, oplevering, aansprakelijkheid en betalingen.
### 3.27 Dienstovereenkomsten: Bewaargeving
Bewaargeving is een contract waarbij een roerende zaak wordt afgegeven aan een bewaarnemer voor bewaring en bewaking, met de verplichting tot teruggave in natura. Het is een zakelijke, in principe kosteloze overeenkomst. De bewaarnemer is aansprakelijk voor diefstal, tenzij er sprake is van overmacht.
### 3.28 Hotelbewaargeving
Dit is een bijzondere vorm van bewaargeving die van toepassing is op de bagage van hotelgasten. De hotelhouder heeft een quasi-objectieve aansprakelijkheid, beperkt tot een bepaald plafond, tenzij de schade te wijten is aan de gast zelf, overmacht of de aard van de zaak.
### 3.29 Dienstovereenkomsten: Lastgeving
Lastgeving is een overeenkomst waarbij de lasthebber wordt belast om voor de lastgever een rechtshandeling te stellen, in naam en voor rekening van de lastgever. Het is principieel kosteloos, maar kan bezoldigd zijn. De lasthebber handelt als vertegenwoordiger van de lastgever. De omvang van de volmacht is bepalend voor de binding van de lastgever.
### 3.30 Handelsagentuur en Handelsvertegenwoordiging
* **Handelsagent:** Een zelfstandige die duurzaam bemiddelt bij het sluiten van overeenkomsten voor rekening van een principaal, zonder zelf de contractuele banden aan te gaan.
* **Handelsvertegenwoordiger:** Een werknemer die exclusief en duurzaam voor rekening van een werkgever optreedt.
### 3.31 Dading
Dading is een contract waarbij partijen een gerezen of toekomstig geschil beëindigen door wederzijdse toegevingen. Het vereist schriftelijkheid voor bewijs en heeft tot doel de juridische waarheid vast te stellen. Dading is een benoemd contract met specifieke geldigheidsvereisten en gevolgen.
### 3.32 Kanscontracten
Een kanscontract is een overeenkomst waarvan de gevolgen (winst of verlies) afhangen van een onzekere gebeurtenis. Voorbeelden zijn spel en weddenschap, lijfrente, tontine en aanwas. Partijen aanvaarden een risico.
* **Spel en weddenschap:** Contracten waarbij winst of verlies afhankelijk is van een onzekere gebeurtenis. Ze zijn vaak niet-afdwingbaar wegens ongeoorloofde oorzaak, tenzij wettelijk gereguleerd.
* **Lijfrente:** Een overeenkomst waarbij een periodieke rente wordt betaald gedurende het leven van een persoon.
* **Tontine en beding van aanwas:** Bedingen die bij huurovereenkomsten (vaak onroerend goed) bepalen dat de langstlevende mede-eigenaar de volle eigendom verkrijgt, waardoor het aandeel van de eerstoverledene buiten de nalatenschap valt.
### 3.33 Vaststellingsovereenkomst
Dit is een ruimere categorie dan dading, waarbij partijen juridische onzekerheden of geschillen beëindigen of voorkomen door de vaststelling van de juridische waarheid. Dading is een specifieke toepassing hiervan.
---
# Aannemingsovereenkomsten en hun specifieke regels
**4. Aannemingsovereenkomsten en hun specifieke regels**
Dit onderwerp behandelt de aannemingsovereenkomst, de verbintenissen van zowel de aannemer als de opdrachtgever, en de specifieke regels rond contractuele aansprakelijkheid, 10-jarige aansprakelijkheid en de woningbouwwet.
**4.1 Aannemingsovereenkomst**
De aannemingsovereenkomst is een overeenkomst waarbij de ene partij (de aannemer) zich verbindt om een bepaald werk uit te voeren, materieel of intellectueel, en de andere partij (de opdrachtgever) zich ertoe verbindt om daarvoor een prijs te betalen.
* **Kenmerken:**
* **Werkprestatie:** Er moet een concrete prestatie geleverd worden, materieel of intellectueel.
* **In volle onafhankelijkheid:** De aannemer bepaalt zelf hoe hij het werk uitvoert, zonder ondergeschikt te zijn aan het gezag van de opdrachtgever. Dit onderscheidt de aanneming van de arbeidsovereenkomst.
* **Tegen vergoeding:** Er is een prijs verschuldigd voor de geleverde prestatie.
* **Verschil met koop:** Bij koop gaat het om de overdracht van eigendom van een bestaand of toekomstig goed, terwijl bij aanneming het gaat om het *creëren* van een werk of het *leveren* van een dienst. Indien de aannemer zowel materialen levert als werk verricht, kan er discussie ontstaan over de kwalificatie van de overeenkomst (absorptietheorie, cumulatietheorie).
* **Verschil met lastgeving:** Bij lastgeving stelt de lasthebber rechtshandelingen in naam en voor rekening van de lastgever, wat neerkomt op vertegenwoordiging. Bij aanneming verricht de aannemer materiële handelingen en is er geen sprake van vertegenwoordiging, tenzij de aannemingsovereenkomst gecombineerd wordt met een lastgeving.
* **Beperking vrije keuze medecontractant:**
* **Overheidsopdrachten:** Overheden zijn gebonden aan strikte procedures (bekendmaking, openbare aanbesteding) bij het gunnen van opdrachten, wat de vrije keuze van de aannemer beperkt.
* **Erkenning van aannemers:** Er kunnen technische en beheersmatige vereisten gelden voor aannemers, met name in het kader van de woningbouwwet.
**4.2 Verbintenissen van de aannemer**
De aannemer heeft drie hoofdverbintenissen:
1. **Het werk goed uitvoeren:**
* **Regels van de kunst:** Het werk moet worden uitgevoerd volgens de normen die gelden in de professionele sector. Dit is een middelenverbintenis, tenzij het resultaat concreet is afgesproken (resultaatsverbintenis).
* **Informatieverplichting:** De aannemer moet de opdrachtgever waarschuwen bij onveilige situaties, fouten in het ontwerp of bij het zien van problemen die de stabiliteit van het werk kunnen aantasten. Hij moet ook eventuele voorbehouden maken of de opdracht weigeren.
* **Bewaring en bewaking:** De aannemer is verantwoordelijk voor de materialen en het werk op de werf.
* **Architect:** De architect, die vaak door de opdrachtgever wordt aangesteld, controleert het werk van de aannemer. Beide kunnen hoofdelijk aansprakelijk zijn voor gebreken.
2. **Het werk tijdig uitvoeren:**
* Indien er een termijn is afgesproken, is dit een resultaatsverbintenis.
* Indien er geen termijn is afgesproken, geldt een middelenverbintenis (uitvoering binnen een redelijke termijn).
3. **Het werk leveren en grondstoffen teruggeven:**
* De levering is de materiële handeling waarbij het werk ter beschikking wordt gesteld van de opdrachtgever.
* De oplevering is de juridische aanvaarding van de werken door de opdrachtgever. Dit heeft belangrijke gevolgen voor de aansprakelijkheid en het risico.
**4.3 Contractuele aansprakelijkheid**
Bij slechte, niet- of laattijdige uitvoering van het werk kan de opdrachtgever verschillende remedies inroepen:
* **Dwanguitvoering:** Indien mogelijk en redelijk.
* **Schadevergoeding:** Vaak forfaitair vastgelegd in een schadebeding.
* **Gerechtelijke ontbinding:** Bij ernstige wanprestatie.
**4.4 10-jarige aansprakelijkheid (art. 1792 BW jo. art. 2270 BW)**
Dit is een dwingende wettelijke bepaling ter bescherming van de bouwheer en de openbare veiligheid.
* **Toepassingsgebied:** Enkel voor **bouwwerken** die onderworpen zijn aan een aannemingsovereenkomst.
* **Vereisten:**
* Een **zwaar gebrek** dat de **stabiliteit** van het bouwwerk aantast. Dit kan zichtbaar of verborgen zijn.
* Er moet een **fout van de aannemer** zijn.
* **Vervaltermijn:** De vordering moet ingesteld worden binnen **tien jaar na de aanvaarding** van de werken. Er is geen stuiting of schorsing mogelijk, behalve in geval van bedrieglijk opzet of regresvordering.
* **Lichte verborgen gebreken:** Gebreken die de stabiliteit niet aantasten, maar wel gekend waren bij de oplevering, vallen hieronder. Hier geldt ook een waarborgtermijn van 10 jaar, maar de fout van de aannemer moet bewezen worden door de opdrachtgever en de vorderingstermijn is redelijk. Deze bepaling is niet van openbare orde en kan contractueel beperkt worden.
**4.5 Aanneming: verbintenissen van de opdrachtgever**
De opdrachtgever heeft drie hoofdverbintenissen:
1. **Het werk van de aannemer mogelijk maken:** Dit omvat het verschaffen van de nodige vergunningen, toegang tot het terrein en informatie.
2. **De prijs betalen:** Dit kan gebeuren op basis van een onbepaalde prijs ("in regie"), een vaste prijs of een bestek met eenheidsprijzen. De Exceptio Non Adimpleti Contractus (ENAC) kan door beide partijen ingeroepen worden.
3. **Het werk in ontvangst nemen en aanvaarden (oplevering):** Dit is een eenzijdige rechtshandeling die het einde van de werkzaamheden juridisch vaststelt en de zichtbare gebreken dekt. Het begin van de 10-jarige aansprakelijkheid start vanaf de definitieve oplevering.
**4.6 Aanneming: aansprakelijkheid aannemer tav derden**
* **Quasi-delictuele aansprakelijkheid:** De aannemer kan aansprakelijk zijn voor schade die hij veroorzaakt aan derden, gebaseerd op de artikelen 1382, 1384 en 1386 BW.
* **Burenhinder:** Hoewel de aannemer geen "buur" is, kan de eigenaar van het bouwwerk burenhinder inroepen tegen de bouwheer, die op zijn beurt regres kan uitoefenen op de aannemer bij een fout.
**4.7 Aanneming: onderaanneming en nevenaanneming**
* **Onderaanneming:** De hoofdaannemer laat het werk geheel of gedeeltelijk uitvoeren door een onderaannemer, op eigen kosten en verantwoordelijkheid. De hoofdaannemer blijft contractueel aansprakelijk voor de fouten van de onderaannemer.
* **Nevenaanneming:** De opdrachtgever sluit afzonderlijke contracten met verschillende aannemers voor specifieke aspecten van het werk.
**4.8 Aanneming: risico**
Het risico gaat pas over op de opdrachtgever bij de **definitieve aanvaarding** van de werken, tenzij de aannemer enkel arbeid levert. In de woningbouwwet draagt de aannemer het risico tot definitieve aanvaarding.
**4.9 Aanneming: einde**
De overeenkomst eindigt door:
* Voltooiing van de werkzaamheden.
* Minnelijk akkoord.
* Ontbinding wegens wanprestatie.
* Eenzijdige opzegging door de opdrachtgever (mits schadeloosstelling).
* Overlijden van de aannemer (indien de overeenkomst als "intuitu personae" wordt beschouwd).
**4.10 Woningbouwwet (Wet Breyne)**
Deze dwingende wet biedt uitgebreide bescherming aan de bouwer van een huis en de koper van een te bouwen woning.
* **Toepassingsgebied:** Verkoop van een te bouwen of in aanbouw zijnd huis of appartement, waarbij de verkoper/aannemer een verbintenis tot bouwen of voltooien aangaat en de koper de eigendom verwerft, en waarbij één of meer stortingen voorafgaand aan de oplevering worden gedaan.
* **Bescherming:** Omvat verplichte vermeldingen in het contract (identiteit, bouwvergunning, beschrijving van werken, prijs, uitvoeringstermijn, sancties bij niet-naleving), specifieke opleveringsprocedures, waarborgen voor de voltooiing en terugbetaling, en betalingsregels die bescherming bieden tegen faillissementen van de aannemer.
* **Oplevering:** De oplevering is een schriftelijke en tegensprekelijke akte waarbij de werken worden aanvaard. Er is een voorlopige en een definitieve oplevering, waarbij de definitieve oplevering na minstens een jaar plaatsvindt om de impact van de seizoenen te beoordelen.
* **Betaling:** Stortingen zijn enkel toegestaan na ondertekening van de overeenkomst, met een maximum voorschot van 5% bij de ondertekening van de authentieke akte, en daarna per schijf naargelang de uitgevoerde werken.
**4.11 Dienstovereenkomsten: Bewaargeving**
Bewaargeving is een overeenkomst waarbij de ene partij (de bewaarnemer) een roerende zaak van de andere partij (de bewaargever) ontvangt, met de verplichting deze te bewaren en in natura terug te geven.
* **Kenmerken:**
* **Zakelijk karakter:** Komt tot stand bij afgifte van de zaak.
* **Principieel kosteloos:** Tenzij anders bedongen of bij handelszaken.
* **Geen gebruiksrecht:** De bewaarnemer mag de zaak niet gebruiken, tenzij contractueel bepaald.
* **In belang van de bewaargever:** Dit onderscheidt het van bruikleen.
* **Roerende goederen:** Enkel van toepassing op roerende goederen.
* **Verbintenissen bewaarnemer:** Bewakingsplicht (inspanningsverbintenis) en teruggaveplicht (resultaatsverbintenis).
* **Verbintenissen bewaargever:** Kosten en schade vergoeden, en eventueel loon betalen bij bezoldigde bewaargeving.
* **Aansprakelijkheid bij diefstal:** De bewaarnemer is aansprakelijk, tenzij hij kan bewijzen dat de diefstal door overmacht is ontstaan of door eigen fout van de bewaargever. Exoneratiebedingen zijn beperkt geldig.
* **Hotelbewaargeving:** Een specifieke regeling voor aansprakelijkheid van hotelhouders voor zaken van gasten die in het hotel verblijven. Er is een quasi-objectieve aansprakelijkheid, maar met een beperkt plafond, tenzij er sprake is van eigen schuld, weigering tot inbewaringname of effectieve inbewaringname.
**4.12 Dienstovereenkomsten: Lastgeving**
Lastgeving is een overeenkomst waarbij de lasthebber wordt belast om in naam en voor rekening van de lastgever een rechtshandeling te stellen.
* **Kenmerken:**
* **Verrichten van rechtshandelingen:** Dit onderscheidt het van aanneming.
* **In naam en voor rekening van lastgever:** Lasthebber treedt op als vertegenwoordiger.
* **Principieel kosteloos:** Tenzij anders bedongen.
* **Volmacht:** Kan algemeen of bijzonder zijn, en in algemene of uitdrukkelijke bewoordingen worden verleend.
* **Verbintenissen lasthebber:** Inspanningsverbintenis, verplichting om de grenzen van het mandaat te respecteren, en rekening en verantwoording afleggen.
* **Verbintenissen lastgever:** Nakomen van verbintenissen aangegaan door de lasthebber, betaling van loon, en vergoeding van kosten en voorschotten.
* **Einde lastgeving:** Door overlijden, onbekwaamverklaring, faillissement, opzegging of herroeping.
* **Zorgvolmacht:** Een specifieke vorm van lastgeving waarbij men anticipeert op eigen wilsonbekwaamheid.
**4.13 Handelshuur**
Handelshuur heeft een specifiek regime, geregeld door de Handelshuurwet, dat bedoeld is om de huurder (handelaar) te beschermen door o.a. een minimumduur van 9 jaar te garanderen.
* **Toepassingsgebied:** Huur van een onroerend goed bestemd voor kleinhandel of ambacht, met rechtstreeks contact met het publiek.
* **Duur:** Minimum 9 jaar, met specifieke regels voor verlenging en opzegging.
**4.14 Woninghuur**
De woninghuur is sterk beschermd, met name door het Vlaams Woninghuurdecreet, dat regels stelt omtrent de staat van het verhuurde goed, de duur van de huur, de beëindiging van de huur, en de verbintenissen van de huurder en verhuurder.
* **Doelstellingen:** Woonzekerheid, minimale kwaliteitsvereisten, en bescherming van de zwakke partij.
* **Vormvereisten:** Verplicht schriftelijk, met specifieke formaliteiten en verplichte registratie.
* **Staat van het verhuurde goed:** Moet voldoen aan elementaire vereisten van veiligheid, gezondheid en bewoonbaarheid.
* **Duur:** In principe 9 jaar, met regels voor opzegging en verlenging.
* **Verbintenissen huurder:** Betalen van huurprijs, kosten en lasten, goed gebruiken en onderhouden conform bestemming, en goed teruggeven op einde huurperiode.
* **Verbintenissen verhuurder:** Leveren van het goed in goede staat, onderhoudsverplichting, en vrijwaring voor rustig genot en gebreken.
**4.15 Huurovereenkomst voor de huisvesting van studenten**
Dit is een specifiek regime dat een aantal bepalingen van de woninghuur toepast, maar ook afwijkende regels kent, zoals verbod op onderverhuur en overdracht van huur (tenzij met toestemming).
**4.16 Bruikleen**
Bruikleen is een overeenkomst waarbij een partij een niet-vervangbare zaak tijdelijk in gebruik geeft aan een andere partij, zonder prijs, met de verplichting deze in natura terug te geven.
* **Kenmerken:** Zakelijk, principieel kosteloos, en enkel voor niet-verbruikbare zaken. De uitlener blijft eigenaar en draagt in principe het risico voor verlies door toeval, tenzij er uitzonderingen gelden.
* **Verbintenissen ontlener:** Gebruik, bewaring, behoud en teruggave van de zaak.
**4.17 Verbruiklening**
Verbruiklening is een overeenkomst waarbij de ontlener verbruikbare zaken ontvangt, met de verplichting een gelijkwaardig equivalent terug te geven. De eigendom gaat over op de ontlener.
* **Kenmerken:** Klassiek geldlening, zakelijk, kan om niet of ten bezwarende titel zijn.
* **Verbintenissen ontlener:** Teruggave van een equivalent. Bij geldlening geldt het nominalisme.
* **Lening op interest:** De interestvoet is vrij te bepalen, tenzij er sprake is van woeker.
**4.18 Bijzondere soorten kredieten**
* **Consumentenkrediet:** Krediet verleend door een onderneming aan een consument, geregeld door het Wetboek Economisch Recht.
* **Hypothecair krediet:** Krediet gewaarborgd door een hypotheek op een onroerend goed.
* **Leasing:** Een financieringsovereenkomst waarbij de lessor het genot van een goed biedt tegen een periodieke prijs, met optie tot aankoop.
* **Franchising:** Een distributietechniek waarbij de franchisenemer het recht krijgt om een merk, knowhow en commercieel systeem van de franchisor te gebruiken tegen betaling.
* **Licentie:** Toelating om rechten, zoals intellectuele eigendomsrechten, te gebruiken tegen betaling van royalty's.
**4.19 Dading**
Dading is een contract waarbij partijen een gerezen of toekomstig geschil beëindigen door wederzijdse toegevingen.
* **Kenmerken:** Gerezen of toekomstig geschil, wederzijdse toegevingen, en de wil om het geschil te beslechten.
* **Geldigheidsvereisten:** Bekwaamheid, toestemming (geen dwaling over het recht), voorwerp en vorm (schriftelijk is een bewijsregel).
* **Gevolgen:** De dading heeft de kracht van een bindend vonnis en kan niet meer worden aangevochten over de vastgestelde punten, tenzij er sprake is van bedrog, geweld of benadeling (onder specifieke voorwaarden).
**4.20 Kanscontracten**
Een kanscontract is een wederkerige overeenkomst waarvan de gevolgen (winst of verlies) afhangen van een onzekere gebeurtenis.
* **Soorten:** Spel en weddenschap, lijfrente, tontine en aanwas.
* **Spel en weddenschap:** Oorzaken die ongeoorloofd zijn, waardoor vorderingen voor speelschulden in principe niet toegestaan zijn, tenzij in specifieke gevallen.
* **Lijfrente:** Een contract waarbij een partij zich verbindt tot periodieke betalingen gedurende het leven van een bepaald persoon.
* **Tontine en aanwasbeding:** Bepalingen die bij overlijden de langstlevende eigenaar maken van het geheel, om zo de nalatenschap te beïnvloeden.
* **Dading:** Hoewel geen kanscontract, kan het wel de uitkomst van een geschil hebben die afhankelijk is van onzekere factoren.
**4.21 Aanneming van werk (algemeen)**
Aanneming van werk is een quasi-onbenoemde overeenkomst, ook wel huur van werk genoemd, waarbij de aannemer zich verbindt tot een materieel of intellectueel werk tegen betaling. De aannemer handelt in volle onafhankelijkheid.
* **Verschil met koop:** Bij koop gaat het om overdracht van eigendom, bij aanneming om het creëren van een werk.
* **Verschil met lastgeving:** Bij lastgeving treedt de lasthebber op in naam en voor rekening van de lastgever (vertegenwoordiging), wat bij aanneming niet het geval is.
* **Verbintenissen aannemer:** Het werk goed en tijdig uitvoeren, en het werk leveren.
* **Gevolgen van contractuele aansprakelijkheid:** Dwanguitvoering, schadevergoeding, of ontbinding.
* **10-jarige aansprakelijkheid:** Specifiek voor bouwwerken die de stabiliteit aantasten, met een vervaltermijn van tien jaar na aanvaarding.
**4.22 Aanneming: verbintenissen van de opdrachtgever**
De opdrachtgever moet het werk van de aannemer mogelijk maken, de prijs betalen, en het werk aanvaarden (oplevering).
**4.23 Aanneming: aansprakelijkheid aannemer tav derden**
De aannemer kan aansprakelijk zijn op basis van quasi-delictuele aansprakelijkheid en burenhinder.
**4.24 Aanneming: onderaanneming en nevenaanneming**
Bij onderaanneming wordt het werk door een derde uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van de hoofdaannemer. Bij nevenaanneming werkt de opdrachtgever met meerdere aannemers.
**4.25 Aanneming: risico**
Het risico van de werken gaat over op de opdrachtgever bij de definitieve aanvaarding.
**4.26 Aanneming: einde**
De overeenkomst eindigt door voltooiing, minnelijk akkoord, ontbinding, opzegging door de opdrachtgever, of overlijden van de aannemer (in bepaalde gevallen).
---
# Bijzondere overeenkomsten: Kanscontracten, Dading en Leningen
Dit deel behandelt bijzondere overeenkomsten die zich onderscheiden door hun specifieke aard, waaronder kanscontracten, dadingen en diverse vormen van leningen en kredieten.
## 5. Kanscontracten, dading en leningen
### 5.1 Kanscontracten
Een kanscontract is een wederkerige overeenkomst waarbij de gelijkwaardigheid van de wederkerige prestaties onzeker is, omdat het bestaan of de omvang van één van de prestaties afhangt van een onzekere gebeurtenis. Dit impliceert een kans op winst of een risico op verlies voor de partijen.
#### 5.1.1 Begrip en kenmerken
Het belangrijkste kenmerk van een kanscontract is het **aleatoire karakter**: de prestatie is afhankelijk van een onzekere gebeurtenis. Partijen aanvaarden bewust een risico.
#### 5.1.2 Soorten kanscontracten
* **Spel en weddenschap**: Een weddenschap is een spelcontract waarbij de onzekerheid afhangt van toeval of het gedrag van derden. Spel is waarbij de onzekerheid afhangt van het gedrag van de partijen zelf. Weddenschappen en spelen zijn in principe ongeoorloofd en niet afdwingbaar, tenzij het gaat om kansspelen die wettelijk geregeld zijn.
* **Lijfrente**: Hierbij verbindt de ene partij zich ertoe een periodieke rente te betalen gedurende het leven van een bepaald persoon (het "lijf") in ruil voor een goed of kapitaal. Dit kan zowel onder bezwarende titel als om niet zijn, maar enkel lijfrentes onder bezwarende titel zijn echte kanscontracten. De renteplichtige is aansprakelijk voor de betaling. Een lijfrentecontract is nietig indien het lijf overleden was op het moment van de contractsluiting, of ziek was en binnen twintig dagen overleed als gevolg van die ziekte.
* **Tontine en aanwas**: Deze bedingen worden vaak opgenomen in andere overeenkomsten, zoals koop- of schenkingsovereenkomsten. Ze bepalen dat bij het overlijden van een van de mede-eigenaars, zijn aandeel automatisch toekomt aan de langstlevende mede-eigenaar. Dit creëert een kans op winst (als men langst leeft) en een risico op verlies (als men eerst sterft). Er moet een zekere gelijkheid zijn in de overlevingskansen, anders kan het als een schenking worden gekwalificeerd.
### 5.2 Dading
#### 5.2.1 Definitie
Dading is een contract waarbij partijen een bestaand geschil beëindigen of een toekomstig geschil voorkomen door middel van wederzijdse toegevingen. Het is een **benoemd contract** met specifieke regels, hoewel het ook onder het algemene verbintenissenrecht valt. Een dading moet schriftelijk worden opgemaakt als bewijsmiddel.
#### 5.2.2 Essentiële bestanddelen
1. **Gerezen of toekomstig geschil**: Er moet een objectieve onzekerheid of betwisting zijn.
2. **Wederzijdse toegevingen**: Elke partij moet iets opgeven. Deze toegevingen hoeven niet gelijkwaardig te zijn.
3. **Animus transactionis**: De wil om het geschil te beslechten.
#### 5.2.3 Geldigheidsvereisten
* **Bekwaamheid**: Partijen moeten handelingsbekwaam zijn; dading wordt beschouwd als een daad van beschikking.
* **Toestemming**: Dwaling over het recht is in principe niet mogelijk, tenzij het specifiek gaat over de juridische gevolgen van de dading. Bedrog en geweld kunnen wel leiden tot nietigheid.
* **Voorwerp**: Het voorwerp van de dading moet bestaan, bepaald of bepaalbaar, mogelijk en geoorloofd zijn. Rechten die de openbare orde raken, kunnen principieel niet het voorwerp van een dading zijn.
* **Vorm en bewijs**: Dading is een consensueel contract, maar het vereist een schriftelijk bewijs (art. 2044 BW).
#### 5.2.4 Gevolgen
Een dading heeft **bindende kracht** tussen partijen en werkt als een "in initio" leerstuk (het beoogt de juridische waarheid vast te stellen). Men kan niet meer terugkomen op de afspraken, behalve in specifieke gevallen van niet-nakoming, waarbij ontbinding of schadevergoeding mogelijk is.
### 5.3 Leningen
Er zijn twee hoofdtypen leningen: bruiklening en verbruiklening.
#### 5.3.1 Bruiklening (commodaat)
Bruiklening is een **zakelijke overeenkomst om niet** waarbij een zaak tijdelijk ter beschikking wordt gesteld voor gebruik, zonder vruchtgebruik, met de verplichting om diezelfde zaak na afloop terug te geven.
* **Kenmerken**: Zakelijk (ontstaat bij afgifte), om niet (kosteloos), en in principe **intuïtu personae**.
* **Verbintenissen ontlener**: Gebruik, bewaring en behoud van de zaak volgens de bestemming, en teruggave in natura op het afgesproken tijdstip.
* **Risico**: De uitlener blijft eigenaar en draagt in principe het risico voor verlies door toeval, tenzij de ontlener tekortkomingen vertoont (bv. ander gebruik dan afgesproken, nalatigheid).
#### 5.3.2 Verbruiklening (mutuum)
Verbruiklening is een lening waarbij **verbruikbare zaken** worden geleend, met de verplichting om **equivalenten** terug te geven. De eigendom van de geleende zaak gaat over op de ontlener.
* **Kenmerken**: Kan om niet of onder bezwarende titel zijn (met interest), en is een **zakelijke overeenkomst**.
* **Verbintenissen ontlener**: Teruggave van een equivalent van dezelfde soort, hoeveelheid en kwaliteit.
* **Lening op interest**: Als interesten worden bedongen, zijn er specifieke regels inzake wettelijke interestvoeten en woekerverboden van toepassing.
#### 5.3.3 Bijzondere soorten kredieten
* **Consumentenkrediet**: Een leningovereenkomst tussen een onderneming en een consument, die valt onder specifieke dwingende wetgeving ter bescherming van de consument.
* **Hypothecair krediet**: Een lening die gewaarborgd is door een hypotheek op onroerend goed, met specifieke regelgeving ter bestrijding van misbruiken.
* **Leasing**: Een overeenkomst waarbij de ene partij (lessor) een goed ter beschikking stelt van de andere partij (lessee) tegen een periodieke prijs, vaak met een aankoopoptie op het einde. Dit kan financieel of operationeel van aard zijn.
#### 5.3.4 Franchise en Licentie
* **Franchise**: Een distributietechniek waarbij een franchisenemer het recht krijgt om een merk, knowhow en commercieel systeem van een franchisor te exploiteren tegen betaling. De franchisenemer blijft juridisch zelfstandig.
* **Licentie**: Een overeenkomst waarbij de titularis van een intellectueel recht (bv. auteursrecht, patent) een ander toelating verleent om dat recht te gebruiken tegen betaling van royalty's. Dit wordt beschouwd als een huur van onlichamelijke roerende goederen.
## 6. Dienstovereenkomsten
Dienstovereenkomsten omvatten diverse contracten waarbij een prestatie van diensten centraal staat. De belangrijkste zijn:
### 6.1 Aanneming
Aanneming is een **huur van werk**, waarbij de ene partij zich verbindt om iets te verrichten (een werk van materiële of intellectuele aard) voor de andere partij, tegen een bedongen prijs. De aannemer handelt zelfstandig en onafhankelijk, in tegenstelling tot een arbeidsovereenkomst.
* **Kenmerken**: Werkprestatie, in volle onafhankelijkheid, tegen vergoeding.
* **Verschillen met koop**: Bij koop wordt eigendom overgedragen; bij aanneming wordt een werk of dienst geleverd.
* **Verschillen met lastgeving**: Bij lastgeving verricht de lasthebber rechtshandelingen in naam en voor rekening van de lastgever (vertegenwoordiging); bij aanneming gaat het om materiële handelingen.
* **Verbintenissen aannemer**: Het werk goed en tijdig uitvoeren, zorg dragen voor de werf, en leveren/opleveren. Er is een specifieke **10-jarige aansprakelijkheid** voor gebreken die de stabiliteit van bouwwerken aantasten, alsook een aansprakelijkheid voor lichtere gebreken.
* **Verbintenissen opdrachtgever**: Het werk mogelijk maken (vergunningen, informatie), de prijs betalen, en de werken aanvaarden (oplevering).
* **Onderaanneming**: De hoofdaannemer kan, tenzij anders bedongen, een onderaannemer inschakelen. De hoofdaannemer blijft echter aansprakelijk voor de fouten van de onderaannemer jegens de opdrachtgever.
### 6.2 Bewaargeving
Bewaargeving is een **zakelijke overeenkomst om niet** waarbij de ene partij (bewaarnemer) een roerende zaak van de andere partij (bewaargever) ontvangt onder de last deze te bewaren en in natura terug te geven op eerste verzoek.
* **Kenmerken**: Zakelijk (ontstaat bij afgifte), in principe kosteloos (maar vermoeden van bezoldiging bij handelszaken).
* **Verschil met bruiklening**: De bewaarnemer mag de zaak niet gebruiken.
* **Verschil met huur**: De bewaarnemer heeft geen persoonlijk genotsrecht.
* **Aansprakelijkheid**: De bewaarnemer is aansprakelijk voor diefstal, verlies of beschadiging, tenzij hij kan bewijzen dat dit door overmacht is veroorzaakt (met een zwaardere zorgplicht bij bezoldigde bewaargeving).
#### 6.2.1 Hotelbewaargeving
Dit is een speciaal regime voor de aansprakelijkheid van hotelhouders voor de zaken van hun gasten, met een quasi-objectieve aansprakelijkheid die echter wel beperkt is tot een bepaald plafond, tenzij de schade te wijten is aan de hotelhouder zelf of specifieke omstandigheden.
### 6.3 Lastgeving
Lastgeving is een overeenkomst waarbij de ene partij (lasthebber) belast wordt om voor rekening van de andere partij (lastgever) **rechtshandelingen** te stellen, en dit met vertegenwoordigingsbevoegdheid.
* **Kenmerken**: Betreft rechtshandelingen, is in principe kosteloos, en wordt vaak verleend via een volmacht.
* **Verbintenissen lasthebber**: Het mandaat correct uitvoeren, in naam en voor rekening van de lastgever handelen, en rekenschap afleggen.
* **Verbintenissen lastgever**: De verbintenissen van de lasthebber nakomen, eventuele kosten vergoeden en een loon betalen.
* **Einde lastgeving**: Kan beëindigd worden door overlijden, onbekwaamverklaring, opzegging of herroeping.
#### 6.3.1 Zorgvolmacht
Een zorgvolmacht is een specifieke lastgeving die een persoon toelaat om, in anticipering op eigen wilsonbekwaamheid, een gevolmachtigde aan te stellen die bepaalde handelingen mag stellen.
#### 6.3.2 Handelsagenten en Makelaars
* **Makelaar**: Bemiddelaar die partijen bij elkaar brengt, zonder noodzakelijk rechtshandelingen te stellen.
* **Handelsagent**: Treedt duurzaam op voor rekening van een principaal en stelt rechtshandelingen (een vorm van lastgeving), maar met een duurzame band.
* **Handelsvertegenwoordiger**: Heeft een arbeidsrechtelijke relatie met de werkgever (ondergeschiktheid).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Koopovereenkomst | Een wederkerige overeenkomst waarbij de verkoper zich verbindt een zaak te leveren en de koper zich verbindt daarvoor een prijs in geld te betalen. |
| Gemeenrechtelijke koop | Het residuaire kooprecht dat geldt voor de koop van roerende en onroerende goederen, lichamelijke en onlichamelijke goederen, indien de consumentenkoop of het Weens koopverdrag niet van toepassing is. |
| Consumentenkoop | Een koopovereenkomst die bescherming beoogt voor de consument-koper en enkel van toepassing is op roerende lichamelijke zaken. Deze wetgeving is dwingend en biedt specifieke garantiebepalingen. |
| Weens koopverdrag | Een internationaal verdrag dat regels bevat voor internationale koopovereenkomsten van roerende lichamelijke goederen, specifiek tussen professionelen (B2B) gevestigd in verschillende staten. |
| Eigendomsoverdracht | Het moment waarop de juridische eigendom van een goed overgaat van de verkoper op de koper. Bij consensuele contracten vindt dit plaats zodra er wilsovereenstemming is over het goed en de prijs. |
| Levering | De verbintenis van de verkoper om de verkochte zaak in macht en bezit van de koper over te dragen, conform de afspraken. Dit is een essentiële verbintenis van de verkoper. |
| Vrijwaring voor uitwinning | De verplichting van de verkoper om de koper te vrijwaren voor elke juridische stoornis die hem het ongestoord bezit van het gekochte goed ontneemt, hetzij door daden van de verkoper zelf, hetzij door daden van derden. |
| Verborgen gebreken | Gebreken aan een verkochte zaak die niet zichtbaar zijn bij een normaal en aandachtig onderzoek en die de zaak ongeschikt maken voor het gebruik waarvoor ze bestemd is, of die de waarde ervan verminderen. |
| Consumentenkrediet | Een kredietovereenkomst waarbij een onderneming of kredietbemiddelaar krediet verleent aan een consument, die doorgaans bedoeld is voor de financiering van levensnoodzakelijke behoeften en strikt gereguleerd is in het Wetboek Economisch Recht. |
| Aanneming | Een overeenkomst waarbij de ene partij (aannemer) zich verbindt om voor de andere partij (opdrachtgever) tegen betaling van een prijs een werk te verrichten. Dit kan zowel materieel als intellectueel van aard zijn. |
| Huurovereenkomst | Een wederkerige overeenkomst waarbij een partij (huurder) zich verbindt een zaak tijdelijk persoonlijk genotsrecht te verlenen aan een andere partij (verhuurder) tegen een bepaalde of bepaalbare prijs. |
| Woninghuur | Een specifieke huurovereenkomst die de hoofdverblijfplaats van de huurder betreft en die onderworpen is aan dwingende regels ter bescherming van de huurder, zoals vastgelegd in het Woninghuurdecreet. |
| Handelshuur | Een specifieke huurovereenkomst die betrekking heeft op de verhuring van een onroerend goed bestemd voor kleinhandel of een ambachtelijk bedrijf, en die gekenmerkt wordt door een dwingend recht dat de huurder zekerheid biedt over de duur van de huur. |
| Bruiklening | Een overeenkomst waarbij een partij (bruiklener) kosteloos het recht krijgt om een niet-vervangbare zaak tijdelijk te gebruiken, met de verplichting deze na afloop terug te geven. |
| Verbruiklening | Een overeenkomst waarbij een partij (ontlener) verbruikbare zaken ontvangt en zich ertoe verbindt om niet dezelfde, maar een gelijkwaardige hoeveelheid van dezelfde soort terug te geven, waarbij de eigendom overgaat op de ontlener. |
| Kanscontract | Een wederkerige overeenkomst waarvan de gevolgen, met betrekking tot winst en verlies, afhangen van een onzekere gebeurtenis, waarbij partijen een risico aanvaarden. |
| Dading | Een contract waarbij partijen een gerezen of toekomstig geschil beëindigen door wederzijdse toegevingen, met de intentie om de juridische waarheid vast te stellen. |
| Plaatsbeschrijving | Een gedetailleerde en omstandige beschrijving van de staat van een gehuurd goed bij aanvang van de huurovereenkomst, die dient als bewijs en conflicten bij het einde van de huur kan voorkomen. |
| Productaansprakelijkheid | De aansprakelijkheid van een producent voor schade veroorzaakt door een gebrek in zijn product, ongeacht of er een fout bewezen kan worden (foutloze aansprakelijkheid). |
| Warenhuisovereenkomst | Een overeenkomst met de distributietechniek van een franchise, waarbij een franchisegever zijn imago, knowhow en commercialisatiesysteem ter beschikking stelt van een franchisenemer in ruil voor een vergoeding. |
| Lastgeving | Een overeenkomst waarbij een persoon (lasthebber) belast wordt om voor een ander persoon (lastgever) een rechtshandeling te stellen, in naam en voor rekening van de lastgever. |
| Aannemingsovereenkomst | Een overeenkomst waarbij de ene partij zich verbindt om voor de andere partij een werk te verrichten tegen betaling van een prijs, uitgevoerd in volle onafhankelijkheid. |
| Bewaargeving | Een overeenkomst waarbij een roerende zaak wordt afgegeven aan een bewaarnemer met de verplichting deze te bewaren en in natura terug te geven op eerste verzoek, zonder dat de bewaarnemer de zaak mag gebruiken. |
| Hotelbewaargeving | Een speciaal regime van bewaargeving dat van toepassing is op de zaken die een hotelgast meebrengt naar het hotel, waarbij de hotelhouder een quasi-objectieve aansprakelijkheid draagt voor verlies, beschadiging of diefstal. |
Cover
bijzondere overeenkomsten.pdf
Summary
# Verschillende soorten overeenkomsten
Dit deel van het document behandelt de classificatie van overeenkomsten op basis van hun kenmerken, zoals consensueel, zakelijk, plechtig, eenzijdig, wederkerig, om niet en onder bezwarende titel.
### 1.1 Begrip overeenkomst en algemene beginselen
Een overeenkomst, of contract, wordt gedefinieerd als een meerzijdige rechtshandeling waarbij één of meer partijen wilsovereenstemming bereiken met de bedoeling rechtsgevolgen te creëren en afdwingbare verbintenissen aan te gaan. Volgens artikel 5.4 BW is een contract een wilsovereenstemming tussen twee of meer personen die beoogt rechtsgevolgen te doen ontstaan. Geldig aangegane overeenkomsten verbinden de partijen tot wet, wat bekend staat als 'pacta sunt servanda'. Contractuele autonomie houdt in dat, hoewel er ruimte is voor individuele wilsovereenstemming, vaak standaardcontracten en -voorwaarden worden opgelegd door economisch sterkere partijen aan consumenten [6](#page=6).
### 1.2 Classificatie van overeenkomsten
Overeenkomsten kunnen op verschillende manieren worden gecategoriseerd, gebaseerd op hun totstandkomingswijze, de aard van de verbintenissen, de economische voordelen, de persoon van de contractant, en de wettelijke regeling.
#### 1.2.1 Consensuele, zakelijke en plechtige overeenkomsten
##### 1.2.1.1 Consensuele overeenkomst
Consensuele overeenkomsten komen tot stand door loutere wilsovereenstemming, zonder dat er specifieke vormvereisten of de overhandiging van een zaak nodig zijn [6](#page=6).
> **Voorbeeld:** Een koopovereenkomst, huurovereenkomst of aannemingsovereenkomst zijn consensuele overeenkomsten [6](#page=6).
##### 1.2.1.2 Zakelijk contract
Bij een zakelijk contract is de overhandiging van de zaak vereist voor de totstandkoming van de overeenkomst. Zonder deze afgifte is er geen contract [7](#page=7).
> **Voorbeeld:** Bruikleen, bewaargeving (zoals het afgeven van een jas aan de vestiaire) en handgift zijn voorbeelden van zakelijke contracten. Bij een handgift wordt het risico van verlies of beschadiging van het goed overgedragen op het moment van wilsovereenstemming, ook al is de feitelijke overhandiging nog niet gebeurd [7](#page=7).
##### 1.2.1.3 Plechtige overeenkomst
Plechtige overeenkomsten onderworpen zijn aan specifieke vormvereisten. Het contract komt pas tot stand wanneer aan deze voorwaarden is voldaan [7](#page=7).
> **Voorbeeld:** Een schenking van een onroerend goed vereist een authentieke akte. Een huwelijkscontract kan alleen worden verleend door een openbare ambtenaar [7](#page=7).
#### 1.2.2 Eenzijdige en wederkerige overeenkomsten
##### 1.2.2.1 Eenzijdige overeenkomst
Bij een eenzijdige overeenkomst heeft slechts één partij een verplichting(en). Hoewel beide partijen akkoord zijn gegaan voor het aangaan van de overeenkomst, hoeft slechts één partij iets te doen voor de uitvoering ervan [7](#page=7).
> **Voorbeeld:** Een schenkingsovereenkomst, waarbij de schenker de verplichting heeft het goed over te dragen. Bewaargeving kan een eenzijdig contract zijn, tenzij er een vergoeding voor de bewaring betaald moet worden [7](#page=7).
> **Belangrijk:** Een testament wordt niet beschouwd als een eenzijdige overeenkomst omdat er geen wilsovereenstemming tussen meerdere partijen is [8](#page=8).
##### 1.2.2.2 Wederkerige overeenkomst
Bij een wederkerige overeenkomst hebben beide partijen een verbintenis tegenover elkaar. Beide partijen gaan akkoord en beide partijen hebben een prestatie te leveren [8](#page=8).
> **Voorbeeld:** Een koopovereenkomst, huurovereenkomst, en een bewaargeving waarbij een vergoeding wordt betaald voor de bewaring [7](#page=7) [8](#page=8).
#### 1.2.3 Overeenkomsten om niet en onder bezwarende titel
##### 1.2.3.1 Overeenkomst onder bezwarende titel
Bij een overeenkomst onder bezwarende titel krijgen beide partijen een economisch voordeel. Er is wederkerigheid doordat elke partij een prestatie levert in ruil voor iets anders [8](#page=8).
> **Voorbeeld:** Koop, huur, en aanneming [8](#page=8).
##### 1.2.3.2 Overeenkomst om niet
Bij een overeenkomst om niet verricht slechts één partij een prestatie, zonder dat de andere partij daar een economisch voordeel uit haalt [8](#page=8).
> **Voorbeeld:** Schenking, bruikleen, en kosteloze lastgeving [8](#page=8).
#### 1.2.4 Overige classificaties
##### 1.2.4.1 Overeenkomsten intuitu personae
Deze overeenkomsten worden aangegaan omwille van de persoon of de persoonlijke kwaliteiten van de tegenpartij. Ze eindigen bij het overlijden van de betreffende persoon [8](#page=8).
> **Voorbeeld:** Een overeenkomst met een profvoetballer of een overeenkomst tot kredietopening [8](#page=8).
##### 1.2.4.2 Benoemde versus onbenoemde overeenkomsten
* **Benoemde overeenkomsten:** Deze zijn specifiek in de wet geregeld, hebben een eigen titel en specifieke regels. Ze bieden rechtszekerheid en eenvoud in het rechtsverkeer [8](#page=8).
> **Voorbeeld:** Koop, huur, aanneming, schenking [8](#page=8).
* **Onbenoemde overeenkomsten:** Deze zijn niet uitdrukkelijk in de wet geregeld en ontstaan uit contractsvrijheid. Ze worden beoordeeld volgens de algemene regels van het verbintenissenrecht en de analogie van bestaande overeenkomsten [8](#page=8).
> **Voorbeeld:** Leasing, factoring, franchise [8](#page=8).
* **Gemengde contracten:** Dit zijn overeenkomsten die bedingen bevatten die onder verschillende categorieën van contracten vallen. Elk beding wordt onderworpen aan de regels van de categorie waartoe het behoort [9](#page=9).
> **Voorbeeld:** Een reiscontract tussen een toerist en een reisbureau kan een mix zijn van aanneming van werk, lastgeving en bewaargeving [9](#page=9).
##### 1.2.4.3 Raamcontracten
Een raamcontract bepaalt het algemene kader voor toekomstige overeenkomsten tussen partijen. Het bevat afspraken over betaling, leveringshoeveelheden, valuta, etc. [9](#page=9).
> **Voorbeeld:** Alleenverkoopovereenkomsten tussen een concessiegever en concessienemer. Vives sluit bijvoorbeeld raamcontracten met reisbureaus voor buitenlandse studiereizen [9](#page=9).
##### 1.2.4.4 Toetredingsovereenkomsten
Bij toetredingsovereenkomsten bepaalt de sterke partij de modaliteiten en inhoud van het contract. De zwakkere partij heeft geen zeggenschap over de inhoud en enkel de vrijheid om wel of niet te contracteren [9](#page=9).
> **Voorbeeld:** Huurcontracten, overeenkomsten met de NMBS voor treintickets, en contracten met energieleveranciers [9](#page=9).
---
# Overeenkomst tot overdracht van eigendom: koop
Dit hoofdstuk behandelt de koopovereenkomst, waarbij de nadruk ligt op de essentiële elementen, de verschillende regimes, de eigendomsoverdracht, formaliteiten, de gevolgen bij dubbele verkoop en de verbintenissen van koper en verkoper.
### 2.1 Verschillende koopregimes
Bij de analyse van een contract moet eerst bepaald worden welk regime van toepassing is op een koopovereenkomst. Dit kan variëren naargelang de aard van de partijen en het goed [10](#page=10).
#### 2.1.1 Gemeen kooprecht
Het gemeen kooprecht is het residuaire regime dat geldt wanneer geen specifiek regime van toepassing is. Het is van aanvullend recht en kan contractueel worden afgeweken. Dit regime is van toepassing op zowel roerende als onroerende goederen, en op lichamelijke en onlichamelijke goederen [10](#page=10).
#### 2.1.2 Consumentenkoop
De consumentenkoop is ingesteld ter bescherming van de consument tegen de onderneming-verkoper en is dwingend van aard, waardoor contractuele afwijkingen nietig zijn. Dit regime is **enkel** van toepassing op roerende lichamelijke zaken. Een belangrijk aspect van de consumentenkoop is de garantieregeling voor producten die niet de gewenste kwaliteit hebben [10](#page=10).
#### 2.1.3 Weens koopverdrag
Het Weens koopverdrag (CISG - Convention on International Sale of Goods) is van toepassing op internationale koopovereenkomsten tussen professionelen die gevestigd zijn in verschillende staten. Het is niet-dwingend recht en kan conventioneel worden uitgesloten. Dit verdrag regelt enkel de koop van lichamelijke roerende goederen. Het wordt beschouwd als een toekomstig wereldrecht inzake internationale koop [11](#page=11).
### 2.2 Consitutieve bestanddelen van een koopovereenkomst
Een koopovereenkomst wordt gekenmerkt door drie essentiële bestanddelen [11](#page=11):
1. Een overeenkomst met betrekking tot een **goed** (geen diensten) [11](#page=11).
2. Een overeenkomst gericht op de **eigendomsoverdracht** van het goed [11](#page=11).
3. De tegenprestatie moet gebeuren **tegen betaling in geld (prijs)** [11](#page=11).
### 2.3 Kenmerken van de koopovereenkomst
De koopovereenkomst kent de volgende kenmerken [12](#page=12):
* **Wederkerige overeenkomst**: Beide partijen hebben verbintenissen: de koper moet betalen, de verkoper moet leveren [12](#page=12).
* **Onder bezwarende titel**: Het is geen schenking, er is een tegenprestatie [12](#page=12).
* **Consensueel**: De overeenkomst komt tot stand door loutere wilsovereenstemming, zonder formaliteiten. Een geschrift is enkel vereist voor bewijs bij een waarde boven 3500 dollars [12](#page=12).
De rechter is gebonden als partijen hun contract als koop-verkoop kwalificeren, tenzij de kwalificatie onverenigbaar is met de bedingen of met dwingend recht/openbare orde. Bij gebrek aan kwalificatie baseert de rechter zich op de gemeenschappelijke partijbedoeling [12](#page=12).
#### 2.3.1 Eigendomsoverdracht
De eigendomsoverdracht is een cruciaal kenmerk van de koop [12](#page=12).
* **Consensuele overeenkomst**: De koopovereenkomst is een consensuele overeenkomst; de koper verkrijgt van rechtswege de eigendom ten aanzien van de verkoper zodra er wilsovereenstemming is over de zaak en de prijs, zelfs indien de zaak nog niet geleverd en de prijs nog niet betaald is (art. 1583 BW). Dit principe is van aanvullend recht en kan contractueel worden uitgesloten [12](#page=12) [13](#page=13).
* **Goed**: Elk voorwerp dat vatbaar is voor toe-eigening, inclusief vermogensrechten. De regels van koop zijn van overeenkomstige toepassing op een contract dat een zakelijk gebruiksrecht vestigt tegen een prijs in geld [12](#page=12).
* **Moment van eigendomsoverdracht**:
* Bij **welbepaalde goederen** gaat de eigendom over bij de wilsovereenstemming [12](#page=12).
* Bij **soortgoederen** gaat de eigendom over na individualisering, wat vaak samenvalt met de levering [12](#page=12) [13](#page=13).
* **Risico-overdracht**: Het risico gaat over met de eigendom. De eigenaar draagt het risico van overmacht en toeval [12](#page=12).
> **Tip**: Het principe van de onmiddellijke eigendomsoverdracht bij wilsovereenstemming is cruciaal. Zonder contractuele aanpassing draag je het risico, zelfs als het goed nog niet geleverd is.
#### 2.3.2 Verkoop van andermans goed
De verkoop van andermans goed is relatief nietig, enkel in te roepen door de koper. De koper kan dit onmiddellijk inroepen, zelfs indien hij te kwader trouw was. Schadevergoeding is enkel mogelijk indien de koper te goeder trouw was. De verkoper kan zich echter sterk maken voor de eigenaar (resultaatsverbintenis). Indien de eigenaar goedkeurt, is de koop bekrachtigd. Bij gebrek aan bekrachtiging is de sterkmaker schadevergoeding verschuldigd [13](#page=13) [14](#page=14).
#### 2.3.3 Formaliteiten voor eigendomsoverdracht
In principe zijn er geen formaliteiten vereist voor de geldigheid van de eigendomsoverdracht bij koop; deze staat los van materiële daden of formaliteiten zoals aangifte. De eigendom gaat over door loutere wilsovereenstemming (art. 3.14, §2, tweede lid BW) [14](#page=14).
#### 2.3.4 Uitstel eigendomsoverdracht
Het principe van onmiddellijke eigendomsovergang is aanvullend en kan contractueel worden uitgesloten [14](#page=14).
* **Onroerend goed**: Vaak wordt de eigendomsoverdracht uitgesteld tot de verlijding van de notariële akte [14](#page=14).
* **Eigendomsvoorbehoud**: De koper wordt pas eigenaar op het moment van betaling van de prijs [13](#page=13) [14](#page=14).
Indien partijen afspreken dat er helemaal geen eigendomsoverdracht zal plaatsvinden, is het contract geen koop meer [14](#page=14).
### 2.4 Relativiteit van de overeenkomst versus tegenwerpelijkheid aan derden
* **Relativiteit van het contract**: Een contract is bindend tussen de partijen en geldt voor hen als wet. Derden zijn niet gebonden door de verbintenissen en kunnen nakoming niet vorderen, tenzij de wet dit bepaalt of via een derdenbeding. Contractuele rechten kunnen via een derdenbeding aan derden worden toegekend. Derden moeten het contract als feit erkennen en mogen het bestaan ervan in hun voordeel inroepen [14](#page=14).
* **Tegenwerpelijkheid aan derden**: Tegenwerpbaarheid heeft een passieve (derden moeten het contract respecteren) en een actieve (derden mogen het bestaan van een rechtshandeling in hun voordeel inroepen) kant. Een rechtshandeling is tegenwerpbaar aan derden indien deze rechtsgeldig is en de derde kennis heeft of behoort te hebben van de rechtshandeling [15](#page=15).
#### 2.4.1 Tegenwerpelijkheid bij verkoop onroerend goed
Bij de verkoop van onroerende goederen is de **overschrijving in het register van het hypotheekkantoor** cruciaal voor de tegenwerpelijkheid aan derden [15](#page=15).
* **Compromis of onderhandse akte**: De koop komt definitief tot stand bij het ondertekenen van een onderhands stuk (compromis). Tenzij contractueel uitgesteld, gaat de eigendom over op het ogenblik van het compromis. De koper is verplicht tot betaling van registratierechten binnen vier maanden [15](#page=15).
* **Eigendomsoverdracht tussen partijen**: Op het ogenblik van het verkoopcompromis [15](#page=15).
* **Tegenwerpelijkheid aan derden**: De overeenkomst is tegenwerpelijk aan derden voor zover deze er kennis van heeft of behoort te hebben. Tot op het ogenblik van overschrijving kan men zich niet beroepen op de overschrijving tegen derden die zonder bedrog hebben gecontracteerd [15](#page=15).
* **Voordeel tussenkomst notaris**: De notaris voert juridische controles uit (resultaats- en middelenverbintenis) en heeft een informatieplicht. De notaris beheert ook het voorschot op een gerubriceerde rekening, wat bescherming biedt aan de koper en zekerheid aan de verkoper. Dit voorschot verschilt van een waarborg, die eigendom van de koper blijft tot de notariële akte [16](#page=16) [17](#page=17).
* **Notariële akte**: Beide partijen kunnen een eigen notaris kiezen. De notaris van de koper controleert de verkoper (eigendomstitel, handelingsbekwaamheid, bevoegdheid) en de koper. Enkel authentieke akten kunnen overgeschreven worden [17](#page=17) [18](#page=18).
* **Tegenwerpelijkheid van het eigendomsrecht van de koper**: Aan derden te goeder trouw kan de verkoop niet worden tegengeworpen indien de akte niet is overgeschreven. De overschrijving in het hypotheekkantoor maakt de rechtshandeling geacht bekend te zijn aan alle derden [18](#page=18).
* **Het flikkermoment**: Dit is het moment waarop een derde een beslag legt op een goed dat nog niet is overgeschreven door de koper. De derde met een concurrerend recht die te goeder trouw is, krijgt dan voorrang. De niet-tegenwerpbaarheid van een eigendomsoverdracht kan enkel worden ingeroepen door een derde met een concurrerend recht die te goeder trouw is [18](#page=18) [19](#page=19).
* **Werkelijke en schijnbare eigenaar**: Indien een akte niet wordt overgeschreven, blijft de verkoper voor de buitenwereld de schijnbare eigenaar, terwijl de koper de werkelijke eigenaar is. De koper kan zich niet op zijn eigendomsrecht beroepen tegen derden die de exceptie van niet-overschrijving kunnen inroepen [19](#page=19).
* **Illustratie dubbele verkoop**: Bij dubbele verkoop haalt degene wiens akte het eerst wordt overgeschreven het, mits de exceptie van niet-overschrijving slaagt (d.w.z. de derde is te goeder trouw). Indien de eerste koper zijn titel niet laat overschrijven, maar de tweede koper wel en te goeder trouw is, gaat de tweede koper voor. Zelfs als de tweede koper te kwader trouw is, kan zijn rechtsopvolger, die te goeder trouw is en zijn titel overschrijft, de eigendom verkrijgen op basis van het principe 'nemo plus iuris' [19](#page=19) [20](#page=20).
* **Dwang**: Elke partij heeft het recht de andere te dwingen de notariële verkoopakte te verlijden om deze te laten overschrijven. Een vonnis van de rechtbank kan als verkoopakte gelden [20](#page=20) [21](#page=21).
* **Geen absolute bescherming**: De overschrijving van een eigendomsakte is tegenwerpbaar erga omnes, maar garandeert het eigendomsrecht niet absoluut; dit wordt pas verkregen door verkrijgende verjaring [21](#page=21).
#### 2.4.2 Tegenwerpelijkheid bij verkoop roerend goed
Bij de verkoop van roerende goederen is er geen publiciteitssysteem en geen notariële tussenkomst [21](#page=21).
* **Publiciteit**: Inbezitstelling geldt als publiciteit ten aanzien van derden. Derden mogen erop vertrouwen dat het geleverde goed zich bevindt in het vermogen van de koper en dat hij daarvan eigenaar is (art. 3.24 BW) [21](#page=21) [22](#page=22).
* **Dubbele verkoop en schuldeiser van de verkoper**: Als A aan B verkoopt en aan C, en C wordt werkelijk in bezit gesteld, dan geldt de inbezitstelling als publiciteit en is de eigendomsoverdracht aan C tegenwerpbaar aan derden. De koper B heeft de publiciteit niet nageleefd [22](#page=22).
* **Nuancering**: De inbezitstelling geldt niet als publiciteit indien de derde (bv. deurwaarder) feitelijke kennis had van de eerdere verkoop (kwade trouw). Ook indien de derde behoort te weten dat de verkoop kadert binnen normale bedrijfsuitoefening, kan hij zich niet op art. 1141 BW beroepen [22](#page=22).
* **Weten of behoren te weten**: Na levering behoort een derde te weten van de verkoop. Het is echter mogelijk dat de derde feitelijke kennis heeft van de verkoop, waardoor hij te kwader trouw is. Tevens kan de derde geacht worden kennis te hebben ondanks gebrek aan levering, indien dit uit de gewoontes binnen de branche blijkt [23](#page=23).
#### 2.4.3 Eigendomsvoorbehoud bij roerend goed
Het eigendomsvoorbehoud moet schriftelijk zijn overeengekomen uiterlijk op het ogenblik van levering om tegenwerpbaar te zijn aan de samenlopende schuldeisers van de koper. Indien de koper het goed doorverkoopt, wordt een onderverkrijger te goeder trouw beschermd door art. 3.24 BW. Cassatie oordeelt dat het eigendomsvoorbehoud niet aan de samenlopende schuldeisers van de koper kon worden tegengeworpen [23](#page=23) [24](#page=24).
### 2.5 Risico-overdracht
* **Algemeen principe**: Het risico gaat over met de eigendom (art. 1138 BW, art. 5.80 BW). Als het goed tenietgaat door vreemde oorzaak of overmacht, draagt de koper het risico, zelfs bij nog niet-levering, tenzij er een eigendomsvoorbehoud is. De koper betaalt dan de prijs en krijgt niets. Een uitzondering hierop is de ingebrekestelling tot levering [24](#page=24).
* **Contractuele afwijking**: Eigendom en risico kunnen contractueel worden losgekoppeld. Het risico kan al voor de koper overgaan bij feitelijke levering, terwijl de eigendom nog bij de verkoper blijft (bv. bij eigendomsvoorbehoud) [24](#page=24).
* **Eigendomsvoorbehoud**: Bij eigendomsvoorbehoud ligt het risico bij de verkoper, zelfs indien de zaak al aan de koper werd geleverd. Gaat het goed teniet, dan moet de verkoper de voorschotten terugbetalen. Een aanmaning tot betaling van de prijs verplaatst het risico van verkoper naar koper [24](#page=24).
> **Voorbeeld**: Een koper wordt onmiddellijk eigenaar van een huis bij het ondertekenen van het compromis. Als het huis vervolgens afbrandt, draagt de koper het risico en moet hij de volledige prijs betalen. Als de eigendomsoverdracht was uitgesteld tot de notariële akte, zou de verkoper het risico hebben gedragen.
### 2.6 De geldprijs
De prijs is een essentieel bestanddeel van de koopovereenkomst en moet aan volgende voorwaarden voldoen [26](#page=26):
* **Prijs in geld**: De tegenprestatie voor de eigendomsoverdracht moet uit geld bestaan; anders is het een ruilovereenkomst [26](#page=26).
* **Prijs moet bepaald of bepaalbaar zijn**: De prijs moet vastliggen of objectiveerbaar vastgesteld kunnen worden (bv. dagprijs op de markt). Een verkoop tegen "nader te bepalen prijs" leidt niet tot een koopovereenkomst. De prijs kan ook aan een derde worden overgelaten [26](#page=26) [27](#page=27).
* **Prijs moet ernstig zijn**: Een volledig fictieve of gesimuleerde prijs, zoals bij een vermomde schenking, is niet geldig. De prijs moet realistisch zijn [26](#page=26).
* **Vermomde schenking**: Hierbij wordt een koop voorgewend terwijl het een schenking betreft. Dit kan tot inkorting en inbreng leiden [26](#page=26).
* **Prijsbewimpeling**: Naar buiten toe wordt een lagere prijs gesimuleerd dan de werkelijke prijs. Tussen partijen geldt de werkelijke prijs, maar derden (zoals de fiscus) kunnen zich op de werkelijke prijs beroepen [27](#page=27).
---
# Totstandkoming van overeenkomsten
Dit deel behandelt de totstandkoming van overeenkomsten, met focus op wilsovereenstemming, het aanbod, de aanvaarding, opties en precontractuele aansprakelijkheid [29](#page=29).
### 3.1 Wilsovereenstemming
De kern van de totstandkoming van een overeenkomst is wilsovereenstemming, wat inhoudt dat beide partijen toestemming geven om zich te verbinden [29](#page=29).
#### 3.1.1 Precontractuele fase (onderhandelingen)
De precontractuele fase, ook wel onderhandelingen genoemd, is in principe niet bindend. Echter, artikel 1382-1383 van het Burgerlijk Wetboek (BW) voorziet in de mogelijkheid van *culpa in contrahendo*, wat leidt tot precontractuele aansprakelijkheid. Volgens artikel 5.17 BW kan er onderhandeld worden met aandacht voor precontractuele aansprakelijkheid [29](#page=29).
#### 3.1.2 Het aanbod
Een aanbod is een voorstel dat alle essentiële elementen van de beoogde overeenkomst bevat, zodat voor de totstandkoming enkel nog de aanvaarding van de tegenpartij nodig is. De aanbieder is gebonden door zijn aanbod zodra de tegenpartij er kennis van krijgt. Een aanbod kan zowel mondeling als schriftelijk gebeuren, hoewel voor bewijsdoeleinden een geschrift vereist is. De aanbieder verbindt zich nog niet tot het vervullen van de verbintenissen in het aanbod [29](#page=29).
Een aanbod dient een bepaalde termijn te bevatten om de andere partij de gelegenheid te geven het aanbod te onderzoeken. Het voortijdig intrekken van een aanbod kan beschouwd worden als een fout en kan leiden tot de verplichting tot vergoeding van de opgelopen schade [29](#page=29).
Een aanbod vervalt in de volgende situaties:
* Wanneer de aanbieder het intrekt nog voordat het de andere partij heeft bereikt [29](#page=29).
* Wanneer de gestelde termijn is verstreken [29](#page=29).
* Wanneer het aanbod de aanbieder bereikt, maar het voorwerp van het aanbod is tenietgegaan [29](#page=29).
#### 3.1.3 Aanvaarding
Aanvaarding is elke verklaring of gedraging van de bestemmeling van het aanbod die uitdrukt dat hij instemt met het aanbod, zonder aanvullingen, beperkingen of andere wijzigingen van de essentiële of substantiële bestanddelen. Een aanvaarding die wijzigingen bevat, geldt als een tegenbod. De aanvaarding kan uitdrukkelijk of (omstandig) stilzwijgend geschieden [29](#page=29).
Het contract komt tot stand wanneer de aanbieder redelijkerwijs kennis kan nemen van de aanvaarding. Indien de aanbieder en aanvaarder zich niet op hetzelfde moment op dezelfde plaats bevinden op het ogenblik van de aanvaarding, komt het contract tot stand op het ogenblik en op de plaats waar de aanvaarding de aanbieder bereikt conform artikel 5.21, eerste lid BW [29](#page=29).
Een vrijwillige openbare verkoop wordt beschouwd als een oproeping van de verkoper om zoveel mogelijk aanbiedingen te ontvangen; degenen die een bod doen, formuleren een aanbod tot aankoop [29](#page=29).
#### 3.1.4 Specifiek: optie
Een optie is een contract waarbij één partij aan de begunstigde het recht verleent om te beslissen met haar een contract te sluiten waarvan de essentiële en substantiële bestanddelen reeds vastliggen, en waarvoor enkel nog de toestemming van de begunstigde ontbreekt. Dit wordt beschouwd als een voorovereenkomst, onderscheiden van de uiteindelijke koopovereenkomst [30](#page=30).
Bij een optie verbindt de belover zich ertoe, tegen bepaalde of bepaalbare voorwaarden, een goed te kopen of te verkopen aan de begunstigde. De optie zelf is een overeenkomst waarbij beide partijen de wil hebben om deze te sluiten [30](#page=30).
**Voorbeeld:** Indien iemand een villa wil kopen, maar moet wachten op de toestemming van haar moeder die op reis is, kan zij met de verkoper een optieovereenkomst sluiten. Deze overeenkomst kan vastleggen dat zij de optie krijgt om de woning te kopen tegen een bepaalde prijs, tot een specifieke datum [30](#page=30).
* De verkoper treedt op als de belover, en de potentiële koper als de begunstigde [30](#page=30).
* De begunstigde kan de optie lichten (het huis kopen) of niet. Het lichten van de optie is een eenzijdige rechtshandeling die leidt tot een verkoopovereenkomst [30](#page=30).
* De belover kan zijn belofte niet intrekken; indien hij dit toch doet, kan de rechter de koop als geldig beschouwen. De begunstigde is steeds vrij om de optie wel of niet te lichten [30](#page=30).
* De verkoper heeft de verbintenis om het goed niet aan een derde te verkopen gedurende de looptijd van de optie, wat een resultaatsverbintenis is. Als hij dit toch doet, kan de rechter de koop als verbindend verklaren [30](#page=30).
* Bij de optie vindt er geen overdracht van eigendom of risico plaats; dit risico blijft bij de verkoper totdat de optie wordt gelicht. Op het moment van het lichten van de optie gaan eigendom en risico over [30](#page=30).
Een optie kan ook tegen betaling van een geldsom worden verleend. Twee mogelijkheden met betrekking tot de optieprijs [30](#page=30):
* De optieprijs is verschuldigd wanneer de optie niet wordt gelicht [30](#page=30).
* Bij het lichten van de optie wordt de geldprijs afgetrokken van de uiteindelijke koopprijs [30](#page=30).
Verschillende vormen van optieovereenkomsten:
* A verbindt zich ertoe aan B een goed te verkopen voor een bepaalde prijs [30](#page=30).
* A verbindt zich ertoe aan B een goed te verkopen voor een bepaalde prijs, en B belooft te antwoorden binnen een bepaalde termijn [30](#page=30).
* A verleent aan B een aankoopoptie (overdraagbaar of niet) op een goed voor een bepaalde prijs [30](#page=30).
* A verleent aan B een aankoopoptie (overdraagbaar of niet) op een goed voor een bepaalde prijs, en B vereffent dit bedrag [30](#page=30).
**Gekruiste opties:** Hierbij krijgen zowel de koper als de verkoper een optie. Bijvoorbeeld, A belooft een goed te verkopen aan B voor een bepaalde prijs, zo B dit wenst voor een specifieke datum. Tegelijkertijd verbindt B zich ertoe hetzelfde goed van A te kopen voor een bepaalde prijs, zo A dit wenst voor een andere specifieke datum [31](#page=31).
**Wederkerig optiecontract:** Hierbij kennen partijen elkaar een optierecht toe, resulterend in twee opties [31](#page=31).
* **Simulante optiecontracten:** De optierechten zijn volledig identiek [31](#page=31).
* **Consecutieve koopoptie:** De optierechten verschillen qua voorwerp en modaliteiten. Een kandidaat-verkoper verleent een aankoopoptie aan een kandidaat-koper voor een bepaalde termijn. Als tegenprestatie verleent de kandidaat-koper een verkoopoptie aan de verkoper, die pas ingaat na het verstrijken van de termijn van de aankoopoptie. De verkoper kan dan kiezen om het goed aan een derde te verkopen (en eventueel de optieprijs te behouden indien bedongen) of zijn verkoopoptie uit te oefenen [31](#page=31).
##### 3.1.4.1 Voorkeurscontract bij derden
Een voorkeurscontract is een overeenkomst waarbij een partij zich ertoe verbindt om voorrang te verlenen aan de begunstigde indien zij zou beslissen om een contract aan te gaan met een derde [31](#page=31).
**Regels voor voorkeurscontracten:**
* Een partij mag slechts met een derde contracteren nadat hij de begunstigde de gelegenheid heeft gegeven zijn voorkeursrecht uit te oefenen [31](#page=31).
* De partij die wenst te contracteren moet de begunstigde informeren over de essentiële en substantiële bestanddelen van het beoogde contract. Deze kennisgeving geldt als een aanbod [31](#page=31).
* Indien het aanbod niet wordt aanvaard, mag de partij niet contracteren met een derde tegen een lagere prijs of gunstigere voorwaarden zonder opnieuw de begunstigde te informeren over de essentiële en substantiële bestanddelen van het beoogde contract [31](#page=31).
**Verschil tussen voorkeurscontract en optiecontract:** Bij een voorkeurscontract verbindt de belover zich niet tot het aangaan van een koopcontract; er is geen verplichting tot overdracht van goederen of tot het sluiten van een contract tegen bepaalde voorwaarden [31](#page=31).
> **Tip:** Opties op aandelen (put- en callopties) zijn een bekend voorbeeld, waarbij gehoopt wordt op prijsstijging of -daling. Het eerder genoemde voorbeeld van de villa betreft een aankoopoptie met een eenzijdige verkoopbelofte [32](#page=32).
**Vergelijking optie en aanbod:** Een optie gaat verder dan een aanbod. Een aanbod is een eenzijdige rechtshandeling, terwijl een optie een voorovereenkomst is, wat een meerzijdige rechtshandeling impliceert. Een optie is een eenzijdige overeenkomst omdat slechts één partij gebonden is [32](#page=32).
De verkoper kan een geldsom vragen voor het verlenen van de optie, wat een **immobilisatiepremie** wordt genoemd. Dit is geen handgeld of schadebeding. Als de koper de optie licht, wordt deze premie afgetrokken van de koopprijs. Als de koper de optie niet licht, is hij de premie kwijt. De optie is in principe overdraagbaar, tenzij contractueel anders bedongen (*intuitu personae*). Overdracht gebeurt via artikel 1690 BW [32](#page=32).
##### 3.1.4.2 Lichten van de optie
Het lichten van de optie is een eenzijdige rechtshandeling waarbij de begunstigde de koopovereenkomst aanvaardt. De totstandkoming van de koop vindt plaats op het moment van het lichten van de optie, met alle juridische gevolgen vandien [33](#page=33).
**Verkoop met miskenning optierecht:** Indien A een optie verleent aan B, en vervolgens het goed verkoopt aan een derde (A verkoopt aan A is hier waarschijnlijk een typfout en moet een derde zijn) voordat B de optie licht, dan heeft B het recht om na het lichten van de optie de koop met de derde te betwisten, aangezien de begunstigde van een optie geen zakelijk recht heeft totdat de optie is gelicht [33](#page=33).
#### 3.1.5 Koop met commandverklaring
Een koop met commandverklaring is een koop waarbij de schijnbare koper optreedt als *commandataire* of declarant voor de werkelijke koper, de *commandant*. Tussen de schijnbare en werkelijke koper is vaak een lastgevingsovereenkomst. Het doel hiervan is om de naam van de echte koper te verbergen [33](#page=33).
De mogelijkheid tot commandverklaring moet uitdrukkelijk erkend worden. De verkoper heeft het recht te weten aan wie hij verkoopt, en moet zich uitdrukkelijk akkoord verklaren met een mogelijke commandverklaring. Dit moet expliciet vermeld staan in het koopcontract, de akte van toewijzing bij een openbare verkoop, of in het lastenkohier. De verkoper behoudt zich het recht voor om te weigeren met een koper te handelen die hij nog niet kent [33](#page=33).
Een uitzondering bestaat bij de verkoop na beslag op een onroerend goed, waar het voorbehoud van commandverklaring van rechtswege bestaat [33](#page=33).
Wanneer een koop met commandverklaring geldig tot stand is gekomen, is er slechts één koopovereenkomst, waarbij de schijnbare koper uit het contract verdwijnt [33](#page=33).
> **Voorbeeld:** Iemand koopt een huis voor een vriend. In de verkoopovereenkomst wordt opgenomen dat de koper mag optreden voor iemand anders. De verkoper moet hiermee akkoord gaan en heeft het recht te weten voor wie het huis uiteindelijk verkocht wordt. Op het moment dat de akte wordt verleend, moet de identiteit van de begunstigde koper worden meegedeeld [33](#page=33).
> **Tip:** De mogelijkheid om de identiteit van de uiteindelijke verkoper pas te bepalen op het moment van het verlijden van de authentieke akte kan fiscaal neutraal zijn. Dit kan een snelle en fiscale neutrale manier zijn om een overeenkomst te verbreken zonder de uitkomst van een gerechtelijke procedure af te wachten. Registratierechten moeten verplicht betaald worden binnen vier maanden na het sluiten van de onderhandse koopovereenkomst [33](#page=33).
### 3.2 Specifieke aspecten van de totstandkoming
#### 3.2.1 Elektronische contracten
Nieuwe technologieën hebben geleid tot discussies over de totstandkoming van overeenkomsten, met name bij de verkoop van onroerende goederen via elektronische weg. Een arrest van het Hof van Beroep in Antwerpen oordeelde dat er geen koopovereenkomst was gesloten voor een onroerend goed via e-mail, deels omdat een bodemattest ontbrak en de verkoop via elektronische weg verboden was volgens artikel XII.16 van de Wetboek Economisch Recht (WER). Cassatie heeft echter bepaald dat een bodemattest geen noodzakelijke voorwaarde is en dat de verkoop onder een opschortende voorwaarde van het bekomen van een bodemattest mogelijk is. De wetgever heeft sindsdien artikel XII.16 WER aangepast (Wet van 20 september 2018) om elektronische contracten toe te staan, tenzij de rechter praktische belemmeringen vaststelt. Voor bewijs is echter nog steeds een elektronische handtekening vereist; e-mails, WhatsApp-berichten of SMS'en kunnen als begin van bewijs gelden [28](#page=28).
---
# Gebreken bij toestemming en bekwaamheid
Dit gedeelte behandelt gebreken die de geldigheid van een overeenkomst kunnen aantasten, specifiek gericht op afwijkingen in de toestemming van partijen en hun juridische bekwaamheid om contracten aan te gaan.
### 4.1 Gebreken bij toestemming
Gebreken bij toestemming leiden tot een (mogelijke) nietigheid van de overeenkomst. Hieronder vallen dwaling, bedrog, geweld en misbruik van omstandigheden [34](#page=34).
#### 4.1.1 Dwaling
Dwaling betreft een onvrijwillige verkeerde voorstelling van de feiten. Om een geldige grond voor nietigheid te zijn, moet de dwaling betrekking hebben op een zelfstandigheid van de zaak (essentieel element). Dit betekent dat de overeenkomst niet zou zijn gesloten indien de dwalende partij de ware stand van zaken had gekend [34](#page=34).
Daarnaast moet de dwaling verschoonbaar zijn. Een dwaling is verschoonbaar indien een normale, zorgvuldige persoon in dezelfde omstandigheden ook zou hebben gedwaald. Dwaling is alleen een nietigheidsgrond indien de partij op verschoonbare wijze een verkeerde voorstelling heeft van een doorslaggevend element voor het sluiten van het contract, en de wederpartij hiervan op de hoogte was of behoorde te zijn [34](#page=34).
> **Tip:** Verschoonbaarheid is een objectieve toets die beoordeelt of een gemiddelde persoon in dezelfde situatie ook de verkeerde voorstelling zou hebben gehad.
#### 4.1.2 Bedrog
Bedrog omvat het gebruik van kunstgrepen met de bedoeling een ander te bedriegen. Dit kan ook het opzettelijk achterhouden van informatie inhouden [34](#page=34).
Bedrog leidt tot nietigheid indien het een hoofdgebrek betreft: de overeenkomst zou zonder het bedrog niet zijn gesloten. Als het bedrog slechts leidt tot andere contractvoorwaarden (incidenteel bedrog), resulteert dit slechts in een schadevergoeding. Voor bedrog hoeft de bedrogene niet verschoonbaar te zijn. Het bedrog moet bewezen worden [34](#page=34) [35](#page=35).
> **Voorbeeld:** Als een verkoper opzettelijk de aanwezigheid van schimmel in een woning verzwijgt (hoofdbedrog), kan de koper de overeenkomst laten vernietigen. Indien de koper de woning anders wel had gekocht, maar tegen een lagere prijs, is er sprake van incidenteel bedrog en kan enkel schadevergoeding worden gevorderd.
#### 4.1.3 Geweld
Geweld omvat onrechtmatige dwang die indruk maakt op een redelijk mens, rekening houdend met diens leeftijd, geslacht en andere omstandigheden. Dit kan zowel fysiek als mentaal van aard zijn [35](#page=35).
Geweld is een nietigheidsgrond indien een partij een contract sluit onder onrechtmatige dwang van de wederpartij, die haar doet vrezen voor een aanzienlijke aantasting van haar fysieke of morele integriteit, of haar vermogen, of dat van haar naasten [35](#page=35).
#### 4.1.4 Misbruik van omstandigheden
Misbruik van omstandigheden doet zich voor wanneer bij de contractsluiting een kennelijk onevenwicht bestaat tussen de prestaties als gevolg van het misbruik door de ene partij van omstandigheden die verbonden zijn aan de zwakke positie van de andere partij [35](#page=35).
### 4.2 Bekwaamheid
Bekwaamheid om contracten aan te gaan wordt in de regel verondersteld, tenzij de wet dit uitdrukkelijk verbiedt. Onbekwaamheid is een uitzondering [35](#page=35).
Een voorbeeld van wettelijke onbekwaamheid betreft het principieel verbod op koopovereenkomsten tussen echtgenoten, die relatief nietig zijn (enkel inroepbaar door de echtgenoot zelf of diens schuldeisers) [35](#page=35).
#### 4.2.1 Vertegenwoordigers en gerechtsdienaars
Bepaalde personen mogen niet als koper optreden bij een openbare verkoop. Zo bepaalt artikel 1597 oud BW dat gerechtsdienaars geen koopcontracten mogen sluiten met betrekking tot betwiste rechten en rechtsvorderingen die behoren tot de bevoegdheid van de rechtbank waar zij hun ambt uitoefenen [35](#page=35).
---
# Verbintenissen van de verkoper
De verkoper heeft hoofdzakelijk drie verbintenissen: levering, vrijwaring voor uitwinning en vrijwaring voor verborgen gebreken, met een specifieke focus op conformiteit en productaansprakelijkheid [36](#page=36) [37](#page=37).
### 5.1 Levering
Levering omvat het overdragen van de verkochte zaak in macht en bezit van de koper. De levering is een verbintenis die voortvloeit uit de aard van de verkoop en is niet een constitutief bestanddeel ervan [37](#page=37).
#### 5.1.1 Toebehoren en opbrengsten
De levering strekt zich ook uit tot het toebehoren van de zaak, alsook tot al wat tot haar blijvend gebruik is, tenzij anders bedongen. Vanaf het ogenblik dat de koper eigenaar is, behoren ook de opbrengsten van het goed aan hem toe [37](#page=37) [39](#page=39).
#### 5.1.2 Modaliteiten van levering
De geleverde zaak moet zich bevinden in de staat waarin deze zich bevond op het ogenblik van de verkoop, en de omvang, hoeveelheid en oppervlakte moeten overeenstemmen met wat is afgesproken. De verkoper draagt tot aan de levering de kosten van het behoud van de zaak en moet er als een goed huisvader voor zorgen. Dit is een middelenverbintenis [37](#page=37) [39](#page=39).
#### 5.1.3 Niet-levering
Bij niet-levering kan de koper de exceptio non adimpleti contractus (ENAC) inroepen, uitvoering in natura vorderen, de overeenkomst ontbinden, of een aanvullende schadevergoeding eisen. Een ingebrekestelling is in de meeste gevallen vereist [38](#page=38).
#### 5.1.4 Conformiteit bij levering
De geleverde zaak moet materieel overeenstemmen met de verkochte zaak wat betreft kwaliteit, kwantiteit en identiteit. Bij niet-conformiteit kan de koper vorderen op grond van schending van de leveringsplicht, tenzij de koper de zaak heeft aanvaard [38](#page=38) [39](#page=39).
* **Gemeen recht:** Dualisme tussen niet-conforme levering (sensu strictu) en verborgen gebreken [40](#page=40).
* **Consumentenkoop en Weens Koopverdrag:** Monisme, waarbij niet-conforme levering sensu lato zowel niet-conforme levering sensu stricto als verborgen gebreken omvat [40](#page=40).
#### 5.1.5 Zichtbare gebreken
Zichtbare gebreken zijn gebreken die door normaal en aandachtig onderzoek gemakkelijk te ontdekken zijn. Bij aanvaarding van de levering zonder protest worden zichtbare gebreken geacht gedekt te zijn [40](#page=40) [41](#page=41).
> **Tip:** De aanvaarding van de levering omvat de erkenning van de conformiteit van de geleverde zaak en een verzaking aan het recht om zich op niet-conformiteit te beroepen [41](#page=41).
### 5.2 Vrijwaring voor verborgen gebreken
De verkoper staat in voor verborgen gebreken, wat betekent dat het geleverde goed vrij moet zijn van gebreken die het ongeschikt maken voor het gebruik waarvoor het bestemd is, of die het gebruik dusdanig verminderen dat de koper het niet of tegen een mindere prijs zou hebben gekocht indien hij het gebrek had gekend [42](#page=42).
#### 5.2.1 Kenmerken van een gebrek
Een gebrek is verborgen, ernstig en moet reeds bestaan hebben op het ogenblik van de koop (anterioriteit) [40](#page=40) [42](#page=42) [43](#page=43) [44](#page=44).
* **Intrinsiek gebrek:** Een defect in het goed zelf [42](#page=42).
* **Functioneel gebrek:** Het goed is intrinsiek in orde, maar ongeschikt voor het door de koper beoogde specifieke gebruik, voor zover dit gebruik de verkoper bekend was [42](#page=42).
#### 5.2.2 Verborgen karakter
Een gebrek wordt als verborgen beschouwd indien het niet ontdekt kan worden door een normaal, elementair, maar aandachtig onderzoek bij de levering. Dit wordt beoordeeld in concreto, rekening houdend met de aard van de zaak en de hoedanigheid van de koper. Gebreken die pas na gebruik of proefnemingen waarneembaar worden, worden als verborgen beschouwd [41](#page=41) [43](#page=43).
> **Voorbeeld:** Zwarte vlekken op kalveren die de certificatie als "Blonde d'Aquitaine" uitsluiten, zijn geen intrinsiek gebrek als de stier nog steeds kan dekken en vruchtbaar is, maar wel een functioneel gebrek als het specifieke doel is om dieren te reproduceren die aan die certificatie beantwoorden [43](#page=43).
#### 5.2.3 Ernst van het gebrek
Het gebrek moet voldoende ernstig zijn. Definitief onbruik is niet vereist; voor een zekere tijd onbruikbaar volstaat. De ernst wordt beoordeeld rekening houdend met het normale of door partijen bedongen gebruik [44](#page=44).
#### 5.2.4 Anterioriteit van het gebrek
Het gebrek moet bestaan hebben op het ogenblik van de koop of uiterlijk op het moment van de risico-overgang. Bij consumentenkoop geldt een wettelijk vermoeden van anterioriteit gedurende twee jaar na levering [44](#page=44) [46](#page=46).
> **Tip:** Het bewijzen van anterioriteit kan lastig zijn. Bij consumentenkoop wordt dit gedurende twee jaar na levering vermoed, wat de bewijslast verschuift naar de verkoper [46](#page=46).
#### 5.2.5 Sancties bij verborgen gebreken
De koper heeft in het gemeen recht de keuze tussen de actio redhibitoria (ontbinding) en de actio aestimatoria (prijsvermindering), tenzij bepaalde omstandigheden deze opties beperken. Schadevergoeding is mogelijk, met name indien de verkoper te kwader trouw was [48](#page=48).
* **Vervanging of herstel:** Niet mogelijk in het gemeen kooprecht, wel bij consumentenkoop [48](#page=48).
#### 5.2.6 Verkoper te goeder of te kwader trouw
* **Kwade trouw:** De verkoper kende het gebrek. Dit leidt tot volledige schadevergoeding. De bewijslast van kwade trouw rust op de koper, maar rechtspraak versoepelt dit voor beroepsverkopers [48](#page=48) [49](#page=49).
* **Goede trouw:** De verkoper kende het gebrek niet. Hij is enkel gehouden tot teruggave van de prijs en de kosten veroorzaakt door de koop. Goede trouw wordt vermoed [49](#page=49).
#### 5.2.7 Termijn
Er geldt een meldingstermijn en een verjaringstermijn. De rechtsvordering moet binnen een "korte tijd" ingesteld worden na vaststelling of behoren te ontdekken van het gebrek. Bij consumentenkoop geldt een wettelijk vastgelegde meldingstermijn van twee maanden na vaststelling van het gebrek [50](#page=50) [55](#page=55).
#### 5.2.8 Exoneratie (bevrijding)
De aansprakelijkheid van de verkoper voor verborgen gebreken kan contractueel worden beperkt, mits de verkoper het gebrek niet kende. Bedingen die de wettelijke waarborg voor verborgen gebreken opheffen of verminderen zijn verboden in consumentenovereenkomsten [51](#page=51).
### 5.3 Vrijwaring voor uitwinning
De verkoper is verplicht de koper te vrijwaren voor uitwinning, wat betekent dat de koper het ongestoord en vreedzaam bezit moet hebben. Dit geldt zowel voor feitelijke als juridische stoornissen, voor en na de verkoop [57](#page=57).
#### 5.3.1 Vrijwaring voor eigen daad
De verkoper mag het bezit van de koper niet verstoren, noch feitelijk (bv. terugwinnen van cliënteel na verkoop van een handelszaak), noch juridisch (bv. inroepen van een erfdienstbaarheid voor zichzelf). Bij verkoop van een handelszaak is er een impliciete niet-concurrentieverplichting [57](#page=57).
#### 5.3.2 Vrijwaring voor daden van derden
De verkoper is niet gehouden voor feitelijke stoornissen door derden, maar wel voor "juridische gebreken" die door derden worden ingeroepen, zoals erfdienstbaarheden of hypotheken. De rechtsstoornis moet dateren van voor de koop [58](#page=58).
#### 5.3.3 Procedure en sancties
Wanneer de koper wordt vervolgd door een derde, kan hij de verkoper oproepen tot vrijwaring. Sancties kunnen herstel in natura, schadevergoeding, of zelfs ontbinding van de koop omvatten, afhankelijk van de omvang van de uitwinning [58](#page=58).
### 5.4 Consumentenkoop
De regels voor consumentenkoop (art. 1649bis - 1649octies BW) bieden een verhoogde bescherming aan de consument [52](#page=52).
#### 5.4.1 Monistisch systeem
Bij consumentenkoop is er één plicht voor de verkoper: conform leveren. Dit omvat zowel de conformiteit van de levering als de vrijwaring voor verborgen gebreken [52](#page=52).
#### 5.4.2 Toepassingsgebied
De regels zijn van toepassing op de verkoop van consumptiegoederen door een verkoper (onderneming) aan een consument (natuurlijke persoon buiten beroepsactiviteit) [53](#page=53).
#### 5.4.3 Dwingend recht
Contractuele bedingen die de wettelijke rechten van de consument beperken of uitsluiten zijn nietig [54](#page=54).
#### 5.4.4 Aansprakelijkheidsvoorwaarden verkoper
Er zijn vijf voorwaarden voor de aansprakelijkheid van de verkoper [54](#page=54):
A. Consumptiegoed niet in overeenstemming met contract [54](#page=54).
B. Anterioriteit (moment van levering) [54](#page=54).
C. Gebrek manifesteert zich binnen 2 jaar (waarborgtermijn) [55](#page=55).
D. Gebrek gemeld binnen meldingstermijn [55](#page=55).
E. Vordering ingesteld binnen verjaringstermijn [55](#page=55).
#### 5.4.5 Conformiteit
Conformiteit omvat de overeenstemming met het contractuele bepaalde en cumulatieve objectieve en subjectieve conformiteitscriteria [54](#page=54).
#### 5.4.6 Anterioriteit
In beginsel ligt de bewijslast bij de koper, maar binnen twee jaar na levering wordt de anterioriteit van het gebrek vermoed [55](#page=55).
#### 5.4.7 Waarborgtermijn
De aansprakelijkheidstermijn bedraagt twee jaar na levering. Voor tweedehandsgoederen mag een kortere termijn (minstens één jaar) worden bepaald [55](#page=55).
#### 5.4.8 Meldingstermijn
De consument moet het gebrek melden binnen twee maanden na vaststelling ervan [55](#page=55).
#### 5.4.9 Verjaringstermijn
De vordering moet worden ingesteld binnen één jaar na manifestatie van het gebrek, maar nooit voor het einde van de waarborgtermijn [56](#page=56).
#### 5.4.10 Remedies bij consumentenkoop
De consument heeft recht op kosteloos herstel of vervanging, passende prijsvermindering of ontbinding van de overeenkomst. Dit kan aangevuld worden met schadevergoeding [56](#page=56).
#### 5.4.11 Commerciële garantie
Een commerciële garantie is een contractuele uitbreiding van de vrijwaringsplicht die de wettelijke rechten van de consument onverlet laat [56](#page=56).
---
# Bijzondere huurovereenkomsten
Hier is de studiehandleiding voor bijzondere huurovereenkomsten, gebaseerd op de verstrekte documentatie:
## 6. Bijzondere huurovereenkomsten
Dit deel behandelt de specifieke regels voor verschillende soorten huurovereenkomsten, waarbij de rechten en plichten van zowel huurder als verhuurder uiteengezet worden.
### 6.1 Algemene principes van huur
De huurovereenkomst is een wederkerig contract waarbij de verhuurder een zaak tijdelijk en tegen een bepaalde of bepaalbare prijs in gebruik geeft aan de huurder [84](#page=84).
#### 6.1.1 Definitie en kenmerken
* **Definitie:** Een contract waarbij een partij zich verbindt om aan de andere partij het genot te verschaffen van een zaak gedurende een bepaalde tijd en tegen een bepaalde prijs [84](#page=84).
* **Tijdelijkheid:** Eeuwigdurende huur is verboden en van rechtswege nietig. Huur van langer dan 99 jaar is nietig en niet reduceerbaar [84](#page=84).
* **Persoonlijk genotsrecht:** De huurder verkrijgt een persoonlijk genotsrecht, in tegenstelling tot een zakelijk recht zoals bij vruchtgebruik [84](#page=84).
* **(On)roerende (on)lichamelijke zaak:** De huur kan betrekking hebben op roerende of onroerende goederen, die in de handel zijn [84](#page=84).
* **Prijs:** De huurprijs dient bepaald of bepaalbaar te zijn en kan in geld of in natura zijn. Bij gebrek aan een subjectief of objectief evenwaardige tegenprestatie kan er sprake zijn van bruikleen of kosteloze bewoning [84](#page=84).
* **Algemene Kenmerken:**
* Consensueel contract [84](#page=84).
* Wederkerig [84](#page=84).
* Onder bezwarende titel [84](#page=84).
* In principe niet *intuitu personae* [84](#page=84).
* Vorderingsrecht voor de huurder [84](#page=84).
* Betreft zowel onroerende als roerende goederen [84](#page=84).
#### 6.1.2 Bekwaamheid
Algemene bekwaamheidsregels zijn van toepassing. De verhuurder hoeft niet noodzakelijk de eigenaar te zijn; hij kan ook iemand zijn die het genot van de zaak kan overdragen [85](#page=85).
#### 6.1.3 Vormvereisten
De huurovereenkomst is in principe consensueel, wat betekent dat er geen specifieke vormvereisten zijn en mondelinge huur mogelijk is. Echter, als de huur aangevat is, geldt het gemeenrechtelijk bewijsregime. Voor het bestaan van een huur die nog niet is uitgevoerd, geldt een afwijkende bewijsregel (art. 1715 BW) die enkel bewijs toelaat van het bestaan van het contract, niet van de modaliteiten [84](#page=84).
#### 6.1.4 Tegenwerpbaarheid aan derden
Derden moeten de huurovereenkomst als feit respecteren. Voor huurovereenkomsten van langer dan 9 jaar of met kwijting van huurprijs van meer dan 3 jaar, is inschrijving op het hypotheekkantoor verplicht, wat een authentieke akte vereist [85](#page=85).
#### 6.1.5 Verschillende regimes
Er bestaan verschillende huurregimes naast het gemeen huurrecht (suppletief) [85](#page=85):
* Woninghuurwet (nu Vlaams Woninghuurdecreet) [85](#page=85).
* Sociale Huur [85](#page=85).
* Pacht [85](#page=85).
* Handelshuur [85](#page=85).
* Studentenhuren [85](#page=85).
Het gemeen huurrecht blijft residuair van toepassing [85](#page=85).
### 6.2 Gemene huur
De gemene huur regelt de algemene verbintenissen van huurder en verhuurder, tenzij specifieke wetgeving van toepassing is [86](#page=86).
#### 6.2.1 Verbintenissen van de verhuurder (art. 1719 BW)
* **Leveringsverplichting:** De verhuurder moet het gehuurde goed in goede staat van onderhoud leveren en de huurder het gebruik en genot ervan verschaffen. Deze verbintenis kan niet geëxonereerd worden [86](#page=86).
* **Onderhoudsverplichting:** Het goed moet zodanig onderhouden worden dat het kan dienen waarvoor het bestemd is. Dit omvat nuttige en nodige herstellingen, tenzij deze ten laste van de huurder vallen. Grote herstellingen, zoals daken, muren en schoorstenen, vallen onder de verplichting van de verhuurder [86](#page=86).
* **Dringende herstellingen:** Huurders moeten ongemakken verdragen, tenzij de werken langer dan 40 dagen duren. Dit is echter aanvullend recht [87](#page=87).
* **Tenietgaan van het goed:** Bij volledig tenietgaan door toeval of overmacht, wordt de huurovereenkomst van rechtswege ontbonden. Bij gedeeltelijk tenietgaan heeft de huurder de keuze tussen prijsvermindering of ontbinding [87](#page=87).
* **Vrijwaring voor rustig genot:**
* **Voor eigen daad (art. 1723 BW):** De verhuurder mag geen handelingen stellen die het genot van de huurder verstoren, zoals het veranderen van het gehuurde goed of het hinderlijk maken van andere huurders. Stoornissen veroorzaakt door personen die opdracht kregen van de verhuurder, vallen hier ook onder [87](#page=87).
* **Voor rechtsstoornissen door derden (art. 1726-1727 BW):** De verhuurder is niet aansprakelijk voor feitelijke stoornissen van derden (bv. lawaaierige buren) of medehuurders. Wel is hij aansprakelijk indien een derde een contractuele aanspraak heeft op het pand [87](#page=87).
* **Vrijwaring voor gebreken (art. 1721 BW):** Dit betreft verborgen gebreken die het normaal gebruik van het gehuurde goed verstoren. De oorzaak van het gebrek is irrelevant. Voorbeelden zijn insijpelend regenwater, vochtproblemen, defecte liften, schoorsteenproblemen of ongedierte [88](#page=88).
* **Sanctie bij verborgen gebreken:** De huurder kan de *exceptio non adimpleti contractus* inroepen, uitvoering in natura eisen, prijsvermindering vragen, of bij ernstige gebreken ontbinding vorderen (art. 1184 BW) [88](#page=88).
#### 6.2.2 Verbintenissen van de huurder (art. 1728 BW)
* **Betalen prijs, kosten en lasten:**
* **Huurprijs:** Vrij te bepalen, tenzij anders bepaald in specifieke wetgeving (bv. pacht). Wijzigingen zijn mogelijk mits akkoord van beide partijen. Koppeling aan kosten van levensonderhoud is onderworpen aan een dwingende regeling (art. 1728bis BW) [89](#page=89).
* **Modaliteiten betalen prijs:** Tijdstip en plaats van betaling zijn meestal contractueel bepaald. Bij gebreke hiervan is de huurprijs een haalschuld die op de woonplaats van de huurder betaald wordt [89](#page=89).
* **Indexatie prijs:** Enkel indien uitdrukkelijk bepaald in het contract. De indexatie mag maximaal 1x per jaar, ten vroegste 1 jaar na de inwerkingtreding van het contract, en berekend worden aan de hand van de gezondheidsindex. Sinds 4 oktober 2022 is indexatie beperkt op basis van het Energieprestatiecertificaat (EPC) [89](#page=89) [90](#page=90).
* **Kosten en lasten:** Kunnen aan de huurder worden aangerekend, zoals kosten voor gas, water, elektriciteit, verwarming en onderhoud. Onroerende voorheffing kan ook worden doorgerekend. Indien niet forfaitair bepaald, is art. 1728ter BW dwingend van toepassing, wat een gedetailleerde opgave van de werkelijke uitgaven vereist [90](#page=90).
* **Goed gebruiken en onderhouden conform bestemming:**
* Het gehuurde goed moet gebruikt worden als een goede huisvader en conform de bestemming in het huurcontract. Een wijziging van bestemming kan tot ontbinding leiden [91](#page=91).
* Dit impliceert concrete verbintenissen zoals het goed bewonen, verluchten, minimale verwarming voorzien, de tuin onderhouden, de verhuurder informeren over nodige herstellingen, en het goed niet beschadigen [91](#page=91).
* Kleine herstellingen noodzakelijk door gebruik zijn ten laste van de huurder, tenzij veroorzaakt door ouderdom of overmacht (art. 1755 BW). Grote herstellingen zijn ten laste van de verhuurder [91](#page=91).
* **Goed teruggeven op einde huurperiode:**
* Het goed moet worden teruggegeven in de staat waarin het bij aanvang werd ontvangen. De huurder is contractueel aansprakelijk voor beschadigingen, tenzij hij bewijst dat deze niet door zijn schuld zijn veroorzaakt (art. 1732 BW) [92](#page=92).
* **Plaatsbeschrijving:** Een gedetailleerde plaatsbeschrijving bij aanvang van de huur, idealiter met foto's, is cruciaal om de staat van het goed vast te stellen. Bij afwezigheid hiervan wordt de huurder vermoed het goed in dezelfde staat te hebben ontvangen als waarin het zich bevindt op het einde van de huurovereenkomst (art. 1731 BW) [92](#page=92) [94](#page=94).
* **Verbouwingen:** In principe verboden zonder toestemming, tenzij ze wegneembaar en conform de bestemming zijn. Bij behoud van werken door de verhuurder, is een vergoeding verschuldigd op grond van verrijking zonder oorzaak [93](#page=93).
* **Aansprakelijkheid voor huisgenoten:** De huurder is contractueel aansprakelijk voor schade veroorzaakt door huisgenoten en personen die met zijn toestemming in het gehuurde goed verblijven (art. 1735 BW) [94](#page=94).
* **Teruggave bij brand (art. 1733 BW):** De huurder is aansprakelijk voor brand, tenzij hij bewijst dat deze buiten zijn schuld is ontstaan. Dit is een wettelijk vermoeden van contractuele aansprakelijkheid. Bij brand die niet door de schuld van de huurder is ontstaan, wordt de huurovereenkomst van rechtswege ontbonden zonder schadevergoeding (art. 1722 BW). Indien de brand wel door schuld van de huurder is ontstaan, is hij gehouden tot vergoeding (art. 1741 BW) [94](#page=94) [95](#page=95).
* **Stoffering met huisraad (art. 1752 BW):** De huurder moet het huis voorzien van voldoende huisraad, anders kan hij uitgezet worden tenzij hij zekerheid stelt [95](#page=95).
#### 6.2.3 Duur
* **Bepaalde duur:** Geen huur van langer dan 99 jaar. De huur eindigt van rechtswege bij het verstrijken van de duur, tenzij er een stilzwijgende wederverhuring is (art. 1738 BW) [96](#page=96).
* **Onbepaalde duur:** In principe geldt een opzeggingstermijn van één maand (art. 1736 BW). Mondelinge contracten hebben steeds een onbepaalde duur [96](#page=96).
#### 6.2.4 Einde van de huur
Einde kan komen door opzegging, minnelijk akkoord, wanprestatie, of het verval van het voorwerp van de huurovereenkomst. Overlijden, faillissement, kennelijk onvermogen, een uitdrukkelijk ontbindend beding, of de verkoop van het verhuurde goed zijn geen beëindigingsgronden, tenzij anders bedongen [97](#page=97).
#### 6.2.5 Onderverhuur en overdracht van huur
* **Onderverhuur:** In beginsel mogelijk zonder akkoord verhuurder, tenzij contractueel uitgesloten (art. 1717 BW). De onderhuur heeft geen impact op de rechtsverhouding tussen hoofdverhuurder en hoofdhuurder [98](#page=98).
* **Overdracht van huur:** Resulteert in een nieuwe, zelfstandige overeenkomst waarbij de oorspronkelijke huurder de bestaande overeenkomst overdraagt [97](#page=97).
#### 6.2.6 Overdracht verhuurde goed
* **Gevolg:** Overdracht onder bijzondere titel beëindigt de huur niet, tenzij er een uitzettingsbeding is. De huur is tegenwerpbaar aan de verkrijger mits een vaste dagtekening van de huurovereenkomst. Bij huur van +9 jaar is ook overschrijving op het hypotheekkantoor vereist [98](#page=98).
* **Geen vaste dagtekening:** De huurder kan uitgezet worden zonder termijn of vergoeding (art. 1750 BW) [99](#page=99).
#### 6.2.7 Processuele aspecten
* **Bevoegde rechter:** De vrederechter is bevoegd, ongeacht het bedrag, voor huur van onroerend goed [99](#page=99).
* **Verjaring:** Vordering tot betaling huurprijs verjaart na 5 jaar; vordering tot betaling indexering na 1 jaar [99](#page=99).
### 6.3 Woninghuur
De regels voor woninghuur zijn dwingend recht om woonzekerheid te garanderen. Sinds 1 januari 2019 geldt in het Vlaams Gewest het Vlaams Woninghuurdecreet [85](#page=85) [99](#page=99).
#### 6.3.1 Wettelijk kader
De vroegere regeling was de Wet van 20 februari 1991 (WHW). De nieuwe regelgeving, het Woninghuurdecreet (WHD), trad in werking op 1 januari 2019 en is een gewestbevoegdheid. De WHW blijft van toepassing op contracten van vóór die datum [85](#page=85) [99](#page=99).
#### 6.3.2 Algemeen: Wonen en Huur
* **Wonen:** Verwijst naar het effectieve gebruik van een ruimte als hoofdverblijfplaats, ongeacht de juridische hoedanigheid [100](#page=100).
* **Huur:** Een overeenkomst waarbij de verhuurder een goed ter beschikking stelt en de huurder een prijs betaalt. Regels verschillen per type huurcontract, waaronder woninghuur, sociale huur, handelshuur, pacht, studentenhuur en vakantiehuur [100](#page=100).
#### 6.3.3 Woninghuurdecreet: Algemene Doelstelling
Bevordering van woonzekerheid door stabiliteit van huurcontracten, minimale kwaliteitsvereisten (veiligheid, gezondheid, woonkwaliteit) en bescherming van de zwakke partij .
#### 6.3.4 Toepassingsgebied WHD
* **Type contract:** Huur van een woning, niet concessie, erfpacht, vruchtgebruik, bezetting ter bede .
* **Object:** Roerend of onroerend goed, inclusief staancaravans, chalets, woonwagens, woonboten .
* **Huurder:** Natuurlijke persoon. Huur door rechtspersoon valt niet onder WHD, tenzij er conventioneel voor is gekozen of in specifieke uitzonderingen .
* **Hoofdverblijfplaats:** De woning waar een gezin of alleenstaande effectief en gewoonlijk verblijft, het centrum van belangen. Tijdelijke afwezigheid (ziekenhuis, studie) doet de hoofdverblijfplaats niet teniet .
* **Toestemming verhuurder:** De bestemming als hoofdverblijfplaats moet met toestemming van de verhuurder gebeuren, in het begin zowel uitdrukkelijk als stilzwijgend. Later is schriftelijke toestemming vereist .
* **Contractuele uitsluiting:** In beginsel niet toegestaan, tenzij uitdrukkelijk en ernstig gestaafd .
#### 6.3.5 Gehuwden, wettelijk samenwonenden en feitelijk samenwonenden
De echtgenoot/wettelijk samenwonende is van rechtswege huurder en hoofdelijk gehouden. Bij beëindiging van de relatie kiest de huurder wie het contract voortzet .
#### 6.3.6 Vormvereisten
Sinds 2007 is een schriftelijk contract verplicht (art. 16bis WHW, art. 8 WHD). Verplichte bijlagen en registratie zijn eveneens voorgeschreven .
#### 6.3.7 Registratie huurovereenkomst
Verplicht, kosteloos en wordt gedaan bij de FOD Financiën. Beschermt de huurder bij verkoop van de woning .
#### 6.3.8 Modaliteiten
* **Staat van het verhuurde goed (art. 12 WHD):** Het goed moet voldoen aan minimale vereisten van veiligheid, gezondheid en bewoonbaarheid. Sanctie is nietigheid, tenzij er een ‘renovatieovereenkomst’ is .
* **Woonkwaliteit (KB 1997):** Betreft structurele integriteit, afwezigheid van vocht en zwammen, en voldoende natuurlijke lichtinval .
* **Sancties:** Uitvoering van werken, ontbinding met schadevergoeding, of huurprijsvermindering .
* **Duur (art. 16 WHD):**
* In principe 9 jaar, verlengbaar met 3 jaar indien geen opzegging .
* Een duur van maximaal 3 jaar is mogelijk, maar is niet opzegbaar, tenzij met uitzonderlijke bepaling .
* Geen automatische beëindiging na 9 jaar; opzegging van ten minste 6 maanden is vereist .
* **Beëindiging van de huur:**
* **Afloop termijn:** Vereist opzegging .
* **Opzeg door huurder:** Bij 9-jarige huur: steeds mogelijk mits 3 maanden opzegtermijn, zonder motivering, met mogelijke schadevergoeding voor de eerste 3 jaar. Bij contracten van max 3 jaar is dit enkel mogelijk mits 3 maanden opzeg en vergoeding. Uitzondering bij levenslange huur .
* **Opzeg door verhuurder:** Mogelijk voor eigen gebruik (met 6 maanden opzegtermijn, minstens 2 jaar bewoning vereist), voor verbouwingswerken (met 6 maanden opzegtermijn, kosten minstens 3 jaar huur), of ongemotiveerd aan het einde van een 3- of 6-jarige termijn (met 6 maanden opzegtermijn en vergoeding) .
* **Tegenopzeg door huurder:** Bij opzegging door verhuurder: 1 maand opzegtermijn, zonder vergoeding .
* **Ontbinding wegens wanprestatie of overmacht** .
* **Opzegbrief:** Moet zorgvuldig opgesteld worden en aangetekend verstuurd worden .
#### 6.3.9 Verbintenissen huurder
* **Prijs, kosten en lasten (art. 33-36 WHD):** Huurprijs is vrij te bepalen. Verbod om onroerende voorheffing ten laste te leggen. Indexatie is toegestaan, zelfs indien niet uitdrukkelijk bepaald. Herziening van de huurprijs is mogelijk bij elke driejarige periode .
* **Huurwaarborg (art. 37 WHD):** Maximaal 3 maanden huur, kan op verschillende manieren worden voorzien (storting, bankwaarborg, borgstelling) .
* **Overdracht van huur (art. 4, §1 en 3 WHW):** Principieel verboden, tenzij met voorafgaandelijke schriftelijke toestemming van de verhuurder, wat de oorspronkelijke huurder bevrijdt .
* **Kleine en dringende herstellingen:** Ten laste van de huurder. Dringende herstellingen moeten geduld worden; bij meer dan 30 dagen werk, prijsvermindering of ontbinding mogelijk .
#### 6.3.10 Verbintenissen verhuurder
* **Algemeen:** Rustig genot bieden aan de huurder (art. 14 WHD), maar de verhuurder mag op afgesproken tijdstippen langskomen. Huurhuis blijven onderhouden en herstellingen uitvoeren die niet ten laste van de huurder zijn (art. 25 WHD) .
* **Onderhuur (art. 32, §1 WHD):** Volledige onderverhuur is verboden. Gedeeltelijke onderverhuur is mogelijk mits toestemming van de verhuurder, waarbij het resterende deel de hoofdverblijfplaats blijft .
* **Overdracht van huurovereenkomst (art. 31 WHD):** Verboden, tenzij met voorafgaande schriftelijke toestemming, waardoor de oorspronkelijke huurder wordt bevrijd .
* **Overdracht van het verhuurde goed (art. 38 WHD):** De verkrijger treedt in de rechten en plichten van de verhuurder vanaf de authentieke akte, zelfs indien een uitzettingsbeding bestaat .
### 6.4 Huurovereenkomsten voor de huisvesting van studenten
#### 6.4.1 Toepassingsgebied (art. 53 WHD)
Van toepassing op huurovereenkomsten waarbij de bewoner een student is, het gehuurde goed niet de hoofdverblijfplaats is en de huur valt onder de dwingende regeling van het WHD .
#### 6.4.2 Modaliteiten
Bepaalde bepalingen uit de woninghuur zijn van toepassing (plaatsbeschrijving, levering, onderhoud). Er zijn echter afwijkende bepalingen :
* Overdracht van huur en onderverhuring verboden, tenzij met toestemming van de verhuurder of bij studie-uitwisselingsprogramma's/stages .
* Geen extra kosten en lasten voor de huurder, behalve verbruik energie, water en telecom .
* Jaarlijkse indexatie huurprijs mogelijk .
* Stilzwijgende verlenging bij gebrek aan opzegging is ongeldig .
* Specifieke opzeggingsgronden bij einde huur .
### 6.5 Handelshuur
#### 6.5.1 Algemeen kader
Het specifieke regime van de handelshuurwet (HHW) van 30 april 1951 is dwingend recht en bedoeld om handelaren zekerheid te geven over de duur van hun huur, gezien het belang van de locatie voor hun cliënteel .
#### 6.5.2 Toepassingsgebied (art. 1-2 HHW)
Vereist:
1. Een huurovereenkomst voor een onroerend goed .
2. Bestemming voor kleinhandel of ambachtelijk bedrijf, aangegeven bij sluiting contract .
3. Rechtstreeks contact met het algemene publiek in het gehuurde goed .
4. De bestemming moet hoofdzakelijk kleinhandel of ambachtelijk bedrijf zijn .
Uitsluitingen zijn o.a. gelegenheids- of seizoensverhuringen, vrijgestelde goederen van onroerende voorheffing, en woningen die nog verhuurd worden in afwachting van onteigening .
#### 6.5.3 Duur handelshuur (art. 3, eerste lid HHW)
In principe minimumduur van 9 jaar vanaf werkelijke terbeschikkingstelling. Indien geen duur is bepaald, is dit automatisch 9 jaar. Contracten korter dan 9 jaar worden van rechtswege verlengd tot 9 jaar .
---
# Leningsovereenkomsten
Dit onderdeel behandelt de verschillende vormen van leningen, waaronder bruikleen en verbruiklening, met hun specifieke kenmerken, de verbintenissen van de betrokken partijen en bijzondere kredietvormen zoals consumenten- en hypothecair krediet.
### 7.1 Bruiklening (commodaat)
#### 7.1.1 Definitie en toepassingen
Bruiklening is een benoemde overeenkomst waarbij de ene partij (de uitlener) aan de andere partij (de ontlener) een zaak tijdelijk in gebruik geeft, zonder dat deze vruchten mag trekken, onder de verplichting om die zaak na afloop terug te geven. Deze overeenkomst vindt toepassing in diverse contexten, zoals in persoonlijke en familiale sferen (vriendendienst, gezinswoning), om pacht te vermijden, in het bibliotheekwezen, bij kredietkaarten, sponsoring, de kunstsector, pomphoudercontracten en bij proefritten van wagens .
#### 7.1.2 Kenmerken van bruikleen
De bruikleenovereenkomst kent vier specifieke kenmerken:
1. **Zakelijke overeenkomst**: De overeenkomst komt tot stand op het moment van de afgifte van de te lenen zaak, niet reeds bij de wilsovereenstemming. Een belofte tot bruikleen is wel afdwingbaar. Het zakelijk karakter impliceert dat het risico van de zaak pas overgaat bij afgifte. Na afgifte heeft de uitlener geen verdere verplichtingen .
> **Tip:** Verwar de totstandkoming van de overeenkomst (moment van afgifte) niet met de uitvoering ervan.
> **Voorbeeld:** Als een garagist een vervangwagen belooft voor morgen, maar deze brandt af vóór de afgifte, bent u niet verantwoordelijk omdat de overeenkomst nog niet tot stand is gekomen.
2. **Eenzijdige overeenkomst**: Door het zakelijk karakter heeft enkel de ontlener een verbintenis. Hierdoor zijn art. 1184 BW (ontbinding wegens wanprestatie) en de opschortingsrechten (ENAC) niet toepasselijk, tenzij dit expliciet contractueel wordt vastgelegd .
> **Tip:** Het is raadzaam om een uitdrukkelijk ontbindend beding op te nemen in de bruikleningsovereenkomst om bij ernstige wanprestatie de overeenkomst te kunnen ontbinden.
3. **Overeenkomst om niet**: Bruikleen is in essentie kosteloos, wat een cruciaal onderscheid is met huur. Verbruiklening kan daarentegen ook ten bezwarende titel zijn. Verschillen met andere overeenkomsten zijn :
* **Bewaargeving**: Bij bruikleen mag de ontlener de zaak gebruiken, bij bewaargeving niet .
* **Dienstencontracten**: Bruikleen heeft betrekking op een goed, niet op arbeidskracht (aanneming) .
* **Huur**: Huur is ten bezwarende titel .
* **Koop**: Bij koop gaat eigendom over, bij bruikleen blijft deze bij de uitlener .
* **Schenking**: Bij schenking gaat eigendom definitief over, bij bruikleen blijft deze bij de uitlener .
* **Aanneming**: Gaat over diensten, bruikleen over goederen .
> **Voorbeeld:** Een vestiaire bewaart uw jas, maar mag deze niet gebruiken, wat een verschil is met bruikleen waarbij het gebruik centraal staat.
4. **Slechts in beperkte mate *intuitu personae***: Hoewel overeenkomsten om niet normaal *intuitu personae* worden vermoed, wordt voor bruikleen het gemeenrechtelijke art. 1122 BW herhaald, wat betekent dat het niet steeds strikt *intuitu personae* is .
#### 7.1.3 Verschillen bruikleen en verbruiklening
De belangrijkste verschillen met verbruiklening liggen in het kosteloze karakter, de risicoregeling, het gebruiksrecht (bij verbruiklening vrije beschikking, bij bruikleen respect voor bestemming) en de sanctie op misbruik van vertrouwen (enkel bij bruikleen). Bij bruikleen gaat de eigendom niet over, wat bij verbruiklening wel het geval is .
#### 7.1.4 Verbintenissen van de ontlener
De ontlener heeft twee hoofdverbintenissen:
* **Gebruik, bewaring en behoud**: De ontlener moet de zaak als een goede huisvader gebruiken, conform de bestemming die eraan gegeven is. Dit is een middelenverbintenis .
* **Teruggave**: De ontlener moet de zaak in natura, op het afgesproken tijdstip en in dezelfde staat teruggeven als waarin deze zich bevond. Dit is een resultaatsverbintenis .
#### 7.1.5 Verlies door toeval
Normaal draagt de uitlener, als eigenaar, het risico voor verlies door toeval tijdens de gebruiksperiode. Er zijn echter drie uitzonderingen waarbij de ontlener toch aansprakelijk is voor verlies door toeval :
1. Gebruik van de zaak voor een ander doel of langer dan afgesproken .
2. 'Egoïstisch' gedrag van de ontlener bij een keuze tussen eigen goed en het geleende goed .
3. Bij schatting van het geleende goed, waarbij de ontlener verhoogde zorgplicht heeft .
> **Voorbeeld:** Als u een fiets leent en deze wordt gestolen omdat u deze niet goed heeft afgesloten, bent u aansprakelijk, aangezien dit niet als overmacht geldt.
### 7.2 Verbruiklening
#### 7.2.1 Definitie
Verbruiklening betreft een lening van verbruikbare zaken, waarbij de zaak niet in natura teruggegeven hoeft te worden, maar een equivalent bij einde van het gebruik of verbruik. De zaak gaat teniet door gebruik of verbruik .
#### 7.2.2 Eigendomsovergang
In tegenstelling tot bruikleen, gaat bij verbruiklening wel de eigendom over op de ontlener. Dit heeft belangrijke gevolgen :
* De ontlener draagt het risico .
* Misbruik van vertrouwen (art. 491 Sw.) is enkel mogelijk bij bruikleen .
* De uitlener mag geen toezicht uitoefenen, tenzij contractueel bepaald .
* Bij insolventie van de ontlener kan de uitlener niet meer revindiceren als eigenaar .
> **Voorbeeld:** Geldlening is het meest gangbare voorbeeld van verbruiklening. U leent 1000 euro, u wordt eigenaar van dat geld en geeft later een equivalent van 1000 euro terug, niet noodzakelijk dezelfde bankbiljetten.
#### 7.2.3 Kenmerken
Verbruiklening is klassiek een zakelijke overeenkomst, en kan zowel om niet als ten bezwarende titel zijn .
#### 7.2.4 Verbintenissen van de ontlener
De enige verplichting voor de ontlener is de teruggave van het equivalent. Bij geldlening geldt het principe van nominalisme (art. 1895 BW), wat betekent dat het nominale bedrag moet worden terugbetaald, ongeacht waardevermindering of -vermeerdering .
#### 7.2.5 Lening op interest
Het bedingen van interest is toegestaan (art. 1905 BW). De interestvoet is vrij te bepalen, tenzij anders is bepaald, geldt de wettelijke interestvoet (art. 1907, vierde lid BW). Er geldt echter een verbod op gekwalificeerde benadeling (art. 1907ter BW) en woeker (art. 1907(bis) BW jo. art. 494 Sw.) .
### 7.3 Bijzondere soorten kredieten
#### 7.3.1 Consumentenkrediet
Dit betreft krediet dat een kredietgever aan een consument aanbiedt, rechtstreeks of via een bemiddelaar. De wetgeving, Boek VII WER, beoogt consumenten te beschermen tegen zichzelf .
> **Voorbeeld:** Een lening op afbetaling bij een bank of een aankoop van een wasmachine op afbetaling bij een elektrowinkel.
#### 7.3.2 Hypothecair krediet
Hypothecair krediet is gedefinieerd in art. I.9 WER en is een krediet dat gewaarborgd wordt door een hypotheek. De wetgeving, Boek VII WER, heeft tot doel misbruiken te bestrijden waarvan de kredietnemer slachtoffer kan zijn .
> **Voorbeeld:** Een lening om een woning aan te kopen, waarbij de bank een hypotheek neemt op de woning als zekerheidsrecht.
---
# Dienstenovereenkomsten
Dit deel van de cursus bespreekt verschillende specifieke dienstenovereenkomsten, waaronder aanneming, bewaargeving en lastgeving, met een focus op hun onderscheidende kenmerken, de verbintenissen van partijen en de afgrenzing met andere overeenkomsten.
### 8.1 Algemeen over dienstenovereenkomsten
Dienstenovereenkomsten zijn contracten waarbij een dienst wordt verricht, al dan niet tegen betaling. Het gaat hierbij om het verrichten van een specifieke dienst, wat zowel een materiële handeling kan zijn als een rechtshandeling .
#### 8.1.1 Drie onderscheiden types
Er worden drie hoofdtypen dienstenovereenkomsten onderscheiden :
* **Aanneming** (art. 1787 - 1799 BW): Betreft voornamelijk materiële handelingen zoals reparaties, bouw, of het uitvoeren van fysieke taken .
* **Bewaargeving** (art. 1915 – 1954 BW): De afgifte van een roerende zaak met als doel deze te bewaren en te bewaken, met de verplichting tot teruggave in natura .
* **Lastgeving** (art. 1984 – 2010 BW): De opdracht om een rechtshandeling te stellen in naam en voor rekening van een ander .
#### 8.1.2 Onderscheidingscriterium
Vroeger was het onderscheid gebaseerd op het al dan niet bezoldigd karakter, maar tegenwoordig zijn alle drie de contracten mogelijk onder bezwarende titel. Het voornaamste onderscheidingscriterium is nu het **voorwerp van de overeenkomst** :
* **Rechtshandeling**: Dit wijst op lastgeving .
* **Materiële handeling**: Dit wijst op aanneming of bewaargeving .
Bewaargeving wordt ook wel beschouwd als een *lex specialis* van de aannemingsovereenkomst .
### 8.2 Aanneming
#### 8.2.1 Kenmerken van aanneming
Aanneming is een quasi-onbenoemde overeenkomst en wordt omschreven als huur van werk (art. 1708 BW). Kenmerken zijn :
* **Werkprestatie**: Het verrichten van een materiële of intellectuele daad .
* **In volle onafhankelijkheid**: De aannemer werkt niet onder gezag van de opdrachtgever en bepaalt zelf hoe de werken worden uitgevoerd. Dit onderscheidt het van een arbeidsovereenkomst .
* **Tegen vergoeding**: De prestatie wordt geleverd tegen betaling .
Het is een consensueel, wederkerig en bezwarend contract .
#### 8.2.2 Onderscheid met koop
De verkoopovereenkomst strekt tot eigendomsoverdracht van een goed tegen een prijs, terwijl aanneming strekt tot het leveren van een werk of dienst tegen een prijs .
* Wanneer de opdrachtgever het materiaal levert en de aannemer enkel het werk, is er geen discussie: het betreft aanneming .
* Wanneer de aannemer zowel materiaal levert als werk presteert, ontstaat een **gemengde overeenkomst**. Hierbij kan de cumulatietheorie (beide regimes toepassen) of de absorptietheorie (het dominante aspect bepaalt het regime) van toepassing zijn. De kwalificatie is belangrijk voor prijsbepaling, risico, verborgen gebreken, etc. .
#### 8.2.3 Onderscheid met lastgeving
Het essentiële verschil met lastgeving is dat bij aanneming **geen vertegenwoordiging** plaatsvindt. Een lasthebber stelt rechtshandelingen in naam en voor rekening van de lastgever. Echter, combinaties zijn mogelijk, zoals bij een architect die zowel aannemingswerk (plannen tekenen) als lastgeving (contracten sluiten met onderaannemers) verricht .
#### 8.2.4 Beperking vrije keuze medeaannemer
* **Overheidsopdrachten**: Hier geldt een strikte procedure met bekendmaking en openbare aanbestedingen om fraude te voorkomen en een eerlijke kans te bieden aan alle aannemers .
* **Erkenning van aannemers**: Dit dient ter bescherming van de consument en om faillissementen te vermijden, hoewel de vestigingswetgeving onder invloed van Europese regelgeving aan belang heeft ingeboet .
#### 8.2.5 Verbintenissen van de aannemer
De drie hoofdverbintenissen van de aannemer zijn:
1. **Werk goed uitvoeren**:
* Dit is een middelenverbintenis of een resultaatsverbintenis, afhankelijk van de aard van de taak .
* De aannemer heeft een **informatieverplichting** en dient eventuele voorbehouden te maken of de opdracht te weigeren indien nodig .
* Tijdens de werken geldt een **bewarings- en bewakingsplicht** ('werfpolitie') .
* De **architect** heeft een controleplicht op het werk van de aannemer en beiden kunnen (in solidum) aansprakelijk zijn .
2. **Werk tijdig uitvoeren**:
* Een **indicatieve termijn** is een middelenverbintenis. Zonder termijn dient het werk binnen een redelijke termijn te worden uitgevoerd .
* Een **strikte termijn** is een resultaatsverbintenis .
3. **Zaak leveren en grondstof teruggeven**:
* Dit betreft de **restitutieplicht** van niet-gebruikte materialen en de **levering** van het voltooide werk .
* **Oplevering**: Dit is de aanvaarding van de werken door de opdrachtgever, die juridisch wordt vastgelegd. Gevolgen zijn onder meer het dekken van zichtbare gebreken en het begin van de 10-jarige aansprakelijkheid .
#### 8.2.6 Contractuele aansprakelijkheid
Bij slechte of laattijdige uitvoering kan de opdrachtgever een ingebrekestelling eisen. De remedies zijn:
* **Dwanguitvoering** (uitvoering in natura).
* **Schadevergoeding** (uitvoering bij equivalent), vaak forfaitair vastgelegd in een schadebeding. Dit beding kan gematigd worden .
* **Gerechtelijke ontbinding** bij voldoende ernstige wanprestatie .
#### 8.2.7 Tienjarige aansprakelijkheid (art. 1792 BW jo. art. 2270 BW)
Deze aansprakelijkheid geldt voor aannemers en architecten bij **bouwzaken** .
* **Voorwaarden**: Bouwwerk, aannemingsovereenkomst, zwaar gebrek dat de stabiliteit aantast, zichtbaar of verborgen, en een fout van de aannemer .
* **Vervaltermijn**: De vordering moet binnen **10 jaar na aanvaarding** worden ingesteld, met een **ultieme termijn van 2 jaar** na ontdekking van het gebrek ('kapmessysteem'). Deze termijn is van openbare orde .
* **Lichte verborgen gebreken**: Deze tasten de stabiliteit niet aan en vallen niet onder de 10-jarige aansprakelijkheid, maar vereisen bewijs van de fout van de aannemer binnen een redelijke termijn .
#### 8.2.8 Verbintenissen van de opdrachtgever
1. **Werk mogelijk maken**: Het voorzien van vergunningen, terreintoegang en informatie .
2. **Prijs betalen**:
* **Onbepaalde prijs ('in regie')**: De prijs wordt achteraf bepaald op basis van de omvang van het werk en de kosten van materialen en uren. De aannemer bepaalt de prijs, marginaal getoetst door de rechter .
* **Vaste of bepaalde prijs**: Een vooraf vastgestelde globale prijs. Het risico van prijsstijgingen ligt bij de aannemer, tenzij herzieningsclausules zijn toegelaten .
* **Bestek**: Een prijslijst met eenheidsprijzen. De uiteindelijke prijs is pas bekend na uitvoering. De aannemer draagt het risico van prijswijzigingen van materiaal en arbeidskracht .
3. **Werk in ontvangst nemen en aanvaarden**: Dit is de oplevering .
#### 8.2.9 Aansprakelijkheid aannemer t.o.v. derden
* **Quasi-delictuele aansprakelijkheid** (art. 1382 BW e.v.) voor schade aan derden .
* **Burenhinder**: De aannemer is geen 'buur', maar de bouwheer kan wel aangesproken worden op basis van burenhinder, met regresrecht t.o.v. de aannemer bij fout .
#### 8.2.10 Onderaanneming en nevenaanneming
* **Onderaanneming**: De hoofdaannemer laat (geheel of gedeeltelijk) werk uitvoeren door een door hem gekozen onderaannemer, op eigen initiatief, kosten en verantwoordelijkheid. De hoofdaannemer blijft contractueel aansprakelijk voor de fouten van zijn onderaannemers jegens de opdrachtgever .
* **Nevenaanneming**: De opdrachtgever sluit afzonderlijke contracten met verschillende aannemers voor welbepaalde aspecten van het werk .
#### 8.2.11 Risico
* **Risico-overgang**: Bij aanneming gaat het risico pas over bij definitieve aanvaarding van de werken door de opdrachtgever, tenzij de aannemer enkel arbeid levert .
* **Woningbouwwet**: De aannemer blijft het risico dragen tot de definitieve aanvaarding bij gebouwen op de grond van de bouwheer .
#### 8.2.12 Einde van de aannemingsovereenkomst
* **Eenijdige opzegging door de opdrachtgever** (art. 1794 BW): Dit kan te allen tijde en zonder motivering, mits betaling van een schadeloosstelling voor alle uitgaven, arbeid en gederfde winst .
* **Overlijden van de aannemer**: Indien de overeenkomst *intuitu personae* is, leidt dit tot het einde van de overeenkomst (art. 1795 BW). Het overlijden van de opdrachtgever heeft in principe geen effect .
#### 8.2.13 Woningbouwwet (Wet Breyne)
Deze dwingende wet beschermt de bouwer van een huis en de koper van een te bouwen woning .
* **Toepassingsgebied**: Geldt voor wederkerige overeenkomsten met het oog op eigendomsovergang van een te bouwen of in aanbouw zijnd huis of appartement, waarbij één of meer stortingen worden gevraagd .
* **Verplichte vermeldingen**: De wet specificeert talrijke verplichte vermeldingen in het contract ter bescherming van de consument, waaronder identiteit eigenaar, gegevens bouwvergunning, prijsbepaling, start- en uitvoeringstermijn, wijze van oplevering, en sancties bij miskenning (nietigheid) .
* **Oplevering**: Dit gebeurt schriftelijk en tegensprekelijk. De 10-jarige aansprakelijkheid start bij de definitieve oplevering .
* **Aansprakelijkheid/Risico**: Overdracht van eigendom en risico gaat gepaard met de overdracht van eigendom. Erkende aannemers moeten een waarborg storten .
* **Betaling**: Niets vóór ondertekening van de overeenkomst, voorschot maximum 5%, verlijding authentieke akte en saldo bij gedeelten voor uitgevoerde werken .
### 8.3 Bewaargeving
#### 8.3.1 Gemeenrechtelijke / Vrijwillige bewaargeving
* **Definitie**: Een overeenkomst waarbij een roerende zaak wordt afgegeven ter bewaring en bewaking, met de verplichting tot teruggave in natura op eerste verzoek .
* **Kenmerken**: Het is een zakelijke overeenkomst (komt tot stand bij afgifte van de zaak) en is principieel kosteloos, tenzij conventioneel anders bepaald of bij handelszaken .
* **Afgrenzing**:
* **Bezoldigde bewaarneming** is een *lex specialis* t.o.v. aannemingsovereenkomst .
* **Verschil met bruiklening**: Bij bewaargeving mag de zaak niet gebruikt worden, bij bruikleen wel .
* **Verschil met huur**: De bewaarnemer heeft geen persoonlijk genotsrecht. De kwalificatie hangt af van de bewakingsverplichting en feitelijke omstandigheden (bv. afgifte contactsleutels, organisatie toezicht). Een bankkluisovereenkomst is geen bewaargeving omdat de bank niet weet wat de inhoud is .
* **Soorten bewaarding**: Vrijwillige, bewaargeving uit noodzaak, hotelbewaargeving, sekwester .
* **Bewaargeving uit noodzaak**: Ontstaat door een ongeval, brand, schipbreuk, etc.. De bewaargever heeft geen vrije keuze .
#### 8.3.2 Verbintenissen van de bewaarnemer
1. **Bewakingsplicht**: Dit is een inspanningsverbintenis. Bij onbezoldigde bewaargeving zorg je zoals voor eigen goederen; bij bezoldigde bewaargeving als goede huisvader .
2. **Teruggaveplicht**: Dit is een resultaatsverbintenis, met uitzondering bij overmacht. Exoneratie is mogelijk indien aanvaard, maar niet voor bedrog of eigen opzettelijke fout .
#### 8.3.3 Verbintenissen van de bewaargever
* Kosten vergoeden die door de bewaarnemer zijn gemaakt .
* Bewaarnemer vergoeden voor schade door de bewaargeving .
* Bij bezoldigde bewaargeving: loon betalen .
* De bewaarnemer geniet retentierecht .
#### 8.3.4 Hotelbewaargeving (art. 1952-1954quater BW)
* **Algemeen**: Een *lex specialis* t.o.v. gemeenrechtelijke bewaargeving, tot stand komend door het intrekken van de gast in het hotel. Het hotel is quasi-objectief aansprakelijk .
* **Toepassingsgebied**: Geldt voor hotelhouders en gasten die een slaapgelegenheid hebben .
* **Bagage**: Zaken die zich in het hotel bevinden zijn gedekt, ook zaken buiten het hotel indien onder toezicht genomen. Wagens en levende dieren zijn uitgesloten .
* **Beperkte aansprakelijkheid**: Tot een maximum plafond van 100x de logiesprijs per dag per kamer. De gast moet kennis geven van de schade .
* **Onbeperkte aansprakelijkheid**: Wanneer zaken in handen van de hotelhouder of zijn personeel zijn gegeven, of wanneer de hotelhouder de inbewaringneming weigert (tenzij buitensporige waarde) .
* **Geen aansprakelijkheid**: Bij schade te wijten aan de gast zelf, overmacht, gewapende diefstal, of de aard of het gebrek van de zaak .
### 8.4 Lastgeving
#### 8.4.1 Begrip (art. 1984 BW)
Een overeenkomst waarbij een persoon (lasthebber/mandataris) belast wordt om voor een ander (lastgever/mandant) een rechtshandeling te stellen, wat door de lasthebber wordt aanvaard .
* **Verschil met volmacht**: Een volmacht is het instrument (geschreven stuk) of de vertegenwoordigingsmacht, terwijl lastgeving de opdracht is om te handelen .
* **Bronnen**: Lastgeving kan voortvloeien uit een overeenkomst (conventionele lastgeving), de wet (bv. ouderlijk gezag) of een gerechtelijke beslissing (bv. voorlopig bewindvoerder) .
* **Essentieel**: Het verrichten van **rechtshandelingen** (in tegenstelling tot materiële handelingen bij aanneming) en het handelen **in naam en voor rekening van de lastgever** (vertegenwoordigingsbevoegdheid) .
* **Principieel kosteloos**: Tenzij anders overeengekomen .
#### 8.4.2 Vorm en bewijs
* **Consensueel contract**: Geen specifieke vormvereisten, kan mondeling of stilzwijgend tot stand komen .
* **Bewijs**: Boven 3500 euro is een schriftelijk bewijs vereist .
#### 8.4.3 Omvang vertegenwoordigingsbevoegdheid
* **Algemene vs. bijzondere volmacht**: Aantal aangelegenheden waarvoor bevoegdheid wordt verleend .
* **Algemene vs. uitdrukkelijke bewoordingen**: Algemene bewoordingen beperken zich tot daden van beheer, uitdrukkelijke bewoordingen omvatten ook daden van beschikking .
#### 8.4.4 Verbintenissen lasthebber
* **Inspanningsverbintenis**: Handelen zoals de lastgever hem heeft gevraagd .
* **Aansprakelijkheid voor schade**: Bij niet-uitvoering of schending van het mandaat .
* **Resultaatsverbintenissen**: Bepaalde verbintenissen, zoals het respecteren van de omvang en finaliteit van het mandaat of het verbod om als tegenpartij op te treden .
* **Rekenschap geven**: Verantwoording afleggen aan de lastgever van ontvangen gelden .
#### 8.4.5 Verbintenissen lastgever
* Nakomen van verbintenissen die de lasthebber is aangegaan .
* Betaling van het eventuele loon, dat door de rechter gematigd kan worden .
* Voorschotten en kosten vergoeden .
#### 8.4.6 Ten aanzien van derden
* **Lasthebber binnen perken mandaat**: De handelingen hebben directe werking t.o.v. de lastgever .
* **Lasthebber buiten perken mandaat**: De lastgever is in principe niet gebonden, tenzij hij de handeling bekrachtigt of er sprake is van een **schijnmandaat**. De voorwaarden voor schijnmandaat zijn :
* Schijnbare vertegenwoordigingsmacht bij de lasthebber.
* Derde beroept zich te goeder trouw op deze bevoegdheid.
* Schijnlasthebber heeft bijgedragen tot het opwekken van de schijn.
* Derde lijdt schade bij niet-honoratie van het schijnmandaat.
#### 8.4.7 Einde lastgeving
* Overlijden of onbekwaamverklaring van lasthebber of lastgever .
* Opzegging door de lasthebber of herroeping door de lastgever .
#### 8.4.8 Specifieke toepassing: Zorgvolmacht
Een conventionele lastgeving waarbij iemand anticipeert op eigen wilsonbekwaamheid en bevoegdheid geeft aan één of meerdere personen om handelingen te stellen. Vereist registratie in het Centraal Register voor Lastgevingen .
#### 8.4.9 Handelstussenpersonen
* **Makelaar**: Een aannemingsovereenkomst waarbij enkel partijen bij elkaar worden gebracht; stelt geen rechtshandelingen .
* **Handelsagent**: Werkt duurzaam samen met de opdrachtgever, zelfstandig en niet in ondergeschikt verband. Geregeld in het WER .
* **Commissionair**: Een type bemiddelaar .
* **Handelsvertegenwoordiger**: Is een werknemer van de firma en valt onder het arbeidsrecht .
Deze tussenpersonen treden op voor rekening van de principaal en worden in veel gevallen beschouwd als lasthebbers .
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|---|---|
| Overeenkomst | Een wilsovereenstemming tussen twee of meer personen met de bedoeling rechtsgevolgen te doen ontstaan. |
| Rechtshandeling | Een bewuste handeling die gericht is op het creëren van rechtsgevolgen. |
| Consensualisme | Een principe waarbij wilsovereenstemming volstaat om contracten te sluiten, zonder dat daar specifieke vormvereisten aan verbonden zijn. |
| Zakelijk contract | Een contract dat pas tot stand komt op het moment van de feitelijke overhandiging van de zaak. |
| Plechtige overeenkomst | Een contract dat pas tot stand komt na het voldoen aan bepaalde vormvereisten, zoals een authentieke akte. |
| Eenzijdige overeenkomst | Een contract waarbij slechts één partij een verplichting heeft tegenover de andere. |
| Wederkerige overeenkomst | Een contract waarbij beide partijen over en weer verplichtingen hebben tegenover elkaar. |
| Overeenkomst om niet | Een contract waarbij slechts één partij een prestatie levert zonder een economisch voordeel voor de andere partij te verkrijgen. |
| Overeenkomst onder bezwarende titel | Een contract waarbij beide partijen een economisch voordeel verkrijgen als tegenprestatie voor hun prestatie. |
| Koop | Een overeenkomst waarbij een goed wordt overgedragen tegen een prijs in geld. |
| Consumentenkoop | Een koopovereenkomst tussen een verkoper die handelt in het kader van zijn beroepsactiviteit en een consument, die betrekking heeft op roerende lichamelijke zaken. |
| Gemeen kooprecht | De algemene regels die van toepassing zijn op koopovereenkomsten die niet onder specifieke regimes zoals consumentenkoop vallen. |
| Eigendomsoverdracht | De juridische overgang van het eigendomsrecht op een goed van de ene partij op de andere. |
| Risico-overdracht | Het moment waarop het risico van verlies of beschadiging van het verkochte goed overgaat van de verkoper op de koper. |
| Relativiteit van de overeenkomst | Het principe dat een overeenkomst enkel bindend is tussen de contracterende partijen en geen rechten of plichten creëert voor derden. |
| Tegenwerpelijkheid van de overeenkomst aan derden | De mogelijkheid voor derden om zich op het bestaan van een overeenkomst te beroepen of erdoor gebonden te zijn, onder bepaalde voorwaarden. |
| Wanprestatie | Het niet nakomen van een contractuele verbintenis door één van de partijen. |
| Gebrek | Een tekortkoming in de geleverde zaak die niet overeenstemt met wat contractueel was bepaald of wat redelijkerwijs verwacht mocht worden. |
| Verborgen gebrek | Een gebrek dat bij de levering niet gemakkelijk kon worden ontdekt door een aandachtig onderzoek. |
| Anterioriteit | Het bestaan van een gebrek of non-conformiteit op het moment van de overgang van het risico of de levering. |
| Vrijwaring voor uitwinning | De verplichting van de verkoper om de koper te vrijwaren tegen juridische stoornissen die hem het rustige genot van het verkochte goed ontnemen. |
| Dading | Een contract waarbij partijen een gerezen of toekomstig geschil beëindigen door wederzijdse toegevingen. |
| Huurovereenkomst | Een overeenkomst waarbij de ene partij (verhuurder) zich verbindt om aan de andere partij (huurder) het genot te verschaffen van een zaak gedurende een bepaalde tijd en tegen een bepaalde prijs. |
| Woninghuur | Een huurovereenkomst die betrekking heeft op een woning die als hoofdverblijfplaats van de huurder dient. |
| Handelshuur | Een huurovereenkomst met betrekking tot een onroerend goed dat bestemd is voor kleinhandel of een ambachtelijk bedrijf, met direct contact met het publiek. |
| Bruiklening | Een overeenkomst waarbij een partij een zaak kosteloos ter beschikking stelt aan een andere partij, die de zaak na gebruik moet teruggeven in natura. |
| Verbruiklening | Een overeenkomst waarbij een partij een verbruikbare zaak ter beschikking stelt aan een andere partij, die verplicht is een equivalente zaak terug te geven. |
| Lastgeving | Een overeenkomst waarbij een partij (lasthebber) belast wordt om voor een andere partij (lastgever) rechtshandelingen te stellen, in naam en voor rekening van de lastgever. |
| Aanneming | Een overeenkomst waarbij een partij (aannemer) zich ertoe verbindt om tegen betaling een bepaald werk of dienst te verrichten, in volle onafhankelijkheid. |
| Plaatsbeschrijving | Een gedetailleerd document dat de staat van een onroerend goed beschrijft bij aanvang of einde van een huurovereenkomst. |
| Huurwaarborg | Een bedrag dat de huurder betaalt als zekerheid voor de nakoming van zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst. |
| Opzegging | De eenzijdige rechtshandeling waarmee een partij een duurovereenkomst beëindigt. |
| Tontine / Aanwasbeding | Een clausule in een overeenkomst waarbij bij het overlijden van één partij, zijn deel van het goed overgaat op de langstlevende partij. |
| Vestigingswetgeving | Wetgeving die de voorwaarden regelt voor het uitoefenen van een zelfstandig beroep of bedrijf. |
| Wet Breyne (Woningbouwwet) | Een dwingende wet die de bouwer van een huis en de koper van een te bouwen woning beschermt. |
| Bewaargeving | Een overeenkomst waarbij een zaak roerende zaak wordt afgegeven ter bewaring en bewaking, met de verplichting tot teruggave in natura op eerste verzoek. |
| Hotelbewaargeving | Een specifieke vorm van bewaargeving die van toepassing is op de zaken die een gast meebrengt in een hotel, met een quasi-objectieve aansprakelijkheid voor de hotelhouder. |
| Verkochte zaak | Het object van een koopovereenkomst. |
| Prijs | De tegenprestatie in geld voor de eigendomsoverdracht van een goed. |
| Gebruiksrecht | Het recht om een zaak te gebruiken. |
| Vruchtgebruik | Een zakelijk recht dat de vruchtgebruiker het recht geeft om van een zaak het genot te hebben, inclusief de vruchten, met de verplichting de zaak in stand te houden. |
| Eigendomsvoorbehoud | Een clausule in een overeenkomst waarbij de verkoper eigenaar blijft van de verkochte zaak totdat de koopprijs volledig is betaald. |
| Verbouwingswerken | Werkzaamheden die worden uitgevoerd om een gebouw aan te passen of te verbeteren. |
| Huurprijs | De prijs die de huurder betaalt voor het genot van de gehuurde zaak. |
| Indexatie | De aanpassing van een bedrag (zoals de huurprijs) aan de hand van een indexcijfer, om rekening te houden met inflatie. |
| Onroerende voorheffing | Een belasting op het bezit van onroerende goederen. |
| Onderhoudsverplichting | De verplichting om een zaak in goede staat te houden. |
| Vrijwaring voor gebreken | De verplichting van de verkoper om de koper te vrijwaren voor verborgen gebreken die de zaak ongeschikt maken voor het gebruik waarvoor ze bestemd is. |
| Vrijwaring voor verborgen gebreken | De vrijwaring die de verkoper dient te verlenen aan de koper voor gebreken die de verkochte zaak zodanig aantasten dat deze ongeschikt wordt voor het gebruik waartoe ze bestemd is, of dat de koper de zaak niet of slechts tegen een mindere prijs zou hebben gekocht indien hij het gebrek kende. |
| Productaansprakelijkheid | De aansprakelijkheid van de producent voor schade veroorzaakt door een gebrek in zijn product. |
| Verjarings_ of vervaltermijn | Een wettelijke termijn waarbinnen een recht kan worden uitgeoefend of een vordering kan worden ingesteld. |
| Rechtsmiddel | Een middel dat de wet biedt om een recht te beschermen of te doen gelden. |
| Ontbinding | De beëindiging van een wederkerige overeenkomst wegens wanprestatie van een van de partijen. |
| Prijsvermindering | Een aanpassing van de prijs die betaald moet worden, als gevolg van een gebrek of non-conformiteit. |
| Dwang | Onrechtmatige druk die wordt uitgeoefend op een partij om haar tot het sluiten van een overeenkomst te bewegen. |
| Fraude | Bedrieglijke handelingen met het doel om voordeel te behalen ten koste van een ander. |
| Onrechtmatige bedingen | Contractuele bepalingen die in strijd zijn met de wet of de openbare orde. |
| Consumentenkrediet | Een krediet dat verleend wordt aan een consument voor privédoeleinden. |
| Hypothecair krediet | Een lening die gewaarborgd wordt door een hypotheek op een onroerend goed. |
| Leasing | Een overeenkomst waarbij een partij het genot van een goed verkrijgt tegen betaling van een periodieke prijs, met de mogelijkheid om het goed aan het einde van de periode te kopen. |
| Franchising | Een distributietechniek waarbij een franchisenemer het recht verkrijgt om een merk, knowhow en een commercieel systeem van een franchisor te exploiteren. |
| Licentie | Een overeenkomst waarbij de titularis van een intellectueel eigendomsrecht of knowhow een ander toelating verleent om bepaalde handelingen te stellen tegen betaling van een vergoeding. |
| Kanscontract | Een contract waarbij het gelijkwaardige is gelegen in de kans van winst of verlies, die voor elke partij afhankelijk is van een onzekere gebeurtenis. |
| Alea | De kans op winst of verlies die voortvloeit uit een onzekere gebeurtenis, kenmerkend voor een kanscontract. |
| Leningsovereenkomst | Een overeenkomst waarbij een partij een zaak ter beschikking stelt aan een andere partij, die verplicht is een equivalent terug te geven. |
| Vormvereisten | Wettelijke of contractuele voorwaarden die vervuld moeten zijn voor de geldigheid van een rechtshandeling. |
| Bezwaring | Het opleggen van een last of een beperking aan een goed. |
| Onbezwarende titel | Een rechtshandeling om niet, zonder tegenprestatie. |
| Bezwarende titel | Een rechtshandeling om baat, met een tegenprestatie. |
| Rentevoet | Het percentage van interest dat betaald moet worden op een lening. |
| Woeker | Het bedingen van buitensporige interesten op een lening. |
| Overheidsopdrachten | Overeenkomsten die door de overheid worden gesloten voor de uitvoering van werken of de levering van goederen of diensten. |
| Erkenning van aannemers | Een certificering die aangeeft dat een aannemer voldoet aan bepaalde technische en financiële vereisten. |
| Tenietgaan van het goed | Het verdwijnen of tenietgaan van een zaak, door overmacht, toeval of door de schuld van een partij. |
| Verhuurder | De partij die een zaak verhuurt. |
| Huurder | De partij die een zaak huurt. |
| Gemene huur | De algemene regels die van toepassing zijn op huurovereenkomsten die niet onder specifieke regimes vallen. |
| Woninghuurwet | Een wet die de rechten en plichten van huurders en verhuurders van woningen regelt. |
| Studentenhuur | Een huurovereenkomst specifiek voor studentenkamers of koten. |
| Handelshuurwet | Een wet die de rechten en plichten van huurders en verhuurders van handelspanden regelt. |
| Pacht | Een huurovereenkomst met betrekking tot landbouwgrond of landbouwuitbatingen. |
| Makelaar | Een tussenpersoon die partijen bij elkaar brengt om tot een overeenkomst te komen, zonder zelf de rechtshandeling te stellen. |
| Handelsagent | Een zelfstandige tussenpersoon die duurzaam bemiddelt bij het sluiten van overeenkomsten ten behoeve van een principaal. |
| Handelsvertegenwoordiger | Een werknemer die optreedt als tussenpersoon voor een handelszaak. |
| Lastgever | De partij die een lastgevingsovereenkomst aangaat, waarbij hij een ander belast om rechtshandelingen te stellen. |
| Lasthebber | De partij die belast wordt om rechtshandelingen te stellen in naam en voor rekening van een lastgever. |
| Vertegenwoordiging | Het optreden van een persoon (vertegenwoordiger) in naam en voor rekening van een ander (vertegenwoordigde) bij het sluiten van rechtshandelingen. |
| Volmacht | Het document dat de vertegenwoordigingsbevoegdheid van de lasthebber bewijst. |
| Schijnmandaat | Een situatie waarin een derde te goeder trouw mag geloven dat iemand bevoegd is om op te treden, ook al is dit feitelijk niet het geval. |
| Zorgvolmacht | Een conventionele lastgeving waarbij een persoon, terwijl hij nog wilsbekwaam is, een ander de bevoegdheid geeft om bepaalde handelingen te stellen in geval van toekomstige wilsonbekwaamheid. |
| Bewaargeving | Een overeenkomst waarbij een roerende zaak wordt afgegeven ter bewaring en bewaking, met de verplichting tot teruggave in natura op eerste verzoek. |
| Bewaarnemer | De partij die een zaak in bewaring neemt. |
| Bewaargever | De partij die een zaak in bewaring geeft. |
| Bewijsrecht | De regels die bepalen hoe de feiten die aan de basis liggen van een rechtshandeling bewezen moeten worden. |
| Overmacht | Een onvoorzienbare en onvermijdebare gebeurtenis die de nakoming van een verbintenis onmogelijk maakt. |
| Exoneratiebeding | Een contractuele bepaling die de aansprakelijkheid van een partij beperkt of uitsluit. |
| Huur van werk | Een synoniem voor aanneming, waarbij iemand wordt ingehuurd om een bepaald werk uit te voeren. |
| Huur van rechten | Een overeenkomst waarbij het recht om iets te gebruiken wordt verhuurd, zoals auteursrechten of octrooien. |
| Zakelijke overeenkomst | Een overeenkomst die pas tot stand komt bij de afgifte van de zaak. |
| Eenzijdige overeenkomst | Een overeenkomst waarbij slechts één partij verbintenissen heeft. |
| Kosteloos | Zonder betaling. |
| Intuitu personae | Een overeenkomst die gesloten wordt rekening houdend met de persoonlijke kwaliteiten van de partijen, waardoor deze niet overdraagbaar is. |
| Verhuurde goed | De zaak die het voorwerp uitmaakt van een huurovereenkomst. |
| Gebouw op grond bouwheer | Een situatie waarbij een aannemer een gebouw bouwt op de grond van de bouwheer. |
| Oplevering | De handeling waarbij de opdrachtgever het werk aanvaardt en goedkeurt. |
| 10-jarige aansprakelijkheid | De aansprakelijkheid van de aannemer en architect voor zware gebreken aan een bouwwerk gedurende 10 jaar na de oplevering. |
| Burenhinder | Overlast die voortvloeit uit handelingen van een naburige eigenaar, die de normale uitoefening van het eigendomsrecht van de buur hindert. |
| Onderaanneming | Een overeenkomst waarbij de hoofdaannemer een deel van het werk laat uitvoeren door een derde (onderaannemer). |
| Nevenaanneming | Een overeenkomst waarbij de opdrachtgever verschillende aannemers inschakelt voor verschillende aspecten van een werk. |
| Risico-overgang | Het moment waarop het risico van verlies of beschadiging van het werk overgaat van de aannemer op de opdrachtgever. |
| Eenzijdige opzegging opdrachtgever | Het recht van de opdrachtgever om de aannemingsovereenkomst op elk ogenblik en zonder motivering te beëindigen, mits betaling van een schadevergoeding. |
| Overlijden aannemer | Het einde van de aannemingsovereenkomst wanneer de aannemer overlijdt, tenzij anders bedongen. |
| Vrijwillige bewaargeving | Een bewaargevingsovereenkomst die vrijwillig wordt aangegaan door beide partijen. |
| Bewaargeving uit noodzaak | Een bewaargeving die voortvloeit uit een onvoorzienbare gebeurtenis, waarbij de bewaargever geen vrije keuze heeft. |
| Bewaargever | Degene die een zaak in bewaring geeft. |
| Bewaarnemer | Degene die een zaak in bewaring neemt. |
| Bewakingsplicht | De verplichting van de bewaarnemer om de in bewaring gegeven zaak te bewaken en te beschermen. |
| Teruggaveplicht | De verplichting van de ontlener (bruiklening/verbruiklening) of bewaarnemer om de zaak terug te geven aan de uitlener of bewaargever. |
| Hotelbewaargeving | Een specifieke vorm van bewaargeving die van toepassing is op de zaken die een gast meebrengt in een hotel. |
| Aansprakelijkheid hotelhouder | De aansprakelijkheid van de hotelhouder voor schade aan de zaken van de gasten. |
| Verbruiksgoederen | Goederen die tenietgaan door gebruik of verbruik. |
| Zakelijke overeenkomst | Een overeenkomst die pas tot stand komt door de feitelijke afgifte van de zaak. |
| Vermogensrechten | Rechten die een economische waarde vertegenwoordigen. |
| Koop van andermans goed | Een koopovereenkomst waarbij de verkoper niet de eigenaar is van het verkochte goed. |
| Risico | De kans op verlies of beschadiging van een goed. |
| Tegenbod | Een aanvaarding van een aanbod met wijzigingen, die als een nieuw aanbod wordt beschouwd. |
| Optie | Een contractuele toezegging waarbij een partij zich verbindt om een ander het recht te geven om een bepaald contract te sluiten tegen vooraf bepaalde voorwaarden. |
| Voorkeurscontract | Een contract waarbij een partij zich ertoe verbindt om aan de begunstigde voorrang te verlenen indien zij zou beslissen te contracteren met een derde. |
| Commandverklaring | Een beding waarbij de koper het recht heeft om bij de levering een andere persoon aan te duiden als de werkelijke koper. |
| Dwaling | Een verkeerde voorstelling van de werkelijkheid die een partij ertoe brengt een overeenkomst te sluiten. |
| Bedrog | Het gebruik van kunstgrepen om een partij te misleiden en tot het sluiten van een overeenkomst te bewegen. |
| Geweld | Onrechtmatige dwang die wordt uitgeoefend op een partij om haar tot het sluiten van een overeenkomst te bewegen. |
| Benadeling | Een kennelijk onevenwicht tussen de wederzijdse prestaties van een overeenkomst. |
| Voorwerp | Het object van een verbintenis. |
| Geoorloofd | Wettelijk toegestaan. |
| Vaststellingsovereenkomst | Een overeenkomst ter beëindiging of voorkoming van onzekerheid of geschil, waarbij juridische waarheden worden vastgesteld. |
| Essentiële bestanddelen | De belangrijkste elementen van een overeenkomst die noodzakelijk zijn voor de geldigheid ervan. |
| Geldige dading | Een dading die voldoet aan de wettelijke vereisten voor haar totstandkoming en geldigheid. |
| Wederinkoop | Het recht dat de verkoper zich voorbehoudt om de verkochte zaak terug te nemen tegen teruggave van de oorspronkelijke prijs. |
| Benadeling bij verkoop onroerend goed | Situatie waarbij de verkoper van een onroerend goed benadeeld is voor meer dan 7/12 van de prijs, wat hem recht geeft op vernietiging van de koop. |
| Verkoop op afbetaling | Een overeenkomst waarbij de koper de prijs van een goed in termijnen betaalt, vaak met interest. |
| Consumentenkrediet | Krediet verleend aan een consument door een onderneming. |
| Hypothecair krediet | Krediet gewaarborgd door een hypotheek op een onroerend goed. |
| Leasing | Financieringsovereenkomst waarbij het genot van een goed wordt verleend tegen betaling van een periodieke prijs, met de optie om het goed aan te kopen. |
| Franchising | Een distributietechniek waarbij een franchisenemer het recht krijgt om een merk, knowhow en een commercieel systeem van een franchisor te exploiteren. |
| Licentie | Een overeenkomst waarbij de titularis van een intellectueel eigendomsrecht of knowhow een ander toelating verleent om bepaalde handelingen te stellen tegen betaling van een vergoeding. |
| Aanneming | Een overeenkomst waarbij een partij zich ertoe verbindt om tegen betaling een bepaald werk of dienst te verrichten, in volle onafhankelijkheid. |
| Bewaargeving | Een overeenkomst waarbij een roerende zaak wordt afgegeven ter bewaring en bewaking, met de verplichting tot teruggave in natura op eerste verzoek. |
| Lastgeving | Een overeenkomst waarbij een partij (lasthebber) belast wordt om voor een andere partij (lastgever) rechtshandelingen te stellen, in naam en voor rekening van de lastgever. |
| Huur van werk | Een synoniem voor aanneming. |
| Huur van rechten | Een overeenkomst waarbij het recht om iets te gebruiken wordt verhuurd. |
| Verkoop met miskenning optierecht | Situatie waarbij de verkoper zijn optieverbintenis schendt door het goed te verkopen aan een derde. |
| Verkoop met commandverklaring | Een koop waarbij de schijnbare koper optreedt als tussenpersoon voor de werkelijke koper, met de bedoeling de identiteit van deze laatste te verbergen. |
| Hotelbewaargeving | Een specifieke vorm van bewaargeving die van toepassing is op de zaken die een gast meebrengt in een hotel, met een quasi-objectieve aansprakelijkheid voor de hotelhouder. |
| Zaak | Een voorwerp dat vatbaar is voor toe-eigening. |
| Huurprijs | De prijs die de huurder betaalt voor het genot van de gehuurde zaak. |
| Kosten en lasten | Uitgaven die gemaakt worden in het kader van een huurovereenkomst, die aan de huurder kunnen worden aangerekend. |
| Kleine huurherstellingen | Herstellingen die ten laste van de huurder vallen, meestal door slijtage of eigen gebruik. |
| Grote huurherstellingen | Herstellingen die ten laste van de verhuurder vallen, meestal structurele of ingrijpende herstellingen. |
| Stofferingsplicht | De verplichting van de huurder om de gehuurde zaak te voorzien van voldoende huisraad. |
| Voorrecht | Een recht dat aan een schuldeiser voorrang verleent bij de verhaal op het vermogen van de schuldenaar. |
| Huurwaarborg | Een bedrag dat de huurder betaalt als zekerheid voor de nakoming van zijn verplichtingen uit de huurovereenkomst. |
| Overdracht van huur | De overdracht van de rechten en plichten van de huurder aan een derde. |
| Onderverhuur | Een overeenkomst waarbij de hoofdhuurder een deel van het gehuurde goed doorverhuurt aan een onderhuurder. |
| Vaste dagtekening | Een datum die door de wet of door een officiële instantie wordt erkend als de datum waarop een rechtshandeling tot stand is gekomen. |
| Procesrechtelijke aspecten | De regels die de procedure voor de rechtbanken regelen. |
| Procesverbaal van oplevering | Een document dat de staat van een werk beschrijft bij de oplevering, en dat door beide partijen wordt ondertekend. |
| Aannemer | Een partij die zich ertoe verbindt om tegen betaling een bepaald werk of dienst te verrichten. |
| Opdrachtgever | De partij die een opdracht geeft aan een aannemer of lasthebber. |
| Bouwheer | De persoon die een gebouw laat bouwen. |
| Onroerend goed | Een goed dat vastzit aan de grond en niet kan worden verplaatst. |
| Roerend goed | Een goed dat kan worden verplaatst. |
| Dienstenovereenkomst | Een overeenkomst waarbij een partij zich ertoe verbindt om een dienst te verlenen aan een andere partij. |
| Lastgeving | Een overeenkomst waarbij een partij (lasthebber) belast wordt om voor een andere partij (lastgever) rechtshandelingen te stellen, in naam en voor rekening van de lastgever. |
| Huur van werk | Een synoniem voor aanneming. |
| Huur van rechten | Een overeenkomst waarbij het recht om iets te gebruiken wordt verhuurd. |
| Arbeidsovereenkomst | Een overeenkomst waarbij een werknemer zich ertoe verbindt om arbeid te verrichten onder het gezag en het gezag van een werkgever, in ruil voor een loon. |
| Vertegenwoordiging | Het optreden van een persoon (vertegenwoordiger) in naam en voor rekening van een ander (vertegenwoordigde) bij het sluiten van rechtshandelingen. |
| Volmacht | Het document dat de vertegenwoordigingsbevoegdheid van de lasthebber bewijst. |
| Schijnmandaat | Een situatie waarin een derde te goeder trouw mag geloven dat iemand bevoegd is om op te treden, ook al is dit feitelijk niet het geval. |
| Zorgvolmacht | Een conventionele lastgeving waarbij een persoon, terwijl hij nog wilsbekwaam is, een ander de bevoegdheid geeft om bepaalde handelingen te stellen in geval van toekomstige wilsonbekwaamheid. |
| Makelaar | Een tussenpersoon die partijen bij elkaar brengt om tot een overeenkomst te komen, zonder zelf de rechtshandeling te stellen. |
| Handelsagent | Een zelfstandige tussenpersoon die duurzaam bemiddelt bij het sluiten van overeenkomsten ten behoeve van een principaal. |
| Handelsvertegenwoordiger | Een werknemer die optreedt als tussenpersoon voor een handelszaak. |
| Gebreken bij toestemming | Ongeldige toestemming die het gevolg is van dwaling, bedrog, geweld of misbruik van omstandigheden. |
| Dwaling | Een verkeerde voorstelling van de werkelijkheid die een partij ertoe brengt een overeenkomst te sluiten. |
| Bedrog | Het gebruik van kunstgrepen om een partij te misleiden en tot het sluiten van een overeenkomst te bewegen. |
| Geweld | Onrechtmatige dwang die wordt uitgeoefend op een partij om haar tot het sluiten van een overeenkomst te bewegen. |
| Misbruik van omstandigheden | Het uitbuiten van de zwakke positie van een partij om een kennelijk onevenwicht in de prestaties te verkrijgen. |
| Bekwaamheid | Het vermogen van een persoon om rechtshandelingen te stellen. |
| Voorwerp van de overeenkomst | Het object of de inhoud van de verbintenissen die partijen op zich nemen in een overeenkomst. |
| Vormvoorschriften | Wettelijke of contractuele vereisten waaraan een rechtshandeling moet voldoen om geldig te zijn. |
| Levering | De handeling waarbij de verkoper de verkochte zaak in macht en bezit van de koper stelt. |
| Conformiteit | Het overeenstemmen van de geleverde zaak met wat contractueel was bepaald of wat redelijkerwijs verwacht mocht worden. |
| Vrijwaring voor uitwinning | De verplichting van de verkoper om de koper te vrijwaren tegen juridische stoornissen die hem het rustige genot van het verkochte goed ontnemen. |
| Verborgen gebreken | Gebreken die bij de levering niet gemakkelijk konden worden ontdekt door een aandachtig onderzoek. |
| Consumentenkoop | Een koopovereenkomst tussen een verkoper die handelt in het kader van zijn beroepsactiviteit en een consument, die betrekking heeft op roerende lichamelijke zaken. |
| Garantie | Een door de verkoper of fabrikant gegeven zekerheid over de kwaliteit of werking van een product gedurende een bepaalde periode. |
| Rechtsmiddelen | De middelen die de wet biedt om een recht te doen gelden of te beschermen. |
| Uitvoering in natura | De nakoming van een verbintenis in de vorm die oorspronkelijk was overeengekomen. |
| Dekkingskoop | Een koop die wordt gesloten om de schade te beperken die is ontstaan door de wanprestatie van een eerdere contractpartij. |
| Ontbinding | De beëindiging van een wederkerige overeenkomst wegens wanprestatie van een van de partijen. |
| Prijsvermindering | Een aanpassing van de prijs die betaald moet worden, als gevolg van een gebrek of non-conformiteit. |
| Terugbetaling van de prijs | De verplichting van de verkoper om de betaalde prijs terug te geven aan de koper, bijvoorbeeld bij ontbinding van de koop. |
| Schadevergoeding | De vergoeding die wordt betaald aan een partij die schade heeft geleden als gevolg van de wanprestatie of fout van een andere partij. |
| Beding van wederinkoop | Een beding waarbij de verkoper zich voorbehoudt de verkochte zaak terug te nemen tegen teruggave van de oorspronkelijke prijs. |
| Benadeling | Een kennelijk onevenwicht tussen de wederzijdse prestaties van een overeenkomst. |
| Vastgoedsector | De sector die zich bezighoudt met de aan- en verkoop, verhuur en beheer van onroerende goederen. |
| Onroerende voorheffing | Een belasting op het bezit van onroerende goederen. |
| Huur | Een overeenkomst waarbij de ene partij (verhuurder) zich verbindt om aan de andere partij (huurder) het genot te verschaffen van een zaak gedurende een bepaalde tijd en tegen een bepaalde prijs. |
| Woninghuur | Een huurovereenkomst die betrekking heeft op een woning die als hoofdverblijfplaats van de huurder dient. |
| Studentenhuur | Een huurovereenkomst specifiek voor studentenkamers of koten. |
| Handelshuur | Een huurovereenkomst met betrekking tot een onroerend goed dat bestemd is voor kleinhandel of een ambachtelijk bedrijf, met direct contact met het publiek. |
| Pacht | Een huurovereenkomst met betrekking tot landbouwgrond of landbouwuitbatingen. |
| Vakantiehuur | Een kortdurende huurovereenkomst voor toeristische doeleinden. |
| Hoofdverblijfplaats | De plaats waar een persoon feitelijk en gewoonlijk verblijft en zijn centrum van belangen heeft. |
| Registratie huurovereenkomst | De verplichte inschrijving van een huurovereenkomst bij de bevoegde instantie, om deze tegenwerpelijk te maken aan derden. |
| Modaliteiten van de huur | De specifieke voorwaarden en regels die van toepassing zijn op een huurovereenkomst. |
| Woonkwaliteit | De mate waarin een woning voldoet aan de vereisten van veiligheid, gezondheid en bewoonbaarheid. |
| Opzegging huur | De beëindiging van een huurovereenkomst door een eenzijdige verklaring van een van de partijen. |
| Verhuurder | De partij die een zaak verhuurt. |
| Huurder | De partij die een zaak huurt. |
| Onderverhuur | Een overeenkomst waarbij de hoofdhuurder een deel van het gehuurde goed doorverhuurt aan een onderhuurder. |
| Overdracht van huur | De overdracht van de rechten en plichten van de huurder aan een derde. |
| Overdracht verhuurde goed | De overdracht van het eigendomsrecht op het verhuurde goed door de verhuurder aan een derde. |
| Verkoop met uitzettingsbeding | Een beding waarbij de nieuwe eigenaar het recht heeft om de huurovereenkomst te beëindigen bij verkoop van het verhuurde goed. |
| Geschrift | Een document dat de wilsovereenstemming van partijen vastlegt. |
| Bewijs | De middelen waarmee de juistheid van een stelling kan worden aangetoond. |
| Huurder aansprakelijk voor huisgenoten | De huurder is contractueel aansprakelijk voor schade veroorzaakt door personen die met zijn toestemming in de gehuurde zaak verblijven. |
| Verbouwingen | Werkzaamheden die worden uitgevoerd om een gebouw aan te passen of te verbeteren. |
| Bestemmingsconforme wegneembare werken | Aanpassingen aan het gehuurde goed die in overeenstemming zijn met de bestemming ervan en die kunnen worden weggenomen door de huurder bij het einde van de huur. |
| Niet-bestemmingsconforme werken | Aanpassingen aan het gehuurde goed die niet in overeenstemming zijn met de bestemming ervan. |
| Plaatsbeschrijving bij einde huur | Het beschrijven van de staat van het gehuurde goed bij het einde van de huurovereenkomst. |
| Huurschade | Schade die de huurder aan het gehuurde goed heeft veroorzaakt. |
| Huurder aansprakelijk voor brand | De huurder is in principe aansprakelijk voor schade veroorzaakt door brand in het gehuurde goed, tenzij hij kan bewijzen dat de brand buiten zijn schuld is ontstaan. |
| Voorrecht (onbetaalde verhuurder) | Een recht dat aan de verhuurder voorrang verleent bij de verhaal op het verhuurde goed voor onbetaalde huur. |
| Bruikleen | Een overeenkomst waarbij een partij een zaak kosteloos ter beschikking stelt aan een andere partij, die de zaak na gebruik moet teruggeven in natura. |
| Verbruiklening | Een overeenkomst waarbij een partij een verbruikbare zaak ter beschikking stelt aan een andere partij, die verplicht is een equivalente zaak terug te geven. |
| Eigendomsovergang | De juridische overgang van het eigendomsrecht op een goed van de ene partij op de andere. |
| Risico | De kans op verlies of beschadiging van een goed. |
| Misbruik van vertrouwen | Het misbruiken van het vertrouwen dat men heeft gekregen om een zaak te gebruiken of te bezitten, bijvoorbeeld door de zaak door te verkopen of te beschadigen. |
| Nominaalisme | Het principe dat schulden betaald moeten worden in de oorspronkelijke waarde, ongeacht de waardevermindering of waardevermeerdering van de munt. |
| Interest | De vergoeding die wordt betaald voor het lenen van geld. |
| Woeker | Het bedingen van buitensporige interesten op een lening. |
| Consumentenkrediet | Krediet verleend aan een consument door een onderneming. |
| Hypothecair krediet | Krediet gewaarborgd door een hypotheek op een onroerend goed. |
| Leasing | Een overeenkomst waarbij een partij het genot van een goed verkrijgt tegen betaling van een periodieke prijs, met de optie om het goed aan het einde van de periode te kopen. |
| Franchising | Een distributietechniek waarbij een franchisenemer het recht krijgt om een merk, knowhow en een commercieel systeem van een franchisor te exploiteren. |
| Licentie | Een overeenkomst waarbij de titularis van een intellectueel eigendomsrecht of knowhow een ander toelating verleent om bepaalde handelingen te stellen tegen betaling van een vergoeding. |
| Dienstenovereenkomst | Een overeenkomst waarbij een partij zich ertoe verbindt om een dienst te verlenen aan een andere partij. |
| Aanneming | Een overeenkomst waarbij een partij zich ertoe verbindt om tegen betaling een bepaald werk of dienst te verrichten, in volle onafhankelijkheid. |
| Bewaargeving | Een overeenkomst waarbij een roerende zaak wordt afgegeven ter bewaring en bewaking, met de verplichting tot teruggave in natura op eerste verzoek. |
| Lastgeving | Een overeenkomst waarbij een partij (lasthebber) belast wordt om voor een andere partij (lastgever) rechtshandelingen te stellen, in naam en voor rekening van de lastgever. |
| Huur van werk | Een synoniem voor aanneming. |
| Huur van rechten | Een overeenkomst waarbij het recht om iets te gebruiken wordt verhuurd. |
| Vertegenwoordiging | Het optreden van een persoon (vertegenwoordiger) in naam en voor rekening van een ander (vertegenwoordigde) bij het sluiten van rechtshandelingen. |
| Volmacht | Het document dat de vertegenwoordigingsbevoegdheid van de lasthebber bewijst. |
| Schijnmandaat | Een situatie waarin een derde te goeder trouw mag geloven dat iemand bevoegd is om op te treden, ook al is dit feitelijk niet het geval. |
| Zorgvolmacht | Een conventionele lastgeving waarbij een persoon, terwijl hij nog wilsbekwaam is, een ander de bevoegdheid geeft om bepaalde handelingen te stellen in geval van toekomstige wilsonbekwaamheid. |
| Makelaar | Een tussenpersoon die partijen bij elkaar brengt om tot een overeenkomst te komen, zonder zelf de rechtshandeling te stellen. |
| Handelsagent | Een zelfstandige tussenpersoon die duurzaam bemiddelt bij het sluiten van overeenkomsten ten behoeve van een principaal. |
| Handelsvertegenwoordiger | Een werknemer die optreedt als tussenpersoon voor een handelszaak. |
| Kwalitatieve rechten | Rechten die een verkrijger van een goed heeft ten aanzien van derden, voortvloeiend uit de rechten die de vorige eigenaar had. |
| Oplevering | De handeling waarbij de opdrachtgever het werk aanvaardt en goedkeurt. |
| Vrijwillige bewaargeving | Een bewaargevingsovereenkomst die vrijwillig wordt aangegaan door beide partijen. |
| Bewaargeving uit noodzaak | Een bewaargeving die voortvloeit uit een onvoorzienbare gebeurtenis, waarbij de bewaargever geen vrije keuze heeft. |
| Hotelbewaargeving | Een specifieke vorm van bewaargeving die van toepassing is op de zaken die een gast meebrengt in een hotel, met een quasi-objectieve aansprakelijkheid voor de hotelhouder. |
| Exoneratie | Het uitsluiten of beperken van de aansprakelijkheid van een partij. |
| Aansprakelijkheid | De verplichting om de schade te vergoeden die door eigen fout of nalatigheid is veroorzaakt. |
| Gast | Een persoon die tijdelijk verblijft in een hotel. |
| Hotelhouder | De persoon of entiteit die een hotel uitbaat. |
| Bagage | De persoonlijke bezittingen van een reiziger. |
| Diefstal | Het wegnemen van een goed dat toebehoort aan een ander, met de bedoeling om het wederrechtelijk toe te eigenen. |
| Overmacht | Een onvoorzienbare en onvermijdebare gebeurtenis die de nakoming van een verbintenis onmogelijk maakt. |
| Gewapende diefstal | Diefstal waarbij geweld wordt gebruikt of gedreigd wordt met geweld. |
| Lastgeving | Een overeenkomst waarbij een partij (lasthebber) belast wordt om voor een andere partij (lastgever) rechtshandelingen te stellen, in naam en voor rekening van de lastgever. |
| Rechtshandeling | Een handeling die gericht is op het teweegbrengen van rechtsgevolgen. |
| Materiële handeling | Een handeling die bestaat uit het verrichten van fysieke taken. |
| Vertegenwoordigingsbevoegdheid | De bevoegdheid om op te treden in naam en voor rekening van een ander. |
| Instrumentum | Het document dat de vertegenwoordigingsbevoegdheid van de lasthebber bewijst. |
| Lastgever | De partij die een lastgevingsovereenkomst aangaat, waarbij hij een ander belast om rechtshandelingen te stellen. |
| Lasthebber | De partij die belast wordt om rechtshandelingen te stellen in naam en voor rekening van een lastgever. |
| Verbintenis tot verslaglegging | De verplichting van de lasthebber om aan de lastgever rekenschap te geven van de uitvoering van de opdracht en van de ontvangen gelden. |
| Bekrachtiging | De toestemming die een partij geeft aan een rechtshandeling die door een onbevoegde is gesteld, waardoor deze rechtshandeling geldig wordt. |
| Onbekwaamverklaring | Een gerechtelijke beslissing waarbij een persoon onbekwaam wordt verklaard om zelfstandig rechtshandelingen te stellen. |
| Faillissement | Een procedure waarbij de goederen van een persoon die zijn schulden niet kan betalen, worden vereffend ten gunste van zijn schuldeisers. |
| Kennelijk onvermogen | Een situatie waarin duidelijk is dat een persoon niet in staat is zijn schulden te betalen. |
| Opzegging | De eenzijdige rechtshandeling waarmee een partij een duurovereenkomst beëindigt. |
| Herroeping | De intrekking van een rechtshandeling of een aanbod. |
| Bemiddelaar | Een persoon die partijen bij elkaar brengt om tot een overeenkomst te komen, zonder zelf de rechtshandeling te stellen. |
| Vastgoedsector | De sector die zich bezighoudt met de aan- en verkoop, verhuur en beheer van onroerende goederen. |
| Makelaar | Een tussenpersoon die partijen bij elkaar brengt om tot een overeenkomst te komen, zonder zelf de rechtshandeling te stellen. |
| Handelsagent | Een zelfstandige tussenpersoon die duurzaam bemiddelt bij het sluiten van overeenkomsten ten behoeve van een principaal. |
| Handelsvertegenwoordiger | Een werknemer die optreedt als tussenpersoon voor een handelszaak. |
| Principaal | De partij die een bemiddelaar of vertegenwoordiger inschakelt om rechtshandelingen te stellen. |
Cover
bijz ovk sv DEFINITIEF.pdf
Summary
## Inleiding tot bijzondere overeenkomsten
Bijzondere overeenkomsten vormen een essentieel onderdeel van het contractenrecht, waarbij specifieke regels worden uitgewerkt voor frequent voorkomende contractvormen zoals koop, huur en aanneming. Deze regels, die de algemene beginselen van het contractenrecht aanvullen of nuanceren, zijn cruciaal voor een correcte toepassing van het recht in de praktijk. Met de modernisering van het verbintenissenrecht worden ook de bijzondere overeenkomsten hervormd om beter aan te sluiten bij de hedendaagse maatschappelijke en economische realiteit. De cursus behandelt diverse types bijzondere overeenkomsten, met nadruk op eigendomsoverdragende, gebruiks- en dienstencontracten, en de specifieke vaststellingsovereenkomst van de dading [1](#page=1) [2](#page=2).
## Het algemeen contractenrecht als basis
De beginselen van het algemeen contractenrecht blijven integraal van toepassing op de bijzondere contracten, tenzij de specifieke wetgeving anders bepaalt (lex specialis). Dit betekent dat de geldigheidsvereisten (toestemming, bekwaamheid, voorwerp, oorzaak), de contractuele aansprakelijkheid en de wijzen van beëindiging van verbintenissen uit het algemeen verbintenissenrecht nog steeds centraal staan. Bijzondere overeenkomsten kunnen echter afwijken van het algemeen recht, met name in hun **beschermende functie** ten opzichte van zwakkere partijen, en in hun **faciliterende functie** door een evenwichtig aanvullend recht te bieden dat aansluit bij de vermoedelijke wil van partijen [2](#page=2).
## Kwalificatie van overeenkomsten
Het correct kwalificeren van een overeenkomst is van groot belang, aangezien dit bepaalt welke rechtsregels van toepassing zijn. Wanneer partijen een naam geven aan hun overeenkomst, maar de inhoud niet overeenstemt met die benaming, kan herkwalificatie nodig zijn. Dit is met name relevant wanneer het contract onderworpen is aan dwingend recht of regels van openbare orde [2](#page=2).
## Wetsvoorstel Boek 7: hervorming van de bijzondere contracten
Het wetsvoorstel voor Boek 7 "Bijzondere contracten" beoogt een vereenvoudiging, herstructurering en integratie van de regelgeving, met als doel een grotere coherentie en een rechtsvergelijkend perspectief te waarborgen. Enkele kernpunten zijn de eenmaking van conformiteitsregimes voor koop en dienstencontracten, en de afstemming van regels tussen verschillende benoemde contracten [3](#page=3).
---
## Deel I: Koop
Koop is een fundamentele overeenkomst die eigendomsoverdracht regelt. Het wordt gedefinieerd als een wederkerig contract waarbij de ene partij zich verbindt de eigendom van een goed over te dragen tegen een prijs in geld. De moderne hervorming van het kooprecht beoogt een coherenter en eenvoudiger systeem te creëren [3](#page=3) [5](#page=5).
### Essentiële bestanddelen van de koopovereenkomst
De essentiële bestanddelen die een koop kenmerken en waaraan partijen gebonden zijn, zijn de **eigendomsoverdracht** en de **prijs in geld**. Deze bestanddelen zijn cruciaal voor de geldigheid van de koop [6](#page=6).
#### Eigendomsoverdracht
* **Principes:** Eigendomsoverdracht is inherent aan de koop; zonder dit bestanddeel is er geen sprake van een koopovereenkomst. De eigendom gaat over door de loutere wilsovereenstemming tussen partijen over de zaak en de prijs (solo consensu), zelfs indien de zaak nog niet geleverd is of de prijs nog niet betaald is. Dit principe geldt ook voor de overdracht van zakelijke rechten [6](#page=6).
* **Verwezenlijking:** De overdracht gebeurt op het moment van de wilsovereenstemming [6](#page=6).
* **Afwijkingen:** Partijen kunnen de eigendomsoverdracht conventioneel uitstellen [6](#page=6).
* **Belang van het tijdstip van eigendomsoverdracht:** Dit heeft directe gevolgen voor de **risico-overgang**. Met de eigendomsoverdracht gaat in beginsel ook het risico over, tenzij anders bepaald. Na de eigendomsoverdracht draagt de koper het risico voor het tenietgaan van het goed door toeval [7](#page=7).
* **Verkoop van andermans zaak:** Dit is **nietig** en kan grond zijn voor schadevergoeding, aangezien het een essentiële voorwaarde van eigendomsoverdracht schendt. De nietigheid is relatief en kan door de koper worden ingeroepen [6](#page=6) [8](#page=8) [9](#page=9).
#### Prijs
* **Begrip:** De tegenprestatie voor de eigendomsoverdracht moet een **prijs in geld** zijn. Dit onderscheidt koop van ruil of vervreemding tegen onderhoud [10](#page=10).
* **Kenmerken:**
* **Bepaalbaar of bepaald:** De prijs moet vaststaan of bepaalbaar zijn aan de hand van objectieve gegevens [10](#page=10).
* **Ernstig:** Een spotprijs is een prijs, tenzij er sprake is van een kennelijke schenking [10](#page=10).
* **Wie bepaalt de prijs:** Doorgaans door partijen, maar ook door een derde of de overheid [11](#page=11).
### Kenmerken van het koopcontract
* **Onder bezwarende titel:** Tegenprestatie voor de eigendomsoverdracht [12](#page=12).
* **Wederkerig:** Wederzijdse prestaties zijn van elkaar afhankelijk [12](#page=12).
* **Consensueel:** Komt tot stand door loutere wilsovereenstemming (solo consensu), zonder vormvereisten, tenzij de wet anders bepaalt (bv. consumentenkrediet) [12](#page=12).
### Geldigheidsvereisten
Naast de algemene geldigheidsvoorwaarden van contracten (toestemming, bekwaamheid, bepaald en geoorloofd voorwerp, geoorloofde oorzaak), zijn er specifieke vereisten voor koop [13](#page=13).
#### Vrije en bewuste toestemming
* **Inhoud van de wilsovereenstemming:** Akkoord over essentiële elementen (goed en prijs) en substantiële elementen (doorslaggevend voor partijen) [13](#page=13).
* **Aanbod en aanvaarding:** Een aanbod is een vast en precies voorstel tot contracteren, waarop een aanvaarding kan volgen [14](#page=14).
#### Wilsovereenstemming over essentiële en substantiële elementen
* **Essentiële elementen:** Het goed en de koopprijs [13](#page=13).
* **Substantiële elementen:** Voorwaarden die voor één of meerdere partijen van doorslaggevend belang zijn om de overeenkomst te sluiten, en waarvan de wederpartij op de hoogte is [13](#page=13).
* **Secundaire elementen:** Elementen die voor partijen niet doorslaggevend zijn, of waarover de wederpartij niet op de hoogte is gebracht [14](#page=14).
#### Bedrog, dwaling en geweld
Deze wilsgebreken kunnen leiden tot de nietigheid van de verkoop [20](#page=20).
* **Dwaling:** Een onvrijwillige verkeerde voorstelling van een doorslaggevend element, die verschoonbaar moet zijn. Het wetsvoorstel Boek 7 BW wil de nietigheidsvordering vervangen door een vordering wegens conformiteitsgebrek [20](#page=20) [21](#page=21).
* **Bedrog:** Opzettelijke kunstgrepen, leugens of stilzwijgen die de wederpartij tot contracteren bewegen [22](#page=22).
* **Geweld:** Onrechtmatige fysieke of morele dwang [22](#page=22).
* **Benadeling:** Enkel bij verkoop van onroerende goederen voor meer dan 7/12, met specifieke toepassingsvoorwaarden en gevolgen. Het wetsvoorstel Boek 7 BW voorziet een vereenvoudigde regeling [23](#page=23) [24](#page=24).
### Gevolgen van de koopovereenkomst
De verbintenissen van de verkoper betreffen de conforme levering en de vrijwaring voor uitwinning en gebreken. De koper is gehouden de prijs te betalen, de kosten te dragen en mee te werken aan de akte [36](#page=36) [61](#page=61).
#### Verbintenissen van de verkoper
* **Levering:** De overdracht van de verkochte zaak in de macht en het bezit van de koper. Dit is een resultaatsverbintenis. De levering omvat het geleverde goed zelf, het toebehoren en de vruchten [36](#page=36) [37](#page=37).
* **Vrijwaring voor uitwinning:** De verkoper moet de koper vrijwaren voor stoornissen in het ongestoorde bezit van het goed, zowel door eigen daad als door daden van derden [45](#page=45).
* **Vrijwaring voor verborgen gebreken:** De verkoper staat in voor gebreken die de zaak ongeschikt maken voor het gebruik waartoe het bestemd is, of die dit gebruik zodanig verminderen dat de koper de zaak niet of slechts voor een mindere prijs zou hebben gekocht [50](#page=50).
#### Verbintenissen van de koper
* **Betalen van de prijs:** Hoofdverbintenis van de koper, op de overeengekomen plaats en tijdstip [61](#page=61).
* **In ontvangst nemen van het goed:** Tegenhanger van de leveringsplicht van de verkoper [58](#page=58).
* **Betalen van kosten en lasten:** De kosten van de akte en bijkomende kosten van de koop zijn ten laste van de koper [35](#page=35) [66](#page=66).
---
## Deel II: Huur
Huur is een wederkerig contract waarbij de ene partij (de verhuurder) zich verbindt om de andere partij (de huurder) tijdelijk het genot van een goed te verlenen tegen een prijs. De huurder verkrijgt een persoonlijk recht van gebruik en genot, en is slechts detentor, geen bezitter [90](#page=90) [91](#page=91).
### Essentiële bestanddelen van de huur
1. Het verschaffen van **vreedzaam gebruik en genot** over een goed.
2. Het betalen van een **prijs**.
### Kenmerken en aard van het huurcontract
* **Consensueel:** Komt tot stand door loutere wilsovereenstemming [91](#page=91).
* **Wederkerig:** Doet wederzijdse verbintenissen ontstaan [91](#page=91).
* **Onder bezwarende titel:** Er wordt een huurprijs betaald [91](#page=91).
* **Voortdurend:** De verbintenissen zetten zich voort in de tijd [91](#page=91).
* **Tijdelijk:** Huurcontracten van onbepaalde duur zijn verboden, en er geldt een maximumduur van 99 jaar voor het algemeen huurrecht [92](#page=92).
* **Niet intuitu personae:** De persoon van de verhuurder en huurder is in beginsel niet doorslaggevend, tenzij anders bedongen of wettelijk bepaald [92](#page=92).
### Huur en andere contracten
Huur verschilt van aanneming (huur van werk), koop, vruchtgebruik, bewaargeving, bruikleen en bezetting ter bede door het object en de aard van de prestaties [93](#page=93).
### Het gehuurde goed
Alle goederen, roerend of onroerend, kunnen in principe verhuurd worden. Uitzonderingen betreffen goederen buiten de handel en bij wet onverhuurbare zakelijke rechten. Er zijn bijzondere regels voor verbruikbare goederen, toekomstige goederen, gemeenschappelijke muren en huur van eigen goederen [94](#page=94) [95](#page=95).
### De huurprijs
* **Omschrijving:** Essentieel bestanddeel, moet bepaald of bepaalbaar zijn [97](#page=97).
* **Wie bepaalt:** Partijen (contractvrijheid), met wettelijke/gerechtelijke correcties bij pacht en woninghuur [97](#page=97).
* **Indexering:** Van dwingend recht in woninghuur (tenzij uitgesloten), gebeurt jaarlijks volgens de gezondheidsindex [98](#page=98).
* **Kosten en lasten:** Regelend verdeeld tussen huurder (gebruik) en verhuurder (eigendom), tenzij anders overeengekomen. De aanrekening moet nauwkeurig en met bewijsstukken gebeuren [99](#page=99).
### Geldigheidsvereisten
Naast de algemene geldigheidsvereisten, moet de woning conform zijn aan elementaire vereisten van veiligheid, gezondheid en woningkwaliteit. Een schending hiervan kan leiden tot nietigheid van het huurcontract [100](#page=100) [154](#page=154) [157](#page=157).
### Vorm en bewijs
* **Schriftelijk huurcontract:** Verplicht voor woninghuur en studentenhuren, met minimuminhoud. Registratie is verplicht voor de verhuurder, met sancties bij niet-naleving [100](#page=100) [102](#page=102) [152](#page=152) [153](#page=153).
* **Mondeling huurcontract:** In het algemeen huurrecht toegelaten, maar moeilijk te bewijzen, tenzij er sprake is van een begin van bewijs door geschrift, bekentenis, eed, of een uitgevoerde huur. Het wetsvoorstel Boek 7 BW schaft de afwijkende bewijsregeling af [102](#page=102) [103](#page=103).
### Duur, opzegging en verlenging
De duur is vrij bepaald, met minimumtermijnen voor specifieke huurstelsels (bv. 9 jaar voor woninghuur). Opzegging is vereist voor huurcontracten van onbepaalde duur en wettelijk geregelde huurcontracten, met inachtneming van de correcte vorm en termijn. Stilzwijgende wederverhuring is mogelijk, maar de oorspronkelijke voorwaarden (inclusief duur) worden niet automatisch behouden bij mondelinge huur [104](#page=104) [105](#page=105) [108](#page=108).
### Verbintenissen van de verhuurder
1. **Levering in goede staat:** Materiële terbeschikkingstelling, inclusief toebehoren. De staat bij aanvang is cruciaal, vastgelegd in de plaatsbeschrijving [109](#page=109) [110](#page=110).
2. **Onderhoud in goede staat:** Voortdurende verbintenis om het goed bruikbaar te houden voor het overeengekomen gebruik. Grote herstellingen zijn ten laste van de verhuurder, kleine herstellingen ten laste van de huurder, tenzij anders bedongen (suppletief recht) [112](#page=112) [113](#page=113).
3. **Vrijwaring:** Voor eigen daden, daden van derden (mits rechtsstoornis en oorzaak vóór de huur) en verborgen gebreken. Zichtbare gebreken zijn gedekt door de aanvaarding [111](#page=111) [115](#page=115) [118](#page=118).
### Verbintenissen van de huurder
1. **Stofferingsplicht:** Het gehuurde goed van genoegzaam huisraad voorzien, ter waarborg van de huur [122](#page=122).
2. **Betaling huurprijs, kosten en lasten:** Op de overeengekomen termijn en plaats [123](#page=123).
3. **Gebruik als een goede huisvader:** Gebruik conform de bestemming en met de nodige zorg [127](#page=127).
4. **Teruggave van het verhuurde goed:** In de staat waarin het ontvangen werd, behoudens normale slijtage. De plaatsbeschrijving is cruciaal [128](#page=128).
5. **Aansprakelijkheid voor brand en waterschade:** Tenzij bewijs van vreemde oorzaak of overmacht. Verplichte verzekering voor huurder én verhuurder bij woninghuur [134](#page=134).
---
## Deel II: Verkoop van het gehuurde goed
Indien de verhuurder het verhuurde goed verkoopt, treedt de verkrijger in de rechten en plichten van de verhuurder, mits het huurcontract tegenwerpelijk is aan de verkrijger. Tegenwerpelijkheid vereist in principe een vaste dagtekening van het huurcontract, of bij huur van onroerende goederen voor meer dan 9 jaar, de overschrijving ervan [140](#page=140) [141](#page=141).
---
## Deel III: Aanneming
Aanneming is een contract waarbij een opdrachtnemer zich verbindt om voor een opdrachtgever een werk uit te voeren of een dienst te presteren, in volle onafhankelijkheid, tegen een prijs. Het onderscheid met verkoop, huur en lastgeving is cruciaal voor de regels inzake prijsbepaling, risico-overgang, aansprakelijkheid voor gebreken en eenzijdige verbreking [216](#page=216) [217](#page=217).
### Totstandkoming van de aanneming
Essentiële bestanddelen zijn de **onafhankelijkheid van de aannemer**, de **opdracht** en de **prijs** [220](#page=220).
### Prijs
De prijs kan bepaald of onbepaald zijn. Bij aanneming tegen een **bepaalde/vaste prijs**, draagt de aannemer alle risico's van prijsstijgingen, tenzij anders bedongen of voorzien in de uitzonderingen van artikel 1793 oud BW. Bij aanneming op bestek wordt de prijs bepaald volgens de werkelijke omvang van de werken, met risico voor de aannemer op prijsstijgingen van materiaal en loon [221](#page=221) [222](#page=222) [224](#page=224).
### Verbintenissen van de aannemer
* **Het werk goed uitvoeren:** Volgens plannen, bestekken en de **regels van de kunst**. Dit omvat ook een informatie- en raadgevingsplicht [225](#page=225) [226](#page=226).
* **Het werk tijdig uitvoeren:** Binnen de overeengekomen termijn, anders is hij in gebreke [232](#page=232).
* **Leveren en teruggeven:** Het voltooide werk ter beschikking stellen en het eventuele materiaal dat niet gebruikt is, teruggeven [233](#page=233).
### Aansprakelijkheid
De aannemer is contractueel aansprakelijk voor laattijdige of gebrekkige uitvoering. Er geldt een **tienjarige aansprakelijkheid** voor zware gebreken die de stevigheid van het gebouw in gevaar brengen (art. 1792 oud BW). Deze aansprakelijkheid is van **openbare orde** [234](#page=234) [239](#page=239) [243](#page=243).
### Tienjarige aansprakelijkheid
* **Toepassingsgebied:** Gebouwen of grote werken van onroerende aard, met een zwaar gebrek dat de stevigheid aantast [240](#page=240).
* **Deelnemers:** Architect, studiebureaus, aannemers, onderaannemers, leveranciers van bouwonderdelen, bouwpromotoren [241](#page=241).
* **Termijn:** Tien jaar vanaf de definitieve oplevering, niet schorsbaar of stuitbaar. Het gebrek moet zich manifesteren binnen deze termijn [242](#page=242).
* **Fout:** De fout van de architect of aannemer wordt niet vermoed, maar moet bewezen worden, tenzij het een resultaatsverbintenis betreft [242](#page=242).
### Verhouding architect en aannemer
Beiden hebben eigen opdrachten maar ook een plicht tot wederzijds toezicht. Ze kunnen **in solidum** worden aangesproken voor schade indien hun fouten samen de oorzaak zijn van de schade. De architect mag zijn opdracht delegeren, maar blijft verantwoordelijk voor de controle. De aannemer is aansprakelijk voor de fouten van zijn onderaannemers [243](#page=243) [244](#page=244).
---
## Deel IV: Lastgeving
Lastgeving (of volmacht, mandaat) is een contract waarbij de lastgever de lasthebber belast met het stellen van een rechtshandeling, voor rekening en in naam van de lastgever, en de lasthebber dit aanvaardt. Het is wezenlijk gericht op **vertegenwoordiging** [257](#page=257).
### Kenmerken
* **Consensueel:** Komt tot stand door loutere wilsovereenstemming [260](#page=260).
* **Kosteloos of bezwarende titel:** In beginsel kosteloos, tenzij anders bedongen of indien het een beroepsactiviteit betreft [260](#page=260).
* **Eenzijdig of wederkerig:** Afhankelijk van het kosteloze of bezwarende karakter [260](#page=260).
* **Soorten:** Conventioneel, wettelijk en gerechtelijk [260](#page=260).
### Geldigheidsvereisten
* **Toestemming:** Van beide partijen, met aanvaarding door de lasthebber [265](#page=265).
* **Bekwaamheid:** Lastgever moet bekwaam zijn de rechtshandeling zelf te stellen; lasthebber moet bekwaam zijn de lastgeving te aanvaarden [266](#page=266).
* **Voorwerp:** De rechtshandeling moet bepaald of bepaalbaar, geoorloofd en mogelijk zijn [267](#page=267).
### Omvang van de lastgeving
* **Bijzonder vs. Algemeen:** Betreft specifieke of alle zaken van de lastgever [272](#page=272).
* **Uitdrukkelijk vs. Algemene bewoordingen:** Daden van beschikking vereisen een uitdrukkelijke lastgeving; daden van beheer volstaan met algemene bewoordingen [273](#page=273).
### Verbintenissen van de lasthebber
* **Uitvoering van de lastgeving:** Volgens de instructies, de regels van de kunst, en met de zorg van een voorzichtig en redelijk persoon [274](#page=274).
* **Rekenschap geven:** Uitleg verstrekken en hetgeen ontvangen is overmaken aan de lastgever [274](#page=274).
### Einde van de lastgeving
Verschillende gronden: gemeenrechtelijke (verval termijn, overmacht, nietigheid, ontbinding) en specifieke (herroeping, opzegging, dood/onbekwaamheid/faillissement lasthebber of lastgever). Het overlijden van de lastgever of een beschermingsmaatregel beëindigt de lastgeving van rechtswege, tenzij anders bedongen [290](#page=290) [291](#page=291).
---
## Deel V: Bewaargeving
Bewaargeving is een contract waarbij een persoon een roerend goed aan een ander toevertrouwt, om het te bewaren en op eerste verzoek in natura terug te geven [296](#page=296).
### Sekwester
Een specifieke vorm van bewaargeving waarbij een betwiste zaak aan een derde wordt toevertrouwd tot de oplossing van het geschil. Kan **bedongen** (contractueel) of **gerechtelijk** (door de rechter bevolen) zijn. De bevoegdheden van de sekwester worden bepaald door de rechter, maar beperken zich in principe tot bewaring en behoud [296](#page=296) [297](#page=297).
---
## Deel VI: Dading
Dading is een contract waarbij partijen een gerezen of toekomstig geschil beëindigen of voorkomen door **wederzijdse toegevingen**. Dit essentiële bestanddeel onderscheidt het van andere overeenkomsten [299](#page=299).
### Geldigheidsvereisten
* **Algemene vereisten:** Toestemming, bekwaamheid, bepaalbaar en geoorloofd voorwerp, geoorloofde oorzaak [304](#page=304).
* **Bekwaamheid en bevoegdheid:** Partijen moeten over de nodige bekwaamheid beschikken en de lasthebber moet daartoe uitdrukkelijk bevoegd zijn [304](#page=304).
* **Toestemming:** Vrij en bewust, zonder wilsgebreken (dwaling, bedrog, geweld). Dwaling omtrent het recht is geen nietigheidsgrond. Benadeling is geen grond tot vernietiging van een dading [306](#page=306) [307](#page=307).
* **Voorwerp:** Moet bestaan, bepaald of bepaalbaar, mogelijk, wettelijk en in de handel zijn. Dingen die de openbare orde raken, zijn uitgesloten [308](#page=308).
* **Oorzaak:** Het gerezen of toekomstige geschil is de doorslaggevende reden; een ongeoorloofde oorzaak leidt tot nietigheid [308](#page=308).
### Vorm en bewijs
* **Vorm:** Consensueel, maar schriftelijk voor bewijs (art. 2044, tweede lid oud BW). In de toekomst vervalt deze bewijsvereiste voor dadingen onder de 3.500 euro [309](#page=309).
* **Bewijs:** Kan door alle middelen, met specifieke regels voor onderhandse akten en in ondernemingszaken [309](#page=309).
### Gevolgen van de dading
* **Kracht van gewijsde:** Tussen partijen heeft de dading de kracht van een rechterlijke uitspraak en is onherroepelijk [312](#page=312).
* **Exceptie van dading:** Dient ter voorkoming van een herhaling van het geschil [312](#page=312).
* **Nakoming:** Moet worden uitgevoerd, eventueel via gerechtelijke ontbinding of dwanguitvoering [312](#page=312).
* **Declaratief vs. Translatief:** Dading is meestal declaratief (bevestigt bestaande rechten), maar kan ook translatief zijn (creëert nieuwe rechten) [313](#page=313).
---
## Deel V: Bewaargeving (inclusief Sekwester)
Bewaargeving is een contract waarbij een roerend goed wordt toevertrouwd aan een bewaarnemer ter bewaring en latere teruggave. Sekwester is een specifieke vorm waarbij een betwiste zaak aan een derde wordt toevertrouwd tot de oplossing van het geschil [296](#page=296).
---
## Deel VI: Dading
Dading is een contract dat een einde maakt aan een geschil door wederzijdse toegevingen. De essentiële elementen zijn het bestaan van een geschil, de wil om het te beëindigen en wederzijdse toegevingen. Het is een consensueel, wederkerig contract onder bezwarende titel [299](#page=299) [303](#page=303).
### Geldigheidsvereisten
Naast de algemene vereisten, is bekwaamheid cruciaal, aangezien dading een daad van beschikking is. Specifieke regels gelden voor minderjarigen, onbekwaam verklaarden, lasthebbers en curatoren. Toestemming mag niet aangetast zijn door wilsgebreken (dwaling omtrent recht is uitgezonderd), maar bedrog en geweld kunnen tot nietigheid leiden. Benadeling is geen grond tot vernietiging [304](#page=304) [306](#page=306) [307](#page=307).
### Vorm en bewijs
Een dading vereist een geschrift voor bewijs (art. 2044, tweede lid oud BW), maar is consensueel. Het bewijs kan ook geleverd worden door bekentenis of eed, en in ondernemingszaken door alle middelen [309](#page=309).
### Gevolgen van de dading
De dading heeft kracht van gewijsde tussen partijen en kan niet meer aangevochten worden, behalve in geval van een gerechtelijke ontbinding. De exceptie van dading kan worden ingeroepen om een hernieuwd geschil te voorkomen. De dading wordt restrictief geïnterpreteerd en strekt zich enkel uit tot de specifieke geschilpunten [301](#page=301) [302](#page=302) [312](#page=312).
---
## Hoofdstuk 1: Bijzondere bepalingen inzake huur
Dit hoofdstuk behandelt de specifieke regels voor huurovereenkomsten, met aandacht voor de huur van roerende goederen, de woninghuur, studentenhuren en handelshuur.
### Huur van roerende goederen
Voor de huur van roerende goederen is er een leemte in de wetgeving van het oud BW. Vaak worden de regels van huur van onroerende goederen analoog toegepast, tenzij de aard van het goed anders bepaalt. Een specifieke regeling inzake veiligheid van producten verplicht professionele verhuurders tot informatieverstrekking [148](#page=148).
### Woninghuur
Een specifiek regime, voornamelijk geregeld door regionale decreten (Vlaams Woninghuurdecreet, Brusselse Huisvestingscode), met als doel stabiliteit, duurzaamheid, evenwicht en minimale woningkwaliteit te waarborgen [150](#page=150).
* **Toepassingsgebied:** Huurovereenkomst betreffende een woning als hoofdverblijfplaats, met toestemming van de verhuurder, vanaf de ingenottreding [151](#page=151).
* **Schriftelijke overeenkomst:** Verplicht voor woninghuur, met minimuminhoud en registratieplicht voor de verhuurder. Sanctie bij niet-registratie: beëindiging van het contract door de huurder zonder opzegtermijn of -vergoeding [152](#page=152) [153](#page=153).
* **Staat van het gehuurde goed:** Verhuurder moet leveren en onderhouden in goede staat; dit is van dwingend recht. Kleine herstellingen ten laste van de huurder [154](#page=154).
* **Duur en opzegging:** Minimum 9 jaar, met specifieke opzeggingsmogelijkheden en -termijnen voor verhuurder en huurder [162](#page=162) [164](#page=164) [165](#page=165).
* **Waarborg:** Maximaal 3 maanden huur, in specifieke vormen (geïndividualiseerde rekening, zakelijke zekerheidsstelling, bankwaarborg) [176](#page=176).
* **Overdracht en onderhuur:** In beginsel verboden zonder schriftelijke toestemming van de verhuurder, met uitzonderingen voor sociale onderverhuur. Gedeeltelijke onderhuur toegelaten mits instemming verhuurder en de huurder zijn hoofdverblijf behoudt [178](#page=178) [179](#page=179).
* **Einde van de huur:** Door verstrijken termijn, opzegging, gerechtelijke ontbinding, of tenietgaan van het goed [183](#page=183).
### Studentenhuur
Een specifiek regime met dwingend recht, gebaseerd op de huurregels van woninghuur, maar met eigen aanpassingen zoals een vaste duur, verbod op stilzwijgende verlenging, en specifieke beëindigingsmogelijkheden voor de student [185](#page=185) [188](#page=188).
### Handelshuur
Een sterk beschermend regime voor de handelshuurder, met een minimumduur van 9 jaar, recht op huurhernieuwing, en specifieke regels voor de huurprijs, verbouwingen en overdracht [190](#page=190) [193](#page=193) [196](#page=196) [205](#page=205) [208](#page=208).
* **Toepassingsgebied:** Huur van een onroerend goed voor kleinhandel of ambacht met rechtstreeks contact met het publiek, met een minimumduur van 9 jaar [190](#page=190).
* **Dwingend recht:** De bepalingen van de Handelshuurwet zijn in beginsel van dwingend recht ter bescherming van de huurder [192](#page=192).
* **Duur:** Minimum 9 jaar, met mogelijkheid tot hernieuwing [193](#page=193).
* **Beëindiging:** Huurder kan opzeggen per 3 jaar (6 maanden opzegtermijn). Verhuurder kan opzeggen mits motief (persoonlijk gebruik, renovatie, etc.) en opzegtermijn/vergoeding [194](#page=194).
* **Huurprijs:** Contractvrijheid bij aanvang, herziening mogelijk per 3 jaar indien de normale huurwaarde significant wijzigt [205](#page=205) [206](#page=206).
* **Verbouwingen:** Huurder mag verbouwen mits kennisgeving, indien kosten max. 3 jaar huur, en zonder aantasting van veiligheid/salubriteit/esthetiek [208](#page=208).
* **Onderhuur en overdracht:** In beginsel verboden zonder toestemming verhuurder [210](#page=210).
* **Tegenwerpelijkheid bij verkoop:** Huurcontract is tegenwerpelijk aan de verkrijger indien het een vaste datum heeft, of indien de huurder het goed minstens 6 maanden bewoont bij een verkoop zonder vaste datum [214](#page=214).
---
## Deel III: Aanneming
Aanneming is een contract waarbij een opdrachtnemer zich verbindt om tegen een prijs, in volle onafhankelijkheid, een werk uit te voeren of een dienst te presteren. Het wetsvoorstel Boek 7 BW creëert een geïntegreerd dienstencontract [216](#page=216).
### Kenmerken
* Onder bezwarende titel, wederkerig en consensueel [220](#page=220).
* Risico ligt bij de aannemer bij aanneming tegen vaste prijs, bij de opdrachtgever bij aanneming op bestek (voor de omvang van het werk) [222](#page=222).
* **Tienjarige aansprakelijkheid:** Voor zware gebreken die de stevigheid van het gebouw aantasten, van openbare orde. Geldt voor alle deelnemers aan het bouwproces [239](#page=239) [241](#page=241).
### Verbintenissen van de opdrachtgever
* Het werk van de aannemer bevorderen en coördineren [232](#page=232).
* De aannemingsprijs betalen [234](#page=234).
* Het werk opleveren [233](#page=233).
### Verbintenissen van de aannemer
* Het overeengekomen werk goed uitvoeren (volgens plannen, bestekken en regels van de kunst) [225](#page=225) [226](#page=226).
* Het werk tijdig uitvoeren [232](#page=232).
* Leveren en teruggeven [233](#page=233).
### Aansprakelijkheid
* **Contractueel:** Voor laattijdige of gebrekkige uitvoering [234](#page=234).
* **Tienjarige aansprakelijkheid:** Voor zware gebreken aan gebouwen (art. 1792 oud BW) [239](#page=239).
* **Tegenover derden:** Buitencontractuele aansprakelijkheid (art. 6.5/6.6 BW) of burenhinder (art. 3.101 BW) [245](#page=245).
---
## Deel IV: Lastgeving
Lastgeving is een contract waarbij de lastgever de lasthebber belast met het stellen van een rechtshandeling, voor rekening en in naam van de lastgever. Essentieel is de **vertegenwoordigingsbevoegdheid** [257](#page=257).
### Kenmerken
* Consensueel, kosteloos of bezwarende titel, eenzijdig of wederkerig [260](#page=260).
* Soorten: Conventioneel, wettelijk, gerechtelijk [260](#page=260).
### Geldigheidsvereisten
Toestemming, bekwaamheid, bepaalbaar en geoorloofd voorwerp, geoorloofde oorzaak [267](#page=267).
### Omvang
* **Bijzonder vs. Algemeen:** Specifieke rechtshandelingen of alle zaken van de lastgever [272](#page=272).
* **Uitdrukkelijk vs. Algemene bewoordingen:** Daden van beschikking vereisen uitdrukkelijke lastgeving; daden van beheer volstaan met algemene bewoordingen [273](#page=273).
### Verbintenissen van de lasthebber
* **Uitvoering:** Volgens de lastgeving, met zorg van een voorzichtig persoon, en rekening houdend met de regels van de kunst [274](#page=274).
* **Rekenschap geven:** Uitleg verschaffen en ontvangen goederen overmaken aan de lastgever [274](#page=274).
### Einde van de lastgeving
Door gemeenrechtelijke gronden (bv. overmacht, ontbinding) of specifieke gronden (herroeping, opzegging, dood, onbekwaamheid, faillissement lastgever of lasthebber) [290](#page=290).
### Lastgeving t.a.v. derden
* **Lasthebber handelt in eigen naam:** Geen rechtsband tussen lastgever en derde. Lasthebber is gebonden t.o.v. derde [285](#page=285).
* **Lasthebber handelt als lasthebber:**
* **Binnen de perken:** Lastgever is gebonden, geen persoonlijke verbintenis lasthebber [286](#page=286).
* **Buiten de perken:** Lastgever niet gebonden, tenzij bekrachtiging, zaakwaarneming, ongerechtvaardigde verrijking of schijnmandaat. Aansprakelijkheid lasthebber t.o.v. derde is vaak onrechtmatig [287](#page=287) [289](#page=289).
---
## Deel VI: Dading
Dading is een contract om een geschil te beëindigen of te voorkomen door wederzijdse toegevingen [299](#page=299).
### Geldigheidsvereisten
Essentieel: geschil, wil tot beëindiging, wederzijdse toegevingen. De partijen moeten bekwaam zijn om te beschikken over het voorwerp van de dading. Toestemming mag niet aangetast zijn door wilsgebreken, behalve dwaling omtrent het recht en benadeling [299](#page=299) [304](#page=304) [306](#page=306) [307](#page=307).
### Vorm en bewijs
Consensueel, maar vereist een geschrift voor bewijs [309](#page=309).
### Gevolgen
Dading heeft kracht van gewijsde tussen partijen en kan niet opnieuw worden betwist, behalve bij gerechtelijke ontbinding. De interpretatie is restrictief [301](#page=301) [312](#page=312).
---
## Hoofdstuk 5: Tienjarige aansprakelijkheid van architect en aannemer
Dit hoofdstuk behandelt de specifieke, wettelijk vastgelegde aansprakelijkheid van architecten en aannemers voor zware gebreken in gebouwen, die de stevigheid ervan aantasten [239](#page=239).
### Tienjarige aansprakelijkheid
* **Aard:** Contractueel, van openbare orde, niet vatbaar voor contractuele beperking [243](#page=243).
* **Geldt voor:** Gebouwen of grote werken van onroerende aard, met een zwaar gebrek dat de stevigheid in gevaar brengt [240](#page=240).
* **Termijn:** Tien jaar vanaf de definitieve oplevering (of voorlopige, indien zo overeengekomen) [242](#page=242).
* **Aansprakelijken:** Architect, aannemer, onderaannemer, leverancier, projectmanager, verkoper-promotor [241](#page=241).
* **Bewijs:** De bouwheer moet de fout bewijzen, hoewel de tenietgang van het gebouw op zich een vermoeden van fout kan scheppen [242](#page=242).
* **Sancties:** Herstel, schadevergoeding, eventueel ontbinding van de overeenkomst [234](#page=234).
---
## Hoofdstuk 8: Het risico voor het vergaan
Dit hoofdstuk behandelt de vraag wie het risico draagt voor het tenietgaan van het gehuurde goed tijdens de huur, afhankelijk van de oorzaak (toeval, schuld partij) en de aard van de huur. Bij aanneming is het risico in principe voor de aannemer tot aan de aanvaarding, en daarna voor de opdrachtgever [247](#page=247).
---
## Hoofdstuk 9: Einde van de aanneming
De aanneming kan eindigen door voltooiing, wederzijds akkoord, overmacht, ontbinding wegens wanprestatie, of door specifieke gronden zoals de eenzijdige verbreking door de opdrachtgever (met schadeloosstelling) of het overlijden van de aannemer (tenzij anders bedongen of bij specifieke situuregelingen) [250](#page=250).
---
## Hoofdstuk 10: Woningbouw
De Woningbouwwet biedt specifieke bescherming aan kopers/opdrachtgevers bij de aankoop of bouw van een woning, met dwingende regels inzake vormvereisten, eigendomsovergang, risico, waarborgen en betaling van de prijs [252](#page=252).
---
## Hoofdstuk 11: Huuroverdracht – Onderhuur
Dit hoofdstuk behandelt de overdracht van huurrechten en onderhuur, waarbij het algemeen huurrecht en specifieke regels voor woninghuur, handelshuur en pacht van belang zijn [136](#page=136).
---
## Hoofdstuk 12: Woninghuur
Regels specifiek voor de huur van woningen als hoofdverblijfplaats, met nadruk op woonzekerheid, behoorlijk rendement voor de verhuurder en minimale woningkwaliteit. Geregeld door regionale decreten (Vlaams Woninghuurdecreet, Brusselse Huisvestingscode) [150](#page=150).
---
## Hoofdstuk 13: Studentenhuur
Een specifiek huurregime voor studenten, met een flexibele duur, verbod op stilzwijgende verlenging, en specifieke beëindigingsmogelijkheden voor de student [185](#page=185).
---
## Hoofdstuk 14: Handelshuur
Een streng beschermend regime voor de handelshuurder, met een minimumduur van 9 jaar, recht op hernieuwing, en specifieke regels voor huurprijsherziening, verbouwingen, overdracht en onderhuur [190](#page=190).
---
## Hoofdstuk 15: Huuroverdracht en onderhuur
Dit hoofdstuk behandelt de overdracht van huurrechten en onderhuur, met specifieke regels voor woninghuur, handelshuur en pacht, waarbij de toestemming van de verhuurder vaak vereist is [178](#page=178) [210](#page=210) [213](#page=213).
---
## Hoofdstuk 16: Huurprijs, kosten en lasten
Dit hoofdstuk behandelt de bepaling van de huurprijs, de indexatie, de herziening ervan, en de verdeling van kosten en lasten tussen huurder en verhuurder, met specifieke regels voor woninghuur en handelshuur [205](#page=205) [207](#page=207) [97](#page=97) [98](#page=98) [99](#page=99).
---
## Hoofdstuk 17: Huurwaarborg
Regels betreffende de huurwaarborg, die dient ter zekerheid van de nakoming van de huurdersverplichtingen. Het maximumbedrag en de vormen van de waarborg zijn wettelijk geregeld, met specifieke bepalingen voor studentenhuren [176](#page=176).
---
## Hoofdstuk 18: Beëindiging van de huur
Dit hoofdstuk bespreekt de diverse gronden voor de beëindiging van de huurovereenkomst, zoals verstrijken van de termijn, opzegging, gerechtelijke ontbinding en tenietgaan van het goed, met specifieke regels voor woninghuur, handelshuur en pacht [183](#page=183).
---
## Hoofdstuk 19: Uithuiszetting
Dit hoofdstuk behandelt de procedure en de beschermingsmaatregelen rondom uithuiszetting, met een centrale rol voor het OCMW en een wachttermijn tussen betekening vonnis en effectieve uitvoering [184](#page=184).
---
## Hoofdstuk 20: Huurovereenkomsten van korte duur
Specifieke regels voor huurovereenkomsten met een duur van maximaal drie jaar, waaronder het verbod op stilzwijgende verlenging en specifieke opzeggingsmogelijkheden voor de huurder [167](#page=167).
---
## Hoofdstuk 21: Levenslange huur
Een bijzondere vorm van huur die van rechtswege eindigt bij overlijden van de huurder, met specifieke regels voor opzegging en vergoeding [168](#page=168).
---
## Hoofdstuk 22: Verlenging wegens buitengewone omstandigheden
Dit hoofdstuk behandelt de mogelijkheid voor de huurder om, bij buitengewone omstandigheden, een verlenging van de huur te vragen, met tussenkomst van de rechter en mogelijke huurprijsaanpassing [168](#page=168).
---
## Hoofdstuk 23: Medehuur
Dit hoofdstuk bespreekt de regels rond echtgenoten, wettelijke en feitelijke samenwoners die medehuurder worden, met bepalingen over hoofdelijkheid, opzeggingsrechten en de aanstelling van een nieuwe huurder [170](#page=170).
---
## Hoofdstuk 24: Verkoop van het gehuurde goed
Dit hoofdstuk behandelt de gevolgen van de verkoop van het verhuurde goed voor de huurovereenkomst, met een onderscheid tussen huurcontracten met en zonder vaste datum, en de specifieke regels in het woninghuurrecht [180](#page=180).
---
## Hoofdstuk 25: Herhaling contractuele verplichtingen en regels m.b.t. het einde van de huur
Dit hoofdstuk bespreekt de modernisering van bepaalde bepalingen uit het algemeen huurrecht binnen het woninghuurrecht, met nadruk op onderhoudsplicht, dringende herstellingen en de aansprakelijkheid voor brand en waterschade [181](#page=181) [182](#page=182) [183](#page=183).
---
## Hoofdstuk 26: Aanneming
Dit hoofdstuk bespreekt de verbintenissen van de aannemer, met nadruk op de zorgvuldige uitvoering van het werk volgens de regels van de kunst, de naleving van technische specificaties en de informatieplicht [225](#page=225) [226](#page=226).
---
## Hoofdstuk 27: Tienjarige aansprakelijkheid van architect en aannemer
Dit hoofdstuk analyseert de tienjarige aansprakelijkheid voor zware gebreken in gebouwen, de toepassingsvoorwaarden, de deelnemers aan deze aansprakelijkheid en de verhouding tussen architect en aannemer [239](#page=239).
---
## Hoofdstuk 28: Aansprakelijkheid tegenover derden
Dit hoofdstuk behandelt de aansprakelijkheid van de aannemer en architect tegenover derden, zowel op basis van buitencontractuele aansprakelijkheid als op grond van burenhinder [245](#page=245).
---
## Hoofdstuk 29: Het risico voor het vergaan
Dit hoofdstuk bespreekt wie het risico draagt voor het tenietgaan van het goed bij aanneming, afhankelijk van de aard van de aanneming (met of zonder materiaal) en het moment van de aanvaarding [247](#page=247).
---
## Hoofdstuk 30: Einde van de aanneming
Dit hoofdstuk beschrijft de verschillende gronden voor de beëindiging van een aannemingsovereenkomst, waaronder voltooiing, wederzijds akkoord, overmacht, ontbinding wegens wanprestatie, eenzijdige verbreking door de opdrachtgever en het overlijden van de aannemer [250](#page=250).
---
## Hoofdstuk 31: Woningbouw
Dit hoofdstuk behandelt de specifieke bescherming die de Woningbouwwet biedt aan kopers en opdrachtgevers, met dwingende vormvereisten, regels omtrent eigendomsovergang, risico, waarborgen en betaling van de prijs [252](#page=252).
---
## Hoofdstuk 32: Lastgeving
Dit hoofdstuk definieert lastgeving als een contract waarbij de lastgever de lasthebber machtigt om rechtshandelingen te stellen in naam en voor rekening van de lastgever. Het behandelt de kenmerken, geldigheid, omvang, verbintenissen van de lasthebber, het einde van de lastgeving en de gevolgen t.a.v. derden [257](#page=257) [260](#page=260).
---
## Hoofdstuk 33: Bewaargeving (incl. Sekwester)
Dit hoofdstuk definieert bewaargeving als het toevertrouwen van een roerend goed aan een bewaarnemer ter bewaring en latere teruggave. Sekwester is een specifieke vorm waarbij een betwiste zaak aan een derde wordt toevertrouwd [296](#page=296).
---
## Hoofdstuk 34: Dading
Dading is een contract om een geschil te beëindigen of te voorkomen door wederzijdse toegevingen. Het is een consensueel, wederkerig contract onder bezwarende titel met krach van gewijsde [299](#page=299).
---
## Conclusie: Veelvoorkomende fouten om te vermijden
* **Onjuiste kwalificatie van overeenkomsten:** Verkeerde toepassing van wetgeving door onjuiste kwalificatie van een contract als koop, huur, aanneming of lastgeving.
* **Niet respecteren van vormvereisten:** Vooral bij woninghuur, studentenhuren en bepaalde lastgevingen is een schriftelijke of authentieke akte vereist.
* **Onvoldoende kennis van specifieke wetgeving:** Verwarring tussen algemeen contractenrecht en specifieke regels voor woninghuur, handelshuur, consumentenkoop of studentenhuren.
* **Verkeerde interpretatie van dwingend recht:** Pogingen om af te wijken van dwingende bepalingen, met name ter bescherming van de huurder of consument, leiden tot nietigheid van de clausule.
* **Gebrek aan aandacht voor de tijdslimieten:** Het missen van termijnen voor het melden van gebreken (koop, huur, aanneming) of het instellen van rechtsvorderingen kan leiden tot verval van rechten.
* **Onvoldoende bewijs:** Het niet correct opstellen van plaatsbeschrijvingen bij huur, of het ontbreken van geschriften waar deze wettelijk vereist zijn, kan leiden tot bewijsproblemen.
* **Onjuiste toepassing van de risicoleer:** Het niet correct identificeren van het moment van risico-overgang bij koop en aanneming kan leiden tot verkeerde toerekening van verliezen.
* **Miskenning van de bijzondere regels inzake huurcontracten:** Vergeten dat specifieke huurstelsels (woninghuur, handelshuur) afwijken van het gemeen huurrecht, met name wat betreft duur, opzegging en hernieuwing.
* **Onjuiste kwalificatie van werken bij aanneming:** Verwarring tussen verkoop van een toekomstig goed en aanneming, of tussen aanneming en lastgeving.
* **Niet-naleven van de informatieplicht:** Bij consumentenkoop, woninghuur en handelshuur is er een aanzienlijke informatieplicht voor de verkoper/verhuurder.
* **Vergeten van de gevolgen van de tienjarige aansprakelijkheid:** Zowel voor architecten als aannemers geldt een specifieke, zware aansprakelijkheid voor stabiliteitsgebreken.
* **Incorrecte toepassing van de regels inzake lastgeving:** Verwarring tussen vertegenwoordiging en het handelen in eigen naam, of het missen van de specifieke vereisten voor daden van beschikking.
* **Onjuiste interpretatie van de dading:** Het foutief kwalificeren van overeenkomsten als dading, of het niet respecteren van de vormvereisten voor een bewijskrachtige dading.
```
Glossary
## Woordenlijst
| Term | Definitie |
|---|---|
| **Bijzondere overeenkomsten** | Overeenkomsten die specifieke wettelijke regelingen kennen, ter aanvulling of afwijking van het algemeen contractenrecht, vaak vanwege hun frequent gebruik of de noodzaak tot bescherming van zwakkere partijen. |
| **Consensualisme** | Het principe dat een overeenkomst tot stand komt door loutere wilsovereenstemming, zonder dat daarvoor specifieke vormvereisten of de afgifte van een zaak noodzakelijk is voor de geldigheid. |
| **Contractvrijheid** | Het principe dat partijen vrij zijn om overeenkomsten aan te gaan, de inhoud ervan te bepalen en te beslissen met wie zij contracteren, binnen de grenzen van de wet, openbare orde en goede zeden. |
| **Dading** | Een contract waarbij partijen een gerezen of toekomstig geschil beëindigen of voorkomen door wederzijdse toegevingen. |
| **Gerechtelijke ontbinding** | De beëindiging van een contract door tussenkomst van de rechter, op grond van de niet-nakoming van de verbintenissen door een der partijen. |
| **Koop** | Een wederkerig contract waarbij de ene partij (de verkoper) zich ertoe verbindt de eigendom van een goed over te dragen aan de andere partij (de koper) tegen een prijs in geld. |
| **Lastgeving** | Een contract waarbij de lastgever de lasthebber belast met het stellen van een rechtshandeling, voor rekening en in naam van de lastgever, en de lasthebber dit aanvaardt. |
| **Onbenoemde overeenkomst** | Een contract dat niet onder de specifieke wettelijke regelingen van de benoemde contracten valt, maar waarvoor de algemene theorie van de verbintenissen geldt. |
| **Risicoleer** | De leer die bepaalt welke partij de gevolgen draagt van het tenietgaan van het goed door toeval of overmacht, doorgaans gekoppeld aan het tijdstip van de eigendomsoverdracht of levering. |
| **Sterkmaking** | Een overeenkomst waarbij een persoon zich ertoe verbindt dat een derde een bepaalde prestatie zal leveren; indien de derde weigert, is de sterkmaker aansprakelijk voor de schade. |
| **Verbintenis tot conforme levering** | De verbintenis van de verkoper om een goed te leveren dat beantwoordt aan de contractuele bepalingen en aan de redelijke verwachtingen van de koper. |
| **Verkoop van andermans goed** | Een overeenkomst waarbij iemand een goed verkoopt dat niet aan hem toebehoort; deze verkoop is in beginsel nietig. |
| **Wederkerig contract** | Een contract waarbij de partijen over en weer verbintenissen aangaan die wederzijds afhankelijk zijn van elkaar. |
| **Wilsgebreken** | Gebreken in de toestemming (zoals dwaling, bedrog, geweld) die de geldigheid van een overeenkomst kunnen aantasten. |
Cover
BR slides Deel 2 Personenrecht - Familierecht en relatievermogensrecht officieel.pdf
Summary
# Inleiding tot het burgerlijk recht en de geschiedenis van het Burgerlijk Wetboek
Dit onderwerp schetst de historische achtergrond van het Belgische burgerlijk recht, met een focus op de evolutie van de Code Napoléon tot het nieuwe Burgerlijk Wetboek van 2020 en de structuur daarvan [1](#page=1) [2](#page=2) [3](#page=3).
## 1. Historische evolutie van het burgerlijk recht
### 1.1 De Code Napoléon .
De basis van het huidige Belgische burgerlijk recht ligt in de Code Napoléon, ook wel de Code Civil genoemd, die in 1804 werd ingevoerd. Na de Franse Revolutie wenste Napoleon Bonaparte een uniforme codificatie van het privaatrecht te realiseren. Deze codex was gebaseerd op de principes van de Franse Revolutie, zoals vrijheid, gelijkheid voor de wet, eigendomsrecht, contractvrijheid en de scheiding van Kerk en Staat. Hoewel destijds zeer liberaal, was de Code Civil wel gericht op een patriarchale samenleving met beperkte rechten voor vrouwen. Het werd beschouwd als het meest gestructureerde en moderne wetboek in Europa van zijn tijd [2](#page=2).
### 1.2 Periode onder het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden en Belgische onafhankelijkheid
Nadat Napoleon in 1815 werd verslagen, werd België onderdeel van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden. Desondanks bleef de Code Civil van kracht in de Zuidelijke Nederlanden. Na de Belgische onafhankelijkheid in 1830 werd de Code Civil om praktische redenen behouden. Dit was enerzijds te wijten aan de ingeburgerdheid en bekendheid van het wetboek, wat zorgde voor rechtszekerheid en orde. Anderzijds zou het opstellen van een volledig nieuw wetboek te veel tijd en middelen vergen, wat economisch en pragmatisch gezien onwenselijk was. Bovendien sprak de Belgische elite Frans, was deze Fransgezind en had er belang bij om een juridisch systeem te adopteren dat hun status ondersteunde, met Frans als officiële bestuurstaal in het jonge België. Hoewel de Napoleontische code regelmatig werd aangepast, bleef deze in gebruik tot 2020 [2](#page=2).
### 1.3 Het nieuwe Burgerlijk Wetboek .
De noodzaak voor een nieuw Burgerlijk Wetboek ontstond door de talrijke wijzigingen die het oude wetboek door de jaren heen had ondergaan, waardoor het minder overzichtelijk werd. Het nieuwe Burgerlijk Wetboek, ingevoerd vanaf 2020 met een gefaseerde invoering, beoogt meer structuur en duidelijkheid te bieden. Bovendien is het aangepast aan de veranderde maatschappij en de moderne juridische realiteit [2](#page=2).
> **Tip:** De overgang van de Code Napoléon naar het nieuwe Burgerlijk Wetboek toont de dynamiek van het recht aan, dat zich aanpast aan maatschappelijke veranderingen en de behoefte aan duidelijkheid en efficiëntie [2](#page=2).
## 2. Structuur en opbouw van het nieuwe Burgerlijk Wetboek
Het nieuwe Burgerlijk Wetboek is gestructureerd in verschillende boeken, elk met een specifiek rechtsdomein [3](#page=3).
### 2.1 Algemene bepalingen
* **Boek 1 – Algemene bepalingen:** Bevat de basisregels en definities die gelden voor het gehele wetboek [3](#page=3).
### 2.2 Personen, familie en relatievermogensrecht
* **Boek 2 – Personen, familie en relatievermogensrecht:** Dit boek regelt het personenrecht, familierecht en vermogensrechtelijke relaties, zoals huwelijksvermogensstelsels. Dit is het onderwerp van les op 18/11 en 25/11 [3](#page=3).
### 2.3 Goederenrecht
* **Boek 3 – Goederen:** Dit boek behandelt het zakenrecht, inclusief eigendom, mede-eigendom, erfdienstbaarheden, vruchtgebruik, erfpacht en opstal. Dit wordt behandeld op 25/11 [3](#page=3).
### 2.4 Nalatenschappen, schenkingen en testamenten
* **Boek 4 – Nalatenschappen, schenkingen en testamenten:** Dit boek behandelt erfrecht en schenkingen. Dit wordt behandeld op 25/11 [3](#page=3).
### 2.5 Verbintenissenrecht
* **Boek 5 – Verbintenissen:** Bevat de algemene regels over overeenkomsten en verbintenissen. Dit wordt behandeld op 2/12 [3](#page=3).
* **Boek 6 – Buitencontractuele aansprakelijkheid:** Regelt de aansprakelijkheid buiten contractuele relaties, zoals onrechtmatige daden. Dit wordt behandeld op 9/12 en 16/12 [3](#page=3).
* **Boek 7 – Bijzondere overeenkomsten:** Behandelt specifieke contracttypes, zoals koop, huur en aanneming. Dit wordt behandeld op 2/12 en 9/12 [3](#page=3).
### 2.6 Bewijs
* **Boek 8 – Bewijs:** Bevat de regels met betrekking tot bewijsvoering in burgerlijke zaken [3](#page=3).
### 2.7 Zekerheden en verjaring
* **Boek 9 – Zekerheden:** Regelt zekerheidsrechten zoals pand en hypotheek [3](#page=3).
* **Boek 10 – Verjaring:** Bevat de termijnen en regels rond de verjaring van rechten [3](#page=3).
> **Voorbeeld:** Boek 2 van het nieuwe Burgerlijk Wetboek, dat personen, familie en relatievermogensrecht omvat, vervangt en moderniseert de bepalingen die vroeger verspreid waren binnen de oude Code Civil en latere aanpassingen, om zo een coherenter en toegankelijker geheel te vormen [2](#page=2) [3](#page=3).
---
# Personenrecht: de natuurlijke persoon en diens status
Dit onderdeel van het personenrecht definieert de natuurlijke persoon als een rechtssubject en onderzoekt diens juridische status, beginnend bij de geboorte en eindigend bij het overlijden, inclusief de bepalende elementen van iemands 'staat'.
### 2.1 Het begrip "persoon" in het personenrecht
In het burgerlijk recht wordt het begrip 'persoon' gelijkgesteld aan een **rechtssubject**. Dit houdt in dat een persoon de drager is van rechten en plichten en dus **rechtsbekwaam** is. Van bij de geboorte bezit elke persoon rechten en plichten, die enkel door een rechterlijke beslissing beperkt kunnen worden. Rechten kunnen bijvoorbeeld eigendomsrechten, het recht op schadevergoeding of erfrecht zijn, terwijl plichten betrekking kunnen hebben op belastingen betalen, de wet naleven of contracten nakomen. Een rechtssubject bezit volledige of gedeeltelijke **handelingsbekwaamheid**, wat betekent dat diegene juridische handelingen kan stellen en rechten en plichten zelf kan uitoefenen. Dit staat tegenover een **rechtsobject**, dat een voorwerp is waarop rechten en plichten betrekking hebben, maar dat zelf geen rechten of plichten kan uitoefenen (bijvoorbeeld goederen, diensten of intellectuele eigendom) [5](#page=5).
#### 2.1.1 De natuurlijke persoon
De natuurlijke persoon wordt gedefinieerd als een levende mens van vlees en bloed, vanaf de geboorte tot de dood [6](#page=6).
* **Geboorte en begin van persoonlijkheid:** Persoonlijkheid, en daarmee rechtsbekwaamheid, begint pas op het moment van de geboorte en niet bij de verwekking. Onder bepaalde voorwaarden kan een ongeboren kind echter als een persoon worden beschouwd, met name in het erfrecht. Als het kind op het moment van overlijden van de erflater reeds verwekt was en levensvatbaar wordt geboren, kan het erven. Dit principe, waarbij het ongeboren kind als geboren wordt beschouwd wanneer het in zijn voordeel is, stamt uit het Romeinse recht. De abortuswetgeving beschermt niet het ongeboren leven zelf, maar regelt het recht van de vrouw om een zwangerschap te beëindigen [6](#page=6).
* **Overlijden en einde van persoonlijkheid:** De persoonlijkheid eindigt op het moment van overlijden. Hoewel een lijk geen persoon meer is, geniet het wel bijzondere bescherming en moet het met waardigheid worden behandeld, wat leidt tot specifieke regels rond bewaring, opbaring, begrafenis en crematie. Er zijn ook specifieke regels voor autopsies [6](#page=6):
* **Gerechtelijke autopsie:** Verplicht op bevel van een onderzoeksrechter na een verdacht, onduidelijk of gewelddadig overlijden, of bij vermoeden van medische aansprakelijkheid. Nabestaanden hebben hier geen verweer tegen [6](#page=6).
* **Klinische autopsie:** Op verzoek van de behandelende arts of familie bij een onverklaard overlijden, waarvoor toestemming van de naaste familie vereist is [6](#page=6).
* **Orgaandonatie:** Sinds 1986 geldt in België het principe van **veronderstelde toestemming** (opt-out) voor orgaandonatie. Iedereen wordt geacht akkoord te zijn, tenzij expliciet verzet is aangetekend, bijvoorbeeld via MijnGezondheid.be, de burgerlijke stand of de huisarts. Echter, de eigen familie kan zich hier alsnog tegen verzetten. Expliciete registratie als orgaandonor kan via MijnGezondheid. België kent hierdoor een van de hoogste donorpercentages in Europa [6](#page=6).
* **Dieren en zaken:** Dieren worden in België beschouwd als **zaken** en zijn dus geen personen. Er gelden wel specifieke regels met betrekking tot aansprakelijkheid, koop en dierenbescherming [6](#page=6).
#### 2.1.2 Rechtspersonen
Een **rechtspersoon** is een juridische constructie die door de wet als een persoon wordt erkend omwille van economisch nut. Rechtspersonen zijn ook rechtssubjecten met eigen rechten en plichten en zijn dus rechtsbekwaam en in principe handelingsbekwaam. Ze handelen echter via vertegenwoordigers, zoals bestuurders. Er zijn twee soorten rechtspersonen [7](#page=7) [8](#page=8):
* **Private rechtspersonen:** Dit omvat vennootschappen (NV, BV) en verenigingen (VZW, VME), geregeld door het vennootschapsrecht (Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen) [7](#page=7).
* **Publieke rechtspersonen:** Dit zijn bijvoorbeeld gemeenten, provincies en overheidsinstellingen, geregeld door bijzondere wetten en reglementen [7](#page=7).
Een rechtspersoon bezit **rechtspersoonlijkheid**, een specifieke vorm van rechtsbekwaamheid die geldt voor entiteiten als zelfstandige dragers van rechten en plichten. Een natuurlijke persoon bezit wel rechtsbekwaamheid, maar geen rechtspersoonlijkheid [7](#page=7).
**Schema: Natuurlijke persoon vs. Rechtspersoon**
| Kenmerk | Natuurlijke persoon | Rechtspersoon |
| :-------------------- | :---------------------------------------------------------------------- | :------------------------------------------------------------------------- |
| Definitie | Een mens van vlees en bloed | Een juridische constructie |
| Voorbeelden | Jij en ik | VZW, VME, BV, NV, gemeente, Belgische staat, deelstaten |
| Ontstaan | Bij geboorte | Door oprichting via een juridische procedure |
| Rechtsbekwaamheid | Ja (geen rechtspersoonlijkheid) | Ja (heeft rechtspersoonlijkheid) |
| Handelingsbekwaamheid | Volledig of gedeeltelijk, afhankelijk van wilsbekwaamheid | In principe altijd, maar handelt via vertegenwoordigers |
| Aansprakelijkheid | Persoonlijk (eigen vermogen) | Beperkt of onbeperkt, afhankelijk van rechtsvorm (persoonlijk vermogen bestuurder kan aangesproken worden) |
| Einde | Bij overlijden | Bij ontbinding of faillissement |
### 2.2 De staat van de persoon
De "staat van de persoon" omvat vijf elementen die de juridische plaats van een persoon in de maatschappij en familie bepalen: voornaam, familienaam, geslacht, woonplaats en nationaliteit. Deze elementen vallen onder dwingend recht en raken de openbare orde, wat betekent dat ze niet zomaar kunnen wijzigen zonder specifieke procedures. De staat van de persoon moet worden onderscheiden van de **burgerlijke staat**, die de familiale toestand aangeeft (gehuwd, ongehuwd, gescheiden, weduwe/weduwnaar). Geloof, ras, politieke overtuigingen, job, inkomen, gezondheid of opleidingsniveau maken geen deel uit van de staat van de persoon, maar wel van diens identiteit [9](#page=9).
#### 2.2.1 Voornaam
De keuze van een voornaam is in principe vrij, maar kent drie beperkingen:
1. De naam mag geen aanleiding geven tot verwarring (bv. een overdreven aantal voornamen) [9](#page=9).
2. De naam mag het kind niet schaden (bv. een belachelijke of aanstootgevende naam) [9](#page=9).
3. De naam mag geen schade toebrengen aan derden (bv. namen van beroemdheden) [9](#page=9).
Ondanks deze beperkingen is er veel vrijheid, en veel namen worden door de ambtenaar van de burgerlijke stand aanvaard [9](#page=9).
* **Voornaamsverandering:** Sinds 2018 is er geen ernstige reden meer nodig voor een voornaamsverandering; dit kan via een vereenvoudigde en goedkopere procedure bij de gemeente. De drie principiële beperkingen gelden hierbij nog steeds [9](#page=9).
> **Tip:** Namen met exotische oorsprong, creatieve spelling, popcultuur-associaties of die moeilijk uit te spreken zijn, worden vaak aanvaard. Problematische namen zijn bijvoorbeeld "Rolls Royce", "Dienaar van God", "Maastricht", "Hitler", "Lucifer", "Satan", "Prins", "Koning" of "Ridder". Steeds meer worden genderneutrale namen zoals Billie, Lou, Juul, Flo, Odile, Uwe, Nour aanvaard [10](#page=10).
#### 2.2.2 Familienaam
Sinds 2014 is de familienaam niet meer automatisch die van de vader. Ouders kunnen kiezen voor de naam van de vader, de moeder, of een dubbele naam in de gewenste volgorde. De gekozen naam geldt voor alle gemeenschappelijke kinderen die later geboren worden. Bij onenigheid krijgen kinderen automatisch een dubbele naam in alfabetische volgorde, beperkt tot één naam van elke ouder. Sinds 2024, met de invoering van het nieuwe BW, is de naamsverandering vereenvoudigd via de gemeente [11](#page=11).
#### 2.2.3 Geslacht
Het geslacht wordt bij geboorte vastgesteld op basis van fysieke criteria en geakteerd in de geboorteakte, met de keuze tussen mannelijk (M) of vrouwelijk (V) [12](#page=12).
* **Genderidentiteit en transgenderpersonen:** Het gendergeslacht (fysieke kenmerken) verschilt van de genderidentiteit (gevoel). Sinds 2018 kunnen transgenderpersonen de geslachtsregistratie in hun geboorteakte laten aanpassen, zonder dat een operatie nodig is, en met keuze tussen M of V. Bij meerderjarigen volstaat de overtuiging; vanaf 16 jaar is toestemming van ouders en een verklaring van een kinder- of jeugdpsychiater vereist. Deze wijziging is sinds 2023 niet meer onherroepelijk, waardoor meerdere keren wijzigen mogelijk is [12](#page=12).
* **Debat over derde geslacht:** Er bestaat in België (nog) geen derde geslacht "X". Juridisch debat, ook vanuit het Grondwettelijk Hof, stelt dat het niet mogelijk maken van aanpassing van de geslachtsregistratie voor non-binairen, die enkel kunnen kiezen tussen M of V, discriminerend is en strijdig met het gelijkheids- en non-discriminatiebeginsel (art. 10 en 11 GW). Een mogelijke oplossing zou een geslacht "X" op de identiteitskaart zijn of de mogelijkheid om het geslacht te verbergen [12](#page=12).
#### 2.2.4 Woonplaats
De betekenis van woonplaats kan verschillen per rechtsgebied [13](#page=13).
* **Burgerlijk recht:** In het burgerlijk recht duidt woonplaats op het vrijwillig verblijf waar men het centrum van zijn belangen heeft; het hoofdverblijf, waar men geacht wordt te verblijven en bereikbaar te zijn, en waar men rechten en plichten uitoefent [13](#page=13).
* **Onderscheid met domicilie:** Dit is niet noodzakelijk dezelfde plaats als de **domicilie** (inschrijving in het bevolkingsregister) die vooral relevant is in het gerechtelijk recht (burgerlijk procesrecht), zoals voor de territoriale bevoegdheid van rechtbanken of de betekening van dagvaardingen [13](#page=13).
* **Onderscheid met verblijfplaats:** Een persoon kan meerdere verblijfplaatsen hebben, zonder de intentie om er rechten en plichten uit te oefenen, zoals een tweede verblijf, studentenkot of een langdurige ziekenhuisopname [13](#page=13).
#### 2.2.5 Nationaliteit
Nationaliteit verkrijgt men op basis van de band met een bepaald land, wat leidt tot staatsburgerschap en de status van rechtsonderhorige, met bijhorende rechten en plichten. Er zijn verschillende manieren om nationaliteit te verkrijgen [14](#page=14):
* **Afstamming (ius sanguinis):** Via de nationaliteit van de ouders. Dit is het systeem in België, met uitzonderingen voor staatlozen en vondelingen. Bijvoorbeeld, een kind geboren in België van Oekraïense ouders verkrijgt de Oekraïense nationaliteit. Een vondeling krijgt de Belgische nationaliteit [14](#page=14).
* **Geboorte in een land (ius soli):** Zoals in de VS met "birthright citizenship". Een Belgische toeriste die bevalt in de VS verkrijgt in principe de Amerikaanse nationaliteit, maar ook de Belgische nationaliteit omdat de moeder de Belgische nationaliteit heeft [14](#page=14).
* **Nationaliteitsverklaring of naturalisatie:** Voor meerderjarige vreemdelingen [14](#page=14).
**Schema: Nationaliteitsverklaring vs. Naturalisatie**
| Kenmerk | Nationaliteitsverklaring | Naturalisatie |
| :-------------------- | :-------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- | :--------------------------------------------------------------------------------------------------- |
| Wat? | Standaardprocedure; een recht indien aan wettelijke voorwaarden voldaan wordt. | Uitzonderingsprocedure; een gunst, geen recht. |
| Voor wie? | Meerderjarige vreemdelingen met langdurig wettelijk verblijf en integratie (nationaal examen: taal en burgerschap). | Meerderjarige erkende staatlozen of personen met bijzondere verdiensten aan de Belgische staat. |
| Bevoegde instantie? | Ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente (onderzoekt volledigheid). | - |
| Wie beslist? | Parketten (bindend advies); Kamer van Volksvertegenwoordigers. | Kamer van Volksvertegenwoordigers. |
| Aanvechten beslissing? | Bij onvolledigheid dossier: beroep bij Raad van State. Bij weigering/negatief advies: procedure bij rechtbank van eerste aanleg (met hoger beroep bij Hof van Beroep). | Nee, beslissing is definitief. |
| Kosten? | Betalende procedure (van 150 naar 1000 euro). | Gratis. |
### 2.3 Link met zelfbeschikkingsrecht
Het **zelfbeschikkingsrecht**, verankerd in de Grondwet en het Burgerlijk Wetboek, is een grondrecht dat personen toestaat vrij te beslissen over hun leven, lichaam en vermogen, zolang dit niet strijdig is met dwingend recht of de rechten van derden. Dit principe omvat onder andere contractvrijheid (niet voor illegale doelen), vrije keuze over het leven (bv. medische hulp weigeren mits wilsbekwaamheid en vormvereisten), vrije keuze over het lichaam (bv. medische ingrepen) en vrije keuze over het vermogen (met bescherming voor reservataire erfgenamen en belastingen). Er bestaat echter een spanningsveld tussen individuele vrijheid en beschermingsmechanismen tegen misbruik, gevaar voor zichzelf en anderen, menselijke waardigheid, ethische normen en de strafwet [16](#page=16).
> **Tip:** Het zelfbeschikkingsrecht is fundamenteel, maar kent grenzen. Illegale praktijken zoals huurmoorden of de verkoop van organen zijn verboden. Commercieel draagmoederschap is eveneens verboden. Sekswerk, dat lange tijd strafbaar was, is sinds 2022 gedecriminaliseerd en sinds 2024 geregeld binnen een wettelijk kader. Euthanasie kan enkel onder strikte wettelijke voorwaarden, terwijl andere vormen van hulp bij zelfdoding strafbaar zijn. Medische hulp weigeren door een meerderjarige wilsbekwame persoon is in principe toegestaan, maar voor minderjarigen is toestemming van ouders/voogd en een oordeel van de arts vereist. Artsen hebben een wettelijke hulpverleningsplicht [16](#page=16).
---
# Bekwaamheid, ouderlijk gezag en voogdij
Dit onderwerp verklaart de verschillende vormen van bekwaamheid en hun toepassingen, met speciale aandacht voor minderjarigen, en definieert en licht ouderlijk gezag en voogdij toe.
### 3.1 Bekwaamheid
Bekwaamheid kan worden onderverdeeld in feitelijke, wils-, rechts- en handelingsbekwaamheid.
#### 3.1.1 Feitelijke bekwaamheid
Feitelijke bekwaamheid betreft het fysieke en mentale vermogen om handelingen te stellen. Dit is geen juridisch concept, maar een praktische voorwaarde om te kunnen handelen, zoals kunnen lezen, schrijven of autorijden. Een 8-jarige kan bijvoorbeeld lezen en schrijven [17](#page=17).
#### 3.1.2 Wilsbekwaamheid
Wilsbekwaamheid is een feitelijke toestand waarbij iemand zijn wil kan vormen en uitdrukken. Het is een voorwaarde om geldige rechtshandelingen te stellen. Minderjarigen kunnen echter, afhankelijk van hun leeftijd en het specifieke domein, toch in staat zijn om een redelijke beoordeling van hun belangen te maken en de gevolgen van hun beslissingen te begrijpen [17](#page=17).
* **Richtlijn voor jeugdhulp en patiëntenrechten:**
* Jonger dan 12 jaar: wils*on*bekwaam [17](#page=17).
* 12-14 jaar: de arts beoordeelt [17](#page=17).
* Vanaf 14 jaar: meestal beschouwd als wilsbekwaam [17](#page=17).
* **Verblijfsregeling bij echtscheiding:** Kinderen vanaf 12 jaar worden geacht een redelijke beoordeling van hun belangen te kunnen maken [17](#page=17).
Een meerderjarige persoon met dementie of hersenletsel is daarentegen vaak niet meer in staat een redelijke wil te vormen en uit te drukken, en is dus wils*on*bekwaam [17](#page=17).
> **Tip:** Wilsbekwaamheid is een feitelijke beoordeling en kan variëren afhankelijk van de situatie en de leeftijd van de persoon.
#### 3.1.3 Rechtsbekwaamheid
Rechtsbekwaamheid is het vermogen om drager van rechten en plichten te zijn. Iedereen is rechtsbekwaam vanaf de geboorte (of bij verwekking met betrekking tot erfrecht). Mensen kunnen niet volledig rechts*on*bekwaam zijn, aangezien dit een ontzegging van alle rechten en plichten zou betekenen, wat een grondrecht schendt. Dieren en zaken zijn rechts*on*bekwaam omdat zij een rechtsobject zijn, geen rechtssubject [17](#page=17).
Rechtsbekwaamheid kan wel beperkt worden door een strafrechtelijke veroordeling, zoals ontzetting uit burgerlijke en politieke rechten, ouderlijk gezag, of onwaardigheid om te erven. Dit zijn specifieke, gedeeltelijke vormen van rechtsonbekwaamheid als sanctie, meestal beperkt in de tijd (met uitzondering van onwaardigheid om te erven). Voorbeelden van rechten en plichten zijn eigendom, het recht op een werkloosheidsuitkering, trouwen, stemrecht, en de plicht om belastingen te betalen, de wegcode te respecteren en kinderen te onderhouden [17](#page=17).
#### 3.1.4 Handelingsbekwaamheid
Handelingsbekwaamheid is een juridische status die het vermogen inhoudt om zelf rechtsgeldige handelingen te stellen, zoals contracten sluiten. In principe is men handelingsbekwaam vanaf de meerderjarigheid. Een 15-jarige kan bijvoorbeeld niet zelfstandig een koopcontract sluiten [17](#page=17).
> **Schema:**
> ```mermaid
> graph TD
> A[Geboorte --> B{Meerderjarigheid (18 jaar)};
> B --> C[Rechtsbekwaam;
> A --> D[Verwekking;
> D --> E[Erfrecht;
> C --> F[Feitelijk Bekwaam;
> F --> G[Wilsbekwaam;
> G --> H[Handelingsbekwaam of gedeeltelijk handelingsbekwaam;
> H --> I[Ouderlijk Gezag;
> H --> J[Voogdij;
> H --> K[Rechtsbekwaam;
> L[Dood --> M[Einde;
> subgraph Minderjarigen
> B -- tot 18 jaar --> G;
> G -- kan zijn --> H;
> end
> subgraph Meerderjarigen
> B --> C;
> C --> H;
> end
> subgraph Handelingsonbekwaamheid (Meerderjarigen)
> H -- soms --> N[Bescherming en bewind;
> N --> O[Zorgvolmacht;
> N --> P[Gerechtelijke bescherming;
> end
> ```
##### 3.1.4.1 Handelingsonbekwaamheid
Handelingsonbekwaamheid bij meerderjarigen treedt op wanneer iemand, wegens zijn gezondheidstoestand, geheel of gedeeltelijk, tijdelijk of definitief, niet in staat is om zelf zijn persoonlijke rechten te behartigen, zijn goederen te beheren, zijn wil te vormen en uit te drukken. Dit kan voorkomen bij comapatiënten, dementerenden, personen met een verstandelijke beperking of psychiatrische patiënten. Ook wanneer iemand zijn inkomsten verspilt aan nutteloze uitgaven door een geestesstoornis, kan dit leiden tot handelingsonbekwaamheid [18](#page=18).
Beschermingsmaatregelen kunnen zowel buitengerechtelijk (zonder tussenkomst van de rechter, bv. zorgvolmacht) als gerechtelijk (met tussenkomst van de vrederechter die een bewindvoerder aanstelt) zijn [18](#page=18).
> **Voorbeeld:** Een persoon met ernstige dementie die zijn financiën niet meer kan beheren, kan onder gerechtelijk bewind geplaatst worden.
### 3.2 Ouderlijk gezag
Ouderlijk gezag is het recht en de plicht van de ouders om hun minderjarig kind te vertegenwoordigen, op te voeden en over zijn goederen te beheren [19](#page=19).
* **Inhoud:**
* **Vertegenwoordigingsbevoegdheid:** Minderjarigen zijn (gedeeltelijk) handelingsonbekwaam; zij kunnen in principe geen contracten afsluiten [19](#page=19).
* **Gezag over de persoon:** Opvoeding, schoolkeuze, religie, vrienden, etc. [19](#page=19).
* **Beheer van de goederen:** Ouders hebben hierbij een genotsrecht, wat betekent dat de opbrengsten van de goederen van het kind aan de ouders toekomen [19](#page=19).
* **Einde:** Het ouderlijk gezag eindigt op het moment van meerderjarigheid [19](#page=19).
* **Onderhoudsplicht:** Ouders hebben een bijzondere onderhoudsplicht, zowel voor levensonderhoud als opleiding, evenredig aan hun middelen. Deze plicht geldt ook voor kinderen ouder dan 18 jaar, op voorwaarde dat de student geen eigen inkomen heeft en de studies normaal vorderen, en eindigt pas na het behalen van een einddiploma [19](#page=19).
* **Uitoefening:**
* **Samenwonende ouders:** Oefenen het gezag gezamenlijk uit. Ten opzichte van derden te goeder trouw wordt elke ouder geacht met instemming van de ander te handelen; één handtekening op een schoolrapport volstaat bijvoorbeeld [19](#page=19).
* **Niet samenwonende ouders:** Blijven gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen (co-ouderschap). Bij gebrek aan overeenstemming kan de rechter de uitoefening regelen [19](#page=19).
* **Ontzetting uit het ouderlijk gezag:** Dit is een ultieme jeugdbeschermingsregel, meestal volledig, en is een specifieke vorm van rechtsonbekwaamheid na een rechterlijke beslissing [19](#page=19).
> **Let op:** Kinderen hebben ook een wettelijke onderhoudsplicht ten aanzien van behoeftige ouders, grootouders en schoonouders [19](#page=19).
### 3.3 Voogdij
Voogdij is de situatie waarin een voogd verantwoordelijk is voor de opvoeding van een minderjarige en het beheer van diens goederen, indien beide ouders overleden, wettelijk onbekend, of voortdurend onmogelijk zijn om het ouderlijk gezag uit te oefenen. Situaties van onmogelijkheid kunnen zijn: ontzetting uit het ouderlijk gezag, verdwijning, onvindbaarheid, wils*on*bekwaamheid, handelingsonbekwaamheid door coma of dementie, of detentie [20](#page=20).
* **Aanstelling:** In België stelt de Jeugd- en Familierechtbank de voogd aan [20](#page=20).
* **Beheer van goederen:** Voor belangrijke beslissingen over de goederen van de minderjarige (bv. verkoop onroerend goed, leningen, aanvaarden/verwerpen erfenis) is een bijzondere machtiging van de vrederechter nodig. De vrederechter controleert jaarlijks het beheer van de goederen [20](#page=20).
* **Kosten levensonderhoud:** De voogd kan de erfenis van de ouders aanwenden voor de kosten van levensonderhoud van de minderjarigen [20](#page=20).
* **Ontzetting van de voogd:** De vrederechter kan de voogd ontzetten uit zijn functie bij wanbeheer. De Jeugd- en Familierechtbank wijst dan een nieuwe voogd aan. Persoonlijke problemen tussen voogd en minderjarige worden eveneens door de Jeugd- en Familierechtbank beslecht [20](#page=20).
* **Einde:** De voogdij eindigt automatisch bij meerderjarigheid van het kind of bij overlijden van de voogd [20](#page=20).
> **Opmerking:** Hoewel ouderlijk gezag en voogdij in het nieuwe Burgerlijk Wetboek onder Titel 2 Familierecht vallen, worden ze om praktische redenen in dit overzicht gekoppeld aan de handelingsbekwaamheid [20](#page=20).
---
# Familierecht: familiebanden, afstamming en huwelijk
Dit thema behandelt de opbouw van familierelaties, inclusief bloedverwantschap en aanverwantschap, de vaststelling van afstamming, adoptie, en de voorwaarden en gevolgen van het burgerlijk huwelijk.
### 4.1 Familiebanden
Familierecht omvat de persoonlijke verhoudingen tussen personen die door afstamming (bloedverwantschap) en huwelijk (aanverwantschap) verbonden zijn [22](#page=22).
#### 4.1.1 Bloedverwantschap
Bloedverwantschap verwijst naar de natuurlijke of biologische familie, gebaseerd op afstamming [23](#page=23).
* **Rechte lijn:** Personen die rechtstreeks van elkaar afstammen [23](#page=23).
* **Opwaarts (ascendenten):** Voorouders zoals ouders en grootouders [23](#page=23).
* **Neerwaarts (descendenten):** Afstammelingen of nakomelingen zoals kinderen en kleinkinderen [23](#page=23).
* **Zijlijn (collateralen):** Personen die een gemeenschappelijke voorouder delen, maar naast elkaar in de familiestamboom staan, zoals broers, zussen, ooms, tantes, neven en nichten [23](#page=23).
* **Adoptie:** Creëert een juridische verwantschap die gelijkgesteld wordt met bloedverwantschap [23](#page=23).
#### 4.1.2 Aanverwantschap
Aanverwantschap ontstaat enkel door een huwelijk, niet door wettelijke samenwoning. Het betreft de relatie tussen een persoon en de bloedverwanten van diens huwelijkspartner, ook wel schoonfamilie genoemd [23](#page=23).
* **Ontbinding door echtscheiding:** Aanverwantschap eindigt automatisch [23](#page=23).
* **Ontbinding door overlijden:** Aanverwantschap eindigt niet automatisch. Er kan nog steeds een plicht tot het betalen van onderhoudsgeld aan schoonouders bestaan, maar deze vervalt bij overlijden van de huwelijkspartner als er geen kinderen zijn, of wanneer de schoonouder hertrouwt [23](#page=23).
#### 4.1.3 Graden van verwantschap
De graad van verwantschap wordt berekend op basis van het aantal generaties [26](#page=26).
* **Rechte lijn:** Eén generatie staat gelijk aan één graad, zowel omhoog (ascendenten) als omlaag (descendenten) [26](#page=26).
* Jij ten opzichte van je ouders: 1e graad [26](#page=26).
* Jij ten opzichte van je grootouders: 2e graad [26](#page=26).
* **Zijlijn:** Tel het aantal opgaande stappen tot aan de gemeenschappelijke voorouder, en tel daarbij het aantal afdalende stappen tot aan de persoon van wie de verwantschap wordt bepaald [26](#page=26).
* Jij ten opzichte van je zus: 2e graad (1 stap omhoog naar ouder, 1 stap omlaag naar zus) [26](#page=26).
* Jij ten opzichte van je tante: 3e graad (2 stappen omhoog naar gemeenschappelijke voorouder (grootouders), 1 stap omlaag naar tante) [26](#page=26).
* Jij ten opzichte van de zoon van je tante (neef): 4e graad (2 stappen omhoog naar gemeenschappelijke voorouder (grootouders), 2 stappen omlaag naar neef) [26](#page=26).
### 4.2 Afstamming
De vaststelling van afstamming regelt wie de juridische ouders van een kind zijn [24](#page=24).
#### 4.2.1 Afstamming binnen het huwelijk
* **Man + Vrouw:**
* **Moeder:** De vrouw die bevalt is juridisch de moeder [24](#page=24).
* **Vader:** Vermoeden van vaderschap: de echtgenoot van de moeder wordt geacht de vader te zijn, tot 300 dagen na ontbinding van het huwelijk. Betwisting is mogelijk via DNA-onderzoek [24](#page=24).
* **Vrouw + Vrouw:**
* **Moeder:** De vrouw die bevalt is juridisch de moeder [24](#page=24).
* **Mee-moeder:** Sinds 2015 vermoeden van mee-moederschap: de echtgenote van de moeder wordt geacht de mee-moeder te zijn, tot 300 dagen na ontbinding van het huwelijk. Dit betreft intentioneel ouderschap en is enkel mogelijk bij twee vrouwen. Betwisting is mogelijk [24](#page=24).
* **Man + Man:**
* **Moeder:** N.v.t.
* **Vader:** Geen vermoeden van vaderschap, aangezien moeder en vader niet gehuwd zijn. Erkenning is enkel mogelijk door de biologische vader. Vaderschap kan juridisch worden vastgesteld door de biologische vader. Adoptie is mogelijk indien er geen biologische band is [24](#page=24).
#### 4.2.2 Afstamming buiten het huwelijk
* **Man + Vrouw:**
* **Moeder:** De vrouw die bevalt is juridisch de moeder [24](#page=24).
* **Vader:** Geen vermoeden van vaderschap omdat de ouders niet gehuwd zijn. Erkenning door de niet-biologische vader is wel mogelijk. Vaderschap kan juridisch worden vastgesteld [24](#page=24).
* **Vrouw + Vrouw:**
* **Moeder:** De vrouw die bevalt is juridisch de moeder [24](#page=24).
* **Mee-moeder:** Geen vermoeden van mee-moederschap. Erkenning is mogelijk mits instemming van de biologische moeder. Dit is gebaseerd op het principe van intentioneel ouderschap. Vaststelling van mee-moederschap gebeurt door de rechter op basis van juridische intentie, sociale realiteit, instemming met de verwekking, rol in het leven van het kind en feitelijke erkenning door de omgeving [24](#page=24).
* **Man + Man:**
* **Moeder:** N.v.t.
* **Vader:** Geen vermoeden van vaderschap. Erkenning is enkel mogelijk door de biologische vader. Vaderschap blijft biologisch georiënteerd. Vaststelling van vaderschap is enkel mogelijk door de biologische vader. Adoptie is mogelijk indien er geen biologische band is [24](#page=24).
#### 4.2.3 Adoptie
Adoptie vestigt de juridische afstamming alsof deze door bloedverwantschap is ontstaan en is mogelijk voor koppels van hetzelfde geslacht sinds 2006 [25](#page=25).
* **Gewone adoptie:** Het kind krijgt een juridische band met de adoptieouders, maar behoudt een band met de biologische ouders. Er zijn dan meer dan twee juridische ouders, maar de rechten van de biologische ouders worden sterk beperkt (meestal verlies van ouderlijk gezag). Dit is toepasbaar bij volwassenen of oudere kinderen waarbij de band met de biologische familie behouden wil worden. Het kind erft van zowel de adoptie- als de biologische familie [25](#page=25).
* **Volle adoptie:** Creëert een volledig nieuwe afstamming met de nieuwe familie. De biologische familieband verdwijnt, met slechts twee juridische ouders. Het kind erft enkel van de adoptiefamilie. Dit is meestal toepasbaar bij kleine kinderen [25](#page=25).
#### 4.2.4 Ter info: Draagmoederschap en biologische erkenning
* **Draagmoederschap:** Niet wettelijk geregeld in België. De draagmoeder is juridisch de moeder, dus adoptie door de wensmoeder is vereist. Erkenning door de biologische wensvader is mogelijk. Niet-biologische vaders moeten het kind adopteren. Commercieel draagmoederschap is verboden; altruïstisch draagmoederschap wordt gedoogd [25](#page=25).
* **Biologische erkenning in de media:** Biologische en publiekelijke erkenning is niet gelijk aan juridische erkenning. Juridische afstamming moet nog worden vastgesteld of juridisch worden afgedwongen [25](#page=25).
### 4.3 Huwelijk
Het burgerlijk huwelijk is een verbintenis tussen twee mensen die aan strikte voorwaarden moet voldoen [27](#page=27).
#### 4.3.1 Voorwaarden voor het burgerlijk huwelijk
1. **Een verbintenis tussen twee mensen:**
* Van hetzelfde of verschillend geslacht (homohuwelijk mogelijk sinds 2003) [27](#page=27).
* Voltrokken door de ambtenaar van de burgerlijke stand, meestal in het gemeentehuis, maar ook op een andere aangewezen openbare plaats [27](#page=27).
2. **Twee ongehuwde partners (monogamie):**
* Bigamie (al of nog gehuwd zijn) is verboden en leidt tot nietigheid van het tweede huwelijk en is strafbaar. Dit geldt ook als de nationale wet van een huwelijkspartner polygamie toestaat [27](#page=27).
3. **Twee meerderjarigen:**
* In principe minimumleeftijd van 18 jaar, tenzij met toestemming van de familie- en jeugdrechtbank [27](#page=27).
4. **Doel van een duurzame levensgemeenschap:**
* Het burgerlijk wetboek koppelt dit niet expliciet aan seksuele relaties, maar in de praktijk wordt een seksuele/affectieve relatie aangenomen. Gedwongen gemeenschap binnen het huwelijk blijft strafbaar als verkrachting [28](#page=28).
* Schijnhuwelijken zijn verboden en strafrechtelijk vervolgbaar. Dit betreft huwelijken waarbij de intentie niet gericht is op een duurzame levensgemeenschap, maar op het verkrijgen van een verblijfsrechtelijk voordeel [28](#page=28).
5. **Vrije en volledige instemming van de partners (wilsbekwaam en handelingsbekwaam):**
* Dwang is verboden [28](#page=28).
* Dwaling (onjuiste voorstelling van de werkelijkheid) omtrent de persoon zelf is verboden. Dit geldt niet voor dwaling omtrent rijkdom of sociale status [28](#page=28).
* Gearrangeerde en verstandshuwelijken zijn niet verboden, zolang er sprake is van vrije instemming [28](#page=28).
6. **Afwezigheid van een huwelijksbeletsel:**
* **Te nauwe bloed- of aanverwantschap:** Altijd verboden in de rechte lijn. In de zijlijn tot en met de derde graad verboden, tenzij de familie- en jeugdrechtbank dit opheft. Aanverwanten in de rechte lijn verboden, tenzij uitzondering via de rechtbank [29](#page=29).
* **Wettelijke samenwoning met een andere persoon:** Is een beletsel [29](#page=29).
#### 4.3.2 Sanctie bij niet-naleving huwelijksvoorwaarden
* **Voor het sluiten van het huwelijk:** De ambtenaar van de burgerlijke stand weigert de voltrekking [30](#page=30).
* **Na sluiting van het huwelijk:** Nietigverklaring door de familie- en jeugdrechtbank bij huwelijksbeletsels zoals ontbrekende toestemming, minderjarigheid zonder uitzondering, verboden verwantschap zonder uitzondering, bigamie, voltrekking door onbevoegde ambtenaar, schijnhuwelijk, gedwongen huwelijk of dwaling [30](#page=30).
* **Gevolgen van nietigheid:** Het huwelijk wordt geacht nooit te hebben bestaan, en de gevolgen moeten worden uitgewist [30](#page=30).
* **Putatief huwelijk:** Wanneer minstens één partner te goeder trouw was, kunnen sommige gevolgen blijven bestaan om onrechtvaardigheid te voorkomen, zoals de afstamming (vermoeden vaderschap) [30](#page=30).
* Nietigheid van het huwelijk verschilt van ontbinding van het huwelijk [30](#page=30).
#### 4.3.3 Gevolgen van het huwelijk
De gevolgen van het huwelijk worden onderverdeeld in het primair en secundair stelsel [31](#page=31).
**1. Primair stelsel:** Betreft de wederzijdse rechten en plichten van echtgenoten en is een dwingend wettelijk kader [31](#page=31).
* **Gelijkheid van echtgenoten:** Gelijke rechten en plichten sinds 1976 [31](#page=31).
* **Getrouwheidsplicht:** Trouw zijn aan elkaar. Overspel is geen officiële echtscheidingsgrond meer sinds 2007 [31](#page=31).
* **Samenwoningsplicht:** Op de echtelijke verblijfplaats, bepaald in onderlinge overeenstemming. Niet samenwonen betekent feitelijke scheiding [31](#page=31).
* **Hulp bieden:** Morele ondersteuning, affectie en verzorging [31](#page=31).
* **Bijdrageplicht:** Echtgenoten moeten in verhouding tot hun inkomsten en vermogen bijdragen in de kosten van het huishouden en de opvoeding van kinderen, om dezelfde levensstandaard te delen [31](#page=31).
* **Solidariteit (hoofdelijk aansprakelijk):** Schulden aangegaan voor huishouding en opvoeding van kinderen binden beide partners [31](#page=31).
* **Recht op eigen rekening/kluis:** Val niet automatisch in het eigen vermogen; bewijs van exclusief eigendom is vereist [31](#page=31).
* **Vrije beroepskeuze:** Het gekozen beroep mag de belangen van het gezin niet in gevaar brengen [32](#page=32).
* **Gebruik van elkaars familienaam:** Echtgenoten mogen elkaars familienaam gebruiken [32](#page=32).
* **Bescherming van de gezinswoning:** Dit geldt voor het gehele onroerend goed dat dient als de voornaamste gezinswoning [32](#page=32).
* **Eigendom:** De gezinswoning mag niet verkocht, verhuurd of met hypotheek bezwaard worden zonder toestemming van beide echtgenoten, zelfs als één echtgenoot exclusief eigenaar is [32](#page=32).
* **Huur:** Beide echtgenoten hebben gezamenlijke rechten en plichten, ook als het huurcontract op naam van één persoon staat of voor het huwelijk werd afgesloten. Beiden worden medehuurder. Opzegging vereist instemming van beiden, en beiden zijn aansprakelijk voor huurbetalingen [32](#page=32).
---
# Relatievermogensrecht: huwelijksvermogensstelsels en samenwoning
Dit onderdeel behandelt de vermogensrechtelijke relaties binnen huwelijken en wettelijke samenwoningen, inclusief het primaire en secundaire stelsel, de verschillende huwelijksvermogensstelsels en een vergelijking met samenwoningsvormen.
### 5.1 Het secundair stelsel: huwelijksvermogensstelsels
Het secundair stelsel bepaalt hoe goederen worden beheerd tijdens het huwelijk en hoe het vermogen wordt verdeeld bij ontbinding van het huwelijk (echtscheiding of overlijden). Het is aanvullend recht, wat betekent dat er keuzevrijheid is om andere afspraken te maken, meestal via de notaris [33](#page=33).
#### 5.1.1 Het wettelijk stelsel
Het wettelijk stelsel, ook wel de gemeenschap van aanwinsten genoemd, is het standaardstelsel dat geldt als er geen huwelijkscontract is [33](#page=33).
* **Eigen vermogen (EV):** Elk echtgenoot behoudt een eigen vermogen dat bestond vóór het huwelijk, wat tijdens het huwelijk met eigen middelen is aangekocht, of wat verkregen is via erfenis of schenking [33](#page=33).
* **Gemeenschappelijk vermogen (GV):** Alle aanwinsten die tijdens het huwelijk worden verkregen, inclusief de bijbehorende schulden, vallen in het gemeenschappelijk vermogen [33](#page=33).
* **Vruchten uit eigen vermogen:** De opbrengsten uit het eigen vermogen (zoals interesten, dividenden, huurinkomsten) vallen in principe in de gemeenschap, tenzij anders is overeengekomen [33](#page=33).
#### 5.1.2 Scheiding van goederen
Bij een stelsel van scheiding van goederen is er enkel sprake van eigen vermogen voor beide partners, wat volledige autonomie inhoudt [34](#page=34).
* **Onverdeeldheid:** In de praktijk ontstaat vaak een stuk onverdeeldheid, wat neerkomt op mede-eigendom, bijvoorbeeld voor goederen die samen zijn aangekocht of waarbij geld van de gemeenschappelijke rekening is gebruikt [34](#page=34).
* **Redenen voor dit stelsel:** Dit stelsel wordt vaak gekozen bij zelfstandige activiteiten zonder vennootschapsvorm (omdat het persoonlijk vermogen van de zaak kan worden aangesproken), om financiële zelfstandigheid te behouden, of bij kinderen uit een vorige relatie [34](#page=34).
* **Nadelen:** Het eigen vermogen valt volledig in de nalatenschap bij overlijden, wat betekent dat er geen gemeenschappelijk kapitaal wordt opgebouwd waarvan de helft aan de langstlevende toekomt [34](#page=34).
* **Vruchten uit eigen vermogen:** In dit stelsel blijven de vruchten uit eigen vermogen wel eigen vermogen, in tegenstelling tot het wettelijk stelsel [34](#page=34).
#### 5.1.3 Algehele gemeenschap van goederen
Bij dit stelsel valt alles, dus ook de eigen vermogens vóór het huwelijk, in de gemeenschap. Dit stelsel wordt niet vaak gekozen, maar biedt maximale eenvoud omdat er maar één vermogen te verdelen is [34](#page=34) [36](#page=36).
### 5.2 Aanvullende afspraken in huwelijkscontracten
Naast de keuze van het huwelijksvermogensstelsel kunnen echtgenoten extra afspraken maken via een huwelijkscontract om het stelsel aan te passen. Veelvoorkomende clausules zijn [35](#page=35):
* **Opsomming van goederen:** Een lijst van goederen die elke partner vóór het huwelijk bezit, om discussies te vermijden [35](#page=35).
* **Inbrengbeding:** De mogelijkheid om een eigen goed in te brengen in het gemeenschappelijk vermogen [35](#page=35).
* **Verrekeningsbeding:** Afspraak dat aanwinsten van één partner (deels) verrekend worden met de andere partner bij echtscheiding [35](#page=35).
* **Keuzebeding / Verblijvingsbeding:** Geeft de langstlevende partner de keuze om een deel of het geheel van het gemeenschappelijk vermogen in volle eigendom te krijgen bij overlijden [35](#page=35).
* **Valkeniersbeding:** Beschermt de erfrechten van kinderen uit een vorige relatie tegenover de nieuwe partner [35](#page=35).
* **Beding over inkomsten uit eigen vermogen:** De mogelijkheid om af te spreken dat vruchten van eigen goederen eigen blijven, in plaats van gemeenschappelijk (afwijking van het wettelijk stelsel) [35](#page=35).
* **Toekenningsbeding:** Bij overlijden gaat een bepaald goed automatisch naar de andere partner [35](#page=35).
> **Tip:** Van de verplichte bijdrageplicht aan de lasten van het huwelijk en de bescherming van de gezinswoning mag nooit worden afgeweken [35](#page=35).
### 5.3 Vergelijking van de drie stelsels
| Kenmerk | Wettelijk stelsel (gemeenschap van aanwinsten) | Scheiding van goederen | Algehele gemeenschap van goederen |
| :---------------------------- | :-------------------------------------------- | :---------------------------------------------------- | :-------------------------------- |
| Eigen vermogen vóór huwelijk | Blijft eigen | Blijft eigen | Wordt gemeenschappelijk |
| Vermogen opgebouwd tijdens huwelijk | Gemeenschappelijk, behalve erfenis/schenking | Eigen (tenzij samen gekocht of gelden op gemeenschappelijke rekening = onverdeeldheid) | Gemeenschappelijk |
| Opbrengsten uit eigen goederen | Gemeenschappelijk | Eigen | Gemeenschappelijk |
| Bescherming gezinswoning | Ja | Ja | Ja |
| Bij echtscheiding | Gemeenschappelijk vermogen 50/50 | Ieder behoudt eigen vermogen (+ verdeling onverdeeldheid) | Alles 50/50 |
| Voordelen | Evenwicht tussen solidariteit en autonomie | Volledige autonomie; eenvoudige vereffening | Volledige solidariteit; maximale eenvoud |
| Nadelen | Complex bij vereffening; bewijs eigen goederen | Geen gemeenschappelijk kapitaal; zwakke partner bij overlijden/echtscheiding | Groot risico bij schulden; verlies familiekapitaal |
### 5.4 Ontbinding van het huwelijk
Ontbinding van het huwelijk beëindigt het huwelijk voor de toekomst, maar de gevolgen uit het verleden blijven bestaan. Dit kan gebeuren door overlijden (met erfrecht en successierecht tot gevolg) of door echtscheiding [37](#page=37).
#### 5.4.1 Echtscheiding
Er zijn verschillende procedures voor echtscheiding:
* **Echtscheiding door onderlinge toestemming (EOT):** Echtgenoten zijn het volledig eens over alle regelingen (goederen, kinderen, onderhoud) en vragen samen de echtscheiding aan. Dit is de meest eenvoudige en snelste procedure [39](#page=39) [40](#page=40).
* **Echtscheiding op grond van onherstelbare ontwrichting (EOO):** Een van de echtgenoten vraagt de echtscheiding omdat samenleven onmogelijk is geworden, zonder dat er noodzakelijk een akkoord is. Dit vereist bewijs van de onherstelbare ontwrichting, zoals langdurige feitelijke scheiding of feiten zoals overspel of geweld. Dit leidt tot een foutloze echtscheiding sinds 2007 [39](#page=39) [40](#page=40).
* **Feitelijke scheiding:** Echtgenoten wonen niet meer samen, maar het huwelijk of de wettelijke samenwoning blijft bestaan. Dit is een feitelijke toestand en geen gerechtelijke procedure [39](#page=39) [40](#page=40).
De gevolgen van echtscheiding omvatten de definitieve verdeling van vermogen (secondair stelsel), een onderhoudsregeling voor kinderen en eventueel voor de financieel zwakke partner. De rechten en plichten uit het primair stelsel vervallen [40](#page=40).
#### 5.4.2 Ontbinding versus nietigheid
* **Ontbinding van het huwelijk:** Het huwelijk wordt beëindigd, maar was geldig tot de ontbinding (bv. door overlijden of echtscheiding). Vermogensrechtelijk vindt er een vereffening en verdeling van het huwelijksvermogen plaats [41](#page=41).
* **Nietigheid van het huwelijk:** Het huwelijk wordt geacht nooit te hebben bestaan, met terugwerkende kracht. Er is in principe geen huwelijksvermogen, tenzij de echtgenoot te goeder trouw aanspraak kan maken op een deel van het vermogen alsof het wettelijk stelsel van toepassing was [41](#page=41).
* **Putatief huwelijk:** Een nietig huwelijk waarbij toch bepaalde gevolgen blijven gelden, zoals onderhoud, erfrecht en afstamming, ter bescherming van de rechtvaardigheid en de kinderen [41](#page=41).
### 5.5 Samenwoning buiten het huwelijk
Naast het huwelijk bestaan er twee vormen van samenwoning: wettelijke samenwoning en feitelijke samenwoning [42](#page=42).
#### 5.5.1 Vergelijking samenwoning en huwelijk
| Kenmerk | Feitelijke samenwoning | Wettelijke samenwoning | Huwelijk |
| :-------------------- | :-------------------------------------------------------------------------------------------- | :--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- | :------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- |
| Definitie | Twee of meer personen wonen samen en hebben hun wettelijke verblijfplaats op hetzelfde adres. | Twee ongehuwde meerderjarige personen verklaren officieel samen te wonen bij de gemeente. | Twee ongehuwde meerderjarige personen gaan een wettelijke verbintenis aan volgens de huwelijksregels. |
| Formaliteiten | Geen | Vrijwillige verklaring bij de gemeente. | Huwelijksakte bij ambtenaar van de burgerlijke stand + vormvereisten. |
| Rechten & plichten | Geen wettelijk statuut. | Beperkt wettelijk statuut; geen getrouwheidsplicht, bijstandsplicht, hulpplicht. | Volledig wettelijk statuut met uitgebreide rechten en plichten (primair stelsel van dwingend recht). |
| Samenlevingscontract | Partners kunnen privaatrechtelijk afspraken maken. | Partners kunnen privaatrechtelijk afspraken maken. | Partners kunnen privaatrechtelijk afspraken maken die niet in strijd zijn met het primair stelsel. |
| Huwelijksvermogensstelsel | Elk behoudt eigen vermogen, geen gemeenschappelijk vermogen. | Elk behoudt eigen vermogen, geen gemeenschappelijk vermogen, wel bijdrageplicht voor huishouden. | Afhankelijk van gekozen huwelijksvermogensstelsel (wettelijk, scheiding van goederen, gemeenschap). |
| Gezinswoning | Geen bescherming. | Wettelijke bescherming: verkoop of huurbeëindiging vereist instemming van beide partners (passief). Vruchtgebruik langstlevende kan worden ontnomen. | Sterke bescherming (primair stelsel); verkoop, hypotheek of huurbeëindiging vereist voorafgaande toestemming van beide echtgenoten (actief). Vruchtgebruik langstlevende is absoluut. |
| Schulden | In principe geen solidariteit, tenzij beide tekenen. | Solidariteit voor schulden voor gezinsbehoeften. | Solidariteit voor gezins- en huishoudschulden. |
| Erfrecht | Geen erfrecht (wel testament mogelijk). | Beperkt erfrecht (niet reservatair): vruchtgebruik op gezinswoning en huisraad, kan bij testament ingetrokken worden. | Wettelijk erfrecht: langstlevende heeft vruchtgebruik op volledige nalatenschap, inclusief gezinswoning. Kan niet worden aangepast bij testament. |
| Beëindiging | Vrij, zonder formaliteiten. | Schriftelijke verklaring bij gemeente, overlijden, huwelijk. Geen onderhoudsplicht. | Echtscheiding (eventueel met onderhoudsplicht t.a.v. financieel zwakke partner), overlijden. |
| Toepassing | Informeel samenleven. | Formeel samenlevingsverband, kan losstaan van affectieve relatie. | Volledige wettelijke regeling voor partnerschap, veronderstelt in de praktijk een affectieve band. |
#### 5.5.2 Relatievermogensrecht
Relatievermogensrecht is een onderdeel van het burgerlijk recht dat de vermogensrechtelijke verhoudingen tussen personen die door familieband, huwelijk en wettelijke samenwoning verbonden zijn, regelt. Het omvat het primaire stelsel (dwingende regels over bescherming gezinswoning en bijdrageplicht), het secundaire stelsel (huwelijksvermogensstelsels en -contracten) en de regels omtrent vereffening en verdeling na ontbinding. Het erfrecht en successierecht vallen hier strikt genomen buiten [38](#page=38).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Term | Definitie |
| Burgerlijk recht | Het rechtsgebied dat de rechtsbetrekkingen tussen burgers regelt, zoals eigendom, contracten en familierecht. Het omvat de regels die van toepassing zijn op het dagelijks leven van individuen en hun onderlinge verhoudingen. |
| Code Napoléon | De Franse burgerlijke wetboek van 1804, ook bekend als de Code Civil, die een uniforme codificatie van het privaatrecht nastreefde en gebaseerd was op de principes van de Franse Revolutie. |
| Burgerlijk Wetboek | Een verzameling wetten die het burgerlijk recht regelt. In België bestond tot 2020 de Napoleontische Code Civil, waarna een nieuw, gemoderniseerd Burgerlijk Wetboek werd ingevoerd. |
| Privaatrecht | Het deel van het recht dat zich bezighoudt met de rechtsverhoudingen tussen burgers onderling, in tegenstelling tot het publiekrecht dat de verhoudingen tussen burgers en de overheid regelt. |
| Codificatie | Het systematisch verzamelen en vastleggen van rechtsregels in een wetboek, met als doel duidelijkheid, rechtszekerheid en eenheid te creëren binnen een bepaald rechtsgebied. |
| Rechtszekerheid | Het principe dat burgers erop moeten kunnen vertrouwen dat de wet op een consistente en voorspelbare manier wordt toegepast, waardoor zij hun gedrag daarop kunnen afstemmen. |
| Personenrecht | Het deel van het burgerlijk recht dat de status, rechten en plichten van natuurlijke personen regelt, inclusief zaken als geboorte, naam, nationaliteit en handelingsbekwaamheid. |
| Goederenrecht | Het deel van het burgerlijk recht dat zich bezighoudt met de rechten die een persoon kan hebben op zaken, zoals eigendom, mede-eigendom, erfdienstbaarheden en zakelijke zekerheden. |
| Verbintenissenrecht | Het rechtsgebied dat de rechtsbetrekkingen regelt die voortvloeien uit overeenkomsten en andere rechtsfeiten, zoals het ontstaan, de inhoud en het tenietgaan van verplichtingen tussen partijen. |
| Aansprakelijkheid | De juridische verplichting om de schade te vergoeden die men heeft veroorzaakt door een onrechtmatige daad of door het niet nakomen van een contractuele verplichting. |
| Rechtssubject | Een drager van rechten en plichten in het burgerlijk recht, wat betekent dat diegene rechtsbekwaam is om juridische handelingen te stellen en kan worden aangesproken voor zijn of haar daden. |
| Rechtsbekwaamheid | Het vermogen om drager te zijn van rechten en plichten, wat essentieel is voor een rechtssubject om deel te nemen aan het rechtsverkeer. |
| Handelingsbekwaamheid | Het vermogen om zelfstandig juridische handelingen te verrichten en rechten en plichten uit te oefenen door het stellen van rechtshandelingen. |
| Rechtsobject | Een voorwerp of entiteit waarop rechten en plichten betrekking hebben, maar dat zelf geen rechten of plichten kan uitoefenen, zoals goederen of diensten. |
| Natuurlijke persoon | Een levende mens van vlees en bloed, die vanaf de geboorte tot de dood wordt erkend als een rechtssubject en drager van rechten en plichten. |
| Rechtspersoon | Een organisatie die door de wet als een zelfstandig rechtssubject wordt erkend, met eigen rechten en plichten, en die rechtshandelingen kan stellen via haar vertegenwoordigers. |
| Staat van de persoon | Het geheel van juridische elementen dat de plaats van een persoon in de maatschappij en de familie bepaalt, bestaande uit onder andere voornaam, familienaam, geslacht, woonplaats en nationaliteit. |
| Voornaam | De naam die een kind krijgt bij de geboorte, waarbij er beperkingen zijn om verwarring, schade aan het kind of derden te voorkomen. |
| Familienaam | De achternaam van een persoon, die sinds 2014 niet meer automatisch die van de vader is, maar gekozen kan worden door de ouders of als combinatie wordt toegekend. |
| Geslacht | De bij de geboorte vastgestelde genderregistratie (mannelijk of vrouwelijk) in de geboorteakte, die onder bepaalde voorwaarden aangepast kan worden op basis van genderidentiteit. |
| Woonplaats | In het burgerlijk recht verwijst dit naar het vrijwillig verblijf waar een persoon het centrum van zijn belangen heeft en waar hij geacht wordt bereikbaar te zijn en rechten en plichten uit te oefenen. |
| Nationaliteit | De juridische band met een bepaald land, die bepaalt dat men onderdaan is en staatsburgerschap verkrijgt, met bijbehorende rechten en plichten. |
| Ius sanguinis | Het principe waarbij nationaliteit wordt verkregen door afstamming van de ouders, zoals het systeem dat in België grotendeels geldt. |
| Ius soli | Het principe waarbij nationaliteit wordt verkregen door geboorte op het grondgebied van een bepaald land, zoals het "birthright citizenship" in de Verenigde Staten. |
| Zelfbeschikkingsrecht | Een grondrecht dat personen toestaat vrij te beslissen over hun eigen leven, lichaam en vermogen, zolang dit niet in strijd is met dwingend recht of de rechten van derden. |
| Feitelijke bekwaamheid | Het concrete vermogen om handelingen te verrichten, zowel fysiek als mentaal, zonder dat dit een juridisch concept is, maar eerder een praktische voorwaarde om te kunnen handelen en iets te kunnen doen. |
| Wilsbekwaamheid | De feitelijke toestand waarin een persoon in staat is zijn wil te vormen en uit te drukken, wat essentieel is voor het stellen van geldige rechtshandelingen; minderjarigen kunnen soms deze capaciteit bezitten afhankelijk van hun leeftijd en de beoordeling van hun belangen. |
| Handelingsonbekwaamheid | Een beschermingsmaatregel voor meerderjarigen die, wegens hun gezondheidstoestand of door verspillend gedrag, niet in staat zijn hun persoonlijke rechten te behartigen, hun goederen te beheren, of hun wil te vormen en uit te drukken. |
| Ouderlijk gezag | De bevoegdheid van ouders om hun minderjarige kinderen te vertegenwoordigen, te zorgen voor hun opvoeding, school, religie, taal en vriendenkring, en hun goederen te beheren, wat eindigt bij meerderjarigheid. |
| Voogdij | De bewindvoering over de opvoeding en goederen van een minderjarige wanneer beide ouders overleden zijn, onbekend zijn, wettelijk niet in staat zijn het gezag uit te oefenen, of wanneer zij door de rechter ontzet zijn uit het ouderlijk gezag. |
| Rechtsonbekwaamheid (specifiek) | Een gedeeltelijke en vaak tijdelijke juridische status die als sanctie kan worden opgelegd, zoals ontzetting uit burgerlijke en politieke rechten, ouderlijk gezag, of onwaardigheid om te erven, wat de mogelijkheid om rechten en plichten te hebben beperkt. |
| Zorgvolmacht | Een buitengerechtelijke beschermingsmaatregel waarbij iemand een ander volmacht geeft om beslissingen te nemen en goederen te beheren in geval van toekomstige wils- of handelingsonbekwaamheid, zonder directe tussenkomst van de rechter. |
| Familierecht | Een onderdeel van het burgerlijk recht dat de persoonlijke verhoudingen tussen personen regelt die door afstamming (bloedverwantschap) en huwelijk (aanverwantschap) met elkaar verbonden zijn. |
| Bloedverwantschap | De natuurlijke of biologische familieband die gebaseerd is op afstamming. Dit kan zowel in rechte lijn (voorouders en afstammelingen) als in zijlijn (personen met een gemeenschappelijke voorouder) voorkomen. |
| Afstamming | De juridische vaststelling van de biologische band tussen een kind en zijn ouders. Dit kan plaatsvinden door geboorte, erkenning, adoptie of gerechtelijke vaststelling. |
| Rechte lijn (bloedverwantschap) | Personen die rechtstreeks van elkaar afstammen. Dit omvat zowel de opwaartse lijn (voorouders zoals ouders en grootouders) als de neerwaartse lijn (afstammelingen zoals kinderen en kleinkinderen). |
| Zijlijn (bloedverwantschap) | Personen die een gemeenschappelijke voorouder delen, maar naast elkaar in de familiestamboom staan, zoals broers, zussen, ooms, tantes en neven/nichten. |
| Aanverwantschap | De relatie die ontstaat tussen een persoon en de bloedverwanten van zijn of haar huwelijkspartner. Deze band ontstaat door het huwelijk en eindigt in principe bij echtscheiding, maar niet altijd bij overlijden van de huwelijkspartner. |
| Adoptie | De juridische handeling waarbij een persoon de afstamming van een kind aanneemt alsof het zijn of haar eigen kind is. Adoptie creëert een juridische band die gelijkgesteld wordt met bloedverwantschap en kan leiden tot volle adoptie of gewone adoptie met behoud van band met biologische familie. |
| Burgerlijk huwelijk | De wettelijk erkende verbintenis tussen twee personen, voltrokken door een ambtenaar van de burgerlijke stand, die gepaard gaat met specifieke voorwaarden en rechtsgevolgen, met als doel een duurzame levensgemeenschap te creëren. |
| Vermoeden van vaderschap | De wettelijke aanname dat de echtgenoot van de moeder de biologische vader van het kind is, tenzij anders bewezen. Dit vermoeden geldt tot 300 dagen na de ontbinding van het huwelijk en kan betwist worden middels juridische procedures zoals DNA-onderzoek. |
| Schijnhuwelijk | Een huwelijk dat gesloten wordt met een ander primair doel dan het stichten van een duurzame levensgemeenschap, vaak met als motief het verkrijgen van verblijfsrechtelijke voordelen. Dit is wettelijk verboden en kan leiden tot strafrechtelijke vervolging. |
| Nietigheid van het huwelijk | De juridische ongeldigverklaring van een huwelijk, waarbij het huwelijk geacht wordt nooit te hebben bestaan. Dit kan plaatsvinden bij het niet naleven van essentiële huwelijksvoorwaarden, zoals het ontbreken van toestemming, minderjarigheid, verboden verwantschap of bigamie. |
| Primair stelsel (huwelijk) | Het dwingende wettelijke kader dat de wederzijdse rechten en plichten van echtgenoten tijdens het huwelijk regelt, ongeacht het huwelijksvermogensstelsel. Dit omvat onder andere de getrouwheidsplicht, samenwoningsplicht en bijdrageplicht. |
| Bijdrageplicht (huwelijk) | De verplichting van echtgenoten om, naar rato van hun inkomsten en vermogen, bij te dragen in de kosten van het huishouden en de opvoeding van kinderen, met als doel het delen van dezelfde levensstandaard. |
| Bescherming van de gezinswoning | Juridische regels die de gezinswoning beschermen tegen verkoop, verhuur of bezwaring met hypotheek zonder toestemming van beide echtgenoten, ongeacht de eigendomsverhouding, en die medehuurderschap creëren bij huurwoningen. |
| Secondair stelsel | Het secundair stelsel, ook wel huwelijksvermogensstelsel genoemd, regelt hoe goederen worden beheerd tijdens het huwelijk en hoe het vermogen wordt verdeeld bij ontbinding van het huwelijk, bijvoorbeeld bij echtscheiding of overlijden. Het vormt aanvullend recht waarop partijen door middel van huwelijkscontracten kunnen afwijken. |
| Huwelijksvermogensstelsel | Een huwelijksvermogensstelsel bepaalt de vermogensrechtelijke verhoudingen tussen echtgenoten en regelt de eigendom, het beheer en de verdeling van hun goederen tijdens het huwelijk en bij ontbinding ervan. De belangrijkste stelsels zijn het wettelijk stelsel, scheiding van goederen en de algehele gemeenschap van goederen. |
| Wettelijk stelsel | Het wettelijk stelsel, ook wel gemeenschap van aanwinsten genoemd, is het standaard huwelijksvermogensstelsel dat geldt als er geen huwelijkscontract is opgemaakt. Het kent een eigen vermogen voor elke echtgenoot en een gemeenschappelijk vermogen dat tijdens het huwelijk wordt verworven, inclusief de bijbehorende schulden. Vruchten uit eigen vermogen vallen in principe in de gemeenschap, tenzij anders is overeengekomen. |
| Eigen vermogen (EV) | Het eigen vermogen van een echtgenoot omvat de goederen die hij of zij vóór het huwelijk bezat, alsmede de goederen die tijdens het huwelijk worden verkregen uit erfenis of schenking. In het wettelijk stelsel vallen de vruchten uit eigen vermogen wel in de gemeenschap, maar dit kan bij huwelijkscontract worden uitgesloten. |
| Gemeenschappelijk vermogen (GV) | Het gemeenschappelijk vermogen bestaat uit de aanwinsten die echtgenoten tijdens het huwelijk hebben verworven, evenals de schulden die tijdens het huwelijk zijn aangegaan. In het wettelijk stelsel wordt dit gevormd door alles wat niet tot het eigen vermogen behoort, tenzij er andere afspraken zijn gemaakt. |
| Scheiding van goederen | Dit huwelijksvermogensstelsel kent enkel eigen vermogens voor beide echtgenoten, wat volledige autonomie in beheer en bezit garandeert. In de praktijk ontstaat er vaak wel een deel onverdeeldheid of mede-eigendom, bijvoorbeeld bij gezamenlijke aankopen. Vruchten uit eigen vermogen blijven eigendom van de betreffende echtgenoot. |
| Algehele gemeenschap van goederen | Bij dit huwelijksvermogensstelsel valt al het vermogen, zowel dat van vóór als tijdens het huwelijk, in de gemeenschap. Dit stelsel zorgt voor volledige solidariteit tussen de echtgenoten en vereenvoudigt de verdeling, maar brengt ook een groter risico met zich mee bij schulden of bij het overlijden van een partner. |
| Huwelijkscontract | Een huwelijkscontract is een overeenkomst die tussen echtgenoten wordt gesloten via de notaris om af te wijken van het wettelijk huwelijksvermogensstelsel of om aanvullende regelingen te treffen, zoals inbreng-, verrekenings- of keuzebedingen. Het contract wordt opgemaakt vóór het huwelijk of tijdens het huwelijk. |
| Primair stelsel | Het primair stelsel omvat de dwingende regels die niet kunnen worden afgekocht in een huwelijkscontract. Het beschermt met name de gezinswoning en legt een bijdrageplicht op aan de lasten van het huwelijk, die in verhouding staat tot het vermogen van elke echtgenoot. |
| Verrekeningsbeding | Een verrekeningsbeding is een clausule in een huwelijkscontract die bepaalt dat aanwinsten van één partner, zoals spaargeld, gedeeltelijk verrekend worden met de andere partner bij echtscheiding. Dit kan helpen om de financiële ongelijkheid tussen partners te verminderen. |
| Keuzebeding / Verblijvingsbeding | Dit beding geeft de langstlevende partner de optie om bij het overlijden van de andere echtgenoot een deel of het geheel van het gemeenschappelijk vermogen in volle eigendom te ontvangen. Dit is een veelgebruikte clausule om de langstlevende partner te beschermen. |
| Wettelijke samenwoning | Wettelijke samenwoning is een formele status die twee ongehuwde meerderjarige personen kunnen aangaan bij de gemeente, waarbij ze verklaren officieel samen te wonen. Dit leidt tot een wettelijk statuut met beperkte rechten en plichten, anders dan bij het huwelijk. |
| Feitelijke samenwoning | Feitelijke samenwoning is de situatie waarin twee of meer personen samenwonen en hun wettelijke verblijfplaats op hetzelfde adres hebben, zonder dat hier specifieke wettelijke formaliteiten of een wettelijk statuut aan verbonden zijn. |
| Samenlevingscontract | Een samenlevingscontract is een privaatrechtelijke overeenkomst die, vaak via een notaris, wordt gesloten door samenwonende partners (wettelijk of feitelijk). Hierin kunnen zij afspraken maken over diverse zaken, zoals de bijdrage aan het huishouden en de aanduiding van persoonlijke bezittingen, maar dit staat los van een huwelijksvermogensstelsel. |
| Bescherming gezinswoning | De bescherming van de gezinswoning is een essentieel onderdeel van het primair stelsel. Het betekent dat de gezinswoning, ongeacht op wiens naam deze staat, niet zonder toestemming van beide echtgenoten mag worden verkocht, bezwaard met een hypotheek of verhuurd. Dit geldt ook voor wettelijk samenwonenden, maar op een passieve manier. |
| Bijdrageplicht aan lasten van het huwelijk | De bijdrageplicht is een dwingend voorschrift binnen het primair stelsel. Echtgenoten zijn verplicht bij te dragen aan de lasten van het huwelijk in verhouding tot hun vermogen. De financieel sterkere echtgenoot moet in principe meer bijdragen aan het levensonderhoud. |
| Ontbinding van het huwelijk | Ontbinding van het huwelijk betekent het einde van het huwelijk voor de toekomst, wat kan gebeuren door overlijden of echtscheiding. De gevolgen uit het verleden blijven echter bestaan, inclusief de vermogensrechtelijke afwikkeling. |
Cover
buitencontractuele aansprakelijkheid.pptx
Summary
# Inleidende bepalingen en grondbeginselen van buitencontractuele aansprakelijkheid
Dit onderwerp legt de fundamentele principes bloot van aansprakelijkheid die ontstaat zonder voorafgaand contract, en analyseert de relatie en mogelijke overlap met contractuele aansprakelijkheid.
### 1.1 De aard van buitencontractuele aansprakelijkheid
Buitencontractuele aansprakelijkheid, ook wel extracontractuele aansprakelijkheid genoemd, omvat de juridische verplichting die ontstaat wanneer iemand schade toebrengt aan een ander, zonder dat er een contractuele relatie tussen hen bestaat. Het principe is "wie een fout begaat, is aansprakelijk voor de schade die hij aan een ander veroorzaakt".
#### 1.1.1 Relatie met contractuele aansprakelijkheid
* De regels inzake buitencontractuele aansprakelijkheid zijn in principe aanvullend op de contractuele aansprakelijkheid, tenzij er sprake is van aantasting van de fysieke of psychische integriteit van een persoon of van opzet.
* In situaties waar zowel contractuele als buitencontractuele aansprakelijkheid mogelijk is, heeft de benadeelde een keuze. De keuze voor buitencontractuele aansprakelijkheid kan ertoe leiden dat alle verweermiddelen die uit het contract voortvloeien, niet langer toepasbaar zijn.
* De aansprakelijkheid geldt zowel voor natuurlijke personen als voor rechtspersonen.
> **Tip:** Het stellen van de vraag "is er een contract?" is cruciaal om te bepalen of de aansprakelijkheid contractueel of buitencontractueel van aard is.
#### 1.1.2 Situaties zonder contract
Buitencontractuele aansprakelijkheid ontstaat wanneer er geen contractuele band bestaat tussen de veroorzaker van de schade en het slachtoffer.
> **Voorbeeld:** Wanneer u met uw auto een ongeval veroorzaakt waarbij u tegen een andere auto botst en schade aanricht, bent u buitencontractueel aansprakelijk omdat er geen voorafgaand contract met de eigenaar van de aangereden auto bestond.
### 1.2 Feiten die leiden tot aansprakelijkheid
De basis van buitencontractuele aansprakelijkheid rust op drie cumulatieve elementen: een fout, schade en een oorzakelijk verband tussen de fout en de schade.
#### 1.2.1 Aansprakelijkheid voor eigen daad (Art. 6.5 BW)
Elke persoon is aansprakelijk voor schade die hij door zijn eigen fout aan een ander veroorzaakt.
* **Fout:**
* De zwaarte van de fout is niet van belang; zodra er een fout is begaan, kan aansprakelijkheid ontstaan.
* Een fout kan bestaan uit:
* Het overtreden van een specifieke wettelijke norm die bepaald gedrag oplegt of verbiedt.
* Het overtreden van een zorgvuldigheidsnorm. Dit wordt beoordeeld aan de hand van wat een zorgvuldig en redelijk persoon in dezelfde omstandigheden zou hebben gedaan (de 'bonus pater familias'). Zelfs indien een specifieke wet niet wordt overtreden, kan er toch sprake zijn van een fout indien men niet handelt zoals een normaal zorgvuldig persoon.
* **Uitzonderingen op de fout:** Overmacht, wettige zelfverdediging (mits proportioneel) en toestemming van de benadeelde.
> **Voorbeeld:** Tijdens hevige sneeuwval 120 kilometer per uur rijden is geen overtreding van de snelheidslimiet, maar het kan wel als een fout worden beschouwd omdat een zorgvuldig persoon in die omstandigheden langzamer zou rijden. Indien hierdoor schade ontstaat, kan de bestuurder aansprakelijk worden gesteld op basis van het schenden van de zorgvuldigheidsnorm.
* **Schade:** Er moet schade zijn geleden door de benadeelde.
* **Oorzakelijk verband (causaal verband):** Er moet een direct causaal verband bestaan tussen de begane fout en de geleden schade. Elk misdrijf wordt beschouwd als een buitencontractuele fout.
#### 1.2.2 Aansprakelijkheid voor andermans daad
Dit betreft situaties waarin men aansprakelijk wordt gesteld voor de fouten van personen waarvoor men verantwoordelijk is.
* **Aansprakelijkheid van titularissen van gezag over minderjarigen:**
* Ouders zijn foutloos aansprakelijk voor schade veroorzaakt door hun kinderen jonger dan 16 jaar.
* Voor kinderen van 16 jaar en ouder kunnen de ouders de aansprakelijkheid ontlopen indien zij bewijzen dat zij geen fout hebben gemaakt in hun opvoeding of toezicht.
* **Aansprakelijkheid van personen belast met toezicht op anderen:**
* Personen die belast zijn met toezicht op anderen (bv. onderwijsinstellingen) zijn aansprakelijk voor schade veroorzaakt door de persoon op wie zij toezicht houden, tenzij zij bewijzen dat zij geen fout hebben gemaakt in hun toezicht.
* **Aansprakelijkheid van de aansteller (werkgever):**
* Een werkgever is aansprakelijk voor fouten begaan door zijn werknemers tijdens en naar aanleiding van hun functie.
* De werkgever kan de schade die hij heeft betaald, in principe alleen verhalen op de werknemer in geval van opzet, zware fout of herhaaldelijke lichte fout.
#### 1.2.3 Aansprakelijkheid voor dieren en zaken
Men is aansprakelijk voor schade veroorzaakt door een gebrek van een zaak of door een dier.
* **Zaken:** De aansprakelijkheid geldt voor schade die ontstaat door een gebrek in een zaak. Dit is een foutloze aansprakelijkheid. Een gebrek wordt gedefinieerd als een kenmerk waardoor de zaak niet de normale veiligheid biedt die men ervan mag verwachten. Er moet een causaal verband bestaan tussen het gebrek en de schade. De verantwoordelijkheid ligt bij de bewaker of eigenaar van de zaak.
* **Dieren:** De bewaker van een dier is aansprakelijk voor de schade die door het dier wordt aangericht.
### 1.3 Oorzakelijk verband
Om aansprakelijkheid te kunnen vaststellen, moet er een oorzakelijk verband bestaan tussen de fout en de geleden schade.
* Dit verband moet met een redelijke mate van zekerheid vaststaan.
* Indien meerdere personen aansprakelijk zijn voor feiten die leiden tot dezelfde schade, zijn zij in solidum aansprakelijk. Regres is mogelijk.
* Soms kan de aansprakelijke persoon slechts voor een deel van de geleden schade worden aangesproken, waardoor het recht op schadeloosstelling verminderd wordt.
### 1.4 Gevolgen van de aansprakelijkheid
De gevolgen van buitencontractuele aansprakelijkheid zijn gericht op het herstellen van de schade.
* **Integrale schadevergoeding:** Dit betekent dat alle geleden schade moet worden vergoed, en niets meer dan dat.
* De vergoeding kan in natura (het herstellen van de schade) of bij equivalent (betaling van een geldsom) gebeuren.
* De benadeelde mag vrij beschikken over de ontvangen schadevergoeding.
### 1.5 Bevel of verbod
In geval van dreigende schade, kan een partij zich tot de rechtbank wenden om een bevel of verbod te verkrijgen ter voorkoming van de schade of de verergering ervan.
### 1.6 Productaansprakelijkheid
Dit is een specifieke regeling ter bescherming van consumenten bij het gebruik van onveilige producten. Een product is gebrekkig indien het niet de veiligheid biedt die men redelijkerwijs mag verwachten.
### 1.7 Bijzondere regeling voor verkeersslachtoffers
Deze regeling beoogt de bescherming van zwakke weggebruikers. De verzekering van de bestuurder moet schade aan de zwakke weggebruiker vergoeden, zelfs zonder fout van de bestuurder.
* **Voorwaarden:**
* De benadeelde moet een zwakke weggebruiker zijn.
* Enkel lichamelijke schade wordt vergoed.
* Er mag geen sprake zijn van een onverschoonbare fout van de zwakke weggebruiker (indien deze ouder is dan 14 jaar).
---
# Feiten die leiden tot aansprakelijkheid
Dit document bespreekt de concrete feiten en omstandigheden die leiden tot aansprakelijkheid in het buitencontractueel recht, inclusief de rol van eigen daden, foutbegrippen en uitzonderingen daarop.
## 2. Feiten die leiden tot aansprakelijkheid
### 2.1 Aansprakelijkheid voor eigen daad
Aansprakelijkheid voor eigen daden ontstaat wanneer iemand schade veroorzaakt aan een ander door een fout. De zwaarte van de fout is hierbij niet van belang; elk begane fout kan leiden tot aansprakelijkheid.
#### 2.1.1 Foutbegrip
Een fout kan op twee manieren worden gedefinieerd:
1. **Overtreding van een wettelijke norm:** Dit betreft het schenden van een specifieke wet die bepaald gedrag oplegt of verbiedt.
2. **Overtreding van een zorgvuldigheidsnorm:** Dit houdt in dat men handelt op een manier die een zorgvuldig en redelijk persoon niet zou hebben begaan in vergelijkbare omstandigheden. Dit wordt vaak getoetst aan de hand van de 'bonus pater familias' (een goede huisvader).
> **Tip:** Het is niet omdat men geen specifieke wettelijke norm overtreedt, dat men niet aansprakelijk kan zijn. Het gedrag moet steeds getoetst worden aan de zorgvuldigheidsnorm.
#### 2.1.2 Uitzonderingen op aansprakelijkheid voor eigen daad
Er zijn echter omstandigheden waarin iemand niet aansprakelijk wordt gesteld, ondanks een potentieel foutieve daad:
* **Overmacht:** Situaties die buiten de wil van de persoon om gebeuren en die niet vermeden konden worden.
* **Wettige zelfverdediging:** Handelingen die noodzakelijk zijn om zichzelf of anderen te beschermen, mits proportioneel.
* **Toestemming van de benadeelde:** Wanneer het slachtoffer voorafgaand toestemming heeft gegeven voor de handeling die tot schade leidt.
> **Voorbeeld:** In geval van sneeuwval tijdens het autorijden, kan 120 kilometer per uur geen overtreding van de maximumsnelheid zijn, maar het kan wel een schending van de zorgvuldigheidsnorm vormen indien een redelijk persoon in die omstandigheden langzamer zou rijden.
#### 2.1.3 Schema Art. 6.5 BW
Het schema voor aansprakelijkheid voor eigen daad volgens artikel 6.5 van het Burgerlijk Wetboek is als volgt:
1. **Fout:**
* a. Overtreding van een specifieke norm
* b. Overtreding van de zorgvuldigheidsnorm ('bonus pater familias')
2. **Schade:** Er moet daadwerkelijk schade zijn geleden.
3. **Causaal verband:** Er moet een direct verband bestaan tussen de fout en de geleden schade.
Elk misdrijf kan beschouwd worden als een buitencontractuele fout.
### 2.2 Aansprakelijkheid voor andermans daad
Naast eigen daden, kan men ook aansprakelijk gesteld worden voor de daden van anderen.
#### 2.2.1 Aansprakelijkheid van titularissen van gezag over minderjarigen
Ouders of wettelijke vertegenwoordigers zijn aansprakelijk voor schade veroorzaakt door minderjarigen jonger dan 16 jaar.
* **Minderjarigen ouder dan 16 jaar:** In dit geval kan de titularis van het gezag ontsnappen aan aansprakelijkheid indien hij kan bewijzen dat hij geen fout heeft gemaakt in zijn toezicht of opvoeding. De beoordeling hiervan is gebaseerd op factoren zoals de plaats en tijd van de schade, de activiteit van de minderjarige, en diens fysieke en mentale toestand.
> **Tip:** Voor minderjarigen jonger dan 12 jaar geldt sinds 1 januari 2025 een algemeen aansprakelijkheidsverbod. Vroeger was dit vanaf 7 of 8 jaar (jaren des onderscheids).
#### 2.2.2 Aansprakelijkheid van personen belast met toezicht op anderen
Personen die belast zijn met het toezicht op anderen (bv. onderwijsinstellingen) zijn aansprakelijk voor schade veroorzaakt door de persoon op wie zij toezicht hebben, tenzij zij kunnen bewijzen dat zij geen fout hebben gemaakt in hun toezicht.
> **Voorbeeld:** Een school is aansprakelijk voor schade die een leerling aan een derde berokkent tijdens schooluren, tenzij de school kan aantonen dat er geen nalatigheid was in het toezicht.
#### 2.2.3 Aansprakelijkheid van de aansteller (werkgever)
Een werkgever is aansprakelijk voor fouten begaan door zijn werknemers tijdens en naar aanleiding van hun functie. Dit geldt ook wanneer de werkgever een overheidsinstantie is.
* **Verhaalsmogelijkheid voor de werkgever:** Een werkgever kan de schade wel verhalen op de werknemer, maar enkel in geval van opzet, zware fout of herhaaldelijke lichte fout van de werknemer.
### 2.3 Aansprakelijkheid voor dieren en zaken
Men is aansprakelijk voor schade veroorzaakt door een gebrek aan een zaak of door een dier waarvoor men de bewaker of eigenaar is.
* **Gebrek aan een zaak:** Een zaak wordt als gebrekkig beschouwd indien de kenmerken ervan leiden tot een afwijkende veiligheid. De aansprakelijkheid is hier foutloze aansprakelijkheid, waarbij enkel een causaal verband tussen het gebrek en de schade bewezen moet worden.
* **Dieren:** De bewaker van een dier is aansprakelijk voor de schade die het dier aanricht.
### 2.4 Geesteszieken
Geesteszieken zijn aansprakelijk voor hun daden, maar de rechter kan de schadevergoeding beperken. Dit geldt analoog aan de regeling voor kinderen vanaf 12 jaar.
---
# Aansprakelijkheid voor andermans daden, dieren en zaken
Het deel 'Aansprakelijkheid voor andermans daden, dieren en zaken' behandelt de kwalitatieve aansprakelijkheid, waarbij men verantwoordelijk wordt gehouden voor de daden van anderen of voor schade veroorzaakt door dieren en gebrekkige zaken.
## 3 Aansprakelijkheid voor andermans daden, dieren en zaken
### 3.1 Kwalitatieve aansprakelijkheid: een overzicht
Kwalitatieve aansprakelijkheid houdt in dat men aansprakelijk wordt gesteld voor gebeurtenissen waarvoor men niet direct zelf een fout heeft begaan, maar waarvoor men wel een bepaalde hoedanigheid of relatie heeft (zoals ouder, werkgever, bezitter van een dier of zaak). Dit is een vorm van foutloze aansprakelijkheid, waarbij de aansprakelijkheid niet afhangt van een eigen fout, maar van de hoedanigheid waarin men zich bevindt.
### 3.2 Aansprakelijkheid voor daden van anderen
#### 3.2.1 Aansprakelijkheid van titularissen van ouderlijk gezag over minderjarigen
Ouders of degenen die het ouderlijk gezag uitoefenen, zijn aansprakelijk voor schade die wordt veroorzaakt door minderjarige kinderen die jonger zijn dan zestien jaar.
* **Minderjarigen jonger dan zestien jaar:** De titularis van het ouderlijk gezag is foutloos aansprakelijk voor de schade die door deze minderjarige wordt veroorzaakt. Dit betekent dat hun aansprakelijkheid niet afhangt van een eigen fout van de titularis.
* **Minderjarigen van zestien jaar of ouder, maar jonger dan achttien jaar:** In dit geval kan de titularis van het ouderlijk gezag aan de aansprakelijkheid ontsnappen indien hij kan bewijzen dat hij geen fout heeft gemaakt bij de opvoeding en het toezicht. De beoordeling hiervan hangt af van verschillende factoren, zoals het tijdstip en de plaats van de schade, de activiteit van de minderjarige, en diens fysieke en mentale toestand.
> **Tip:** Voor minderjarigen jonger dan zestien jaar is het bewijs van een fout door de titularis niet vereist.
#### 3.2.2 Aansprakelijkheid van personen belast met toezicht op anderen
Personen die belast zijn met het toezicht op anderen (zoals onderwijsinstellingen of begeleiders) zijn aansprakelijk voor schade veroorzaakt door de persoon op wie zij toezicht hebben. Ook hier geldt een uitzondering: indien de toezichthouder kan aantonen dat hij geen fout heeft gemaakt in de uitoefening van zijn toezicht, kan hij aan aansprakelijkheid ontsnappen.
* **Onderwijsinstellingen:** Een onderwijsinstelling is aansprakelijk voor schade die een leerling aan een derde berokkent, terwijl de leerling onder toezicht van de instelling stond. De instelling kan echter ontsnappen aan aansprakelijkheid als zij kan bewijzen dat zij geen toezichtfout heeft gemaakt.
#### 3.2.3 Aansprakelijkheid van de aansteller (werkgever)
De werkgever is aansprakelijk voor fouten die zijn werknemers begaan tijdens en naar aanleiding van hun dienstverband. De werkgever heeft in deze context gezag en toezicht over de werknemer. Deze regel geldt ook wanneer de werkgever zelf een rechtspersoon is.
De werkgever kan zijn verhaalsrecht op de werknemer beperken tot gevallen van opzet, zware fout of herhaaldelijke lichte fout van de werknemer.
> **Voorbeeld:** Een vrachtwagenchauffeur veroorzaakt een ongeval door roekeloos rijgedrag tijdens het uitoefenen van zijn werkzaamheden. De werkgever van de chauffeur zal aansprakelijk zijn voor de door het ongeval veroorzaakte schade.
### 3.3 Aansprakelijkheid voor dieren
De bewaker van een dier is aansprakelijk voor de schade die door dit dier wordt aangericht. Dit is een vorm van foutloze aansprakelijkheid. De aansprakelijkheid rust op de persoon die de bewaking, het toezicht en het gebruik van het dier heeft.
* **Vereisten:**
* Schade ontstaan door het dier.
* Een oorzakelijk verband tussen de handeling van het dier en de schade.
> **Tip:** De bewaker kan niet ontsnappen aan aansprakelijkheid door aan te tonen dat hij geen fout heeft gemaakt in het toezicht.
### 3.4 Aansprakelijkheid voor zaken
Men is aansprakelijk voor schade veroorzaakt door een gebrek van een zaak die men onder zijn bewaring heeft. Het begrip 'zaak' wordt hier ruim geïnterpreteerd.
* **Vereisten:**
* Schade ontstaan door een gebrek van de zaak.
* Het gebrek is een kenmerk waardoor de zaak niet de normale veiligheid biedt die men ervan mag verwachten.
* Er moet een oorzakelijk verband bestaan tussen het gebrek van de zaak en de schade.
De aansprakelijkheid rust op de persoon die de bewaking van de zaak uitoefent. Dit is eveneens een vorm van foutloze aansprakelijkheid.
> **Voorbeeld:** Een loszittende dakpan valt van een gebouw en veroorzaakt schade aan een passerende auto. De eigenaar of beheerder van het gebouw kan aansprakelijk zijn wegens het gebrek aan de zaak (de dakpan).
---
# Oorzakelijk verband, schade en de gevolgen van aansprakelijkheid
Dit deel van de studiehandleiding behandelt de essentiële vereisten voor aansprakelijkheid, namelijk het oorzakelijk verband tussen een fout en de daaruit voortvloeiende schade, de berekening en aard van die schade, en de uiteindelijke gevolgen en vergoedingen voor de benadeelde partij.
### 4.1 Oorzakelijk verband
Een cruciaal element voor het vaststellen van aansprakelijkheid is het bestaan van een oorzakelijk verband tussen de fout die is begaan en de geleden schade. Dit verband moet met een redelijke mate van zekerheid kunnen worden vastgesteld.
> **Tip:** Het is essentieel om aan te kunnen tonen dat de schade er niet zou zijn geweest zonder de fout. Zonder dit causale verband kan er geen aansprakelijkheid worden aangenomen.
### 4.2 Schade
Schade kan worden onderverdeeld in twee hoofdcategorieën:
* **Patrimoniale schade:** Dit betreft de schade die een economische impact heeft op het vermogen van het slachtoffer. Hieronder valt directe schade (bv. kosten voor herstel) en verlies van winst.
* **Extrapatrimoniale schade:** Dit betreft immateriële schade, zoals pijn, leed, verlies van levensvreugde, of aantasting van de fysieke of psychische integriteit.
De berekening van schade gebeurt vaak aan de hand van indicatieve tabellen, hoewel de rechter uiteindelijk de hoogte van de schadevergoeding vaststelt.
#### 4.2.1 Preventie en voorkoming van schade
De benadeelde partij heeft de plicht om zich te gedragen als een zorgvuldig en redelijk persoon om de schade te beperken of te voorkomen. Kosten die noodzakelijk zijn om dreigende schade te voorkomen of verergering tegen te gaan, kunnen op de aansprakelijke persoon worden verhaald.
De rechter kan ook een gebod of verbod opleggen om de verergering van schade te voorkomen.
### 4.3 Gevolgen van aansprakelijkheid
De gevolgen van aansprakelijkheid omvatten de verplichting tot vergoeding van de geleden schade.
#### 4.3.1 Integrale schadevergoeding
Het principe van integrale schadevergoeding houdt in dat de benadeelde partij wordt vergoed voor alle geleden schade en niets meer dan dat. De schadevergoeding kan op twee manieren worden toegekend:
* **In natura:** Herstel van de situatie zoals die zou zijn geweest zonder de fout.
* **Bij schadevergoeding:** Een financiële compensatie voor de geleden schade.
De benadeelde partij mag vrij beschikken over de toegekende schadevergoeding.
#### 4.3.2 Bevel of verbod
In gevallen waarin iemand vreest schade te lijden, kan deze zich tot de rechtbank wenden met het verzoek om een maatregel te treffen die de schade zou voorkomen. Dit kan een bevel tot handelen of een verbod tot handelen inhouden.
#### 4.3.3 Solidariteit en regres
Indien meerdere personen aansprakelijk zijn voor feiten die leiden tot dezelfde schade, zijn zij hoofdelijk aansprakelijk (in solidum). Dit betekent dat de benadeelde partij elke aansprakelijke persoon voor het geheel van de schade kan aanspreken. De aansprakelijke personen kunnen vervolgens onderling regresrecht uitoefenen om de reeds betaalde schadevergoeding te verdelen.
#### 4.3.4 Vermindering van schadeloosstelling
In bepaalde gevallen kan de schadeloosstelling van de benadeelde partij worden verminderd. Dit geldt bijvoorbeeld voor kinderen jonger dan twaalf jaar, waarbij de rechter de schadevergoeding kan schrappen of beperken op basis van de omstandigheden.
> **Voorbeeld:** Een kind van acht jaar veroorzaakt met vuur een brand. Hoewel het kind technisch gezien een fout heeft begaan, kan de rechter de schadevergoeding beperken of schrappen, omdat van een kind van die leeftijd geen volledige verantwoordelijkheid verwacht kan worden.
Indien er sprake is van een verzekering, kan de rechter echter niet de schadevergoeding beperken of schrappen.
---
# Bijzondere regelingen
Dit omvat specifieke wetgevingen, zoals productaansprakelijkheid en bijzondere regelingen voor verkeersslachtoffers, die afwijken van de algemene regels voor buitencontractuele aansprakelijkheid.
### 5.1 Productaansprakelijkheid
De regels inzake productaansprakelijkheid zijn gericht op de bescherming van consumenten bij het gebruik van onveilige producten. Een product wordt als gebrekkig beschouwd indien het niet de veiligheid biedt die men redelijkerwijs mag verwachten.
### 5.2 Bijzondere regeling voor verkeersslachtoffers
Het doel van deze bijzondere regeling is de bescherming van de zwakke weggebruiker. De verzekering van de bestuurder is verplicht de schade van de zwakke weggebruiker te vergoeden, zelfs indien er geen sprake was van een fout van de bestuurder.
De voorwaarden voor deze regeling zijn:
* De benadeelde moet een zwakke weggebruiker zijn.
* Enkel de vergoeding van lichamelijke schade is mogelijk.
* Er mag geen sprake zijn van een onverschoonbare fout van de zwakke weggebruiker, indien deze ouder is dan veertien jaar.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Buitencontractuele aansprakelijkheid | De juridische verplichting die ontstaat wanneer iemand schade toebrengt aan een ander zonder dat er een voorafgaand contract tussen hen bestaat. Dit kan voortvloeien uit een foutieve daad, een gebrek aan een zaak, of de daden van personen waarvoor men verantwoordelijk is. |
| Contractuele aansprakelijkheid | De juridische verplichting die voortvloeit uit het niet nakomen van de afspraken zoals vastgelegd in een contract. De benadeelde partij kan dan uitvoering in natura of een schadevergoeding vorderen. |
| Exoneratie | Een clausule in een contract die de aansprakelijkheid van een partij voor bepaalde gebeurtenissen of gevolgen beperkt of uitsluit. Dit is echter niet altijd toegestaan, bijvoorbeeld bij aantasting van de fysieke of psychische integriteit. |
| Hulppersoon | Een persoon die door een contractant wordt ingeschakeld om de verbintenissen uit het contract uit te voeren. De contractant kan aansprakelijk zijn voor fouten begaan door deze hulppersoon. |
| Natuurlijke personen | Individuen, mensen van vlees en bloed, die drager kunnen zijn van rechten en plichten en dus ook aansprakelijk gesteld kunnen worden. |
| Rechtspersonen | Juridische entiteiten, zoals vennootschappen of verenigingen, die zelfstandig rechten en plichten kunnen dragen en aansprakelijk kunnen worden gesteld. |
| Fout | Een handeling of nalaten dat strijdig is met de wet, een wettelijke norm, of de zorgvuldigheidsnorm die van een redelijk persoon verwacht mag worden. De zwaarte van de fout is voor de aansprakelijkheid niet van belang, zodra er een fout is, kan er aansprakelijkheid volgen. |
| Wettelijke norm | Een regel die door de wetgever is vastgesteld en die een specifiek gedrag oplegt of verbiedt. Het overtreden van zo"n norm kan een fout opleveren. |
| Zorgvuldigheidsnorm | Een algemene gedragsstandaard die bepaalt hoe een zorgvuldig en redelijk persoon in vergelijkbare omstandigheden zou handelen. Het niet voldoen aan deze norm kan leiden tot aansprakelijkheid. |
| Overmacht | Een situatie die buiten de wil van de betrokkene omgaat en die onoverkomelijk is, waardoor het plegen van de daad of het nalaten ervan onvermijdelijk wordt. Dit kan een grond zijn om aansprakelijkheid uit te sluiten. |
| Wettige verdediging | Het zich verdedigen tegen een aanval op een proportionele manier. Dit kan een rechtvaardiging zijn voor een handeling die anders als fout zou worden beschouwd. |
| Toestemming benadeelde | Wanneer de persoon die schade lijdt voorafgaand toestemming heeft gegeven voor de handeling die tot de schade leidt. Dit kan de aansprakelijkheid doen wegvallen. |
| Bonus pater familias | Latijnse term die verwijst naar de "goede huisvader" of een zorgvuldig en redelijk persoon. Dit is de maatstaf waaraan gedrag wordt getoetst om te bepalen of er sprake is van een schending van de zorgvuldigheidsnorm. |
| Causaal verband | Het noodzakelijke verband tussen een fout en de geleden schade. Zonder dit verband kan er geen aansprakelijkheid zijn, omdat de schade niet direct door de fout is veroorzaakt. |
| Kwalitatieve aansprakelijkheid | Aansprakelijkheid die men draagt voor daden of nalatens van personen waarvoor men verantwoordelijk is (bv. ouders voor kinderen, werkgevers voor werknemers) of voor zaken en dieren. De eigen fout is hierbij niet altijd vereist. |
| Handel bekwaam | De juridische capaciteit van een persoon om zelfstandig rechtshandelingen te verrichten, zoals het sluiten van contracten. In België is dit over het algemeen vanaf 18 jaar. |
| Jaren des onderscheids | De leeftijd vanaf welke een kind wordt geacht het verschil te begrijpen tussen wat mag en niet mag, en dus verantwoordelijk kan worden gehouden voor zijn daden. |
| Integrale schadevergoeding | Het principe dat de benadeelde partij volledig schadeloos gesteld moet worden voor alle geleden schade, zonder winst of verlies. Dit betekent dat de vergoeding gelijk moet zijn aan de schade. |
| Ecxratrimoniaal | Schade die niet direct in geld uit te drukken is, zoals immateriële schade, smartengeld, of verlies van levensvreugde. |
| Patrimoniaal | Schade die wel direct in geld uit te drukken is, zoals materiële schade, verlies van inkomen, of kosten voor herstel. |
| Productaansprakelijkheid | Een specifieke vorm van aansprakelijkheid die producenten treft voor schade veroorzaakt door gebrekkige producten die zij op de markt hebben gebracht. De veiligheid die men redelijkerwijs mag verwachten, is hierbij de norm. |
| Verkeersslachtoffers | Personen die letsel oplopen als gevolg van een verkeersongeval. Voor hen gelden vaak bijzondere beschermingsregels, met name voor zwakke weggebruikers. |
Cover
BURGERLIJK RECHT- smv.docx
Summary
# Inleiding tot het recht en de indeling ervan
**Inleiding tot het recht en de indeling ervan**
Deze samenvatting biedt een overzicht van de definitie en kenmerken van recht, evenals de klassieke indeling in publiek- en privaatrecht en andere relevante indelingen.
## 1. Wat is recht?
Recht kan niet met één definitie worden omvat, maar wel kunnen er een aantal kernelementen worden onderscheiden:
* **Gedragsregels en normen:** Het recht omvat een geheel van regels en normen die het maatschappelijke leven trachten te ordenen. Deze regels kunnen divers zijn en verschillende vormen aannemen.
* **Doel van ordening:** De primaire bedoeling van het recht is het ordenen van de gemeenschap en samenleving.
* **Oplegging door de overheid:** De gedragsregels en normen worden opgelegd door de overheid, die via specifieke beslissingskanalen rechtsregels uitvaardigt op verschillende niveaus.
* **Afdwingbaarheid:** Het uitvaardigen van regels is niet voldoende; ze moeten ook afdwingbaar zijn. Hiervoor is een gerechtelijk apparaat met rechtbanken noodzakelijk. Fatsoensregels, die niet afdwingbaar zijn, behoren niet tot het recht.
## 2. Indeling van het recht
De meest klassieke indeling van het recht is die tussen publiek- en privaatrecht.
### 2.1 Privaatrecht en publiekrecht
#### 2.1.1 Privaatrecht
Regelt de verhoudingen tussen burgers onderling. Het omvat onder meer:
* **Burgerlijk recht:** Behandelt regels met betrekking tot familiale verhoudingen, contacten tussen burgers en rechten met betrekking tot goederen.
* **Gerechtelijk privaatrecht:** Bepaalt de organisatie van het gerechtelijk apparaat en de wijze van procedurevoering voor de rechtbank.
* **Internationaal privaatrecht:** Geeft aan welke rechter bevoegd is en welke rechtsregels toegepast moeten worden bij grensoverschrijdende juridische problemen.
#### 2.1.2 Publiekrecht
Regelt de algemene belangen en heeft betrekking op de inrichting, werking en onderlinge verhouding van overheidsorganen, alsook de verhouding tussen de overheid en burgers. Het omvat:
* **Staatsrecht:** Bevat de regels die betrekking hebben op de inrichting en werking van de staat en de onderlinge verhoudingen tussen de staatsorganen, inclusief de bevoegdheidsverdeling tussen federale overheid en gemeenschappen/gewesten.
* **Administratief recht:** Bevat de regels die nodig zijn voor de werking van overheidsinstanties en de manier waarop burgers zich tot de overheid kunnen richten.
* **Strafrecht:** Definieert strafbare gedragingen en de eraan verbonden sancties.
* **Strafprocesrecht:** Bepaalt hoe misdrijven kunnen worden vastgesteld en opgespoord, en hoe de procedure verloopt om beklaagden te vervolgen.
* **Fiscaal recht:** Regelt de problematiek van belastingen.
Er zijn ook rechtsgebieden zoals ondernemings- en economisch recht, financieel recht, sociaal recht en intellectuele rechten, die soms moeilijker in deze klassieke indeling te plaatsen zijn, net als internationale rechtsregels.
### 2.2 Enkele andere indelingen
Naast de indeling in publiek- en privaatrecht, zijn er nog andere relevante onderscheidingen:
* **Objectief recht versus subjectief recht:**
* **Objectief recht:** Het geheel van rechtsregels die menselijke activiteiten, onderlinge verhoudingen tussen mensen en hun verhouding tot de gemeenschap regelen.
* **Subjectief recht:** Aanspraken die een persoon kan laten gelden tegenover een ander, gebaseerd op het objectief recht.
* **Materieel recht versus formeel recht:**
* **Materieel recht:** Bevat de regels die rechten toekennen en plichten opleggen.
* **Formeel recht (ook wel procesrecht genoemd):** Geeft aan hoe de naleving van het materieel recht verzekerd kan worden.
## 3. Bronnen van het recht
De bronnen van het recht geven aan waar rechtsregels terug te vinden zijn. De belangrijkste bronnen zijn:
### 3.1 Wetgeving in de ruime zin van het woord
Dit omvat een breed scala aan normatieve teksten:
#### 3.1.1 Internationale verdragen en beslissingen van supranationale organisaties
* **Europees Unierecht:** Richtlijnen, verordeningen en besluiten van de Europese Unie zijn bindend voor de lidstaten.
* *Richtlijnen:* Verschaffen regels die lidstaten in hun nationale wetgeving moeten opnemen en verwerken, met als doel harmonisatie.
* *Verordeningen:* Zijn algemene en volledige regelgeving die rechtstreeks toepasselijk is in alle lidstaten.
* *Besluiten:* Hebben specifieke gerichtheid en zijn bindend voor de geadresseerden.
* **Internationale verdragen:** Regelen diverse materies, zoals bevoegdheden van rechtbanken in internationale geschillen, toepasselijk recht en dubbelbelastingverdragen.
#### 3.1.2 Grondwet
Dit is de meest fundamentele wet die de inrichting en werking van de staatsmachten regelt en de fundamentele rechten en vrijheden van burgers waarborgt. Wijziging van de grondwet vereist een bijzondere procedure.
#### 3.1.3 Wet in de strikte zin van het woord
Wet die door de Kamer van volksvertegenwoordigers tot stand komt. Na hervorming van de Senaat is diens rol in het wetgevingsproces sterk beperkt. Een wetwerking krijgt uitwerking na publicatie in het Belgisch Staatsblad.
#### 3.1.4 Decreten
Wetten die op niveau van de gemeenschappen en gewesten worden gestemd (ordonnanties in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest). Ze hebben dezelfde kracht als federale wetten, maar gelden enkel op hun respectieve grondgebieden, al kunnen decreten van gemeenschappen soms ook grondgebied overstijgen.
#### 3.1.5 Koninklijk besluit (KB)
Besluiten genomen door de Koning die nodig zijn voor de uitvoering van bepaalde wetten, mits er een wettelijke basis voor is en ze de wet zelf niet schorsen.
#### 3.1.6 Besluiten van de gemeenschaps- en gewestregeringen
Deze besluiten zijn gelijkwaardig aan koninklijke besluiten en kunnen worden beschouwd als regionale koninklijke besluiten.
#### 3.1.7 Andere lagere regels
Hieronder vallen onder andere ministeriële besluiten (MB) en besluiten van gemeenschaps- en gewestregeringen. Op provinciaal en gemeentelijk niveau bestaan er ook reglementen.
### 3.2 Rechtspraak
De rechtspraak omvat het geheel van beslissingen van hoven en rechtbanken. Hoewel wetten algemeen geformuleerd zijn, moeten rechters wetten interpreteren en toepassen op concrete gevallen. Rechterlijke uitspraken zijn enkel bindend tussen de partijen in het geding, maar kunnen wel invloed hebben op latere besluitvorming, zeker indien ze door hogere rechtscolleges zijn genomen.
### 3.3 Rechtsleer
De rechtsleer omvat wetenschappelijke publicaties over juridische aangelegenheden, zoals boeken en artikelen in juridische tijdschriften. Het is geen bindende bron, maar inzichten uit de rechtsleer worden vaak gebruikt om juridische oplossingen te vinden.
### 3.4 Gewoonte en billijkheid
* **Gewoonte:** Een gevestigd gebruik dat in de samenleving als bindend wordt beschouwd zonder expliciete wettelijke neerslag. Het vereist zowel algemeen geldende, openbare en herhaalde gedragingen als een subjectieve overtuiging dat het gedrag bindend is. De gewoonte is een minder belangrijke rechtsbron.
* **Billijkheid:** Principe van rechtvaardigheid dat kan worden toegepast waar de wet tekortschiet.
---
* > **Tip:** Het is cruciaal om het onderscheid tussen de verschillende bronnen van recht te kennen, omdat dit bepaalt hoe rechtsregels geïnterpreteerd en toegepast worden.
* > **Tip:** De hiërarchie van de normen is hierbij belangrijk: hogere normen (zoals de Grondwet) primeren op lagere normen.
---
# Bronnen van het recht
De bronnen van het recht omvatten de diverse vindplaatsen waar rechtsregels kunnen worden afgeleid, zoals wetgeving, rechtspraak, rechtsleer en gewoonte.
### 3.1 Wetgeving in de ruime zin van het woord
Wetgeving in brede zin omvat een hiërarchie van normatieve akten.
#### 3.1.1 Internationale verdragen en beslissingen van supranationale organisaties
* **Recht van de Europese Unie:** Dit omvat richtlijnen (die lidstaten moeten omzetten in nationale wetgeving), verordeningen (direct toepasbaar in alle lidstaten) en besluiten.
* **Internationale verdragen:** Deze regelen onder andere bevoegdheden van rechtbanken in grensoverschrijdende geschillen en dubbelbelastingsverdragen.
#### 3.1.2 Grondwet
De grondwet is de meest fundamentele wet. Ze regelt de inrichting en de bevoegdheidsverdeling van de staatsmachten (wetgevend, uitvoerend, rechterlijk) en waarborgt fundamentele rechten en vrijheden. Wijzigingen vereisen een bijzondere procedure met onder andere ontbinding van de wetgevende kamers en verkiezingen.
#### 3.1.3 Wet in de strikte zin van het woord
Dit zijn wetten die tot stand komen via de Kamer van volksvertegenwoordigers. Na goedkeuring en publicatie in het Belgisch Staatsblad treden ze in werking op de vastgelegde datum.
#### 3.1.4 Decreten
Decreten zijn wetten die op niveau van de gemeenschappen en gewesten worden gestemd en gelden binnen hun respectieve grondgebieden, met uitzondering van ordonnanties van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
#### 3.1.5 Koninklijk besluit – KB
Koninklijke besluiten zijn nodig voor de uitvoering van wetten en moeten een wettelijke basis hebben.
#### 3.1.6 Besluit van de gemeenschaps- en gewestregeringen
Deze besluiten hebben hetzelfde niveau als koninklijke besluiten.
#### 3.1.7 Andere
Op hiërarchisch lagere niveaus bevinden zich ministeriële besluiten (MB) en besluiten van leden van gemeenschaps- en gewestregeringen. Ook provinciale en gemeentelijke reglementen zijn hieronder te plaatsen.
### 3.2 Rechtspraak
Rechtspraak omvat het geheel van beslissingen van hoven en rechtbanken. Rechters interpreteren de wet en passen deze toe op concrete gevallen. Rechterlijke uitspraken zijn principieel enkel bindend tussen de partijen in het geding, maar vroegere uitspraken, zeker van hogere rechtscolleges, kunnen de besluitvorming beïnvloeden.
### 3.3 Rechtsleer
Rechtsleer omvat wetenschappelijke publicaties (boeken, artikelen) over juridische aangelegenheden. Het zijn meningen en interpretaties die niet bindend zijn, maar wel vaak geraadpleegd worden bij het zoeken naar juridische oplossingen.
### 3.4 Gewoonte – Billijkheid
* **Gewoonte:** Een gevestigd gebruik dat algemeen als bindend wordt beschouwd zonder wettelijke neerslag. Vereist algemeen geldende gedragingen en een subjectieve overtuiging van de bindende kracht.
* **Billijkheid:** Hoewel niet expliciet als aparte bron uitgewerkt in dit deel, wordt billijkheid vaak als correctie of aanvulling op de bestaande rechtsregels beschouwd, met name in de context van het interpreteren of toepassen van recht.
### 3.5 Andere indelingsprincipes van het recht
Naast de indeling in publiek en privaatrecht, bestaan er andere relevante indelingen:
* **Objectief recht vs. Subjectief recht:**
* Objectief recht: het geheel van rechtsregels.
* Subjectief recht: de aanspraken die een persoon tegenover een ander kan doen gelden, gebaseerd op het objectief recht.
* **Materieel recht vs. Formeel recht:**
* Materieel recht: de regels die rechten toekennen en plichten opleggen.
* Formeel recht: de regels die de naleving van het materieel recht verzekeren (bv. procesrecht).
> **Tip:** Hoewel gewoonte als bron wordt genoemd, is de invloed ervan in de huidige rechtspraak en wetgeving aanzienlijk verminderd ten gunste van geschreven rechtsbronnen.
---
# Structuren en instellingen in België
Dit onderwerp behandelt de algemene beslissingen over de staat en de politieke instellingen in België, met specifieke aandacht voor de federale, regionale, provinciale en gemeentelijke niveaus, evenals de rechtbanken en hoven.
## 3. Structuren en instellingen in België
### 3.1 Enkele algemene beslissingen
Een democratische staat kenmerkt zich door de verkiezing van vertegenwoordigers die via verkiezingen op diverse niveaus (federaal, regionaal, provinciaal en gemeenten) wetten maken. De scheiding der machten (wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht) is fundamenteel. De rechtsstaat garandeert dat de macht geregeld en beperkt wordt door de wet, waarbij alle machten gebonden zijn door de wet. België is een federale staat, wat kan leiden tot exclusieve, concurrerende of parallelle bevoegdheden tussen de federale overheid enerzijds en de gemeenschappen en gewesten anderzijds.
### 3.2 Enkele politieke instellingen
#### 3.2.1 Op federaal niveau
* **Kamer van volksvertegenwoordigers:** Telt 150 leden die voor een periode van 5 jaar worden gekozen. Vereisten om verkozen te worden zijn onder meer de Belgische nationaliteit, 18 jaar oud zijn, en de politieke rechten genieten en in België wonen.
* **Senaat:** Telt 60 senatoren. 50 senatoren worden gekozen door de deelstaatparlementen en 10 zijn gecoöpteerde senatoren. De Senaat is niet meer rechtstreeks verkozen en is bevoegd voor de verklaring tot herziening van de grondwet, de grondwetherziening zelf en bijzondere wetten. De Senaat komt acht keer per jaar samen.
* **Koning:** Beschikt over bevoegdheden die door de grondwet worden verleend en bekleedt een politieke en symbolische rol.
* **Regering:** Voert het beleid van het land uit, past wetten toe en voert ze uit. De regering telt maximaal 15 ministers, exclusief de eerste minister. Het aantal Franstalige en Nederlandstalige ministers is gelijk. Staatssecretarissen werken onder de verantwoordelijkheid van een minister.
#### 3.2.2 Op regionaal niveau
België telt drie gemeenschappen (Vlaamse, Franse en Duitstalige) en drie gewesten (Vlaams, Waals en Brussels Hoofdstedelijk).
* **Vlaamse regering:** Telt maximaal 11 ministers, waarvan er minstens één uit het Brussels Hoofdstedelijk Gewest moet komen.
* **Vlaams parlement:** Telt 124 leden.
#### 3.2.3 Provincies en gemeenten
* **Provincies:** Er zijn 10 provincies. Provincies zijn bevoegd voor zaken van provinciaal belang, zoals provinciale domeinen, fiets- en wandelpaden, waterbeheer en wateroverlast. Het bestuursorgaan is de provincieraad, die om de zes jaar wordt verkozen. De deputatie voert beslissingen uit en staat in voor het dagelijks bestuur. De provinciegouverneur is een commissaris van de regering in de provincie en vertegenwoordigt ook de federale regering voor bepaalde materies.
* **Gemeenten:** Er zijn 565 gemeenten. Gemeenten zijn bevoegd voor zaken van gemeentelijk belang, zoals openbare werken, sociale bijstand, ordehandhaving, huisvesting en onderwijs. De bestuursorganen zijn de burgemeester, de gemeenteraad en het college van burgemeester en schepenen.
### 3.3 Rechtbanken en hoven
Het gerechtelijk apparaat is hiërarchisch opgebouwd:
* **Onderste niveau:**
* **Vrederechter:** Behandelt zaken onder een waarde van 5.000 euro en specifieke aangelegenheden ongeacht de waarde, zoals huurgeschillen en burenruzies. Niet bevoegd voor zaken onder 5.000 euro tussen ondernemers.
* **Politierechtbank:** Behandelt overtredingen, verkeersgeschillen (strafrechtelijk en burgerlijk).
* **Rechtbanken van eerste aanleg:** Deze rechtbanken kennen verschillende afdelingen:
* **Correctionele rechtbank:** Bevoegd voor de meeste strafrechtelijke aangelegenheden.
* **Burgerlijke rechtbank:** Behandelt geschillen tussen particulieren en beroepsprocedures tegen beslissingen van de vrederechter.
* **Familie- en jeugdrechtbank:** Behandelt familiale zaken zoals onderhoudsgelden, echtscheidingen en erfenisproblemen.
* Bij bevoegdheidsconflicten tussen deze drie rechtbanken wordt de zaak overgemaakt aan de arrondissementsrechtbank.
* **Arbeidsrechtbank en Ondernemingsrechtbank:** Per ressort is er minstens één arbeidsrechtbank en één ondernemingsrechtbank. Deze zijn bevoegd voor sociaalrechtelijke problemen. Er zijn in totaal 9 arbeidsrechtbanken en 9 ondernemingsrechtbanken.
* **Hoven van beroep:** Hoger beroep tegen beslissingen van de rechtbanken van eerste aanleg, arbeidsrechtbanken en ondernemingsrechtbanken wordt behandeld bij de hoven van beroep. Hoger beroep tegen vonnissen van de vrederechter of politierechtbank wordt behandeld bij de burgerlijke of correctionele rechtbank. Tegen sommige zaken met een beperkte inzet kan geen hoger beroep worden aangetekend.
* **Arbeidshof:** Staat op hetzelfde niveau als de hoven van beroep en behandelt uitspraken in sociaalrechtelijke zaken.
* **Hof van Cassatie:** Het hoogste rechtscollege. Cassatieberoepen worden hier behandeld. Het hof beoordeelt niet de feiten opnieuw, maar controleert enkel op procedurefouten en de juiste toepassing van rechtsregels.
* **Hof van Assisen:** Treedt uitzonderlijk op bij strafzaken op provinciaal niveau en wordt beoordeeld door een jury. Tegen uitspraken is geen beroep mogelijk, wel cassatie.
* **Grondwettelijk Hof (voormalig Arbitragehof):** Bevoegd voor bevoegdheidsconflicten tussen federale en regionale overheden en controleert of wetten in strijd zijn met bepaalde artikelen van de grondwet.
* **Raad van State:** Oordeelt over vorderingen tot vernietiging van administratiefrechtelijke beslissingen.
### 3.4 Privaatrechtelijk procesrecht – Bewijs
Procedures bij de rechtbank volgen strikte spelregels die zijn uitgewerkt in het gerechtelijk wetboek. Een advocaat inschakelen wordt aangeraden om de belangen correct te laten verdedigen.
#### 3.4.1 Procedurestappen
1. **Bepalen bevoegde rechtbank:** Zowel inzake materie als territoriaal.
2. **Inleiden procedure:** Meestal via dagvaarding door een gerechtsdeurwaarder, soms door vrijwillige verschijning van beide partijen.
3. **Inleidingszitting:** De zaak wordt ingeleid, waarbij vaak eerst korte debatten volgen, tenzij de zaak te eenvoudig is.
4. **Afspraken:** Partijen kunnen overeenkomen wat er met de zaak gebeurt. Indien geen akkoord, wordt een conclusietermijn vastgelegd en een datum voor behandeling.
5. **Behandeling en uitspraak:** Op de behandelingsdatum wordt de zaak gepleit en in beraad genomen, waarna een uitspraak volgt. Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden aangetekend binnen een bepaalde termijn (in burgerlijke zaken één maand vanaf betekening vonnis, met uitzonderingen).
6. **Specifieke procedures:** Het gerechtelijk wetboek bevat specifieke procedures voor bepaalde materies.
#### 3.4.2 Bewijs
De bewijsregels zijn strikt, met uitzondering van ondernemingszaken waar soepelere regels gelden. Het principe is dat de partij die zich op een recht beroept, de feiten die dit recht ondersteunen, moet bewijzen.
### 3.5 Algemene begrippen van burgerlijk recht
#### 3.5.1 Gebiedende en aanvullende rechtsregels
* **Gebiedende rechtsregels:** Hier mag nooit van worden afgeweken.
* **Dwingend recht:** Ter bescherming van een zwakkere partij, maar er kan na het ontstaan van een conflict wel van worden afgeweken via een andersluidende overeenkomst.
* **Openbare orde:** Regels die essentiële belangen van de staat of gemeenschap raken. Hier kan nooit van worden afgeweken.
* **Aanvullende rechtsregels:** Deze treden in werking als partijen geen afwijkende regeling overeenkwamen. Ze voorzien in een wettelijk kader voor situaties waarover contractanten niets hebben bepaald.
#### 3.5.2 Rechtshandeling – Rechtsfeit
* **Rechtsfeit:** Een feit dat rechtsgevolgen heeft, waardoor rechten en plichten ontstaan. Bewijs kan met alle middelen.
* **Rechtshandeling:** Een bewuste handeling waaraan het recht de beoogde rechtsgevolgen verbindt. Vereist striktere bewijsregels.
#### 3.5.3 Geldigheid en nietigheid rechtshandeling
Niet alle rechtshandelingen zijn geldig. Nietigheid kan absoluut of relatief zijn en kan bijvoorbeeld ontstaan door gebrek aan wilsovereenstemming of het niet respecteren van vormvoorwaarden.
#### 3.5.4 Rechtsmisbruik
Niemand mag misbruik maken van zijn recht. De sanctie is een matiging van het recht tot normale rechtsuitoefening, onverminderd schadeherstel.
### 3.6 Relatievermogen
Dit deel behandelt het huwelijksvermogensrecht, het vermogensrecht van wettelijke samenwoners en het vermogensrecht van feitelijke samenwoners.
#### 3.6.1 Huwelijksvermogensrecht
* **Inleiding:** Regelt de vermogensrechtelijke gevolgen van het huwelijk tussen echtgenoten onderling en ten opzichte van derden. Er is een primair en secundair stelsel. Echtgenoten hebben vrijheid in hun keuze van huwelijksvermogensstelsel, bij gebreke waarvan het wettelijk stelsel geldt.
* **Wettelijk stelsel:** Kent drie vermogens: eigen vermogen partner 1, eigen vermogen partner 2 en gemeenschappelijk vermogen.
* **Samenstelling vermogens:** Baten en lasten worden onderverdeeld in eigen en gemeenschappelijke vermogens. Goederen en schulden die vóór het huwelijk toebehoorden, alsook schenkingen en nalatenschappen tijdens het huwelijk, vallen in principe onder het eigen vermogen. Inkomsten uit beroepsbezigheden, eigen goederen en schenkingen aan beide echtgenoten samen vallen onder het gemeenschappelijk vermogen. Er geldt een vermoeden dat goederen en schulden gemeenschappelijk zijn, tenzij het tegendeel bewezen wordt.
* **Bestuur vermogens:** Elk echtgenoot bestuurt in beginsel vrij zijn eigen vermogen. Het gemeenschappelijk vermogen wordt bestuurd met volledige gelijkheid, waarbij handelingen ofwel door één echtgenoot alleen, gezamenlijk, of in de meeste gevallen gelijklopend kunnen worden gesteld.
* **Verhaal schuldeisers:** Eigen schulden kunnen verhaald worden op het eigen vermogen, met enkele uitzonderingen waarbij het gemeenschappelijk vermogen aangesproken kan worden. Gemeenschappelijke schulden kunnen verhaald worden op zowel de eigen als de gemeenschappelijke vermogens, met uitzonderingen.
* **Ontbinding stelsel:** Het stelsel wordt ontbonden door overlijden, echtscheiding of wijziging van het stelsel. Gevolgen hiervan zijn vereffening en verdeling van de goederen.
* **Huwelijksovereenkomst:** Een plechtige akte, opgemaakt door een notaris, waarin afwijkende stelsels of bedingen worden opgenomen. Kan ook tijdens het huwelijk worden gewijzigd of afgesloten.
* **Inhoud:** Keuze voor een ander stelsel (bv. scheiding van goederen, bedongen gemeenschap) of invoegen van specifieke clausules (bv. verrekeningsbeding, billijkheidsclausule, ongelijke verdeling, contractuele erfstelling).
* **Scheiding van goederen:** Vaak gekozen bij commerciële activiteiten of grote vermogens. Er zijn twee vermogens: respectievelijke eigen vermogens en een beperkt gemeenschappelijk vermogen. Schuldeisers kunnen verhaal uitoefenen op het eigen vermogen van de schuldenaar en op de onverdeelde goederen.
* **Bedongen gemeenschap:** Uitbreiding of algehele gemeenschap van goederen.
#### 3.6.2 Vermogensrecht van wettelijke samenwoners
De wetgever heeft voor wettelijke samenwoners een stelsel van scheiding van goederen voorzien. Partners behouden de goederen waarvan ze de eigendom kunnen bewijzen. Goederen waarvan geen eigendom kan worden bewezen, worden als onverdeeld beschouwd. Ze kunnen wel kiezen voor een ander systeem via een notaris.
#### 3.6.3 Vermogensrecht van feitelijke samenwoners
Bij feitelijke samenwoners wordt aangeraden om afspraken over vermogensrechtelijke zaken op papier te zetten. Bewijs van eigendom of investeringen kan complex zijn en strengere bewijsregels gelden tegenover derden. Het is aangewezen om een contract op te stellen om claims bij beëindiging van de relatie te regelen.
### 3.7 Verbintenissen
#### 3.7.1 Definitie, natuurlijke verbintenis, aanvullend recht
* **Definitie verbintenis:** Een rechtsband waarbij een schuldeiser van een schuldenaar de uitvoering van een prestatie mag eisen. Kan ontstaan uit rechtshandelingen, oneigenlijke contracten of buitencontractuele aansprakelijkheid.
* **Natuurlijke verbintenis:** Een verbintenis waarvan de uitvoering niet afdwingbaar is, maar waarvan erkenning wel een verbintenis doet ontstaan.
* **Aanvullend recht:** Verbintenissen zijn in principe aanvullend recht, tenzij de tekst anders aangeeft.
#### 3.7.2 Bronnen van verbintenissen
* **Rechtshandelingen:**
* **Contracten:** Een wilsovereenstemming tussen twee of meer personen met de bedoeling rechtsgevolgen te doen ontstaan. Verschillende soorten contracten bestaan (consensueel, vormelijk, zakelijk; wederkerig, eenzijdig; bezwarende titel, kosteloze titel). Er wordt een onderscheid gemaakt tussen inspannings- en resultaatsverbintenissen.
* **Totstandkoming contract:** Vereist onderhandelingen, aanvaarding van een aanbod, en geldige voorwaarden (toestemming, bekwaamheid, bepaalbaar en geoorloofd voorwerp, geoorloofde oorzaak).
* **Wilsgebreken:** Dwaling, bedrog, geweld, misbruik van omstandigheden kunnen leiden tot nietigheid.
* **Geldigheidsvereisten:** Toestemming, bekwaamheid, voorwerp en oorzaak moeten voldaan zijn.
* **Nietigheid:** Kan absoluut of relatief zijn.
* **Interpretatie contract:** Gemeenschappelijke bedoeling van partijen staat centraal.
* **Gevolgen contract:** Bindende kracht, uitvoering ter goeder trouw, duur (bepaalde/onbepaalde duur).
* **Niet-nakoming contract:** Diverse sancties staan ter beschikking van de schuldeiser (uitvoering in natura, schadeherstel, ontbinding, prijsvermindering, exceptie van niet-uitvoering).
* **Gevolgen voor derden:** Contracten binden enkel partijen, met uitzonderingen zoals sterkmaking en derdenbeding.
* **Tenietgaan contract:** Kan door nietigverklaring, opzegging, ontbinding, etc.
* **Eenzijdige rechtshandeling:** Een wilsuiting die rechtsgevolgen beoogt, zonder directe wederkerigheid.
* **Rechtsfeiten:**
* **Oneigenlijke contracten:** Zaakwaarneming, onverschuldigde betaling en ongerechtvaardigde verrijking.
#### 3.7.3 Algemeen regime van verbintenis
* **Modaliteiten van verbintenis:**
* **Voorwaardelijke verbintenis:** Afhankelijk van een toekomstige en onzekere gebeurtenis.
* **Verbintenis met tijdsbepaling:** Afhankelijk van een toekomstige zekere gebeurtenis.
* **Verbintenissen met pluraliteit van voorwerpen of subjecten:** Cumulatieve, alternatieve, subsidiaire, facultatieve verbintenissen. Hoofdelijke, ondeelbare of in solidum verbintenissen.
* **Nakoming van verbintenis (betaling):** Uitvoeren van de prestatie. Kan door de schuldenaar zelf of door een derde. Betaling gebeurt aan de schuldeiser of diens vertegenwoordiger. Kosten van betaling zijn ten laste van de schuldenaar.
* **Niet-nakoming verbintenis:** Sancties bij toerekenbare niet-nakoming (uitvoering in natura, schadeherstel, opschorting eigen verbintenis). Onmogelijkheid tot nakoming door overmacht leidt tot bevrijding.
### 3.8 Buitencontractuele aansprakelijkheid
#### 3.8.1 Inleidende bepalingen
* De regels rond buitencontractuele aansprakelijkheid zijn aanvullend recht, tenzij anders bepaald.
* Benadeelden kunnen kiezen tussen contractuele of buitencontractuele grondslag voor hun vordering.
* De wet stelt de quasi-immuniteit van hulppersonen van medecontractanten aan banden.
* De regels zijn van toepassing op natuurlijke personen en rechtspersonen.
#### 3.8.2 Feiten die tot aansprakelijkheid leiden
* **Aansprakelijkheid voor eigen daad:** Iedereen is aansprakelijk voor schade veroorzaakt door zijn fout. Uitzonderingen: overmacht, wettige verdediging, toestemming van de benadeelde. Minderjarigen vanaf 12 jaar zijn aansprakelijk.
* **Aansprakelijkheid voor andermans daad:**
* **Gezag over minderjarigen:** Ouders, voogden, etc. zijn aansprakelijk voor schade veroorzaakt door minderjarigen onder hun gezag (tenzij de schade niet te wijten is aan hun fout voor 16+).
* **Toezicht op anderen:** Personen belast met toezicht (bv. onderwijsinstellingen) zijn aansprakelijk voor schade veroorzaakt door personen onder hun toezicht.
* **Aansteller:** Werkgevers zijn aansprakelijk voor schade veroorzaakt door hun personeelsleden tijdens de uitoefening van hun functie. Dit geldt ook voor rechtspersonen van publiek of privaatrecht.
* **Aansprakelijkheid voor dieren en zaken:**
* **Zaken:** De bewaarder van een gebrekkige zaak is foutloos aansprakelijk voor de veroorzaakte schade. Een zaak is gebrekkig als ze niet de verwachte veiligheid biedt.
* **Dieren:** De bewaarder van een dier is foutloos aansprakelijk voor de veroorzaakte schade.
#### 3.8.3 Oorzakelijk verband
Er moet een oorzakelijk verband zijn tussen het feit dat tot aansprakelijkheid leidt en de geleden schade. Bij meerdere aansprakelijke personen is er een "in solidum" aansprakelijkheid. De benadeelde kan zelf (deels) aansprakelijk zijn, wat de schadeloosstelling vermindert.
#### 3.8.4 Schade
Er moet schade geleden zijn die zeker is. Schade kan patrimoniaal (economisch) of extrapatrimoniaal (niet-economisch) zijn. Verkeersongevallen zijn een veelvoorkomende bron van schade. De benadeelde heeft een schadebeperkingsplicht.
#### 3.8.5 Gevolgen van aansprakelijkheid
De aansprakelijke partij is gehouden tot integrale schadeloosstelling, die plaatsvindt door herstel in natura of schadevergoeding. De benadeelde mag vrij beschikken over de schadevergoeding.
### 3.9 Bevel of verbod
Indien men schade vreest, kan men naar de rechtbank stappen om een bevel of verbod op te leggen ter voorkoming van schade of ter naleving van wettelijke bepalingen.
### 3.10 Productaansprakelijkheid
De wet bevat regels ter bescherming van consumenten tegen onveilige producten. Een product is gebrekkig als het niet de verwachte veiligheid biedt.
### 3.11 Bijzondere regeling inzake verkeersslachtoffers
Een specifieke regeling beschermt zwakke weggebruikers, waarbij de verzekeraar van het motorrijtuig lichamelijke schade vergoedt zonder dat de fout van de bestuurder moet worden aangetoond, tenzij de zwakke weggebruiker een onverschoonbare fout beging.
### 3.12 Bewijs
#### 3.12.1 Bewijslast en bewijsstandaard
Wie zich op een recht beroept, moet de ondersteunende feiten bewijzen. Bekende feiten en rechtsregels hoeven niet bewezen te worden. Bewijs met redelijke mate van zekerheid volstaat, geen absolute zekerheid.
#### 3.12.2 Toelaatbaarheid van bewijsmiddelen
Bewijs kan met alle middelen geleverd worden, met uitzondering van rechtshandelingen boven een bepaalde waarde die schriftelijk bewijs vereisen. Er gelden specifieke regels voor bewijs in zaken waarbij ondernemingen betrokken zijn.
#### 3.12.3 Verschillende bewijsmiddelen
* **Schriftelijk bewijs:** Akten met authentiek of onderhands karakter.
* **Getuigenbewijs:** Verklaring van personen die de aangelegenheid hebben waargenomen.
* **Vermoedens:** Wettelijke of feitelijke vermoedens.
* **Bekentenis:** Een erkenning van de waarheid door een partij.
* **Eed:** Een plechtige verklaring afgelegd voor de rechter.
---
# Algemene begrippen van burgerlijk recht
Dit onderdeel behandelt fundamentele concepten binnen het burgerlijk recht, waaronder de onderscheid tussen gebiedende en aanvullende rechtsregels, de definitie en het onderscheid tussen rechtshandelingen en rechtsfeiten, en de criteria voor de geldigheid en nietigheid van rechtshandelingen.
### 4.1 Gebiedende en aanvullende rechtsregels
Rechtsregels kunnen worden ingedeeld in gebiedende en aanvullende regels.
#### 4.1.1 Gebiedende rechtsregels
Gebiedende rechtsregels mogen **nooit** worden afgeweken. Deze categorie kent twee subcategorieën:
* **Dwingend recht:** Deze regels zijn bedoeld ter bescherming van een partij die door de wet als zwakker wordt beschouwd. Hoewel er niet van mag worden afgeweken op het moment dat de regel wordt opgesteld, kan er na het ontstaan van een conflict wel degelijk een afwijkende overeenkomst worden gesloten.
* **Openbare orde:** Dit zijn rechtsregels die de essentiële belangen van de staat of de gemeenschap raken, of die de juridische grondslagen van de maatschappij bepalen. De bescherming hiervan geldt voor de gehele samenleving en er kan **nooit** van worden afgeweken, zelfs niet na het ontstaan van een conflict.
#### 4.1.2 Aanvullende rechtsregels
Aanvullende rechtsregels treden in werking **enkel wanneer partijen via een overeenkomst geen afwijkende regeling hebben afgesproken**. Hun doel is om een wettelijk kader te bieden voor situaties waarin contractanten niets hebben geregeld, en om te bepalen wat er in dat geval moet gebeuren.
### 4.2 Rechtshandeling en rechtsfeit
Het is cruciaal om onderscheid te maken tussen rechtshandelingen en rechtsfeiten, omdat dit invloed heeft op de bewijsregels.
#### 4.2.1 Rechtsfeiten
Rechtsfeiten zijn feiten waaraan het recht rechtsgevolgen verbindt. Dit betekent dat door het zich voordoen van een bepaald feit, men juridische rechten en plichten verwerft.
#### 4.2.2 Rechtshandelingen
Rechtshandelingen zijn bewuste handelingen waarbij de stel(ler) van de handeling de beoogde rechtsgevolgen wenst te creëren. Het betreft een wilsuiting waarbij men de rechtsgevolgen bewust nastreeft.
**Tip:** Rechtsfeiten mogen met alle rechtsmiddelen worden bewezen, terwijl voor rechtshandelingen striktere bewijsregels gelden.
### 4.3 Geldigheid en nietigheid van rechtshandelingen
Niet alle rechtshandelingen zijn geldig. Een rechtshandeling kan nietig zijn om verschillende redenen, bijvoorbeeld:
* Het ontbreken van een geldige wilsovereenstemming.
* Het niet naleven van bepaalde vormvereisten.
Nietigheid kan **absoluut** of **relatief** zijn:
* **Absolute nietigheid:** Deze kan niet gedekt worden en kan door elke belanghebbende worden ingeroepen.
* **Relatieve nietigheid:** Deze kan wel gedekt worden en kan enkel worden gevorderd door de persoon die de wet beoogt te beschermen.
### 4.4 Rechtsmisbruik
Niemand mag misbruik maken van zijn recht. De sanctie voor rechtsmisbruik is matiging van het recht tot een normale rechtsuitoefening, onverminderd het herstel van de schade die door het misbruik is berokkend.
---
# Huwelijksvermogensrecht en relatievermogen
Hier is de studiehandleiding voor "Huwelijksvermogensrecht en relatievermogen", gebaseerd op de verstrekte documentinhoud:
## 5. Huwelijksvermogensrecht en relatievermogen
Dit deel behandelt de vermogensrechtelijke gevolgen van het huwelijk en samenwonen, inclusief de wettelijke en conventionele huwelijksvermogensstelsels, evenals het vermogensrecht van wettelijk en feitelijk samenwonenden.
### 5.1 Huwelijksvermogensrecht
Het huwelijksvermogensrecht regelt de vermogensrechtelijke gevolgen van het huwelijk, zowel tussen echtgenoten onderling als ten opzichte van derden. Deze regels zijn onderverdeeld in een primair en een secundair stelsel.
#### 5.1.1 Het primaire stelsel
Het primaire stelsel omvat regels die van toepassing zijn van rechtswege zodra er een huwelijk is gesloten, ongeacht de keuze van een huwelijksvermogensstelsel. Dit stelsel bevat voornamelijk regels ter bescherming van de gezinswoning en de gezamenlijke huishouding.
#### 5.1.2 Het secundaire stelsel: keuze van huwelijksvermogensstelsels
Echtgenoten hebben de vrijheid om hun huwelijksvermogensstelsel te kiezen via een huwelijksovereenkomst. Indien er geen specifieke overeenkomst wordt gesloten, geldt het wettelijk stelsel.
##### 5.1.2.1 Het wettelijk stelsel
Het wettelijk stelsel, dat van toepassing is bij gebreke van een huwelijksovereenkomst, kent drie vermogens:
1. **Eigen vermogen van partner 1 (EV1)**
2. **Eigen vermogen van partner 2 (EV2)**
3. **Gemeenschappelijk vermogen (GV)**
Vermogens bestaan uit zowel baten (activa) als lasten (passiva).
**A. Samenstelling van de vermogens onder het wettelijk stelsel:**
* **Eigen vermogens (EV1 en EV2):**
* **Baten:**
* Goederen en vorderingen die aan een echtgenoot toebehoren op de dag van het huwelijk, of die tijdens het huwelijk worden verkregen door erfenis of schenking.
* Persoonlijke goederen zoals kleding, voorwerpen voor persoonlijk gebruik.
* Rechten op pensioen, lijfrente en soortgelijke uitkeringen die enkel aan één echtgenoot toebehoren.
* Schadevergoedingen ter herstel van persoonlijke lichamelijke of morele schade, voor zover deze strekken tot herstel van niet-economisch waardeerbare gevolgen van aantasting van fysieke of psychische integriteit.
* Verzekeringsprestaties uit individuele levensverzekeringen gesloten door één echtgenoot, indien deze bij ontbinding van het stelsel ten voordele van de andere echtgenoot verschuldigd is.
* **Vergoedingsplicht:** Goederen die de vermogenswaarde van gemeenschappelijke bestanddelen vertegenwoordigen, zoals lidmaatschapsrechten van vennootschapsaandelen, indien deze met gemeenschappelijke gelden zijn verkregen en op naam van één echtgenoot staan.
* Goederen die een echtgenoot exclusief voor de uitoefening van zijn beroep of bedrijf aanwendt, tenzij beide echtgenoten samen een beroep uitoefenen of een bedrijf uitbaten.
* Cliënteel, tenzij dit is opgebouwd binnen een beroep dat echtgenoten samen uitoefenen of een bedrijf dat ze samen uitbaten.
* **Lasten:**
* Schulden aangegaan vóór het huwelijk.
* Schulden ten laste van erfenissen of schenkingen tijdens het huwelijk.
* Schulden ontstaan uit strafrechtelijke veroordelingen of onrechtmatige daden.
* **Gemeenschappelijk vermogen (GV):**
* **Uitgangspunt:** Er bestaat een wettelijk vermoeden dat goederen en schulden tot het gemeenschappelijk vermogen behoren, tenzij bewezen wordt dat ze eigen zijn.
* **Baten:**
* Inkomsten uit beroepsbezigheden, vervangings- of aanvullende inkomsten.
* Inkomsten uit eigen goederen.
* Goederen geschonken aan beide echtgenoten samen.
* Vermogenswaarde van aandelen van vennootschappen die met gemeenschappelijke gelden zijn verkregen en op naam van één echtgenoot staan, inclusief de lidmaatschapsrechten.
* Vermogenswaarde van beroepsgoederen die met gemeenschappelijke gelden zijn verkregen, indien het recht op deze beroepsgoederen eigen is.
* Economische waarde van cliënteel dat tijdens het stelsel is opgebouwd, indien het recht op dit cliënteel eigen is.
* Verzekeringsprestaties uit individuele levensverzekeringen die tijdens het stelsel zijn gesloten en door één echtgenoot verschuldigd zijn. Indien het kapitaal wordt uitbetaald, is het volledige bedrag gemeenschappelijk; indien het als rente wordt uitbetaald, zijn zowel de rentebedragen als de reserve gemeenschappelijk.
* **Lasten:**
* Schulden die door beide echtgenoten worden aangegaan.
* Schulden aangegaan door één echtgenoot ten behoeve van de huishouding en opvoeding.
* Interessen betaald op eigen schulden.
**B. Bestuur van de vermogens:**
* **Eigen vermogen:** Elk van de echtgenoten bestuurt in beginsel volledig vrij zijn eigen vermogen, met uitzondering van regels ter bescherming van de gezinswoning.
* **Gemeenschappelijk vermogen:** Er is sprake van volledige gelijkheid tussen de partners wat betreft het bestuur. Dit kan op drie manieren:
1. Eén echtgenoot verricht zelfstandig bestuursdaden.
2. Gezamenlijk bestuur is vereist voor belangrijke goederen, wat de toestemming van beide partners vereist.
3. In de meeste gevallen kan elke echtgenoot afzonderlijk handelingen stellen die door de andere echtgenoot gerespecteerd moeten worden. Echtgenoten die samen een beroep uitoefenen, vereisen medewerking van beiden, behalve voor beheershandelingen.
**C. Verhaal van schuldeisers:**
* **Eigen schulden:** Kunnen enkel verhaald worden op het eigen vermogen en de inkomsten van de schuldenaar.
* **Uitzonderingen:** Verhaal op gemeenschappelijk vermogen is mogelijk indien dit verrijkt werd door de handeling die de schuld veroorzaakte (verrijking dient bewezen te worden), of bij aansprakelijkheid ten gevolge van een misdrijf of onrechtmatige daad, tot beloop van de helft van de netto-baten van het gemeenschappelijk vermogen, indien het eigen vermogen ontoereikend is.
* **Gemeenschappelijke schulden:** Kunnen verhaald worden op het eigen vermogen en het gemeenschappelijk vermogen van beide echtgenoten.
* **Uitzonderingen:** Schulden aangegaan door één echtgenoot ten behoeve van de huishouding en opvoeding (indien buitensporig), interessi op eigen schulden, schulden aangegaan bij uitoefening van een beroep, en onderhoudsschulden ten behoeve van bloedverwanten in neerdaalende lijn van één der echtgenoten, kunnen enkel verhaald worden op het eigen vermogen van de contractant en het gemeenschappelijk vermogen.
**D. Ontbinding van het stelsel:**
Het huwelijksvermogensstelsel wordt ontbonden door:
* Overlijden van een echtgenoot.
* Echtscheiding.
* Wijziging van het huwelijksvermogensstelsel.
Bij ontbinding vindt een vereffening-verdeling plaats, waarbij de goederen worden verdeeld. Dit kan onderling of via een procedure met een notaris of rechtbank aangestelde vereffenaar gebeuren. De wet voorziet in specifieke procedures en termijnen voor vereffening en verdeling. Bij de verdeling wordt rekening gehouden met de waarde van de goederen op het moment van de effectieve verdeling.
##### 5.1.2.2 Huwelijksovereenkomsten
Een huwelijksovereenkomst is een plechtige overeenkomst, opgemaakt door een notaris, waarin echtgenoten kunnen afwijken van het wettelijk stelsel of specifieke bedingen kunnen opnemen. Deze overeenkomsten kunnen tijdens het huwelijk worden gewijzigd, mits wederzijdse toestemming.
* **Inhoud:**
* **Andere stelsels:** Echtgenoten kunnen kiezen voor een stelsel van scheiding van goederen (vaak om beroepsrisico's te beperken of grote vermogens te beschermen) of een bedongen gemeenschap (waarbij het gemeenschappelijk vermogen wordt uitgebreid, soms tot algehele gemeenschap).
* Bij scheiding van goederen geldt in principe elke echtgenoot als bezwaarder van zijn eigen goederen. Schuldeisers kunnen zich verhalen op het eigen vermogen van de schuldenaar en de helft van de onverdeelde goederen.
* **Verrekeningsbeding:** Maakt het mogelijk om aanwinsten tijdens het huwelijk te verrekenen.
* **Billijkheidsclausule:** Kan bij echtscheiding worden ingeroepen indien onvoorziene omstandigheden leiden tot een kennelijk onevenwicht, waarbij de rechter de meest vermogende echtgenoot kan verplichten tot een derde van zijn tijdens het huwelijk opgebouwd vermogen af te staan aan de minder vermogende echtgenoot.
* **Clausules:**
* **Inbreng:** Een echtgenoot kan goederen uit zijn eigen vermogen in het gemeenschappelijk vermogen inbrengen.
* **Overeenkomst ongelijke verdeling:** Het gemeenschappelijk vermogen wordt niet in twee gelijke helften verdeeld, vaak met uitwerking bij overlijden ten gunste van de langstlevende.
* **Contractuele erfstelling:** Eigen vermogen van de ene echtgenoot gaat naar de andere, meestal bij overlijden en in volle eigendom.
### 5.2 Vermogensrecht van samenwoners
#### 5.2.1 Wettelijke samenwoners
Bij wettelijke samenwoning geldt in principe een stelsel van scheiding van goederen. Elke partner behoudt de eigendom van goederen waarvan hij de eigendom kan bewijzen, inclusief inkomsten uit deze goederen en opbrengsten van arbeid. Goederen waarvan niemand de eigendom kan bewijzen, worden als onverdeeld beschouwd.
#### 5.2.2 Feitelijke samenwoners
Voor feitelijke samenwoners geldt er geen wettelijk vermogensstelsel. Het wordt sterk aangeraden om zaken op papier te zetten, bijvoorbeeld via een samenlevingsovereenkomst, om discussies bij beëindiging van de relatie te voorkomen.
* **Bewijsproblematiek:** Bij het bewijzen van eigendom of investeringen tegenover derden gelden strengere bewijsregels. Investeringen in het onroerend goed van de partner geven geen mede-eigendom; om de investering terug te krijgen, moet men zowel de vermogenstransfer als een rechtsgrond kunnen bewijzen. Contracten boven een bepaalde waarde (drie duizend vijfhonderd dollars) vereisen een schriftelijk contract. Ongerechtvaardigde verrijking kan een mogelijke vordering zijn, maar een contract is aangewezen.
### 5.3 Invloed van huwelijksvermogensrecht op derden
De regels van het huwelijksvermogensrecht hebben ook gevolgen voor derden. Schuldeisers van een echtgenoot kunnen onder bepaalde voorwaarden verhaal zoeken op het eigen en/of gemeenschappelijk vermogen, afhankelijk van de aard van de schuld en het huwelijksvermogensstelsel.
---
**Tip:** Het begrijpen van de verschillende vermogens (eigen en gemeenschappelijk) en de regels voor verhaal door schuldeisers is cruciaal. Besteed extra aandacht aan de bewijslast bij het aantonen van de aard van goederen en schulden. De huwelijksovereenkomst biedt veel flexibiliteit, maar vereist nauwkeurigheid en het inschakelen van een notaris.
---
# Verbintenissenrecht
Hier is een samenvatting van "Verbintenissenrecht" uit het verstrekte document, gestructureerd als een studiehandleiding.
## 6. Verbintenissenrecht
Dit onderdeel van het burgerlijk recht regelt de juridische relaties tussen personen, waarbij de ene persoon (de schuldeiser) het recht heeft om van een andere persoon (de schuldenaar) een specifieke prestatie te eisen.
### 6.1 Definitie, bronnen en algemene regeling van verbintenissen
#### 6.1.1 Definitie van een verbintenis
Een verbintenis is een rechtsband op grond waarvan een schuldeiser, indien nodig met gerechtelijke middelen, de uitvoering van een prestatie van de schuldenaar mag eisen. Deze prestatie kan bestaan uit het geven, doen of niet doen van iets. De schuldenaar is degene op wie de verbintenis rust, terwijl de schuldeiser degene is die de prestatie kan vorderen.
#### 6.1.2 Bronnen van verbintenissen
Verbintenissen kunnen op verschillende manieren ontstaan:
1. **Rechtshandelingen:** Dit zijn bewuste handelingen met de bedoeling rechtsgevolgen te creëren. De belangrijkste vorm hiervan is:
* **Contracten (Overeenkomsten):** Een contract is een wilsovereenstemming tussen twee of meer personen met de bedoeling rechtsgevolgen te doen ontstaan. Ze kunnen worden ingedeeld naar:
* **Totstandkoming:** Consensuele (door loutere wilsovereenstemming), formele (vormvereisten), en zakelijke (overhandiging van het voorwerp) contracten.
* **Wederkerigheid:** Wederkerige (over en weer verbonden) en eenzijdige (slechts één partij verbonden) contracten.
* **Bezwaring:** Bezwarende titel (voordeel voor elke partij) en kosteloze titel (één partij verschaft voordeel zonder tegenprestatie).
* **Inspanning/Resultaat:** Inspanningsverbintenissen (verplichting tot zorgvuldig handelen) en resultaatsverbintenissen (verplichting tot bereiken van een specifiek resultaat).
* **Totstandkoming van een contract:** Dit gebeurt door aanvaarding van een aanbod dat alle essentiële bestanddelen van het beoogde contract omvat. Partijen zijn vrij om te onderhandelen en contracten te sluiten, maar het foutief afbreken van onderhandelingen kan leiden tot schadevergoeding.
* **Geldigheidsvereisten voor contracten:**
* **Toestemming:** Vrije en bewuste wilsovereenstemming over essentiële en substantiële elementen. Wilsgebreken zoals dwaling, bedrog, geweld en misbruik van omstandigheden kunnen tot relatieve nietigheid leiden.
* **Bekwaamheid:** Contractspartijen moeten handelingsbekwaam zijn (niet minderjarig of onbekwaam verklaard). Niet-nakoming leidt tot relatieve nietigheid.
* **Voorwerp:** De prestatie die het voorwerp uitmaakt van de verbintenis moet mogelijk, bepaalbaar en geoorloofd zijn (niet strijdig met openbare orde of dwingend recht).
* **Oorzaak:** De determinerende beweegredenen die partijen tot het sluiten van het contract hebben bewogen. Moet geoorloofd zijn.
* **Nietigheid:** Contracten die niet aan de geldigheidsvereisten voldoen, zijn nietig (absoluut of relatief).
* **Interpretatie van contracten:** Bij twijfel over de inhoud wordt gezocht naar de gemeenschappelijke bedoeling van de contractspartijen.
* **Gevolgen van contracten tussen partijen:** Contracten verbinden partijen tot wat is overeengekomen en de gevolgen die door wet, goede trouw of gebruiken eraan worden toegekend. Ze moeten ter goeder trouw worden uitgevoerd. Wijzigingen van omstandigheden kunnen onder strikte voorwaarden leiden tot heronderhandeling of aanpassing door de rechter.
* **Duur van contracten:** Contracten kunnen voor bepaalde of onbepaalde duur worden aangegaan. Contracten voor onbepaalde duur kunnen te allen tijde worden opgezegd met een redelijke termijn.
* **Niet-nakoming van contractuele verbintenissen:** Bij toerekenbare niet-nakoming beschikt de schuldeiser over diverse actiemiddelen: uitvoering in natura, schadeherstel, ontbinding van het contract, prijsvermindering, of de exceptie van niet-uitvoering (opschorting van de eigen verbintenis). Bij ontoerekenbare niet-nakoming kan de verbintenis tenietgaan of worden opgeschort.
2. **Eenijdige rechtshandelingen:** Een wilsuiting waarbij één persoon rechtsgevolgen beoogt te doen ontstaan (bv. een testament).
3. **Rechtsfeiten:** Feiten die rechtsgevolgen hebben zonder dat er noodzakelijk een bewuste wilsuiting aan ten grondslag ligt. Hieronder vallen:
* **Buitencontractuele aansprakelijkheid:** Aansprakelijkheid voor schade veroorzaakt door eigen daad, andermans daad, dieren, zaken, of gebrekkige producten.
* **Oneigenlijke contracten:** Zaakwaarneming, onverschuldigde betaling en ongerechtvaardigde verrijking.
#### 6.1.3 Natuurlijke verbintenis
Dit zijn verbintenissen waarvan de uitvoering niet in rechte kan worden afgedwongen, maar waarvan de erkenning wel een verbintenis doet ontstaan.
#### 6.1.4 Aanvullend recht
Verbintenissen zijn in beginsel van aanvullend recht, wat betekent dat partijen er contractueel van kunnen afwijken, tenzij de wet anders bepaalt (dwingend recht of openbare orde).
### 6.2 Modaliteiten van verbintenissen
#### 6.2.1 Voorwaardelijke verbintenis
Een verbintenis is voorwaardelijk als de opeisbaarheid of het tenietgaan ervan afhangt van een toekomstige en onzekere gebeurtenis.
* **Opschortende voorwaarde:** De vervulling ervan maakt de verbintenis opeisbaar.
* **Ontbindende voorwaarde:** De vervulling ervan doet de verbintenis tenietgaan.
Zolang de voorwaarde hangende is, moeten partijen ter goeder trouw handelen.
#### 6.2.2 Verbintenis met tijdsbepaling
Hierbij is de uitvoering of uitdoving van de verbintenis afhankelijk gemaakt van een toekomstige zekere gebeurtenis (de datum kan onzeker zijn).
* **Opschortende tijdsbepaling:** Het verstrijken ervan maakt de verbintenis opeisbaar.
* **Uitdovende tijdsbepaling:** Het verstrijken ervan doet de verbintenis tenietgaan.
### 6.3 Pluraliteit van voorwerpen of subjecten
#### 6.3.1 Verbintenissen met pluraliteit van voorwerpen
Dit zijn verbintenissen die tot voorwerp hebben het geven, doen of niet doen van meerdere zaken. Ze kunnen cumulatief (alle prestaties moeten worden uitgevoerd), alternatief (keuze uit meerdere prestaties), subsidiair (hoofdprestatie, met mogelijkheid tot alternatieve prestatie), of facultatief (één bedongen prestatie, met mogelijkheid tot een andere) zijn.
#### 6.3.2 Verbintenissen met pluraliteit van subjecten
Hierbij zijn meerdere schuldeisers of schuldenaars betrokken.
* **Gezamenlijke/Deelbare verbintenis:** De prestatie wordt in beginsel verdeeld.
* **Hoofdelijkheid (passieve hoofdelijkheid):** Meerdere schuldenaars zijn solidair gehouden tot dezelfde prestatie; de schuldeiser kan de gehele prestatie van één schuldenaar eisen.
* **Ondeelbaarheid:** Van toepassing bij ondeelbare prestaties; de schuldeiser kan elke schuldenaar voor het geheel aanspreken.
* **In solidum verbintenissen:** Schuldenaars zijn buiten de gevallen van hoofdelijkheid en ondeelbaarheid elk gehouden tot de gehele betaling.
* **Hoofdelijkheid en ondeelbaarheid tussen schuldeisers:** Meerdere schuldeisers kunnen de gehele prestatie van de schuldenaar eisen.
### 6.4 Nakoming van verbintenis: betaling
Betaling is de uitvoering van de prestatie die men verschuldigd is. Het kan gebeuren door de schuldenaar zelf of door een derde. Betaling moet in beginsel aan de schuldeiser gebeuren, tenzij de schuldeiser dit weigert of de betaling ter goeder trouw aan een schijnschuldeiser gebeurt. De kosten van betaling zijn ten laste van de schuldenaar.
### 6.5 Niet-nakoming van verbintenis en gevolgen
Indien de schuldenaar een verbintenis niet nakomt en dit hem verwijtbaar is (toerekenbare niet-nakoming), kan de schuldeiser verschillende sancties inroepen:
* Recht op uitvoering in natura.
* Recht op herstel van de schade.
* Recht op ontbinding van het contract.
* Recht op prijsvermindering.
* Recht om de uitvoering van de eigen verbintenis op te schorten (exceptie van niet-uitvoering).
Als de niet-nakoming te wijten is aan overmacht (ontoerekenbare niet-nakoming), wordt de schuldenaar bevrijd van zijn verbintenis.
> **Tip:** Bij toerekenbare niet-nakoming is een ingebrekestelling door de schuldeiser doorgaans vereist alvorens sancties te kunnen opleggen, tenzij dit geen nut meer heeft.
### 6.6 Gevolgen van het contract voor derden
In beginsel brengen contracten alleen gevolgen mee tussen de contracterende partijen. Derden worden niet gebonden door een contract. Er zijn echter enkele uitzonderingen:
* **Sterkmaking:** Eén partij belooft de tegenpartij dat een derde een bepaalde prestatie zal leveren.
* **Derdenbeding:** Eén partij bedingt een voordeel voor een derde die niet bij het contract betrokken is.
* **Rechtstreekse vordering:** De wet voorziet dat een schuldeiser zijn schuldenaars schuldenaar rechtstreeks kan aanspreken.
* **Derde medeplichtig:** Een derde die deelneemt aan de niet-nakoming van een contractuele verbintenis, terwijl hij van het bestaan ervan wist of kon weten, pleegt een onrechtmatige daad.
### 6.7 Tenietgaan van het contract
Een contract kan tenietgaan door:
* Tenietgaan van de verbintenissen die eruit voortvloeien.
* Nietigverklaring (gerechtelijk of buitenrechtelijk).
* Opzegging (in onderlinge overeenstemming of eenzijdig).
* Ontbinding wegens niet-nakoming (gerechtelijk of buitenrechtelijk).
* Definitieve onmogelijkheid tot nakoming.
* Andere door de wet bepaalde gevallen.
Bij nietigverklaring of ontbinding van een contract vindt restitutie plaats van reeds geleverde prestaties.
### 6.8 Verschillende bronnen van verbintenissen (overzicht)
Verbintenissen kunnen dus ontstaan uit:
* Rechtshandelingen (contracten, eenzijdige rechtshandelingen).
* Rechtsfeiten (buitencontractuele aansprakelijkheid, oneigenlijke contracten).
#### 6.8.1 Oneigenlijke contracten
* **Zaakwaarneming:** Vrijwillige en nuttige waarneming van andermans zaak zonder daartoe verplicht te zijn.
* **Onverschuldigde betaling:** Betaling die zonder schuld is verricht.
* **Ongerechtvaardigde verrijking:** Een verrijking bij de ene persoon zonder juridische rechtvaardiging, die samenvalt met een verarming bij de andere.
### 6.9 Algemeen regime van de verbintenis
#### 6.9.1 Modaliteiten van verbintenis
* **Voorwaardelijke verbintenis:** Afhankelijk van een toekomstige, onzekere gebeurtenis.
* **Verbintenis met tijdsbepaling:** Afhankelijk van een toekomstige, zekere gebeurtenis.
#### 6.9.2 Verbintenissen met pluraliteit van voorwerpen of subjecten
* **Pluraliteit van voorwerpen:** Cumulatief, alternatief, subsidiair, facultatief.
* **Pluraliteit van subjecten:** Gezamenlijk/deelbaar, hoofdelijk, ondeelbaar, in solidum.
#### 6.9.3 Nakoming van verbintenis: betaling
Uitvoering van de prestatie die men verschuldigd is.
#### 6.9.4 Niet-nakoming van verbintenis
Sancties die de schuldeiser ter beschikking staan bij toerekenbare niet-nakoming.
### 6.10 Buitencontractuele aansprakelijkheid
Dit regime regelt de aansprakelijkheid voor schade die wordt veroorzaakt buiten enige contractuele relatie om. De regels zijn in beginsel aanvullend recht. De benadeelde kan kiezen om zich te baseren op contractuele of buitencontractuele aansprakelijkheid.
#### 6.10.1 Feiten die tot aansprakelijkheid leiden
1. **Aansprakelijkheid voor eigen daad:** Iedereen is aansprakelijk voor schade die hij door zijn fout veroorzaakt. Zelfs de lichtste fout kan tot aansprakelijkheid leiden. Uitzonderingen zijn overmacht, wettige verdediging, of geldige toestemming van de benadeelde.
2. **Aansprakelijkheid voor andermans daad:**
* **Gezagsdragers over minderjarigen:** Ouders, voogden, etc. zijn aansprakelijk voor schade veroorzaakt door hun minderjarige kinderen, tenzij ze kunnen aantonen dat de schade niet aan hun fout te wijten is (vanaf 16 jaar).
* **Personen belast met toezicht:** Instellingen zijn aansprakelijk voor schade veroorzaakt door personen onder hun toezicht, tenzij fout in toezicht kan worden aangetoond.
* **Aansteller:** Werkgevers zijn aansprakelijk voor schade veroorzaakt door hun personeelsleden tijdens hun dienstverband.
3. **Aansprakelijkheid voor dieren en zaken:** De bewaarder van een zaak is aansprakelijk voor schade veroorzaakt door een gebrek van die zaak. De bewaarder van een dier is aansprakelijk voor schade veroorzaakt door dat dier.
#### 6.10.2 Oorzakelijk verband
Er moet een causaal verband bestaan tussen het feit dat tot aansprakelijkheid leidt en de geleden schade. Als meerdere personen aansprakelijk zijn, zijn zij "in solidum" aansprakelijk. De schadevergoeding kan verminderd worden als de benadeelde zelf (deels) aansprakelijk is voor de schade.
#### 6.10.3 Schade
Om aansprakelijkheid te stellen, moet schade zijn geleden. Schade kan patrimoniaal (economische gevolgen) of extrapatrimoniaal (niet-economische gevolgen, bv. smartengeld) zijn. De benadeelde heeft een schadebeperkingsplicht.
#### 6.10.4 Gevolgen van aansprakelijkheid
De aansprakelijke persoon is gehouden tot integrale schadeloosstelling, wat kan gebeuren door herstel in natura of schadevergoeding.
#### 6.10.5 Bijzondere regelingen
* **Productaansprakelijkheid:** Bescherming van consumenten tegen gebrekkige producten.
* **Verkeersslachtoffers:** Een bijzondere regeling beschermt zwakke weggebruikers bij verkeersongevallen met motorvoertuigen.
### 6.11 Bewijs
#### 6.11.1 Bewijslast en bewijsmiddelen
* **Bewijslast:** Degene die zich op een recht beroept, moet dit bewijzen.
* **Bewijsmiddelen:** Alle middelen van recht, tenzij de wet anders bepaalt (bv. voor rechtshandelingen boven een bepaalde waarde).
* **Schriftelijk bewijs:** Authentieke of onderhandse akten. Elektronische handtekeningen worden gelijkgesteld aan handtekeningen.
* **Getuigenbewijs:** Verklaringen van personen die de gebeurtenis hebben waargenomen.
* **Vermoedens:** Wettelijke of feitelijke.
* **Bekentenis:** Uitdrukkelijk of stilzwijgend, gerechtelijk of buitengerechtelijk.
* **Eed:** Gedingbeslissende of ambtshalve opgelegde eed.
> **Tip:** Bij rechtshandelingen boven de 3500 euro is een ondertekend geschrift vereist als bewijs, tenzij er uitzonderingen gelden (bv. materiële onmogelijkheid). Voor zaken tussen ondernemingen gelden soepelere bewijsregels.
---
# Buitencontractuele aansprakelijkheid
Hier is de samenvatting voor buitencontractuele aansprakelijkheid, opgesteld als een studiegids:
## 6 Buitencontractuele aansprakelijkheid
Dit deel behandelt de gronden voor aansprakelijkheid, zoals eigen daden, andermans daden, dieren en zaken, alsook de vereisten van oorzakelijk verband en schade.
### 6.1 Inleidende bepalingen
De wettelijke regels rond buitencontractuele aansprakelijkheid zijn in principe van aanvullend recht, wat betekent dat er contractueel van kan worden afgeweken, tenzij de regel van dwingend recht of openbare orde is.
Wanneer een benadeelde zowel een contractuele als een buitencontractuele grondslag heeft om iemand aansprakelijk te stellen, kan de benadeelde kiezen op welke rechtsgrond hij zijn vordering baseert. De schadeverwekker kan in zo'n geval alle verweermiddelen inroepen die voortvloeien uit zijn contract met de benadeelde, behalve in gevallen van schade door aantasting van fysieke/psychische integriteit of opzettelijke fouten.
De recente wetgeving beoogt een einde te maken aan de zogenaamde quasi-immuniteit van hulppersonen. Een benadeelde kan op grond van buitencontractuele aansprakelijkheid een schadevergoeding vorderen voor schade veroorzaakt door de niet-nakoming van een contractuele verbintenis door een hulppersoon van een medecontractant. De medecontractant kan echter tegen de benadeelde wel dezelfde verweermiddelen aanvoeren als diegene die hij tegenover de opdrachtgever zou hebben. Een werknemer blijft zich wel kunnen beroepen op artikelen die hem beschermen bij bedrog, zware of herhaalde lichte fouten.
De regels inzake buitencontractuele aansprakelijkheid zijn van toepassing op zowel natuurlijke personen als op publieke en private rechtspersonen, zoals naamloze vennootschappen (nv) en besloten vennootschappen (bv).
### 6.2 Feiten die tot aansprakelijkheid leiden
Er zijn verschillende categorieën van feiten die tot buitencontractuele aansprakelijkheid kunnen leiden:
#### 6.2.1 Aansprakelijkheid voor eigen daad
* **Algemene regel:** Eenieder is aansprakelijk voor schade die hij door zijn fout aan een ander veroorzaakt. Zelfs de lichtste fout volstaat om tot aansprakelijkheid te leiden.
* Een fout is aanwezig bij de schending van een wettelijke regel die bepaald gedrag oplegt of verbiedt.
* Een fout is eveneens aanwezig bij elke handeling of nalatigheid die een voorzichtig en redelijk persoon in dezelfde omstandigheden niet zou hebben begaan.
* **Uitsluiting van aansprakelijkheid:** In bepaalde gevallen kan de schadeveroorzaker aan aansprakelijkheid ontsnappen:
* **Overmacht:** Wanneer het onmogelijk is om de toepasselijke gedragsregel na te leven, tenzij deze onmogelijkheid te wijten is aan eigen fout.
* **Wettelijke gronden:** Zoals wettige verdediging of geldige toestemming van de benadeelde voor de aantasting van beschikbare belangen.
* **Minderjarigen:**
* Minderjarigen jonger dan 12 jaar zijn niet aansprakelijk voor schade veroorzaakt door hun fout of door een ander aansprakelijk feit.
* Minderjarigen vanaf 12 jaar zijn wel aansprakelijk, omdat wordt aangenomen dat zij controle hebben over hun daden en de draagwijdte van hun handelingen beseffen. De rechter kan echter oordelen dat de minderjarige geen schadeloosstelling verschuldigd is of de verschuldigde schadeloosstelling beperken. Dit geldt niet als de aansprakelijkheid gedekt is door een verzekeringsovereenkomst.
#### 6.2.2 Aansprakelijkheid voor andermans daad
* **Aansprakelijkheid van titularissen van gezag over de persoon van minderjarigen:**
* Voor minderjarigen jonger dan 16 jaar zijn de ouders, adoptanten, voogden of pleegzorgers steeds aansprakelijk als het kind door zijn fout schade veroorzaakt.
* Voor minderjarigen van 16 jaar en ouder kunnen de voorgenoemde personen aan aansprakelijkheid ontsnappen als zij aantonen dat de schade niet te wijten is aan een fout van hun kant. Bij de beoordeling van deze ontsnapping wordt rekening gehouden met factoren zoals de plaats en tijd van het schadegeval, de aard van de activiteiten van de minderjarige, en diens fysieke en mentale toestand.
* **Aansprakelijkheid van personen belast met toezicht op anderen:**
* Wie belast is met toezicht op anderen kan aansprakelijk gesteld worden voor schade veroorzaakt door diegene over wie men toezicht heeft. Deze aansprakelijkheid kan worden ontlopen door aan te tonen dat de schade niet te wijten is aan een fout in het toezicht.
* Onderwijsinstellingen zijn aansprakelijk voor schade die leerlingen veroorzaken aan derden terwijl zij onder toezicht staan, tenzij de instelling kan aantonen dat de schade niet aan een fout in het toezicht te wijten is.
* **Aansprakelijkheid van de aansteller:**
* Een aansteller is aansprakelijk voor schade die zijn personeelsleden aan derden veroorzaken tijdens en naar aanleiding van de uitoefening van hun functie, als gevolg van hun fout of een ander aansprakelijk feit. Een aansteller is de persoon die voor eigen rekening feitelijk gezag en toezicht uitoefent op het gedrag van een ander (bv. een werkgever).
* Rechtspersonen van publiek recht zijn aansprakelijk voor schade veroorzaakt door hun personeelsleden, organen of leden van organen tijdens de uitoefening van hun functie.
#### 6.2.3 Aansprakelijkheid voor dieren en zaken
* **Aansprakelijkheid voor zaken:** De bewaarder van een zaak is foutloos aansprakelijk voor schade veroorzaakt door een gebrek van die zaak.
* **Zaak:** Dit betreft materiële zaken, zowel roerende als onroerende goederen.
* **Bewijslast benadeelde:** De benadeelde moet een causaal verband bewijzen tussen het gebrek en de schade.
* **Bewaarder:** De persoon die de niet-ondergeschikte macht van leiding en controle heeft over de zaak. De eigenaar wordt vermoed de bewaarder te zijn, tenzij anders bewezen.
* **Gebrekkige zaak:** Een zaak is gebrekkig als ze door haar kenmerken niet de verwachte veiligheid biedt onder de gegeven omstandigheden.
* **Aansprakelijkheid voor dieren:** De bewaarder van een dier is foutloos aansprakelijk voor schade veroorzaakt door dat dier.
* **Dier:** Dit omvat alle dieren, huisdieren, getemde en wilde dieren die voorwerp van toe-eigening uitmaken.
* **Bewaarder:** De persoon die de niet-ondergeschikte macht van leiding en controle heeft over het dier. De eigenaar wordt vermoed de bewaarder te zijn, tenzij anders bewezen.
### 6.3 Oorzakelijk verband
* Niet elke fout leidt automatisch tot een schadevergoedingsplicht. Er moet een **oorzakelijk verband** bestaan tussen het feit dat tot aansprakelijkheid leidt en de geleden schade.
* **In solidum aansprakelijkheid:** Wanneer meerdere personen aansprakelijk zijn voor eenzelfde schade, zijn zij "in solidum" aansprakelijk. Dit betekent dat de benadeelde iedere aansprakelijke partij voor het geheel kan aanspreken. Wie iemand aanzet tot een fout of daarmee helpt, is mede-aansprakelijk.
* **Eigen fout van de benadeelde:** Als de benadeelde zelf (mede)veroorzaker is van zijn schade, wordt zijn recht op schadeloosstelling verminderd in de mate waarin zijn fout heeft bijgedragen aan het ontstaan van de schade. Voor minderjarigen jonger dan 12 jaar geldt deze vermindering niet.
* **Bewijslast oorzakelijk verband:** De benadeelde moet het oorzakelijk verband "met redelijke mate van zekerheid" bewijzen. In gevallen van een verlies van kans kan de benadeelde toch vergoeding krijgen, zelfs als de fout niet noodzakelijk de oorzaak van de schade was.
### 6.4 Schade
* Om aansprakelijkheid te kunnen vaststellen, moet de benadeelde niet alleen een aansprakelijk feit bewijzen, maar ook dat er schade geleden is die in causaal verband staat met dat feit.
* Alleen **zekere schade** leidt tot schadeloosstelling, wat betekent dat het bestaan ervan onbetwistbaar vaststaat.
* **Soorten schade:**
* **Patrimoniale schade:** Alle economische gevolgen van een aantasting, zoals verliezen, kosten, winstderving en waardevermindering. Dit kan zowel stoffelijke schade (bv. materiële goederen) als lichamelijke schade (medische kosten, inkomstenverlies) omvatten.
* **Extrapatrimoniale schade:** Niet-economische gevolgen van een aantasting van de fysieke of psychische integriteit, die het welbevinden, de psychische gezondheid of de reputatie raken.
* **Schadebeperkingsplicht:** De benadeelde heeft de plicht om de schade die hij lijdt te voorkomen of te beperken, voor zover dit strookt met het gedrag van een redelijk en voorzichtig persoon in dezelfde omstandigheden. Kosten die gemaakt worden voor het voorkomen of beperken van dreigende schade kunnen verhaald worden op de aansprakelijke partij, zelfs als deze maatregelen vruchteloos waren.
### 6.5 Gevolgen van aansprakelijkheid
* De aansprakelijke persoon is gehouden tot **integrale schadeloosstelling** van de schade, met als doel alle schade en niets dan schade te herstellen. De schadeloosstelling mag niet leiden tot verarming of verrijking van de benadeelde.
* Schadeloosstelling kan plaatsvinden door:
* **Herstel in natura:** Het herstellen van de schade in de oorspronkelijke staat.
* **Schadevergoeding:** Een financiële compensatie voor de geleden schade.
Deze wijzen kunnen gelijktijdig worden toegepast.
* De benadeelde mag vrij beschikken over de schadevergoeding en is niet verplicht deze aan te wenden voor het effectieve herstel van de schade.
### 6.6 Bevel of verbod
* Wanneer iemand vreest schade te zullen lijden, kan hij zich tot de rechtbank wenden om te voorkomen dat de schade zich voordoet.
* Bij een vastgestelde of ernstig dreigende schending van wettelijke regels, kan de rechter op vordering van een partij die aantoont hierdoor aantasting van zijn zaken of fysieke integriteit te zullen lijden, een bevel of verbod opleggen om de naleving van die wettelijke bepaling te waarborgen.
### 6.7 Productaansprakelijkheid
* Specifieke regels voor aansprakelijkheid voor gebrekkige producten beogen de consument te beschermen.
* Een product is gebrekkig als het niet de verwachte veiligheid biedt, rekening houdend met de presentatie, het normale gebruik en het tijdstip waarop het product in het verkeer is gebracht.
### 6.8 Bijzondere regeling inzake verkeersslachtoffers
* Er bestaat een bijzondere regeling ter bescherming van zwakke weggebruikers. De verzekeraar van de houder of eigenaar van een motorrijtuig moet lichamelijke schade aan een zwakke weggebruiker vergoeden, ongeacht de fout van de bestuurder.
* Voorwaarden: het moet gaan om een verkeersongeval met een motorvoertuig en een zwakke weggebruiker, enkel lichamelijke schade (geen stoffelijke) en de zwakke weggebruiker mag geen onverschoonbare fout hebben begaan (indien ouder dan 14 jaar).
---
# Bewijsrecht
Dit onderdeel behandelt de bewijslast, bewijsstandaarden, toelaatbaarheid van bewijsmiddelen zoals geschriften, getuigenissen, vermoedens, bekentenissen en eden, en de bijzondere regels voor ondernemingen.
### 8.1 De bewijslast en bewijsstandaarden
#### 8.1.1 Wie moet wat bewijzen?
De basisregel is dat wie een ander in rechte wil aanspreken, de feiten en rechtshandelingen die zijn bewering ondersteunen, moet bewijzen. De partij die zich daartegen verweert door te stellen bevrijd te zijn van een verbintenis, moet dit op zijn beurt aantonen. Bij twijfel krijgt de partij op wie de bewijslast rust, ongelijk. Algemeen bekende feiten en ervaringsregels behoeven geen bewijs, evenals rechtsregels. Alle partijen zijn gehouden mee te werken aan de bewijsvoering.
#### 8.1.2 Bewijsstandaard
Er is geen absoluut bewijs vereist; een redelijke mate van zekerheid is voldoende. Wie de bewijslast draagt van een negatief feit, of een feit waarvan het bewijs moeilijk of onredelijk is, kan volstaan met het aantonen van de waarschijnlijkheid van het feit.
#### 8.1.3 Omkering van de bewijslast
Indien de bewijsregeling kennelijk onredelijk is, kan de rechter de bewijslast omkeren. Dit vereist echter buitengewone omstandigheden.
### 8.2 Toelaatbaarheid van bewijsmiddelen
#### 8.2.1 Algemeen uitgangspunt
In principe kan bewijs met alle middelen van het recht worden geleverd. Er zijn echter uitzonderingen, met name voor rechtshandelingen.
#### 8.2.2 Uitzonderingen voor rechtshandelingen
Een rechtshandeling met betrekking tot een som of waarde van meer dan drieduizend vijfhonderd dollars, moet bewezen worden door een ondertekend geschrift. Deze regel geldt niet voor eenzijdige rechtshandelingen, noch wanneer er een materiële of morele onmogelijkheid is om een akte te verkrijgen, of wanneer de akte verloren ging door overmacht.
Een ondertekend geschrift kan vervangen worden door een beslissende eed of een begin van bewijs door geschrift, aangevuld met een ander bewijsmiddel. Bewijs boven of tegen een ondertekend geschrift kan enkel geleverd worden door een ander ondertekend geschrift, zelfs indien de waarde van de rechtshandeling minder dan drieduizend vijfhonderd dollars bedraagt.
#### 8.2.3 Bijzondere regels voor ondernemingen
Voor bewijs in zaken waarbij een onderneming betrokken is, gelden specifieke regels:
* **Tussen twee ondernemingen:** Bewijs kan met alle middelen geleverd worden, tenzij de wet anders bepaalt.
* **Onderneming tegenover niet-onderneming:** De onderneming moet de strikte bewijsregels van het burgerlijk recht naleven.
* **Niet-onderneming tegenover onderneming:** De niet-onderneming mag alle middelen van het recht gebruiken om het bewijs te leveren.
#### 8.2.4 Bewijs door derden
Derden kunnen het bewijs van een rechtshandeling met alle bewijsmiddelen leveren.
### 8.3 Verschillende bewijsmiddelen
#### 8.3.1 Schriftelijk bewijs
* **Definitie:** Een geschrift omvat elk geheel van alfabetische tekens of andere verstaanbare tekens, aangebracht op een drager die toegang ertoe biedt gedurende een periode die afgestemd is op het doel waarvoor de informatie kan dienen, waarbij de integriteit ervan behouden blijft, ongeacht de drager en transmissiemogelijkheden. Dit betekent dat een geschrift niet noodzakelijk een papieren document hoeft te zijn. Een handtekening kan ook elektronisch zijn.
* **Authentieke akten:** Opgemaakt door een bevoegde openbare ambtenaar. Ze hebben bijzondere bewijskracht en uitvoerende kracht. Wat de ambtenaar persoonlijk vaststelt, heeft bijzondere bewijskracht en kan enkel worden aangevochten via een valsheidprocedure. Verklaringen van partijen kunnen niet door de ambtenaar worden geverifieerd als de werkelijkheid. Tegen deze vermeldingen kan tegenbewijs geleverd worden zonder valsheidprocedure.
* **Onderhandse akten:** Zelf opgesteld door partijen, met hun handtekening. Ze hebben geen uitvoerende kracht. De partij tegen wie de akte wordt ingeroepen, kan de echtheid van het handschrift of de handtekening ontkennen, wat een bijzondere procedure vereist.
* **Wederkerige overeenkomsten:** Moeten opgemaakt worden in evenveel originele exemplaren als er partijen zijn met een onderscheiden belang. Elk exemplaar moet vermelden hoeveel originelen werden gemaakt. Gebrek hieraan kan leiden tot nietigheid.
* **Handtekening:** Een teken of opeenvolging van tekens waarmee een persoon zich identificeert en waaruit zijn wilsuiting blijkt. Dit omvat gewone, geavanceerde en gekwalificeerde elektronische handtekeningen.
* **Eenzijdige verbintenis tot betaling:** Moet de handtekening van de verbindende persoon bevatten, alsook de vermelding van de som of hoeveelheid voluit in letters, geschreven door de verbindende persoon zelf. Hiervan kan niet contractueel worden afgeweken.
* **Ondertekening door advocaten:** Een onderhandse akte kan ook door de advocaten van de partijen worden ondertekend, wat een volledig bewijs levert van het geschrift en de handtekening van de partijen.
#### 8.3.2 Getuigenbewijs
* **Definitie:** Een verklaring van een persoon die de te bewijzen aangelegenheid met eigen zintuigen heeft waargenomen, of die erover heeft gehoord van iemand die het zelf heeft meegemaakt.
* **Toelaatbaarheid:** Getuigenbewijs is enkel toelaatbaar in gevallen waar de wet bewijs met alle middelen toelaat.
* **Bewijswaarde:** De rechtbank beoordeelt de bewijswaarde, gezien de mogelijkheid van onzekerheid of beïnvloeding van getuigen.
#### 8.3.3 Bewijs door vermoedens
* **Definitie:** Een redenering waarbij uit vaststaande feiten een gevolgtrekking wordt gemaakt om een onbekend feit te besluiten.
* **Wettelijke vermoedens:** Door de wet verbonden aan bepaalde rechtshandelingen of feiten. Ze wijzigen de bewijslast of stellen de begunstigde vrij van bewijs.
* **Onweerlegbare vermoedens:** Geen tegenbewijs toegelaten.
* **Weerlegbare vermoedens:** Tegenbewijs is mogelijk; de bewijslast wordt omgedraaid.
* **Feitelijke vermoedens:** Vloeien voort uit redeneringen van de rechter. Enkel aangenomen indien de wet bewijs met alle middelen toelaat en ze berusten op ernstige en precieze aanwijzingen. Meerdere aanwijzingen moeten overeenstemmen.
#### 8.3.4 Bewijs door bekentenis
* **Definitie:** Een verklaring van een partij die de waarheid erkent van wat tegen hem is ingebracht, hoewel hij er belang bij heeft dit te ontkennen.
* **Soorten:**
* **Gerechtelijke bekentenis:** Afgelegd in een rechtsgeding dat betrekking heeft op het erkende punt.
* **Buitengerechtelijke bekentenis:** Komt buiten een geding tot stand.
* **Vorm:** Kan uitdrukkelijk, stilzwijgend of intentioneel zijn.
* **Bewijswaarde:** Een zuiver mondelinge buitengerechtelijke bekentenis is enkel toelaatbaar als de wet bewijs met alle middelen toelaat. Ze levert bewijs op tegen de persoon die de bekentenis heeft gedaan, tenzij deze niet oprecht is.
#### 8.3.5 Eed
* **Definitie:** Een plechtige verklaring die door een partij voor de rechter wordt afgelegd. Het is het laatste bewijsmiddel.
* **Soorten:**
* **Gedingbeslissende eed:** Opgelegd door de ene partij aan de andere, enkel met betrekking tot een feit waarbij de partij persoonlijk betrokken is. Weigering leidt tot ongeloofwaardigheid van de bewering. Terugwijzen naar de andere partij is mogelijk.
* **Ambtshalve opgelegde eed:** Opgelegd door de rechter, niet door partijen aan elkaar. Kan niet worden teruggewezen. De rechter oordeelt vrij na de aflegging.
### 8.4 Bijzondere regels voor ondernemingen
#### 8.4.1 Bewijs in handelszaken
* **Tussen ondernemingen:** Bewijs kan met alle middelen worden geleverd, tenzij de wet anders bepaalt.
* **Onderneming tegenover niet-onderneming:** De onderneming moet de strikte bewijsregels van het burgerlijk recht naleven.
* **Niet-onderneming tegenover onderneming:** De niet-onderneming mag alle middelen van het recht gebruiken.
### 8.5 Bewijsovereenkomsten
Partijen kunnen in een overeenkomst afspraken maken over de bewijsvoering, met inachtneming van wettelijke beperkingen.
### 8.6 Bewijs van rechtshandelingen
* **Ondertekend geschrift:** Vereist voor rechtshandelingen met een waarde van meer dan drieduizend vijfhonderd dollars, tenzij wettelijke uitzonderingen van toepassing zijn (bv. materiële onmogelijkheid, overmacht).
* **Alternatieven voor ondertekend geschrift:** Beslissende eed of begin van bewijs door geschrift, aangevuld met andere middelen.
* **Bewijs tegen ondertekend geschrift:** Enkel met een ander ondertekend geschrift, ongeacht de waarde van de rechtshandeling.
### 8.7 Bewijs van vermoedens
* **Wettelijke vermoedens:** Kunnen weerlegbaar of onweerlegbaar zijn. Bij weerlegbare vermoedens kan tegenbewijs geleverd worden.
* **Feitelijke vermoedens:** Gevolgtrekkingen van de rechter, gebaseerd op ernstige en precieze aanwijzingen.
### 8.8 Bewijs door bekentenis
* **Gerechtelijke bekentenis:** Afgelegd in rechte en bindend voor de bekennende partij.
* **Buitengerechtelijke bekentenis:** Kan uitdrukkelijk of stilzwijgend zijn en is toelaatbaar in gevallen waar bewijs met alle middelen is toegelaten.
### 8.9 Eed als bewijsmiddel
* **Gedingbeslissende eed:** Kan enkel worden opgelegd door een partij aan de andere met betrekking tot een feit waarbij de partij persoonlijk betrokken is.
* **Ambtshalve opgelegde eed:** Opgelegd door de rechter.
---
**Tip:** Bij het voorbereiden van een examen over bewijsrecht is het essentieel om de verschillende bewijsmiddelen te kennen, hun specifieke vereisten en bewijswaarde, en de uitzonderingen op de algemene regels, met name voor rechtshandelingen en zaken die ondernemingen betreffen. Oefen met casussen om de toepassing van deze regels te verduidelijken.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Recht | Een geheel van gedragsregels en normen die het maatschappelijke leven trachten te ordenen en die door de overheid worden opgelegd en afdwingbaar zijn. |
| Privaatrecht | Het recht dat de verhoudingen tussen burgers onderling regelt, zoals burgerlijk recht, gerechtelijk privaatrecht en internationaal privaatrecht. |
| Publiekrecht | Het recht dat algemene belangen regelt en betrekking heeft op de inrichting, werking en onderlinge verhouding van overheidsorganen, alsook de verhouding tussen overheid en burgers. |
| Objectief recht | Het geheel van normen die menselijke activiteiten, onderlinge verhoudingen tussen mensen en hun verhouding tot de gemeenschap regelen. |
| Subjectief recht | Aanspraken die een persoon tegenover een ander kan laten gelden, gebaseerd op het objectieve recht. |
| Wetgeving | De verzameling van rechtsregels die door de wetgevende macht worden uitgevaardigd, inclusief internationale verdragen, de grondwet en wetten in strikte zin. |
| Rechtspraak | Het geheel van beslissingen van hoven en rechtbanken, die dienen ter interpretatie en toepassing van de wet op concrete gevallen. |
| Rechtsleer | Het geheel van wetenschappelijke publicaties en opinies over juridische aangelegenheden, die interpretaties van het recht bevatten. |
| Gewoonte | Een gevestigd gebruik dat in de samenleving algemeen als bindend wordt beschouwd, zonder dat het in de wet is vastgelegd. |
| Billijkheid | Een algemeen beginsel van rechtvaardigheid dat kan worden toegepast om onbillijke uitkomsten te vermijden, vaak in aanvulling op de wet. |
| Wettelijk stelsel | Het huwelijksvermogensstelsel dat van toepassing is wanneer echtgenoten geen huwelijksovereenkomst hebben afgesloten of geen andersluidende regeling hebben getroffen. |
| Gemeenschappelijk vermogen | Het vermogen dat deel uitmaakt van het huwelijksvermogensrecht en dat goederen en schulden omvat die door beide echtgenoten tijdens het huwelijk zijn verkregen of aangegaan. |
| Eigen vermogen | Het vermogen dat deel uitmaakt van het huwelijksvermogensrecht en dat goederen en schulden omvat die aan één echtgenoot toebehoren, zowel vóór als tijdens het huwelijk verkregen onder specifieke voorwaarden. |
| Huwelijksovereenkomst | Een plechtige overeenkomst die door echtgenoten wordt opgesteld om af te wijken van het wettelijk stelsel of om specifieke bedingen op te nemen, vaak voor vermogens- en successieplanning. |
| Verbintenis | Een rechtsband op grond waarvan een schuldeiser van een schuldenaar, indien nodig in rechte, de uitvoering van een prestatie mag eisen. |
| Contract | Een wilsovereenstemming tussen twee of meer personen met de bedoeling rechtsgevolgen te doen ontstaan; ook wel overeenkomst genoemd. |
| Rechtsfeit | Een feit dat rechtsgevolgen heeft, waardoor rechten en plichten ontstaan, zonder dat de betrokkenen de intentie hadden om deze rechtsgevolgen te creëren. |
| Rechtshandeling | Een bewuste handeling waaraan het recht de door de steller beoogde rechtsgevolgen verbindt; een wilsuiting met de intentie om rechtsgevolgen te doen ontstaan. |
| Nietigheid | De ongeldigheid van een rechtshandeling of contract, die absoluut of relatief kan zijn, waardoor de handeling of het contract geen rechtsgevolgen heeft vanaf het moment van sluiting. |
| Buitencontractuele aansprakelijkheid | De aansprakelijkheid die voortvloeit uit schade die iemand door zijn fout aan een ander veroorzaakt, buiten de context van een contractuele relatie. |
| Oorzakelijk verband | Het noodzakelijke verband tussen een feit dat tot aansprakelijkheid leidt en de geleden schade, wat vereist is om een schadeloosstellingsplicht te doen ontstaan. |
| Schade | De geleden benadeling, zowel materieel (patrimoniaal) als immaterieel (extrapatrimoniaal), die het gevolg is van een onrechtmatige daad. |
| Bewijs | Het aantonen van de waarheid van een stelling of het bestaan van een rechtshandeling of feit, middels wettelijk toegelaten bewijsmiddelen. |
| Schriftelijk bewijs | Bewijs geleverd door middel van een geschrift, dat in het burgerlijk recht als het belangrijkste bewijsmiddel wordt beschouwd voor rechtshandelingen, met onderscheid tussen authentieke en onderhandse akten. |
| Getuigenbewijs | Een verklaring van een persoon die een gebeurtenis met eigen zintuigen heeft waargenomen of hierover van een betrokkene heeft gehoord, toelaatbaar in gevallen waar het recht bewijs met alle middelen toelaat. |
| Vermoeden | Een redenering waarbij uit een vaststaand feit een gevolgtrekking wordt gemaakt naar een onbekend feit; wettelijke vermoedens vloeien voort uit de wet, feitelijke vermoedens uit de redenering van de rechter. |
| Bekentenis | Een verklaring door een partij waarin de waarheid wordt erkend van wat tegen hem is ingebracht, waarbij de juistheid van een feit of het bestaan van een rechtshandeling wordt beaamd. |
| Eed | Een plechtige verklaring die door een partij voor de rechter wordt afgelegd als laatste bewijsmiddel, gedingbeslissend of ambtshalve opgelegd. |
Cover
chapitre 4 les droits subjectifs.pdf
Summary
# Les sources des droits subjectifs
Les droits subjectifs trouvent leur origine dans la loi, les contrats, les faits juridiques tels que les délits et quasi-délits, ainsi que les quasi-contrats [1](#page=1).
### 1.1 Les faits juridiques et les actes juridiques
Les situations légales se concrétisent par des faits juridiques, tandis que les situations contractuelles résultent d'actes juridiques [1](#page=1).
#### 1.1.1 Les actes juridiques
Les actes juridiques sont toute manifestation de volonté destinée à produire des effets juridiques, tels que les contrats [1](#page=1).
#### 1.1.2 Les faits juridiques
Les faits juridiques sont des événements qui entraînent des effets juridiques indépendamment de toute volonté, obligeant une partie envers une autre. Ils englobent les délits, les quasi-délits et les quasi-contrats [1](#page=1).
##### 1.1.2.1 Les quasi-contrats
Les quasi-contrats sont des faits volontaires générant un engagement de celui qui en profite sans en avoir le droit, et parfois un engagement de leur auteur envers autrui. La réforme du droit des obligations a codifié trois types de quasi-contrats: la gestion d'affaires, le paiement de l'indu et l'enrichissement injustifié [1](#page=1).
###### 1.1.2.1.1 La gestion d'affaires
La gestion d'affaires survient lorsqu'une personne (le gérant) accomplit un acte dans l'intérêt d'une autre personne (le géré), sans en avoir reçu le mandat. Le gérant doit accomplir sa mission avec les soins d'une personne raisonnable et poursuivre la gestion jusqu'à ce que le géré puisse s'en charger. Le géré est alors obligé par les engagements du gérant et doit l'indemniser de ses dépenses utiles et nécessaires. Les conditions de la gestion d'affaires sont: l'acte volontaire du gérant, accompli dans l'intérêt du géré et sans son opposition [2](#page=2).
> **Exemple:** Un conjoint peut effectuer des actes conservatoires sur un bien propre de l'autre conjoint au titre de la gestion d'affaires si ce dernier est empêché ou négligent [2](#page=2).
###### 1.1.2.1.2 Le paiement de l'indu
Le paiement de l'indu concerne une action ouverte à une personne ayant payé à tort une somme à un tiers, lui permettant d'obtenir la restitution de la somme versée injustement. Cette situation se présente lorsque la dette n'existait pas, était prescrite, ou que le contrat était annulé. L'action en restitution n'est pas admise pour les obligations naturelles volontairement acquittées [2](#page=2).
###### 1.1.2.1.3 L'enrichissement injustifié
L'enrichissement injustifié, défini par l'article 1303 du Code civil, stipule que celui qui bénéficie d'un enrichissement injustifié au détriment d'autrui doit à la personne appauvrie une indemnité égale à la moindre des deux valeurs: celle de l'enrichissement et celle de l'appauvrissement. L'enrichissement est considéré comme injustifié lorsqu'il ne résulte ni de l'accomplissement d'une obligation par l'appauvri, ni de son intention libérale [2](#page=2).
> **Exemple:** Lorsqu'un concubin a contribué par son travail ou ses investissements financiers à enrichir l'autre dans le cadre d'une activité commerciale ou pour rénover un bien, il peut obtenir remboursement à concurrence du montant de son apport [3](#page=3).
##### 1.1.2.2 Les délits et quasi-délits
Parmi les autres faits juridiques, on distingue les délits et les quasi-délits [3](#page=3).
###### 1.1.2.2.1 Les délits
Les délits sont des faits volontaires et contraires à la loi commis par une personne qui engage sa responsabilité civile et l'oblige à réparation. Ils constituent une faute justifiant la mise en œuvre de la responsabilité civile [3](#page=3).
###### 1.1.2.2.2 Les quasi-délits
Les quasi-délits sont des faits involontaires et contraires à la loi commis par une personne qui sera tenue responsable et obligée à réparation. Les faits personnels involontaires et les faits des choses dont on a la garde constituent des quasi-délits lorsqu'ils causent un préjudice à autrui [3](#page=3).
### 1.2 La personnalité juridique et le patrimoine
Les droits subjectifs sont toutes les prérogatives individuelles reconnues aux personnes physiques ou morales titulaires de la personnalité juridique. L'acquisition de la personnalité juridique confère des droits et obligations, ainsi qu'un patrimoine [3](#page=3).
> **Tip:** Selon la théorie d'Obriéro, le patrimoine est une émanation de la personnalité juridique, reflétant l'aptitude d'un individu à être titulaire de droits et obligations dès sa naissance. Ce patrimoine traduit les droits et obligations de nature patrimoniale dont une personne est titulaire, même en l'absence de biens matériels directs [3](#page=3).
---
# Les différents droits subjectifs et leur classification
Cette section analyse la distinction fondamentale entre les droits subjectifs patrimoniaux et extra-patrimoniaux, ainsi que leurs sous-catégories telles que les droits réels, personnels et intellectuels [4](#page=4).
### 2.1 La distinction fondamentale : droits patrimoniaux et droits extra-patrimoniaux
Tous les droits subjectifs n'ont pas le même objet ni la même finalité. On distingue les droits dont la satisfaction est évaluée en argent (droits patrimoniaux) de ceux qui ne le sont pas (droits extra-patrimoniaux) [4](#page=4).
#### 2.1.1 Les droits patrimoniaux
Les droits patrimoniaux se caractérisent par leur cessibilité, leur saisissabilité, leur transmissibilité et leur prescriptibilité [4](#page=4).
* **Cessibles:** Ils peuvent être cédés par leur titulaire, à titre gratuit ou onéreux, à un tiers. Ils peuvent être vendus, donnés ou prêtés [4](#page=4).
* **Saisissables:** Ils peuvent être saisis par les créanciers du titulaire en vue de leur vente [4](#page=4).
* **Transmissibles:** Ils se transmettent aux héritiers du titulaire [4](#page=4).
* **Prescriptibles:** Leur acquisition ou leur perte peut résulter de l'expiration d'un délai [4](#page=4).
Au sein des droits patrimoniaux, on distingue les droits réels et les droits personnels [4](#page=4).
##### 2.1.1.1 Les droits réels
Les droits réels portent directement sur une chose, qu'il s'agisse de biens meubles ou immeubles [4](#page=4).
* **Le droit de propriété:** Il est considéré comme le plus complet des droits réels [4](#page=4).
* **Les droits réels démembrés:** Ils résultent d'une division du droit de propriété et ne confèrent à leur titulaire que certaines prérogatives du propriétaire, comme le droit d'user et de jouir de la chose, sans pouvoir en abuser (par exemple, l'usufruit) [5](#page=5).
* **Les droits réels accessoires:** Ils sont liés à une créance dont ils garantissent le recouvrement. L'hypothèque et le gage en sont des exemples. Ces droits confèrent au créancier un droit réel sur un bien appartenant au débiteur, lui permettant de faire vendre la chose et de se payer sur le prix. Ils engendrent un droit de suite (suivre la chose quel que soit le détenteur) et un droit de préférence (exercer son droit en priorité) [5](#page=5).
Les droits réels sont opposables à tous [5](#page=5).
##### 2.1.1.2 Les droits personnels
Les droits personnels, aussi appelés droits de créance, sont ceux qu'une personne (le créancier) détient à l'encontre d'une autre personne (le débiteur) [5](#page=5).
##### 2.1.1.3 Les droits intellectuels
Les droits intellectuels constituent une catégorie distincte, considérée comme intermédiaire entre les droits réels et personnels, et sont qualifiés de droits patrimoniaux car évaluables en argent. Ils ne correspondent ni aux droits personnels (comme ceux d'un auteur sur son œuvre) ni aux droits attachés à des clientèles professionnelles [5](#page=5).
#### 2.1.2 Les droits extra-patrimoniaux
Les droits extra-patrimoniaux sont des droits qui ne sont pas évaluables en argent. Ils englobent notamment les droits civiques et politiques (droit de vote), les droits de la personnalité (droit à la vie, à l'intégrité corporelle, au nom, à l'honneur, à la vie privée, à l'image) ainsi que les droits familiaux (droits et devoirs entre époux, droits entre parents et enfants) [4](#page=4) [6](#page=6).
Contrairement aux droits patrimoniaux, les droits extra-patrimoniaux sont généralement indisponibles, intransmissibles, insaisissables et imprescriptibles [6](#page=6).
* **Indisponibles et Intransmissibles:** Le titulaire ne peut être dépossédé de ces droits, ni même de sa propre volonté. Il ne peut y renoncer par convention ou transaction, sous peine d'annulation (par exemple, une renonciation à l'autorité parentale). Cependant, des exceptions existent, comme la transmissibilité du droit moral de l'auteur d'une œuvre de l'esprit, qui est perpétuel, inaliénable et transmissible aux héritiers [6](#page=6).
* **Insaisissables:** Ils ne peuvent être saisis [6](#page=6).
* **Imprescriptibles:** En principe, ils ne s'éteignent pas avec le temps et ne peuvent être acquis par l'écoulement d'un délai. Toutefois, il existe des atténuations. La plupart des droits ne sont plus exerçables en justice après un certain délai de prescription (5 ans pour le délai de droit commun actuellement). La jurisprudence a également admis la prescription acquisitive pour le droit au nom dans certains cas [6](#page=6).
### 2.2 Concepts liés au patrimoine
La conception traditionnelle du patrimoine comme indivisible et intransmissible est remise en cause par la doctrine de la notion de « patrimoine d'affectation ». Cette théorie suggère l'existence de patrimoines sans sujet de droit, comme pour les fondations. Inversement, une personne juridique pourrait détenir plusieurs patrimoines distincts, comme l'illustre l'émergence des sociétés unipersonnelles à responsabilités limitées, où une personne privée peut avoir un patrimoine privé et un patrimoine professionnel [4](#page=4).
---
# L'exercice préjudiciable des droits subjectifs
L'exercice préjudiciable des droits subjectifs concerne les situations où l'exercice d'un droit, bien que légal en apparence, cause un préjudice anormal à autrui, nécessitant une intervention du droit pour corriger cet abus.
### 3.1 L'abus de droit
La notion d'abus de droit repose sur l'idée qu'un droit subjectif ne peut être exercé dans un but exclusivement malveillant ou sans intérêt sérieux et légitime. Le droit civil français, dans sa rédaction originelle, n'avait pas expressément prévu cette notion. Cependant, une partie de la doctrine, notamment sous l'influence de la conception finaliste de Josserand, a défendu l'idée que l'exercice d'un droit devait être limité par la satisfaction d'un intérêt sérieux et légitime [9](#page=9).
#### 3.1.1 Genèse jurisprudentielle
La jurisprudence a été le moteur de la reconnaissance de l'abus de droit. La Cour d'appel de Colmar a, dès 1855, reconnu cette notion dans une affaire où un propriétaire avait construit une fausse cheminée dans le seul but de priver un voisin de lumière. Le tribunal de Sedan a également retenu la notion d'abus de droit dans un jugement de 2001 [9](#page=9).
L'arrêt de principe est toutefois l'arrêt Clément Bayard de la Cour de cassation, rendu le 3 août 1915. Dans cette affaire, un propriétaire avait érigé des constructions en face du hangar de son voisin afin de gêner la sortie de ses dirigeables, dans le seul but de lui nuire. La Cour de cassation a condamné cette agissement pour abus de droit [10](#page=10).
#### 3.1.2 Étendue de la notion
Suite à l'arrêt Clément Bayard, la notion d'abus de droit s'est progressivement étendue. Initialement appliquée au droit de propriété, elle a été étendue aux droits démembrés de la propriété, puis à d'autres domaines tels que les abus de majorité en droit commercial, les ruptures abusives de contrat en droit des obligations, ou encore l'abus du droit d'agir en justice en droit procédural [10](#page=10).
#### 3.1.3 Critères et sanctions
Pour qu'un abus de droit soit constitué, certains critères doivent être réunis, bien que le Code civil ne les ait pas expressément définis. L'abus de droit est sanctionné, le plus souvent, par une condamnation à des dommages et intérêts visant à compenser le préjudice subi par la victime [10](#page=10).
> **Tip:** Bien que le Code civil ne mentionne pas explicitement l'abus de droit, la jurisprudence a su l'ériger en principe essentiel pour garantir un exercice équitable des droits subjectifs.
### 3.2 Les troubles anormaux de voisinage
Les troubles anormaux de voisinage constituent une autre catégorie jurisprudentielle visant à encadrer l'exercice des droits pour éviter qu'ils ne portent un préjudice excessif aux propriétés voisines [10](#page=10).
#### 3.2.1 Le principe et la sanction
En principe, chacun doit supporter les inconvénients normaux liés au voisinage. Seuls les troubles excédant cette normalité sont sanctionnés. Dès 1844, la Cour de cassation a consacré un droit à réparation pour les riverains d'une usine dont émanaient des fumées, se fondant sur l'ancien article 1382 du Code civil [10](#page=10).
#### 3.2.2 Les fondements juridiques
Plusieurs fondements ont été avancés pour justifier la théorie des troubles anormaux de voisinage :
* **L'article 1382 du Code civil (faute)**: Ce fondement, bien qu'initialement utilisé, a été abandonné car il n'y a pas nécessairement de faute dans l'exercice d'une activité légale qui cause des nuisances. Par exemple, un restaurateur peut causer des incommodités à ses voisins sans commettre de faute intentionnelle [11](#page=11).
* **La théorie du risque**: Développée par certains auteurs, elle visait à justifier la condamnation par le risque particulier assumé par l'auteur de l'activité nuisible. Cependant, cette théorie présentait des limites et ne couvrait pas toutes les situations [11](#page=11).
* **La théorie de l'immission**: Selon cette théorie, il y a sanction lorsqu'il y a immixion, c'est-à-dire un empiétement sur la propriété d'autrui par des fumées, des bruits ou des odeurs [11](#page=11).
* **L'article 1384 alinéa 1 du Code civil (responsabilité du fait des choses)**: Ce fondement a été écarté car la responsabilité du fait des choses suppose le rôle actif d'une chose dans la réalisation d'un dommage, ce qui n'est pas toujours le cas dans les troubles de voisinage [11](#page=11).
La notion de trouble anormal de voisinage est ainsi considérée comme une responsabilité *sui generis*, un régime de responsabilité spécial [11](#page=11).
#### 3.2.3 Application et réparation
Une personne peut être sanctionnée si les troubles occasionnés par son activité, jugés souverainement par les juges du fond, dépassent les inconvénients normaux de voisinage. Un exemple classique est celui des nuisances sonores subies par les riverains des aéroports, même si les exploitants usent de leurs biens conformément à leur destination et sans enfreindre de réglementation. Des lois spécifiques prévoient d'ailleurs des responsabilités de plein droit pour les dommages causés par les aéronefs ou dans le domaine de l'énergie nucléaire [12](#page=12).
La Cour de cassation a érigé la prohibition des troubles anormaux de voisinage en principe général du droit. La réparation peut prendre la forme de dommages et intérêts ou d'une obligation de faire, par exemple, une insonorisation de locaux ou des travaux pour dévier des émanations d'odeurs [12](#page=12).
> **Example:** Un concert prolongé tard dans la nuit, même organisé dans un lieu autorisé, pourrait constituer un trouble anormal de voisinage si le bruit gêne de manière excessive les riverains, même s'il n'y a pas de faute intentionnelle de l'organisateur.
Certains troubles de voisinage peuvent même avoir des conséquences pénales, comme en cas de tapage nocturne. Toutefois, la condamnation n'est pas systématique, et l'auteur des nuisances peut être exonéré en application de la théorie de la préoccupation. Les troubles de voisinage sont généralement limités aux litiges entre propriétaires ou occupants de fonds voisins, à la différence de l'abus de droit qui peut s'appliquer plus largement [12](#page=12) [13](#page=13).
### 3.3 La fraude et l'exercice des droits subjectifs
La fraude, dans l'exercice des droits subjectifs, se manifeste sous deux formes principales: la fraude à la loi et la fraude aux droits des tiers [13](#page=13).
#### 3.3.1 La fraude à la loi
La fraude à la loi consiste à contourner les règles de droit applicables pour en éluder l'application. Un exemple typique est celui d'un contribuable qui tente d'échapper à la loi fiscale [13](#page=13).
#### 3.3.2 La fraude aux droits des tiers
La fraude aux droits des tiers se caractérise par la tentative d'une personne d'échapper à une règle de droit au détriment d'une autre personne, notamment un créancier. Un exemple courant est le changement de régime matrimonial dans le but de soustraire une partie du patrimoine à la saisie des créanciers [13](#page=13).
#### 3.3.3 Éléments constitutifs et sanctions
Pour qu'une fraude soit reconnue, elle doit comporter un élément matériel et un élément moral [13](#page=13).
* **Élément matériel**: Il s'agit de la mise en œuvre de manœuvres destinées à faire échec à la loi ou à tromper un tiers [13](#page=13).
* **Élément moral**: Il réside dans l'intention frauduleuse, c'est-à-dire la connaissance par l'agissant du caractère frauduleux de ses actes, traduisant une mauvaise foi. La jurisprudence apprécie cet élément de manière plus large en cas de fraude aux droits des tiers, l'intention de nuire n'étant pas toujours indispensable [13](#page=13).
La sanction de la fraude, telle que soulignée par Ripper, est que l'auteur de la fraude ne doit pas pouvoir tirer profit de ses agissements, le juge ayant le pouvoir de lui enlever les avantages indûment acquis [13](#page=13).
---
# La théorie de l'apparence et ses fondements
Voici une synthèse sur la théorie de l'apparence et ses fondements, destinée à une préparation d'examen.
## 4. La théorie de l'apparence et ses fondements
La théorie de l'apparence vise à protéger les tiers de bonne foi en leur permettant de se prévaloir d'une situation qui, sans être juridiquement exacte, apparaît comme telle.
### 4.1 Définition et origine de la théorie de l'apparence
L'apparence se définit comme ce qui est ostensible, ce qui donne l'impression de correspondre à la réalité. En droit, elle désigne une situation qui semble juridiquement créatrice de droits ou conforme à une situation juridique, alors que la réalité de droit ou de fait est différente. Elle permet à des tiers de bonne foi, c'est-à-dire ignorant la réalité juridique, de préserver leurs intérêts en se basant sur cette apparence créée [14](#page=14) [15](#page=15).
Les prémices de cette théorie remontent à l'époque de Justinien, où une sentence rendue par un arbitre réputé libre alors qu'il était esclave conservait son autorité. La théorie de l'apparence s'est véritablement intégrée au droit français à la fin du XIXe siècle, sous l'influence de la doctrine et avec la consécration de la jurisprudence [14](#page=14).
> **Tip:** La théorie de l'apparence est un mécanisme de protection des tiers. Elle intervient lorsque les faits ne correspondent pas toujours au droit.
### 4.2 Fondements de la théorie de l'apparence
Plusieurs fondements ont été invoqués pour justifier la théorie de l'apparence :
* **La notion de risque assumé par celui qui a laissé se créer l'apparence**: Cette conception suggère que la personne qui a permis la création d'une apparence est engagée, même sans faute de sa part, car elle doit assumer le risque découlant de cette situation. C'est sur cette base que le dirigeant de fait d'une société peut être engagé [15](#page=15).
* **La nécessité de protéger l'ordre public et l'intérêt général**: L'application de la théorie de l'apparence est également justifiée par le besoin de maintenir la stabilité et la sécurité des relations juridiques. À défaut, l'ordre public et l'intérêt général seraient atteints [15](#page=15).
* **La responsabilité de celui qui a laissé se créer l'apparence**: Dans certains cas, la mise en œuvre de la théorie de l'apparence repose sur la responsabilité de la personne ayant créé l'apparence. Par exemple, un établissement de crédit qui laisse se créer une apparence de solvabilité d'une société peut voir sa responsabilité engagée si des tiers contractent avec cette société en se fondant sur cette apparence trompeuse, et que le soutien de crédit de la banque était fautif ou abusif [15](#page=15).
> **Tip:** Il est important de noter que l'apparence peut protéger les tiers même en l'absence de faute de celui qui a laissé se créer l'apparence. Il s'agit alors de corriger les faits pour les rendre conformes aux droits [15](#page=15).
### 4.3 Conditions de mise en œuvre de la théorie de l'apparence
Pour que la théorie de l'apparence puisse être appliquée, plusieurs conditions doivent être réunies :
* **Une croyance en l'existence de droits**: Cette croyance doit découler de situations de fait qui sont considérées comme correspondant à la réalité juridique [16](#page=16).
* **Une erreur sur la réalité des droits ou sur la situation elle-même**: Il doit y avoir eu une erreur commise par le tiers de bonne foi [16](#page=16).
* **L'erreur doit être commune, invincible et légitime** :
* **Erreur commune**: Il ne s'agit pas nécessairement d'une erreur commise par plusieurs personnes, mais d'une erreur qui aurait pu être commise par un homme normalement raisonnable, compte tenu des investigations et vérifications normales [16](#page=16).
* **Erreur invincible**: L'erreur est dite invincible lorsqu'un professionnel avisé n'aurait pas pu la déceler [16](#page=16).
* **Erreur légitime**: La victime de l'erreur a pris toutes les précautions qu'un homme avisé devrait prendre pour connaître la réalité d'une situation. Pour la Cour de cassation, le caractère légitime de l'erreur suppose que les circonstances autorisent le tiers à ne pas vérifier les pouvoirs de celui qui agit [16](#page=16).
> **Example:** L'héritier apparent, qui apparaît aux yeux des tiers comme le véritable héritier, bénéficie de la théorie de l'apparence. Si un tiers achète un bien à cet héritier apparent, alors que celui-ci n'était en réalité pas le propriétaire légal, la théorie de l'apparence peut protéger l'acheteur si son erreur était commune, invincible et légitime [14](#page=14).
L'apparence, lorsqu'elle remplit ces conditions, est juridiquement traitée comme une réalité, permettant ainsi la création de droits au profit du tiers de bonne foi [16](#page=16).
### 4.4 Exemples d'application de la théorie de l'apparence
La notion d'apparence se manifeste dans plusieurs concepts juridiques, notamment en matière de droits des biens et de droits de la famille. Parmi les situations produisant des effets au profit de celui qui en a été victime, on trouve [15](#page=15):
* Le domicile apparent [17](#page=17).
* La capacité apparente [17](#page=17).
* La qualité d'associé apparent [17](#page=17).
* La qualité apparente d'époux [17](#page=17).
La tierce victime de l'apparence peut alors demander la nullité de l'acte conclu avec le titulaire apparent du droit ou du pouvoir, ou obtenir la production des faits conformément à l'apparence juridique [17](#page=17).
---
## Erreurs courantes à éviter
- Révisez tous les sujets en profondeur avant les examens
- Portez attention aux formules et définitions clés
- Pratiquez avec les exemples fournis dans chaque section
- Ne mémorisez pas sans comprendre les concepts sous-jacents
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Droits subjectifs | Prérogatives reconnues aux individus par le droit objectif, qui peuvent trouver leur source dans la loi, les contrats ou les faits juridiques. Ils confèrent des facultés d'action ou d'abstention. |
| Droit objectif | Ensemble des règles de droit qui régissent la vie en société. Il se distingue des droits subjectifs qui sont les prérogatives individuelles découlant de ce droit objectif. |
| Acte juridique | Manifestation de volonté destinée à produire des effets juridiques, tels que la création, la modification ou l'extinction de droits et d'obligations. Le contrat en est un exemple typique. |
| Fait juridique | Événement, qu'il soit volontaire ou involontaire, qui produit des effets juridiques indépendamment de la volonté de produire ces effets. Ils créent des obligations ou des droits. |
| Quasi-contrat | Fait volontaire, licite et purement facultatif, qui oblige celui qui en profite sans y avoir droit envers une personne qui l'a accompli, et inversement, dans certains cas. Ils sont issus de la loi. |
| Gestion d'affaire | Quasi-contrat où une personne (le gérant) accomplit volontairement un acte dans l'intérêt d'autrui (le géré) sans en avoir reçu mandat, et ce, jusqu'à ce que le géré puisse s'en occuper. Le gérant doit agir avec diligence et le géré est tenu de l'indemniser. |
| Paiement de l'indu | Quasi-contrat par lequel une personne effectue un paiement qu'elle ne devait pas, permettant à l'accipiens de restituer la somme indûment reçue. L'action restitution n'est pas admise pour les obligations naturelles volontairement acquittées. |
| Enrichissement injustifié | Quasi-contrat où une personne bénéficie d'un enrichissement sans cause au détriment d'autrui. Celui qui s'est appauvri a droit à une indemnité égale à la moindre des deux valeurs (enrichissement ou appauvrissement), sauf si l'enrichissement procède d'une obligation ou d'une intention libérale. |
| Délit | Fait volontaire, contraire à la loi, commis par une personne qui en est civilement responsable et obligée à réparation. Il constitue une faute engageant la responsabilité civile. |
| Quasi-délit | Fait involontaire, contraire à la loi, commis par une personne qui en est responsable et obligée à réparation. Cela inclut les faits personnels involontaires et les faits des choses dont on a la garde. |
| Patrimoine | Ensemble des droits et obligations à caractère patrimonial d'une personne, considéré comme une émanation de sa personnalité juridique. Il est la traduction de l'aptitude à être titulaire de droits et obligations. |
| Droits réels | Droits qui portent directement sur une chose (meuble ou immeuble), conférant à leur titulaire un pouvoir immédiat et absolu sur cette chose. Le droit de propriété en est le principal exemple. |
| Droits personnels (ou de créance) | Droits qui lient une personne (le créancier) à une autre personne (le débiteur), obligeant ce dernier à une prestation. Ce sont des droits relatifs à une personne spécifique. |
| Droits réels démembrés | Droits qui confèrent à leur titulaire seulement certaines prérogatives du droit de propriété, comme l'usufruit qui permet d'user et de jouir d'un bien sans en abuser. |
| Droits réels accessoires | Droits réels qui garantissent le recouvrement d'une créance, tels que l'hypothèque ou le gage. Ils confèrent au créancier un droit sur un bien du débiteur pour assurer sa créance. |
| Droit de suite | Droit permettant au titulaire d'un droit réel de suivre le bien qui en fait l'objet, quelle que soit la personne entre les mains de laquelle il se trouve. |
| Droit de préférence | Droit accordant au titulaire d'un droit réel de faire valoir son droit sur un bien par priorité par rapport aux autres créanciers. |
| Droits extra-patrimoniaux | Droits qui ne sont pas évaluables en argent et qui sont inhérents à la personne, tels que les droits de la personnalité, les droits civiques et politiques, ou les droits familiaux. Ils sont indisponibles et intransmissibles. |
| Indisponibilité (des droits extra-patrimoniaux) | Caractéristique des droits extra-patrimoniaux qui signifie que leur titulaire ne peut y renoncer ni par convention, ni même par sa propre volonté. |
| Intransmissibilité (des droits extra-patrimoniaux) | Caractéristique des droits extra-patrimoniaux qui indique qu'ils ne peuvent être transmis aux héritiers, sauf exceptions prévues par la loi. |
| Abus de droit | Exercice d'un droit de manière intentionnelle à des fins nuisibles ou excessives, au-delà de ce qui est nécessaire pour satisfaire un intérêt légitime, et causant un préjudice à autrui. |
| Troubles anormaux de voisinage | Inconvénients résultant de l'usage d'un fonds par un voisin, qui dépassent les sujétions normales de voisinage et causent un préjudice anormal au propriétaire du fonds voisin. |
| Fraude à la loi | Manœuvre visant à échapper à l'application d'une règle de droit en utilisant les dispositions d'une autre loi, souvent dans un but d'évasion fiscale ou pour contourner une obligation. |
| Fraude aux droits des tiers | Action d'une personne visant à échapper à une obligation ou à soustraire des biens à ses créanciers, au détriment de ces tiers. |
| Action polienne | Action en justice ouverte aux tiers pour attaquer les actes faits par leur débiteur en fraude de leurs droits. Elle permet de rendre inopposables les actes frauduleux. |
| Théorie de l'apparence | Principe juridique selon lequel une situation qui paraît conforme au droit, bien que juridiquement inexacte, peut produire des effets au profit des tiers de bonne foi qui s'y sont fiés. |
| Tiers de bonne foi | Personne qui ignore la réalité juridique d'une situation et se fie à une apparence qui lui semble conforme au droit, et qui, de ce fait, peut être protégée. |
| Erreur commune | Erreur qui aurait pu être commise par toute personne normalement raisonnable dans la même situation, et qui est souvent une condition pour l'application de la théorie de l'apparence. |
Cover
CM - INSTITUTIONS JURIDICTIONNELLES.docx
Summary
# Les attributs de l'acte juridictionnel
### Les critères de l'acte juridictionnel
* La qualification d'un acte juridictionnel repose sur une combinaison de critères formels et matériels.
* **Critères formels:**
* **Organique:** L'acte doit émaner d'une juridiction, organe spécialisé, hiérarchisé et indépendant.
* **Procédural:** L'acte doit être rendu après une procédure garantissant un procès équitable, motivé et résultant d'un examen loyal et impartial.
* **Critères matériels:**
* **Contestation:** L'acte tranche un litige ou une contestation entre prétentions concurrentes (jugement contentieux).
* **Structure:** L'acte comprend une question posée, une analyse (application du syllogisme judiciaire) et une réponse finale.
* Le critère structurel est actuellement le plus déterminant, mais la combinaison de plusieurs critères renforce la qualification d'acte juridictionnel.
* Les décisions contentieuses, qui mettent fin à un litige par l'application du droit, réunissent l'ensemble des critères.
* Les décisions gracieuses, rendues sans conflit mais nécessitant une vérification juridique, ne sont pas des actes juridictionnels au sens strict.
* Les mesures d'administration judiciaire (organisation interne des juridictions) ne sont pas des actes juridictionnels car elles ne tranchent pas de litige.
### Les attributs de l'acte juridictionnel
* **Autorité de la chose jugée:**
* Décision définitive qui ne peut plus être contestée, sauf voies de recours.
* Empêche la reprise du même litige entre les mêmes parties.
* Ne s'applique qu'aux décisions ayant un caractère définitif, excluant les décisions provisoires (ex: ordonnances de référé).
* Les jugements bénéficient d'une présomption de régularité, sans action en nullité possible, sauf par voies de recours.
* Une fois le délai de recours expiré, la décision acquiert la force de chose jugée et peut être opposée comme fin de non-recevoir.
* **Dessaisissement du juge:**
* Le juge est dessaisi du litige dès qu'il a prononcé son jugement.
* Il ne peut plus modifier, rétracter ou réexaminer sa décision, sauf exceptions.
* Exceptions : opposition, tierce opposition, recours en révision pour des cas spécifiques prévus par la loi.
* Ce principe assure la stabilité des décisions et le respect de l'autorité de la chose jugée.
* **Force exécutoire:**
* Effet légal attaché à une décision de justice lui conférant une vocation à être appliquée concrètement.
* Permet l'exécution forcée par des mesures telles que la saisie des biens ou la contrainte au paiement.
### Le titulaire de la fonction juridictionnelle
#### Le principe du monopole étatique de la justice
#### Les limites au monopole étatique de la justice
---
### L’autorité de la chose jugée
* L'autorité de la chose jugée signifie qu'une décision rendue ne peut plus être contestée entre les mêmes parties, sur le même objet et pour la même cause.
* Elle s'applique aux décisions qui tranchent tout ou partie du principal, une exception de procédure, une fin de non-recevoir ou un incident.
* Seules les décisions définitives bénéficient de cette autorité ; les décisions provisoires (comme les ordonnances de référé) ne sont pas concernées.
* Une décision juridictionnelle bénéficie d'une présomption de régularité et ne peut être attaquée que par les voies de recours prévues par la loi.
* Lorsqu'une décision n'est plus susceptible de recours, elle est dite revêtue de la force de chose jugée.
* Tenter de soumettre à nouveau une question déjà jugée peut être sanctionné par une fin de non-recevoir.
### Le dessaisissement du juge
* Dès qu'un jugement est prononcé, le juge est dessaisi du litige qu'il a tranché.
* Le juge ne peut plus modifier, rétracter ou réexaminer sa décision une fois rendue.
* Ce principe garantit la stabilité des décisions de justice.
* Des tempéraments existent permettant au juge de rétracter sa décision dans des cas spécifiques :
* Opposition : en cas de jugement par défaut.
* Tierce opposition : lorsqu'un tiers non partie au procès est lésé.
* Recours en révision : en cas d'élément nouveau, fraude ou fait décisif découvert.
### La force exécutoire
* La force exécutoire est l'effet légal attaché à une décision de justice permettant son application concrète.
* Elle confère à un jugement ou un arrêt la capacité d'être exécuté, y compris par des voies d'exécution forcée (saisie, expulsion, etc.).
* Pour être exécuté, un jugement doit être revêtu de la formule exécutoire, qui ordonne son exécution au nom du peuple français.
* L'exécution est possible dès que la décision passe en force de chose jugée, sauf délai de grâce ou exécution provisoire.
---
* La qualification d'un acte juridictionnel repose sur des critères formels et matériels.
* Critères formels :
* Critère organique : l'acte doit émaner d'une juridiction indépendante et impartiale.
* Critère procédural : l'acte doit être rendu après une procédure équitable, motivée et loyale.
* Critères matériels :
* L'acte tranche un litige ou une contestation entre deux prétentions concurrentes (jugement contentieux).
* Le jugement gracieux ne tranche pas de litige mais procède à une vérification juridique.
* Structure de l'acte juridictionnel :
* Question posée au juge.
* Analyse : application du syllogisme judiciaire (majeure, mineure, conclusion).
* Réponse : décision finale tranchant la contestation.
* La combinaison de plusieurs critères renforce la qualification d'acte juridictionnel.
#### L'autorité de la chose jugée
* Désigne le caractère définitif d'une décision de justice opposable aux parties.
* Article 480 du Code de procédure civile : le jugement a l'autorité de la chose jugée dès son prononcé.
* Interdit de rejuger une affaire définitivement tranchée, sauf voies de recours.
* Seules les décisions définitives bénéficient de cette autorité.
* Présomption de régularité des jugements, n'étant remis en cause que par les voies de recours.
* Article 460 du Code de procédure civile : la nullité d'un jugement ne peut être demandée que par les voies de recours.
* Lorsqu'une décision ne peut plus faire l'objet d'un recours, elle est revêtue de la force de chose jugée.
* La chose jugée constitue une fin de non-recevoir pour toute nouvelle demande sur le même objet.
#### Le dessaisissement du juge
* Principe selon lequel le juge perd sa compétence sur le litige dès son jugement prononcé.
* Article 481-1 du Code de procédure civile : le jugement dessaisit le juge, mais des exceptions existent.
* Exceptions au dessaisissement :
* Opposition : pour les jugements rendus par défaut.
#### La force exécutoire
---
### Autorité de la chose jugée
* L'acte juridictionnel confère à la décision une autorité spécifique : l'autorité de la chose jugée.
* Cette autorité signifie que les parties ne peuvent plus faire trancher le même litige une fois la décision rendue, sauf voie de recours.
* Seules les décisions juridictionnelles ayant un caractère définitif bénéficient de cette autorité.
* Les décisions provisoires, comme une ordonnance de référé, ne revêtent pas l'autorité de la chose jugée car le fond du litige reste pendant.
* Un jugement bénéficie d'une présomption de régularité, excluant toute action en nullité directe.
* La nullité d'un jugement ne peut être demandée que par les voies de recours prévues par la loi.
* Lorsqu'une décision ne peut plus faire l'objet d'un recours, elle est dite revêtue de la force de chose jugée.
* Tenter de soumettre une question déjà jugée à nouveau se heurtera à une fin de non-recevoir, telle que la prescription ou le délai préfixe.
* Dès qu'un jugement est prononcé, le juge est dessaisi du litige, c'est-à-dire qu'il ne peut plus revenir sur sa décision.
* Cette règle met fin à la compétence du juge sur l'affaire une fois qu'il a statué.
* Des tempéraments existent : le juge peut rétracter sa décision dans des cas spécifiques.
* Les cas de rétractation incluent l'opposition (par une partie défaillante), la tierce opposition (par un tiers non partie au procès), et le recours en révision (face à un élément nouveau).
* Le principe du dessaisissement garantit la stabilité des décisions de justice et l'autorité de la chose jugée.
* La force exécutoire est l'effet légal attaché à une décision de justice, lui permettant d'être appliquée concrètement.
* Le juge peut ordonner l'exécution forcée d'un jugement (saisie, expulsion, contrainte au paiement).
* Un jugement est exécutoire à partir du moment où il passe en force de chose jugée, sauf exceptions.
* L'exécution d'un jugement nécessite sa présentation sous forme d'expédition revêtue de la "formule exécutoire".
* La formule exécutoire est la mention officielle ordonnant l'exécution au nom du peuple français.
---
* Confère à la décision une autorité spécifique à l'égard des parties.
* Interdit de faire trancher à nouveau un litige déjà jugé, sauf voies de recours.
* Ne bénéficie qu'aux actes juridictionnels ayant un caractère définitif.
* Les décisions provisoires (ex: ordonnance de référé) ne bénéficient pas de cette autorité.
* Entraîne une présomption de régularité, excluant l'action en nullité (adage : "voies de nullité n'ont lieu contre les jugements").
* Une fois définitif, l'acte revêt la force de chose jugée, empêchant la réouverture du litige par une fin de non-recevoir.
* Principe fondamental : une fois le jugement prononcé, le juge est dessaisi du litige.
* Le juge ne peut plus modifier, rétracter ou réexaminer l'affaire.
* La compétence du juge prend fin au moment où il statue.
* Tempéraments : rétractation possible en cas d'opposition, de tierce opposition ou de recours en révision.
* Opposition : contestation d'un jugement rendu par défaut.
* Tierce opposition : contestation par un tiers non-partie au procès initial.
* Recours en révision : découverte d'un élément nouveau (fraude, fait décisif).
* Garantit la stabilité des décisions de justice et le respect de l'autorité de la chose jugée.
* Effet légal attaché à une décision de justice, ordonnant son application concrète.
* Le juge peut ordonner l'exécution forcée (saisie, expulsion, contrainte).
* Nécessite la présentation d'une expédition revêtue de la formule exécutoire.
* La formule exécutoire ordonne l'exécution au nom du peuple français.
* Le jugement est exécutoire à partir du moment où il passe en force de chose jugée, sauf délai de grâce ou exécution provisoire.
- > **Tip:** La force exécutoire distingue l'acte juridictionnel d'un simple contrat, qui requiert une action pour son exécution forcée
- > **Example:** Une décision de divorce ordonnant le partage des biens est revêtue de la force exécutoire, permettant aux parties de procéder aux démarches nécessaires pour leur mise en œuvre
---
* Confère une autorité spécifique aux décisions juridictionnelles entre les parties.
* Une fois rendue, le litige ne peut plus être rejugé, sauf voies de recours.
* Seuls les actes juridictionnels définitifs bénéficient de cette autorité.
* Les décisions provisoires (ex: ordonnance de référé) ne l'obtiennent pas car le fond du litige reste pendant.
* Exclut toute action en nullité contre une décision juridictionnelle ; seul le recours légal est possible.
* Confère la force de chose jugée lorsqu'aucun recours n'est plus possible.
* Le juge est dessaisi du litige dès qu'un jugement est prononcé.
* Il ne peut plus modifier, rétracter ou réexaminer sa décision.
* Exceptions : opposition, tierce opposition, recours en révision permettent de rétracter la décision dans des cas prévus par la loi.
* **Opposition :** Contestation par une partie défaillante.
* **Tierce opposition :** Contestation par un tiers dont les droits sont affectés.
* **Recours en révision :** Pour éléments nouveaux (fraude, fait décisif).
* Garantit la stabilité des décisions et le respect de l'autorité de la chose jugée.
* Désigne l'effet légal attachant à une décision juridictionnelle (contentieuse ou gracieuse).
* La décision ne constate pas seulement une solution, mais doit être appliquée concrètement.
* Le juge peut ordonner l'exécution forcée (saisie, expulsion, contrainte au paiement).
* Nécessite la présentation d'une expédition revêtue de la "formule exécutoire" pour être mise à exécution.
- > **Tip:** La force exécutoire est l'attribut qui rend une décision de justice contraignante et applicable dans la vie réelle
---
# Le titulaire de la fonction juridictionnelle et le monopole de l'État
### Le monopole étatique de la justice
* L'État détient le pouvoir exclusif de trancher les litiges et de rendre la justice sur son territoire.
* Aucune autre autorité que les cours et tribunaux institués par l'État ne peut rendre la justice.
* Un particulier ne peut jamais se faire justice lui-même.
### Origine du monopole de l'État
* Historiquement, l'autorité de l'État était trop faible pour s'approprier la fonction de juger.
* Au Moyen Âge, l'autorité des seigneurs (juridictions seigneuriales) et de la religion (tribunaux ecclésiastiques) concurrençaient la justice royale.
* L'instauration d'une voie de recours vers la cour royale a progressivement affirmé sa supériorité sur les juridictions seigneuriales.
* La Révolution française a transféré le monopole de la justice du roi à l'État.
* La justice est ainsi devenue une fonction régalienne, exercée exclusivement par l'État au nom du peuple.
### Sens et implications du monopole de l'État
* Garantie d'indépendance et d'impartialité dans le jugement.
* Responsabilité de l'État quant à l'organisation et à la gestion du service public de la justice.
* Obligation d'assurer l'accès à la justice pour tous.
* Interdiction du déni de justice : le juge ne peut refuser de juger (article 4 du Code civil).
* Permet de garantir l'ordre public et la protection des droits individuels.
* Assure l'uniformité des règles applicables sur le territoire.
* Empêche l'arbitraire et le retour à une justice privée, condition essentielle de l'État de droit.
### Limites au monopole étatique de la justice
* Le monopole n'est pas absolu et est tempéré par les modes alternatifs de règlement des litiges (MARL).
* Les MARL visent à désengorger les juridictions et à alléger la charge de l'État.
* L'article 4 de la loi J21 impose le recours à une tentative de conciliation pour certains litiges avant saisine du tribunal judiciaire.
### Modes alternatifs de règlement des conflits (MARC)
* **La transaction :**
* Contrat par lequel les parties terminent une contestation née ou préviennent une contestation à naître par concessions réciproques (article 2044 du Code civil).
* Bénéficie de l'autorité de la chose jugée mais ne possède pas de force exécutoire.
* **La conciliation et la médiation :**
* Processus structuré où un tiers aide plusieurs personnes à parvenir à un accord (article 1530 du Code de procédure civile).
* La conciliation est gratuite, la médiation est payante.
* L'accord trouvé peut être rendu exécutoire par le juge.
---
* **Origine historique:** Longtemps, l'autorité de l'État était trop faible pour monopoliser la fonction de juger.
* Au Moyen Âge, les seigneurs (juridictions seigneuriales) et l'Église (tribunaux ecclésiastiques) concurrençaient la justice royale fragmentée.
* L'instauration d'une voie de recours vers la cour royale a permis aux juridictions royales de s'affirmer supérieures aux juridictions seigneuriales.
* La Révolution française a transféré le monopole du roi à l'État, faisant de la justice une fonction régalienne.
* **Sens du monopole:** Aucune autorité autre que les cours et tribunaux de l'État ne peut rendre la justice.
* Interdiction pour les particuliers de se faire justice eux-mêmes.
* L'État détient le pouvoir exclusif de juger.
* **Implications du monopole:**
* Garantie d'indépendance et d'impartialité de l'État dans le jugement.
* Responsabilité de l'État pour l'organisation et la gestion du service public de la justice.
* Interdiction du déni de justice (refus de juger sous prétexte de silence, d'obscurité ou d'insuffisance de la loi).
* Indispensable pour garantir l'ordre public, la protection des droits individuels, l'uniformité des règles et empêcher l'arbitraire et la justice privée.
* Condition essentielle de l'État de droit.
* **Modes alternatifs de règlement des litiges (MARL):** Ces modes amiables contournent la justice étatique et tempèrent son monopole.
* Objectifs: désengorger les tribunaux, alléger la charge de l'État, favoriser la justice déjudiciarisée.
* La loi J21 (2016) favorise le recours aux MARL.
* **Modes alternatifs visant à éteindre les conflits:**
* **La transaction:** Contrat où les parties mettent fin à des contestations par des concessions réciproques.
* Formalise un compromis écrit.
* Bénéficie de l'autorité de la chose jugée mais n'a pas de force exécutoire sans intervention judiciaire.
* **La conciliation et la médiation:** Processus structuré par lequel des personnes tentent, avec l'aide d'un tiers impartial, de parvenir à un accord.
* Peuvent être initiées par le juge ou par les parties.
* Conciliation : gratuite.
* Médiation : payante.
---
### Origine et sens du monopole de l'État
- L'État est le seul détenteur exclusif du pouvoir de juger et de rendre la justice sur son territoire.
- Le monopole de l'État a émergé de l'affaiblissement des juridictions seigneuriales et ecclésiastiques au profit de la justice royale, puis a été transféré à l'État avec la Révolution française.
- Ce monopole implique que nul ne peut se faire justice soi-même ; seul l'État, au nom du peuple, détient ce pouvoir.
### Implications du monopole étatique
- **Garantie d'indépendance et d'impartialité :** L'État doit juger sans partialité et respecter les droits des justiciables.
- **Responsabilité de l'organisation :** L'État est responsable de la bonne organisation et gestion du service public de la justice, assurant l'accès à tous.
- **Interdiction du déni de justice :** Les magistrats ne peuvent refuser de juger sous peine de poursuites.
- **Indispensable pour :**
- Garantir l'ordre public.
- Assurer la protection des droits individuels.
- Assurer l'uniformité des règles sur le territoire.
- Empêcher l'arbitraire et le retour à une justice privée.
- Le monopole étatique est une condition essentielle de l'État de droit.
- Le monopole n'est pas absolu et est tempéré par les modes alternatifs de règlement des litiges (MARL).
- Les MARL contribuent au désengorgement des juridictions et contournent partiellement la justice étatique, affaiblissant ainsi le monopole.
- Ces modes visent à trouver des compromis satisfaisants pour les parties et à alléger la charge de l'État.
#### Modes alternatifs visant à éteindre les conflits
- **La transaction :**
- Contrat par lequel les parties mettent fin à des contestations réciproques ou en préviennent une future.
- Formalise un compromis dans un contrat écrit.
- Bénéficie de l'autorité de la chose jugée, mais sans force exécutoire.
- **La conciliation et la médiation :**
- Processus structuré où les parties tentent de parvenir à un accord avec l'aide d'un tiers impartial.
- Peuvent intervenir avant ou après la saisine d'un juge.
- La conciliation est gratuite ; la médiation est payante.
- L'accord trouvé peut être rendu exécutoire par le juge.
- **La procédure participative :**
#### Modes alternatifs visant à trancher les conflits
---
* L'État détient un monopole exclusif sur la fonction de juger, interdisant à toute autre autorité de rendre la justice.
* Ce monopole historique s'est affirmé face aux juridictions seigneuriales et ecclésiastiques au Moyen Âge.
* La Révolution française a transféré ce pouvoir du roi à l'État, en faisant une fonction régalienne.
* Implications du monopole :
* Garantie d'indépendance et d'impartialité de la justice.
* Responsabilité de l'État dans l'organisation et l'accès à la justice.
* Interdiction du déni de justice, obligeant les juges à trancher les litiges.
* Le monopole étatique assure l'ordre public, la protection des droits individuels et l'uniformité du droit.
* Il empêche l'arbitraire et le retour à une justice privée, condition essentielle de l'État de droit.
* Le monopole étatique est tempéré par l'émergence et le développement des modes alternatifs de règlement des litiges (MARL).
* Ces modes amiables contournent la justice étatique, réduisant dans une certaine mesure le monopole, tout en désengorgeant les tribunaux.
* La loi J21 (2016) favorise le recours aux MARL pour moderniser la justice.
#### Modes alternatifs de conflits visant à éteindre les conflits
* **La transaction** : Contrat où les parties mettent fin à des contestations par concessions réciproques.
* Bénéficie de l'autorité de la chose jugée, mais ne possède pas de force exécutoire.
* **La conciliation et la médiation** : Processus structuré avec l'aide d'un tiers impartial pour trouver un accord.
* **La procédure participative** : Parties, assistées par leurs avocats, cherchent une solution amiable par convention écrite.
* Le juge peut donner force exécutoire à l'accord.
* **L'arbitrage** : Les parties soumettent leur litige à un ou plusieurs arbitres choisis par elles.
* Aboutit à une sentence arbitrale, s'imposant comme un jugement.
* Nécessite l'exequatur du juge pour son exécution.
* Procédure coûteuse mais offre rapidité et confidentialité.
### Autonomie de la fonction juridictionnelle
#### Autonomie à l'égard du pouvoir législatif
#### Autonomie à l'égard du pouvoir exécutif
### La responsabilité du service de la justice
#### Responsabilité du fait du fonctionnement de la justice judiciaire
#### Responsabilité du fait du fonctionnement de la justice administrative
### Les principes tenant à la compétence des juridictions
#### Compétence d'attribution
#### Compétence territoriale
---
* Origine historique : au Moyen Âge, autorité fragmentée (seigneurs, Église) ; justice royale se renforce via recours.
* Révolution française : transfert du monopole du roi à l'État.
* Sens du monopole : exclusivité de l'État pour trancher les litiges et rendre justice.
* Garantie d'indépendance et d'impartialité.
* Responsabilité de l'organisation du service public de la justice.
* Interdiction du déni de justice (refus de juger sous peine de poursuites).
* Indispensable pour :
* Garantir l'ordre public.
* Protéger les droits individuels.
* Assurer l'uniformité des règles.
* Empêcher l'arbitraire et la justice privée.
* Tempéré par l'émergence des modes alternatifs de règlement des litiges (MARL).
* MARL contribuent au désengorgement des juridictions sans empiéter sur le monopole étatique.
* La loi J21 (2016) favorise le recours aux modes alternatifs.
* **La transaction** : contrat basé sur concessions réciproques pour mettre fin à une contestation ; bénéficie de l'autorité de la chose jugée mais pas de force exécutoire.
* **La conciliation et la médiation** : processus structuré avec un tiers impartial pour trouver un accord ; conciliation gratuite, médiation payante ; accord peut être rendu exécutoire par le juge.
* **La procédure participative** : les parties assistées par leurs avocats cherchent une solution amiable dans une convention écrite ; accord peut être rendu exécutoire.
* **L'arbitrage** : règlement du litige par un ou plusieurs arbitres choisis par les parties ; aboutit à une sentence arbitrale, exécution nécessitant l'exequatur du juge.
* Clause compromissoire : accord écrit pour recourir à l'arbitrage.
* Principe : le législateur ne juge pas, le juge ne légifère pas.
* Non-immixtion du législateur dans la fonction de juger : interdiction de créer des juridictions d'exception pour des cas spécifiques (loi 1790).
* Dérogations :
* Statut du juge fixé par lois organiques.
* Lois rétroactives (ex: affaire Perruche).
### Les attributs de l'acte juridictionnel
#### L’autorité de la chose jugée
#### Le dessaisissement du juge
#### La force exécutoire
### Le titulaire de la fonction juridictionnelle
### Les limites au monopole étatique de la justice
---
# L'autonomie du pouvoir judiciaire vis-à-vis des autres pouvoirs publics
### Autonomie à l'égard du pouvoir législatif
* Le pouvoir législatif et le pouvoir judiciaire sont distincts : le législateur ne juge pas, et le juge ne légifère pas.
* Le législateur n'intervient pas dans le cadre des procès.
* La pratique historique du référé législatif (supprimée en 1837) permettait au juge de saisir le législateur en cas de conflit d'interprétation.
* Le Parlement fixe le statut du juge via des lois organiques, sous contrôle du Conseil constitutionnel.
* Le juge applique les lois votées par le Parlement.
* Une loi rétroactive s'applique à des faits passés et futurs (ex: affaire Perruche).
* Les lois d'amnistie paralysent la décision du juge.
* Les lois de validation rendent légalement rétroactifs des actes juridiques invalidés par un juge.
* Ces lois sont soumises à un contrôle strict (Conseil constitutionnel, Cour de cassation, CEDH).
* Interdiction pour le juge de rendre des arrêts de règlement (poser une règle générale et abstraite).
* L'article 5 du Code civil interdit aux juges de prononcer par voie de disposition générale et réglementaire.
* Les juges créent des règles jurisprudentielles via les arrêts de principe, qui se limitent à reprendre le contenu d'une disposition légale existante.
* Le juge a l'obligation d'appliquer la loi et ne peut arrêter ou suspendre son exécution.
* Un juge refusant d'appliquer la loi peut faire l'objet d'un pourvoi en annulation pour excès de pouvoir ou en cassation.
* Le juge ne peut refuser une loi sous prétexte qu'elle est anticonstitutionnelle ; cette mission relève du Conseil constitutionnel.
* En cas de conflit avec un traité international, le juge applique le traité international et refuse la loi française contraire (contrôle de conventionnalité).
### Autonomie à l'égard du pouvoir exécutif
* Séparation stricte entre les fonctions judiciaires et les fonctions administratives.
* Interdiction pour le juge de prendre des décisions politiques ou d'accomplir des actes administratifs.
* Les actes de gouvernement échappent au contrôle judiciaire.
* Les magistrats sont soumis au devoir de réserve et ne doivent jamais manifester publiquement leurs engagements politiques.
* Les décisions judiciaires ne doivent jamais contenir de positions politiques.
* L'administration et ses actes échappent au contrôle judiciaire direct (loi des 16 et 24 août 1790).
* Le Conseil d'État, depuis la loi de 1872, est une juridiction autonome statuant souverainement.
* Le juge administratif ne peut adresser d'injonction directe à l'administration, sauf dispositions spécifiques (loi du 8 février 1995).
* L'exécution des décisions de justice nécessite le concours de l'administré.
---
### L'autonomie à l'égard du pouvoir législatif
* Le législateur ne juge pas et le juge ne légifère pas, assurant une séparation fondamentale.
* La pratique historique du référé législatif, où le juge de cassation saisissait le législateur pour interpréter la loi, a été supprimée.
* Le principe de séparation des pouvoirs garantit aujourd'hui une indépendance nette du juge vis-à-vis du pouvoir législatif.
* Les dérogations existent : le Parlement fixe le statut du juge par des lois organiques, contrôlées par le Conseil constitutionnel.
* Le juge applique les lois votées par le Parlement, y compris les lois rétroactives qui peuvent casser des jurisprudences antérieures (ex: affaire Perruche).
* Les lois d'amnistie et les lois de validation peuvent impacter les décisions judiciaires, mais sont soumises à un contrôle strict (Conseil constitutionnel, Cour de cassation, CEDH).
### La non-immixtion du juge dans la fonction législative
* Interdiction de rendre des arrêts de règlement : le juge ne peut pas poser de règle générale et obligatoire dépassant le cas d'espèce.
* L'article 5 du Code civil interdit aux juges de prononcer des dispositions générales et réglementaires.
* Les juges créent des règles jurisprudentielles via des arrêts de principe, mais ceux-ci se limitent à reprendre le contenu d'une disposition légale existante.
* Le juge a l'obligation d'appliquer la loi : il ne peut ni arrêter, ni suspendre son exécution.
* Le refus d'appliquer une loi, même jugée anticonstitutionnelle, est interdit ; cette vérification relève du Conseil constitutionnel.
* En cas de conflit avec un traité international, le juge applique le traité international (contrôle de conventionnalité).
### L'autonomie à l'égard du pouvoir exécutif
* Interdiction pour le juge de prendre des décisions politiques ou d'accomplir des actes administratifs relevant de l'exécutif.
* Les actes de gouvernement, à forte coloration politique, échappent au contrôle judiciaire.
* Les magistrats sont soumis à un devoir de réserve et ne doivent pas manifester publiquement leurs engagements politiques.
* L'article 13 de la loi des 16 et 24 août 1790 sépare explicitement les fonctions judiciaires et administratives.
* L'administration et ses actes échappent au contrôle judiciaire direct ; le Conseil d'État a acquis une autonomie juridictionnelle.
* Le juge administratif peut, dans certaines limites, prescrire des mesures à une personne morale de droit public et assortir cela d'une astreinte (loi du 8 février 1995).
### La non-immixtion de l'exécutif dans la fonction de juger
* Pour l'exécution des décisions de justice, l'administré doit prêter concours, sauf si l'ordre public est troublé.
* Risque de pression de l'exécutif sur les juges (carrière, conditions de travail), d'où la nécessité d'un statut protecteur.
* Statut protecteur des magistrats :
* Inamovibilité : les magistrats ne peuvent être affectés sans leur accord.
* Garanties sur l'avancement, les affectations et la discipline, à l'abri des manœuvres de l'exécutif.
* Au sein de l'ordre judiciaire, le Conseil supérieur de la magistrature (CSM) gère les carrières, supervise les nominations et assure la discipline, garantissant l'indépendance.
---
### Autonomie vis-à-vis du pouvoir législatif
* **Principe de séparation des pouvoirs :** Le législateur ne juge pas, et le juge ne légifère pas.
* **Non-immixtion du législateur dans la fonction de juger :** Le législateur ne doit pas intervenir dans le déroulement des procès.
* **Suppression du référé législatif :** Cette procédure historique permettait au juge de saisir le législateur en cas de conflit d'interprétation, pratique abolie en 1837.
* **Fixation du statut du juge par le Parlement :** Le Parlement établit le statut du juge via des lois organiques, sous le contrôle du Conseil constitutionnel.
* **Application des lois par le juge :** Le juge applique les lois votées par le Parlement.
* **Lois rétroactives :** Elles s'appliquent aux faits passés et futurs, comme dans l'affaire Perruche (loi du 4 mars 2002).
* **Lois d'amnistie :** Elles annulent certaines poursuites ou condamnations, paralysant la décision du juge.
* **Lois de validation :** Elles rendent légaux rétroactivement des actes précédemment invalidés par un juge administratif.
- **Contrôle des lois à impact :** Les lois rétroactives, d'amnistie et de validation sont soumises au contrôle du Conseil constitutionnel, de la Cour de cassation et de la CEDH pour
* **Interdiction des arrêts de règlement :** Le juge ne peut pas poser de règle générale applicable à l'avenir, dépassant le cas d'espèce.
* **Article 5 du Code Civil :** Défend aux juges de prononcer par voie de disposition générale et réglementaire.
* **Création de règles jurisprudentielles via les arrêts de principe :** La Cour de cassation édicte une règle en se basant sur une disposition légale existante.
* **Obligation du juge d'appliquer la loi :** Le juge ne peut refuser d'appliquer une loi promulguée.
* **Contrôle de constitutionnalité :** La mission de vérifier la constitutionnalité d'une loi relève du Conseil constitutionnel.
* **Contrôle de conventionnalité :** Le juge applique les traités internationaux contraires aux lois françaises, s'affranchissant ainsi du législateur.
### Autonomie vis-à-vis du pouvoir exécutif
* **Interdiction de prendre des décisions politiques :** Le juge ne peut se prononcer sur les actes de gouvernement ou les décisions à forte coloration politique.
* **Devoir de réserve des magistrats :** Les magistrats doivent éviter de manifester publiquement leurs engagements politiques.
* **Interdiction de faire des actes administratifs :** La loi des 16 et 24 août 1790 (art. 13) sépare strictement les fonctions judiciaires et administratives.
* **Échappement de l'administration au contrôle judiciaire :** L'administration et ses actes échappent au contrôle direct du juge judiciaire.
* **Théorie du ministre-juge :** Historiquement, l'administré faisait un recours hiérarchique auprès du ministre.
* **Le Conseil d'État comme juridiction autonome :** La loi de 1872 consacre le Conseil d'État comme organe juridictionnel souverain dans le contentieux administratif.
* **Injonctions limitées du juge administratif :** Le juge administratif peut prescrire des mesures à une personne morale de droit public, y compris avec astreinte (loi du 8 février 1995).
* **Exécution des décisions de justice :** L'exécutif doit prêter concours à l'exécution des décisions judiciaires.
* **Risques de pression de l'exécutif sur les juges :** L'intervention sur la carrière ou les conditions de travail des juges représente un risque pour leur indépendance.
* **Protection du statut des magistrats :** Garantit l'indépendance face à l'exécutif.
---
* Le pouvoir législatif et le pouvoir judiciaire sont distincts : le législateur ne juge pas, le juge ne légifère pas.
* Le législateur n'intervient pas dans le cadre des procès ; il ne peut dénaturer la loi ni empiéter sur le pouvoir législatif.
* La loi du 1er avril 1837 a supprimé le référé législatif, qui permettait au juge de cassation de saisir le législateur en cas de conflit d'interprétation.
* Une loi rétroactive s'applique à des faits passés et futurs, comme illustré par l'affaire Perruche et la loi du 4 mars 2002.
* Les lois d'amnistie peuvent paralyser la décision du juge en annulant certaines poursuites ou condamnations.
* Les lois de validation permettent de rendre légalement rétroactifs des actes juridiques précédemment invalidés par un juge administratif.
* Le juge est interdit de rendre des arrêts de règlement : il ne peut poser une règle générale applicable à l'avenir dépassant le cas d'espèce.
* Les juges créent des règles jurisprudentielles via des arrêts de principe, qui ne font que reprendre le contenu d'une disposition légale existante.
* Le juge a l'obligation d'appliquer la loi et ne peut refuser de le faire, ni suspendre son exécution.
* Le juge ne peut refuser d'appliquer une loi au prétexte qu'elle est anticonstitutionnelle ; cette mission relève du Conseil constitutionnel.
* Le pouvoir judiciaire est autonome vis-à-vis du pouvoir exécutif, interdisant la prise de décisions politiques et d'actes administratifs.
* Il y a une séparation stricte entre les fonctions judiciaires et administratives, avec un corps de juges administratifs distinct.
* Le juge ne peut se prononcer sur les actes de gouvernement, ni sur les actes à forte coloration politique du chef de l'État ou des membres du gouvernement.
* Les magistrats sont soumis au devoir de réserve et ne doivent pas manifester publiquement leurs engagements politiques.
* La loi des 16 et 24 août 1790 (art. 13) sépare les fonctions judiciaires des fonctions administratives.
* Les actes de l'administration échappent, en principe, au contrôle judiciaire direct.
* Le juge administratif peut, sous certaines conditions (loi du 8 février 1995), prescrire une mesure déterminée à une personne morale de droit public et y adjoindre une astreinte.
* L'exécutif ne doit pas s'immiscer dans la fonction de juger ; les juges sont des agents de l'État sous contrôle de l'administration.
* Le statut des magistrats offre des protections pour garantir leur indépendance : inamovibilité, garanties sur l'avancement, les affectations et la discipline.
* Le Conseil supérieur de la magistrature (CSM) gère les carrières des magistrats du siège et supervise leur discipline.
### Les limites au monopole étatique de la justice
* Le monopole de l'État sur la justice n'est pas absolu et est tempéré par les modes alternatifs de règlement des litiges (MARL).
* La transaction est un contrat où les parties mettent fin à des contestations réciproques ou en préviennent, bénéficie de l'autorité de la chose jugée mais sans force exécutoire.
---
* Le principe fondamental est la séparation des pouvoirs : le législateur ne juge pas et le juge ne légifère pas.
* Historiquement, le référé législatif permettait au juge de cassation de saisir le législateur pour trancher les conflits d'interprétation ; cette procédure a été supprimée.
* Le Parlement fixe le statut du juge par des lois organiques, contrôlées par le Conseil constitutionnel.
* Le juge applique les lois votées par le Parlement, y compris les lois rétroactives.
* Les lois d'amnistie paralysent la décision du juge en annulant certaines poursuites ou condamnations.
* Les lois de validation permettent de rendre légalement rétroactifs des actes juridiques précédemment invalidés par un juge.
* Ces lois sont soumises à un contrôle strict du Conseil constitutionnel, de la Cour de cassation et de la CEDH pour le respect des droits fondamentaux.
* Il est interdit aux juges de prononcer des arrêts de règlement, qui posent des règles générales applicables à l'avenir.
* Les arrêts de règlement étaient une pratique de l'Ancien Régime, interdite par l'article 5 du Code civil.
* Les juges créent des règles jurisprudentielles via des arrêts de principe, qui se limitent à reprendre le contenu d'une disposition légale existante.
* Le juge a l'obligation d'appliquer la loi et ne peut refuser de le faire, sous peine de poursuites pour déni de justice ou violation de la loi.
* Le juge ne peut pas refuser une loi au motif qu'elle est anticonstitutionnelle ; cette mission relève du Conseil constitutionnel.
* Le juge peut écarter une loi française contraire à un traité international (contrôle de conventionnalité).
* Séparation stricte entre les fonctions judiciaires et administratives.
* Le juge ne peut prendre de décisions politiques ni accomplir des actes administratifs.
* Les actes de gouvernement et ceux du chef de l'État ou des membres du gouvernement à forte coloration politique échappent au contrôle judiciaire.
* Les magistrats doivent observer un devoir de réserve et éviter de manifester publiquement leurs engagements politiques.
* La loi des 16 et 24 août 1790 interdit aux juges de troubler les opérations des corps administratifs.
* Les décisions de justice nécessitent le concours de l'administration pour leur exécution, sauf si elles troublent l'ordre public.
* Le gouvernement ne doit pas faire pression sur les juges pour garantir leur indépendance.
* Le statut protecteur des magistrats (inamovibilité, garanties sur l'avancement, affectations, discipline) assure leur indépendance.
* Au sein de l'ordre judiciaire, le Conseil supérieur de la magistrature (CSM) gère les carrières et assure la discipline des magistrats.
### La fonction juridictionnelle et ses caractéristiques
* L'acte juridictionnel est qualifié par des critères formels (organique, procédural) et matériels (tranche un litige).
* Le critère structurel (majeure, mineure, conclusion) est le plus déterminant pour identifier un acte juridictionnel.
* Les décisions contentieuses (qui tranchent un litige) réunissent tous les critères d'un acte juridictionnel.
---
# Principes fondamentaux du service de la justice
### Idée centrale
* La justice, en tant que service public, poursuit un intérêt général, impliquant un budget conséquent et un renforcement des effectifs pour améliorer son accessibilité et son efficacité.
### Faits clés
* Le budget du ministère de la Justice en 2024 était de 10,1 milliards d'euros, en hausse de 5,3 %.
* Environ 93 700 agents travaillaient au ministère de la Justice fin 2022.
* Environ 7 900 juges professionnels exercent actuellement dans les juridictions judiciaires et administratives.
* Le recours aux modes alternatifs de règlement des conflits (MARC) est largement imposé pour désengorger les tribunaux.
* Les institutions juridictionnelles sont les organes de l'État chargés de trancher les litiges selon des règles protectrices.
* Le Tribunal des conflits tranche les conflits de juridiction entre ordres judiciaire et administratif.
* Le Garde des Sceaux, ministre de la Justice, dirige le ministère de la Justice.
* Le ministère de la Justice dispose de cinq directions centrales et de quatre grandes écoles de formation.
### Concepts clés
* **Magistrats du siège :** Exercent la fonction de juger et interprètent le droit.
* **Magistrats du parquet :** Mènent les poursuites dans les affaires pénales, sans fonction de juger.
* **Juridictions judiciaires :** Relèvent du droit privé, compétentes pour les litiges entre personnes privées.
* **Juridictions administratives :** Relèvent du droit public, compétentes pour les litiges impliquant l'administration.
* **Désengorgement des tribunaux :** Objectif d'améliorer le flux des affaires par l'optimisation des ressources et les MARC.
* **Modes Alternatifs de Règlement des Conflits (MARC) :** Procédures amiables (conciliation, médiation, arbitrage) visant à résoudre les litiges hors des tribunaux étatiques.
* **Conciliateur de justice :** Auxiliaire de justice bénévole cherchant des solutions amiables, intervention gratuite.
* **Budget du ministère de la Justice :** Indicateur financier de l'importance accordée au service public de la justice.
* **Agents du ministère de la Justice :** Ensemble du personnel travaillant au sein du ministère.
### Implications
* Le renforcement des effectifs et du budget vise à améliorer l'accès à la justice et à réduire les délais de traitement.
* L'essor des MARC contribue à décentraliser le règlement des conflits et à alléger la charge des juridictions étatiques.
* La distinction entre juridictions judiciaires et administratives assure une spécialisation adaptée aux différents types de litiges.
* La structure du ministère de la Justice et ses écoles de formation garantissent une organisation et une professionnalisation du service.
### Pièges courants
* **Non-respect de l'obligation de recourir à un MARC :** Peut entraîner l'irrecevabilité de la demande devant une juridiction.
* **Confusion entre magistrats du siège et du parquet :** Comprendre leurs rôles distincts est essentiel pour saisir le fonctionnement judiciaire.
---
### Acteurs du service de la justice
* Magistrats du siège : exercent la fonction de juger et d'interpréter le droit.
* Magistrats du parquet : mènent les poursuites contre les personnes mises en cause dans les affaires pénales.
* Juges spécialisés :
* Juge aux affaires familiales (JAF) : traite divorces, garde d'enfants.
* Juge d'instruction : enquête sur les affaires pénales graves.
* Juge des enfants : protège les mineurs en danger et juge les mineurs délinquants.
* Auxiliaires de justice : greffiers, officiers de police judiciaire.
### Le service public de la justice
* Caractère d'intérêt général, bénéficie d'un budget conséquent (10,1 milliards d'euros en 2024).
* Objectif de renforcer les effectifs pour désengorger les tribunaux (environ 7 900 juges professionnels en 2022).
### Désengorgement des tribunaux et modes alternatifs de règlement des conflits (MARC)
* **Conciliateur de justice :** auxiliaire de justice bénévole, recherche le règlement amiable des différends gratuitement.
* Recours obligatoire à un MARC dans certains cas (litiges < 5 000 €, trouble anormal de voisinage).
* MARC : conciliation, médiation, arbitrage, etc., réduisent les prérogatives des juridictions étatiques.
### Institutions juridictionnelles
* Organes de l'État tranchant les litiges selon des règles protectrices.
* **Juridictions judiciaires :** relèvent du droit privé (litiges entre personnes privées).
* **Juridictions administratives :** relèvent du droit public (litiges impliquant l'administration).
* **Tribunal des conflits :** tranche les conflits de juridiction.
### Organisation du ministère de la Justice
* Dirigé par le Garde des Sceaux (ministre de la Justice).
* Administration centrale avec cinq directions principales (services judiciaires, affaires civiles, affaires criminelles, administration pénitentiaire, protection judiciaire de la jeunesse).
* Quatre grandes écoles de formation : ENM, ENG, ENAP, ENPJ.
### Les juridictions et les institutions juridictionnelles
* **Juridiction :** pouvoir de juger, organisme institué, ensemble des tribunaux.
* **Institution :** structure organisationnelle (organes ou mécanismes).
* **Domaines de justice :** civile, administrative, pénale.
* Justice comme attribut de la souveraineté et service public essentiel.
### Fonctions de la justice
* **Fonction de juger :** dire le droit et rendre une décision.
* **Fonction sociale :** apaiser les conflits, garantir la paix sociale.
### Caractères de l'acte juridictionnel
### Attributs de l'acte juridictionnel
### Monopole étatique de la justice
### Limites au monopole étatique
### Autonomie de la fonction juridictionnelle
### Garanties du service public de la justice
### Responsabilité du service de la justice
### Principes procéduraux gouvernant les juridictions
---
### La justice en tant que service public
* La justice est un service public d'intérêt général, poursuivant un but d'intérêt général.
* Elle bénéficie d'un budget conséquent pour assurer son bon fonctionnement.
* L'objectif est de renforcer les effectifs pour désengorger les tribunaux.
### Le désengorgement des tribunaux et les modes alternatifs de règlement des conflits
* Le droit impose le recours aux Modes Alternatifs de Règlement des Conflits (MARC) pour répondre à l'encombrement judiciaire.
* Le conciliateur de justice, auxiliaire bénévole, cherche des solutions amiables aux différends.
* Son intervention est gratuite et vise le règlement amiable des différends.
* Le recours à un MARC est obligatoire dans certains cas, avant de saisir une juridiction (litiges < 5 000 euros, troubles de voisinage).
* Ces modes alternatifs réduisent les prérogatives des juridictions étatiques.
### Les institutions juridictionnelles
* Elles regroupent les organes de l'État chargés de trancher les litiges selon des règles protectrices.
* Elles sont les juridictions chargées de dire le droit.
* Il existe des juridictions judiciaires (droit privé) et administratives (droit public).
* Le Tribunal des conflits tranche les conflits de juridiction.
### L'organisation du ministère de la justice
* Dirigé par le Garde des Sceaux, ministre de la Justice.
* Comprend des directions spécialisées (services judiciaires, affaires civiles et du Sceau, affaires criminelles et des grâces, administration pénitentiaire, protection judiciaire de la jeunesse).
* Dispose de quatre grandes écoles de formation professionnelle pour magistrats, greffiers, personnels pénitentiaires et de la protection judiciaire de la jeunesse.
* Le terme "juridiction" renvoie au pouvoir de juger, à l'organisme institué pour trancher les litiges, et à l'ensemble des tribunaux.
* Les institutions juridictionnelles sont organisées par l'État comme des services publics essentiels.
* La justice garantit l'application impartiale du droit et le respect des libertés fondamentales dans un État de droit.
* Les décisions de justice sont revêtues de l'autorité de la chose jugée.
### La fonction de la justice
* **Sens restrictif :** L'ordre judiciaire (justice civile, pénale, commerciale, sociale).
* **Sens large :** L'ordre administratif (litiges relevant du domaine public).
* Il existe également des juridictions internationales (CPI, CIJ, CEDH).
### La fonction des acteurs de la justice
* Juges, magistrats, avocats et autres professionnels du droit assurent l'application concrète de la justice.
* Ils garantissent le respect des droits et libertés des citoyens.
### La justice en tant que pouvoir
* La justice est un pouvoir qui répond à un besoin social essentiel d'apaisement des conflits et de paix sociale.
### Définition de la fonction juridictionnelle
### Le principe du monopole étatique de la justice
### Limites au monopole étatique de la justice
### Garanties de service
### La responsabilité du service de la justice
---
### L'autorité de la chose jugée
* L'acte juridictionnel confère l'autorité de la chose jugée aux parties.
* Cela signifie que le litige tranché ne peut plus être rejugé, sauf voies de recours.
* Seuls les actes juridictionnels à caractère définitif bénéficient de cette autorité.
* Les décisions provisoires (ex: ordonnance de référé) ne bénéficient pas de l'autorité de la chose jugée.
* Les jugements bénéficient d'une présomption de régularité et ne peuvent être remis en cause que par les voies de recours.
* La force de chose jugée s'oppose à toute nouvelle soumission de la même question au tribunal.
### Le dessaisissement du juge
* Dès qu'un jugement est prononcé, le juge est dessaisi du litige.
* Le juge ne peut plus modifier, rétracter ou réexaminer sa décision.
* Le dessaisissement prend fin avec le prononcé du jugement.
* Des tempéraments existent : opposition, tierce opposition, recours en révision.
### La force exécutoire
* La force exécutoire est l'effet légal d'une décision de justice.
* Elle permet l'application concrète du jugement par des voies d'exécution forcée.
* Un jugement doit être revêtu de la formule exécutoire pour être exécuté.
* La formule exécutoire ordonne l'exécution au nom du peuple français.
* L'État a le pouvoir exclusif de trancher les litiges et de rendre la justice.
* Aucune autre autorité que les cours et tribunaux institués par l'État ne peut rendre la justice.
* Cela garantit l'indépendance, l'impartialité et l'uniformité des règles.
* Le monopole empêche l'arbitraire et le retour à une justice privée.
* L'État est responsable de l'organisation et de la gestion du service public de la justice.
### Les limites au monopole étatique
* Les modes alternatifs de règlement des litiges (MARL) tempèrent ce monopole.
* Ces modes amiables (conciliation, médiation, transaction, procédure participative) contribuent au désengorgement des tribunaux.
* L'arbitrage, où des arbitres choisis par les parties tranchent un litige, déroge également au monopole.
* La sentence arbitrale, bien que s'imposant aux parties, nécessite l'exequatur du juge pour son exécution.
### La transaction
* Contrat mettant fin à des contestations existantes ou prévenant des contestations futures par concessions réciproques.
* Elle formalise un compromis dans un contrat écrit.
### La conciliation et la médiation
### L'autonomie de la fonction juridictionnelle
### Les garanties du service public de la justice
### La responsabilité de l'État du fait du service public de la justice
### Les principes tenant à l'organisation des juridictions
---
* Une fois la décision rendue, les parties ne peuvent plus faire trancher à nouveau le litige, sauf voies de recours.
* Seuls les actes juridictionnels définitifs bénéficient de cette autorité.
* Les décisions provisoires ne bénéficient pas de l'autorité de la chose jugée.
* Un jugement bénéficie d'une présomption de régularité, excluant toute action en nullité.
* Les jugements ne peuvent être remis en cause que par les voies de recours légales.
* La force de chose jugée s'applique lorsque la décision ne peut plus faire l'objet d'un recours.
* Le juge ne peut plus revenir sur sa décision, la modifier ou la rétracter.
* Le dessaisissement prend fin au moment où le juge statue.
* Ces exceptions permettent d'éviter des injustices flagrantes tout en garantissant la stabilité des décisions.
* Attribut légal attaché à une décision de justice, contentieuse ou gracieuse.
* Une décision de justice est destinée à être appliquée concrètement.
* Le juge peut ordonner l'exécution forcée (saisie, expulsion, contrainte).
* Un jugement est exécutoire à partir du moment où il passe en force de chose jugée.
* L'exécution nécessite une expédition revêtue de la formule exécutoire.
### Le monopole étatique de la justice
* Aucune autorité autre que les cours et tribunaux de l'État ne peut rendre la justice.
* Un particulier ne peut se faire justice lui-même.
* Garantie d'indépendance et d'impartialité de la part de l'État.
* Interdiction du déni de justice : le juge ne peut refuser de juger.
* Indispensable pour garantir l'ordre public et la protection des droits individuels.
* Empêche l'arbitraire et le retour à une justice privée.
* Émergence et développement des modes alternatifs de règlement des litiges (MARL).
### Les modes alternatifs de conflits
### L'arbitrage
### L'autonomie à l'égard du pouvoir exécutif
---
### L’autorité de la chose jugée
* L'acte juridictionnel, une fois rendu, possède une autorité spécifique : l'autorité de la chose jugée.
* Cette autorité signifie que les parties ne peuvent plus faire trancher à nouveau le même litige, sauf voies de recours.
* Les décisions provisoires (comme une ordonnance de référé) ne bénéficient pas de l'autorité de la chose jugée.
* Les voies de nullité ne s'appliquent pas aux jugements; seuls les recours prévus par la loi sont possibles.
* Une fois la décision ne pouvant plus faire l'objet d'un recours, elle est dite revêtue de la force de chose jugée.
* Tenter de soumettre à nouveau la même question au tribunal après la clôture de l'instance se heurtera à une fin de non-recevoir.
* Le principe du dessaisissement du juge est un attribut fondamental de l'acte juridictionnel.
* Dès qu'un jugement est prononcé, le juge est dessaisi du litige et ne peut plus modifier ou rétracter sa décision.
* La compétence du juge prend fin au moment où il statue.
* Le dessaisissement connaît des tempéraments : le juge peut rétracter sa décision dans des cas spécifiques comme l'opposition, la tierce opposition, ou le recours en révision.
* La force exécutoire est le troisième attribut de l'acte juridictionnel.
* Elle désigne l'effet légal attaché à une décision de justice, ordonnant son application concrète.
* Le juge peut ordonner l'exécution forcée du jugement (saisie, expulsion, contrainte au paiement).
* Un jugement n'a d'efficacité que s'il est revêtu de la formule exécutoire, autorisant son exécution au nom du peuple français.
* Un particulier ne peut jamais se faire justice lui-même.
* Le monopole étatique garantit l'indépendance, l'impartialité, l'organisation du service public, et empêche l'arbitraire.
* Il impose à l'État l'interdiction du déni de justice (refus de juger).
### Les limites au monopole étatique de la justice
* Les modes alternatifs de règlement des litiges (MARL) tempèrent le monopole de l'État.
* La transaction est un contrat où les parties mettent fin à une contestation par concessions réciproques. Elle bénéficie de l'autorité de la chose jugée mais n'a pas de force exécutoire.
* La conciliation et la médiation nécessitent l'intervention d'un tiers impartial. L'accord peut être rendu exécutoire par le juge.
* La procédure participative implique que les parties, assistées par leurs avocats, cherchent une solution amiable. L'accord peut être rendu exécutoire.
* L'arbitrage, une dérogation au monopole, consiste à régler un litige par des arbitres choisis par les parties, aboutissant à une sentence arbitrale. L'exécution de la sentence nécessite l'exequatur du juge.
### L’autonomie de la fonction juridictionnelle
### Les garanties de service public de la justice
### Les principes tenant à l’organisation des juridictions
### Les principes tenant à la compétence des juridictions
---
# Le tribunal judiciaire et ses chambres de proximité
### Le tribunal judiciaire
* Le tribunal judiciaire est la juridiction de droit commun de premier degré dans l'ordre judiciaire.
* Il est compétent pour trancher les litiges entre personnes privées (justice civile, commerciale, sociale).
* Il est également compétent en matière pénale pour juger les délits et les contraventions.
* Il existe des chambres spécialisées au sein du tribunal judiciaire, comme le juge des contentieux de la protection.
### Les chambres de proximité
* Les chambres de proximité sont des formations délocalisées du tribunal judiciaire.
* Elles sont compétentes pour juger des litiges de moindre importance, notamment en matière civile.
* Leur objectif est de rapprocher la justice des citoyens et de simplifier les procédures.
* Elles peuvent notamment traiter des litiges de consommation, des troubles de voisinage ou des litiges locatifs.
* Le juge de proximité, autrefois distinct, est désormais intégré au tribunal judiciaire.
### Compétence matérielle
* La compétence d'attribution du tribunal judiciaire est déterminée par la loi en fonction de la matière et du montant du litige.
* Pour les litiges civils, il est compétent si le montant dépasse 10 000 euros.
* Il est également compétent sans limitation de montant pour certaines matières spécifiques (état des personnes, droit de la famille).
### Compétence territoriale
* En matière civile, le tribunal judiciaire compétent est généralement celui du domicile du défendeur.
* Des règles spécifiques s'appliquent pour les litiges immobiliers (lieu de l'immeuble) ou contractuels (lieu d'exécution de l'obligation).
* En matière pénale, le tribunal compétent est celui du lieu de l'infraction, de la résidence du prévenu ou de son arrestation.
### Fonctionnement et organisation
* Le tribunal judiciaire est composé de magistrats du siège (juges) et de magistrats du parquet (procureurs).
* Les affaires peuvent être jugées par un juge unique ou par une formation collégiale (composée de plusieurs juges).
* Le tribunal judiciaire élabore un projet de juridiction visant à améliorer le service rendu aux justiciables.
---
### Cour d'appel et Cour de cassation
* Les décisions des juridictions de premier degré (tribunaux judiciaires) sont jugées en appel par une cour d'appel.
* La Cour de cassation, située à Paris, ne rejugue pas l'affaire mais vérifie la conformité au droit des décisions des juges du fond.
* Le mécanisme du double degré de juridiction garantit un contrôle de l'application du droit.
### Critères de l'acte juridictionnel
* Les décisions des juridictions supérieures (cours d'appel, Cour de cassation) sont appelées arrêts.
* Les décisions rendues par un juge unique, souvent provisoires ou préparatoires, sont des ordonnances (ex: ordonnance de référé).
* Une sentence est une décision rendue par un arbitre.
### Les attributs de l'acte juridictionnel
* **Autorité de la chose jugée** : Une fois la décision rendue et définitive, le litige ne peut être rejugé entre les mêmes parties pour le même objet.
* Le dessaisissement du juge signifie qu'une fois le jugement prononcé, le juge ne peut plus revenir sur sa décision.
* Il existe des tempéraments au dessaisissement : opposition, tierce opposition, recours en révision.
* La **force exécutoire** permet l'application concrète du jugement, souvent matérialisée par la formule exécutoire.
### Le monopole étatique de la justice
* Historiquement, l'autorité des seigneurs et de l'Église concurrençait la justice royale.
* La Révolution française a transféré le monopole de la justice du roi à l'État, en faisant une fonction régalienne.
* Le monopole garantit l'indépendance, l'impartialité, l'uniformité des règles et empêche l'arbitraire.
* Ce monopole est la condition essentielle de l'État de droit.
### Limites au monopole étatique
* Les modes alternatifs de règlement des litiges (MARL) comme la transaction, la conciliation, la médiation et la procédure participative contournent partiellement le monopole étatique.
* L'arbitrage constitue une dérogation directe au monopole, permettant aux parties de choisir des arbitres pour trancher leur litige.
* Une transaction est un contrat mettant fin à un litige par concessions réciproques.
* La conciliation et la médiation nécessitent l'intervention d'un tiers impartial pour aider les parties à trouver un accord.
* La procédure participative implique les avocats des parties dans la recherche d'une solution amiable.
* Une sentence arbitrale, bien que s'imposant aux parties, nécessite l'exequatur du juge pour son exécution.
### Autonomie de la fonction juridictionnelle
* Le juge applique la loi mais ne légifère pas ; le législateur ne juge pas.
* L'interdiction des arrêts de règlement empêche le juge de poser des règles générales applicables à l'avenir.
* Les juges créent des règles jurisprudentielles via les arrêts de principe, qui interprètent une disposition légale existante.
* Le juge ne peut refuser d'appliquer la loi, sauf contrôle de conventionnalité avec les traités internationaux.
* Il existe une séparation stricte entre les fonctions judiciaires et administratives, empêchant le juge de prendre des décisions politiques ou administratives.
### Les garanties de service
### La responsabilité du service de la justice
---
### Rôle et organisation
* Le tribunal judiciaire est la juridiction de droit commun de première instance dans l'ordre judiciaire.
* Il traite des litiges civils, commerciaux et sociaux.
* Il est composé de magistrats du siège (juges) et du parquet (procureurs).
* Il peut statuer en formation collégiale (plusieurs juges) ou à juge unique, selon les affaires.
* Le tribunal judiciaire a des chambres spécialisées, notamment pour le juge des contentieux de la protection (tutelles, litiges de consommation, baux d'habitation, surendettement) et le juge aux affaires familiales.
### Chambres de proximité
* Les chambres de proximité sont des extensions du tribunal judiciaire.
* Elles ont une compétence territoriale limitée et sont plus proches des citoyens.
* Elles traitent des litiges de moindre importance, souvent en matière civile.
* Leurs décisions peuvent être contestées devant le tribunal judiciaire de rattachement.
* Le tribunal judiciaire est compétent pour les affaires civiles ne relevant pas d'une autre juridiction spécialisée.
* Il traite des litiges familiaux (divorce, garde d'enfants).
* Il est compétent pour les affaires commerciales et les litiges du travail (via les conseils de prud'hommes qui lui sont rattachés).
* Il juge également les infractions pénales de faible gravité (contraventions et délits).
* En matière civile, la compétence territoriale est généralement celle du domicile du défendeur.
* Des exceptions existent, notamment pour les litiges immobiliers (lieu de situation du bien) ou contractuels (lieu d'exécution de la prestation).
* En matière pénale, le tribunal compétent est celui du lieu de l'infraction, de la résidence du prévenu, ou de son arrestation.
---
### Introduction
* Le tribunal judiciaire est la juridiction de droit commun de première instance en matière civile.
* Il est issu de la fusion des tribunaux d'instance et des tribunaux de grande instance par l'ordonnance du 11 septembre 2019.
### Organisation et compétences
* Le tribunal judiciaire comprend des juges du siège (magistrats professionnels) et un procureur de la République (magistrat du parquet).
* Il est compétent pour connaître de la plupart des litiges civils, commerciaux et sociaux, sauf compétence spéciale attribuée à d'autres juridictions.
* Ses compétences comprennent :
* Les affaires familiales (divorce, garde d'enfants) via le juge aux affaires familiales.
* Les litiges immobiliers.
* Les contentieux de consommation.
* Les affaires commerciales.
* Les affaires sociales (rs. Prud'hommes).
* Les successions.
* Les chambres de proximité sont des antennes du tribunal judiciaire, visant à rapprocher la justice des citoyens.
* Elles sont compétentes pour les litiges de faible montant (généralement jusqu'à 10 000 euros), les troubles de voisinage, et certains litiges civils spécifiques.
* Leurs décisions sont susceptibles d'appel devant la cour d'appel ou le tribunal judiciaire compétent.
* Elles ont pour objectif de simplifier et d'accélérer le traitement des litiges du quotidien.
### Procédure
* La procédure devant le tribunal judiciaire peut être écrite ou orale, selon la nature de l'affaire.
* La représentation par avocat est souvent obligatoire pour les litiges d'un certain montant ou de certaines matières.
* Le jugement rendu par le tribunal judiciaire est susceptible de voies de recours (appel, pourvoi en cassation).
### Rôle et importance
* Le tribunal judiciaire est la pierre angulaire de la justice civile en France, assurant le règlement des conflits entre particuliers.
* Les chambres de proximité jouent un rôle essentiel dans la décentralisation et l'accessibilité de la justice.
---
# Le tribunal de commerce : histoire, compétences et composition
### Contexte historique et origine
* Le système judiciaire français a évolué pour concentrer le pouvoir de juger entre les mains de l'État.
* Historiquement, l'autorité des seigneurs (juridictions seigneuriales) et de l'Église (tribunaux ecclésiastiques) concurrençait celle du roi.
* L'instauration d'une voie de recours vers la cour royale a progressivement affirmé sa supériorité sur les juridictions seigneuriales.
* La Révolution française a transféré le monopole de la justice du roi à l'État, en faisant une fonction régalienne.
### La justice en tant que service public et monopole étatique
* L'État détient un monopole exclusif sur la fonction de juger et de rendre la justice.
* Ce monopole garantit l'indépendance, l'impartialité et l'accès à la justice pour tous.
* L'État est responsable de l'organisation et de la gestion du service public de la justice.
* L'interdiction du déni de justice oblige les juges à statuer, sous peine de poursuites.
* Le monopole empêche l'arbitraire et le retour à une justice privée, assurant l'ordre public et la protection des droits individuels.
### Limites au monopole étatique : modes alternatifs de règlement des litiges
* Les modes alternatifs de règlement des litiges (MARL) contournent partiellement la justice étatique.
* Ils visent à désengorger les tribunaux et à transférer une partie du contentieux.
* **Transaction** : contrat par lequel les parties mettent fin à un litige par concessions réciproques ; ne possède pas de force exécutoire.
* **Conciliation et médiation** : processus structuré avec un tiers impartial pour trouver un accord ; l'accord peut être rendu exécutoire par le juge.
* **Procédure participative** : les parties assistées par leurs avocats cherchent une solution amiable par une convention écrite.
### L'arbitrage : une dérogation au monopole étatique
* L'arbitrage permet de régler un litige par des arbitres choisis par les parties.
* Il aboutit à une sentence arbitrale qui s'impose aux parties.
* Son exécution nécessite une intervention du juge via l'exequatur.
* La clause compromissoire est le contrat engageant les parties à recourir à l'arbitrage.
### Autonomie de la fonction juridictionnelle
* **Autonomie par rapport au pouvoir législatif** :
* Le législateur ne juge pas, le juge ne légifère pas.
* Interdiction des "arrêts de règlement" (décisions à portée générale).
* Le juge applique la loi ; les lois rétroactives ou d'amnistie peuvent avoir un impact.
* **Autonomie par rapport au pouvoir exécutif** :
* Interdiction pour les juges de prendre des décisions politiques ou d'accomplir des actes administratifs.
* Séparation stricte des fonctions judiciaires et administratives.
---
### Compétences du tribunal de commerce
* Compétent pour les litiges entre commerçants ou relatifs aux actes de commerce.
* Juge des sociétés commerciales, des faillites, des concordats, des liquidations judiciaires.
* Traitement des litiges relatifs aux baux commerciaux.
* Arbitrage possible pour certains litiges commerciaux.
### Composition du tribunal de commerce
* Composé de juges élus parmi les commerçants les plus importants de la circonscription.
* Les juges sont des commerçants eux-mêmes, appelés "juges consulaires".
* Mandat de deux ans, renouvelable.
* Le tribunal est généralement composé d'un président et de plusieurs juges.
### Histoire du tribunal de commerce
* Origine ancienne, remontant aux corporations de marchands au Moyen Âge.
* Premiers tribunaux de commerce créés en France sous Louis XIV.
* Réorganisés et consolidés par le Code de commerce de 1807.
* Rôle historique dans la résolution rapide et experte des litiges commerciaux.
---
* Le tribunal de commerce est une juridiction d'exception.
* Il est compétent pour les litiges entre commerçants.
* Il traite également les litiges concernant les actes de commerce.
* Il est aussi compétent pour les litiges entre associés d'une société commerciale.
* Les affaires de faillite et de redressement judiciaire relèvent de sa compétence.
* Il peut statuer sur les litiges relatifs aux fonds de commerce.
* Les litiges concernant les baux commerciaux entrent dans sa compétence.
* Le tribunal de commerce est composé de juges non-professionnels, appelés juges consulaires.
* Ces juges sont élus par leurs pairs parmi les commerçants.
* Ils sont issus du monde des affaires et ont une connaissance pratique du commerce.
* La durée de leur mandat est généralement de deux ans, renouvelable.
* La collégialité est le principe de fonctionnement, les affaires étant jugées par un collège de juges.
* La composition exacte varie selon la taille et l'importance du tribunal.
* Un président dirige le tribunal, assisté de vice-présidents et de juges.
* Les juges consulaires exercent leur fonction bénévolement.
### Histoire et fondement du tribunal de commerce
* Les origines du tribunal de commerce remontent au Moyen Âge avec les foires et les marchés.
* Des jurandes ou des jurats rendaient des décisions rapides pour régler les litiges commerciaux.
* Le premier tribunal de commerce moderne a été créé par un édit de Louis XIV en 1673.
* L'objectif était de favoriser le commerce en offrant une justice spécialisée et rapide.
* La Révolution française a confirmé l'existence de ces juridictions.
* Le Code de commerce actuel organise le fonctionnement des tribunaux de commerce.
* Le principe est de confier le règlement des litiges commerciaux à des personnes connaissant bien le milieu.
---
* Compétent pour régler les litiges entre commerçants, entreprises ou banques.
* Concerne les contestations relatives aux effets de commerce (lettres de change, billets à ordre).
* Jugement des litiges relatifs aux sociétés commerciales.
* Règlement des faillites et des procédures collectives.
* Compétence pour les actes de commerce, même s'ils sont passés entre particuliers.
* Composé de juges élus parmi les commerçants les plus influents de la juridiction.
* Les juges sont appelés "juges consulaires" ou "commissaires".
* Élection par scrutin secret par les commerçants les plus imposés.
* Doivent avoir une ancienneté d'au moins 3 ans dans une activité commerciale.
* Ne sont pas des magistrats de carrière.
* La collégialité est de mise : les jugements sont rendus par un collège de juges.
* La présence d'au moins trois juges est nécessaire pour juger une affaire.
* Le président du tribunal est élu parmi les juges les plus anciens.
---
### Compétences et spécificités
* Les tribunaux de commerce sont des juridictions d'exception au sein de l'ordre judiciaire.
* Ils sont spécifiquement compétents pour régler les litiges d'ordre commercial.
* Leur compétence peut concerner des litiges entre commerçants, entre clients et commerçants, ou des affaires relatives aux sociétés commerciales.
* Ils peuvent également statuer sur des procédures collectives (sauvegarde, redressement, liquidation judiciaire).
- La compétence territoriale d'un tribunal de commerce est déterminée par le lieu du siège social de l'une des parties, ou par le lieu de situation de l'immeuble pour les affaires
* En cas de doute, la compétence territoriale est souvent celle du défendeur.
### Composition
* Les tribunaux de commerce sont composés exclusivement de juges élus : les juges consulaires.
* Ces juges sont eux-mêmes des commerçants ou des dirigeants d'entreprises, choisis parmi les plus expérimentés.
* Ils sont élus au suffrage universel par leurs pairs, c'est-à-dire par les commerçants et dirigeants d'entreprise inscrits au registre du commerce et des sociétés.
* La composition est généralement collégiale, avec plusieurs juges siégeant ensemble pour délibérer et rendre une décision.
* Il n'y a pas de magistrats professionnels du siège ou du parquet au sein des tribunaux de commerce.
* Les greffiers, qui assistent les juges, sont des officiers publics et ministériels rémunérés par vacations.
---
### Compétences
* Le tribunal de commerce est une juridiction d'exception dans l'ordre judiciaire.
* Sa compétence est principalement déterminée par la matière du litige (litiges commerciaux) et le statut des parties (commerçants).
* Il traite des contestations entre commerçants, artisans, banques, et entre toutes personnes relatives aux obligations et engagements entre commerçants.
* Il juge également les litiges relatifs aux fonds de commerce.
* Les affaires relatives aux sociétés commerciales relèvent également de sa compétence.
* Il est compétent pour les procédures collectives (sauvegarde, redressement et liquidation judiciaires).
* Le tribunal de commerce est composé de juges élus : les juges consulaires.
* Ces juges sont eux-mêmes des commerçants ou des dirigeants d'entreprise.
* Ils sont élus par un collège de commerçants et d'artisans inscrits au registre du commerce et des sociétés.
* La durée du mandat est généralement de deux ans, renouvelable.
* Les juges ne sont pas des magistrats de carrière et exercent leurs fonctions bénévolement.
* La collégialité est la règle : les affaires sont jugées par un collège de trois juges.
* Le président du tribunal de commerce est élu parmi les juges les plus anciens.
---
# Le Conseil des Prud’hommes
### L'organisation du ministère de la justice
* Le Garde des Sceaux, ministre de la Justice, dirige le ministère.
* Il est assisté par son cabinet et son porte-parole.
* L'administration centrale comprend cinq directions principales.
* Ces directions coordonnent les politiques publiques et la gestion des services judiciaires.
* Le ministère de la Justice dispose de quatre grandes écoles de formation.
* Ces écoles forment les magistrats, les greffiers, les personnels pénitentiaires et les professionnels de la protection de la jeunesse.
### Les juridictions et les institutions juridictionnelles
* Une juridiction est un organisme institué pour trancher les litiges.
* L'institution juridictionnelle renvoie à toute juridiction, judiciaire ou administrative.
* Les juridictions judiciaires relèvent du droit privé (litiges entre personnes privées).
* Les juridictions administratives relèvent du droit public (litiges impliquant l'administration).
* Le Tribunal des conflits tranche les conflits de compétence entre ordres judiciaire et administratif.
* La justice civile tranche les conflits entre personnes privées.
* La justice administrative tranche les litiges opposant l'administration à des particuliers.
* La justice pénale réprime les infractions.
* L'État a le monopole de la justice en tant que fonction régalienne.
* L'indépendance et l'impartialité sont garanties par l'État.
* L'État est responsable de l'organisation du service public de la justice.
* L'interdiction du déni de justice impose aux juges de statuer.
* Le monopole de l'État empêche l'arbitraire et la justice privée.
### La fonction juridictionnelle
* Un acte juridictionnel est un acte émanant d'une juridiction.
* Les jugements sont rendus par les tribunaux de premier degré.
* Les arrêts sont rendus par les juridictions supérieures (cours d'appel, Cour de cassation).
* Les ordonnances sont rendues par un juge unique, souvent provisoirement.
* Les sentences sont rendues par un arbitre.
* Les critères formels d'un acte juridictionnel sont organique et procédural.
### Le titulaire de la fonction juridictionnelle
### L'organisation des juridictions
### Les principes tenant à la compétence des juridictions
---
## Le Conseil des Prud’hommes
### Contexte du droit du travail
* Le droit du travail relève des juridictions judiciaires, qui traitent des litiges entre personnes privées.
* Le conseil des prud’hommes est une juridiction spécialisée dans le contentieux social du droit du travail.
### Composition et fonctionnement
* Les conseils de prud'hommes sont composés de conseillers prud'homaux.
* Ces conseillers sont élus par les salariés et les employeurs de leur secteur d'activité.
* Ils représentent les intérêts des salariés et des employeurs.
* La composition est paritaire : autant de conseillers salariés que de conseillers employeurs.
* Les affaires sont jugées en chambre paritaire (mixte).
* Il existe différentes chambres spécialisées selon la nature du litige (ex: chambre commerciale, chambre sociale).
### Procédure
* La procédure débute par une tentative de conciliation devant le bureau de conciliation et d'orientation.
* En cas d'échec de la conciliation, l'affaire est renvoyée devant le bureau de jugement.
* Le bureau de jugement rend une décision qui peut être contestée en appel.
* En cas de litige portant sur une somme inférieure à 5 000 euros, le recours à un conciliateur de justice peut être obligatoire avant de saisir le conseil.
---
### Rôle et spécificités
* Le Conseil des Prud'hommes est une juridiction spécialisée relevant de l'ordre judiciaire.
* Il est compétent pour trancher les litiges individuels entre employeurs et salariés.
* Il intervient dans tous les domaines du droit du travail.
* Il fait partie des juridictions d'exception, distinctes des juridictions de droit commun.
### Composition et organisation
* Le Conseil des Prud'hommes est composé de conseillers prud'homaux.
* Ces conseillers sont issus du collège des employeurs et du collège des salariés.
* La composition paritaire vise à équilibrer les intérêts des deux parties.
* L'organisation interne peut varier selon les litiges, avec des sections spécialisées.
### Compétence d'attribution
* Le Conseil des Prud'hommes est compétent pour tous les litiges nés d'un contrat de travail.
* Cela inclut les contestations relatives à la formation, à l'exécution et à la rupture du contrat.
* Le montant du litige n'est généralement pas un critère déterminant de compétence.
* La procédure devant le Conseil des Prud'hommes comprend une phase de conciliation.
* Si la conciliation échoue, l'affaire est jugée au fond par la formation de jugement.
* Les procédures peuvent être écrites ou orales.
* La représentation par avocat est souvent obligatoire pour les litiges d'un certain montant.
### Recours
* Les décisions du Conseil des Prud'hommes peuvent faire l'objet d'un appel.
* L'appel est porté devant la cour d'appel, chambre sociale.
* Un pourvoi en cassation est possible devant la Cour de cassation.
### Finalités
* Rechercher une solution amiable entre employeur et salarié.
* Trancher les litiges conformément au droit du travail.
* Assurer la protection des droits des salariés.
* Contribuer à la régulation des relations de travail.
---
### Core idea
* Le Conseil des Prud'hommes est une juridiction spécialisée de l'ordre judiciaire.
* Il traite des litiges individuels nés d'un contrat de travail entre employeurs et salariés.
### Key facts
* Il intervient pour les litiges relevant du droit du travail.
* Il est une juridiction de première instance.
* Les décisions du Conseil des Prud'hommes peuvent être contestées devant la Cour d'appel.
### Key concepts
* **Compétence matérielle :** Le Conseil des Prud'hommes est compétent pour les différends individuels nés du contrat de travail.
* **Compétence territoriale :** Le Conseil des Prud'hommes territorialement compétent est généralement celui du lieu de travail ou du siège de l'entreprise.
* **Représentation :** La représentation par avocat n'est pas systématiquement obligatoire.
### Implications
* Offre une justice spécialisée et accessible pour les litiges du travail.
* Contribue à l'apaisement des conflits sociaux dans le monde professionnel.
* Son rôle dans le désengorgement des tribunaux est significatif.
---
# Fonctionnement et composition des cours d’assises et cours criminelles
### Introduction aux juridictions
* Les litiges entre particuliers donnent lieu à des saisines de juridictions étatiques.
* Les juridictions sont soit administratives, soit judiciaires.
* Les magistrats sont les acteurs principaux du système judiciaire.
### Les types de magistrats
* **Magistrats du siège :** exercent la fonction de juger et dire le droit, en interprétant les règles.
* **Magistrats du parquet (procureurs et substituts) :** mènent les poursuites pénales, sans exercer la fonction de juger.
### Magistrats spécialisés
* **Juge aux affaires familiales (JAF) :** traite des divorces et des questions relatives à l'autorité parentale.
* **Juge d'instruction :** enquête sur les affaires pénales graves, collecte les preuves et statue sur les charges.
* **Juge des enfants :** protège les mineurs en danger et juge les mineurs délinquants.
### Le service public de la justice
* La justice est un service public d'intérêt général, bénéficiant d'un budget conséquent (10,1 milliards d'euros en 2024).
* L'objectif est de renforcer les moyens pour désengorger les tribunaux et améliorer l'accès à la justice.
* Environ 93 700 agents travaillent au ministère de la Justice.
* Environ 7 900 juges professionnels exercent dans les juridictions judiciaires et administratives.
### Désengorgement des tribunaux et modes alternatifs de règlement des conflits (MARC)
* Le droit impose le recours aux MARC pour répondre à l'encombrement des juridictions.
* **Conciliateur de justice :** auxiliaire de justice bénévole qui recherche des solutions amiables gratuitement.
* Le recours aux MARC est obligatoire avant de saisir une juridiction pour certains litiges (ex: sommes < 5 000 euros, troubles de voisinage).
### Les institutions juridictionnelles
* Organes de l'État chargés de trancher les litiges selon des règles protectrices.
* **Juridictions judiciaires :** relèvent du droit privé, compétentes pour les litiges entre personnes privées.
* **Juridictions administratives :** relèvent du droit public, compétentes lorsque l'État ou une administration est partie au litige.
* Le **Tribunal des conflits** tranche les conflits de juridiction.
### Organisation du ministère de la Justice
* Dirigé par le Garde des Sceaux, Ministre de la Justice.
* Comprend plusieurs directions spécialisées : services judiciaires, affaires civiles et du Sceau, affaires criminelles et des grâces, administration pénitentiaire, protection judiciaire de la jeunesse.
* Quatre grandes écoles assurent la formation des personnels : ENM, ENG, ENAP, ENEP.
### Définition de la fonction juridictionnelle
* Acte qui tranche un litige, une contestation entre prétentions concurrentes.
* Critères formels : émane d'une juridiction indépendante et est rendu après une procédure équitable (motivé, loyal, impartial).
* Critères matériels : tranche une contestation (jugement contentieux) et suit une structure (règle applicable, faits, conclusion).
### Attributs de l'acte juridictionnel
### Le principe du monopole étatique de la justice
### Limites au monopole étatique de la justice
### Autonomie de la fonction juridictionnelle
### Les juridictions judiciaires
---
* Le service public de la justice poursuit un intérêt général et bénéficie d'un budget conséquent.
* En 2024, le budget du ministère de la Justice s'élevait à 10,1 milliards d'euros.
* Au 31 décembre 2022, environ 93 700 agents travaillaient au sein du ministère de la Justice.
* L'objectif est de renforcer les effectifs pour désengorger les tribunaux.
### Les modes alternatifs de règlement des conflits (MARC)
* Le droit impose largement le recours aux MARC pour répondre à l'encombrement des juridictions.
* Le conciliateur de justice est un auxiliaire de justice bénévole qui cherche des solutions amiables.
* Le recours à un MARC est obligatoire avant de saisir une juridiction pour certains litiges (ex: somme inférieure à 5 000 euros, trouble de voisinage).
* Elles regroupent les organes de l'État chargés de trancher les litiges selon des règles protectrices.
* Les juridictions judiciaires relèvent du droit privé (litiges entre personnes privées).
* Les juridictions administratives relèvent du droit public (litiges impliquant l'administration).
* Le Tribunal des conflits tranche les conflits de juridiction.
### L'organisation du ministère de la justice
* Dirigé par le Garde des Sceaux (ministre de la Justice).
* Comprend cinq directions principales : services judiciaires, affaires civiles et du Sceau, affaires criminelles et des grâces, administration pénitentiaire, protection judiciaire de la jeunesse.
* Dispose de quatre grandes écoles de formation pour les personnels judiciaires.
### La fonction juridictionnelle
* **Critères formels :**
* Critère organique : l'acte doit émaner d'une juridiction indépendante.
* Critère procédural : l'acte doit respecter les garanties d'un procès équitable (motivé, loyal, impartial).
* **Critères matériels :**
* Tranche un litige ou une contestation entre prétentions concurrentes (jugement contentieux).
* Structure de l'acte : question, analyse (syllogisme), réponse.
* La combinaison de plusieurs critères renforce la qualification d'acte juridictionnel.
* La décision contentieuse est l'exemple parfait de l'acte juridictionnel.
* Les décisions gracieuses ne tranchent pas de litige mais vérifient une situation juridique.
* Les mesures d'administration judiciaire (répartition des affaires, fixations d'audiences) ne sont pas juridictionnelles.
### Les attributs de l'acte juridictionnel
### Les limites au monopole étatique de la justice
### L'autonomie de la fonction juridictionnelle
### La justice en tant que service public
### Les garanties de service
### La responsabilité du service de la justice
### Principes tenant à l'organisation des juridictions
### Principes tenant à la compétence des juridictions
---
### Critères d'un acte juridictionnel
* Organique : l'acte doit émaner d'une juridiction, organe spécialisé, hiérarchisé et indépendant.
* Procédural : l'acte doit être rendu après une procédure garantissant un procès équitable, être motivé et résulter d'un examen loyal et impartial.
* Contenu : l'acte tranche un litige, une contestation entre deux prétentions concurrentes.
* Structure : l'acte contient une question posée, une analyse (application du syllogisme judiciaire) et une réponse.
* **Mise en œuvre :** La qualification d'un acte comme juridictionnel résulte de la combinaison de plusieurs critères, le critère structurel étant le plus déterminant.
* **Autorité de la chose jugée :**
* Une fois la décision rendue, les parties ne peuvent plus faire trancher à nouveau le litige, sauf recours.
* Seuls les actes juridictionnels définitifs bénéficient de cette autorité.
* Les décisions provisoires (ordonnances de référé) ne bénéficient pas de l'autorité de la chose jugée.
* Un jugement bénéficie d'une présomption de régularité, ne pouvant être remis en cause que par les voies de recours.
* **Dessaisissement du juge :**
* Dès qu'un jugement est prononcé, le juge est dessaisi du litige et ne peut plus modifier sa décision.
* Exceptions : opposition, tierce opposition, recours en révision permettent une rétractation sous conditions spécifiques.
* **Force exécutoire :**
* Les jugements et arrêts sont susceptibles d'exécution forcée.
* L'exécution nécessite une expédition revêtue de la formule exécutoire.
### Le titulaire de la fonction juridictionnelle
* **Monopole étatique de la justice :**
* Seul l'État peut rendre la justice, interdisant l'auto-justice.
* Garantit l'indépendance, l'impartialité et l'uniformité des règles sur le territoire.
* Prévient l'arbitraire et le retour à une justice privée.
* **Limites au monopole étatique :**
* Modes alternatifs de règlement des litiges (MARL) : transaction, conciliation, médiation, procédure participative.
* Arbitrage : règlement d'un litige par des arbitres choisis par les parties, aboutissant à une sentence arbitrale nécessitant l'exequatur pour exécution.
### Composition des juridictions
### Les juridictions et les institutions juridictionnelles
### Les cours d'assises
### Les cours criminelles départementales
---
### Rôle des cours d'assises et cours criminelles
* Les cours d'assises et cours criminelles sont compétentes pour juger les infractions les plus graves.
* Elles jouent un rôle crucial dans le système de justice pénale pour les crimes.
* **Cour d'assises:**
* Comprend des magistrats professionnels et un jury de citoyens.
* Illustre la combinaison de compétences professionnelles et de participation citoyenne.
* **Collégialité:**
* Principe d'organisation où les affaires sont jugées par un collège de plusieurs juges.
* Favorise la discussion, limite les erreurs individuelles et renforce l'impartialité.
* Non garanti par la Constitution, mais autorisé par le législateur.
* **Juges non-professionnels:**
* Peuvent être élus ou tirés au sort.
* Apportent une expertise pratique et technique, mais leur connaissance du droit peut être limitée.
* Peuvent être plus susceptibles à des influences, surtout en matière pénale.
* **Magistrats du siège vs. Magistrats du parquet:**
* Magistrats du siège : jugent, tranchent les litiges, appliquent le droit.
* Magistrats du parquet (ministère public) : veillent à l'application du droit, défendent les intérêts de la société, sans rendre la justice.
### Principes procéduraux
* **Compétence d'attribution:**
* Désigne l'aptitude d'une juridiction à connaître une affaire.
* Déterminée par la loi en fonction de la matière et du montant du litige.
* Détermination complexe due à la multiplicité des juridictions et des régimes juridiques.
* **Compétence territoriale:**
* Assure la proximité de la justice et une couverture judiciaire sur tout le territoire.
* Déterminée par la carte judiciaire définissant un ressort territorial.
* **Célérité de la justice:**
* Impératif de rendre justice rapidement pour maintenir l'équité, la crédibilité et l'efficacité.
### Responsabilité de l'État
### Modes alternatifs de règlement des conflits (MARC)
---
# Les juridictions du second degré : cour d'appel et cour d'assises d'appel
### Définition et rôle
* La cour d'appel est une juridiction du second degré dans l'ordre judiciaire, qui réexamine une affaire déjà jugée en premier ressort.
* Elle permet de contester une décision défavorable et d'obtenir un nouveau jugement sur le fond.
* Dans l'ordre administratif, la cour administrative d'appel remplit une fonction similaire pour les litiges relevant de ce domaine.
* Le principe du double degré de juridiction garantit le droit d'appel pour les justiciables.
### Composition et fonctionnement
* Les cours d'appel sont généralement composées de plusieurs magistrats professionnels, fonctionnant de manière collégiale.
* Elles traitent les affaires qui leur sont soumises par le biais d'un appel formé contre un jugement rendu par une juridiction de premier degré.
* Le recours en appel permet de corriger d'éventuelles erreurs commises par les juges du fond.
* La cour d'appel rend des arrêts, distincts des jugements rendus par les tribunaux de première instance.
### Cour d'assises d'appel
* La cour d'assises d'appel est une juridiction spécifique pour les affaires criminelles les plus graves, jugées en appel.
* Historiquement, l'appel contre les décisions des cours d'assises était exclu, mais cette exclusion a été supprimée par la loi de 2000.
* Elle est composée de magistrats professionnels et d'un jury citoyen, illustrant la combinaison de juges professionnels et de participation civile.
* Elle juge en second ressort les crimes portés devant elle.
### Limites et spécificités
* Le principe du double degré de juridiction n'a pas de valeur constitutionnelle et n'est pas garanti par la CEDH.
* Certaines limitations au droit d'appel existent, notamment pour les petits litiges où le coût peut être disproportionné.
* Dans certains cas spécifiques, il n'existe pas de juridiction supérieure, excluant ainsi la possibilité d'appel.
* La cour de cassation, juridiction suprême, ne rejugement pas l'affaire mais vérifie la conformité au droit des décisions rendues par les juges du fond, y compris les cours d'appel.
---
### Contexte général des juridictions du second degré
* Le système judiciaire français repose sur un principe de double degré de juridiction, permettant de rejuger une affaire en cas de contestation d'une décision de première instance.
* Les juridictions de premier degré rendent des jugements, tandis que les juridictions de second degré rendent des arrêts.
* Le principe du double degré de juridiction garantit le droit d'appel pour contester une décision défavorable.
* Cependant, ce principe n'a pas de valeur constitutionnelle et peut connaître des limitations.
### La cour d'appel
* La cour d'appel est la juridiction de second degré dans l'ordre judiciaire pour les affaires civiles, commerciales et sociales.
* Elle réexamine intégralement l'affaire jugée en première instance par un tribunal judiciaire.
* Son rôle est de corriger d'éventuelles erreurs ou omissions commises par le tribunal de première instance.
* Les décisions rendues par la cour d'appel sont des arrêts.
* Elle est composée de magistrats professionnels expérimentés.
* Il est possible de former un pourvoi en cassation contre un arrêt de cour d'appel devant la Cour de cassation.
### La cour d'assises d'appel
* La cour d'assises d'appel est la juridiction de second degré pour les décisions rendues par la cour d'assises en première instance.
* Elle traite des crimes les plus graves (crimes correctionnalisés ou crimes jugés par défaut).
* Contrairement à la cour d'assises, la cour d'assises d'appel est composée uniquement de magistrats professionnels et ne comprend pas de jury populaire.
* Elle rend également des arrêts.
* L'instauration de la cour d'assises d'appel a été une évolution notable, précédemment, il n'y avait pas d'appel contre les décisions des cours d'assises.
* Le pourvoi en cassation est possible contre les arrêts de cour d'assises d'appel.
### Limitations et spécificités
* Le coût de l'appel peut être disproportionné pour les petits litiges, rendant la décision de première instance définitive.
* Certaines juridictions n'ont pas de juridiction supérieure, excluant ainsi la possibilité d'appel.
* Les parties peuvent renoncer à l'appel, rendant la décision initiale irrévocable.
* La Cour de cassation (et le Conseil d'État pour l'ordre administratif) vérifie la conformité de la décision de second degré au droit, sans rejuger l'affaire sur le fond.
* Le dessaisissement du juge intervient une fois la décision rendue, limitant la possibilité de la modifier, sauf exceptions légales.
---
### L'appel comme principe du double degré de juridiction
* Le principe du double degré de juridiction garantit le droit d'appel.
* Il permet de contester une décision défavorable pour que l'affaire soit rejugée intégralement par une juridiction supérieure.
* Dans l'ordre judiciaire, l'appel est examiné par la cour d'appel.
* Dans l'ordre administratif, l'appel est examiné par la cour administrative d'appel.
* Ce mécanisme vise à corriger les erreurs commises par la juridiction de premier degré.
* Le principe du double degré de juridiction n'a pas de valeur constitutionnelle.
* La Cour européenne des droits de l'homme (CEDH) ne le garantit pas explicitement.
### Tempéraments et exceptions au droit d'appel
* Limitations dans les petits litiges où le coût de l'appel peut être disproportionné.
* Certaines juridictions n'ont pas de juridiction supérieure, excluant ainsi l'appel.
* Les parties peuvent renoncer à l'appel ou s'en désister, rendant la décision initiale irrévocable.
* Historiquement, l'appel était exclu en matière criminelle contre les décisions des cours d'assises.
* Depuis la loi du 15 juin 2000, l'appel est désormais possible dans ce domaine.
### La distinction entre juges du fond et juges de cassation
* Les juges de cassation (Cour de cassation, Conseil d'État) vérifient la conformité des décisions au droit.
* Ils ne rejugent pas l'affaire dans son ensemble, mais contrôlent le raisonnement juridique des juges du fond.
* Leur rôle est d'unifier la jurisprudence et d'harmoniser le droit applicable.
* Le pourvoi en cassation est un recours ultime, accessible sous conditions légales.
### La composition des juridictions : collégialité et juge unique
* La collégialité, principe de discussion entre plusieurs juges, vise à limiter les erreurs et assurer une justice plus fiable.
* Elle favorise la mobilisation des compétences et limite l'influence des convictions personnelles.
* Le délibéré collégial est secret, protégeant l'indépendance des juges.
* La collégialité n'a pas de valeur constitutionnelle.
* Le juge unique peut être légal dans le respect de l'égalité des citoyens devant la justice.
* La cour d'assises combine magistrats professionnels et jury citoyen (collégialité échevinale).
* Le juge unique se développe pour des raisons de coût et de proximité avec le justiciable (ex: contentieux de la protection, droit de la consommation, référés).
* Le principe de collégialité reste justifié pour garantir une bonne justice et mobiliser des compétences dans les affaires complexes.
### Magistrats de carrière et juges non-professionnels
* Les magistrats de carrière sont formés au métier de juge et constituent le principe dans la plupart des juridictions.
### Magistrats du siège et magistrats du parquet
---
### Cour d'appel
* La cour d'appel est la juridiction de second degré dans l'ordre judiciaire.
* Elle rejuduge intégralement l'affaire qui lui est soumise en cas de contestation d'une décision de premier degré.
* Elle rend des arrêts, distincts des jugements rendus par les juridictions de premier degré.
* Elle permet de corriger les erreurs potentielles commises par les juges du premier degré.
* Le principe du double degré de juridiction, bien que fondamental, n'a pas de valeur constitutionnelle.
* Il existe des limitations au droit d'appel, notamment dans les petits litiges où le coût peut être disproportionné.
* Certaines juridictions, n'ayant pas de juridiction supérieure, excluent le droit d'appel.
* Les parties peuvent renoncer à l'appel ou s'en désister, rendant la décision de première instance irrévocable.
* La cour d'assises d'appel juge en second degré les affaires criminelles.
* Historiquement, l'appel était exclu contre les décisions des cours d'assises, afin de ne pas contredire le jury populaire.
* Depuis la loi du 15 juin 2000, l'appel est désormais possible contre les décisions de la cour d'assises.
* Elle est composée de magistrats professionnels et d'un jury de citoyens.
* Elle illustre la combinaison de compétences professionnelles et de la participation de la société civile.
### Aspects généraux des juridictions de second degré
* La hiérarchisation des juridictions, incluant les cours d'appel, assure un contrôle et une cohérence dans le traitement des affaires.
* Les juges de cassation (Cour de cassation, Conseil d'État) vérifient la conformité au droit des décisions rendues par les juges du fond.
* Ces juridictions suprêmes ont pour rôle d'unifier la jurisprudence et d'harmoniser le droit applicable.
* Un pourvoi en cassation constitue l'ultime recours du justiciable, sous réserve du respect des conditions légales.
* La collégialité, impliquant plusieurs juges, est un principe favorisant la discussion et limitant les erreurs individuelles.
* Dans le contentieux privé, le juge unique se développe pour rapprocher le juge du justiciable et réduire les coûts.
* Des exceptions au principe de collégialité existent, notamment pour le juge des référés en matière administrative.
* Le recours à des juges non-professionnels (échevinage, jury) existe dans certaines juridictions de second degré.
* Les magistrats du parquet interviennent également auprès des juridictions de second degré, veillant à l'application du droit.
---
### Rôle des juridictions du second degré
* Le second degré de juridiction permet un rejugement intégral de l'affaire.
* Il vise à corriger d'éventuelles erreurs de droit ou de fait commises par les juridictions de premier degré.
* Dans l'ordre judiciaire, le second degré est assuré par les cours d'appel.
* Dans l'ordre administratif, il est assuré par les cours administratives d'appel.
* La Cour de cassation ou le Conseil d'État (juges de cassation) vérifient la conformité de la décision au droit, sans rejuger l'affaire.
* La cour d'appel est la juridiction de second degré dans l'ordre judiciaire pour les affaires civiles et pénales.
* Elle réexamine intégralement les affaires jugées par les tribunaux judiciaires.
* Ses décisions sont appelées "arrêts".
* Le principe du double degré de juridiction permet de contester une décision défavorable devant la cour d'appel.
* Il existe des limitations au droit d'appel dans les petits litiges ou lorsque les parties y renoncent.
* La cour d'assises d'appel traite les appels formés contre les décisions des cours d'assises de premier degré.
* Historiquement, l'appel était exclu en matière criminelle.
* Depuis la loi du 15 juin 2000, l'appel est possible contre les décisions des cours d'assises.
* La cour d'assises d'appel est composée de magistrats professionnels et d'un jury de citoyens.
* Elle juge les crimes les plus graves.
---
### Rôle et principe du double degré de juridiction
* Le principe du double degré de juridiction garantit le droit d'appel : contester une décision défavorable pour que l'affaire soit rejugée intégralement par une juridiction supérieure.
* Ce mécanisme permet de corriger les erreurs d'un jugement de première instance.
### Limites au droit d'appel
* Le coût de l'appel peut être disproportionné dans les petits litiges, rendant la décision de première instance définitive.
* Certaines juridictions n'ont pas de juridiction supérieure, excluant l'appel.
* Historiquement, l'appel était exclu en matière criminelle contre les cours d'assises ; il est désormais possible depuis la loi de 2000.
### Distinction entre juges du fond et juges de cassation
* Au-delà de l'appel, une juridiction suprême (Cour de cassation ou Conseil d'État) peut être saisie si une décision méconnaît la règle de droit.
* Ces juridictions suprêmes sont appelées "juges de cassation".
* La Cour de cassation ne rejuger pas l'affaire, elle vérifie la conformité au droit des décisions des juges du fond.
* Le pourvoi en cassation est l'ultime recours, généralement accessible sous réserve des conditions légales.
### Composition des juridictions du second degré (Cour d'appel)
* Les affaires sont souvent jugées par un collège de plusieurs juges (collégialité), généralement au nombre de trois.
* La collégialité assure une justice plus fiable par la discussion entre magistrats, limitant les erreurs individuelles et les influences personnelles.
* La collégialité n'a pas de valeur constitutionnelle ; le juge unique est légal, s'il respecte l'égalité des citoyens et la loi.
* La cour d'appel se compose de magistrats de carrière.
- Elle peut être assistée par des professionnels issus de la société civile ou des juges non-professionnels dans certaines configurations (non spécifié pour les cours d'appel dans ces pages, mais principe
### Composition des juridictions d'appel pénal (Cour d'assises d'appel)
* La cour d'assises d'appel comprend des magistrats professionnels et un jury de citoyens.
* La cour d'assises d'appel est une juridiction d'appel en matière criminelle.
---
* Elle réexamine intégralement l'affaire jugée en premier ressort.
* Son rôle est de corriger d'éventuelles erreurs commises par les juges de première instance.
* Les décisions rendues par une cour d'appel sont appelées des "arrêts".
* Historiquement, l'appel contre les décisions de la cour d'assises était exclu.
* La loi du 15 juin 2000 a introduit la possibilité d'interjeter appel des décisions rendues en matière criminelle par les cours d'assises.
* La cour d'assises d'appel est une juridiction permettant ce réexamen des affaires criminelles jugées initialement par une cour d'assises.
* Le principe du double degré de juridiction, bien que ne revêtant pas de valeur constitutionnelle, vise à garantir une justice plus fiable par un contrôle des décisions de première instance.
---
* Elle réexamine intégralement les affaires jugées en premier ressort par les tribunaux judiciaires.
* Elle rend des arrêts, contrairement aux jugements rendus par les tribunaux de premier degré.
* Ce principe n'a pas de valeur constitutionnelle et n'est pas garanti par la CEDH.
* Des limitations au droit d'appel existent pour les petits litiges ou si les parties y renoncent.
* Depuis la loi du 15 juin 2000, l'appel est désormais possible en matière criminelle.
* La cour d'assises d'appel traite des affaires pénales graves ayant déjà fait l'objet d'un premier jugement.
* Elle est composée de magistrats professionnels et d'un jury citoyen.
* L'existence de la cour d'assises d'appel, qui succède à la cour d'assises, vise à offrir une seconde instance pour les décisions rendues en matière criminelle.
### Structure et Composition
* Les juridictions du second degré sont situées au sommet de la hiérarchie des juridictions de l'ordre judiciaire, juste en dessous de la Cour de cassation.
* La collégialité est un principe fondamental, assurant que les affaires soient jugées par plusieurs magistrats pour limiter les erreurs et renforcer l'impartialité.
* La cour d'appel est composée uniquement de magistrats de carrière.
### Fonction et Finalité
* La fonction principale des juridictions du second degré est de réviser les décisions rendues en premier ressort, garantissant ainsi une application plus fiable du droit.
* Elles visent à corriger les erreurs éventuelles des juges de première instance.
---
## Erreurs courantes à éviter
- Révisez tous les sujets en profondeur avant les examens
- Portez attention aux formules et définitions clés
- Pratiquez avec les exemples fournis dans chaque section
- Ne mémorisez pas sans comprendre les concepts sous-jacents
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Terme | Définition |
| Magistrats du siège | Magistrats qui exercent la fonction de juger et ont pour rôle de dire le droit, en interprétant les règles juridiques pour les appliquer aux litiges qui leur sont soumis. |
| Magistrats du parquet | Magistrats qui n’exercent pas la fonction de juger ; ce sont les procureurs et leurs substituts, chargés de mener les poursuites dans les affaires pénales. |
| Juge aux affaires familiales (JAF) | Magistrat spécialisé chargé de traiter les affaires familiales, notamment les divorces et les modalités de garde et d’autorité parentale concernant les enfants. |
| Juge d’instruction | Magistrat chargé des enquêtes dans les affaires pénales les plus graves, collectant les preuves, dirigeant des investigations et statuant sur les charges réunies contre une personne mise en cause. |
| Juge des enfants | Magistrat spécialisé du tribunal judiciaire ayant une double mission : protéger les mineurs en danger et juger les mineurs délinquants. |
| Modes alternatifs de règlement des conflits (MARC) | Procédures amiables visant à résoudre les litiges en dehors des juridictions étatiques, telles que la conciliation, la médiation ou l’arbitrage, afin de désengorger les tribunaux. |
| Conciliateur de justice | Auxiliaire de justice bénévole, chargé par l’État d’écouter les parties à un différend et de tenter de trouver une solution amiable, gratuitement. |
| Juridictions judiciaires | Organes de l’État relevant du droit privé, compétents pour trancher les litiges opposant des personnes de droit privé (exemples : droit civil, droit commercial, droit social). |
| Juridictions administratives | Organes de l’État relevant du droit public, compétents lorsque le litige oppose l’administration à des particuliers ou d’autres administrations. |
| Tribunal des conflits | Juridiction spécifique chargée de trancher les conflits de juridiction, c’est-à-dire lorsqu’il existe une incertitude sur la compétence entre une juridiction judiciaire et une juridiction administrative. |
| Garde des Sceaux | Ministre de la Justice, qui est également le gardien du grand sceau de France, utilisé pour authentifier les actes officiels de la République. |
| Juridiction | Organisme institué par l’État, chargé de trancher les litiges selon des règles de droit, ou l’ensemble des tribunaux. |
| Conseil des Prud'hommes | Juridiction spécialisée du droit privé, compétente pour trancher les litiges individuels nés à l'occasion du contrat de travail entre les employeurs et les salariés. |
| Litige | Désaccord ou contestation entre deux ou plusieurs parties qui peut donner lieu à une procédure judiciaire pour être résolu par une décision de justice. |
| Magistrat du siège | Magistrat exerçant la fonction de juger, dont le rôle est de dire le droit en interprétant les règles juridiques pour les appliquer aux litiges qui lui sont soumis. |
| Magistrat du parquet | Magistrat qui n'exerce pas la fonction de juger, mais qui est chargé de mener les poursuites contre les personnes mises en cause dans le cadre des affaires pénales. |
| Mode alternatif de règlement des conflits (MARC) | Méthode de résolution des litiges qui vise à trouver une solution amiable entre les parties, en dehors des procédures judiciaires traditionnelles, afin de désengorger les tribunaux. |
| Autorité de la chose jugée | Effet juridique d'une décision de justice définitive, qui empêche les parties de rejuger le même litige une fois que la décision a été rendue et qu'elle ne peut plus faire l'objet d'un recours. |
| Dessaisissement du juge | Principe selon lequel, une fois qu'un jugement est prononcé, le juge perd sa compétence sur le litige et ne peut plus revenir sur sa décision, la modifier ou la rétracter. |
| Force exécutoire | Effet légal attaché à une décision de justice qui permet son application concrète, y compris par des voies d'exécution forcée, une fois qu'elle est revêtue de la formule exécutoire. |
| Monopole étatique de la justice | Principe selon lequel seul l'État, par l'intermédiaire de ses cours et tribunaux, a le pouvoir exclusif de rendre la justice sur son territoire, interdisant ainsi aux particuliers de se faire justice eux-mêmes. |
| Transaction | Contrat par lequel les parties mettent fin à une contestation née ou préviennent une contestation future par des concessions réciproques, formalisant un compromis par écrit. |
| École Nationale de la Magistrature (ENM) | Institution chargée de la formation initiale et continue des magistrats en France. |
| Acte juridictionnel | Acte émanant d'une juridiction, caractérisé par des critères formels (organique et procédural) et matériels (tranchant un litige) et structuré par une question, une analyse et une réponse. |
| Décision contentieuse | Acte juridique qui tranche un litige ou une contestation entre deux prétentions concurrentes, mettant fin à un différend par l'application du droit. |
| Décision gracieuse | Décision rendue par un juge en l'absence de conflit, lorsqu'une vérification approfondie d'une situation juridique est nécessaire, comme dans le cadre d'une adoption. |
| Jugement | Décision rendue par un tribunal, généralement de premier degré, qui tranche tout ou partie du principal d'un litige ou statue sur un incident de procédure. |
| Ordonnance | Décision rendue par un juge unique, souvent à titre provisoire ou préparatoire, comme celles rendues par le juge des référés pour des mesures urgentes. |
| Sentence | Décision rendue par un arbitre dans le cadre d'une procédure d'arbitrage, suite à un accord entre les parties pour soumettre leur litige à un arbitre. |
| Syllogisme judiciaire | Méthode de raisonnement juridique suivie par le juge, comprenant une majeure (la règle applicable), une mineure (l'application de la règle aux faits) et une conclusion (la décision finale). |
| Juge d'instruction | Magistrat chargé des enquêtes dans les affaires pénales les plus graves, collectant les preuves, dirigeant des investigations et statuant sur les charges retenues contre une personne mise en cause. |
| Service public de la justice | Organisation mise en place par l'État pour rendre la justice, poursuivant un intérêt général et bénéficiant d'un budget conséquent pour assurer son fonctionnement. |
| Conseil constitutionnel | Organe chargé de vérifier la constitutionnalité des lois avant leur promulgation, assurant ainsi le respect de la hiérarchie des normes et des droits fondamentaux. |
| Cour de cassation | Juridiction suprême de l'ordre judiciaire, qui vérifie la correcte application du droit par les juridictions inférieures, sans rejuger le fond de l'affaire. |
| Déni de justice | Refus par un juge de statuer sur une affaire qui lui est soumise, sous prétexte de silence, d'obscurité ou d'insuffisance de la loi, ce qui peut entraîner des poursuites contre le juge. |
| Double degré de juridiction | Mécanisme permettant à une partie de faire réexaminer une affaire par une juridiction supérieure en cas de contestation de la première décision, garantissant un contrôle de l'application du droit. |
| Fonction juridictionnelle | Mission de dire le droit et de trancher les litiges, exercée par les juges et les tribunaux, qui constitue un pouvoir distinct des fonctions législative et exécutive. |
| Juridiction administrative | Ensemble des tribunaux compétents pour régler les litiges opposant l'administration à des particuliers ou d'autres administrations, relevant du droit public. |
| Juridiction judiciaire | Ensemble des tribunaux compétents pour régler les litiges entre personnes privées (droit privé), ainsi que les affaires pénales, relevant du droit civil, commercial, social et du travail. |
| Loi interprétative | Loi adoptée par le législateur pour clarifier le sens d'une loi existante, souvent en réponse à des difficultés d'interprétation rencontrées par les juges. |
| Décision juridictionnelle | Acte émanant d'une juridiction, qui tranche un litige ou une contestation. Elle se distingue par des critères organiques, procéduraux et matériels, et est revêtue de l'autorité de la chose jugée. |
| Auxiliaire de justice | Agent public assistant les magistrats dans leurs fonctions, tels que les greffiers ou les officiers de police judiciaire. |
| Conflit de juridiction | Incertitude sur la juridiction compétente pour trancher un litige, résolu par le Tribunal des conflits. |
| Cour d'appel | Juridiction du second degré qui réexamine une affaire déjà jugée en première instance par un tribunal. Elle a pour mission de confirmer, infirmer ou réformer la décision rendue, en statuant à nouveau sur les faits et le droit. |
| Cour d'assises d'appel | Juridiction du second degré compétente pour juger à nouveau les affaires criminelles jugées en première instance par une cour d'assises. Elle est composée de magistrats professionnels et de jurés, et réexamine l'ensemble de la procédure et du fond de l'affaire. |
| Arrêt | Décision rendue par une juridiction supérieure, telle qu'une cour d'appel ou la Cour de cassation. Il tranche tout ou partie du litige et met fin à l'instance, sauf s'il est susceptible d'un recours. |
| Pourvoi en cassation | Voie de recours extraordinaire formée devant la Cour de cassation, qui ne réexamine pas les faits de l'affaire mais vérifie la correcte application du droit par les juges du fond (tribunaux et cours d'appel). |
| Force de chose jugée | État d'une décision de justice qui ne peut plus faire l'objet d'aucun recours. Elle acquiert alors une autorité irrévocable et s'impose définitivement aux parties. |
| Voies de recours | Moyens légaux permettant de contester une décision de justice devant une juridiction supérieure. Elles visent à corriger d'éventuelles erreurs de fait ou de droit commises par les juges de première instance. |
| Appel | Voie de recours ordinaire permettant de soumettre une affaire déjà jugée en première instance à une cour d'appel pour un nouvel examen complet des faits et du droit. |
| Recours en révision | Voie de recours extraordinaire permettant de demander la réouverture d'une affaire déjà jugée de manière définitive, en cas de découverte d'éléments nouveaux et décisifs (fraude, faux témoignage, etc.). |
Cover
CM Intro générale au droit.pdf
Summary
# Introduction au droit et sa nature
Ce sujet explore la définition du droit, sa distinction avec d'autres règles sociales, ses caractéristiques fondamentales (généralité, permanence, obligation, sanction) et ses sources variées, qu'elles soient écrites ou non écrites. Il aborde également la manière dont le droit est enseigné et représenté.
### 1.1 L'enseignement et la représentation du droit
Le droit est enseigné dans les universités françaises dans le but de préparer à la pratique professionnelle et de faire connaître les règles qui gouvernent la vie en société. Les enseignants de droit ont pour objectif d'exposer leur savoir et d'encourager la compréhension et le raisonnement. Il est crucial de combattre les représentations caricaturales du droit, qui le présentent parfois comme une vérité absolue ou, au contraire, de manière péjorative. Une représentation réaliste du droit le considère comme une technique sociale visant à ordonner les conduites humaines, comme un ordre juridique, une institution, ou encore comme une décision de juge, reconnaissant sa diversité inhérente [1](#page=1) [2](#page=2).
#### 1.1.1 Le droit comme savoir, profession et phénomène social
Le droit peut être appréhendé comme un savoir, c'est-à-dire l'ensemble des connaissances sur le droit tel qu'il existe à un moment donné (le droit positif). Il doit être accessible aux citoyens pour leur permettre de se conformer aux attentes sociales. Le droit est aussi une profession, impliquant ceux qui le font (législateur, mais aussi institutions publiques et privées, droit international et européen) et ceux qui le disent (juges, juristes, universitaires), ainsi que ceux qui conseillent (avocats, notaires, etc.). Enfin, le droit est un phénomène social: une réalité organisant la vie en société, un fait social ("ubi societas ibi jus" – là où il y a une société, il y a du droit) et un besoin social de régulation [2](#page=2) [3](#page=3).
### 1.2 La structure fondamentale du droit français
#### 1.2.1 La summa divisio : droit public et droit privé
Le droit français est structuré autour d'une division fondamentale entre le droit public et le droit privé. Le droit public régit les litiges entre l'État ou les administrations et les administrés, visant l'intérêt général et relevant de l'ordre administratif. Le droit privé, quant à lui, concerne les litiges entre individus (personnes physiques et morales de droit privé) et vise la satisfaction de l'intérêt privé, relevant de l'ordre judiciaire [3](#page=3).
#### 1.2.2 La dualité de l'organisation juridictionnelle
Cette distinction entraîne une dualité dans l'organisation juridictionnelle, avec deux ordres distincts: judiciaire et administratif. Chaque ordre est organisé de manière pyramidale selon les degrés de juridiction (premier degré, second degré d'appel, et juridictions suprêmes comme la Cour de cassation et le Conseil d'État). Au sein de l'ordre judiciaire, une subdivision existe selon la nature du litige (juridictions civiles et pénales) [3](#page=3) [4](#page=4).
#### 1.2.3 La nécessité de maîtriser la procédure
La procédure, définie comme la branche du droit déterminant l'organisation judiciaire, la compétence, l'instruction des procès et l'exécution des décisions, est essentielle pour naviguer dans le système juridique. Elle dicte le chemin à suivre pour saisir le juge et se déroule en plusieurs étapes: première instance, appel, et pourvoi en cassation [5](#page=5).
#### 1.2.4 L'évolution des termes procéduraux
Les termes employés pour désigner les parties et les actions changent en fonction de l'étape procédurale (demandeur/défendeur en première instance, appelant/intimé en appel, demandeur au pourvoi/défendeur au pourvoi en cassation). De même, les décisions des juges varient: "accueillir/rejeter" en première instance, "infirmer/confirmer" en appel, et "casser/rejeter" en cassation. Un juge ne peut refuser de juger, sous peine de déni de justice [6](#page=6).
### 1.3 La définition de la règle de droit
#### 1.3.1 Le droit comme règle de conduite et système
Le droit peut être défini comme un ensemble de règles de conduite accompagnées de sanctions contraignantes, la loi en étant la manifestation la plus évidente. Il a une double dimension: micro (la règle de droit) et macro (le système juridique) [7](#page=7).
#### 1.3.2 Distinction avec d'autres règles sociales
La règle de droit doit être distinguée d'autres règles sociales comme la règle morale, la règle religieuse et les règles de conduite (savoir-vivre, civilité) [7](#page=7).
##### 1.3.2.1 La règle morale
La règle morale, selon Kant, est autonome (loi que l'on se donne à soi-même), intérieure et dépend de la conscience. Elle s'oppose à la règle juridique, qui est extérieure, concerne le bien commun et est contraignante. Bien que distinctes, la frontière entre droit et morale est poreuse, le droit civil interdisant par exemple les contrats contraires aux bonnes mœurs. Des notions comme l'éthique et la Responsabilité Sociale des Entreprises (RSE) s'inscrivent dans cette proximité [8](#page=8).
##### 1.3.2.2 La règle religieuse
La règle religieuse, bien que s'opposant parfois à la morale en Occident, peut se confondre avec le droit dans d'autres cultures. En France, le droit s'est détaché de la religion avec la loi de 1905 instaurant la laïcité, qui implique la neutralité de l'État et l'égalité des religions. Cependant, la religion et le droit entretiennent un lien, la laïcité existant parce que les religions existent. Le droit pénal, par exemple, interdit de se prévaloir de ses croyances religieuses pour s'affranchir des règles communes [9](#page=9).
##### 1.3.2.3 La règle de conduite
Les règles de conduite sont des règles implicites de savoir-vivre ou de civilité, non contraignantes et sans sanction étatique, bien qu'une transgression puisse entraîner une sanction sociale (passer pour impoli) [10](#page=10).
##### 1.3.2.4 Caractères des règles non-juridiques
Ces règles se distinguent des règles de droit par leur subjectivité, leur caractère non sanctionné, non contraignant et dépourvu de caractère juridique étatique. Les règles sociales ne sont pas toutes des règles de droit, et certaines situations échappent au droit pour bénéficier d'autres règles (bénévolat). La "Soft Law" (droit mou) représente des normes non contraignantes, souvent d'origine publique, qui gagnent en influence [10](#page=10).
#### 1.3.3 Caractères de la règle de droit
La règle de droit est générale, impersonnelle, permanente, obligatoire (impérative) et sanctionnée. Ces caractères visent à unifier les normes et à assurer la stabilité sociale [11](#page=11).
##### 1.3.3.1 Généralité
La généralité signifie que la règle de droit s'adresse à un nombre indéterminé d'individus et s'applique à tous, sans désignation particulière. Elle est abstraite pour garantir l'égalité et éviter l'arbitraire, mais ne signifie pas l'universalité (limites géographiques) [11](#page=11).
##### 1.3.3.2 Permanence
La permanence assure la stabilité et la prévisibilité de la règle de droit, qui ne change pas au gré des changements de pouvoir. Elle n'est cependant pas immuable et peut être modifiée dans le respect de procédures établies. Cette permanence contribue à la sécurité juridique [11](#page=11).
##### 1.3.3.3 Obligation (impérativité)
Le caractère obligatoire est essentiel, car sans lui, il y aurait instabilité sociale. La règle prescrit ce qui doit être et ne peut être écartée, notamment lorsqu'elle intéresse l'ordre public ou les bonnes mœurs [11](#page=11) [12](#page=12).
##### 1.3.3.4 Sanction
La sanction est ce qui distingue la règle de droit, car elle implique une réaction organisée par l'État (via le juge et la police) à la violation de la norme commune. La sanction n'est pas limitée au droit pénal et peut prendre diverses formes (changement de prénom, saisine du juge, revendication d'un droit). Il existe cependant des règles supplétives (non obligatoires) et des règles qui n'engagent en rien, se contentant d'affirmer des principes [12](#page=12).
### 1.4 Les sources du droit
Le droit français se caractérise par un pluralisme juridique, avec une multitude de sources écrites et non écrites, nationales et internationales [12](#page=12).
#### 1.4.1 Les sources écrites
##### 1.4.1.1 Les sources nationales
* **La Constitution**: acte fondateur de l'État de droit, elle est la "loi des lois" et se situe au sommet de la hiérarchie des normes. Elle organise l'État, limite le pouvoir des gouvernants et garantit les libertés individuelles. Sa révision est difficile, assurant une sécurité juridique [13](#page=13) [14](#page=14).
* **La loi**: acte du Parlement, la loi est une norme écrite de différentes natures (organique, de finance, etc.). Elle est inférieure à la Constitution et au droit européen/international. Son domaine est fixé par l'article 34 de la Constitution [14](#page=14).
* **Les règlements**: émis par le pouvoir exécutif (Premier ministre, ministres, préfets, maires), ils comprennent les décrets et les arrêtés. Les ordonnances sont prises par le gouvernement sur habilitation du Parlement [15](#page=15).
##### 1.4.1.2 Les sources internationales
* **Les conventions internationales**: traités conclus entre États, ils deviennent droit français dès leur publication et ont une autorité supérieure à celle des lois, sous réserve de leur application par l'autre partie (Art. 55 de la Constitution). Les étapes pour qu'un traité devienne droit français sont la signature, la ratification et la publication [15](#page=15).
* **Le droit de l'Union européenne**: composé du droit primaire (les traités) et du droit dérivé (directives et règlements), il a une application directe ou indirecte en droit national [16](#page=16).
* **Le droit européen des droits de l'homme**: la Convention européenne des droits de l'homme (CEDH) garantit des droits fondamentaux et est interprétée par la Cour européenne des droits de l'homme [16](#page=16).
#### 1.4.2 Les sources non-écrites
##### 1.4.2.1 La coutume
La coutume est une règle de droit qui émane de pratiques répétées et suivies par conviction qu'elles sont obligatoires. Elle peut exister *secundum legem* (conformément à la loi), *praeter legem* (comblant une lacune de la loi) ou *contra legem* (évincant la loi, bien que rare en droit français). Les usages sont des pratiques professionnelles ou de groupe, distinctes de l'habitude individuelle [17](#page=17) [18](#page=18).
##### 1.4.2.2 La jurisprudence
La jurisprudence est l'ensemble des décisions rendues par les cours et tribunaux français. Bien que la France soit un pays de droit écrit, la jurisprudence joue un rôle important dans l'interprétation et l'application du droit [18](#page=18).
##### 1.4.2.3 Les principes généraux du droit
Il s'agit de grands principes non écrits, reconnus en droit public et droit civil, qui guident l'interprétation et la création des règles de droit (ex: liberté du mariage, égalité du partage) [19](#page=19).
##### 1.4.2.4 La doctrine
La doctrine, représentée par les universitaires, analyse, critique et propose des réformes du droit. Elle n'a pas de pouvoir normatif direct mais une autorité savante qui peut influencer le droit [19](#page=19).
### 1.5 La problématique de la validité des normes
La conformité des normes entre elles pose un problème de validité, résolu par la hiérarchie des normes théorisée par Hans Kelsen [20](#page=20).
#### 1.5.1 Le principe hiérarchique
Selon ce principe, chaque norme tire sa validité d'une norme supérieure, formant une pyramide juridique [20](#page=20).
#### 1.5.2 La mise en œuvre du principe hiérarchique
* **Ordre interne**: La Constitution prime sur la loi, contrôlée par le Conseil Constitutionnel (contrôle *a priori* et *a posteriori* avec la QPC). La loi prime sur le règlement, dont le contrôle relève du juge administratif (contrôle de légalité). La Constitution prime sur les règlements [21](#page=21).
* **Entre ordre interne et international**: Les traités internationaux sont supérieurs aux lois (contrairement à la position historique du Conseil Constitutionnel). Le droit de l'Union européenne a une primauté sur le droit national, à l'exception de la Constitution [22](#page=22).
### 1.6 Les systèmes juridiques dans le monde
Le droit est divisé et influencé par des facteurs historiques et culturels propres à chaque État [26](#page=26).
#### 1.6.1 Les grands systèmes juridiques
* **Système de droit romano-germanique**: Caractérisé par l'importance de la loi, la codification et l'héritage du droit romain. Il est présent en France et dans de nombreux pays européens et latino-américains [31](#page=31) [32](#page=32).
* **Système de common law**: Basé sur la jurisprudence (*judge made law*) et le principe du précédent, il est né en Angleterre et s'est étendu dans les pays du Commonwealth et aux États-Unis. Il tend de plus en plus vers le droit écrit et la codification [32](#page=32) [33](#page=33).
* **Système de droit religieux**: Le texte religieux (Coran, Torah, droit canonique) sert de norme juridique étatique. Ces systèmes peuvent présenter une certaine rigidité face aux évolutions [33](#page=33) [34](#page=34).
#### 1.6.2 Le droit international et le droit de l'UE
Le droit international public régit les rapports entre États, tandis que le droit international privé règle les conflits de lois dans les situations comportant un élément d'extranéité. Le droit de l'Union européenne harmonise les législations des États membres [16](#page=16) [30](#page=30).
> **Tip:** Comprendre la distinction entre droit public et droit privé est fondamental pour appréhender la structure et le fonctionnement du système juridique français. N'oubliez pas que cette distinction, bien que classique, peut présenter des zones de porosité avec des droits hybrides comme le droit de l'environnement [28](#page=28).
---
# L'application et l'interprétation du droit
Ce chapitre explore la manière dont le droit est appliqué dans l'espace et dans le temps, ainsi que les processus par lesquels les juges interprètent les règles juridiques.
### 2.1 Appliquer le droit
L'application du droit soulève des questions pratiques liées à sa portée territoriale et temporelle, ainsi qu'à sa compréhension par les citoyens.
#### 2.1.1 Application dans l'espace
L'application du droit dans l'espace concerne la délimitation des compétences juridiques à l'intérieur et à l'extérieur des frontières d'un État. La notion de frontière est fondamentale pour organiser ces compétences [35](#page=35).
* **Éléments d'extranéité**: À l'intérieur du territoire français, certaines situations peuvent impliquer des éléments de droit étranger, rendant l'application de la loi moins aisée. Par exemple, des individus de nationalités différentes se mariant à l'étranger puis souhaitant divorcer en France soulèvent des questions complexes de droit international privé [35](#page=35).
* **Internationalisation du droit**: Les conflits de lois et de normes sont fréquents et sont régis par des règles de résolution de conflits, souvent issues de textes internationaux comme la Convention de Vienne sur les ventes internationales de marchandises. En l'absence de telles règles, le juge peut être amené à appliquer son propre droit national [35](#page=35).
* **Normes d'application directe**: Certaines normes, comme l'article 3, alinéa 3 du Code civil concernant les lois sur l'état et la capacité des personnes, précisent elles-mêmes quel droit appliquer aux Français, même résidant à l'étranger [36](#page=36).
* **Fraude à la loi**: L'application du droit français peut être imposée en cas de fraude à la loi, par exemple si une personne tente d'échapper à une loi française en se naturalisant dans un autre pays pour contourner des règles relatives au divorce [36](#page=36).
#### 2.1.2 Application dans le temps
L'application du droit dans le temps concerne l'entrée en vigueur et la sortie de vigueur des normes juridiques [36](#page=36).
##### 2.1.2.1 Entrée en vigueur
L'entrée en vigueur d'un texte juridique marque le début de sa période d'application effective [36](#page=36).
* **Publication**: La publication au Journal Officiel est une condition préalable nécessaire à l'entrée en vigueur d'un texte, car elle présume la connaissance de la loi par tous ("Nul n'est censé ignorer la loi"). L'article 1er du Code civil stipule que toutes les lois et les actes administratifs publiés au JO entrent en vigueur à la date qu'ils fixent ou, à défaut, le lendemain de leur publication [36](#page=36).
* **Délais d'application**: L'entrée en vigueur peut être reportée si l'exécution du texte nécessite des mesures d'application spécifiques, comme un décret [36](#page=36).
* **Cas d'urgence**: En cas d'urgence, les lois dont le décret de promulgation le prescrit et les actes administratifs ordonnés par le Gouvernement entrent en vigueur dès leur publication [36](#page=36).
> **Tip:** Avant 2004, des délais d'entrée en vigueur différenciés existaient, notamment en raison des territoires éloignés [37](#page=37).
##### 2.1.2.2 Sortie de vigueur (abrogation)
La sortie de vigueur d'une norme, appelée abrogation, marque sa disparition de l'ordonnancement juridique.
* **Textes à durée déterminée**: Certains textes prévoient leur propre date de fin, comme les lois expérimentales ou temporaires [37](#page=37).
* **Textes à durée indéterminée**: La plupart des textes sont conçus pour une application perpétuelle, sauf abrogation [37](#page=37).
* **Modes d'abrogation** :
* **Abrogation expresse**: Un nouveau texte abroge explicitement un texte ancien de nature équivalente [38](#page=38).
* **Abrogation tacite**: Les anciennes dispositions entrent en contradiction avec les nouvelles, entraînant leur disparition implicite, ce qui peut poser des problèmes de sécurité juridique [38](#page=38).
* **Contrôle du juge**: Le juge constitutionnel ou administratif peut également prononcer l'abrogation d'un texte par voie d'action [38](#page=38).
* **Rétroactivité des lois nouvelles**: En principe, la loi nouvelle ne s'applique pas rétroactivement, surtout en droit pénal. Cependant, cette règle est plus souple dans d'autres domaines du droit [38](#page=38).
* Les lois nouvelles plus douces ou accordant de nouveaux droits peuvent être rétroactives [38](#page=38).
* Les lois interprétatives, qui précisent le sens d'une loi antérieure, sont souvent considérées comme rétroactives, bien que cette rétroactivité ne soit pas absolue et puisse être censurée par la Cour de cassation [38](#page=38).
* **Situations en cours** :
* **Situations non contractuelles**: La loi nouvelle s'applique immédiatement [39](#page=39).
* **Situations contractuelles**: Le principe de survie de la loi ancienne est généralement appliqué [39](#page=39).
> **Tip:** Les normes nouvelles peuvent contenir des dispositions transitoires pour résoudre les conflits de lois dans le temps. En leur absence, l'article 2 du Code civil s'applique [38](#page=38).
### 2.2 Connaître le droit
Accéder au droit, le connaître et le comprendre sont des enjeux majeurs, accentués par l'augmentation constante du volume des lois. Le principe d'accessibilité des normes du droit, d'origine constitutionnelle, impose que le droit soit compréhensible tant sur le plan matériel (où se renseigner) qu'intellectuel [39](#page=39).
#### 2.2.1 Accéder au texte
L'accès au droit s'est historiquement fait par des moyens de diffusion publique.
* **Journal Officiel (JO)**: Le principal moyen d'accès aux textes de droit est la publication au Journal Officiel, pour le droit national et européen (JOUE) [39](#page=39).
* **Eurlex**: Les plateformes comme Eurlex facilitent l'accès aux normes codifiées, le droit français étant codifié à environ 60% [39](#page=39).
#### 2.2.2 Comprendre le texte
La compréhension du droit s'adresse à la fois aux citoyens et aux pouvoirs publics.
* **Citoyens**: Ils sont soumis à une présomption de connaissance du droit, et leur ignorance, même involontaire, ne peut les exempter de son application [39](#page=39).
* **Pouvoirs publics**: Le législateur et les autorités doivent faire un effort pour rendre les textes compréhensibles dès la première lecture. La mauvaise qualité rédactionnelle, due à la rapidité de rédaction ou à un excès de technicité, peut rendre les textes inintelligibles, même pour les juristes [40](#page=40).
* **Légistique**: L'étude de la qualité de la loi (légistique) vise à améliorer la rédaction des textes. Depuis 1995, les projets de loi s'accompagnent d'une étude d'impact évaluant leurs conséquences [40](#page=40).
> **Exemple:** L'article 222-16 du Code pénal illustre l'importance de la ponctuation dans la compréhension d'une loi: la présence ou l'absence d'une virgule peut modifier la portée de la règle [40](#page=40).
### 2.3 Interpréter le droit
Le rôle du juge est fondamental dans l'application du droit, qui passe nécessairement par son interprétation. La judiciarisation croissante de la société fait du juge un régulateur social et un acteur façonnant les politiques publiques [40](#page=40) [41](#page=41).
#### 2.3.1 Le rôle du juge et la judiciarisation
Les juges interviennent pour résoudre les conflits et compenser les défaillances des pouvoirs publics. L'interprétation du droit par le juge implique la recherche de son sens, un contrôle de la règle et une appréciation factuelle [41](#page=41).
#### 2.3.2 La qualification des faits
L'interprétation du droit ne se limite pas aux règles; elle concerne également les faits. Il s'agit de les adapter à des catégories juridiques (qualification des faits), ce qui peut nécessiter une appréciation extensive ou restrictive du droit [41](#page=41).
> **Exemple:** L'échange d'un bien peut être qualifié juridiquement de vente, de prêt, de donation, ou même de vol en droit pénal, ce qui rend la qualification des faits une étape délicate pour le juge [41](#page=41).
#### 2.3.3 La question préjudicielle et le syllogisme juridique
* **Question préjudicielle**: Un juge peut être amené à interroger un autre juge, notamment d'une juridiction supérieure ou européenne, pour obtenir l'interprétation d'une norme qu'il ne peut interpréter lui-même. Durant cette attente, il sursoit à statuer [41](#page=41).
* **Syllogisme juridique**: C'est l'étape intellectuelle clé de l'application du droit, consistant à passer de la règle de droit à son application aux faits. Il se compose de la majeure (la règle de droit) et de la mineure (l'application de la règle aux faits qualifiés et établis), aboutissant à une conclusion (la solution finale) [42](#page=42).
> **Tip:** Le syllogisme juridique est un outil quotidien pour tous les professionnels du droit [42](#page=42).
#### 2.3.4 La preuve
Avant de parvenir à une conclusion, le juge doit départager les arguments des parties, qui sont souvent des interprétations divergentes des faits et du droit. Le juge doit se fonder sur des preuves pour établir la vérité juridique [42](#page=42).
* **Liberté de la preuve**: En principe, toute preuve peut être rapportée, quelle que soit sa nature (témoignages, écrits, ADN, indices...), à condition qu'elle soit licite (ne pas léser autrui) et loyale (pas par provocation à l'infraction) [42](#page=42).
* **Principe du contradictoire**: La preuve doit être soumise à la contestation de l'autre partie [43](#page=43).
* **Preuve légale**: Dans des cas très précis, la loi impose des moyens de preuve spécifiques, comme la nécessité d'un écrit pour prouver une dette supérieure à mille cinq cents dollars [43](#page=43).
* **Appréciation des preuves**: C'est le juge qui a le dernier mot pour admettre ou non une preuve. Dans le système de la preuve libre, le juge a une grande marge d'appréciation, tandis que dans le système de la preuve légale, sa marge est réduite [43](#page=43).
#### 2.3.5 Méthodes d'interprétation
Diverses méthodes permettent aux juges d'interpréter les normes juridiques.
* **Méthode de l'exégèse**: L'interprétation littérale et stricte du texte, sans l'étendre ni le restreindre [43](#page=43).
* **Méthode téléologique**: Recherche de l'intention de l'auteur du texte, en consultant les travaux préparatoires (débats parlementaires, études d'impact) pour comprendre le "ratio legis" (la raison d'être de la loi) [43](#page=43).
* **Précédent**: Consultation de la jurisprudence, c'est-à-dire des décisions antérieures des juges sur des questions similaires [44](#page=44).
* **Interprétation conforme**: Recherche du sens d'une norme en la conformant aux normes supérieures (Constitution, droit européen) [44](#page=44).
* **Doctrine**: Les écrits des universitaires et professeurs de droit peuvent éclairer le juge, bien que leur influence soit plus indirecte, surtout pour les plus hautes juridictions [44](#page=44).
> **Tip:** Au-delà de la méthode, l'interprétation du juge est souvent orientée par des objectifs particuliers (progrès économiques, paix sociale, cohérence du droit) [44](#page=44).
L'interprétation du droit, tout comme la notion de justice (symbolisée par Thémis, la balance et le glaive), est une quête d'équilibre et d'application impartiale de la force du droit [44](#page=44).
---
# La notion et l'organisation de la justice
Ce sujet aborde la complexité de la notion de justice, ses symboles, ses fondements philosophiques et juridiques, ainsi que l'organisation des institutions judiciaires en France.
### 3.1 La notion de justice : un idéal aux multiples facettes
La justice est une notion complexe, difficile à définir de manière univoque. Elle est souvent associée à des symboles forts comme Thémis, la déesse de la justice, dont les yeux bandés représentent l'impartialité et la neutralité, la balance symbolisant la recherche de l'équilibre, et le glaive l'autorité et la force d'application des décisions judiciaires [44](#page=44).
#### 3.1.1 Les fondements philosophiques et juridiques
Depuis l'Antiquité, les philosophes s'interrogent sur la justice. Aristote, dans son œuvre "Éthique à Nicomaque", la considère avant tout comme une vertu, une qualité morale. Les juristes, bien qu'opposés sur certaines interprétations, s'accordent à dire que la justice représente une institution (les cours et tribunaux). Elle peut être vue comme un idéal, une mission ou une fonction, celle de "rendre justice" [45](#page=45).
Cicéron définit la loi comme "le discernement des choses justes et des injustices" suggérant que le droit est un moyen de parvenir à la justice, qui est la finalité du droit [45](#page=45).
> **Tip:** Il est crucial de distinguer le droit (l'ensemble des règles) de la justice (la finalité recherchée par ces règles).
#### 3.1.2 Les différentes conceptions de la justice
Plusieurs conceptions de la justice coexistent :
* **Un idéal et une mission:** La justice vise à défendre des valeurs fondamentales telles que la liberté, l'égalité, la dignité, la sécurité et la stabilité sociale ou économique. Elle est souvent définie comme "ce qui est idéalement juste et conforme aux exigences de l'équité et de la raison". Elle est perçue comme un sentiment, une vertu, un idéal, un bienfait ou une valeur [46](#page=46).
* **La conception formelle:** Elle repose sur le principe de l'égalité devant la loi, garantissant un traitement identique pour tous [46](#page=46).
* **La conception d'équilibre (équité):** Cette approche vise à donner à chacun ce qui lui est dû, en tenant compte de sa situation particulière. Elle peut se décliner en justice commutative (échange) et distributive (répartition) [46](#page=46).
> **Example:** L'histoire du Jugement de Salomon illustre la complexité de l'équité, où le roi doit discerner la vérité entre deux femmes réclamant le même enfant [46](#page=46).
Selon Jouette, la justice passe par la recherche d'un bien commun, visant à maintenir l'équilibre social, préserver le droit pour favoriser le progrès, la sécurité, la santé et la dignité. Cependant, ces objectifs peuvent entrer en conflit avec d'autres considérations considérées comme justes [46](#page=46).
#### 3.1.3 Le sens de l'injustice et la désobéissance civile
Paul Ricœur souligne que l'on est souvent plus sensible à l'injustice qu'à la justice, car l'injustice est plus fréquemment ce qui règne, tandis que la justice est ce qui manque. Le sentiment d'injustice est souvent le moteur de la désobéissance [47](#page=47).
* **La désobéissance civile:** Il s'agit du refus non-violent, collectif et public d'obéir à une obligation légale ou réglementaire au motif qu'elle violerait un principe supérieur. Le but est de se faire sanctionner afin que la légitimité de l'obligation soit examinée en justice. Gandhi est un exemple emblématique de désobéissance civile. Bien que souvent considérée comme nocive par les pouvoirs publics, la désobéissance civile est propre à un État de droit démocratique et permet de promouvoir le progrès et l'innovation [47](#page=47).
#### 3.1.4 Le légal versus le légitime
Deux grands courants de pensée s'opposent quant à la relation entre le légal et le légitime :
* **Le positivisme juridique:** Il considère le droit comme le droit positif, un processus étatique hermétique aux faits sociaux. Ce courant peut mener à une adhésion aveugle au droit, même s'il est injuste (comme le droit nazi) [47](#page=47).
* **L'idéalisme juridique (Jusnaturalisme):** Ce courant postule l'existence de principes de justice supérieurs au droit positif, qui doivent guider son application et, si nécessaire, le contester. Il prône l'art du bon et de l'équitable et la recherche d'expressions claires de ce que demande la justice dans diverses situations [47](#page=47) [48](#page=48).
### 3.2 L'organisation de la justice en France : les institutions
L'organisation judiciaire française est divisée en deux ordres principaux: l'ordre administratif et l'ordre judiciaire [48](#page=48).
#### 3.2.1 L'ordre administratif
Cet ordre traite des litiges opposant les citoyens à l'administration publique [48](#page=48).
* **Les juridictions administratives:** Elles comprennent les tribunaux administratifs et les cours administratives d'appel [48](#page=48).
* **Le Conseil d'État:** Il est la plus haute juridiction administrative en France, assurant à la fois un rôle consultatif auprès du gouvernement et un rôle de juge suprême [48](#page=48).
#### 3.2.2 L'ordre judiciaire
Cet ordre gère les litiges entre personnes privées (juridictions civiles) et les affaires pénales (juridictions pénales) [48](#page=48).
* **Les juridictions civiles:** Elles sont divisées en juridictions du premier degré (tribunaux judiciaires, tribunaux de commerce, conseils de prud'hommes) et juridictions du second degré (cours d'appel) [48](#page=48).
* **Les juridictions pénales:** Elles comprennent les tribunaux de police, les tribunaux correctionnels, les cours d'assises, ainsi que d'autres juridictions spécialisées [48](#page=48).
#### 3.2.3 Les personnels de la justice
Les acteurs du système judiciaire comprennent :
* **Les magistrats:** Juges et procureurs, ils sont les représentants de l'autorité judiciaire [48](#page=48).
* **Les avocats:** Ils représentent et défendent les parties en justice [48](#page=48).
* **Les auxiliaires de justice:** Ils regroupent diverses professions comme les notaires, les huissiers de justice, les greffiers, etc., qui concourent à l'administration de la justice [48](#page=48).
Le processus judiciaire implique également de comprendre comment saisir la justice (action, instance) et comment sont rendues les décisions [48](#page=48).
---
## Erreurs courantes à éviter
- Révisez tous les sujets en profondeur avant les examens
- Portez attention aux formules et définitions clés
- Pratiquez avec les exemples fournis dans chaque section
- Ne mémorisez pas sans comprendre les concepts sous-jacents
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Droit positif | L'ensemble des règles juridiques applicables à un moment donné dans un État, produites par le législateur et interprétées par le juge. Il s'oppose au droit tel qu'il devrait être ou tel qu'il pourrait être. |
| Règle de droit | Norme sociale obligatoire qui organise les conduites individuelles et collectives au sein d'une société. Elle se caractérise par sa généralité, sa permanence, son caractère impératif et sa sanction. |
| Sanction | La réaction de la société ou de l'État face à la violation d'une règle de droit. Elle peut prendre différentes formes, allant de la peine (en droit pénal) à l'exécution forcée ou à la nullité d'un acte. |
| Droit public | Branche du droit qui régit les relations entre l'État ou les administrations et les administrés, ainsi que l'organisation des pouvoirs publics. Il vise à satisfaire l'intérêt général. |
| Droit privé | Branche du droit qui organise les rapports entre les personnes privées (physiques ou morales), qu'il s'agisse de leurs relations familiales, patrimoniales ou professionnelles. Il vise à satisfaire l'intérêt privé. |
| Juridiction | Organe chargé de dire le droit et de trancher les litiges. Les juridictions sont organisées en ordres distincts (judiciaire et administratif) et hiérarchisées en degrés (première instance, appel, cassation). |
| Procédure | Ensemble des règles qui encadrent le déroulement d'un procès, depuis la saisine du juge jusqu'à l'exécution des décisions de justice. Elle vise à garantir le bon déroulement de la justice et le respect des droits des parties. |
| Codification | Phénomène législatif de rassemblement, de fixation, de clarification, de rénovation et/ou d'unification des règles de droit relatives à une matière donnée au sein d'un corpus unique ayant valeur de loi. |
| Jurisprudence | Ensemble des décisions rendues par les cours et tribunaux français. Elle contribue à l'interprétation et à l'application du droit, et peut parfois influencer l'évolution des règles juridiques. |
| Doctrine | Ensemble des opinions et analyses émises par les universitaires et les juristes sur le droit. Bien qu'elle n'ait pas de force juridique contraignante en France, la doctrine joue un rôle important dans la compréhension, la critique et le développement du droit. |
| Syllogisme juridique | Méthode de raisonnement déductif utilisée par les juristes pour appliquer une règle de droit à des faits concrets. Il se compose de deux prémisses (la majeure qui énonce la règle de droit, et la mineure qui applique la règle aux faits) aboutissant à une conclusion. |
| Ladite loi | Désigne la loi en question, celle qui vient d'être mentionnée ou qui fait l'objet de la discussion. C'est une tournure juridique formelle. |
| Somme | Dans un contexte juridique, le terme "somme" peut faire référence à un montant d'argent, notamment dans le cadre d'une obligation ou d'une condamnation. |
| Rétroactivité | Effet d'une loi nouvelle qui s'applique à des situations juridiques nées avant son entrée en vigueur. La rétroactivité est en principe exclue en droit pénal, sauf si la loi nouvelle est plus douce. |
| Laïcité | Principe de neutralité de l'État et des services publics vis-à-vis de toutes les religions. En France, la laïcité garantit la liberté de conscience et le libre exercice des cultes, tout en assurant la séparation de l'Église et de l'État. |
| Souveraineté | Principe selon lequel un État est indépendant et dispose du pouvoir suprême sur son territoire et sa population, sans être soumis à une autorité extérieure. |
| Common law | Système juridique né en Angleterre, basé sur la jurisprudence et le principe du précédent. Le droit est principalement créé par les juges à travers leurs décisions, contrairement au système de droit civil qui repose sur la loi écrite. |
| Droit Romano-germanique | Système juridique présent dans de nombreux pays européens et latino-américains, qui s'est construit sur la base du droit romain et du droit germanique. La loi écrite et les codes y occupent une place prépondérante. |
Cover
College 4 -5 (wetboek en wetsartikel)
Summary
# Structuur en gebruik van wetboeken
Dit onderwerp behandelt de structuur van wetboeken en hoe deze gebruikt kunnen worden om specifieke wetsartikelen efficiënt te vinden.
## 1. Structuur en gebruik van wetboeken
Wetboeken zijn gestructureerde juridische naslagwerken die ontworpen zijn om de toegang tot wetgeving te vergemakkelijken. Hun organisatie speelt een cruciale rol in de efficiëntie waarmee juridische informatie kan worden geraadpleegd.
### 1.1 De inhoudstafel
De inhoudstafel is een primair hulpmiddel voor het navigeren binnen een wetboek.
#### 1.1.1 Inhoudstafel van het wetboek
Aan het begin van elk wetboek bevindt zich een overkoepelende inhoudstafel die de wetten categoriseert per rechtstak of rechtsgebied. Dit betekent dat wetten die betrekking hebben op hetzelfde juridische domein (bijvoorbeeld strafrecht, internationaal recht, burgerlijk recht) bij elkaar staan.
> **Tip:** Gebruik deze overkoepelende inhoudstafel om eerst de juiste sectie of het juiste rechtsgebied te identificeren waarin de gezochte wet zich bevindt.
#### 1.1.2 Interne inhoudstafel van een wet
Zodra de relevante wet is gevonden, heeft die specifieke wet doorgaans zelf ook een interne inhoudstafel. Deze structuur, die bestaat uit titels, hoofdstukken en afdelingen, helpt bij het snel lokaliseren van het precieze wetsartikel binnen de betreffende wet.
> **Voorbeeld:** De interne inhoudstafel van het Burgerlijk Wetboek zal de indeling weergeven in boeken, titels, hoofdstukken en afdelingen die specifiek zijn voor het burgerlijk recht.
### 1.2 Het alfabetisch register
Het alfabetisch register is een zoekinstrument dat werkt op basis van kernwoorden of juridische begrippen.
* **Functionaliteit:** Door een juridisch concept in te voeren (bv. "overeenkomst", "meerderjarigheid", "rechtsmiddelen"), toont het register de relevante wetsartikelen.
* **Resultaat:** Het register levert direct de benodigde wetsartikelen en hun paginanummers in het wetboek op.
> **Voorbeeld:** Als u zoekt op het begrip "meerderjarigheid", zal het alfabetisch register u doorverwijzen naar de artikelen in het familierecht die hierover gaan.
### 1.3 Het chronologisch register
Het chronologisch register toont een lijst van alle wetten in het wetboek, gerangschikt op datum van afkondiging, van oud naar nieuw.
* **Gebruik:** Dit register is nuttig wanneer de exacte datum van een wet bekend is, maar de naam of het artikelnummer niet. Het helpt ook om inzicht te krijgen in wetgeving die binnen een specifieke tijdsperiode tot stand is gekomen.
> **Tip:** Dit register is minder geschikt voor het opzoeken van specifieke artikelen op basis van inhoud, maar ideaal voor tijdsgebonden onderzoek.
### 1.4 Structuur van een wetsartikel
Wetten zijn opgedeeld in genummerde artikelen. Deze artikelen kunnen verder worden onderverdeeld om precisie te garanderen.
#### 1.4.1 Basisnummering
Artikelen worden sequentieel genummerd, bijvoorbeeld artikel 1, artikel 2, artikel 3, enzovoort. Dit geldt ook voor andere wetgevingsnormen zoals decreten en koninklijke besluiten.
#### 1.4.2 Speciale nummeringen
Soms wordt er gebruik gemaakt van speciale nummeringssystemen om specifieke wetten of delen ervan aan te duiden:
* **Alfanumerieke aanduidingen:** Bijvoorbeeld artikel I.1 WER, artikel II.1 WER, etc., wat kan duiden op verschillende boeken of delen binnen een wetboek.
* **Toevoegingen:** Artikelen kunnen aanduidingen krijgen zoals artikel 23bis, artikel 23ter, artikel 23quater om wijzigingen of specifieke toevoegingen aan te geven.
* **Afgebroken nummers:** Soms worden artikelen aangeduid met een schuine streep, zoals artikel 555/1, artikel 555/2.
#### 1.4.3 Precisie in verwijzingen
Het is cruciaal om correct te verwijzen naar specifieke onderdelen van een wetsartikel. Een algemene verwijzing naar een artikel is vaak onvoldoende.
* **Onderverdelingen:** Artikelen kunnen verder worden onderverdeeld in:
* Paragrafen (bv. `paragraaf 1`, `paragraaf 2`)
* Leden (bv. `lid 1`, `lid 2`)
* Onderverdelingen binnen leden of paragrafen, aangeduid met cijfers met haakjes of Romeinse cijfers (bv. `1°`, `2°`, `(a)`, `(b)`).
> **Voorbeeld van precieze verwijzing:** Een correcte verwijzing is `artikel 15, §1, lid 2, 4°` (niet slechts `artikel 15`). Een andere correcte verwijzing is `artikel 27, lid 4, in fine` (waarbij `in fine` verwijst naar het allerlaatste deel van het lid).
> **Tip:** Werkplekleren en oefeningen, zoals degene die op Toledo worden aangeboden, zijn essentieel om de vaardigheid van het correct opzoeken en citeren van wetsartikelen te ontwikkelen. Deze oefeningen helpen bij het leren navigeren door de verschillende onderverdelingen van wetsartikelen.
---
# Structuur van wetsartikelen
Dit deel behandelt de interne opbouw van wetsartikelen en hoe hier correct naar verwezen moet worden.
### 2.1 Gebruik van wetboeken
Wetboeken zijn gestructureerd om snelle toegang tot wetgeving te bieden.
#### 2.1.1 De inhoudstafel van het wetboek
* De inhoudstafel vooraan in een codex ordent de wetten per rechtsgebied (bv. strafrecht, internationaal recht).
#### 2.1.2 De inhoudstafel van een wet
* Elke wet heeft doorgaans een eigen interne inhoudstafel die de indeling in titels, hoofdstukken en afdelingen weergeeft, wat het opzoeken van specifieke artikelen vergemakkelijkt.
#### 2.1.3 Het alfabetisch register
* Dit register zoekt relevante wetsartikelen op basis van kernwoorden of juridische begrippen. Het geeft direct de benodigde artikelen en hun paginanummers weer.
#### 2.1.4 Het chronologisch register
* Een lijst van alle wetten in een wetboek, gerangschikt op datum van afkondiging (van oud naar nieuw). Dit is nuttig als de exacte datum van een wet bekend is, maar de naam of het artikelnummer niet, of om te zien welke wetten in een bepaalde periode tot stand zijn gekomen.
### 2.2 De opbouw van een wetsartikel
Wetsartikelen zijn de basiseenheden van wetgeving en kunnen verder onderverdeeld zijn.
#### 2.2.1 De basisstructuur
* Wetgeving is opgedeeld in genummerde wetsartikelen (bv. artikel 1, artikel 2). Dit geldt ook voor decreten, koninklijke besluiten, besluiten en reglementen.
#### 2.2.2 Speciale nummeringen
* Soms worden artikelen aangeduid met toevoegingen zoals `bis`, `ter`, `quater` (bv. artikel 23bis).
* Andere nummeringen kunnen lijken op artikelnummers met een schuine streep (bv. artikel 555/1).
* Wetboeken kunnen ook interne indelingen hebben die worden weergegeven met Romeinse cijfers (bv. artikel VII.64 W.E.R.).
#### 2.2.3 De interne onderverdelingen van een artikel
Een wetsartikel kan verder worden opgedeeld in verschillende niveaus, wat cruciaal is voor nauwkeurige verwijzingen:
* **Paragrafen:** Artikelen kunnen onderverdeeld zijn in paragrafen, aangeduid met het symbool `§`.
* Voorbeeld: artikel 29, paragraaf 1; artikel 29, paragraaf 2.
* **Leden:** Binnen een paragraaf (of soms direct binnen een artikel) kunnen zich leden bevinden. Deze worden genummerd.
* Voorbeeld: artikel 10, lid 1; artikel 10, lid 2.
* **Lidnummers en opsommingen:** Leden kunnen verder onderverdeeld zijn in genummerde items, vaak aangeduid met cijfers of romeinse cijfers.
* Voorbeeld: artikel 12, lid 1, 1°; artikel 12, lid 1, 2°.
* **Combinaties:** De opbouw kan complex zijn, met combinaties van paragrafen, leden en genummerde opsommingen.
* Voorbeeld: artikel 15, par. 2, lid 1, 1°.
#### 2.2.4 Verwijzen naar specifieke onderdelen
* Het is essentieel om nauwkeurig te verwijzen naar het specifieke onderdeel van een wetsartikel in plaats van enkel naar het artikelnummer.
* Voorbeelden van correcte verwijzingen:
* `artikel 15, §1, lid 2, 4°` (in plaats van enkel artikel 15)
* `artikel 27, lid 4, in fine` (in plaats van enkel artikel 27)
* **Terminologie:**
* `in fine`: Verwijst naar het allerlaatste deel van een lid of paragraaf.
* `juncto`: Wordt gebruikt om aan te geven dat twee wetsartikelen gezamenlijk van toepassing zijn of verband houden.
> **Tip:** Het correct verwijzen naar de specifieke onderverdelingen van een wetsartikel is cruciaal voor juridische nauwkeurigheid en wordt in alle rechtsvakken verwacht. Oefening baart kunst!
---
# Hiërarchie van rechtsnormen
De hiërarchie van rechtsnormen bepaalt de rangorde van verschillende soorten wetgeving, waarbij hogere normen voorrang hebben op lagere normen, wat cruciaal is voor de toepasbaarheid van juridische regels.
### 3.1 Indeling van wetgeving
Wetgeving kan worden ingedeeld in verschillende soorten normen die een specifieke plaats innemen binnen het juridische systeem. Deze indeling is essentieel om te begrijpen welke regel voorrang heeft in geval van conflict.
### 3.2 De staatswetgeving
Binnen de staatswetgeving onderscheiden we normen op verschillende niveaus:
#### 3.2.1 Grondwet
De Grondwet vormt de hoogste wet in de hiërarchie. Zij bevat de fundamentele beginselen van de rechtsstaat en de basisrechten van burgers.
#### 3.2.2 Wetten in formele zin
Dit zijn wetten die door het federaal parlement zijn aangenomen volgens de vastgestelde procedure. Ze staan lager in rang dan de Grondwet.
#### 3.2.3 Koninklijke Besluiten en Ministeriële Besluiten
Deze besluiten worden uitgevaardigd door de uitvoerende macht. Koninklijke Besluiten hebben een hogere rang dan Ministeriële Besluiten en moeten in overeenstemming zijn met de wetten in formele zin.
### 3.3 Gewestelijke en gemeenschapsrecht
Naast de federale wetgeving bestaan er ook normen op het niveau van de gewesten en gemeenschappen.
#### 3.3.1 Decreten
Decreten zijn de wetgevende normen van de gewesten en gemeenschappen. Zij hebben, afhankelijk van hun bevoegdheid, een rang die vergelijkbaar is met die van federale wetten, maar ze mogen niet in strijd zijn met de Grondwet.
#### 3.3.2 Ordonnanties
Ordonnanties zijn de wetgevende normen van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en hebben eveneens een specifieke plaats in de hiërarchie.
### 3.4 Lokale regelgeving
Op het laagste niveau van de hiërarchie vinden we de regelgeving van de lagere overheden.
#### 3.4.1 Gemeentelijke en provinciale reglementen
Deze reglementen worden vastgesteld door gemeenteraden en provincieraden en hebben als doel het lokaal bestuur te regelen. Ze moeten wel in overeenstemming zijn met de hogere normen.
### 3.5 Het principe van hiërarchie en conflictregels
Het principe van hiërarchie houdt in dat een lagere norm niet in strijd mag zijn met een hogere norm. Bij een conflict tussen twee normen, heeft de hogere norm voorrang. Dit principe wordt ook wel de "lex superior derogat legi inferiori" genoemd. Wanneer er sprake is van een conflict binnen hetzelfde niveau van regelgeving, kunnen andere regels zoals chronologische voorrang (lex posterior derogat legi priori) van toepassing zijn.
> **Tip:** Het is cruciaal om de hiërarchie van rechtsnormen te begrijpen, omdat dit bepaalt welke regel prevaleert wanneer meerdere regels op een bepaald geval van toepassing lijken te zijn.
### 3.6 De toepasbaarheid van normen
De rangorde van rechtsnormen bepaalt direct de toepasbaarheid ervan. Een rechter kan een lagere norm buiten toepassing laten indien deze in strijd is met een hogere norm. Dit geldt ook voor de Raad van State (in zijn adviserende rol) en het Grondwettelijk Hof.
### 3.7 Plaats van internationale en supranationale normen
Internationale verdragen en het recht van supranationale organisaties (zoals de Europese Unie) nemen een bijzondere plaats in. In principe staan deze normen boven nationale wetten, maar hun exacte plaats in de hiërarchie kan complex zijn en afhangen van de aard van de norm en de aard van de bevoegdheid van de supranationale organisatie. Het EU-recht heeft directe werking en voorrang op nationaal recht, met uitzondering van de Grondwet.
> **Tip:** Bestudeer de specifieke bepalingen die de voorrang van EU-recht op nationaal recht regelen, dit is een belangrijk en vaak getoetst onderdeel.
---
# Soorten wetgeving en sleuteldata
Dit onderdeel behandelt de verschillende soorten wetgeving die bestaan en de belangrijkheid van drie sleuteldata in de context van wetgeving.
### 4.1 Wetgeving
Wetgeving omvat een breed scala aan regels en voorschriften die de samenleving structureren en besturen. Om orde te scheppen in deze wetgeving, is het cruciaal om de structuur ervan te begrijpen en de juiste instrumenten te gebruiken om specifieke wetsteksten te vinden.
#### 4.1.1 Het wetboek als zoekinstrument
Een wetboek, ook wel codex genoemd, is een gestructureerd naslagwerk dat de wetgeving per rechtsgebied bundelt. Dit maakt het mogelijk om snel relevante wetten te vinden.
* **De inhoudstafel van de codex:** Aan het begin van het wetboek bevindt zich een algemene inhoudstafel die de wetten ordent per rechtstak (rechtsgebied). Zo worden bijvoorbeeld alle wetten betreffende strafrecht of internationaal recht gebundeld.
* **De inhoudstafel van een wet:** Zodra een specifieke wet is gevonden, bevat deze doorgaans een eigen interne inhoudstafel. Deze geeft de indeling van de wet weer in titels, hoofdstukken en afdelingen, wat helpt bij het snel lokaliseren van specifieke artikelen.
* **Het alfabetisch register:** Dit register fungeert als een zoekinstrument op basis van kernwoorden of juridische begrippen. Het leidt de gebruiker direct naar de relevante wetsartikelen en hun paginanummers in de codex.
* **Het chronologisch register:** Dit register bevat een lijst van alle wetten in het wetboek, gerangschikt op datum van afkondiging (van oud naar nieuw). Het is nuttig wanneer de exacte datum van een wet bekend is, maar de naam of het artikelnummer niet, of wanneer men wil zien welke wetten in een bepaalde periode tot stand zijn gekomen.
#### 4.1.2 Structuur van een wetsartikel
Een wet is opgebouwd uit artikelen, die verder onderverdeeld kunnen worden in verschillende structurele eenheden:
* **Paragrafen:** Aangegeven met `§`.
* **Leden:** Aangegeven met `lid`.
* **Nummers:** Aangegeven met `1°`, `2°`, etc.
* **Sub-onderverdelingen:** Soms worden artikelen verder onderverdeeld met specifieke aanduidingen zoals `bis`, `ter`, `quater`, of met decimale notaties zoals `555/1`.
Het is essentieel om nauwkeurig te verwijzen naar het specifieke onderdeel van een wetsartikel, bijvoorbeeld `artikel 15, §1, lid 2, 4°` in plaats van enkel `artikel 15`.
### 4.2 Hiërarchie der rechtsnormen
Hoewel dit niet expliciet uit de gegeven tekst wordt uitgewerkt, impliceert de vermelding van 'Hiërarchie der rechtsnormen' dat er een rangorde bestaat tussen verschillende soorten wetgeving, waarbij hogere normen voorrang hebben op lagere.
### 4.3 Drie sleuteldata
De kennis van specifieke data is van cruciaal belang in de juridische context, aangezien deze bepalen wanneer wetgeving van kracht wordt, wanneer deze wordt gewijzigd, of wanneer bepaalde rechtsgevolgen intreden. Hoewel de specifieke sleuteldata niet gedetailleerd worden beschreven op de geciteerde pagina's, impliceert hun vermelding in de agenda en inhoudsopgave hun belang. Typische sleuteldata omvatten:
* **Datum van inwerkingtreding:** Het moment waarop een wet juridisch bindend wordt.
* **Datum van afkondiging:** Het moment waarop een wet officieel wordt bekrachtigd en bekendgemaakt.
* **Datum van wijziging of intrekking:** Momenten waarop een wet wordt aangepast of geheel buiten werking wordt gesteld.
> **Tip:** Het correct interpreteren en toepassen van deze sleuteldata is fundamenteel voor het begrijpen van de temporele reikwijdte van wetgeving en het correct toepassen van de wet in concrete situaties.
### 4.4 Soorten wetgeving
De tekst verwijst naar de noodzaak om orde te scheppen in 'alle wetgeving'. Dit impliceert dat er verschillende soorten wetgeving bestaan, elk met hun eigen kenmerken en hiërarchische positie binnen het rechtssysteem. Voorbeelden van dergelijke soorten wetgeving, die in andere delen van het document mogelijk verder worden uitgewerkt, kunnen zijn:
* Grondwet
* Wet (in engere zin)
* Decreet
* Koninklijk besluit
* Ministerieel besluit
* Reglementen
* Europese regelgeving
> **Tip:** Het identificeren van het type wetgeving is essentieel om de bevoegde autoriteit, de formele vereisten en de plaats in de hiërarchie van rechtsnormen te begrijpen.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Wetboek | Een gestructureerd boek dat wetten bundelt, geordend per rechtstak, met als doel het snel vinden van specifieke wetgeving. |
| Inhoudstafel | Een register aan het begin van een wetboek of een specifieke wet dat de interne structuur toont en helpt bij het snel opzoeken van wetten of artikelen. |
| Alfabetisch register | Een zoekinstrument binnen een wetboek dat wetsartikelen organiseert op basis van kernwoorden of juridische begrippen, wat efficiënt zoeken mogelijk maakt. |
| Chronologisch register | Een lijst van alle wetten in een wetboek, gesorteerd op datum van afkondiging, nuttig bij het kennen van een datum maar niet de precieze naam of nummer van een wet. |
| Wetsartikel | De basiseenheid van een wet, die specifieke regels en voorschriften bevat en verder kan zijn onderverdeeld in paragrafen, leden en alinea's. |
| Paragraaf | Een onderverdeling binnen een wetsartikel, aangeduid met het symbool §, die een specifieke sectie van de wettekst markeert. |
| Lid | Een verdere onderverdeling van een paragraaf of een wetsartikel zelf, aangeduid met het woord "lid" gevolgd door een nummer, die specifieke bepalingen bevat. |
| In fine | Een aanduiding in een wetsartikel die verwijst naar het allerlaatste deel of de laatste bepaling van dat artikel of lid, vlak voor het einde. |
| Juridisch vak | Een specifiek gebied binnen het recht, zoals strafrecht, burgerlijk recht of internationaal recht, waarin de wetgeving wordt bestudeerd en toegepast. |
Cover
CONCETTI GIURIDICI DI BASE APPUNTI COMPLETI 2.pdf
Summary
# Le basi del diritto romano e l'evoluzione giuridica
Il diritto romano costituisce il fondamento dei moderni sistemi giuridici, plasmato da un metodo casistico e dall'evoluzione costante guidata da giuristi e magistrati [1](#page=1).
## 1. Principi fondamentali del diritto romano
### 1.1 Il metodo casistico e la terminologia giuridica
Il patrimonio giuridico attuale affonda le sue radici nel metodo casistico romano, un approccio che partiva dalla risoluzione di casi concreti per elaborare principi generali. La comprensione approfondita del diritto richiede un'attenzione scrupolosa alla terminologia giuridica, poiché molti termini tecnici hanno un significato specifico derivato dal latino e dal diritto romano. Imparare questi tecnicismi è essenziale per una comunicazione chiara ed efficace nell'ambito giuridico [1](#page=1).
### 1.2 Diritto romano e i sistemi giuridici moderni
Il diritto romano è alla base del sistema giuridico di *civil law*, caratterizzato da un approccio a "codici chiusi" dove gli operatori giuridici consultano norme generali e astratte per risolvere casi concreti. Questo si contrappone al sistema di *common law*, tipico dei paesi anglosassoni, che si basa sulla regola del precedente giudiziario, in cui le sentenze delle corti creano diritto caso per caso. Nel diritto romano, la creazione di soluzioni giuridiche spettava a giuristi privati esperti, mentre oggi i magistrati applicano il diritto esistente [1](#page=1).
### 1.3 Il ruolo dei giuristi e dei magistrati
I giuristi romani avevano un ruolo centrale nell'evoluzione del diritto, fornendo pareri e individuando soluzioni per i casi presentati dai privati. I magistrati, come i pretori, svolgevano un ruolo innovatore, accogliendo o rigettando le opinioni dei giuristi e adattando il diritto alle mutevoli esigenze sociali ed economiche. Questo approccio aperto ha permesso al diritto di rimanere fluido e sociale, rispondendo alle esigenze della collettività. Il diritto pretorio, in particolare, è stato un motore di innovazione [1](#page=1) [2](#page=2) [4](#page=4).
> **Tip:** È fondamentale comprendere che i codici civili odierni sono il risultato di secoli di elaborazione giuridica, frutto del pensiero di giuristi e magistrati, con radici che affondano nel III secolo a.C. [1](#page=1).
## 2. L'evoluzione del diritto romano
### 2.1 L'importanza del Corpus Iuris Civilis
L'epoca di Giustiniano (VI secolo d.C.) è cruciale per la conservazione e la sistematizzazione del diritto romano attraverso il *Corpus Iuris Civilis*. Questa raccolta ha costituito la base per lo sviluppo del diritto privato in Europa e per la codificazione moderna [2](#page=2).
### 2.2 La distinzione tra persona e soggetto di diritto
Nel diritto romano, si distingueva tra la figura della "persona" e quella di "soggetto di diritto". Gli schiavi, pur essendo persone dal punto di vista umano, erano considerati oggetti di diritto, posseduti e venduti dai loro proprietari. I soggetti di diritto, invece, sono coloro ai quali l'ordinamento riconosce diritti e doveri. Le donne, inoltre, subivano forti limitazioni giuridiche [3](#page=3).
### 2.3 Capacità giuridica e capacità di agire
Per operare nel mondo giuridico, un soggetto deve possedere due tipi di capacità:
* **Capacità giuridica**: l'attitudine ad essere titolare di diritti e doveri. In linea di principio, i soggetti liberi possedevano capacità giuridica, potendo essere proprietari, ricevere eredità e contrarre obblighi. I minori e i soggetti incapaci di intendere e di volere, così come spesso le donne, erano esclusi o limitati [3](#page=3).
* **Capacità di agire**: l'idoneità a compiere atti giuridicamente rilevanti, come stipulare contratti, sposarsi o costituire diritti reali. L'ordinamento giuridico stabilisce chi possiede questa capacità, tutelando le attività che incidono sulla realtà giuridica [3](#page=3).
### 2.4 Il sistema aperto romano e i criteri di decisione
Il sistema giuridico romano era inizialmente aperto, permettendo ai magistrati una notevole libertà nel definire i principi giuridici. I magistrati, distinguendosi dai giudici privati che emettevano la sentenza dopo l'analisi delle prove, stabilivano il principio di diritto. Questa flessibilità era guidata da criteri quali [4](#page=4):
* **Equità**: il senso di giustizia e l'equilibrio, volto a trattare tutti in modo uguale [4](#page=4).
* **Buona fede**: sia oggettiva (nei contratti) che soggettiva (nell'acquisto di proprietà) [4](#page=4).
* **Vantaggio**: un criterio economico, rilevante nella responsabilità contrattuale [4](#page=4).
L'equità, in particolare, fu un motore di innovazione, permettendo l'introduzione di rimedi contro l'inganno (dolo), la minaccia e l'errore nei contratti, vizi del consenso che rendevano l'accordo non genuino [4](#page=4).
## 3. Le azioni nel diritto romano
### 3.1 Azioni reali e azioni personali
Il diritto romano distingueva tra due tipologie fondamentali di azioni, che hanno influenzato gli istituti privatistici moderni:
* **Azioni reali**: utilizzate quando si sostiene di avere un diritto assoluto su una cosa (diritto di proprietà o diritti reali minori come l'usufrutto o le servitù prediali) nei confronti di tutti (*erga omnes*). La loro caratteristica principale è la pretesa assoluta, che richiede solo l'astensione dei consociati [5](#page=5).
* **Azioni personali**: impiegate quando si contesta con un soggetto specifico che è obbligato nei propri confronti, sia per contratto che per delitto. Queste azioni implicano una pretesa relativa verso un debitore specifico, che è obbligato a dare, fare o prestare qualcosa. Le obbligazioni e i diritti di credito sono l'elaborazione di queste azioni [5](#page=5).
> **Example:** L'azione per il mutuo (*condictio*) esemplifica un'azione personale, con una pretesa specifica da parte di Aulo Agerio verso Numerio Negidio per una somma di denaro [6](#page=6).
## 4. Il negozio giuridico
### 4.1 Definizione e classificazioni
Il **negozio giuridico** è una manifestazione di volontà dei soggetti di diritto, capace di produrre effetti sulla realtà giuridica. Si distingue tra [6](#page=6):
* **Fatti giuridici**: eventi naturali o umani privi di coscienza e volontarietà, ma con rilievo giuridico (es. nascita, morte) [6](#page=6).
* **Atti giuridici**: azioni umane consapevoli e volontarie, volte a produrre effetti giuridici [6](#page=6).
Gli atti giuridici si dividono ulteriormente in:
* **Atti giuridici leciti**: azioni compiute con volontà per produrre effetti giuridici nuovi o modificare la realtà esistente. Il **negozio giuridico** è la tipica espressione di atto lecito, una manifestazione di volontà volta a ottenere un risultato giuridicamente riconosciuto [6](#page=6).
* **Atti giuridici illeciti**: azioni contrarie al diritto [6](#page=6).
Il negozio giuridico può essere classificato in vari modi:
* **Unilaterale, bilaterale, plurilaterale**: a seconda del numero di manifestazioni di volontà coinvolte [6](#page=6) [7](#page=7).
* **Recettizio e non recettizio**: a seconda che la volontà debba giungere a conoscenza del destinatario [7](#page=7).
* ***Inter vivos* e *mortis causa***: a seconda che produca effetti tra vivi o dopo la morte (es. testamento) [7](#page=7).
* **A titolo oneroso e a titolo gratuito**: a seconda che comporti o meno un sacrificio economico [7](#page=7).
* **Astratto e causale**: a seconda della presenza o meno di una causa giustificatrice riconoscibile [7](#page=7).
* **Ad effetti reali e ad effetti obbligatori**: a seconda che costituisca/modifichi/estingua un diritto reale o produca obbligazioni [7](#page=7).
### 4.2 Elementi essenziali e accidentali del negozio giuridico
Gli elementi essenziali, la cui mancanza rende il negozio nullo, sono:
* **Accordo delle parti**: la volontà formata liberamente, seriamente e consapevolmente [7](#page=7) [8](#page=8).
* **Causa**: la giustificazione economico-sociale del negozio [7](#page=7) [8](#page=8).
* **Oggetto**: il bene o il comportamento su cui verte il negozio [8](#page=8).
* **Forma**: quando prescritta dalla legge sotto pena di nullità [7](#page=7) [8](#page=8).
Gli elementi accidentali sono eventuali e non obbligatori, ma se inseriti dalle parti devono essere rispettati:
* **Condizione**: un avvenimento futuro e incerto a cui è subordinata l'efficacia o la risoluzione del contratto. Può essere **sospensiva** (sospende gli effetti) o **risolutiva** (fa cessare gli effetti). Può essere **positiva** o **negativa**, **casuale** (dipende dal caso), **potestativa** (dipende dalla volontà), o **mista**. Le condizioni illecite o impossibili rendono il negozio nullo [8](#page=8) [9](#page=9).
* **Termine**: un evento futuro e certo dal quale decorrono o terminano gli effetti del negozio [10](#page=10).
* **Modo**: impone un'attività per beneficiare degli effetti del contratto (es. donazione con obbligo di curare un giardino) [9](#page=9).
### 4.3 Difetti del negozio giuridico
I difetti possono portare a:
* **Inefficacia**: un negozio valido ma che non produce effetti, o cessa di produrli [10](#page=10).
* **Invalidità**: il negozio non è valido a causa di un difetto grave in uno dei suoi elementi essenziali [10](#page=10).
* **Nullità**: quando manca un elemento essenziale o l'oggetto è illecito o impossibile. Il contratto è considerato inesistente [10](#page=10).
* **Annullabilità**: conseguente a vizi del consenso [10](#page=10).
#### 4.3.1 Vizi del consenso
I vizi del consenso sono:
* **Errore**: un errore di fatto che riguarda il motivo o l'accordo, ma che deve essere essenziale, determinante e scusabile [11](#page=11) [12](#page=12).
* **Violenza**: minaccia morale grave e ingiusta che costringe una parte a stipulare il contratto. La violenza fisica rende nullo il contratto [11](#page=11).
* **Dolo**: un raggiro o un inganno volto a indurre una parte a concludere un negozio che altrimenti non avrebbe stipulato o avrebbe concluso a condizioni diverse. Non rientra nel dolo il "dolus bonus", ovvero le normali furberie o vanterie commerciali [11](#page=11).
I vizi del consenso rendono il negozio annullabile e l'annullamento opera retroattivamente [11](#page=11).
### 4.4 Divergenza tra volontà e manifestazione
Può verificarsi una discrasia tra la volontà interiore e la sua manifestazione esterna. Casi importanti includono:
* **Simulazione**: un accordo bilaterale per creare un negozio apparente, che può essere assoluta (si finge un negozio ma non se ne vuole nessuno) o relativa (si finge un negozio ma se ne vuole un altro). L'ordinamento considera valido l'atto effettivamente voluto e nullo quello simulato [12](#page=12).
* **Rappresentanza**: un fenomeno di sostituzione negoziale, in cui un soggetto agisce in nome altrui. Può essere **legale** (imposta dalla legge, es. per i minori) o **volontaria**. La rappresentanza **indiretta** prevede che il rappresentante agisca in nome proprio ma per conto del rappresentato, con l'obbligo di trasferirgli gli effetti del contratto [12](#page=12).
---
# I diritti reali e la proprietà
I diritti reali sono diritti sulle cose che conferiscono al titolare un potere assoluto e immediato su di esse, contrapposti ai diritti di credito che richiedono la cooperazione di un altro soggetto.
## 2. I diritti reali e la proprietà
I diritti reali rappresentano una categoria fondamentale del diritto privato, disciplinando i rapporti tra le persone e i beni. L'analisi di questa materia implica la comprensione della classificazione dei beni, delle caratteristiche e dei limiti del diritto di proprietà, nonché delle azioni a sua tutela. Particolare attenzione sarà dedicata all'evoluzione storica di questi concetti, con particolare riferimento al diritto romano.
### 2.1 La nozione di bene e la sua classificazione
In senso giuridico, un bene è definito come una cosa che può formare oggetto di diritto. La classificazione dei beni è eterogenea e si basa su diversi criteri [13](#page=13):
* **Cose in commercio vs. Cose non in commercio**: Le prime sono suscettibili di proprietà privata e altri rapporti giuridici patrimoniali, mentre le seconde appartengono al demanio pubblico (es. spiagge) o sono cose pubbliche (es. acquedotti) [13](#page=13).
* **Cose corporali vs. Cose incorporali**: Le prime hanno una fisicità materiale (es. terreni, schiavi), mentre le seconde sono astratte e rilevano per la loro consistenza giuridica (es. diritti reali, obbligazioni) [13](#page=13).
* **Res mancipi vs. Res nec mancipi**: Distinzione tipica del diritto romano, le *res mancipi* erano cose essenziali per il sostentamento familiare (fondi, schiavi, animali da lavoro) che richiedevano negozi formali per il trasferimento. Le *res nec mancipi* erano le altre cose. Questa distinzione fu abolita da Giustiniano [13](#page=13).
* **Beni immobili vs. Beni mobili**: I beni immobili includono il suolo, le sorgenti, i corsi d'acqua, gli alberi e gli edifici. Tutti gli altri beni sono mobili [13](#page=13).
* **Cose consumabili vs. Cose inconsumabili**: Le prime si distruggono con l'uso (es. denaro, alimenti), le seconde possono essere utilizzate più volte (es. terreni, libri). L'usufrutto, ad esempio, può essere costituito solo su cose inconsumabili [13](#page=13).
* **Cose deteriorabili**: Beni che si possono consumare o meno con l'uso (es. vestiti) [13](#page=13).
* **Cose fungibili vs. Cose infungibili**: Le cose fungibili sono sostituibili con altre dello stesso genere e qualità (es. denaro, farina). Le cose infungibili sono uniche e valgono per la loro specificità (es. opere d'arte) [13](#page=13).
* **Cose divisibili vs. Cose indivisibili**: Le prime possono essere suddivise senza perdere la loro funzione (es. grano), le seconde no [13](#page=13).
* **Beni unitari, complessi e collettivi**: Beni semplici (es. mattone), beni composti (es. casa, nave) e beni collettivi (es. gregge) [14](#page=14).
* **Cose fruttifere vs. Cose non fruttifere**: Le prime producono frutti naturali (es. prodotti agricoli, lana) o civili (es. canoni di locazione) [14](#page=14).
### 2.2 La natura dei diritti reali
I diritti reali sono caratterizzati da:
* **Assolutezza**: Sono validi *erga omnes*, ovvero nei confronti di tutti [14](#page=14).
* **Immediatezza**: Il titolare esercita il suo diritto direttamente sul bene, senza necessità dell'intermediazione di altri soggetti [14](#page=14).
* **Patrimonialità**: Sono diritti economicamente valutabili [14](#page=14).
* **Tipicità**: L'ordinamento giuridico riconosce solo una serie determinata di diritti reali.
Si distinguono due macro-categorie di diritti reali:
* **Diritto pieno ed esclusivo (Proprietà)**: È l'unico diritto reale autonomo e indipendente [14](#page=14).
* **Diritti reali minori o parziari**: Presuppongono l'esistenza di un diritto di proprietà altrui e consistono in facoltà parziali su cosa altrui. Si suddividono ulteriormente in:
* **Diritti di godimento**: Consentono al titolare di ricavarne un vantaggio patrimoniale (es. usufrutto, servitù prediali, uso, abitazione, superficie, enfiteusi) [14](#page=14).
* **Diritti di garanzia**: Garantiscono l'adempimento di un'obbligazione (es. pegno, ipoteca) [14](#page=14).
È fondamentale distinguere il **diritto di proprietà** (situazione di diritto) dal **possesso** (situazione di fatto). Il possesso è il potere sulla cosa che si manifesta in un'attività corrispondente all'esercizio di un diritto reale. Esso si compone di *corpus* (disponibilità materiale della cosa) e *animus* (intenzione di comportarsi come proprietario). La detenzione, invece, è costituita solo dal *corpus* [14](#page=14).
### 2.3 L'evoluzione storica della proprietà nel diritto romano
Nel diritto romano, la nozione unitaria di proprietà si è consolidata solo in epoca giustinianea. Precedentemente, si distinguevano quattro categorie:
* **Proprietà civile o Quiritaria**: Riservata ai cittadini romani [15](#page=15).
* **Proprietà pretoria (o bonitaria)**: Una situazione di fatto tutelata dal pretore come se fosse diritto di proprietà, soprattutto in presenza di buona fede [15](#page=15).
* **Proprietà provinciale**: Riguardante i beni immobili in provincia [15](#page=15).
* **Proprietà peregrina**: Per gli stranieri, con negozi giuridici più snelli (*ius gentium*) [15](#page=15).
### 2.4 Caratteri della proprietà
La proprietà è caratterizzata da:
* **Pienezza ed esclusività**: Il proprietario ha il diritto di godere e disporre delle cose nel modo più completo possibile, escludendo ogni altro soggetto dal loro uso e godimento [15](#page=15).
* **Elasticità**: La proprietà si espande automaticamente quando vengono meno i diritti reali minori gravanti sulla cosa [15](#page=15).
* **Autonomia e indipendenza**: La proprietà è un diritto che esiste di per sé [15](#page=15).
* **Perpetuità**: La proprietà non si estingue per il non uso. A differenza dei diritti reali minori, che possono estinguersi per non uso [15](#page=15).
* **Imprescrittibilità**: Non si estingue né in termini sostanziali né processuali, salvo l'istituto dell'usucapione [15](#page=15).
### 2.5 Limiti ed obblighi della proprietà
La proprietà, sebbene piena, è soggetta a limiti e obblighi imposti dall'ordinamento giuridico [13](#page=13).
* **Illimitatezza (storica)**: In epoca romana, si riteneva che la proprietà fondiaria fosse illimitata in senso verticale (dal sottosuolo alle stelle). Tuttavia, la concreta applicazione riconosceva limiti legati all'uso e all'interesse del proprietario. L'art. 840 c.c. estende la proprietà al sottosuolo e allo spazio sovrastante, ma limita l'opposizione del proprietario a quelle attività di terzi che non arrecano un suo interesse ad escluderle [15](#page=15).
* **Forza attrattiva (acquisizione per accessione)**: Il principio per cui tutto ciò che viene costruito o si trova sotto o sopra il suolo accede alla proprietà del suolo stesso. Questo principio è alla base del modo di acquisto della proprietà per accessione [16](#page=16).
* **Natura franca (storica)**: I proprietari non pagavano tasse sulle loro proprietà [16](#page=16).
#### 2.5.1 Limiti legali
I limiti legali alla proprietà includono:
* **Ambitus**: Storicamente, uno spazio tra abitazioni per consentire il passaggio (spazio di 2,5 piedi). L'art. 873 c.c. impone una distanza minima di tre metri tra costruzioni su fondi finitimi [16](#page=16).
* **Limes**: Storicamente, uno spazio di 5 piedi tra fondi per il passaggio di carri e bestiame [16](#page=16).
* **Divieti di sepoltura/cremazione**: I cimiteri non potevano essere costruiti in città [16](#page=16).
* **Taglio di rami sporgenti**: Il vicino può pretendere il taglio di rami o radici che invadono il suo fondo. L'art. 896 c.c. disciplina questa materia [16](#page=16).
* **Raccolta dei frutti**: I frutti caduti sul fondo del vicino appartengono a quest'ultimo, salvo usi locali diversi [16](#page=16).
* **Tignum iunctum**: Storicamente, il proprietario del materiale da costruzione (trave) incorporato in un edificio altrui non poteva più rivendicarlo, ma aveva diritto a un indennizzo. L'art. 935 c.c. regola il caso di costruzioni su suolo proprio con materiali altrui [16](#page=16).
#### 2.5.2 Limiti legati a edifici per pubblico interesse
* **Divieto di demolizione**: Per ragioni di decoro urbano [16](#page=16).
* **Cose appoggiate o lanciate**: Illeciti pretori urbani per prevenire danni a terzi da oggetti sporgenti dai balconi o lanciati. L'art. 2051 c.c. stabilisce la responsabilità per danni cagionati da cose in custodia [16](#page=16).
#### 2.5.3 Rapporti di vicinato e abuso del diritto
I rapporti di vicinato implicano il divieto di abusare del proprio diritto. L'abuso del diritto consiste nell'uso distorto di una facoltà giuridica, contrario ai doveri di buona fede e correttezza. La Costituzione, con il principio di solidarietà sociale (art. 2 Cost.), ha influenzato l'interpretazione dell'esercizio dei diritti. L'art. 833 c.c. vieta atti emulativi, ovvero atti che non hanno altro scopo se non quello di nuocere o recare molestia ad altri. Le immissioni (fumo, calore, rumori) sono disciplinate dal criterio della normale tollerabilità [17](#page=17).
### 2.6 Azioni a difesa della proprietà
Le azioni a difesa della proprietà sono volte a tutelare il diritto di proprietà contro turbative o lesioni.
* **Azione di rivendica (azione petitoria)**: Spetta al proprietario che ha perso il possesso della cosa. Mira all'accertamento del diritto di proprietà e alla restituzione della cosa (o del suo controvalore). È la cosiddetta "probatio diabolica" poiché richiede la dimostrazione della legittimità di tutti i trasferimenti della proprietà fino a un acquisto a titolo originario [18](#page=18) [20](#page=20).
* **Azione negatoria**: Spetta al proprietario che, pur avendo il possesso, subisce molestie da chi afferma di avere un diritto reale minore sulla cosa. La finalità è negare l'esistenza di tali diritti e ottenere la cessazione delle turbative [18](#page=18).
* **Azione di denunzia di danno temuto**: Azione esperita dal proprietario che teme un danno grave e prossimo alla sua cosa da un edificio, albero o altra cosa altrui. Mira a ottenere provvedimenti per ovviare al pericolo [18](#page=18).
* **Azione di regolamento dei confini**: Quando il confine tra due fondi è incerto, ciascun proprietario può chiedere che venga stabilito giudizialmente [18](#page=18).
#### 2.6.1 Azioni a tutela del possesso (azioni possessorie)
Queste azioni tutelano il possesso in quanto situazione di fatto, indipendentemente dalla titolarità del diritto di proprietà. L'obiettivo è garantire la pace sociale, evitando l'autotutela.
* **Reintegrazione nel possesso**: Chi è stato spogliato del possesso in modo violento o clandestino può chiedere di essere reintegrato nel possesso [19](#page=19).
* **Azione di manutenzione**: Riguarda chi è stato molestato nel possesso di un bene immobile, da almeno un anno, da turbativa o privazione parziale del possesso [19](#page=19).
### 2.7 Il possesso
Il possesso è il potere sulla cosa che si manifesta in un'attività corrispondente all'esercizio della proprietà o di altro diritto reale. Si compone di *corpus* (disponibilità materiale) e *animus* (intenzione di comportarsi come proprietario). La detenzione si caratterizza per la presenza del solo *corpus* [14](#page=14) [18](#page=18) [19](#page=19).
Il possesso è tutelato per ragioni di ordine pubblico. Il **possesso civile** richiedeva determinati requisiti (buona fede, giusto titolo, tempo) per poter portare all'usucapione. La **buona fede** consiste nell'ignoranza di ledere un altrui diritto ed è presunta. Il principio del **possesso vale titolo** (art. 1153 c.c.) consente l'acquisto della proprietà di beni mobili da chi non è proprietario, se l'acquirente è in buona fede e sussiste un titolo idoneo [19](#page=19).
Il **possesso naturale** (o detenzione) si ha quando si ha solo il *corpus* e si riconosce la proprietà altrui. I **possessi anomali** includono il credito pignoratizio, il sequestratario e il precarista [19](#page=19).
Il **mutamento della detenzione in possesso** (*interversione del possesso*) richiede un atto esterno e un negozio giuridico idoneo, non basta la sola volontà del detentore. La perdita del possesso avviene per traditio accompagnata dalla dismissione del *corpus* e dell'*animus*, o per morte, abbandono, ecc. [20](#page=20).
### 2.8 Modi di acquisto della proprietà
I modi di acquisto della proprietà sono i negozi o i fatti giuridici attraverso cui un soggetto acquista il diritto di proprietà su un bene. Si distinguono in [20](#page=20):
* **A titolo originario**: La proprietà si costituisce ex novo in capo al soggetto, a prescindere da un precedente proprietario (es. occupazione, invenzione, accessione, specificazione, unione, commistione, usucapione, possesso vale titolo) [20](#page=20).
* **A titolo derivativo**: Il diritto di proprietà si trasferisce da un soggetto (dante causa) a un altro (avente causa). L'efficacia del diritto dell'avente causa dipende dalla validità del diritto del dante causa. Sono tipici i contratti e la successione a causa di morte [20](#page=20).
#### 2.8.1 Usucapione
L'usucapione è un modo di acquisto della proprietà a titolo originario basato sul possesso continuato, pacifico e pubblico per un determinato periodo di tempo. Richiede i seguenti requisiti [19](#page=19) [21](#page=21):
* **Idoneità della cosa**: Deve essere una cosa in commercio [21](#page=21).
* **Possesso**: Continuo, ininterrotto, pacifico, pubblico, non precario (*nec vi, nec clam, nec precario*) [21](#page=21).
* **Tempo**: Varia a seconda del bene (mobili, immobili) e del periodo storico [21](#page=21).
* **Buona fede**: Presunta e sufficiente che sussista al momento dell'acquisto [21](#page=21).
* **Giusta causa**: Un titolo economico-sociale che giustifichi il possesso [21](#page=21).
L'usucapione ha una funzione di sanatoria dei vizi di acquisti derivativi, definisce i rapporti proprietari e facilita la circolazione dei beni [21](#page=21).
#### 2.8.2 Occupazione
È un modo di acquisto a titolo originario delle **cose mobili che non sono proprietà di alcuno** (*res nullius*), come le cose abbandonate e gli animali selvatici. Si acquista con la materiale acquisizione della cosa [22](#page=22).
#### 2.8.3 Accessione
L'accessione è un modo di acquisto a titolo originario che si verifica quando una cosa accessoria viene incorporata a una cosa principale, di maggior valore economico. Il proprietario della cosa principale acquista la proprietà della cosa accessoria [22](#page=22).
* **Accessione da bene immobile a bene immobile**: Fenomeni naturali come alluvioni e avulsioni [22](#page=22).
* **Accessione da cosa mobile a cosa mobile**: Unione di cose (es. saldatura, ricami) [22](#page=22).
* **Accessione da cosa mobile a cosa immobile**: Semina, piantagione, costruzione su suolo altrui. Se si costruisce su suolo altrui con materiali propri, il proprietario del suolo ha diritto di ritenerle pagando un indennizzo. Se si costruisce su suolo altrui con materiali altrui, l'edificio è del proprietario del suolo, che deve pagarne il valore [23](#page=23).
#### 2.8.4 Specificazione
Si ha quando una persona crea una cosa nuova con materia prima altrui, senza averne avuto incarico. La proprietà della cosa nuova spetta all'artefice, che deve indennizzare il proprietario della materia, a meno che il valore della materia non sorpassi notevolmente quello della mano d'opera [24](#page=24).
#### 2.8.5 Confusione e Commistione
* **Confusione**: Mescolanza di liquidi appartenenti a diversi proprietari. Se non separabili, si ha proprietà in comunione [24](#page=24).
* **Commistione**: Unione di sostanze solide in polvere o grani [24](#page=24).
#### 2.8.6 Acquisto dei frutti
I frutti naturali appartengono al proprietario della cosa che li produce, salvo che la loro proprietà sia attribuita ad altri. La proprietà si acquista con la separazione. I frutti civili si acquistano giorno per giorno [25](#page=25).
#### 2.8.7 Invenzione del tesoro
Si acquista la proprietà di un bene mobile prezioso sepolto da tempo immemorabile, di cui nessuno ricorda il proprietario [25](#page=25).
#### 2.8.8 Modi di acquisto a titolo derivativo
* **Testamento**: Trasferimento della proprietà mediante successione mortis causa [25](#page=25).
* **Contratti**: La consegna (traditio) di beni mobili o immobili, accompagnata dalla volontà di trasferire e acquistare la proprietà e da una giusta causa, trasferisce la proprietà. L'evoluzione storica ha portato a una "spiritualizzazione" della consegna, con figure come la *traditio longa manu*, *traditio simbolica*, *traditio brevi manu* e *costituto possessorio* [25](#page=25) [26](#page=26).
### 2.9 Diritti reali minori di godimento su cosa altrui
Questi diritti comprimono il diritto di proprietà altrui, conferendo facoltà di godimento sul bene.
#### 2.9.1 Servitù prediali
La servitù prediale è un peso imposto su un fondo (servente) per l'utilità di un altro fondo (dominante) appartenente a diverso proprietario [26](#page=26) [27](#page=27).
* **Caratteri**: Doppia realtà (rapporto tra fondi), vantaggio per il fondo (qualità del fondo), tipicità (sebbene oggi le parti siano più libere nella determinazione). Non esiste servitù su cosa propria [27](#page=27) [28](#page=28).
* **Tipi**:
* **Rustiche**: Per esigenze agricole (passaggio, derivazione d'acqua) [27](#page=27).
* **Urbane**: Per rapporti tra edifici e aree connesse (scarico acque, non sopraelevare) [27](#page=27).
* **Positive**: Il proprietario del fondo dominante ha il diritto di fare qualcosa sul fondo servente [27](#page=27).
* **Negative**: Il proprietario del fondo dominante ha il diritto di pretendere un non fare del proprietario del fondo servente [27](#page=27).
* **Modi di costituzione**: Volontaria (contratto, testamento), coattiva, per destinazione del padre di famiglia [28](#page=28).
* **Modi di estinzione**: Perimento del fondo, rinuncia, confusione, non uso ventennale [29](#page=29).
* **Difesa**: Azione confessoria (per accertare l'esistenza della servitù) e azione negatoria (contro chi turbi l'esercizio della servitù) [29](#page=29).
#### 2.9.2 Usufrutto
L'usufrutto è il diritto di usare una cosa altrui, inconsumabile e fruttifera, e di percepirne i frutti, con l'obbligo di rispettarne la destinazione economica e restituirla alla scadenza [29](#page=29).
* **Caratteristiche**: L'usufruttuario ha diritto di godere della cosa e percepirne i frutti. Deve rispettare la destinazione economica. La durata è limitata, generalmente alla vita dell'usufruttuario. È intrasmissibile [29](#page=29) [30](#page=30).
* **Obblighi**: Pagare le spese di ordinaria manutenzione, restituire la cosa, usare la diligenza del buon padre di famiglia [30](#page=30).
* **Nudo proprietario**: È il proprietario che non gode più della cosa ma conserva la titolarità e il possesso dell'*animus*. Deve sostenere le spese straordinarie [30](#page=30).
* **Modi di costituzione**: Mortis causa (legato), patti e stipulazioni [31](#page=31).
* **Modi di estinzione**: Morte dell'usufruttuario, rinuncia, scadenza del termine, confusione [31](#page=31).
* **Quasi usufrutto**: Riguarda cose consumabili, in cui l'usufruttuario acquista la proprietà previa cauzione [31](#page=31).
#### 2.9.3 Uso
Diritto di usare e consumare una cosa altrui e di percepirne i frutti, ma limitatamente ai bisogni propri e della propria famiglia [31](#page=31).
#### 2.9.4 Abitazione
Diritto di abitare una casa altrui, limitatamente ai bisogni propri e della propria famiglia [31](#page=31).
#### 2.9.5 Superficie
Deroga al principio di accessione, consente di costituire un diritto di fare e mantenere una costruzione al di sopra o al di sotto del suolo altrui, acquistandone la proprietà separatamente da quella del suolo [31](#page=31).
---
# Le obbligazioni e le fonti delle obbligazioni
Le obbligazioni rappresentano un vincolo giuridico che impone a un soggetto di eseguire una determinata prestazione a favore di un altro, derivante da diverse fonti riconosciute dall'ordinamento giuridico [32](#page=32).
### 3.1 Il concetto di obbligazione
L'obbligazione è definita come un vincolo giuridico in forza del quale si è necessariamente obbligati ad un adempimento verso qualcuno secondo il diritto dello Stato. Storicamente, il termine "obbligazione" (dal latino *ob-ligatio*, legame) derivava da un vincolo fisico-materiale in cui il creditore poteva costringere il debitore con la forza a pagare il debito, sciogliendolo solo dopo l'adempimento (soluzione). Oggi, invece, è un vincolo giuridico, astratto e potenziale. L'essenza dell'obbligazione consiste nel costringere ad adempiere ad una prestazione, che può consistere nel dare, nel fare o nel prestare (essere garanti). Le obbligazioni, o diritti di credito, derivano da azioni personali, ovvero quando si agisce contro qualcuno obbligato in forza di contratto o di delitto (illecito civile) [32](#page=32).
#### 3.1.1 Elementi costitutivi dell'obbligazione
Gli elementi costitutivi dell'obbligazione sono:
* **Debito**: la prestazione che il debitore è obbligato a compiere o eseguire nei confronti del creditore. L'inadempimento del debito provoca la responsabilità [32](#page=32).
* **Responsabilità**: se il debitore non adempie, può essere convenuto in giudizio dal creditore per essere costretto ad adempiere [33](#page=33).
* **Pretesa relativa**: l'obbligazione coinvolge soggetti individuati e la pretesa è coercibile, ovvero può essere fatta valere tramite le azioni personali consentite dall'ordinamento [32](#page=32).
#### 3.1.2 Caratteristiche della prestazione (debito)
La prestazione che forma oggetto dell'obbligazione deve possedere determinate caratteristiche:
* **Patrimoniale**: deve essere suscettibile di valutazione economica. Tuttavia, deve corrispondere a un interesse, anche non patrimoniale, del creditore [32](#page=32).
* **Personale**: storicamente, debito e responsabilità dovevano fare capo alla stessa persona. Oggi, il contratto, ad esempio, non produce effetti rispetto ai terzi, salvo casi previsti dalla legge [32](#page=32).
* **Possibile**: deve essere possibile almeno al momento in cui sorge l'obbligazione. Se diventa impossibile per causa non imputabile al debitore, l'obbligazione si estingue; se l'impossibilità sopravvenuta è dovuta al fatto del debitore, il debito si perpetua e dovrà essere pagato [33](#page=33).
* **Le cita**: la prestazione deve essere lecita. Un'obbligazione a compiere una prestazione illecita è nulla [33](#page=33).
* **Determinata**: deve essere ben chiarita, con estremi precisati negli atti contrattuali o concordata al momento del contratto [33](#page=33).
* **Determinabile**: può rinviare a una determinazione successiva, rimessa a un terzo a cui le parti conferiscono il potere di determinare l'oggetto della prestazione [33](#page=33).
* **Mero arbitrio**: il terzo può decidere senza vincoli (giudizio insindacabile) [33](#page=33).
* **Equo apprezzamento**: la determinazione del terzo è modellata sul parametro del "buon padre di famiglia" ed è impugnabile se non obiettiva [33](#page=33).
#### 3.1.3 Responsabilità del debitore
La responsabilità sorge in caso di inadempimento, ovvero la mancata esecuzione esatta della prestazione. Il debitore è esposto alla procedura esecutiva. Esistono due tipi principali di responsabilità [33](#page=33):
* **Responsabilità contrattuale**: deriva dall'inadempimento di un'obbligazione sorta da contratto [33](#page=33).
* **Responsabilità extracontrattuale**: deriva da un fatto diverso dal contratto, ovvero l'illecito civile. È sanzionata dall'art. 2043 c.c. [33](#page=33).
#### 3.1.4 Criteri di imputazione della responsabilità
La responsabilità mira a imporre all'inadempiente un risarcimento. L'inadempimento può essere dovuto al rifiuto del debitore o all'impossibilità della prestazione [33](#page=33).
* **Impossibilità della prestazione sopravvenuta**: deve essere assoluta e non solo una difficoltà.
* **Non imputabile al debitore**: l'obbligazione si estingue per causa di forza maggiore o caso fortuito. Il rischio grava sul creditore. Eccezione: nel contratto di mutuo, il debitore non si libera né per forza maggiore né per caso fortuito [33](#page=33).
* **Imputabile al debitore**: dipende da un'azione positiva del debitore. L'obbligazione rimane e il debitore dovrà pagare [33](#page=33).
I criteri generali di condotta del debitore includono:
* **Diligenza del buon padre di famiglia**: comportarsi con le dovute cautele [34](#page=34).
* **Buona fede oggettiva**: correttezza nel comportamento nei rapporti commerciali [34](#page=34).
#### 3.1.5 Criteri di valutazione del *factum debitoris*
I tre grandi principi di imputazione della responsabilità sono:
* **Dolo**: l'intenzione del debitore di non adempiere o di provocare il danno dall'inadempimento. Il dolo non può essere escluso nemmeno per accordo tra le parti. La colpa grave è equiparata al dolo [34](#page=34).
* **Colpa**: la mancanza di diligenza, imprudenza o imperizia nel condotta che provoca l'inadempimento [34](#page=34).
* **Custodia tecnica**: storicamente, criterio di responsabilità per chi riceveva una cosa per usarla o compiere una prestazione artigianale. Nel tempo, si è trasformata in responsabilità per colpa [34](#page=34) [40](#page=40).
Altri criteri di responsabilità per inadempimento sono:
* **Caso fortuito**: un evento accidentale e totalmente imprevedibile [34](#page=34).
* **Forza maggiore**: una forza a cui non si può resistere (es. calamità naturali) [34](#page=34).
In questi casi, si è esenti da responsabilità contrattuale, salvo eccezioni (es. mutuo) [34](#page=34).
#### 3.1.6 La mora
La mora indica un ritardo nell'adempimento [35](#page=35).
##### 3.1.6.1 Mora del debitore
Presupposti: ritardo rispetto ai tempi pattuiti, prestazione ancora possibile, interesse del creditore all'esecuzione tardiva. Per costituire in mora, generalmente è necessaria un'intimazione o richiesta scritta da parte del creditore (*interpellatio*), salvo casi specifici previsti dalla legge (es. debito da fatto illecito, dichiarazione scritta di non voler adempiere, scadenza del termine se la prestazione va eseguita al domicilio del creditore) [35](#page=35).
* **Mora *ex re***: si verifica automaticamente dopo una scadenza o per atto illecito [35](#page=35).
* **Mora *ex persona***: richiede un'intimazione o richiesta scritta da parte del creditore [35](#page=35).
Effetti della mora: il debitore diventa responsabile a qualunque titolo (incluso caso fortuito e forza maggiore) e dovrà pagare frutti e interessi dalla costituzione in mora [35](#page=35).
##### 3.1.6.2 Mora del creditore
Si verifica quando il creditore, senza motivo legittimo, rifiuta di ricevere il pagamento offertogli o non compie quanto necessario affinché il debitore possa adempiere. In tal caso, il debitore è responsabile solo per dolo, ha diritto a rimborso spese ed è esonerato da frutti e interessi se deposita il denaro [35](#page=35).
#### 3.1.7 Tipologie di obbligazioni
Le obbligazioni possono essere classificate in base all'oggetto della prestazione, alla natura della prestazione, ai soggetti e agli effetti:
##### 3.1.7.1 In base all'oggetto della prestazione
* **Generiche**: l'oggetto è determinato solo nel genere (beni fungibili). Il debitore è sempre responsabile, anche per impossibilità sopravvenuta della prestazione per causa a lui non imputabile (principio "il genere non perisce mai") [35](#page=35).
* **Specifiche**: l'oggetto è determinato nella sua specificità (cose infungibili) [36](#page=36).
* **Alternative**: prevedono due o più prestazioni. La scelta spetta solitamente al debitore (*ius variandi*). Se la scelta è del creditore, si ha una "concentrazione dell'obbligazione". Se una prestazione diventa impossibile per colpa del debitore, il creditore può scegliere tra la prestazione ancora possibile e la stima in denaro di quella impossibile [36](#page=36).
##### 3.1.7.2 In base alla natura della prestazione
* **Divisibili**: ammettono un adempimento frazionato (es. somma di denaro) [36](#page=36).
* **Indivisibili**: non ammettono adempimento frazionato (es. consegnare un animale, mobili) [36](#page=36).
##### 3.1.7.3 In base ai soggetti (creditore e debitore)
* **Parziarie**: in passato, ogni debitore pagava la sua quota e ogni creditore pretendeva la sua parte. Oggi, di regola, le obbligazioni sono considerate solidali [36](#page=36).
* **Solidali**: più debitori sono obbligati per la totalità della prestazione (solidali passive), o più creditori hanno diritto alla prestazione per intero (solidali attive). L'adempimento di uno libera gli altri [36](#page=36).
* **Solidali elettive**: il creditore sceglie chi dei debitori debba pagare l'intera prestazione. Il debitore che ha pagato ha diritto di regresso verso gli altri [36](#page=36).
* **Solidali cumulative**: la vittima può pretendere da ogni offensore il pagamento dell'intero. Il pagamento a uno dei concreditori non libera il debitore verso gli altri [37](#page=37).
##### 3.1.7.4 In base agli effetti
* **Civili**: obbligazione perfetta per debito e responsabilità [37](#page=37).
* **Naturali**: presentano il debito, ma manca la responsabilità coercibile. Chi le ha poste in essere e ha pagato spontaneamente, non può chiedere la restituzione (salvo che la prestazione sia stata eseguita da un incapace) [37](#page=37).
### 3.2 Le fonti delle obbligazioni
Le fonti delle obbligazioni sono i fatti a cui l'ordinamento collega il sorgere delle obbligazioni. Storicamente, Gaio le classificava in contratto e delitto (illecito civile). Giustiniano ampliò questa classificazione in contratto, illecito civile, quasi da contratto e quasi da illecito civile [37](#page=37) [38](#page=38).
L'attuale ordinamento italiano, all'art. 1173 c.c., stabilisce che le obbligazioni derivano da contratto, da fatto illecito, o da ogni altro atto o fatto idoneo a produrle in conformità dell'ordinamento giuridico [38](#page=38).
#### 3.2.1 Il contratto
Il contratto è l'accordo di due o più parti per costituire, regolare o estinguere tra loro un rapporto giuridico patrimoniale [38](#page=38).
* **Contratto reale**: oltre al consenso, è necessaria la consegna della cosa (es. mutuo, deposito, pegno) [38](#page=38).
* **Contratto consensuale**: è sufficiente il consenso (es. compravendita, locazione, mandato) [38](#page=38).
* **Contratto verbale**: basta la parola [38](#page=38).
* **Contratto letterale**: richiede la forma scritta [38](#page=38).
La **tipicità contrattuale** si distingue in:
* **Tipicità forte**: i contratti riconosciuti e tutelati dall'ordinamento avevano una causa tipica e una forma specifica [38](#page=38).
* **Tipicità debole**: le parti possono liberamente determinare il contenuto del contratto nei limiti imposti dalla legge, dando vita a contratti atipici, purché diretti a realizzare interessi meritevoli di tutela [38](#page=38).
#### 3.2.1.1 Tipi di contratto
I contratti si dividono in base agli obblighi che sorgono:
* **Contratto unilaterale**: l'obbligo sorge in capo a una sola parte (es. mutuo) [39](#page=39).
* **Contratto bilaterale**: sorgono obblighi in capo a entrambe le parti (sinallagmatico, a prestazioni corrispettive) (es. compravendita, locazione) [39](#page=39).
* **Bilaterali imperfetti**: sorgono obblighi in capo a una parte, ma in capo all'altra solo se si verificano determinate circostanze (es. comodato) [39](#page=39).
* **Contratto plurilaterale**: sorgono obblighi in capo a tutte le parti (es. società) [39](#page=39).
Si dividono anche in base a come si perfezionano:
* **Contratto reale**: richiede la consegna della cosa per il perfezionamento [39](#page=39).
* **Contratto verbale**: richiede la parola [39](#page=39).
* **Contratto letterale**: richiede la redazione per iscritto [39](#page=39).
* **Contratto consensuale**: basta il mero consenso [39](#page=39).
##### 3.2.1.1.1 Il contratto reale
* **Mutuo**: contratto con cui una parte consegna all'altra una determinata quantità di denaro o altre cose fungibili, che l'altra si obbliga a restituire in altrettante cose della stessa specie e qualità. Il mutuatario ne acquista la proprietà (prestito di consumo). Se non diversamente pattuito, si applica la responsabilità massima, anche per caso fortuito o forza maggiore [39](#page=39).
* **Comodato**: contratto con cui una parte consegna all'altra una cosa inconsumabile, mobile o immobile, affinché se ne serva per un tempo o un uso determinato, con l'obbligo di restituire la stessa cosa ricevuta. È un prestito d'uso, essenzialmente gratuito. Il comodatario è tenuto a custodire e conservare la cosa con diligenza e non può servirsene se non per l'uso pattuito. Se il comodatario usa la cosa per un uso diverso, è responsabile anche per causa a lui non imputabile. È un contratto bilaterale imperfetto [40](#page=40).
* **Deposito**: contratto con cui una parte riceve dall'altra una cosa mobile con l'obbligo di custodirla e restituirla in natura. La causa del deposito è la custodia. Di regola è a titolo gratuito. È un contratto bilaterale imperfetto. La responsabilità per inadempimento del depositario è solo per dolo (livello più basso di responsabilità) [41](#page=41).
* **Deposito irregolare (bancario)**: la banca acquista la proprietà del denaro depositato e può usarlo, ma è tenuta a restituire al cliente una somma uguale [41](#page=41).
##### 3.2.1.1.2 Contratti consensuali
Sono quelli per cui è sufficiente il mero consenso delle parti. Il **principio consensualistico** stabilisce che, nei contratti che hanno per oggetto il trasferimento della proprietà, la costituzione o il trasferimento di un diritto reale, la proprietà o il diritto si trasmettono per effetto del solo consenso delle parti legittimamente manifestato [41](#page=41).
* **Compravendita**: contratto consensuale che ha per oggetto il trasferimento della proprietà di una cosa o di un altro diritto verso il corrispettivo di un prezzo. Il venditore ha l'obbligo di consegnare la cosa, farne acquistare la proprietà e garantirne dall'evizione e dai vizi. I rischi contrattuali gravano sul compratore [42](#page=42).
* **Caparra**: versamento come prova della conclusione del contratto [42](#page=42).
* **Vendita di cose future**: acquisto della proprietà quando la cosa viene ad esistenza [42](#page=42).
* **Contratto aleatorio**: le parti accettano il rischio di un evento futuro e incerto (es. acquisto del pescato della notte) [42](#page=42).
* **Locazione**: contratto con cui una parte (locatore) si obbliga a far godere all'altra (conduttore) una cosa mobile o immobile per un dato tempo, verso un determinato corrispettivo [43](#page=43).
* **Locazione di cosa**: il locatore mette a disposizione una cosa inconsumabile per un uso e tempo stabilito [44](#page=44).
* **Locazione di opera**: lavori autonomi (es. appalto) [44](#page=44).
* **Locazione di attività lavorativa**: lavori subordinati [44](#page=44).
* **Mandato**: contratto con cui una parte si obbliga a compiere uno o più atti giuridici per conto dell'altra. Di regola è a titolo gratuito [44](#page=44).
* **Società**: contratto con cui due o più soggetti, in vista della realizzazione di un vantaggio patrimoniale comune, si obbligano a conferire beni o energie e a ripartire utili e perdite. È privo di personalità giuridica [46](#page=46).
#### 3.2.2 Le obbligazioni derivanti da atto lecito non contrattuale
Queste sono figure che, pur essendo lecite e prive di un accordo contrattuale, generano obbligazioni [48](#page=48).
* **Pagamento d'indebito**: chi ha eseguito un pagamento non dovuto ha diritto di ripeterlo [48](#page=48).
* **Indebito oggettivo**: si effettua un pagamento non dovuto [48](#page=48).
* **Indebito soggettivo**: il debitore paga a persona sbagliata credendosi debitore [48](#page=48).
Questi si basano sul divieto dell'ingiustificato arricchimento [48](#page=48).
* **Gestione di affari altrui**: chi, senza esservi obbligato, assume la gestione di un affare altrui è tenuto a continuarla finché l'interessato non possa provvedervi da sé. Il gestore ha diritto al rimborso delle spese [45](#page=45).
#### 3.2.3 Le obbligazioni derivanti da atto illecito civile
L'illecito civile (storicamente delitti) è qualunque fatto doloso o colposo che cagiona ad altri un danno ingiusto, obbligando chi lo ha commesso a risarcire il danno (art. 2043 c.c.). La **responsabilità extracontrattuale** (o aquiliana) deriva dall'antica "Legge aquilia". Il danno ingiusto è quello recato senza causa di giustificazione. La responsabilità sorge per dolo (volontà di arrecare danno) o colpa (negligenza, imprudenza). Il diritto richiede il nesso causale tra fatto e danno. Il danno extracontrattuale comprende il danno emergente (perdita effettiva) e il lucro cessante (mancato guadagno futuro) [48](#page=48) [49](#page=49).
### 3.3 I modi di estinzione delle obbligazioni
Le obbligazioni si estinguono principalmente con l'adempimento. Altri modi di estinzione sono [49](#page=49):
* **Adempimento**: esecuzione esatta della prestazione dovuta. Se il creditore accetta una prestazione diversa (*aliud pro alio*), l'obbligazione si estingue quando la diversa prestazione è eseguita, previo consenso del creditore [49](#page=49).
* **Novazione**: sostituzione di un'obbligazione esistente con una nuova obbligazione [50](#page=50).
* **Novazione oggettiva**: cambia l'oggetto o il titolo dell'obbligazione [51](#page=51).
* **Novazione soggettiva**: cambia il creditore (cessione del credito, delegazione attiva) o il debitore (cessione del debito, delegazione passiva, espromissione, accollo novativo) [51](#page=51).
* **Remissione del debito**: dichiarazione del creditore di rimettere il debito, che estingue l'obbligazione [50](#page=50).
* **Compensazione**: quando due soggetti sono reciprocamente debitore e creditore, i debiti si estinguono per le quantità corrispondenti [50](#page=50).
* **Confusione**: quando le qualità di creditore e debitore si riuniscono nella stessa persona, l'obbligazione si estingue [50](#page=50).
* **Impossibilità oggettiva sopravvenuta per cause non imputabili al debitore**: quando la prestazione diventa oggettivamente impossibile per cause non dipendenti dal debitore [50](#page=50).
* **Transazione**: accordo tra le parti con reciproche concessioni per evitare o abbreviare un processo [50](#page=50).
* **Recesso unilaterale**: rinuncia o disaccordo di uno dei soggetti coinvolti (es. nelle società o nel mandato) [50](#page=50).
---
## Errori comuni da evitare
- Rivedete tutti gli argomenti accuratamente prima degli esami
- Prestate attenzione alle formule e definizioni chiave
- Praticate con gli esempi forniti in ogni sezione
- Non memorizzate senza comprendere i concetti sottostanti
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Termine | Definizione |
| **Diritti Reali** | Diritti sulle cose che uno può vantare in merito alle cose stesse, riconosciuti e tutelati dallo Stato, contrapposti ai doveri imposti. Esempi includono il diritto di proprietà. |
| **Obbligazioni** | Relazioni giuridiche tra due o più parti, in cui una parte (il debitore) si impegna a compiere una prestazione (dare, fare o non fare) a favore dell'altra parte (il creditore). I contratti sono una fonte comune di obbligazioni. |
| **Metodo Casistico** | Un approccio alla creazione e all'applicazione del diritto basato sulla risoluzione di casi concreti. Il diritto si sviluppa attraverso le decisioni dei giudici o le opinioni dei giuristi che affrontano specifici problemi legali. |
| **Civil Law** | Un sistema giuridico basato su codici scritti e leggi generali e astratte. Il diritto è principalmente creato dai legislatori e applicato dai giudici, che non sono vincolati dai precedenti. |
| **Common Law** | Un sistema giuridico basato sulla giurisprudenza e sulla regola del precedente giudiziario (stare decisis). Il diritto viene creato principalmente dalle decisioni delle corti. |
| **Giurista** | Un esperto di diritto, che possiede un sapere giuridico e il cui compito era individuare soluzioni giuridiche per i casi concreti nel diritto romano, spesso fornendo consulenza ai privati. |
| **Magistrato** | Nel diritto romano, figura con un ruolo attivo nella creazione e nell'evoluzione del diritto, in particolare il pretore, che amministrava la giustizia e formulava principi giuridici attraverso le sue sentenze (diritto pretorio). Oggi i magistrati applicano la legge. |
| **Corpus Iuris Civilis** | Una fondamentale raccolta di leggi e costituzioni imperiali promossa dall'imperatore Giustiniano nel VI secolo d.C., che racchiude tutto il diritto civile dell'epoca e ha avuto un'enorme influenza sul diritto privato successivo. |
| **Diritto Pretorio** | L'insieme dei principi giuridici formulati dai pretori nell'antica Roma, che integrò e modificò il diritto civile esistente per rispondere alle nuove esigenze sociali ed economiche. Fu un motore innovatore del diritto. |
| **Dodici Tavole** | Il primo insieme di norme giuridiche scritte nell'antica Roma, risalente al V secolo a.C., che costituì il fondamento del diritto romano arcaico e della civitas. |
| **Persone** | Nel diritto romano, il termine "persona" indicava un essere umano. Tuttavia, la distinzione tra persona e soggetto di diritto era cruciale: gli schiavi erano persone ma non soggetti di diritto. |
| **Soggetto di Diritto** | Chiunque venga riconosciuto dall'ordinamento giuridico come titolare di diritti e doveri. Nel diritto romano, gli schiavi, pur essendo persone, non erano soggetti di diritto, essendo considerati "cose". |
| **Capacità Giuridica** | L'attitudine di un soggetto a essere titolare di diritti e doveri giuridici. Nel diritto romano, era posseduta da persone libere, ma poteva essere limitata per donne e minori. Oggi è un diritto universale dei nati. |
| **Capacità di Agire** | L'idoneità di un soggetto a compiere atti giuridicamente rilevanti che producono effetti giuridici. Richiede la capacità di intendere e di volere e la piena libertà del consenso. |
| **Vizi del Consenso** | Fattori che alterano la libera formazione della volontà di un contraente, rendendo il contratto annullabile. Comprendono l'errore, la violenza (morale) e il dolo. |
| **Dolo** | Un raggiro o un inganno volto a indurre una parte a concludere un negozio giuridico che altrimenti non avrebbe stipulato o avrebbe stipulato a condizioni diverse. Costituisce un vizio del consenso. |
| **Violenza Morale** | Minaccia di un male ingiusto e notevole che costringe una persona a compiere un negozio giuridico contro la propria volontà. È causa di annullabilità del contratto. |
| **Errore** | Una falsa rappresentazione della realtà che cade su un elemento essenziale del negozio giuridico e che, se essenziale e riconoscibile dall'altra parte, può renderlo annullabile. L'ignoranza del diritto, tuttavia, non scusa. |
| **Negozio Giuridico** | Una manifestazione di volontà dei soggetti di diritto capace di produrre effetti sulla realtà giuridica. Può essere unilaterale, bilaterale o plurilaterale e può avere effetti inter vivos o mortis causa. |
| **Fatti Giuridici** | Eventi naturali o umani che si verificano indipendentemente dalla coscienza e volontarietà dell'uomo, ma che producono effetti giuridici (es. nascita, morte, incrementi fluviali). |
| **Atti Giuridici** | Eventi derivanti dall'azione umana consapevole e volontaria, che producono effetti giuridici. Possono essere leciti (negozi giuridici) o illeciti. |
| **Atto Giuridico Lecito** | Un'azione umana volontaria e consapevole che produce effetti giuridici riconosciuti dall'ordinamento, compiuta nel rispetto delle norme. Il negozio giuridico ne è la tipica espressione. |
| **Negozio Giuridico Unilaterale** | Negozio giuridico in cui la manifestazione di volontà proviene da un solo soggetto di diritto. L'esempio classico è il testamento. |
| **Negozio Giuridico Bilaterale** | Negozio giuridico che richiede la manifestazione di volontà di due centri d'interesse o parti. I contratti bilaterali sono un esempio comune. |
| **Negozio Giuridico Plurilaterale** | Negozio giuridico che coinvolge più di due parti. Un esempio è il contratto di società. |
| **Negozio Giuridico Recettizio** | Negozio giuridico i cui effetti si producono solo quando la sua manifestazione di volontà giunge a conoscenza del destinatario. La proposta contrattuale ne è un esempio. |
| **Negozio Giuridico Non Recettizio** | Negozio giuridico i cui effetti si producono indipendentemente dal fatto che la manifestazione di volontà sia pervenuta al destinatario. |
| **Negozio Giuridico Inter Vivos** | Negozio giuridico destinato a produrre effetti giuridici tra persone viventi. |
| **Negozio Giuridico Mortis Causa** | Negozio giuridico i cui effetti si producono dopo la morte del suo autore. Il testamento ne è un esempio principale. |
| **Negozio Giuridico a Titolo Oneroso** | Negozio giuridico che comporta un sacrificio economico per almeno una delle parti. La compravendita è un esempio tipico. |
| **Negozio Giuridico a Titolo Gratuito** | Negozio giuridico in cui una parte non riceve un corrispettivo economico per il suo sacrificio. Il comodato d'uso ne è un esempio. |
| **Negozio Giuridico Astratto** | Negozio giuridico la cui validità ed efficacia non dipendono necessariamente dalla sussistenza di una causa specifica, ma sono riconducibili alla mera volontà delle parti. |
| **Negozio Giuridico Causale** | Negozio giuridico la cui validità ed efficacia sono strettamente legate alla sussistenza di una causa lecita e socialmente giustificata. |
| **Negozio Giuridico Effetto Reale** | Negozio giuridico volto a produrre come effetto la costituzione, la modifica o l'estinzione di un diritto reale. |
| **Negozio Giuridico Effetto Obbligatorio** | Negozio giuridico che produce l'insorgere di obbligazioni e diritti di credito tra le parti. |
| **Elementi Essenziali del Negozio Giuridico** | Requisiti indispensabili affinché un negozio giuridico sia valido. Includono l'accordo, la causa, l'oggetto e la forma (quando prescritta dalla legge). La loro mancanza rende il negozio nullo. |
| **Accordo delle Parti** | Il consenso reciproco e coordinato tra le parti su tutti gli elementi essenziali del negozio giuridico. Costituisce il fondamento di ogni contratto. |
| **Causa** | La giustificazione economico-sociale o la funzione che l'ordinamento giuridico riconosce a un negozio. È la ragione per cui il negozio è lecito e produce effetti. |
| **Oggetto** | La prestazione o il bene su cui verte il negozio giuridico. Deve essere possibile, lecito, determinato o determinabile. |
| **Forma** | Il modo in cui la volontà negoziale viene manifestata. Talvolta è prescritta dalla legge a pena di nullità per garantire certezza e pubblicità. |
| **Elementi Accidentali del Negozio Giuridico** | Elementi che le parti possono liberamente inserire nel negozio per modularne gli effetti, senza che la loro assenza ne comprometta la validità. Sono la condizione, il termine e il modo. |
| **Condizione** | Un avvenimento futuro e incerto a cui le parti subordinano l'efficacia o la risoluzione di un negozio giuridico. Può essere sospensiva o risolutiva. |
| **Condizione Sospensiva** | Condizione che, al suo verificarsi, fa decorrere gli effetti del negozio giuridico (il negozio non produce effetti finché non si avvera). |
| **Condizione Risolutiva** | Condizione che, al suo verificarsi, fa cessare gli effetti del negozio giuridico (il negozio è immediatamente efficace ma i suoi effetti si estinguono se la condizione si avvera). |
| **Termine** | Un evento futuro ma certo, dal quale iniziano a decorrere o si estinguono gli effetti di un negozio giuridico. Può essere iniziale (sospensivo) o finale (risolutivo). |
| **Modo (o Onere)** | Una clausola accessoria che grava su un negozio a titolo gratuito, imponendo al beneficiario un determinato comportamento o prestazione. |
| **Inefficacia** | Stato di un negozio giuridico valido che non produce effetti, temporaneamente o definitivamente, per cause previste dalla legge o per volontà delle parti. |
| **Invalidità** | Difetto del negozio giuridico che ne compromette la validità, rendendolo nullo o annullabile fin dall'origine. |
| **Nullità** | La forma più grave di invalidità, che rende il negozio giuridico inesistente fin dall'inizio, privo di qualsiasi effetto giuridico. Deriva dalla mancanza di un elemento essenziale o dall'illiceità. |
| **Annullabilità** | Forma di invalidità meno grave della nullità, che rende il negozio giuridico provvisoriamente efficace ma impugnabile da una delle parti, solitamente a causa di vizi del consenso o incapacità. |
| **Rescindibilità** | Forma di invalidità che consente di sciogliere un contratto viziato da sproporzione tra le prestazioni, dovuta allo stato di bisogno di una parte e all'approfittamento dell'altra. |
| **Simulazione** | Fenomeno per cui le parti dichiarano di volere un certo negozio giuridico (simulato) ma in realtà ne vogliono uno diverso (dissimulato) o nessuno negozio. Può essere assoluta o relativa. |
| **Rappresentanza** | Fenomeno giuridico per cui un soggetto (il rappresentante) compie atti giuridici in nome e per conto di un altro soggetto (il rappresentato), producendo effetti nella sfera giuridica di quest'ultimo. |
| **Mandato** | Un contratto con cui una parte (mandatario) si obbliga a compiere uno o più atti giuridici per conto dell'altra parte (mandante). |
| **Direzione (della rappresentanza)** | La rappresentanza è diretta quando il rappresentante agisce in nome e per conto del rappresentato, e gli effetti ricadono direttamente nella sfera giuridica del rappresentato. |
| **Indirezione (della rappresentanza)** | La rappresentanza è indiretta quando il rappresentante agisce in nome proprio ma per conto del rappresentato. Gli effetti del contratto ricadono prima nella sfera del rappresentante, che poi deve trasferirli al rappresentato. |
| Beni | In senso giuridico, sono le cose che possono formare oggetto di diritti. Non tutte le cose materiali o immateriali possono essere considerate beni in senso giuridico, poiché devono essere suscettibili di appropriazione e di costituire l'oggetto di un rapporto giuridico patrimoniale. |
| Beni Corporali | Sono beni che possiedono una fisicità materiale, ovvero che possono essere percepiti con i sensi e toccati. Esempi includono fondi, schiavi (nel diritto romano), oro e immobili. La loro natura materiale permette la loro trasmissione attraverso atti come la consegna. |
| Beni Incorporali | Si riferiscono a entità astratte che non hanno una fisicità materiale ma rilevano per la loro consistenza giuridica. Esempi tipici sono i diritti, come i diritti reali e le obbligazioni. Non possono essere toccati ma sono oggetto di diritti e doveri. |
| Beni Consumabili | Sono beni che si distruggono giuridicamente con il primo utilizzo o che si esauriscono al momento del loro consumo. Esempi classici sono il denaro, gli alimenti e il vino. Non possono essere utilizzati una seconda volta nella loro essenza. |
| Beni Fungibili | Sono beni che possono essere sostituiti con altri beni dello stesso genere e qualità, in quanto determinabili per peso, numero o misura. Esempi includono la farina, lo zucchero, l'olio e il denaro. La loro fungibilità li rende adatti a contratti come il mutuo. |
| Beni Infungibili | Si tratta di beni che non possono essere sostituiti con altri equivalenti a causa della loro specificità e unicità. Opere d'arte, schiavi (nel diritto romano) e cavalli specifici rientrano in questa categoria. Il loro valore risiede nelle loro caratteristiche individuali. |
| Beni Immobili | In base alla definizione del codice civile italiano, sono beni immobili il suolo, le sorgenti e i corsi d'acqua, gli alberi e gli edifici. Tutti gli altri beni sono considerati mobili. Questa distinzione ha rilevanza per diverse questioni giuridiche. |
| Beni Mobili | Sono considerati mobili tutti i beni che non rientrano nella definizione di beni immobili, quindi sono generalmente cose amovibili e trasportabili, come animali e oggetti inanimati. La distinzione tra mobili e immobili è presente fin dalle antiche leggi romane. |
| Beni Non in Commercio | Rappresentano beni che non sono suscettibili di proprietà privata o di altri rapporti giuridici patrimoniali. Tradizionalmente includevano beni del demanio pubblico, come spiagge, mare, e cose pubbliche come acquedotti e strade. |
| Beni in Commercio | Sono beni che possono formare oggetto di proprietà privata e di altre tipologie di rapporti giuridici patrimoniali. La loro commerciabilità li rende idonei a trasferimenti come la vendita, la locazione e il mutuo. |
| Beni Fruttiferi | Sono beni che producono frutti, sia naturali (come prodotti botanici, lana, latte) sia civili (come i redditi derivanti da locazione). L'articolo 820 del Codice Civile italiano include entrambe le categorie di frutti. |
| Beni Accessori | Si tratta di cose che sono destinate a servire o ad ornare una cosa principale, stabilendo un rapporto di servizio o ornamentale con essa. Ad esempio, gli strumenti agricoli sono accessori di un fondo. La cosa accessoria tende a seguire le sorti giuridiche della cosa principale. |
| Diritto Reale | È un diritto sulle cose che conferisce al titolare un potere immediato e assoluto su un bene. Tali diritti sono opponibili erga omnes, ovvero nei confronti di chiunque, e garantiscono al titolare la possibilità di escludere gli altri dal godimento della cosa. |
| Proprietà Civile (o Quiritaria) | Rappresenta l'unico diritto reale pieno, autonomo e indipendente, caratterizzato dalla pienezza (godere e disporre) e dall'esclusività del godimento. Il proprietario ha il diritto di esercitare il suo potere sulla cosa entro i limiti e con l'osservanza degli obblighi stabiliti dall'ordinamento giuridico. |
| Diritti Reali Minori (o Parziari) | Sono diritti che presuppongono l'esistenza di un diritto di proprietà su una cosa e ne costituiscono una limitazione parziale. Non sono autonomi e indipendenti, ma dipendono dal diritto di proprietà principale. Si dividono in diritti di godimento e diritti di garanzia. |
| Diritti Reali di Godimento | Consentono al loro titolare di trarre un vantaggio patrimoniale dall'uso o dal godimento di un bene altrui. Esempi includono l'usufrutto, le servitù prediali, l'uso, l'abitazione, la superficie e l'enfiteusi. |
| Diritti Reali di Garanzia | Hanno la funzione di garantire l'adempimento di un'obbligazione, fornendo al creditore una sicurezza patrimoniale. I principali esempi sono il pegno e l'ipoteca. Non conferiscono direttamente un vantaggio patrimoniale, ma una garanzia. |
| Possesso | È una situazione di fatto che consiste nel potere materiale sulla cosa, manifestato attraverso un'attività corrispondente all'esercizio della proprietà o di un altro diritto reale. Il possesso si compone di due elementi: il *corpus* (disponibilità materiale) e l'*animus* (intenzione di comportarsi come proprietario). |
| Detenzione | È una situazione di fatto che si limita alla disponibilità materiale della cosa (*corpus*), ma manca l'*animus possidendi* (l'intenzione di comportarsi come proprietario). Il detentore riconosce che la disponibilità della cosa deriva da un titolo altrui (ad esempio, un inquilino in affitto). |
| Elasticità | Caratteristica della proprietà che permette al diritto di espandersi o contrarsi in base alla presenza o all'estinzione di diritti reali minori. Quando un diritto minore si estingue, il diritto di proprietà si riespande automaticamente per coprire nuovamente l'intera facoltà di godimento. |
| Perpetuità | È una caratteristica fondamentale del diritto di proprietà, che indica la sua esistenza continua e non soggetta a limiti temporali. La proprietà non si estingue per il semplice non uso, a differenza di alcuni diritti reali minori. |
| Imprescrittibilità | La proprietà è imprescrittibile sia in termini sostanziali (non si perde per non uso, salvo l'eccezione dell'usucapione) sia in termini processuali (l'azione a difesa della proprietà non ha un termine di prescrizione). |
| Illimitatezza (della proprietà fondiaria) | Storicamente, si riteneva che la proprietà fondiaria avesse un'estensione illimitata in senso verticale, dal sottosuolo allo spazio aereo sovrastante. Tuttavia, tale illimitatezza viene concretamente limitata da norme che tutelano gli interessi dei vicini e dall'uso effettivo del proprietario. |
| Forza Attrattiva (o Valenza Assorbente) | Principio per cui tutto ciò che viene costruito o incorporato sopra o sotto il suolo accede alla proprietà del suolo stesso. Questo è alla base del modo di acquisto della proprietà denominato accessione. |
| Ambitus | Antica limitazione legale della proprietà, in particolare negli agglomerati urbani, che imponeva uno spazio libero tra le abitazioni per consentire il passaggio e l'isolamento. Tale limite prevedeva una distanza minima tra le costruzioni vicine. |
| Limes | Antica limitazione legale della proprietà che stabiliva uno spazio di confine tra fondi agricoli. Questo spazio era considerato *res sancta* e serviva per permettere il passaggio di carri e bestiame tra i terreni. |
| Taglio di Rami Sporgenti | Diritto del proprietario del fondo invaso dai rami dell'albero del vicino di pretenderne il taglio o di tagliarli autonomamente, entro determinati limiti, per evitare molestie e danni. |
| Tignum Iunctum | Principio del diritto romano secondo cui i materiali edilizi incorporati in un'opera altrui, se non separabili senza danno, diventano di proprietà del costruttore, il quale deve indennizzare il proprietario dei materiali. |
| Immissioni | Attività che comportano l'immissione di fumo, calore, esalazioni, rumori, scuotimenti o simili propagazioni da un fondo al fondo del vicino. La loro tollerabilità è valutata caso per caso secondo il criterio della normale tollerabilità. |
| Atti Emulativi | Atti compiuti dal proprietario che non hanno altro scopo se non quello di nuocere o recare molestia ad altri, senza apportare alcun vantaggio al compimento dell'atto stesso. Sono considerati un abuso del diritto. |
| Azioni di Rivendica | Azioni legali a difesa della proprietà, utilizzate dal proprietario che ha perso il possesso della cosa per ottenere l'accertamento del suo diritto e la restituzione del bene. Sono anche note come azioni petitorie. |
| Azione Negatoria | Azione legale esperita dal proprietario che ha il possesso della cosa ma è disturbato da terzi che affermano di avere un diritto reale minore sulla stessa. Mira a ottenere l'accertamento della pienezza del proprio diritto e la cessazione delle turbative. |
| Cauzione di Danno Temuto | Azione giudiziaria che consente al proprietario, titolare di altro diritto reale o possessore di richiedere un provvedimento per ovviare a un pericolo imminente di danno grave e prossimo derivante da un edificio, albero o altra cosa. |
| Regolamento dei Confini | Azione giudiziaria esperita quando il confine tra due fondi confinanti è incerto. Il giudice stabilisce il confine basandosi sulle prove disponibili, inclusi i registri catastali. |
| Azioni Possessorie | Azioni legali che tutelano le situazioni di possesso, indipendentemente dalla titolarità del diritto di proprietà. Sono volte a reintegrare o mantenere il possesso da turbative o spogli. |
| Usus Acquisitivo (Usucapione) | Modo di acquisto della proprietà basato sul possesso continuato, pacifico e pubblico della cosa per un determinato periodo di tempo. Permette di "prendere" la proprietà attraverso il possesso prolungato. |
| Possesso Civile | Forma di possesso che, se unito ad altri requisiti come la buona fede e un titolo idoneo, può portare all'usucapione. Richiede la disponibilità materiale e l'intenzione di possedere come proprietario. |
| Possesso Vale Titolo | Principio per cui chi acquista beni mobili da chi non ne è proprietario ne acquista la proprietà se è in buona fede al momento della consegna e sussiste un titolo idoneo al trasferimento. |
| Possesso di Buona Fede | Si ha quando il possessore ignora di ledere un diritto altrui. La buona fede è presunta e basta che sussista al momento dell'acquisto. Non è ammessa se l'ignoranza deriva da colpa grave. |
| Possesso Naturale (o Detenzione) | Si ha quando si possiede solo la disponibilità materiale della cosa (*corpus*), ma manca l'*animus possidendi*. Il detentore non può agire per le turbative e deve rivolgersi al suo dante causa. |
| Possesso Anomalo | Situazione che si colloca tra la detenzione e il possesso pieno, caratterizzata dalla disponibilità materiale della cosa per ragioni diverse dalla proprietà, come nel caso del credito pignoratizio o del sequestratario. |
| Interversione del Possesso | Mutamento del titolo in forza del quale si ha la disponibilità di una cosa. Non è possibile cambiare la propria qualifica da detentore a possessore o da possessore a detentore con la sola propria volontà; è necessario un atto esterno o un mutamento del titolo proveniente da un terzo. |
| Modi di Acquisto della Proprietà | Sono le modalità attraverso cui la proprietà può essere legittimamente trasferita da un soggetto a un altro o costituita in capo a un soggetto. Si distinguono in modi a titolo originario e a titolo derivativo. |
| Negozi ad Effetti Reali | Atti giuridici che producono direttamente il trasferimento o la costituzione di un diritto reale. La loro efficacia traslativa è immediata, senza la necessità di ulteriori atti. |
| Modi a Titolo Originario | Modi di acquisto della proprietà in cui il diritto si costituisce in capo a un soggetto a prescindere da un precedente titolare, come se venisse ad esistere per la prima volta. Esempi sono l'occupazione, l'invenzione e l'accessione. |
| Modi a Titolo Derivativo | Modi di acquisto della proprietà in cui il diritto si trasferisce da un soggetto (dante causa) a un altro (avente causa). La validità e l'estensione del diritto dell'avente causa dipendono da quelle del diritto del dante causa. |
| Probatio Diabolica | Principio che rende complessa la prova del diritto di proprietà nelle azioni petitorie quando l'acquisto è a titolo derivativo. Richiede di dimostrare la legittimità di tutti i trasferimenti fino a un acquisto a titolo originario. |
| Accessione | Modo di acquisto della proprietà a titolo originario che si verifica quando una cosa, di minor valore economico, viene incorporata in un'altra di maggior valore economico, o quando una cosa mobile accede a un bene immobile. La proprietà del bene principale assorbe quella del bene accessorio. |
| Specificazione | Modo di acquisto della proprietà che si realizza quando qualcuno, lavorando una materia altrui, crea una cosa nuova. La proprietà della nuova specie spetta all'artefice se il valore della mano d'opera supera notevolmente quello della materia, altrimenti al proprietario della materia, previo indennizzo. |
| Confusione | Modo di acquisto della proprietà a titolo originario che si verifica con la mescolanza volontaria o casuale di liquidi o metalli fusi appartenenti a diversi proprietari, quando non sono separabili senza notevole deterioramento. La proprietà diventa comune pro quota. |
| Commistione | Unione di sostanze solide in polvere o in grani appartenenti a diversi proprietari, che non sono più separabili senza notevole deterioramento. La proprietà diventa comune pro quota. |
| Acquisto dei Frutti | I frutti naturali appartengono al proprietario della cosa madre al momento della separazione. I frutti civili si acquistano giorno per giorno. L'usufruttuario acquista i frutti con la percezione. |
| Invenzione del Tesoro | Modo di acquisto della proprietà a titolo originario che si ha quando si ritrova un tesoro, inteso come bene mobile prezioso, sepolto in un fondo da tempo così remoto che nessuno ne conserva memoria. Il tesoro appartiene solitamente al proprietario del fondo, ma con eccezioni. |
| Testamento | Atto revocabile con cui una persona dispone dei propri beni per il tempo successivo alla morte. Attraverso il testamento, la proprietà può essere trasferita a titolo derivativo agli eredi o legatari. |
| Consegna (Traditio) | Atto materiale di trasferimento del possesso di un bene, che in presenza di determinati requisiti (come la giusta causa e la volontà delle parti), può produrre anche il trasferimento della proprietà, specialmente per le cose *nec mancipi*. |
| Giusta Causa (del trasferimento) | La ragione economica o sociale che giustifica il passaggio di possesso o proprietà di un bene da un soggetto all'altro. Esempi includono la compravendita, la donazione, il mutuo o il pagamento di un debito. |
| Traditio Longa Manu | Forma di consegna simbolica in cui la proprietà viene trasferita indicando con la mano l'oggetto della vendita, specialmente per beni immobili o di grandi dimensioni. |
| Traditio Simbolica | Forma di consegna in cui la proprietà viene trasferita mediante la consegna di un simbolo che rappresenta la cosa, come le chiavi di un magazzino contenente merci. |
| Traditio Brevi Manu | Situazione in cui un detentore acquista la proprietà della cosa che già detiene. Il cambiamento del titolo da detenzione a possesso avviene con il consenso del proprietario. |
| Costituto Possessorio | Situazione in cui il proprietario vende una cosa ma contestualmente ne trattiene la disponibilità, trasformandosi da possessore a detentore (ad esempio, vendendo un immobile e prendendolo in locazione). |
| Servitù Prediali | Peso imposto ad un fondo (fondo servente) per l'utilità di un altro fondo (fondo dominante) appartenente a diverso proprietario. Le servitù prediali gravano sempre su beni immobili e sono legate alla qualità del fondo. |
| Servitù Rustiche | Servitù prediali connesse alle esigenze agricole, come il diritto di passaggio, di attingere o derivare acqua (acquedotto), di pascolo. |
| Servitù Urbane | Servitù prediali connesse ai rapporti tra edifici e aree connesse, riguardanti aspetti come scarichi di acque, opere murarie, non sopraelevazione, luci e vedute. |
| Servitù Positive | Servitù che consentono al proprietario del fondo dominante di compiere un'attività sul fondo servente (es. pascolo, passaggio). Il proprietario del fondo servente deve sopportare. |
| Servitù Negative | Servitù che impongono al proprietario del fondo servente un obbligo di *non fare*, al fine di preservare l'utilità del fondo dominante (es. divieto di sopraelevare). |
| Usufrutto | Diritto reale di godimento che conferisce al titolare (usufruttuario) il diritto di usare una cosa altrui, inconsumabile e fruttifera, e di percepirne i frutti, con l'obbligo di rispettarne la destinazione economica e di restituirla alla scadenza. |
| Nudo Proprietario | Il proprietario di un bene gravato da un diritto reale minore, come l'usufrutto. Conserva la proprietà ma è privato della facoltà di godimento diretto, che spetta al titolare del diritto minore. |
| Uso | Diritto reale di godimento simile all'usufrutto, ma limitato all'uso della cosa e alla percezione dei frutti strettamente necessari per i bisogni propri e della propria famiglia. |
| Abitazione | Diritto reale di godimento che consente al titolare di abitare una casa altrui, limitatamente ai bisogni propri e della propria famiglia. |
| Superficie | Diritto reale che costituisce una deroga al principio dell'accessione, consentendo di separare la proprietà della costruzione da quella del suolo su cui essa insiste. Permette di fare e mantenere una costruzione sopra o sotto il suolo altrui. |
| Quasi Usufrutto | Forma di usufrutto che riguarda cose consumabili. L'usufruttuario acquista la proprietà delle cose consumabili, con l'obbligo di restituirne il valore o l'equivalente alla scadenza. |
| Obbligazione | Un vincolo giuridico che impone a un soggetto (debitore) di eseguire una determinata prestazione a favore di un altro soggetto (creditore), secondo il diritto dello Stato. |
| Vincolo Giuridico | La forza legale che lega il debitore al creditore, obbligando il primo all'adempimento di una prestazione. Storicamente poteva avere anche una connotazione fisica. |
| Prestazione | L'oggetto del debito, ovvero il comportamento (dare, fare, non fare) che il debitore è tenuto a eseguire a favore del creditore. |
| Adempimento | L'esatta esecuzione della prestazione dovuta dal debitore al creditore, che comporta l'estinzione dell'obbligazione. |
| Debito | La prestazione specifica che il debitore si impegna a compiere o a cui è obbligato nei confronti del creditore. |
| Responsabilità | L'esposizione del debitore alle conseguenze legali in caso di inadempimento della prestazione dovuta. |
| Pretesa Relativa | Il diritto del creditore di ottenere una specifica prestazione da un debitore determinato, tutelato attraverso azioni personali. |
| Patrimoniale | Caratteristica della prestazione che deve essere suscettibile di valutazione economica, anche se l'interesse del creditore può essere non patrimoniale. |
| Possibile | Caratteristica della prestazione che deve essere realizzabile al momento in cui sorge l'obbligazione. L'impossibilità sopravvenuta non imputabile al debitore estingue l'obbligazione. |
| Lecita | Caratteristica della prestazione che non deve essere contraria a norme imperative, ordine pubblico o buon costume. |
| Determinata | Caratteristica della prestazione, il cui oggetto deve essere chiaramente specificato e definito al momento del sorgere dell'obbligazione. |
| Determinabile | Caratteristica della prestazione, il cui oggetto può essere individuato in futuro attraverso criteri oggettivi o la determinazione di un terzo. |
| Responsabilità Contrattuale | La responsabilità che sorge dall'inadempimento di un'obbligazione derivante da un contratto. |
| Responsabilità Extracontrattuale (o Aquiliana) | La responsabilità che deriva da un fatto illecito, ovvero un fatto doloso o colposo che cagiona ad altri un danno ingiusto, sanzionato dall'art. 2043 c.c. |
| Dolo | Elemento psicologico dell'inadempimento che consiste nell'intenzione del debitore di non adempiere o di provocare il danno. |
| Colpa | Elemento psicologico dell'inadempimento che consiste nella negligenza, imprudenza o imperizia del debitore nel non adempiere. |
| Caso Fortuito | Evento accidentale, imprevedibile e inevitabile, che esonera il debitore da responsabilità per l'inadempimento. |
| Forza Maggiore | Forza irresistibile, spesso legata a eventi naturali o eventi eccezionali, che esonera il debitore da responsabilità per l'inadempimento. |
| Mora del Debitore | Ritardo colpevole del debitore nell'eseguire la prestazione, che comporta perpetuazione dell'obbligazione e responsabilità per i danni. |
| Mora del Creditore | Rifiuto ingiustificato del creditore di ricevere la prestazione dovuta, che comporta l'esenzione del debitore da responsabilità per il ritardo e altri effetti. |
| Obbligazioni Generiche | Obbligazioni il cui oggetto è determinato solo nel genere, con beni fungibili che possono essere sostituiti con altri di pari qualità. Il genere non perisce mai. |
| Obbligazioni Specifiche | Obbligazioni il cui oggetto è determinato nella sua specificità, con beni infungibili che non possono essere sostituiti. |
| Obbligazioni Alternative | Obbligazioni che prevedono due o più prestazioni dedotte in obbligazione, tra cui il debitore (o il creditore, se previsto) ha la facoltà di scegliere quale adempiere. |
| Obbligazioni Divisibili | Obbligazioni il cui adempimento può essere frazionato in parti, senza alterarne la natura e l'utilità (es. somma di denaro). |
| Obbligazioni Indivisibili | Obbligazioni che non ammettono un adempimento frazionato a causa della loro natura o della volontà delle parti. |
| Obbligazioni Parziarie | Obbligazioni in cui il debito o il credito si ripartisce tra i diversi debitori o creditori in quote distinte. |
| Obbligazioni Solidali | Obbligazioni in cui più debitori sono obbligati per l'intera prestazione (passiva) o più creditori hanno diritto all'intera prestazione (attiva); l'adempimento di uno libera gli altri. |
| Obbligazioni Civili | Obbligazioni perfette, caratterizzate sia dal debito che dalla responsabilità, per le quali è prevista un'azione legale per il loro adempimento. |
| Obbligazioni Naturali | Obbligazioni in cui esiste solo il debito (spesso morale o sociale) ma manca la responsabilità giuridica; il pagamento spontaneo non è ripetibile, salvo che sia eseguito da un incapace. |
| Fonti delle Obbligazioni | I fatti o gli atti giuridici a cui l'ordinamento riconduce la nascita delle obbligazioni (contratto, fatto illecito, ogni altro atto o fatto idoneo). |
| Contratto | L'accordo di due o più parti per costituire, regolare o estinguere tra loro un rapporto giuridico patrimoniale. |
| Contratto Reale | Contratto che si perfeziona non solo con il consenso, ma anche con la consegna della cosa oggetto del contratto (es. mutuo, comodato, deposito). |
| Contratto Consensuale | Contratto che si perfeziona con il solo consenso delle parti, senza la necessità della consegna della cosa (es. compravendita, locazione). |
| Contratto Verbale | Contratto che si perfeziona mediante la pronuncia di parole specifiche. |
| Contratto Letterale | Contratto che richiede una forma scritta, spesso con registrazione in documenti o registri contabili. |
| Contratto Tipico | Contratto espressamente previsto e disciplinato dalla legge, con una causa e una forma tipiche. |
| Contratto Atipico | Contratto non espressamente previsto dalla legge, ma valido purché diretto a realizzare interessi meritevoli di tutela secondo l'ordinamento giuridico. |
| Contratto Unilaterale | Contratto dal quale sorgono obblighi a carico di una sola parte (es. mutuo). |
| Contratto Bilaterale (o a Prestazioni Corrispettive/Sinallagmatico) | Contratto dal quale sorgono obblighi reciproci a carico di entrambe le parti (es. compravendita). |
| Contratto Bilaterale Imperfetto | Contratto che di norma genera obblighi solo per una parte, ma in determinate circostanze possono sorgere obblighi anche a carico dell'altra parte (es. comodato). |
| Contratto Plurilaterale | Contratto dal quale sorgono obblighi in capo a più di due parti (es. società). |
| Mutuo | Contratto reale con cui una parte consegna all'altra una quantità di denaro o cose fungibili, che l'altra si obbliga a restituire altrettante cose della stessa specie e qualità. È un prestito di consumo. |
| Comodato | Contratto reale con cui una parte consegna all'altra una cosa inconsumabile, affinché se ne serva per un tempo o uso determinato, con l'obbligo di restituirla. È un prestito d'uso, essenzialmente gratuito. |
| Deposito | Contratto reale con cui una parte riceve dall'altra una cosa mobile con l'obbligo di custodirla e restituirla in natura. La causa è la custodia. |
| Deposito Irregolare | Deposito di cose fungibili, specialmente denaro, in cui il depositario ne acquista la proprietà e ha l'obbligo di restituire una somma equivalente (es. deposito bancario). |
| Compravendita | Contratto consensuale che ha per oggetto il trasferimento della proprietà di una cosa o di un altro diritto verso il corrispettivo di un prezzo. Opera il principio consensualistico. |
| Principio Consensualistico | Principio per cui nei contratti che hanno per oggetto il trasferimento della proprietà o di altri diritti, il trasferimento avviene per effetto del solo consenso delle parti. |
| Caparra | Somma di denaro versata da una parte al momento della conclusione del contratto, a conferma dello stesso e che verrà imputata al prezzo o restituita in caso di inadempimento. |
| Locazione | Contratto con cui una parte (locatore) si obbliga a far godere all'altra (conduttore) una cosa mobile o immobile per un dato tempo, verso un determinato corrispettivo. |
| Mandato | Contratto con cui una parte si obbliga a compiere uno o più atti giuridici per conto dell'altra. Di regola è a titolo gratuito. |
| Gestione di Affari Altrui | Attività intrapresa da un soggetto (gestore) senza un incarico formale, per gestire spontaneamente affari di un altro soggetto (interessato) assente o impedito, con l'obbligo di continuare e condurre a termine l'affare. |
| Società | Contratto con cui due o più soggetti conferiscono beni o energie per la realizzazione di un vantaggio patrimoniale comune, ripartendo utili e perdite. |
| Tipicità Forte | Sistema giuridico in cui sono ammessi solo i contratti espressamente previsti e disciplinati dalla legge, con causa e forma tipiche. |
| Tipicità Debole | Sistema giuridico che ammette la stipulazione di contratti atipici, purché diretti a realizzare interessi meritevoli di tutela. |
| Permuta | Scambio di cosa con cosa. Originariamente atipico, oggi è un contratto tipico consensuale. |
| Transazione | Accordo con cui le parti, facendosi reciproche concessioni, pongono fine a una lite o prevengono una lite. |
| Contratto Estimatorio | Contratto con cui una parte consegna all'altra cose mobili e questa si obbliga a pagarne il prezzo, a meno che non le restituisca nel termine stabilito. |
| Pagamento d'Indebito | Esecuzione di una prestazione non dovuta, che dà diritto alla ripetizione (richiesta di restituzione) di quanto pagato, salvo eccezioni. |
| Indebito Oggettivo | Situazione in cui si effettua un pagamento non dovuto in assoluto. |
| Indebito Soggettivo | Situazione in cui si paga un debito altrui credendosi erroneamente debitori, o si paga al creditore sbagliato per errore scusabile. |
| Danno Ingiusto | Lesione di un interesse altrui giuridicamente protetto, causata senza giustificazione. |
| Danno Emergente | La perdita patrimoniale effettiva subita dal danneggiato a causa dell'illecito. |
| Lucro Cessante | Il mancato guadagno che il danneggiato avrebbe potuto conseguire se l'illecito non si fosse verificato. |
| Novazione | Modi di estinzione delle obbligazioni che consiste nella sostituzione di un'obbligazione originaria con una nuova obbligazione, con intenti diversi o modificando elementi soggettivi o oggettivi. |
| Remissione del Debito | Dichiarazione del creditore di voler rinunciare al proprio credito, estinguendo così l'obbligazione. |
| Compensazione | Modo di estinzione delle obbligazioni che si verifica quando due soggetti sono reciprocamente debitori e creditori; i debiti e i crediti si estinguono per le quantità corrispondenti. |
| Impossibilità Oggettiva Sopravvenuta | Situazione in cui la prestazione dedotta in obbligazione diventa impossibile da eseguire per cause non imputabili al debitore, estinguendo l'obbligazione. |
Cover
cursus bouwrecht.pdf
Summary
# Taken en verantwoordelijkheden van bouwheer, architect en aannemer tijdens de uitvoeringsfase
Tijdens de uitvoeringsfase van een bouwproject zijn de bouwheer, architect en aannemer gebonden aan specifieke taken en verantwoordelijkheden die essentieel zijn voor een correcte voltooiing van het project [2](#page=2) [3](#page=3).
### 1.1 De bouwheer
De bouwheer heeft als primaire verantwoordelijkheden:
* De uitvoering van de opdracht mogelijk maken [2](#page=2) [3](#page=3).
* De overeengekomen prijs betalen [2](#page=2) [3](#page=3).
* De werken formeel aanvaarden of opleveren [2](#page=2) [3](#page=3).
### 1.2 De architect
De architect is een onafhankelijke professional die een schriftelijk contract aangaat met de bouwheer. Het beroep van architect is onverenigbaar met dat van aannemer; de architect mag zijn taken niet delegeren aan de aannemer. De architect bezit een monopolie voor het opmaken van bouwplannen en het controleren van de uitvoering van werken waarvoor een omgevingsvergunning vereist is [2](#page=2).
De taken van de architect tijdens de uitvoeringsfase omvatten:
#### 1.2.1 Leiding
De architect is verantwoordelijk voor het geven van duidelijke, precieze en volledige richtlijnen om uitvoeringsfouten te voorkomen [2](#page=2).
#### 1.2.2 Controle sensu stricto
Dit houdt in:
* Controle op de conformiteit en de tijdigheid van de werken [2](#page=2).
* Aanwezigheid op de werf: de architect is niet permanent aanwezig, maar wel op cruciale momenten, afhankelijk van de complexiteit en voortgang van de werf. Dit is met name belangrijk bij cruciale fasen die later niet zonder destructief onderzoek kunnen worden gecontroleerd en die een risico op belangrijke schade met zich meebrengen [2](#page=2).
* Organisatie van werfvergaderingen en het opstellen van werfverslagen [2](#page=2).
De architect heeft een middelenverbintenis; de bouwheer moet het oorzakelijk verband bewijzen tussen de schade (als gevolg van een uitvoeringsfout van de aannemer) en een mogelijke controlefout van de architect [2](#page=2).
#### 1.2.3 Advies en bijstandsverbintenis
Dit omvat:
* Technische bijstand [2](#page=2).
* Bijstand bij de keuze van derden [2](#page=2).
* Financiële en budgettaire bijstand [2](#page=2).
* Juridische bijstand (de zogenaamde "knipperlichtfunctie") [2](#page=2).
* Bijstand bij de oplevering en aanvaarding van de werken [2](#page=2).
Deze advies- en bijstandsverbintenis is van openbare orde indien ze onlosmakelijk verbonden is met de minimale wettelijke opdracht van de architect. Dit is eveneens een middelenverbintenis [2](#page=2).
### 1.3 De aannemer
De aannemer heeft de volgende verantwoordelijkheden tijdens de uitvoeringsfase:
#### 1.3.1 Conforme uitvoering van de werken
De aannemer dient de werken conform uit te voeren volgens:
* **Dwingende wettelijke bepalingen:** Deze primeren altijd, zoals bepalingen rond de omgevingsvergunning, stabiliteit en veiligheid [3](#page=3).
* **Contractuele documenten:** Hieronder vallen de plannen, het bestek, contractueel opgelegde technische voorschriften, gegeven instructies, gemaakte afspraken en de invulling die gegeven wordt aan de gecreëerde verwachtingen [3](#page=3).
* **Regels van de kunst:** Dit zijn minimumvereisten die normen, referentiedocumenten, referentiebestekken, technische literatuur en ongeschreven ambachtelijke gewoonten omvatten [3](#page=3).
#### 1.3.2 Werken met deugdelijke materialen
De aannemer is verantwoordelijk voor het gebruik van deugdelijke, niet gebrekkige materialen [3](#page=3).
* **Intrinsieke gebreken:** De aansprakelijkheid hiervoor ligt bij de aannemer, tenzij onnaspeurbaarheid van het gebrek kan worden aangetoond [3](#page=3).
* **Functionele gebreken:** De aansprakelijkheid hiervoor ligt bij de architect, tenzij de aannemer de taken van de architect waarneemt, de architect de gebreken had moeten kennen en melden, of de aannemer afwijkt van de contractuele documenten [3](#page=3).
#### 1.3.3 Tijdige uitvoering van de werken
De aannemer moet de werken binnen de contractuele termijn uitvoeren. Indien geen contractuele termijn is bepaald, dient dit binnen een redelijke termijn te gebeuren, rekening houdend met de aard, omvang, moeilijkheidsgraad, plaats, omstandigheden en verwachtingen van de bouwheer. Dit is een resultaatsverbintenis: de bouwheer hoeft enkel de laattijdigheid te bewijzen, waarna de aannemer omstandigheden buiten zijn wil zal moeten bewijzen die de tijdige uitvoering verhinderden (bijvoorbeeld ontoegankelijk terrein, pandemieën, schaarste van materialen) [3](#page=3).
#### 1.3.4 Informatieverplichtingen
De aannemer heeft een informatieverbintenis die inhoudt:
* **Informatieplicht:** Over de inhoud, omvang en gevolgen van de werken [3](#page=3).
* **Waarschuwingsplicht:** Over fouten, hiaten en risico's [3](#page=3).
* **Weigeringsplicht:** Bij schending van dwingende wettelijke bepalingen, een onhaalbare opdracht, of nutteloos werk [3](#page=3).
---
# Uitvoering van een private aannemingsovereenkomst
Hier is de gedetailleerde samenvatting voor de uitvoering van een private aannemingsovereenkomst.
## 2. Uitvoering van een private aannemingsovereenkomst
Dit onderwerp behandelt de cruciale aspecten van de uitvoering van een private aannemingsovereenkomst, met specifieke aandacht voor prijsbepaling, uitvoeringstermijnen, omgang met gebreken en schade, en de verschillende manieren waarop de overeenkomst kan eindigen.
### 2.1 De prijs
De prijsbepaling in een aannemingsovereenkomst kan op verschillende manieren gebeuren [4](#page=4):
* **Absoluut forfait:** Een vast overeengekomen prijs die niet meer kan wijzigen.
* **Relatief forfait:** Een vaste prijs die echter aanpassingen toelaat onder specifieke omstandigheden.
* **Prijslijst (eenheidsprijzen):** De prijs wordt berekend op basis van de overeengekomen prijzen per eenheid van uitgevoerde werken.
* **Aanneming in regie:** De aannemer wordt betaald voor de werkelijk geleverde uren en materialen, vaak met een opslag.
Een **gemengde aannemingsovereenkomst** combineert elementen van verschillende prijsbepalingsmethodes.
> **Tip voor de aannemer:** Bij werk in regie is het cruciaal om alle gepresteerde uren nauwkeurig te registreren, detailleren en rapporteren [4](#page=4).
#### 2.1.1 Prijsherziening
In principe is er geen prijsherziening mogelijk na het sluiten van de overeenkomst. Er zijn echter uitzonderingen [4](#page=4):
1. **Prijsherzieningsformule:** Een clausule in de overeenkomst die aanpassingen toelaat bij schommelingen in loonkosten en materiaalprijzen [4](#page=4).
2. **Imprevisiebeding:** Een beding dat de partijen toelaat de prijs te heronderhandelen bij onvoorzienbare omstandigheden [4](#page=4).
#### 2.1.2 Meerwerken
Meerwerk betreft werk dat niet in de oorspronkelijke overeenkomst of opdracht van de aannemer is begrepen [4](#page=4).
* **Principieel recht op meerprijs:** De aannemer heeft hier recht op, tenzij de overeenkomst vereist dat er voorafgaand schriftelijk akkoord is over de prijs [4](#page=4).
* **Geen meerwerk:** Werk dat deel uitmaakt van het voorwerp van de overeenkomst (plan, bestek, meetstaat) of noodzakelijk is voor een goede uitvoering, geeft geen recht op een meerprijs [4](#page=4).
#### 2.1.3 Meerprijzen wegens onvoorziene omstandigheden
* **Omstandigheden die bestonden bij contractsluiting maar onbekend waren:** De aannemer heeft recht op een meerprijs [4](#page=4).
* **Omstandigheden die ontstaan na contractsluiting:** De aannemer heeft geen recht op een meerprijs, tenzij de overeenkomst een prijsherzieningsclausule bevat [4](#page=4).
> **Tip voor de aannemer bij wijzigingen/meerwerken:** Dien onverwijld een verrekeningsvoorstel of een fiche voor meerwerken/wijzigingen in en voer de wijziging pas uit na schriftelijk akkoord over de prijs van de wijziging [4](#page=4).
### 2.2 De uitvoeringstermijn
De uitvoeringstermijn is de overeengekomen duur waarbinnen de werken voltooid moeten zijn [5](#page=5).
* Het uitvoeren binnen de contractuele termijn is een resultaatsverbintenis van de aannemer [5](#page=5).
* Bij gebrek aan afgesproken termijn, moeten de werken binnen een redelijke termijn worden uitgevoerd, waarbij "redelijk" afhangt van de aard, omvang en complexiteit van het werk [5](#page=5).
#### 2.2.1 Beperken van aansprakelijkheid voor vertraging
De aannemer kan zijn aansprakelijkheid voor vertraging beperken door:
* Een realistische termijn af te spreken [5](#page=5).
* De termijn te bepalen in werkdagen, niet in kalenderdagen of tegen een einddatum [5](#page=5).
* Situaties te beschrijven die recht geven op termijnverlenging, zoals wijzigingen, meerwerk, fouten van de opdrachtgever, of onvoorzienbare omstandigheden [5](#page=5).
* Een forfaitaire, lage vertragingsvergoeding te voorzien [5](#page=5).
* Een maximum te stellen aan de verschuldigde vertragingsboete, bijvoorbeeld 5% van de aannemingssom [5](#page=5).
> **Tip voor de aannemer:** Registreer onverwijld alle omstandigheden die de planning verstoren, update de planning, en vraag tijdig termijnverlenging aan [5](#page=5).
#### 2.2.2 Vordering van vertragingsvergoeding door de bouwheer
* **Regel:** De bouwheer moet de aannemer eerst in gebreke stellen. Schadevergoeding is enkel verschuldigd voor schade geleden na ingebrekestelling (art. 5.231 BW) [5](#page=5).
* **Uitzonderingen:**
* Een vertragingsbeding in de overeenkomst dat bepaalt dat de boete "van rechtswege en zonder ingebrekestelling" loopt [5](#page=5).
* Wettelijke bepalingen, zoals in overheidsopdrachten waar vertragingsboetes van rechtswege lopen [5](#page=5).
#### 2.2.3 Toepassing van vertragingsbedingen
Vertragingsbedingen kunnen niet altijd onverkort worden toegepast [5](#page=5).
* Bij een te laag beding in contracten onder de Wet Breyne, kan de vergoeding worden verhoogd tot de werkelijke huurwaarde van de woning [5](#page=5).
* Een rechter kan een onredelijk vertragingsbeding ambtshalve matigen (art. 5.88 § 2 BW) [5](#page=5).
* Bij gedeeltelijke uitvoering kan de rechter het beding eveneens ambtshalve matigen (art. 5.88 § 5 BW) [5](#page=5).
### 2.3 Afwijkingen, gebreken en schade
Wanneer er problemen optreden, zijn er verschillende oplossingen mogelijk [6](#page=6):
* **Herstel in natura:** De aannemer voert het herstel zelf uit of zorgt ervoor [6](#page=6).
* **Minwaarde:** Bij minimale afwijkingen van niet-essentiële voorwaarden, die geen grote hinder veroorzaken, kan de afwijking aanvaard worden tegen een korting [6](#page=6).
* **Herstel bij equivalent:** De bouwheer laat een derde herstellen en rekent de kosten door aan de eerste aannemer [6](#page=6).
#### 2.3.1 Buitengerechtelijke vervanging van de aannemer
Vervanging van de aannemer kan enkel na machtiging van de rechtbank, tenzij aan specifieke voorwaarden en stappen is voldaan [6](#page=6).
1. **Ingesteldheid vereist:** De situatie moet dringend zijn [6](#page=6).
2. **Rechten van verdediging:** De rechten van de eerste aannemer mogen niet geschonden worden. Dit impliceert [6](#page=6):
* **Stap 1:** In gebreke stellen van de eerste aannemer en hem de gelegenheid bieden tot herstel [6](#page=6).
* **Stap 2:** Hoogdringendheid bewijzen [6](#page=6).
* **Stap 3:** De aannemer uitnodigen voor een tegensprekelijke vaststelling van de tekortkomingen, deze vaststelling uitvoeren, het verslag bezorgen en melden dat hij vervangen zal worden en de verwachte kosten [6](#page=6).
* **Stap 4:** De eerste aannemer onverwijld informeren over de aanstelling van de derde [6](#page=6).
3. **Start aanpassingswerken:** De derde begint met de herstelwerken [6](#page=6).
> **Risico voor de opdrachtgever bij niet-naleving stappenplan:** Hij kan twee keer moeten betalen: aan de eerste (ondeugdelijke) aannemer en aan de tweede (corrigerende) aannemer [6](#page=6).
### 2.4 Betaling bekomen
De regel is dat betaling op het einde van de werken gebeurt, maar de praktijk wijkt hier vaak van af [7](#page=7).
* **Gebruikelijk:** Betaling in vooraf bepaalde schijven of naar gelang de vordering van de werken (bv. maandelijkse vorderingsstaten) [7](#page=7).
> **Tip voor de aannemer:** Spreek uitdrukkelijk af dat er betaald wordt a rato van de vordering van de werken [7](#page=7).
#### 2.4.1 Zorgvuldig factureren
* Tussentijds factureren is mogelijk [7](#page=7).
* Vermeld de vervaldatum correct [7](#page=7).
* De factuur moet in de taal van de zetel van de onderneming zijn [7](#page=7).
* Bij een onderneming als bestemmeling, wordt een niet-geprotesteerde factuur aanvaard [7](#page=7).
#### 2.4.2 Aanmanen tot betaling
* **T.o.v. consumenten:**
* Betaaltermijn: 30 dagen [7](#page=7).
* Bij wanbetaling: eerst kosteloze ingebrekestelling en 14 dagen wachttermijn [7](#page=7).
* Intresten: 4.5% wettelijke rentevoet vanaf de 15e dag na ingebrekestelling [7](#page=7).
* Invorderingskosten: mits bewezen [7](#page=7).
* **T.o.v. ondernemingen:**
* Betaaltermijn: 30 dagen [7](#page=7).
* Bij wanbetaling: geen ingebrekestelling nodig [7](#page=7).
* Intresten: 11.5% handelstransacties van rechtswege, vanaf verstrijken betaaltermijn [7](#page=7).
* Invorderingskosten: 40 euros, plus eventueel bewezen bijkomende kosten [7](#page=7).
Overeengekomen betaalvoorwaarden kunnen afwijken, met name via algemene voorwaarden [7](#page=7).
> **Tip voor de aannemer:** Zorg voor goede betaalvoorwaarden, zoals een betaaltermijn van 30 dagen, geen ingebrekestelling nodig bij wanbetaling, 11.5% intresten van rechtswege en 10% invorderingskosten op het onbetaald gebleven bedrag [7](#page=7).
### 2.5 Einde van de aannemingsovereenkomst
Een aannemingsovereenkomst kan op verschillende manieren eindigen [8](#page=8).
#### 2.5.1 Uitvoering van de overeenkomst
* De aannemer meldt de volledige uitvoering [8](#page=8).
* De opdrachtgever moet overgaan tot overname of oplevering van het werk [8](#page=8).
#### 2.5.2 Eenzijdige beëindiging door de opdrachtgever
* De opdrachtgever kan de overeenkomst op elk moment eenzijdig beëindigen, zonder akkoord van de aannemer [8](#page=8).
* Hij moet de aannemer schadeloos stellen voor gemaakte kosten, reeds uitgevoerd werk, en de gederfde winst (art. 1794 oud BW) [8](#page=8).
* De beëindiging werkt onmiddellijk na kennisname door de aannemer [8](#page=8).
* De aannemer moet de werken staken, maar wel voorzorgsmaatregelen nemen tegen schade [8](#page=8).
* De opdrachtgever kan na eenzijdige beëindiging niet terugkomen op zijn beslissing en geen ontbinding meer vorderen [8](#page=8).
* Partijen kunnen deze beëindigingsmogelijkheid en de schadevergoeding contractueel regelen [8](#page=8).
#### 2.5.3 Ontbinding van de overeenkomst
* Ontbinding is mogelijk bij een ernstige toerekenbare tekortkoming of wanprestatie (art. 5.90 BW) [8](#page=8).
* In principe werkt ontbinding met terugwerkende kracht, maar in de praktijk meestal slechts voor de toekomst wegens de aard van de prestaties [8](#page=8).
* De aannemer ontvangt betaling voor het uitgevoerde werk, verminderd met eventuele schadevergoeding voor gebreken of schade veroorzaakt door de wanprestatie [8](#page=8).
---
# Uitvoering van een overheidsopdracht
Dit deel behandelt de juridische en praktische aspecten van de uitvoering van een overheidsopdracht, van de naleving van het wettelijk kader en het gebruik van onderaannemers tot financiële garanties, de rol van de leidende ambtenaar, het bijhouden van dagboeken, kwaliteitsborging en de bepaling van uitvoeringstermijnen.
## 3. Uitvoering van een overheidsopdracht
De uitvoering van een overheidsopdracht wordt geregeld door specifieke wettelijke bepalingen en de opdrachtdocumenten. De Algemene Uitvoeringsregels (AUR) zijn van toepassing op overheidsopdrachten van meer dan dertigduizend euro. Het bestek kan afwijken van de AUR mits drie voorwaarden voldaan zijn: de afwijking is noodzakelijk voor de bijzondere eisen van de opdracht, het afwijkende artikel staat vooraan in het bestek, en afwijkingen van 'harde-kern' artikelen zijn expliciet gemotiveerd. Sommige bepalingen van de AUR zijn fundamenteel en een afwijking hiervan wordt als ongeschreven beschouwd [9](#page=9).
### 3.1 Wettelijk kader en regelgeving
Het wettelijk kader voor overheidsopdrachten omvat de Wet Overheidsopdrachten (WOO) van 17 juni 2016, de Wet Rechtsbescherming van 17 juni 2013, het Koninklijk Besluit Plaatsing (KB P) van 18 april 2017, het KB Plaatsing speciale sectoren van 18 april 2017 en het KB Uitvoering van 14 januari 2013. Er bestaan verschillende versies van de AUR, waaronder AUR v 2013, AUR v 2017 en AUR v 2018, met verschillende geldigheidsperiodes [9](#page=9).
### 3.2 Onderaannemers
De keuze van onderaannemers is niet altijd vrij. Dit geldt met name wanneer een onderaannemer wordt ingeroepen voor zijn draagkracht, wordt opgelegd door de aanbesteder, of reeds in de offerte werd voorgedragen. De hoofdaannemer (HA) is aansprakelijk voor de onderaannemer (OA) [10](#page=10).
Regels met betrekking tot onderaannemers omvatten:
* **Betaling:** Een niet-betaalde onderaannemer kan een rechtstreekse vordering instellen. De onderaannemer heeft recht op prijsherziening en dezelfde betaalvoorwaarden als de hoofdaannemer [10](#page=10).
* **Melding:** De hoofdaannemer moet onderaannemers, onder-onderaannemers (OOA) en onder-onder-onderaannemers (OOOOA) melden aan de aanbesteder vóór de aanvang van de uitvoering [10](#page=10).
* **Doorverwijzing:** Een onderaannemer mag niet het geheel van de opdracht doorgeven aan een onder-onderaannemer, terwijl de hoofdaannemer dit wel mag [10](#page=10).
* **Ketenbeperking:** De keten van onderaanneming is beperkt tot twee of drie niveaus. Extra niveaus zijn enkel toegestaan bij onvoorzienbare omstandigheden en met voorafgaand schriftelijk akkoord van de aanbesteder [10](#page=10).
**Eisen aan onderaannemers:**
Onderaannemers mogen niet onderworpen zijn aan verplichte uitsluitingsgronden (bv. veroordelingen, tewerkstelling van illegalen) of een sociale/fiscale schuld hebben van meer dan drieduizend euro. Facultatieve uitsluitingsgronden (3 jaar) omvatten inbreuken op milieu-, sociaal of arbeidsrecht, ernstige fouten in de beroepsuitoefening die de integriteit in twijfel trekken, of aanzienlijke tekortkomingen bij eerdere overheidsopdrachten. Onderaannemers moeten ook erkend zijn in verhouding tot het deel van de opdracht dat zij zullen uitvoeren [10](#page=10).
Bij inbreuken op deze regels kunnen zeer hoge straffen voor de hoofdaannemer volgen [10](#page=10).
### 3.3 Financiële garanties
Financiële garanties in het kader van overheidsopdrachten omvatten een borg en verzekeringen [11](#page=11).
* **Borg:**
* **Doel:** Financiële garantie voor de volledige en goede uitvoering van de opdracht [11](#page=11).
* **Bedrag:** Vijf procent van het opdrachtbedrag, exclusief btw. Voor raamovereenkomsten of opdrachten in delen kan dit variëren [11](#page=11).
* **Aard:** De opdrachtnemer kan kiezen, bijvoorbeeld via een borgstellingskas. De borgsteller mag geen andere voorwaarden stellen dan die in de AUR of opdrachtdocumenten [11](#page=11).
* **Termijn:** De borg moet binnen dertig dagen worden gesteld. Bij laattijdigheid volgt een proces-verbaal (PV) en na vijftien dagen eventueel inhouding of een ambtshalve maatregel [11](#page=11).
* **Aanspraak:** De aanbesteder kan de borg aanspreken in alle situaties van wanprestatie, zelfs buiten elke tekortkoming van de opdrachtnemer, en bij verbreking van de opdracht [11](#page=11).
* **Vrijgave:** De borg wordt voor de helft vrijgegeven bij voorlopige oplevering (VO) en voor de helft bij definitieve oplevering (DO). Het verzoek om oplevering geldt als verzoek tot vrijgave. Vrijgave gebeurt binnen vijftien dagen na verzoek. Bij laattijdige vrijgave heeft de aannemer recht op vergoeding. De borg wordt vrijgegeven na aftrek van verschuldigde sommen aan de aanbesteder [11](#page=11).
> **Tip:** Als de borg onterecht wordt aangesproken, is het raadzaam onmiddellijk verzet aan te tekenen tegen de vrijgave bij de borgstellingskas [11](#page=11).
* **Verzekeringen:**
* Arbeidsongevallenverzekering [11](#page=11).
* Aansprakelijkheidsverzekering (BA) [11](#page=11).
* Alle andere verzekeringen die door de opdrachtdocumenten worden opgelegd [11](#page=11).
### 3.4 Leidend ambtenaar en dagboek der werken
#### 3.4.1 Leidend ambtenaar
De leidend ambtenaar is de ambtenaar of persoon belast met de leiding van en het toezicht op de uitvoering van de opdracht [12](#page=12).
* **Aanduiding:** De leidend ambtenaar wordt aangeduid in de opdrachtdocumenten of uiterlijk bij de sluiting van de opdracht [12](#page=12).
* **Bevoegdheid:**
* Bij een intern leidend ambtenaar (van de aanbestedende overheid) geldt een vermoeden van volheid van bevoegdheid. Beperkingen van zijn bevoegdheden moeten aan de opdrachtnemer worden betekend, tenzij dit reeds in de opdrachtdocumenten is gebeurd [12](#page=12).
* Bij een extern leidend ambtenaar (buiten de aanbestedende overheid) bestaat het vermoeden dat hij de aanbestedende overheid niet kan binden. De draagwijdte van zijn mandaat wordt aan de opdrachtnemer betekend vóór de aanvang van de uitvoering, tenzij dit reeds in de opdrachtdocumenten is gebeurd [12](#page=12).
* **Vervanging:** De leidend ambtenaar mag vervangen worden mits schriftelijke aanwijzing [12](#page=12).
#### 3.4.2 Dagboek der werken
Het dagboek der werken wordt geleverd door de aannemer en dagelijks bijgehouden door de aanbestedende overheid [12](#page=12).
* **Inhoud:** Het bevat controleerbare elementen zoals weersomstandigheden, werkuren, aantal arbeiders, aangevoerde materialen, gebruikte materieel, gedane proeven, onvoorzienbare omstandigheden, minder belangrijke bevelen aan de aannemer, uitgevoerde werken en hoeveelheden, en informatie over veiligheidscoördinatie [12](#page=12).
* **Ondertekening:** Het dagboek wordt ondertekend door zowel de aanbestedende overheid als de aannemer [12](#page=12).
* **Protest:** Bij onenigheid over de inhoud is protest mogelijk. Dit moet schriftelijk, per aangetekende brief, gebeuren binnen vijftien dagen na de bekendmaking van de vermelding [12](#page=12).
### 3.5 Conformiteit en kwaliteit
Conforme uitvoering van de werken is essentieel en wordt gecontroleerd in verschillende fasen [13](#page=13).
* **Fasen van keuring:**
* Toezicht door de leidend ambtenaar [13](#page=13).
* Nazicht van detailtekeningen [13](#page=13).
* Nazicht van materialen en technische fiches [13](#page=13).
* Proeven en keuringen [13](#page=13).
* Tegensprekelijk technisch nazicht aan het einde van de werken [13](#page=13).
> **Let op:** De opdrachtnemer kan zich op dit toezicht of deze controle niet beroepen om aan zijn aansprakelijkheid te ontsnappen wanneer de werken naderhand vanwege gebreken geweigerd zouden worden [13](#page=13).
Het uitvoeringsproces omvat de conforme uitvoering tijdens de bouwfase, de waarborgtermijn, en de periode voor lichte verborgen gebreken, met een tienjarige aansprakelijkheid [13](#page=13).
### 3.6 Uitvoeringstermijn
De uitvoeringstermijn is cruciaal en de naleving ervan is in principe een resultaatsverbintenis voor de aannemer [15](#page=15).
#### 3.6.1 Structuur, aanvang en duur
* **Structuur:** De uitvoeringstermijn kan betrekking hebben op de volledige opdracht, delen van de opdracht (ruimtelijke opdeling), of fasen van de opdracht (tijdsopdeling). Gedeeltelijke uitvoeringstermijnen kunnen bindend zijn [14](#page=14).
* **Aanvang:** De aanvang van de werken gebeurt na de sluiting van de opdracht en na het aanvangsbevel van de aanbesteder [14](#page=14).
* **Regel 1:** Aanvang tussen de 15e en 60e dag na sluiting voor opdrachten tot een bepaald bedrag, en tussen de 30e en 75e dag voor grotere opdrachten [14](#page=14).
* **Regel 2:** Minstens vijftien dagen tussen de verzending van het aanvangsbevel en de aanvangsdatum [14](#page=14).
* **Regel 3:** Verplichte aanvang en regelmatig voortzetten van de werken [14](#page=14).
* **Laattijdig aanvangsbevel:** Dit kan aanleiding geven tot een herziening of verbreking van de overeenkomst [14](#page=14).
> **Tip:** Het is raadzaam om direct na de sluiting van de opdracht in onderling overleg de aanvangsdatum vast te leggen [14](#page=14).
* **Duur:** De duur kan worden uitgedrukt in werkdagen, kalenderdagen, weken, maanden, jaren of van datum tot datum [14](#page=14).
#### 3.6.2 Planning en resultaatsverbintenis
* **Planning:** De planning is een instrument voor de aannemer om zijn uitvoering te organiseren. Het bestek kan van de planning een contractueel document maken met verplichtingen en straffen, voornamelijk voor coördinatie. Een planning kan ook een maatstaf zijn voor het aantonen van gebreken in de uitvoering [15](#page=15).
* **Resultaatsverbintenis:** Tijdig uitvoeren is een resultaatsverbintenis voor de aannemer. Hij moet bewijzen dat laattijdigheid niet aan hem te wijten is. Oorzaken zoals fouten van de aanbesteder of overmacht kunnen de aannemer ontslaan van aansprakelijkheid. De aanbesteder heeft echter ook plichten, zoals het mogelijk maken van het werk en het tijdig goedkeuren van tekeningen. De aannemer moet proactief handelen en termijnverlenging tijdig aanvragen [15](#page=15).
#### 3.6.3 Verlenging van de uitvoeringstermijn
Termijnverlenging kan verkregen worden om verschillende redenen, mits de juiste formaliteiten worden nageleefd [16](#page=16).
* **Algemene vereisten:**
* Melding van het feit en de invloed ervan op de opdracht binnen dertig dagen [16](#page=16).
* Verzoek tot termijnverlenging moet schriftelijk, behoorlijk gerechtvaardigd en becijferd zijn, en ingediend worden vóór het verstrijken van de contractuele termijn [16](#page=16).
* **Specifieke gevallen die recht geven op verlenging:**
* **Laattijdige keuring door bestuur van werk en detailtekeningen:** Gelijk aan de vertraging. Aannemer hoeft laattijdigheid niet expliciet aan te kaarten [16](#page=16).
* **Onvoorzienbare omstandigheden:** Billijke verlenging naar gelang de concrete gevolgen. Vereist melding van feit en invloed binnen 30 dagen [16](#page=16).
* **Feiten ten laste van de aanbesteder:** Billijke verlenging naar gelang de concrete gevolgen. Vereist melding van feit en invloed binnen 30 dagen [16](#page=16).
* **Schorsing van de werken op bevel van de aanbesteder:** Verlenging met de duur van de onderbreking. Melding van feit en invloed wordt aanbevolen [16](#page=16).
* **Laattijdige keuring van materialen:** Gelijk aan de vertraging. Loopt van rechtswege, aannemer hoeft laattijdigheid niet aan te kaarten [17](#page=17).
* **Belangrijk bedrag onbetaald na betaaltermijn:** Verlenging gelijk aan het aantal dagen tussen de 31e dag na het verstrijken van de betaaltermijn en de betaaldatum. Verzoek moet schriftelijk gebeuren voor het verstrijken van de contractuele uitvoeringstermijn [17](#page=17).
* **Wijzigingen van de opdracht door het bestuur:** Billijke verlenging naar gelang de reële invloed. Vereist melding van feit en invloed binnen 30 dagen, tenzij de wijziging zelf de verlenging vermeldt [17](#page=17).
* **Belangrijke overschrijding van de vermoedelijke hoeveelheden:** Billijke verlenging, rekening houdend met de invloed van het meerwerk. Aanvragen via aangetekende brief binnen 30 dagen na indiening van de schuldvordering [17](#page=17).
* **Vertraging door weigering van uitvoering na proef en aanvaarding na tegenproef:** Verlenging met de duur van de veroorzaakte vertraging. Aannemer moet termijnverlenging aanvragen en de vertraging bewijzen [17](#page=17).
Het aanvragen van termijnverlenging vereist een behoorlijk gemotiveerd en becijferd verzoek, met opgave van de feiten, omstandigheden en hun invloed op de opdracht. De berekening van de nieuwe termijnen moet gebaseerd zijn op de nieuwe omstandigheden en de reële invloed daarvan, rekening houdend met het bedrag van de opdracht, de aard van de wijziging en het tijdstip waarop deze werd bevolen [18](#page=18) [19](#page=19).
* **Bewijslast:** De bewijslast voor de noodzaak van termijnverlenging ligt bij de aannemer. Hij moet feiten en impact registreren en rapporteren [19](#page=19).
* **Formule voor termijnverlenging (TV):**
$$TV = \frac{UT \times MP}{P}$$
waarbij:
* $TV$ = termijnverlenging
* $UT$ = contractuele uitvoeringstermijn
* $P$ = bestelbedrag
* $MP$ = meerprijs [19](#page=19).
#### 3.6.4 Vertragingsboete
* **Aard:** Een vertragingsboete is een forfaitaire vergoeding verschuldigd door de opdrachtnemer wegens vertraging in de uitvoering, onafhankelijk van straffen. Deze is van rechtswege verschuldigd door het verstrijken van de uitvoeringstermijn, zonder dat een PV nodig is. De boete omvat alle schade van de aanbesteder, zowel direct als indirect [20](#page=20).
* **Berekening:** De formule is vastgelegd in art. 86 AUR. Het maximum bedraagt vijf procent van het bestelbedrag exclusief btw, of tien procent indien de uitvoeringstermijn een gunningscriterium was [20](#page=20).
* **Vrijwaring:** De opdrachtnemer vrijwaart de aanbesteder tegen schadevergoedingen aan derden wegens laattijdige uitvoering [20](#page=20).
* **Teruggave:** Aannemers kunnen geheel of gedeeltelijke teruggave van ingehouden boetes verkrijgen indien zij bewijzen dat de vertraging te wijten is aan de aanbesteder of onvoorzienbare omstandigheden (mits tijdige melding), of dat er een wanverhouding is tussen de boete en het belang van de vertraagde prestaties. Aanvragen moeten schriftelijk gebeuren, uiterlijk 90 dagen na saldobetaling [20](#page=20).
### 3.7 Wijzigingen, incidenten en schadegevallen
#### 3.7.1 Opdrachtdocumenten en hiërarchie
De opdrachtdocumenten beschrijven het voorwerp van de opdracht en vullen elkaar aan. Ze moeten samen gelezen worden en zijn verenigbaar. Bij onverenigbare tegenstrijdigheden speelt de hiërarchie een rol. De werken moeten in alle opzichten overeenstemmen met deze documenten. Bij ontstentenis van technische specificaties moeten de werken voldoen aan de regels van de kunst. De definitie van opdrachtdocumenten omvat onder andere de aankondiging, het bestek, de ondertekende overeenkomst, plannen, de meetstaat, standaardbestekken, normen en technische voorschriften [21](#page=21).
De hiërarchie in geval van onverenigbare tegenstrijdigheden is in dalende volgorde:
1. Bijzonder bestek heeft voorrang op standaardbestek [21](#page=21).
2. Bij tegenspraak: plannen, bestek, meetstaat [21](#page=21).
3. Bij tegenspraak tussen plannen: de inschrijver mag zich op de meest gunstige hypothese beroepen [21](#page=21).
4. De meetstaat is een eenvoudige inlichting ter aanvulling [21](#page=21).
5. Bij onduidelijkheid primeert de werkelijke bedoeling van de partijen [21](#page=21).
6. Bij twijfel wordt de interpretatie uitgelegd in het nadeel van de aanbesteder en in het voordeel van de opdrachtnemer [21](#page=21).
#### 3.7.2 Het forfait
Overheidsopdrachten worden geplaatst op forfaitaire basis. Conforme uitvoering houdt in dat de werken overeenstemmen met de opdrachtdocumenten en voldoen aan de regels van de kunst. In de prijs zijn alle kosten, maatregelen en lasten inbegrepen die inherent zijn aan de uitvoering, evenals alle noodzakelijke en voorzienbare prestaties en kosten. Dit omvat ook de risicolast van redelijkerwijze te voorziene omstandigheden. Wat redelijkerwijs voorzienbaar is, is casuïstiek, rekening houdend met de opdrachtdocumenten, beroepskennis en persoonlijke vaststellingen van de aannemer [22](#page=22).
Niet inbegrepen in de prijs zijn wijzigingen die tijdens de uitvoering worden bevolen, redelijkerwijs onvoorzienbare omstandigheden (tenzij het bestek dit anders regelt) en informatieverplichtingen van de aanbesteder die niet worden nageleefd [22](#page=22).
#### 3.7.3 Prijsherziening
Prijsherziening (PHZ) moet de werkelijke prijsevolutie volgen en kan zowel een stijging als een daling omvatten. De AUR vereisen een prijsherzieningsclausule voor de evolutie van loon- en sociale lasten, en eventueel materiaalprijzen of wisselkoersen. De prijsherziening steunt op objectieve parameters en weerspiegelt de werkelijke kostprijsstructuur [23](#page=23).
* **Voordeel:** Recht op herziening voor herstel van het contractueel evenwicht [23](#page=23).
* **Nadeel:** Moet een 'zeer belangrijk nadeel' zijn, met een drempel van 2,5% van de oorspronkelijke waarde van de opdracht, met specifieke bedragen voor grotere opdrachten. Er is een meldingsplicht binnen 30 dagen na het ontstaan van een belangrijk nadeel en een vordering moet binnen 90 dagen na de voorlopige oplevering worden ingediend [23](#page=23).
PHZ is niet verplicht voor opdrachten onder een geraamd bedrag van 120.000 euro en een initiële uitvoeringstermijn korter dan 120 werkdagen of 180 kalenderdagen [23](#page=23).
#### 3.7.4 Fouten en leemten in opdrachtdocumenten
Een aannemer die fouten of leemten ontdekt, moet dit melden. De dienstverlener draagt de volle aansprakelijkheid voor fouten in studies en plannen [24](#page=24).
* **Melding vóór indiening offerte (art. 81 KB P):** Schriftelijk, uiterlijk 10 dagen vóór de uiterste datum voor indiening, indien fouten of leemten de prijsberekening of vergelijking onmogelijk maken. De aanbesteder beoordeelt de melding, publiceert een rechtzetting en stelt eventueel de indieningsdatum uit [24](#page=24).
* **Verbetering bij indiening offerte:** Aannemer voert verbeteringen door in de offerte op basis van de opdrachtdocumenten en zijn beroepskennis. De aanbesteder aanvaardt terechte verbeteringen en verwerkt deze in alle offertes [24](#page=24).
* **Melding tijdens uitvoering (art. 38/14, 38/15, 38/16 AUR):** Schriftelijk, uiterlijk 30 dagen na kennisname van het feit en de invloed ervan op het verloop en de kostprijs. Dit is een vervaltermijn. De aannemer moet termijnverlenging en meerprijzen vorderen [24](#page=24).
#### 3.7.5 Wijzigingen en incidenten
Een wijziging is elke aanpassing van de contractuele voorwaarden tijdens de uitvoering van de opdracht. Dit kan meer- of minderwerken omvatten, of andere aanpassingen zoals ander materiaal of een andere uitvoeringsmethode (#page=25, 26) [25](#page=25) [26](#page=26).
* **Formaliteiten aanbesteder:** Schriftelijk bevel, bij-akte, notitie in het dagboek, of mondeling bevel schriftelijk bevestigd door de aannemer (#page=25, 26) [25](#page=25) [26](#page=26).
* **Formaliteiten aannemer:** Melding van feit en invloed op verloop en kostprijs, en het indienen van een verrekeningsvoorstel (#page=25, 27) [25](#page=25) [27](#page=27).
* **Gevallen waarin de opdracht kan worden gewijzigd zonder nieuwe plaatsingsprocedure (limitatief, art. 37 AUR):**
* Aanvullende werken (meerwerken) [25](#page=25).
* Onvoorzienbare omstandigheden [25](#page=25).
* Vervanging van de oorspronkelijke opdrachtnemer [25](#page=25).
* Wijzigingen tot 15% van het geactualiseerde opdrachtbedrag [25](#page=25).
* Niet-wezenlijke wijzigingen [25](#page=25).
* Duidelijke, nauwkeurige en ondubbelzinnige herzieningsclausules in de opdrachtdocumenten, waaronder prijsherziening, wijziging in heffingen, en onvoorzienbare omstandigheden [25](#page=25).
De aanbesteder of, in principe, de leidend ambtenaar, is bevoegd om wijzigingen te bevelen [26](#page=26).
#### 3.7.6 Meldingsplicht bij wijzigingen
De meldingsplicht bij feiten en omstandigheden met invloed op het verloop en de kostprijs van de opdracht is cruciaal [27](#page=27).
* **Melding van feit/omstandigheid (art. 38/14 AUR):**
* **Wat:** Alle feiten en omstandigheden met invloed op verloop en kostprijs [27](#page=27).
* **Wanneer:** Binnen 30 dagen na het zich voordoen of de datum dat de aannemer ze normaal had moeten kennen [27](#page=27).
* **Hoe:** Schriftelijk (werfverslag, dagboek, e-mail, aangetekende brief) [27](#page=27).
* **Sanctie:** Vordering tot herziening is niet ontvankelijk [27](#page=27).
* **Melding van invloed (art. 38/15 AUR):**
* **Wat:** Bondig de invloed op verloop en kostprijs, inclusief die van wijzigingsbevelen [27](#page=27).
* **Wanneer:** Binnen de 30 dagen (tezelfde termijn als melding feit) [27](#page=27).
* **Hoe:** Schriftelijk (bv. aanvraag termijnverlenging, verrekeningsvoorstel) [27](#page=27).
* **Sanctie:** Vordering tot herziening is niet ontvankelijk [27](#page=27).
* **Vorderen (art. 38/16 AUR):**
* Termijnverlenging of verbreking vorderen vóór het verstrijken van de contractuele termijn [27](#page=27).
* Meerprijs, schadevergoeding of andere herziening vorderen uiterlijk 90 dagen na kennisgeving PV van VO, of 90 dagen na het verstrijken van de waarborgperiode voor feiten tijdens de waarborgperiode [27](#page=27).
* **Sanctie:** Verval van het recht [27](#page=27).
#### 3.7.7 Rechten bij wijziging
* **Verrekening (art. 80 § 2 en § 3 AUR):** De prijs voor gewijzigde werken wordt berekend tegen de oorspronkelijke of een te bepalen eenheidsprijs (EP). Een herziening van de EP is mogelijk als de bijkomende werken het 3-voud overtreffen, of minder dan 4/5 van de voorziene hoeveelheden moeten worden uitgevoerd. Bij minwerken geldt een forfaitaire schadevergoeding van 10% op de vermindering [28](#page=28).
* **Verschil met VH-spel (art. 81 AUR):** Het spel van de vermoedelijke hoeveelheden (VH) buiten elke wijziging kan ook leiden tot herziening van de EP indien de werkelijke hoeveelheden het 3-voud overtreffen of minder bedragen dan 1/2 [28](#page=28).
* **Prijsbepaling bij wijzigingen:** De aannemer dient een verrekeningsvoorstel (VV) in. Indien de aanbesteder het VV aanvaardt, neemt de aannemer het werk op in de vorderingsstaat. Als de aanbesteder niet reageert, kan de aannemer het werk uitvoeren en opnemen in de vorderingsstaat. Als er geen akkoord is, stelt de aanbesteder de prijs van rechtswege vast, "met behoud van de rechten van de aannemer" [28](#page=28).
* **Criteria voor prijsbepaling:** Reële actuele kost, inclusief algemene kosten en winst (bv. 17% op eigen werk, 10% op onderaanneming), samenstelling van aanbestedingsprijzen, en prijzen van vergelijkbare werken [28](#page=28).
* **Schadevergoeding:** De aannemingssom dekt alle voorzienbare kosten voor een normale uitvoering binnen de gestelde termijn. Langere uitvoeringstermijnen zonder volumeverandering kunnen leiden tot schade [29](#page=29).
* **Impact op directe kosten:** Bouwplaatskosten, immobilisatie materieel, rendementsverlies, intresten op materiaalkosten, eisen van onderaannemers/leveranciers [29](#page=29).
* **Impact op indirecte kosten (formule Flamme):** $$I = \frac{S}{D} \times e \times n$$
waarbij:
* $I$ = indirecte kosten
* $S$ = oorspronkelijk bestelbedrag
* $D$ = oorspronkelijke uitvoeringstermijn in werkdagen
* $e$ = percentage algemene vaste kosten ten opzichte van de omzet
* $n$ = aantal werkdagen werkonderbreking [29](#page=29).
* **Bewijs:** Schade moet bewezen worden, en de aanbesteder kan verificatie uitvoeren [29](#page=29).
#### 3.7.8 Herziening ingevolge onvoorzienbare omstandigheden (art. 38/9 AUR)
Dit betreft de ontwrichting van het contractueel evenwicht ten nadele van de opdrachtnemer door onvoorzienbare omstandigheden, vreemd aan de aanbesteder [30](#page=30).
* **Meldingsplicht:** Feit/omstandigheid melden binnen 30 dagen (sanctie: niet-ontvankelijkheid) en de invloed melden binnen 30 dagen (sanctie: verval) [30](#page=30).
* **Vordering:** Tijdige indiening van vordering tot termijnverlenging (vóór einde UT) of schadevergoeding/herziening (uiterlijk 90 dagen na PV VO) [30](#page=30).
* **Bescherming:** Recht op herziening van de opdracht volgens de clausule in de opdrachtdocumenten of art. 38/9 AUR als terugvaloptie [30](#page=30).
* **Risico:** Geen herziening als het nadeel geen 'zeer belangrijk nadeel' is [30](#page=30).
* **Herziening:** Kan bestaan uit verlenging van de uitvoeringstermijn of, bij een zeer belangrijk nadeel, een andere vorm van herziening of verbreking [30](#page=30).
#### 3.7.9 Herziening ingevolge feiten van de aanbesteder (art. 38/11 AUR)
Dit geldt wanneer de opdrachtnemer nadeel heeft geleden door nalatigheden, vertragingen of andere feiten die aan de aanbesteder te wijten zijn [31](#page=31).
* **Bescherming:** Recht op volledige vergoeding en herziening van de opdracht [31](#page=31).
* **Meldingsplicht:** Identiek aan die bij onvoorzienbare omstandigheden [31](#page=31).
* **Vordering:** Identiek aan die bij onvoorzienbare omstandigheden [31](#page=31).
* **Herziening:** Kan leiden tot aanpassing van contractuele voorwaarden (incl. verlenging UT), schadevergoeding of verbreking [31](#page=31).
#### 3.7.10 Herziening ingevolge schorsing door aanbesteder en incidenten (art. 38/12 AUR)
Dit betreft schorsingen die voldoen aan specifieke criteria: duren langer dan 1/20ste van de UT, niet het gevolg zijn van ongunstig weer of omstandigheden waar de aanbesteder vreemd aan is, en plaatsvinden binnen de uitvoeringstermijn [32](#page=32).
* **Meldingsplicht:** Identiek aan die bij onvoorzienbare omstandigheden [32](#page=32).
* **Vordering:** Identiek aan die bij onvoorzienbare omstandigheden [32](#page=32).
* **Bescherming:** Recht op herziening van de opdracht volgens de clausule in de opdrachtdocumenten of art. 38/11 AUR als terugvaloptie [32](#page=32).
* **Risico:** Geen bijkomend risico, tenzij de schorsing door het weer of onvoorziene omstandigheden gebeurt waar de aanbesteder geen controle over heeft [32](#page=32).
* **Herziening:** Kan leiden tot verlenging van de uitvoeringstermijn (als deze nog niet verstreken is) of teruggave van de boete voor vertraging (als de termijn verstreken is). De opdrachtnemer moet zelf voorzorgsmaatregelen treffen tegen beschadiging door weersomstandigheden, diefstal of kwaadwilligheid [32](#page=32).
### 3.8 Betaling bekomen
De betaling van de opdrachtnemer is geregeld door specifieke procedures en termijnen [33](#page=33).
* **Proces:** De opdrachtnemer voert de werken uit en dient een schuldvordering/factuur in. De aanbesteder heeft een verificatietermijn van 30 dagen. De algemene betaaltermijn bedraagt 30 dagen na de verificatie [33](#page=33).
* **Intresten:** Van rechtswege bij laattijdige betaling [33](#page=33).
* **Termijnverlenging:** Bij laattijdige betaling door de aanbesteder kan de opdrachtnemer termijnverlenging vragen, mits dit vóór het verstrijken van de uitvoeringstermijn gebeurt [33](#page=33).
* **Stilleggen/vertragen van werken:** Bij laattijdige betaling van een belangrijk bedrag (30 dagen na verstrijken betaaltermijn) kan de aannemer de werken stilleggen of vertragen en schadevergoeding eisen. Dit dient wel uiterlijk 90 kalenderdagen na kennisgeving van de PV van VO te gebeuren [33](#page=33).
* **Inhoud schuldvordering (art. 95 § 1 AUR):** Kan de hoeveelheden van de samenvattende opmeting, meerwerken, en werken tegen nog niet aanvaarde prijzen omvatten [33](#page=33).
Vanaf 1 januari 2025 gelden nieuwe regels voor overheidsopdrachten, waarbij de behandelingstermijn van 30 dagen kan worden verlengd tot maximaal 60 dagen [34](#page=34).
---
# Oplevering van werken en aansprakelijkheid na oplevering
Dit onderdeel behandelt de oplevering als een cruciaal moment dat de aansprakelijkheidsregimes rondom bouwwerken transformeert, met specifieke aandacht voor verborgen gebreken en stabiliteitsbedreigende problemen [35](#page=35) [38](#page=38).
### 4.1 De oplevering
De oplevering wordt gedefinieerd als een eenzijdige handeling van de opdrachtgever, waarbij het werk wordt aanvaard als conform met de opdracht (plan, lastenboek, contract) en de regels van het vak [36](#page=36) [37](#page=37).
#### 4.1.1 Het al dan niet bestaan van één of twee opleveringen
* **Privaat bouwrecht:** Hierover bestaan geen wettelijke bepalingen; de contractuele afspraken zijn bepalend [36](#page=36).
* **Wet Breyne:** Vereist een oplevering in twee fasen: een voorlopige oplevering (VO) en een definitieve oplevering (DO), met een verplichte tussentijd van minimaal één jaar. Bij appartementen kan de DO van de privatieve delen pas plaatsvinden na de DO van de gemene delen [36](#page=36).
* **Overheidsopdrachten:** Kenmerken zich eveneens door een oplevering in twee fasen (VO en DO). De waarborgtermijn bedraagt één jaar, tenzij het bestek een andere termijn voorschrijft [36](#page=36).
#### 4.1.2 Schriftelijke of stilzwijgende oplevering
* **Schriftelijke oplevering:** Geschiedt middels een proces-verbaal van oplevering, ondertekend door de opdrachtgever [36](#page=36).
* **Stilzwijgende oplevering:** Ontstaat door zonder voorbehoud het werk in gebruik te nemen, verder af te werken, te betalen of de borg vrij te geven [36](#page=36).
* **Wet Breyne:** Een stilzwijgende VO wordt aangenomen bij bewoning of ingebruikname. Een stilzwijgende DO vindt plaats indien de opdrachtgever na een schriftelijk verzoek tot oplevering en een oproep via deurwaardersexploot, vijftien dagen na deze oproep niet verschijnt. Een stilzwijgende oplevering van gemene delen is niet mogelijk [36](#page=36).
* **Overheidsopdrachten:** Hoewel schriftelijke oplevering de regel is, zijn een stilzwijgende VO en DO wel mogelijk [36](#page=36).
#### 4.1.3 Criteria voor oplevering of weigering
De beslissing tot oplevering of weigering is gebaseerd op de waarde van de opmerkingen, de kosten voor herstel van gebreken, de mogelijkheid tot veilige ingebruikname, en de functionaliteit van het werk (kan het gebruikt worden waarvoor het bestemd is, of als basis voor verdere afwerking) [36](#page=36).
### 4.2 Gevolgen van de oplevering
De oplevering markeert een verschuiving in de risico's en verantwoordelijkheden [37](#page=37).
#### 4.2.1 Gevolgen van de voorlopige oplevering (VO)
* Het risico op tenietgaan van het werk gaat over op de opdrachtgever [37](#page=37).
* Het onderhoud van het werk valt voortaan ten laste van de opdrachtgever [37](#page=37).
* De eerste helft van de door de aannemer gestelde borg wordt vrijgegeven [37](#page=37).
* De waarborgtermijn vangt aan [37](#page=37).
#### 4.2.2 Gevolgen van de definitieve oplevering (DO)
* De waarborgtermijn eindigt [37](#page=37).
* De tweede helft van de door de aannemer gestelde borg wordt vrijgegeven [37](#page=37).
#### 4.2.3 De oplevering als "aanvaarding" van het werk
* **Regel:** De DO geldt als de aanvaarding van het werk [37](#page=37).
* **Uitzondering:** De VO kan als aanvaarding gelden indien:
* Partijen dit expliciet in de overeenkomst hebben afgesproken (een veelvoorkomende praktijk) [37](#page=37).
* Partijen bij ingebruikname zeer gedetailleerde opmerkingen hebben genoteerd; het PV van oplevering geldt dan als bewijs van aanvaarding van de werken waarover geen opmerkingen zijn gemaakt [37](#page=37).
#### 4.2.4 Gevolgen van de "aanvaarding" van het werk
De aanvaarding van het werk leidt tot:
* **Bevrijding van aansprakelijkheid voor zichtbare gebreken:** De aannemer is enkel bevrijd voor zichtbare gebreken waarvoor bij de oplevering geen voorbehoud is gemaakt, die niet erger worden tijdens de waarborgtermijn, en die de 10-jarige aansprakelijkheid niet in het gedrang brengen [37](#page=37).
* **Bevrijding van aansprakelijkheid voor gebreken die niet aan een fout van de aannemer te wijten zijn:** De aannemer is slechts aansprakelijk in geval van fout; hij heeft geen garantieverplichting die intreedt bij het zich voordoen van een gebrek [37](#page=37).
### 4.3 Aansprakelijkheidsregimes na oplevering
De oplevering vormt een keerpunt voor de aansprakelijkheidsregimes van de aannemer. Vóór de aanvaarding van de werken geldt een middelenverbintenis (resulteert in een resultaatsverbintenis voor de aannemer), waarbij de fout bewezen moet worden. Na aanvaarding van de werken zijn er twee hoofdcategorieën van aansprakelijkheid te onderscheiden [38](#page=38).
#### 4.3.1 Aansprakelijkheid voor lichte verborgen gebreken
* **Algemeen:** Deze aansprakelijkheid is ontstaan in de rechtspraak en geldt als contractuele aansprakelijkheid ten opzichte van de bouwheer. Het is aanvullend recht, wat betekent dat contractuele modulering mogelijk is, met beperkingen in B2C en B2B relaties [40](#page=40).
* **Toepassingsvoorwaarden:** Degene die zich hierop beroept, moet de volgende vijf voorwaarden bewijzen:
1. Bestaan van een aannemingsovereenkomst (of koopovereenkomst onder de Wet Breyne) [40](#page=40).
2. Bestaan van een gebrek (intrinsiek, functioneel, uitvoeringsfout) [40](#page=40).
3. Verborgen karakter: niet waarneembaar met de zintuigen bij de aanvaarding [40](#page=40).
4. Ernstig karakter: het gebrek zou niet aanvaard zijn indien bekend [40](#page=40).
5. Fout: de fout van de aannemer moet bewezen worden; deze wordt niet vermoed [40](#page=40).
* **Termijn:**
* **Waarborgtermijn:** Regel is 10 jaar na aanvaarding, contractueel beperkbaar (bv. 2 jaar) [40](#page=40).
* **Proceduretermijn:** Vordering instellen binnen een "redelijke termijn" na vaststelling van het gebrek. Dit is casuïstisch en beoordeelt of de bouwheer afstand heeft gedaan van zijn vordering. Contractueel vast te leggen (bv. 6 maanden na kennisname) [40](#page=40).
> **Tip:** De vordering moet ten gronde ingesteld worden (veroordeling tot herstel of betaling van herstelkosten); louter de aanstelling van een deskundige volstaat niet [40](#page=40).
* **Voorbeeld clausule:** "Gedurende de periode van twee jaar na de voorlopige oplevering is de aannemer aansprakelijk voor de lichte verborgen gebreken die geen bedreiging vormen voor de stabiliteit. Elke rechtsvordering uit dien hoofde is echter slechts ontvankelijk mits ze ingesteld wordt binnen een termijn van zes maanden na de dag dat de opdrachtgever kennis kreeg van het gebrek." [40](#page=40).
#### 4.3.2 Aansprakelijkheid voor stabiliteitsbedreigende gebreken
* **Algemeen:** Dit is de zogenaamde 10-jarige aansprakelijkheid, wettelijk verankerd in artikel 1792 en 2270 oud BW. Het betreft een contractuele aansprakelijkheid ten opzichte van de bouwheer en is van openbare orde. Contractuele aanpassing of beperking in de tijd is niet mogelijk [41](#page=41).
* **Toepassingsvoorwaarden:**
1. Bestaan van een aannemingsovereenkomst (of koopovereenkomst onder de Wet Breyne) [41](#page=41).
2. Het betreft een gebouw of groot werk van onroerende aard (woningen, kantoorgebouwen, wegeniswerken, technische installaties, grote herstelwerken, etc.) [41](#page=41).
3. Het stabiliteitsbedreigend karakter, met een reëel risico op lange termijn (aantasting van normaal gebruik, functionaliteit of onveiligheid volstaat niet). De stabiliteitsbedreiging moet objectief aangetoond worden [41](#page=41).
4. Fout: de fout van de aannemer moet bewezen worden [41](#page=41).
5. Binnen de 10 jaar vanaf de aanvaarding van de werken (deze termijn is dwingend en kan niet verkort, verlengd of geschorst worden) [41](#page=41).
* **Termijn:**
* **Waarborgtermijn:** 10 jaar na de aanvaarding van de werken, dwingend recht [41](#page=41).
* **Proceduretermijn:** 10 jaar na de aanvaarding van de werken, eveneens dwingend recht [41](#page=41).
> **Tip:** Net als bij lichte verborgen gebreken, moet de vordering ten gronde ingesteld worden [41](#page=41).
* **Voorbeeld clausule:** "De termijn van de tienjarige aansprakelijkheid begint te lopen op de dag van de voorlopige oplevering." [41](#page=41).
### 4.4 Tijdlijnen
De oplevering markeert het begin van de verschillende aansprakelijkheidstermijnen [42](#page=42) [43](#page=43).
* **Privaat bouwrecht en Wet Breyne (zonder contractuele beperking):** De 10-jarige aansprakelijkheid voor stabiliteitsbedreigende gebreken loopt tot 10 jaar na de aanvaarding (DO). De aansprakelijkheid voor lichte verborgen gebreken loopt ook tot 10 jaar na aanvaarding, maar de proceduretermijn is een "redelijke termijn" na vaststelling [42](#page=42).
* **Privaat bouwrecht en Wet Breyne (met contractuele beperking) en overheidsopdrachten:**
* De 10-jarige aansprakelijkheid kan contractueel starten vanaf de VO (punt 1) [43](#page=43).
* De aansprakelijkheid voor lichte verborgen gebreken kan contractueel beperkt worden, bijvoorbeeld tot één jaar na de VO, met een proceduretermijn van zes maanden na kennisname van het gebrek (punt 2) [43](#page=43).
---
# Schadegevallen en bouwverzekeringen
Hieronder vind je een gedetailleerde samenvatting over schadegevallen en bouwverzekeringen, opgesteld als een examengerichte studiegids.
## 7. Schadegevallen en bouwverzekeringen
Dit onderdeel behandelt het wettelijk kader rond schadegevallen en de diverse verzekeringen die gangbaar zijn in de bouwsector.
### 7.1 Wettelijk kader
Sommige verzekeringen zijn wettelijk verplicht in de bouwsector. Dit betreft de arbeidsongevallenverzekering en de verzekering burgerlijke aansprakelijkheid brand en ontploffing. Sinds 1 juli 2018 is er voor de bouw van woningen ook een verplichte verzekering voor de 10-jarige aansprakelijkheid. Naast deze wettelijk verplichte verzekeringen bestaan er ook courante verzekeringen in de bouw, zoals de ABR-verzekering en de BA-verzekering. Indien specifieke garanties vereist zijn, kan een controleverzekering worden afgesloten [45](#page=45).
### 7.2 De ABR-verzekering (Alle BouwplaatsRisico's)
#### Wat is de ABR-verzekering?
De ABR-verzekering is een projectverzekering die alle betrokken partijen bij een bouwproject, zoals de opdrachtgever, promotor, architect, studiebureau, aannemer en onderaannemer, gezamenlijk kan verzekeren. Het primaire doel van deze verzekering is bescherming bieden tegen het risico van het tenietgaan van het bouwwerk vóór de oplevering [45](#page=45).
#### Dekking
De ABR-verzekering dekt schade aan de werf, de werken en de materialen die ontstaan tijdens het bouwen of verbouwen. De specifieke dekking kan per verzekeraar verschillen, maar omvat doorgaans [45](#page=45):
* Schade aan het bouwwerk in opbouw, inclusief schade aan materialen die al op de werf zijn aangeleverd maar nog niet verwerkt [45](#page=45).
* Beschadiging of verlies van het bouwwerk door natuurrampen zoals storm, regen, wind, aardbeving, overstroming, hagel, blikseminslag, alsook door instorting, verzakking, grondverschuiving, brand, vandalisme, bouwplaats-ongevallen en diefstal [45](#page=45).
* Schade door eigen fouten van de verzekerde partijen [45](#page=45).
**Bijkomende verzekerbare zaken kunnen zijn:**
* Schade aan toevertrouwde goederen [45](#page=45).
* Schade aan werfmaterieel, tijdelijke installaties en werktuigen [45](#page=45).
**De ABR-verzekering dekt doorgaans NIET:**
* Opzettelijke schade toegebracht door de verzekerde [45](#page=45).
* Kosten die louter bedoeld zijn om een werk conform de oorspronkelijke planning te maken [45](#page=45).
* Kosten om beloofde resultaten te bereiken [45](#page=45).
* Louter esthetische schade [45](#page=45).
* Immateriële schade [45](#page=45).
* Verbeteringskosten die pas na een schadegeval noodzakelijk blijken [45](#page=45).
#### Duur van de verzekering
De standaarddekking loopt vanaf het begin van de bouwperiode tot aan de oplevering of ingebruikname van het bouwwerk. Een uitbreiding van de dekking is mogelijk voor schade die ontstaat tijdens een instandhoudings- of onderhoudsperiode van één of twee jaar. Dit is echter alleen van toepassing als de oorzaak van de schade zijn oorsprong vindt in de werken uitgevoerd tijdens de bouwperiode of tijdens werkzaamheden die de verzekerden moesten uitvoeren na de laatste voorlopige oplevering. Schade als gevolg van een 'nieuw feit' na de oplevering valt hierdoor doorgaans niet onder de dekking [45](#page=45).
### 7.3 De BA-verzekering (Burgerlijke Aansprakelijkheid)
#### Wat is de BA-verzekering?
Deze verzekering dekt de burgerlijke beroepsaansprakelijkheid van aannemers voor gevolgschade die zij door hun fout veroorzaken [46](#page=46).
#### Wie is verzekeringsnemer? Wie zijn de verzekerden?
De verzekeringsnemer is de aannemer die de verzekeringsovereenkomst afsluit. De verzekerden zijn de aannemer zelf, zijn vennoten en zijn aangestelden, voor alle beroepsbezigheden die binnen de dekking van de verzekeringsovereenkomst vallen [46](#page=46).
#### Wat zijn de geboden waarborgen?
De verzekering dekt het vermogensverlies dat voortvloeit uit de verplichting tot betaling van een schadevergoeding. Dit kan zowel gebaseerd zijn op contractuele (gedeeltelijke) als op buitencontractuele aansprakelijkheid die aan de verzekerde ten laste kan worden gelegd, na een fout begaan bij de uitoefening van zijn beroepsactiviteit [46](#page=46).
> **Tip:** In tegenstelling tot de ABR-polis, dekt de beroepsaansprakelijkheid de verantwoordelijkheid van de verzekerde aannemer ten opzichte van derden, en niet ten opzichte van de door hem uitgevoerde werken. Er is in een BA-polis dus geen dekking voor schade aan eigen werk [46](#page=46).
### 7.4 De verzekering 10-jarige aansprakelijkheid
#### Wat is de verzekering 10-jarige aansprakelijkheid?
Deze verzekering dekt de stabiliteit van een bouwwerk voor een periode van 10 jaar, te rekenen vanaf de aanvaarding van de werken [46](#page=46).
#### Wettelijke verplichting voor gesloten ruwbouw bij woningbouw
* **Welk werk moet verplicht verzekerd zijn?** De verplichting geldt niet voor hotels, klinieken en studentenkamers. Wel geldt de verplichting voor woningen met een kantoor en voor serviceflats [46](#page=46).
* **Wie moet verzekerd zijn?** Elke aannemer die meewerkt aan de gesloten ruwbouw moet verzekerd zijn. Dit omvat bijvoorbeeld de aannemer van funderingswerken, metselwerken (gevel, binnenmuren), dakwerken en de aannemer die het buitenschrijnwerk plaatst [46](#page=46).
* **Hoeveel dekking moet er zijn?** Per schadegeval moet er een minimumdekking van 500.000 euro zijn indien de waarde van het gebouw hoger is dan 500.000 euro, zoals bij een appartementencomplex. Als de waarde van de woning lager is dan 500.000 euro, dan moet de dekking overeenstemmen met de waarde van de woning zelf, bijvoorbeeld 350.000 euro voor een woning van die waarde [46](#page=46).
* **Bewijs van verzekering:** Het bewijs van de verzekering moet geleverd worden door middel van een verzekeringsattest, dat voorgelegd moet worden vóór de aanvang van de werken. De architect is verantwoordelijk voor de controle hiervan [46](#page=46).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Bouwheer | De partij die opdracht geeft voor de uitvoering van een bouwproject. De bouwheer is verantwoordelijk voor het mogelijk maken van de uitvoering, het betalen van de prijs en het aanvaarden of opleveren van de werken. |
| Architect | Een professioneel die een schriftelijk contract heeft met de bouwheer en belast is met het opmaken van plannen en het controleren van de uitvoering van werken waarvoor een omgevingsvergunning vereist is. Zijn taken omvatten leiding, controle en advies. |
| Aannemer | De partij die zich verbindt tot het uitvoeren van bouwwerken conform de wettelijke bepalingen, contractuele documenten en de regels van de kunst. De aannemer is verantwoordelijk voor de tijdige en conforme uitvoering van de werken en heeft een informatieverbintenis. |
| Uitvoeringsfase | De periode in een bouwproject waarin de daadwerkelijke bouwwerkzaamheden plaatsvinden op basis van de overeengekomen contracten en plannen. |
| Conformiteit | De mate waarin een werk of dienst voldoet aan de overeengekomen specificaties, eisen en regelgeving, zoals vastgelegd in contractuele documenten en wettelijke bepalingen. |
| Regels van de kunst | De minimumvereisten en algemeen aanvaarde normen, standaarden en vakmanschap die toegepast moeten worden bij de uitvoering van bouwwerken of andere diensten, gebaseerd op technische literatuur en ambachtelijke gewoonten. |
| Resultaatsverbintenis | Een verbintenis waarbij de schuldenaar gehouden is een bepaald resultaat te leveren. De schuldeiser hoeft enkel het uitblijven van het resultaat te bewijzen; de schuldenaar moet dan aantonen dat de omstandigheden buiten zijn wil om het resultaat verhinderden. |
| Middelenverbintenis | Een verbintenis waarbij de schuldenaar gehouden is de nodige inspanningen te leveren om een bepaald doel te bereiken, maar zonder garantie op het succes van dat doel. De schuldeiser moet bewijzen dat de schuldenaar niet de vereiste inspanningen heeft geleverd. |
| Gebrek | Een tekortkoming in een werk of product dat niet voldoet aan de overeengekomen kwaliteit, specificaties of normen. Dit kan intrinsiek (materiaalgerelateerd) of functioneel zijn. |
| Minwaarde | Een korting op de overeengekomen prijs die wordt toegekend wanneer een afwijking van niet-essentiële voorwaarden acceptabel is en geen grote hinder veroorzaakt, maar wel de waarde van het werk vermindert. |
| Buitengerechtelijke vervanging | De procedure waarbij een opdrachtgever een andere aannemer inschakelt om gebrekkig werk te herstellen of te voltooien, zonder voorafgaande machtiging van de rechtbank, mits aan strikte voorwaarden en stappen wordt voldaan. |
| Oplevering | De handeling waarbij de opdrachtgever het uitgevoerde werk aanvaardt als conform aan de opdracht en de regels van het vak. Dit kan een voorlopige of definitieve oplevering zijn en heeft juridische gevolgen voor de aansprakelijkheid. |
| Voorlopige Oplevering (VO) | De eerste fase van de oplevering, waarbij het werk door de opdrachtgever wordt aanvaard, maar de waarborgtermijn begint te lopen en het risico op tenietgaan overgaat naar de opdrachtgever. |
| Definitieve Oplevering (DO) | De laatste fase van de oplevering, na afloop van de waarborgtermijn, die de definitieve aanvaarding van het werk markeert en het einde van de meeste aansprakelijkheidsregimes inluidt. |
| Waarborgtermijn | Een periode na de oplevering gedurende welke de aannemer aansprakelijk blijft voor specifieke gebreken, zoals lichte verborgen gebreken of stabiliteitsbedreigende gebreken. |
| Lichte verborgen gebreken | Tekortkomingen in een werk die niet zichtbaar waren bij de oplevering, ernstig van aard zijn, en te wijten zijn aan een fout van de aannemer. De aansprakelijkheid hiervoor is aanvullend recht en contractueel te moduleren. |
| Stabiliteitsbedreigende gebreken | Ernstige gebreken die de stabiliteit van een gebouw of groot werk in gevaar brengen. De aansprakelijkheid hiervoor is wettelijk verankerd, van openbare orde en niet contractueel te beperken qua termijn. |
| ABR-verzekering (Alle BouwplaatsRisico's) | Een projectverzekering die alle deelnemers aan een bouwproject beschermt tegen het risico van het tenietgaan van het bouwwerk vóór oplevering, zoals schade door storm, brand, of eigen fout. |
| BA-verzekering (Burgerlijke Aansprakelijkheid) | Een verzekering die de beroepsaansprakelijkheid van aannemers dekt voor gevolgschade die zij door hun fout veroorzaken aan derden, maar dekt geen schade aan het eigen uitgevoerde werk. |
| Dagboek der werken | Een officieel document dat dagelijks wordt bijgehouden door de aanbestedende overheid, waarin controleerbare elementen van de bouwplaats, zoals weersomstandigheden, werkuren, materialen en uitgevoerde werken, worden vastgelegd. |
| Prijsherziening (PHZ) | Een mechanisme dat de oorspronkelijk overeengekomen prijs van een overheidsopdracht kan aanpassen om rekening te houden met prijsschommelingen van loonkosten en materiaalprijzen, of met onvoorziene omstandigheden. |
| Meerwerken | Werkzaamheden die niet zijn opgenomen in de oorspronkelijke aannemingsovereenkomst en waarvoor de aannemer principieel recht heeft op een meerprijs, mits schriftelijk akkoord. |
| Minwerken | Werkzaamheden die voorzien waren in de oorspronkelijke overeenkomst, maar die tijdens de uitvoering uit de opdracht worden gehaald. Dit kan leiden tot een prijsvermindering. |
Cover
Cursus huur.docx (1).pdf
Summary
## Studiehandleiding Huurrecht
Dit document biedt een gedetailleerde uiteenzetting van het Belgische huurrecht, met een focus op de huur van goederen en de specifieke regimes die van toepassing zijn op woninghuur en handelshuur.
### Hoofdstuk 1: Inleiding tot het huurrecht
Het Belgisch huurrecht is grotendeels gebaseerd op de basisbepalingen uit het Burgerlijk Wetboek, specifiek Boek III, Titel VIII: Huur. Het oud Burgerlijk Wetboek (OBW) van 1804, de zogenaamde Code Napoléon, vormt de primaire bron. Vreemd genoeg wordt huur geplaatst binnen het boek over eigendomsverkrijging, ondanks dat een huurder geen eigendomsrecht verwerft, maar slechts een gebruiksrecht.
Het OBW onderscheidt twee hoofdsoorten huur:
1. **Huur van goederen (art. 1709 OBW):** Een contract waarbij de ene partij zich verbindt om de andere het genot van een zaak te verschaffen gedurende een zekere tijd, tegen een bepaalde prijs.
2. **Huur van werk (art. 1710 OBW):** Een contract waarbij de ene partij zich verbindt om iets voor de ander te verrichten, tegen een bedongen prijs. Dit wordt verder gespecificeerd in art. 1779 OBW en omvat huur van werklieden in dienst, vervoerders, en aannemers van werken.
De tweedeling tussen huur van goederen en huur van werk is een historisch overblijfsel uit het Romeins recht en is hedendaags verouderd. De huur van werk is grotendeels geëvolueerd naar het arbeidsrecht en het aannemingsrecht. Arbeidsovereenkomsten waarbij een werknemer onder gezag, leiding en toezicht van een werkgever staat, worden niet langer als huurovereenkomsten beschouwd. Aannemingsovereenkomsten, waarbij de aannemer niet onder het gezag van de opdrachtgever staat, vallen evenmin onder het huurrecht.
Het OBW regelt de verhuring van goederen, wat zowel roerende als onroerende goederen kan betreffen. Echter, de wet bevat voornamelijk regels voor de verhuring van onroerende goederen. Deze cursus focust dan ook op de verhuring van onroerende goederen.
#### Definitie van het begrip ‘huur’
Een huurovereenkomst is een wederkerige overeenkomst waarbij de verhuurder zich verbindt aan de huurder om rustig en ongestoord genot en gebruik te verschaffen van een bepaalde zaak gedurende een zekere tijd, en tegen een bepaalde prijs, die de huurder hiervoor betaalt [3](#page=3).
Essentiële bestanddelen van de huurovereenkomst zijn:
* De verhuurder levert een gebruiks- en genotsrecht.
* Van een goed aan de huurder.
* In ruil voor een tegenprestatie (de huurprijs).
Het voorwerp van een huurovereenkomst is een "zaak" of "goed", dat zowel roerend als onroerend kan zijn. De regels betreffende onroerende verhuring zijn vaak ook van toepassing op roerende verhuringen, voor zover verenigbaar met het voorwerp van de verhuring. Het woninghuurregime kan ook van toepassing zijn op de verhuur van roerende goederen indien deze als hoofdverblijfplaats wordt gebruikt (bv. een stacaravan).
Goederen die tot het openbaar domein behoren, kunnen niet verhuurd worden, aangezien ze 'niet in de handel' zijn. Ze kunnen wel het voorwerp uitmaken van een concessieovereenkomst.
De huurder verwerft enkel een gebruiksrecht, niet het eigendomsrecht. Dit gebruiksrecht is beperkter dan dat van een vruchtgebruiker. Vruchtgebruik is een gedeeltelijke afsplitsing van het eigendomsrecht waarbij de vruchtgebruiker ook de vruchten mag genieten en het goed mag vervreemden of bezwaren, rechten waarover een huurder niet beschikt.
Huurovereenkomsten van langer dan negen jaar moeten, net als zakelijke rechten, worden overgeschreven ter hypotheken om tegenstelbaar te zijn aan derden. Dit geldt ook voor huurcontracten die voor langer dan negen jaar zijn aangegaan of die kwijting inhouden van ten minste drie jaar huur. De niet-overschrijving van dergelijke contracten leidt tot een vermindering van de huurtijd conform artikel 595, tweede lid van het Burgerlijk Wetboek [7](#page=7).
#### Betaling van de huurprijs
De huurovereenkomst is een overeenkomst ten bezwarende titel, waarbij de huurprijs de tegenprestatie vormt voor het gebruik dat de huurder geniet. Zonder een prijs is er geen huur. De huurprijs hoeft niet noodzakelijk gelijk te zijn aan de marktwaarde; partijen zijn vrij om een lagere prijs af te spreken, maar een minimale tegenprestatie is vereist (de prijs mag niet belachelijk laag zijn, anders zou het een schenking zijn) [8](#page=8).
De huurprijs kan ook in natura worden betaald (bv. door het uitvoeren van werken door de huurder). De huurder die deze werken uitvoert, wordt vrijgesteld van de betaling van enkele maanden huur. Enkel de verplichting om het goed te onderhouden volstaat niet, dan is er sprake van bruikleen.
De prijs moet bepaald of minstens bepaalbaar zijn op basis van objectieve gegevens die op het moment van contractsluiting aanwezig zijn.
In principe is de initiële huurprijs onveranderlijk, maar er zijn correctiemechanismen zoals indexatie (maximaal één keer per jaar, indien contractueel bedongen) en mogelijke aanpassingen op basis van omzet (hoewel de geldigheid hiervan betwist is) [9](#page=9).
#### Duurtijd van de overeenkomst
Het tijdelijk karakter onderscheidt de huurovereenkomst van de koopovereenkomst. Een eeuwigdurende huur is onmogelijk. De duur kan wel gekoppeld zijn aan de levensduur van de huurder. Een huurovereenkomst van onbepaalde duur wordt, sinds de invoering van de woninghuurwet, automatisch beschouwd als een overeenkomst van 9 jaar (3-6-9).
Een huurovereenkomst van meer dan 99 jaar is nietig, maar een levenslange huur is wel geoorloofd. Voor handelshuur en pacht geldt een wettelijke minimumduur van 9 jaar [10](#page=10).
#### Indeling van huurovereenkomsten
Afhankelijk van het soort onroerend goed dat verhuurd wordt, zijn er verschillende regimes:
1. **Woninghuurwet:** voor de verhuur van een woning die als hoofdverblijfplaats dient.
2. **Wet op de handelshuurovereenkomsten:** voor de verhuur van een handelshuis waar er een cliënteel van voorbijgangers is.
3. **Pacht:** voor de verhuring van een onroerend goed dat hoofdzakelijk gebruikt wordt voor de uitoefening van een landbouwbedrijf.
4. **Gemeen recht inzake huur:** voor alle andere huurovereenkomsten die niet onder de specifieke regimes vallen.
Het gemeen recht inzake huur is grotendeels aanvullend en kent een grote contractvrijheid. Het vult ook lacunes aan in de specifieke regimes. Bepaalde regels uit het gemeen recht (bv. rechten en verplichtingen van huurder en verhuurder) zijn ook van toepassing op woninghuur en handelshuur.
### Hoofdstuk 2: Algemeen huurrecht (Gemeen huurrecht)
Het algemeen huurrecht wordt gekenmerkt door drie belangrijke kenmerken:
1. **Autonoom:** Het is van toepassing op alle huurovereenkomsten die niet onder een van de bijzondere regimes vallen (bv. huur van kantoren, garages, opslagruimtes).
2. **Aanvullend:** Het vult de lacunes aan in de bijzondere regimes en geldt als federaal aanvullend recht.
3. **Verbindend:** Het kan een uniformiserend effect hebben tussen de verschillende specifieke regimes.
#### Schriftelijke of mondelinge overeenkomst & bewijs
Conform art. 1714 OBW kan een huurovereenkomst zowel schriftelijk als mondeling worden afgesloten. Een mondelinge overeenkomst biedt echter minder houvast en kan bewijsproblemen opleveren.
Een schriftelijke huurovereenkomst moet, om geldig te zijn, voldoen aan de voorschriften van art. 8.20 BW (voldoende originelen, vermelding van het aantal originelen). Sinds de Woninghuurwet van 2007 moet elke huurovereenkomst betreffende de hoofdverblijfplaats van de huurder schriftelijk worden vastgesteld (art. 8 WHD).
De sanctie bij niet-naleving van de schriftelijkheidsvereiste is niet de ongeldigheid van de overeenkomst, maar de mogelijkheid voor de meest gerede partij om de andere partij gerechtelijk te dwingen een schriftelijke overeenkomst op te stellen. Bij woninghuur kan niet-registratie binnen de twee maanden na ondertekening leiden tot het recht van de huurder om te vertrekken zonder opzeggingstermijn of schadevergoeding.
#### Registratie
De registratie van huurovereenkomsten is fiscaal verplicht. De termijn voor registratie verschilt naargelang de aard van de akte (onderhands of notarieel) en het type huurovereenkomst. Bij woninghuur dient de registratie binnen de twee maanden te gebeuren en is deze kosteloos, met een boete van minstens 25 euro voor de verhuurder bij niet-naleving. Voor andere huurovereenkomsten geldt een termijn van vier maanden en een recht van 0,2% op de totale huur. De registratie van de huurovereenkomst is primair in het belang van de huurder, aangezien het de huurovereenkomst een vaste datum geeft en deze tegenstelbaar maakt aan derden, inclusief de nieuwe eigenaar bij vervreemding van het pand.
#### Geldigheidsvoorwaarden
De geldigheidsvereisten van een overeenkomst, zoals uiteengezet in art. 5.27 BW, zijn ook van toepassing op huurovereenkomsten: vrije en bewuste toestemming, handelingsbekwaamheid, een bepaald en geoorloofd voorwerp, en een geoorloofde oorzaak.
* **Handelingsbekwaamheid:** In principe is iedereen handelingsbekwaam, met wettelijke uitzonderingen zoals minderjarigen of personen onder bewind. Bij onverdeeldheid moeten alle mede-eigenaars de huurovereenkomst ondertekenen, tenzij er een volmacht is verleend. Bij vruchtgebruik is het de vruchtgebruiker die verhuurt.
* **Wilsovereenstemming:** Er moet akkoord zijn tussen handelingsbekwame personen over de zaak en de huurprijs. Er mogen geen wilsgebreken zijn (dwaling, bedrog, geweld, misbruik van omstandigheden). Dwaling moet doorslaggevend zijn en verschoonbaar. De verhuurder moet ook voldoen aan de wettelijke vereisten voor de verhuurde zaak (bv. bouwvergunning).
* **Voorwerp:** Het voorwerp moet bepaald en geoorloofd zijn (bv. een onbewoonbaar verklaarde woning of een goed van het openbaar domein zijn geen geldig voorwerp).
* **Oorzaak:** De reden waarom de overeenkomst wordt aangegaan moet geoorloofd zijn.
#### Duur van de huurovereenkomst
Partijen zijn vrij om de duur te bepalen, met een maximum van 99 jaar. Een eeuwigdurende huur is nietig. Soms zijn er minimumduren van toepassing, zoals bij handelshuur (9 jaar) en pacht (9 jaar). Woninghuurcontracten worden geacht te zijn aangegaan voor 9 jaar, met uitzonderingen voor kortlopende (max. 3 jaar) of langlopende contracten.
De dood van de verhuurder of huurder ontbindt de huurovereenkomst in principe niet, tenzij anders bepaald in specifieke gevallen (bv. sociale huur, levenslange woninghuur). De erfgenamen zetten de overeenkomst verder.
Een uitdrukkelijk ontbindend beding is in principe niet geldig in huurovereenkomsten, met uitzondering van bepaalde sociale huurmaatschappijen. Beëindiging kan enkel via tussenkomst van de vrederechter.
De opzegging moet bij voorkeur schriftelijk gebeuren (aangetekend schrijven of deurwaardersexploot) om bewijsproblemen te vermijden. De verhuurder kan een machtiging vragen aan de vrederechter voor de tenuitvoerlegging van de opzegging.
#### Overdracht van het gehuurde goed
Wanneer de eigenaar van het verhuurde goed verandert, treedt de nieuwe eigenaar in de rechten en plichten van de verhuurder. De huurovereenkomst blijft van kracht, ongeacht of deze geregistreerd is of een vaste datum heeft (volgens het Woninghuurdecreet). De nieuwe eigenaar kan de huurder enkel opzeggen onder dezelfde voorwaarden als de oorspronkelijke verhuurder.
Onder de Woninghuurwet is er een onderscheid naargelang de huurovereenkomst een vaste datum heeft (geregistreerd, overlijden van een partij, authentieke akte), dan wel niet. Bij huurovereenkomsten zonder vaste datum kan de nieuwe eigenaar de huurder sneller opzeggen (3 maanden opzegtermijn binnen 3 maanden na aankoop). Huurovereenkomsten van langer dan 9 jaar moeten worden overgeschreven ter hypotheken om tegenstelbaar te zijn aan derden voor de gehele duur.
#### Huurwaarborg
De huurwaarborg dient ter waarborg van de nakoming van de huurdersverplichtingen. De huurder kan kiezen uit drie vormen: een geïndividualiseerde rekening, een zakelijke zekerheidstelling, of een bankwaarborg via een standaardcontract met een OCMW. De waarborg mag niet meer bedragen dan drie maanden huur. De huurwaarborg kan enkel vrijgegeven worden mits een schriftelijk akkoord van beide partijen, opgesteld ten vroegste bij het beëindigen van de huurovereenkomst, of mits een uitvoerbaar verklaard rechterlijk beslissing.
### Hoofdstuk 3: Woninghuur
Het woninghuurrecht in Vlaanderen is sedert 1 januari 2019 geregeld door het Vlaams Woninghuurdecreet (WHD). De federale Woninghuurwet van 1991 blijft van toepassing op schriftelijke huurovereenkomsten die vóór 1 januari 2019 gesloten zijn. Het decreet beoogt vier doelstellingen: minimale woningkwaliteit garanderen, woonzekerheid bieden met flexibiliteit, een stabiel kader bieden om tijdelijke huurwetten te vermijden, en een eerlijk rendement voor de verhuurder.
#### Procedures inzake woninghuur
De vrederechter van de plaats waar het verhuurde goed gelegen is, is materieel bevoegd voor geschillen betreffende de verhuring van onroerende goederen. Procedures kunnen worden ingeleid bij verzoekschrift of dagvaarding. Een voorafgaande oproeping in verzoening bij de vrederechter is niet meer verplicht, maar kan nuttig zijn om tot een akkoord te komen.
#### Uithuiszetting
Bij een vordering tot uithuiszetting moet de eisende partij (de verhuurder) de procedure volgen zoals bepaald in de artikelen 1344bis en volgende Ger.W. Dit omvat onder meer de mededeling aan het OCMW en de specifieke termijnen voor de tenuitvoerlegging van de uithuiszetting.
#### Meest courante vorderingen
Dit zijn onder meer: ontbinding van de huur, recht op uitzetting, betaling van achterstallige huren en kosten, huurschade, en aanstelling van een deskundige.
#### Toepassingsgebied van het Woninghuurdecreet
Het decreet is van toepassing op huurovereenkomsten voor een woning die door de huurder als hoofdverblijfplaats wordt bestemd, met toestemming van de verhuurder. De bestemming als hoofdverblijfplaats wordt beoordeeld op basis van feitelijke criteria. Het decreet is niet van toepassing indien de overeenkomst ondergeschikt is aan een andere overeenkomst met betrekking tot de functie of de bedrijvigheid van de huurder, of als het gehuurde pand niet meer als hoofdverblijfplaats wordt bestemd.
#### Vereiste van geschrift
Elke huurovereenkomst die onder het Woninghuurdecreet valt, moet schriftelijk worden opgesteld met vermelding van specifieke gegevens (identiteit partijen, begindatum, duur, beschrijving pand, huurprijs, regeling kosten/lasten, verwijzing naar toelichting). Hoewel schriftelijkheid vereist is, behoudt de huurovereenkomst haar consensueel karakter en blijft ze geldig wanneer ze mondeling wordt gesloten.
#### Duur en beëindigingsmogelijkheden
Er zijn vier hoofdmodaliteiten voor de duur van een woninghuurovereenkomst:
* **9 jaar (standaard):** Elke huurovereenkomst die niet voor een andere duur is aangegaan, wordt geacht te zijn aangegaan voor 9 jaar. De verhuurder kan opzeggen met een termijn van 6 maanden voor persoonlijk gebruik (of gebruik door echtgenoot, wettelijk samenwonende partner, of bloed-/aanverwanten tot derde graad), of wegens wederopbouw/verbouwing/renovatie (met specifieke voorwaarden qua kosten en duur), of zonder motief met betaling van een vergoeding (9 maanden huur na 3 jaar, 6 maanden na 6 jaar). De huurder kan opzeggen met een termijn van 3 maanden, zonder vergoeding na de eerste 3 jaar.
* **Kortlopend (max. 3 jaar):** Deze overeenkomsten moeten schriftelijk worden afgesloten en kunnen slechts éénmaal schriftelijk verlengd worden, met een totale duur van maximaal 3 jaar. De opzeggingsmogelijkheden zijn beperkter.
* **Langer dan 9 jaar:** Deze overeenkomsten moeten schriftelijk worden aangegaan en overgeschreven ter hypotheken om tegenstelbaar te zijn aan derden.
* **Levenslang:** Deze overeenkomsten eindigen van rechtswege bij het overlijden van de huurder.
Verlenging wegens buitengewone omstandigheden is mogelijk op verzoek van de huurder, beoordeeld door de vrederechter.
#### Huuroverdrachten en onderhuur
Huuroverdracht en onderhuur zijn verboden, tenzij met schriftelijke en voorafgaande toestemming van de verhuurder. Bij huuroverdracht wordt de overdragende huurder bevrijd van zijn toekomstige verplichtingen. Bij onderhuur ontstaat een nieuwe, tweede huurovereenkomst tussen de hoofdhuurder en de onderhuurder. De duur van de onderhuur mag de resterende looptijd van de hoofdhuur niet overschrijden.
#### Sancties bij niet-toegestane huuroverdracht of onderhuur
Bij schending van de verbodsclausules kan de verhuurder de ontbinding van de huurovereenkomst vorderen. De huurder-overdrager of hoofdhuurder is aansprakelijk voor de gevolgen van de niet-naleving.
#### Studentenhuurovereenkomsten
Deze vallen onder specifieke, dwingende regels die de student beter beschermen. Zo is huuroverdracht of onderhuur bij studie-uitwisseling of stage toegestaan, met een opzeggingstermijn van twee maanden zonder vergoeding bij beëindiging van de studies of overlijden van onderhoudsplichtigen. De huurwaarborg mag maximaal twee maanden huur bedragen.
#### Woningkwaliteitsnormen
Het decreet stelt minimale vereisten inzake veiligheid, gezondheid en bewoonbaarheid. Een conformiteitsattest dient de woningkwaliteit te bevestigen. Huurovereenkomsten voor woningen die niet voldoen aan deze normen zijn in principe relatief nietig. De huurder kan de uitvoering van werken vorderen, samen met een huurprijsvermindering, of de ontbinding van de overeenkomst vragen.
#### Indexatie
Bij schriftelijke huurovereenkomsten is de indexatie van de huurprijs automatisch van toepassing, tenzij uitdrukkelijk uitgesloten. De aanpassing gebeurt éénmaal per jaar op de verjaardag van de inwerkingtreding, berekend volgens de gezondheidsindex. De huurder kan de verhuurder verzoeken om de indexatie te laten plaatsvinden. Het verzoek tot betaling van achterstallige indexering kan maximaal drie maanden teruggaan.
#### Herziening van de huurprijs
Partijen kunnen om de drie jaar een wijziging van de huurprijs vragen aan de vrederechter indien de normale huurwaarde van het goed ten gevolge van nieuwe omstandigheden minstens 20% hoger of lager is dan de huidige huurprijs. Bij specifieke investeringen van de verhuurder kan een verhoging worden gevraagd indien de huurwaarde met minstens 10% gestegen is.
#### Kosten en lasten
De kosten en lasten met betrekking tot de uitoefening van zakelijke rechten vallen ten laste van de verhuurder, terwijl de kosten gerelateerd aan het gebruik van de woning ten laste van de huurder vallen. De onroerende voorheffing kan niet ten laste van de huurder worden gelegd. Kosten moeten, tenzij forfaitair bepaald, overeenkomen met de werkelijke uitgaven en de bewijsstukken moeten op vraag van de huurder worden bezorgd.
#### Overdracht van het verhuurde pand
De nieuwe eigenaar treedt in alle rechten en plichten van de verhuurder, ongeacht of de huurovereenkomst geregistreerd is of een vaste datum heeft. De informatieplicht van de vervreemder is tweeledig: informeren dat het goed verhuurd is en de gegevens van de huurovereenkomst vermelden in de overdrachtsakte. Bij niet-naleving kan de vervreemder aansprakelijk worden gesteld.
#### Huurwaarborg
De huurwaarborg, die maximaal drie maanden huur bedraagt, kan in drie vormen worden verstrekt: geïndividualiseerde rekening, zakelijke zekerheidstelling, of bankwaarborg. Over de waarborg kan niet beschikt worden zonder schriftelijk akkoord of rechterlijke beslissing. De huurder heeft recht op rente op de geplaatste waarborg.
#### Overlijden van huurder of verhuurder
Het overlijden van de verhuurder bindt de erfgenamen tot de huurovereenkomst. Bij overlijden van de laatste huurder eindigt de overeenkomst van rechtswege na twee maanden, tenzij de erfgenamen de huur wensen voort te zetten. Indien de huurder overlijdt, kunnen de erfgenamen de huur voortzetten, of de huurovereenkomst beëindigen. Indien de erfgenamen niet tussenkomen, kan de verhuurder de aanstelling van een curator vorderen om het pand leeg te maken.
#### Medehuur
Echtgenoten en wettelijk samenwonenden zijn van rechtswege medehuurders, ongeacht wanneer de huurovereenkomst gesloten is. Zij zijn hoofdelijk en ondeelbaar gehouden tot de verplichtingen, met dien verstande dat zij niet gehouden zijn voor verplichtingen die ontstonden voor hun medehuurderschap. Bij beëindiging van de relatie bepalen de huurders onderling wie de huurovereenkomst voortzet, of dit wordt beslist door de rechter. Feitelijke samenwonenden kunnen medehuurder worden mits gezamenlijk verzoek aan de verhuurder, die dit kan weigeren. Indien de verhuurder niet antwoordt of weigert, kan de vrederechter worden ingeschakeld.
### Hoofdstuk 4: Handelshuur
De wet op de handelshuurovereenkomsten (LWH) regelt de verhuring van onroerende goederen die hoofdzakelijk gebruikt worden voor de uitoefening van een kleinhandel of ambacht met rechtstreeks contact met het publiek. Om onder de LWH te vallen, moeten vijf cumulatieve voorwaarden vervuld zijn: een huurovereenkomst, een onroerend goed, gebruikt voor kleinhandel of ambacht met publiekscontact, hoofdzakelijk daartoe bestemd, en dit moet uitdrukkelijk of stilzwijgend aanvaard zijn.
#### Toepassingsgebied van de handelshuurwet
De LWH kent enkele wettelijke uitsluitingen, waaronder huurcontracten gesloten voor minder dan één jaar (pop-up verhuringen geregeld door een apart decreet) en huur van goederen die van de grondbelasting vrijgesteld zijn.
#### Duur van de handelshuur en huurhernieuwing
De wettelijke minimumduur van een handelshuur is 9 jaar. Deze bepaling is dwingend recht ter bescherming van de huurder. De huurder heeft het recht om tot driemaal toe huurhernieuwing aan te vragen, mits de handel identiek blijft en aan bepaalde vormvereisten wordt voldaan (aanvraag tussen 18 en 15 maanden voor het einde van de lopende huur, bij aangetekend schrijven of deurwaardersexploot, met vermelding van de voorwaarden van de nieuwe huur). De verhuurder kan de hernieuwing weigeren op basis van limitatieve gronden voorzien in de wet (persoonlijk gebruik, wederopbouw/verbouwing, grove tekortkomingen huurder, geen wettig belang huurder, aanbod hogere huurprijs van derde). De verhuurder die de hernieuwing weigert zonder wettige reden, is een uitzettingsvergoeding verschuldigd (minimum 3 jaar huur).
#### Vervroegde beëindiging
De huurder kan de lopende huur beëindigen bij het verstrijken van elke driejarige periode mits een opzegtermijn van 6 maanden. De verhuurder kan dit eveneens, met een opzegtermijn van 1 jaar, voor persoonlijk gebruik of wederopbouw/verbouwing.
#### De huurprijs
Partijen zijn vrij om de huurprijs te bepalen, maar deze mag niet belachelijk laag zijn. De huurprijs kan worden geïndexeerd, mits contractueel bedongen en slechts eenmaal per jaar. Bij het verstrijken van elke driejarige periode kan de huurprijs herzien worden indien de normale huurwaarde minstens 15% is gewijzigd ten gevolge van nieuwe omstandigheden, of indien de verhuurder aantoont dat de huurwaarde is gestegen door zijn investeringen.
#### Wanbetaling door de huurder
Wanbetaling van de huurprijs is een ernstige tekortkoming die kan leiden tot gerechtelijke ontbinding van de handelshuurovereenkomst. Een uitdrukkelijk ontbindend beding is in principe nietig.
#### Faillissement
Het faillissement van de huurder ontbindt de huurovereenkomst niet automatisch. De curator kan kiezen voor beëindiging of voortzetting van de huurovereenkomst. Indien de curator de overeenkomst voortzet, zijn de huur en bijkomende kosten schulden van de boedel. Bij beëindiging is de schadevergoeding een schuld in de boedel.
#### Verbouwingswerken
De handelshuurwet voorziet in een specifieke regeling voor werken die de structuur van het pand wijzigen en dienstig zijn voor de onderneming, met een maximale kostprijs van 3 jaar huur. De werken mogen de veiligheid, salubriteit of esthetische waarde van het gebouw niet in het gedrang brengen. De verhuurder kan zich verzetten tegen de werken, en bij niet-naleving van de procedure of de voorwaarden, kan de huurder de stopzetting van de werken vorderen of is hij aansprakelijk voor schade. De lot van de werken bij einde huur is geregeld in het contract, bij gebreke hiervan kan de verhuurder de werken behouden zonder vergoeding of de verwijdering ervan eisen.
#### Overdracht van de handelszaak en huuroverdracht/onderverhuur
De huurder mag zijn huur overdragen of het goed onderverhuren, mits dit niet contractueel verboden is en de handel wordt overgedragen of verdergezet. De LWH bevat specifieke procedures en uitzonderingen, met name voor pop-up verhuringen en wanneer de hoofdhuurder zijn hoofdverblijfplaats niet in het pand heeft. De gevolgen van huuroverdracht of onderverhuur kunnen leiden tot een rechtstreekse band tussen de onderhuurder en de hoofdverhuurder, of tot hoofdelijke aansprakelijkheid van de oorspronkelijke huurder.
#### Sancties en verzuim
Bij schending van de verbodsclausules voor huuroverdracht of onderhuur, kan de verhuurder de ontbinding van de huurovereenkomst vorderen.
#### Bevoegdheid, procedure en bewijsrecht
De vrederechter is in principe exclusief bevoegd voor geschillen betreffende handelshuur. Procedures kunnen worden ingeleid bij verzoekschrift of dagvaarding, en een facultatieve oproeping in verzoening is mogelijk. Vonnissen van de vrederechter zijn uitvoerbaar bij voorraad. De verjaringstermijn voor de meeste vorderingen bedraagt 5 jaar, behalve voor achterstallige indexaties (1 jaar).
#### Registratierechten
De registratie van handelshuurovereenkomsten is fiscaal verplicht en maakt de overeenkomst tegenstelbaar aan derden. Niet-registratie leidt tot boetes en verlies van tegenstelbaarheid.
#### Onroerende voorheffing
De onroerende voorheffing valt ten laste van de verhuurder, maar kan contractueel worden doorgegeven aan de huurder.
#### Personenbelasting
De huurinkomsten uit handelshuur zijn belastbaar als roerend inkomen voor de verhuurder.
#### BTW
De verhuur van gebouwen is in beginsel vrijgesteld van BTW, tenzij er sprake is van "actieve verhuur" waarbij de verhuurder naast het ter beschikking stellen van het pand ook bijkomende diensten levert, of bij specifieke uitzonderingen zoals de verhuur van hotelkamers of parkeerplaatsen.
#### Herziening van de huurprijs
Partijen kunnen om de drie jaar een herziening van de huurprijs vragen aan de vrederechter op basis van gewijzigde omstandigheden die de huurwaarde beïnvloeden.
#### Vergoedingen wegens uitzetting
Bij uitzetting van de huurder kan deze recht hebben op een uitzettingsvergoeding, waarvan de omvang afhangt van de reden van uitzetting en de duur van de huur. Dit kan variëren van 1 tot 3 jaar huur, en in specifieke gevallen (soortgelijke handel) tot 2 jaar huur, eventueel verhoogd.
---
### Veelvoorkomende fouten om te vermijden
* **Mondelinge huurovereenkomsten:** Vermijd mondelinge huurovereenkomsten voor woninghuur, aangezien deze bewijsproblemen kunnen veroorzaken en de bescherming van de Woninghuurwet tenietdoen.
* **Niet-registratie van huurovereenkomsten:** Zorg voor de tijdige registratie van alle huurovereenkomsten om fiscale boetes te vermijden en de tegenstelbaarheid aan derden te waarborgen.
* **Gebrek aan plaatsbeschrijving:** Een gedetailleerde en tegensprekelijke plaatsbeschrijving bij aanvang is cruciaal om geschillen over huurschade te voorkomen. Zonder dit riskeert de verhuurder een wettelijk vermoeden dat de schade al bestond.
* **Onjuiste opzeggingstermijnen of -formaliteiten:** Volg nauwgezet de specifieke opzegtermijnen en -formaliteiten voor de verschillende huurregimes, met name bij handelshuur en woninghuur.
* **Onwettige weigeringsgronden bij huurhernieuwing (handelshuur):** Weiger de hernieuwing van een handelshuur enkel op basis van de limitatief opgesomde gronden in de wet, en vermijd discriminatie op basis van beschermde kenmerken.
* **Negeer de specifieke regels voor huuroverdracht en onderhuur:** Zorg voor naleving van de wettelijke formaliteiten en de vereiste toestemming van de verhuurder bij huuroverdracht of onderhuur.
* **Schending van de woningkwaliteitsnormen:** Zorg ervoor dat de verhuurde woning voldoet aan de wettelijke vereisten inzake veiligheid, gezondheid en bewoonbaarheid.
* **Onderscheid maken op basis van beschermde kenmerken (discriminatie):** Vermijd elke vorm van discriminatie op basis van ras, geslacht, leeftijd, geaardheid, godsdienst, handicap, etc. bij de selectie van huurders.
* **Onjuiste interpretatie van de LWH-regels voor pop-up verhuur:** Pop-up verhuur met een duur van minder dan één jaar valt onder een specifiek decreet en niet onder de LWH. Zorg voor een correcte contractuele formulering om discussies te vermijden.
* **Vergeten van de meldingsplicht bij vervreemding van het verhuurde goed:** Informeer de huurder tijdig en correct over de verkoop of overdracht van het pand.
Deze studiegids biedt een uitgebreid overzicht van de belangrijkste aspecten van het Belgische huurrecht. Het is echter raadzaam om bij specifieke of complexe gevallen steeds juridisch advies in te winnen.
Glossary
## Woordenlijst
| Term | Definitie |
|---|---|
| Huurovereenkomst | Een wederkerige overeenkomst waarbij de ene partij (de verhuurder) zich verbindt om de andere partij (de huurder) het genot van een zaak te verschaffen gedurende een zekere tijd, en tegenover een bepaalde prijs, die de laatstgenoemde zich verbindt te betalen. |
| Huur van goederen | Een contract waarbij de ene partij zich verbindt om de andere het genot van een zaak te doen hebben gedurende een zekere tijd, en tegen een bepaalde prijs, die de laatstgenoemde zich verbindt te betalen. Dit kan betrekking hebben op zowel roerende als onroerende goederen. |
| Huur van werk | Een contract waarbij de ene partij zich verbindt om iets voor de ander te verrichten, tegen betaling van een tussen hen bedongen prijs. Dit kan verder onderverdeeld worden in de huur van werklieden, vervoerders, en aannemers van werken. |
| Gebruiksrecht | Het recht dat de huurder verkrijgt om het gehuurde goed te gebruiken gedurende een zekere tijd. Dit is beperkter dan het eigendomsrecht, aangezien de huurder niet kan beschikken over het goed (vreemdgaan of bezwaren). |
| Zakelijk recht | Een recht dat rechtstreeks op een zaak rust, zoals eigendom of vruchtgebruik. Huurovereenkomsten voor langer dan negen jaar, die grote beperkingen meebrengen voor de rechten van de eigenaar en als een daad van beschikking kunnen worden beschouwd, dienen ingeschreven te worden ter hypotheken om tegenstelbaar te zijn aan derden. |
| Onverdeeldheid | Een situatie waarbij meerdere personen mede-eigenaar zijn van een goed. Alle mede-eigenaars moeten de huurovereenkomst ondertekenen, tenzij zij onderling een volmacht hebben verleend aan één of meerdere van hen. |
| Vruchtgebruik | Een zakelijk recht dat de vruchtgebruiker het recht geeft om gedurende een bepaalde periode niet alleen het goed te gebruiken (usus), maar ook de vruchten ervan te plukken (fructus). Dit is een gedeeltelijke afsplitsing van het eigendomsrecht. |
| Tegenstelbaarheid | De mogelijkheid om een recht of een overeenkomst te laten respecteren door derden, die geen partij zijn bij de overeenkomst. Dit wordt vaak bereikt door registratie of overschrijving van de akte. |
| Koop breekt geen huur | Een algemeen principe in het huurrecht dat stelt dat een nieuwe eigenaar van een verhuurd goed de lopende huurovereenkomst moet respecteren, vooral als deze geregistreerd is of een vaste datum heeft. |
| Stilzwijgende wederinhuring | Wanneer een huurder, na beëindiging van een huurovereenkomst voor bepaalde duur, het goed blijft bewonen zonder verzet van de verhuurder, wordt de huurovereenkomst stilzwijgend voortgezet onder dezelfde voorwaarden en voor dezelfde duur. |
| Pop-up verhuring | Een specifieke vorm van huur die geregeld wordt door een apart decreet, van toepassing op huurovereenkomsten voor onroerende goederen die uitdrukkelijk voor een periode van één jaar of korter worden gesloten voor de uitoefening van kleinhandel of ambacht met rechtstreeks contact met het publiek. |
| Handelshuurwet | Een specifieke wetgeving die van toepassing is op de verhuring van onroerende goederen die hoofdzakelijk gebruikt worden voor de uitoefening van kleinhandel of ambacht, waarbij er een rechtstreeks contact is tussen de huurder en het publiek. Deze wet bevat veel dwingende bepalingen ter bescherming van de huurder. |
| Gemeenrecht inzake huur | De algemene regels met betrekking tot huur die van toepassing zijn wanneer een huurovereenkomst niet onder een van de specifieke regimes valt (zoals woninghuur, handelshuur of pacht). Dit recht is flexibeler en grotendeels aanvullend. |
| Medehuur | Een regeling waarbij meerdere personen samen huurder zijn van een pand. Dit kan gaan om echtgenoten, wettelijk samenwonenden, of feitelijke samenwonenden die door de verhuurder of de rechter tot medehuurder zijn aangesteld. |
Cover
Deel 1 - HF 3 - DADING (3).docx
Summary
# Definitie en kenmerken van dading
De definitie en kenmerken van een dadingsovereenkomst vormen de kern van dit studietopic, waarbij de essentie van het beëindigen van geschillen door wederzijdse toegevingen centraal staat.
## 1. Dadingsovereenkomst
### 1.1 Definitie en wettelijke basis
Een dading is een contract waarbij partijen een gerezen geschil beëindigen of een toekomstig geschil voorkomen. Dit wordt geregeld in artikel 2044 van het Burgerlijk Wetboek. Het kernprincipe van een dading is de beëindiging of voorkoming van een geschil door middel van wederzijdse concessies of toegevingen van de betrokken partijen.
> **Tip:** Het spreekwoord "water bij de wijn doen" vat de essentie van wederzijdse toegevingen perfect samen.
### 1.2 Kenmerken van een dadingsovereenkomst
Ondanks dat het Burgerlijk Wetboek specifieke bepalingen bevat, wordt een dading beschouwd als een consensuele overeenkomst en geen plechtige overeenkomst. De schriftelijke vorm is primair een bewijsvereiste, en niet zozeer een geldigheidsvereiste, hoewel overeenkomsten boven een bepaald bedrag in het algemeen schriftelijk moeten worden vastgelegd voor bewijsdoeleinden. Bij een dading is dit echter altijd van toepassing.
Essentiële bestanddelen van een dading zijn:
* **Gerezen of toekomstig geschil:** Er moet een concreet geschil bestaan of de dreiging van een toekomstig geschil.
* **Wederzijdse toegevingen:** Beide partijen moeten iets opgeven of toegeven om tot een akkoord te komen. Deze toegevingen hoeven niet gelijkwaardig te zijn.
* **Animus transactionis:** De wil om het geschil definitief te beslechten moet aanwezig zijn.
#### 1.2.1 Dading als vaststellingsovereenkomst
Een dading kan worden gezien als een specifieke toepassing van een ruimere categorie, namelijk de vaststellingsovereenkomst. Het doel is om onzekerheid of een geschil te beëindigen door de juridische waarheid vast te stellen. Eenmaal een dading is gesloten, is tegenbewijs over het vastgestelde geschil in principe niet meer mogelijk.
#### 1.2.2 Verschil met andere overeenkomsten
Een dading is een **benoemd contract** met eigen regels in het Burgerlijk Wetboek (art. 2044-2058). Een vaststellingsovereenkomst daarentegen is een **onbenoemd contract** en valt onder het gemeen verbintenissenrecht, met slechts beperkte afwijkingen van de algemene regels.
### 1.3 Geldigheidsvereisten van een dading
Net als bij andere overeenkomsten, moeten voor de geldigheid van een dading aan bepaalde vereisten worden voldaan:
#### 1.3.1 Bekwaamheid
Partijen moeten juridisch bekwaam zijn om de dading aan te gaan. Een dading wordt beschouwd als een daad van beschikking, wat betekent dat de algemene bevoegdheidsregels van toepassing zijn.
#### 1.3.2 Toestemming
De toestemming van de partijen moet vrij en weloverwogen zijn.
* **Geen dwaling over het objectieve recht:** Het is niet mogelijk om een beroep te doen op dwaling met betrekking tot het recht zelf, aangezien juist de onzekerheid over het recht het voorwerp van de dading is. Dit is vastgelegd in artikel 2052, tweede lid BW.
* **Dwaling en bedrog:** Gewone dwalingen, bedrog en geweld kunnen wel leiden tot de nietigheid of vernietigbaarheid van de dading.
* **Benadeling:** Benadeling is geen grond voor nietigheid van een dading, omdat het juist de bedoeling is om de onzekerheid van een mogelijk onevenwichtige situatie te beëindigen door toegevingen.
> **Voorbeeld:** Je hebt een geschil met een leverancier over de prijs van geleverde goederen. Na onderhandelingen sluiten jullie een dading waarbij jij een lager bedrag betaalt dan oorspronkelijk geclaimd, en de leverancier afziet van verdere vorderingen. Achteraf blijkt dat de leverancier juridisch gezien geen sterke zaak had, maar je kunt dit niet aanvoeren als grond voor nietigheid van de dading op basis van benadeling.
#### 1.3.3 Voorwerp
Het voorwerp van de dading moet voldoen aan de algemene voorwaarden van het verbintenissenrecht: het moet bestaan, bepaald of bepaalbaar zijn, mogelijk, wettelijk en in de handel. Rechten die de openbare orde raken, kunnen principieel geen voorwerp uitmaken van een dading.
#### 1.3.4 Vorm en bewijs
Een dading is een consensuele overeenkomst, maar artikel 2044, tweede lid BW stelt een schriftelijke vorm voor als bewijsregel. Dit geldt ook voor overeenkomsten onder een bedrag van 3.500 euro, wat een afwijking is van het gemeen recht.
* **Gewoon geschrift:** Een gewoon geschrift als bewijs van de dading leidt niet automatisch tot een uitvoerbare titel.
* **Authentieke akte of akkoordvonnis:** Een dading kan wel een uitvoerbare titel zijn indien deze wordt vastgelegd in een authentieke akte (bijvoorbeeld via een notaris) of als een akkoordvonnis door de rechter.
### 1.4 Interpretatie van dadingen
De interpretatie van dadingsovereenkomsten, zoals geregeld in de artikelen 2048 en 2049 BW, is cruciaal voor casusvragen.
* **Restrictieve interpretatie:** Dadingen worden restrictief geïnterpreteerd. Dit betekent dat alleen de geschillen en de toegevingen die expliciet in de dadingsovereenkomst zijn opgenomen, definitief zijn beslecht.
* **Feitenrechter beoordeelt:** De feitenrechter beoordeelt de werkelijke wil van de partijen in plaats van enkel de uitgedrukte wil.
> **Voorbeeld:** Een dading is gesloten tussen twee voetbalclubs over de transfer van een speler. Als de dading enkel de transfersom regelt, dan zijn eventuele latere geschillen over bijvoorbeeld achterstallige winstpremies die niet expliciet in de dading zijn genoemd, nog steeds aanhangig en niet door de dading afgedekt.
### 1.5 Gevolgen van een dading
De belangrijkste gevolgen van een dading zijn:
#### 1.5.1 Bindende kracht en exceptie van dading
Een dading heeft bindende kracht tussen de partijen (art. 2051 BW, vergelijkbaar met art. 1165 BW). Zodra een dading is gesloten, kunnen de oorspronkelijke geschilpunten niet meer worden heropend. Als een partij toch probeert een reeds beslecht geschil opnieuw aan te vechten, kan de andere partij de "exceptie van dading" inroepen. Dit betekent dat de dading de verdere rechtsvordering uitsluit.
> **Tip:** Het spreekwoord "geen oude koeien uit de gracht halen" illustreert dat men niet kan terugkomen op een eenmaal gesloten dading.
#### 1.5.2 Niet-nakoming van een dading
Indien een partij de dadingsovereenkomst niet naleeft, zijn er verschillende opties:
* **Ontbinding:** De overeenkomst kan worden ontbonden, waardoor het oorspronkelijke geschil weer kan worden aangevochten bij de rechter. Dit kan zowel via een uitdrukkelijk ontbindend beding als via de toepassing van artikel 1184 BW.
* **Contractueel schadebeding:** Het is verstandig om in de dadingsovereenkomst een contractueel schadebeding op te nemen (art. 2047 BW). Dit bepaalt dat bij niet-nakoming van de dading (bijvoorbeeld het niet tijdig betalen van een afgesproken bedrag), een bijkomend, vooraf bepaald bedrag verschuldigd zal zijn. Dit kan een effectief middel zijn om de nakoming van de dading af te dwingen.
---
# Geldigheidsvereisten van een dadingsovereenkomst
Hieronder volgt een gedetailleerde samenvatting van de geldigheidsvereisten van een dadingsovereenkomst, opgesteld conform de vereisten van een studiehandleiding.
## 2. Geldigheidsvereisten van een dadingsovereenkomst
Om een dadingsovereenkomst geldig te laten zijn, moeten aan diverse juridische vereisten worden voldaan, waarbij zowel algemene principes van contractenrecht als specifieke regels voor dadingen in acht genomen moeten worden.
### 2.1 Essentiële bestanddelen van een dading
De kern van elke dadingsovereenkomst bestaat uit drie essentiële bestanddelen:
* **Gerezen of toekomstig geschil:** Er moet een actueel of potentieel geschil bestaan tussen partijen dat men wenst te beëindigen of te voorkomen.
* **Wederzijdse toegevingen:** Beide partijen dienen concessies te doen om tot een akkoord te komen. Deze toegevingen hoeven niet gelijkwaardig te zijn. Indien er geen sprake is van wederzijdse toegevingen, kan dit leiden tot herkwalificatie van de overeenkomst in plaats van nietigheid.
* **Animus transactionis (wil om geschil te beslechten):** Partijen moeten de wil hebben om door middel van de overeenkomst een geschil definitief te regelen en dus geen grond meer te geven voor verdere betwisting.
> **Tip:** Het spreekwoord "water bij de wijn doen" illustreert perfect het principe van wederzijdse toegevingen die kenmerkend zijn voor een dading.
### 2.2 Kenmerken van de dading als overeenkomst
Een dading vertoont specifieke kenmerken die haar onderscheiden van andere overeenkomsten:
* **Consensuele overeenkomst:** Hoewel de wet een schriftelijke vorm voorschrijft voor het bewijs, is de dading op zich een consensuele overeenkomst, die tot stand komt door de loutere wilsovereenstemming van partijen.
* **Wederkerige overeenkomst:** In tegenstelling tot een eenzijdige schulderkenning, verbindt een dading beide partijen tot wederzijdse prestaties. Dit is vergelijkbaar met de algemene regels omtrent wederkerige overeenkomsten.
> **Voorbeeld:** Een verzekeringsmaatschappij en een slachtoffer van een verkeersongeval sluiten een dading waarbij het slachtoffer een lager bedrag aanvaardt dan gevorderd, in ruil voor een onmiddellijke betaling en het vermijden van een langdurige juridische procedure.
### 2.3 Geldigheidsvereisten
Voor de geldigheid van een dading gelden specifieke vereisten met betrekking tot bekwaamheid, toestemming, voorwerp en vorm/bewijs.
#### 2.3.1 Bekwaamheid
* **Daad van beschikking:** Een dading wordt in beginsel beschouwd als een daad van beschikking. Dit betekent dat partijen die een dading aangaan, juridisch bekwaam moeten zijn om over hun vermogen te beschikken. De algemene bevoegdheidsregels uit het gemeen recht zijn hierop van toepassing.
#### 2.3.2 Toestemming
Bij dadingsovereenkomsten gelden specifieke regels met betrekking tot toestemming:
* **Geen dwaling over het objectieve recht:** Het inroepen van dwaling omtrent het recht is uitgesloten, aangezien het recht juist het voorwerp van de dading is. Partijen komen overeen omtrent de juridische situatie.
* **Geldigheid van gewone dwaling:** Niettemin kan een gewone dwaling, die betrekking heeft op feitelijke omstandigheden die aan de basis liggen van het geschil, wel leiden tot de nietigheid van de dading, indien deze essentieel is voor de wilsovereenstemming.
* **Bedrog en geweld:** Net als bij andere overeenkomsten, kan toestemming gebrekkig zijn bij bedrog of geweld, wat kan leiden tot de nietigheid van de dading.
* **Benadeling:** Benadeling kan niet worden ingeroepen tegen een dading, omdat dit juist het gevolg is van de wederzijdse toegevingen die inherent zijn aan de dading.
> **Voorbeeld:** Een partij kan een dading niet laten vernietigen op grond van benadeling, zelfs indien achteraf blijkt dat hij veel meer heeft toegegeven dan de andere partij, zolang er maar sprake was van wederzijdse toegevingen en de wil om het geschil te beëindigen.
#### 2.3.3 Voorwerp
Het voorwerp van de dading, d.w.z. de verbintenissen die eruit voortvloeien, moet voldoen aan de algemene vereisten van het contractenrecht:
* **Bestaan, bepaaldheid/bepaalbaarheid:** Het voorwerp moet bestaan en bepaald of bepaalbaar zijn.
* **Mogelijkheid:** Het voorwerp moet mogelijk zijn.
* **Wettelijkheid en in de handel:** Het voorwerp mag niet strijdig zijn met de openbare orde of de goede zeden, en moet in de handel zijn.
* **Rechten die openbare orde raken:** Het is principieel onmogelijk om dadingen te sluiten over rechten die de openbare orde raken.
#### 2.3.4 Vorm en bewijs
* **Consensueel contract met bewijsvereiste:** Hoewel de dading een consensuele overeenkomst is, schrijft artikel 2044, tweede lid van het Burgerlijk Wetboek (BW) voor dat een dading schriftelijk moet worden opgesteld. Dit is echter enkel een **bewijsvereiste** en geen geldigheidsvereiste in stricte zin.
* **Afwijking van gemeen recht:** In tegenstelling tot de meeste overeenkomsten waarvoor een schriftelijk bewijs enkel vereist is boven een bedrag van 3500 euro, geldt voor dadingen altijd een schriftelijkheidsvereiste voor het bewijs.
* **Executietitel:** Een gewoon geschrift dat een dading vaststelt, is op zich geen uitvoerbare titel. Om een uitvoerbare titel te verkrijgen, dient de dading te geschieden bij authentieke akte of tot stand te komen middels een akkoordvonnis. Dit betekent dat bij vastgoedtransacties de dading eerst door een notaris moet worden omgezet in een authentieke akte om geregistreerd te kunnen worden.
> **Tip:** Zorg er steeds voor dat een dadingsovereenkomst schriftelijk wordt vastgelegd, zelfs voor kleine geschillen, om bewijsproblemen te voorkomen en de rechtszekerheid te garanderen.
### 2.4 Interpretatie van een dading
De interpretatie van dadingsovereenkomsten volgt specifieke regels:
* **Restrictieve interpretatie:** Dadingen worden restrictief geïnterpreteerd. Dit betekent dat de overeenkomst enkel de geschillen omvat die partijen expliciet hebben beoogd te regelen.
* **Feitenrechter beoordeelt:** De feitenrechter heeft de bevoegdheid om de werkelijke wil van de partijen te beoordelen en na te gaan wat er exact in de overeenkomst is genoteerd.
* **Enkel wat genoteerd staat:** Enkel de zaken die expliciet in de dadingsovereenkomst zijn opgenomen, worden als beslecht beschouwd. Andere, niet genoemde geschillen, blijven daardoor openstaand.
> **Voorbeeld:** Indien een dading tussen een speler en een voetbalclub enkel de betwisting over de beëindiging van het contract regelt, kan de speler later nog steeds eventuele achterstallige winstpremies opeisen, aangezien dit niet expliciet in de dading was opgenomen.
### 2.5 Gevolgen van een dading
De gevolgen van een dadingsovereenkomst zijn ingrijpend en definitief:
* **Autoriteit van gewijsde:** Zodra een dading is gesloten, heeft zij de kracht van gewijsde met betrekking tot het geregelde geschil. Dit houdt in dat er niet meer op teruggekomen kan worden.
* **"Geen oude koeien uit de gracht halen":** De dading beëindigt definitief het geschil. Indien een partij toch probeert het reeds beslechte geschil opnieuw aan te kaarten, kan de andere partij de exceptie van dading opwerpen.
* **Niet-nakoming van de dading:** Bij niet-nakoming van de dading door een van de partijen, heeft de andere partij twee mogelijkheden:
* De dading ontbinden en alsnog het oorspronkelijke geschil voorleggen aan de rechter.
* Een contractueel schadebeding inroepen dat in de dadingsovereenkomst is opgenomen, of de dading ontbinden met een vordering tot schadevergoeding op basis van de gemeenrechtelijke regels (artikel 1184 BW).
> **Tip:** Het is raadzaam om bij het opstellen van een dadingsovereenkomst een contractueel schadebeding op te nemen voor het geval van niet-nakoming. Dit biedt een snellere en duidelijkere oplossing bij een eventuele geschilshersing.
---
# Interpretatie en gevolgen van dading
Een dadingsovereenkomst beëindigt een bestaand geschil of voorkomt een toekomstig geschil door wederzijdse toegevingen, en eenmaal gesloten, kan op de beslechting ervan niet meer worden teruggekomen.
### 3.1 Definitie en kenmerken van dading
Dading wordt gedefinieerd in artikel 2044 van het Burgerlijk Wetboek als een contract waarbij partijen een gerezen geschil beëindigen of een toekomstig geschil voorkomen, en dat schriftelijk moet worden opgemaakt.
Kenmerkend voor een dading zijn:
* Het beëindigen of voorkomen van een geschil.
* Wederzijdse concessies of toegevingen door de partijen. Dit wordt treffend samengevat in het spreekwoord "water bij de wijn doen".
* De dading is een consensuele overeenkomst, ook al vereist de wet een schriftelijke vorm voor het bewijs. Dit geldt ongeacht het bedrag van de overeenkomst, wat een afwijking is van het gemeen recht.
#### 3.1.1 Dading als vaststellingsovereenkomst
Dading kan beschouwd worden als een specifieke toepassing van de ruimere categorie van vaststellingsovereenkomsten. Het doel is het vaststellen van een "juridische waarheid" ter beëindiging of voorkoming van onzekerheid of geschil. Eenmaal vastgesteld, is tegenbewijs niet meer mogelijk. Dading is een benoemd contract met specifieke regels in het Burgerlijk Wetboek (art. 2044-2058), terwijl vaststellingsovereenkomsten een onbenoemd contract zijn binnen het verbintenissenrecht.
#### 3.1.2 Essentiële bestanddelen van een dading
Om te spreken van een geldige dadingsovereenkomst, zijn de volgende elementen noodzakelijk:
* **Gerezen of toekomstig geschil:** Er moet sprake zijn van een bestaande onenigheid of de dreiging van een toekomstige onenigheid.
* **Wederzijdse toegevingen:** Beide partijen moeten iets opgeven of toegegeven. Deze toegevingen hoeven niet gelijkwaardig te zijn; een benadelingsvordering is bij dading niet mogelijk. Het is belangrijk om de aard van de toegevingen duidelijk vast te leggen in de overeenkomst. Het niet nakomen van deze toegevingen leidt niet tot nietigheid, maar kan herkwalificatie van de overeenkomst tot gevolg hebben.
* **Animus transactionis:** De wil van de partijen om het geschil definitief te beslechten.
> **Tip:** Zorg ervoor dat de wederzijdse toegevingen en het geschil dat wordt opgelost, duidelijk en ondubbelzinnig worden geformuleerd in de dadingsovereenkomst.
### 3.2 Kenmerken van de dading als overeenkomst
Dading vertoont diverse kenmerken van een overeenkomst:
* **Consensuele overeenkomst:** De overeenkomst komt tot stand door de loutere wilsovereenstemming van de partijen.
* **Wederkerige overeenkomst:** In tegenstelling tot een eenzijdige schulderkenning, verbinden beide partijen zich ertoe iets te doen of na te laten. Dit is in lijn met artikel 1184 van het Burgerlijk Wetboek (artikel 5.90 NBW).
#### 3.2.1 Geldigheidsvereisten
Voor een geldige dadingsovereenkomst gelden de algemene geldigheidsvereisten van contracten, met specifieke aandachtspunten:
* **Bekwaamheid:** Dading wordt beschouwd als een daad van beschikking, wat betekent dat partijen handelingsbekwaam moeten zijn om deze aan te gaan.
* **Toestemming:**
* **Dwaling:** Er kan geen beroep worden gedaan op dwaling over het objectieve recht (art. 2052, tweede lid BW). Dit is logisch, aangezien het recht juist het voorwerp van het geschil is dat door de dading wordt opgelost. Dwalen over feitelijke omstandigheden die aanleiding gaven tot het geschil is wel mogelijk.
* **Bedrog en geweld:** Deze wilsgebreken kunnen wel worden ingeroepen.
* **Benadeling:** Zoals eerder vermeld, is benadeling geen grond voor nietigheid bij dading, aangezien de kern van de dading juist ligt in de wederzijdse toegevingen, die per definitie niet gelijkwaardig hoeven te zijn.
#### 3.2.2 Voorwerp
Het voorwerp van de dading betreft de verbintenissen die de dading uitmaken. Deze verbintenissen moeten voldoen aan de algemene vereisten: bestaan, bepaald of bepaalbaar, mogelijk en wettelijk en in de handel. Rechten die de openbare orde raken, kunnen principieel niet het voorwerp uitmaken van een dading.
#### 3.2.3 Vorm en bewijs
Dading is een consensuele overeenkomst, maar artikel 2044, tweede lid BW bepaalt dat de overeenkomst schriftelijk moet worden opgesteld, louter als bewijsregel. Dit wijkt af van het gemeen recht, waar voor overeenkomsten onder een bepaald bedrag (3500 euro) geen schriftelijke vorm vereist is voor het bewijs.
Een gewoon geschrift dat een dading vaststelt, levert geen uitvoerbare titel op. Om een uitvoerbare titel te verkrijgen, is een authentieke akte of een akkoordvonnis vereist.
> **Tip:** Hoewel een dading consensueel is, is het schriftelijkheidsvereiste cruciaal voor het bewijs. Zorg dat de overeenkomst alle relevante afspraken nauwkeurig vastlegt.
### 3.3 Interpretatie van dading
De interpretatie van een dadingsovereenkomst is aan strikte regels gebonden, met name uiteengezet in artikelen 2048 en 2049 van het Burgerlijk Wetboek, wat van groot belang is voor casusvragen op het examen.
* **Restrictieve interpretatie:** De interpretatie van een dading is restrictief. Dit betekent dat enkel de geschilpunten die expliciet in de dading zijn opgenomen, definitief zijn beslecht.
* **Feitenrechter beoordeelt:** De beoordeling van de werkelijke wil van de partijen ligt bij de feitenrechter.
* **Werkelijke wil > uitgedrukte wil:** Hoewel de interpretatie restrictief is, zal de rechter de werkelijke wil van de partijen trachten te achterhalen en deze laten prevaleren boven de letterlijke bewoordingen, indien de uitgedrukte wil onduidelijk is.
* **Enkel wat is genoteerd:** Andere geschillen die niet expliciet in de dadingsovereenkomst zijn vermeld, blijven daarbuiten vallen en kunnen later nog aan de orde worden gesteld.
> **Voorbeeld:** Stel, er is een dadingsovereenkomst gesloten tussen een werknemer en een werkgever betreffende een verbrekingsvergoeding bij ontslag. Indien de dading enkel de financiële compensatie voor het ontslag regelt, maar er ook nog een geschil bestaat over achterstallige vakantiedagen, dan kan dat laatste geschil nog afzonderlijk worden behandeld omdat het niet expliciet in de dading is opgenomen.
### 3.4 Gevolgen van dading
De belangrijkste gevolgen van een dadingsovereenkomst zijn het definitief beëindigen van het geschil en het principe van "geen oude koeien uit de gracht halen".
#### 3.4.1 Het principe van "geen oude koeien uit de gracht halen"
Artikel 2051 van het Burgerlijk Wetboek, in samenhang met artikel 1165 BW (artikel 5.103 NBW), bepaalt dat een dading de partijen bindt en dat er niet meer op kan worden teruggekomen. Dit impliceert dat een geschil dat door een dading is beslecht, niet opnieuw kan worden opgeworpen.
* **Exceptie van dading:** Indien een partij toch probeert een reeds beslecht geschil opnieuw aan te vechten, kan de andere partij de "exceptie van dading" inroepen. Dit is een verweermiddel dat de verdere procedure stillegt.
#### 3.4.2 Niet-nakoming van de dading
Indien een partij de bepalingen van de dadingsovereenkomst niet naleeft, zijn er verschillende mogelijkheden:
* **Ontbinding:** De benadeelde partij kan de dadingsovereenkomst ontbinden. Dit kan gebeuren op basis van een uitdrukkelijk ontbindend beding in de dading, of via de algemene regel van artikel 1184 BW (artikel 5.90 NBW) voor wederkerige overeenkomsten. Na ontbinding kan de zaak alsnog aan de rechter worden voorgelegd.
* **Contractueel schadebeding:** Het is raadzaam om in de dadingsovereenkomst een contractueel schadebeding op te nemen (art. 2047 BW). Dit beding specificeert een vooraf vastgelegde vergoeding die betaald moet worden bij niet-nakoming door een van de partijen. Dit biedt een snellere en duidelijkere oplossing dan een gerechtelijke procedure tot ontbinding en schadevergoeding.
> **Voorbeeld:** Een dadingsovereenkomst tussen een werkgever en een werknemer voorziet in een betaling van 5000 euro door de werkgever aan de werknemer als afkoopsom. In de dading is tevens een contractueel schadebeding opgenomen: indien de werkgever de 5000 euro niet binnen de gestelde termijn betaalt, zal hij daarenboven nog eens 1000 euro verschuldigd zijn als schadevergoeding. Als de werkgever niet betaalt, kan de werknemer de 5000 euro eisen, vermeerderd met de 1000 euro van het schadebeding, zonder dat hij de dading hoeft te laten ontbinden en het hele geschil opnieuw aan de rechter moet voorleggen.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Dading | Een contract waarbij partijen een gerezen geschil beëindigen of een toekomstig geschil voorkomen door middel van wederzijdse concessies of toegevingen. Het dient schriftelijk te worden opgemaakt voor het bewijs, maar is een consensuele overeenkomst. |
| Geschil | Een onenigheid of conflict tussen twee of meer partijen dat juridische of feitelijke implicaties heeft en waarvoor een oplossing gezocht wordt. Een dading is specifiek bedoeld om een bestaand geschil te beëindigen of een potentieel geschil te voorkomen. |
| Wederzijdse toegevingen | De essentie van een dading, waarbij elke partij afstand doet van een deel van haar aanspraken of een concessie doet om tot een overeenkomst te komen. Deze toegevingen hoeven niet gelijkwaardig te zijn. |
| Consensuele overeenkomst | Een contract dat tot stand komt door de enkele wilsovereenstemming van partijen, zonder dat daarvoor specifieke vormvereisten gelden, behalve voor het bewijs zoals bij dading. |
| Vaststellingsovereenkomst | Een ruimere categorie van overeenkomsten die tot doel heeft onzekerheid of een geschil te beëindigen door de juridische waarheid vast te stellen. Dading is een specifieke toepassing hiervan. |
| Animus transactionis | De wil of intentie van partijen om een geschil te beslechten middels wederzijdse concessies. Dit is een essentieel element voor het bestaan van een dadingsovereenkomst. |
| Daad van beschikking | Een handeling die een significant deel van het vermogen van een persoon aantast en daardoor een hogere bekwaamheid vereist. Een dading wordt in principe als een daad van beschikking beschouwd. |
| Exceptie van dading | Een juridisch verweer dat kan worden ingeroepen wanneer een geschil dat reeds door een dading is beslecht, opnieuw wordt aangevochten. Het voorkomt dat men terug kan komen op een reeds gesloten dading. |
| Contractueel schadebeding | Een bepaling in een contract die voorziet in een vooraf vastgestelde vergoeding voor het geval een van de partijen zijn verplichtingen niet nakomt. Bij een dading kan dit dienen om niet-nakoming te sanctioneren. |
| Dwaling over het recht | Een vergissing met betrekking tot de geldende rechtsregels. In het kader van een dading kan men zich hier niet op beroepen, omdat het vaststellen van het recht juist het voorwerp van de dading is. |
Cover
Deel 2 - H1 - HUUR (4) .docx
Summary
# Algemene kenmerken en definities van huur
Dit onderwerp legt de basisprincipes van de huurovereenkomst uit, inclusief de definitie, algemene kenmerken, bekwaamheidseisen, vormvereisten en de tegenwerpbaarheid ervan aan derden.
## 1. Definitie en algemene kenmerken van huur
Een huurovereenkomst is een wederkerig contract waarbij een partij (de verhuurder) zich ertoe verbindt om de andere partij (de huurder) het tijdelijk genot te verlenen van een zaak, tegen een bepaalde of bepaalbare prijs.
### 1.1 Essentiële elementen van een huurovereenkomst
* **Wederkerig contract:** Beide partijen hebben verbintenissen.
* **Tijdelijk karakter:** Huur kan niet eeuwigdurend zijn. Een huurcontract van langer dan 99 jaar is van rechtswege nietig.
* **Persoonlijk genotsrecht:** De huurder verkrijgt een persoonlijk vorderingsrecht op het gehuurde goed, in tegenstelling tot een zakelijk recht zoals vruchtgebruik. Bij twijfel tussen huur en vruchtgebruik, prevaleert de intentie van de partijen.
* **Betrekking op een zaak:** Dit kan zowel een roerende als een onroerende zaak zijn, mits deze "in de handel" is.
* **Tegen een bepaalde of bepaalbare prijs:** Dit is de huurprijs, die in geld of in natura kan worden betaald. Indien geen huurprijs wordt betaald, is er sprake van bruikleen of kosteloze bewoning.
### 1.2 Algemene kenmerken van een huurovereenkomst
* **Consensueel contract:** Komt tot stand door loutere wilsovereenstemming; er zijn in principe geen vormvereisten.
* **Wederkerig:** Beide partijen hebben rechten en plichten.
* **Onder bezwarende titel:** Er is een tegenprestatie vereist (de huurprijs).
* **In principe niet intuitu personae:** De huurovereenkomst is in beginsel niet gebonden aan de persoon van de huurder of verhuurder, tenzij anders bedongen.
* **Persoonlijk recht:** De huurder verkrijgt een vorderingsrecht, geen zakelijk recht.
### 1.3 Bekwaamheidseisen
Voor het sluiten van een huurovereenkomst gelden de algemene bekwaamheidsregels. Niet enkel de eigenaar kan verhuren; iedere handelingsbekwame kan een huurovereenkomst aangaan.
### 1.4 Vormvereisten
* **Consensueel:** In principe geen vormvereisten (artikel 1714 BW). Mondelinge huur is geldig.
* **Bewijsrecht:** Indien de huur is aangevat, geldt het gemeenrechtelijk bewijsregime (Boek 8 NBW). Voor het bestaan van een huur die nog niet tot uitvoering is gebracht, geldt een afwijkende suppletieve bewijsregel (artikel 1715 BW): enkel bewijs van het bestaan is mogelijk, niet van de modaliteiten, en dit enkel via geschreven bewijs (geen getuigen of vermoedens).
### 1.5 Tegenwerpbaarheid aan derden
Derden moeten de huurovereenkomst als een feit respecteren. Voor huurovereenkomsten van langer dan 9 jaar, of met kwijting van meer dan 3 jaar huurprijs, is een overschrijving op het hypotheekkantoor vereist voor tegenwerpelijkheid aan derden. Dit vereist een authentieke akte. Een uitzondering geldt voor derden te goeder trouw die de niet-overschrijving niet kenden.
## 2. Verschillende regimes van huur
Er bestaan verschillende regimes voor huurovereenkomsten, die elkaar opvolgen in specificiteit:
* **Gemeen huurrecht (suppletief):** Geldt voor alle huurovereenkomsten die niet onder een specifiek regime vallen. Biedt grote contractuele vrijheid.
* **Bijzondere beschermingsregimes (dwingend recht):**
* Woninghuurwet (vervangen door het Vlaams Woninghuurdecreet sinds 1 januari 2019 voor contracten gesloten vanaf die datum).
* Sociale Huur (gewestelijke materie).
* Pacht (voor landbouwers).
* Handelshuur (voor kleinhandelaars).
* Studentenhuur (specifiek regime voor studenten).
> **Tip:** Op het examen is het cruciaal om te bepalen over welk type huurovereenkomst het gaat en welk regime van toepassing is. Gemeen huurrecht is residuair, d.w.z. enkel van toepassing als geen enkel ander regime van toepassing is.
## 3. Verbintenissen van de verhuurder (gemeen huurrecht)
De verhuurder heeft hoofdzakelijk drie verbintenissen:
### 3.1 Leveringsverplichting
* Het gehuurde goed moet geleverd worden in een goede staat van onderhoud. Dit is een initiële verbintenis om de huurder het gebruik en genot te verschaffen.
* De staat van het gehuurde goed bij levering is in principe aanvullend recht, tenzij contractueel anders bepaald. Een plaatsbeschrijving bij aanvang is sterk aanbevolen.
### 3.2 Onderhoudsverplichting
* De verhuurder moet het goed onderhouden zodat het kan dienen voor het bestemde gebruik (artikel 1719, °2 BW). Dit omvat de uitvoering van nodige herstellingen, behoudens deze ten laste van de huurder.
* Dit betreft in principe de grote, structurele herstellingen.
* De huurder moet ongemakken door dringende herstellingen gedogen, tenzij deze langer dan 40 dagen duren (artikel 1724 BW).
* Indien het goed tenietgaat door toeval of overmacht, is de verhuurder niet verplicht het opnieuw te bouwen. Bij gedeeltelijk tenietgaan kan de huurder kiezen voor prijsvermindering of ontbinding (artikel 1722 BW).
### 3.3 Vrijwaring voor rustig genot
* **Voor eigen daad (artikel 1723 BW):** De verhuurder mag geen daden stellen die het genot van de huurder verstoren. Bij vervreemding moet de verhuurder de verkrijger opleggen de lopende huur na te komen.
* **Voor rechtsstoornissen door derden (artikelen 1726-1727 BW):** De verhuurder is niet aansprakelijk voor feitelijke stoornissen van derden (bv. lawaai), maar wel voor rechtsstoornissen (bv. iemand anders die ook een huurovereenkomst heeft op hetzelfde goed).
* **Voor gebreken (artikel 1721 BW):** De verhuurder vrijwaart de huurder voor gebreken die het normale gebruik van het gehuurde verstoren, ook al zijn deze gebreken pas tijdens de huur ontstaan.
* **Sancties bij verborgen gebreken:** ENAC (opschorting huurbetaling), uitvoering in natura (herstel), prijsvermindering, of ontbinding bij ernstige verstoring.
## 4. Verbintenissen van de huurder (gemeen huurrecht)
De huurder heeft hoofdzakelijk drie verbintenissen:
### 4.1 Betalen van de huurprijs, kosten en lasten
* De huurprijs is in principe vrij te bepalen.
* **Modaliteiten:** Tijdstip, plaats en wijze van betaling zijn contractueel te regelen. Indien niet bepaald, is huurgeld een haalschuld.
* **Indexatie:** Enkel indien uitdrukkelijk bepaald in het contract. Bij koppeling aan kosten van levensonderhoud is de dwingende regeling van artikel 1728bis BW van toepassing (slechts éénmaal per jaar, ten vroegste één jaar na contractsluiting). De gezondheidsindex wordt gebruikt.
* **Kosten en lasten:** Kunnen contractueel aan de huurder worden aangerekend. Bij niet-forfaitaire bepaling is artikel 1728ter BW van toepassing.
* **Verbintenis tot stoffering:** De huurder moet het gehuurde goed voorzien van voldoende huisraad, tenzij hij voldoende zekerheid stelt voor de huurbetaling (artikel 1752 BW).
### 4.2 Gebruiken en onderhouden van het goed conform bestemming
* De huurder moet het goed gebruiken als een "goede huisvader" en conform de in het contract bepaalde bestemming.
* Wijziging van bestemming kan leiden tot ontbinding (artikel 1729 BW).
* **Kleine herstellingen:** Ten laste van de huurder, tenzij de schade het gevolg is van ouderdom of overmacht (artikel 1755 BW). Artikel 1754 BW en plaatselijke gebruiken zijn van belang.
### 4.3 Teruggave van het goed op einde van de huurperiode
* Het goed moet worden teruggegeven in de staat waarin het zich bevond bij aanvang van de huur.
* De huurder is contractueel aansprakelijk voor beschadigingen, tenzij hij kan bewijzen dat deze niet door zijn schuld zijn ontstaan (artikel 1732 BW).
* **Plaatsbeschrijving:** Sterk aangeraden bij aanvang en einde van de huur om de staat van het goed objectief vast te stellen. Bij afwezigheid van een plaatsbeschrijving wordt vermoed dat de huurder het goed in dezelfde staat heeft ontvangen als waarin het wordt teruggegeven (artikel 1731 BW).
* **Verbouwingen:** In principe verboden zonder toestemming van de verhuurder. Wegneembare aanpassingswerken kunnen door de huurder worden weggenomen of, indien behouden door de verhuurder, mits vergoeding. Niet-wegneembare verbouwingen zonder toestemming kunnen leiden tot afbraak en schadevergoeding.
### 4.4 Aansprakelijkheid voor huisgenoten
De huurder is contractueel aansprakelijk voor schade veroorzaakt door personen die zich met zijn toestemming in het gehuurde goed bevinden (artikel 1735 BW).
### 4.5 Teruggave bij brand (artikel 1733 BW)
De huurder is in principe aansprakelijk voor brand, tenzij hij bewijst dat deze buiten zijn schuld is ontstaan. Bij brand kan de huurovereenkomst ontbonden worden en kan de huurder tot vergoeding gehouden zijn.
## 5. Huurovereenkomst en derden
### 5.1 Onderverhuur en overdracht van huur
* **Onderverhuur:** In beginsel toegelaten in het gemeen huurrecht, tenzij contractueel verboden. De onderhuurder heeft geen rechtstreekse band met de hoofdverhuurder.
* **Overdracht van huur:** De huurder draagt de bestaande overeenkomst over aan een derde. De hoofdhuurder blijft hoofdelijk gehouden.
### 5.2 Overdracht van het verhuurde goed
* **Gemeen huurrecht:** De huurovereenkomst bindt de verkrijger in beginsel niet, tenzij er een eerbiedigingsbeding is of de huurovereenkomst een vaste dagtekening heeft verworven (artikel 1743 BW).
* **Woninghuur:** De verkrijger treedt in de rechten en plichten van de verhuurder, zelfs bij een uitzettingsbeding, mits de huurovereenkomst een vaste dagtekening heeft verworven. Indien geen vaste dagtekening, kan de huurder worden uitgezet onder specifieke voorwaarden.
## 6. Procedures en verjaring
* **Bevoegde rechter:** De vrederechter, ongeacht het bedrag, voor huur van onroerende goederen.
* **Verjaring:** Vordering tot betaling huurprijs verjaart na 5 jaar; vordering tot betaling indexering na 1 jaar.
---
## 7. Het Vlaams Woninghuurdecreet (WHD)
Dit decreet regelt sinds 1 januari 2019 huurovereenkomsten voor de hoofdverblijfplaats van de huurder in het Vlaams Gewest. Het is een dwingende regeling ter bescherming van de huurder.
### 7.1 Toepassingsgebied
* Huur van een woning die de hoofdverblijfplaats vormt, door een natuurlijke persoon.
* Huur van onroerende of roerende goederen die als woning dienen (bv. woonwagen, woonboot).
* Niet van toepassing op tweede verblijven, vakantiewoningen, kantoren, garages, etc.
### 7.2 Vormvereisten
* Verplicht schriftelijk op te stellen.
* Specifieke formaliteiten en verplichte bijlagen.
* Verplichte registratie van de huurovereenkomst en plaatsbeschrijving bij de FOD Financiën binnen twee maanden.
### 7.3 Staat van het verhuurde goed
* Het goed moet voldoen aan minimale vereisten van veiligheid, gezondheid en bewoonbaarheid.
* Sanctie: nietigheid van de huurovereenkomst, tenzij er een renovatieovereenkomst wordt gesloten.
### 7.4 Duur
* In principe 9 jaar, met automatische verlenging van 3 jaar indien geen opzeg.
* Contracten van max. 3 jaar zijn mogelijk, maar zijn dan niet opzegbaar, tenzij met specifieke uitzonderingen.
### 7.5 Beëindiging van de huur
* **Opzegging door de huurder:** Altijd mogelijk mits 3 maanden opzegtermijn. Een verbrekingsvergoeding is verschuldigd tijdens de eerste 3 jaar.
* **Opzegging door de verhuurder:** Enkel mogelijk voor eigen gebruik, verbouwingswerken of bij ongemotiveerde opzegging op einde van een termijn. Er gelden telkens specifieke opzegtermijnen en vergoedingen.
* **Sociale clausule (artikel 24 WHD):** Mogelijkheid om bij buitengewone omstandigheden een verlenging van de huur te vragen via de vrederechter.
### 7.6 Prijs, kosten en lasten
* Huurprijs is vrij te bepalen.
* Indexatie is toegelaten, zelfs indien niet uitdrukkelijk bepaald.
* Herziening van de huurprijs is mogelijk bij elke driejarige periode.
### 7.7 Huurwaarborg
* Facultatief, maximaal 3 maanden huur.
* Verschillende vormen mogelijk (storting op rekening, bankgarantie, etc.).
### 7.8 Onderverhuur en overdracht
* Volledige onderverhuring is verboden. Gedeeltelijke onderverhuring is mogelijk mits instemming van de verhuurder en behoud van hoofdverblijfplaats.
* Overdracht van huur is verboden, tenzij met voorafgaande schriftelijke toestemming van de verhuurder.
### 7.9 Overdracht van het verhuurde goed
* De verkrijger treedt in de rechten en plichten van de verhuurder, zelfs indien de huurovereenkomst een uitzettingsbeding bevat. Dit biedt een betere bescherming voor de huurder dan in het gemeen huurrecht.
---
## 8. Huurovereenkomsten voor de huisvesting van studenten (Titel III WHD)
Dit regime is van toepassing op huurovereenkomsten waarbij de bewoner een student is en het gehuurde goed niet tot hoofdverblijfplaats bestemd is. Het is een dwingende regeling.
* Bepaalde bepalingen uit het Woninghuurdecreet zijn van toepassing (plaatsbeschrijving, leveringsplicht, onderhoudsplichten).
* Er zijn echter ook afwijkende bepalingen: onderverhuur en overdracht zijn verboden, tenzij met toestemming van de verhuurder of bij studie-uitwisseling/stage.
* Indexatie is jaarlijks mogelijk.
* Een beding met stilzwijgende verlenging is ongeldig.
---
## 9. Handelshuur (Handelshuurwet)
Dit is een zeer formalistisch en dwingend regime ter bescherming van de handelaar.
### 9.1 Toepassingsgebied
* Verhuur van een onroerend goed met bestemming voor kleinhandel of ambachtelijk bedrijf, waarbij rechtstreeks contact is met het publiek.
* Exclusief voor professionele doeleinden, niet voor privégebruik.
### 9.2 Duur
* Minimumduur van 9 jaar.
* Contracten met een kortere duur worden automatisch verlengd tot 9 jaar.
### 9.3 Overdracht verhuurde goed en onderhuur
De regels hiervoor zijn specifiek en vaak strikter dan in het gemeen huurrecht, met het oog op de continuïteit van de handelszaak.
---
## 10. Vergelijking van huurregimes (overzichtstabel)
| Aspect | Gemene huur | Woninghuur (WHD) | Handelshuur |
| :---------------------- | :-------------------------------------------------- | :--------------------------------------------------------------------------------- | :----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- |
| **Tegenwerpbaarheid bij verkoop** | Tegenwerpelijk mits vaste datum en geen uitzettingsbeding | Tegenwerpelijk (ook met uitzettingsbeding) | Opzegging mogelijk binnen 3 maanden na verkrijging, mits bepaalde redenen en termijnen |
| **Toelaatbaarheid onderhuur** | Ja, tenzij verboden | Gedeeltelijk mits instemming en behoud hoofdverblijfplaats | Ja, tenzij verboden, maar niet bij overdracht of huur van de handelszaak |
| **Gevolgen onderhuur** | Geen rechtstreekse band met hoofdverhuurder | Geen rechtstreekse band met hoofdverhuurder | Onderhuurder wordt rechtstreekse huurder, hoofdelijke gehoudenheid hoofdhuurder |
| **Duur** | Bepaald of onbepaald | Minimaal 9 jaar, verlengbaar | Minimaal 9 jaar |
| **Vormvereisten** | Consensueel | Verplicht schriftelijk, registratie verplicht | Zeer formalistisch |
| **Dwingend recht** | Suppletief | Dwingend recht (bescherming huurder) | Dwingend recht (bescherming handelaar) |
---
# Verschillende huurregimes en gemeen huurrecht
Dit onderdeel behandelt de diverse huurregimes die van toepassing kunnen zijn, met een focus op het gemeen huurrecht als residuair regime en de verbintenissen van zowel de verhuurder als de huurder binnen dit regime.
### 2.1 Algemene kenmerken van de huurovereenkomst
De huurovereenkomst wordt gedefinieerd als een wederkerig contract waarbij de ene partij, de verhuurder, zich ertoe verbindt om de andere partij, de huurder, het tijdelijk genot te verlenen van een zaak, tegen een bepaalde of bepaalbare prijs. Het betreft een persoonlijk genotsrecht, in tegenstelling tot een zakelijk recht zoals vruchtgebruik.
* **Consensueel contract:** Vereist enkel wilsovereenstemming, geen specifieke vorm.
* **Wederkerig:** Beide partijen verbinden zich tot iets.
* **Onder bezwarende titel:** Verstrekt aan beide partijen een voordeel.
* **In principe niet intuitu personae:** De persoon van de huurder is in principe niet doorslaggevend.
Het gehuurde voorwerp kan zowel een onroerende als een roerende zaak zijn, mits deze "in de handel" is. De huurprijs kan in geld of in natura betaald worden. Indien er geen huurprijs betaald wordt, is er eerder sprake van bruikleen of kosteloze bewoning.
#### 2.1.1 Bekwaamheid en vormvereisten
De algemene bekwaamheidsregels voor het aangaan van contracten zijn van toepassing. Niet enkel de eigenaar kan verhuren. Hoewel de overeenkomst in principe consensueel is, geldt voor het bewijs van een huurovereenkomst die nog niet is aangevat, het gemeenrechtelijk bewijsregime. Hierbij zijn getuigen en vermoedens niet toegelaten, tenzij er een begin van geschreven bewijs is.
#### 2.1.2 Tegenwerpbaarheid aan derden
Huurovereenkomsten zijn in principe tegenwerpelijk aan derden als een feit. Voor huurovereenkomsten van langer dan negen jaar, of met kwijting van huurprijs van meer dan drie jaar, is een overschrijving op het hypotheekkantoor vereist voor tegenwerpelijkheid. Dit vereist een authentieke akte.
### 2.2 Verschillende huurregimes
Er bestaan verschillende huurregimes, waarbij het gemeen huurrecht als suppletief regime geldt, tenzij specifieke wetgeving van toepassing is.
* **Gemeen huurrecht (art. 1709 - 1762bis BW):** Kenmerkt zich door grote contractuele vrijheid.
* **Woninghuur:** Beschermingsregel voor de huurder, dwingend recht. Sinds 1 januari 2019 is het Vlaams Woninghuurdecreet van toepassing in het Vlaams Gewest.
* **Sociale Huur:** Gewestelijke materie.
* **Pacht:** Voor landbouwers.
* **Handelshuur:** Voor kleinhandelaars (specifieke wetgeving, niet behandeld op het examen).
* **Studentenhuren:** Specifiek regime voor studenten.
Het is cruciaal om in casussen het toepasselijke regime te identificeren, aangezien de wetgeving per regime verschilt. Het gemeen huurrecht blijft residuair van toepassing indien geen van de andere specifieke regimes van toepassing is.
### 2.3 Gemeen huurrecht: verbintenissen van de verhuurder
De belangrijkste verbintenissen van de verhuurder onder het gemeen huurrecht (art. 1719 BW) zijn:
1. **Levering van het verhuurde goed:** De verhuurder moet het goed leveren in goede staat van onderhoud, zodat het kan dienen tot het overeengekomen gebruik. Dit is een essentiële verbintenis waartoe men zich niet kan exonereren. Een plaatsbeschrijving bij aanvang wordt sterk aangeraden.
2. **Onderhoudsverplichting:** De verhuurder moet het goed onderhouden en de nodige herstellingen uitvoeren. Hieronder vallen algemene, grote en dringende herstellingen. Herstellingen die ten laste van de huurder vallen, zoals deze veroorzaakt door diens fout, zijn uitgesloten. Bij gedeeltelijk tenietgaan van het goed door toeval of overmacht, heeft de huurder de keuze tussen prijsvermindering of ontbinding van het huurcontract.
3. **Vrijwaring voor rustig genot:**
* **Voor eigen daad (art. 1723 BW):** De verhuurder mag geen daden stellen die het genot van de huurder verstoren. Dit omvat ook daden van personen die hij aanstelt.
* **Voor rechtsstoornissen door derden (art. 1726-1727 BW):** De verhuurder is niet aansprakelijk voor feitelijke stoornissen (bv. geluidsoverlast), maar wel voor rechtsstoornissen (bv. een ander persoon die ook een huurovereenkomst op hetzelfde goed claimt).
* **Vrijwaring voor gebreken (art. 1721 BW):** Dit betreft verborgen gebreken die het normale gebruik van het goed verstoren. De oorzaak van het gebrek is irrelevant. Sancties omvatten de exceptio non adimpleti contractus (ENAC), uitvoering in natura, prijsvermindering, of ontbinding van het contract bij ernstige verstoring.
### 2.4 Gemeen huurrecht: verbintenissen van de huurder
De belangrijkste verbintenissen van de huurder onder het gemeen huurrecht (art. 1728 BW) zijn:
1. **Betalen van de huurprijs, kosten en lasten:** De huurprijs is in principe vrij te bepalen. Indexatie is mogelijk indien dit contractueel is bepaald. Bij koppeling aan de kosten van levensonderhoud is de dwingende regeling van art. 1728bis BW van toepassing. De indexatie mag slechts één keer per jaar, ten vroegste één jaar na de inwerkingtreding van het contract. De gezondheidsindex wordt gebruikt.
* **Tip:** De indexatie kan beperkt zijn door overheidsbeslissingen, zoals het recente decreet inzake de energiecrisis, afhankelijk van het EPC-label.
2. **Het goed gebruiken en onderhouden conform de bestemming:** Het goed moet gebruikt worden als een goede huisvader en conform de in het contract vastgelegde bestemming. Een eenzijdige wijziging van bestemming kan leiden tot ontbinding. De huurder is verantwoordelijk voor kleine herstellingen, tenzij deze te wijten zijn aan ouderdom of overmacht (art. 1754, 1755 BW).
3. **Het goed teruggeven op het einde van de huurperiode:** Het goed moet worden teruggegeven in de staat waarin het zich bevond bij de aanvang, behoudens normale slijtage. De huurder is contractueel aansprakelijk voor beschadigingen, tenzij hij bewijst dat deze niet door zijn schuld zijn veroorzaakt (art. 1732 BW). Een plaatsbeschrijving bij aanvang is cruciaal om de staat te documenteren en latere discussies te vermijden. Bij brand is de huurder in principe aansprakelijk, tenzij hij bewijst dat de brand buiten zijn schuld is ontstaan (art. 1733 BW).
#### 2.4.1 Verbouwingen
Verbouwingen zijn in principe verboden, tenzij contractueel anders bedongen. Wegneembare aanpassingswerken die conform de bestemming zijn, mogen door de huurder worden aangebracht. Bij het einde van de huur kunnen deze door de huurder worden weggenomen, of behouden worden door de verhuurder mits een vergoeding. Niet-wegneembare werken of niet-bestemmingsconforme werken vereisen toestemming en leiden tot specifieke vergoedingsregelingen.
#### 2.4.2 Huurder aansprakelijk voor huisgenoten
De huurder is contractueel aansprakelijk voor schade veroorzaakt door personen die zich met zijn toestemming in het gehuurde goed bevinden (huisgenoten, gasten, etc.).
#### 2.4.3 Plaatsbeschrijving bij aanvang huur
Een omstandige en gedetailleerde plaatsbeschrijving bij aanvang is verplicht in het woninghuurrecht en sterk aanbevolen in het gemeen huurrecht. Bij gebreke hiervan wordt de huurder vermoed het goed in goede staat te hebben ontvangen (art. 1731 BW).
#### 2.4.4 Bijkomende verplichtingen huurder
De huurder heeft de verplichting tot stoffering met voldoende huisraad (art. 1752 BW). De verhuurder geniet een voorrecht op deze huisraad voor onbetaalde huur (art. 20, 1° Hyp.W.).
### 2.5 Gemeen huurrecht: duur
Het gemeen huurrecht maakt onderscheid tussen:
* **Bepaalde duur:** De huur eindigt van rechtswege bij het verstrijken van de termijn (art. 1737 BW). Een huur van langer dan 99 jaar is nietig. Stilzwijgende wederverhuring (art. 1738 BW) kan voorkomen, tenzij uitdrukkelijk uitgesloten.
* **Onbepaalde duur:** De huur kan eenzijdig worden opgezegd met een opzeggingstermijn van één maand (art. 1736 BW).
### 2.6 Gemeen huurrecht: einde van de huur
De huur kan op verschillende manieren eindigen:
* **Opzegging:** Eenzijdige rechtshandeling, vormvrij maar aangetekende brief is aanbevolen.
* **Minnelijk akkoord:** Overeenstemming tussen partijen.
* **Wanprestatie van de verhuurder:** Ontbinding kan gevorderd worden (art. 1741 BW). Een uitdrukkelijk ontbindend beding is strijdig met de openbare orde.
* **Verval van het voorwerp van de huurovereenkomst:** Juridisch of materieel tenietgaan van het gehuurde goed.
Overlijden van de verhuurder of huurder, noch faillissement, beëindigen in principe de huur niet (art. 1742 BW).
### 2.7 Gemeen huurrecht: onderverhuur en overdracht van huur
* **Onderverhuur:** In beginsel toegelaten tenzij contractueel verboden (art. 1717 BW). De onderhuurder heeft geen rechtstreekse band met de hoofdverhuurder.
* **Overdracht van huur:** De huurder draagt de bestaande overeenkomst over aan een derde, die de oorspronkelijke huurder wordt. De oorspronkelijke huurder blijft vaak gehouden tot zijn verplichtingen.
### 2.8 Gemeen huurrecht: overdracht van het verhuurde goed
De overdracht van het verhuurde goed (verkoop, schenking, etc.) beëindigt de huur in principe niet (art. 1165 BW, art. 5.103 NBW). De verkrijger wordt echter niet automatisch gebonden door de huur. Tegenwerpelijkheid aan de verkrijger is afhankelijk van:
* **Vaste dagtekening van de huurovereenkomst:** In dat geval treedt de verkrijger in de rechten en plichten van de verhuurder, zelfs indien er een uitzettingsbeding is.
* **Overschrijving op het hypotheekkantoor:** Voor huur van +9 jaar is dit naast vaste dagtekening vereist voor tegenwerpelijkheid aan derden.
* **Eerbiedigingsbeding:** Beding ten behoeve van de huurder dat de huurder laat verder huren.
Indien de huur geen vaste dagtekening heeft, kan de huurder uitgezet worden, tenzij hij het goed reeds zes maanden bewoont en de opzegging binnen drie maanden na de authentieke akte gebeurt met een opzeggingstermijn van drie maanden.
### 2.9 Woninghuur (Woninghuurdecreet)
Het Woninghuurdecreet (WHD) regelt huurovereenkomsten betreffende de hoofdverblijfplaats van de huurder in het Vlaams Gewest sinds 1 januari 2019. Het is een dwingende regeling gericht op woonzekerheid, stabiliteit en minimale kwaliteitsvereisten.
#### 2.9.1 Toepassingsgebied
Het WHD is van toepassing op huurovereenkomsten voor bewoning door natuurlijke personen die dienen als hoofdverblijfplaats. Huur door rechtspersonen valt er in beginsel buiten, tenzij er conventioneel voor de toepassing van het WHD wordt geopteerd. Tweede verblijven, vakantiewoningen en studentenkoten vallen er in principe buiten.
* **Hoofdverblijfplaats:** De plaats waar de huurder effectief en gewoonlijk verblijft en zijn belangen gevestigd heeft. Domicilie is een belangrijke, maar niet-decisieve aanwijzing.
#### 2.9.2 Vormvereisten en registratie
Sinds 2007 is een schriftelijke huurovereenkomst verplicht. Daarnaast is een kosteloze registratie van de huurovereenkomst en de plaatsbeschrijving door de verhuurder binnen twee maanden na contractsluiting verplicht. Bij niet-registratie verliest de verhuurder bepaalde rechten en kan hij een boete krijgen.
#### 2.9.3 Staat van het verhuurde goed
Het verhuurde goed moet voldoen aan elementaire vereisten van veiligheid, gezondheid en bewoonbaarheid. Conformiteitsnormen, vastgelegd in een Koninklijk Besluit, zijn van dwingend recht. Schending hiervan kan leiden tot nietigheid, tenzij een renovatieovereenkomst wordt gesloten.
#### 2.9.4 Duur en beëindiging
* **Duur:** In principe 9 jaar, verlengbaar met 3 jaar. Contracten van maximaal 3 jaar zijn mogelijk, maar dan niet opzegbaar tenzij met specifieke bepalingen.
* **Beëindiging door huurder:** Steeds mogelijk mits een opzegtermijn van drie maanden en een verbrekingsvergoeding (variërend van drie tot één maand huur, afhankelijk van het jaar van opzegging).
* **Beëindiging door verhuurder:** Enkel mogelijk voor eigen gebruik, voor verbouwingswerken, of ongemotiveerd op het einde van een 3- of 6-jarige termijn, steeds met een opzeggingstermijn van zes maanden en een vergoeding.
* **Tegenopzeg door huurder:** Bij opzegging door de verhuurder kan de huurder opzeggen met een opzegtermijn van één maand en zonder opzegvergoeding.
* **Sociale clausule:** Bij buitengewone omstandigheden kan de huurder een verlenging vragen, eventueel via de vrederechter.
#### 2.9.5 Prijs, kosten en lasten
De huurprijs is vrij te bepalen, maar indexatie is toegelaten zelfs indien niet uitdrukkelijk bepaald. Er is geen verplichting tot het aanrekenen van de onroerende voorheffing aan de huurder. Herziening van de huurprijs is mogelijk bij de driejaarlijkse periodes.
#### 2.9.6 Huurwaarborg
De huurwaarborg is facultatief en maximaal drie maanden huur. Diverse vormen zijn mogelijk (bankgarantie, storting op een geblokkeerde rekening, etc.).
#### 2.9.7 Onderhuur en overdracht
Volledige onderverhuring is verboden. Gedeeltelijke onderverhuring is toegelaten mits instemming van de verhuurder en mits het resterende deel de hoofdverblijfplaats blijft. Overdracht van huur is verboden, tenzij met voorafgaande schriftelijke toestemming van de verhuurder.
#### 2.9.8 Overdracht van het verhuurde goed
Bij overdracht van het verhuurde goed treedt de verkrijger in de rechten en plichten van de verhuurder, zelfs indien de huurovereenkomst een uitzettingsbeding bevat. Dit biedt een betere bescherming dan in het gemeen huurrecht.
### 2.10 Huurovereenkomsten voor de huisvesting van studenten (Titel III WHD)
Dit regime is van toepassing op huurovereenkomsten waarbij de bewoner een student is en het gehuurde goed niet dient als hoofdverblijfplaats. Het is een dwingende regeling met specifieke afwijkingen van het gemeen huurrecht en het woninghuurrecht.
### 2.11 Handelshuur
De Handelshuurwet regelt de verhuur van onroerende goederen bestemd voor kleinhandel of ambacht. Het is een dwingende wetgeving ter bescherming van de handelshuurder, met een minimale duur van negen jaar.
> **Tip:** De belangrijkste verschillemd tussen de regimes liggen in de mate van contractuele vrijheid, de dwingendheid van de bepalingen en de specifieke beschermingsmechanismen voor de huurder. Voor het examen is een grondige kennis van het gemeen huurrecht en het woninghuurdecreet essentieel.
---
**Vergelijking van huuroverdrachten:**
| Kenmerk | Gemene huur | Woninghuur | Handelshuur |
| :----------------------------- | :---------------------------------------------------- | :----------------------------------------------------------------------------------------------------------------- | :--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- |
| **Huur met vaste datum zonder uitzettingsbeding** | Tegenwerpelijk aan verkrijger | Tegenwerpelijk aan verkrijger (art. 9 WHW) | Tegenwerpelijk aan verkrijger |
| **Huur met vaste datum met uitzettingsbeding** | Niet tegenwerpelijk aan verkrijger (1745-1748 BW) | Tegenwerpelijk aan verkrijger (art. 9 WHW) | Opzegging binnen 3 maanden verkrijging, 1 jaar, mits bepaalde redenen |
| **Huur zonder vaste datum** | Niet-tegenwerpelijk tenzij eerbiedigingsbeding | Bezetting huurder (6 maanden) Uitzetting mogelijk | Bezetting huurder (6 maanden) Opzegging binnen 3 maanden verkrijging, 1 jaar, mits bepaalde redenen |
| **Toelaatbaarheid onderhuur** | Ja, tenzij contractueel verboden (art. 1717 BW) | Neen, bij volledige onderverhuring verboden. Ja, bij gedeeltelijke onderverhuring mits behoud aan hoofdverblijfplaats en instemming huurder (art. 4 WHW) | Ja, tenzij contractueel verbod, doch dit geldt niet bij overdracht of huur handelszaak |
| **Gevolgen onderhuur** | Geen rechtsband tussen onderhuurder en verhuurder | Geen rechtsband tussen onderhuurder en verhuurder | Onderhuurder wordt rechtstreekse huurder + hoofdelijke gehoudenheid hoofdhuurder (art. 11, I, HHW) |
| **Overdracht van huur** | Ja, tenzij contractueel verboden (art. 1717 BW) | Neen, tenzij voorafgaande schriftelijke toestemming verhuurder. Oorspronkelijke huurder wordt bevrijd. (art. 4 WHW) | Ja, tenzij contractueel verbod, doch dit geldt niet bij overdracht of huur handelszaak. Hoofdhuurder blijft hoofdelijk gehouden. |
---
# Woninghuurdecreet en studentenhuisvesting
Dit onderwerp behandelt de regels en principes van woninghuur, met een focus op het toepassingsgebied, de modaliteiten, de duur, de beëindiging, en de specifieke regels voor studentenhuisvesting.
## 3. Woninghuurdecreet en studentenhuisvesting
### 3.1 Algemene principes van huur
Een huurovereenkomst is een wederkerig contract waarbij de ene partij (de verhuurder) zich verbindt om de andere partij (de huurder) het tijdelijk genot te verschaffen van een zaak, tegen een bepaalde of bepaalbare prijs. Kenmerken zijn onder meer dat het een consensueel contract is, wederkerig, onder bezwarende titel, en in principe niet intuitu personae. De huurder verkrijgt een persoonlijk genotsrecht.
#### 3.1.1 De huurovereenkomst in het algemeen
* **Definitie:** Een wederkerig contract waarbij het genot van een zaak tegen een prijs wordt verleend.
* **Kenmerken:**
* Wederkerig contract
* Tijdelijk (eeuwigdurende huur is nietig)
* Persoonlijk genotsrecht (in tegenstelling tot zakelijk recht zoals vruchtgebruik)
* Betreft een (on)roerende of (on)lichamelijke zaak die in de handel is.
* Tegen een bepaalde of bepaalbare prijs (subjectief of objectief evenwaardig geachte tegenprestatie, in geld of natura).
* **Consensueel contract:** Vereist geen specifieke vormvereisten, mondelinge huur is geldig (art. 1714 BW). Het gemeenrechtelijk bewijsregime is van toepassing zodra de huur is aangevat.
* **Bekwaamheid:** Algemene bekwaamheidsregels zijn van toepassing. Niet enkel de eigenaar kan verhuren.
* **Tegenwerpelijkheid aan derden:**
* De huurovereenkomst moet als feit worden gerespecteerd door derden.
* Huurovereenkomsten van meer dan 9 jaar of met kwijting van meer dan 3 jaar huurprijs vereisen overschrijving op het hypotheekkantoor voor tegenwerpelijkheid aan derden. Dit vereist een authentieke akte.
#### 3.1.2 Verschillende regimes van huur
Er bestaan verschillende regimes, met variërende mate van dwingendheid:
* **Gemeen huurrecht (suppletief, art. 1714-1762bis BW):** Grote contractuele vrijheid.
* **Woninghuur:** Dwingende beschermingsregels in het belang van de huurder. Sinds 1 januari 2019 wordt dit geregeld door het **Vlaams Woninghuurdecreet (WHD)** in het Vlaams Gewest.
* **Sociale Huur:** Gewestelijke materie.
* **Pacht:** Voor landbouwers.
* **Handelshuur:** Voor kleinhandelaars (regels hiervan zijn niet op het examen).
* **Studentenhuisvesting:** Specifieke regels, deels geregeld door Titel III van het WHD.
**Belangrijk:** Voor casussen op het examen is het cruciaal om te bepalen welk huurregime van toepassing is. Het gemeen huurrecht geldt als residuair, dus enkel indien geen specifiek regime van toepassing is.
#### 3.1.3 Verbintenissen van de verhuurder (Gemeen huurrecht)
Volgens art. 1719 BW heeft de verhuurder drie hoofdverbintenissen:
1. **Leveringsverplichting:** Het verhuurde goed leveren in goede staat van onderhoud. Dit is een essentiële verbintenis waarvoor men zich niet kan exonereren. De staat van het goed is in principe aanvullend recht. Een plaatsbeschrijving bij aanvang is sterk aanbevolen.
2. **Onderhoudsverplichting:** Het goed zodanig onderhouden dat het kan dienen voor het bestemde gebruik. Dit omvat het uitvoeren van nodige herstellingen, met uitzondering van herstellingen die contractueel of wettelijk ten laste van de huurder vallen. Grote herstellingen zijn in principe ten laste van de verhuurder. Dringende herstellingen mogen door de huurder geduld worden, tenzij ze langer dan 40 dagen duren.
* **Tenietgaan van het goed:** Bij volledig tenietgaan door toeval of overmacht is de huurovereenkomst van rechtswege ontbonden. Bij gedeeltelijk tenietgaan heeft de huurder de keuze tussen prijsvermindering of ontbinding van de huur (art. 1722 BW).
3. **Vrijwaring voor rustig genot:**
* **Voor eigen daad (art. 1723 BW):** De verhuurder mag geen daden stellen die het genot van de huurder verstoren. Dit omvat ook de verplichting om lopende huur na te komen bij vrijwillige vervreemding en het verbod om de gedaante van het verhuurde goed te veranderen op een schadelijke manier voor de huurder. Stoornissen door personen die in opdracht van de verhuurder werken uitvoeren, vallen hieronder.
* **Voor rechtsstoornissen door derden (art. 1726-1727 BW):** Dit betreft rechtsstoornissen, niet feitelijke stoornissen (zoals een homejacker). Een voorbeeld is wanneer iemand anders ook een huurovereenkomst op hetzelfde appartement heeft.
* **Voor gebreken (art. 1721 BW):** Dit betreft verborgen gebreken die het normale of overeengekomen gebruik van het goed (geheel of gedeeltelijk) verstoren. Het gebrek hoeft niet noodzakelijk antecedent te zijn aan de huur (in tegenstelling tot koop).
#### 3.1.4 Verbintenissen van de huurder (Gemeen huurrecht)
Volgens art. 1728 BW heeft de huurder drie hoofdverbintenissen:
1. **Betalen van de huurprijs, kosten en lasten:**
* **Huurprijs:** Vrij te bepalen, tenzij anders geregeld door specifieke wetgeving. Indexatie is mogelijk indien contractueel bepaald, en dwingend geregeld vanaf 1728bis BW (maximaal 1x per jaar, ten vroegste 1 jaar na contracting, met de gezondheidsindex). Sinds 2022 kunnen energielabels (EPC) de indexatie beperken.
* **Kosten en lasten:** Kunnen aan de huurder worden aangerekend, met contractuele vrijheid. Voor niet-forfaitaire kosten geldt art. 1728ter BW.
2. **Goed gebruiken en onderhouden conform bestemming:** De huurder moet zich gedragen als een goede huisvader en het goed gebruiken zoals overeengekomen. Een wijziging van bestemming kan leiden tot ontbinding (art. 1729 BW). Kleine herstellingen die noodzakelijk zijn voor het dagelijks gebruik en onderhoud vallen ten laste van de huurder (art. 1754 BW), tenzij ze voortkomen uit ouderdom of overmacht.
3. **Goed teruggeven op einde huurperiode:** In de staat waarin het zich bevond bij aanvang. De huurder is aansprakelijk voor beschadigingen, tenzij hij kan bewijzen dat ze niet door zijn schuld zijn veroorzaakt (art. 1732 BW). Een plaatsbeschrijving bij aanvang is cruciaal voor het bewijs.
* **Verbouwingen:** In principe verboden, tenzij anders bedongen. Wegneembare aanpassingswerken die conform de bestemming zijn, mogen door de huurder worden weggenomen of behouden mits vergoeding. Niet-wegneembare werken of werken zonder toestemming kunnen leiden tot afbraak en/of schadevergoeding.
* **Aansprakelijkheid voor huisgenoten (art. 1735 BW):** De huurder is contractueel aansprakelijk voor schade veroorzaakt door huisgenoten, inclusief gasten en leveranciers.
* **Teruggave bij brand (art. 1733 BW):** De huurder is aansprakelijk voor brand, tenzij hij bewijst dat deze buiten zijn schuld is ontstaan. Dit kan leiden tot ontbinding en schadevergoeding.
* **Verplichte stoffering met huisraad (art. 1752 BW):** De huurder moet zorgen voor voldoende huisraad als zekerheid voor de huurprijs.
#### 3.1.5 Huurwaarborg (Gemeen huurrecht)
De huurwaarborg is facultatief in het gemeen huurrecht. Kan verschillende vormen aannemen (bankgarantie, geldsom op rekening, etc.).
#### 3.1.6 Duur en einde van de huur (Gemeen huurrecht)
* **Bepaalde duur:** Vrij te bepalen, met een maximum van 99 jaar. Eindigt van rechtswege bij verstrijken van de termijn (art. 1737 BW). Stilzwijgende wederverhuring (art. 1738 BW) is mogelijk, tenzij expliciet contractueel uitgesloten.
* **Onbepaalde duur:** Opzeggingstermijn van één maand (art. 1736 BW).
* **Einde van de huur (algemeen):**
* Opzegging
* Minnelijk akkoord
* Wanprestatie van de verhuurder (ontbinding te vorderen met schadevergoeding).
* Verval van het voorwerp van de huurovereenkomst (geheel of gedeeltelijk).
* Overlijden of faillissement van de verhuurder is in principe geen beëindigingsgrond, tenzij anders bedongen.
#### 3.1.7 Onderverhuur en overdracht van huur (Gemeen huurrecht)
* **Onderverhuur:** In beginsel mogelijk zonder akkoord van de verhuurder, tenzij conventioneel uitgesloten (art. 1717 BW). De onderhuurder heeft geen rechtstreekse band met de hoofdverhuurder.
* **Overdracht van huur:** Resulteert in een nieuwe, zelfstandige overeenkomst. De oorspronkelijke huurder blijft verplichtingen hebben t.o.v. de hoofdverhuurder.
#### 3.1.8 Overdracht van het verhuurde goed (Gemeen huurrecht)
Verkoop van het verhuurde goed beëindigt de huur in principe niet. De huurder wordt beschermd door:
* **Eerbiedigingsbeding:** Beding ten behoeve van de huurder.
* **Vaste dagtekening:** Huurovereenkomst met vaste dagtekening is tegenwerpelijk aan de verkrijger.
* **Uitzettingsbeding:** Een beding waarbij de verhuurder zich het recht voorbehoudt om huur te beëindigen bij eigendomsoverdracht is mogelijk (art. 1745-1748 BW).
### 3.2 Woninghuurdecreet (WHD)
Het Woninghuurdecreet regelt huurovereenkomsten met betrekking tot de hoofdverblijfplaats van de huurder in het Vlaams Gewest (sinds 1 januari 2019). Het is een dwingende regeling ter bescherming van de huurder.
#### 3.2.1 Toepassingsgebied
* **Kern:** Huurovereenkomsten voor bewoning die de hoofdverblijfplaats vormen.
* **Uitsluitingen:** Concessies, erfpacht, vruchtgebruik, bezetting ter bede, huur door rechtspersonen (tenzij ze er expliciet voor opteren), tweede verblijven, vakantiewoningen, studentenkoten (zie ook studentenhuisvesting).
* **Hoofdverblijfplaats:** De plaats waar een persoon effectief en gewoonlijk verblijft, met het centrum van zijn belangen. Inschrijving in het bevolkingsregister is een indicatie, maar geen doorslaggevend bewijs.
* **Gezamenlijke bewoning:** Echtgenoten en wettelijk samenwonenden zijn van rechtswege medehuurders en hoofdelijk gehouden.
#### 3.2.2 Vormvereisten
* **Schriftelijk:** Sinds 2007 verplicht, met specifieke inhoudseisen (art. 8 WHD).
* **Vulgariserende toelichting:** Verplicht voor de huurder (art. 10 WHD).
* **Plaatsbeschrijving:** Verplicht, gedetailleerd en omstandig, op tegenspraak. Indien niet opgemaakt, wordt de huurder vermoed het goed in goede staat ontvangen te hebben.
* **Registratie:** Verhuurder moet de huurovereenkomst en plaatsbeschrijving registreren binnen twee maanden (kosteloos). Dit beschermt de huurder bij verkoop en de verhuurder bij niet-naleving.
#### 3.2.3 Modaliteiten
* **Staat van het verhuurde goed (art. 12 WHD):** Moet voldoen aan elementaire vereisten van veiligheid, gezondheid en bewoonbaarheid (conform KB 8 juli 1997). Sanctie is nietigheid, tenzij er een renovatieovereenkomst wordt gesloten.
* **Duur (art. 16 WHD):**
* **Standaard:** 9 jaar. Indien geen opzeg, verlenging met 3 jaar.
* **Kortere duur (max. 3 jaar):** Niet opzegbaar tijdens de looptijd, tenzij uitzonderlijke bepaling. Bij gebrek aan opzeg wordt de overeenkomst van rechtswege verlengd tot 9 jaar.
* **Beëindiging:** Opzegging door huurder of verhuurder is vereist, ten minste 6 maanden voor het einde van de termijn.
* **Prijs, kosten en lasten:**
* **Huurprijs:** Vrij te bepalen, maar indexering is toegestaan, zelfs indien niet uitdrukkelijk bepaald. Verbod om onroerende voorheffing aan de huurder aan te rekenen.
* **Herziening huurprijs:** Bij elke driejarige periode kan de huurprijs herzien worden in onderling overleg of door de rechter.
* **Huurwaarborg (art. 37 WHD):** Maximaal 3 maanden huur, met diverse mogelijke vormen (storting op aparte rekening, bankwaarborg, borgstelling).
* **Verbintenissen verhuurder:**
* Rustig genot bieden (met recht op bezoek op afgesproken tijdstippen).
* Onderhoud en herstellingen uitvoeren die niet ten laste van de huurder zijn (art. 25 WHD). Bij werken langer dan 30 dagen is huurvermindering verschuldigd.
* **Onderhuur:** Volledige onderverhuring is verboden. Gedeeltelijke onderverhuring is toegestaan mits schriftelijke toestemming van de verhuurder en indien het resterende deel de hoofdverblijfplaats blijft.
* **Overdracht van huurovereenkomst:** Verboden, tenzij met voorafgaande schriftelijke toestemming van de verhuurder, wat de oorspronkelijke huurder bevrijdt.
* **Overdracht van het verhuurde goed (art. 38 WHD):** De verkrijger treedt automatisch in de rechten en plichten van de verhuurder. Uitzettingsbedingen bij vervreemding zijn nietig. De verhuurder moet de huurovereenkomst melden aan de koper.
#### 3.2.4 Beëindiging van de huur (WHD)
* **Opzegging door huurder (art. 20 WHD):**
* Bij een 9-jarige huur: steeds mogelijk mits 3 maanden opzegtermijn.
* Verbrekingsvergoeding verschuldigd: 3/2/1 maand huur tijdens respectievelijk het eerste, tweede of derde jaar. Daarna geen vergoeding.
* Bij niet-registratie van de huurovereenkomst: geen opzegtermijn en geen opzegvergoeding.
* **Opzegging door verhuurder:**
* **Voor eigen gebruik (art. 17 WHD):** Mogelijk mits 6 maanden opzegtermijn, voor eigen gebruik, of voor (klein)kinderen, ouders, etc. De huurder wordt beschermd met een schadevergoeding van 18 maanden huur indien het goed niet zelf bewoond wordt.
* **Voor verbouwingswerken (art. 18 WHD):** Mogelijk mits 6 maanden opzegtermijn. Kosten moeten minstens drie jaar huur bedragen en gestaafd zijn.
* **Ongemotiveerde opzegging (art. 19 WHD):** Op einde van een 3- of 6-jarige termijn, met 6 maanden opzegtermijn en een vergoeding van 9 of 6 maanden huur.
* **Tegenopzeg door huurder:** Bij opzegging door de verhuurder, geniet de huurder een opzegtermijn van 1 maand zonder opzegvergoeding.
### 3.3 Huurovereenkomsten voor studentenhuisvesting
Deze vallen onder Titel III van het WHD.
#### 3.3.1 Toepassingsgebied
* Huurder is een student (ingeschreven bij een instelling die voltijds onderwijs aanbiedt).
* Gehuurde goed is niet de hoofdverblijfplaats van de student.
* Dwingende wettelijke regeling sinds 1 januari 2019.
#### 3.3.2 Modaliteiten
* **Toepasselijke bepalingen uit woninghuur:** Plaatsbeschrijving, leveringsplicht, onderhouds- en herstellingsplichten.
* **Afwijkende bepalingen:**
* Overdracht van huur en onderverhuring zijn verboden, behalve mits toestemming van de verhuurder of bij studie-uitwisselingsprogramma/stage.
* Bovenop de huurprijs mag enkel de verbruik van energie, water en telecom aangerekend worden.
* Indexatie van de huurprijs is jaarlijks mogelijk.
* Bedingen met stilzwijgende verlenging bij gebrek aan opzegging zijn nietig.
* Studenten hebben meerdere opzeggingsmogelijkheden dan bij de gewone woninghuur.
### 3.4 Handelshuur (kort overzicht)
De Handelshuurwet van 30 april 1951 beschermt handelaren.
* **Toepassingsgebied:** Verhuring van onroerend goed voor kleinhandel of ambachtelijk bedrijf, met rechtstreeks contact met het publiek. Minimumduur is 9 jaar.
* **Gevolgen bij overdracht verhuurde goed en onderhuur:** Verschillen aanzienlijk van gemeen huurrecht en woninghuur. Handelshuurovereenkomsten met vaste datum zijn tegenwerpelijk aan de verkrijger. Onderhuur kan leiden tot een rechtstreekse huurovereenkomst met de hoofdverhuurder.
---
# Handelshuur
Dit onderdeel behandelt de specifieke kenmerken, het toepassingsgebied, de duur, en de regels omtrent onderhuur en overdracht van de huur en het verhuurde goed in het kader van handelshuur.
## 4 Handelshuur
### 4.1 Toepassingsgebied
Het specifieke regime van de handelshuur is van toepassing op huurovereenkomsten die aan de volgende cumulatieve voorwaarden voldoen:
* **Huur van een onroerend goed**: Dit kan een gebouw zijn, maar ook een deel van een gebouw of zelfs een stuk grond.
* **Bestemming voor kleinhandel of een ambachtelijk bedrijf**: De huurovereenkomst moet bij het sluiten ervan reeds de bestemming van kleinhandel of ambachtelijk bedrijf voorzien. De kernvoorwaarde is het directe contact met het algemene publiek in het gehuurde goed. Dit sluit groothandel, magazijnen, administratieve ruimtes, en privéclubs uit.
* **Hoofdzakelijke bestemming**: De kleinhandel of het ambachtelijk bedrijf moet de voornaamste bestemming van het verhuurde goed zijn. Dit betekent dat het het hoofdberoep van de huurder moet zijn en de voornaamste functie van het pand.
**Uitsluitingen van het toepassingsgebied van de Handelshuurwet (HHW) zijn onder meer:**
* Gelegenheids- of seizoensverhuringen (minder dan één jaar).
* Verhuringen van onroerende goederen die vrijgesteld zijn van onroerende voorheffing en woningen met een laag kadastraal inkomen.
* Woningen die in afwachting van onteigening nog verhuurd worden.
### 4.2 Duur van de handelshuur
* **Minimumduur van negen jaar**: Volgens artikel 3 van de Handelshuurwet bedraagt de minimumduur van een handelshuur negen jaar, ingaande vanaf de datum van de werkelijke terbeschikkingstelling van het goed.
* **Contractuele duur**: Indien een contractuele duur wordt overeengekomen die korter is dan negen jaar, wordt de huurovereenkomst van rechtswege verlengd tot negen jaar.
* **Geen contractuele duur**: Bij het ontbreken van een uitdrukkelijke contractuele duur, wordt de huurovereenkomst geacht te zijn aangegaan voor negen jaar.
### 4.3 Overdracht van de verhuurde goed
Bij de verkoop van het verhuurde goed onder het regime van de handelshuur, zijn er specifieke regels om de huurder te beschermen:
* **Huur met vaste dagtekening zonder uitzettingsbeding**: De huur is tegenstelbaar aan de verkrijger. De verkrijger treedt in de rechten en plichten van de verhuurder.
* **Huur met vaste dagtekening met uitzettingsbeding**: Indien de huurovereenkomst een uitzettingsbeding bevat, kan de verkrijger de huur opzeggen binnen de drie maanden na de verkrijging van het goed, mits een opzeggingstermijn van één jaar.
* **Huur zonder vaste dagtekening**: De huurder geniet een beperkte bescherming. Hij mag het goed gedurende zes maanden blijven bezetten na de overdracht. De verkrijger kan de huur echter opzeggen binnen de drie maanden na de authentieke akte met een opzeggingstermijn van één jaar.
### 4.4 Onderhuur
* **Toelaatbaarheid**: Onderhuur is toegelaten in het kader van de handelshuur, tenzij dit contractueel verboden is. Dit verbod geldt echter niet bij een overdracht van de huur of de huur van de handelszaak zelf.
* **Gevolgen van onderhuur**: Bij een toegelaten onderhuur wordt de onderhuurder een rechtstreekse huurder van de hoofdverhuurder, terwijl de hoofdhuurder hoofdelijk gehouden blijft voor de huur en eventuele schade.
### 4.5 Overdracht van de huur
* **Principe**: De overdracht van de huur is in beginsel toegestaan, tenzij contractueel verboden.
* **Gevolgen**: Bij een toegelaten overdracht wordt de oorspronkelijke huurder bevrijd van zijn verplichtingen, tenzij anders bedongen in de schriftelijke toestemming van de verhuurder. De nieuwe huurder wordt de rechtstreekse contractspartij van de verhuurder.
* **Handelshuurwet**: De Handelshuurwet regelt de overdracht expliciet. Bij een overdracht van de huur wordt de onderhuurder een rechtstreekse huurder, waarbij de hoofdhuurder hoofdelijk gehouden blijft.
### 4.6 Vergelijking met gemeen huurrecht en woninghuur
| Categorie | Gemene huur | Woninghuur | Handelshuur |
| :---------------------------- | :--------------------------------------------------- | :------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- | :-------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- |
| **Onderhuur (toelaatbaarheid)** | Ja, tenzij contractueel verboden | Neen, volledige onderverhuring verboden. Ja, bij gedeeltelijke onderverhuring mits behoud aan hoofdverblijfplaats en instemming huurder. | Ja, tenzij contractueel verbod, doch dit geldt niet bij overdracht of huur handelszaak. |
| **Onderhuur (gevolgen)** | Geen rechtsband tussen onderhuurder en verhuurder | Geen rechtsband tussen onderhuurder en verhuurder | Onderhuurder wordt rechtstreekse huurder + hoofdelijke gehoudenheid hoofdhuurder. |
| **Overdracht verhuurde goed** | Tegenwerpelijk aan verkrijger indien huur vaste datum en geen uitzettingsbeding. Anders beperkte bescherming huurder. | Tegenwerpelijk aan verkrijger indien huur vaste datum. Beperkte bescherming huurder indien geen vaste datum, tenzij 6 maanden bewoning en opzegging. | Tegenwerpelijk aan verkrijger mits vaste datum en geen uitzettingsbeding. Met uitzettingsbeding, opzegging mogelijk binnen 3 maanden mits 1 jaar opzegtermijn. |
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Wederkerig contract | Een overeenkomst waarbij partijen zich over en weer tot iets verbinden. |
| Persoonlijk genotsrecht | Een recht dat aan een persoon wordt toegekend om genot te hebben van een zaak, zonder dat dit een zakelijk recht betreft. |
| Consensueel contract | Een contract dat tot stand komt door de loutere wilsovereenstemming van de partijen, zonder dat er bijzondere vormvereisten zijn. |
| Onder bezwarende titel | Een contract waarbij elke partij een voordeel verkrijgt ten koste van een tegenprestatie. |
| Intuitu personae | Een contract dat wordt aangegaan met het oog op de persoon van de contractant, waarbij de persoonlijke kwaliteiten van die persoon essentieel zijn voor de overeenkomst. |
| Vorderingsrecht | Het recht om van een ander een bepaalde prestatie te eisen. |
| Zakelijk recht | Een recht dat rechtstreeks op een zaak rust en dat tegenover iedereen kan worden ingeroepen, zoals eigendom of vruchtgebruik. |
| Handelsbekwaamheid | De bevoegdheid om rechtshandelingen te verrichten die juridische gevolgen hebben, zoals het aangaan van contracten. |
| Tegenwerpbaarheid | De mogelijkheid om een rechtshandeling of een feit in te roepen tegenover derden, zodat zij die moeten respecteren. |
| Gemene huur | Het algemene huurrecht dat van toepassing is wanneer er geen specifiek regime, zoals woninghuur of handelshuur, van toepassing is. Het is grotendeels aanvullend recht. |
| Woninghuurwet (WHD) | Een specifieke wetgeving die bescherming biedt aan huurders van onroerende goederen die als hoofdverblijfplaats worden gebruikt. Deze wet bevat grotendeels dwingende bepalingen. |
| Vrijwaring voor rustig genot | De verplichting van de verhuurder om de huurder ongestoord genot te verschaffen van het gehuurde goed, zowel tegen eigen daden als tegen rechtsstoornissen van derden. |
| Gebreken | Verborgen tekortkomingen aan het gehuurde goed die het normale gebruik ervan verstoren en waarvoor de verhuurder aansprakelijk kan zijn. |
| Exceptio non adimpleti contractus (ENAC) | De uitzondering van de niet-uitgevoerde overeenkomst; een partij mag haar eigen verbintenis opschorten zolang de andere partij haar verbintenis niet nakomt. |
| Plaatsbeschrijving | Een gedetailleerd document dat bij aanvang van de huur wordt opgesteld, waarin de staat van het verhuurde goed wordt beschreven om latere discussies bij de teruggave te voorkomen. |
| Huurwaarborg | Een zekerheid die de huurder aan de verhuurder geeft ter dekking van mogelijke schade aan het gehuurde goed of onbetaalde huur. |
| Stilzwijgende wederverhuring | Wanneer een huurovereenkomst van bepaalde duur van rechtswege wordt voortgezet onder dezelfde voorwaarden na het verstrijken van de oorspronkelijke termijn, indien er geen tegenbericht is. |
| Handelshuurwet (HHW) | Een specifieke wetgeving die de huurder van een onroerend goed bestemd voor kleinhandel of ambachtelijke beroepen beschermt en specifieke rechten toekent, zoals het recht op hernieuwing van de huur. |
| Vrijwaring voor uitwinning | De verplichting van een verkoper om de koper te beschermen tegen verlies van het aangekochte goed of genot ervan door de rechten van derden. |
| Hoofdverblijfplaats | De woning waar een persoon of gezin feitelijk en gewoonlijk verblijft en waar het centrum van hun belangen is gelegen. |
| Indexatie | De aanpassing van de huurprijs op basis van een prijsindex, zoals de gezondheidsindex, om rekening te houden met inflatie. |
| Dwingend recht | Regels waarvan partijen niet mogen afwijken, omdat ze bedoeld zijn ter bescherming van een zwakkere partij of het algemeen belang. |
| Vrederechter | De rechter die bevoegd is voor geschillen met betrekking tot huur van onroerende goederen, ongeacht het bedrag. |
| Verrijking zonder oorzaak | Een principe waarbij iemand die zonder juridische grondslag ten koste van een ander is verrijkt, gehouden is tot vergoeding van de verrijking aan de verarmde. |
| Wanprestatie | Het niet nakomen van een verbintenis uit een overeenkomst. |
| Onderhuur | Een huurovereenkomst die de hoofdhuurder sluit met een derde voor (een deel van) het gehuurde goed. |
| Overdracht van huur | Een overeenkomst waarbij de huurder zijn gehele huurovereenkomst overdraagt aan een derde, die daarmee de oorspronkelijke huurder vervangt. |
Cover
Deel 2 - HF 2 - LENING (5) .docx
Summary
# Bruikleenovereenkomst: definitie en kenmerken
Dit hoofdstuk behandelt de definitie, de verschillende toepassingen en de essentiële kenmerken van een bruikleenovereenkomst, zoals de zakelijke, eenzijdige en kosteloze aard ervan.
## 1. Definitie bruikleenovereenkomst
De bruikleenovereenkomst, ook wel commodaat genoemd, is een benoemde overeenkomst waarbij de ene partij (de uitlener) de andere partij (de ontlener) een zaak verleent om daar tijdelijk persoonlijk gebruiksrecht van te hebben, zonder vruchtgebruik, op een niet-vervangbare zaak, onder de verplichting om die na afloop van de overeenkomst terug te geven.
## 2. Toepassingen van bruikleen
Bruikleenovereenkomsten komen in diverse contexten voor:
* **Persoonlijke en familiale context:** Vriendendienst, zoals het lenen van een ladder van de buurman.
* **Gezinswoning:** Gebruik door een niet-gehuwde partner na het overlijden van de eigenaar.
* **Gebruiksvoorwerpen:** Lenen van boeken (bibliotheken), gereedschap, of een vakantiewoning.
* **Commerciële context:**
* Het vermijden van een pachtovereenkomst.
* Pomphoudercontracten, waarbij een brouwerij apparatuur (glazen, tafels) in bruikleen geeft aan een caféhouder.
* Proefritten met wagens, waarbij de potentiële koper de auto mag gebruiken voor een beperkte periode.
* Het ter beschikking stellen van drankenautomaten.
## 3. Kenmerken van de bruikleenovereenkomst
De bruikleenovereenkomst onderscheidt zich door de volgende essentiële kenmerken:
### 3.1 Zakelijke overeenkomst
* **Totstandkoming:** De overeenkomst komt pas tot stand op het moment van de **afgifte** van de te lenen zaak. Een enkele belofte tot bruikleen is niet voldoende om de overeenkomst te doen ontstaan, hoewel een dergelijke belofte wel afdwingbaar kan zijn en men zich bij een dergelijke belofte kan beroepen op bepaalde wetsartikelen.
* **Gevolgen zakelijk karakter:**
* **Risico-overdracht:** Het risico van verlies of beschadiging van de zaak gaat pas over bij de afgifte.
* **Negatieve verbintenis uitlener:** Na de afgifte heeft de uitlener geen actieve verplichtingen meer, behalve de negatieve verbintenis om het genot van de zaak niet te verstoren.
> **Tip:** Het zakelijke karakter van de bruikleenovereenkomst is cruciaal voor de totstandkoming en de overgang van risico. Verwar de totstandkoming (afgifte) niet met de uitvoering van de overeenkomst.
### 3.2 Eenzijdige overeenkomst
* **Door zakelijk karakter:** De uitlener heeft na de afgifte van de zaak geen substantiële verbintenissen meer. De ontlener heeft daarentegen wel verplichtingen.
* **Gevolgen:**
* **Art. 1184 BW (nu Art. 5.90 NBW) niet toepasselijk:** De ontbinding van de overeenkomst wegens wanprestatie kan niet zomaar worden ingeroepen door de uitlener indien de ontlener zijn verplichtingen niet nakomt, tenzij er een uitdrukkelijk ontbindend beding is opgenomen.
* **ENAC niet toepasselijk:** De exceptie van niet-uitvoering (exceptio non adimpleti contractus) is niet van toepassing.
> **Voorbeeld:** Als u een lader van een vriendin mag gebruiken, heeft uw vriendin als uitlener geen verdere verplichtingen nadat u de lader heeft ontvangen. U, als ontlener, heeft de verplichting om de lader zorgvuldig te gebruiken en tijdig terug te geven. Ontbinding van de overeenkomst is niet zomaar mogelijk zonder een specifiek beding.
### 3.3 Overeenkomst om niet
* **Essentieel verschil met huurovereenkomst:** Bij huur betaalt de huurder een prijs, terwijl bij bruikleen de zaak kosteloos mag worden gebruikt.
* **Verschil met bewaargeving:** Bij bruikleen mag de ontlener de zaak gebruiken, terwijl de bewaarnemer de zaak enkel moet bewaren en niet mag gebruiken.
* **Belang:** Bruikleen is in principe altijd in het belang van de ontlener.
* **Geen vermoeden van kosteloosheid:** Hoewel bruikleen om niet is, kan het voorkomen in commerciële transacties, zoals de bruikleen van tapinstallaties in het kader van een brouwerijcontract of de terbeschikkingstelling van drankautomaten. De wil tot vrijgevigheid is hier niet altijd doorslaggevend.
### 3.4 Slechts in beperkte mate intuitu personae
* **Gemeenrechtelijk principe:** Overeenkomsten om niet zijn normaal gesproken "intuitu personae", wat betekent dat ze sterk gebonden zijn aan de persoon van de partijen.
* **Toepassing in bruikleen:** Hoewel bruikleen om niet is, wordt dit principe in het gemeenrechtelijk artikel 5.104 NBW herhaaldelijk benadrukt, wat suggereert dat de identiteit van de ontlener wel degelijk van belang is.
## 4. Niet-vervangbare zaken
* **Criterium:** Het essentiële criterium voor bruikleen is dat het gaat om **niet-vervangbare** zaken. Dit betekent dat de specifieke zaak die geleend wordt, ook weer moet worden teruggegeven.
* **Tegenstelling met verbruiklening:** Bij verbruiklening gaat het om vervangbare zaken, waarbij een equivalent mag worden teruggegeven.
> **Voorbeeld:** Het lenen van de specifieke ladder van uw buurman is bruikleen. Het lenen van een liter melk bij de buurvrouw, waarbij u een andere liter melk teruggeeft, is verbruiklening.
## 5. Verschillen tussen bruikleen en verbruiklening
De bruikleenovereenkomst vertoont belangrijke verschillen met de verbruikleningsovereenkomst:
| Kenmerk | Bruikleen | Verbruiklening |
| :--------------------- | :---------------------------------------- | :------------------------------------------- |
| **Zaak** | Niet-vervangbaar | Vervangbaar |
| **Teruggaveplicht** | In natura (dezelfde zaak) | Bij equivalent (dezelfde soort en waarde) |
| **Eigendomsoverdracht** | Nee (uitlener blijft eigenaar) | Ja (eigendom gaat over op ontlener) |
| **Risico** | Ligt bij de uitlener (tenzij uitzonderingen) | Ligt bij de ontlener |
| **Gebruiksrecht** | Ontlener mag de zaak gebruiken | Ontlener mag de zaak verbruiken/beschikken |
| **Sanctionering** | Mogelijk misbruik van vertrouwen | Geen misbruik van vertrouwen (eigendom is over) |
## 6. Verbintenissen van de ontlener
De ontlener heeft twee hoofdverbintenissen:
1. **Gebruik, bewaring en behoud:**
* De ontlener moet de zaak gebruiken als een "goede huisvader" (middelenverbintenis).
* De zaak moet gebruikt worden volgens de bestemming waarvoor ze is uitgeleend.
* De ontlener is aansprakelijk voor verlies of beschadiging, tenzij er sprake is van overmacht.
2. **Teruggave:**
* De zaak moet in natura worden teruggegeven.
* Dit moet gebeuren op het afgesproken tijdstip.
* De zaak moet worden teruggegeven in de staat waarin deze zich bevond bij de aanvang van de overeenkomst, met inachtneming van normale slijtage (resultaatsverbintenis).
> **Voorbeeld:** U leent een dure camera uit aan een vriend. Als de camera zonder uw toestemming voor een ander doel dan fotografie wordt gebruikt (bv. als projectiel) en hierdoor beschadigd raakt, bent u als ontlener aansprakelijk, ook al was er geen opzet.
## 7. Verlies door toeval
* **Hoofdregel:** Aangezien de uitlener eigenaar blijft, draagt hij het risico voor verlies door toeval tijdens de gebruiksperiode.
* **Uitzonderingen (Art. 1881-1883 BW):** De ontlener is toch aansprakelijk voor verlies door toeval indien:
* De zaak voor een ander gebruik dan overeengekomen of langer dan afgesproken is gebruikt.
* Er sprake was van "egoïstisch" gedrag van de ontlener.
* De ontlener de zaak heeft geschat (waardeschatting).
* **Overmacht:** Bij bewezen overmacht draagt de uitlener het risico.
> **Voorbeeld:** Als u uw grasmaaier uitleent aan de buurman en deze wordt getroffen door blikseminslag en ontploft, draagt u als uitlener het financiële risico, tenzij de buurman de grasmaaier op een ongebruikelijke wijze heeft gebruikt of de blikseminslag aan zijn nalatigheid te wijten was.
## 8. Definitie verbruiklening
Verbruiklening is een overeenkomst waarbij de ene partij (de uitlener) een som geld of een hoeveelheid vervangbare zaken aan de andere partij (de ontlener) geeft, met de verplichting voor de ontlener om na het verstrijken van de termijn een gelijke hoeveelheid van dezelfde soort en hoedanigheid terug te geven. Het kenmerkende verschil met bruikleen is dat bij verbruiklening de eigendom van de geleende zaak onmiddellijk overgaat op de ontlener.
## 9. Kenmerken verbruiklening
* **Klassiek voorwerp:** Geldlening.
* **Zakelijke overeenkomst:** De overeenkomst komt tot stand bij de afgifte van de zaak.
* **Om niet of onder bezwarende titel:** Verbruiklening kan kosteloos zijn, maar wordt vaker gesloten tegen betaling van rente (onder bezwarende titel).
* **Eenzijdig of wederkerig contract:** Afhankelijk van de aard van de vergoeding.
## 10. Verbintenissen ontlener bij verbruiklening
De belangrijkste verbintenis van de ontlener is de **teruggave van het equivalent**. Bij geldleningen geldt het principe van **nominalisme**, wat betekent dat het nominale bedrag moet worden terugbetaald, ongeacht eventuele waardevermindering of -vermeerdering van de munt.
## 11. Lening op interest
* **Rente bedingen is toegelaten:** Partijen kunnen vrij de rentevoet bepalen.
* **Wettelijke interest:** Indien niets is bepaald, geldt de wettelijke interestvoet.
* **Woekerverbod:** Er is een verbod op woekerpraktijken.
## 12. Bijzondere soorten kredieten
* **Consumentenkrediet:** Kredietverlening aan consumenten, geregeld in het Wetboek Economisch Recht (WER).
* **Hypothecair krediet:** Krediet gewaarborgd door een hypotheek, eveneens geregeld in het WER.
* **Leasing:** Een financieringsovereenkomst waarbij de leasinggever het genot van een goed verleent tegen betaling van een periodieke prijs, met een optie voor de leasingnemer om het goed aan te kopen. Dit kan worden beschouwd als een combinatie van een koopcontract, een huurcontract en een eenzijdige verkoopbelofte.
* **Financiële leasing:** Kenmerkt zich door de overdracht van economische eigendom en een aankoopoptie.
* **Operationele leasing (Renting):** Verhuring van investeringsgoederen, meestal zonder aankoopoptie en vaak inclusief onderhoud.
## 13. Specifieke vormen van leasing en franchising
* **Sale-and-lease-back:** Een partij verkoopt een goed aan een leasemaatschappij en leaset het vervolgens terug.
* **Franchising:** Een distributietechniek waarbij de franchisenemer het imago, de knowhow en het commerciële systeem van de franchisor gebruikt in ruil voor een vergoeding. De franchisenemer blijft juridisch zelfstandig.
* **Licentie:** Een overeenkomst die de titularis van een intellectueel eigendomsrecht toestaat aan een ander om bepaalde handelingen te verrichten die normaal onder zijn monopolie vallen, tegen betaling van een vergoeding (royalty's). Dit wordt beschouwd als een huur van onlichamelijke roerende goederen.
> **Voorbeeld:** Het verkrijgen van een licentie om professionele software te gebruiken, waarbij u periodieke royalty's betaalt aan de softwareontwikkelaar die de titularis van het intellectuele eigendomsrecht is.
---
# Verschillen tussen bruikleen en verbruiklening
Dit onderwerp belicht de kernverschillen tussen bruikleen en verbruiklening, met specifieke aandacht voor eigendomsoverdracht, risicoregeling en gebruiksrecht.
### 2.1 Bruikleen (Commodaat)
Bruikleen is een benoemde overeenkomst waarbij een partij (de ontlener) een zaak tijdelijk mag gebruiken, zonder vruchten te trekken, op voorwaarde dat die zaak na afloop wordt teruggegeven. Het betreft steeds een niet-vervangbare zaak en de teruggave dient in natura te gebeuren. De overeenkomst is meestal kosteloos en vindt vaak plaats in persoonlijke of familiale sferen, al zijn er ook commerciële toepassingen.
#### 2.1.1 Kenmerken van bruikleenovereenkomst
* **Zakelijke overeenkomst:** De overeenkomst komt pas tot stand op het moment van de afgifte van de te lenen zaak. Dit is cruciaal omdat de risico-overdracht pas vanaf dat moment relevant wordt en de uitlener na afgifte in beginsel geen verdere verbintenissen meer heeft. Een belofte tot bruikleen is wel afdwingbaar.
* **Eenzijdige overeenkomst:** Door het zakelijk karakter en het ontbreken van verbintenissen voor de uitlener na afgifte, wordt bruikleen als een eenzijdige overeenkomst beschouwd. Dit heeft als gevolg dat de bepalingen omtrent ontbinding van wederkerige contracten, zoals artikel 1184 BW, niet van toepassing zijn, tenzij een uitdrukkelijk ontbindend beding wordt opgenomen.
* **Overeenkomst om niet:** Bruikleen is in essentie kosteloos, wat een belangrijk onderscheid vormt met huur, dat ten bezwarende titel is. Hoewel er discussie bestaat over de doorslaggevende wil tot vrijgevigheid, sluit dit de mogelijkheid van bruikleen in commerciële contexten niet uit. Het onderscheid met bewaargeving is dat de bruiklener de zaak mag gebruiken, wat bij bewaargeving niet het geval is.
* **Slechts in beperkte mate intuitu personae:** Omdat de overeenkomst om niet is, wordt deze normaal vermoed *intuitu personae* te zijn. Dit betekent dat de persoonlijke relatie tussen partijen van belang is, hoewel dit voor bruikleen minder strikt is dan bij een schenking bijvoorbeeld.
#### 2.1.2 Betrokken Zaken
Bruikleen heeft betrekking op **onvervangbare zaken**. Dit betekent dat de zaak in natura moet kunnen worden teruggegeven. Vervangbare zaken vallen onder de verbruiklening. Contractueel kan echter wel bruikleen van ogenschijnlijk vervangbare zaken worden overeengekomen, bijvoorbeeld bij een muntcollectie.
#### 2.1.3 Verbintenissen van de Ontlener
De ontlener heeft twee hoofdverbintenissen:
1. **Gebruik, bewaring en behoud:**
* De ontlener moet de zaak gebruiken als een goede huisvader.
* Het gebruik moet gebeuren volgens de bestemming van de zaak, wat een middelenverbintenis inhoudt. De uitlener dient te bewijzen dat de ontlener onzorgvuldig is geweest.
2. **Teruggave:**
* De teruggave moet in natura gebeuren op het afgesproken tijdstip.
* De zaak moet worden teruggegeven in de staat waarin deze zich bevond bij de aanvang van de bruikleen. Dit is een resultaatsverbintenis.
#### 2.1.4 Risicoregeling bij Verlies door Toeval
De uitlener blijft eigenaar van de geleende zaak en draagt dus in principe het risico voor verlies door toeval tijdens de gebruiksperiode. Echter, er zijn uitzonderingen waarbij de ontlener toch aansprakelijk kan zijn voor verlies door toeval, zoals:
* Wanneer de zaak voor een ander gebruik wordt aangewend dan afgesproken of langer dan de afgesproken termijn.
* Bij 'egoïstisch' gedrag van de ontlener.
* Bij overschatting van de waarde van de geleende zaak door de ontlener.
* Bij bewezen overmacht ligt het risico wel weer bij de uitlener.
> **Tip:** Onthoud dat de uitlener bij bruikleen eigenaar blijft en dus het risico draagt, tenzij de ontlener zelf een fout heeft gemaakt of de wet specifieke uitzonderingen voorziet.
#### 2.1.5 Misbruik van Vertrouwen
Bij bruikleen kan de ontlener zich schuldig maken aan misbruik van vertrouwen indien hij de geleende zaak doorverkoopt of er anderszins mee handelt als ware hij eigenaar, wat strafrechtelijke gevolgen kan hebben. Dit is specifiek voor bruikleen en niet van toepassing op verbruiklening.
### 2.2 Verbruiklening (Mutuum)
Verbruiklening is een overeenkomst waarbij vervangbare zaken worden geleend en deze niet in natura, maar bij equivalent worden teruggegeven. De zaak gaat teniet door gebruik of verbruik. In tegenstelling tot bruikleen, gaat bij verbruiklening de **eigendom wel over** op de ontlener.
#### 2.2.1 Kenmerken van verbruiklening
* **Zakelijke overeenkomst:** Net als bruikleen, komt verbruiklening tot stand bij de afgifte van de zaak.
* **Om niet of onder bezwarende titel:** Verbruiklening kan zowel kosteloos als tegen betaling (bijvoorbeeld met rente) worden overeengekomen.
* **Eenzijdig of wederkerig contract:** Afhankelijk van of de overeenkomst om niet of bezwarende titel is, kan deze eenzijdig of wederkerig zijn.
* **Klassiek voorwerp: geldlening:** Geld is het meest voorkomende object van verbruiklening.
#### 2.2.2 Eigendomsovergang en Risico
Het cruciale verschil met bruikleen is de **overdracht van eigendom**. Hierdoor draagt de ontlener het risico voor verlies van de zaak. Misbruik van vertrouwen is bij verbruiklening niet mogelijk. Bij insolvabiliteit van de ontlener kan de uitlener zijn eigendomsrecht niet meer revindiceren.
#### 2.2.3 Verbintenissen van de Ontlener
De ontlener heeft in principe één verplichting: de **teruggave van een equivalent** van de geleende zaak.
* **Geldlening en het nominalisme:** Bij geldlening geldt het principe van nominalisme (art. 1895 BW). De ontlener dient het nominale bedrag terug te betalen, ongeacht eventuele waardevermindering of waardevermeerdering van het geld.
* **Termijn voor teruggave:** Indien geen termijn is bepaald, kan de uitlener te allen tijde teruggave eisen. De rechter kan uitstel verlenen.
#### 2.2.4 Lening op Interest
Verbruiklening kan tegen betaling van interest. De interestvoet is vrij te bepalen, tenzij niets is bepaald, dan geldt de wettelijke interest. Woeker is echter verboden.
#### 2.2.5 Bijzondere Soorten Kredieten
* **Consumentenkrediet:** Kredietverlening aan consumenten, met specifieke beschermingswetgeving.
* **Hypothecair krediet:** Krediet gewaarborgd door een hypotheek, ook gereguleerd door specifieke wetgeving.
* **Leasing:** Een financieringsovereenkomst waarbij de leasinggever (lessor) het genot over een goed verleent aan de leasingnemer (lessee) tegen een periodieke prijs, vaak met een aankoopoptie. Het kan worden beschouwd als een combinatie van een koopcontract, een huurcontract en een verkoopbelofte.
* **Sale-and-lease-back:** Een specifieke vorm van leasing waarbij een goed eerst wordt verkocht aan een leasingmaatschappij en daarna opnieuw wordt geleased.
* **Operationele leasing (renting):** Verhuur van investeringsgoederen, vaak door de producent zelf, meestal met onderhoud en zonder aankoopoptie.
* **Franchising:** Een distributietechniek waarbij een franchisenemer het merk, de knowhow en het commerciële systeem van een franchisor gebruikt in ruil voor een vergoeding. De franchisenemer blijft juridisch zelfstandig.
* **Licentie:** Huur van onlichamelijk roerende goederen of rechten, waarbij de titularis toelating verleent om bepaalde handelingen te stellen tegen betaling van royalty's.
### 2.3 Samenvattende Vergelijking
| Aspect | Bruikleen (Commodaat) | Verbruiklening (Mutuum) |
| :----------------- | :--------------------------------------------------- | :---------------------------------------------------- |
| **Zaakstype** | Niet-vervangbaar | Vervangbaar (vb. geld, goederen) |
| **Teruggave** | In natura (dezelfde zaak) | Bij equivalent (dezelfde soort, gelijke waarde) |
| **Eigendomsoverdracht** | Nee (uitlener blijft eigenaar) | Ja (eigendom gaat over op ontlener) |
| **Risico** | In principe bij uitlener (tenzij uitzonderingen) | Bij ontlener |
| **Gebruiksrecht** | Ontlener mag gebruiken volgens bestemming | Ontlener mag beschikken en consumeren |
| **Karakter** | Om niet (essentieel) | Om niet of ten bezwarende titel |
| **Verbintenissen** | Ontlener: gebruik, bewaring, behoud, teruggave | Ontlener: teruggave van equivalent |
| **Misbruik vertrouwen** | Mogelijk | Niet mogelijk |
> **Tip:** Bij het onderscheiden van bruikleen en verbruiklening, denk altijd eerst aan de aard van de zaak (vervangbaar of niet) en de vraag of de eigendom overgaat. Dit zijn de meest fundamentele verschillen.
---
# Verbruiklening: definitie en kenmerken
Dit deel van de studiehandleiding behandelt de definitie, de kenmerken en specifieke varianten van verbruiklening, met inbegrip van geldleningen en leningen op interest.
### 3.1 Bruikleen
Bruikleen, ook wel commodat genoemd, is een benoemde overeenkomst waarbij de ene partij (de uitlener) de andere partij (de ontlener) een tijdelijk gebruiksrecht verleent op een niet-vervangbare zaak, zonder vruchtgebruik, onder de verplichting om die zaak na afloop terug te geven. Deze overeenkomst wordt meestal gesloten in een persoonlijke of familiale context, als een vriendendienst.
#### 3.1.1 Kenmerken van bruikleenovereenkomst
* **Zakelijke overeenkomst:** De overeenkomst komt tot stand op het moment van de afgifte van de te lenen zaak. Een belofte tot bruikleen is weliswaar afdwingbaar, maar de overdracht van het risico en de feitelijke totstandkoming van de bruikleenovereenkomst vinden pas plaats bij afgifte.
* **Eenzijdige overeenkomst:** Door het zakelijk karakter heeft de uitlener na de afgifte van de zaak geen verdere verbintenissen meer. De ontlener heeft daarentegen wel verplichtingen. Dit betekent dat artikel 1184 van het Burgerlijk Wetboek (BW) niet toepasselijk is en dat het raadzaam is een uitdrukkelijk ontbindend beding op te nemen.
* **Overeenkomst om niet:** Bruikleen is in beginsel kosteloos, wat het onderscheidt van huur. Een bruikleningsovereenkomst wordt steeds geacht te zijn aangegaan in het belang van de ontlener. Hoewel het een overeenkomst om niet is, wordt het niet steeds *intuitu personae* beschouwd, tenzij contractueel bepaald.
* **Gebruiksrecht op niet-vervangbare zaken:** Bruikleen heeft betrekking op niet-vervangbare zaken. Indien de zaak verbruikbaar is, spreken we van verbruiklening.
#### 3.1.2 Verplichtingen van de ontlener
De ontlener heeft twee hoofdverplichtingen:
1. **Gebruik, bewaring en behoud:** De ontlener moet de zaak gebruiken als een goede huisvader en conform de overeengekomen bestemming. Dit is een middelenverbintenis.
2. **Teruggave:** De ontlener moet de zaak in natura teruggeven op het afgesproken tijdstip en in de staat waarin deze zich bevond bij aanvang van de overeenkomst. Dit is een resultaatsverbintenis.
#### 3.1.3 Risico bij verlies door toeval
In beginsel draagt de uitlener, als eigenaar van de zaak, het risico voor verlies door toeval tijdens de gebruiksperiode. Echter, de ontlener kan toch aansprakelijk worden gesteld in de volgende gevallen (suppletief):
* Bij gebruik voor een ander doel dan overeengekomen of langer dan afgesproken.
* Bij 'egoïstisch' gedrag van de ontlener.
* Bij een foutieve schatting van de ontlener.
* Bij bewezen overmacht ligt het risico bij de uitlener.
> **Tip:** Het onderscheid tussen bruikleen en bewaargeving is cruciaal: bij bruikleen mag de zaak gebruikt worden, bij bewaargeving niet.
### 3.2 Verbruiklening
Verbruiklening, geregeld in artikel 1892 BW, is een overeenkomst waarbij de ene partij (de uitlener) aan de andere partij (de ontlener) een som geld of een hoeveelheid verbruikbare zaken geeft, met de verplichting voor de ontlener om een equivalent daarvan terug te geven. De zaak verliest haar individualiteit door gebruik of verbruik, waardoor een equivalente teruggave volstaat.
#### 3.2.1 Kenmerken van verbruiklening
* **Verbruikbare zaken:** De lening heeft betrekking op zaken die door het eerste gebruik tenietgaan (bv. geld, voedingsmiddelen).
* **Eigendomsovergang:** In tegenstelling tot bruikleen, draagt de uitlener de eigendom van de geleende zaak over aan de ontlener. Dit heeft belangrijke gevolgen voor het risico, dat bij de ontlener ligt.
* **Klassiek voorwerp: geldlening:** Geldleningen zijn de meest voorkomende vorm van verbruiklening.
* **Zakelijke overeenkomst:** Net als bruikleen, komt de verbruiklening tot stand door de afgifte van de zaak.
* **Om niet of onder bezwarende titel:** Verbruiklening kan kosteloos zijn, maar ook tegen een prijs (interest).
* **Eenzijdig of wederkerig contract:** Afhankelijk van of er interest wordt bedongen.
#### 3.2.2 Verplichtingen van de ontlener
De ontlener heeft één hoofdverplichting: de teruggave van een equivalent van het geleende.
* **Geldlening en het nominalisme:** Bij een geldlening geldt het principe van nominalisme (art. 1895 BW). Dit betekent dat het geleende bedrag terugbetaald moet worden, ongeacht eventuele waardevermindering of -vermeerdering van de valuta.
#### 3.2.3 Lening op interest
Een verbruiklening kan ook tegen een prijs (interest) worden aangegaan.
* **Interest bedingen:** Het is toegestaan om interest te bedingen. Indien de interestvoet niet bepaald is, geldt de wettelijke interestvoet.
* **Woekerverbod:** Het woekerverbod is van toepassing om misbruik te voorkomen.
#### 3.2.4 Bijzondere soorten kredieten
De wetgever heeft specifieke regels opgesteld voor bepaalde vormen van krediet:
* **Consumentenkrediet:** Krediet verleend aan een consument, geregeld in Boek VII van het Wetboek Economisch Recht (WER).
* **Hypothecair krediet:** Krediet gewaarborgd door een hypotheek, geregeld in Boek VII WER.
* **Leasing:** Een financieringsovereenkomst waarbij de leasinggever het genot over een goed verleent aan de leasingnemer tegen een periodieke prijs, met een optie tot aankoop. Dit betreft vaak investeringsgoederen.
> **Example:** Een zelfstandige consultant least een BMW 3 Reeks bij BMW Financial Services. Hij betaalt een vaste maandelijkse leasingvergoeding voor het gebruik van de wagen. BMW Financial Services blijft juridisch eigenaar en biedt vaak onderhoud, pechverhelping en verzekering aan. Aan het einde van het contract kan de consultant de wagen terug inleveren of kopen tegen een restwaarde.
#### 3.2.5 Specifieke vormen van leasing en aanverwante figuren
* **Sale-and-lease-back:** Het goed wordt eerst verkocht aan de leasingmaatschappij en daarna opnieuw geleased door de oorspronkelijke eigenaar.
* **Operationele leasing (renting):** Dit is in feite een verhuur van investeringsgoederen, waarbij de lessor vaak de producent of invoerder is en er meestal een onderhoudscontract bij hoort, zonder aankoopoptie.
* **Franchising:** Een distributietechniek waarbij een franchisenemer het merk, de knowhow en het commerciële systeem van een franchisor mag exploiteren in ruil voor een vergoeding. De franchisenemer blijft juridisch zelfstandig.
* **Licentie:** De toelating door de titularis van een intellectueel eigendomsrecht (bv. software, auteursrecht) om bepaalde handelingen te stellen die normaal onder zijn monopolie vallen, tegen betaling van een vergoeding (royalty's). Dit is een vorm van huur van een onlichamelijk roerend goed.
---
# Bijzondere vormen van krediet en leasing
Hier volgt een gedetailleerde samenvatting van bijzondere vormen van krediet en leasing, bedoeld als studiemateriaal voor examens.
## 4 Bijzondere vormen van krediet en leasing
Dit onderwerp behandelt specifieke kredietvormen zoals consumentenkrediet, hypothecair krediet en de kenmerken van financiële leasing.
### 4.1 Bruikleen
Bruikleen, ook wel commodat genoemd, is een benoemde overeenkomst waarbij een partij (de uitlener) een niet-vervangbare zaak tijdelijk ter beschikking stelt van een andere partij (de ontlener) voor gebruik, zonder dat de ontlener vruchten mag trekken. De ontlener is verplicht de zaak na afloop terug te geven. Meestal komt deze overeenkomst tot stand in een familiale of vriendschappelijke context.
#### 4.1.1 Toepassingen van bruikleen
Bruikleen wordt onder meer toegepast in:
* Persoonlijke en familiale contexten (bv. het uitlenen van een ladder).
* Het ter beschikking stellen van een gezinswoning aan een niet-gehuwde partner na overlijden.
* Het gebruik van voorwerpen, zoals boeken uit de bibliotheek of vakantiewoningen.
* Het vermijden van pachtovereenkomsten.
* Sponsoringsovereenkomsten, zoals brouwerijcontracten waarbij een brouwerij glazen, tafels en stoelen in bruikleen geeft aan een café, met de bedoeling een commerciële relatie aan te gaan.
* De kunstsector.
* Pomphoudercontracten.
* Proefritten van wagens.
#### 4.1.2 Kenmerken van de bruikleenovereenkomst
De bruikleenovereenkomst heeft de volgende kenmerken:
1. **Zakelijke overeenkomst:** De overeenkomst komt pas tot stand op het moment van de afgifte van de te lenen zaak. Dit betekent dat een belofte tot bruikleen niet afdwingbaar is, hoewel men zich bij een dergelijke belofte wel kan beroepen op bepaalde wettelijke bepalingen omtrent de teruggave. Het zakelijk karakter heeft als gevolg dat de risico-overdracht pas plaatsvindt bij afgifte.
> **Tip:** Verwar de totstandkoming van de overeenkomst (afgifte zaak) niet met de uitvoering van de overeenkomst (gebruik van de zaak).
2. **Eenzijdige overeenkomst:** Door het zakelijk karakter heeft de uitlener na de afgifte van de zaak geen verplichtingen meer. De ontlener heeft daarentegen de verplichting het goed te gebruiken als een goede huisvader en het goed in de staat waarin het zich bevond terug te geven. Omdat slechts één partij verbintenissen heeft na totstandkoming, is de overeenkomst eenzijdig. Dit heeft als gevolg dat de ontbinding van de overeenkomst (art. 1184 BW, nu art. 5.90 NBW) niet van toepassing is, tenzij er een uitdrukkelijk ontbindend beding is opgenomen. Ook het opschortingsrecht (ENAC) is niet toepasselijk.
3. **Overeenkomst om niet:** Bruikleen is in beginsel kosteloos. Dit is een essentieel verschil met een huurovereenkomst, die ten bezwarende titel is en waarbij de verhuurder ook verbintenissen heeft. In tegenstelling tot bewaargeving, mag de ontlener de zaak gebruiken. Bruikleen is altijd in het belang van de ontlener.
4. **Beperkt intuitu personae:** Hoewel een overeenkomst om niet normaal gesproken vermoed wordt intuitu personae te zijn, wordt voor bruikleen het gemeenrechtelijke artikel 1122 BW herhaald (nu art. 5.104 NBW). Dit betekent dat de overeenkomst, hoewel niet strikt persoonlijk, wel enige persoonlijke component heeft, mede door het kosteloze karakter.
#### 4.1.3 Verbruikbare versus niet-verbruikbare zaken
Bruikleen betreft in principe niet-vervangbare zaken. Het criterium is de vervangbaarheid: bij bruikleen moet dezelfde zaak worden teruggegeven, terwijl bij verbruiklening een equivalent volstaat. Verbruiksgoederen kunnen contractueel toch onderworpen worden aan een bruikleenovereenkomst, zoals een muntcollectie.
#### 4.1.4 Verschillen met andere overeenkomsten
* **Huur:** Huur is ten bezwarende titel, bruikleen is om niet. Bij huur moet niet dezelfde zaak worden teruggegeven.
* **Bewaargeving:** Bij bewaargeving mag de bewaarnemer de zaak niet gebruiken, wat bij bruikleen wel mag. Bewaargeving is ook meestal in het belang van de bewaargever.
* **Koop:** Bij koop gaat de eigendom over, bij bruikleen blijft de eigendom bij de uitlener.
* **Schenking:** Schenking is een eenzijdige overeenkomst waarbij de eigendom wordt overgedragen, bruikleen is een zakelijke overeenkomst waarbij de eigendom niet overgaat en het gebruik tijdelijk is.
* **Aanneming:** Aanneming gaat over diensten, bruikleen over goederen.
#### 4.1.5 Verbintenissen van de ontlener
De ontlener heeft twee hoofdbverbintenissen:
1. **Gebruik, bewaring en behoud:** De ontlener moet de zaak gebruiken als een goede huisvader en volgens de bestemming (art. 1880 BW). Dit is een middelenverbintenis.
2. **Teruggave:** De ontlener moet de zaak in natura teruggeven op het afgesproken tijdstip en in de staat waarin het zich bevond. Dit is een resultaatsverbintenis.
#### 4.1.6 Risico bij verlies door toeval
Omdat de uitlener eigenaar blijft, draagt deze in principe het risico voor verlies door toeval tijdens de gebruiksperiode. Echter, de ontlener kan toch aansprakelijk zijn bij verlies door toeval in de volgende gevallen (suppletief art. 1881-1883 BW):
* Wanneer de zaak voor een ander gebruik of langer dan afgesproken werd aangewend.
* Bij ‘egoïstisch’ gedrag van de ontlener.
* Bij een onderschatting van het ontleende goed.
* Bij bewezen overmacht blijft het risico bij de uitlener.
> **Voorbeeld:** Een drone valt op een uitgeleende fiets en beschadigt deze. De uitlener blijft eigenaar en draagt in principe het risico. Echter, als de ontlener de fiets voor andere doeleinden dan afgesproken gebruikte op dat moment, kan hij wel aansprakelijk zijn.
#### 4.1.7 Rechtspraak omtrent bruikleen
De rechtspraak heeft in specifieke gevallen geoordeeld dat er geen sprake was van bruikleen, ondanks de aanwezigheid van bepaalde kenmerken. Dit was bijvoorbeeld het geval waarbij een opa een auto van zijn dochter gebruikte om zijn kleindochter naar school te brengen, en de auto gestolen werd terwijl de motor draaide. De rechtbank oordeelde dat dit geen bruikleen was omdat het niet in het belang van de opa was, maar eerder een gunst. Ook in de situatie waarbij een vriendin een auto van een dronken vriend bestuurde en betrokken raakte bij een ongeval, werd geoordeeld dat dit geen bruikleen was omdat het in het belang van de vriend was en niet de vriendin.
### 4.2 Verbruiklening
Verbruiklening, geregeld in artikel 1892 BW en verder, is een overeenkomst waarbij één partij (de uitlener) een som geld of een hoeveelheid zaken van gelijke soort, kwaliteit en hoeveelheid ter beschikking stelt van een andere partij (de ontlener), met de verplichting voor de ontlener om een equivalent terug te geven. De geleende zaken zijn vervangbaar en gaan teniet door gebruik of verbruik.
#### 4.2.1 Eigendomsovergang en risico
In tegenstelling tot bruikleen, gaat bij verbruiklening de eigendom van de geleende zaken over op de ontlener. Hierdoor draagt de ontlener het risico voor verlies door toeval. Het misbruik van vertrouwen (art. 491 Sw.) is enkel van toepassing bij bruikleen, niet bij verbruiklening. Bij insolvabiliteit van de ontlener kan de uitlener bij verbruiklening niet revindiceren als eigenaar.
#### 4.2.2 Kenmerken van verbruiklening
* **Klassiek voorwerp:** Geldlening is het meest voorkomende voorbeeld.
* **Zakelijke overeenkomst:** Net als bij bruikleen, komt de overeenkomst tot stand door de afgifte van de zaak.
* **Om niet of onder bezwarende titel:** Verbruiklening kan kosteloos zijn, maar ook tegen betaling, zoals bij een geldlening met interest.
* **Eenzijdig of wederkerig contract:** Afhankelijk van of er interest wordt bedongen.
#### 4.2.3 Verbintenissen van de ontlener
De ontlener heeft in principe één verplichting: de teruggave van het equivalent. Bij een geldlening geldt het principe van nominalisme (art. 1895 BW): de teruggave moet gebeuren in de oorspronkelijke nominale waarde, ongeacht waardevermindering of waardevermeerdering.
#### 4.2.4 Lening op interest
Het is toegestaan om interest te bedingen bij verbruiklening (art. 1905 BW). Indien er niets is bepaald over de interestvoet, geldt de wettelijke interest (art. 1907, vierde lid BW). Er is echter een verbod op woeker (art. 1907bis BW jo. art. 494 Sw.).
### 4.3 Bijzondere soorten kredieten
#### 4.3.1 Consumentenkrediet
Dit is een krediet dat een kredietgever aanbiedt aan een consument, rechtstreeks of via een kredietbemiddelaar. De wetgeving (Boek VII WER, art. 64 e.v.) beschermt de consument tegen zichzelf.
#### 4.3.2 Hypothecair krediet
Dit betreft een krediet dat gewaarborgd wordt door een hypotheek. De wetgeving (Boek VII WER, art. 123 e.v.) beoogt misbruiken te bestrijden waarvan de kredietnemer slachtoffer kon zijn.
### 4.4 Leasing
Leasing is een financieringsovereenkomst waarbij een kredietverlener (leasinggever of lessor) het genot over een goed (roerend, bedrijfsmateriaal of onroerend) aanbiedt aan een gebruiker of kredietnemer (leasingnemer of lessee) tegen een periodiek te betalen prijs. Na de leasingperiode heeft de lessee meestal de optie om het goed aan te kopen.
#### 4.4.1 Kenmerken van financiële leasing
Financiële leasing wordt ook wel 'echte' leasing genoemd. De belangrijkste kenmerken zijn:
* De lessor koopt op vraag van de lessee een investeringsgoed aan bij een derde.
* De lessee betaalt een huurprijs voor de periode dat het goed ter beschikking wordt gesteld.
* De leasingperiode dekt grotendeels de economische levensduur van het goed.
* Aan het einde van het contract heeft de lessee de mogelijkheid om het eigendom te verkrijgen tegen een vooraf bepaalde prijs.
* Er is sprake van een meerpartijenverhouding die kan worden ontbonden in drie contracten: een koopcontract, een soort huurcontract en een eenzijdige verkoopbelofte (optie).
* De juridische eigendom berust bij de lessor, terwijl de economische ‘eigendom’ (het genot en de risico’s) grotendeels bij de lessee ligt. Het eigendomsrecht van de lessor is sterk en tegenwerpelijk aan schuldeisers van de lessee.
> **Voorbeeld:** Een zelfstandige consultant least een BMW bij BMW Financial Services. Hij betaalt een maandelijkse vergoeding voor het gebruik. BMW blijft eigenaar, maar de consultant geniet van de wagen. Aan het einde kan hij de wagen kopen tegen een restwaarde.
#### 4.4.2 Specifieke vormen van leasing
* **Sale-and-lease-back:** Het goed wordt eerst verkocht aan de leasingmaatschappij en daarna opnieuw geleased door de verkoper.
* **Operationele leasing (renting):** Dit is meer een verhuring van investeringsgoederen waarbij de lessor vaak zelf de producent of invoerder is. Het gaat meestal gepaard met een onderhoudscontract en heeft zelden een aankoopoptie.
### 4.5 Andere rechtsfiguren
#### 4.5.1 Franchising
Franchising is een distributietechniek die werkt als een toetredingscontract. De franchisenemer blijft juridisch zelfstandig eigenaar van zijn zaak, maar gebruikt het imago, de knowhow en het commerciële systeem van de franchisor. De franchisenemer betaalt een eenmalig entreegeld en een periodieke vergoeding (vaak op basis van omzet). De franchisor verleent bijstand en diensten, en behoudt een controlerecht.
> **Voorbeeld:** Een ondernemer die een McDonald's opent als franchisenemer, maakt gebruik van het merk en systeem van McDonald's in ruil voor vergoedingen en ondersteuning.
#### 4.5.2 Licentie
Een licentie is een vorm van huur van onlichamelijke roerende goederen of rechten. De titularis van een intellectueel eigendomsrecht of knowhow verleent aan een licentienemer de toelating om bepaalde handelingen te stellen die normaal onder het monopolie van de titularis vallen, tegen betaling van een vergoeding (royalty's).
> **Voorbeeld:** Een softwarebedrijf verleent een licentie aan een ander bedrijf om hun software te gebruiken. Het bedrijf betaalt hiervoor periodieke licentiekosten. Dit is vergelijkbaar met de huur van een auteursrecht.
---
# Franchising en licentieverlening
Dit onderdeel behandelt de juridische concepten van franchising en licentieverlening, inclusief hun definities, kenmerken en voorbeelden.
### 5.1 Franchising
Franchising is een distributietechniek die wordt gekenmerkt door een toetredingscontract tussen een franchisenemer (franchisee) en een franchisegever (franchisor). De franchisenemer blijft juridisch zelfstandig eigenaar van de zaak, maar exploiteert deze onder het imago, de knowhow en het commerciële systeem van de franchisor.
#### 5.1.1 Kenmerken van franchising
* **Juridische Zelfstandigheid:** De franchisenemer is juridisch een zelfstandige ondernemer.
* **Knowhow en Systeem:** De franchisenemer maakt gebruik van het merk, de knowhow en het commerciële systeem van de franchisor.
* **Vergoeding:** De franchisenemer betaalt een vergoeding aan de franchisor, die doorgaans bestaat uit een eenmalig entreegeld en periodieke vergoedingen, vaak gebaseerd op de omzet.
* **Exploitatierecht:** De franchisenemer verkrijgt het recht om een bepaald merk te exploiteren of te opereren volgens een specifieke commerciële formule.
* **Bijstand en Controle:** De franchisor biedt bijstand en diensten aan de franchisenemer en heeft doorgaans ook een controlerecht om de kwaliteit te waarborgen.
> **Voorbeeld:** Een ondernemer opent een McDonald's-restaurant als franchisenemer. Hij blijft juridisch zelfstandig, maar gebruikt het merk, de knowhow en het commerciële systeem van McDonald's. In ruil betaalt hij eenmalig entreegeld en periodieke vergoedingen op basis van omzet. De franchisor biedt ondersteuning en voert controles uit om de kwaliteit te bewaken.
### 5.2 Licentieverlening
Licentieverlening is een rechtsfiguur die kan worden beschouwd als de huur van onlichamelijk roerende goederen of de huur van rechten. Het houdt in dat de titularis van een industrieel eigendomsrecht of knowhow de licentienemer toelating verleent om bepaalde handelingen te stellen die normaal onder het monopolie van de titularis vallen. Dit gebeurt tegen betaling van een vergoeding, de zogenaamde 'royalty's'.
#### 5.2.1 Kenmerken van licentieverlening
* **Huur van Rechten:** Het betreft in wezen de huur van rechten, specifiek intellectuele eigendomsrechten of knowhow.
* **Toelating tot Monopolie:** De licentienemer krijgt toelating om handelingen te verrichten die normaal exclusief voorbehouden zijn aan de titularis van het recht.
* **Vergoeding (Royalty's):** Tegenover deze toelating staat een financiële vergoeding, in de vorm van royalty's.
* **Onlichamelijk Roerend Goed:** Het object van de licentie is een onlichamelijk roerend goed.
> **Voorbeeld:** Een softwarebedrijf geeft een ander bedrijf een licentie om zijn professionele software te gebruiken. Het softwarebedrijf, als houder van het intellectuele eigendomsrecht, staat het andere bedrijf toe de software te installeren en te gebruiken. Hiervoor betaalt het bedrijf periodieke royalty's of licentiekosten. Dit illustreert de huur van een onlichamelijk roerend goed via een licentie.
> **Tip:** Licenties zijn cruciaal in sectoren zoals softwareontwikkeling, farmacie, muziek en auteursrecht, waar het gebruik van exclusieve rechten tegen vergoeding centraal staat.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Bruikleen (Commodaat) | Een benoemde overeenkomst waarbij een partij (de uitlener) een niet-vervangbare zaak tijdelijk ter beschikking stelt van een andere partij (de ontlener) voor persoonlijk gebruik, zonder vruchtgebruik, met de verplichting deze na afloop terug te geven. |
| Verbruiklening (Moneo mutui) | Een overeenkomst waarbij een partij (de lener) een som geld of andere verbruikbare zaken ontvangt van de andere partij (de uitlener), met de verplichting om een gelijkwaardige hoeveelheid van hetzelfde soort en dezelfde kwaliteit terug te geven. |
| Zakelijke overeenkomst | Een overeenkomst die pas tot stand komt op het moment van de feitelijke afgifte van de zaak waarop de overeenkomst betrekking heeft. De totstandkoming is dus afhankelijk van de overhandiging en niet enkel van de wilsovereenstemming. |
| Eenzijdige overeenkomst | Een overeenkomst waarbij slechts één partij verbintenissen aangaat ten opzichte van de andere partij. In het geval van bruikleen heeft de uitlener na de afgifte van de zaak geen verdere verplichtingen. |
| Overeenkomst om niet (Kosteloos) | Een overeenkomst die wordt aangegaan zonder dat een tegenprestatie wordt verwacht. De voordelen van de overeenkomst komen één partij toe, zonder dat deze daarvoor betaalt. |
| Intuitu personae | Een overeenkomst die zodanig is afgestemd op de persoon van de contractant dat deze niet zonder gevolgen kan worden vervangen door een ander. Bij bruikleen kan dit in beperkte mate spelen, omdat de zaak aan een specifieke persoon wordt toevertrouwd. |
| Middelenverbintenis | Een verbintenis waarbij de schuldenaar zich ertoe verbindt om alle nodige middelen aan te wenden om een bepaald resultaat te bereiken, zonder garantie op succes. Het bewijs van wanprestatie vereist dat aangetoond wordt dat de middelen niet adequaat werden ingezet. |
| Resultaatsverbintenis | Een verbintenis waarbij de schuldenaar zich ertoe verbindt om een specifiek resultaat te bereiken. Het niet-bereiken van het resultaat leidt tot een contractuele wanprestatie, tenzij overmacht kan worden aangetoond. |
| ENAC (Exceptio Non Adimpleti Contractus) | De exceptie van niet-uitgevoerde contract. Dit is het recht van een partij om haar eigen prestatie op te schorten zolang de wederpartij haar verbintenis niet nakomt. Dit recht is niet van toepassing op eenzijdige overeenkomsten. |
| Verbruikbare zaken | Zaken die door het eerste gebruik tenietgaan of hun aard verliezen, zoals geld, voedsel of brandstof. Deze kunnen niet in natura worden teruggegeven na gebruik. |
| Niet-vervangbare zaken | Zaken die na gebruik intact blijven en identiek kunnen worden teruggegeven. De identiteit van de zaak is essentieel. |
| Principe van nominalisme | In geval van geldleningen, houdt dit principe in dat de terug te betalen som gelijk is aan het nominale bedrag van de lening, ongeacht eventuele waardevermeerdering of -vermindering van het geld gedurende de looptijd van de lening. |
| Consumentenkrediet | Een krediet dat wordt verleend aan een consument, rechtstreeks of via een kredietbemiddelaar, door een kredietgever. Dit is gereguleerd om consumenten te beschermen. |
| Hypothecair krediet | Een krediet dat gewaarborgd wordt door een hypotheek op onroerend goed. Het doel is het bestrijden van misbruiken waarbij de kredietnemer slachtoffer was. |
| Financiële leasing | Een financieringsovereenkomst waarbij een kredietverlener het genot over een goed ter beschikking stelt aan een gebruiker tegen betaling van een periodieke prijs, met een optie voor de gebruiker om het goed na de leaseperiode aan te kopen. |
| Franchising | Een distributietechniek en toetredingscontract waarbij een franchisenemer het recht verkrijgt om een merk, knowhow en commercieel systeem van een franchisor te exploiteren, in ruil voor vergoedingen en onder controle van de franchisor. |
| Licentie | De toelating die de titularis van een industrieel eigendomsrecht of knowhow verleent aan een licentienemer om bepaalde handelingen te verrichten die normaal onder het monopolie van de titularis vallen, tegen betaling van een vergoeding (royalty's). |
Cover
Deel 3 - Goederenrecht.pptx
Summary
# Begrip en soorten van goederen
Dit onderwerp behandelt de fundamentele definities en classificaties van goederen, inclusief materiële en onlichamelijke, roerende en onroerende goederen, en het belang van dit onderscheid.
### 1.1 Definitie van goederen
Goederen zijn alle voorwerpen die vatbaar zijn voor toe-eigening. Dit omvat zowel materiële zaken als vermogensrechten.
### 1.2 Classificatie van goederen
Goederen kunnen op verschillende manieren worden ingedeeld, wat relevant is voor juridische en praktische toepassingen.
#### 1.2.1 Materiële en onlichamelijke goederen
* **Materiële (lichamelijke) goederen:** Dit zijn tastbare voorwerpen die zintuiglijk waarneembaar zijn en gemeten of gekwantificeerd kunnen worden.
* **Onlichamelijke goederen:** Dit zijn niet-tastbare goederen, zoals intellectuele eigendomsrechten (bijvoorbeeld merken en octrooien) of andere vermogensrechten (zoals eigendom en nalatenschap).
#### 1.2.2 Roerende en onroerende goederen
Alle goederen zijn ofwel roerend ofwel onroerend.
* **Onroerende goederen:** Dit zijn goederen die in principe niet verplaatsbaar zijn. Ze worden verder onderverdeeld in vier categorieën:
* **Onroerend uit hun aard:** Dit betreft de grond zelf.
* **Onroerend door incorporatie:** Dit omvat bouwwerken en beplantingen die deel uitmaken van het erf waarmee ze verbonden zijn.
* **Onroerend door bestemming:** Dit zijn goederen die accessoires zijn van een onroerend goed indien ze dezelfde eigenaar hebben en er een economische of materiële band bestaat met het onroerend goed. Het principe "bijzaak volgt hoofdzaak" is hier van toepassing. Een voorbeeld is vaste vloerbekleding in een huis, gelegd door de eigenaar.
* **Onroerend door het voorwerp waarop zij betrekking hebben:** Dit zijn rechten en schuldvorderingen die betrekking hebben op onroerend goed. Een voorbeeld is het recht op aflevering van een onroerend goed, wat een onroerend recht is.
* **Roerende goederen:** Dit zijn alle goederen die niet onroerend zijn. Dit is een negatieve definitie. Voorbeelden zijn zakelijke rechten op roerende goederen (zoals vruchtgebruik op een auto) en schuldvorderingen (zoals het vorderen van een geldsom).
#### 1.2.3 Vervroegd roerende goederen
Dit zijn goederen die binnen een technisch en economisch redelijke termijn "losgemaakt" kunnen worden en als roerend worden beschouwd. Groenten en fruit, zes weken voor de oogst, vallen hieronder.
#### 1.2.4 Gebruiks- en verbruiksgoederen
* **Gebruiksgoederen:** Deze goederen kunnen meerdere keren worden gebruikt zonder te verdwijnen, hoewel ze teniet kunnen gaan door slijtage, defecten of externe oorzaken. Voorbeelden zijn een fiets, computer of telefoon.
* **Verbruiksgoederen:** Deze goederen verdwijnen bij het eerste gebruik, zoals voedsel of geld. Bij het uitlenen van een verbruiksgoed, moet een gelijkaardige zaak worden teruggegeven, terwijl bij een gebruiksgoed dezelfde zaak moet worden teruggegeven.
#### 1.2.5 Publieke en private goederen
* **Publieke goederen:** Deze worden gebruikt in het algemeen belang, zoals straten en voetpaden. Ze zijn in principe niet vervreemdbaar en de regulering ervan valt onder het administratief recht. Een zakelijk gebruiksrecht kan eventueel bestaan indien dit niet in strijd is met het algemeen belang.
* **Private goederen:** Deze zijn niet bestemd voor het gebruik van iedereen en zijn vervreemdbaar. De regulering ervan valt onder het burgerlijk recht.
### 1.3 Belang van het onderscheid tussen goederen
Het onderscheid tussen verschillende soorten goederen is cruciaal voor diverse rechtsgebieden, waaronder:
* Burgerlijk recht
* Fiscaal recht
* Gerechtelijk recht
### 1.4 Onroerende publiciteit
Onroerende publiciteit is het proces waarbij informatie over zakelijke rechten op onroerende goederen openbaar wordt gemaakt. Dit is belangrijk voor personen of instanties die geïnteresseerd zijn in wie een zakelijk recht heeft op een onroerend goed, bijvoorbeeld voor belastingdoeleinden of investeringen.
* **Hoe?** Dit gebeurt via een register op het bevoegde kantoor van de algemene administratie van de patrimoniumdocumentatie.
* **Wat?** Enkel vonnissen, authentieke akten of onderhandse akten die door een notaris zijn erkend, worden geregistreerd. Eigenhandige onderhandse akten vallen hier niet onder.
> **Tip:** Het onderscheid tussen roerende en onroerende goederen, en de classificatie binnen deze categorieën, heeft significante gevolgen voor de overdracht, vestiging van rechten en de toepasselijke regelgeving.
---
# Zakelijke rechten in het algemeen
Dit deel definieert zakelijke rechten en behandelt hun kernmerken, zoals het volgrecht, en een overzicht van de verschillende soorten zakelijke rechten die bestaan.
### 2.1 Wat zijn zakelijke rechten?
Zakelijke rechten zijn vermogensrechten die door de wetgever als zodanig worden erkend. Ze verlenen een rechtssubject direct zeggenschap over een bepaald goed. Dit staat in contrast met persoonlijke rechten, die aanspraken jegens een andere persoon inhouden.
#### 2.1.1 Kenmerken van zakelijke rechten
Een cruciaal kenmerk van zakelijke rechten is dat ze "vastzitten aan een zaak" en die zaak "volgen". Dit wordt ook wel het volgrecht genoemd. Het betekent dat het recht, ongeacht wie de eigenaar van de zaak is, verbonden blijft aan de zaak zelf.
#### 2.1.2 Beperkt aantal soorten
De wetgever erkent een beperkt aantal zakelijke rechten. Deze kunnen globaal worden ingedeeld in eigendom, zakelijke gebruiksrechten en zakelijke zekerheden.
### 2.2 Overzicht van zakelijke rechten
#### 2.2.1 Eigendom en mede-eigendom
* **Eigendom:** Dit is het meest volledige recht dat een persoon op een goed kan hebben. Het omvat de bevoegdheden om het goed te gebruiken, ervan te genieten en erover te beschikken, tenzij dit bij wet verboden is. Eigendom is niet hetzelfde als "bezit", wat enkel feitelijke controle over een goed inhoudt.
* **Bescherming van eigendom:** De Grondwet bepaalt dat niemand uit zijn eigendom kan worden ontzet dan ten algemene nutte. Het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens verzekert het ongestoord genot van eigendom en verbiedt onteigening, behalve in het algemeen belang. Diefstal van eigendom is strafbaar gesteld in het strafrecht.
* **Beperkingen van eigendomsrecht:** Het eigendomsrecht is niet absoluut. Het moet rekening houden met de belangen van overheden (onteigeningen, ruimtelijke ordening) en andere personen (evenwichtsleer, burenhinder). Onteigening is een procedure waarbij een eigenaar gedwongen en onherroepelijk van zijn eigendom wordt beroofd ten voordele van de gemeenschap, mits er sprake is van algemeen nut en een billijke schadeloosstelling.
* **Mede-eigendom:** Dit doet zich voor wanneer meerdere personen tegelijkertijd het eigendomsrecht op hetzelfde goed hebben. Er zijn verschillende vormen:
* **Toevallige mede-eigendom:** Ontstaat bijvoorbeeld bij een erfenis van een huis. Elke mede-eigenaar heeft recht op het materieel gebruik en genot van het goed. Voor daden van beschikking is in principe toestemming van de andere mede-eigenaars nodig, behalve voor daden tot behoud, voorlopig beheer of in geval van noodzakelijkheid en bederf/waardevermindering.
* **Vrijwillige mede-eigendom:** Ontstaat wanneer personen ervoor kiezen om samen een goed aan te kopen. De rechten en plichten worden contractueel geregeld; bij gebrek daaraan gelden de regels van toevallige mede-eigendom.
* **Gedwongen mede-eigendom:** Komt voor bij gemeenschappelijke delen in bijvoorbeeld een appartementsgebouw. Belangrijke beslissingen worden genomen door de Algemene Vergadering van mede-eigenaars, met een basisakte en reglement van mede-eigendom, en dagelijks beheer door een syndicus.
#### 2.2.2 Zakelijke gebruiksrechten
* **Vruchtgebruik:** Verleent aan de titularis het tijdelijke recht (maximaal 99 jaar) op gebruik en genot van een goed van de blote eigenaar. Dit moet gebeuren als een voorzichtig en redelijk persoon, in overeenstemming met de bestemming van het goed, met de verplichting het goed bij het einde van het recht terug te geven. Het beschikkingsrecht blijft bij de blote eigenaar.
* **Erfdienstbaarheden:** Dit is een last die op een onroerend goed (lijdend erf) wordt gelegd ten behoeve van een ander onroerend goed (heersend erf). Het doel is de exploitatie en het gebruik van erven te vergemakkelijken. Een bekend voorbeeld is het recht van uitweg.
* **Erfpacht:** Dit is een zakelijk gebruiksrecht dat een vol gebruik en genot verleent van andermans goed (onroerend uit aard of door incorporatie). Het doel kan bijvoorbeeld zijn het bebouwen van braakliggende gronden. De duurtijd varieert van 15 tot 99 jaar. De erfpachter heeft genot en gebruik, is verantwoordelijk voor onderhoud en herstellingen, mag de waarde van het goed niet verminderen, en betaalt een vergoeding.
* **Opstal:** Dit is een zakelijk gebruiksrecht dat het eigendomsrecht verleent op gebouwde of niet-gebouwde volumes, voor het geheel of een deel, op, boven of onder andermans grond. Het doel is om er bouwwerken of beplantingen te hebben. De duurtijd is maximaal 99 jaar. De opstalhouder oefent op zijn volume alle bevoegdheden van een eigenaar uit, terwijl de grondeigenaar (opstalgever) zijn rechten en plichten met betrekking tot zijn eigendom behoudt.
#### 2.2.3 Zakelijke zekerheden
Zakelijke zekerheden bieden een schuldeiser zekerheid voor de voldoening van een schuld. De belangrijkste vormen zijn:
* **Voorrechten:** Wettelijk bepaalde voorrechten die aan bepaalde schuldeisers een voorrang verlenen bij de verdeling van de opbrengst van een goed.
* **Pand:** Een zakelijk zekerheidsrecht op een roerend goed.
* **Hypotheek:** Een zakelijk zekerheidsrecht op een onroerend goed.
* **Retentierecht:** Het recht om de teruggave van een goed te weigeren totdat een schuld die verband houdt met dat goed, is voldaan.
> **Tip:** Het onderscheid tussen zakelijke rechten en persoonlijke rechten is fundamenteel. Zakelijke rechten geven directe macht over een goed, terwijl persoonlijke rechten aanspraken jegens een persoon inhouden. Het volgrecht is een van de meest kenmerkende eigenschappen van zakelijke rechten.
---
# Eigendomsrecht en mede-eigendom
Dit gedeelte behandelt het eigendomsrecht als het meest omvattende recht op een goed, de bescherming en beperkingen ervan, alsook de verschillende vormen van mede-eigendom.
### 3.1 Eigendomsrecht
#### 3.1.1 Begrip en definitie
Het eigendomsrecht wordt gedefinieerd als het meest volledige recht dat een persoon op een goed kan hebben. Het omvat een volheid aan bevoegdheden, behalve indien bij wet verboden. Deze bevoegdheden omvatten het gebruiken, genieten en beschikken over het goed. Het is belangrijk om dit te onderscheiden van "bezit", wat enkel het feitelijk beschikken over een goed inhoudt.
#### 3.1.2 Bescherming van de eigendom
De bescherming van het eigendomsrecht is gewaarborgd op verschillende niveaus:
* **Grondwet:** Bepaalt dat niemand uit zijn eigendom kan worden ontzet, behalve ten algemene nutte.
* **Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM):** Verzekert het "ongestoord genot van eigendom" en stelt dat niemand van zijn eigendom kan worden beroofd, met uitzondering van het algemeen belang.
* **Strafwet:** Diefstal van iemands eigendom wordt beschouwd als een misdrijf.
#### 3.1.3 Beperkingen van het eigendomsrecht
Het eigendomsrecht is geen absoluut recht en kent diverse beperkingen. Er moet rekening worden gehouden met de belangen van:
* **Overheden:** Dit kan zich uiten in onteigeningen en ruimtelijke ordeningsmaatregelen. Onteigening is een procedure waarbij een eigenaar gedwongen en onherroepelijk van zijn eigendom wordt beroofd ten voordele van de gemeenschap, met als doel het algemeen nut of belang. Dit proces vereist een bijzondere procedure en een billijke schadeloosstelling.
* **Andere personen:** Dit omvat onder meer de evenwichtsleer en burenhinder, waarbij rekening gehouden moet worden met de belangen van naburige eigenaars.
### 3.2 Mede-eigendom
#### 3.2.1 Begrip en definitie
Mede-eigendom ontstaat wanneer verschillende personen titularis zijn van het eigendomsrecht op hetzelfde goed.
#### 3.2.2 Vormen van mede-eigendom
Er worden drie hoofdvormen van mede-eigendom onderscheiden:
* **Toevallige mede-eigendom:** Deze vorm ontstaat zonder specifieke wil van de betrokkenen, bijvoorbeeld bij een erfenis waarbij meerdere erfgenamen een huis in onverdeelde mede-eigendom verkrijgen.
* Elke eigenaar heeft recht op het materieel gebruik en genot van het onverdeelde goed.
* In principe is toestemming van de andere mede-eigenaars vereist voor handelingen.
* Uitzonderingen hierop zijn daden tot behoud, daden tot voorlopig beheer, en daden van beschikking in geval van noodzakelijkheid, zeker wanneer de goederen onderhevig zijn aan bederf of waardevermindering.
* **Vrijwillige mede-eigendom:** Deze vorm wordt gecreëerd door een bewuste overeenkomst tussen twee of meer personen, bijvoorbeeld wanneer twee personen besluiten samen een huis aan te kopen.
* De rechten en plichten van de mede-eigenaars worden contractueel geregeld.
* Indien er geen specifieke contractuele regelingen zijn, gelden de regels van toevallige mede-eigendom.
* **Gedwongen mede-eigendom:** Dit type mede-eigendom is onlosmakelijk verbonden aan een bepaald goed, zoals de gemeenschappelijke delen in een appartementsgebouw.
* Belangrijke beslissingen worden genomen door de Algemene Vergadering van mede-eigenaars.
* Vaak wordt er een basisakte en een reglement van mede-eigendom opgesteld.
* Het dagelijks beheer wordt doorgaans waargenomen door een syndicus.
### 3.3 Overige zakelijke rechten (Kort overzicht ter context)
Hoewel niet de kern van dit specifieke thema, worden ter volledigheid van het goederenrecht enkele andere zakelijke rechten kort benoemd die de eigendom kunnen beperken of aanvullen:
* **Vruchtgebruik:** Verleent het tijdelijk recht op gebruik en genot van een goed, met de plicht om het bij het einde van het recht terug te geven. Het beschikkingsrecht blijft bij de blote eigenaar. Het recht geldt maximaal 99 jaar.
* **Erfdienstbaarheden:** Een last op een onroerend goed (lijdend erf) ten voordele van een andermans onroerend goed (heersend erf), met als doel de exploitatie en het gebruik van de erven te vergemakkelijken.
* **Erfpacht:** Een zakelijk gebruiksrecht dat een vol gebruik en genot verleent van andermans onroerend goed. De duur varieert van 15 tot 99 jaar. De erfpachter is verantwoordelijk voor onderhoud en herstellingen, en mag de waarde van het goed niet verminderen, mits betaling van een vergoeding.
* **Opstal:** Een zakelijk gebruiksrecht dat eigendomsrecht verleent op gebouwde of ongebouwde volumes op, boven of onder andermans grond. De duur is maximaal 99 jaar. De opstalhouder oefent alle bevoegdheden van een eigenaar uit op zijn volume.
---
# Specifieke zakelijke gebruiksrechten
Dit onderwerp behandelt de juridische concepten van specifieke zakelijke gebruiksrechten, zoals vruchtgebruik, erfdienstbaarheden, erfpacht en opstal, waarbij hun definities, duur en de rechten en plichten van de betrokken partijen worden uitgediept.
### 4.1 Zakelijke gebruiksrechten in vogelvlucht
Zakelijke gebruiksrechten verlenen de houder het recht om een goed dat toebehoort aan een ander, te gebruiken en ervan te genieten, binnen de wettelijk bepaalde grenzen. Deze rechten zijn onderscheiden van het volledige eigendomsrecht en hebben specifieke kenmerken wat betreft duur, omvang van bevoegdheden en de verplichtingen van de titularissen.
### 4.2 Vruchtgebruik
* **Begrip en definitie:** Vruchtgebruik verleent aan de titularis het tijdelijke recht om een goed te gebruiken en de vruchten ervan te genieten. Dit recht wordt uitgeoefend als een zorgvuldig en redelijk persoon, conform de bestemming van het goed.
* **Duur:** Het recht op vruchtgebruik is beperkt in duur, met een maximum van 99 jaar.
* **Rechten en plichten:**
* **Vruchtgebruiker:** Heeft het recht op gebruik en genot van het goed. Is verplicht het goed te onderhouden en te herstellen. Bij het einde van het recht moet het goed worden teruggegeven.
* **Blote eigenaar:** Behoudt het beschikkingsrecht over het goed, maar kan het niet gebruiken of ervan genieten zolang het vruchtgebruik loopt.
> **Tip:** Het beschikkingsrecht blijft dus bij de blote eigenaar, terwijl het gebruiks- en genotsrecht bij de vruchtgebruiker ligt.
### 4.3 Erfdienstbaarheden
* **Begrip en definitie:** Een erfdienstbaarheid is een last die op een onroerend goed (het lijdend erf) wordt gelegd ten gunste van een ander onroerend goed (het heersend erf). Het doel is om de exploitatie en het gebruik van de erven te vergemakkelijken.
* **Kenmerken:** Erfdienstbaarheden kunnen zowel zichtbaar als onzichtbaar zijn.
* **Voorbeeld:** Een recht van uitweg is een klassiek voorbeeld van een erfdienstbaarheid.
### 4.4 Erfpacht
* **Begrip en definitie:** Erfpacht is een zakelijk gebruiksrecht dat de erfpachter een volledig gebruik en genot verleent van andermans goed. Dit goed is bij voorkeur onroerend uit zijn aard of door incorporatie.
* **Doel:** Een veelvoorkomend doel is de bebouwing van braakliggende gronden.
* **Duur:** De duurtijd van een erfpachtcontract varieert tussen 15 en 99 jaar, wat het een tijdelijk recht maakt.
* **Rechten en plichten:**
* **Erfpachter:** Mag het goed gebruiken en ervan genieten. Is verantwoordelijk voor onderhoud en herstellingen. Mag de waarde van het goed niet verminderen en moet een vergoeding betalen aan de eigenaar.
* **Eigenaar (Eigenaar van de grond):** Ontvangt een vergoeding en behoudt de eigendom van de grond.
### 4.5 Opstal
* **Begrip en definitie:** Opstal is een zakelijk gebruiksrecht dat de opstalhouder het eigendomsrecht verleent op gebouwde of niet-gebouwde volumes. Dit recht kan betrekking hebben op de grond, boven de grond of onder de grond van een ander. Het doel is het hebben van bouwwerken of beplantingen op die grond.
* **Duur:** De maximale duurtijd van een opstalrecht is 99 jaar.
* **Rechten en plichten:**
* **Opstalhouder:** Oefent alle bevoegdheden van een eigenaar uit op het door het opstalrecht gedekte volume, inclusief de bijbehorende rechten en plichten.
* **Opstalgever (Grondeigenaar):** Behoudt de rechten en plichten met betrekking tot zijn eigendom, de grond zelf.
> **Example:** Een projectontwikkelaar die een appartementencomplex wil bouwen op grond die hij niet bezit, kan een opstalrecht vestigen. Hij wordt dan eigenaar van het gebouw, maar niet van de grond. De grondeigenaar ontvangt periodieke betalingen voor het gebruik van zijn grond.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Goed | Een object dat vatbaar is voor toe-eigening, inclusief vermogensrechten. Dit omvat zowel materiële (lichamelijke) als onlichamelijke goederen. |
| Materiële goederen | Goederen die fysiek waarneembaar zijn, zoals een tafel, een boek of een huis. Deze kunnen met de zintuigen worden waargenomen en gekwantificeerd. |
| Onlichamelijke goederen | Goederen die niet fysiek waarneembaar zijn, maar wel economische waarde vertegenwoordigen. Voorbeelden zijn merken, octrooien, eigendomsrechten en schuldvorderingen. |
| Roerende goederen | Alle goederen die verplaatsbaar zijn. Dit is een negatieve definitie, wat betekent dat alles wat niet als onroerend wordt beschouwd, roerend is. |
| Onroerende goederen | Goederen die in principe niet verplaatsbaar zijn. Deze categorie omvat goederen uit hun aard (grond), door incorporatie (bouwwerken), door bestemming (accessoria) en door het voorwerp waar zij betrekking op hebben. |
| Zakelijk recht | Een recht dat aan een rechtssubject een directe zeggenschap verleent over een bepaald goed. Zakelijke rechten "zitten vast aan een zaak" en volgen deze zaak (volgrecht). |
| Eigendomsrecht | Het meest omvattende recht dat een persoon op een goed kan hebben, inclusief de bevoegdheden om het goed te gebruiken, ervan te genieten en erover te beschikken, tenzij bij wet verboden. |
| Mede-eigendom | Een situatie waarin meerdere personen tegelijkertijd titularis zijn van het eigendomsrecht op hetzelfde goed. Er zijn verschillende vormen, zoals toevallige, vrijwillige en gedwongen mede-eigendom. |
| Vruchtgebruik | Een tijdelijk zakelijk gebruiksrecht dat de titularis het recht geeft op het gebruik en genot van een goed van de blote eigenaar, onder de verplichting het goed aan het einde van het recht terug te geven. |
| Erfdienstbaarheid | Een last die op een onroerend goed (lijdend erf) wordt gelegd ten gunste van een ander onroerend goed (heersend erf) voor het gebruik en nut ervan, om de exploitatie en het gebruik van erven te vergemakkelijken. |
| Erfpacht | Een zakelijk gebruiksrecht dat een volledig gebruik en genot verleent van een andermans onroerend goed (uit zijn aard of door incorporatie), vaak met het doel dit goed te bebouwen. |
| Opstal | Een zakelijk gebruiksrecht dat het eigendomsrecht verleent op gebouwde volumes (voor het geheel of een deel) op, boven of onder andermans grond, om er bouwwerken of beplantingen te hebben. |
| Burgerlijk recht | Het deel van het recht dat de betrekkingen tussen burgers onderling regelt, met inbegrip van de regels rond goederenrecht. |
| Fiscaal recht | Het rechtsgebied dat zich bezighoudt met de heffing van belastingen, waarbij de classificatie van goederen (bv. roerend versus onroerend) van belang kan zijn. |
| Gerechtelijk recht | Het rechtsgebied dat de procedures en regels voor rechtspraak omvat; het onderscheid tussen goederen kan hier ook relevant zijn. |
Cover
Deel 5 - Verbintenissen.pptx
Summary
## Inleiding tot het Verbintenissenrecht
Het verbintenissenrecht regelt de juridische relaties tussen personen die voortvloeien uit een verbintenis. Een verbintenis is een rechtsband waarbij een schuldeiser van een schuldenaar de uitvoering van een prestatie mag eisen. Deze gids behandelt de algemene principes van het verbintenissenrecht en contractenrecht, zoals uiteengezet in het Burgerlijk Wetboek (BW), met focus op Boek 5.
### Situering en vindplaats van het verbintenissenrecht
Het verbintenissenrecht is een fundamenteel onderdeel van het privaatrecht en regelt de rechtsbetrekkingen tussen individuen. In de Belgische wetgeving vinden we de kernbepalingen hiervan terug in het Burgerlijk Wetboek (BW).
**Oud BW:** [1804](#page=1804).
* Boek III. Wijze van eigendomsverkrijging
* Titel III. Contracten of verbintenissen uit overeenkomst in het algemeen (art. 1101 t.e.m. 1369 oud BW)
* Titel IV. Verbintenissen buiten overeenkomst (art. 1370 t.e.m. 1386 oud BW)
* Titel IVbis. Vergoeding van de schade door abnormalen veroorzaakt (art. 1386bis oud BW)
**Huidig BW (vanaf 2019):**
* Boek 1. Algemene bepalingen (BS 1 juli 2022 – inwerkingtreding 01/01/2023)
* Boek 5. Verbintenissen (BS 1 juli 2022 – inwerkingtreding 01/01/2023)
* Boek 6. Buitencontractuele aansprakelijkheid (BS 1 juli 2024 – inwerkingtreding 01/01/2025)
De lessen focussen op het positief recht, met name Boek 1 en Boek 5 BW. Vragen op testen en examens dienen beantwoord te worden op basis van het huidige recht.
#### Rechtsregels: openbare orde, dwingend recht en aanvullend recht
Het BW onderscheidt drie soorten rechtsregels:
* **Rechtsregels van openbare orde:** Beschermen de essentiële belangen van de staat of de gemeenschap, of bepalen de juridische grondslagen van de maatschappij (bv. economische, morele, sociale orde). Hiervan kan niet worden afgeweken.
* **Rechtsregels van dwingend recht:** Beschermen een partij die door de wet als zwakker wordt beschouwd. Afwijking is niet toegestaan.
* **Rechtsregels van aanvullend recht:** Vullen de contractuele afspraken aan en regelen wat partijen niet expliciet hebben bepaald. Partijen kunnen hiervan afwijken.
#### Rechtsmisbruik en oogmerk om te schaden
* **Rechtsmisbruik (Art. 1.10 BW):** Niemand mag misbruik maken van zijn recht. Dit gebeurt wanneer een recht wordt uitgeoefend op een wijze die kennelijk de grenzen van de normale uitoefening te buiten gaat door een voorzichtig en redelijk persoon in dezelfde omstandigheden. Sanctie: matiging van het recht tot zijn normale rechtsuitoefening, onverminderd schadeherstel.
* **Oogmerk om te schaden (Art. 1.11 BW):** Een opzettelijke fout, gepleegd met het oogmerk te schaden of uit winstbejag, mag de dader geen voordeel verschaffen.
## Hoofdstuk 1: Definitie – verbintenis – natuurlijke verbintenis
### Begripsomschrijving en karakteristieke eigenschappen van de verbintenis
#### Het begrip verbintenis (Art. 5.1 BW)
Een verbintenis is een **rechtsband** op grond waarvan een **schuldeiser** van een **schuldenaar**, indien nodig in rechte, de uitvoering van een **prestatie** mag eisen.
**Karakteristieke eigenschappen van de verbintenis:**
1. **Rechtsband tussen personen:** Er is steeds een schuldverbinding tussen minstens één schuldeiser en minstens één schuldenaar.
2. **Prestatie als voorwerp:** Elke verbintenis heeft een bepaald voorwerp, namelijk de prestatie die geleverd moet worden.
3. **Afdwingbaarheid:** Een verbintenis is in principe in rechte afdwingbaar.
#### Natuurlijke verbintenis (Art. 5.2 BW)
Een natuurlijke verbintenis is een verbintenis waarvan de uitvoering **niet in rechte kan worden afgedwongen**.
* **Niet mogelijk om terug te vorderen:** Een natuurlijke verbintenis die zonder vergissing of dwang werd nagekomen, kan niet worden teruggevorderd.
* **Ontstaan van een juridische verbintenis:** De erkenning, zonder vergissing of dwang, van een natuurlijke verbintenis doet een juridische verbintenis ontstaan.
**Voorbeeld:** Een gentleman's agreement is een typisch voorbeeld van een natuurlijke verbintenis; er is geen rechtsband die juridisch afdwingbaar is, maar als men ze nakomt, kan men het niet meer terugvorderen.
## Hoofdstuk 2: De bronnen van verbintenissen
Verbintenissen kunnen ontstaan uit vier bronnen (Art. 5.3 BW):
1. **Een rechtshandeling:** Een bewuste handeling gericht op het creëren van rechtsgevolgen. Dit omvat contracten en eenzijdige rechtshandelingen.
2. **Een oneigenlijk contract:** Wettelijk gereguleerde situaties die lijken op een contract maar niet voortkomen uit een wilsovereenstemming (bv. zaakwaarneming, onverschuldigde betaling, ongerechtvaardigde verrijking).
3. **De buitencontractuele aansprakelijkheid:** De verplichting om schade te vergoeden die men aan een ander toebrengt buiten enige contractuele relatie (Art. 1382 e.v. oud BW / Boek 6 BW).
4. **De wet:** Rechtstreeks door de wet opgelegde verbintenissen.
* **Opmerking:** De bepalingen van Boek 5 BW zijn van aanvullend recht, tenzij anders gespecificeerd.
### Rechtshandelingen
#### Contracten (Art. 5.4 BW)
Een contract (of overeenkomst) is een **wilsovereenstemming** tussen twee of meer personen met de bedoeling rechtsgevolgen te doen ontstaan. Een contract ontstaat altijd uit een meerzijdige rechtshandeling.
**Soorten contracten:**
* **Consensueel, vormelijk of zakelijk (Art. 5.5 BW):**
* *Consensueel:* Komt tot stand door loutere wilsovereenstemming (principe).
* *Vormelijk:* Vereist specifieke vormvereisten voor geldigheid (bv. huwelijkscontract).
* *Zakelijk:* Vereist de overhandiging van een voorwerp voor totstandkoming (bv. bruiklening).
* **Wederkerig of eenzijdig (Art. 5.6 BW):**
* *Wederkerig:* Beide partijen verbinden zich over en weer (bv. koop). Sommige sancties (niet-uitvoeringsexceptie, ontbinding) gelden enkel hier.
* *Eenzijdig:* Slechts één partij verbindt zich (bv. schenking).
* **Onder bezwarende titel of ten kosteloze titel (Art. 5.7 BW):**
* *Onder bezwarende titel:* Elke partij verkrijgt een voordeel (bv. koop).
* *Ten kosteloze titel:* Eén partij verkrijgt een voordeel zonder tegenprestatie (bv. schenking).
* **Benoemde, onbenoemde en gemengde contracten:**
* *Benoemd:* Specifiek in de wet geregeld (bv. koop, huur).
* *Onbenoemd:* Niet specifiek in de wet geregeld, maar gebaseerd op de contractvrijheid.
* *Gemengd:* Combineert elementen van verschillende benoemde contracten.
#### Totstandkoming van het contract
1. **Dynamische totstandkoming:**
* **Basisprincipes:** Wilsautonomie, contractsvrijheid (vrijheid om te contracteren, keuze medecontractant, inhoud bepalen), beginsel van consensualisme (wilsovereenstemming volstaat).
* **Precontractuele fase:** Gekenmerkt door onderhandelingsvrijheid. Kan leiden tot precontractuele aansprakelijkheid (buitencontractueel) bij foutieve verbreking van onderhandelingen of schending van informatieplichten. Sancties: negatief contractsbelang (kosten), soms positief contractsbelang (verlies van contractkans), of nietigheid bij wilsgebreken.
2. **Fase van de daadwerkelijke totstandkoming:**
* **Aanbod en aanvaarding (Art. 5.18 e.v. BW):**
* *Aanbod:* Een voorstel dat alle essentiële en substantiële bestanddelen van het beoogde contract omvat en de wil impliceert om gebonden te zijn bij aanvaarding. Is bindend voor de aanbieder.
* *Aanvaarding:* Een verklaring of gedraging die instemming uitdrukt zonder wijzigingen. Aanvullingen, beperkingen of wijzigingen gelden als een nieuw aanbod (tegenbod). Stilzwijgen geldt in principe niet als aanvaarding.
* **Geldigheidsvereisten (Art. 5.27 e.v. BW):**
1. **Vrije en bewuste toestemming:** Vrij van wilsgebreken (dwaling, bedrog, geweld, misbruik van omstandigheden).
* *Dwaling:* Een niet-uitgelokte verkeerde voorstelling van een doorslaggevend contractelement, die verschoonbaar is.
* *Bedrog:* Misleiding door opzettelijke kunstgrepen.
* *Geweld:* Afgedwongen contractsluiting door onrechtmatige dwang.
* *Misbruik van omstandigheden:* Kennelijk onevenwicht tussen prestaties ingevolge misbruik van een inferieure positie.
2. **Bekwaamheid:** Partijen moeten rechts- en handelingsbekwaam zijn. Uitgezonderd zijn minderjarigen en personen onder curatele.
3. **Bepaalbaar en geoorloofd voorwerp:** De prestatie moet mogelijk zijn, in de handel, bepaald of bepaalbaar en geoorloofd.
4. **Geoorloofde oorzaak:** De determinerende beweegredenen voor het sluiten van het contract moeten geoorloofd zijn (niet strijdig met openbare orde of dwingend recht).
#### Gevolgen van het contract tussen de partijen
* **Bindende kracht van het contract (Art. 5.69 BW):** "Een contract dat geldig tot stand is gekomen, strekt degenen die het hebben gesloten tot wet." Partijen kunnen het contract niet eenzijdig wijzigen, tenzij toegelaten door de wet of het contract.
* **Duur van het contract (Art. 5.75 tot 5.81 BW):**
* *Contracten van bepaalde duur:* Eindigen op een vastgesteld tijdstip.
* *Contracten van onbepaalde duur:* Kunnen worden opgezegd met een opzeggingstermijn.
* **Eigendomsoverdragend gevolg (Art. 5.79 BW):** Bij bepaalde contracten (bv. koop, ruil, schenking) gaat de eigendom over bij de wilsovereenstemming. Het risico gaat mee over met de eigendom.
* **Goede trouw (Art. 5.71, 5.73 BW):** Contracten moeten te goeder trouw worden uitgevoerd. Dit omvat een aanvullende werking (gedrag als een redelijk persoon) en een matigende werking (verbod op rechtsmisbruik).
* **Verandering van omstandigheden (imprevisie) (Art. 5.74 BW):** Bij een ingrijpende, onvoorzienbare en ontoerekenbare verandering van omstandigheden die de uitvoering buitensporig bezwarend maakt, kan de rechter het contract aanpassen.
### Eenzijdige rechtshandelingen (Art. 5.125 BW)
Dit zijn wilsuitingen van één persoon die rechtsgevolgen beoogen. Voorbeelden zijn een aanbod, aanvaarding, betaling, ingebrekestelling, opzegging, herroeping.
### Rechtsfeiten
#### Oneigenlijke contracten (Art. 5.127 BW)
Deze vloeien voort uit geoorloofde daden die niet gebaseerd zijn op een wilsovereenstemming, maar wel verbintenissen creëren uit het algemene rechtsbeginsel dat niemand zich ten koste van een ander ongerechtvaardigd mag verrijken.
1. **Zaakwaarneming (Art. 5.128 - 5.132 BW):**
* *Voorwaarden:* Vrijwillige en nuttige tussenkomst in andermans zaak, zonder dat verzet van de meester van de zaak redelijkerwijs voorzienbaar is.
* *Gevolgen:* De zaakwaarnemer moet de zaak voortzetten en verantwoording afleggen. De meester van de zaak moet de nuttige uitgaven en aangegane verbintenissen van de zaakwaarnemer vergoeden.
2. **Onverschuldigde betaling (Art. 5.133 - 5.134 BW):**
* *Situaties:* Betaling zonder schuld, door de verkeerde persoon aan de verkeerde schuldeiser, of door een derde per vergissing of dwang.
* *Gevolgen:* De ontvanger is verplicht het onverschuldigd betaalde terug te geven.
3. **Ongerechtvaardigde verrijking (Art. 5.135 - 5.137 BW):**
* *Voorwaarden:* Verrijking van het ene vermogen en verarming van het andere, zonder geldige juridische oorzaak.
* *Gevolgen:* De rechter kan een vergoedingsplicht opleggen, gelijk aan het laagste bedrag van de verrijking of verarming.
#### Buitencontractuele aansprakelijkheid (zie verder Boek 6 BW)
Dit betreft de verplichting tot schadevergoeding die voortvloeit uit een fout die schade veroorzaakt bij een ander, buiten elke contractuele relatie.
## Hoofdstuk 3: Algemeen regime van de verbintenis
### Indeling van verbintenissen
#### Verbintenissen en hun bron (Art. 5.3 BW)
* **Contractuele aansprakelijkheid:** Voortvloeiend uit een contract.
* **Buitencontractuele aansprakelijkheid:** Voortvloeiend uit een fout die schade veroorzaakt, buiten contract.
#### Verbintenissen en hun aard
* **Verbintenissen met een persoonsgebonden karakter (intuitu personae):** De identiteit van de schuldenaar is cruciaal. Deze verbintenissen zijn in principe niet overdraagbaar.
* *Principe:* Verbintenissen kunnen door om het even wie worden uitgevoerd.
* *Uitzondering:* Als de aard van de verbintenis of een contract dit vereist.
#### Verbintenissen en hun voorwerp (Art. 5.46 BW)
Het voorwerp van een verbintenis is de **prestatie** die geleverd moet worden. Dit kan zijn:
1. **Iets te doen:** Een positieve handeling.
2. **Iets niet te doen:** Een negatieve handeling (nalaten).
3. **Iets te geven:** Gericht op de overdracht of vestiging van een recht.
4. **Iets te garanderen:** Een verbintenis om een bepaald resultaat te verzekeren.
#### Resultaatsverbintenissen versus inspanningsverbintenissen (Art. 5.72 BW)
* **Resultaatsverbintenis:** De schuldenaar verbindt zich ertoe een bepaald resultaat te bereiken. Bij niet-bereiken van het resultaat wordt de fout vermoed (tenzij overmacht).
* **Inspanningsverbintenis:** De schuldenaar verbindt zich ertoe alle zorg te verstrekken die eigen is aan een voorzichtig en redelijk persoon om een bepaald resultaat te bereiken. De schuldeiser moet de fout bewijzen.
**Relevantie:** Het onderscheid is cruciaal voor het bewijs van een eventuele fout en aansprakelijkheid.
### Modaliteiten van de verbintenis
#### Voorwaardelijke verbintenis (Art. 5.139 tot 5.148 BW)
Een verbintenis is voorwaardelijk wanneer de opeisbaarheid of het tenietgaan ervan afhangt van een **toekomstige en onzekere gebeurtenis**.
* **Opschortende voorwaarde:** De vervulling maakt de verbintenis opeisbaar.
* **Ontbindende voorwaarde:** De vervulling doet de verbintenis tenietgaan.
**Geldigheidsvereisten:**
* De voorwaarde moet een extern karakter hebben (niet enkel de wil van de partij). Een zuiver potestatieve opschortende voorwaarde aan de zijde van de verbonden persoon is ongeldig.
* De realisatie moet mogelijk zijn.
**Gevolgen:**
* *Hangende de voorwaarde:* Partijen moeten zich gedragen volgens de goede trouw. Foutieve uitlokking van het in vervulling gaan of niet in vervulling gaan van de voorwaarde kan leiden tot sancties.
* *Vervulling van de voorwaarde:* De verbintenis wordt opeisbaar (opschortend) of gaat teniet (ontbindend).
#### Verbintenis met tijdsbepaling (Art. 5.149 tot 5.155 BW)
Een verbintenis is met tijdsbepaling wanneer de opeisbaarheid of het tenietgaan ervan afhangt van een **toekomstige en zekere gebeurtenis**, ook al is de datum onzeker.
* **Opschortende tijdsbepaling:** Het verstrijken van de termijn maakt de verbintenis opeisbaar.
* **Uitdovende tijdsbepaling:** Het verstrijken van de termijn doet de verbintenis tenietgaan.
**Verschil met voorwaarde:** Bij tijdsbepaling is de gebeurtenis zeker (bv. de dood van iemand), bij een voorwaarde is ze onzeker (bv. het slagen voor een examen).
### Verbintenissen met pluraliteit van voorwerpen of subjecten
#### Verbintenissen met pluraliteit van voorwerpen (Art. 5.156 tot 5.158 BW)
* **Cumulatieve verbintenis:** Heeft meerdere prestaties tot voorwerp die allemaal nagekomen moeten worden.
#### Verbintenissen met pluraliteit van subjecten (Art. 5.159 tot 5.173 BW)
* **Deelbare verbintenis (Art. 5.159 BW):**
* *Principe:* De verbintenis wordt van rechtswege verdeeld onder de mede-schuldeisers of mede-schuldenaars in gelijke delen, tenzij de wet, het contract of de omstandigheden anders bepalen.
* *Gevolgen:* Elke schuldeiser heeft recht op zijn deel; elke schuldenaar is gehouden tot zijn deel.
* **Hoofdelijke verbintenissen (Art. 5.160 e.v. BW):**
* *Passieve hoofdelijkheid:* Meerdere schuldenaars zijn gehouden tot het geheel. De schuldeiser kan één schuldenaar aanspreken voor de ganse schuld. De hoofdelijkheid wordt niet vermoed en ontstaat uit de wet of een contract.
* *Actieve hoofdelijkheid:* Meerdere schuldeisers zijn gerechtigd op het geheel. De schuldenaar kan bevrijdend betalen aan één van hen. De actieve hoofdelijkheid wordt niet vermoed en ontstaat uit de wet of een contract.
* *Gevolgen passieve hoofdelijkheid:*
* *Verhouding SE – SA's:* Elke SA is gehouden tot het geheel. Betaling door één SA bevrijdt de anderen. Ingebrekestelling of verjaringstuiting t.a.v. één SA werkt door naar de anderen.
* *Verhouding SA's onderling:* Onderlinge afrekening (regres) voor het aandeel dat men meer betaalde dan zijn deel.
* **Ondeelbare verbintenissen (Art. 5.166 - 5.167 BW):**
* *Ondeelbaarheid:* De prestatie kan van nature niet worden verdeeld (bv. een specifiek object leveren) of is juridisch ondeelbaar gemaakt bij contract.
* *Gevolg:* Moet in haar geheel worden uitgevoerd. Passieve ondeelbaarheid betekent dat elke schuldenaar gehouden is tot de gehele prestatie, ook ten aanzien van erfgenamen.
* **Verbintenissen in solidum (Art. 5.168 - 5.169 BW):**
* *Situatie:* Meerdere personen zijn aansprakelijk voor eenzelfde schade, maar niet hoofdelijk of ondeelbaar. Het kan gaan om samenlopende fouten of combinaties van aansprakelijkheden.
* *Gevolgen:* Gelijkenissen met passieve hoofdelijkheid: elke SA staat in voor het geheel tegenover de SE. **Echter:** ingebrekestelling of verjaringstuiting t.a.v. één SA werkt **niet** door naar de anderen. Onderlinge afrekening geldt.
### Overdracht van verbintenissen en contracten
* **Schuldvordering (actief):** Kan in principe vrij worden overgedragen (bv. via cessie).
* **Schuld (passief):** Kan niet zomaar worden overgedragen zonder toestemming van de schuldeiser, wegens het belang van de identiteit van de schuldenaar.
* **Geheel contract:** Kan worden overgedragen via contractoverneming, mits instemming van alle partijen.
### Nakoming van de verbintenis: betaling (Art. 5.194 BW)
Betaling is de eenzijdige rechtshandeling waarbij de verschuldigde prestatie vrijwillig wordt uitgevoerd. Zij bevrijdt de schuldenaar en dooft de schuld uit.
### Niet-nakoming van de verbintenis (Art. 5.224 e.v. BW)
Niet-nakoming kan **toerekenbaar** zijn (fout van de schuldenaar, zijn hulppersoon of een gebrekkig hulpgoed) of **ontoerekenbaar** (overmacht).
#### Toerekenbare niet-nakoming
* **Sancties (Art. 5.224 BW):**
1. Recht op **uitvoering in natura**.
2. Recht op **herstel van de schade**.
3. Recht om de uitvoering van de **eigen verbintenis op te schorten**.
* Deze sancties moeten in principe voorafgegaan worden door een **ingebrekestelling**.
* **Ingebrekestelling (Art. 5.231 BW):** Duidelijke en ondubbelzinnige kennisgeving door de schuldeiser aan de schuldenaar dat hij nakoming eist.
* **Opschortingsrechten (bv. niet-uitvoeringsexceptie - Art. 5.239 BW):** In wederkerige contracten kan de schuldeiser de nakoming van zijn eigen verbintenis opschorten tot de andere partij nakomt.
* **Uitvoering in natura:** De prestatie wordt effectief uitgevoerd, hetzij door de schuldenaar zelf, hetzij via vervanging (bv. door een derde op kosten van de schuldenaar, of via een rechterlijke beslissing die geldt als akte).
* **Herstel van de schade:** Vergoeding van de geleden schade, hetzij in natura, hetzij in geld (vervangende schadevergoeding). Het herstel is beperkt tot de voorzienbare schade, tenzij er sprake is van opzet.
* **Ontbinding van het contract (Art. 5.90 BW):** Mogelijk bij wederkerige contracten bij een voldoende ernstige niet-nakoming. Kan gerechtelijk, via een ontbindend beding of via kennisgeving. Leidt tot restitutie van reeds geleverde prestaties.
* **Prijsvermindering (Art. 5.97 BW):** Evenredige vermindering van de prijs wanneer de niet-nakoming niet ernstig genoeg is voor ontbinding.
#### Ontoerekenbare niet-nakoming (Overmacht - Art. 5.226 BW)
* **Definitie:** Een onvoorzienbare en onvermijdbare gebeurtenis die de nakoming van de verbintenis blijvend of tijdelijk onmogelijk maakt, zonder dat de schuldenaar ervoor kan worden verweten.
* **Gevolgen:**
* *Blijvende onmogelijkheid:* De schuldenaar is bevrijd.
* *Tijdelijke onmogelijkheid:* De nakoming is opgeschort voor de duur van de onmogelijkheid.
* **Kennisgevingsplicht:** De schuldenaar moet de schuldeiser binnen een redelijke termijn op de hoogte brengen van de overmacht.
### Maatregelen ter bescherming van de rechten van de schuldeiser (Art. 5.242 - 5.243 BW)
* **Pauliaanse vordering (Art. 5.243 BW):** De schuldeiser kan een rechtshandeling van zijn schuldenaar aanvechten die zijn rechten bedrieglijk benadeelt. Deze rechtshandeling wordt dan niet tegenwerpelijk aan de schuldeiser die de vordering instelt. Vereist: anterioriteit van de schuld, benadeling, bedrieglijk oogmerk van de schuldenaar en medeplichtigheid van de derde (tenzij om niet).
### Gronden van tenietgaan van de verbintenis (Art. 5.244 e.v. BW)
Verbintenissen kunnen op verschillende manieren tenietgaan, zoals door betaling, kwijtschelding, schuldvernieuwing, vermenging, compensatie, verjaring, en, bij contracten, door ontbinding of nietigheid.
## Hoofdstuk 1: Contracten - Gevolgen voor derden (Art. 5.103 tot 5.111 BW)
### De relativiteit van het contract (Art. 5.103 BW)
* **Principe:** Een contract bindt enkel de contractpartijen. Derden halen er geen voordelen of nadelen uit.
* **Tegenwerpelijkheid:** Het bestaan van het contract is wel tegenwerpelijk aan derden. Zij moeten het bestaan ervan ondergaan en kunnen er zich ook zelf op beroepen.
### Nuances en uitzonderingen op de relativiteit
* **Derdenbeding (Art. 5.107 BW):** Een contractueel beding waarbij één partij (belover) zich verbindt tegenover de andere (bedinger) om een prestatie te leveren voor een derde (begunstigde). De begunstigde verkrijgt een eigen recht.
* **Rechtstreekse vordering (Art. 5.110 BW):** De wet geeft de schuldeiser van een schuldenaar een eigen vorderingsrecht op de schuldenaar van die schuldenaar (bv. onderaannemer tegen bouwheer).
* **Sterkmaking (Art. 5.106 BW):** Eén partij (sterkmaker) belooft dat een derde een prestatie zal leveren. Weigert de derde, dan is de sterkmaker aansprakelijk voor schadeherstel.
### Tenietgaan van het contract (Art. 5.112 tot 5.114 BW)
Een contract gaat teniet wanneer alle verbintenissen die eruit voortvloeien, tenietgaan (bv. door betaling, ontbinding, nietigheid).
* **Restitutie (Art. 5.115 e.v. BW):** Na nietigverklaring of ontbinding van een contract moeten reeds geleverde prestaties worden teruggegeven.
### Schema: Bronnen van verbintenissen
* **Rechtshandelingen:**
* Meerzijdige rechtshandelingen (Contracten)
* Eenzijdige rechtshandelingen (Aanbod, aanvaarding, ingebrekestelling, etc.)
* **Rechtsfeiten:**
* Oneigenlijke contracten (Zaakwaarneming, onverschuldigde betaling, ongerechtvaardigde verrijking)
* Tot aansprakelijkheid leidende feiten (Buitencontractuele aansprakelijkheid)
## Hoofdstuk 3: Algemeen regime van de verbintenis (Vervolg)
### Nakoming van de verbintenis: betaling (Art. 5.194 BW)
Betaling is de uitvoering van de verschuldigde prestatie.
### Niet-nakoming van de verbintenis (Art. 5.224 e.v. BW)
#### Toerekenbare niet-nakoming
* **Sancties (Art. 5.83 BW voor contracten):**
1. **Uitvoering in natura:** De prestatie wordt alsnog geleverd.
2. **Herstel van de schade:** Vergoeding van de geleden schade.
3. **Ontbinding van het contract:** Wederkerige contracten kunnen worden ontbonden bij voldoende ernstige niet-nakoming.
4. **Prijsvermindering:** Evenredige vermindering van de prijs bij minder ernstige niet-nakoming.
5. **Opschorting van de eigen verbintenis:** (bv. niet-uitvoeringsexceptie).
* **Ingebrekestelling:** Vereist voor de meeste sancties.
* **Niet-uitvoeringsexceptie:** Tijdelijke opschorting van de eigen prestatie bij wederkerige contracten.
#### Ontoerekenbare niet-nakoming (Overmacht - Art. 5.99 e.v. BW, Art. 5.226 BW)
* **Gevolg:** Bevrijding van de schuldenaar bij blijvende onmogelijkheid; opschorting bij tijdelijke onmogelijkheid.
### Contractuele bedingen i.v.m. niet-nakoming
* **Bevrijdingsbeding:** Contractuele uitsluiting of beperking van aansprakelijkheid.
* **Schadebeding:** Forfaitaire bepaling van schadevergoeding bij niet-nakoming.
* **Intrestbeding:** Bepaalt de rente bij laattijdige betaling.
* **Ingebrekestellingsbeding / Ontbindend beding:** Kan de procedure van ingebrekestelling of ontbinding aanpassen.
## Veelvoorkomende fouten om te vermijden
* Het onterecht toepassen van sancties voor toerekenbare niet-nakoming bij overmacht.
* Het verwarren van een aanbod met een uitnodiging tot onderhandelen.
* Het niet correct onderscheiden van resultaats- en inspanningsverbintenissen, met gevolgen voor het bewijs.
* Het negeren van de vereiste van een ingebrekestelling bij het vorderen van sancties.
* Het vergeten van de specifieke regels voor hoofdelijke, ondeelbare en in solidum verbintenissen bij meerdere schuldenaars/schuldeisers.
* Het onjuist interpreteren van de gevolgen van een voorwaarde ten opzichte van een tijdsbepaling.
* Het vergeten dat de regels van aanvullend recht kunnen worden afgeweken door contractuele bepalingen, tenzij de regel van dwingend recht of openbare orde is.
* Het verwarren van de relativiteit van het contract met de tegenwerpelijkheid aan derden.
* Het te laat of onvolledig informeren van de schuldeiser bij overmacht.
* Het onterecht ontbinden van een contract zonder voldoende ernstige tekortkoming of zonder de juiste procedure te volgen.
* Het niet in acht nemen van de geldigheidsvereisten van een contract (toestemming, bekwaamheid, voorwerp, oorzaak).
* Het foutief toepassen van de regels inzake precontractuele aansprakelijkheid.
Glossary
## Glossary
| Term | Definitie |
| :---------------------- | :-------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- |
| Rechtshandeling | Een wilsuiting waarbij een of meer personen de bedoeling hebben om rechtsgevolgen te doen ontstaan. |
| Rechtsbekwaamheid | Het vermogen om rechten en plichten te hebben. |
| Handelingsbekwaamheid | Het vermogen om zelfstandig, door eigen rechtshandelingen, rechten en plichten te verkrijgen of te wijzigen. |
| Openbare orde | Rechtsregels die de essentiële belangen van de staat of de gemeenschap raken, of die in het privaatrecht de juridische grondslagen bepalen waarop de maatschappij berust. |
| Dwingend recht | Rechtsregels die zijn vastgesteld ter bescherming van een partij die door de wet als zwakker wordt gehouden, waarvan niet kan worden afgeweken. |
| Aanvullend recht | Rechtsregels waarvan partijen kunnen afwijken in hun contractuele afspraken. |
| Rechtsmisbruik | Het uitoefenen van een recht op een wijze die kennelijk de grenzen van de normale uitoefening te buiten gaat, zoals die door een voorzichtig en redelijk persoon in dezelfde omstandigheden zou worden gehanteerd. |
| Verbintenis | Een rechtsband op grond waarvan een schuldeiser van een schuldenaar, indien nodig in rechte, de uitvoering van een prestatie mag eisen. |
| Natuurlijke verbintenis | Een verbintenis waarvan de uitvoering niet in rechte kan worden afgedwongen, maar die wel juridische gevolgen heeft indien ze vrijwillig wordt nagekomen. |
| Rechtshandeling | Een wilsuiting die gericht is op het ontstaan, wijzigen of tenietdoen van rechtsgevolgen. |
| Contract | Een wilsovereenstemming tussen twee of meer personen met de bedoeling rechtsgevolgen te doen ontstaan. |
| Consensueel contract | Een contract dat tot stand komt door de loutere wilsovereenstemming van de partijen, zonder dat enige vormvereiste is gesteld voor de geldigheid ervan. |
| Vormelijk contract | Een contract dat slechts geldig is indien het aan bepaalde vormvereisten voldoet, zoals een geschrift of een notariële akte. |
| Zakelijk contract | Een contract dat pas tot stand komt door de overhandiging van een bepaald voorwerp van de ene partij aan de andere. |
| Wederkerig contract | Een contract waarbij de partijen over en weer jegens elkaar verbonden zijn, en beide partijen zowel schuldeiser als schuldenaar zijn. |
| Eenzijdig contract | Een contract waarbij slechts één partij verbintenissen aangaat jegens de andere partij, zonder dat laatstgenoemde enige verbintenis heeft. |
| Onder bezwarende titel | Een contract waarbij elke partij een voordeel verkrijgt in ruil voor een prestatie die zij levert. |
| Ten kosteloze titel | Een contract waarbij één partij een voordeel verschaft aan de andere zonder daarvoor een tegenprestatie te ontvangen. |
| Overmacht | Een ontoerekenbare onmogelijkheid voor de schuldenaar om zijn verbintenis na te komen, veroorzaakt door een onvoorzienbare en onvermijdbare gebeurtenis die niet aan hem te wijten is. |
| Ingebrekestelling | De duidelijke en ondubbelzinnige kennisgeving door een schuldeiser aan de schuldenaar van zijn wil om de nakoming van diens verbintenis te eisen. |
| Niet-uitvoeringsexceptie | Het recht van een schuldeiser in een wederkerig contract om de nakoming van zijn eigen verbintenis op te schorten totdat de schuldenaar de zijne uitvoert of aanbiedt uit te voeren. |
| Restitutie | De verplichting om reeds geleverde prestaties terug te geven, bijvoorbeeld na nietigverklaring of ontbinding van een contract. |
| Zaakwaarneming | Het vrijwillig en nuttig waarnemen van andermans zaak door iemand die daartoe niet verplicht is, zonder verzet van de 'meester van die zaak' te voorzien. |
| Onverschuldigde betaling | Een betaling die is verricht zonder dat er een schuld bestond, door de schuldenaar aan een niet-schuldeiser, of door een derde-betaler aan de schuldeiser per vergissing of onder dwang. |
| Ongerechtvaardigde verrijking | Het geval waarin iemands vermogen verrijkt wordt ten koste van een ander vermogen, zonder dat daarvoor een geldige juridische rechtvaardiging bestaat. |
Cover
Deel 5 - Verbintenissen.pptx
Summary
## Inleiding tot het verbintenissenrecht
### Situering en vindplaats van het verbintenissenrecht
Het verbintenissenrecht is een fundamenteel onderdeel van het privaatrecht. In de Belgische wetgeving wordt het verbintenissenrecht voornamelijk geregeld in het Burgerlijk Wetboek (BW).
**Oud Burgerlijk Wetboek (BW):** [1804](#page=1804).
* Boek III: Wijze van eigendomsverkrijging, Titel III (Contracten of verbintenissen uit overeenkomst in het algemeen, art. 1101 t.e.m. 1369) en Titel IV (Verbintenissen buiten overeenkomst, art. 1370 t.e.m. 1386bis).
* Overige titels behandelen specifieke contracten (bv. Koop, Ruil) of verbintenissen.
**Nieuw Burgerlijk Wetboek (BW) (vanaf 2019):**
Het nieuwe BW herstructureert en moderniseert het verbintenissenrecht. De relevante boeken voor dit vak zijn:
* Boek 1: Algemene bepalingen (incl. rechtshandeling, rechtsmisbruik).
* Boek 5: Verbintenissen (algemeen regime van de verbintenis).
* Boek 6: Buitencontractuele aansprakelijkheid.
* Boek 8: Bewijs.
**Belangrijk:** Voor deze cursus wordt het positief recht bestudeerd, met name Boek 1 en Boek 5 van het nieuwe BW. Vragen op testen en examens moeten beantwoord worden op basis van deze nieuwe wetgeving.
### Juridische begrippen (Boek 1 BW)
* **Rechtshandeling (art. 1.3 BW):** Een wilsuiting die beoogt rechtsgevolgen te creëren.
* **Rechtsbekwaamheid:** De algemene bekwaamheid om rechten en plichten te hebben.
* **Handelingsbekwaamheid:** De bekwaamheid om zelfstandig rechtshandelingen te stellen.
* **Openbare orde:** Regels die de essentiële belangen van de gemeenschap raken of de fundamentele juridische grondslagen bepalen. Afwijking is absoluut verboden.
* **Dwingend recht:** Regels ter bescherming van een zwakkere partij. Afwijking is verboden.
* **Aanvullend recht:** Regels die gelden als partijen niets anders overeenkomen.
**Rechtsmisbruik (art. 1.10 BW):** Niemand mag zijn recht uitoefenen op een wijze die kennelijk de grenzen van normale uitoefening overschrijdt. De sanctie is matiging van het recht of schadeherstel.
**Oogmerk om te schaden (art. 1.11 BW):** Een opzettelijke fout met het oogmerk te schaden, mag de dader geen voordeel opleveren.
## Hoofdstuk 3: Algemeen regime van de verbintenis (Boek 5 BW)
### Definitie – verbintenis – natuurlijke verbintenis
#### Begripsomschrijving en karakteristieke eigenschappen van de verbintenis
**Definitie verbintenis (art. 5.1 BW):**
Een verbintenis is een rechtsband op grond waarvan een schuldeiser van een schuldenaar, indien nodig in rechte, de uitvoering van een prestatie mag eisen.
**Karakteristieke eigenschappen van een verbintenis:**
* **Rechtsband tussen personen:** Er is een juridische band tussen minstens één schuldeiser en één schuldenaar. De schuldenaar is gebonden jegens de schuldeiser, die een vorderingsrecht heeft.
* **Prestatie als voorwerp:** Elke verbintenis heeft een bepaald voorwerp, namelijk een prestatie die geleverd moet worden.
* **Afdwingbaarheid:** Een verbintenis is in principe in rechte afdwingbaar.
**Natuurlijke verbintenis (art. 5.2 BW):**
Een natuurlijke verbintenis is een verbintenis waarvan de uitvoering niet kan worden afgedwongen in rechte.
* **Niet afdwingbaar:** Geen rechtsmiddelen om de uitvoering te verkrijgen.
* **Vrijwillige uitvoering:** Indien een natuurlijke verbintenis zonder vergissing of dwang wordt nagekomen, kan geen teruggave worden gevorderd. Dit omzet de natuurlijke verbintenis in een juridische verbintenis.
* **Erkenning:** De erkenning van een natuurlijke verbintenis (zonder vergissing of dwang) doet een verbintenis ontstaan.
#### De bronnen van verbintenissen (art. 5.3 BW)
Verbintenissen ontstaan uit:
1. **Een rechtshandeling:** Dit kan een eenzijdige rechtshandeling (bv. aanbod) of een meerzijdige rechtshandeling (bv. contract) zijn.
2. **Een oneigenlijk contract:** Wettelijke regelingen die gebaseerd zijn op het principe van ongerechtvaardigde verrijking (zaakwaarneming, onverschuldigde betaling, ongerechtvaardigde verrijking).
3. **Buitencontractuele aansprakelijkheid:** De verplichting om schade te vergoeden die men een ander toebrengt buiten een contractuele relatie (geregeld in Boek 6 BW).
4. **De wet:** Verbintenissen die rechtstreeks door de wet worden opgelegd.
**Aanvullend recht:** De bepalingen van Boek 5 BW zijn in beginsel van aanvullend recht, tenzij de wet anders bepaalt.
### Indeling van verbintenissen
#### Verbintenissen en hun bron
* **Contractuele aansprakelijkheid:** Ontstaat uit een contract (meerzijdige rechtshandeling).
* **Buitencontractuele aansprakelijkheid:** Ontstaat uit een feitelijke handeling of nalaten die schade veroorzaakt, zonder dat er een contractuele band bestaat.
#### Verbintenissen en hun aard
* **Verbintenissen met een persoonsgebonden karakter (intuitu personae):** Deze verbintenissen kunnen slechts door een specifieke persoon worden uitgevoerd, omdat de persoon van de schuldenaar cruciaal is (bv. een kunstenaar die een schilderij moet maken). De meeste verbintenissen zijn *niet* persoonsgebonden en kunnen door eenieder worden uitgevoerd.
* **Relevantie:** Bij persoonsgebonden verbintenissen kan de verbintenis niet zomaar worden overgedragen of door een derde worden uitgevoerd.
#### Verbintenissen en hun voorwerp
**A. Verbintenissen om iets te doen, om iets niet te doen, om iets te geven of om iets te garanderen (art. 5.46 BW):**
* **Verbintenis om iets te doen:** Een positieve handeling verrichten (bv. een huis bouwen).
* **Verbintenis om iets niet te doen:** Een bepaalde handeling nalaten (bv. niet bouwen op een perceel).
* **Verbintenis om iets te geven:** De eigendom van een zaak overdragen of een zakelijk recht vestigen (bv. een auto verkopen).
* **Verbintenis om iets te garanderen:** Instaan voor een bepaald resultaat of voor het vrijwaren van de schuldeiser voor bepaalde gebeurtenissen (bv. garantie op een product).
**B. Resultaatsverbintenissen versus inspanningsverbintenissen (art. 5.72 BW):**
* **Resultaatsverbintenis:** De schuldenaar verbindt zich ertoe een bepaald resultaat te behalen. Bij het uitblijven van het resultaat wordt de fout vermoed, tenzij overmacht wordt aangetoond.
* **Inspanningsverbintenis:** De schuldenaar verbindt zich ertoe alle zorg te besteden die een voorzichtig en redelijk persoon zou aanwenden om een bepaald resultaat te bereiken. Het bewijs van de fout rust op de schuldeiser.
* **Criterium:** De wet, de gemeenschappelijke bedoeling van de partijen, het voorwerp van de verbintenis en het onzekere karakter van het resultaat bepalen het onderscheid.
#### Modaliteiten van de verbintenis
**1.1 Voorwaardelijke verbintenis (art. 5.139 tot 5.148 BW):**
* **Definitie:** Een verbintenis waarvan de opeisbaarheid of het tenietgaan afhangt van een toekomstige en onzekere gebeurtenis.
* **Soorten voorwaarden:**
* **Opschortende voorwaarde:** De vervulling maakt de verbintenis opeisbaar.
* **Ontbindende voorwaarde:** De vervulling doet de verbintenis tenietgaan.
* **Soorten naar oorzaak:**
* **Toevallige voorwaarde:** Afhankelijk van het toeval, onafhankelijk van de wil van de partijen.
* **Potestatieve voorwaarde:** Afhankelijk van de wil van één van de partijen.
* **Zuiver potestatieve voorwaarde:** Enkel afhankelijk van de wil van diegene die zich verbindt (ongeldig als opschortende voorwaarde).
* **Gemengde voorwaarde:** Deels afhankelijk van het toeval, deels van de wil van een partij.
* **Geldigheidsvereisten:** De voorwaarde moet extern, mogelijk en niet strijdig met de openbare orde of dwingend recht zijn. Een zuiver potestatieve opschortende voorwaarde aan de zijde van de zich verbindende partij is ongeldig.
* **Gevolgen:** Hangende de voorwaarde moeten partijen zich gedragen conform de goede trouw. Indien een voorwaarde foutief in vervulling gaat of niet in vervulling gaat, gelden specifieke regels (art. 5.144-5.148 BW).
**1.2 Verbintenis met tijdsbepaling (art. 5.149 tot 5.155 BW):**
* **Definitie:** Een verbintenis waarbij de opeisbaarheid of het tenietgaan wordt uitgesteld tot een toekomstige en *zekere* gebeurtenis (ook al is de datum onzeker).
* **Soorten tijdsbepaling:**
* **Opschortende tijdsbepaling:** Het verstrijken ervan maakt de verbintenis opeisbaar.
* **Uitdovende tijdsbepaling:** Het verstrijken ervan doet de verbintenis tenietgaan.
* **Verschil met voorwaarde:** Bij tijdsbepaling is de gebeurtenis zeker, bij een voorwaarde is deze onzeker.
#### Verbintenissen met pluraliteit van voorwerpen of subjecten
**2.1 Verbintenissen met pluraliteit van voorwerpen:**
* **Cumulatieve verbintenis:** De schuldenaar moet meerdere prestaties leveren. Alle prestaties moeten nagekomen worden.
**2.2 Verbintenissen met pluraliteit van subjecten:**
* **Principe van de deelbare verbintenissen (art. 5.159 BW):**
* **Algemene regel:** Een verbintenis met meerdere schuldeisers of schuldenaars wordt van rechtswege verdeeld in gelijke delen, tenzij anders bepaald.
* **Verticale verhouding (schuldeiser-schuldenaar):** Elk staat in voor zijn deel of heeft recht op zijn deel.
* **Horizontale verhouding (onderling):** Bijdrageverhouding, waarbij de schuldenaars onderling afrekenen.
* **Hoofdelijke verbintenissen (art. 5.160 e.v. BW):** Elke schuldenaar is tot het geheel gehouden (passieve hoofdelijkheid) of elke schuldeiser is tot het geheel gerechtigd (actieve hoofdelijkheid).
* **Ontstaan:** Uit de wet of uit een contract. Hoofdelijkheid wordt niet vermoed.
* **Gevolgen passieve hoofdelijkheid:**
* **Tussen SE en SA's:** Elke SA staat in voor het geheel; betaling door één SA bevrijdt de anderen. Ingebekestelling of stuiting van verjaring t.a.v. één SA werkt door naar de anderen.
* **Tussen SA's onderling:** Onderlinge afrekening (regres voor wie meer betaalde). Hoofdelijkheid doorbreekt bij overlijden t.a.v. erfgenamen.
* **Ondeelbare verbintenissen (art. 5.166 e.v. BW):** De prestatie is uit haar aard, de wet of het contract niet vatbaar voor verdeling.
* **Gevolgen passieve ondeelbaarheid:** Elke SA kan worden verplicht de hele prestatie te leveren; erfgenamen staan in voor het geheel.
* **Verbintenissen *in solidum* (art. 5.168 e.v. BW):** De schuldenaars zijn elk voor het geheel gehouden, zonder dat er sprake is van hoofdelijkheid of ondeelbaarheid. Dit geldt vaak bij samenlopende fouten die leiden tot dezelfde schade.
* **Gevolgen:** Gelijkenissen met passieve hoofdelijkheid (elke SA staat in voor het geheel), maar ingebrekestelling of stuiting van verjaring t.a.v. de ene SA werkt *niet* door naar de anderen.
### Nakoming van de verbintenis: betaling (art. 5.194 e.v. BW)
* **Definitie betaling (art. 5.194 BW):** De eenzijdige rechtshandeling waarbij de verschuldigde prestatie vrijwillig wordt uitgevoerd.
* **Gevolg:** Bevrijdt de schuldenaar en dooft de schuld uit, behoudens subrogatie.
### Niet-nakoming van de verbintenis (art. 5.224 e.v. BW)
**Niet-nakoming kan zijn:**
* **Toerekenbaar:** De schuldenaar heeft een fout begaan of moet instaan voor de niet-nakoming (bv. fout van hulppersonen, gebrekkig hulpgoed).
* **Ontoerekenbaar (overmacht):** De niet-nakoming is het gevolg van omstandigheden die de schuldenaar niet kan worden verweten (onvoorzienbaar en onvermijdbaar).
**Gevolgen van niet-nakoming:**
* **Toerekenbare niet-nakoming:**
* Sancties voor de schuldeiser:
1. Recht op **uitvoering in natura** van de verbintenis.
2. Recht op **herstel van de schade** veroorzaakt door de niet-nakoming.
3. Recht om de **uitvoering van zijn eigen verbintenis op te schorten** (niet-uitvoeringsexceptie).
4. Recht op **ontbinding van het contract** (bij wederkerige contracten).
5. Recht op **prijsvermindering** (bij wederkerige contracten).
* De meeste sancties vereisen een **ingebrekestelling** (art. 5.231 BW): een duidelijke en ondubbelzinnige kennisgeving van de schuldeiser aan de schuldenaar om nakoming te eisen.
* **Ontoerekenbare niet-nakoming (overmacht - art. 5.226 BW):**
* **Blijvend onmogelijk:** De schuldenaar is bevrijd.
* **Tijdelijk onmogelijk:** De nakoming van de verbintenis wordt opgeschort voor de duur van de onmogelijkheid.
* **Kennisgevingsplicht:** De schuldenaar moet de schuldeiser tijdig op de hoogte brengen van de overmacht.
#### Toerekenbaarheid van de niet-nakoming (art. 5.225 BW)
* De niet-nakoming is toerekenbaar indien de schuldenaar een fout kan worden verweten, of indien hij er krachtens de wet of een rechtshandeling voor moet instaan. De fout wordt beoordeeld volgens het criterium van een zorgvuldig en redelijk persoon.
* De schuldenaar staat ook in voor fouten van hulppersonen en gebrekkige hulpgoederen.
#### Overmacht (art. 5.226 BW)
* Ontoerekenbare onmogelijkheid voor de schuldenaar om na te komen, rekening houdend met het onvoorzienbaar en onvermijdbaar karakter van het beletsel.
* Gevolg: Bevrijding bij blijvende onmogelijkheid, opschorting bij tijdelijke onmogelijkheid.
* **Kennisgevingsplicht:** De schuldenaar moet de schuldeiser tijdig informeren.
#### Ingebrekestelling (art. 5.231 BW)
* Eenzijdige rechtshandeling waarbij de schuldeiser duidelijk en ondubbelzinnig te kennen geeft dat hij nakoming van de verbintenis eist.
* Vereist voor de meeste sancties bij toerekenbare niet-nakoming.
* Uitzonderingen: bv. bij opschortingsrechten, schending van een niet-doen verbintenis, onmogelijkheid tot uitvoering.
#### Opschortingsrechten (Niet-uitvoeringsexceptie - art. 5.239 BW)
* **In een wederkerige rechtsverhouding:** De schuldeiser kan de nakoming van zijn eigen opeisbare verbintenis opschorten totdat de schuldenaar de zijne uitvoert of aanbiedt uit te voeren.
* **Toepassingsvoorwaarden:** Wederkerig contract, opeisbare verbintenis van de schuldenaar, toerekenbare tekortkoming, goede trouw, voldoende ernstige tekortkoming.
* **Gevolg:** Tijdelijke opschorting van de eigen verbintenis.
#### Uitvoering in natura (art. 5.234 - 5.236 BW & art. 5.84 - 5.85 BW)
* De overeengekomen prestatie wordt daadwerkelijk geleverd.
* De schuldeiser kan de uitvoering in natura eisen, tenzij dit onmogelijk of abusief is.
* Kan door de schuldenaar zelf, door vervanging (op kosten van de schuldenaar), of door een rechterlijke beslissing die geldt als akte.
#### Herstel van de schade (art. 5.237 - 5.238 BW & art. 5.86 - 5.89 BW)
* **Integraal herstel:** De schuldeiser heeft recht op volledig herstel van de geleden schade.
* **Herstel in natura:** Een alternatieve, equivalente prestatie die de oorspronkelijke prestatie compenseert.
* **Herstel in geld:** Vervangende schadevergoeding.
* **Voorzienbare schade:** Schade waarvan het ontstaan redelijkerwijs voorzienbaar was.
* **Uitzonderingen:** Schadebeding (forfaitaire vergoeding), bevrijdingsbeding (contractuele uitsluiting/beperking van aansprakelijkheid).
#### Ontbinding van het contract (art. 5.90 BW)
* **Wanneer:** Bij een wederkerig contract, indien de niet-nakoming van de schuldenaar voldoende ernstig is of als het contract dit bepaalt.
* **Manieren:** Gerechtelijk, via een ontbindend beding, of door een kennisgeving van de schuldeiser.
* **Gevolg:** Retroactieve ontneming van alle gevolgen tot de contractsluiting, met restitutieplichten.
#### Prijsvermindering (art. 5.97 BW)
* Een tegenhanger van de ontbinding, wanneer de niet-nakoming niet ernstig genoeg is voor ontbinding.
* De prijs wordt proportioneel verminderd in verhouding tot het waardeverlies van de ontvangen prestatie.
### Maatregelen ter bescherming van de rechten van de schuldeiser (art. 5.242 - 5.243 BW)
* **Pauliaanse vordering (art. 5.243 BW):** De schuldeiser kan een rechtshandeling van zijn schuldenaar aanvechten die hij bedrieglijk stelt en die zijn rechten benadeelt. Gevolg: de rechtshandeling is niet tegenwerpelijk aan de schuldeiser.
* **Voorwaarden:** Anterioriteit van de schuld, benadeling, bedrieglijk handelen van de schuldenaar, medeplichtigheid van de derde (tenzij om niet).
### Gronden van tenietgaan van de verbintenis (art. 5.244 e.v. BW)
Verbintenissen kunnen op diverse manieren tenietgaan, o.a. door betaling, kwijtschelding, schuldvernieuwing, verjaring, enz. Het einde van de verbintenis leidt in principe tot het einde van het contract.
## Hoofdstuk 2: Bronnen van verbintenissen
### Rechtshandelingen
#### Contracten (art. 5.4 BW)
* **Definitie (art. 5.4 BW):** Een contract is een wilsovereenstemming tussen twee of meer personen met de bedoeling rechtsgevolgen te doen ontstaan.
* **Terminologie:** Contract = overeenkomst. Contract ≠ verbintenis (een contract *creëert* verbintenissen).
* **Soorten contracten:**
* **Consensueel, vormelijk, zakelijk (art. 5.5 BW):** Op basis van de wijze van totstandkoming. Consensueel komt tot stand door loutere wilsovereenstemming. Vormelijk vereist een vormvereiste. Zakelijk vereist de afgifte van een voorwerp.
* **Wederkerig en eenzijdig (art. 5.6 BW):** Op basis van wie er verbintenissen heeft. Wederkerig: partijen verbinden zich over en weer. Eenzijdig: slechts één partij verbindt zich.
* **Onder bezwarende titel en ten kosteloze titel (art. 5.7 BW):** Op basis van wie er voordeel uit haalt. Bezwarend: elke partij krijgt een voordeel. Ten kosteloze titel: slechts één partij krijgt een voordeel.
* **Benoemd, onbenoemd en gemengd:** Op basis van de regels die van toepassing zijn. Benoemd: specifiek in de wet geregeld. Onbenoemd: niet specifiek geregeld. Gemengd: combinatie van elementen van verschillende contracten.
#### Totstandkoming van het contract
**Dynamische totstandkoming (precontractuele fase):**
* **Basisprincipes:** Wilsautonomie, contractsvrijheid, beginsel van consensualisme.
* **Precontractuele aansprakelijkheid:** Ontstaat uit een fout (bv. foutief afbreken van vergevorderde onderhandelingen, tekortkoming aan informatieplicht) die leidt tot schade. Sancties: negatief contractsbelang (kosten) of positief contractsbelang (verlies van verwachte nettowinsten).
**Fase van daadwerkelijke totstandkoming:**
* **Aanbod en aanvaarding (art. 5.18 BW):** Het contract komt tot stand door de aanvaarding van een geldig aanbod.
* **Aanbod:** Voorstel dat alle essentiële en substantiële bestanddelen van het contract bevat en de wil uitdrukt om gebonden te zijn.
* **Aanvaarding:** Gedraging die instemming uitdrukt zonder wijzigingen. Aanvullingen, beperkingen of wijzigingen gelden als een nieuw aanbod. Stilzwijgen geldt in principe niet als aanvaarding.
* **Geldigheidsvereisten (art. 5.27 BW):**
1. **Vrije en bewuste toestemming:** Vrij van wilsgebreken (dwaling, bedrog, geweld, misbruik van omstandigheden).
2. **Bekwaamheid:** Partijen moeten rechts- en handelingsbekwaam zijn.
3. **Bepaalbaar en geoorloofd voorwerp:** Het object van de verbintenissen moet mogelijk, in de handel, bepaald of bepaalbaar, en geoorloofd zijn.
4. **Geoorloofde oorzaak:** De determinerende beweegredenen voor het sluiten van het contract moeten geoorloofd zijn.
#### Gevolgen van het contract tussen de partijen
* **Bindende kracht (Art. 5.69 BW - beginsel van de overeenkomst-wet):** Een geldig contract strekt de partijen tot wet. Partijen kunnen niet eenzijdig afwijken, tenzij contractueel of wettelijk toegestaan.
* **Duur van het contract (art. 5.75 tot 5.81 BW):** Contracten kunnen van bepaalde of onbepaalde duur zijn.
* **Eigendomsoverdragend gevolg (art. 5.79 BW):** Bepaalde contracten (bv. koop, ruil, schenking) hebben als gevolg dat de eigendom van een goed overgaat bij de wilsovereenstemming.
#### Niet-nakoming van contractuele verbintenissen en gevolgen
* **Toerekenbare niet-nakoming (art. 5.82 e.v. BW):** De schuldenaar is aansprakelijk indien hij een fout heeft begaan of ervoor moet instaan.
* **Sancties:** Ingebrekestelling, uitvoering in natura, herstel van de schade, opschortingsrecht, ontbinding, prijsvermindering.
* **Verband met algemeen regime:** De sancties van art. 5.224 BW (algemeen regime) gelden ook hier, met aanvullingen en afwijkingen in het contractenrecht (ontbinding, prijsvermindering).
* **Ontoerekenbare niet-nakoming (Overmacht - art. 5.99 e.v. BW):** De schuldenaar is niet aansprakelijk.
* **Gevolg:** Bevrijding bij blijvende onmogelijkheid, opschorting bij tijdelijke onmogelijkheid.
#### Gevolgen van het contract voor derden (art. 5.103 tot 5.111 BW)
* **Principe van relativiteit (art. 5.103, eerste lid BW):** Contracten binden enkel de partijen die het hebben gesloten. Derden halen er geen voordelen of nadelen uit.
* **Nuances en uitzonderingen:**
* **Derdenbeding:** Een contractueel beding waarbij een partij zich verbindt een prestatie te leveren aan een derde (bv. levensverzekering).
* **Rechtstreekse vordering (art. 5.110 BW):** De wet geeft een schuldeiser een eigen vorderingsrecht op de schuldenaar van zijn schuldenaar (bv. onderaannemer tegen bouwheer).
* **Sterkmaking (art. 5.106 BW):** Eén partij belooft dat een derde een prestatie zal leveren. Indien de derde weigert, is de sterkmaker aansprakelijk voor de schade.
* **Tegenwerpelijkheid aan derden (art. 5.103, tweede lid BW):** Het bestaan van een contract is tegenwerpelijk aan derden. Zij moeten het bestaan ervan ondergaan.
#### Tenietgaan van het contract (art. 5.112 tot 5.114 BW)
* Een contract gaat teniet wanneer alle verbintenissen die eruit voortvloeien tenietgaan (bv. door betaling).
* **Restitutie (art. 5.115 e.v. BW):** Bij nietigverklaring of ontbinding van een contract moeten reeds geleverde prestaties worden teruggegeven.
### Eenzijdige rechtshandelingen (art. 5.125 BW)
* Een wilsuiting van één persoon die rechtsgevolgen beoogt te creëren.
* Voorbeelden: aanbod, aanvaarding, betaling, ingebrekestelling, opzegging.
### Rechtsfeiten
#### Oneigenlijke contracten (art. 5.127 BW)
* Geoorloofde daden die, op basis van het algemeen rechtsbeginsel van ongerechtvaardigde verrijking, verbintenissen doen ontstaan.
* **Zaakwaarneming (art. 5.128 - 5.132 BW):** Het vrijwillig en nuttig waarnemen van andermans zaak zonder verplichting en zonder voorzienbaar verzet van de meester van de zaak.
* **Gevolgen:** Verplichtingen voor de zaakwaarnemer (voortzetten, informeren, rekening en verantwoording) en de meester van de zaak (vergoeding van kosten en verbintenissen aangegaan voor zijn rekening).
* **Onverschuldigde betaling (art. 5.133 – 5.134 BW):** Een betaling die zonder schuld is verricht, door de verkeerde persoon of aan de verkeerde schuldeiser.
* **Gevolg:** De ontvanger is verplicht de betaling terug te geven.
* **Ongerechtvaardigde verrijking (art. 5.135 – 5.137 BW):** Een verrijking van het ene vermogen ten koste van het andere, zonder geldige juridische oorzaak.
* **Gevolg:** De rechter kan een vergoedingsplicht opleggen, gelijk aan het laagste bedrag van de verrijking en de verarming.
#### Tot aansprakelijkheid leidende feiten – buitencontractuele aansprakelijkheid (zie Boek 6 BW)
* Dit deel van het recht regelt de schade die ontstaat buiten een contractuele relatie en de verplichting tot vergoeding van die schade.
### Algemene concepten
* **Betaling:** De vrijwillige uitvoering van een verschuldigde prestatie.
* **Toerekenbaarheid van de niet-nakoming:** De mate waarin de niet-nakoming aan de schuldenaar kan worden verweten.
* **Hulppersonen / Hulpgoederen:** Personen of zaken die door de schuldenaar worden ingeschakeld bij de uitvoering van de verbintenis.
* **Ontoerekenbaarheid van de niet-nakoming (Overmacht):** Niet-nakoming die niet aan de schuldenaar te wijten is.
* **Ingebrekestelling:** Formele kennisgeving aan de schuldenaar dat hij in gebreke is gebleven.
* **Uitvoering in natura:** De daadwerkelijke levering van de overeengekomen prestatie.
* **Herstel van de schade:** Compensatie voor geleden verliezen.
* **Pauliaanse vordering:** Een rechtsmiddel om benadelende rechtshandelingen van de schuldenaar aan te vechten.
## Veelvoorkomende fouten om te vermijden
* Het niet correct onderscheiden van een **verbintenis** en een **contract**.
* Het verwarren van **wettelijke bepalingen uit het oude en het nieuwe BW**.
* Het onvoldoende toepassen van de **juridische terminologie**.
* Het niet correct identificeren van de **bron van een verbintenis**.
* Het vergeten van de **geldigheidsvereisten** van een contract.
* Het onvoldoende motiveren van het onderscheid tussen **resultaats- en inspanningsverbintenissen**.
* Het **onjuist classificeren van voorwaarden en tijdsbepalingen**.
* Het niet correct toepassen van de regels inzake **pluraliteit van subjecten** (deelbaar, hoofdelijk, ondeelbaar, *in solidum*).
* Het vergeten van de vereiste van **ingebrekestelling** voor het inroepen van bepaalde sancties.
* Het niet herkennen van de **verschillen tussen contractuele en buitencontractuele aansprakelijkheid**.
* Het verwaarlozen van de **relativiteit van contracten** ten opzichte van derden.
* Het onjuist toepassen van de **sancties bij niet-nakoming** (cumulatie, vereisten).
* Het onvoldoende rekening houden met de **goede trouw** als algemeen principe.
Glossary
## Woordenlijst
| Term | Definitie |
|---|---|
| **Rechtshandeling** | Een wilsuiting waarbij een of meerdere personen de bedoeling hebben om rechtsgevolgen te doen ontstaan. Dit kan een eenzijdige of meerzijdige handeling zijn. |
| **Rechtsbekwaamheid** | De juridische bekwaamheid om rechten en plichten te hebben. Dit is in beginsel iedereen gegeven, zowel natuurlijke als rechtspersonen. |
| **Handelingsbekwaamheid** | De juridische bekwaamheid om zelfstandig rechtshandelingen te stellen en verbintenissen aan te gaan. Er zijn wettelijke uitzonderingen voor personen die handelingsonbekwaam worden verklaard. |
| **Openbare orde** | Rechtsregels die de essentiële belangen van de staat of de gemeenschap raken, of die de juridische grondslagen van de maatschappij bepalen (zoals economische, morele, sociale of milieuhygiënische orde). |
| **Dwingend recht** | Rechtsregels die zijn opgesteld ter bescherming van een partij die door de wet als zwakker wordt beschouwd. Hiervan kan niet worden afgewezen, ook niet met wederzijdse toestemming. |
| **Aanvullend recht** | Rechtsregels die slechts gelden indien partijen geen eigen regeling hebben getroffen. Zij vullen de contractuele afspraken aan of regelen zaken waarover partijen niets hebben afgesproken. |
| **Rechtsmisbruik** | Het uitoefenen van een recht op een wijze die kennelijk de grenzen van de normale rechtsuitoefening overschrijdt, door een voorzichtig en redelijk persoon in dezelfde omstandigheden. |
| **Natuurlijke verbintenis** | Een verbintenis waarvan de uitvoering niet in rechte kan worden afgedwongen. Indien deze vrijwillig wordt nagekomen, kan geen teruggave worden gevorderd. |
| **Zaakwaarneming** | Het vrijwillig en nuttig waarnemen van andermans zaak, zonder daartoe wettelijk of contractueel verplicht te zijn, en zonder dat verzet van de eigenaar redelijkerwijs te voorzien is. |
| **Onverschuldigde betaling** | Het verrichten van een betaling zonder dat er een schuld bestaat, of het betalen aan de verkeerde persoon. De ontvanger is verplicht het onverschuldigd ontvangen te restitueren. |
| **Ongerechtvaardigde verrijking** | Een situatie waarin het ene vermogen ten koste van een ander vermogen is verrijkt zonder geldige juridische oorzaak. |
Cover
Deel 6 - Buitencontractuele aansprakelijkheid 2.pptx
Summary
# Inleiding tot buitencontractuele aansprakelijkheid
Dit hoofdstuk introduceert de fundamentele concepten van buitencontractuele aansprakelijkheid, waarbij de basisprincipes, terminologie en verschillende vormen van aansprakelijkheid worden uiteengezet.
## 1. Begrippen en actoren in het aansprakelijkheidsrecht
### 1.1 Het begrip 'aansprakelijkheid'
Aansprakelijkheid verwijst naar de verplichting of gehoudenheid tot schadeloosstelling van de ene partij ten opzichte van de andere. Dit resulteert in een recht op schadeloosstelling voor de benadeelde partij. Het is belangrijk om aansprakelijkheid te onderscheiden van 'verantwoordelijkheid', wat inhoudt dat men verplicht is om goed voor iets of iemand te zorgen en hiervoor rekenschap kan worden afgelegd, zonder noodzakelijkerwijs juridische aansprakelijkheid.
### 1.2 Aansprakelijkheidsrecht als uitzondering
Het principe in het rechtsverkeer is dat een benadeelde zijn eigen schade draagt. Het aansprakelijkheidsrecht biedt echter de uitzondering waarbij de benadeelde zijn schade kan verhalen op een andere persoon, de aansprakelijke.
### 1.3 Actoren in het buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht
De belangrijkste actoren zijn:
* **Schadeveroorzaker/schadeverwekker/dader**: Degene die de schade veroorzaakt.
* **Benadeelde/schadelijder/slachtoffer**: Degene die schade lijdt.
* **Aansprakelijke**: Degene die juridisch verplicht is de schade te vergoeden; dit kan dezelfde persoon zijn als de schadeveroorzaker, maar hoeft niet.
### 1.4 Terminologie rond schadeverwekkende feiten
Termen zoals 'schadeverwekkend feit', 'schadeverwekkend voorval' en 'schadegeval' worden gebruikt om de gebeurtenissen die tot aansprakelijkheid kunnen leiden te beschrijven.
## 2. Hoofdtypen van aansprakelijkheid
### 2.1 Persoonlijke aansprakelijkheid versus kwalitatieve aansprakelijkheid
* **Persoonlijke aansprakelijkheid**: Ontstaat uit een fout die de aansprakelijke persoon zelf heeft begaan. Dit is de aansprakelijkheid voor eigen daad.
* **Kwalitatieve aansprakelijkheid**: Ontstaat door een bepaalde hoedanigheid of hoedanigheid die de aansprakelijke heeft. Hierbij staat de aansprakelijke in voor iets of iemand, ongeacht of hij zelf een fout beging. Voorbeelden zijn de aansprakelijkheid van een aansteller voor zijn aangestelde, een bewaarder van een gebrekkige zaak, of een bewaarder van een dier.
### 2.2 Foutaansprakelijkheid versus foutloze aansprakelijkheid
* **Foutaansprakelijkheid**: De aansprakelijkheid wordt opgelopen omdat er een fout is begaan. Dit is typisch voor de aansprakelijkheid voor eigen daad.
* **Foutloze aansprakelijkheid**: De aansprakelijkheid ontstaat zonder dat er noodzakelijkerwijs een fout is begaan door de aansprakelijke. Dit is vaak het geval bij kwalitatieve aansprakelijkheid, zoals bij de aansteller, de bewaarder van een gebrekkige zaak of dier.
## 3. Feiten die tot aansprakelijkheid leiden
Aansprakelijkheid vloeit voort uit een concrete feitenconstellatie die getoetst wordt aan een abstract geformuleerde aansprakelijkheidsregel. Alle toepassingsvoorwaarden van deze regel moeten cumulatief vervuld zijn. De feiten die tot aansprakelijkheid kunnen leiden, kunnen worden onderverdeeld in:
### 3.1 Aansprakelijkheid voor eigen daad
Dit is gebaseerd op artikel 6.5 BW en stelt dat eenieder aansprakelijk is voor schade die hij door zijn fout aan een ander veroorzaakt.
#### 3.1.1 Beginsel: Artikel 6.5 BW
Dit artikel vormt de basis voor persoonlijke en foutaansprakelijkheid. Natuurlijke en rechtspersonen kunnen aansprakelijk zijn. Een dier of een voorwerp kan niet zelf aansprakelijk gesteld worden.
#### 3.1.2 Definitie van fout (artikel 6.6 BW)
Een fout kan bestaan uit:
* De schending van een wettelijke regel die een bepaald gedrag oplegt of verbiedt.
* De schending van de algemene zorgvuldigheidsnorm die geldt in het maatschappelijk verkeer.
De beoordeling van de zorgvuldigheidsnorm gebeurt aan de hand van het gedrag van een voorzichtig en redelijk persoon, geplaatst in dezelfde concrete omstandigheden. Er wordt principieel abstract beoordeeld, maar rekening gehouden met objectieve en veralgemeenbare criteria.
Rechterlijke beoordelingselementen voor de zorgvuldigheidsnorm omvatten:
* De redelijkerwijze voorzienbare gevolgen van het gedrag.
* De evenredigheid van het risico op schade ten opzichte van de inspanningen om deze te vermijden.
* De stand van techniek en wetenschappelijke kennis.
* De eisen van goed vakmanschap en goede beroepspraktijken.
* De beginselen van goed bestuur en goede organisatie.
#### 3.1.3 Gronden van uitsluiting van aansprakelijkheid voor fout (artikel 6.7 BW)
Deze gronden sluiten de aansprakelijkheid uit, ook al is er een gedraging die aan het foutcriterium voldoet. Dit komt doordat de gedraging gerechtvaardigd is. Voorbeelden zijn:
* **Overmacht**: Een niet-toerekenbare, onmogelijkheid om de gedragsregel na te leven, gekenmerkt door onvoorzienbaarheid en onvermijdelijkheid.
* Andere gronden zoals onoverwinnelijke dwaling, fysieke of psychische dwang, noodtoestand, wettige verdediging, en geldige toestemming van de benadeelde.
#### 3.1.4 Aansprakelijkheid van minderjarigen (artikel 6.8 BW)
* **Minder dan twaalf jaar**: Niet aansprakelijk voor hun foutieve daden.
* **Twaalf jaar of ouder**: Wel aansprakelijk, maar de rechter kan de schadeloosstelling beperken.
* **Belangrijk**: De niet-aansprakelijkheid van zeer jonge minderjarigen sluit de kwalitatieve aansprakelijkheid van hun gezagstitularissen niet uit.
#### 3.1.5 Beperking van aansprakelijkheid (artikel 6.9, 6.10, 6.11 BW)
Bijzondere wetten kunnen de aansprakelijkheid beperken. Zo zijn werknemers enkel aansprakelijk voor bedrog, zware schuld, of lichte schuld die gewoonlijk voorkomt. Lichte schuld die toevallig voorkomt, leidt niet tot aansprakelijkheid.
> **Tip:** Houd er rekening mee dat de beperking van aansprakelijkheid van de werknemer niet belet dat de werkgever als aansteller kwalitatief aansprakelijk kan worden gesteld.
### 3.2 Aansprakelijkheid voor andermans daad (Kwalitatieve aansprakelijkheid)
Dit type aansprakelijkheid rust op een persoon door zijn hoedanigheid, en niet noodzakelijk door eigen fout.
#### 3.2.1 Aansprakelijkheid van titularissen van het gezag over minderjarigen (artikel 6.12 BW)
* **Wie is aansprakelijk?**: Ouders, adoptanten, voogden, pleegzorgers die het gezag uitoefenen.
* **Voor wie?**: Minderjarigen tot achttien jaar.
* **Wanneer?**: Voor schade die een minderjarige door zijn fout of een ander aansprakelijkheidsfeit veroorzaakt.
* **Minder dan zestien jaar**: Foutloze aansprakelijkheid (geen tegenbewijs mogelijk).
* **Zestien jaar of ouder**: Foutaansprakelijkheid met een vermoeden van fout; de gezagstitularis kan tegenbewijs leveren dat hij geen fout beging in toezicht of opvoeding.
#### 3.2.2 Aansprakelijkheid van personen belast met toezicht op anderen (onderwijsinstellingen) (artikel 6.13, tweede lid BW)
* **Wie is aansprakelijk?**: Onderwijsinstellingen.
* **Voor wie?**: Leerlingen van de instelling.
* **Wanneer?**: Voor schade die een leerling veroorzaakt terwijl deze onder toezicht van de instelling staat.
* **Aard van aansprakelijkheid**: Foutaansprakelijkheid met een vermoeden van fout; de instelling kan tegenbewijs leveren dat zij geen fout beging in het toezicht.
> **Tip:** Wettelijke verplichting tot aansprakelijkheidsverzekering bestaat voor onderwijsinstellingen.
#### 3.2.3 Aansprakelijkheid van aanstellers (artikel 6.14 BW)
* **Wie is aansprakelijk?**: De aansteller, d.w.z. degene die een feitelijke macht van gezag en toezicht uitoefent over een ander voor eigen rekening.
* **Voor wie?**: De aangestelden.
* **Wanneer?**: Voor schade die een aangestelde door zijn fout of een ander aansprakelijkheidsfeit veroorzaakt, tijdens en naar aanleiding van de uitoefening van zijn functie.
* **Aard van aansprakelijkheid**: Foutloze aansprakelijkheid (geen tegenbewijs mogelijk). De aansteller blijft aansprakelijk, zelfs als de aangestelde zelf een quasi-immuniteit geniet.
### 3.3 Aansprakelijkheid voor zaken en dieren (Kwalitatieve aansprakelijkheid)
Deze aansprakelijkheid is eveneens foutloos.
#### 3.3.1 Aansprakelijkheid voor gebrekkige zaken (artikel 6.16 BW)
* **Wie is aansprakelijk?**: De bewaarder van een zaak (feitelijk meesterschap). De eigenaar wordt vermoed bewaarder te zijn.
* **Waarvoor?**: Een gebrekkige zaak. Een zaak is gebrekkig als zij door haar kenmerken niet de verwachte veiligheid biedt. Dit omvat roerende en onroerende goederen, maar geen levende dieren.
* **Wanneer?**: Wanneer de gebrekkige zaak schade veroorzaakt door haar gebrek, met een bewezen oorzakelijk verband.
* **Aard van aansprakelijkheid**: Foutloze aansprakelijkheid.
#### 3.3.2 Aansprakelijkheid voor dieren (artikel 6.17 BW)
* **Wie is aansprakelijk?**: De bewaarder van het dier (feitelijk meesterschap). De eigenaar wordt vermoed bewaarder te zijn.
* **Waarvoor?**: Een dier (alle levende dieren die voor toe-eigening vatbaar zijn).
* **Wanneer?**: Wanneer het dier schade veroorzaakt, met een bewezen oorzakelijk verband tussen de aanwezigheid van het dier en de schade. De rol van het dier (actief/passief, normaal/abnormaal gedrag) doet er niet toe.
* **Aard van aansprakelijkheid**: Foutloze aansprakelijkheid.
## 4. Schade
Schade omvat de economische en niet-economische gevolgen van de aantasting van een juridisch beschermd persoonlijk belang.
### 4.1 Basisregels voor schade
Om recht op schadeloosstelling te hebben, moet aan de volgende voorwaarden voldaan zijn:
* **Aantasting van een juridisch beschermd belang**: Dit kan gaan om fundamentele rechten, subjectieve rechten (zakelijk, vorderings-, intellectueel), en onder omstandigheden ook feitelijke belangen.
* **Schadelijke gevolgen**: De aantasting moet geleid hebben tot economische of niet-economische gevolgen. De schade is het gevolg van de aantasting, niet de aantasting zelf.
* **Rechtmatige schade**: De schade mag geen voordeel zijn dat zijn oorsprong vindt in een onrechtmatige gebeurtenis of activiteit van de benadeelde.
* **Persoonlijk belang**: De schade moet de eiser persoonlijk treffen.
### 4.2 Zekere schade (artikel 6.25 BW)
Enkel zekere schade komt voor vergoeding in aanmerking. Het bestaan van de schade moet vaststaan, zonder dat het louter hypothetisch of eventueel is. Toekomstige schade komt ook in aanmerking indien deze het zekere gevolg is van een actuele aantasting.
### 4.3 Patrimoniale en extrapatrimoniale schade
* **Patrimoniale schade**: Economische schade, die betrekking heeft op het vermogen van de benadeelde.
* **Extrapatrimoniale schade**: Niet-economische schade, zoals smartengeld.
### 4.4 Schade bij terugslag (artikel 6.27 BW)
Dit betreft de eigen schade die een persoon lijdt als gevolg van een aantasting van het belang van een ander met wie hij een juridische of nauwe genegenheidsband heeft.
### 4.5 Preventie van schade (artikel 6.28 BW)
De benadeelde heeft de plicht om zich te gedragen als een redelijk en voorzichtig persoon om schadelijke gevolgen te voorkomen of te beperken.
### 4.6 Voorbeschiktheid van de benadeelde (artikel 6.29 BW)
Met de voorbeschiktheid tot schade van de benadeelde wordt in beginsel geen rekening gehouden; de aansprakelijke moet de benadeelde nemen zoals hij hem aantreft.
## 5. Gevolgen van aansprakelijkheid
### 5.1 Integrale schadeloosstelling (artikel 6.30 BW)
De aansprakelijke is gehouden tot integrale schadeloosstelling, wat betekent dat de benadeelde in de toestand moet worden gebracht waarin hij zich zou hebben bevonden indien het schadeverwekkende feit zich niet had voorgedaan.
### 5.2 Doelstellingen en wijzen van schadeloosstelling (artikel 6.31 BW)
* **Patrimoniale schade**: Het doel is de benadeelde te plaatsen in de hypothetische situatie zonder het schadefeit, rekening houdend met toekomstige evoluties.
* **Extrapatrimoniale schade**: Het doel is de benadeelde een billijke en passende vergoeding toe te kennen.
* **Wijzen van schadeloosstelling**: Herstel in natura of schadevergoeding in geld. Winstafdracht is mogelijk bij opzettelijke lucratieve fouten.
### 5.3 Herstel in natura (artikel 6.33 BW)
Dit strekt ertoe de schadelijke gevolgen ongedaan te maken. Het kan een niet-geldelijk equivalent zijn of het wijzigen van de rechtstoestand. Herstel in natura wordt bevolen op vordering van de benadeelde, tenzij het onmogelijk, kennelijk onredelijk is of in strijd met de menselijke waardigheid.
### 5.4 Raming van de schade (artikel 6.34 e.v. BW)
* **Toekomstige schade bij fysieke/psychische aantasting**: Kan vergoed worden onder vorm van rente of door kapitalisatie.
* **Afzonderlijke bepaling van de elementen van de schade (artikel 6.36 BW)**: Bevordert transparantie en faciliteert latere regelingen.
* **Vrije beschikking over de schadevergoeding (artikel 6.39 BW)**: De benadeelde beschikt vrij over de vergoeding; er is geen verplichting om deze aan te wenden voor herstel.
## 6. Bevel of verbod (artikel 6.40 BW)
Indien schade dreigt maar nog niet is opgetreden, kan de rechter preventieve maatregelen nemen door een bevel of verbod op te leggen om de naleving van wettelijke regels te waarborgen.
---
# Feiten die tot aansprakelijkheid leiden
Dit hoofdstuk analyseert de specifieke feiten die aanleiding kunnen geven tot aansprakelijkheid, onderverdeeld in aansprakelijkheid voor eigen daden, andermans daden, gebrekkige zaken en dieren.
## 2. Feiten die tot aansprakelijkheid leiden
Aansprakelijkheid vloeit voort uit een specifieke feitenconstellatie die de toepassingsvoorwaarden van een abstract geformuleerde aansprakelijkheidsregel vervult. Deze feitenconstellatie omvat, in ruime zin, de oorzaken die leiden tot het rechtsgevolg van aansprakelijkheid.
### 2.1 Aansprakelijkheid voor eigen daad
Dit type aansprakelijkheid, gebaseerd op foutaansprakelijkheid, wordt geregeld in artikel 6.5 van het Burgerlijk Wetboek. Het stelt dat eenieder aansprakelijk is voor de schade die hij door zijn fout aan een ander veroorzaakt.
#### 2.1.1 Begrip van een fout
Een fout wordt gedefinieerd als:
* De schending van een wettelijke regel die bepaald gedrag oplegt of verbiedt.
* De schending van de algemene zorgvuldigheidsnorm die geldt in het maatschappelijk verkeer.
De beoordeling van de zorgvuldigheidsnorm gebeurt aan de hand van de maatstaf van een voorzichtig en redelijk persoon, geplaatst in dezelfde concrete omstandigheden. Deze beoordeling is principieel abstract, waarbij met persoonlijke eigenschappen van de schadeveroorzaker geen rekening wordt gehouden, maar wel met objectieve en veralgemeenbare criteria zoals leek of professional.
#### 2.1.2 Beoordelingselementen van de fout
De rechter kan bij de beoordeling van een fout rekening houden met volgende elementen:
1. De redelijkerwijs voorzienbare gevolgen van het gedrag.
2. De evenredigheid van het risico op schade, diens aard en omvang ten opzichte van de inspanningen en maatregelen om deze te vermijden.
3. De stand van de techniek en wetenschappelijke kennis.
4. De eisen van goed vakmanschap en goede beroepspraktijken.
5. De beginselen van goed bestuur en goede organisatie.
#### 2.1.3 Gronden van uitsluiting van aansprakelijkheid voor fout
Hoewel een gedraging aan het foutcriterium voldoet, kan de aansprakelijkheid toch uitgesloten zijn indien de gedraging niet als toerekenbaar wordt beschouwd. Dit kan het geval zijn bij:
* **Overmacht** (art. 6.7 BW): een niet-toerekenbare, onmogelijkheid om de toepasselijke gedragsregel na te leven, rekening houdend met het onvoorzienbaar en onvermijdbaar karakter van het verhinderende feit. Voorbeelden hiervan zijn onoverwinnelijke dwaling, fysieke of psychische dwang, noodtoestand, wettelijk of overheid bevel (tenzij klaarblijkelijk onwettig), en wettige verdediging.
* **Geldige toestemming van de benadeelde** (risico-aanvaarding) in de aantasting van belangen waarover deze kon beschikken.
#### 2.1.4 Aansprakelijkheid van minderjarigen
De aansprakelijkheid van minderjarigen wordt beoordeeld op basis van hun leeftijd:
* **Minder dan twaalf jaar:** Niet aansprakelijk voor hun foutieve daden. De kwalitatieve aansprakelijkheid van anderen (bv. gezagstitularissen) blijft wel mogelijk.
* **Twaalf jaar of ouder:** Wel aansprakelijk voor hun foutieve daden, maar de rechter kan de schadeloosstelling beperken.
#### 2.1.5 Beperking van aansprakelijkheid
Bepaalde personen genieten, op grond van bijzondere wetten, een beperking van hun aansprakelijkheid, ook wel quasi-immuniteit genoemd. Dit geldt bijvoorbeeld voor werknemers, die enkel aansprakelijk zijn voor bedrog, zware schuld, of lichte schuld die eerder gewoonlijk dan toevallig voorkomt. De werkgever kan echter wel kwalitatief aansprakelijk gesteld worden als aansteller.
### 2.2 Aansprakelijkheid voor andermans daad
Dit betreft kwalitatieve aansprakelijkheid, waarbij men instaat voor de daden van anderen. Dit kan zowel foutloze aansprakelijkheid als foutaansprakelijkheid zijn.
#### 2.2.1 Aansprakelijkheid van titularissen van het gezag over minderjarigen
Gezagstitularissen (ouders, adoptanten, voogden, pleegzorgers) zijn aansprakelijk voor schade die een minderjarige veroorzaakt, zowel door zijn fout als door een ander tot aansprakelijkheid leidend feit.
* **Minderjarige van minder dan zestien jaar:** De titularis is foutloos aansprakelijk (geen tegenbewijs mogelijk).
* **Minderjarige van zestien jaar of ouder:** De titularis is aansprakelijk op basis van een vermoede fout. Tegenbewijs is mogelijk door aan te tonen dat men zelf geen fout beging in toezicht of opvoeding.
#### 2.2.2 Aansprakelijkheid van personen belast met het toezicht op anderen (onderwijsinstellingen)
Onderwijsinstellingen zijn aansprakelijk voor schade die een leerling veroorzaakt, terwijl deze onder hun toezicht staat. Dit is een foutaansprakelijkheid waarbij een fout van de instelling wordt vermoed. Tegenbewijs is mogelijk door aan te tonen dat de instelling geen fout beging in het toezicht.
#### 2.2.3 Aansprakelijkheid van aanstellers
Een aansteller is kwalitatief en foutloos aansprakelijk voor schade die een aangestelde veroorzaakt tijdens en naar aanleiding van de uitoefening van zijn functie. Dit geldt zelfs wanneer de aangestelde zelf een quasi-immuniteit geniet. Een band van aanstelling veronderstelt een verhouding van ondergeschiktheid of gezagsverhouding.
### 2.3 Aansprakelijkheid voor gebrekkige zaken en dieren
Dit betreft steeds foutloze, kwalitatieve aansprakelijkheid.
#### 2.3.1 Aansprakelijkheid voor gebrekkige zaken
De bewaarder van een zaak is aansprakelijk voor schade die de zaak veroorzaakt door een gebrek. Een gebrek houdt in dat de zaak niet de verwachte veiligheid biedt in de gegeven omstandigheden. Een zaak is een ruim begrip dat roerende en onroerende goederen omvat, met uitzondering van levende dieren. Er moet een oorzakelijk verband zijn tussen het gebrek en de schade. De eigenaar wordt vermoed de bewaarder te zijn, behoudens tegenbewijs.
#### 2.3.2 Aansprakelijkheid voor dieren
De bewaarder van een dier is aansprakelijk voor schade die het dier veroorzaakt. De actieve of passieve rol van het dier, noch diens normaal of abnormaal gedrag, doen af aan deze aansprakelijkheid. Er moet een oorzakelijk verband zijn tussen de aanwezigheid van het dier en de schade. De eigenaar wordt vermoed de bewaarder te zijn, behoudens tegenbewijs.
> **Tip:** De begrippen 'bewaarder van een zaak' en 'bewaarder van een dier' verwijzen naar degene die de feitelijke macht van leiding en controle over de zaak of het dier heeft, los van eigendom of contractuele banden.
> **Voorbeeld:** Een olievlek op de weg kan een gebrek aan de weg uitmaken, waardoor de wegbeheerder aansprakelijk kan zijn op grond van artikel 6.16 BW. Een achtergelaten pakje boter in een supermarkt kan eveneens als een gebrek worden beschouwd dat aanleiding geeft tot aansprakelijkheid van de winkel.
---
# Oorzakelijk verband en pluraliteit van aansprakelijken
Dit deel behandelt het cruciale oorzakelijk verband tussen een schadeverwekkend feit en de geleden schade, inclusief correcties op de conditio-sine-qua-non-test en de equivalentieleer, en verkent de situatie van meerdere aansprakelijke personen, inclusief in-solidum-aansprakelijkheid en regres.
## 3.1 Oorzakelijk verband
Een feit dat tot aansprakelijkheid leidt, is een oorzaak van schade indien het een noodzakelijke voorwaarde is voor die schade. De schade zou zich zonder dit feit niet op dezelfde wijze hebben voorgedaan.
### 3.1.1 De conditio-sine-qua-non-test
De conditio-sine-qua-non-test (ook wel de equivalentieleer genoemd) stelt dat een feit een oorzaak van schade is als de schade zich zonder dit feit niet zou hebben voorgedaan. Bij foutaansprakelijkheid betekent dit dat men zich afvraagt of de schade nog steeds zou bestaan indien de fout werd vervangen door het rechtmatige alternatief, terwijl alle andere omstandigheden gelijk blijven.
* **Als de schade dan nog steeds hetzelfde is:** er is geen oorzakelijk verband tussen de fout en de schade.
* **Als de schade niet meer hetzelfde is:** er is wel een oorzakelijk verband tussen de fout en de schade.
De rechter bepaalt hierbij het rechtmatige alternatief door abstractie te maken van het foutieve element, zonder de overige omstandigheden van het schadegeval te wijzigen.
### 3.1.2 De equivalentieleer
De equivalentieleer erkent dat een schadegeval het gevolg kan zijn van meerdere oorzaken. Alle oorzaken worden als gelijkwaardig beschouwd en leiden tot aansprakelijkheid ten opzichte van de benadeelde. Dit is een zeer slachtoffervriendelijke benadering.
> **Tip:** De equivalentieleer is breed en kan aansprakelijkheid verbinden aan feiten die slechts een zeer beperkte rol hebben gespeeld in de totstandkoming van de schade.
### 3.1.3 Correctie op de equivalentieleer
Om onbillijke situaties te vermijden waarbij aansprakelijkheid wordt verbonden aan feiten met een zeer beperkte rol, kent het recht een correctie toe op de equivalentieleer.
Er is geen aansprakelijkheid indien het verband tussen het tot aansprakelijkheid leidende feit en de schade dermate verwijderd is dat het kennelijk onredelijk zou zijn de schade toe te rekenen aan de aangesproken persoon. Dit is een marginale toetsing die rekening houdt met beoordelingselementen zoals:
* Het onwaarschijnlijke karakter van de schade in verhouding tot de normale gevolgen van het feit.
* Het feit dat het schadeverwekkende feit niet op een betekenisvolle wijze heeft bijgedragen tot het ontstaan van de schade.
Deze correctie beoogt de causaliteitsketen te beperken waar deze onbillijk lang wordt.
> **Voorbeeld:** Een bestuurder wijkt uit voor een tractor in het donker en rijdt een voetganger aan die rechts liep. De bestuurder lijdt carrosserieschade. Hoewel de voetganger wellicht niet rechts mocht lopen, kan de fout van de voetganger een dermate verre oorzaak zijn van de schade aan het voertuig, dat een toerekening onredelijk zou zijn. De schade aan het voertuig kan ook het gevolg zijn van de uitwijkmanoeuvre zelf, de duisternis of de verblinding door de tractorlichten.
## 3.2 Pluraliteit van aansprakelijken
Wanneer meerdere personen aansprakelijk zijn voor eenzelfde schade, ontstaat er een situatie van pluraliteit van aansprakelijken.
### 3.2.1 Aansprakelijkheid in solidum
Alle aansprakelijken zijn in solidum gehouden ten aanzien van de benadeelde. Dit betekent dat de benadeelde de volledige schade kan verhalen op één van de aansprakelijken, ongeacht het aandeel van die aansprakelijke in de schade.
Dit geldt ook voor de persoon die aanzet tot een fout of hiermee helpt. Een intentioneel element is hierbij vereist: de persoon moet zich bewust zijn van de foutieve intenties van de ander.
### 3.2.2 Verdeling van de schadelast als de benadeelde mede aansprakelijk is
Indien een feit waarvoor de benadeelde aansprakelijk is (eigen daad of kwalitatieve aansprakelijkheid) medeoorzaak is van de schade die hij lijdt, wordt zijn recht op schadeloosstelling verminderd. Deze vermindering is evenredig met het aandeel waarmee het feit van de benadeelde heeft bijgedragen tot het ontstaan van de schade.
### 3.2.3 Regresvorderingen onder medeaansprakelijken
Wanneer meerdere personen aansprakelijk zijn voor dezelfde schade, en één van hen de benadeelde volledig heeft schadeloosgesteld, kan die persoon regres uitoefenen op de andere medeaansprakelijken.
Het regres wordt uitgeoefend in de mate waarin het feit waarop de aansprakelijkheid van de medeaansprakelijke berust, heeft bijgedragen tot het ontstaan van de schade. De bijdrageverhouding tussen de medeaansprakelijken bepaalt dus wie welk deel van de reeds betaalde schadevergoeding moet dragen.
> **Tip:** Regres is het recht van een persoon die meer heeft betaald dan zijn deel om het teveel terug te vorderen van degenen die minder hebben betaald, maar wel aansprakelijk waren.
* **Basisregel:** Regres onder de medeaansprakelijken is mogelijk.
* **Artikel:** Dit wordt geregeld in Artikel 6.21 van het Burgerlijk Wetboek.
---
# Schade en de gevolgen van aansprakelijkheid
Dit hoofdstuk behandelt de definitie en aard van schade, de vereisten voor een juridisch beschermd belang en de zekerheid van schade, en gaat vervolgens in op de gevolgen van aansprakelijkheid, zoals integrale schadeloosstelling en schadevergoeding.
## 4. Schade
### 4.0 Inleiding
Schade is het rechtsgevolg van feiten die tot aansprakelijkheid leiden. Het omvat zowel economische als niet-economische gevolgen die voortvloeien uit de aantasting van een juridisch beschermd persoonlijk belang.
### 4.1 Basisregels betreffende schade
Om recht op schadeloosstelling te hebben, moet aan de volgende voorwaarden voldaan zijn:
* **Aantasting van een juridisch beschermd belang:** Dit betreft een belang dat erkend en beschermd wordt door het recht, zoals fundamentele rechten en vrijheden, subjectieve rechten (zakelijk, vorderings-, intellectueel), en onder omstandigheden ook feitelijke belangen zoals affectieve banden en economische afhankelijkheid.
* **Schadelijke gevolgen:** De aantasting van het belang moet leiden tot economische of niet-economische gevolgen. Schade is het gevolg, niet de aantasting zelf.
* **Rechtmatige schade:** De schade mag niet voortkomen uit een voordeel dat direct afkomstig is van een onrechtmatige gebeurtenis of activiteit die aan de benadeelde kan worden toegerekend. Schade die voortvloeit uit onwettige activiteiten, zoals inkomensverlies uit zwartwerk, leidt niet tot schadeloosstelling.
* **Persoonlijk belang:** De schade moet de eiser persoonlijk treffen.
### 4.2 Zekere schade
Alleen zekere schade leidt tot schadeloosstelling. Dit betekent dat het bestaan van de schade onbetwistbaar vast moet staan. Hypothetische of louter eventuele schade komt niet voor vergoeding in aanmerking. Toekomstige schade kan vergoed worden indien zij het zekere gevolg is van een actuele aantasting van een juridisch beschermd persoonlijk belang, ook al heeft het schadelijke gevolg zich nog niet voorgedaan.
### 4.3 Patrimoniale en extrapatrimoniale schade
Schade kan onderverdeeld worden in:
* **Patrimoniale schade:** Economische schade die betrekking heeft op het vermogen van de benadeelde.
* **Extrapatrimoniale schade:** Niet-economische schade, ook wel immateriële schade genoemd, die bijvoorbeeld betrekking heeft op fysieke of psychische integriteit, genotsverlies of morele schade.
### 4.4 Schade bij terugslag
Schade bij terugslag, ook wel schade bij weerkaatsing genoemd, treedt op wanneer een persoon (de benadeelde bij terugslag) schade lijdt als gevolg van een eerdere aantasting van het belang van een andere persoon (de rechtstreeks benadeelde), met wie de eerste een juridische band of een voldoende nauwe genegenheidsband heeft.
### 4.5 Preventie van schade
De benadeelde heeft de plicht om zich als een redelijk en voorzichtig persoon te gedragen ter voorkoming en beperking van schadelijke gevolgen. Dit betekent niet een plicht tot het te allen tijde voorkomen van schade, maar wel het nemen van redelijke maatregelen.
### 4.6 Voorbeschiktheid van de benadeelde
Met de voorbeschiktheid (of aanleg) tot schade van de benadeelde wordt in beginsel geen rekening gehouden. De aansprakelijke persoon moet de benadeelde nemen zoals hij hem aantreft, met al zijn persoonlijke kenmerken. De benadeelde behoudt recht op integrale schadeloosstelling, ook al is zijn voorbeschiktheid een van de oorzaken van de schade.
## 5. Gevolgen van aansprakelijkheid
### 5.0 Inleiding
De gevolgen van aansprakelijkheid omvatten de verplichting tot schadeloosstelling van de aansprakelijke persoon aan de benadeelde.
### 5.1 Basisregels inzake schadeloosstelling
* **Integrale schadeloosstelling:** Degene die aansprakelijk is voor schade, is gehouden tot integrale schadeloosstelling. Dit betekent dat de benadeelde in de toestand moet worden gebracht waarin hij zich zou hebben bevonden indien het schadeveroorzakende feit zich niet had voorgedaan. Hierbij wordt rekening gehouden met de concrete toestand van de benadeelde en de verwachte toekomstige evolutie van deze toestand.
* **Patrimoniale schade:** Het doel is de benadeelde financieel te compenseren voor het geleden verlies of gederfde winst, rekening houdend met toekomstige ontwikkelingen.
* **Extrapatrimoniale schade:** Het doel is de benadeelde een billijke en passende vergoeding toe te kennen, daar deze schade moeilijk in geld uit te drukken is.
* **Wijzen van schadeloosstelling:**
* **Herstel in natura:** Het ongedaan maken van de schadelijke gevolgen in werkelijkheid.
* **Schadevergoeding:** Een financiële compensatie in geld.
* **Winstafdracht:** Bij opzettelijke lucratieve fouten kan de winst die hieruit is voortgekomen, afgedragen worden.
### 5.2 Herstel in natura
Herstel in natura strekt ertoe de schadelijke gevolgen van een schadeveroorzakend feit daadwerkelijk ongedaan te maken. Dit kan bestaan uit een niet-geldelijk equivalent, het wijzigen van een rechtstoestand, of het bevelen dat maatregelen worden uitgevoerd door de aansprakelijke of op diens kosten. Het herstel in natura wordt bevolen indien de benadeelde het vordert, tenzij dit onmogelijk, kennelijk onredelijk, in strijd met de menselijke waardigheid is, of de aansprakelijke een tegenaanbod doet waar de benadeelde gegronde redenen heeft om te weigeren.
### 5.3 Raming van de schade
Specifieke regels gelden voor de raming van schade:
* **Toekomstige schade door aantasting fysieke of psychische integriteit:** Deze schade kan vergoed worden door middel van een rente (periodieke betalingen), kapitalisatie (eenmalige grote som), of een forfaitair bedrag. Elementen zoals de toestand van de partijen en de belangen van de benadeelde spelen hierbij een rol. De rechter kan ambtshalve een rente opleggen indien dit ter bescherming van de benadeelde noodzakelijk is.
* **Afzonderlijke bepaling van schade-elementen:** De rechter bepaalt de verschillende elementen van de schade afzonderlijk om transparantie te bevorderen en de regeling van nieuwe schade of verergering te faciliteren, alsook regresvorderingen te ondersteunen.
* **Bij benadering bepalen van schade:** Indien een exacte bepaling van de schade onmogelijk is of buitensporige kosten met zich meebrengt, kan de rechter de omvang bij benadering bepalen.
* **Schadevergoeding naar billijkheid:** Indien de omvang van de schade op geen enkele andere wijze bepaald kan worden, stelt de rechter de schadevergoeding naar billijkheid vast.
### 5.4 Vrije beschikking over de schadevergoeding
Het bedrag van de schadevergoeding staat los van het gebruik dat de benadeelde ervan zal maken. De benadeelde heeft recht op integraal schadeherstel en beschikt vrij over de ontvangen schadevergoeding. Hij is niet verplicht deze aan te wenden voor het effectieve herstel van zijn schade. De vrije beschikking over de schadevergoeding waarborgt de inmenging in de levenssfeer en vrijheid van handelen van de benadeelde.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Buitencontractuele aansprakelijkheid | Een rechtsfiguur die de verplichting inhoudt om schade te vergoeden die wordt veroorzaakt door een feit dat niet voortvloeit uit een contractuele overeenkomst tussen de partijen. Dit gebeurt wanneer iemands nalatigheid of een gebrekkige zaak schade berokkent aan een derde. |
| Verantwoordelijkheid | De plicht om goed voor iets of iemand te zorgen en de verplichting om rekenschap te geven van gedragingen. Verantwoordelijkheid impliceert niet noodzakelijkerwijs juridische aansprakelijkheid voor veroorzaakte schade. |
| Aansprakelijkheid | Juridische verplichting om de schade die men aan een ander heeft veroorzaakt, te vergoeden. Dit kan voortvloeien uit eigen fouten, de daden van anderen waarvoor men instaat, of uit gebrekkige zaken of dieren. |
| Aansprakelijkheidsrecht | Het rechtsgebied dat zich bezighoudt met de regels en beginselen die bepalen wie aansprakelijk is voor welke schade en hoe deze schade vergoed dient te worden. Het kent uitzonderingen op het principe dat ieder zijn eigen schade draagt. |
| Schadeveroorzaker | De persoon die direct een feit pleegt dat schade veroorzaakt. Dit kan dezelfde persoon zijn als de aansprakelijke, maar niet noodzakelijk. |
| Benadeelde | De persoon die schade heeft geleden als gevolg van een schadeveroorzakend feit, en die recht heeft op een schadeloosstelling. Ook wel schadelijder of slachtoffer genoemd. |
| Persoonlijke aansprakelijkheid | Aansprakelijkheid die voortvloeit uit een fout die de persoon zelf persoonlijk heeft begaan. Dit is de aansprakelijkheid voor eigen daad. |
| Kwalitatieve aansprakelijkheid | Aansprakelijkheid die voortvloeit uit een bepaalde hoedanigheid of relatie die de persoon heeft, waarbij hij moet instaan voor de schade veroorzaakt door iets of iemand anders. Voorbeelden zijn aansprakelijkheid van aanstellers, bewaarders van zaken of dieren. |
| Foutaansprakelijkheid | Aansprakelijkheid die ontstaat doordat een fout is begaan. Een fout wordt gedefinieerd als de schending van een wettelijke regel of de algemene zorgvuldigheidsnorm die geldt in het maatschappelijk verkeer. |
| Foutloze aansprakelijkheid | Aansprakelijkheid die ontstaat zonder dat er een fout is begaan. De aansprakelijkheid wordt hier gebaseerd op een risico of een bepaalde hoedanigheid, zoals bij de aansprakelijkheid voor gebrekkige zaken of dieren. |
| Zorgvuldigheidsnorm | De algemene norm van gedrag die verwacht wordt van een voorzichtig en redelijk persoon in dezelfde concrete omstandigheden. Het schenden van deze norm kan een fout opleveren. |
| Overmacht | Een grond die de aansprakelijkheid uitsluit, waarbij er sprake is van een niet-toerekenbare en niet-foutieve onmogelijkheid om een toepasselijke gedragsregel na te leven, door een onvoorzienbaar en onvermijdbaar feit. |
| Schuldbekwaamheid | Het vermogen van een persoon om de gevolgen van zijn daden te begrijzen en verantwoordelijkheid te dragen. Minderjarigen onder een bepaalde leeftijd worden geacht niet schuldbekwaam te zijn. |
| Aansteller | De persoon of entiteit die een ander aanstelt en die kwalitatief aansprakelijk kan worden gesteld voor de schade veroorzaakt door de aangestelde, tijdens of naar aanleiding van de uitoefening van zijn functie. |
| Bewaarder van een zaak | De persoon die de niet-ondergeschikte macht van leiding en controle heeft over een zaak. De eigenaar wordt vermoed de bewaarder te zijn, tenzij tegenbewijs wordt geleverd. |
| Gebrek aan een zaak | Een kenmerk van een zaak waardoor deze niet de veiligheid biedt die men gerechtigd is te verwachten in de gegeven omstandigheden. Dit kan leiden tot aansprakelijkheid van de bewaarder. |
| Bewaarder van een dier | De persoon die de niet-ondergeschikte macht van leiding en controle heeft over een dier. De eigenaar wordt vermoed de bewaarder te zijn, tenzij tegenbewijs wordt geleverd. |
| Oorzakelijk verband | Het verband tussen het schadeverwekkende feit en de geleden schade, dat een noodzakelijke voorwaarde is voor aansprakelijkheid. De schade zou zich zonder het feit niet hebben voorgedaan. |
| Conditio-sine-qua-non-test | Een methode om het oorzakelijk verband te bepalen, waarbij men onderzoekt of de schade zich zou hebben voorgedaan zonder het betreffende feit. Als de schade zonder het feit niet zou zijn opgetreden, is er sprake van een noodzakelijke voorwaarde. |
| Equivalentieleer | De leer die stelt dat elke noodzakelijke voorwaarde voor de schade, hoe klein ook, gelijkwaardig is en aansprakelijkheid meebrengt. Dit is een zeer slachtoffervriendelijke regel. |
| Pluraliteit van aansprakelijken | De situatie waarin meerdere personen aansprakelijk zijn voor dezelfde schade. Zij zijn in solidum gehouden ten aanzien van de benadeelde. |
| In solidum aansprakelijkheid | De situatie waarbij meerdere aansprakelijken hoofdelijk gehouden zijn tot de volledige vergoeding van de schade aan de benadeelde. De benadeelde kan de gehele schade op één van hen verhalen. |
| Regres | Het recht van een aansprakelijke persoon die de gehele schade heeft vergoed, om een deel van die vergoeding te verhalen op medeaansprakelijken, naar rato van hun bijdrage aan de schade. |
| Schade | De economische en niet-economische gevolgen van de aantasting van een juridisch beschermd persoonlijk belang. Het is het gevolg van een aantasting, niet de aantasting zelf. |
| Juridisch beschermd belang | Een belang dat door het recht wordt erkend en beschermd. Dit kan variëren van fundamentele rechten en vrijheden tot subjectieve en feitelijke belangen. |
| Zeker schade | Schade waarvan het bestaan onbetwistbaar vaststaat. Hypothetische of louter eventuele schade leidt niet tot schadeloosstelling, maar toekomstige schade kan vergoed worden indien deze een zeker gevolg is van een actuele aantasting. |
| Patrimoniale schade | Economische schade die een financiële of vermogensrechtelijke impact heeft op het slachtoffer. Dit omvat zowel geleden verlies als gederfde winst. |
| Extrapatrimoniale schade | Niet-economische schade, zoals smartengeld, die betrekking heeft op het immateriële leed en de aantasting van persoonlijke levenssferen. |
| Schade bij terugslag | Schade die een persoon lijdt ten gevolge van een eerdere aantasting van het belang van een andere persoon, met wie de eerste een juridische of nauwe genegenheidsband heeft. |
| Preventie van schade | De plicht van de benadeelde om redelijke maatregelen te nemen om de schadelijke gevolgen van een schadeverwekkend feit te voorkomen en te beperken, overeenkomstig de algemene zorgvuldigheidsplicht. |
| Voorbeschiktheid van de benadeelde | Een reeds bestaande aanleg of kwetsbaarheid van het slachtoffer voor schade. In beginsel wordt hiermee geen rekening gehouden en heeft de benadeelde recht op integrale schadeloosstelling. |
| Integrale schadeloosstelling | Het principe dat de aansprakelijke persoon gehouden is de volledige schade te vergoeden, zodat het slachtoffer in de toestand wordt gebracht waarin hij zich zou hebben bevonden indien het schadeverwekkende feit zich niet had voorgedaan. |
| Herstel in natura | Het herstellen van de schade in feitelijke zin, in plaats van door een geldsom. Dit kan bijvoorbeeld door het ongedaan maken van de schadelijke gevolgen of het treffen van maatregelen. |
| Schadevergoeding | Een geldsom die wordt toegekend ter compensatie van geleden schade. Dit is de meest voorkomende vorm van schadeloosstelling. |
| Winstafdracht | Het teruggeven van winst die door de benadeelde is behaald door een opzettelijke lucratieve fout. |
| Toekomstige schade | Schade die zich in de toekomst zal voordoen, maar waarvan het ontstaan reeds zeker is op basis van een actuele gebeurtenis. Deze kan onder bepaalde voorwaarden worden vergoed. |
| Vrije beschikking over de schadevergoeding | Het recht van de benadeelde om vrij te beschikken over de ontvangen schadevergoeding, zonder verplichting deze aan te wenden voor specifiek herstel. De schadevergoeding staat los van het gebruik ervan. |
| Bevel of verbod | Een rechterlijke maatregel die, onder restrictieve voorwaarden, kan worden opgelegd om de naleving van wettelijke regels te garanderen en schade te voorkomen die nog niet effectief is opgetreden. |
Cover
Deel 6 - Buitencontractuele aansprakelijkheid.pptx
Summary
# Inleiding tot buitencontractuele aansprakelijkheid
Dit deel introduceert de kernconcepten van buitencontractuele aansprakelijkheid, definieert termen zoals aansprakelijkheid en verantwoordelijkheid, en onderscheidt persoonlijke van kwalitatieve aansprakelijkheid, evenals foutaansprakelijkheid van foutloze aansprakelijkheid.
## 1. Begrippen in het aansprakelijkheidsrecht
### 1.1 Aansprakelijkheid en verantwoordelijkheid
* **Aansprakelijkheid**: De verplichting om schade te vergoeden aan een benadeelde. Het is het gevolg van een feit dat aan een bepaalde persoon wordt toegerekend, waardoor deze een recht op schadeloosstelling verkrijgt. Er is geen wettelijke definitie van "aansprakelijkheid".
* **Verantwoordelijkheid**: De verplichting om voor iets of iemand te zorgen, en de plicht om rekenschap te geven. Verantwoordelijkheid impliceert niet noodzakelijk juridische aansprakelijkheid. Bijvoorbeeld, een oudere broer kan verantwoordelijk zijn voor zijn jongere zus, maar dit maakt hem niet automatisch wettelijk aansprakelijk voor haar daden.
### 1.2 Principes van het aansprakelijkheidsrecht
Het principe in het aansprakelijkheidsrecht is dat een benadeelde zijn eigen schade draagt ("loss lies where it falls"). Het aansprakelijkheidsrecht creëert echter uitzonderingen, waarbij de benadeelde zijn schade kan verhalen op een andere persoon (de aansprakelijke).
### 1.3 Actoren en terminologie
* **Schadeveroorzaker/schadeverwekker/dader**: Degene die het feit pleegt dat schade veroorzaakt.
* **Benadeelde/schadelijder/slachtoffer**: Degene die de schade lijdt.
* **Aansprakelijke**: Degene die wettelijk gehouden is de schade te vergoeden. De aansprakelijke is niet noodzakelijk dezelfde persoon als de schadeveroorzaker.
* **Schadeverwekkend feit/voorval/geval**: Het gebeuren dat leidt tot schade.
### 1.4 Samenloop of cumul
Dit concept, hoewel genoemd, wordt niet nader uitgewerkt in de beginpagina's. Het verwijst naar situaties waarin meerdere oorzaken of aansprakelijkheidsgronden samenkomen.
### 1.5 Persoonlijke aansprakelijkheid versus kwalitatieve aansprakelijkheid
* **Persoonlijke aansprakelijkheid**: De aansprakelijkheid die voortvloeit uit een fout die de persoon zelf heeft begaan. Dit is de aansprakelijkheid voor eigen daden.
* **Kwalitatieve aansprakelijkheid**: De aansprakelijkheid die voortvloeit uit een bepaalde hoedanigheid die de persoon heeft, waarbij hij instaat voor iets of iemand anders. Voorbeelden zijn de aansprakelijkheid van een aansteller voor zijn aangestelde, de bewaarder van een gebrekkige zaak, of de bewaarder van een dier.
### 1.6 Foutaansprakelijkheid versus foutloze aansprakelijkheid
* **Foutaansprakelijkheid**: Aansprakelijkheid die ontstaat doordat een fout is begaan. Dit is het geval bij aansprakelijkheid voor eigen daden.
* **Foutloze aansprakelijkheid (ook objectieve aansprakelijkheid genoemd)**: Aansprakelijkheid die ontstaat zonder dat er een fout is begaan. Voorbeelden zijn de aansprakelijkheid van een aansteller, de bewaarder van een gebrekkige zaak, en de bewaarder van een dier.
## 2. Feiten die tot aansprakelijkheid leiden
Aansprakelijkheid vloeit voort uit de toepassing van een abstracte aansprakelijkheidsregel op een concrete feitenconstellatie. Alle toepassingsvoorwaarden van de aansprakelijkheidsregel moeten cumulatief vervuld zijn.
### 2.1 De feitenconstellatie
De feitenconstellatie kan bestaan uit:
* Een eigen (foutieve) daad.
* Andermans (foutieve) daad, met bijkomende toepassingsvoorwaarden.
* Gebrekkige zaken en dieren, met bijkomende toepassingsvoorwaarden.
* Schade (als feit).
* Oorzakelijk verband (als feit).
De schadeveroorzaker en de aansprakelijke kunnen samenvallen, maar dat hoeft niet altijd.
### 2.2 Categorieën van feiten die tot aansprakelijkheid leiden
* **Aansprakelijkheid voor eigen daad**: Meestal foutaansprakelijkheid.
* **Aansprakelijkheid voor andermans daad**: Meestal kwalitatieve aansprakelijkheid, vaak foutloos.
* **Aansprakelijkheid voor gebrekkige zaken en dieren**: Altijd kwalitatieve en foutloze aansprakelijkheid.
## 3. Aansprakelijkheid voor eigen daad
Dit wordt geregeld in artikel 6.5 BW.
### 3.1 Algemeen principe
Artikel 6.5 BW stelt: "Eenieder is aansprakelijk voor de schade die hij door zijn fout aan een ander veroorzaakt." Dit geldt voor natuurlijke personen en rechtspersonen. Een dier of voorwerp kan niet aansprakelijk gesteld worden. Dit is persoonlijke en foutaansprakelijkheid.
### 3.2 Definitie van fout
Een fout kan bestaan uit:
1. **Schending van een wettelijke regel**: Dit zijn regels die een bepaald gedrag opleggen of verbieden.
2. **Schending van de algemene zorgvuldigheidsnorm**: Dit is het gedrag van een voorzichtig en redelijk persoon, geplaatst in dezelfde concrete omstandigheden. De beoordeling is principieel abstract, maar er wordt rekening gehouden met objectieve en veralgemeenbare criteria (bv. leek vs. professional) en de externe omstandigheden.
De rechter kan bij de beoordeling van de zorgvuldigheidsnorm rekening houden met:
* De redelijkerwijs voorzienbare gevolgen van het gedrag.
* De evenredigheid van het risico op schade ten opzichte van de inspanningen om het te vermijden.
* De stand van de techniek en wetenschappelijke kennis.
* De eisen van goed vakmanschap en goede beroepspraktijken.
* De beginselen van goed bestuur en goede organisatie.
### 3.3 Gronden van uitsluiting van aansprakelijkheid voor fout (art. 6.7 BW)
Deze gronden rechtvaardigen een gedraging die formeel aan het foutcriterium voldoet, maar niet toerekenbaar is. Ze sluiten de aansprakelijkheid uit.
* **Overmacht**: Een onmogelijkheid om de gedragsregel na te leven, die onvoorzienbaar en onvermijdbaar is.
* Andere gronden omvatten: onoverwinnelijke dwaling, fysieke of psychische dwang, noodtoestand, bevel van de wet of overheid (tenzij klaarblijkelijk onwettig), wettige verdediging, en geldige toestemming van de benadeelde (risico-aanvaarding).
### 3.4 Aansprakelijkheid van minderjarigen (art. 6.8 BW)
* **Minder dan twaalf jaar**: Niet aansprakelijk voor hun daden.
* **Twaalf jaar of ouder**: Wel aansprakelijk, maar de rechter kan de schadeloosstelling beperken.
* **Noot**: De niet-aansprakelijkheid van zeer jonge minderjarigen sluit de kwalitatieve aansprakelijkheid van hun gezagstitularissen niet uit.
### 3.5 Bijzondere gronden van uitsluiting of beperking van aansprakelijkheid (art. 6.9 BW)
* **Werknemers**: Krachtens de arbeidsovereenkomstenwet zijn werknemers enkel aansprakelijk voor bedrog, zware schuld, of lichte schuld die eerder gewoonlijk dan toevallig voorkomt. Lichte schuld die toevallig voorkomt, leidt niet tot aansprakelijkheid.
* **Noot**: Deze beperking van aansprakelijkheid voor de werknemer (quasi-immuniteit) laat de kwalitatieve aansprakelijkheid van de werkgever als aansteller onverlet.
## 4. Aansprakelijkheid voor andermans daad
Dit omvat kwalitatieve aansprakelijkheid, die vaak foutloos is.
### 4.1 Aansprakelijkheid van titularissen van het gezag over de persoon van minderjarigen (art. 6.12 BW)
* **Wie is aansprakelijk?**: Ouders, adoptanten, voogden, pleegzorgers die het gezag uitoefenen.
* **Voor wie?**: Minderjarigen tot achttien jaar.
* **Wanneer?**: Voor schade veroorzaakt door de minderjarige door zijn fout of een ander tot aansprakelijkheid leidend feit.
* **Soort aansprakelijkheid**:
* Minderjarige van minder dan zestien jaar: Foutloze aansprakelijkheid (geen tegenbewijs mogelijk voor de gezagstitularis).
* Minderjarige van zestien jaar of ouder: Foutaansprakelijkheid, met een vermoeden van fout bij de gezagstitularis. Deze kan het tegenbewijs leveren dat hij zelf geen fout heeft begaan (in toezicht of opvoeding).
### 4.2 Aansprakelijkheid van personen belast met het toezicht op anderen (art. 6.13, tweede lid BW)
* **Wie is aansprakelijk?**: Onderwijsinstellingen.
* **Voor wie?**: Leerlingen van de instelling.
* **Wanneer?**: Voor schade veroorzaakt door een leerling door zijn fout of een ander tot aansprakelijkheid leidend feit, terwijl de leerling onder toezicht van de instelling staat.
* **Soort aansprakelijkheid**: Foutaansprakelijkheid, met een vermoeden van fout bij de instelling. De instelling kan het tegenbewijs leveren dat zij geen fout heeft gemaakt in het toezicht.
### 4.3 Aansprakelijkheid van aanstellers (art. 6.14 BW)
* **Wie is aansprakelijk?**: De aansteller (persoon met een band van aanstelling en gezagsverhouding/ondergeschiktheid).
* **Voor wie?**: De aangestelden.
* **Wanneer?**: Voor schade die een aangestelde door zijn fout of een ander tot aansprakelijkheid leidend feit heeft veroorzaakt, **tijdens en naar aanleiding van de uitoefening van zijn functie**. Dit geldt ook als de aangestelde zelf quasi-immuniteit geniet.
* **Soort aansprakelijkheid**: Foutloze aansprakelijkheid (geen tegenbewijs mogelijk voor de aansteller).
## 5. Aansprakelijkheid voor zaken en dieren
Dit is kwalitatieve en foutloze aansprakelijkheid.
### 5.1 Aansprakelijkheid voor gebrekkige zaken (art. 6.16 BW)
* **Wie is aansprakelijk?**: De bewaarder van de zaak (degene die de niet-ondergeschikte macht van leiding en controle heeft over de zaak; de eigenaar wordt vermoed de bewaarder te zijn).
* **Waarvoor?**: Een gebrekkige zaak. Een zaak is gebrekkig wanneer ze door een kenmerk niet de verwachte veiligheid biedt. Dit geldt voor roerende en onroerende goederen, maar niet voor levende dieren.
* **Wanneer?**: Wanneer de gebrekkige zaak schade veroorzaakt door haar gebrek. Er moet een oorzakelijk verband zijn tussen het gebrek en de schade.
* **Soort aansprakelijkheid**: Foutloze aansprakelijkheid.
### 5.2 Aansprakelijkheid voor dieren (art. 6.17 BW)
* **Wie is aansprakelijk?**: De bewaarder van het dier (degene die de niet-ondergeschikte macht van leiding en controle heeft over het dier; de eigenaar wordt vermoed de bewaarder te zijn).
* **Waarvoor?**: Een dier (alle levende dieren die voor toe-eigening vatbaar zijn).
* **Wanneer?**: Wanneer het dier schade veroorzaakt. Er moet een oorzakelijk verband zijn tussen de aanwezigheid van het dier en de schade. Het gedrag van het dier is niet relevant.
* **Soort aansprakelijkheid**: Foutloze aansprakelijkheid.
---
**Tip:** De regels rond buitencontractuele aansprakelijkheid zijn complex. Structureer je analyse door eerst de feiten vast te stellen, vervolgens te bepalen welk type aansprakelijkheid (persoonlijk/kwalitatief, foutaansprakelijkheid/foutloos) van toepassing kan zijn, en daarna de specifieke wetsartikelen te toetsen.
**Voorbeeld:** Een vijfjarig kind steekt een klasgenootje in het oog met een rietje tijdens de speeltijd. De leerkracht hield toezicht, maar zag het niet gebeuren. De kleuterschool kan aansprakelijk worden gesteld op basis van artikel 6.13, tweede lid BW (aansprakelijkheid van onderwijsinstellingen). Dit is een foutaansprakelijkheid waarbij de instelling het tegenbewijs kan leveren dat zij geen fout heeft gemaakt in het toezicht. De oorzaak van het letsel bij het kind (het rietje) is een feit waarvoor het kind zelf, afhankelijk van zijn leeftijd, aansprakelijk kan zijn (of niet, indien jonger dan twaalf). De leerkracht geniet mogelijk quasi-immuniteit.
---
# Feiten die leiden tot aansprakelijkheid
Dit document vat de belangrijkste concepten samen die leiden tot buitencontractuele aansprakelijkheid, inclusief eigen daden, daden van anderen, en schade door gebrekkige zaken of dieren.
## 2. Feiten die tot aansprakelijkheid leiden
Aansprakelijkheid ontstaat uit een specifieke feitenconstellatie die getoetst moet worden aan de abstract geformuleerde aansprakelijkheidsregel. Alle toepassingsvoorwaarden van deze regel moeten cumulatief vervuld zijn. De feiten die tot aansprakelijkheid leiden kunnen worden onderverdeeld in:
* Eigen (foutieve) daad
* Andermans (foutieve) daad, met bijkomende toepassingsvoorwaarden
* Gebrekkige zaken en dieren, met bijkomende toepassingsvoorwaarden
Naast deze feiten zijn schade en een oorzakelijk verband eveneens noodzakelijke elementen voor aansprakelijkheid. De schadeveroorzaker en de aansprakelijke persoon hoeven niet noodzakelijk dezelfde te zijn.
### 2.1 Aansprakelijkheid voor eigen daad
Dit type aansprakelijkheid is gebaseerd op artikel 6.5 BW, dat stelt dat eenieder aansprakelijk is voor de schade die hij door zijn fout aan een ander veroorzaakt. Dit betreft zowel natuurlijke als rechtspersonen.
#### 2.1.1 Begrip fout
Een fout kan op twee manieren worden gedefinieerd:
1. **Schending van een wettelijke regel:** Dit omvat zowel regels die een bepaald gedrag opleggen als regels die een bepaald gedrag verbieden.
2. **Schending van de algemene zorgvuldigheidsnorm:** Deze norm wordt beoordeeld aan de hand van het gedrag van een voorzichtig en redelijk persoon, geplaatst in dezelfde concrete omstandigheden. De beoordeling is principieel abstract, waarbij rekening wordt gehouden met objectieve en veralgemeenbare criteria, maar ook met de externe omstandigheden. Belangrijke beoordelingselementen zijn:
* De redelijkerwijs voorzienbare gevolgen van het gedrag.
* De evenredigheid van het risico (aard en omvang) ten opzichte van de vermijdingsinspanningen.
* De stand van de techniek en wetenschappelijke kennis.
* De eisen van goed vakmanschap en goede beroepspraktijken.
* De beginselen van goed bestuur en goede organisatie.
#### 2.1.2 Gronden van uitsluiting van aansprakelijkheid voor fout
Ondanks dat een gedraging aan het foutcriterium voldoet, kan aansprakelijkheid worden uitgesloten indien de gedraging niet toerekenbaar is. Dit kan onder meer voortvloeien uit:
* **Overmacht (art. 6.7 BW):** Een niet-toerekenbare, onmogelijkheid om de toepasselijke gedragsregel na te leven, rekening houdend met het onvoorzienbaar en onvermijdbaar karakter van het verhinderende feit.
* **Andere gronden:** Onoverwinnelijke dwaling in feite of rechte, fysieke of psychische dwang, noodtoestand, bevel van de wet of overheid (tenzij klaarblijkelijk onwettig), wettige verdediging, en geldige toestemming van de benadeelde in de aantasting van beschikbare belangen (risico-aanvaarding).
#### 2.1.3 Aansprakelijkheid van minderjarigen
* **Minder dan twaalf jaar:** Niet aansprakelijk voor hun (foutieve) daden of andere tot aansprakelijkheid leidende feiten.
* **Twaalf jaar of ouder:** Wel aansprakelijk voor hun (foutieve) daden. De rechter kan de schadeloosstelling wel beperken.
* **Belangrijk:** De niet-aansprakelijkheid van minderjarigen onder twaalf jaar sluit de kwalitatieve aansprakelijkheid van anderen (bv. gezagstitularissen) niet uit.
#### 2.1.4 Beperking van aansprakelijkheid
Bepaalde wetten kunnen de aansprakelijkheid beperken. Zo zijn werknemers op grond van artikel 18 van de Arbeidsovereenkomstenwet enkel aansprakelijk voor bedrog, zware schuld, of lichte schuld die eerder gewoonlijk dan toevallig voorkomt. Ze zijn niet aansprakelijk voor lichte schuld die toevallig voorkomt.
> **Tip:** Houd er rekening mee dat de niet-aansprakelijkheid van werknemers hun werkgever niet ontslaat van zijn kwalitatieve aansprakelijkheid als aansteller.
### 2.2 Aansprakelijkheid voor andermans daad
Dit type aansprakelijkheid is vaak kwalitatief en foutloos, hoewel soms ook foutaansprakelijkheid een rol kan spelen.
#### 2.2.1 Aansprakelijkheid van titularissen van het gezag over de persoon van minderjarigen
* **Wie is aansprakelijk?** Ouders, adoptanten, voogden en pleegzorgers die het gezag uitoefenen over de minderjarige (gezagsdragers).
* **Voor wie?** Minderjarigen tot achttien jaar.
* **Wanneer?** Wanneer de minderjarige schade veroorzaakt door zijn fout of een ander tot aansprakelijkheid leidend feit.
* **Soort aansprakelijkheid:**
* Minderjarige jonger dan zestien jaar: Foutloze aansprakelijkheid van de gezagsdrager (geen tegenbewijs mogelijk).
* Minderjarige zestien jaar of ouder: Foutaansprakelijkheid. De gezagsdrager kan het tegenbewijs leveren dat hij zelf geen fout heeft begaan in het toezicht of de opvoeding.
#### 2.2.2 Aansprakelijkheid van personen belast met het toezicht op anderen (onderwijsinstellingen)
* **Wie is aansprakelijk?** Onderwijsinstellingen.
* **Voor wie?** Leerlingen onder hun toezicht.
* **Wanneer?** Wanneer een leerling schade veroorzaakt door zijn fout of een ander tot aansprakelijkheid leidend feit, tijdens het toezicht van de instelling.
* **Soort aansprakelijkheid:** Foutaansprakelijkheid. De instelling kan het tegenbewijs leveren dat zij zelf geen fout heeft begaan in het toezicht. Er is wel een wettelijke verplichting tot een aansprakelijkheidsverzekering.
#### 2.2.3 Aansprakelijkheid van aanstellers
* **Wie is aansprakelijk?** De aansteller, dit is degene die een band van aanstelling heeft met de aangestelde en feitelijk gezag en toezicht kan uitoefenen.
* **Voor wie?** De aangestelden.
* **Wanneer?** Wanneer de aangestelde schade veroorzaakt door zijn fout of een ander tot aansprakelijkheid leidend feit, tijdens en naar aanleiding van de uitoefening van zijn functie. Dit geldt ook wanneer de aangestelde zelf quasi-immuniteit geniet.
* **Soort aansprakelijkheid:** Foutloze aansprakelijkheid (geen tegenbewijs mogelijk).
> **Belangrijk:** De aansteller is aansprakelijk, zelfs als de aangestelde zijn functie te buiten gaat, zolang de daad plaatsvond tijdens de dienst of een onrechtstreeks verband heeft met die dienst.
### 2.3 Aansprakelijkheid voor zaken en dieren
Dit betreft kwalitatieve en foutloze aansprakelijkheid.
#### 2.3.1 Aansprakelijkheid voor gebrekkige zaken
* **Wie is aansprakelijk?** De bewaarder van een zaak, dit is de persoon met feitelijk meesterschap en niet-ondergeschikt macht van leiding en controle. De eigenaar wordt vermoed de bewaarder te zijn, tenzij tegenbewijs.
* **Waarvoor?** Een gebrekkige zaak. Een zaak is gebrekkig wanneer deze door een kenmerk niet de verwachte veiligheid biedt. Dit omvat roerende en onroerende goederen, maar geen levende dieren.
* **Wanneer?** Wanneer de gebrekkige zaak schade veroorzaakt, met een bewezen oorzakelijk verband tussen het gebrek en de schade.
* **Soort aansprakelijkheid:** Foutloze aansprakelijkheid.
> **Voorbeeld:** Een open keldergat achter de voordeur kan beschouwd worden als een gebrek aan een zaak dat leidt tot aansprakelijkheid van de bewaarder van de woning.
#### 2.3.2 Aansprakelijkheid voor dieren
* **Wie is aansprakelijk?** De bewaarder van een dier, dit is de persoon met feitelijk meesterschap en niet-ondergeschikt macht van leiding en controle over het dier. De eigenaar wordt vermoed de bewaarder te zijn, tenzij tegenbewijs.
* **Waarvoor?** Een dier (alle levende dieren die voor toe-eigening vatbaar zijn).
* **Wanneer?** Wanneer het dier schade veroorzaakt, met een bewezen oorzakelijk verband tussen de aanwezigheid van het dier en de schade. De rol van het dier (actief/passief, normaal/abnormaal gedrag) is niet relevant.
* **Soort aansprakelijkheid:** Foutloze aansprakelijkheid.
> **Voorbeeld:** Een winkel is mogelijk aansprakelijk voor een val van een klant over een achtergelaten pakje boter in een gang, omdat de winkel de bewaarder is van de winkelruimte en de objecten daarin.
Dit is een samenvatting van de belangrijkste punten met betrekking tot "Feiten die leiden tot aansprakelijkheid". Voor een diepgaande analyse is het raadzaam de specifieke artikelen en jurisprudentie nader te bestuderen. --- # Oorzakelijk verband, schade en gevolgen van aansprakelijkheid Dit deel van de studiehandleiding analyseert de essentiële elementen die een vereiste zijn voor buitencontractuele aansprakelijkheid: het oorzakelijk verband tussen het schadeveroorzakende feit en de schade, de definitie en aard van schade, en de uiteindelijke gevolgen van aansprakelijkheid, inclusief de principes van schadeloosstelling. ### 3.1 Oorzakelijk verband Het oorzakelijk verband vormt een cruciale schakel die het schadeveroorzakende feit verbindt met de geleden schade. Zonder dit verband kan er geen aansprakelijkheid ontstaan. #### 3.1.1 Basisregels van het oorzakelijk verband De basisregel voor het oorzakelijk verband is neergelegd in artikel 6.18 BW. Een tot aansprakelijkheid leidend feit wordt als oorzaak van de schade beschouwd indien het een noodzakelijke voorwaarde is voor die schade. * **Noodzakelijke voorwaarde (Conditio-sine-qua-non-test)**: De schade zou zich zonder dit feit, onder de concrete omstandigheden die bestonden op het moment van het schadegeval, niet op dezelfde wijze hebben voorgedaan. Bij foutaansprakelijkheid wordt de fout gesubstitueerd door het rechtmatige alternatief. Als de schade dan nog steeds dezelfde is, ontbreekt het oorzakelijk verband. Als de schade verandert, is er wel sprake van een oorzakelijk verband. De rechter moet hierbij abstractie maken van het foutieve element, maar de overige omstandigheden behouden. > **Tip:** De conditio-sine-qua-non-test beoogt vast te stellen of het schadetoebrengende feit de schade *kon* veroorzaken. * **Equivalentieleer**: De leer stelt dat schade het gevolg kan zijn van meerdere oorzaken. Alle oorzaken worden als gelijkwaardig beschouwd en leiden tot aansprakelijkheid ten aanzien van de benadeelde. Elke fout, hoe gering ook, die in oorzakelijk verband staat met de schade, brengt aansprakelijkheid mee (in solidum). Dit is een zeer slachtoffervriendelijke benadering. > **Voorbeeld:** Een bestuurder moet uitwijken voor een verblindende landbouwtractor en rijdt daarbij een voetganger aan die aan de verkeerde kant van de weg loopt. Zowel de tractorbestuurder (door de verblinding) als de voetganger (door aan de verkeerde kant te lopen) kunnen oorzakelijk verbonden zijn met de schade aan de auto van de bestuurder. #### 3.1.2 Correctie op de equivalentieleer De equivalentieleer kan leiden tot onbillijke situaties waarbij aansprakelijkheid wordt verbonden aan feiten die slechts een marginale rol hebben gespeeld. Artikel 6.18, §2 BW voorziet hierin met een correctie: * **Marginale toetsing**: Er is geen aansprakelijkheid indien het verband tussen het tot aansprakelijkheid leidende feit en de schade dermate verwijderd is dat het kennelijk onredelijk zou zijn de schade toe te rekenen aan de aangesproken persoon. Beoordelingselementen hiervoor zijn onder meer het onwaarschijnlijke karakter van de schade in het licht van de normale gevolgen van het feit, en het feit dat dit feit niet op betekenisvolle wijze heeft bijgedragen aan het ontstaan van de schade. #### 3.1.3 Pluraliteit van aansprakelijken Wanneer meerdere personen aansprakelijk zijn voor dezelfde schade, komen specifieke regels van toepassing: * **Aansprakelijkheid in solidum (art. 6.19 BW)**: Indien meerdere personen aansprakelijk zijn voor onderscheiden tot aansprakelijkheid leidende feiten (bv. samenlopende fouten) of voor eenzelfde feit (bv. gemeenschappelijke fout), zijn alle aansprakelijken in solidum gehouden ten aanzien van de benadeelde. Dit betekent dat de benadeelde elk van hen voor het geheel kan aanspreken. Dit geldt ook voor degene die aanzet tot een fout of daartoe helpt, mits er een intentioneel element is (bewustzijn van de foutieve intenties van de ander). * **Feiten waarvoor de benadeelde aansprakelijk is en die medeoorzaak zijn van de schade (art. 6.20 BW)**: Als een feit waarvoor de benadeelde zelf aansprakelijk is (eigen fout of foutloze aansprakelijkheid) medeoorzaak is van de schade, wordt zijn recht op schadeloosstelling verminderd in de mate waarin dit feit heeft bijgedragen aan het ontstaan van de schade. Dit is de verdeling van de schadelast bij eigen schuld van de benadeelde. * **Regresvorderingen onder medeaansprakelijken (art. 6.21 BW)**: Wanneer meerdere personen aansprakelijk zijn voor dezelfde schade en een van hen de benadeelde volledig schadeloosstelt, kan deze persoon regres uitoefenen tegen de medeaansprakelijken. Dit regres gebeurt in de mate waarin het feit waarop de aansprakelijkheid van de medeaansprakelijke berust, heeft bijgedragen tot het ontstaan van de schade. ### 3.2 Schade Schade is het gevolg van de aantasting van een juridisch beschermd persoonlijk belang en omvat zowel economische als niet-economische gevolgen. #### 3.2.1 Basisregels van schade Om recht te hebben op schadeloosstelling, moet aan verschillende voorwaarden worden voldaan met betrekking tot de schade: * **Aantasting van een juridisch beschermd belang (art. 6.24 BW)**: Er moet sprake zijn van een aantasting van een belang dat erkend en beschermd wordt door het recht. Dit kan betrekking hebben op fundamentele rechten en vrijheden, subjectieve rechten (zakelijke, vorderingsrechten, intellectuele rechten), en onder omstandigheden ook op feitelijke belangen (bv. affectieve band, economische afhankelijkheid). * **Schadelijke gevolgen van de aantasting (art. 6.24 BW)**: Niet de aantasting zelf, maar de *gevolgen* ervan vormen de schade. Er moet sprake zijn van economische of niet-economische schade. Een aantasting zonder schadelijke gevolgen leidt niet tot aansprakelijkheid. > **Voorbeeld:** Iemand betreedt zonder toestemming andermans eigendom. Dit is een aantasting van het eigendomsrecht, maar als dit geen feitelijke of economische gevolgen heeft, is er geen schade en dus geen aansprakelijkheid. * **Rechtmatige schade (art. 6.24 BW)**: De schade mag niet voortkomen uit een onrechtmatige gebeurtenis of activiteit die aan de benadeelde zelf kan worden aangerekend (bv. inkomensverlies uit zwartwerk). De schade moet getoetst worden aan de openbare orde. * **Persoonlijk belang (art. 6.24 BW)**: De schade moet de eiser persoonlijk treffen. De schade mag niet hypothetisch of louter eventueel zijn. #### 3.2.2 Zekere schade (art. 6.25 BW) Enkel zekere schade leidt tot schadeloosstelling. Het bestaan van de schade moet onbetwistbaar vaststaan. Toekomstige schade kan wel vergoed worden indien zij het zekere gevolg is van een actuele aantasting van een juridisch beschermd belang. #### 3.2.3 Patrimoniale en extrapatrimoniale schade (art. 6.26 BW) * **Patrimoniale schade**: Economische schade, meetbaar in geld. Dit omvat zowel geleden verlies als gederfde winst. * **Extrapatrimoniale schade**: Niet-economische schade, zoals smartengeld voor immateriële geleden schade. #### 3.2.4 Schade bij terugslag (art. 6.27 BW) Dit betreft de eigen schade die een persoon lijdt ten gevolge van een eerdere aantasting van het belang van een andere persoon met wie hij een juridische band of een nauwe genegenheidsband heeft. > **Voorbeeld:** Ouders die zelf schade lijden omdat hun kind slachtoffer is van een ongeval en extra zorg nodig heeft. #### 3.2.5 Voorbeschiktheid van de benadeelde (art. 6.29 BW) De aansprakelijke neemt de benadeelde aan zoals hij hem aantreft, met al zijn persoonlijke kenmerken, inclusief een eventuele aanleg voor schade (voorbeschiktheid). De aansprakelijke moet de benadeelde integraal schadeloosstellen, ook al heeft die voorbeschiktheid bijgedragen tot de schade. ### 3.3 Gevolgen van aansprakelijkheid Wanneer aansprakelijkheid vaststaat, is de aansprakelijke persoon gehouden tot het vergoeden van de geleden schade. #### 3.3.1 Integrale schadeloosstelling (art. 6.30 BW) De basisregel is dat de aansprakelijke persoon gehouden is tot *integrale* schadeloosstelling van de geleden schade. Het doel is de benadeelde te plaatsen in de hypothetische situatie waarin hij zich zou hebben bevonden indien het schadeveroorzakende feit zich niet zou hebben voorgedaan. Hierbij wordt rekening gehouden met de verwachte toekomstige evolutie van de situatie. #### 3.3.2 Doelstellingen en wijzen van schadeloosstelling (art. 6.31 BW) * **Doelstellingen**: * **Patrimoniale schade**: Herstel in de economische toestand waarin de benadeelde zich zou hebben bevonden. * **Extrapatrimoniale schade**: Toekenning van een billijke en passende vergoeding, aangezien geld slechts een beperkte tegenwaarde kan bieden. * **Wijzen van schadeloosstelling**: * **Herstel in natura**: Het ongedaan maken van de schadelijke gevolgen in werkelijkheid (bv. een herstelwerk uitvoeren). Dit kan bevolen worden indien de benadeelde het vordert, tenzij het onmogelijk of kennelijk onredelijk is. * **Schadevergoeding**: Een financiële compensatie in geld. > **Cumul**: Herstel in natura en schadevergoeding zijn mogelijk naast elkaar indien dit nodig is voor integrale schadeloosstelling. > **Winstafdracht**: Bij opzettelijke lucratieve fouten kan winstafdracht worden bevolen. #### 3.3.3 Raming van de schade (art. 6.34 e.v. BW) * **Toekomstige schade bij fysieke of psychische aantasting (art. 6.34 BW)**: Deze schade kan worden vergoed onder de vorm van een rente, door kapitalisatie (éénmalig bedrag) of via een forfaitair vastgesteld bedrag, afhankelijk van de omstandigheden en de belangen van de benadeelde. De rechter kan een rente opleggen ook zonder vordering, indien doorslaggevende motieven (bv. bescherming van de benadeelde, jonge leeftijd) dit verantwoorden. * **Afzonderlijke bepaling van de elementen van de schade (art. 6.36 BW)**: De rechter bepaalt de elementen van de schade afzonderlijk om transparantie te bevorderen en regresvorderingen te faciliteren. Indien een exacte bepaling onmogelijk is of buitensporige kosten met zich meebrengt, kan de omvang bij benadering worden bepaald. In laatste instantie kan de schadevergoeding naar billijkheid worden vastgesteld. * **Vrije beschikking over de schadevergoeding (art. 6.39 BW)**: Het bedrag van de schadevergoeding is onafhankelijk van het gebruik dat de benadeelde ervan zal maken. De benadeelde beschikt vrij over de ontvangen vergoeding en is niet verplicht deze aan te wenden voor het effectieve herstel van zijn schade. Dit beschermt de levenssfeer en handelingsvrijheid van de benadeelde. #### 3.3.4 Preventie van schade (art. 6.40 BW) Wanneer er weliswaar dreiging is van schade maar deze nog niet effectief is opgetreden, zijn de voorwaarden voor buitencontractuele aansprakelijkheid nog niet vervuld. De rechter kan onder strikte voorwaarden preventieve maatregelen opleggen, zoals een bevel of verbod, om de naleving van wettelijke regels te waarborgen en schade te voorkomen. Dit principe, "voorkomen is beter dan herstellen", is fundamenteel. #### 3.3.5 Preventie en beperking door de benadeelde (art. 6.28 BW) De benadeelde heeft een algemene zorgvuldigheidsplicht om zich te gedragen als een redelijk en voorzichtig persoon, met het oog op het voorkomen en beperken van de schadelijke gevolgen van het schadeverwekkende feit. Dit is echter geen plicht om schade "te allen tijde" te voorkomen. --- ## Veelgemaakte fouten om te vermijden - Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens - Let op formules en belangrijke definities - Oefen met de voorbeelden in elke sectie - Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Dit is een samenvatting van de belangrijkste punten met betrekking tot "Feiten die leiden tot aansprakelijkheid". Voor een diepgaande analyse is het raadzaam de specifieke artikelen en jurisprudentie nader te bestuderen. --- # Oorzakelijk verband, schade en gevolgen van aansprakelijkheid Dit deel van de studiehandleiding analyseert de essentiële elementen die een vereiste zijn voor buitencontractuele aansprakelijkheid: het oorzakelijk verband tussen het schadeveroorzakende feit en de schade, de definitie en aard van schade, en de uiteindelijke gevolgen van aansprakelijkheid, inclusief de principes van schadeloosstelling. ### 3.1 Oorzakelijk verband Het oorzakelijk verband vormt een cruciale schakel die het schadeveroorzakende feit verbindt met de geleden schade. Zonder dit verband kan er geen aansprakelijkheid ontstaan. #### 3.1.1 Basisregels van het oorzakelijk verband De basisregel voor het oorzakelijk verband is neergelegd in artikel 6.18 BW. Een tot aansprakelijkheid leidend feit wordt als oorzaak van de schade beschouwd indien het een noodzakelijke voorwaarde is voor die schade. * **Noodzakelijke voorwaarde (Conditio-sine-qua-non-test)**: De schade zou zich zonder dit feit, onder de concrete omstandigheden die bestonden op het moment van het schadegeval, niet op dezelfde wijze hebben voorgedaan. Bij foutaansprakelijkheid wordt de fout gesubstitueerd door het rechtmatige alternatief. Als de schade dan nog steeds dezelfde is, ontbreekt het oorzakelijk verband. Als de schade verandert, is er wel sprake van een oorzakelijk verband. De rechter moet hierbij abstractie maken van het foutieve element, maar de overige omstandigheden behouden. > **Tip:** De conditio-sine-qua-non-test beoogt vast te stellen of het schadetoebrengende feit de schade *kon* veroorzaken. * **Equivalentieleer**: De leer stelt dat schade het gevolg kan zijn van meerdere oorzaken. Alle oorzaken worden als gelijkwaardig beschouwd en leiden tot aansprakelijkheid ten aanzien van de benadeelde. Elke fout, hoe gering ook, die in oorzakelijk verband staat met de schade, brengt aansprakelijkheid mee (in solidum). Dit is een zeer slachtoffervriendelijke benadering. > **Voorbeeld:** Een bestuurder moet uitwijken voor een verblindende landbouwtractor en rijdt daarbij een voetganger aan die aan de verkeerde kant van de weg loopt. Zowel de tractorbestuurder (door de verblinding) als de voetganger (door aan de verkeerde kant te lopen) kunnen oorzakelijk verbonden zijn met de schade aan de auto van de bestuurder. #### 3.1.2 Correctie op de equivalentieleer De equivalentieleer kan leiden tot onbillijke situaties waarbij aansprakelijkheid wordt verbonden aan feiten die slechts een marginale rol hebben gespeeld. Artikel 6.18, §2 BW voorziet hierin met een correctie: * **Marginale toetsing**: Er is geen aansprakelijkheid indien het verband tussen het tot aansprakelijkheid leidende feit en de schade dermate verwijderd is dat het kennelijk onredelijk zou zijn de schade toe te rekenen aan de aangesproken persoon. Beoordelingselementen hiervoor zijn onder meer het onwaarschijnlijke karakter van de schade in het licht van de normale gevolgen van het feit, en het feit dat dit feit niet op betekenisvolle wijze heeft bijgedragen aan het ontstaan van de schade. #### 3.1.3 Pluraliteit van aansprakelijken Wanneer meerdere personen aansprakelijk zijn voor dezelfde schade, komen specifieke regels van toepassing: * **Aansprakelijkheid in solidum (art. 6.19 BW)**: Indien meerdere personen aansprakelijk zijn voor onderscheiden tot aansprakelijkheid leidende feiten (bv. samenlopende fouten) of voor eenzelfde feit (bv. gemeenschappelijke fout), zijn alle aansprakelijken in solidum gehouden ten aanzien van de benadeelde. Dit betekent dat de benadeelde elk van hen voor het geheel kan aanspreken. Dit geldt ook voor degene die aanzet tot een fout of daartoe helpt, mits er een intentioneel element is (bewustzijn van de foutieve intenties van de ander). * **Feiten waarvoor de benadeelde aansprakelijk is en die medeoorzaak zijn van de schade (art. 6.20 BW)**: Als een feit waarvoor de benadeelde zelf aansprakelijk is (eigen fout of foutloze aansprakelijkheid) medeoorzaak is van de schade, wordt zijn recht op schadeloosstelling verminderd in de mate waarin dit feit heeft bijgedragen aan het ontstaan van de schade. Dit is de verdeling van de schadelast bij eigen schuld van de benadeelde. * **Regresvorderingen onder medeaansprakelijken (art. 6.21 BW)**: Wanneer meerdere personen aansprakelijk zijn voor dezelfde schade en een van hen de benadeelde volledig schadeloosstelt, kan deze persoon regres uitoefenen tegen de medeaansprakelijken. Dit regres gebeurt in de mate waarin het feit waarop de aansprakelijkheid van de medeaansprakelijke berust, heeft bijgedragen tot het ontstaan van de schade. ### 3.2 Schade Schade is het gevolg van de aantasting van een juridisch beschermd persoonlijk belang en omvat zowel economische als niet-economische gevolgen. #### 3.2.1 Basisregels van schade Om recht te hebben op schadeloosstelling, moet aan verschillende voorwaarden worden voldaan met betrekking tot de schade: * **Aantasting van een juridisch beschermd belang (art. 6.24 BW)**: Er moet sprake zijn van een aantasting van een belang dat erkend en beschermd wordt door het recht. Dit kan betrekking hebben op fundamentele rechten en vrijheden, subjectieve rechten (zakelijke, vorderingsrechten, intellectuele rechten), en onder omstandigheden ook op feitelijke belangen (bv. affectieve band, economische afhankelijkheid). * **Schadelijke gevolgen van de aantasting (art. 6.24 BW)**: Niet de aantasting zelf, maar de *gevolgen* ervan vormen de schade. Er moet sprake zijn van economische of niet-economische schade. Een aantasting zonder schadelijke gevolgen leidt niet tot aansprakelijkheid. > **Voorbeeld:** Iemand betreedt zonder toestemming andermans eigendom. Dit is een aantasting van het eigendomsrecht, maar als dit geen feitelijke of economische gevolgen heeft, is er geen schade en dus geen aansprakelijkheid. * **Rechtmatige schade (art. 6.24 BW)**: De schade mag niet voortkomen uit een onrechtmatige gebeurtenis of activiteit die aan de benadeelde zelf kan worden aangerekend (bv. inkomensverlies uit zwartwerk). De schade moet getoetst worden aan de openbare orde. * **Persoonlijk belang (art. 6.24 BW)**: De schade moet de eiser persoonlijk treffen. De schade mag niet hypothetisch of louter eventueel zijn. #### 3.2.2 Zekere schade (art. 6.25 BW) Enkel zekere schade leidt tot schadeloosstelling. Het bestaan van de schade moet onbetwistbaar vaststaan. Toekomstige schade kan wel vergoed worden indien zij het zekere gevolg is van een actuele aantasting van een juridisch beschermd belang. #### 3.2.3 Patrimoniale en extrapatrimoniale schade (art. 6.26 BW) * **Patrimoniale schade**: Economische schade, meetbaar in geld. Dit omvat zowel geleden verlies als gederfde winst. * **Extrapatrimoniale schade**: Niet-economische schade, zoals smartengeld voor immateriële geleden schade. #### 3.2.4 Schade bij terugslag (art. 6.27 BW) Dit betreft de eigen schade die een persoon lijdt ten gevolge van een eerdere aantasting van het belang van een andere persoon met wie hij een juridische band of een nauwe genegenheidsband heeft. > **Voorbeeld:** Ouders die zelf schade lijden omdat hun kind slachtoffer is van een ongeval en extra zorg nodig heeft. #### 3.2.5 Voorbeschiktheid van de benadeelde (art. 6.29 BW) De aansprakelijke neemt de benadeelde aan zoals hij hem aantreft, met al zijn persoonlijke kenmerken, inclusief een eventuele aanleg voor schade (voorbeschiktheid). De aansprakelijke moet de benadeelde integraal schadeloosstellen, ook al heeft die voorbeschiktheid bijgedragen tot de schade. ### 3.3 Gevolgen van aansprakelijkheid Wanneer aansprakelijkheid vaststaat, is de aansprakelijke persoon gehouden tot het vergoeden van de geleden schade. #### 3.3.1 Integrale schadeloosstelling (art. 6.30 BW) De basisregel is dat de aansprakelijke persoon gehouden is tot *integrale* schadeloosstelling van de geleden schade. Het doel is de benadeelde te plaatsen in de hypothetische situatie waarin hij zich zou hebben bevonden indien het schadeveroorzakende feit zich niet zou hebben voorgedaan. Hierbij wordt rekening gehouden met de verwachte toekomstige evolutie van de situatie. #### 3.3.2 Doelstellingen en wijzen van schadeloosstelling (art. 6.31 BW) * **Doelstellingen**: * **Patrimoniale schade**: Herstel in de economische toestand waarin de benadeelde zich zou hebben bevonden. * **Extrapatrimoniale schade**: Toekenning van een billijke en passende vergoeding, aangezien geld slechts een beperkte tegenwaarde kan bieden. * **Wijzen van schadeloosstelling**: * **Herstel in natura**: Het ongedaan maken van de schadelijke gevolgen in werkelijkheid (bv. een herstelwerk uitvoeren). Dit kan bevolen worden indien de benadeelde het vordert, tenzij het onmogelijk of kennelijk onredelijk is. * **Schadevergoeding**: Een financiële compensatie in geld. > **Cumul**: Herstel in natura en schadevergoeding zijn mogelijk naast elkaar indien dit nodig is voor integrale schadeloosstelling. > **Winstafdracht**: Bij opzettelijke lucratieve fouten kan winstafdracht worden bevolen. #### 3.3.3 Raming van de schade (art. 6.34 e.v. BW) * **Toekomstige schade bij fysieke of psychische aantasting (art. 6.34 BW)**: Deze schade kan worden vergoed onder de vorm van een rente, door kapitalisatie (éénmalig bedrag) of via een forfaitair vastgesteld bedrag, afhankelijk van de omstandigheden en de belangen van de benadeelde. De rechter kan een rente opleggen ook zonder vordering, indien doorslaggevende motieven (bv. bescherming van de benadeelde, jonge leeftijd) dit verantwoorden. * **Afzonderlijke bepaling van de elementen van de schade (art. 6.36 BW)**: De rechter bepaalt de elementen van de schade afzonderlijk om transparantie te bevorderen en regresvorderingen te faciliteren. Indien een exacte bepaling onmogelijk is of buitensporige kosten met zich meebrengt, kan de omvang bij benadering worden bepaald. In laatste instantie kan de schadevergoeding naar billijkheid worden vastgesteld. * **Vrije beschikking over de schadevergoeding (art. 6.39 BW)**: Het bedrag van de schadevergoeding is onafhankelijk van het gebruik dat de benadeelde ervan zal maken. De benadeelde beschikt vrij over de ontvangen vergoeding en is niet verplicht deze aan te wenden voor het effectieve herstel van zijn schade. Dit beschermt de levenssfeer en handelingsvrijheid van de benadeelde. #### 3.3.4 Preventie van schade (art. 6.40 BW) Wanneer er weliswaar dreiging is van schade maar deze nog niet effectief is opgetreden, zijn de voorwaarden voor buitencontractuele aansprakelijkheid nog niet vervuld. De rechter kan onder strikte voorwaarden preventieve maatregelen opleggen, zoals een bevel of verbod, om de naleving van wettelijke regels te waarborgen en schade te voorkomen. Dit principe, "voorkomen is beter dan herstellen", is fundamenteel. #### 3.3.5 Preventie en beperking door de benadeelde (art. 6.28 BW) De benadeelde heeft een algemene zorgvuldigheidsplicht om zich te gedragen als een redelijk en voorzichtig persoon, met het oog op het voorkomen en beperken van de schadelijke gevolgen van het schadeverwekkende feit. Dit is echter geen plicht om schade "te allen tijde" te voorkomen. --- ## Veelgemaakte fouten om te vermijden - Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens - Let op formules en belangrijke definities - Oefen met de voorbeelden in elke sectie - Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Buitencontractuele aansprakelijkheid | De juridische plicht tot vergoeding van schade die niet voortvloeit uit een contractuele relatie, maar uit een handeling of nalaten die een ander schade berokkent. Dit omvat aansprakelijkheid voor eigen daad, andermans daad, gebrekkige zaken en dieren. |
| Burgerlijk Wetboek (BW) | Een wetboek dat het civiele recht regelt, inclusief verbintenissenrecht en aansprakelijkheidsrecht. Boek 6 van dit wetboek behandelt specifiek de buitencontractuele aansprakelijkheid. |
| Aansprakelijkheid | De juridische gehoudenheid om schade te vergoeden die door eigen gedrag of gedrag waarvoor men verantwoordelijk is, aan een ander is toegebracht. Het impliceert een recht op schadeloosstelling voor de benadeelde. |
| Verantwoordelijkheid | De plicht om voor iets of iemand te zorgen en rekenschap te kunnen afleggen. Dit concept is breder dan aansprakelijkheid en impliceert niet altijd een juridische verplichting tot schadevergoeding. |
| Schadeveroorzaker | De persoon die direct de handeling verricht die tot schade leidt. |
| Schadeverwekker | Een synoniem voor schadeveroorzaker. |
| Dader | Een synoniem voor schadeveroorzaker. |
| Benadeelde | De persoon die schade heeft geleden. |
| Schadelijder | Een synoniem voor benadeelde. |
| Slachtoffer | Een synoniem voor benadeelde. |
| Aansprakelijke | De persoon die wettelijk verplicht is de geleden schade te vergoeden, wat niet altijd dezelfde persoon is als de directe schadeveroorzaker. |
| Persoonlijke aansprakelijkheid | De aansprakelijkheid die voortvloeit uit een fout die de persoon zelf persoonlijk heeft begaan. Dit is de aansprakelijkheid voor eigen daad. |
| Kwalitatieve aansprakelijkheid | De aansprakelijkheid die voortvloeit uit een bepaalde hoedanigheid of relatie van de aansprakelijke persoon, waarbij deze instaat voor het gedrag of de gebreken van anderen of zaken. Voorbeelden zijn aansprakelijkheid van een aansteller, bewaarder van een gebrekkige zaak of dier. |
| Foutaansprakelijkheid | Aansprakelijkheid die ontstaat omdat er een fout is begaan. Dit vereist het bewijzen van een foutieve gedraging. |
| Foutloze aansprakelijkheid | Aansprakelijkheid die ontstaat zonder dat er noodzakelijkerwijs een fout is begaan. De aansprakelijkheid berust op andere gronden, zoals een risico of een specifieke hoedanigheid. |
| Eigen (foutieve) daad | Een handeling die door de aansprakelijke persoon zelf is verricht en die de oorzaak is van schade, vaak door een schending van een zorgvuldigheidsnorm of wettelijke regel. |
| Andermans (foutieve) daad | Een handeling verricht door een derde, waarvoor de aansprakelijke persoon (bv. een aansteller) kwalitatief aansprakelijk kan worden gesteld, vaak onder specifieke voorwaarden. |
| Gebrekkige zaken en dieren | Zaken of dieren die door een gebrek of kenmerk schade veroorzaken, waarvoor de bewaarder ervan kwalitatief aansprakelijk is. |
| Schade (als feit) | De economische of niet-economische gevolgen van de aantasting van een juridisch beschermd belang. |
| Oorzakelijk verband (als feit) | Het verband tussen het schadeveroorzakende feit en de geleden schade, waarbij het feit een noodzakelijke voorwaarde moet zijn voor het ontstaan van de schade. |
| Fout | Een handeling of nalaten die strijdig is met een wettelijke regel of de algemene zorgvuldigheidsnorm die geldt in het maatschappelijk verkeer. |
| Algemene zorgvuldigheidsnorm | De norm van gedrag die van een voorzichtig en redelijk persoon mag worden verwacht in vergelijkbare omstandigheden. |
| Wettelijke regel | Een specifieke wet of bepaling die bepaald gedrag oplegt of verbiedt. |
| Overmacht | Een grond die aansprakelijkheid voor een fout uitsluit, omdat de naleving van de gedragsregel onmogelijk was door een onvoorzienbaar en onvermijdbaar feit. |
| Schuldbekwaamheid | Het vermogen van een persoon om de gevolgen van zijn daden te begrijpen en verantwoordelijkheid te dragen. Minderjarigen kunnen, afhankelijk van hun leeftijd, schuldonbekwaam worden geacht. |
| Gezagstitularis | Persoon die het ouderlijk gezag of een vergelijkbare juridische verantwoordelijkheid uitoefent over een minderjarige, zoals ouders, adoptanten of voogden. |
| Aansteller | Persoon of entiteit die iemand in dienst neemt en die kwalitatief aansprakelijk kan worden gesteld voor de fouten begaan door de aangestelde tijdens de uitoefening van zijn functie. |
| Aangestelde | Persoon die door een aansteller in dienst is genomen en wiens daden kunnen leiden tot aansprakelijkheid van de aansteller. |
| Bewaarder van een gebrekkige zaak | De persoon die de feitelijke macht van leiding en controle heeft over een zaak die een gebrek vertoont, en die daardoor aansprakelijk is voor de schade. |
| Gebrek (van een zaak) | Een kenmerk van een zaak dat niet de verwachte veiligheid biedt in de gegeven omstandigheden, en dat schade kan veroorzaken. |
| Bewaarder van een dier | De persoon die feitelijk de macht van leiding en controle heeft over een dier, en die aansprakelijk is voor schade veroorzaakt door dat dier. |
| Oorzakelijk verband | De causale link tussen een gebeurtenis of handeling en de daaruit voortvloeiende schade. Essentieel om aansprakelijkheid te kunnen vaststellen. |
| Noodzakelijke voorwaarde (conditio-sine-qua-non) | Een feit is een noodzakelijke voorwaarde voor schade als de schade zich zonder dat feit niet zou hebben voorgedaan. Dit is de basis voor het vaststellen van oorzakelijk verband. |
| Equivalentieleer | De leer die stelt dat alle feiten die een noodzakelijke voorwaarde zijn voor de schade, gelijkwaardig zijn en tot aansprakelijkheid leiden, ongeacht hun relatieve belang. |
| Pluraliteit van aansprakelijken | De situatie waarin meerdere personen aansprakelijk zijn voor dezelfde schade. |
| In solidum-aansprakelijkheid | De aansprakelijkheid waarbij elke aansprakelijke partij voor het geheel van de schade kan worden aangesproken door de benadeelde. |
| Regresvorderingen | De vordering die een medeaansprakelijke die de schade volledig heeft vergoed, kan instellen tegen andere medeaansprakelijken om een deel van de betaalde schadevergoeding terug te vorderen. |
| Schade | Het geheel van economische en niet-economische nadelige gevolgen die voortvloeien uit de aantasting van een juridisch beschermd persoonlijk belang. |
| Patrimoniale schade | Economische schade die meetbaar is in geld, zoals verlies van inkomen of kosten. |
| Extrapatrimoniale schade | Niet-economische schade, zoals pijn, leed, verlies van levensvreugde, of aantasting van eer en goede naam. |
| Schade bij terugslag | Schade die een persoon lijdt als gevolg van een eerder geleden schade bij een ander met wie hij een juridische of affectieve band heeft. |
| Zekere schade | Schade waarvan het bestaan vaststaat of met grote zekerheid in de toekomst zal optreden. Hypothetische of louter eventuele schade komt niet voor vergoeding in aanmerking. |
| Integrale schadeloosstelling | Het principe dat de benadeelde volledig moet worden gecompenseerd voor de geleden schade, zodat hij in de toestand wordt gebracht waarin hij zou hebben verkeerd zonder het schadeveroorzakende feit. |
| Herstel in natura | Het ongedaan maken van de schadelijke gevolgen van een feit door feitelijk herstel of het uitvoeren van een niet-geldelijke tegenwaarde, indien mogelijk en niet onredelijk. |
| Schadevergoeding | De financiële compensatie die wordt toegekend aan de benadeelde voor de geleden schade. |
| Winstafdracht | De verplichting om winst die voortvloeit uit een opzettelijke lucratieve fout af te staan aan de benadeelde. |
| Preventieve maatregel | Een maatregel die door de rechter kan worden opgelegd om schade te voorkomen voordat deze zich voordoet, zoals een bevel of verbod. |
Cover
Deel 7 - Bijzondere overeenkomsten (1).pptx
Summary
# Koop en verkoop
Dit gedeelte behandelt de definitie, geldigheid, vorm, bewijs en de verplichtingen van zowel de verkoper als de koper bij een koop-verkoopovereenkomst, met inbegrip van bijzondere regelingen zoals consumentenkoop.
## 1. Begrip van de koopovereenkomst
Een koopovereenkomst is een wilsovereenstemming tussen partijen met betrekking tot de eigendomsoverdracht van een goed tegen betaling van een geldprijs.
### 1.1 Essentiële bestanddelen
* **Eigendomsoverdracht van een goed:** In beginsel gaat de eigendom over vanaf de totstandkoming van de koop, zelfs indien levering en betaling nog niet hebben plaatsgevonden. Uitzonderingen hierop zijn contractuele afwijkingen, de aard van het goed (bij soortgoederen vanaf specificatie) of toekomstige goederen (vanaf het bestaan ervan). Het belang hiervan is dat samen met de eigendom ook het risico overgaat.
* **Betaling van een geldprijs:** De prijs moet vrij overeen te komen zijn, in geld zijn, bepaald of bepaalbaar zijn, en reëel zijn. Soms wordt de prijs gereglementeerd door de overheid.
### 1.2 Kenmerken
De koopovereenkomst is:
* Een consensueel contract (vormvrij).
* Een wederkerig contract.
* Een contract onder bezwarende titel.
* Het voorwerp betreft de eigendomsoverdracht van een goed, niet de levering van een dienst.
## 2. Geldigheidsvoorwaarden
Voor de geldigheid van een koopovereenkomst zijn de volgende voorwaarden essentieel:
### 2.1 Bekwaamheid
In principe is iedereen bekwaam als koper of verkoper. Uitzonderingen zijn minderjarigen en personen die onbekwaam verklaard zijn door de vrederechter. Tevens geldt een wettelijk verbod op wederpartijstelling voor personen die rechtshandelingen verrichten voor rekening van een ander, tenzij de vertegenwoordigde hiermee uitdrukkelijk instemt. Wettelijke uitzonderingen, zoals voor rechters, gelden ook.
### 2.2 Voorwerp
Het voorwerp van de prestatie van de verkoper is het goed dat moet bestaan (eventueel een toekomstig goed), in de handel zijn en bepaald of bepaalbaar zijn. Het voorwerp van de prestatie van de koper is de betaling van de geldprijs.
## 3. Vorm en bewijs
### 3.1 Vorm
* **Principe:** De koopovereenkomst is vormvrij, zelfs mondeling (consensualisme).
* **Uitzonderingen:** Contractuele afwijkingen. Bij onroerende goederen zijn specifieke vermeldingen in de koopakte verplicht, zoals stedenbouwkundige inlichtingen, bodemattesten, asbestattesten, postinterventiedossiers, energieprestatiecertificaten, keuringsverslagen van elektrische installaties en attesten van mazouttanks.
### 3.2 Bewijs
* **Tussen partijen:** In burgerlijke zaken is een geschrift noodzakelijk voor rechtshandelingen vanaf een waarde van 3 500 euro. In ondernemingszaken is het bewijs vrij.
* **Ten overstaan van derden (tegenwerpelijkheid):**
* Voor onroerende goederen: door overschrijving van de authentieke akte, vonnis of erkende onderhandse akte.
* Voor roerende goederen: door bezit te goeder trouw.
* Overdracht van schuldvordering: door kennisgeving aan of erkenning door de gecedeerde schuldenaar.
## 4. Verplichtingen van de verkoper
De verkoper heeft twee hoofdverplichtingen:
### 4.1 Levering van de zaak
* **Wat:** De overdracht van het verkochte goed in de macht en het bezit van de koper, conform de overeenkomst. De levering omvat het toebehoren van het goed.
* **Hoe:** Volledige inbezitstelling volgens contractuele afspraken.
* **Waar:** Volgens contractuele afspraken. Bij gebrek hieraan: de plaats waar het goed zich bevindt op het moment van de koop voor bepaalde goederen, of anders de woonplaats van de verkoper.
* **Wanneer:** Volgens contractuele afspraken. Bij gebrek hieraan: bij het sluiten van de overeenkomst, tenzij dit onmogelijk is door de aard van het goed, dan binnen een redelijke termijn. Speciale regels gelden voor consumenten en in bijzondere wetgeving.
* **Kosten:** Volgens contractuele afspraken. Bij gebrek hieraan: kosten van levering ten laste van de verkoper, kosten van afhaling ten laste van de koper.
* **Niet-nakoming:**
* **Ontoerekenbare niet-nakoming (overmacht):** Regels voor bepaalde en soortgoederen.
* **Toerekenbare niet-nakoming:** Opschortingsrechten, ingebrekestelling, uitvoering in natura, herstel van schade, ontbinding, prijsvermindering.
### 4.2 Vrijwaringsplicht
De verkoper moet de koper vrijwaren:
* **Voor uitwinning:** De verkoper moet een ongestoord en vreedzaam bezit garanderen.
* **Eigen daad:** Geldt voor feitelijke en rechtsstoornis, moet actueel zijn en kan niet contractueel worden uitgesloten.
* **Andermans daad:** Geldt enkel voor rechtsstoornis, moet voortvloeien uit een oorzaak die de koop voorafging en actueel zijn. Contractuele uitsluiting is mogelijk, behalve bij kwade trouw of consumentenkoop.
* **Sancties:** Bij feitelijke stoornis: stopzetting; bij rechtsstoornis: exceptie van uitwinning, eventueel ontbinding en schadeherstel. Bij volledige uitwinning: teruggave prijs, kosten en schadevergoeding. Bij gedeeltelijke uitwinning: regeling waardevermindering/meerwaarde, herstellingen.
* **Voor verborgen gebreken:** Een gebrek is verborgen indien het niet zichtbaar is bij een zorgvuldige inspectie, ernstig is, bestond op het ogenblik van de verkoop, niet gekend was door de koper en intrinsiek of functioneel is. Het gebrek moet zodanig zijn dat de overeengekomen prijs erdoor niet gerechtvaardigd is.
* **Actiemogelijkheden:** Eis tot ontbinding of prijsvermindering, eventueel schadevergoeding bij kwade trouw van de verkoper (er geldt een weerlegbaar vermoeden van kwade trouw bij gespecialiseerde verkopers). De vordering moet binnen een korte vervaltermijn worden ingesteld na het ontstaan van het gebrek. Verval van de vordering bij wijziging van het goed.
* **Conventionele modulering:** Beperking van aansprakelijkheid is mogelijk, behalve bij kwade trouw of consumentenkoop.
* **Termijnen:** Garantie-/waarborgtermijn (wanneer gebrek zich moet manifesteren), kennisgevingstermijn (wanneer gebrek gemeld moet worden), termijn voor instellen vordering.
### 4.3 Bijzondere regelingen: Consumentenkoop
* **Toepassingsgebied:** Koop tussen professionele verkoper en consument met betrekking tot consumptiegoederen (roerende lichamelijke zaken, goederen met digitale elementen, dieren). Dit is van dwingend recht.
* **Conformiteitsgebrek:** Geen overeenstemming tussen geleverd goed en koopovereenkomst, beoordeeld aan de hand van subjectieve en objectieve criteria. Geen gebrek indien de consument het gebrek kende, het te wijten is aan door de consument geleverd materiaal, of het gevolg is van verkeerde installatie (tenzij fout in montagehandleiding).
* **Garantietermijn:** 2 jaar vanaf levering (voor dieren 1 jaar). Voor tweedehandsgoederen kan dit contractueel verkort worden tot minimaal 1 jaar met expliciete informatieplicht.
* **Bewijslast:** Consument moet bewijzen dat het gebrek bestond op het ogenblik van levering. Binnen 2 jaar (of 1 jaar voor dieren) na levering geldt een weerlegbaar vermoeden.
* **Meldingstermijn:** 2 maanden na ontdekking (dieren: onverwijld).
* **Vordering in rechte:** Verjaart na 1 jaar vanaf vaststelling gebrek.
* **Inhoud garantie:** Koper kan kosteloze herstelling of vervanging eisen, tenzij onmogelijk of buiten verhouding. Pas daarna ontbinding of prijsvermindering, tenzij gebrek van geringe betekenis.
* **Commerciële garantie:** Kan de wettelijke garantie niet beperken en moet specifieke vermeldingen bevatten.
## 5. Verplichtingen van de koper
De koper heeft twee hoofdverplichtingen:
### 5.1 In ontvangst nemen van de gekochte zaak
Dit houdt in dat de koper het goed zorgvuldig inspecteert en in ontvangst neemt. Bij aanvaarding zonder voorbehoud of protest, worden zichtbare gebreken aanvaard.
* **Waar en wanneer:** Volgens contractuele afspraken, of bij gebrek hieraan op de plaats en het tijdstip van levering.
* **Actiemiddelen van de verkoper:** Gedwongen uitvoering, ontbinding van de overeenkomst (dit geldt als ontbindend beding bij overeengekomen afhalingstermijn voor waren en roerende goederen).
### 5.2 Prijs betalen
* **Waar en wanneer:** Volgens contractuele afspraken, of bij gebrek hieraan op de plaats en het tijdstip van levering.
* **Wat:** De prijs en contractkosten (tenzij anders overeengekomen).
* **Actiemiddelen van de onbetaalde verkoper:** Exceptie van niet-uitvoering, gedwongen uitvoering, ontbinding, eventueel schadevergoeding.
## 6. Beëindiging van de koopovereenkomst
Beëindiging kan plaatsvinden via gemeenrechtelijke methoden (nietigverklaring, uitvoering, ontbinding, opzegging, herroeping) of via bijzondere beëindigingswijzen.
### 6.1 Recht van wederinkoop
Het recht van de verkoper om het goed terug te kopen, mits terugbetaling van prijs en kosten, binnen een contractueel overeengekomen termijn (maximaal 5 jaar).
### 6.2 Vernietiging wegens benadeling
Dit is van dwingend recht en is van toepassing bij de verkoop van een onroerend goed wanneer de verkoper benadeeld is met meer dan 7/12 de van de werkelijke waarde. De koper kan kiezen om het goed terug te geven en de prijs met interest terug te nemen, of het goed te behouden en bij te betalen tot 90% van de werkelijke prijs.
## 7. Huur
Hoewel het gedeelte over huur niet de focus van dit studieonderdeel is, wordt kort het volgende vermeld:
### 7.1 Definitie en kenmerken
Huur is een contract waarbij de verhuurder het genot van een goed verleent aan de huurder voor een zekere tijd, mits betaling van een prijs. Het is een consensueel, wederkerig contract onder bezwarende titel en tijdelijk (max. 99 jaar).
### 7.2 Verhouding gemeen en bijzonder huurrecht
Bijzonder huurrecht (bv. woninghuur) heeft voorrang op het gemeen huurrecht en is overwegend van dwingend recht.
### 7.3 Verplichtingen
* **Verhuurder:** Levering in goede staat, onderhoud en herstellingen, vrijwaring voor uitwinning en verborgen gebreken.
* **Huurder:** Gebruik volgens bestemming, betaling huurprijs en kosten, teruggave in dezelfde staat.
### 7.4 Woninghuur
Dit is specifiek geregeld door het Vlaams Woninghuurdecreet en kent tal van dwingende regels omtrent vorm, informatieverplichtingen, staat van het goed, financiële aspecten (huurprijs, indexering, kosten, waarborg) en een strikte duur en opzeggingsregeling.
---
**Belangrijk:** Dit is een samenvatting gebaseerd op de verstrekte documentatie. Voor een volledig begrip is raadpleging van de integrale teksten en wetgeving aanbevolen.
---
# Huur en verhuur
Dit hoofdstuk behandelt de essentiële elementen, kenmerken, soorten huurovereenkomsten, de verplichtingen van verhuurder en huurder, alsook de duur en beëindiging van huurovereenkomsten, met een specifieke focus op het gemeen huurrecht en het woninghuurrecht.
### 2.1 Definitie, kenmerken en soorten
#### 2.1.1 Definitie van huur
Een huurcontract is een overeenkomst waarbij de ene partij, de verhuurder, zich ertoe verbindt om de andere partij, de huurder, het genot (gebruik) van een goed te verschaffen gedurende een bepaalde periode, in ruil voor een door de huurder te betalen prijs.
De essentiële bestanddelen van een huurovereenkomst zijn:
* Het genot (gebruik) van een goed als persoonlijk vorderingsrecht, hetwelk volledig en ongestoord dient te zijn en overeenkomstig de bestemming van het goed.
* Het betalen van een prijs, die bepaald of bepaalbaar is op basis van objectieve gegevens.
* Het verschaffen van het genot gedurende een zekere tijd, met de verplichting tot teruggave.
#### 2.1.2 Kenmerken van huur
De huurovereenkomst wordt gekenmerkt door:
* Een **consensueel contract**: het komt tot stand door loutere wilsovereenstemming.
* Een **wederkerig contract**: beide partijen verbinden zich over en weer jegens elkaar.
* Een **contract onder bezwarende titel**: elke partij verkrijgt een voordeel.
* Een **tijdelijk contract**: het kan voor maximaal 99 jaar gesloten worden.
#### 2.1.3 Bijzonder huurrecht en de verhouding tot gemeen huurrecht
Het bijzondere huurrecht, zoals het woninghuurrecht, heeft voorrang op het gemeen huurrecht. De regels van het bijzondere huurrecht zijn grotendeels van dwingend recht, terwijl die van het gemeen huurrecht voornamelijk aanvullend recht zijn. Het gemeen huurrecht geldt in beginsel als aanvulling wanneer het bijzondere huurrecht leemten vertoont. Het is mogelijk om de regels van het bijzondere huurrecht contractueel van toepassing te verklaren op een huurovereenkomst van gemeen recht, maar niet omgekeerd.
### 2.2 Gemeenrechtelijke huur
#### 2.2.1 Algemeenheden
Het gemeen huurrecht is van toepassing op huurovereenkomsten die niet onder een specifiek regime vallen, zoals:
* Huur en verhuur van onroerende goederen die niet bestemd zijn voor hoofdverblijfplaats (bv. garageboxen, kantoorgebouwen, vakantieverblijven).
* Huur en verhuur van roerende goederen, tenzij er een hoofdverblijfplaats in gevestigd wordt (bv. wagens, machines).
#### 2.2.2 Totstandkoming van het huurcontract
De totstandkoming vereist:
* **Toestemming**: een geschrift is niet vereist voor de geldigheid.
* **Bekwaamheid**: alle partijen dienen bekwaam te zijn.
* **Voorwerp**: het betreft het gehuurde goed (roerend of onroerend) en de huurprijs. Voor onroerende goederen gelden specifieke bepalingen, voor roerende goederen worden deze bij analogie toegepast.
* **Oorzaak**: de reden voor het aangaan van het contract.
#### 2.2.3 Bewijs van het huurcontract
* **Tussen partijen**:
* Voor rechtshandelingen met een waarde van €3.500 of meer is een geschrift vereist, tenzij de waarde van de prestaties voor maximaal één jaar lager is. Mondelinge contracten die nog niet uitgevoerd zijn, kunnen onder bepaalde omstandigheden niet met getuigen worden bewezen.
* **Ten aanzien van derden**:
* Voor onroerende goederen: door overschrijving van de authentieke akte, vonnis of erkende onderhandse akte.
* Voor roerende goederen: door bezit te goeder trouw.
* Overdracht van schuldvordering: door kennisgeving aan of erkenning door de schuldenaar.
#### 2.2.4 Verplichtingen van de verhuurder
De verhuurder heeft de volgende verplichtingen:
* **Levering van het goed**: in goede staat van onderhoud en overeenkomstig de afgesproken bestemming. Bij niet-nakoming kan de huurder specifieke rechtsmiddelen aanwenden.
* **Onderhoud en herstelling**:
* De verhuurder staat in voor het gebruikelijke en normale onderhoud en voor de herstellingen van gebreken die niet aan de huurder toe te rekenen zijn (bv. grote herstellingen, herstellingen ingevolge ouderdom of overmacht).
* De huurder moet gebreken die ten laste van de verhuurder vallen, melden.
* Contractuele afwijkingen zijn mogelijk (aanvullend recht).
* **Vrijwaring**:
* Voor verborgen gebreken die de huurder het genot van het gehuurde goed onmogelijk maken of verminderen. Contractuele uitsluiting is mogelijk, mits goede trouw van de verhuurder.
* Voor uitwinning: zowel voor eigen daden (feitelijke en rechtsstoornis) als voor andermans daden (enkel rechtsstoornis). De huurder moet de verhuurder in rechte betrekken bij rechtsstoornis door derden.
#### 2.2.5 Verplichtingen van de huurder
De huurder heeft de volgende verplichtingen:
* **Gebruik van het gehuurde goed**:
* Volgens de afgesproken bestemming, als een voorzichtig en redelijk persoon.
* Instaan voor onderhoud en ‘geringe herstellingen’ (huurherstellingen).
* Aansprakelijk voor huisgenoten en onderhuurders.
* **Teruggave van het goed**: vrij van huurschade en in dezelfde staat als ontvangen (uitgezonderd slijtage en overmacht). Een gedetailleerde plaatsbeschrijving bij intrede en uittrede is cruciaal voor het bewijs van huurschade.
* **Betaling van de huurprijs en kosten**: de huurprijs is vrij te bepalen. Indexatie en herziening van de huurprijs zijn mogelijk onder wettelijke voorwaarden. Kosten en lasten zijn in principe ten laste van de huurder, tenzij anders overeengekomen.
#### 2.2.6 Duur en beëindiging van gemeenrechtelijke huur
* **Beëindiging zonder fout**:
* **Overeenkomst van bepaalde duur**: eindigt van rechtswege. Stilzwijgende wederinhuring leidt tot een nieuw contract. Tussentijdse opzegging is enkel mogelijk volgens contractuele voorwaarden.
* **Overeenkomst van onbepaalde duur**: opzegging is noodzakelijk.
* **Beëindiging in onderling akkoord**.
* **Ontbinding wegens ernstige contractuele tekortkoming**: moet gerechtelijk uitgesproken worden.
* **Beëindiging door tenietgaan van het voorwerp**: volledig tenietgaan leidt tot ontbinding, gedeeltelijk tenietgaan tot huurprijsvermindering of ontbinding.
* **Beëindiging door overlijden**: het contract wordt voortgezet met de rechtsopvolger.
### 2.3 Woninghuur
Het Vlaams Woninghuurdecreet (VWHD) regelt de huurovereenkomsten voor woningen die dienen als hoofdverblijfplaats. Dit recht is grotendeels van dwingend recht.
#### 2.3.1 Toepassingsgebied
Cumulatieve voorwaarden:
* Huurovereenkomst voor een woning (roerend, onroerend goed of deel ervan).
* Bestemd tot hoofdverblijfplaats van een natuurlijk persoon.
* Met toestemming van de verhuurder.
* Contractuele uitsluiting is enkel mogelijk onder strikte voorwaarden.
#### 2.3.2 Informatieverplichtingen
Bij verhuur van een woning dienen de gevraagde huurprijs en de kosten en lasten vermeld te worden in officiële mededelingen. Schending kan leiden tot administratieve boetes.
#### 2.3.3 Vorm
De woninghuurovereenkomst moet schriftelijk worden opgesteld en bevat verplichte vermeldingen, waaronder de identiteit van de partijen, de begindatum, de duur, de beschrijving van de gehuurde ruimtes, de huurprijs en de regeling van kosten en lasten.
#### 2.3.4 Plaatsbeschrijving en registratie
* **Plaatsbeschrijving**: verplicht op te stellen uiterlijk tijdens de eerste maand van de huur. Het dient gedetailleerd, schriftelijk en op tegenspraak te gebeuren. De kosten worden gedeeld. Bij gebreke hiervan geldt een weerlegbaar vermoeden dat het gehuurde goed in goede staat werd ontvangen.
* **Registratie**: de verhuurder is verplicht de overeenkomst binnen twee maanden na het sluiten te registreren. Niet-registratie geeft de huurder het recht de overeenkomst op te zeggen zonder opzeggingstermijn of -vergoeding.
#### 2.3.5 Staat van het gehuurde goed
* **Leveringsplicht**: de verhuurder moet het goed in goede staat van onderhoud en conform de Vlaamse Wooncode 2021 leveren. Niet-conformiteit leidt tot nietigheid van de overeenkomst.
* **Onderhouds- en herstellingsplicht**: de verhuurder staat in voor noodzakelijke herstellingen, behalve die welke ten laste van de huurder vallen (kleine herstellingen, herstellingen door strijdig gebruik, tekortkoming aan meldingsplicht). De huurder moet dringende herstellingen gedogen.
* **Gebruik**: de huurder moet het goed gebruiken als een redelijk en voorzichtig persoon en de bestemming respecteren. Hij is aansprakelijk voor brand en waterschade, tenzij hij bewijst dat dit buiten zijn schuld is ontstaan.
#### 2.3.6 Financiële aspecten van de huur
* **Huurprijs**: vrij overeen te komen. Indexering is mogelijk volgens wettelijke regels.
* **Herziening van de huurprijs**: mogelijk onder strikte voorwaarden en enkel bij overeenkomsten van lange duur.
* **Kosten en lasten**: de huurder draagt de kosten die verband houden met het gebruik. De onroerende voorheffing kan niet ten laste van de huurder gelegd worden.
* **Huurwaarborg**: maximaal drie maanden huur. Verschillende wettelijk erkende vormen bestaan. Bij niet-naleving van de wettelijke vorm kan de huurder de betaalde waarborg toerekenen op de huur.
#### 2.3.7 Duur en opzeggingsregeling
* **Standaardduur**: 9 jaar.
* **Opzegging tegen einde huurperiode**:
* Verhuurder: minstens 6 maanden vóór vervaldag.
* Huurder: minstens 3 maanden vóór vervaldag.
* **Tussentijdse opzegging door verhuurder**:
* Voor eigen gebruik (met identiteit en betrokkenheid nieuwe bewoner, en minimum 2 jaar bewoning).
* Voor sloop-, verbouwings- of renovatiewerken (met duidelijke informatie en planning).
* Zonder motief: enkel mogelijk mits betaling van een schadevergoeding (9 maanden na 3 jaar, 6 maanden na 6 jaar).
* **Tussentijdse opzegging door huurder**: met 3 maanden opzegtermijn en betaling van een opzeggingsvergoeding (afhankelijk van het jaar van opzegging).
* **Tegenopzegging door huurder**: verkort de opzegtermijn tot 1 maand, zonder opzeggingsvergoeding.
* **Uitzonderingen op de standaardduur**:
* Korte duur (max. 3 jaar): beëindiging met 3 maanden opzegtermijn, opzeggingsvergoedingen zijn lager.
* Meer dan 9 jaar: specifieke schadevergoedingen bij ongemotiveerde opzegging.
* Levenslang: eindigt bij overlijden huurder.
> **Tip:** De startdatum van de opzegtermijn is cruciaal. Bij "te allen tijde" opzeggingen, vangt de termijn aan op de eerste dag van de maand volgend op de opzegging. Voor de negenjarige duur en ongemotiveerde opzeggingen geldt dit niet.
---
# Aannemingsovereenkomst
Hier is de samenvatting over de aannemingsovereenkomst, bedoeld als studiehandleiding voor examens:
## 3. Aannemingsovereenkomst
Dit onderwerp behandelt de aannemingsovereenkomst, inclusief de definitie, de verbintenissen van de betrokken partijen, hun aansprakelijkheden en de verschillende manieren waarop de overeenkomst kan worden beëindigd, met specifieke aandacht voor de Wet Breyne.
### 3.1 Definitie
De aannemingsovereenkomst, geregeld in de artikelen 1779 e.v. van het oud Burgerlijk Wetboek, is een contract waarbij de ene partij, de aannemer, zich verbindt tot het uitvoeren van materiële handelingen, en de andere partij, de opdrachtgever (of bouwheer), zich verbindt tot het betalen van een vergoeding. De term 'aanneming' wordt ruim geïnterpreteerd en omvat niet enkel bouwgerelateerde contracten, maar ook dienstenovereenkomsten.
**Kenmerken van de aannemingsovereenkomst:**
* **Benoemd contract:** Het is specifiek in de wet geregeld, vooral met betrekking tot bouwwerken.
* **Consensueel contract:** Totstandkoming door loutere wilsovereenstemming.
* **Wederkerig contract:** Beide partijen verbinden zich jegens elkaar.
* **Contract onder bezwarende titel:** Beide partijen verkrijgen een voordeel.
### 3.2 Verbintenissen van de aannemer
De aannemer heeft de volgende kernverplichtingen:
* **Goede uitvoering van de opdracht:** Dit houdt in dat de werkzaamheden volgens de regels van de kunst moeten worden uitgevoerd.
* **Tijdige uitvoering:** De opdracht moet binnen de afgesproken termijn worden voltooid.
* **Levering van het resultaat:** Dit is de materiële handeling waarbij de aannemer het resultaat van de opdracht in de fysieke macht van de opdrachtgever stelt. De levering bepaalt de datum van beëindiging van de opdracht.
### 3.3 Verbintenissen van de opdrachtgever
De opdrachtgever heeft voornamelijk de volgende verplichtingen:
* **De uitvoering van de opdracht mogelijk maken:** Dit omvat het verschaffen van de nodige informatie, toegang en medewerking.
* **De prijs betalen:** De prijs kan onbepaald zijn (en door partijbeslissing vastgesteld worden), vast of bepaald (bv. via een bestek met eenheidsprijzen en arbeidsloon per uur).
* **Inbezitneming van het resultaat:** Dit is de materiële handeling van bezetting en gebruik na de levering door de aannemer.
* **Oplevering en aanvaarding:** Dit is een eenzijdige rechtshandeling waarbij de opdrachtgever erkent dat de aannemer de opdracht behoorlijk heeft uitgevoerd. Er kan sprake zijn van een enkele oplevering of een dubbele oplevering (voorlopig en definitief).
### 3.4 Aansprakelijkheid van de aannemer
De aansprakelijkheid van de aannemer kent twee fasen:
#### 3.4.1 Voor aanvaarding (tijdens de uitvoering)
Bij toerekenbare niet-nakoming tijdens de uitvoering van het contract, kan de opdrachtgever verschillende sancties inroepen op basis van de algemene regels inzake contractuele wanprestatie:
* Exceptie van niet-uitvoering (eventueel anticipatief).
* Uitvoering in natura (door de schuldenaar zelf of door vervanging).
* Herstel van de schade.
* Ontbinding van het contract (eventueel anticipatief).
* Prijsvermindering.
#### 3.4.2 Na oplevering/aanvaarding
* **Zichtbare gebreken:** Deze moeten onmiddellijk worden gemeld. Gebreken die niet stabiliteitsbedreigend zijn en die niet tijdig gemeld worden, worden geacht gedekt te zijn na aanvaarding.
* **Lichte verborgen gebreken:** De aannemer is gedurende een waarborgtermijn van tien jaar aansprakelijk voor verborgen gebreken die zich manifesteren. De vordering moet binnen een redelijke termijn na ontdekking van het gebrek worden ingesteld.
* **Stabiliteitsbedreigende gebreken (zichtbaar of verborgen):** Voor ernstige gebreken die de stabiliteit of stevigheid van het bouwwerk aantasten, geldt een tienjarige vervaltermijn (artikelen 1792 en 2270 oud BW).
### 3.5 Beëindiging van de aannemingsovereenkomst
De aannemingsovereenkomst kan op verschillende manieren worden beëindigd:
* **Overeenkomsten van bepaalde duur of voor bepaald werk:** De opdrachtgever kan de overeenkomst eenzijdig verbreken (artikel 1794 oud BW). Hij dient de aannemer dan schadeloos te stellen voor de gedane uitgaven, zijn arbeid en wat hij bij de aanneming had kunnen winnen. Dit is aanvullend recht.
* **Overeenkomsten van onbepaalde duur:** Deze kunnen worden beëindigd middels een redelijke opzegtermijn, tenzij contractueel of wettelijk anders geregeld.
### 3.6 Wet Breyne of Woningbouwwet
De Wet van 9 juli 1971 tot regeling van de woningbouw en de verkoop van te bouwen of in aanbouw zijnde woningen (Wet Breyne) is van dwingend recht en beschermt kopers en opdrachtgevers.
**Toepassingsgebied:**
De wet is van toepassing op elke overeenkomst betreffende de eigendomsovergang van een te bouwen of in aanbouw zijnd huis of appartement, of op elke overeenkomst die de verbintenis inhoudt om zo'n onroerend goed te bouwen, te doen bouwen of te verschaffen, mits:
* Het huis of appartement bestemd is voor huisvesting of voor beroepsdoeleinden en huisvesting.
* De koper of opdrachtgever verplicht is om vóór de voltooiing van het gebouw een of meer stortingen te doen.
**Kernbepalingen en garanties onder de Wet Breyne:**
* **Vaste totaalprijs:** De totaalprijs wordt vooraf vastgelegd, met mogelijkheden tot herziening onder strikte voorwaarden.
* **Beperkt voorschot:** Het voorschot bij contractsluiting mag maximaal 5% van het totale bedrag bedragen.
* **Fasering van betalingen:** Het saldo wordt in schijven betaald, die niet hoger mogen zijn dan de waarde van de uitgevoerde werken.
* **Dubbele oplevering:** De woning moet verplicht in twee fasen worden opgeleverd: voorlopige oplevering en definitieve oplevering (minimaal één jaar na voorlopige oplevering).
* **Financiële garantie:** Een verplichte financiële garantie beschermt de koper tegen eventuele wanprestaties van de verkoper/aannemer (bv. faillissement).
* **Tienjarige aansprakelijkheid:** De verkoper/aannemer is gedurende tien jaar aansprakelijk voor elk stabiliteitsbedreigend gebrek, zichtbaar of verborgen.
---
> **Tip:** De Wet Breyne is essentieel voor iedereen die een woning koopt die nog gebouwd moet worden of reeds in aanbouw is. Het biedt aanzienlijke bescherming tegen financiële risico's en gebreken. Zorg ervoor dat u de specifieke voorwaarden en garanties volledig begrijpt voordat u een dergelijke overeenkomst aangaat.
---
# Andere benoemde contracten
Dit onderdeel behandelt verschillende benoemde contracten die geen koop, huur of aanneming zijn, zoals lening, bewaargeving, dading, lastgeving en borgtocht, met hun respectievelijke definities, kenmerken en essentiële elementen.
## 4.1 Lening
De lening is een contract waarbij een partij, de ontlener, zich verbindt om aan de andere partij, de uitlener, een goed terug te geven, van gelijke soort, hoedanigheid en hoeveelheid. Er bestaan twee hoofdsoorten: bruiklening (commodaat) en verbruiklening.
### 4.1.1 Bruiklening of commodaat
Een bruiklening betreft het tijdelijk en persoonlijk gebruiksrecht van een niet-vervangbaar goed, roerend of onroerend, met de verplichting tot teruggave.
* **Essentiële elementen:**
* Tijdelijk gebruiksrecht.
* Persoonlijk gebruiksrecht.
* Niet-vervangbaar goed.
* Teruggaveverplichting.
* **Kenmerken:**
* Benoemd contract.
* Zakelijk contract (naar huidig recht).
* Eenzijdig of onvolmaakt wederkerig contract.
* Contract ten kosteloze titel (in tegenstelling tot huur).
### 4.1.2 Verbruiklening of eenvoudige lening
Bij verbruiklening vindt er eigendomsoverdracht plaats van vervangbare goederen die niet in natura worden teruggegeven, maar bij equivalent. De ontlener moet een goed teruggeven van gelijke soort en hoedanigheid als het geleende goed.
* **Essentiële elementen:**
* "Verbruiken" van het goed.
* Eigendomsoverdracht.
* Teruggave van een equivalent.
* **Kenmerken:**
* Benoemd contract.
* Zakelijk contract (naar huidig recht).
* Kan ten kosteloze titel of ten bezwarende titel zijn.
#### 4.1.2.1 Lening op interest (variant van verbruiklening)
Dit is de meest voorkomende vorm van verbruiklening, waarbij een geldbedrag wordt ter beschikking gesteld onder de verplichting om dit bedrag terug te geven vermeerderd met de bedongen interest.
* **Essentiële elementen:**
* Terbeschikkingstelling van een geldbedrag.
* Verplichting tot terugbetaling van het bedrag.
* Betaling van interest.
* **Kenmerken:**
* Benoemd contract.
* Zakelijk contract (naar huidig recht).
* Mogelijkheid tot matiging van woekerinteresten.
* Wederbeleggingsvergoeding (funding loss) beperkt tot maximaal zes maanden interesten.
## 4.2 Bewaargeving
Bewaargeving is een contract waarbij de ene partij, de bewaarnemer, zich verbindt om een goed te bewaren, bewaken en terug te geven aan de andere partij, de bewaargever.
* **Essentiële elementen:**
* Bewaren van een goed.
* Bewaken van een goed.
* Teruggeven van het goed.
* **Kenmerken:**
* Zakelijk contract (naar huidig recht).
* Kan ten kosteloze titel (onbezoldigde bewaargeving, wat het wettelijk vermoeden is) of ten bezwarende titel (bezoldigde bewaargeving) zijn.
* Een parkingovereenkomst wordt gezien als huur, terwijl een garageovereenkomst als bezoldigde bewaargeving wordt beschouwd.
### 4.2.1 Sekwester
Sekwester is een bijzondere vorm van bewaargeving waarbij een derde (de sekwester) een goed bewaart dat voorwerp is van een geschil tussen twee of meer partijen. Het kan contractueel of gerechtelijk ontstaan.
* **Essentiële elementen:**
* Bewaren van een goed dat aanleiding geeft tot een geschil.
* Teruggave van het goed aan degene die gerechtigd is.
* **Kenmerken:**
* Contractueel sekwester.
* Gerechtelijk sekwester.
## 4.3 Dading
Een dading is een contract waarbij partijen, door wederzijdse toestemming, een (gerezen of toekomstig) geschil beëindigen.
* **Essentiële elementen:**
* Beëindiging van een geschil.
* Wederzijdse toestemming.
* **Kenmerken:**
* Consensueel contract.
* Wederkerig contract.
* Wordt strikt geïnterpreteerd.
* Heeft "kracht van gewijsde in hoogste aanleg".
* Kan ingeroepen worden als exceptie van dading.
## 4.4 Lastgeving
Lastgeving is een contract waarbij de lasthebber zich verbindt om rechtshandelingen te verrichten voor rekening van de lastgever.
* **Essentiële elementen:**
* Verrichten van rechtshandelingen.
* Voor rekening van de lastgever.
* **Kenmerken:**
* Consensueel contract.
* Kan ten kosteloze titel (vermoeden) of ten bezwarende titel zijn (met mogelijke matiging van de bedongen vergoeding).
* **Onmiddellijke vertegenwoordiging:** De lasthebber handelt in naam én voor rekening van de lastgever. De lastgever is rechtstreeks gebonden tegenover derden.
* **Middellijke vertegenwoordiging:** De lasthebber handelt in eigen naam, maar voor rekening van de lastgever. De lastgever is niet rechtstreeks gebonden tegenover derden.
* **Rekenschap en verantwoording:** De lasthebber moet rekenschap en verantwoording afleggen aan de lastgever.
* **Vertegenwoordigingsmacht:** Wanneer de lasthebber handelt binnen de perken van zijn bevoegdheid, is de lastgever gebonden. Handelt de lasthebber buiten de perken van zijn bevoegdheid, dan is de lastgever in beginsel niet gebonden, tenzij er sprake is van bekrachtiging of schijnvertegenwoordiging.
## 4.5 Borgtocht
Borgtocht, ook wel borgstelling genoemd, is een overeenkomst waarbij een derde, de borg, zich tegenover een schuldeiser verbindt om een schuld te voldoen in plaats van de hoofdschuldenaar, indien deze laatste in gebreke blijft. De borgtocht is een **accessoire persoonlijke zekerheid**, wat betekent dat de geldigheid ervan afhankelijk is van de geldigheid van de gewaarborgde verbintenis.
* **Essentiële elementen:**
* Verbinding van een derde (borg) om een verbintenis van een hoofdschuldenaar te waarborgen.
* Tussenkomst van een schuldeiser.
* **Kenmerken:**
* Consensueel contract (behoudens borgtocht door een consument).
* Eenzijdig contract.
* Bijkomend contract (accessoir aan de hoofdverbintenis).
* **Gevolgen:**
* De borg neemt een garantieverbintenis op zich, die bij wanprestatie van de hoofdschuldenaar omgezet wordt in een betaalverbintenis.
* Het karakter is **subsidiair**: de borg is pas gehouden na wanprestatie van de hoofdschuldenaar.
* **Bescherming van de borg als consument:** De wetgever heeft specifieke beschermingsmaatregelen voorzien voor consumenten die zich borg stellen, gezien het aanzienlijke risico dat dit met zich meebrengt.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Koop - verkoop | Een overeenkomst waarbij de ene partij, de verkoper, zich verbindt om aan de andere partij, de koper, een goed over te dragen tegen betaling van een geldprijs. Dit contract is consensueel, wederkerig en onder bezwarende titel. |
| Consensueel contract | Een contract dat tot stand komt door de loutere wilsovereenstemming van de partijen, zonder dat er specifieke vormvereisten nodig zijn voor de geldigheid ervan. |
| Wederkerig contract | Een contract waarbij de partijen over en weer juridisch verbonden zijn ten opzichte van elkaar. Beide partijen hebben verplichtingen die voortvloeien uit de overeenkomst. |
| Contract onder bezwarende titel | Een contract waarbij elke partij een economisch voordeel geniet. De voordelen die de partijen van elkaar krijgen, worden als gelijkwaardig beschouwd bij het sluiten van de overeenkomst. |
| Essentiële bestanddelen | De elementen die cruciaal zijn voor de geldigheid van een specifieke overeenkomst. Bij een koopovereenkomst zijn dit de wilsovereenstemming over het goed en de prijs. |
| Eigendomsoverdracht | Het moment waarop de juridische eigendom van een goed van de ene partij op de andere overgaat. Bij een koop is dit principeel vanaf de totstandkoming van de overeenkomst. |
| Geldprijs | De betaling in geld die de koper verschuldigd is aan de verkoper in ruil voor het goed. Deze prijs moet bepaald of bepaalbaar zijn en reëel van aard. |
| Geldigheidsvoorwaarden | De wettelijke vereisten waaraan een contract moet voldoen om rechtsgeldig te zijn, waaronder bekwaamheid, voorwerp en oorzaak. |
| Bekwaamheid | De juridische capaciteit van een persoon om rechtshandelingen te stellen. Personen die onbekwaam verklaard zijn, zoals minderjarigen, kunnen beperkingen hebben. |
| Voorwerp | Hetgeen waarover de overeenkomst gaat, zijnde de prestatie van de verkoper (het goed) en de prestatie van de koper (de geldprijs). Het moet bestaan, in de handel zijn en bepaald of bepaalbaar zijn. |
| Vorm en bewijs | De vereisten waaraan een contract moet voldoen qua vorm (bv. schriftelijk, mondeling) en de middelen waarmee de inhoud van de overeenkomst kan worden aangetoond (bewijs). |
| Levering | De handeling waarbij de verkoper het verkochte goed in de macht en het bezit van de koper stelt. Dit omvat ook het toebehoren van het goed. |
| Vrijwaringsplicht | De wettelijke verplichting van de verkoper om de koper te beschermen tegen gebreken van het verkochte goed en tegen rechtsstoornissen die derden kunnen veroorzaken. |
| Uitwinning | Een rechtsstoornis die de koper ondervindt doordat een derde beweert een beter recht te hebben op het verkochte goed. |
| Verborgen gebreken | Defecten aan het verkochte goed die niet zichtbaar waren bij een zorgvuldige inspectie bij de aankoop en die de waarde of het gebruik van het goed verminderen. |
| Consumentenkoop | Een specifieke vorm van koopovereenkomst tussen een professionele verkoper en een consument, waarbij dwingendrechtelijke bepalingen de consument extra beschermen. |
| Huur - verhuur | Een contract waarbij de ene partij, de verhuurder, het genot van een goed verleent aan de andere partij, de huurder, gedurende een bepaalde tijd tegen betaling van een prijs. |
| Gemeen huurrecht | Het algemene huurrecht dat van toepassing is op huurovereenkomsten die niet onder een bijzonder huurregime vallen, en dat vaak aanvullend recht bevat. |
| Woninghuur | Een specifieke vorm van huur die betrekking heeft op de hoofdverblijfplaats van de huurder, geregeld door dwingendrechtelijke bepalingen zoals het Vlaams Woninghuurdecreet. |
| Plaatsbeschrijving | Een gedetailleerd verslag van de toestand van het gehuurde goed bij aanvang en einde van de huur, essentieel voor het bewijzen van huurschade. |
| Aannemingsovereenkomst | Een contract waarbij een aannemer zich verbindt om, tegen betaling van een prijs door de opdrachtgever, materieel werk uit te voeren. |
| Wet Breyne | Een dwingendrechtelijke wet die de verkoop van te bouwen of in aanbouw zijnde woningen regelt, met specifieke garanties voor de koper/opdrachtgever. |
| Lening | Een contract waarbij een partij, de kredietgever, een som geld of goederen ter beschikking stelt van een andere partij, de kredietnemer, die verplicht is dit terug te geven, eventueel vermeerderd met interest. |
| Bruiklening (commodaat) | Een contract waarbij een partij een goed gratis in bruikleen geeft aan een andere partij, die het moet teruggeven na gebruik. |
| Verbruiklening | Een contract waarbij vervangbare goederen worden uitgeleend, en de ontlener verplicht is goederen van gelijke soort, hoedanigheid en hoeveelheid terug te geven. |
| Bewaargeving | Een contract waarbij een partij (bewaargever) een zaak toevertrouwt aan een andere partij (bewaarnemer) die zich ertoe verbindt de zaak te bewaken en terug te geven. |
| Dading | Een contract waarbij partijen, door wederzijdse toestemming, een gerezen of toekomstig geschil beëindigen. |
| Lastgeving | Een contract waarbij een partij (lastgever) een andere partij (lasthebber) opdraagt om rechtshandelingen te verrichten voor rekening van de lastgever. |
| Borgtocht | Een overeenkomst waarbij een derde (borg) zich ertoe verbindt tegenover een schuldeiser om de schuld van de hoofdschuldenaar te voldoen, indien deze laatste in gebreke blijft. |
Cover
Deel 7 - Bijzondere overeenkomsten.pptx
Summary
# Definitie en geldigheid van de koopovereenkomst
Dit hoofdstuk behandelt de juridische definitie, de essentiële bestanddelen, de kenmerken en de algemene geldigheidsvereisten voor een koopovereenkomst.
## 1. Begrip van de koopovereenkomst
Een koopovereenkomst is een **wilsovereenstemming** tussen twee partijen, waarbij de ene partij (de verkoper) zich verbindt tot de **eigendomsoverdracht van een goed** en de andere partij (de koper) zich verbindt tot de **betaling van een geldprijs**.
### 1.1 Essentiële bestanddelen van de koop
De koopovereenkomst kent twee essentiële bestanddelen:
#### 1.1.1 Eigendomsoverdracht van een goed
* **Principe:** De eigendom van het goed gaat over op het moment van de totstandkoming van de koopovereenkomst, nog voordat de levering of betaling heeft plaatsgevonden.
* **Uitzonderingen:**
* Contractueel overeengekomen afwijkingen (bv. eigendomsvoorbehoud).
* Bij soortgoederen: de eigendom gaat over zodra deze gespecificeerd zijn.
* Bij toekomstige goederen: de eigendom gaat over vanaf het moment dat deze bestaan.
* **Belang:** Samen met de eigendom gaat ook het risico over op de koper, tenzij contractueel anders overeengekomen.
#### 1.1.2 Betaling van een geldprijs
* De prijs moet vrij overeen te komen zijn.
* De prijs moet in geld zijn.
* De prijs moet bepaald of bepaalbaar zijn.
* De prijs moet reëel zijn.
* In sommige gevallen kan de overheid de prijs reguleren (bv. maximumprijs voor brandstoffen).
### 1.2 Kenmerken van de koopovereenkomst
De koopovereenkomst is een:
* **Consensueel contract:** De geldigheid ervan is afhankelijk van de wilsovereenstemming, zonder specifieke vormvereisten.
* **Wederkerig contract:** Beide partijen gaan over en weer verbintenissen aan.
* **Contract onder bezwarende titel:** Elke partij verkrijgt een voordeel.
* Het voorwerp betreft de **eigendomsoverdracht van een goed**, niet de levering van een dienst.
## 2. Geldigheidsvoorwaarden van de koopovereenkomst
Voor de geldigheid van een koopovereenkomst gelden algemene voorwaarden die voortvloeien uit het gemeen contractenrecht.
### 2.1 Bekwaamheid
* **Principe:** Iedereen is bekwaam om als koper of verkoper op te treden.
* **Uitzonderingen:**
* Minderjarige personen.
* Personen die onbekwaam verklaard zijn door de vrederechter.
* Wettelijke uitzonderingen zoals het verbod van wederpartijstelling (artikel 1.8, §6 BW) en specifieke verboden voor bepaalde beroepen (bv. rechters, artikel 1596 en 1597 oud BW).
### 2.2 Voorwerp
Het voorwerp van de koopovereenkomst bestaat uit de prestaties van zowel de verkoper als de koper:
#### 2.2.1 Voorwerp van de prestatie van de verkoper
Het goed dat wordt overgedragen:
* Moet (kunnen) bestaan, eventueel een toekomstig goed.
* Moet in de handel zijn.
* Moet bepaald of bepaalbaar zijn.
#### 2.2.2 Voorwerp van de prestatie van de koper
Dit betreft de betaling van de geldprijs, zoals reeds besproken onder de essentiële bestanddelen.
## 3. Vorm en bewijs van de koopovereenkomst
### 3.1 Vorm
* **Principe:** De koopovereenkomst is **vormvrij** (consensueel contract). Een mondelinge overeenkomst is in principe geldig.
* **Uitzonderingen:**
* Contractuele afwijkingen.
* **Bij onroerende goederen:** De wet vereist specifieke vermeldingen in de koopakte, zoals stedenbouwkundige inlichtingen, bodemattest, asbestattest, postinterventiedossier, energieprestatiecertificaat, keuringsverslag elektrische installatie en attest mazouttank.
### 3.2 Bewijs
Het bewijs van de koopovereenkomst hangt af van de aard van de partijen en de waarde van de transactie:
* **Tussen partijen (burgerlijke zaken):** Voor rechtshandelingen met een waarde van 3 500 euro of meer is een geschrift vereist (artikel 8.9 BW).
* **Tussen partijen (ondernemingszaken):** Het bewijs is vrij en kan met alle middelen van recht geleverd worden (artikel 8.11 BW).
* **Tegenover derden:**
* **Onroerende goederen:** Door overschrijving van de authentieke akte, vonnis of erkende onderhandse akte op het kantoor Rechtszekerheid (artikel 3.30 en 3.31 BW).
* **Roerende goederen:** Door bezit te goeder trouw (artikel 3.23, 3.24 en 3.28 BW).
* **Overdracht van schuldvordering:** Door kennisgeving aan of erkenning door de gecedeerde schuldenaar (artikel 5.179 BW).
> **Tip:** Hoewel mondelinge overeenkomsten geldig zijn, is het bij de koop van goederen, zeker bij onroerende goederen, sterk aan te raden om een schriftelijke overeenkomst op te stellen om bewijsproblemen te voorkomen.
## 4. Verplichtingen van de verkoper
De verkoper heeft hoofdzakelijk twee verplichtingen: het goed leveren en de koper vrijwaren.
### 4.1 Levering van de zaak
* **Wat:** De overdracht van het verkochte goed in de macht en het bezit van de koper. De levering moet conform de overeenkomst zijn en omvat ook de toebehoren van het goed.
* **Hoe:** Volledige inbezitstelling, volgens contractuele afspraken.
* **Waar:** Volgens contractuele afspraken. Bij gebreke daaraan:
* Bij bepaalde goederen: de plaats waar het goed zich bevond op het moment van de koop.
* Anders: de woonplaats van de verkoper.
* **Wanneer:** Volgens contractuele afspraken. Bij gebreke daaraan:
* Bij het sluiten van de overeenkomst.
* Indien dit niet mogelijk is omwille van de aard van het goed: binnen een redelijke termijn.
* Specifieke regels voor consumenten en in bijzondere wetgeving.
* **Kosten:** Volgens contractuele afspraken. Bij gebreke daaraan: kosten van levering ten laste van de verkoper, kosten van afhaling ten laste van de koper.
* **Niet-nakoming:**
* **On=-\>toerekenbare niet-nakoming (overmacht):** Dit bevrijdt de verkoper van zijn leveringsplicht.
* **Toerekenbare niet-nakoming:** De koper kan gebruikmaken van opschortingsrechten, ingebrekestelling, uitvoering in natura, herstel van schade, ontbinding of prijsvermindering.
### 4.2 Vrijwaringsplicht
De verkoper vrijwaart de koper voor:
#### 4.2.1 Vrijwaring voor uitwinning
De verkoper garandeert de koper een ongestoord en vreedzaam bezit.
* **Vrijwaring voor eigen daad:**
* Zowel voor feitelijke als rechtsstoornissen.
* De stoornis moet actueel zijn.
* Contractuele uitsluiting is niet mogelijk.
* **Vrijwaring voor andermans daad:**
* Enkel voor rechtsstoornissen.
* De stoornis moet voortvloeien uit een oorzaak die de koop voorafging en actueel zijn.
* Contractuele uitsluiting is mogelijk, behalve bij kwade trouw of bij consumenten.
**Sancties bij uitwinning:**
* **Eigen daad:** Verplichting tot stopzetten van feitelijke stoornis (herstel in natura) of inroepen exceptie van uitwinning bij rechtsstoornis. Mogelijkheid tot ontbinding en/of schadevergoeding.
* **Andermans daad:** De verkoper in het proces betrekken voor tussenkomst en vrijwaring. Bij volledige uitwinning: teruggave prijs, kosten en schadevergoeding. Bij gedeeltelijke uitwinning: prijsvermindering of ontbinding.
#### 4.2.2 Vrijwaring voor verborgen gebreken
Dit betreft gebreken die niet zichtbaar zijn bij een zorgvuldige inspectie en die de zaak ongeschikt maken voor het bestemde gebruik of de waarde ervan verminderen.
* **Zichtbare gebreken:** Moeten ingeroepen worden bij de levering. Niet-tijdige melding leidt tot aanvaarding.
* **Verborgen gebreken:**
* Moeten niet zichtbaar zijn bij een zorgvuldige inspectie.
* Moeten ernstig zijn.
* Moeten bestaan op het ogenblik van de verkoop.
* Mogen niet gekend zijn door de koper.
* Kunnen intrinsiek (vergeleken met type-model) of functioneel (ongeschikt voor bestemd gebruik) zijn.
* De overeengekomen prijs is ingevolge het gebrek niet gerechtvaardigd.
**Actiemogelijkheden van de koper:**
* Keuze tussen ontbinding van de koop of prijsvermindering.
* Aanvullend: schadevergoeding indien de verkoper te kwader trouw was (weerlegbaar vermoeden van kwade trouw bij gespecialiseerde verkoper).
* De vordering moet ingesteld worden binnen een korte vervaltermijn na het ontdekken van het gebrek.
* Verval van de vordering bij wijziging van het goed.
#### 4.2.3 Conventionele modulering (verborgen gebreken)
Het is mogelijk om de aansprakelijkheid voor verborgen gebreken contractueel te beperken (bevrijdingsbeding), behalve bij kwade trouw van de verkoper of bij consumenten.
* **Termijnen:** Garantie- of waarborgtermijn (wanneer het gebrek zich moet openbaren), kennisgevingstermijn (wanneer het gebrek moet gemeld worden) en vervaltermijn voor het instellen van de vordering.
* **Conventionele garantie:** Kan de wettelijke garantie moduleren, uitbreiden of beperken, mits naleving van de regels inzake aansprakelijkheidsbeperking.
### 4.3 Bijzondere regelingen: Consumentenkoop
De consumentenkoop geniet van dwingend recht en kent specifieke regels:
* **Toepassingsgebied:** Koop tussen een professionele verkoper en een consument met betrekking tot consumptiegoederen (roerende lichamelijke zaken, goederen met digitale elementen, dieren).
* **Conformiteitsgebrek:** Geen overeenstemming tussen geleverd goed en wat overeengekomen is, conform subjectieve en objectieve conformiteitseisen. Er is geen gebrek indien de consument het kende, het gebrek te wijten is aan door de consument geleverd materiaal, of het gevolg is van verkeerde installatie (tenzij fout in montagehandleiding).
* **Garantietermijn:** 2 jaar vanaf levering (dwingend recht). Kan bij tweedehandsgoederen contractueel verkort worden tot minimaal 1 jaar, mits expliciete informatieverplichting. Bij dieren: principieel 1 jaar.
* **Bewijslast:** Consument moet bewijzen dat het gebrek bestond op het ogenblik van levering. Er is een weerlegbaar vermoeden dat dit het geval is indien het gebrek zich voordoet binnen 2 jaar (of 1 jaar bij dieren) na levering.
* **Meldingstermijn:** 2 maanden na ontdekking (onverwijld bij dieren).
* **Vordering instellen:** Binnen 1 jaar na vaststelling van het gebrek. Na verloop van de garantietermijn valt men terug op het gemeen kooprecht.
* **Inhoud wettelijke garantie:** Keuze van de consument voor kosteloze herstelling of vervanging (tenzij onmogelijk of buiten verhouding). Pas daarna ontbinding of prijsvermindering (tenzij gebrek van geringe betekenis).
* **Commerciële garantie:** Mag de wettelijke garantie niet inperken en moet specifieke vermeldingen bevatten.
## 5. Verplichtingen van de koper
De koper heeft hoofdzakelijk twee verplichtingen: het goed in ontvangst nemen en de prijs betalen.
### 5.1 In ontvangst nemen van de gekochte zaak
* **Wat:** Zorgvuldig inspecteren en in ontvangst nemen. Zonder voorbehoud of protest betekent aanvaarding van zichtbare gebreken.
* **Waar:** Volgens contractuele afspraken, anders op de plaats van levering.
* **Wanneer:** Volgens contractuele afspraken, anders op het tijdstip van levering.
**Actiemiddelen van de verkoper bij weigering:** Gedwongen uitvoering of ontbinding van de overeenkomst.
### 5.2 Prijs betalen
* **Waar:** Volgens contractuele afspraken, anders op de plaats van levering.
* **Wanneer:** Volgens contractuele afspraken, anders op het tijdstip van levering.
* **Wat:** De overeengekomen prijs en eventuele contractkosten.
**Actiemiddelen van de onbetaalde verkoper:** Exceptie van niet-uitvoering, gedwongen uitvoering, ontbinding van de overeenkomst, eventueel schadevergoeding.
## 6. Beëindiging van de koopovereenkomst
De koopovereenkomst kan op verschillende wijzen beëindigd worden:
* **Gemeenrechtelijke wijzen:** Nietigverklaring, uitvoering, ontbinding, opzegging in onderling akkoord, herroeping (indien contractueel of wettelijk voorzien).
* **Bijzondere wijzen:**
* **Recht van wederinkoop:** De verkoper heeft het recht het goed terug te kopen binnen een contractueel bepaalde termijn (maximaal 5 jaar).
* **Vernietiging wegens benadeling:** Enkel bij verkoop van onroerende goederen indien de verkoper voor meer dan 7/12 benadeeld is. De koper kan het goed behouden mits bijbetaling of het goed teruggeven met terugname van de prijs en intresten. Deze vordering is onontvankelijk na 2 jaar.
---
# Verplichtingen van verkoper en koper bij koop
Dit gedeelte onderzoekt de specifieke rechten en plichten van zowel de verkoper (levering, vrijwaring) als de koper (ontvangst, betaling) binnen het kader van een koopovereenkomst.
### 2.1 Verplichtingen van de verkoper
De verkoper heeft in principe twee hoofdverplichtingen: het leveren van het goed en de koper vrijwaren.
#### 2.1.1 Levering van de zaak
De levering is de overdracht van het verkochte goed in de macht en het bezit van de koper.
* **Wat?** De levering moet conform zijn aan de overeenkomst en omvat het toebehoren van het goed.
* **Hoe?** Dit gebeurt door een volledige inbezitstelling, conform de contractuele afspraken.
* **Waar?** Bij gebrek aan contractuele afspraken geldt voor een bepaald goed de plaats waar het zich op het moment van de koop bevond. Voor andere goederen geldt de woonplaats van de verkoper.
* **Wanneer?** Conform de contractuele afspraken. Bij gebrek hieraan, bij het sluiten van de overeenkomst, tenzij de aard van het goed dit verhindert, dan binnen een redelijke termijn.
* **Kosten?** Conform contractuele afspraken. Bij gebrek hieraan zijn de kosten van levering ten laste van de verkoper en de kosten van afhaling ten laste van de koper.
**Niet-nakoming van de leveringsplicht:**
* **Ontoerekenbare niet-nakoming (overmacht):** dit leidt niet tot aansprakelijkheid van de verkoper.
* **Toerekenbare niet-nakoming:**
* Opschortingsrechten van de koper (niet leveren zolang de prijs niet betaald is).
* Uitvoering in natura (inbezitstelling).
* Herstel van de schade.
* Ontbinding van de overeenkomst.
* Prijsvermindering.
#### 2.1.2 Vrijwaringsplicht
De verkoper vrijwaart de koper voor:
* **Vrijwaring voor uitwinning:** De verkoper garandeert een ongestoord en vreedzaam bezit voor de koper.
* **Eigen daad van de verkoper:** Zowel feitelijke als rechtsstoornissen. Dit kan niet contractueel uitgesloten worden. De stoornis moet actueel zijn.
* **Andermans daad:** Enkel rechtsstoornissen, voortvloeiend uit een oorzaak die de koop voorafging. Dit kan contractueel uitgesloten worden, behalve bij kwade trouw of bij consumentenaankopen. De stoornis moet actueel zijn.
* **Sancties:** Bij feitelijke stoornis: stopzetten van de stoornis. Bij rechtsstoornis: inroepen van de exceptie van uitwinning, ontbinding en/of schadevergoeding. Bij volledige uitwinning: teruggave van de prijs, kosten en schadevergoeding. Bij gedeeltelijke uitwinning gelden specifieke regels rond waardevermeerdering en herstellingen.
* **Vrijwaring voor verborgen gebreken:**
* **Zichtbaar gebrek:** Zichtbaar bij een zorgvuldige inspectie. Moet tijdig ingeroepen worden, anders is het aanvaard.
* **Verborgen gebrek:** Niet zichtbaar bij een zorgvuldige inspectie, ernstig, bestond op het ogenblik van de verkoop, en was niet gekend door de koper. Het gebrek maakt het goed ongeschikt voor het bestemde gebruik of rechtvaardigt de prijs niet.
* **Actiemogelijkheden van de koper (wettelijke garantie):**
* Eis tot ontbinding.
* Eis tot prijsvermindering.
* Eventueel: eis tot schadevergoeding indien de verkoper te kwader trouw was. Er geldt een weerlegbaar vermoeden van kwade trouw bij gespecialiseerde verkopers.
* De vordering moet binnen een korte vervaltermijn ingesteld worden, te rekenen vanaf het ogenblik dat het gebrek zich manifesteerde.
* **Conventionele modulering:** Beperking van aansprakelijkheid is mogelijk, behalve bij kwade trouw van de verkoper of bij consumenten.
#### 2.1.3 Bijzondere regelingen: Consumentenkoop
Dit is een koopovereenkomst tussen een professionele verkoper en een consument over consumptiegoederen, waar dwingend recht geldt.
* **Conformiteitsgebrek:** Het geleverde goed stemt niet overeen met de koopovereenkomst. Criteria van subjectieve en objectieve conformiteit zijn van toepassing.
* **Garantietermijn:** 2 jaar vanaf de levering, met een wettelijk (weerlegbaar) vermoeden dat het gebrek bestond bij levering indien het binnen 2 jaar opduikt. Voor dieren geldt principieel 1 jaar. Bij tweedehandsgoederen kan contractueel verkort worden tot minimaal 1 jaar met een expliciete informatieverplichting.
* **Meldingstermijn:** 2 maanden na ontdekking van het gebrek.
* **Vordering in rechte:** Verjaart na 1 jaar vanaf vaststelling van het gebrek.
* **Inhoud van de garantie:** Keuze van de koper voor kosteloze herstelling of vervanging. Indien dit onmogelijk of buiten verhouding is, kan ontbinding of prijsvermindering geëist worden (tenzij het een gebrek van geringe betekenis betreft).
* **Commerciële garantie:** Kan de wettelijke garantie niet beperken en moet bepaalde vermeldingen bevatten.
### 2.2 Verplichtingen van de koper
De koper heeft twee hoofdverplichtingen: het goed in ontvangst nemen en de prijs betalen.
#### 2.2.1 In ontvangst nemen van de gekochte zaak
* **Wat?** Zorgvuldig inspecteren en in ontvangst nemen. Zonder voorbehoud of protest is aanvaarding van zichtbare gebreken.
* **Waar en wanneer?** Conform contractuele afspraken, anders op de plaats en het tijdstip van levering.
* **Actiemiddelen verkoper bij weigering:** Gedwongen uitvoering of ontbinding van de overeenkomst. Bij waren en roerende goederen met afhalingstermijn geldt dit als een ontbindend beding.
#### 2.2.2 Prijs betalen
* **Waar en wanneer?** Conform contractuele afspraken, anders op de plaats en het tijdstip van levering.
* **Wat?** De prijs en eventuele contractkosten.
* **Actiemiddelen verkoper bij niet-betaling:** Exceptie van niet-uitvoering, gedwongen uitvoering, ontbinding van de overeenkomst en eventueel schadevergoeding.
### 2.3 Beëindiging van de koopovereenkomst
Koopovereenkomsten kunnen beëindigd worden via gemeenrechtelijke wijzen (nietigverklaring, uitvoering, ontbinding, opzegging) of bijzondere wijzen (recht van wederinkoop, vernietiging wegens benadeling).
* **Recht van wederinkoop:** Verkoper kan het goed terugkopen binnen een contractueel bepaalde termijn (max. 5 jaar).
* **Vernietiging wegens benadeling:** Enkel voor de verkoop van onroerende goederen, indien de verkoper meer dan 7/12 van de werkelijke waarde benadeeld is. De koper kan het goed houden mits bijbetaling.
> **Tip:** Het onderscheid tussen de verplichtingen van de verkoper en koper is cruciaal. Begrijp de specifieke momenten waarop deze verplichtingen opeisbaar worden en welke sancties van toepassing zijn bij niet-nakoming.
> **Voorbeeld:** Een verkoper verkoopt een auto. De eigendom en het risico gaan direct over, ook al wordt de auto pas volgende week geleverd. Als de auto na levering een verborgen gebrek blijkt te hebben (bv. een motorisch defect dat niet zichtbaar was bij de aankoop), kan de koper de verkoper aanspreken op grond van de vrijwaringsplicht voor verborgen gebreken.
---
# Bijzondere regelingen en beëindiging van de koopovereenkomst
Dit thema behandelt specifieke aspecten van de koopovereenkomst, zoals de consumentenkoop, en de diverse manieren waarop een koopovereenkomst beëindigd kan worden.
## 3. Bijzondere regelingen en beëindiging van de koopovereenkomst
### 3.1 Consumentenkoop
De consumentenkoop is een dwingendrechtelijke regeling die van toepassing is op de koopovereenkomst tussen een professionele verkoper en een consument, met betrekking tot consumptiegoederen.
#### 3.1.1 Toepassingsgebied
De regeling is van toepassing op:
* **Een koopovereenkomst**, inclusief een overeenkomst tot levering van een nog te creëren consumptiegoed.
* **Tussen:**
* Een **professionele verkoper**: een natuurlijke of rechtspersoon die handelt in het kader van zijn handels-, bedrijfs-, ambachts- of beroepsactiviteit.
* Een **consument (als koper)**: iedere natuurlijke persoon die handelt voor doeleinden buiten zijn handels-, bedrijfs-, ambachts- of beroepsactiviteit.
* **Met betrekking tot consumptiegoederen**:
* Alle roerende lichamelijke zaken.
* Elk goed met digitale elementen.
* Elk dier.
#### 3.1.2 Definities
* **Producent**: fabrikant of importeur in de Europese Unie.
* **Dier**: hierop kan een aparte garantietermijn van toepassing zijn.
* **Genezing**: een vorm van herstelling die de tussenkomst van een dierenarts vergt.
* **Commerciële garantie**: de verbintenis tot terugbetaling van de prijs of de vervanging of herstelling van het goed.
* **Herstelling**: het consumptiegoed conform maken aan wat is overeengekomen.
#### 3.1.3 Het conformiteitsgebrek
Er is sprake van een conformiteitsgebrek wanneer het geleverde goed niet overeenstemt met wat in de koopovereenkomst is bepaald. De wet stelt zowel subjectieve als objectieve conformiteitseisen:
* **Subjectieve conformiteitseisen**:
* Het goed moet passen bij de beschrijving door de verkoper.
* Het goed moet geschikt zijn voor het specifieke gebruik dat de consument ervan wil maken, indien dit aan de verkoper kenbaar is gemaakt en de verkoper dit gebruik heeft aanvaard.
* Het goed moet de eigenschappen hebben van een monster of model dat de verkoper aan de consument heeft getoond.
* **Objectieve conformiteitseisen**:
* Het goed moet geschikt zijn voor het gebruik waarvoor goederen van dezelfde soort gewoonlijk dienen.
* Het goed moet de eigenschappen en de prestaties vertonen die de consument redelijkerwijs mag verwachten, gelet op de aard van het goed en de publieke mededelingen die door de verkoper, de producent of hun aangewezen vertegenwoordigers zijn gedaan, met name in de reclame of op het etiket.
* Het moet geleverd worden met toebehoren, met inbegrip van verpakking, montagehandleidingen en klantengegevens.
**Uitzonderingen**: Er is geen gebrek aan overeenstemming indien:
* De consument het gebrek kende of redelijkerwijs moest kennen op het ogenblik van het sluiten van de koopovereenkomst.
* Het gebrek te wijten is aan het door de consument geleverde materiaal.
* Het gebrek het gevolg is van een verkeerde installatie, en er geen fout in de montagehandleiding stond.
#### 3.1.4 De garantietermijn
De verkoper is ten aanzien van de consument aansprakelijk voor elk gebrek aan overeenstemming dat bestaat op het ogenblik van de levering en dat zich voordoet gedurende een termijn van **twee jaar** vanaf de levering.
* **Dieren**: De garantietermijn bedraagt in principe één jaar.
* **Tweedehandsgoed**: De garantietermijn is principieel twee jaar, maar kan contractueel verkort worden tot minimaal één jaar. Er is een expliciete informatieverplichting voor de verkoper omtrent deze verkorting; bij niet-naleving geldt de termijn van twee jaar.
De garantietermijn wordt opgeschort tijdens periodes van herstelling of ernstige onderhandelingen.
**Bewijslast**: De bewijslast dat het gebrek bestond op het ogenblik van de levering rust op de consument. Echter, er geldt een wettelijk (weerlegbaar) vermoeden dat het gebrek op het ogenblik van de levering bestond indien het gebrek zich voordoet binnen de twee jaar na de levering (één jaar bij dieren).
#### 3.1.5 Meldingstermijn en instellen van vordering
* **Meldingstermijn**: De consument is verplicht het gebrek te melden binnen een termijn van twee maanden na de ontdekking ervan. Bij dieren dient de melding onverwijld te gebeuren zodra het gebrek zich duidelijk heeft gemanifesteerd.
* **Instellen van vordering**: De eis in rechte verjaart na één jaar vanaf de vaststelling van het gebrek. De consument mag zijn recht op sancties niet verliezen voor de tweejarige (of kortere) garantietermijn verstreken is. Na het verstrijken van de garantietermijn valt men terug op het gemene kooprecht (vrijwaring voor verborgen gebreken).
Het verval van de vrijwaringsvordering treedt op in geval van wijziging van het goed door de consument.
#### 3.1.6 Conventionele modulering van de garantie
Beperking van aansprakelijkheid voor een verborgen gebrek is mogelijk via een bevrijdings- of exoneratiebeding, tenzij dit te kwader trouw gebeurt (verkoper kende het gebrek) of bij consumentenkoop (zwarte lijst van B2C-bedingen).
#### 3.1.7 Inhoud van de wettelijke garantie
Bij een conformiteitsgebrek heeft de koper de volgende keuzes:
1. **Primair**:
* **Kosteloze herstelling** of **kosteloze vervanging** (op kosten van de verkoper), tenzij deze eis onmogelijk is of buiten verhouding zou zijn.
* Vervanging kan niet geëist worden indien herstelling binnen een redelijke termijn mogelijk is.
* Bij dieren geldt een bijzondere regeling.
2. **Secundair**:
* **Ontbinding** of **prijsvermindering**. Deze remedies zijn enkel mogelijk indien herstelling of vervanging niet mogelijk is of niet door de verkoper werd uitgevoerd.
* Ontbinding is niet mogelijk bij een gebrek van geringe betekenis.
* Bij dieren geldt een bijzondere regeling.
De ontbinding wordt uitgeoefend via een eenzijdige wilsverklaring. Aanvullend kan de koper schadevergoeding eisen indien de verkoper te kwader trouw was.
#### 3.1.8 Commerciële garantie
Een commerciële garantie, verleend door de verkoper, mag de wettelijke garantie niet inperken. Het garantiecertificaat moet wettelijk verplichte vermeldingen bevatten, waaronder een verklaring dat de consument wettelijk recht heeft op kosteloze remedies en dat deze niet worden aangetast door de commerciële garantie.
### 3.2 Beëindiging van de koopovereenkomst
Een koopovereenkomst kan op verschillende manieren beëindigd worden:
#### 3.2.1 Gemeenrechtelijke beëindigingswijzen
Dit zijn de algemene beëindigingswijzen die van toepassing zijn op de meeste contracten:
* Nietigverklaring
* Uitvoering
* Ontbinding
* Opzegging (in onderling akkoord of wettelijk voorzien, bv. bij overeenkomsten op afstand)
#### 3.2.2 Bijzondere beëindigingswijzen
Deze wijzen van beëindiging zijn specifiek voor de koopovereenkomst:
* **Recht van wederinkoop**:
* Dit is een beding in de koopovereenkomst.
* Het geeft de verkoper het recht om het goed terug te kopen, mits terugbetaling van de prijs en kosten aan de koper.
* Dit moet gebeuren binnen een contractueel overeengekomen termijn, met een maximum van vijf jaar.
* **Vernietiging wegens benadeling**:
* Deze regeling is van dwingend recht en specifiek voor de verkoop van onroerende goederen.
* **Toepassingsvoorwaarden**:
* Verkoop van een onroerend goed.
* De verkoper is benadeeld.
* De benadeling bedraagt meer dan zeven twaalfde van de werkelijke waarde van het goed.
* **Procedure**: De eis is niet meer ontvankelijk na twee jaar te rekenen vanaf de dag van de koop. Het bewijs wordt geleverd via een bijzondere procedure.
* **Actiemiddelen indien benadeling bewezen**: De koper heeft de keuze:
* Het goed met de vruchten teruggeven en de prijs met interesten terugnemen.
* Het goed behouden en de prijs aanvullen tot negentig procent van de werkelijke prijs.
#### 3.2.3 Beëindiging door de koper wegens een gebrek (specifiek voor consumentenkoop)
In de context van consumentenkoop, wanneer er een conformiteitsgebrek is, heeft de koper volgende remedies:
* **Herstelling of vervanging**: Dit is de primaire remedie, tenzij onmogelijk of buiten verhouding.
* **Ontbinding of prijsvermindering**: Dit is de secundaire remedie, indien herstelling of vervanging niet mogelijk is. Ontbinding is niet mogelijk bij een gebrek van geringe betekenis.
Dit vloeit voort uit de specifieke garantieverplichtingen van de verkoper bij consumentenkoop.
---
# Gemeenrechtelijke huur: definities, verplichtingen en beëindiging
Dit onderwerp behandelt de algemene principes van huur, de verplichtingen van zowel verhuurder als huurder, en de verschillende methoden voor beëindiging van een gemeenrechtelijke huurovereenkomst.
### 4.1 Definities, kenmerken en soorten huur
Een huurcontract is een overeenkomst waarbij de ene partij (de verhuurder) zich ertoe verbindt om de andere partij (de huurder) het genot of gebruik van een goed te verschaffen gedurende een bepaalde tijd, in ruil voor een door de huurder te betalen prijs.
De essentiële bestanddelen van een huurovereenkomst zijn:
* Het genot (gebruik) van een goed als een persoonlijk vorderingsrecht (in tegenstelling tot een zakelijk recht). Dit genot moet volledig en ongestoord zijn, en overeenkomstig de bestemming van het goed.
* De betaling van een prijs. Deze prijs moet bepaald of bepaalbaar zijn op basis van objectieve gegevens. Dit onderscheidt huur van bruiklening.
* Het genot moet voor een zekere tijd zijn, wat impliceert dat het goed aan het einde van de termijn teruggegeven moet worden.
Kenmerken van een huurcontract zijn onder meer dat het een consensueel contract is (tot stand komend door loutere wilsovereenstemming), een wederkerig contract (partijen verbinden zich over en weer), een contract onder bezwarende titel (voor beide partijen een voordeel), en een tijdelijk contract dat gesloten kan worden voor een maximale duur van 99 jaar.
Er bestaat een onderscheid tussen het gemeen huurrecht en het bijzonder huurrecht. Het gemeen huurrecht is in beginsel van aanvullend recht, wat betekent dat contractuele afwijkingen mogelijk zijn. Het bijzonder huurrecht, zoals woninghuur, studentenhuur, handelshuur en pacht, is daarentegen grotendeels van dwingend recht en heeft voorrang op het gemeen huurrecht. Het gemeen huurrecht werkt als aanvullend recht waar het bijzonder huurrecht leemtes vertoont.
### 4.2 Gemeenrechtelijke huur
#### 4.2.1 Algemeenheden
Het gemeen huurrecht is van toepassing op de huur en verhuur van:
* Onroerende goederen die niet onder een bijzonder huurregime vallen (zoals garageboxen, kantoorgebouwen, vakantieverblijven).
* Roerende goederen, mits er geen hoofdverblijfplaats in gevestigd wordt (zoals wagens, mobilhomes, machines).
Het gemeen huurrecht werkt aanvullend op die gebieden waar het bijzonder huurrecht geen specifieke regeling biedt.
**Totstandkoming van het huurcontract:**
De totstandkoming van een huurcontract vereist toestemming. Een getekend geschrift is niet vereist voor de geldigheid. Bekwaamheid, een bepaald of bepaalbaar voorwerp (het gehuurde goed), een oorzaak en een huurprijs zijn eveneens constitutieve elementen.
**Bewijs van het huurcontract:**
* **Tussen partijen:** In principe gelden de gewone bewijsregels. Een belangrijke uitzondering is dat een mondeling huurcontract dat nog niet uitgevoerd is, niet met getuigen bewezen kan worden, zelfs als de totale waarde van de vergoedingen voor een maximale duur van één jaar lager is dan 3 500 euro.
* **Ten aanzien van derden-verkrijgers:** Voor onroerende goederen is een vaste dagtekening (door registratie) nodig om een duurtijd tot 9 jaar tegenwerpelijk te maken, en de overschrijving van een authentieke akte voor een duurtijd van meer dan 9 jaar.
#### 4.2.2 Verplichtingen van de verhuurder
De verhuurder heeft drie hoofdbegindelingen:
1. **Levering:** De verhuurder moet het goed in goede staat van onderhoud leveren en overeenkomstig de afgesproken bestemming. Bij toerekenbare niet-nakoming kan de huurder beroep doen op de algemene regels van wanprestatie.
2. **Onderhoud en herstelling:** De verhuurder staat in voor het gebruikelijke en normale onderhoud en voor de herstellingen die gekoppeld zijn aan zijn onderhoudsverplichting. Kleine herstellingen en herstellingen door slijtage of overmacht zijn in beginsel ten laste van de huurder. De huurder heeft een meldingsplicht van gebreken en mag zelf geen herstellingen uitvoeren die ten laste van de verhuurder zijn, tenzij de verhuurder niet verwittigd kon worden.
3. **Vrijwaring:**
* **Voor verborgen gebreken:** De verhuurder moet instaan voor de herstelling van verborgen gebreken. Contractuele uitsluiting is mogelijk, mits goede trouw van de verhuurder. Bij dringende herstellingen die het genot van de huurder voor minder dan 40 dagen aantasten, heeft de huurder geen recht op schadevergoeding wegens mindergenot.
* **Voor eigen daad:** De verhuurder vrijwaart de huurder voor zowel feitelijke als rechtsstoornissen, met uitzondering van dringende herstellingen.
* **Voor andermans daad:** De verhuurder vrijwaart voor rechtsstoornissen door derden die een zakelijk of persoonlijk recht op het gehuurde goed claimen. De huurder dient de verhuurder in de procedure te betrekken.
#### 4.2.3 Verplichtingen van de huurder
De huurder heeft de volgende verplichtingen:
1. **Gebruik van het gehuurde goed:** De huurder moet het gehuurde goed gebruiken volgens de afgesproken bestemming, als een voorzichtig en redelijk persoon. Bij niet-naleving kan dit leiden tot ontbinding van de huurovereenkomst.
2. **Onderhoud en herstelling:** De huurder staat in voor minimale verwarming en verluchting, en voor de herstellingen die voortvloeien uit een gebruik in strijd met de bestemming, of door eigen fout. Hij is ook aansprakelijk voor zijn huisgenoten en onderhuurders.
3. **Teruggave vrij van huurschade:** De huurder moet het gehuurde goed teruggeven in dezelfde staat als waarin hij het ontvangen heeft, met uitzondering van gebreken door ouderdom (slijtage) of overmacht. Een omstandige plaatsbeschrijving bij intrede en uittrede is cruciaal voor het bewijs van huurschade. Bij afwezigheid van een plaatsbeschrijving geldt een weerlegbaar vermoeden dat de huurder het goed in dezelfde staat heeft ontvangen als waarin hij het teruggeeft.
4. **Betaling van de huurprijs en kosten:** De huurprijs is vrij te bepalen, maar indexatie is mogelijk onder strikte wettelijke voorwaarden. Kosten en lasten zijn in beginsel ten laste van de huurder, met uitzondering van de onroerende voorheffing.
#### 4.2.4 Duur en beëindiging van de gemeenrechtelijke huur
De duur en beëindiging van een gemeenrechtelijke huur moeten **best contractueel uitgewerkt** worden.
**Beëindiging zonder fout:**
* **Overeenkomst van bepaalde duur:** Opzegging is niet strikt noodzakelijk, maar kan stilzwijgende wederinhuring voorkomen. Tussentijdse opzegging is enkel mogelijk onder de contractuele voorwaarden (opzegtermijn/vergoeding).
* **Overeenkomst van onbepaalde duur:** Opzegging is noodzakelijk. Bij gebrek aan contractuele bepalingen wordt de huur geacht per dag, maand of jaar te zijn aangegaan.
* **Beëindiging in onderling akkoord:** Beide partijen kunnen de huur beëindigen in onderling overleg.
* **Ontbinding wegens ernstige contractuele tekortkoming:** Dit moet gerechtelijk uitgesproken worden; een buitengerechtelijke ontbinding op basis van een ontbindend beding is niet mogelijk.
**Beëindiging door het tenietgaan van het voorwerp:**
* Volledig tenietgaan leidt tot ontbinding.
* Gedeeltelijk tenietgaan kan leiden tot huurprijsvermindering of ontbinding.
**Beëindiging door overlijden:**
Het huurcontract wordt voortgezet met de rechtsopvolgers van de overleden partij.
### 4.3 Bijzondere huurregelingen: Woninghuur
Het Vlaams Woninghuurdecreet (VWHD) regelt de huur van hoofdverblijfplaatsen. De specifieke regels van het VWHD gaan voor op het gemeen huurrecht.
#### 4.3.1 Toepassingsgebied
Het VWHD is van toepassing op huurovereenkomsten voor een woning, bestemd tot **hoofdverblijfplaats** van de huurder (een natuurlijke persoon), met uitdrukkelijke of stilzwijgende toestemming van de verhuurder. Contractuele uitsluiting is enkel mogelijk indien de natuurlijke bestemming van het goed dit vereist en de werkelijke hoofdverblijfplaats van de huurder vermeld wordt.
#### 4.3.2 Informatieverplichtingen
Bij verhuur van woningen moet in officiële mededelingen minstens de huurprijs en de kosten en lasten vermeld worden. Schending kan leiden tot een administratieve boete.
#### 4.3.3 Vorm en inhoud
* **Vorm:** Woninghuurovereenkomsten moeten **schriftelijk** opgesteld worden en bevatten verplichte vermeldingen zoals de identiteit van de partijen, de begindatum en duur van de huur, de beschrijving van de gehuurde ruimtes, de huurprijs, de regeling van kosten en lasten, en een verwijzing naar de toelichtende tekst.
* **Plaatsbeschrijving:** Een plaatsbeschrijving is verplicht en moet uiterlijk tijdens de eerste maand van de huur worden opgemaakt. Bij gebreke van registratie door de verhuurder, kan de huurder de overeenkomst opzeggen zonder opzeggingstermijn of -vergoeding.
* **Staat van het gehuurde goed:** De verhuurder moet het goed in goede staat van onderhoud leveren en conform de vereisten van de Vlaamse Wooncode. Schending leidt tot nietigheid. De huurder staat in voor kleine herstellingen en schade door verkeerd gebruik, de verhuurder voor grote herstellingen en slijtage/overmacht. Dringende herstellingen moeten geduld worden, tenzij ze de normale bewoning onmogelijk maken.
* **Gebruik:** De huurder moet het goed als een redelijk en voorzichtig persoon gebruiken en de bestemming respecteren. Hij is aansprakelijk voor brand en waterschade, tenzij bewezen wordt dat deze buiten zijn schuld zijn ontstaan. Hij moet de schade bovendien verzekeren.
* **Aansprakelijkheid:** De huurder is aansprakelijk voor beschadigingen door huisgenoten en onderhuurders.
#### 4.3.4 Financiële aspecten
* **Huurprijs:** De huurprijs is vrij overeen te komen. Indexering is mogelijk op schriftelijk verzoek, één keer per jaar, ten vroegste vanaf de verjaardag van de inwerkingtreding van de huur, volgens een wettelijke formule en tot maximaal 3 maanden terug.
* **Herziening van de huurprijs:** Dit is mogelijk bij significante veranderingen in de huurwaarde of na nuttige werken door de verhuurder. Verzoeken hiertoe moeten tussen de 9e en 6e maand vóór het verstrijken van elke 3-jarige huurperiode ingediend worden. Bij gebrek aan akkoord kan de vrederechter uitspraak doen.
* **Kosten en lasten:** De kosten voor zakelijke rechten zijn ten laste van de verhuurder, die voor het gebruik van het gehuurde goed ten laste van de huurder. De onroerende voorheffing kan niet op de huurder worden verhaald. Kosten kunnen forfaitair of op basis van werkelijke uitgaven worden bepaald.
* **Huurwaarborg:** Maximaal 3 maanden huur. Verschillende vormen zijn mogelijk, zoals een geïndividualiseerde rekening of een bankwaarborg. Bij niet-naleving van de wettelijke vorm is de verhuurder rente verschuldigd en mag de huurder de gestorte bedragen toerekenen op de huurgelden. Vrijgave gebeurt bij akkoord of rechterlijke beslissing, met een verjaringstermijn van één jaar voor de verhuurder.
#### 4.3.5 Duur en opzeggingsregeling
* **Standaardduur:** 9 jaar.
* **Opzegging tegen het einde van de huurperiode:**
* Door de verhuurder: minimaal 6 maanden vóór de vervaldag.
* Door de huurder: minimaal 3 maanden vóór de vervaldag.
* **Tussentijdse opzegging:**
* **Door de verhuurder:**
* Voor eigen gebruik (bloed- of aanverwanten): opzegtermijn van 6 maanden. Identiteit nieuwe bewoner, binding om gedurende min. 2 jaar te bewonen. Sanctie bij niet-uitvoering: 18 maanden huur schadevergoeding.
* Voor sloop-, verbouwings- of renovatiewerken: opzegtermijn van 6 maanden. Stedenbouwkundige informatie en kostenraming te vermelden. Start werken binnen 6 maanden, voltooiing binnen 24 maanden. Sanctie: 18 maanden huur schadevergoeding.
* Zonder motief: Enkel mogelijk bij het verstrijken van een 3-jarige periode. Schadevergoeding na 3 jaar: 9 maanden huur; na 6 jaar: 6 maanden huur.
* **Door de huurder:** Opzegtermijn van 3 maanden. Opzeggingsvergoeding verschuldigd afhankelijk van het jaar van opzegging (3, 2 of 1 maand huur). Geen vergoeding bij niet-geregistreerde huurovereenkomst.
* **Tegenopzegging door de huurder:** De huurder kan een ontvangen opzegging inkorten met een termijn van 1 maand, zonder opzeggingsvergoeding.
* **Uitzonderingen op de standaardduur:**
* **Korte duur (max. 3 jaar):** Minimum 3 maanden opzegtermijn vóór vervaldag. Omzetting naar 9 jaar bij geen of laattijdige opzegging. Tussentijdse opzegging door huurder met 3 maanden termijn en aangepaste vergoeding. Enkel één verlenging mogelijk tot een totale duur van max. 3 jaar.
* **Meer dan 9 jaar:** Dezelfde regels als 9-jarige duur, met aangepaste schadevergoeding bij ongemotiveerde opzegging. Vereist authentieke akte, overgeschreven op het kantoor Rechtszekerheid voor tegenwerpelijkheid aan rechtsopvolgers.
* **Levenslange huurovereenkomst:** Eindigt van rechtswege bij overlijden van de huurder. Geen opzeggingsmogelijkheden, tenzij contractueel anders overeengekomen.
### 4.4 Gemeenrechtelijke beëindigingswijzen van de huurovereenkomst
Naast de specifieke regelingen in bijzondere wetten, kunnen huurovereenkomsten gemeenrechtelijk worden beëindigd via:
* Nietigverklaring
* Uitvoering
* Ontbinding
* Opzegging (in onderling akkoord of contractueel voorzien)
* Herroeping (indien conventioneel of wettelijk voorzien)
Specifieke gemeenrechtelijke beëindigingswijzen omvatten:
* **Recht van wederinkoop:** Een clausule die de verkoper toelaat het goed terug te kopen binnen een bepaalde termijn (maximaal 5 jaar) tegen betaling van de prijs en kosten.
* **Vernietiging wegens benadeling:** Mogelijk bij de verkoop van een onroerend goed indien de verkoper meer dan 7/12 benadeeld is. De koper kan kiezen het goed terug te geven met terugbetaling, of het goed te behouden mits bijbetaling.
---
# Woninghuur: specifieke regels, financiële aspecten en opzegging
Dit gedeelte biedt een diepgaande analyse van de specifieke wetgeving rond woninghuur, met bijzondere aandacht voor informatieverplichtingen, financiële afspraken en de gedetailleerde regels betreffende de duur en opzegging van dergelijke overeenkomsten.
### 5.1 Inleiding tot woninghuur
De regels rond woninghuur worden beheerst door specifieke wetgeving, zoals het Vlaams Woninghuurdecreet (VWHD), die voorrang heeft op het gemeen huurrecht en het algemeen contractenrecht. Deze regels zijn grotendeels van dwingend recht, wat betekent dat er niet contractueel van mag worden afgeweken ten nadele van de huurder. Het VWHD kent verschillende titels, waaronder algemene bepalingen, huurovereenkomsten voor hoofdverblijfplaatsen, studentenhuisvesting, en specifieke bepalingen voor medehuurders.
### 5.2 Toepassingsgebied van de woninghuur
Om onder de toepassing van de woninghuurwet te vallen, moeten cumulatief aan een aantal voorwaarden voldaan zijn:
* Het betreft een huurovereenkomst voor een woning, hetzij een roerend of onroerend goed, of een deel daarvan.
* Er moet uitdrukkelijke of stilzwijgende toestemming zijn van de verhuurder dat het goed bestemd is tot hoofdverblijfplaats van de huurder.
* De huurder moet een natuurlijke persoon zijn.
Contractuele uitsluiting van het regime van hoofdverblijfplaats is enkel toegelaten indien dit voortvloeit uit de natuurlijke bestemming van het goed en mits de werkelijke hoofdverblijfplaats van de huurder expliciet in de huurovereenkomst wordt vermeld.
### 5.3 Informatieverplichtingen en vormvereisten
Transparantie en het vermijden van discriminatie zijn de drijfveren achter de informatieverplichtingen in de woninghuur. Bij verhuur van een goed dat bestemd is voor bewoning (in brede zin, inclusief woninghuur en studentenhuisvesting), moeten publieke mededelingen minstens de gevraagde huurprijs en de bijkomende kosten en lasten vermelden. Schending hiervan kan leiden tot administratieve boetes.
De woninghuurovereenkomst moet **schriftelijk** worden aangegaan. De wet specificeert een reeks verplichte vermeldingen in de overeenkomst, waaronder:
* Identiteit van alle contracterende partijen (naam, voornamen, woonplaats, rijksregisternummer voor natuurlijke personen; naam, zetel, ondernemingsnummer voor rechtspersonen).
* Begindatum en exacte duur van de huur.
* Exacte aanduiding van de gehuurde ruimtes.
* Bedrag van de huurprijs.
* Regeling betreffende kosten en lasten.
* Verwijzing naar de vulgariserende toelichting van de wet.
#### 5.3.1 Plaatsbeschrijving
Een **plaatsbeschrijving** is verplicht en moet worden opgemaakt uiterlijk tijdens de eerste maand waarin de huurder over het gehuurde goed kan beschikken. De regels hiervoor zijn analoog aan die van het gemeen huurrecht. Een gedetailleerde, schriftelijke, op tegenspraak opgemaakte en door alle partijen ondertekende plaatsbeschrijving bij intrede en uittrede is cruciaal voor het bewijs van huurschade. Indien de verhuurder nalaat een plaatsbeschrijving op te maken, kan de huurder de woninghuurovereenkomst opzeggen zonder opzeggingstermijn en -vergoeding.
#### 5.3.2 Registratie
De **registratie** van de woninghuurovereenkomst is de verplichting van de verhuurder. Dit moet gebeuren binnen de twee maanden na het sluiten van de huurovereenkomst. De plaatsbeschrijving is gratis indien tijdig geregistreerd. Niet-tijdige registratie kan leiden tot een opzeggingsrecht voor de huurder zonder opzeggingstermijn en -vergoeding.
### 5.4 De staat van het gehuurde goed
#### 5.4.1 Leveringsplicht en conformiteit
De verhuurder is verplicht het gehuurde goed in alle opzichten in **goede staat van onderhoud** te leveren en het moet voldoen aan de vereiste van conformiteit, zoals vastgelegd in de Vlaamse Wooncode. Een recent conformiteitsattest geldt als bewijs van conformiteit. Niet-naleving hiervan kan leiden tot nietigheid van de huurovereenkomst, met mogelijke bezettingsvergoeding op basis van de objectieve huurwaarde.
#### 5.4.2 Onderhouds- en herstellingsplicht
* **Verhuurder:** Draagt de last van alle herstellingen die nodig zijn om het goed geschikt te houden voor het afgesproken gebruik, behalve de kleine herstellingen ten laste van de huurder. Dringende herstellingen moeten geduld worden; bij langdurige onderbreking van normale bewoning kan de huurder ontbinden.
* **Huurder:** Staat in voor de kleine herstellingen, herstellingen door gebruik in strijd met de bestemming of als een onvoorzichtig persoon, en herstellingen door nalatigheid aan de meldingsplicht. De huurder is niet verantwoordelijk voor herstellingen enkel nodig door ouderdom (slijtage) of overmacht.
* **Gebruik als redelijk en voorzichtig persoon:** De huurder moet het gehuurde goed gebruiken volgens de bestemming en als een redelijk en voorzichtig persoon. Schending hiervan kan leiden tot ontbinding. De huurder is aansprakelijk voor brand- en waterschade, tenzij hij het tegendeel kan bewijzen, en moet dit verzekeren. Hij is ook aansprakelijk voor schade toegebracht door huisgenoten en onderhuurders.
### 5.5 Financiële aspecten van de huur
#### 5.5.1 Huurprijs en indexering
De **huurprijs** is vrij overeen te komen. **Indexering** is mogelijk op schriftelijk verzoek, éénmaal per jaar, ten vroegste vanaf de verjaardag van de inwerkingtreding van de huur, en berekend volgens de wettelijke formule, met een terugwerkende kracht van maximaal drie maanden.
#### 5.5.2 Herziening van de huurprijs
Herziening van de huurprijs is mogelijk, maar niet voor huurovereenkomsten van korte duur. Dit kan op initiatief van de verhuurder indien de normale huurwaarde met minstens 20% is gestegen of gedaald, of door werken uitgevoerd door de verhuurder (met uitzondering van noodzakelijke werken voor conformiteit) die de waarde met minstens 10% hebben doen stijgen. De verhuurder kan ook herziening vragen na energiebesparende investeringen. Dit moet gebeuren tussen de 9e en 6e maand vóór het verstrijken van elke 3-jarige huurperiode. Bij gebrek aan akkoord wordt de zaak voorgelegd aan de vrederechter.
#### 5.5.3 Kosten en lasten
Kosten gerelateerd aan zakelijke rechten vallen ten laste van de verhuurder. Kosten verbonden aan het gebruik van het gehuurde goed zijn voor de huurder. De onroerende voorheffing mag niet op de huurder worden verhaald. De Vlaamse Regering bepaalt welke kosten ten laste van wie vallen. Forfaitaire kosten moeten overeenkomen met de werkelijke uitgaven, en de huurder kan te allen tijde herziening vragen aan de rechter.
#### 5.5.4 Huurwaarborg
De **huurwaarborg** bedraagt maximaal drie maanden huur. Mogelijke vormen zijn: een geïndividualiseerde rekening, een zakelijke zekerheidstelling bij een financiële instelling, een bankwaarborg via een OCMW, of een borgstelling door een derde. Niet-naleving van de wettelijke vorm (bv. betaling aan de verhuurder) leidt ertoe dat de verhuurder rente verschuldigd is en de huurder de betalingen kan laten toerekenen op de huur. De waarborg wordt vrijgegeven mits akkoord van beide partijen of rechterlijke beslissing. De verhuurder heeft één jaar de tijd na het einde van de huurovereenkomst om vrijgave te vragen.
### 5.6 Duur en opzeggingsregeling
#### 5.6.1 Standaardduur (9 jaar)
De standaardduur van een woninghuurovereenkomst is **negen jaar**.
* **Opzegging tegen het einde van de huurperiode:**
* **Verhuurder:** Minimaal 6 maanden vóór de vervaldag, anders verlenging voor 3 jaar.
* **Huurder:** Minimaal 3 maanden vóór de vervaldag (kan op ieder moment opzeggen).
* **Tussentijdse opzegging door de verhuurder:**
* **Voor eigen gebruik:** Kan te allen tijde (niet tijdens de eerste 3 jaar), met vermelding van de identiteit van de nieuwe bewoner (bloed- of aanverwant). De nieuwe bewoner moet intrekken binnen 1 jaar en het goed gedurende minstens 2 jaar bewonen. Sanctie bij niet-naleving: 18 maanden huur als schadevergoeding.
* **Voor sloop-, verbouwings- of renovatiewerken:** Kan te allen tijde (niet tijdens de eerste 3 jaar), met kennisgeving van stedenbouwkundige informatie en een kostenraming. De werken moeten binnen 6 maanden aanvangen en binnen 24 maanden voltooid zijn. Sanctie bij niet-naleving: 18 maanden huur als schadevergoeding.
* **Zonder motief:** Enkel mogelijk bij het verstrijken van een 3-jarige periode. Een schadevergoeding is verschuldigd: 9 maanden huur na 3 jaar, 6 maanden huur na 6 jaar.
* **Tussentijdse opzegging door de huurder:**
* Met inachtneming van een **opzeggingstermijn van 3 maanden**.
* Kan **te allen tijde**.
* Er is een **opzeggingsvergoeding** verschuldigd indien de opzeggingstermijn verstrijkt vóór het einde van het eerste (3 maanden), tweede (2 maanden) of derde (1 maand) jaar. Deze vergoeding is niet verschuldigd indien de huurovereenkomst niet geregistreerd is. In dat laatste geval hoeft de huurder ook geen opzeggingstermijn na te leven.
* **Tegenopzegging door de huurder:** Indien de huurder een opzegging van de verhuurder ontvangt, kan hij de opzeggingstermijn verkorten met een tegenopzegging van 1 maand. Bij een tegenopzegging is de huurder nooit een opzeggingsvergoeding verschuldigd.
#### 5.6.2 Uitzonderingen op de standaardduur van 9 jaar
* **Woninghuurovereenkomst van korte duur (maximaal 3 jaar):**
* Opzegging tegen het einde van de huurperiode: minimaal 3 maanden vóór de vervaldag (door huurder of verhuurder). Bij gebreke of laattijdige opzegging, wordt de overeenkomst omgezet naar een standaardduur van 9 jaar.
* Tussentijdse opzegging door de huurder: 3 maanden opzeggingstermijn met een opzeggingsvergoeding (1,5 maand huur vóór einde 1e jaar, 1 maand vóór einde 2e jaar, 0,5 maand vóór einde 3e jaar). Niet verschuldigd indien niet geregistreerd.
* Verlenging is mogelijk mits schriftelijk akkoord, slechts één verlenging toegelaten, met een totale duur van maximum 3 jaar.
* **Woninghuurovereenkomst van meer dan 9 jaar:** De regeling is dezelfde als voor 9-jarige overeenkomsten, maar de schadevergoeding bij een ongemotiveerde opzegging na 9, 12, 15 jaar, etc. bedraagt steeds 3 maanden huur. Om deze duurtijd tegenwerpelijk te maken aan rechtsopvolgers, moet de overeenkomst in een authentieke akte zijn opgenomen en overgeschreven.
* **Levenslange woninghuurovereenkomst:** Eindigt van rechtswege bij het overlijden van de huurder. Principieel geen opzeggingsmogelijkheden, tenzij contractueel anders overeengekomen.
#### 5.6.3 Aanvang van de opzegtermijn
De opzegtermijn vangt aan op de eerste dag van de maand volgend op de datum van opzegging. Deze regel geldt voor de meeste opzeggingsgronden, maar niet voor de opzegging door de verhuurder zonder motief of voor een negenjarige duur.
#### 5.6.4 Beëindiging wegens een ernstige contractuele tekortkoming
Ontbinding wegens ernstige contractuele tekortkoming moet gerechtelijk worden uitgesproken en kan niet buiten gerechtelijk gebeuren via een ontbindend beding of kennisgeving.
#### 5.6.5 Beëindiging door tenietgaan van het gehuurde goed
Volledig tenietgaan leidt tot ontbinding. Gedeeltelijk tenietgaan kan leiden tot huurprijsvermindering of ontbinding.
#### 5.6.6 Beëindiging door overlijden
Het huurcontract wordt voortgezet met de rechtsopvolgers van de overleden partij.
---
# Aannemingsovereenkomst: definitie, verbintenissen en aansprakelijkheid
Hier volgt een gedetailleerde samenvatting over de aannemingsovereenkomst, gericht op de definitie, verbintenissen en aansprakelijkheid.
## 3. Aannemingsovereenkomst
Dit hoofdstuk behandelt de definitie, de wederzijdse verbintenissen van de aannemer en opdrachtgever, en de aansprakelijkheid die voortvloeit uit de uitvoering van aannemingsovereenkomsten.
### 3.1 Definitie
De aannemingsovereenkomst wordt geregeld in de artikelen 1779 e.v. oud BW. Het betreft een contract tussen een opdrachtgever (ook wel bouwheer genoemd) en een aannemer. De term "aanneming" is ruim en omvat niet enkel overeenkomsten betreffende bouwwerken, maar ook dienstenovereenkomsten.
De essentiële elementen van de aannemingsovereenkomst zijn:
* **Materiële handelingen:** Deze worden door de aannemer verricht in het kader van de opdracht.
* **Vergoeding:** Deze wordt door de opdrachtgever betaald voor de uitgevoerde handelingen.
De kenmerken van de aannemingsovereenkomst zijn:
* **Benoemd contract:** Het is een specifieke wettelijk gereguleerde overeenkomst, met name voor bouwwerken.
* **Consensueel contract:** Het komt tot stand door de loutere wilsovereenstemming van de partijen, zonder vormvereisten.
* **Wederkerig contract:** Beide partijen verbinden zich over en weer jegens elkaar.
* **Contract onder bezwarende titel:** Beide partijen verkrijgen een voordeel.
### 3.2 Verbintenissen van de aannemer
De aannemer heeft de volgende verbintenissen:
* **Goede uitvoering van de opdracht:** Dit betekent dat de opdracht moet worden uitgevoerd volgens de regels van de kunst.
* **Tijdige uitvoering van de opdracht:** De aannemer dient de opdracht binnen de afgesproken termijn te voltooien.
* **Levering van het resultaat van de opdracht:** Dit omvat de materiële handeling waarmee de aannemer het resultaat van de opdracht in de fysieke macht van de opdrachtgever stelt. De levering markeert de datum van beëindiging van de opdracht.
### 3.3 Verbintenissen van de opdrachtgever
De opdrachtgever heeft de volgende verbintenissen:
* **De uitvoering van de opdracht mogelijk maken:** Dit impliceert medewerking en het verschaffen van noodzakelijke informatie of toegang.
* **De prijs betalen:** De prijs kan vast of bepaald zijn. Indien de prijs niet vooraf bepaald is, kan deze door partijbeslissing worden vastgesteld. Een bestek kan een prijslijst met eenheidsprijzen en arbeidsloon per uur bevatten.
* **Inbezitneming van het resultaat:** Dit is de materiële handeling van bezetting en gebruik van het werk.
* **Oplevering en aanvaarding:** Dit is een eenzijdige rechtshandeling waarbij de opdrachtgever erkent dat de aannemer de opdracht behoorlijk heeft uitgevoerd. Er kan sprake zijn van één enkele oplevering of een dubbele oplevering (voorlopige en definitieve).
### 3.4 Aansprakelijkheid van de aannemer
De aansprakelijkheid van de aannemer kan worden onderverdeeld in die vóór en na de oplevering/aanvaarding.
* **Vóór aanvaarding:** Bij toerekenbare niet-nakoming van de uitvoering van het contract (conform artikel 5.83 BW) kan de opdrachtgever gebruikmaken van sancties zoals de exceptie van niet-uitvoering, uitvoering in natura, herstel van schade, ontbinding van het contract, of prijsvermindering.
* **Na oplevering/aanvaarding:**
* **Zichtbare gebreken:** Deze moeten onmiddellijk gemeld worden. Indien dit niet gebeurt, zijn zichtbare gebreken die geen stabiliteitsbedreigende aard hebben, gedekt.
* **Lichte verborgen gebreken:** Er geldt een waarborgtermijn van tien jaar waarbinnen het gebrek zich kan openbaren. De vordering moet binnen een redelijke termijn na ontdekking van het gebrek worden ingesteld.
* **Stabiliteitsbedreigende gebreken (zichtbaar of verborgen):** Voor ernstige gebreken die de stabiliteit of stevigheid van het werk aantasten, geldt een tienjarige vervaltermijn (artikels 1792 en 2270 oud BW).
### 3.5 Beëindiging van de aannemingsovereenkomst
* **Overeenkomsten van bepaalde duur of voor bepaald werk:** De opdrachtgever kan de overeenkomst eenzijdig verbreken (artikel 1794 oud BW), mits de aannemer schadeloos wordt gesteld voor zijn uitgaven, arbeid en wat hij had kunnen winnen. Dit is aanvullend recht.
* **Overeenkomsten van onbepaalde duur:** Deze kunnen beëindigd worden met een redelijke opzegtermijn, tenzij contractueel of wettelijk anders geregeld (artikel 5.75 BW).
### 3.6 Wet Breyne of Woningbouwwet
De Wet van 9 juli 1971 tot regeling van de woningbouw en de verkoop van te bouwen of in aanbouw zijnde woningen (Wet Breyne) is van dwingend recht.
**Toepassingsgebied:** De wet is van toepassing op elke overeenkomst die leidt tot eigendomsovergang van een nog te bouwen of in aanbouw zijnd huis of appartement, of die de verbintenis inhoudt om zo'n onroerend goed te bouwen, te laten bouwen of te verschaffen, indien het bestemd is voor huisvesting of voor beroepsdoeleinden en huisvesting, en de koper of opdrachtgever vóór de voltooiing van het gebouw stortingen dient te doen.
**Garanties:**
* De totaalprijs wordt vooraf vastgelegd (met mogelijke herziening onder voorwaarden).
* Voorschotten bij contractsluiting mogen maximaal 5% van het totale contractbedrag bedragen.
* Het saldo wordt in schijven betaald, niet hoger dan de waarde van de werken.
* De woning wordt verplicht in twee fasen opgeleverd: voorlopig en definitief (minimaal één jaar na voorlopige oplevering).
* Een verplichte financiële garantie beschermt de koper bij niet-nakoming door de verkoper/aannemer (bv. faillissement).
* De verkoper/aannemer is tien jaar aansprakelijk voor stabiliteitsbedreigende gebreken, zichtbaar of verborgen.
---
# Andere benoemde contracten
Dit onderdeel geeft een overzicht van diverse specifiek benoemde contracten, waaronder leningen, bewaargeving, dading, lastgeving en borgtocht, met hun definities, kenmerken en essentiële elementen.
### 7.1 Leningen
Een lening is een contract waarbij een partij, de uitlener, een zaak aan een andere partij, de ontlener, ter beschikking stelt, onder de voorwaarde dat deze laatste de zaak teruggeeft. Er zijn twee hoofdsoorten: bruiklening (commodaat) en verbruiklening.
#### 7.1.1 Bruiklening (commodaat)
* **Definitie:** Een contract waarbij de uitlener aan de ontlener het tijdelijk en persoonlijk gebruiksrecht van een niet-vervangbaar goed verleent, met de verplichting voor de ontlener om hetzelfde goed terug te geven.
* **Essentiële elementen:** Tijdelijk gebruiksrecht van een niet-vervangbaar goed, teruggaveverplichting.
* **Kenmerken:**
* Benoemd contract.
* Zakelijk contract (naar huidig recht), omdat de eigendomsoverdracht niet essentieel is.
* Eenzijdig of onvolmaakt wederkerig contract.
* Contract ten kosteloze titel (in tegenstelling tot huur).
#### 7.1.2 Verbruiklening (eenvoudige lening)
* **Definitie:** Een contract waarbij de eigendom wordt overgedragen van vervangbare goederen. De ontlener is verplicht om een goed van gelijke soort en hoedanigheid terug te geven, niet noodzakelijk hetzelfde goed.
* **Essentiële elementen:** "Verbruiken" van goederen, teruggeven van een equivalent.
* **Kenmerken:**
* Benoemd contract.
* Zakelijk contract (naar huidig recht).
* Kan zowel ten kosteloze als ten bezwarende titel zijn.
* **Variant: Lening op interest**
* **Definitie:** De terbeschikkingstelling van een geldbedrag onder de verplichting dit terug te geven, vermeerderd met de bedongen interest.
* **Kenmerken:**
* Benoemd contract.
* Zakelijk contract (naar huidig recht).
* Er geldt matiging van woekerinteresten.
* Wederbeleggingsvergoeding (funding loss) is beperkt tot maximaal zes maanden interesten.
### 7.2 Bewaargeving
Bewaargeving is een contract waarbij de ene partij (de bewaarnemer) zich ertoe verbindt een roerende zaak die de andere partij (de bewaargever) aan hem toevertrouwt, veilig te bewaren en in natura terug te geven. Een specifieke vorm is het sekwester.
* **Definitie:** Het bewaren, bewaken en teruggeven van een aan toevertrouwde zaak.
* **Essentiële elementen:** Bewaren, bewaken, teruggeven.
* **Kenmerken:**
* Zakelijk contract (naar huidig recht).
* Kan ten kosteloze titel (onbezoldigde bewaargeving, is het vermoeden) of ten bezwarende titel (bezoldigde bewaargeving) zijn.
* Een parkingovereenkomst wordt als huur beschouwd, terwijl een garageovereenkomst als bezoldigde bewaargeving wordt gezien.
#### 7.2.1 Sekwester
* **Definitie:** Het aanleggen van een sekwester, waarbij een zaak wordt toevertrouwd aan een derde, de sekwester, die zich ertoe verbindt deze terug te geven aan degene die de sekwester zal aanwijzen.
* **Onderscheid:** Contractueel sekwester en gerechtelijk sekwester.
### 7.3 Dading
Een dading is een contract waarbij partijen, door wederzijdse toestemming, een gerezen of toekomstig geschil beëindigen.
* **Definitie:** Beëindiging van een (gerezen of toekomstig) geschil door wederzijdse toestemming.
* **Essentiële elementen:** Beëindiging van geschil, wederzijdse toestemming.
* **Kenmerken:**
* Consensueel contract.
* Wederkerig contract.
* Wordt strikt geïnterpreteerd.
* Heeft de 'kracht van gewijsde in hoogste aanleg'.
* Verleent de exceptie van dading.
### 7.4 Lastgeving
Lastgeving is een contract waarbij een persoon (de lastgever) een andere persoon (de lasthebber) de opdracht geeft om rechtshandelingen te verrichten, voor rekening van de lastgever.
* **Definitie:** Het verrichten door de lasthebber van rechtshandelingen voor rekening van de lastgever.
* **Essentiële elementen:** Verrichten van rechtshandelingen, voor rekening van de lastgever.
* **Kenmerken:**
* Consensueel contract.
* Kan ten kosteloze titel zijn (wat het vermoeden is) of ten bezwarende titel (waarbij de bedongen vergoeding gematigd kan worden).
* **Vertegenwoordiging:**
* **Onmiddellijke vertegenwoordiging:** De lasthebber treedt op in naam en voor rekening van de lastgever. De lastgever is gebonden door de rechtshandelingen van de lasthebber binnen de grenzen van zijn bevoegdheid.
* **Middellijke vertegenwoordiging:** De lasthebber treedt op voor rekening van de lastgever, maar in eigen naam. De lastgever is niet rechtstreeks gebonden tegenover derden.
* **Bevoegdheid:** Een lasthebber die handelt buiten de perken van zijn bevoegdheid, bindt de lastgever in principe niet, tenzij er sprake is van bekrachtiging of schijnvertegenwoordiging waarbij de schijn van bevoegdheid aan de lastgever toerekenbaar is en de derde deze redelijkerwijs mocht aannemen.
* **Rekenschap en verantwoording:** De lasthebber moet rekenschap en verantwoording afleggen aan de lastgever.
### 7.5 Borgtocht
Een borgtocht is een persoonlijke zekerheid waarbij een derde (de borg) zich tegenover een schuldeiser verbindt om de verbintenis van de hoofdschuldenaar na te komen, indien deze laatste in gebreke blijft.
* **Definitie:** Een overeenkomst waarbij een derde zich tegenover een schuldeiser verbindt om aan de hoofdverbintenis te voldoen in plaats van de hoofdschuldenaar.
* **Kenmerken:**
* Consensueel contract (behoudens borgtocht door een consument).
* Eenzijdig contract.
* Bijkomend contract (accessoir aan de hoofdverbintenis).
* **Gevolgen:**
* De borg neemt een garantie- of waarborgverbintenis op zich.
* Deze verbintenis wordt omgezet in een betaalverbintenis wanneer de hoofdschuld opeisbaar wordt na wanprestatie van de hoofdschuldenaar.
* Het karakter is subsidiair: de borg is pas gehouden als de hoofdschuldenaar in gebreke is.
* **Bescherming van de consument-borg:** Wetgeving beschermt consumenten die zich borg stellen, omdat dit een aanzienlijk risico kan inhouden. De borgtocht wordt steeds meer verzakelijkt en is niet noodzakelijk onbezoldigd.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Koop - verkoop | Een wederkerig contract waarbij de ene partij, de verkoper, zich ertoe verbindt een zaak te leveren en de eigendom ervan over te dragen, en de andere partij, de koper, zich ertoe verbindt hiervoor een prijs in geld te betalen. |
| Essentiële bestanddelen | De onmisbare elementen die aanwezig moeten zijn voor de geldigheid van een bepaald type contract; bij koop zijn dit de eigendomsoverdracht van een goed en de betaling van een geldprijs. |
| Consensueel contract | Een contract dat tot stand komt door de loutere wilsovereenstemming van de partijen, zonder dat er specifieke vormvereisten aan de geldigheid verbonden zijn. |
| Wederkerig contract | Een contract waarbij de partijen over en weer jegens elkaar verbonden zijn; beide partijen hebben zowel rechten als plichten ten opzichte van elkaar. |
| Contract onder bezwarende titel | Een contract waarbij elke partij een voordeel verkrijgt in ruil voor een eigen prestatie; er is sprake van economische uitwisseling. |
| Geldigheidsvoorwaarden | De vereisten waaraan voldaan moet zijn opdat een contract juridisch geldig is, waaronder bekwaamheid, voorwerp en oorzaak. |
| Bekwaamheid | De juridische geschiktheid van partijen om rechtshandelingen te verrichten; personen die minderjarig zijn of onbekwaam verklaard zijn, zijn dit niet steeds. |
| Voorwerp | Het object of de prestatie waarover de contractuele verbintenissen gaan; het moet bestaan, in de handel zijn, en bepaald of bepaalbaar zijn. |
| Vorm en bewijs | De formaliteiten die vereist zijn voor de geldigheid of de bewijsbaarheid van een contract; veel contracten zijn vormvrij, maar bewijsregels zijn cruciaal. |
| Levering | De handeling waarbij de verkochte zaak in de macht en het bezit van de koper wordt gesteld, conform de afspraken en met alle toebehoren. |
| Vrijwaringsplicht | De wettelijke verplichting van de verkoper om de koper te beschermen tegen verborgen gebreken en tegen uitwinning door derden. |
| Uitwinning | De situatie waarin een derde aanspraak maakt op een recht op de verkochte zaak, waardoor het rustig genot van de koper wordt aangetast. |
| Verborgen gebrek | Een tekortkoming in de zaak die bij een normale, zorgvuldige inspectie niet zichtbaar is, maar die ernstig is en de zaak ongeschikt maakt voor het beoogde gebruik of de prijs ongerechtvaardigd maakt. |
| Consumentenkoop | Een koopovereenkomst tussen een professionele verkoper en een consument (natuurlijke persoon die handelt buiten zijn beroepsactiviteit), met betrekking tot consumptiegoederen. |
| Huur - verhuur | Een contract waarbij de ene partij, de verhuurder, zich verbindt om de andere partij, de huurder, het genot van een goed te verschaffen gedurende een zekere tijd, tegen betaling van een prijs. |
| Gemeenhuurrecht | Het algemene recht dat van toepassing is op huurovereenkomsten, tenzij specifieke wetgeving (bijzonder huurrecht) een afwijkende regeling voorziet. |
| Woninghuur | Een specifieke vorm van huur die betrekking heeft op een pand dat bestemd is als hoofdverblijfplaats van de huurder, en die onderworpen is aan dwingend recht. |
| Vlaams Woninghuurdecreet (VWHD) | De specifieke wetgeving die de huurovereenkomsten voor hoofdverblijfplaatsen in Vlaanderen regelt. |
| Plaatsbeschrijving | Een gedetailleerd verslag van de toestand van het gehuurde goed bij aanvang en einde van de huur, cruciaal voor het bewijs van huurschade. |
| Huurwaarborg | Een door de huurder gestelde zekerheid ten gunste van de verhuurder om de verplichtingen uit de huurovereenkomst, zoals betaling van huur en kosten, te dekken. |
| Aannemingsovereenkomst | Een contract waarbij een aannemer zich verbindt om een specifieke opdracht, vaak van materiële aard (zoals bouwen), uit te voeren tegen betaling van een prijs door de opdrachtgever. |
| Opdrachtgever/bouwheer | De partij die een opdracht geeft aan de aannemer en de prijs betaalt voor de uitvoering van het werk. |
| Aannemer | De partij die zich verbindt om een specifieke opdracht uit te voeren, vaak van materiële aard, tegen betaling van een prijs. |
| Wet Breyne / Woningbouwwet | Een dwingende wet die de verkoop van te bouwen of in aanbouw zijnde woningen en de overeenkomsten tot het bouwen ervan regelt, met bescherming voor de koper/opdrachtgever. |
| Lening | Een contract waarbij een partij (uitlener) een zaak (geld of goederen) ter beschikking stelt van een andere partij (ontlener), onder de verplichting van terugbetaling, eventueel met interest. |
| Bruiklening (commodaat) | Een contract waarbij een partij een niet-vervangbaar goed gratis ter beschikking stelt van een andere partij voor tijdelijk gebruik, met de verplichting tot teruggave. |
| Verbruiklening | Een contract waarbij een partij vervangbare goederen (meestal geld) ter beschikking stelt van een andere partij, die verplicht is goederen van gelijke soort, hoedanigheid en hoeveelheid terug te geven. |
| Bewaargeving | Een contract waarbij een partij (bewaargever) een zaak toevertrouwt aan een andere partij (bewaarnemer) die zich ertoe verbindt deze te bewaren en in natura terug te geven. |
| Sekwester | Een bijzondere vorm van bewaargeving waarbij een zaak die aanleiding geeft tot een geschil, aan een derde (de sekwester) wordt toevertrouwd, die ze bewaart tot het geschil is opgelost. |
| Dading | Een contract waarbij partijen een (gerezen of toekomstig) geschil beëindigen door wederzijdse toestemming, waarbij elke partij afziet van een deel van haar aanspraken. |
| Lastgeving | Een contract waarbij een partij (lasthebber) zich ertoe verbindt om rechtshandelingen te verrichten voor rekening van een andere partij (lastgever). |
| Borgtocht | Een overeenkomst waarbij een derde (borg) zich tegenover een schuldeiser verbindt om de verbintenis van de hoofdschuldenaar na te komen, indien deze laatste in gebreke blijft. |
Cover
Deel I - Erfrecht H 4 - H 5.pptx
Summary
# Het erfrecht van de langstlevende echtgenote
Hier is een gedetailleerde samenvatting over het erfrecht van de langstlevende echtgenote, opgesteld voor studieboeken:
## 1. Het erfrecht van de langstlevende echtgenote
Dit onderwerp verkent de wettelijke rechten en plichten van de langstlevende echtgenote (LLE) bij het erven van de nalatenschap van haar overleden echtgenoot, inclusief de voorwaarden, de aard van het erfrecht en specifieke situaties van samenloop met andere erfgenamen.
### 1.1 Afdeling I: Plaats van de LLE in de devolutie
De langstlevende echtgenote is een wettelijke erfgenaam. Haar erfrecht wordt bepaald door twee hoofdfactoren:
1. De categorie van bloedverwanten die in samenloop komt met de LLE. Dit beïnvloedt direct de omvang van wat zij erft.
2. Het huwelijksstelsel dat tussen de echtgenoten van kracht was:
* **Wettelijk stelsel:** De LLE erft haar deel van het gemeenschappelijk vermogen (GV) en eigen vermogen (EV).
* **Conventioneel gemeenschapsstelsel:** Vergelijkbaar met het wettelijk stelsel, met aanpassingen door huwelijkscontracten (bv. clausules).
* **Scheiding van goederen:** Er is geen gemeenschappelijk vermogen, maar mogelijk wel onverdeeldheden. Het erfrecht wordt bepaald door clausules in het huwelijkscontract.
Het huwelijksvermogensrecht gaat voor op het erfrecht. Na het overlijden wordt eerst het huwelijksstelsel vereffend, waarna de grootte van de nalatenschap wordt bepaald. Bij een scheiding van goederen worden eventuele onverdeeldheden geregeld.
### 1.2 Afdeling II: Voorwaarden voor het erfrecht van de LLE
Om aanspraak te maken op het wettelijke erfrecht, moet de langstlevende echtgenote aan de volgende voorwaarden voldoen:
* **Gehuwd zijn:** Het huwelijk moet op het moment van overlijden nog bestaan.
* **Niet uit de echt gescheiden zijn:** Een lopende echtscheidingsprocedure of een vonnis dat nog niet in kracht van gewijsde is, doet het erfrecht niet vervallen.
* **Vervallen wettelijk erfrecht:** Het wettelijk erfrecht vervalt bij echtscheiding van tafel en bed. Het erfrecht is beperkt bij wettelijk samenwonen en niet aanwezig bij feitelijk samenwonen.
**Uitsluiting en verval van erfrecht:**
De LLE kan uitgesloten worden van erfrecht op grond van onwaardigheid, ontzetting uit het ouderlijk gezag, of verlies van erfrecht ten aanzien van de overleden echtgenoot (bijvoorbeeld door ontzetting uit het ouderlijk gezag op vraag van afstammelingen). Plaatsvervulling is nooit van toepassing voor de LLE.
> **Tip:** Het is cruciaal om na te gaan of de echtgenoten reeds in echtscheiding lagen op het moment van overlijden, aangezien dit het erfrecht van de LLE ingrijpend kan beïnvloeden.
### 1.3 Afdeling III: Welk erfrecht verkrijgt de LLE?
Het erfrecht van de LLE ontstaat na het overlijden van haar echtgenoot, mits zij niet onwaardig is om te erven. Zij heeft een keuzemogelijkheid: zuiver aanvaarden, aanvaarden onder voorrecht van boedelbeschrijving, of verwerpen. Verzaken aan de erfenis vóór het overlijden is in principe niet mogelijk, tenzij bij uitzondering via een huwelijkscontract of bij een echtscheidingsovereenkomst (EOT).
De LLE moet bijdragen in de schulden van de nalatenschap en kan inbreng van eerder ontvangen giften eisen van andere erfgenamen, terwijl zij zelf ook gehouden is tot inbreng van reeds ontvangen giften. De omvang van haar erfrecht (vruchtgebruik of volle eigendom) hangt af van de samenloop met andere erfgenamen.
#### 1.3.1 Samenloop met afstammelingen (eerste orde)
Bij samenloop met afstammelingen (kinderen, geadopteerde kinderen, etc.) van de overledene, verkrijgt de LLE het **vruchtgebruik (VG)** op de **gehele nalatenschap**. De afstammelingen ontvangen de **blote eigendom (NE)** op de gehele nalatenschap.
* **Gemeenschappelijke kinderen:** Kinderen uit het huwelijk.
* **Kinderen uit een vorige relatie van de overledene:** Gelijkgesteld aan gemeenschappelijke kinderen wat betreft de nalatenschap.
* **Kinderen van wie de afstamming na het overlijden wordt vastgesteld:** Deze kinderen moeten hun aandeel binnen zes maanden na het overlijden opeisen om hun deel in natura te kunnen ontvangen.
**Assepoesterregel:**
Deze regel, die wettelijk is bepaald, geldt bij samenloop met stiefkinderen (kinderen uit een vorige relatie van de overledene). Het stelt de LLE verplicht om te voorzien in het onderhoud, de opvoeding en de opleiding van de stiefkinderen, zoals de overleden ouder dat zou hebben gedaan. Dit is een persoonlijke verplichting van de LLE, aangezien zij levenslang vruchtgebruik verkrijgt en dit voor de stiefkinderen een 'uitgesteld erfrecht' vormt.
#### 1.3.2 Samenloop met andere bloedverwanten (tweede, derde of vierde orde)
Bij samenloop met bloedverwanten van de tweede, derde of vierde orde (broers, zussen, ouders, grootouders, ooms, tantes, etc.) wordt het erfrecht van de LLE sterk beïnvloed door het huwelijksstelsel:
* **Wettelijk stelsel:** De LLE verkrijgt het **volle eigendom (VE)** op het gemeenschappelijk vermogen (GV) en het **vruchtgebruik (VG)** op het eigen vermogen (EV). De bloedverwanten erven de blote eigendom op het EV.
* **Conventioneel gemeenschappelijk stelsel:** Het huwelijksstelsel moet eerst vereffend zijn, conform de clausules die de LLE kunnen bevoordelen (bv. een beding van vooruitmaking).
* **Scheiding van goederen:** Er is geen GV. De LLE erft het VE op de 'onverdeeldheden' die weliswaar geen GV zijn, maar wel leiden tot het erven van VE. Zij erft geen VG, tenzij dit expliciet voorzien is via een conventioneel stelsel (bv. via een TIGV - testamentaire instelling van gemeenschappelijk vermogen).
**Vierde orde:** Bloedverwanten van de vierde orde en verdere zijverwanten worden sinds de Nieuwe Erfwet volledig uitgesloten; de nalatenschap gaat in VE naar de LLE.
#### 1.3.3 Speciaal geval: Wettelijke terugkeer (anomaal erfrecht)
Dit betreft goederen die de overledene bij leven via schenking heeft verkregen van een ascendent (bv. een ouder of grootouder). In dit geval heeft de LLE recht op het **vruchtgebruik (VG)** op deze goederen. De **blote eigendom (NE)** ligt bij de vroegere ascendent-schenker.
* **Voorwaarde:** In de schenkingsakte moet een terugkeerbeding zijn opgenomen, waarbij het goed terugkeert naar de schenker bij vooroverlijden van de begiftigde zonder kinderen.
* **Afwijking:** De schenker kan in de akte voorzien dat het goed in volle eigendom (VE) terugkeert.
#### 1.3.4 Geen samenloop met andere bloedverwanten
Indien er geen andere bloedverwanten zijn, erft de LLE de **gehele nalatenschap in volle eigendom (VE)**.
#### 1.3.5 Huurrecht en gezinswoning
De LLE heeft het recht om het huurcontract van de gezinswoning over te nemen en behoudt hierbij alle rechten en plichten als huurder.
### 1.4 Afdeling IV: Het erfrechtelijk vruchtgebruik van de LLE
Het vruchtgebruik dat de LLE verkrijgt, omvat rechten zoals het recht op de 'vruchten' (inkomsten uit het goed, bv. huur), het recht om het goed te verhuren, en de plicht tot onderhoud en het betalen van jaarlijkse lasten. Het VG eindigt bij het overlijden van de vruchtgebruiker.
**Bijzonderheden bij boedelbeschrijving:**
* **Roerend goed (RG) en Onroerend goed (OG):** Op vraag van de blote eigenaars kan een boedelbeschrijving worden opgemaakt.
* **VG op geld:** Wordt automatisch omgezet naar volle eigendom voor de LLE, met de plicht om aan het einde van het VG een gelijke waarde aan de blote eigenaar af te geven. Dit wordt "quasi-vruchtgebruik" of "oneigenlijk vruchtgebruik" genoemd. Geld op een gemeenschappelijke rekening kan op vraag van de blote eigenaars worden geïndividualiseerd.
### 1.5 Afdeling V: Omzetbaarheid van het erfrechtelijk vruchtgebruik van de LLE
Het vruchtgebruik van de LLE kan worden omgezet. Dit betekent dat de blote eigenaar het VG kan afkopen, of dat de LLE haar VG kan afkopen en zo de volle eigendom verkrijgt.
* **Toepassingsgebied:** Elk VG komt in aanmerking, maar de LLE heeft een vetorecht voor de afkoop van het VG op de gezinswoning en huisraad.
* **Meest voorkomende vorm:** Omzetting in een geldsom, waarbij de LLE een bedrag ontvangt dat overeenkomt met de kapitaalwaarde van het VG. Hierdoor wordt de blote eigenaar volle eigenaar, of de vruchtgebruiker volle eigenaar.
#### 1.5.1 Waardebepaling
De waarde van het VG wordt bepaald aan de hand van omzettingstabellen, die rekening houden met:
* **Leeftijd vruchtgebruiker:** Hoe jonger de vruchtgebruiker, hoe groter de waarde van het VG.
* **Verkoopwaarde van het goed.**
Deze waardebepaling is niet dwingend; partijen kunnen anders overeenkomen.
**Samenloop LLE - stiefkinderen:**
Bij een groot leeftijdsverschil kan de LLE jong zijn, wat leidt tot een 'dure' afkoop. De **20-jaarregel** (fictieve veroudering) stelt dat de stiefouder geacht wordt 20 jaar ouder te zijn dan het oudste stiefkind, om zo het VG voor de stiefkinderen minder waard te maken.
#### 1.5.2 Hoe omzetten?
* **Minnelijk:** Overeenkomst tussen partijen. Bij minderjarigheid of onbekwaamheid van een partij is een notariële akte verplicht, met goedkeuring van de vrederechter.
* **Gerechtelijk:** Via de familierechtbank, waarbij een notaris wordt aangesteld.
---
# Het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende partner
Dit onderwerp onderzoekt de specifieke erfrechtelijke positie van de langstlevende wettelijk samenwonende partner, met bijzondere aandacht voor diens rechten met betrekking tot de gezinswoning.
### 2.1 Wettelijke samenwoning en erfrecht
Het erfrecht voor de langstlevende wettelijk samenwonende partner (LLP) is een specifiek statuut dat afwijkt van het erfrecht voor gehuwden. Dit recht is niet dwingend en kan door de overleden partner (de erflater) testamentair worden aangepast.
#### 2.1.1 Voorwaarden voor het erfrecht van de LLP
Om aanspraak te maken op het wettelijk erfrecht, moet de LLP aan de volgende voorwaarden voldoen op de dag van het overlijden van de erflater:
* **Wettelijk samenwonend zijn:** Er dient een verklaring van wettelijke samenwoning te zijn afgelegd.
* **Geen afstammeling zijn van de erflater:** Dit om ongelijke behandeling van eigen afstammelingen te voorkomen.
* **Niet onwaardig zijn of uitgesloten/vervallen verklaard:** Net als andere erfgenamen mag de LLP niet onwaardig zijn om te erven.
* **De erfenis aanvaarden:** Dit kan zowel zuiver als onder voorrecht van boedel.
#### 2.1.2 Erfrechtelijke positie van de LLP
Het erfrecht van de LLP is beperkt tot een **levenslang vruchtgebruik** op de gezinswoning en een levenslang recht op gebruik van de huisraad.
* **Samenloop met bloedverwanten van de erflater:** In geval van samenloop met bloedverwanten van de erflater, heeft de LLP een absoluut voorrecht op het vruchtgebruik van de gezinswoning en de huisraad. De bloedverwanten erven de blote eigendom van deze goederen en het resterende deel van de nalatenschap. Indien er geen bloedverwanten zijn, erft de LLP het resterende deel van de nalatenschap in blote eigendom, waarbij de Staat als residuaire erfgenaam optreedt.
* **Erfrechtelijk vruchtgebruik:** Dit recht is vergelijkbaar met dat van de langstlevende echtgenoot (LLE), maar is specifiek beperkt tot de gezinswoning en de huisraad.
* **Wettelijke terugkeer:** Het principe van de wettelijke terugkeer, waarbij goederen die via schenking van een ascendent zijn verkregen, terugkeren naar de schenker bij vooroverlijden van de begiftigde zonder kinderen, is ook hier van toepassing op het vruchtgebruik van de gezinswoning en huisraad. De schenker kan echter in de schenkingsakte voorzien dat de terugkeer in volle eigendom dient te gebeuren.
* **Assepoesterregel:** Deze regel, die de LLP de mogelijkheid geeft om een beroep te doen op het onderhoud, de opvoeding en de opleiding door de langstlevende ouder, is ook van toepassing binnen de grenzen van hetgeen de LLP erft.
#### 2.1.3 De gezinswoning in verschillende scenario's
De rechten van de LLP met betrekking tot de gezinswoning hangen af van de eigendoms- of huursituatie van de woning:
* **Gezinswoning is gehuurd:** De LLP krijgt het recht om het huurcontract van de gezinswoning verder te zetten en de bijbehorende rechten en plichten als huurder te respecteren.
* **Gezinswoning is eigendom van de erflater:** De LLP verkrijgt het vruchtgebruik op de gezinswoning en de huisraad.
* **Gezinswoning is in onverdeeldheid met de LLP:** De LLP erft het vruchtgebruik op het aandeel van de erflater in de gezinswoning en de huisraad.
* **Gezinswoning is in onverdeeldheid met derden:** De LLP erft het vruchtgebruik op het aandeel van de erflater in de gezinswoning. De mede-eigenaars kunnen echter vorderen dat zij uit onverdeeldheid treden, en de LLP kan hier geen verzet tegen bieden.
* **Woning is niet gehuurd noch in eigendom:** Indien de erflater enkel een recht van vruchtgebruik of bewoning had op de woning, doven deze rechten bij diens overlijden automatisch uit. In dat geval heeft de LLP geen erfrechtelijk recht op de woning.
### 2.2 Afwijkende regels en speciale gevolgen
Het erfrecht van de LLP kent enkele specifieke afwijkingen en gevolgen:
* **Roeping "ten bijzondere titel":** Het erfrecht van de LLP wordt beschouwd als een roeping tot het verkrijgen van het vruchtgebruik van de gezinswoning en de huisraad.
* **Bijdrage in schulden:** Hoewel er geen wettelijke bepaling is, stelt de rechtsleer dat de LLP toch moet bijdragen in de schulden van de nalatenschap, in verhouding tot het erfdeel.
* **Geen inbrengplicht:** De LLP is nooit gehouden tot inbreng van wat zij bij leven van de erflater heeft ontvangen, aangezien dit niet als een voorschot op haar wettelijk erfrechtelijk vruchtgebruik wordt beschouwd.
* **Geen inbreng afdwingbaar:** De LLP kan zelf geen inbreng afdwingen van mede-erfgenamen. Voor de berekening van de reserve en het beschikbaar deel wordt geen rekening gehouden met het erfrechtelijk vruchtgebruik van de LLP; dit vormt een afzonderlijke massa.
* **Testamentaire onterving:** De LLP kan volledig testamentair worden onterfd.
* **Samenloop met de staat:** Indien er geen erfgenamen van de erflater zijn, komt de LLP sowieso in samenloop met de Staat. De LLP erft in dit geval niet in residuaire orde.
> **Tip:** Het is cruciaal om te onthouden dat de rechten van de LLP op de gezinswoning en huisraad de belangrijkste elementen van haar erfrecht vormen en dat deze rechten kunnen worden gewijzigd door een testament.
> **Voorbeeld:** Een koppel wettelijk samenwonenden bezit een huis dat hun gezinswoning is. Bij het overlijden van één partner, verkrijgt de langstlevende partner het levenslange vruchtgebruik van dit huis en de huisraad, ongeacht of er andere erfgenamen zijn, tenzij de overleden partner dit anders had bepaald in zijn testament.
---
# Algemene beginselen van erfrecht
Dit deel van het studiemateriaal introduceert de fundamentele concepten van het erfrecht, met een focus op wie erft, de vereisten om te kunnen erven, en de rol van de langstlevende echtgenoot en wettelijk samenwonende partner.
### 3.1 Erven en erfbekwaamheid
Het erfrecht regelt de overgang van het vermogen van een overledene (de erflater) naar zijn erfgenamen. Er zijn verschillende categorieën van erfgenamen, waaronder de wettelijke erfgenamen.
#### 3.1.1 Erfbekwaamheid
Om te kunnen erven, moet men erfbekwaam zijn. Dit betekent dat men juridisch in staat moet zijn om een nalatenschap te verwerven.
* **Uitsluiting en verval van erfrecht:** Bepaalde omstandigheden kunnen leiden tot uitsluiting of verval van het erfrecht. Dit kan het geval zijn bij onwaardigheid om te erven, ontzetting uit het ouderlijk gezag (voor kinderen), of specifiek verlies van erfrecht ten aanzien van de overleden echtgenoot door ontzetting uit het ouderlijk gezag.
* **Plaatsvervulling:** Plaatsvervulling is niet mogelijk in de opgaande lijn (ouders) en niet naar de afstammelingen toe indien de echtgenoot kinderen heeft uit een andere relatie.
### 3.2 De langstlevende echtgenoot als erfgenaam
De positie van de langstlevende echtgenoot (LLE) binnen het erfrecht is afhankelijk van het huwelijksvermogensrecht en de eventuele samenloop met andere erfgenamen.
#### 3.2.1 Voorwaarden voor het erfrecht van de LLE
Om als LLE te kunnen erven, moeten de volgende voorwaarden vervuld zijn:
* Men moet gehuwd zijn op het moment van overlijden. Feitelijke scheiding is geen vereiste voor het behoud van het erfrecht.
* Men mag niet uit de echt gescheiden zijn. Een lopende echtscheidingsprocedure, waarbij het vonnis nog niet in kracht van gewijsde is, sluit het erfrecht niet uit.
* **Opmerking:** Bij "gescheiden van tafel en bed" vervalt het wettelijke erfrecht.
#### 3.2.2 Erfrecht van de LLE
Het erfrecht van de LLE ontstaat na het overlijden van de echtgenoot en vereist dat de LLE niet onwaardig is om te erven.
* **Keuzemogelijkheid:** De LLE heeft de keuze om de nalatenschap zuiver te aanvaarden, aanvaarden onder voorrecht van boedelbeschrijving, of te verwerpen.
* **Verzaakt aan de erfenis:** De LLE kan voor het overlijden niet verzaken aan de erfenis, behalve in uitzonderlijke gevallen (bijvoorbeeld via een echtscheidingsprocedure of via een huwelijkscontract bij samenloop met kinderen uit een vorig huwelijk).
* **Bijdragen en inbreng:** De LLE moet bijdragen in de schulden van de nalatenschap en heeft recht op inbreng van giften van andere erfgenamen. Tegelijkertijd is de LLE zelf verplicht tot inbreng van reeds ontvangen giften.
* **Erfenis:** De LLE erft het vruchtgebruik (VG) of de volle eigendom (VE) afhankelijk van de samenloop met andere erfgenamen.
#### 3.2.3 Samenloop met afstammelingen (1ste orde)
Wanneer de LLE samenvalt met afstammelingen (kinderen, geadopteerde kinderen van de erflater), verkrijgt de LLE het vruchtgebruik op de gehele nalatenschap. De afstammelingen erven de blote eigendom op de gehele nalatenschap.
* **Kinderen waarvan de afstamming vaststaat:** Indien de afstamming pas na het overlijden wordt vastgesteld, moet het kind zijn aandeel binnen zes maanden na het overlijden opeisen. Anders kan het kind zijn aandeel niet meer in natura opeisen.
* **Assepoesterregel:** Dit is een wettelijke regel die bepaalt dat de LLE recht heeft om te voorzien in onderhoud, opvoeding en opleiding van de stief- of voorkinderen (kinderen uit een vorig huwelijk van de erflater), alsof de overleden ouder dit zou hebben gedaan. Dit geldt als een persoonlijke verplichting van de stiefouder, aangezien de LLE levenslang vruchtgebruik verkrijgt, wat voor de stiefkinderen een "uitgesteld erfrecht" vormt.
#### 3.2.4 Samenloop met andere bloedverwanten (2de, 3de of 4de orde)
Bij samenloop met bloedverwanten van de tweede, derde of vierde orde, verkrijgt de LLE de volle eigendom op het gemeenschappelijk vermogen (GV) en het vruchtgebruik op het eigen vermogen (EV), afhankelijk van het huwelijksstelsel.
* **Wettelijk stelsel:** De LLE erft het VG op het EV.
* **Conventioneel gemeenschappelijk stelsel of scheiding van goederen:** Bij deze stelsels, na vereffening van het huwelijksstelsel (inclusief eventuele clausules die de LLE bevoordelen), erft de LLE de volle eigendom op het GV en het vruchtgebruik op het EV. Bij een scheiding van goederen spreekt men van "onverdeeldheden" in plaats van GV, maar dit leidt eveneens tot het erven van volle eigendom, niet van vruchtgebruik.
* **4de orde:** Zijverwanten of niet-bevoorrechte collateralen van de vierde orde erven niets meer sedert de Nieuwe Erfwet. De nalatenschap gaat volledig naar de LLE in volle eigendom.
#### 3.2.5 Speciaal geval: Wettelijke terugkeer
De LLE kan onder bepaalde voorwaarden recht hebben op de wettelijke terugkeer (anomaal erfrecht) op goederen die de erflater bij leven via schenking heeft verkregen van een ascendent. In dat geval ligt de blote eigendom bij de vroegere ascendent-schenker.
* **Voorwaarde:** De schenker kan in de schenkingsakte voorzien dat het goed terugkeert in volle eigendom bij vooroverlijden van de begiftigde zonder kinderen.
#### 3.2.6 Geen samenloop met andere bloedverwanten
Indien er geen samenloop is met andere bloedverwanten, erft de LLE de gehele nalatenschap in volle eigendom.
#### 3.2.7 Huurrecht en gezinswoning
De LLE krijgt het recht op de huur van de gezinswoning, wat inhoudt dat de LLE het huurcontract kan overnemen met alle daaraan verbonden rechten en plichten.
#### 3.2.8 Het erfrechtelijk vruchtgebruik van de LLE
Het vruchtgebruik van de LLE geeft het recht op de "vruchten" van het goed, zoals het recht om het goed te verhuren en huurgeld te innen. De LLE is gehouden tot onderhoud, herstellingen en het betalen van jaarlijkse lasten.
* **Bijzonderheden boedelbeschrijving:** Op vraag van de blote eigenaars kan een boedelbeschrijving van roerende en onroerende goederen plaatsvinden.
* **VG op geld:** Vruchtgebruik op geld wordt automatisch omgezet naar volle eigendom, met de plicht om op het einde van het vruchtgebruik een gelijke waarde af te geven aan de blote eigenaar. Dit wordt ook wel "quasi-vruchtgebruik" of "oneigenlijk vruchtgebruik" genoemd.
#### 3.2.9 Omzetbaarheid van het erfrechtelijk vruchtgebruik
Het vruchtgebruik van de LLE kan door de blote eigenaar worden afgekocht, of omgekeerd kan de LLE de blote eigendom afkopen. Elk vruchtgebruik komt hiervoor in aanmerking, maar de LLE heeft een vetorecht met betrekking tot het vruchtgebruik op de gezinswoning en de huisraad.
* **Waardebepaling:** De waarde wordt bepaald via omzettingstabellen, rekening houdend met de leeftijd van de vruchtgebruiker en de verkoopwaarde van het goed.
* **20-jaarregel:** Bij samenloop met stiefkinderen wordt de LLE geacht 20 jaar ouder te zijn dan het oudste stiefkind, ter compensatie van het mogelijke grote leeftijdsverschil. Dit is een fictieve veroudering.
* **Hoe omzetten:** De omzetting kan minnelijk gebeuren of gerechtelijk via de familierechtbank. Bij minderjarigen of onbekwamen is een notariële akte onder toezicht van de vrederechter verplicht.
### 3.3 De langstlevende wettelijk samenwonende partner
Het erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende partner (LLP) is beperkter dan dat van de LLE.
#### 3.3.1 Erfrecht van de LLP
De LLP verkrijgt een beperkt wettelijk erfrecht:
* Levenslang bewonen van de gezinswoning.
* Levenslang gebruik van de huisraad.
* De erflater kan testamentair een andere regeling treffen; dit erfrecht is dus niet van dwingend karakter.
* **Voorwaarden:** De LLP moet op de dag van overlijden wettelijk samenwonend zijn, geen afstammeling van de erflater zijn, niet onwaardig zijn, en de nalatenschap aanvaarden.
#### 3.3.2 Samenloop met bloedverwanten
Bij samenloop met bloedverwanten verkrijgt de LLP het absolute voorrecht op vruchtgebruik van de gezinswoning en huisraad. De staat erft het overige.
* **Erfrechtelijk vruchtgebruik:** Dit is vergelijkbaar met dat van de LLE, maar beperkt tot de gezinswoning en huisraad.
* **Wettelijke terugkeer en Assepoesterregel:** Deze regels zijn ook hier van toepassing, binnen de grenzen van wat de LLP erft.
#### 3.3.3 Wettelijk erfrecht voor de LLP inzake de gezinswoning
* **Huur:** Indien de gezinswoning gehuurd is, krijgt de LLP het recht op de huur en het vruchtgebruik op de huisraad.
* **Eigendom:** Indien de gezinswoning eigendom is van de erflater, krijgt de LLP het VG op de woning en de huisraad.
* **Onverdeeldheid met LLP:** Indien de woning in onverdeeldheid is met de LLP, erft de LLP het VG op het aandeel van de erflater.
* **Onverdeeldheid met derden:** Indien de woning in onverdeeldheid is met derden, erft de LLP het VG op het aandeel van de erflater. Derden kunnen uit onverdeeldheidtreding vragen, en de LLP heeft hier geen recht van verzet tegen.
#### 3.3.4 Woning niet gehuurd noch in eigendom
Als de woning niet gehuurd noch in eigendom is van de erflater (bv. de erflater had een recht van bewoning of vruchtgebruik dat bij zijn overlijden uitdooft), heeft de LLP geen enkel erfrecht op de woning.
#### 3.3.5 Afwijkende regels
Het erfrecht van de LLP is beperkt tot vruchtgebruik op de gezinswoning en huisraad, en wordt beschouwd als een roeping "ten bijzondere titel". Hoewel er geen wettelijke bepaling is, wordt in de rechtsleer aangenomen dat de LLP toch bijdraagt in de schulden van de nalatenschap, in verhouding tot het erfdeel.
* **Speciale gevolgen:** De LLP is nooit gehouden tot inbreng van wat hij/zij bij leven ontving. Voor de berekening van de reserve en het beschikbaar deel wordt geen rekening gehouden met het erfrechtelijk vruchtgebruik van de LLP. De LLP kan volledig via testament onterfd worden. In geval van afwezigheid van erfgenamen van de erflater, komt de LLP in samenloop met de staat en erft niet in residuaire orde.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Erfrecht | Het recht om in het bezit te komen van de goederen van een overledene, ofwel krachtens de wet ofwel krachtens een testament. |
| Erfbekwaamheid | De juridische geschiktheid om te erven; bepaalde personen, zoals onwaardige erfgenamen, kunnen erfbekwaam zijn. |
| Wettelijke erfgerechtigde | Een persoon die krachtens de wet recht heeft op een deel van de nalatenschap van een overledene, meestal bloedverwanten of de echtgeno(o)t(e). |
| Langstlevende echtgenote (LLE) | De echtgenote die in leven blijft na het overlijden van haar echtgenoot en daardoor bepaalde erfrechtelijke rechten kan doen gelden. |
| Langstlevende wettelijk samenwonende partner (LLP) | Een partner die wettelijk is geregistreerd als samenwonende en die na het overlijden van de andere partner bepaalde erfrechtelijke rechten kan uitoefenen, vaak beperkter dan die van een echtgenote. |
| Nalatenschap | Het geheel van goederen, rechten en verplichtingen die de erflater nalaat bij zijn overlijden. |
| Vereffening | Het proces waarbij de schulden van een nalatenschap worden betaald en de resterende goederen worden klaargemaakt voor verdeling onder de erfgenamen. |
| Verdeling | De juridische procedure waarbij de nalatenschap wordt opgedeeld en toegewezen aan de verschillende erfgenamen. |
| Vruchtgebruik (VG) | Het recht om van andermans goederen gebruik te maken en de vruchten daarvan te genieten, met de plicht om de zaak in stand te houden. |
| Blote eigendom (BE) | Het eigendomsrecht op een goed, maar zonder het recht om ervan gebruik te maken of de vruchten ervan te genieten, welke rechten toebehoren aan de vruchtgebruiker. |
| Huwelijksstelsel | Het geheel van regels dat bepaalt hoe de goederen van echtgenoten worden beheerd en verdeeld, zowel tijdens het huwelijk als bij ontbinding ervan door overlijden of echtscheiding. |
| Centraal Erfrechtregister | Een register dat informatie bevat over testamenten en andere erfrechtgerelateerde documenten, bedoeld om de nalatenschap correct af te handelen. |
| Anomale erfrecht | Een speciaal type erfrecht waarbij bepaalde goederen die door de overledene met een schenking van een ascendent zijn verkregen, terugkeren naar de oorspronkelijke ascendent of diens erfgenamen. |
| Wettelijke terugkeer | Het recht dat de schenker heeft om onder bepaalde voorwaarden goederen terug te vorderen die hij aan iemand geschonken heeft, indien de begiftigde zonder erfgenamen overlijdt. |
Cover
Deel I - Erfrecht H 6 - H 7 - H 8.pptx
Summary
# De staat als erfopvolger
De staat treedt op als erfopvolger wanneer er sprake is van een heerloze of onbeheerde nalatenschap, waarbij er geen testamentaire, wettelijke of contractuele erfgenamen zijn, of wanneer bestaande erfgenamen de nalatenschap verwerpen, onwaardig zijn of hun recht vervallen zien.
### 1.1 Positie van de staat bij heerloze nalatenschappen
Een heerloze, onbeërfde of onbeheerde nalatenschap ontstaat wanneer er geen erfgenamen zijn (noch wettelijk, testamentair, noch contractueel), of wanneer alle potentiële erfgenamen de nalatenschap verwerpen, onwaardig zijn of hun recht om te erven is vervallen. In dergelijke gevallen moet de staat een specifieke procedure volgen om de erfenis te verkrijgen. Indien de staat deze procedure niet naleeft, kan de familierechtbank een curator aanstellen wegens een "onbeheerde nalatenschap". Deze curator zal de nalatenschap vervolgens moeten vereffenen.
> **Tip:** De wetgeving rond het OCMW (nu "Sociaal Huis") voorziet in een bewaarplicht van drie jaar voor de goederen van de overledene. Indien deze goederen niet worden opgeëist binnen deze termijn, behoren ze automatisch toe aan de instelling, wat kan helpen om de kosten van het Sociaal Huis te dekken.
### 1.2 De keuzemogelijkheden van de erfgerechtigde
Een erfgerechtigde heeft drie fundamentele keuzemogelijkheden met betrekking tot een nalatenschap:
* **Zuiver aanvaarden:** De erfgerechtigde wordt onbeperkt erfgenaam en zijn vermogen vermengt zich met dat van de overledene.
* **Verwerpen:** De erfgerechtigde doet afstand van zijn erfrecht en wordt geacht de nalatenschap nooit te hebben geërfd.
* **Aanvaarden onder voorrecht van boedelbeschrijving:** De erfgerechtigde aanvaardt de nalatenschap, maar enkel tot het bedrag van de activa. Schulden worden enkel betaald met de goederen van de nalatenschap; het privévermogen van de erfgerechtigde blijft beschermd.
Indien een erfgerechtigde geen keuze maakt of de keuze uitstelt, verliest hij na dertig jaar het recht om te aanvaarden. Hij wordt dan behandeld als een "derde", alsof hij de nalatenschap zou hebben verworpen.
### 1.3 Voorlopige maatregelen van de erfgerechtigde
Zolang een erfgerechtigde nog geen definitieve keuze heeft gemaakt, kan hij, met het oog op het behoud van de nalatenschap, bepaalde voorlopige maatregelen nemen. Dit omvat:
* **Daden van behoud:** Handelingen die noodzakelijk zijn om de goederen van de nalatenschap te beschermen tegen waardevermindering of verlies.
* **Daden van toezicht:** Handelingen gericht op het controleren van de staat van de nalatenschap.
* **Daden van voorlopig beheer:** Handelingen die een tijdelijk beheer van de nalatenschap inhouden.
Voor specifieke handelingen, zoals de verkoop van goederen uit de nalatenschap, kan de erfgerechtigde machtiging vragen aan de rechter. Gedurende deze fase van beraadslaging bezit de erfgerechtigde de goederen van de nalatenschap slechts "voorlopig", het zogenaamde *saisine*-recht.
### 1.4 Het bezit van de nalatenschap
Er wordt een onderscheid gemaakt tussen juridisch bezit en feitelijk bezit:
* **Feitelijk bezit:** Dit geldt voor de erfgerechtigde die nog geen keuze heeft gemaakt.
* **Juridisch bezit:** Dit geldt voor de erfgenaam die de nalatenschap heeft aanvaard. Voor legatarissen en contractuele erfgenamen ontstaat dit bezit via een specifieke procedure. Voor de staat geldt dit juridisch bezit niet automatisch; de staat wordt niet *van rechtswege* erfgenaam en moet een procedure bij de familierechtbank volgen.
### 1.5 De erfkeuze: aanvaarden, verwerpen en optierecht
* **Aanvaarden (ultra vires):** Dit is de zuivere aanvaarding, waarbij de vermogens van de erflater en de erfgenaam vermengen. Dit kan uitdrukkelijk of stilzwijgend gebeuren en kan ook opgelegd worden als sanctie bij heling.
* **Verwerpen:** Vereist een formele verklaring bij de notaris van keuze, die wordt opgenomen in het Centraal Erfrechtregister (CER).
* **Aanvaarden onder voorrecht van boedelbeschrijving (intra vires):** Vereist eveneens een formele verklaring bij de notaris van keuze, die wordt opgenomen in het CER, gevolgd door de opmaak van een notariële boedelbeschrijving. Dit is de verplichte aanvaardingsvorm voor minderjarigen en personen onder bewind.
Het optierecht (het recht om te kiezen hoe men de nalatenschap aanvaardt) is in beginsel een individueel recht. Echter, bij overlijden van de erfgerechtigde vóór hij zijn keuze heeft gemaakt, gaat dit optierecht over op zijn afstammelingen. Indien zij er niet in slagen om tot een gezamenlijke beslissing te komen, moet de nalatenschap verplicht aanvaard worden onder voorrecht van boedelbeschrijving, omdat het optierecht in zo'n geval niet gesplitst kan worden.
Het optierecht kan niet worden uitgeoefend vóórdat de nalatenschap openvalt, tenzij er sprake is van erfovereenkomsten.
> **Tip:** Een verwerping kan nog teruggedraaid worden als later blijkt dat de nalatenschap "heerloos" is, wat betekent dat de staat dan toch nog de nalatenschap kan aanvaarden na eerdere verwerping door anderen.
Het recht om te aanvaarden onder voorrecht van boedelbeschrijving is een ondeelbaar recht. Een uitzondering hierop geldt wanneer een erfgerechtigde in twee verschillende hoedanigheden tot een nalatenschap komt (bijvoorbeeld als wettelijke erfgenaam én als legataris). In dat geval is de optie per hoedanigheid uitvoerbaar.
### 1.6 Bewijs van erfrechtelijke hoedanigheid
Het bewijs van iemands erfrechtelijke hoedanigheid wordt geleverd aan de hand van een Akte of Attest van Erfopvolging. Dit document wordt opgesteld door:
* De Algemene Administratie van Patrimoniumdocumentatie (in geval van wettelijke devolutie).
* Een notaris (in alle andere gevallen).
Dit attest bevat alle identificatiegegevens van de erfgenamen.
### 1.7 Het Centraal Erfrechtregister (CER)
Het Centraal Erfrechtregister wordt beheerd door de Koninklijke Federatie van het Belgisch Notariaat en bevat informatie over:
* Wie geroepen is tot een nalatenschap (via een attest van erfopvolging).
* Wie een nalatenschap heeft verworpen (via een verklaring van verwerping).
* Wie een nalatenschap heeft aanvaard onder voorrecht van boedelbeschrijving (via een verklaring van aanvaarding onder voorrecht).
* Welke gerechtelijke maatregelen er zijn genomen met betrekking tot het beheer van de nalatenschap (zoals de aanstelling van een curator).
Het register is toegankelijk voor:
* Notarissen, advocaten, gerechtsdeurwaarders, magistraten en griffiers, in het kader van de uitoefening van hun ambt.
* Openbare overheden en instellingen, voor zover dit noodzakelijk is voor de uitvoering van hun wettelijke opdrachten.
* Elke belanghebbende, met beperkte informatie over wie de notaris is en welke Administratie van Patrimoniumdocumentatie bevoegd is.
De raadpleging van het Centraal Erfrechtregister is kosteloos.
---
# Het optierecht van de erfgerechtigde
Het optierecht van de erfgerechtigde beschrijft de keuzemogelijkheden die een persoon heeft ten aanzien van een nalatenschap, met inbegrip van de bijbehorende termijnen en voorwaarden.
### 2.1 De positie van de erfgerechtigde
Na het openvallen van een nalatenschap heeft een erfgerechtigde een keuzerecht met betrekking tot de nalatenschap. Deze keuze kan bestaan uit:
* Zuivere aanvaarding
* Verwerping
* Aanvaarding onder voorrecht van boedelbeschrijving
Indien een erfgerechtigde geen keuze maakt of zijn keuze uitstelt, verliest hij na dertig jaar zijn recht om de nalatenschap te aanvaarden. Vanaf dat moment wordt hij als een "derde" beschouwd, alsof hij de nalatenschap heeft verworpen.
#### 2.1.1 Voorlopige maatregelen
Gedurende de periode waarin de erfgerechtigde nog geen definitieve keuze heeft gemaakt, kan hij bepaalde voorlopige maatregelen vragen aan de rechter. Dit betreft:
* Daden van behoud
* Daden van toezicht
* Daden van voorlopig beheer
* Machtiging vragen aan de rechter om goederen te verkopen
Gedurende deze fase heeft de erfgerechtigde slechts het voorlopig bezit (saisine) van de nalatenschap.
### 2.2 Het bezit van de nalatenschap
Het concept van "bezit" van de nalatenschap kent verschillende invullingen:
* **Juridisch bezit:** Dit geldt voor de erfgerechtigde die de nalatenschap heeft aanvaard. Van rechtswege geldt dit ook voor een legataris en een contractuele erfgenaam. De staat verkrijgt nooit juridisch bezit als erfgenaam, maar volgt een specifieke procedure via de familierechtbank.
* **Feitelijk bezit:** Dit geldt voor de erfgerechtigde die nog geen keuze heeft gemaakt.
### 2.3 De erfkeuze
De keuze die een erfgerechtigde maakt, is doorslaggevend voor de verdere afhandeling van de nalatenschap. De drie mogelijke opties zijn:
#### 2.3.1 Zuivere aanvaarding
Zuivere aanvaarding betekent dat de vermogens van de erfgerechtigde en de nalatenschap met elkaar vermengen. Dit kan uitdrukkelijk of stilzwijgend gebeuren. Zuivere aanvaarding kan ook als sanctie worden opgelegd in geval van heling.
> **Tip:** Zuivere aanvaarding brengt het risico met zich mee dat de erfgerechtigde met zijn eigen vermogen instaat voor de schulden van de nalatenschap die de baten overschrijden.
#### 2.3.2 Verwerping
Verwerping van een nalatenschap vereist een formele verklaring die wordt afgelegd bij een notaris. Deze verklaring wordt opgenomen in het Centraal Erfrechtregister (CER).
> **Opmerking:** Indien een erfenis als "heerloze" (zonder erfgenamen) wordt bestempeld na een eerdere verwerping, kan de erfgerechtigde onder bepaalde omstandigheden toch nog aanvaarden.
#### 2.3.3 Aanvaarding onder voorrecht van boedelbeschrijving
Aanvaarding onder voorrecht van boedelbeschrijving vereist eveneens een formele verklaring die wordt afgelegd bij een notaris en geregistreerd in het Centraal Erfrechtregister (CER). Dit proces omvat ook de opmaak van een notariële boedelbeschrijving.
> **Tip:** Deze optie beschermt de erfgerechtigde tegen schulden van de nalatenschap die hoger zijn dan de waarde van de bezittingen, aangezien hij enkel gehouden is tot de schulden binnen de grenzen van de baten.
#### 2.3.4 Bijzondere regels voor de erfkeuze
* **Termijn:** Het optierecht kan niet worden uitgeoefend voordat de nalatenschap is opengevallen, tenzij er sprake is van erfovereenkomsten. Na dertig jaar verjaring vervalt het recht tot aanvaarding, alsof de nalatenschap is verworpen.
* **Individueel recht:** Het optierecht is in beginsel een individueel recht. Indien een erfgerechtigde overlijdt alvorens zijn keuze te hebben gemaakt, gaat zijn optierecht over op zijn afstammelingen.
* **Onverdeeldheid:** Indien de afstammelingen het niet eens zijn over de te maken keuze, moet de nalatenschap verplicht onder voorrecht van boedelbeschrijving worden aanvaard. Dit omdat het optierecht in een dergelijk geval niet kan worden gesplitst.
* **Ondeelbaar recht:** Het optierecht is in principe ondeelbaar. Een uitzondering geldt wanneer de erfgerechtigde in meerdere hoedanigheden tot de nalatenschap komt (bv. als wettelijke erfgenaam én als legataris). In dat geval is de optie per hoedanigheid uit te oefenen.
* **Definitief en onvoorwaardelijk:** De keuze is definitief en onvoorwaardelijk, met de reeds genoemde uitzondering van de verwerping gevolgd door de ontdekking van een heerloze erfenis.
### 2.4 Het bewijs van erfrechtelijke hoedanigheid
De hoedanigheid van erfrechtelijke kan bewezen worden aan de hand van een Akte of Attest van Erfopvolging.
* Dit attest wordt opgemaakt door de Algemene Administratie van Patrimoniumdocumentatie in geval van wettelijke devolutie.
* In alle andere gevallen wordt het attest opgemaakt door een notaris.
Het attest van erfopvolging bevat alle gegevens betreffende de identificatie van de erfgenamen.
### 2.5 Het Centraal Erfrechtregister (CER)
Het Centraal Erfrechtregister is een databank die wordt beheerd door de Koninklijke Federatie van het Belgisch Notariaat.
#### 2.5.1 Informatie in het CER
Het register bevat informatie over:
* Wie tot een nalatenschap is geroepen (via het attest van erfopvolging).
* Wie een nalatenschap heeft verworpen (verklaring van verwerping).
* Wie een nalatenschap heeft aanvaard onder voorrecht van boedelbeschrijving (verklaring aanvaarding onder voorrecht).
* Welke gerechtelijke maatregelen zijn genomen met betrekking tot het beheer van de nalatenschap (bv. aanstelling van een curator).
#### 2.5.2 Raadpleging van het CER
Het CER is raadpleegbaar door:
* Notarissen, advocaten, gerechtsdeurwaarders, magistraten en griffiers, in de uitoefening van hun ambt.
* Openbare overheden en openbare instellingen, indien noodzakelijk voor de uitvoering van hun wettelijke opdracht.
* Elke belanghebbende, waarbij de informatie beperkt is tot de identiteit van de notaris en de bevoegde Patrimoniumdocumentatie.
De raadpleging van het Centraal Erfrechtregister is kosteloos.
> **Let op:** Het beheer van een beneficiair aanvaarde nalatenschap behoort niet tot de leerstof van dit onderwerp. De staat treedt op als erfopvolger na een specifieke procedure bij de familierechtbank; bij het uitblijven hiervan kan een curator worden aangesteld wegens een "onbeheerde nalatenschap", wat leidt tot een "heerloze" of "onbeërfde" nalatenschap. Het OCMW (Sociaal Huis) heeft een bewaarplicht van drie jaar voor goederen van de overledene, die automatisch aan de instelling toekomen indien ze niet worden opgeëist, waardoor kosten gedekt kunnen worden.
---
# Het Centraal Erfrechtregister
Het Centraal Erfrechtregister (CER) fungeert als een centrale registerhoudende instantie die informatie verzamelt over de status van erfenissen en de bijbehorende beslissingen van erfgerechtigden.
## 3. Het centraal erfrechtregister
Het Centraal Erfrechtregister (CER) is een gegevensbank die beheerd wordt door de Koninklijke Federatie van het Belgisch Notariaat. Het doel van dit register is het bijhouden van cruciale informatie omtrent erfenissen, zoals wie tot een nalatenschap is geroepen, wie een nalatenschap heeft verworpen, en wie deze onder voorrecht van boedelbeschrijving heeft aanvaard. Daarnaast registreert het CER ook gerechtelijke maatregelen met betrekking tot het beheer van een nalatenschap, zoals de aanstelling van een curator.
### 3.1 Inhoud van het register
De informatie die in het Centraal Erfrechtregister wordt opgenomen, omvat voornamelijk de volgende gegevens:
* **Attest van erfopvolging**: Dit document identificeert de personen die tot een nalatenschap zijn geroepen.
* **Verklaring van verwerping**: De formele verklaring van een erfgerechtigde die de nalatenschap weigert.
* **Verklaring van aanvaarding onder voorrecht van boedelbeschrijving**: De formele verklaring van een erfgerechtigde die de nalatenschap aanvaardt, maar met het recht om niet met zijn privévermogen in te staan voor de schulden van de nalatenschap.
* **Gerechtelijke maatregelen**: Informatie over eventuele door de rechtbank genomen beslissingen betreffende het beheer van de nalatenschap, zoals de aanstelling van een curator.
### 3.2 Raadpleegbaarheid van het register
De toegang tot het Centraal Erfrechtregister is gereglementeerd en beperkt tot specifieke categorieën personen en instanties, afhankelijk van hun functie en de aard van hun wettelijke opdracht.
#### 3.2.1 Bevoegde instanties en personen
Volgende partijen hebben toegang tot het CER:
* **Notarissen, advocaten, gerechtsdeurwaarders, magistraten en griffiers**: Deze beroepsgroepen mogen het register raadplegen in het kader van de uitoefening van hun ambt.
* **Openbare overheden en openbare instellingen**: Deze mogen het register raadplegen indien dit noodzakelijk is voor de uitvoering van hun wettelijke opdrachten.
* **Elk belanghebbende**: Een belanghebbende partij kan het register eveneens raadplegen, doch de informatie die hen ter beschikking wordt gesteld, is beperkt. Zij kunnen informatie inwinnen over wie de bevoegde notaris is en welke Administratie van Patrimoniumdocumentatie bevoegd is in geval van wettelijke devolutie.
#### 3.2.2 Kosten van raadpleging
De raadpleging van het Centraal Erfrechtregister is **kosteloos**.
> **Tip:** Het CER speelt een cruciale rol bij het verkrijgen van een duidelijk beeld van de rechtspositie van de verschillende betrokkenen bij een nalatenschap. Het documenteren van de keuze van de erfgerechtigden (zuivere aanvaarding, verwerping of aanvaarding onder voorrecht) is essentieel en wordt centraal vastgelegd in dit register. Verwerping en aanvaarding onder voorrecht vereisen een formele verklaring bij een notaris, die vervolgens wordt opgenomen in het CER.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Erfgenaam | Een persoon die krachtens erfrecht, hetzij bij wet, hetzij bij testament, de gehele nalatenschap of een evenredig deel daarvan verkrijgt. |
| Erfrecht | Het rechtsgebied dat zich bezighoudt met de rechten en plichten van erfgenamen en de verdeling van de nalatenschap van een overledene. |
| Nalatenschap | Het geheel van goederen en schulden die een persoon nalaat bij overlijden en die overgaan op zijn erfgenamen. |
| Zuiver aanvaarden | Een erfgenaam accepteert de nalatenschap volledig, inclusief alle schulden, waardoor zijn persoonlijk vermogen vermengd wordt met dat van de nalatenschap. |
| Verwerpen | Een erfgenaam weigert de nalatenschap, wat betekent dat hij geen rechten of plichten heeft met betrekking tot de goederen en schulden van de overledene. |
| Aanvaarden onder voorrecht van boedelbeschrijving | Een erfgenaam accepteert de nalatenschap, maar de schulden van de nalatenschap worden uitsluitend uit de goederen van de nalatenschap voldaan, ter bescherming van het persoonlijk vermogen van de erfgenaam. |
| Heerloze nalatenschap | Een nalatenschap waarvoor geen erfgenamen bekend zijn of die door alle geroepen erfgenamen is verworpen, waardoor de staat ervan eigenaar wordt na een specifieke procedure. |
| Onbeheerde nalatenschap | Een nalatenschap die geen erfgenamen heeft of waarvan de erfgenamen onbekend zijn, en waarvoor geen beheer is ingesteld, wat de aanstelling van een curator kan vereisen. |
| Centraal Erfrechtregister | Een register beheerd door de Koninklijke Federatie van het Belgisch Notariaat dat informatie bevat over wie geroepen is tot een nalatenschap, wie heeft verworpen, aanvaard onder voorrecht of welke gerechtelijke maatregelen zijn genomen. |
| Saisine | Het recht van een erfgenaam om direct na het openvallen van de nalatenschap de goederen ervan in bezit te nemen, onder voorbehoud van de definitieve keuze over de aanvaarding of verwerping van de nalatenschap. |
Cover
Deel I - Erfrecht H 9.pptx
Summary
# Omzetting van erfrechtelijk vruchtgebruik
Dit onderdeel behandelt de mogelijke oplossingen voor de splitsing tussen vruchtgebruik en naakte eigendom van een erfdeel, inclusief de procedures en specifieke situaties.
### 1.1 Het probleem van gesplitste rechten op een erfdeel
De splitsing tussen het vruchtgebruik (VG) en de naakte eigendom (NE) op goederen uit een nalatenschap kan leiden tot onverdeeldheid die door de erfgenamen wenselijk is om te beëindigen.
### 1.2 Oplossingen voor de splitsing
Er zijn hoofdzakelijk drie manieren om deze splitsing op te lossen:
* Het gehele erfgoed verkopen aan een derde partij en de opbrengst verdelen onder de rechthebbenden.
* De naakte eigenaar koopt het vruchtgebruik af.
* De vruchtgebruiker koopt de naakte eigendom af.
### 1.3 Procedures voor omzetting
De omzetting kan op minnelijke wijze plaatsvinden. Indien er geen akkoord is, kan een gerechtelijke procedure worden opgestart.
### 1.4 Specifieke aandachtspunten bij minderjarige of beschermde erfgenamen
Bij minderjarige of beschermde meerderjarige erfgenamen is notariële tussenkomst vereist. Tevens is er toezicht van de vrederechter.
### 1.5 Toepassingsgebied van het omzettingsrecht
Het omzettingsrecht kan worden uitgeoefend op vruchtgebruik verkregen via:
* De wet
* Een testament
* Een huwelijkscontract
* Een contractuele erfstelling (bij notariële akte)
Vruchtgebruik verkregen door middel van **aanwas** valt buiten het gerechtelijk omzettingsrecht, tenzij conventioneel anders is overeengekomen.
#### 1.5.1 Vruchtgebruik op de gezinswoning en huisraad
Bij het wettelijk toegekend opvolgend vruchtgebruik op de gezinswoning en huisraad door de langstlevende echtgenoot of samenwonende (LLE/LLP), hebben zij een vetorecht tegen de omzettingsvraag. Dit omzettingsrecht kan dus nooit aan de LLE/LLP worden opgedrongen. Dit geldt ook voor vruchtgebruik verkregen via een eerdere schenking (WTOV).
#### 1.5.2 Uitzonderingen voor omzetting
Indien het erfgoed via een testament is verkregen, is omzetting niet mogelijk tenzij anders overeengekomen bij leven. Dit geldt eveneens voor aanwas.
### 1.6 Modaliteiten van de omzetting
De omzetting kan plaatsvinden op verschillende manieren:
* Omzetting in een 'rente' (lijfrente).
* Omzetting van de erfgoederen waarbij de naakte eigenaar het vruchtgebruik afkoopt.
* Afstand van de naakte eigendom van de gezinswoning en huisraad, waarna de vruchtgebruiker de naakte eigendom afkoopt.
* Omzetting in een geldsom, waarbij de vruchtgebruiker een afkoopsom ontvangt van de naakte eigenaar(s).
* Omzetting in een onverdeeld aandeel van de nalatenschap. Dit is relevant in de context van samenloop met stiefkinderen, waarbij de stiefouder (in VG) een breukwaarde in volle eigendom krijgt, bepaald op basis van de waarde van haar vruchtgebruik.
### 1.7 Wie kan de omzetting vragen en de beoordelingsbevoegdheid van de rechter?
#### 1.7.1 Samenloop tussen langstlevende echtgenoot/samenwonende en afstammelingen
* Gerechtelijke omzetting kan op elk moment worden gevraagd, ook na de verdeling van de nalatenschap.
* De rechter heeft een soevereine appreciatiebevoegdheid en kan rekening houden met subjectieve elementen, zoals een gespannen verstandhouding.
#### 1.7.2 Samenloop tussen stiefouder en afstammelingen van de overledene
* Gerechtelijke omzetting kan worden gevraagd in een onverdeeld aandeel, zowel door de langstlevende echtgenoot/samenwonende als door de stiefkinderen.
* Dit kan enkel tijdens de procedure van vereffening-verdeling.
* De rechter **mag** deze vraag niet weigeren.
* Indien de vraag na de vereffening-verdeling komt, heeft de rechter opnieuw zijn soevereine appreciatiebevoegdheid.
#### 1.7.3 Samenloop tussen langstlevende echtgenoot/samenwonende en niet-afstammelingen
* Gerechtelijke omzetting kan enkel op vraag van de langstlevende echtgenoot/samenwonende worden gevraagd, binnen vijf jaar na het openvallen van de nalatenschap.
* De rechter heeft soevereine appreciatiebevoegdheid.
#### 1.7.4 Omzettingsvraag buiten de termijn van vijf jaar
* Indien de vraag buiten de vijfjaarstermijn wordt gesteld, moet de langstlevende echtgenoot/samenwonende "bijzondere omstandigheden" inroepen.
* De rechter heeft ook hier zijn soevereine appreciatiebevoegdheid (rekening houdend met de billijkheidsregel).
* Wanneer de niet-afstammelingen de omzetting vragen, kan de rechter dit in overweging nemen (billijkheidsregel). Deze vraag is niet gebonden aan een termijn.
#### 1.7.5 Uitbreiding voor samenloop met niet-afstammelingen
* De langstlevende echtgenoot/samenwonende mag gerechtelijke omzetting vragen van de naakte eigendom van de gezinswoning en huisraad tegen betaling. Hieraan is geen termijn verbonden.
* Dit is **niet** mogelijk bij samenloop met afstammelingen.
* Evenmin kunnen afstammelingen de overname van de naakte eigendom door de langstlevende echtgenoot/samenwonende eisen.
#### 1.7.6 Samenloop met anomale erfgenaam
* Gerechtelijke omzetting kan uitsluitend door de anomale erfgenaam worden gevraagd.
* Dit recht is een persoonlijk recht en geen absoluut recht.
* De overledene kan via een testament het omzettingsrecht van de langstlevende echtgenoot/samenwonende en de gemeenschappelijke kinderen ontnemen (met uitzondering van de gezinswoning en huisraad).
* Het omzettingsrecht van de afstammelingen uit een voorgaande relatie kan **niet** worden ontnomen.
### 1.8 Vereffening en verdeling van de nalatenschap
De vereffening gaat vooraf aan de verdeling. Het streefdoel is een verdeling in natura, waarbij elke kavel goederen van gelijke aard bevat.
#### 1.8.1 Principe van de netto-verdeling
Schulden en lasten moeten betaald zijn vooraleer de verdeling in natura plaatsvindt. Indien er onvoldoende liquide middelen zijn, kunnen onverdeelde goederen worden verkocht.
#### 1.8.2 Principe van de gelijke verdeling
Alle deelgenoten ontvangen een gelijk deel van de nalatenschap, rekening houdend met eventuele verrekeningen of inbrengen van schenkingen.
#### 1.8.3 Principe van de verdeling in natura
Dit is het streefdoel maar geen absolute regel. Herschikking van kavels is mogelijk, wat kan leiden tot verrekening via opleg.
### 1.9 Heling
Heling is een burgerlijk misdrijf, onder meer het verzwijgen van goederen of schulden, het ontkennen van ontvangen giften, of het vervalsen van documenten. De sanctie is dat de dader geacht wordt zuiver te aanvaarden, elk recht op de gestolen zaak verliest, en het gestolen goed wordt meegerekend voor zijn aandeel in de schulden. Berouw kan tot mildere gevolgen leiden.
### 1.10 Inbreng van giften (schenking, XNUMX legaat, schuld)
#### 1.10.1 Inbreng van schenkingen
* **Doel:** Het bewaken van de gelijkheid tussen de kavels door "inbreng" in waarde. Dit geldt tussen kinderen en hun afstammelingen.
* **Geen inbrengverplichting voor:** Andere erfgenamen (die "buiten erfdeel" ontvangen, tenzij de schenker anders bepaalt) en de langstlevende echtgenoot/samenwonende.
* **Correctief voor langstlevende echtgenoot/samenwonende:** Het voortgezet vruchtgebruik op de gezinswoning en huisraad, en het wettelijk toegekend opvolgend vruchtgebruik (WTOV) op andere onroerende goederen.
#### 1.10.2 Kenmerken van het recht op inbreng
* Elke afstammeling mag inbreng eisen.
* Het recht is individueel, wederkerig, in eigen naam en deelbaar.
* Het is accessoir en samen met de vereffening-verdeling van de erfenis.
* Vrijstelling van inbreng is toegestaan, maar de reserve mag niet worden aangetast.
#### 1.10.3 Wat moet worden ingebracht?
Alles wat de afstammeling van de overledene heeft ontvangen, met uitzondering van kosten van het dagelijkse bestaan die proportioneel zijn met de levensstandaard.
#### 1.10.4 Wanneer is een afstammeling inbrengplichtig?
Wanneer hij als wettelijke erfgenaam tot de erfenis komt, persoonlijk iets heeft ontvangen van de overledene, en de nalatenschap heeft aanvaard.
#### 1.10.5 Inbreng en plaatsvervulling
De afstammeling die bij plaatsvervulling erft, brengt zowel de eigen schenking als de schenking van degene wiens plaats hij vervult, in.
#### 1.10.6 Inbreng met generatiesprong
Hierbij kan de inbreng door de zoon van de overledene hoger zijn dan wat hij zelf rechtstreeks ontving, om de gelijkheid met een kleindochter die een deel ontving te waarborgen.
#### 1.10.7 Wie mag inbreng eisen?
Elke afstammeling-wettelijke erfgenaam, en de persoonlijke schuldeisers van de wettelijke erfgenaam. Schuldeisers van de overledene of legatarissen kunnen geen inbreng eisen.
#### 1.10.8 Nadere inbrengregels
* Inbreng gebeurt in waarde, niet in natura (absolute regel).
* De waarde wordt bepaald op het tijdstip van de schenking, met indexatie tot het overlijden, tenzij de begiftigde het goed pas na het overlijden verkrijgt.
* Er zijn wettelijke intresten verschuldigd vanaf het openvallen van de nalatenschap.
* De inbreng gebeurt door mindere ontvangst (via vooruitneming of verrekening).
#### 1.10.9 Vrijstelling van inbreng
Toegestaan indien expliciet of impliciet vermeld, zonder de reserve te raken. Herziening van standpunt is mogelijk.
#### 1.10.10 Inbreng van legaten
* Een legaat wordt uitgevoerd na het overlijden.
* Algemene legaten en legaten onder algemene titel aan een wettelijke erfgenaam worden vermoed vrijgesteld te zijn van inbreng, tenzij dit weerlegd kan worden.
* Een bijzonder legaat is vrijgesteld van inbreng.
#### 1.10.11 Inbreng van schulden
Schulden van de wettelijke erfgenamen ten aanzien van de overledene worden bij de verdeling meegerekend.
### 1.11 Gevolgen van de verdeling
#### 1.11.1 Declaratieve werking en terugwerkende kracht
De verdeling werkt terug tot het moment van openvallen van de nalatenschap. Dit beschermt deelgenoten tegen daden van vervreemding door een medeelgenoot tijdens de onverdeeldheid.
#### 1.11.2 Betwisting van de verdeling wegens benadeling
Mogelijk bij benadeling van een erfgenaam voor meer dan een vierde. De erfgenaam kan aanvulling van zijn deel eisen in geld binnen vijf jaar. Dit geldt niet voor verdelingen die via dading tot stand komen.
---
# Vereffening en verdeling van de nalatenschap
Dit document beschrijft de procedure voor de vereffening en verdeling van een nalatenschap, inclusief de beginselen van netto-, gelijke en verdeling in natura, en behandelt het burgerlijk misdrijf van heling en de gevolgen daarvan.
## 2. Vereffening en verdeling van de nalatenschap
De procedure van vereffening en verdeling van een nalatenschap streeft ernaar de onverdeeldheid tussen erfgenamen te beëindigen en elke erfgenaam zijn of haar rechtmatige deel toe te kennen.
### 2.1 Omzetting van erfrechtelijk vruchtgebruik
De omzetting van erfrechtelijk vruchtgebruik (VG) op een erfgoed kan een oplossing bieden wanneer de splitsing tussen vruchtgebruik en blote eigendom problematisch is. Dit kan geschieden door het erfgoed te verkopen aan een derde, waarbij de koopsom wordt verdeeld, of door de blote eigenaar die het vruchtgebruik afkoopt, of door de vruchtgebruiker die de blote eigendom afkoopt. Dit kan minnelijk gebeuren, of via een gerechtelijke procedure indien er geen akkoord is. Bij minderjarige of beschermde meerderjarige erfgenamen is notariële tussenkomst vereist met toezicht van de vrederechter.
Het recht op omzetting geldt voor vruchtgebruik verkregen bij wet, testament, huwelijkscontract of contractuele erfstelling (via notaris). Vruchtgebruik verkregen via aanwas valt buiten de gerechtelijke omzetting, tenzij anders overeengekomen.
#### 2.1.1 Modaliteiten van omzetting
De omzetting kan verschillende vormen aannemen:
* Omzetting in een rente (lijfrente).
* Omzetting van alle erfgoederen in volle eigendom (VE), waarbij de langstlevende echtgenoot (LLE) of wettelijk samenwonende partner (LLP) de blote eigendom (NE) afkoopt.
* Afstand van de blote eigendom van de gezinswoning en huisraad, waarbij de langstlevende echtgenoot de volle eigendom afkoopt.
* Omzetting in een geldsom, waarbij de LLE/LLP een afkoopsom ontvangt van de naakte eigenaars.
* Omzetting in een onverdeeld aandeel van de nalatenschap, met name in de context van samenloop met stiefkinderen, waarbij de stiefouder een breukwaarde in volle eigendom krijgt.
#### 2.1.2 Wie kan omzetting vragen en de beoordelingsbevoegdheid van de rechter
* **Samenloop tussen LLE en afstammelingen:** De gerechtelijke omzetting kan op elk moment worden gevraagd, zelfs na de verdeling. De rechter heeft een soevereine appreciatiebevoegdheid en kan rekening houden met subjectieve elementen zoals een gespannen verstandhouding. De LLE/LLP heeft een vetorecht tegen een opgedrongen omzetting.
* **Samenloop tussen stiefouder en afstammelingen:** Zowel de LLE/LLP als de stiefkinderen kunnen omzetting in een onverdeeld aandeel vragen, maar enkel tijdens de procedure van vereffening-verdeling. De rechter mag dit niet weigeren. Na de vereffening-verdeling heeft de rechter zijn soevereine appreciatiebevoegdheid.
* **Samenloop met niet-afstammelingen:** De gerechtelijke omzetting kan enkel door de LLE worden gevraagd binnen de vijf jaar na het openvallen van de nalatenschap, met soevereine appreciatiebevoegdheid van de rechter. Bij een vraag buiten deze termijn moet de LLE bijzondere omstandigheden inroepen. Bij een vraag van de niet-afstammelingen kan de rechter dit in overweging nemen (billijkheidsregel), zonder termijn.
* **Uitbreiding samenloop LLE en niet-afstammelingen:** De LLE mag de gerechtelijke omzetting vragen van de blote eigendom van de gezinswoning en huisraad tegen betaling, zonder termijnbeperking. Dit is echter niet toegestaan bij samenloop met afstammelingen, noch kunnen afstammelingen de overname van de blote eigendom door de LLE eisen.
* **Samenloop LLE/LLP met anomaal erfgenaam:** Enkel de anomale erfgenaam kan de gerechtelijke omzetting vragen. Dit is een persoonlijk recht. De overledene kan via testament het omzettingsrecht van de LLE en gemeenschappelijke kinderen ontnemen (behalve voor gezinswoning en huisraad), maar niet dat van afstammelingen uit een vorig huwelijk.
### 2.2 Vereffening en verdeling
De vereffening gaat in eerste instantie, gevolgd door de verdeling onder de erfgenamen. Het streefdoel is een verdeling in natura, waarbij elke kavel goederen van gelijke aard bevat.
#### 2.2.1 Soorten verdeling
Dit onderdeel is niet leerstof in de meegegeven context.
#### 2.2.2 Bepalingen die voor elke verdeling gelden
* **Principe van de netto-verdeling:** Elke deelgenoot mag eisen dat schulden en lasten zijn betaald alvorens de verdeling in natura plaatsvindt. Indien er onvoldoende beschikbaar geld is, kunnen onverdeelde goederen worden verkocht volgens een wettelijke volgorde (eerst effecten, laatst onroerende goederen).
* **Principe van de gelijke verdeling:** De verdeling moet gelijk zijn tussen de deelgenoten. Dit wordt geïllustreerd door voorbeelden van plaatsvervulling en de verrekening of inbreng van schenkingen.
* **Principe van de verdeling in natura:** Dit is een streefdoel, geen absolute regel. Herschikking van kavels is mogelijk, wat kan leiden tot verrekening via een opleg.
> **Voorbeeld:** Twee kinderen erven een huis van 340.000 euro en effecten van 320.000 euro, in totaal 660.000 euro, waarbij elk de helft (330.000 euro) toekomt. Kind A neemt het huis en Kind B de effecten. Kind A betaalt dan 10.000 euro opleg aan Kind B om de gelijkheid te waarborgen.
### 2.3 Heling
Heling is een burgerlijk misdrijf dat plaatsvindt wanneer een erfgenaam goederen verzwijgt, schulden ten opzichte van de overledene verzwijgt, ontkent giften te hebben ontvangen, liegt over de waarde van verkregen goederen, of documenten vervalst.
De sanctie hiervoor is dat de dader geacht wordt de nalatenschap zuiver te aanvaarden, elk recht op de "gestolen" zaak verliest, en het gestolen goed wordt meegerekend voor zijn aandeel in de schulden. Berouw en spijt, getoond door bijvoorbeeld de afgifte van de verborgen goederen vóór het einde van de vereffening, kunnen verzachtend werken.
### 2.4 Inbreng van “giften” (schenking | legaat | schuld)
#### 2.4.1 Inbreng van schenkingen
De inbreng van schenkingen dient om de gelijkheid tussen de kavels te bewaken. Deze gelijkheid wordt gerealiseerd door inbreng.
* **Wie is inbrengplichtig?** Enkel bloedverwanten in rechte lijn (kinderen en afstammelingen) zijn in principe inbrengplichtig, tenzij de schenking expliciet buiten erfdeel is gebeurd. Andere erfgenamen zijn niet inbrengplichtig. De LLE/LLP is evenmin inbrengplichtig voor schenkingen die hij/zij bij leven heeft ontvangen.
* **Correctief voor LLE:** Het voortgezet vruchtgebruik (WTOV) kan een correctief zijn. Dit geldt voor schenkingen van onroerende goederen (OG) aan de LLE of aan de kinderen, waarbij de LLE op het moment van schenking gehuwd was met de overledene (DC). Het WTOV is ruimer voor de LLE (geldt voor elk geschonken OG) dan voor de LLP (enkel voor de OG die op moment van schenking niet de gezinswoning was).
* **Kenmerken van het recht op inbreng:**
* Individueel en wederkerig.
* In eigen naam, niet namens de DC.
* Persoonlijke schuld (SE) van de afstammeling-wettelijke erfgenaam.
* Deelbaar (geëist voor zijn specifiek deel).
* Accessoir aan de vereffening-verdeling.
* Dwingend recht: vrijstelling van inbreng is toegestaan, maar niet de vrijstelling van de reserve. Inbreng in natura is niet de regel, wel in waarde.
* **Wat moet worden ingebracht?** Alles wat de afstammeling van de DC heeft ontvangen, met uitzondering van kosten van het dagelijkse bestaan (voeding, onderhoud, schoolkosten, etc.) die in verhouding staan tot de levensstandaard van de DC/gezin.
* **Wanneer is een afstammeling inbrengplichtig?**
* Als wettelijke erfgenaam tot de erfenis komt.
* Hij heeft persoonlijk iets van de DC gekregen.
* Hij aanvaardt de nalatenschap (zuiver of onder voorrecht van boedelbeschrijving).
* **Inbreng en plaatsvervulling:** De afstammeling die bij plaatsvervulling erft, brengt zowel de eigen schenking als de schenking van de persoon wiens plaats hij vervult, in (tenzij vrijgesteld).
* **Inbreng met generatiesprong:** Indien een schenking rechtstreeks aan een kleinkind wordt gegeven, kan dit leiden tot een inbreng door de zoon die meer inbrengt dan hijzelf heeft ontvangen, mits strenge formele voorwaarden worden vervuld (schenkingsakte of erfovereenkomst).
* **Wie mag inbreng eisen?** Elke afstammelijke wettelijke erfgenaam, en de persoonlijke SE van de wettelijke erfgenaam. De SE van de DC of legatarissen kunnen geen inbreng eisen.
* **Nadere inbrengregels:**
* De inbreng gebeurt altijd in waarde, niet in natura.
* De begiftigde mag inbreng in natura aanbieden. Het geschonken goed mag niet bezwaard zijn.
* De waarde wordt bepaald op het tijdstip van de schenking, met indexatie tot aan het overlijden. Indien de begiftigde het goed pas na het overlijden verkrijgt, wordt de waarde op dat moment bepaald.
* Bij tijdelijk voorbehoud van vruchtgebruik kan inbreng volgens de waarde op het moment van schenking plaatsvinden mits akkoord.
* Er zijn intresten verschuldigd vanaf de dag van het openvallen van de nalatenschap.
* De inbreng kan gebeuren door mindere ontvangst (via vooruitneming of verrekening) of door betaling.
* **Vrijstelling van inbreng:** Is toegelaten, expliciet of impliciet, tenzij dit de reserve aantast. Een herziening van dit standpunt is mogelijk.
#### 2.4.2 Inbreng van legaten
Een legaat wordt via testament vermaakt en uitgevoerd na het overlijden. Algemene legaten en legaten onder algemene titel aan een wettelijke erfgenaam worden vermoed vrijgesteld van inbreng, tenzij dit weerlegd kan worden. Bijzondere legaten zijn vrijgesteld van inbreng.
#### 2.4.3 Inbreng van schulden
Bij de verdeling worden de schulden van de wettelijke erfgenamen ten opzichte van de overledene (DC) onmiddellijk verrekend, parallel aan de regels voor de inbreng van schenkingen.
### 2.5 Gevolgen van de verdeling
De verdeling heeft declaratieve werking en terugwerkende kracht. Dit betekent dat elke erfgenaam wordt geacht zijn erfdeel te hebben ontvangen vanaf het openvallen van de nalatenschap. Dit beschermt de deelgenoten tegen daden van vervreemding door een van hen tijdens de onverdeeldheid.
#### 2.5.1 Betwisting van de verdeling door benadeling
Een verdeling kan betwist worden indien een erfgenaam voor meer dan een kwart benadeeld wordt (minder dan 75% van de waarde van zijn kavel ontvangt). De benadeelde erfgenaam kan aanvulling in geld opeisen binnen vijf jaar. Een verdeling die tot stand komt via een dading, sluit deze mogelijkheid uit.
---
# Inbreng van giften, legaten en schulden
Dit onderdeel beschrijft hoe giften, legaten en schulden van de overledene worden ingebracht in de nalatenschap om gelijkheid tussen de erfgenamen te waarborgen, met aandacht voor de voorwaarden, kenmerken en uitzonderingen op deze inbrengplicht.
### 3.1 Algemene beginselen van vereffening en verdeling
De afwikkeling van een nalatenschap omvat twee fasen: eerst de vereffening, waarbij schulden en lasten worden voldaan, en daarna de verdeling van het resterende vermogen onder de erfgenamen. Het streefdoel is een verdeling in natura, waarbij elke kavel goederen van gelijke aard bevat.
#### 3.1.1 Principe van netto-verdeling
Bij de verdeling mag elke deelgenoot eisen dat alle schulden en lasten zijn voldaan voordat de verdeling "in natura" plaatsvindt. Indien er onvoldoende liquide middelen zijn om de schulden te voldoen, kan een verkoop van onverdeelde goederen noodzakelijk zijn, waarbij een wettelijke volgorde geldt (eerst effecten, laatst onroerende goederen).
#### 3.1.2 Principe van gelijke verdeling
Dit principe waarborgt dat erfgenamen hun gelijk deel uit de nalatenschap ontvangen.
> **Tip:** Het principe van gelijke verdeling wordt geïllustreerd door het concept van "verrekening" of "inbreng" van schenkingen.
#### 3.1.3 Principe van verdeling in natura
Hoewel een verdeling in natura het streefdoel is, is dit geen absolute regel. Herschikkingen van kavels zijn mogelijk, wat kan leiden tot een verrekening via een opleg (een bijbetaling).
> **Voorbeeld:** Twee kinderen erven een huis ter waarde van 340.000 euro en effecten ter waarde van 320.000 euro. De totale nalatenschap is 660.000 euro, dus elk kind heeft recht op 330.000 euro. Als Kind A het huis neemt en Kind B de effecten, moet Kind A 10.000 euro opleggen aan Kind B om de gelijkheid te herstellen.
### 3.2 Heling
Heling is een burgerlijk misdrijf dat gepleegd kan worden door onder andere het verzwijgen van goederen, het ontkennen van ontvangen giften, liegen over de waarde van goederen, of het vervalsen van documenten. De sanctie hiervoor is dat de dader geacht wordt de nalatenschap zuiver te aanvaarden, elk recht op het "gestolen" goed verliest, en dat het "gestolen" goed wordt meegerekend voor zijn aandeel in de schulden. Berouw, getoond door onder andere de afgifte van verborgen goederen vóór het einde van de vereffening, kan als verzachtende omstandigheid gelden.
### 3.3 Inbreng van giften (schenking, erfenis, schuld)
#### 3.3.1 Inbreng van schenkingen
Het doel van de inbreng van schenkingen is het bewaken van de gelijkheid tussen de kavels van de erfgenamen, beoordeeld "in waarde". Dit wordt gerealiseerd door de verplichting tot inbreng, die geldt tussen kinderen en hun afstammelingen.
##### 3.3.1.1 Verplichting tot inbreng
De verplichting tot inbreng geldt enkel voor bloedverwanten in rechte lijn, neerdaalend, tenzij er een vrijstelling van inbreng is toegekend of de schenking "buiten erfdeel" is ontvangen.
> **Voorbeeld:** Een vader schenkt zijn twee kinderen elk een appartement "buiten erfdeel". Dit betekent dat deze schenkingen niet ingebracht hoeven te worden. De schenker kan echter expliciet vermelden in de schenkingsakte dat de schenking wél ingebracht moet worden.
Andere erfgenamen dan bloedverwanten in rechte lijn hebben geen inbrengverplichting, tenzij zij iets "buiten erfdeel" hebben ontvangen en de schenker dit niet zo bedoeld had.
De langstlevende echtgenoot (LLE) of wettelijk samenwonende (LLP) heeft geen inbrengverplichting voor schenkingen die hij of zij bij leven van de overledene (DC) heeft ontvangen. De LLE/LLP kan ook geen inbreng eisen van de kinderen. De LLE/LLP heeft wel een wettelijk vruchtgebruik op de gezinswoning en huisraad.
##### 3.3.1.2 Correctief voor de langstlevende echtgenoot/wettelijk samenwonende
Wanneer de DC een schenking heeft gedaan met voorbehoud van vruchtgebruik (VG), zal de LLE dit VG voortzetten na het overlijden van de echtgenoot. Dit kan afwijken via testament of erfovereenkomst, wat een verzaking aan het voortgezette VG inhoudt. Dit geldt enkel indien de LLE gehuwd was met de DC op het moment van de schenking, of de LLP wettelijk samenwonend was op dat moment.
Het wettelijk toegekend opvolgend vruchtgebruik (WTOV) is ruimer voor de LLE en geldt voor elk geschonken onroerend goed. Voor de LLP geldt het WTOV enkel voor het onroerend goed dat op het moment van de schenking niet de gezinswoning was.
##### 3.3.1.3 Kenmerken van het recht op inbreng
* Elke afstammeling mag inbreng eisen.
* Het recht op inbreng is individueel en wederkerig.
* Het wordt uitgeoefend in eigen naam, niet in naam van de DC.
* Het is een persoonlijk recht van de afstammeling-wettelijke erfgenaam.
* Het recht is deelbaar.
* Het is accessoir en dus samen met de vereffening-verdeling van de erfenis.
* Het recht is van dwingend recht, met uitzondering van vrijstellingen en de inbreng in waarde (niet in natura).
##### 3.3.1.4 Wat moet worden ingebracht?
De afstammeling brengt alles in wat hij of zij van de DC heeft ontvangen. Kosten van het dagelijkse bestaan (zoals voeding, onderhoud, schoolkosten, huwelijkskosten) die in verhouding staan tot de levensstandaard van de DC/gezin, zijn geen giften en hoeven dus niet ingebracht te worden.
##### 3.3.1.5 Wanneer is een afstammeling inbrengplichtig?
Een afstammeling is inbrengplichtig indien hij of zij:
* Als wettelijke erfgenaam tot de erfenis komt (niet als legataris).
* Persoonlijk iets van de DC heeft ontvangen.
* De nalatenschap aanvaardt (zuiver of onder voorrecht van boedelbeschrijving).
##### 3.3.1.6 Inbreng en plaatsvervulling
De afstammeling die bij plaatsvervulling erft, brengt zowel de schenkingen in die hij/zij zelf heeft ontvangen, als de schenkingen van de persoon wiens plaats hij/zij vervult (tenzij vrijgesteld).
> **Voorbeeld:** Een vader schenkt zijn zonen elk 20.000 euro. Een van de zonen ontvangt echter 15.000 euro, omdat 5.000 euro rechtstreeks aan zijn dochter (de kleindochter van de vader) is gegeven. Bij het overlijden van de vader moet elke zoon 20.000 euro inbrengen, mits er geen vrijstelling is en er een schenkingsakte of erfovereenkomst is. De zoon brengt dan meer in dan wat hij ontvangen heeft.
##### 3.3.1.7 Wie mag inbreng eisen?
Inbreng mag geëist worden door elke afstammeling-wettelijke erfgenaam en door de persoonlijke schuldeisers van de wettelijke erfgenaam. Schuldeisers van de DC of legatarissen kunnen geen inbreng eisen, maar kunnen wel voordeel halen uit een gedane inbreng.
##### 3.3.1.8 Nadere inbrengregels
* De inbreng gebeurt steeds in waarde, niet in natura. Dit is een absolute regel.
* De begiftigde mag vrijwillig inbreng in natura aanbieden.
* Zaakvervanging (het inbrengen van iets anders dan het geschonken goed) is niet toegelaten.
* Als het geschonken goed in waarde is veranderd, wordt dit opgevangen door een vergoeding of opleg.
* Het geschonken goed mag niet bezwaard zijn (bv. met hypotheek, erfdienstbaarheid, huurcontract).
* De waarde wordt bepaald op het tijdstip van de schenking, met indexatie tot het overlijden.
* Indien de begiftigde het geschonken goed pas na het overlijden van de schenker verkrijgt (uitgesteld meesterschap), wordt de waarde bepaald op het moment van verkrijging, met indexatie tot het overlijden.
> **Opmerking:** Bij een uitgesteld meesterschap, waarbij de begiftigde het volle eigendom pas na het overlijden van de LLE verkrijgt, wordt de waarde van het overlijden verminderd met de waarde van het vruchtgebruik van de LLE. Bij verkrijging van meesterschap na de schenking maar voor het overlijden, wordt de waarde bepaald op het moment van verkrijgen van het ME, met indexatie tot het overlijden.
* Er zijn intresten verschuldigd vanaf de dag van openvallen nalatenschap aan de wettelijke rentevoet.
* De inbreng gebeurt door mindere ontvangst (via vooruitneming of verrekening).
##### 3.3.1.9 Vrijstelling van inbreng
Vrijstelling van inbreng is toegestaan, expliciet of impliciet. De reserve mag niet geraakt worden, anders moet er wel ingebracht worden. Een herziening van dit standpunt is mogelijk.
#### 3.3.2 Inbreng van legaten
Een legaat wordt nagelaten via testament en uitgevoerd na het overlijden.
* Een algemeen legaat en een legaat onder algemene titel aan een wettelijke erfgenaam wordt vermoed vrijgesteld te zijn van inbreng, tenzij dit weerlegd kan worden.
* Een bijzonder legaat is vrijgesteld van inbreng.
#### 3.3.3 Inbreng van schulden
Bij verdeling worden de schulden van de wettelijke erfgenamen ten aanzien van de DC onmiddellijk mee verrekend, parallel met de regels voor de inbreng van schenkingen.
### 3.4 Gevolgen van de verdeling
De verdeling heeft twee belangrijke gevolgen: declaratieve werking en terugwerkende kracht, en de mogelijkheid tot betwisting wegens benadeling.
#### 3.4.1 Declaratieve werking en terugwerkende kracht
Door de verdeling wordt elke erfgenaam geacht zijn erfdeel rechtstreeks te hebben verkregen vanaf het openvallen van de nalatenschap. Dit beschermt deelgenoten tegen daden van vervreemding door een van hen tijdens de periode van onverdeeldheid.
#### 3.4.2 Betwisting van de verdeling door benadeling
Een verdeling kan betwist worden wegens benadeling indien een erfgenaam voor meer dan een kwart (¼) benadeeld is, d.w.z. minder dan 75% van de waarde van zijn kavel ontvangt. De benadeelde erfgenaam kan aanvulling van zijn deel opeisen in geld, binnen een termijn van vijf jaar. Een verdeling die tot stand komt door een dading, sluit deze mogelijkheid tot betwisting uit.
---
# Gevolgen van de verdeling
Dit onderdeel bespreekt de declaratieve werking en de terugwerkende kracht van de verdeling, evenals de mogelijkheid tot betwisting van de verdeling wegens benadeling van een erfgenaam.
### 5.1 Declaratieve werking en terugwerkende kracht
De verdeling van een nalatenschap heeft een **declaratieve werking**, wat betekent dat de verdeling terugwerkt tot het moment van openvallen van de nalatenschap. Dit houdt in dat elke erfgenaam wordt geacht zijn of haar deel rechtstreeks te hebben verkregen vanaf het moment dat de erfenis openviel.
> **Tip:** Deze terugwerkende kracht is cruciaal voor de bescherming van de deelgenoten. Het voorkomt dat één van hen gedurende de periode van onverdeeldheid handelingen stelt met betrekking tot zijn of haar aandeel in een specifiek vermogensbestanddeel, die niet tegenwerpelijk zijn aan de andere erfgenamen.
**Voorbeeld:**
Stel dat er drie kinderen A, B en C zijn die elk voor een derde in de nalatenschap van hun moeder delen. De nalatenschap omvat een huis, een geldsom en een bedrijf. Na de verdeling krijgt A het huis, B de geldsom en C het bedrijf. Door de terugwerkende kracht wordt aangenomen dat C zijn aandeel in het huis, dat hij niet heeft gekregen, nooit heeft kunnen verkopen of bezwaren tijdens de periode van onverdeeldheid. Als C dit toch zou doen, is die verkoop niet tegenwerpelijk aan A en B.
### 5.2 Betwisting van de verdeling door benadeling
Een verdeling kan betwist worden indien een erfgenaam voor **meer dan een kwart (¼)** benadeeld wordt. Dit betekent dat de erfgenaam bij de verdeling minder dan 75% van de waarde van zijn of haar theoretische kavel ontvangt.
#### 5.2.1 Mogelijkheden bij benadeling
Indien er sprake is van benadeling voor meer dan een kwart, kan de benadeelde erfgenaam aanvulling van zijn of haar deel in **geld** opeisen.
#### 5.2.2 Termijn
De benadeelde erfgenaam heeft een termijn van **vijf (5) jaar** na de verdeling om deze aanvulling te eisen.
#### 5.2.3 Uitzondering: verdeling door dading
Een verdeling die tot stand komt via een **dading** (een minnelijke schikking tussen de erfgenamen) kan niet betwist worden wegens benadeling. In dit geval vervalt de mogelijkheid tot betwisting door benadeling.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Vruchtgebruik | Het recht om goederen te gebruiken en de vruchten ervan te genieten, zonder de blote eigendom te bezitten. Dit recht kan verkregen worden via wet, testament, huwelijkscontract of contractuele erfstelling. |
| Blote eigendom | Het eigendomsrecht op een goed, waarbij het recht van gebruik en genot (vruchtgebruik) bij een ander ligt. De blote eigenaar wordt pas volle eigenaar wanneer het vruchtgebruik eindigt. |
| Onverdeeldheid | Een situatie waarbij meerdere personen gezamenlijk eigenaar zijn van een goed of een nalatenschap, zonder dat de eigendom juridisch is gesplitst of toegewezen aan individuele erfgenamen. |
| Vereffening | Het proces waarbij de schulden en lasten van een nalatenschap worden betaald, en de activa worden geïnventariseerd en gewaardeerd, ter voorbereiding op de verdeling onder de erfgenamen. |
| Verdeling | De handeling waarbij de goederen van een nalatenschap worden toegekend aan de individuele erfgenamen, na de vereffening van de schulden. Het doel is meestal een verdeling in natura, maar kan ook leiden tot verrekeningen. |
| Heling | Een burgerlijk misdrijf dat bestaat uit het bewaren, verzwijgen, ontkennen van bezit, liegen over de waarde van goederen of het vervalsen van documenten met betrekking tot een nalatenschap. De sancties hiervoor zijn aanzienlijk. |
| Inbreng | De verplichting voor erfgenamen om schenkingen die zij van de erflater hebben ontvangen, mee te nemen in de nalatenschap bij de verdeling. Dit dient om de gelijkheid tussen de erfgenamen te waarborgen. |
| Legaat | Een gift die in een testament wordt toegekend aan een begunstigde, die geen erfgenaam is. Er zijn verschillende soorten legaten, waaronder algemene legaten, legaten onder algemene titel en bijzondere legaten. |
| Declaratieve werking | Het principe dat de verdeling van een nalatenschap terugwerkt tot het moment van overlijden van de erflater. Dit betekent dat elke erfgenaam geacht wordt zijn erfdeel direct vanaf dat moment te hebben verkregen. |
| Benadeling | Een situatie waarbij een erfgenaam bij de verdeling van een nalatenschap minder dan driekwart van de waarde van zijn wettelijke kavel ontvangt. Dit kan leiden tot een vordering tot aanvulling van zijn deel. |
| Lijfrente | Een periodieke uitkering die levenslang wordt betaald aan een persoon (de lijfrentetrekker), gebaseerd op een kapitaalsom of een levensverzekering. In het kader van een nalatenschap kan dit een vorm van omzetting van vruchtgebruik zijn. |
| Wettelijke devolutie | De wijze waarop een nalatenschap wordt verdeeld volgens de bepalingen van de wet, wanneer er geen testament is opgesteld of wanneer het testament de wettelijke regels niet volledig omzeilt. |
Cover
Deel II - Giften H 1 - H 2 - H 3 - H 4 - H 5.pptx
Summary
# Algemene regels en soorten giften
Oké, hier is de studiehandleiding voor "Algemene regels en soorten giften", opgesteld volgens jouw instructies:
## 1. Algemene regels en soorten giften
Dit onderdeel introduceert de basisprincipes van giften, waaronder hun definitie, de algemene rechtsregels die van toepassing zijn, en de specifieke kenmerken van schenkingen en legaten.
### 1.1 Giften als beschikkingen om niet
Een gift kan worden gedefinieerd als een rechtshandeling waarbij iemand uit vrijgevigheid kosteloos een zaak overdraagt aan een ander. Dit impliceert een rechtshandeling ten kosteloze titel met de intentie om te schenken (animus donandi).
### 1.2 Algemene regels voor giften
Er bestaat een reeks algemene rechtsregels die van toepassing zijn op giften. Deze omvatten onder meer de vereisten omtrent toestemming, bekwaamheid, het voorwerp van de gift, de oorzaak, eventuele voorwaarden, en vormvereisten. Specifieke aandacht gaat uit naar het aanbod tot schenking en de onherroepelijkheid ervan.
### 1.3 Schenkingen
Een schenking wordt gekenmerkt als een plechtig contract. Essentiële elementen zijn:
* **Onmiddellijke afstand:** De schenker doet onmiddellijk afstand van het goed.
* **Onherroepelijke afstand:** De afstand is definitief en kan niet worden teruggedraaid.
* **Voordeel van de begiftigde:** De schenking strekt tot voordeel van de begunstigde.
* **Aanvaarding door de begiftigde:** De begunstigde moet de schenking aanvaarden.
#### 1.3.1 Bankgift
Een bankgift is een specifieke vorm van schenking die plaatsvindt via een bankoverschrijving. De kernvereisten zijn:
* **Verarming van de schenker:** De schenker verliest een deel van zijn vermogen.
* **Animus donandi:** De intentie om te schenken, die via de omschrijving in de mededeling van de overschrijving kenbaar gemaakt kan worden.
* **Aanvaarding door de begiftigde:** Hoewel stilzwijgende aanvaarding via bijvoorbeeld e-mail mogelijk is, is formele aanvaarding niet strikt noodzakelijk.
### 1.4 Legaten of testamentaire giften
Legaten zijn giften die worden geregeld via een testament. Een testament is een laatste wilsuiting met betrekking tot het geheel of een deel van iemands vermogen, alsook andere beschikkingen die geen betrekking hebben op het vermogen. Testamenten zijn steeds herroepbaar.
#### 1.4.1 Kenmerken van een testament
* **Eenzijdig:** Een testament is een loutere wilsuiting van de testator.
* **Toekomstig:** De uitwerking vindt plaats na het overlijden, waardoor het testament steeds herroepbaar blijft.
* **Herroepelijk:** De testator kan op elk moment bij leven zijn testament herzien.
* **Potestatieve voorwaarde:** Een legaat onder een potestatieve voorwaarde is geldig. Bijvoorbeeld, een legaat kan afhankelijk worden gesteld van het feit of de testator nog samenwoont met de begunstigde op het moment van overlijden.
* **Geen lasten tijdens leven:** Een testament mag geen lasten bevatten die tijdens het leven van de testator vervuld moeten worden, omdat het testament geheim is.
* **Onafhankelijkheid:** Twee testamenten mogen niet van elkaar afhankelijk zijn.
* **Persoonlijk:** Een testament kan niet via vertegenwoordiging of volmacht worden opgesteld. Een conjunctief testament (gezamenlijk opgesteld door echtgenoten) is niet toegelaten.
> **Tip:** Hoewel het technisch mogelijk is om twee testamenten op hetzelfde blad te schrijven (met aparte handtekeningen) of spiegeltestamenten op te stellen, wordt dit sterk afgeraden vanwege mogelijke interpretatieproblemen.
* **Plechtig:** Het opstellen van een testament vereist specifieke vormen.
* **Vormen:** De mogelijke vormen zijn een eigenhandig testament, een notarieel testament of een testament in internationale vorm. Legateren door verwijzing naar een externe brief is niet toegestaan. Datum en handtekening zijn verplichte elementen.
#### 1.4.2 Eigenhandig testament
Dit type testament moet aan drie voorwaarden voldoen:
1. **Volledig handgeschreven:** Het moet volledig door de testator zelf zijn geschreven, ongeacht de aard of vorm. Hulp van een derde bij het schrijven is toegestaan, maar de tekst moet door de testator zelf worden afgeschreven. Latere toevoegingen zijn toegelaten indien ze ook door de testator zelf zijn geschreven, gedateerd en ondertekend.
2. **Handtekening:** Een loutere naam volstaat niet. De handtekening moet bij voorkeur onderaan het document staan. Het laten meetekenen door een derde als getuige is mogelijk, mits deze de testator niet heeft beïnvloed en geen erfgenaam is.
3. **Datum:** Een datum is verplicht; het ontbreken ervan leidt tot nietigheid (hoewel rechtspraak hier soepel mee kan omgaan). De datum is noodzakelijk om onder andere de bekwaamheid van de testator te bepalen en de volgorde van testamenten te achterhalen. De datum moet minimaal dag, maand en jaar vermelden. Een onvolledige datum wordt soepel geïnterpreteerd. Een valse datum is moeilijk te bewijzen.
**Voordelen eigenhandig testament:** Eenvoudig, kosteloos, geheim, en gemakkelijk herroepbaar.
**Nadelen eigenhandig testament:** Risico op betwisting (schriftvervalsing), verlies, vernietiging door derden, en juridische onjuistheden.
#### 1.4.3 Notarieel testament
Dit testament wordt opgesteld door een notaris, in aanwezigheid van twee getuigen of een tweede notaris.
* **Opstelling:** Het wordt op schrift gesteld, eventueel op de computer.
* **Voorlezen:** Het testament wordt aan de testator voorgelezen. Na eventuele aanpassingen volgt opnieuw een voorlezing.
* **Verklaring van formaliteiten:** Het testament bevat een uitdrukkelijke verklaring dat aan alle formaliteiten is voldaan.
* **Ondertekening:** Het wordt ondertekend door de testator, de notaris en de getuigen. Indien de testator niet kan tekenen, wordt dit vermeld met opgave van de reden.
**Voordelen notarieel testament:** Juridisch correct, grote bewijswaarde, betrouwbaar, absolute bewaring via het Centraal Register voor Testamenten (CRT), en zekerheid tot vrijgave na overlijden.
**Nadelen notarieel testament:** Kosten, en de plechtigheid van dicteren, voorlezen en ondertekenen.
#### 1.4.4 Testament in internationale vorm
Dit testament wordt geregeld door het Verdrag van Washington.
* **Kenmerken:** Het moet schriftelijk zijn, maar niet noodzakelijk door de testator zelf. Het mag in elke taal worden opgesteld, in aanwezigheid van een notaris en twee getuigen (een tweede notaris is niet toegestaan).
* **Toepasselijkheid:** Een Belg die in België woont en wiens goederen zich in België bevinden, kan een internationaal testament opmaken.
* **Uniformiteit:** Het verdrag zorgt voor uniforme wetgeving in de deelnemende staten.
**Voordelen internationaal testament:** Juridisch voorbereid, bewijswaarde, betrouwbaarheid, absolute bewaring via CRT, en zekerheid tot vrijgave na overlijden. Een notarieel testament kan hierin worden omgezet.
**Nadelen internationaal testament:** Kosten en de aanwezigheid van getuigen.
#### 1.4.5 Herroeping van het testament
Een later testament dat eerdere testamenten niet uitdrukkelijk herroept, vernietigt alleen de onverenigbare bepalingen. Een uitdrukkelijke herroeping wordt aanbevolen om twijfel te vermijden.
#### 1.4.6 Soorten legaten
Er zijn drie hoofdsoorten legaten:
* **Algemeen legaat:** De begunstigde wordt geroepen tot de gehele nalatenschap, niet noodzakelijk om alles te ontvangen, en niet noodzakelijk om een wettelijke erfgenaam te zijn. Hij erft alles wat niet aan anderen is vermaakt, rekening houdend met schulden, andere legaten, en eventuele samenloop met andere legatarissen.
* **Legaat onder algemene titel:** De begunstigde ontvangt een breukdeel van de nalatenschap, een breukdeel van al het onroerend goed, of een breukdeel van al het roerend goed, of een combinatie hiervan.
* **Bijzonder legaat:** De begunstigde ontvangt een bepaald goed. Alles wat niet onder de eerste twee categorieën valt, wordt beschouwd als een bijzonder legaat.
#### 1.4.7 Belang van het onderscheid tussen legaten
Het onderscheid tussen de soorten legaten is van belang voor:
* **Aanwas (Saisine):** Het principe van aanwas bepaalt dat indien een legataris verwerpt of vooroverlijdt, zijn deel toekomt aan de andere legatarissen, afhankelijk van het type legaat.
* **Schulden:** De omvang waarin legatarissen gehouden zijn tot de schulden van de nalatenschap verschilt per type legaat. Een algemeen legataris is gehouden tot alle schulden. Een legataris onder algemene titel is gehouden tot zijn aandeel. Een bijzonder legataris is in principe niet gehouden tot schulden, maar de betaling van schulden gaat voor op de betaling van bijzondere legaten.
* **Heling:** De gevolgen van heling (het achterhouden van goederen van de nalatenschap) verschillen.
* **Vruchten:** Het recht op vruchten (zoals huurinkomsten) vanaf de datum van overlijden kan verschillen.
#### 1.4.8 Aanwas
Bij aanwas, indien één van de legatarissen verwerpt of vooroverlijdt, komt zijn deel toe aan de mede-legataris(sen), afhankelijk van de specifieke formulering en het type legaat. Dit geldt zowel voor legaten onder algemene titel als voor algemene legaten.
#### 1.4.9 Schulden
* **Algemeen legataris:** Gehouden tot alle schulden.
* **Legaat onder algemene titel:** Gehouden tot zijn aandeel in de schulden.
* **Bijzonder legataris:** In principe niet gehouden tot schulden, maar de betaling van schulden gaat voor op de afgifte van bijzondere legaten. Indien de nalatenschap onvoldoende is, kan het bijzondere legaat niet worden uitgekeerd. Een testament kan voorzien dat de afgifte van een onroerend goed 'vrij en onbelast' gebeurt.
#### 1.4.10 Heling en vruchten
* **Heling:** Een bijzonder legataris is niet verantwoordelijk voor heling in de zin van erfrecht, maar kan wel vervolgd worden voor diefstal of misbruik van vertrouwen.
* **Vruchten:** Een algemeen legataris en een legataris onder algemene titel hebben recht op de vruchten vanaf de datum van overlijden. Een bijzonder legataris heeft recht op vruchten vanaf de vordering tot afgifte of vanaf vrijwillige afgifte, tenzij de testator anders heeft bepaald.
### 1.5 Drie bijzondere giften
Dit onderdeel behandelt drie specifieke soorten giften: contractuele erfstelling, ascendentenverdeling en dubbele giften.
#### 1.5.1 Contractuele erfstelling
Dit is een contract waarbij de testator kosteloos beschikt over goederen die in zijn nalatenschap zullen vallen. Het is toegestaan tussen echtgenoten of aanstaande echtgenoten en is onherroepelijk. Sinds 1981 heeft dit type erfstelling aan betekenis ingeboet aangezien de langstlevende echtgenoot sowieso wettelijke erfgenaam is.
#### 1.5.2 Ascendentenverdeling
Dit is een ouderlijke boedelverdeling die kan plaatsvinden bij leven of bij testament. Eén of beide ouders verdelen hun nalatenschap onder hun afstammelingen. Het doel is om ruzies te vermijden, de juiste erfdelen toe te wijzen, of de verbrokkeling van bedrijven te voorkomen. De langstlevende echtgenoot kan hierbij betrokken worden via een contractuele erfstelling of zijn reservataire deel. Er wordt vaak gewerkt met het principe van 'dubbele akte': eerst een globale schenking aan alle kinderen, waarna de kinderen onderling verdelen zonder inmenging van de ouders.
#### 1.5.3 Dubbele giften met en zonder bewaarplicht
* **Dubbele gift met bewaarplicht:** Dit is uiterst zeldzaam in de praktijk en kent strenge voorwaarden, vooral bij intergenerationele giften.
* **Dubbele gift zonder bewaarplicht:** De bezwaarde begiftigde heeft de normale eigenaarsbevoegdheden. De tweede begiftigde (de verwachter) kan enkel de 'rest' verwachten. Dit is vergelijkbaar met een restschenking of gift de residuo.
> **Opmerking:** Een gift met 'doorgeefplicht' onderscheidt zich van een dubbele gift zonder bewaarplicht doordat de bezwaarde begiftigde de gift *moet* doorgeven aan de verwachter. De verwachter krijgt bij overlijden van de bezwaarde begiftigde de 'rest' en wordt geacht dit te verkrijgen van de oorspronkelijke gever. De bezwaarde begiftigde krijgt hierbij een verbod opgelegd om te beschikken bij schenking of testament.
---
# Testamentaire giften (legaten)
Dit hoofdstuk behandelt de essentie van legaten, de verschillende soorten testamenten, hun vormvereisten en de procedure rond herroeping.
### 2.1 Het testament: algemene kenmerken
Een testament is een eenzijdige, herroepelijke en persoonlijke uiterste wilsbeschikking die uitwerking krijgt na het overlijden van de testator. Het kan betrekking hebben op het geheel of een deel van iemands vermogen, alsook op andere beschikkingen die geen betrekking hebben op het vermogen, zoals wilsuitingen met betrekking tot de uitvaart of het aanstellen van een testamentuitvoerder.
#### 2.1.1 Essentiële kenmerken van een testament
* **Eenzijdig:** Het is een loutere wilsuiting van de testator.
* **Toekomstig:** De uitwerking vindt plaats na het overlijden, waardoor het testament steeds herroepbaar blijft.
* **Herroepelijk:** De testator kan zijn testament op elk moment bij leven herzien. Een legaat onder een potestatieve voorwaarde (een voorwaarde waarvan de vervulling afhangt van de wil van de testator) is geldig, mits de voorwaarde betrekking heeft op het moment van overlijden. Een testament mag geen last bevatten die tijdens het leven van de testator moet worden vervuld, aangezien het testament geheim is. Twee testamenten mogen niet van elkaar afhankelijk gemaakt worden.
* **Persoonlijk:** Vertegenwoordiging, volmacht of een conjunctief testament (bv. samen door echtgenoten geschreven) zijn niet toegelaten. Hoewel het mogelijk is om twee afzonderlijke testamenten op hetzelfde blad of op verschillende bladen te schrijven, of spiegeltestamenten te maken, wordt dit afgeraden.
* **Plechtig:** Het testament moet duidelijk geschreven zijn. Legateren door verwijzing naar een externe brief met wensen is niet toegelaten. Een datum en handtekening zijn vereist.
#### 2.1.2 Wat niet geregeld kan worden via een testament?
Bepaalde zaken kunnen niet via een testament worden geregeld, zoals de erkenning van een kind of wilsuitingen met betrekking tot euthanasie, aangezien een testament pas vrijkomt na het overlijden.
### 2.2 Vormen van testamenten
Er zijn drie hoofdtypen testamenten: eigenhandig, notarieel en testament in internationale vorm.
#### 2.2.1 Eigenhandig testament
Een eigenhandig testament moet voldoen aan drie voorwaarden:
1. **Volledig handgeschreven:** Het mag niet getypt zijn en niet door een derde bij het sterfbed geschreven. Hulp van een derde bij het opstellen is wel mogelijk, waarna de testator de tekst zelf afschrijft, met datum en handtekening. Latere toevoegingen zijn toegelaten mits ze volledig van de testator zelf zijn, met datum en handtekening.
2. **Handtekening:** Louter de naam is niet voldoende. De handtekening dient bij voorkeur onderaan het document te staan. Meelaten ondertekenen door een getuige is mogelijk, maar die getuige mag de testator niet beïnvloed hebben en mag geen erfgenaam zijn.
3. **Datum:** Een datum is verplicht; het ontbreken ervan leidt tot nietigheid van het testament, hoewel rechtspraak hier soepel mee omgaat. De datum is noodzakelijk om de bekwaamheid van de testator te bepalen en de volgorde van testamenten te bepalen. Een onvolledige datum (bv. alleen het jaartal) wordt door de rechtspraak vaak aanvaard. Een valse datum is moeilijk te bewijzen.
**Bewaring van het eigenhandig testament:**
Het kan worden afgegeven aan een notaris, eventueel met registratie in het Centraal Register voor de Laatste Wil (CRT) tegen betaling.
**Voordelen eigenhandig testament:**
Eenvoudig, kosteloos, geheim, en gemakkelijke herroeping.
**Nadelen eigenhandig testament:**
Risico op betwisting (bv. schriftvervalsing), verlies, vernietiging door derden, en juridische onjuistheden of onvolledigheden.
#### 2.2.2 Notarieel testament
Een notarieel testament wordt opgemaakt in aanwezigheid van een notaris en twee getuigen of een tweede notaris.
* **Vereisten:** De testator moet meerderjarig zijn en niet ontzet uit het recht om te getuigen. Bepaalde personen mogen geen getuige zijn, waaronder de legataris (of diens echtgeno(o)t(e)/wettelijke samenwoner), bloed- en aanverwanten van de legataris tot de tweede graad, het personeel van de legataris, de geassocieerde notaris, bloed- en aanverwanten van de testator/notaris/geassocieerde notaris tot de tweede graad, personeel van de testator/notaris/geassocieerde notaris, en de echtgeno(o)t(e)/wettelijke samenwoner van de getuige.
* **Procedure:** Het testament wordt op schrift gesteld (mag op pc) en door de notaris voorgelezen aan de testator. De testator kan het ook zelf luidop voorlezen. De akte moet uitdrukkelijk vermelden dat aan alle formaliteiten is voldaan.
* **Ondertekening:** Het testament wordt ondertekend door de testator, de notaris en de getuigen. Bij onmogelijkheid tot tekenen door de testator, moet de akte de reden hiervan vermelden.
**Bewaring van het notarieel testament:**
Afgifte aan de notaris, met registratie in het CRT.
**Voordelen notarieel testament:**
Juridisch correct, grote bewijswaarde en betrouwbaarheid, absolute bewaring via CRT, en zekerheid tot vrijgave na overlijden.
**Nadelen notarieel testament:**
Kosten, de plechtigheid van dicteren en voorlezen, en de aanwezigheid van getuigen.
#### 2.2.3 Testament in internationale vorm
Dit testament wordt geregeld door het Verdrag van Washington en erkend in België via de Wet van 2 februari 1983.
* **Kenmerken:** Het moet schriftelijk zijn (met de hand of anderszins) en niet noodzakelijk door de testator zelf geschreven. Het mag in elke taal worden opgesteld en gebeurt in aanwezigheid van een notaris en twee getuigen (geen tweede notaris).
* Dit is een goede oplossing voor personen die niet kunnen spreken, omdat zij kunnen schrijven dat het om hun testament gaat.
* Belgen die in België wonen en wiens goederen zich in België bevinden, kunnen een internationaal testament opmaken; het is dus niet exclusief voor internationale situaties. Er is een uniforme wetgeving in de staten gebonden door het Verdrag van Washington.
**Bewaring van het internationaal testament:**
Afgifte aan de notaris, met registratie in het CRT.
**Voordelen internationaal testament:**
Juridisch voorbereid, bewijswaarde, betrouwbaarheid, absolute bewaring via CRT, en zekerheid tot vrijgave na overlijden. Een notarieel testament kan hierin worden omgezet.
**Nadelen internationaal testament:**
Kosten en de aanwezigheid van getuigen.
### 2.3 Herroeping van het testament
Een later testament dat eerdere testamenten niet uitdrukkelijk herroept, vernietigt enkel de beschikkingen die strijdig zijn met het nieuwe testament. Een uitdrukkelijke herroeping is daarom aangewezen om twijfel uit te sluiten.
* **Situatie 1:** Eerste testament: 'alles naar mijn broer'. Tweede testament: 'mijn huis voor mijn petekind'. Dit is perfect uitvoerbaar.
* **Situatie 2:** Eerste testament: 'mijn huis voor mijn petekind'. Tweede testament: 'alles naar mijn broer'. Dit is een contradictie; enkel het tweede testament is uitvoerbaar.
### 2.4 Legaten en legatarissen
Een legataris is een begunstigde die door een testament een bepaald goed of een deel van de nalatenschap verkrijgt.
#### 2.4.1 Voorwaarden voor een legataris
Een legataris moet:
* Ten tijde van het overlijden bestaan (minstens verwekt zijn).
* Bepaalbaar zijn (men moet weten over wie het gaat).
* Expliciet in het testament door de testator zijn aangeduid.
#### 2.4.2 Aandachtspunten bij legaten
* **Vooroverlijden van de legataris:** Dit leidt niet automatisch tot plaatsvervulling, behalve in geval van afstammelingen die als legataris zijn aangeduid. Het aanduiden van een subsidiaire legataris is wenselijk.
* **Interpretatieproblemen:** Bij legaten die betrekking hebben op familieleden (bv. 'zoon/kleinzoon geboren uit het huwelijk van mijn zoon' en 'stiefzoon') kan er discussie ontstaan. De rechtspraak en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens hebben in bepaalde gevallen gelijkschakeling van een stiefzoon met een geboren zoon erkend.
* **Verwerping of uitsluiting van de legataris:** Duidelijke formulering in het testament is essentieel om interpretatieproblemen te vermijden, zeker wanneer er meerdere legatarissen zijn.
#### 2.4.3 Soorten legaten
Er bestaan drie soorten legaten: algemeen legaat, legaat onder algemene titel, en bijzonder legaat.
##### 2.4.3.1 Algemeen legaat
De begunstigde wordt tot de hele nalatenschap 'geroepen'. Dit betekent niet noodzakelijk dat hij alles zal krijgen of een wettelijk erfgenaam is. Hij erft alles wat niet aan anderen werd vermaakt, rekening houdend met:
* Het betalen van de schulden van de nalatenschap.
* Het uitkeren van andere legaten.
* Mogelijke samenloop met andere algemene legatarissen of reservataire erfgenamen.
**Verwoordingen voorbeelden:**
* "Ik vermaak mijn fortuin aan..."
* "Ik stel A en B aan als algemene legatarissen, elk voor een gelijk deel."
* "Ik geef alles wat er overblijft aan Z nadat de andere legatarissen hun deel gekregen hebben" (restlegaat).
##### 2.4.3.2 Legaat onder algemene titel
Dit betreft een breukdeel van het beschikbaar deel, van de hele erfenis, van alle onroerende goederen (OG), van alle roerende goederen (RG), of een combinatie hiervan.
**Verwoordingen voorbeelden:**
* "Ik legateer 50% voor de erfgenamen aan vaderskant en 50% voor de erfgenamen aan moederskant."
* "Ik legateer een kwart van de verkoopprijs van al mijn RG aan het Rode Kruis."
* "Het deel van de erfenis dat ik aan niemand heb gelegateerd, moet voor 5% naar mijn petekindje gaan."
##### 2.4.3.3 Bijzonder legaat
Dit houdt de legatering in van een bepaald goed, alles wat niet onder het algemeen legaat of legaat onder algemene titel valt.
**Verwoordingen voorbeelden:**
* "Ik legateer mijn huisraad aan mijn buurvrouw."
* "Ik legateer mijn verzameling muntstukken aan mijn enige kleindochter."
* "Ik heb 3 garageboxen en ik legateer deze aan mijn jongste zoon."
#### 2.4.4 Belang van het onderscheid tussen legaten
Het onderscheid is van belang voor:
* **Aanwas (Aanwinst):** Bij verwerping of vooroverlijden van een legataris, kan zijn deel aanwassen bij de andere legataris(sen), afhankelijk van hoe zij geroepen zijn (bv. samen tot alle OG, samen tot een helft, of samen tot de volledige erfenis).
* **Schulden:** De algemene legataris is gehouden tot alle schulden. De legataris onder algemene titel is gehouden tot zijn aandeel (kan aanvaarden onder voorrecht van boedelbeschrijving of verwerpen). De bijzonder legataris is in principe niet gehouden tot schulden, maar betaling van schulden gaat wel voor op de betaling van een bijzonder legaat. Indien de nalatenschap onvoldoende is, kan het bijzonder legaat niet betaald worden. Een bijzonder legaat mag echter vrij en onbelast worden afgegeven, tenzij de hypotheek niet kan worden geweerd.
* **Heling:** Bijzondere legatarissen zijn niet onderworpen aan de heling in de zin van erfrecht, maar kunnen wel vervolgd worden voor diefstal of misbruik van vertrouwen en verplicht worden tot een schadevergoeding.
* **Vruchten:** De algemene legataris en de legataris onder algemene titel hebben recht op de vruchten vanaf de datum van overlijden. De bijzonder legataris heeft recht op de vruchten vanaf de vordering tot afgifte of de vrijwillige afgifte, tenzij de testator anders heeft bepaald.
### 2.5 Contractuele erfstelling
Dit is een schenking van toekomstige goederen via een contract waarbij de testator kosteloos beschikt over de goederen die in zijn nalatenschap zullen vallen. Het is toegelaten tussen echtgenoten of aanstaande echtgenoten en is onherroepelijk. Sinds 1981 verliest dit aan waarde aangezien de langstlevende echtgenoot een wettelijke erfgenaam is.
### 2.6 Dubbele giften met en zonder bewaarplicht
* **Dubbele gift met bewaarplicht:** Vooral bij intergenerationele giften, met strenge voorwaarden en zelden in de praktijk.
* **Dubbele gift zonder bewaarplicht:** De bezwaarde begiftigde heeft normale eigendomsbevoegdheden. De tweede begiftigde (verwachter) kan enkel de 'rest' verwachten (gift de residuo).
Een gift met 'doorgeefplicht' houdt in dat de bezwaarde begiftigde de gift móet doorgeven aan de verwachter. De verwachter krijgt bij overlijden van de bezwaarde begiftigde de 'rest' en wordt geacht dit te verkrijgen van de oorspronkelijke gever. De bezwaarde krijgt een verbod opgelegd om te beschikken bij schenking of testament.
---
# Bijzondere vormen van giften
Dit gedeelte behandelt drie specifieke, complexere vormen van giften: contractuele erfstelling, ascendentenverdeling, en dubbele giften met of zonder bewaarplicht, inclusief gerelateerde mechanismen zoals de doorgifteplicht.
## 3. Bijzondere vormen van giften
### 3.1 Contractuele erfstelling
Een contractuele erfstelling is een overeenkomst waarbij een persoon (de erfsteller) kosteloos beschikt over goederen die in zijn nalatenschap zullen vallen. De begunstigde is de erfgestelde of erfgenaam.
* **Toegelaten:** Deze vorm van erfstelling is toegelaten tussen echtgenoten, aanstaande echtgenoten, of voor een echtpaar.
* **Karakter:** Het betreft een 'contractuele' en 'onherroepelijke' aanduiding van een erfgenaam.
* **Hedendaagse relevantie:** Sinds de wet van 1981 heeft deze vorm van erfstelling aanzienlijk aan betekenis ingeboet, aangezien de langstlevende echtgenoot (LLE) automatisch een wettelijke erfgenaam is geworden.
### 3.2 Ascendentenverdeling
De ascendentenverdeling, ook wel ouderlijke boedelverdeling genoemd, vindt plaats wanneer een ouder of beide ouders hun nalatenschap verdelen ten gunste van hun afstammelingen. Dit kan zowel bij leven als bij testament gebeuren.
* **Doel:** Het hoofddoel is het vermijden van conflicten tussen kinderen, het toewijzen van specifieke of geschikte vermogensbestanddelen aan elk kind, en het voorkomen van de verbrokkeling van bijvoorbeeld bedrijven.
* **Betrokkenheid LLE/LLP:** De langstlevende echtgenoot (LLE) of langstlevende partner (LLP) kan betrokken worden bij de ascendentenverdeling, bijvoorbeeld via een contractuele erfstelling of door diens reservataire deel.
* **Kavelvorming:** Dit principe houdt in dat vermogensbestanddelen specifiek worden toegewezen.
> **Voorbeeld:** Een schenking van onroerend goed aan een dochter, met de last voor die dochter om binnen zes maanden na het overlijden van de gever een geldbedrag te betalen aan een andere dochter.
* **Globale schenking:** Een ouder kan een globale schenking doen aan alle kinderen, met de vrijheid voor de kinderen om de nalatenschap onderling te verdelen. Dit verliest echter aan waarde door de invoering van de 'erfovereenkomst'.
* **Dubbele akte principe:** Dit houdt in dat er eerst een schenking in globo gebeurt aan alle kinderen samen, waarna de kinderen onderling de verdeling maken, zonder directe inmenging van de ouders.
### 3.3 Dubbele giften met en zonder bewaarplicht
#### 3.3.1 Dubbele giften met bewaarplicht
* **Context:** Vooral relevant bij intergenerationele giften, met strikte voorwaarden.
* **Praktijk:** Deze vorm is in de praktijk uiterst zeldzaam.
* **Bewaarplicht:** De eerste begiftigde (bezwaarde begiftigde) heeft een plicht om het geschonken goed te bewaren voor de volgende begiftigde.
#### 3.3.2 Dubbele giften zonder bewaarplicht
* **Eigenaarsbevoegdheden:** De bezwaarde begiftigde heeft de normale eigenaarsbevoegdheden.
* **Verwachte overdracht:** De tweede begiftigde, ook wel verwachter genoemd, kan slechts aanspraak maken op wat er van het geschonken goed overblijft bij het overlijden van de eerste begiftigde. Dit concept is vergelijkbaar met een restschenking of een gift de residuo.
> **Tip:** Dit principe is vergelijkbaar met een restlegaat of een legaat de residuo in het erfrecht.
#### 3.3.3 Gift met 'doorgeefplicht'
* **Geen bewaarplicht:** In tegenstelling tot de dubbele gift met bewaarplicht, is er hier geen specifieke plicht om het goed te bewaren.
* **Verplichting tot doorgeven:** De bezwaarde begiftigde is verplicht de gift door te geven aan de verwachter.
* **Verwachte verkrijging:** De verwachter verkrijgt bij het overlijden van de bezwaarde begiftigde de 'rest' van de gift.
* **Aansprakelijkheid:** De verwachter wordt geacht de gift rechtstreeks van de oorspronkelijke gever te ontvangen.
* **Beschikkingsverbod:** De bezwaarde begiftigde krijgt een verbod opgelegd om bij schenking of testament over het geschonken goed te beschikken.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Gift | Een rechtshandeling waarbij iemand uit vrijgevigheid kosteloos een zaak aan een ander overdraagt. Het betreft een rechtshandeling ten kosteloze titel, waarbij de intentie om te schenken (animus donandi) aanwezig is. |
| Schenking | Een plechtig contract dat gekenmerkt wordt door onmiddellijke en onherroepelijke afstand ten voordele van de begiftigde, die deze schenking aanvaardt. |
| Legaat of testamentaire gift | Een beschikking in een testament die een deel of het geheel van het vermogen van de erflater overdraagt aan een legataris. Legaten zijn steeds herroepbaar zolang de erflater leeft. |
| Testament | Een eenzijdige, toekomstige en herroepelijke wilsuiting van de testator die betrekking heeft op zijn vermogen of andere beschikkingen. Het wordt opgesteld volgens specifieke vormvereisten zoals persoonlijkheid, plechtigheid en schriftelijke vorm. |
| Eigenhandig testament | Een testament dat volledig met de hand geschreven is door de testator, gedateerd en ondertekend. Dit vormt een van de mogelijke vormen van testamentaire beschikkingen, naast het notarieel en internationaal testament. |
| Notarieel testament | Een testament opgesteld door een notaris, voorgelezen aan de testator en minstens twee getuigen of een tweede notaris. Dit type testament biedt juridische correctheid en grote bewijswaarheid. |
| Testament in internationale vorm | Een testament opgesteld conform het Verdrag van Washington, dat een uniforme wetgeving garandeert in de aangesloten staten. Het vereist schriftelijkheid, de aanwezigheid van een notaris en twee getuigen. |
| Herroeping van het testament | De actie waarbij een testator zijn eerdere testamentaire beschikkingen wijzigt of intrekt. Een later testament vernietigt enkel de bepalingen die strijdig zijn met het nieuwe testament, tenzij er een uitdrukkelijke herroeping plaatsvindt. |
| Legataris | De persoon die in een testament wordt aangeduid om een bepaald goed of deel van de nalatenschap te ontvangen. Een legataris moet bestaan op het moment van overlijden en expliciet zijn aangeduid in het testament. |
| Algemeen legaat | Een legaat waarbij de begiftigde geroepen wordt tot de gehele nalatenschap, wat inhoudt dat hij alles erft wat niet aan anderen werd vermaakt. Hij is wel gehouden tot de schulden van de nalatenschap. |
| Legaat onder algemene titel | Een legaat waarbij de begiftigde een breukdeel van de nalatenschap, een bepaald type goederen (zoals alle onroerende goederen) of een combinatie daarvan ontvangt. De gehoudenheid tot schulden is beperkt tot zijn aandeel. |
| Bijzonder legaat | Een legaat waarbij een specifiek goed wordt gelegateerd aan een begunstigde. De bijzonder legataris is in beginsel niet gehouden tot de schulden van de nalatenschap, maar de betaling van schulden gaat wel voor op de afgifte van bijzondere legaten. |
| Aanwas | Het principe waarbij een deel van de nalatenschap dat niet door een legataris wordt aanvaard, toekomt aan een andere legataris die wel aanvaardt. Dit speelt vooral bij legaten ten algemene titel of algemene legaten. |
| Contractuele erfstelling | Een schenking van toekomstige goederen, waarbij de erflater kosteloos beschikt over goederen die in zijn nalatenschap zullen vallen. Dit is een onherroepelijk contract dat toegelaten is tussen echtgenoten of aanstaande echtgenoten. |
| Ascendentenverdeling | Een ouderlijke boedelverdeling, hetzij bij leven, hetzij bij testament, waarbij één of beide ouders hun afstammelingen vermogen toewijzen. Het doel is ruzie te vermijden en een geschikte verdeling te realiseren. |
| Dubbele gift | Een schenking waarbij de bezwaarde begiftigde verplicht is de gift door te geven aan een verwachter. Er kan al dan niet een bewaarplicht rusten op de eerste begiftigde, afhankelijk van de specifieke voorwaarden. |
Cover
Deel III - Reserve en Beschikbaar Deel H 1 tm H 7.pptx
Summary
# De reserve en het beschikbaar deel
Dit onderwerp behandelt de wettelijke bescherming van bepaalde erfgenamen tegen de vrije testamentaire beschikkingen van de erflater, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen de reserve en het beschikbaar deel van een nalatenschap.
### 1.1 Het concept van de reserve
De reserve is een wettelijk vastgesteld deel van het vermogen van een erflater dat voorbehouden is voor bepaalde erfgenamen, de zogenaamde reservataire erfgenamen. De wetgever bepaalt dwingend dat deze erfgenamen een minimale erfrechtelijke aanspraak moeten behouden, waardoor de erfrechtelijke rechten van bepaalde familieleden niet volledig uitgesloten kunnen worden.
### 1.2 Het beschikbaar deel
Het beschikbaar deel is het resterende gedeelte van de nalatenschap waarover de erflater vrij kan beschikken, bijvoorbeeld door middel van een testament of schenkingen.
### 1.3 Wie geniet reservebescherming?
De reservebescherming geldt primair voor:
* **Afstammelingen:** Dit omvat kinderen, zowel biologisch als geadopteerd, inclusief gevallen van plaatsvervulling.
* **De langstlevende echtgenoot (LLE):** Dit is de echtgenoot die op de dag van het overlijden nog gehuwd was met de erflater.
### 1.4 Wie is uitgesloten van reservebescherming?
Volgende categorieën erfgenamen genieten geen reservebescherming en kunnen dus volledig "onteven" worden of hun erfdeel kan beperkt worden:
* Ascendenten (ouders, grootouders, etc.)
* Bevoegde zijverwanten (bv. broers en zussen)
* Niet-bevoegde zijverwanten
* De langstlevende partner (LLP)
### 1.5 Bijzondere bescherming voor behoeftige ascendenten
Hoewel ascendenten geen reserve genieten, hebben zij wel recht op een bijzondere beschermingsmaatregel in de vorm van een onderhoudsvordering ten laste van de nalatenschap, indien zij financieel zwak staan.
Voorwaarden voor deze onderhoudsvordering zijn:
* De erflater laat geen afstammelingen na.
* De ascendent is op het moment van overlijden behoeftig.
* De aanwezigheid van een LLE of LLP is irrelevant.
* Het levensonderhoud kan toegekend worden in de vorm van een kapitaal of een lijfrente.
* De vordering is gemaximeerd tot een kwart van de fictieve nalatenschap (rekenboedel), en dit per ascendent.
* De ascendent hoeft niet noodzakelijk als wettelijke erfgenaam te zijn geroepen.
### 1.6 Voorwaarden voor reservebescherming
Om aanspraak te kunnen maken op de reservebescherming, moet een erfgenaam aan de volgende voorwaarden voldoen:
* **Wettelijk erfgenaam zijn:** De persoon moet tot de erfenis geroepen zijn.
* **De erfenis aanvaarden:** Indien een afstammeling de erfenis verwerpt, geldt plaatsvervulling.
* **Zich beroepen op de reservebescherming:** Dit recht kan niet door de erflater ontnomen worden.
### 1.7 Tijdstip van uitoefening van het recht op de reservebescherming
Het recht op de reserve kan pas worden uitgeoefend na het openvallen van de nalatenschap. Afstammelingen en de LLE kunnen geen actie ondernemen tegen schenkingen die de erflater bij leven doet, tenzij er sprake is van verontrustend schenkingsgedrag, wat kan leiden tot vorderingen tot nietigheid van de schenking of andere beschermingsmaatregelen via de rechter.
### 1.8 Wat de reservebescherming dekt
De reservebescherming is een bescherming tegen schenkingen die om niet-ten kosteloze titel (om niet) worden gedaan. Handelingen onder bezwarende titel, waarbij iets anders in de plaats komt (geld of een ander goed), vallen hierbuiten.
De reservebescherming biedt ook geen bescherming tegen wettelijke lasten die op het erfdeel drukken. De reserve wordt immers berekend op de netto-boedel, na aftrek van de schulden.
### 1.9 De kwantitatieve aard van de reservebescherming
De reservebescherming is louter kwantitatief. Lasten die op een erfdeel wegen (zoals een beding van uitsluiting uit het gemeenschappelijk vermogen, een bewindsclausule, of een gift met doorgeefplicht 'de residuo'), mogen op het erfdeel drukken zolang de netto-waarde van het erfdeel niet onder de minimum-reserve zakt.
Wettelijke lasten op de reserve zijn onder meer het vruchtgebruik (VG) van de LLE op de volledige nalatenschap en het VG van de LLE op de gezinswoning en huisraad.
### 1.10 Omvang van de reserve
* **Reserve van de afstammelingen:** De reserve van de afstammelingen is globaal voor de helft van de rekenboedel. Het aantal kinderen speelt hierbij geen rol.
* **Reserve van de LLE:** De LLE heeft recht op vruchtgebruik.
* **Concrete reserve:** Dit betreft het VG op de gezinswoning en de huisraad. De LLE heeft minstens recht op dit VG, zelfs indien dit meer is dan de helft van de nalatenschap. Indien dit VG kleiner is dan de helft, wordt er bijgepast tot de helft van de nalatenschap is bereikt.
* **Abstracte reserve:** Dit omvat het VG op de helft van de rekenboedel.
### 1.11 De berekening van de rekenboedel
De berekening van de reserve en het beschikbaar deel gebeurt op basis van de "rekenboedel". Dit volgt een stappenplan:
1. **Vastleggen van de waarde van de aanwezige goederen** op de overlijdensdatum.
2. **In mindering brengen van de schulden** van de nalatenschap.
3. **Fictief toevoegen van de waarde van gedane schenkingen.**
4. **Berekenen van de totale netto-waarde van de rekenboedel**, waarna de reserve en het beschikbaar deel berekend kunnen worden.
5. **Aanrekenen van de gedane schenkingen** om te bepalen of de reservataire erfgenaam nog iets moet ontvangen of of er nog iets 'beschikbaar' is.
### 1.12 Aanrekening van schenkingen en legaten
* **Schenkingen:** Gedane schenkingen worden aangerekend op de reserve en/of het beschikbaar deel.
* **Legaten:** Legaten kunnen worden uitgekeerd uit de aanwezige goederen, maar de reserve van de reservataire erfgenamen mag hierdoor niet aangetast worden. Legaten kunnen, net als schenkingen, onderwerp zijn van inkorting.
* Indien een testament een bijzonder legaat voorziet ten gunste van een afstammeling die ook wettelijke erfgenaam is, wordt dit legaat aangerekend op diens kavel, tenzij de legataris vrijgesteld is van inbreng.
* Bij een algemeen legaat of een legaat ten algemene titel ten gunste van een afstammeling die ook wettelijke erfgenaam is, geldt er een vermoeden van vrijstelling van inbreng, waardoor het legaat op het beschikbaar erfdeel wordt aangerekend. Dit is anders indien uitdrukkelijke inbreng is voorzien.
* Legaten die geen voorschot op erfdeel zijn, kunnen slechts uitgekeerd worden voor zover er voldoende beschikbaar deel overblijft. Indien het beschikbaar deel onvoldoende is, worden deze legaten ingekort.
### 1.13 Inkorting als ultieme stap van de reservebescherming
Inkorting is de laatste stap om de reserve te beschermen. Er zijn twee vormen:
1. **Inkorting in waarde:** De begiftigde van een schenking of legaat wordt verplicht om de waarde van de schenking of het legaat (of een deel ervan) uit te betalen aan de reservataire erfgenaam.
2. **Inkorting in natura:** De begiftigde van een legaat moet afzien van het legaat of een gedeelte ervan, waarna het goed of de goederen toekomen aan de reservataire erfgenaam.
Kenmerken van inkorting:
* Vindt plaats na het openvallen van de nalatenschap.
* Is een onderdeel van de vereffening-verdeling.
* Kan in onderling overleg of via een gerechtelijke procedure.
* Moet gevraagd worden door de reservataire erfgenaam.
* Elke reservataire erfgenaam kan individueel beslissen welk standpunt hij inneemt.
#### 1.13.1 Inkorting van legaten
* **Legaten als voorschot op erfdeel:** Aangerekend op de kavel van de legataris, tenzij vrijgesteld van inbreng.
* **Legaten die geen voorschot zijn:** Kunnen slechts uitgekeerd worden voor zover er voldoende beschikbaar deel is; anders inkorting.
* **Wijze van inkorting:** In natura is de algemene regel. Inkorting in waarde is de uitzondering, onder voorwaarden.
#### 1.13.2 Inkorting van schenkingen
* Indien inkorting op legaten onvoldoende is, volgt inkorting op schenkingen.
* Dit gebeurt niet op evenredige wijze, maar start met de meest recente schenking.
* **Wijze van inkorting:** In waarde is de algemene regel. Inkorting in natura is de uitzondering.
### 1.14 Verjaring van de vordering tot inkorting
* **Algemeen:** 30-jarige verjaring.
* Als de inkortingsplichtige zélf erfgenaam is: uiterlijk op de dag van de vereffening-verdeling.
* Als de inkortingsplichtige geen erfgenaam is: 2 jaar na de sluiting van de vereffening-verdeling.
* De begiftigde derde kan standpunt vragen, waarna de reservataire erfgenamen binnen het jaar een standpunt moeten innemen en nog 2 jaar de tijd hebben om de vordering in te stellen.
### 1.15 Verzaking aan de reservebescherming
* **Principe:** Men kan geen afstand doen van een nog niet verkregen recht.
* **Uitzonderingen:**
1. Verzakken aan het recht om inkorting te vragen ná openvallen nalatenschap.
2. Punctueel beding in notariële schenkingsakte (eenzijdige verklaring).
3. Globale erfovereenkomst: tussen ouders en kinderen (en eventuele K.K. en stiefkinderen) die evenwicht creëert en verzaking aan inbreng en inkorting met zich meebrengt. Vereist notariële tussenkomst.
### 1.16 De reserve van de langstlevende echtgenoot (LLE)
De reserve van de LLE kent specifieke regels voor de concrete en abstracte reserve.
#### 1.16.1 Concrete reserve (VG gezinswoning en huisraad)
* **Reservebescherming geldt NIET indien:**
* Gezinswoning toebehoort aan een derde (bv. vennootschap).
* Gezinswoning in VG bij de erflater en dit VG is uitdovend (met uitzondering van de WTOV).
* Schenking van gezinswoning aan een derde voor het huwelijk met LLE, met voorbehoud van VG of woonrecht ten behoeve van de erflater.
* **Reservebescherming geldt WEL indien:**
* Gezinswoning gehuurd werd door de erflater.
* Gezinswoning in onverdeeldheid met LLE of deel van het GV.
* Gezinswoning in onverdeeldheid met derden, en nog steeds als gezinswoning dient.
* Indien de concrete reserve van de LLE wordt aangetast, volgt steeds inkorting in natura.
#### 1.16.2 Abstracte reserve (VG op de helft van de rekenboedel)
* Schenkingen en legaten die de abstracte reserve van de LLE aantasten, worden ingekort voor het VG. Dit resulteert in een inkortingsschuld in geldelijke waarde.
#### 1.16.3 Andere afwijkende regels voor de reserve van de LLE
* **Schenkingen gedaan vóór het huwelijk met de LLE:** De LLE kan geen inkorting vragen voor deze schenkingen, wat de rechten van begiftigden (meestal kinderen uit een eerder huwelijk) beschermt.
* **VG bij wettelijke terugkeer:** Het VG dat de LLE erft bij wettelijke terugkeer, wordt aangerekend op haar reservataire VG.
* **WTOV:** De waarde van het VG bij WTOV wordt niet opgenomen in de rekenboedel, maar de LLE erft dit VG wel en het wordt aangerekend op haar reserve.
* **Schenkingen aan de LLE:** Deze worden aangerekend op het reservataire erfdeel van de LLE.
#### 1.16.4 Ontneming en afstand van de reserve van de LLE
* **Ontneming door onterving bij feitelijke scheiding of echtscheidingseis:**
* Meer dan 6 maanden scheiding op moment van overlijden.
* Verstoorde verhouding (aangetoond via gerechtelijke akte verzoek afzonderlijk verblijf of ingediende echtscheidingsvordering).
* Ontervend testament (tijdstip van opmaak is irrelevant).
* **Erfrechtelijk beding bij EOT:** Echtgenoten kunnen in de regelingse acter overeenkomen over het behoud of de ontneming van het wettelijk erfrecht tot de echtscheiding.
* **Erfrechtelijk beding bij samenloop met stiefkinderen:** Toegelaten indien minstens één partner kinderen heeft uit een vorige relatie. Kan wederkerig zijn. Het recht op bewoning van minstens 6 maanden kan niet ontnomen worden. Deze regeling moet kenbaar gemaakt worden, bv. in huwelijksovereenkomst, en is vatbaar voor herziening.
* **Onderhoudsvordering voor de onterfde echtgenote:**
* Voorwaarde: LLE is behoeftig.
* Vordering in te stellen binnen 1 jaar na overlijden.
* Geldt voor LLE die onterfd is, of die te weinig erft om in levensonderhoud te voorzien.
---
# Wie geniet de reservebescherming en onder welke voorwaarden
De reservebescherming geldt voor specifieke erfgenamen, de reservataire erfgenamen, die beschermd worden tegen de discretionaire bevoegdheid van de erflater om zijn vermogen weg te schenken of te legateren.
### 2.1 Wie geniet de reservebescherming?
De reservataire erfgenamen zijn:
* **Afstammelingen:** Dit omvat kinderen (inclusief geadopteerde kinderen) waarvan de afstamming vaststaat. Plaatsvervulling is mogelijk.
* **Langstlevende echtgenoot (LLE):** Dit is de echtgenoot die op de dag van het overlijden gehuwd was met de erflater.
#### 2.1.1 Uitsluiting van de reservebescherming
Niet alle familieleden genieten reservebescherming. De volgende personen zijn **niet-reservataire erfgenamen** en kunnen door de erflater volledig worden onterfd of hun erfdeel kan worden beperkt:
* Ascendenten (ouders, grootouders, etc.)
* Bevoorrechte zijverwanten (bv. broers en zussen)
* Niet-bevoorrechte zijverwanten (bv. ooms en tantes)
* Langstlevende partner (niet-gehuwd)
#### 2.1.2 Bijzondere bescherming voor behoeftige ascendenten
Hoewel ascendenten geen reservataire erfgenamen zijn, genieten zij een bijzondere beschermingsmaatregel in de vorm van een **onderhoudsvordering ten laste van de nalatenschap**.
**Voorwaarden voor de onderhoudsvordering:**
* De erflater laat geen afstammelingen na.
* De ascendent is op het moment van overlijden behoeftig.
* De aanwezigheid van een LLE of langstlevende partner is irrelevant voor deze vordering.
**Toekening van de onderhoudsvordering:**
* Kan gebeuren via een kapitaal of een lijfrente.
* Het maximumbedrag is een kwart van de netto rekenboedel, per ascendent.
* De ascendent hoeft niet noodzakelijk wettelijk erfgenaam te zijn; de erflater kan testamentair bepalen dat de LLE of langstlevende partner alles erft.
### 2.2 Onder welke voorwaarden geniet een erfgenaam de reservebescherming?
De reservebescherming is een **eigen recht** dat de reservataire erfgenaam ontleent aan de wet.
* **Tijdstip van uitoefening:** Het recht op de reserve kan pas worden uitgeoefend **na het openvallen van de nalatenschap**.
* **Bescherming tegen schenkingen:** Afstammelingen en de LLE kunnen niets ondernemen tegen schenkingen die de erflater bij leven doet, tenzij het schenkingsgedrag als "verontrustend" wordt beschouwd. In dergelijke gevallen kunnen zij beschermingsmaatregelen aanvragen bij de rechter of de nietigheid van de schenking vorderen.
* **Bescherming tegen handelingen ten kosteloze titel:** De reservebescherming is gericht tegen schenkingen en andere handelingen om niet. Handelingen onder bezwarende titel, waarbij iets anders in de plaats komt (geld of een ander goed), worden niet beschouwd als aantasting van de reserve.
* **Niet tegen lasten van de nalatenschap:** De reservebescherming kan niet worden ingeroepen om bij te dragen in de lasten van de nalatenschap, aangezien de reserve wordt berekend op de nettoboedel na aftrek van schulden.
#### 2.2.1 Het eigen recht op de reserve
Het eigen recht op de reservebescherming wordt door de wet aan de reservataire erfgenaam toegekend. Dit recht kan door de erflater niet worden ontnomen. De reserve moet "berekend" worden. Indien de reserve niet uit de aanwezige goederen van de nalatenschap kan worden toegekend, kan de reservataire erfgenaam "inkorting" vragen.
#### 2.2.2 De reserve is een bescherming tegen weggeven ten kosteloze titel
De reserve is een bescherming die er enkel op gericht is de reservataire erfgenaam te beschermen tegen beschikkingen om niet (schenkingen). Handelingen onder bezwarende titel, waarbij de erflater iets van waarde ontvangt in ruil voor zijn goed, vallen hier buiten. Er komt immers iets anders in de plaats van het overgedragen goed.
#### 2.2.3 De reserve is geen bescherming tegen handelingen onder bezwarende titel
Er komt immers iets anders in de plaats, t.w. geld of een ander goed. Bijvoorbeeld, de verkoop van een appartement aan de kust met de opbrengst waarvan kunstwerken worden aangekocht, valt buiten de reservebescherming.
#### 2.2.4 De reservebescherming kan niet worden ingeroepen om niet te moeten bijdragen in de lasten van de nalatenschap
De reserve wordt immers berekend op de nettoboedel, na aftrek van de schulden. Dit betekent dat de reservataire erfgenaam eerst moet meewerken aan de voldoening van de schulden van de nalatenschap voordat zijn reserve in natura of in waarde kan worden bepaald.
#### 2.2.5 Wettelijke lasten op de reserve
Bepaalde wettelijke lasten kunnen op de reserve wegen, zolang de netto-waarde van het erfdeel niet onder de minimumreserve zakt. Voorbeelden hiervan zijn:
* Het vruchtgebruik (VG) van de LLE op de gehele nalatenschap.
* Het vruchtgebruik (VG) van de LLE op de gezinswoning en huisraad.
Deze lasten worden gekwantificeerd om te bepalen of de netto-waarde van het erfdeel van de reservataire erfgenaam de reserve overschrijdt.
### 2.3 De omvang van de reserve
De omvang van de reserve is afhankelijk van de samenstelling van de nalatenschap en de aanwezigheid van andere erfgenamen.
#### 2.3.1 Reserve van de afstammelingen
De reserve van de afstammelingen is een **globale reserve van de helft van de rekenboedel**. Het aantal kinderen speelt hierbij geen rol.
* In geval van samenloop met de LLE is de reserve in de nalatenschap geen absolute regel.
* Een kind dat een schenking verkrijgt als voorschot op erfdeel, behoudt dit voorschot.
#### 2.3.2 Reserve van de langstlevende echtgenoot (LLE)
De reserve van de LLE bestaat uit twee delen:
* **Vruchtgebruik (VG) op de gezinswoning en huisraad:** Dit is de concrete reserve. De LLE heeft hierop minstens recht, zelfs als dit groter is dan de helft van de nalatenschap. Indien dit VG kleiner is dan de helft, wordt het aangevuld tot de helft van de nalatenschap.
* **Abstracte reserve:** Dit betreft het vruchtgebruik op de helft van de rekenboedel.
Deze concrete en abstracte reserve gelden ongeacht het huwelijksstelsel.
#### 2.3.3 De rekenboedel
De reserve en het beschikbaar deel worden berekend op basis van de "rekenboedel". Dit proces omvat de volgende stappen:
1. **Vastleggen van de waarde van de aanwezige goederen** op de overlijdensdatum.
2. **In mindering brengen van de schulden** van de nalatenschap.
3. **Fictief toevoegen van de waarde van gedane schenkingen** (deze worden meegeteld voor de berekening van de omvang van de reserve en het beschikbaar deel).
4. Berekenen van de **totale netto-waarde van de rekenboedel**.
5. **Aanrekenen van de gedane schenkingen** op de reserve en het beschikbaar deel om te bepalen wat de reservataire erfgenaam nog dient te ontvangen of wat er nog beschikbaar is.
#### 2.3.4 Aanrekening van de schenkingen en legaten
* **Schenkingen:** Gedane schenkingen worden aangerekend op de reserve van de reservataire erfgenaam en op het beschikbaar deel van de niet-reservataire erfgenamen.
* **Legaten:** Legaten kunnen worden uitgekeerd uit de aanwezige goederen, maar de reserve van de reservataire erfgenamen mag hierdoor niet worden aangetast. Legaten kunnen, net als schenkingen, voorwerp zijn van inkorting indien ze de reserve aantasten.
* Indien een testamentair bepaald legaat aan een afstammeling wordt toegekend, wordt dit legaat aangerekend op diens kavel (erfdeel), tenzij de legataris vrijgesteld is van inbreng.
* Een algemeen legaat of een legaat ten algemene titel aan een afstammeling wordt vermoed vrijgesteld te zijn van inbreng, en wordt dus op het beschikbaar deel aangerekend. Indien uitdrukkelijke inbreng is voorzien, wordt het wel op de kavel aangerekend.
* Legaten die geen voorschot op het erfdeel zijn, kunnen slechts worden uitgekeerd voor zover er nog voldoende beschikbaar deel overblijft. Indien het beschikbaar deel onvoldoende is, worden deze legaten ingekort.
### 2.4 Hoe wordt de reservataire erfgenaam beschermd?
De bescherming van de reservataire erfgenaam gebeurt hoofdzakelijk via **inkorting**.
#### 2.4.1 Inkorting als ultieme stap van de reservebescherming
Inkorting is de manier waarop de reservataire erfgenaam zijn wettelijk voorbehouden deel (de reserve) kan verkrijgen wanneer dit door schenkingen of legaten is aangetast. Er zijn twee vormen van inkorting:
1. **Inkorting in waarde:** De begiftigde van een schenking of legaat is verplicht de waarde van de schenking of het legaat, of een deel ervan, uit te betalen aan de reservataire erfgenaam.
2. **Inkorting in natura:** De begiftigde van een legaat wordt verplicht af te zien van het legaat, of een gedeelte ervan. De goederen komen dan toe aan de reservataire erfgenaam.
**Kenmerken van inkorting:**
* Vindt plaats na het openvallen van de nalatenschap.
* Is onderdeel van de vereffening-verdeling.
* Kan in onderling overleg gebeuren.
* Kan een gerechtelijke procedure uitmaken bij onenigheid.
* Moet gevraagd worden door de reservataire erfgenaam.
* Elke reservataire erfgenaam kan individueel beslissen of hij inkorting vraagt.
#### 2.4.2 Inkorting van legaten
* **Legaten als voorschot op erfdeel:** Indien de testator een legaat voorziet ten gunste van een afstammeling, wordt dit legaat aangerekend op diens kavel, tenzij vrijgesteld van inbreng.
* **Legaten die geen voorschot zijn:** Deze worden ingekort indien het beschikbaar deel onvoldoende is om ze volledig uit te keren.
* **Wijze van inkorting:** In principe gebeurt inkorting van legaten in natura, tenzij de erflater uitdrukkelijk anders bepaalt of de legataris wettelijk erfgenaam is. De legataris kan een gedeeltelijke inkorting in natura aanbieden.
#### 2.4.3 Inkorting van schenkingen
Indien de inkorting van legaten niet volstaat, volgt inkorting van schenkingen. Dit gebeurt niet op evenredige wijze, maar **beginnend met de meest recente schenking**.
* **Wijze van inkorting:** In principe gebeurt inkorting van schenkingen in waarde. Een aanbod tot inkorting in natura is mogelijk, wat de reservataire erfgenaam niet kan weigeren.
#### 2.4.4 Verjaring van de vordering tot inkorting
* Algemeen geldt de **30-jarige verjaring**.
* Indien de inkortingsplichtige zelf erfgenaam is, moeten de reservataire erfgenamen de inkorting vorderen ten laatste op de dag van de vereffening-verdeling.
* Indien de inkortingsplichtige geen erfgenaam is, verjaart de vordering tot inkorting **2 jaar na de sluiting van de vereffening-verdeling**.
* De begiftigde derde kan echter een standpunt vragen aan de reservataire erfgenamen, die binnen het jaar na ingebrekestelling moeten reageren, waarna nog 2 jaar de tijd is om de vordering in te stellen.
### 2.5 Verzaking aan de reservebescherming
In principe kan men geen afstand doen van een nog niet verkregen recht. Echter, er zijn uitzonderingen:
* **Verklaring na openvallen erfenis:** Een reservataire erfgenaam kan afstand doen van zijn recht om inkorting te vragen na het openvallen van de nalatenschap.
* **Punctueel beding in schenkingsakte:** Een eenzijdige verklaring van de reservataire erfgenamen in een notariële schenkingsakte.
* **Globale erfovereenkomst:** Een overeenkomst tussen ouders en kinderen (en eventueel andere betrokkenen) met betrekking tot schenkingen, waarbij er een verklaring van "evenwicht" wordt vastgelegd en er afstand wordt gedaan van inbreng en inkorting. Vereist notariële tussenkomst.
### 2.6 De reserve van de langstlevende echtgenoot (LLE)
De reserve van de LLE kan zowel in vruchtgebruik als in volle eigendom worden toegekend, afhankelijk van de omstandigheden.
#### 2.6.1 De concrete reserve
Dit betreft het vruchtgebruik op de gezinswoning en de huisraad. Deze reserve geniet bescherming, tenzij:
* De gezinswoning toebehoort aan een derde (bv. een vennootschap).
* De gezinswoning in vruchtgebruik is bij de erflater en dit vruchtgebruik uitdooft bij overlijden (uitzondering: Wet Toepassing Huwelijksstelsel en Wettelijke Erfrecht).
* De gezinswoning werd geschonken aan een derde vóór het huwelijk met de LLE, met voorbehoud van vruchtgebruik of woonrecht voor de erflater.
Er is wel reservebescherming indien:
* De gezinswoning werd gehuurd door de erflater.
* De gezinswoning in onverdeeldheid is met de LLE, of deel uitmaakt van het gemeenschappelijk vermogen.
* De gezinswoning in onverdeeldheid is met derden en nog steeds als gezinswoning dient.
Indien de concrete reserve van de LLE wordt aangetast, volgt steeds inkorting in natura.
#### 2.6.2 De abstracte reserve
Dit omvat het vruchtgebruik op de helft van de rekenboedel. Schenkingen en legaten die de abstracte reserve van de LLE aantasten, worden ingekort voor het vruchtgebruik. Dit gaat om een inkortingsschuld in geldelijke waarde.
#### 2.6.3 Afwijkende regels voor de reserve van de LLE
* **Schenkingen gedaan vóór het huwelijk:** De LLE kan geen inkorting vragen voor schenkingen die de erflater vóór het huwelijk met haar deed. De rechten van de begiftigden (meestal kinderen uit een eerder relatie) worden beschermd.
* **Vruchtgebruik bij wettelijke terugkeer:** Het VG dat de LLE erft in het kader van wettelijke terugkeer, wordt aangerekend op haar reservataire VG.
* **Wet Toepassing Huwelijksstelsel en Wettelijke Erfrecht (WTOV):** De waarde van het VG onder de WTOV wordt niet opgenomen in de rekenboedel, maar de LLE erft dit VG wel. Het wordt dus aangerekend op haar reserve.
* **Schenkingen aan de LLE:** Deze moeten worden aangerekend op het reservataire erfdeel van de LLE.
#### 2.6.4 Ontneming en afstand van de reserve van de LLE
De reserve van de LLE kan onder bepaalde omstandigheden worden ontnomen:
* **Ontneming door onterving bij feitelijke scheiding of echtscheidingsprocedure:**
* Echtgenoten woonden op het moment van overlijden meer dan 6 maanden gescheiden.
* De verstandhouding was verstoord, aangetoond door een gerechtelijke akte tot afzonderlijk verblijf of een ingediende echtscheidingsvordering.
* Er is een ontervend testament (het tijdstip van opmaak is irrelevant).
* **Erfrechtelijk beding bij EOT (Echtscheiding door onderlinge toestemming):** Echtgenoten kunnen in de regelingse maken afspraken over het behoud of de ontneming van het wettelijk erfrecht, deels of volledig, voor de concrete of abstracte reserve, tot aan de uitspraak van het vonnis of arrest.
* **Erfrechtelijk beding bij samenloop met stiefkinderen:** Dit is toegelaten indien minstens één partner kinderen heeft uit een vorig huwelijk. Het kan de erfrechten van voorkinderen of van de echtgenoot met voorkinderen beschermen. Het recht op bewoning van minstens 6 maanden kan niet worden ontnomen. Deze regeling moet kenbaar gemaakt worden in de huwelijksovereenkomst of een notariële akte en is vatbaar voor herziening.
* **Onderhoudsvordering voor de onterfde echtgenote:** Indien de LLE behoeftig is en onterfd is, of te weinig erft voor levensonderhoud, kan zij binnen 1 jaar na overlijden een onderhoudsvordering instellen.
---
# Hoe wordt de reservebescherming uitgeoefend en de berekening van de reserve
Dit onderdeel beschrijft de methoden waarmee de reservataire erfgenaam zijn of haar recht kan uitoefenen, inclusief de berekening van de rekenboedel en de aanrekening van schenkingen.
### 3.1 Algemene principes van de reservebescherming
De reserve is een wettelijk bepaald deel van het vermogen dat vererfd wordt ten gunste van specifieke personen, de reservataire erfgenamen (afstammelingen en de langstlevende echtgenoot). De wetgever bepaalt deze minimale erfrechtelijke aanspraken op dwingende wijze, waardoor de erfrechtelijke aanspraken van bepaalde familieleden niet volledig uitgeschakeld kunnen worden. Het resterende deel van het vermogen is het 'beschikbaar deel', waarover de erflater vrij kan beschikken.
#### 3.1.1 Wie geniet de reservebescherming?
De bescherming van de reserve geldt voor:
* **Afstammelingen**: Dit omvat kinderen, inclusief geadopteerde kinderen, en personen die optreden via plaatsvervulling.
* **Langstlevende echtgenoot (LLE)**: De echtgenoot die op de dag van het overlijden gehuwd was met de overledene.
Niet-reservataire erfgenamen, zoals ascendenten, bevoorrechte en niet-bevoorrechte zijverwanten, en de langstlevende partner (LLP), kunnen door de erflater onterfd worden en hun erfdeel kan beperkt worden.
#### 3.1.2 Uitzonderingen en bijzondere regelingen
* **Onderhoudsvordering voor ascendenten**: Indien de overledene geen erfgenamen van de eerste orde achterlaat, kunnen behoeftige ascendenten een onderhoudsvordering instellen ten laste van de nalatenschap. Deze vordering is beperkt tot een maximum van een kwart van de fictieve nalatenschap ($ \frac{1}{4} $ van de FM, rekenboedel) per ascendent en kan toegekend worden in de vorm van een kapitaal of een lijfrente.
* **Wettelijke erfgenaam en aanvaarding**: Om van de reservebescherming te kunnen genieten, moet men wettelijk erfgenaam zijn, tot de nalatenschap geroepen zijn en deze aanvaarden. Indien een afstammeling de erfenis verwerpt, kan plaatsvervulling optreden.
* **Niet-absoluut karakter**: De reservebescherming is niet absoluut. Onder bepaalde omstandigheden kan deze gedeeltelijk of zelfs volledig worden weggenomen.
#### 3.1.3 Tegen wat is de reservataire erfgenaam beschermd?
De reservebescherming is in de eerste plaats **kwantitatief**. Dit betekent dat zij beschermt tegen beschikkingen die de waarde van het erfdeel van de reservataire erfgenaam verminderen. Lasten op het erfdeel, zoals een beding van uitsluiting uit het gemeenschappelijk vermogen, een bewindsclausule, een gift met doorgeefplicht 'de residuo', of wettelijke lasten zoals het vruchtgebruik van de LLE op de hele nalatenschap of het vruchtgebruik op de gezinswoning en huisraad door de langstlevende partner (LLP), mogen het netto-erfdeel niet onder de minimumreserve laten zakken.
De reservebescherming is **geen bescherming tegen handelingen onder bezwarende titel**, aangezien er bij dergelijke handelingen iets anders in de plaats komt (geld of een ander goed). Ze kan ook niet worden ingeroepen om niet te moeten bijdragen in de lasten van de nalatenschap, aangezien de reserve berekend wordt op de nettoboedel, na aftrek van de schulden.
#### 3.1.4 Uitoefening van het recht op de reservebescherming
Het recht op de reservebescherming wordt uitgeoefend **na het openvallen van de nalatenschap**. De reservataire erfgenaam haalt zijn recht rechtstreeks uit de wet. Indien zijn reserve niet volledig kan worden toegekend uit de aanwezige goederen, kan hij 'inkorting' vragen.
Indien het schenkingsgedrag van de erflater verontrustend is, kunnen beschermingsmaatregelen aan de rechter gevraagd worden of kan de nietigheid van de schenking gevorderd worden.
### 3.2 Berekening van de rekenboedel
De reserve en het beschikbaar deel worden berekend als een breukdeel van de zogenaamde 'rekenboedel'. Dit proces verloopt in verschillende stappen:
1. **Vastleggen van de waarde van de aanwezige goederen**: De waarde van de goederen die zich op het moment van overlijden in de nalatenschap bevinden, wordt bepaald.
2. **Aftrek van de schulden**: De schulden van de nalatenschap worden van de waarde van de aanwezige goederen afgetrokken.
3. **Fictieve toevoeging van schenkingen**: De waarde van schenkingen die de erflater tijdens zijn leven heeft gedaan, wordt fictief bij de nalatenschap opgeteld.
4. **Berekening van de rekenboedel**: De netto-waarde verkregen na stap 2, vermeerderd met de waarde van de schenkingen (stap 3), vormt de totale netto-waarde van de rekenboedel.
5. **Berekening van de reserve en het beschikbaar deel**: Op basis van de rekenboedel worden de fracties voor de reserve en het beschikbaar deel bepaald.
6. **Aanrekening van de gedane schenkingen**: De gedane schenkingen worden aangerekend op het erfdeel van de reservataire erfgenaam om te bepalen of deze nog iets moet ontvangen of of er nog iets 'beschikbaar' is.
#### 3.2.1 Omvang van de reserve
* **Reserve van afstammelingen**: De totale reserve van de afstammelingen bedraagt de helft ($ \frac{1}{2} $) van de rekenboedel. Het aantal kinderen speelt hierbij geen rol. Wanneer er sprake is van samenloop met de langstlevende echtgenoot, is de reserve in volle eigendom geen absolute regel. Een kind dat reeds een schenking in volle eigendom heeft ontvangen als voorschot op zijn erfdeel, behoudt deze volle eigendom.
* **Reserve van de langstlevende echtgenoot (LLE)**:
* **Concrete reserve**: Dit betreft het vruchtgebruik (VG) op de gezinswoning en de huisraad. De LLE heeft minstens recht op dit VG, zelfs indien de waarde ervan groter is dan de helft van de nalatenschap. Indien de waarde kleiner is dan de helft van de nalatenschap, wordt er bijgepast tot de helft van het VG bereikt wordt.
* **Abstracte reserve**: Dit omvat het vruchtgebruik op de helft ($ \frac{1}{2} $) van de rekenboedel.
### 3.3 Aanrekening van schenkingen en legaten
#### 3.3.1 Aanrekening van schenkingen
Schenkingen die de LLE aantasten, moeten aangerekend worden op haar reservataire erfdeel. Schenkingen die door de erflater gedaan werden vóór het huwelijk met de LLE, kunnen door de LLE geen inkorting voor vragen. Hierdoor worden de rechten van begiftigden, meestal kinderen uit een eerder relatie, beschermd.
#### 3.3.2 Aanrekening van legaten
Legaten (bepalingen in een testament die een specifiek goed toekennen) kunnen, indien nog niet uitgekeerd op de overlijdensdatum, worden uitgekeerd uit de aanwezige goederen. Echter, de reserve van de reservataire erfgenamen mag hierdoor niet worden aangetast. Legaten kunnen daarom ook voorwerp uitmaken van inkorting.
* **Legaten als voorschot op erfdeel**: Indien een testament een bijzonder legaat toekent aan een afstammeling die ook wettelijk erfgenaam is, wordt dit legaat aangerekend op diens kavel. De legataris wordt vrijgesteld van inbreng indien de erflater dit uitdrukkelijk voorziet, waardoor hij iets extra erft.
* **Algemeen legaat of legaat ten algemene titel**: Indien een afstammeling die wettelijk erfgenaam is, een algemeen legaat of een legaat ten algemene titel ontvangt, bestaat er een vermoeden van vrijstelling van inbreng. Dit betekent dat het niet op de kavel wordt aangerekend, maar wel op het beschikbaar erfdeel. Indien er uitdrukkelijk inbreng is voorzien, wordt het wel op de kavel aangerekend.
* **Legaten die geen voorschot zijn**: Deze legaten kunnen enkel worden uitgekeerd voor zover er nog voldoende beschikbaar deel overblijft. Indien het beschikbaar deel onvoldoende is, worden deze legaten ingekort. Dit geldt voor alle drie de soorten legaten.
### 3.4 Inkorting als ultieme stap van de reservebescherming
Inkorting is de ultieme maatregel om de reservebescherming te waarborgen wanneer de aanwezige goederen van de nalatenschap onvoldoende zijn om de reserve te voldoen na aftrek van legaten. Inkorting moet worden gevraagd en kan enkel door de reservataire erfgenaam zelf worden ingesteld. Elke reservataire erfgenaam kan individueel beslissen welk standpunt hij inneemt, zonder dat dit een gezamenlijk standpunt vereist.
#### 3.4.1 Vormen van inkorting
* **Inkorting in waarde**: De begiftigde van een schenking of legaat wordt verplicht om de (gedeeltelijke) waarde van de schenking of het legaat uit te betalen aan de reservataire erfgenaam. Dit is de algemene regel voor schenkingen en de uitzondering voor legaten (tenzij de erflater uitdrukkelijk een inkorting in natura toekent).
* **Inkorting in natura**: De begiftigde van een legaat wordt verplicht om af te zien van het legaat of een gedeelte ervan, waarna het goed of de goederen toekomen aan de reservataire erfgenaam. Dit is de algemene regel voor legaten, tenzij de erflater uitdrukkelijk inkorting in waarde toekent. Een aanbod in natura is mogelijk, waaraan de reservataire erfgenamen zich niet kunnen onttrekken.
#### 3.4.2 Inkorting van legaten
* **Algemene regel**: Inkorting van legaten gebeurt in principe in natura.
* **Uitzondering**: Inkorting in waarde is mogelijk indien de erflater het legaat uitdrukkelijk in natura toekent aan een legataris die ook wettelijk erfgenaam is. De legataris mag echter een gedeeltelijke inkorting in natura aanbieden, wat de reservataire erfgenamen niet kunnen weigeren.
#### 3.4.3 Inkorting van schenkingen
* **Algemene regel**: Inkorting van schenkingen gebeurt in principe in waarde.
* **Volgorde**: Indien de evenredige inkorting op legaten niet volstaat, volgt de inkorting op schenkingen. Dit gebeurt **niet op evenredige wijze**, maar start met de meest recente schenking en werkt zo terug naar de oudste schenking indien nodig. Dit is dwingend en kan door de erflater niet worden afgeweken.
* **Aanbod in natura**: Een aanbod tot inkorting in natura is mogelijk, waarbij het aanbod aan de reservataire erfgenaam kan worden gedaan. De reservataire erfgenaam kan dit aanbod niet weigeren.
#### 3.4.4 Verjaring van de vordering tot inkorting
De verjaringstermijn bedraagt algemeen 30 jaar.
* Indien de inkortingsplichtige zelf erfgenaam is, moeten de reservataire erfgenamen de inkorting uiterlijk op de dag van de vereffening-verdeling vorderen.
* Indien de inkortingsplichtige geen erfgenaam is, verjaart de inkortingsvordering twee jaar na de sluiting van de vereffening-verdeling. De begiftigde derde kan echter een standpunt vragen aan de reservataire erfgenamen, die binnen één jaar na ingebrekestelling standpunt moeten innemen en daarna nog twee jaar de tijd hebben om de vordering in te stellen.
### 3.5 Verzaking aan de reservebescherming
Hoofdregel is dat men geen afstand kan doen van een nog niet verkregen recht en geen overeenkomst kan sluiten met betrekking tot een niet opengevallen erfenis. Er zijn echter uitzonderingen:
1. **Verzakingsbeding na openvallen nalatenschap**: Men kan afstand doen van het recht om inkorting te vragen nadat de nalatenschap is opengevallen.
2. **Punctueel beding**: Een eenzijdige verklaring van de reservataire erfgenaam die wordt opgenomen in de notariële schenkingsakte, waarbij afstand wordt gedaan van bepaalde rechten.
3. **Globale erfovereenkomst**: Een overeenkomst tussen ouders en kinderen (en eventueel klein- en stiefkinderen) betreffende schenkingen. Deze overeenkomst bevestigt dat er 'evenwicht' is, wat impliceert dat er afstand wordt gedaan van inbreng en inkorting. Deze overeenkomst vereist een notariële tussenkomst.
### 3.6 De reserve van de langstlevende echtgenoot (LLE)
De reserve van de LLE kent specifieke regels, zowel voor de concrete als de abstracte reserve.
#### 3.6.1 De concrete reserve (vruchtgebruik op gezinswoning en huisraad)
De LLE geniet reservebescherming voor het vruchtgebruik op de gezinswoning en de huisraad. Er is **geen** reservebescherming voor dit VG indien:
* De gezinswoning van een derde is (bv. een vennootschap).
* De gezinswoning in VG is bij de erflater en dit betreft een uitdovend VG (uitzondering: Wettelijke Toebedeling Onverdeeld Vermogen - WTOV).
* De gezinswoning werd geschonken aan een derde met voorbehoud van VG of woonrecht voor de erflater, en dit gebeurde vóór het huwelijk met de LLE.
Er is **wel** reservebescherming indien:
* De gezinswoning door de erflater werd gehuurd.
* De gezinswoning de erflater in onverdeeldheid had met de LLE of deel uitmaakt van het gemeenschappelijk vermogen.
* De gezinswoning in onverdeeldheid met derden werd gehouden en nog steeds als gezinswoning diende.
Indien de concrete reserve van de LLE wordt aangetast, vindt er steeds een inkorting in natura plaats.
#### 3.6.2 De abstracte reserve (vruchtgebruik op de helft van de rekenboedel)
De abstracte reserve omvat het vruchtgebruik op de helft van de rekenboedel. Schenkingen die de abstracte reserve van de LLE aantasten, worden ingekort voor het VG. Dit geldt eveneens voor legaten die de abstracte reserve aantasten. In beide gevallen gaat het om een inkortingsschuld in een geldelijke waarde.
#### 3.6.3 Andere afwijkende regels voor de reserve van de LLE
* **Schenkingen gedaan vóór het huwelijk**: De LLE kan geen inkorting vragen voor schenkingen gedaan vóór haar huwelijk met de erflater.
* **Vruchtgebruik bij wettelijke terugkeer**: Het VG dat de LLE erft bij wettelijke terugkeer, moet aangerekend worden op haar reservataire VG.
* **WTOV**: De waarde van het VG in het kader van WTOV wordt niet opgenomen in de rekenboedel, maar de LLE erft dit VG wel. Het wordt dus aangerekend op de reserve.
* **Schenkingen aan de LLE**: Schenkingen aan de LLE moeten aangerekend worden op haar reservataire erfdeel.
#### 3.6.4 Ontneming en afstand van de reserve van de LLE
De reserve van de LLE kan onder bepaalde omstandigheden worden ontnomen of kan men afstand doen van de reserve.
* **Onterving bij feitelijke scheiding of echtscheidingseis**: De erflater kan zijn echtgenote onterven indien:
* De echtgenoten op het moment van overlijden al meer dan zes maanden gescheiden woonden.
* De verstandhouding verstoord was, aangetoond door een gerechtelijke akte met verzoek tot afzonderlijk verblijf of een ingediende eis tot echtscheiding.
* Er een ontervend testament bestaat, ongeacht het tijdstip van opmaak.
* **Erfrechtelijk beding bij EOT (Echtscheidingsovereenkomst)**: In de regelingseis bij een echtscheiding kunnen echtgenoten overeenkomen over het wettelijk erfrecht, onder andere om het volledig te ontnemen.
* **Erfrechtelijk beding bij samenloop met stiefkinderen**: Toegestaan indien minstens één partner kinderen heeft uit een vorig huwelijk. Deze regeling kan in beide richtingen gelden en beschermt de erfrechten van voorkinderen en/of de echtgenoot met voorkinderen. Een recht op bewoning van minstens zes maanden kan niet aan de LLE worden ontnomen. Deze regeling is vatbaar voor herziening.
* **Onderhoudsvordering voor de onterfde echtgenote**: Een behoeftige LLE die onterfd is, of niet onterfd is maar te weinig erft voor levensonderhoud, kan een onderhoudsvordering instellen binnen één jaar na het overlijden.
---
# De reserve van de langstlevende echtgenoot
Dit hoofdstuk behandelt de specifieke reserverechten van de langstlevende echtgenoot (LLE) en de omstandigheden waaronder deze rechten kunnen worden aangetast of ontnomen.
### 7.1 De reserve in vruchtgebruik
De reserve van de LLE wordt principieel in vruchtgebruik toegekend. Dit houdt in dat de LLE het recht heeft op het vruchtgebruik van bepaalde goederen uit de nalatenschap. De omvang en de aard van dit vruchtgebruik hangen af van de specifieke situatie en de samenloop met andere erfgenamen.
### 7.2 De concrete reserve
De concrete reserve van de LLE omvat het vruchtgebruik op de gezinswoning en de huisraad. Deze concrete reserve geniet een specifieke bescherming.
#### 7.2.1 Situaties waarin de concrete reserve niet geniet van bescherming
De concrete reserve van de LLE geniet geen bescherming in de volgende gevallen:
* De gezinswoning behoort toe aan een derde, bijvoorbeeld een vennootschap.
* De gezinswoning is in vruchtgebruik bij de erflater (de overleden echtgenoot) en dit vruchtgebruik is een uitdovend vruchtgebruik (uitzondering hierop is het vruchtgebruik onder een overeenkomst tot regeling van het huwelijksvermogen, WTOV).
* De gezinswoning werd geschonken aan een derde vóór het huwelijk met de LLE, met voorbehoud van vruchtgebruik of een woonrecht ten behoeve van de erflater.
#### 7.2.2 Situaties waarin de concrete reserve wel geniet van bescherming
Er is wel sprake van reservebescherming voor de concrete reserve in de volgende gevallen:
* De gezinswoning werd gehuurd door de erflater.
* De gezinswoning is onverdeeld tussen de erflater en de LLE, of maakt deel uit van het gemeenschappelijk vermogen.
* De gezinswoning is onverdeeld tussen de erflater en derden, en strekt nog steeds tot gezinswoning.
#### 7.2.3 Gevolgen bij aantasting van de concrete reserve
Indien de LLE wordt aangetast in haar concrete reserve, leidt dit steeds tot een inkorting in natura. Dit betekent dat de begunstigde van de aantasting verplicht wordt om het goed (of een deel ervan) in natura af te staan aan de LLE.
### 7.3 De abstracte reserve
De abstracte reserve van de LLE omvat het vruchtgebruik op de helft van de netto-rekenboedel. Dit houdt in dat de LLE recht heeft op het vruchtgebruik van een waarde die overeenkomt met de helft van wat overblijft na aftrek van de schulden en toevoeging van de fictieve giften.
#### 7.3.1 Inkorting van schenkingen en legaten ter invulling van de abstracte reserve
Schenkingen die de abstracte reserve van de LLE aantasten, worden ingekort voor het vruchtgebruik. Evenzo worden legaten die de abstracte reserve aantasten, ingekort voor het vruchtgebruik. In beide gevallen betreft het een inkortingsschuld in een geldelijke waarde die de LLE toekomt in vruchtgebruik.
### 7.4 Andere afwijkende regels voor de reserve van de langstlevende echtgenoot
Er zijn specifieke regels die afwijken van de algemene principes betreffende de reserve van de LLE.
#### 7.4.1 Goederen geschonken vóór het huwelijk
De LLE kan geen inkorting vragen voor schenkingen die door de erflater vóór het huwelijk met haar werden gedaan. De rechten van de begiftigden (meestal kinderen uit een eerdere relatie) worden in deze gevallen beschermd.
#### 7.4.2 Vruchtgebruik bij wettelijke terugkeer
Het vruchtgebruik dat de LLE erft in het geval van een wettelijke terugkeer (een clausule waarbij goederen bij overlijden van een begunstigde terugkeren naar de oorspronkelijke schenker of diens erfgenamen) moet worden aangerekend op haar reservataire vruchtgebruik.
#### 7.4.3 Vruchtgebruik onder een WTOV
De waarde van het vruchtgebruik dat de LLE verkrijgt onder een overeenkomst tot regeling van het huwelijksvermogen (WTOV) wordt niet opgenomen in de rekenboedel en bepaalt dus niet de omvang van de reserve. Echter, de LLE erft dit vruchtgebruik wel degelijk en het wordt daarom aangerekend op haar reserve.
#### 7.4.4 Schenkingen aan de langstlevende echtgenoot
Schenkingen die de erflater aan de LLE heeft gedaan, moeten worden aangerekend op haar reservataire erfdeel.
### 7.5 Ontneming en afstand van de reserve van de langstlevende echtgenoot
De reserve van de LLE kan onder bepaalde omstandigheden worden ontnomen of kan afstand worden gedaan van de reserve.
#### 7.5.1 Ontneming van de reserve door onterving bij feitelijke scheiding of echtscheidingsvordering
De erflater kan zijn echtgenote onterven, en daarmee haar reserve ontnemen, in de volgende drie objectief vaststelbare omstandigheden:
* De echtgenoten wonen op het moment van overlijden al meer dan zes maanden feitelijk gescheiden.
* Er is sprake van een verstoring van de verstandhouding, aangetoond door een gerechtelijke akte met een verzoek tot afzonderlijk verblijf of een ingediende eis tot echtscheiding.
* Er is een testament waarin de LLE wordt onterfd (het tijdstip van opmaak van dit testament speelt geen rol).
#### 7.5.2 Erfrechtelijk beding bij echtscheidingsovereenkomst (EOT)
Echtgenoten kunnen in de regelingakte bij een echtscheiding het volgende overeenkomen:
* Het wettelijk erfrecht blijft behouden tot de uitspraak van de echtscheidingsvonnis of arrest.
* Het wettelijk erfrecht blijft gedeeltelijk behouden tot de uitspraak van de echtscheidingsvonnis of arrest.
* Het wettelijk erfrecht blijft voor de ene echtgenoot wel en voor de andere niet behouden.
* Het wettelijk erfrecht blijft behouden voor de abstracte reserve of voor de concrete reserve van de LLE.
* Het wettelijk erfrecht wordt volledig ontnomen, al dan niet wederkerig.
#### 7.5.3 Erfrechtelijk beding in geval van samenloop met stiefkinderen
Erfrechtelijke bedingen in geval van samenloop met stiefkinderen zijn toegelaten indien minstens één van de partners kinderen heeft uit een voorgaande relatie. Deze regelingen kunnen gericht zijn op de bescherming van de erfrechten van de kinderen uit een vorig huwelijk, maar ook op de bescherming van de erfrechten van de echtgenoot die voorkinderen heeft.
* **Recht op bewoning:** Het recht op bewoning voor minimaal zes maanden kan aan de LLE niet worden ontnomen.
* **Kenbaar maken van de regeling:** Deze regeling wordt kenbaar gemaakt door ze op te nemen in de huwelijksovereenkomst, voor of tijdens het huwelijk. Wederkerigheid is niet vereist, en onterving is evenmin een vereiste. De regeling hoeft niet globaal te zijn en kan beperkt worden tot een deel van de nalatenschap. Deze regeling is vatbaar voor herziening.
#### 7.5.4 Onderhoudsvordering voor de onterfde echtgenote
Een LLE die onterfd is, of een LLE die niet onterfd is maar te weinig erft om in haar levensonderhoud te voorzien, kan een onderhoudsvordering instellen mits zij behoeftig is. Deze vordering moet worden ingesteld binnen één jaar na het overlijden.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Reserve | Het wettelijk voorbehouden deel van het vermogen dat vererfd moet worden aan bepaalde personen, de zogenaamde reservataire erfgenamen. Dit deel garandeert minimale erfrechtelijke aanspraken en kan niet door de erflater worden ontnomen. |
| Beschikbaar deel | Het gedeelte van de nalatenschap waarover de erflater vrij kan beschikken in zijn testament, bijvoorbeeld door legaten toe te kennen aan niet-reservataire erfgenamen of derden. De omvang hiervan hangt af van de reserve. |
| Reservataire erfgenaam | Een erfgenaam die wettelijk recht heeft op een deel van de nalatenschap, de reserve genaamd. Dit zijn primair de afstammelingen en de langstlevende echtgenoot. Hun erfrechtelijke aanspraken kunnen niet volledig worden uitgesloten. |
| Afstammelingen | Kinderen en hun afstammelingen in rechte lijn (kinderen, kleinkinderen, etc.) waarvan de afstamming juridisch vaststaat. Ook adoptieve kinderen worden hieronder begrepen. Zij zijn, samen met de langstlevende echtgenoot, de voornaamste reservataire erfgenamen. |
| Langstlevende echtgenoot (LLE) | De echtgenoot die nog in leven is op het moment van overlijden van de erflater, mits zij op dat moment nog gehuwd waren. De LLE geniet bijzondere bescherming en heeft recht op een reserve, die zowel in vruchtgebruik als in volle eigendom kan zijn. |
| Onderhoudsvordering | Een specifieke beschermingsmaatregel voor behoeftige ascendenten (ouders, grootouders) die geen recht hebben op de reserve, maar wel financieel zwak staan. Zij kunnen een vordering instellen ten laste van de nalatenschap voor levensonderhoud, onder bepaalde voorwaarden en beperkt tot een deel van de rekenboedel. |
| Rekenboedel | De fictieve massa van goederen die wordt gebruikt om de omvang van de reserve en het beschikbaar deel te berekenen. Deze bestaat uit de netto-waarde van de nalatenschap op het moment van overlijden, aangevuld met de waarde van alle schenkingen die de erflater bij leven heeft gedaan. |
| Inkorting | De juridische procedure waarmee een reservataire erfgenaam zijn of haar reserve kan opeisen wanneer deze door schenkingen of legaten is aangetast. Inkorting kan plaatsvinden in waarde (betaling van geld) of in natura (overdracht van goederen). |
| Vruchtgebruik (VG) | Een zakelijk recht om goederen die aan iemand anders toebehoren te gebruiken en de vruchten daarvan te genieten. In het erfrecht is het vruchtgebruik van de langstlevende echtgenoot op de gezinswoning en huisraad een belangrijk onderdeel van haar concrete reserve. |
| Legaat | Een testamentaire beschikking waarbij de erflater een bepaald goed of een bepaald deel van de nalatenschap toewijst aan een begunstigde (de legataris). Legaten kunnen worden ingekort indien ze de reserve van de reservataire erfgenamen aantasten. |
| Schenking | Een akte waarbij iemand, bij leven, een bepaald goed om niet (gratis) overdraagt aan een ander. Schenkingen die gedaan zijn tijdens het leven van de erflater, worden meegerekend in de rekenboedel voor de berekening van de reserve en kunnen onderworpen zijn aan inkorting. |
| Onverdeeldheid | Een situatie waarin een goed toebehoort aan meerdere personen gezamenlijk, zonder dat hun aandelen fysiek zijn gesplitst. Dit kan voorkomen bij de gezinswoning als deze gezamenlijk eigendom is van de erflater en een derde. |
| EOT (Echtscheiding op Onderlinge Toestemming) | Een vorm van echtscheiding waarbij beide echtgenoten akkoord gaan met de ontbinding van het huwelijk en de bijbehorende regelingen. In een EOT-akte kunnen echtgenoten ook afspraken maken over hun onderlinge erfrechtelijke posities. |
Cover
Deel V Cursus Inleiding tot het recht (1).pdf
Summary
# Gewoonte als rechtsbron
Dit onderwerp verklaart de gewoonte als een formele bron van recht, inclusief de vereiste elementen, kenmerken en het onderscheid met louter gebruik.
### 1.1 Begrip van gewoonterecht
Gewoonterecht bestaat uit niet-geschreven rechtsregels die in een samenleving als algemeen bindend worden beschouwd en die zich openbaren door herhaalde, onafgebroken en algemene toepassing in het verleden. De overtuiging dat een gewoonteregel bindend is, onderscheidt gewoonterecht van louter gebruik. Het wordt ook omschreven als feitelijk gedrag van de bevolking, gevolgd door rechtsovertuiging, waarbij burgers ervaren dat zij bij naleving ervan rechtsnormen volgen. Dit houdt in dat het geheel van rechtsregels voortkomt uit een langdurig, constant en uniform gebruik door de gemeenschap of een bevolkingsgroep, gevolgd met rechtsovertuiging [1](#page=1).
Gewoonterecht is een bron van recht die uit de samenleving ontstaat, in tegenstelling tot opgelegd recht door overheidsorganen [1](#page=1).
#### 1.1.1 Vereiste elementen van gewoonterecht
Om van gewoonterecht te kunnen spreken, moeten twee elementen aanwezig zijn: een materieel element (usus) en een psychologisch element (opinio iuris of opinio necessitatis) [1](#page=1).
##### 1.1.1.1 Het materieel element: een gebruik dat enige tijd bestaat (usus)
Het materieel element verwijst naar een vast, bestendig gebruik dat in de samenleving bestaat en berust op een ononderbroken en overeenstemmende reeks van gedragingen en handelingen. Dit bestanddeel moet aan de volgende voorwaarden voldoen [2](#page=2):
* **Algemeenheid:** De gewoonte moet gebaseerd zijn op rechtshandelingen die gesteld worden door de meerderheid van de gemeenschap of door de heersende groep daarbinnen [2](#page=2).
* **Gelijksoortigheid en bestendigheid:** Rechtsonderhorigen moeten de gewoonte volgen zonder al te veel afwisseling of tegenstrijdigheid [2](#page=2).
* **Duurzaamheid:** Het gebruik moet voortbestaan, onafgebroken, gedurende een lange periode; "une fois n’est pas coutume" [2](#page=2).
* **Openbaarheid:** De gewoonte moet vrij algemeen bekend zijn, minstens bij een groot aantal mensen [2](#page=2).
##### 1.1.1.2 Het psychologisch aspect: de overtuiging dat het een rechtsplicht is, het gebruik na te leven (opinio iuris, opinio necessitatis)
Het psychologisch aspect weerspiegelt de noodzaak van een geordend maatschappelijk leven dat mensen verplicht zich aan rechtsregels te onderwerpen. Deze rechtsovertuiging onderscheidt de gewoonte van een gebruik; gewoonte en gebruik zijn dus geen synoniemen. De gewoonte impliceert een juridische verplichting, in tegenstelling tot een gebruik [2](#page=2).
> **Tip:** Het onderscheid tussen gewoonte en gebruik is cruciaal. Een gebruik is geen formele rechtsbron waar de rechter door gebonden is, omdat er geen idee van sanctie of dwang aanwezig is. Een gewoonte daarentegen, inhoudt een juridische verplichting [2](#page=2).
Een gebruik wordt een bron van positief recht wanneer het door de betrokkenen als juridisch bindend wordt aanvaard. Dit gebeurt wanneer rechtsonderhorigen aanvoelen dat de schending van het gebruik de schending van een rechtsregel is en mogelijk tot een sanctie zal leiden. Op dat moment transformeert het gebruik tot een gewoonte en wordt het een bron van positief recht [3](#page=3).
> **Voorbeeld:** De wijze waarop de Koning na verkiezingen de regeringsvorming leidt (informatiegesprekken, benoeming van een informateur) wordt genoemd als een voorbeeld van een gebruik dat door de betrokkenen als juridisch bindend wordt ervaren [3](#page=3).
Opgepast: het Burgerlijk Wetboek (BW) hanteert vaak de term "gebruik" waar "gewoonte" wordt bedoeld. Dit is historisch te verklaren door de wens om tijdens de eerste codificatiebewegingen de invoering van de gewoonten uit het Ancien Régime te vermijden [3](#page=3).
### 1.2 Kenmerken van de gewoonte als formele bron van recht
Gewoonterecht bezit specifieke kenmerken die het als formele rechtsbron definiëren [3](#page=3).
* **Niet-geschreven rechtsbron:** Het gewoonterecht is een niet-geschreven rechtsbron. Het bestaan ervan is niet terug te vinden in een eigen, op zichzelf staand instrument, maar het bestaan en de inhoud ervan kunnen achterhaald worden in andere geschreven bronnen. Bijvoorbeeld, een rechter stelt het bestaan van gewoonterecht vast in zijn vonnis [3](#page=3).
* **Bindende rechtsbron:** Gewoonterecht is bindend, wat betekent dat iedereen gebonden is door het bestaan en de inhoud ervan [3](#page=3).
---
# Verhouding van de gewoonte tot de wet
Dit deel behandelt de rol van gewoonterecht in relatie tot geschreven wetgeving, inclusief hoe gewoonten in de wet worden opgenomen en de verschillende gradaties van gewoonte ten opzichte van de wet: secundum legem, praeter legem en contra legem.
### 2.1 De gewoonte in de wet
Historisch gezien was gewoonte de primaire rechtsbron, ontstaan uit spontane sociale praktijken zonder formele wetgevende of rechterlijke oplegging. De nadelen van gewoonterecht, zoals rechtsonzekerheid en verscheidenheid, leidden aan het einde van de achttiende eeuw tot een codificatiebeweging met als doel rechtszekerheid en rechtseenheid te bereiken. Hoewel de nadruk nu ligt op wetgeving en rechtspraak, speelt gewoonterecht nog steeds een rol in diverse sectoren, waaronder handelsrecht, grondwettelijk recht en internationaal recht [4](#page=4).
Codificatie heeft ertoe geleid dat veel gewoonten in de wet zijn opgenomen, waardoor ze hun formele eigenschap van louter gewoonterecht verloren en geschreven rechtsbronnen werden. Wetgevers bevestigen en bekrachtigen ook heden ten dage nog gewoonterechtelijke regels door ze in wetgeving op te nemen, waardoor de gewoonte een belangrijke bron van het recht blijft [5](#page=5).
> **Voorbeeld:** Oorspronkelijk vereiste art. 55 BW [oud de fysieke aanwezigheid van een pasgeboren kind bij de geboorteaangifte. Het gewoonterecht volstond echter met een verklaring van de arts. In 1984 paste de wetgever art. 55 BW aan om deze gewoonte te volgen [5](#page=5).
### 2.2 De gewoonte secundum legem (‘verklarende’ gewoonte; volgens de wet)
In gevallen waarin de wetgever verwijst naar algemene, plaatselijke of sectoriële gebruiken, verliest de gewoonte haar louter gewoonterechtelijke karakter en krijgt ze een wettelijke status. Deze expliciete wettelijke verwijzing geeft de wetgeving dynamiek en kan regionale of sectoriële variatie introduceren. Rechters dienen deze gewoonten vast te stellen, bijvoorbeeld door deskundige getuigenissen te consulteren. Schending van zo'n gewoonte door de rechter wordt beschouwd als een schending van de wet, waarop het Hof van Cassatie toeziet [5](#page=5).
Hoewel het Burgerlijk Wetboek (BW) vaak de term "gebruik" hanteert, wordt hiermee juridisch gezien "gewoonte" bedoeld [5](#page=5).
> **Voorbeelden van art. BW die verwijzen naar gebruiken/gewoonte:**
> * Art. 590 BW: plaatselijke gebruiken betreffende de vervanging van bomen door een vruchtgebruiker [5](#page=5).
> * Art. 1135 BW: overeenkomsten verbinden tot gevolgen die door billijkheid, gebruik of wet aan de verbintenis worden toegekend [5](#page=5).
> * Art. 1159 BW: dubbelzinnige bepalingen worden uitgelegd volgens het gebruikelijk in het gewest waar het contract is aangegaan [5](#page=5).
> * Art. 1160 BW: contracten worden aangevuld met gebruikelijke bedingen die niet uitdrukkelijk zijn opgenomen [5](#page=5).
> * Art. 1648 BW: rechtsvordering van gebreken bij koop moet binnen korte tijd ingesteld worden, afhankelijk van de aard van de gebreken en de gebruiken van de plaats van de koop [5](#page=5).
### 2.3 De gewoonte praeter legem (‘aanvullende’ gewoonte; naast de wet)
Omdat de wetgever niet alles kan of wenst te regelen, worden gewoonten vaak toegepast om "leemten" in de wet op te vullen. De gewoonte als aanvullende rechtsbron is van groot belang in diverse rechtsdomeinen. Een gewoonte praeter legem wordt opgeheven wanneer de wetgever een expliciete andere regeling bepaalt. De gewoonte krijgt bindende kracht als wet wanneer de rechtspraak haar naast de wet bevestigt [6](#page=6).
In het grondwettelijk recht speelt de gewoonte een belangrijke rol (grondwettelijke gewoonte). Voorbeelden hiervan zijn [6](#page=6):
* De handelende bevoegdheid van een ontslagnemende federale regering (lopende zaken) [6](#page=6).
* De benoeming van een formateur door de Koning [6](#page=6).
* De regeringsverklaring en het regeerakkoord bij de voorstelling van een nieuwe federale regering aan het parlement, gevolgd door een vertrouwensstemming [7](#page=7).
* De consensusregel in de besluitvorming van de Ministerraad [7](#page=7).
Grondwettelijke gewoonten hebben een grondwettelijke waarde en staan daardoor hoger in de hiërarchie der rechtsnormen dan wetskrachtige normen. Echter, grondwettelijke gewoonten mogen niet indruisen tegen duidelijke, geschreven grondwettelijke teksten; ze vullen de geschreven Grondwet aan maar mogen er niet mee in strijd zijn. Een wijziging van de geschreven Grondwet kan een einde maken aan een grondwettelijke gewoonte. De wetgever is gehouden grondwettelijke gewoonten te respecteren. Rechters sanctioneren de niet-naleving van een gewoonterechtelijke regel, bijvoorbeeld door een benoeming te vernietigen die de bevoegdheid van een federale regering in lopende zaken overschrijdt [7](#page=7).
> **Tip:** Grondwettelijke gewoonten kunnen juridisch bindend zijn en staan in de hiërarchie boven gewone wetten, zolang ze niet in strijd zijn met de geschreven Grondwet.
### 2.4 De gewoonte contra legem (tegen de wet)
Sommige gewoonten zijn in strijd met uitdrukkelijke wettelijke bepalingen. De rechtskracht van dergelijke gewoonten is problematisch. Een onderscheid wordt gemaakt tussen gewoonten die strijdig zijn met een suppletieve (aanvullende) wetsbepaling en gewoonten die strijdig zijn met een dwingende wetsbepaling [7](#page=7).
* **Strijdig met suppletieve bepalingen:** In dit geval heeft de gewoonte voorrang. Rechtspraak erkent dat aanvullende wetsbepalingen, die niet dwingend zijn opgelegd en waarvan partijen contractueel kunnen afwijken, opzij geschoven kunnen worden door gewoonterecht [8](#page=8).
* **Strijdig met dwingend recht:** Hier primeert de wet op de strijdig zijnde gewoonte. Echter, een dwingende regel verliest betekenis als de samenleving de noodzakelijkheid van die regel (opinio neccessitatis) niet langer onderschrijft [8](#page=8).
Tevens mag men bij overeenkomst afwijken van een gewoonte, mits geen regel van openbare orde dit verbiedt [8](#page=8).
> **Voorbeeld van gewoonte contra legem:** Art. 231 Strafwetboek (Sw.) verbiedt het dragen van een valse naam, maar gehuwde vrouwen worden doorgaans niet vervolgd voor het gebruik van de naam van hun echtgenoot [7](#page=7).
---
# Algemene rechtsbeginselen als rechtsbron
Algemene rechtsbeginselen vormen een belangrijke, zij het vaak ongeschreven, bron van het recht, die fundamenteel is voor de rechtszekerheid en rechtvaardigheid binnen een rechtsorde [10](#page=10).
### 3.1 Begrip en kenmerken van algemene rechtsbeginselen
Algemene rechtsbeginselen zijn moeilijk eenduidig te definiëren, maar verschillende auteurs belichten hun essentie. Ze worden omschreven als formele bronnen van het recht, die ongeschreven rechtsregels vormen en het morele en institutionele kader van de maatschappelijke organisatie vormen. Deze beginselen zijn fundamenteel, essentieel voor rechtszekerheid en rechtvaardigheid, en worden zowel door de wetgever als door de rechter 'gevonden' of geformuleerd [10](#page=10) [11](#page=11) [9](#page=9).
Belangrijke kenmerken zijn:
* **Formele bronnen van het recht:** Ze creëren juridische normen [9](#page=9).
* **In beginsel ongeschreven recht:** Net als gewoonterecht zijn ze niet vastgelegd in één specifiek document, maar hun bestaan en inhoud kunnen worden afgeleid uit andere geschreven bronnen zoals rechterlijke uitspraken [10](#page=10).
* **Fundamentele rechtsregels:** Ze vormen de basis van de rechtsorde en zijn essentieel voor maatschappelijke organisatie, rechtszekerheid en rechtvaardigheid [10](#page=10) [11](#page=11).
* **Ontdekking en positivering:** Algemene rechtsbeginselen worden vaak door de rechter 'ontdekt' door ze af te leiden uit bestaande normen. Echter, voor juridische geldigheid moeten ze gepositiviseerd worden door de wetgever of rechter, wat betekent dat ze in positief recht (geschreven wetgeving of jurisprudentie) worden opgenomen [11](#page=11) [12](#page=12).
> **Tip:** Hoewel algemene rechtsbeginselen vaak ongeschreven zijn, kunnen hun principes teruggevonden worden in geschreven rechtsbronnen.
#### 3.1.1 De rol van de rechter en de wetgever
De vaststelling van algemene rechtsbeginselen wordt sterk geassocieerd met de rol van de rechter, die deze normen afleidt uit constitutionele, wettelijke of reglementaire normen. Sommige auteurs zien ze als een 'ontdekking' van wat impliciet al bestond, vooral wanneer wetgeving ontoereikend, onduidelijk of tegenstrijdig is [11](#page=11).
VELAERS benadrukt echter ook de rol van de wetgever. Hij stelt dat rechtsethische beginselen, zoals het principe dat de staat onderworpen is aan het recht, pas algemene rechtsbeginselen worden wanneer ze door de wetgever of rechter in het positief recht worden opgenomen ("gepositiviseerd"). Veel algemene rechtsbeginselen zijn tegenwoordig bevestigd en neergeschreven door nationale en internationale wetgevers, zoals het recht op verdediging onder artikel 6 EVRM [12](#page=12).
### 3.2 Verhouding van algemene rechtsbeginselen tot wetgeving en hun plaats in de hiërarchie
De verhouding tussen algemene rechtsbeginselen en de wetgeving kan op verschillende manieren worden geduid, wat ook hun plaats in de hiërarchie van rechtsnormen bepaalt.
#### 3.2.1 Algemene rechtsbeginselen neergeschreven in wetgeving
Veel algemene rechtsbeginselen zijn expliciet opgenomen in nationale en internationale wetgeving (bv. artikel 1382 BW voor aansprakelijkheid, artikel 6 EVRM voor behoorlijke rechtsbedeling). Door deze opname verliezen ze hun oorspronkelijke ongeschreven karakter, maar blijven ze niettemin bestaan als algemene rechtsbeginselen [12](#page=12).
#### 3.2.2 Algemene rechtsbeginselen secundum legem
Dit verwijst naar situaties waarin de wetgever expliciet naar algemene rechtsbeginselen verwijst en de rechter oproept deze toe te passen. Artikel 2 Ger.W. is hier een voorbeeld van, waarin de toepassing van rechtsbeginselen wordt toegestaan wanneer deze niet strijdig zijn met de bepalingen van het Wetboek [13](#page=13).
#### 3.2.3 Algemene rechtsbeginselen praeter legem
Hier heeft de wetgever het algemeen rechtsbeginsel niet in de wet opgenomen, noch de rechter opgedragen dit te doen. De rechter identificeert het beginsel echter zelf en past het toe in zijn rechtspraak (jurisprudentiële erkenning). Het Hof van Cassatie aanvaardt deze werkwijze, maar controleert of er voldoende grond is voor de erkenning van zo'n beginsel om rechtszekerheid te waarborgen [13](#page=13) [14](#page=14).
> **Tip:** Jurisprudentiële erkenning van algemene rechtsbeginselen (praeter legem) wordt door het Hof van Cassatie nauwlettend gevolgd om een 'wildgroei' te voorkomen.
#### 3.2.4 Algemene rechtsbeginselen contra legem
Er wordt een onderscheid gemaakt tussen algemene rechtsbeginselen van grondwettelijke aard en die van wettelijke aard [14](#page=14).
* **Algemene rechtsbeginselen van grondwettelijke aard:** Deze zijn fundamenteel voor de rechtsorde en worden geacht intrinsiek deel uit te maken van de grondwet. Ze staan in de hiërarchie boven de wet en krijgen voorrang indien ze tegen de wet ingaan (contra legem). Het Grondwettelijk Hof toetst wetskrachtige normen aan deze beginselen, vaak via het gelijkheidsbeginsel. Voorbeelden zijn het rechtszekerheidsbeginsel, het verbod op inbreuk op kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissingen, het recht op een daadwerkelijk jurisdictioneel beroep, en het beginsel van de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter. Het Hof van Cassatie heeft ook dergelijke beginselen erkend, zoals de voorrang van internationaal recht op nationaal recht [14](#page=14) [15](#page=15).
* **Algemene rechtsbeginselen van wettelijke aard:** Deze vullen wetskrachtige normen aan en staan in de hiërarchie boven uitvoeringsbesluiten van administratieve organen. Ze kunnen de wet aanvullen waar leemtes bestaan, maar mogen in principe niet afwijken van of ingaan tegen de wet. Een voorbeeld is het zorgvuldigheidsbeginsel [15](#page=15).
---
# Billijkheid als rechtsbron
Billijkheid dient als een correctie op de algemeenheid van de rechtsregel om onrechtvaardigheid te voorkomen [17](#page=17).
### 4.1 Begrip van billijkheid
Het beginsel van billijkheid erkent dat de strikte toepassing van geschreven rechtsregels soms kan leiden tot resultaten die indruisen tegen fundamentele noties van rechtvaardigheid, eerlijkheid en redelijkheid. Het axioma "Summum ius, summa iniuria" (het hoogste recht kan het hoogste onrecht zijn) illustreert dit fenomeen. Het voornaamste doel van billijkheid is het verzachten van de potentieel harde gevolgen van een strikte wetsinterpretatie. Hoewel in common law-systemen 'equity' een prominente rol speelt, fungeert billijkheid in het Belgische rechtsstelsel primair als een inspiratiebron voor zowel de wetgever als de rechter [17](#page=17).
### 4.2 De verhouding van billijkheid tot de wet in materiële zin
De relatie tussen billijkheid en de materiële wet kan op verschillende manieren worden geanalyseerd:
#### 4.2.1 Billijkheid in de wet
In sommige gevallen ligt de billijkheid expliciet ten grondslag aan wettelijke bepalingen. Dit betekent dat de wetgever een regeling op een manier heeft vormgegeven die inherent rekening houdt met billijkheidsoverwegingen [17](#page=17).
> **Voorbeeld:** Artikel 1244 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat een schuldenaar niet kan eisen dat de schuldeiser een deelbetaling aanvaardt, maar de rechter kan wel, met grote omzichtigheid en rekening houdend met de omstandigheden van de partijen, uitstel verlenen voor de betaling [17](#page=17).
#### 4.2.2 Billijkheid secundum legem
Dit betreft situaties waarin wettelijke bepalingen expliciet verwijzen naar billijkheid, waardoor de rechter wordt opgedragen "naar billijkheid" te oordelen. Het begrip 'billijkheid' functioneert hier als een open norm die de rechter dient in te vullen, zonder dat de wetgever specifieke richtlijnen verschaft [18](#page=18).
> **Voorbeelden:**
> * Artikel 11, eerste lid van de Gecoördineerde wetten op de Raad van State van 12 januari 1973: Wanneer geen ander rechtscollege bevoegd is, oordeelt de afdeling bestuursrechtspraak naar billijkheid en met inachtneming van alle omstandigheden van openbaar en particulier belang over eisen tot herstelvergoeding voor schade veroorzaakt door een administratieve overheid [18](#page=18).
> * Artikel 1135 BW: Overeenkomsten binden niet enkel tot het uitdrukkelijk bepaalde, maar ook tot de gevolgen die de billijkheid, het gebruik of de wet aan de verbintenis toekennen [18](#page=18).
> * Artikel 1386bis BW: De rechter kan, in geval van schade veroorzaakt door een persoon die zich in een staat van krankzinnigheid of ernstige geestesstoornis bevindt, hem een volledige of gedeeltelijke vergoeding opleggen, naar billijkheid, rekening houdend met de omstandigheden en de toestand van de partijen [18](#page=18).
#### 4.2.3 Billijkheid praeter legem
In dit geval vult de rechter lacunes in het recht op basis van billijkheid, zelfs wanneer de wetgever niet expliciet naar billijkheid heeft verwezen [18](#page=18).
> **Voorbeelden:**
> * Artikel 1134 BW, dat stelt dat overeenkomsten te goeder trouw moeten worden uitgevoerd, biedt ruimte voor de rechter om billijkheidsoverwegingen mee te nemen [19](#page=19).
> * Artikel 1382 BW inzake schadevergoeding voor onrechtmatige daad: Het Hof van Cassatie heeft geoordeeld dat de rechter de schade *ex aequo et bono* (synoniem voor "naar billijkheid") kan vaststellen indien partijen geen elementen voor een nauwkeurige begroting kunnen verschaffen [19](#page=19).
#### 4.2.4 Billijkheid contra legem
In beginsel mag een rechter een duidelijke wetsbepaling niet terzijde schuiven omdat deze naar zijn oordeel tot onbillijke gevolgen zou leiden. Een toepassing van billijkheid *contra legem* (tegen de wet in) is in het Belgische rechtsbestel in principe niet toegestaan; billijkheid kan geen reden zijn om geschreven recht te negeren [19](#page=19).
---
# De overeenkomst als rechtsbron
Hieronder volgt een studiegidssectie over de overeenkomst als rechtsbron, gebaseerd op de verstrekte documentatie.
## 5. De overeenkomst als rechtsbron
Het onderwerp van de overeenkomst als rechtsbron onderzoekt of overeenkomsten als een bron van recht kunnen worden beschouwd, met aandacht voor hun kracht, relatieve werking en specifieke toepassingen zoals collectieve arbeidsovereenkomsten.
### 5.1 De aard en kracht van de overeenkomst
Er bestaat in de rechtsleer discussie over de vraag of de overeenkomst beschouwd kan worden als een rechtsbron. In private overeenkomsten wordt recht gecreëerd, maar de overeenkomst wordt gezien als een afgeleide rechtsbron. De kracht van de overeenkomst wordt ontleend aan de wet, zoals vastgelegd in artikel 1134, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (BW), dat stelt: “Alle overeenkomsten die wettig zijn aangegaan, strekken degenen die deze hebben aangegaan, tot wet.”. Dit principe van wilsautonomie, een basisbeginsel van het gemeenrecht, stelt burgers in staat hun rechtsverhoudingen bij overeenkomst te regelen, met de waarde van een wet [20](#page=20).
**Tip:** Artikel 1134 BW benadrukt de bindende kracht van wettig aangegane overeenkomsten, wat de basis vormt voor de contractvrijheid.
### 5.2 De relatieve werking van de overeenkomst
Een overeenkomst heeft geen absolute werking, maar slechts een relatieve werking. Dit principe is terug te vinden in artikel 1165 BW, dat bepaalt: “Overeenkomsten brengen alleen gevolgen teweeg tussen de contracterende partijen; zij brengen aan derden geen nadeel toe en strekken hun slechts tot voordeel in het geval voorzien bij artikel 1121.”. Hieruit volgt dat een overeenkomst enkel de rechten en plichten van de direct betrokken partijen regelt en niet kan worden tegengeworpen aan rechtssubjecten die er geen partij bij zijn [20](#page=20).
> **Voorbeeld:** Als persoon A een koopovereenkomst sluit met persoon B, dan binden enkel A en B zich aan de voorwaarden van die overeenkomst. Persoon C, die geen partij is bij de overeenkomst, kan niet door A of B worden verplicht tot iets op basis van die specifieke overeenkomst.
Een privaatrechtelijke overeenkomst heeft in beginsel geen normatieve werking [20](#page=20).
### 5.3 Uitzondering: collectieve arbeidsovereenkomsten (CAO)
Een uitzondering op de algemene regel van niet-normatieve werking van privaatrechtelijke overeenkomsten wordt gevormd door sommige collectieve arbeidsovereenkomsten (CAO). Een CAO is een akkoord tussen werknemersorganisaties en werkgeversorganisaties of individuele werkgevers, dat individuele en collectieve betrekkingen tussen werkgevers en werknemers regelt [20](#page=20).
In bepaalde omstandigheden kan een CAO door de Koning bij Koninklijk Besluit (K.B.) algemeen verbindend worden verklaard. Wanneer een CAO algemeen verbindend is verklaard, heeft deze dezelfde rechtskracht als een K.B.. Dit betekent dat er rechten en plichten ontstaan voor personen die de overeenkomst niet hebben ondertekend, en dat de CAO bindend is voor alle betrokken werkgevers en werknemers binnen de werkingssfeer [20](#page=20).
### 5.4 Billijkheid en de uitvoering van overeenkomsten
Artikel 1134 BW bevat de bepaling dat overeenkomsten te goeder trouw moeten worden uitgevoerd. Deze bepaling geeft de rechter ruimte om met de billijkheid rekening te houden [19](#page=19).
Daarnaast bevat artikel 1382 BW de regel inzake de vergoeding voor schade uit onrechtmatige daad. Het Hof van Cassatie heeft geoordeeld dat de rechter de schade *ex aequo et bono* (naar billijkheid) moet vaststellen indien geen van de partijen elementen voor een nauwkeurige begroting verschaft of kan verschaffen [19](#page=19).
#### 5.4.1 Billijkheid *contra legem*
In beginsel mag de rechter een duidelijke wetsbepaling niet terzijde schuiven omdat deze naar zijn oordeel tot onbillijke gevolgen leidt. Er is voor een werking van de billijkheid *contra legem* (tegen de wet in) in beginsel geen plaats in het Belgische rechtsbestel. Billijkheid kan geen excuus zijn om het geschreven recht naast zich neer te leggen [19](#page=19).
---
# Handhaving van de normenhiërarchie
Het handhaven van de hiërarchie van rechtsnormen is essentieel voor een rechtsstaat, waarbij specifieke organen toezien op de naleving van de hiërarchische ordening van wetgeving en besluiten [21](#page=21).
### 6.1 De rol van het Grondwettelijk Hof
Het Grondwettelijk Hof waakt over de overeenstemming van wetten, decreten en ordonnanties met de Grondwet [21](#page=21).
#### 6.1.1 Plaats en geschiedenis van het Grondwettelijk Hof
Oorspronkelijk kende België het principe van de "onschendbaarheid van de wet", waarbij men vreesde voor een "gouvernement des juges" en wetten niet getoetst konden worden aan de Grondwet. Met de oprichting van het Arbitragehof in 1980, later herbenoemd tot Grondwettelijk Hof in 2007, werd een mechanisme voor grondwettelijkheidstoetsing ingevoerd. Het Hof bekleedt een eigen, unieke positie in het staatsbestel en maakt geen deel uit van de rechterlijke macht. De organieke regeling is vastgelegd in artikel 142 van de Grondwet en de Bijzondere Wet van 6 januari 1989 [21](#page=21) [22](#page=22).
#### 6.1.2 Samenstelling van het Grondwettelijk Hof
Het Hof bestaat uit twaalf rechters, zes Nederlandstalige en zes Franstalige. De helft van de rechters heeft juridische ervaring (magistraat, referendaris, hoogleraar), terwijl de andere helft ervaring heeft als parlementslid. Deze samenstelling beoogt een evenwicht te bewaren tussen juridische expertise en politieke gevoeligheid, en dient als waarborg tegen een "gouvernement des juges". Er is tevens een om en om verdeling van het voorzitterschap tussen een Nederlandstalige en een Franstalige voorzitter [22](#page=22) [23](#page=23).
#### 6.1.3 Bevoegdheid van het Grondwettelijk Hof
De bevoegdheid van het Grondwettelijk Hof kent verschillende facetten [23](#page=23):
##### 6.1.3.1 Toezicht op bevoegdheidsverdelende regels
Het Hof controleert of de wetgever, decreetgever en ordonnantiegever de regels inzake de bevoegdheidsverdeling tussen de federale staat, gemeenschappen en gewesten naleven [23](#page=23).
##### 6.1.3.2 Toezicht op bepaalde artikelen van de Grondwet
Initieel, van 1988 tot 2003, betrof dit toezicht de grondrechten in artikelen 10, 11 en 24 van de Grondwet, gerelateerd aan de overdracht van onderwijsbevoegdheden. Het Hof interpreteerde deze artikelen ruim, waardoor ook andere rechten en vrijheden getoetst konden worden. Sinds 2003 is de toetsingsbevoegdheid uitgebreid tot alle artikelen van Titel II ("De Belgen en hun rechten") en de artikelen 170, 172 en 191 van de Grondwet (wettigheidsbeginsel en gelijkheidsbeginsel in fiscale zaken, gelijkstelling van vreemdelingen). Sinds de Zesde Staatshervorming in 2014 is ook artikel 143, § 1, van de Grondwet (federale loyaliteit) toegevoegd aan de toetsingsmogelijkheden [24](#page=24).
Het Grondwettelijk Hof kan echter nog steeds niet alle artikelen van de Grondwet toetsen. De controlebevoegdheid geldt voor wetskrachtige normen, waaronder bijzondere wetten, gewone wetten, bijzondere decreten, decreten, bijzondere ordonnanties, ordonnanties en bekrachtigde koninklijke besluiten. Gewone koninklijke besluiten vallen onder de bevoegdheid van de Raad van State. Het Grondwettelijk Hof is niet de enige instantie die schendingen van de Grondwet kan sanctioneren; de gewone rechter en de Raad van State hebben hierin ook een rol, zij het ten aanzien van andere normen [24](#page=24) [25](#page=25).
##### 6.1.3.3 Instrumenten voor de uitoefening van de bevoegdheid
Het Grondwettelijk Hof beschikt over de volgende instrumenten [25](#page=25):
* **Vernietiging:** Dit betekent dat het Hof een wetskrachtige norm met terugwerkende kracht (ex tunc) en tegenover iedereen (erga omnes) uit het rechtsverkeer wegneemt. Om de rechtszekerheid te waarborgen, kan het Hof bepalen dat de gevolgen van de vernietigde bepaling tijdelijk of definitief gehandhaafd blijven. Het beroep tot vernietiging moet in principe binnen zes maanden na bekendmaking worden ingesteld, met een kortere termijn van zestig dagen voor wetten, decreten of ordonnanties die instemming verlenen met een verdrag. Het kan worden ingesteld door de federale ministerraad of een gemeenschaps- of gewestregering, de voorzitter van een parlementaire vergadering (op verzoek van tweederde van de leden), of iedere natuurlijke of rechtspersoon met een voldoende belang [25](#page=25) [26](#page=26).
* **Schorsing:** In afwachting van een uitspraak over vernietiging, kan het Hof de uitvoering van een norm verbieden indien een ernstig en moeilijk herstelbaar nadeel dreigt. Hiervoor zijn twee voorwaarden vereist: een ernstig middel (een schending die summier onderzoek rechtvaardigt) en de dreiging van een moeilijk te herstellen ernstig nadeel. De vordering tot schorsing moet binnen drie maanden na bekendmaking worden ingediend. Het Hof hanteert strenge criteria voor schorsingsverzoeken vanwege de vergaande gevolgen [26](#page=26) [27](#page=27).
* **Prejudiciële vraagstelling:** Andere rechters kunnen aan het Grondwettelijk Hof vragen of een wetskrachtige norm in overeenstemming is met de bevoegdheidsverdelende regels of de toetsbare grondwetsartikelen, wanneer dit antwoord noodzakelijk is voor de oplossing van het aanhangige geschil. Het rechtscollege dat de vraag stelde, moet zich schikken naar het arrest van het Grondwettelijk Hof [27](#page=27).
### 6.2 De verhouding hogere rechtsnorm – besluit
Deze verhouding wordt beheerst door het wettigheidsbeginsel en de exceptie van onwettigheid, met de Raad van State als belangrijkste handhavingsinstantie [27](#page=27).
#### 6.2.1 Het wettigheidsbeginsel
In een rechtsstaat zijn overheidsdragers gebonden door het objectief recht. Het wettigheidsbeginsel houdt in dat organen van de uitvoerende macht enkel mogen handelen mits zij daartoe uitdrukkelijk gemachtigd zijn door de Grondwet of een wetskrachtige norm. Op federaal vlak is dit principe afgeleid uit artikel 105 van de Grondwet. Op gemeenschaps- en gewestniveau geldt een equivalent principe via artikel 78 van de Bijzondere Wet Hervorming Instellingen. Het wettigheidsbeginsel vereist dat handelingen van overheidsorganen gesteund moeten zijn op regels van een hogere rang. Tevens moeten hogere rechtsnormen worden geëerbiedigd. Toepassingen hiervan zijn artikel 159 van de Grondwet en artikel 14 van de Gecoördineerde wetten op de Raad van State [28](#page=28) [29](#page=29).
#### 6.2.2 De exceptie van onwettigheid
Dit principe, vastgelegd in artikel 159 van de Grondwet, houdt in dat hoven en rechtbanken algemene, provinciale en plaatselijke besluiten en verordeningen alleen toepassen voor zover ze met de wet overeenstemmen. Onwettigheid wordt hierbij niet rechtstreeks bestreden, maar onrechtstreeks aangevoerd als exceptie voor de gewone rechter in het kader van een concreet geschil. De rechter kan dan besluiten een onwettig besluit buiten toepassing te laten in het betreffende geschil (inter partes), zonder dat het besluit definitief wordt vernietigd. Artikel 159 Gw. wordt ruim geïnterpreteerd en omvat alle overheidsbesluiten [29](#page=29) [30](#page=30).
#### 6.2.3 De Raad van State, afdeling bestuursrechtspraak
De Raad van State, opgericht in 1946 en ingeschreven in de Grondwet in 1993, is het hoogste administratief rechtscollege en heeft een statuut "sui generis". Hij bestaat uit een afdeling wetgeving en een afdeling bestuursrechtspraak [31](#page=31).
##### 6.2.3.1 De taken van de afdeling wetgeving
De afdeling wetgeving verleent adviezen over voorontwerpen en voorstellen van wetgevende akten en reglementaire besluiten. Dit advies is niet bindend, maar geniet juridisch gezag en onderzoekt de juridisch-technische aspecten, strijdigheid met hogere normen, en interne coherentie [31](#page=31).
##### 6.2.3.2 Het beroep tot nietigverklaring (annulatieberoep wegens machtsoverschrijding)
Dit is het meest geschikte middel om het wettigheidsbeginsel te handhaven en kan gericht worden tegen alle bestuurshandelingen, zowel reglementaire als individuele. Het is een objectief beroep gericht op de naleving van het objectief recht door de overheid. Een vernietigingsarrest heeft "erga omnes"-werking. Vernietigingsgronden omvatten onbevoegdheid, schending van vorm- en procedurevoorschriften, schending van de wet en machtsafwending. De termijn om dit beroep in te stellen bedraagt in beginsel zestig dagen [32](#page=32) [33](#page=33).
##### 6.2.3.3 Het administratief kort geding
Omdat een gewoon beroep bij de Raad van State de uitvoering van een beslissing niet schorst, is er een procedure van administratief kort geding [33](#page=33).
* **Gewone vordering tot schorsing:** De Raad van State kan de tenuitvoerlegging van een bestuurshandeling schorsen indien cumulatief voldaan is aan twee voorwaarden: een ernstig middel (wettigheidskritiek die waarschijnlijk tot vernietiging leidt) en een spoedeisende zaak waarbij de behandeling in de hoofdprocedure te lang zou duren. De Raad houdt hierbij rekening met de belangenafweging, ook van het openbaar belang [34](#page=34).
* **Vordering tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid:** In uitzonderlijke gevallen waar de algemene termijn te lang is, kan een procedure bij uiterst dringende noodzakelijkheid worden ingeroepen. Naast een ernstig middel is hierbij een uiterst dringende noodzakelijkheid vereist die onverenigbaar is met de behandelingstermijn van de gewone schorsingsvordering. De procedure is opgezet om binnen enkele uren of dagen uitspraak te doen. Te lang wachten met het instellen van dit beroep kan ontkrachting van het spoedeisende karakter inhouden [35](#page=35).
##### 6.2.3.4 Gevolgen van een vernietigingsarrest van de Raad van State
Een vernietigingsarrest van de Raad van State heeft gezag van gewijsde "erga omnes" en werkt terug tot de dag dat de beslissing werd genomen, waardoor de gehandelde handeling geacht wordt nooit te hebben bestaan [36](#page=36).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Gewoonterecht | Rechtsregels die niet zijn vastgelegd in geschreven wetten, maar ontstaan zijn uit langdurig, constant en uniform gebruik door de gemeenschap, gepaard gaande met de overtuiging dat deze regels juridisch bindend zijn. |
| Materieel element (usus) | Het eerste vereiste voor gewoonterecht; dit omvat een gebruik dat enige tijd bestaat, gekenmerkt door algemeenheid, gelijksoortigheid en bestendigheid, duurzaamheid en openbaarheid. |
| Psychologisch element (opinio iuris, opinio necessitatis) | Het tweede vereiste voor gewoonterecht; dit is de overtuiging van de rechtsonderhorigen dat het naleven van het gebruik een rechtsplicht is, wat het onderscheidt van een louter gebruik. |
| Gebruik | Een feitelijk gedrag in de samenleving dat nog niet gepaard gaat met de overtuiging dat het een juridische plicht is; het is geen formele bron van recht en de rechter is er niet door gebonden. |
| Secundum legem | Een type gewoonte dat de wet aanvult of verklaart; de wetgever verwijst expliciet naar deze gebruiken en de rechter past ze toe, waardoor ze een wettelijk karakter krijgen. |
| Praeter legem | Een type gewoonte dat een aanvullende rechtsbron is voor situaties die niet door de wet worden geregeld; het vult 'leemten' in de wet op. |
| Contra legem | Een type gewoonte dat strijdig is met uitdrukkelijke wettelijke bepalingen; de rechtskracht hiervan is problematisch en hangt af van of de bepaling dwingend dan wel suppletief is. |
| Algemene rechtsbeginselen | Formele, in beginsel ongeschreven bronnen van recht die fundamentele normen vormen, essentieel voor rechtszekerheid en rechtvaardigheid, die door de rechtsleer en rechtspraak worden ‘gevonden’ en soms door de wetgever worden opgenomen in positief recht. |
| Rechtszekerheid | Het principe dat rechtsregels duidelijk, voorspelbaar en consistent moeten zijn, zodat burgers weten waar zij aan toe zijn en welke gevolgen hun handelingen kunnen hebben. |
| Rechtvaardigheid | Het principe dat er eerlijk en billijk gehandeld dient te worden, waarbij iedereen krijgt wat hem toekomt en onrecht wordt voorkomen. |
| Billijkheid | Een principe dat streeft naar rechtvaardigheid en eerlijkheid in concrete gevallen, met als doel de hardheid van de strikte toepassing van geschreven rechtsregels te milderen. |
| Summum ius, summa iniuria | Een Latijnse uitdrukking die betekent "het hoogste recht, het hoogste onrecht"; het duidt erop dat de strikte toepassing van de wet soms tot onrechtvaardige situaties kan leiden. |
| Overeenkomst | Een meerzijdige rechtshandeling waarbij partijen juridisch bindende afspraken maken die, indien wettig aangegaan, voor henzelf "wet" zijn. |
| Wilsautonomie | Een basisbeginsel van het gemeenrecht dat stelt dat partijen de vrijheid hebben om hun rechtsverhoudingen bij overeenkomst te regelen, binnen de grenzen van de wet. |
| Relatieve werking van overeenkomsten | Het principe dat een overeenkomst enkel gevolgen heeft tussen de contracterende partijen en niet bindend is voor derden, tenzij specifiek voorzien. |
| Collectieve arbeidsovereenkomst (CAO) | Een akkoord tussen werknemers- en werkgeversorganisaties dat de individuele en collectieve betrekkingen tussen werkgevers en werknemers regelt; kan algemeen verbindend worden verklaard. |
| Normenhiërarchie | De rangorde van rechtsnormen, waarbij hogere normen voorrang hebben op lagere normen (bv. Grondwet boven wet, wet boven koninklijk besluit). |
| Grondwettelijk Hof | Een rechtscollege dat toeziet op de naleving van de Grondwet door wetten, decreten en ordonnanties, en op de naleving van bevoegdheidsverdelende regels. |
| Raad van State (afdeling bestuursrechtspraak) | Het hoogste administratief rechtscollege dat oordeelt over de wettigheid van administratieve besluiten en handelingen, en procedures zoals nietigverklaring en administratief kort geding afhandelt. |
| Wettigheidsbeginsel | Het principe dat de overheid (uitvoerende macht) enkel mag handelen wanneer daartoe gemachtigd door de Grondwet of een hogere rechtsnorm, en dat zij hogere rechtsnormen moet eerbiedigen. |
| Exceptie van onwettigheid | Een middel waarbij een partij in een rechtszaak aanvoert dat een overheidsbesluit (bv. een reglement) onwettig is en daarom buiten toepassing moet blijven, gebaseerd op artikel 159 Gw. |
| Vernietiging (door Grondwettelijk Hof/Raad van State) | Een juridische sanctie waarbij een wet, decreet, ordonnantie of administratief besluit met terugwerkende kracht uit het rechtsverkeer wordt gehaald, omdat het ongrondwettelijk of onwettig is verklaard. |
| Schorsing (door Grondwettelijk Hof/Raad van State) | Een tijdelijke opschorting van de uitvoering van een wet, decreet, ordonnantie of administratief besluit, in afwachting van een definitieve uitspraak, om ernstige en moeilijk te herstellen nadelen te voorkomen. |
| Prejudiciële vraagstelling | Een procedure waarbij een andere rechter aan het Grondwettelijk Hof een vraag stelt over de conformiteit van een wetskrachtige norm met de Grondwet, noodzakelijk voor de oplossing van het aanhangige geschil. |
Cover
Deel VII Cursus Inleiding tot het recht (1).pdf
Summary
# Subjectieve rechten: begrip, indeling en ontstaan
Dit onderwerp behandelt het concept van subjectieve rechten, hoe ze zich verhouden tot objectief recht, hun verschillende indelingen en de oorzaken van hun ontstaan.
### 1.1 Begrip subjectief recht (t.o.v. objectief recht)
Er bestaat geen wettelijke definitie van het begrip subjectief recht. Het begrip is ingevuld en geconcretiseerd door rechtspraak en rechtsleer. Van Gerven omschrijft het als "Een door het objectieve recht aan een individu – rechtssubject genoemd – erkende of toegekende heerschappij strekkende tot bevrediging van menselijke behoeften". Het subjectief recht kan worden omschreven als een objectiefrechtelijke aanspraak en/of verplichting, gezien vanuit de heerschappij van het individu of het rechtssubject. Terwijl het objectief recht de geobjectiveerde rechtsregels bestudeert, richt het subjectief recht zich op de bevoegdheid die een dergelijke regel verleent vanuit het standpunt van de titularis. Het subjectief recht is geen ander recht dan het objectief recht, maar een andere benadering van hetzelfde recht, de individualisering van de rechtsregel. Het subjectief recht is niet te vereenzelvigen met een "belang", aangezien er belangen zijn die rechtens worden beschermd zonder dat de belanghebbende over een subjectief recht beschikt, wat voornamelijk voorkomt in de bestuursrechtelijke context [1](#page=1).
Het begrip "recht" wordt in twee betekenissen gehanteerd:
* **Subjectief recht**: het recht verleent rechten aan personen, verenigingen, instellingen, groeperingen, etc. Het gaat om het recht om iets te doen (of niet te doen), het recht op iets [2](#page=2).
* **Objectief recht**: het recht als een geheel van regels dat in de samenleving geldt en dat de subjectieve rechten van de rechtsonderhorigen bepaalt [2](#page=2).
Een voorbeeld hiervan is de regel in artikel 544 van het Burgerlijk Wetboek (BW) dat de eigenaar het recht heeft om op de meest volstrekte wijze van een zaak het genot te hebben en daarover te beschikken, mits men er geen gebruik van maakt dat strijdig is met de wetten of de verordeningen. Uit deze objectiefrechtelijke regel put de eigenaar concreet het subjectief recht om het rustig genot te hebben van zijn eigendom [2](#page=2).
Objectief recht wordt benaderd als het recht, bestaande uit abstracte normen los van de titularis, de concrete toepassing of de individuele gevolgen voor de rechtsonderhorigen. Subjectief recht wordt benaderd als de concrete, door het objectief recht erkende, bevoegdheid of macht om iets te vragen, te eisen of te vorderen. Hier staat tegenover een afdwingbare plicht voor de wederpartij om iets te geven, te doen of na te laten. Het subjectief recht vindt zijn oorsprong in een concrete situatie en de toepasselijke rechtsregels, en is verbonden met zijn titularis [2](#page=2) [3](#page=3).
### 1.2 Indeling van de subjectieve rechten
#### 1.2.1 Indeling naar de aard van de heerschappij
Subjectieve rechten duiden op heerschappij, welke in twee categorieën kan worden ingedeeld [3](#page=3):
1. **Aanspraak**: Verleent de titularis een zeggenschap over een bepaald goed (rechtsobject) of over een bepaalde gedraging van één of meerdere medemensen (rechtssubject). In hoofde van het rechtssubject dat deze aanspraak moet ondergaan, is er sprake van een rechtsplicht [3](#page=3).
2. **Macht**: Geeft elk rechtssubject een reeks bevoegdheden om door een eenzijdige handeling in te grijpen in de eigen en andermans rechtstoestand, met als doel een bepaalde verandering teweeg te brengen. De zeggenschap die met deze vorm van subjectief recht overeenkomt, wordt macht genoemd. De macht om andermans rechtstoestand te treffen, creëert in hoofde van het subject van de vreemde rechtssfeer een gebondenheid, d.w.z. een moeten dulden of ondergaan van de krachtens de uitoefening van de bevoegdheid ingetreden wijziging (rechtsgebondenheid) [3](#page=3).
Deze bevoegdheden kunnen algemeen of bijzonder zijn. Bij uitzondering kan een algemene bevoegdheid andermans rechtssfeer treffen, zoals bij vertegenwoordiging of ouderlijke macht [4](#page=4).
> **Schema zeggenschap:**
> ```
> Zeggenschap
> / \
> Aanspraak Macht
> ↓ ↓
> Rechtsplicht Rechtsgebondenheid
> ```
#### 1.2.2 Grondwettelijke subcategorisering
De Grondwet onderscheidt burgerlijke en politieke rechten [4](#page=4).
* **Burgerlijke rechten**: Geschillen over burgerlijke rechten behoren bij uitsluiting tot de bevoegdheid van de rechtbanken [4](#page=4).
* **Politieke rechten**: Geschillen over politieke rechten behoren tot de bevoegdheid van de rechtbanken, behoudens wettelijke uitzonderingen [4](#page=4).
De Grondwet definieert deze rechten niet, waardoor het Hof van Cassatie als ultieme interpretator naar voren wordt geschoven op grond van artikel 158 Gw.. Het onderscheid tussen een burgerlijk en politiek recht is van groot belang voor de rechtsmachtverdeling. Politieke rechten worden in de Grondwet enkel aan Belgen toegekend, hoewel EU-onderdanen wel actief en passief kunnen deelnemen aan gemeenteraadsverkiezingen. De Grondwet regelt de subjectieve rechten op exhaustieve wijze [4](#page=4).
#### 1.2.3 Indeling naar hun voorwerp
##### 1.2.3.1 Patrimoniale rechten (vermogensrechten)
Patrimoniale rechten zijn rechten die in geld waardeerbaar en verhandelbaar zijn en de actiefzijde van het vermogen van de titularis vormen. Ze kunnen ook extra-patrimoniale facetten bezitten [5](#page=5).
* **Zakelijke rechten**: Hebben rechtstreeks betrekking op een rechtsobject. In het Belgische recht geldt het numerus clausus-beginsel, wat betekent dat zakelijke rechten enkel bestaan indien ze door de wetgever zijn erkend. Erkende zakelijke rechten zijn eigendomsrecht, vruchtgebruik, opstalrecht, erfpacht, erfdienstbaarheden, gebruik en bewoning, en voorrechten en hypotheken. De wetgever bepaalt per zakelijk recht de bijhorende attributen, zoals een volgrecht en/of een recht van voorrang [5](#page=5).
* Een **volgrecht** geeft de titularis het recht om de zaak te volgen ongeacht bij wie het zich bevindt [5](#page=5).
* Het **recht van voorrang** geeft de titularis het recht om zijn zaak terug te nemen zonder zich te moeten onderwerpen aan de pondspondsgewijze verdeling in geval van insolventie van de houder van de zaak [5](#page=5).
* **Intellectuele rechten**: Beschermen de schepper van industriële, literaire of artistieke nieuwigheden op zijn creatie (uitvindingen, merken, modellen, tekeningen, auteursrechten) [5](#page=5).
* **Vorderingsrechten**: Zijn rechten van een persoon (schuldeiser) om een prestatie (geven, doen of laten) te eisen van een ander persoon (schuldenaar). Persoonlijk recht en vorderingsrecht zijn synoniemen [6](#page=6).
Het rechtstheoretisch onderscheid tussen zakelijke rechten (inclusief intellectuele rechten) en vorderingsrechten situeert zich op het innerlijke aspect van de rechtsverhouding. Naar buiten toe zijn ze allen, in verschillende mate, tegenstelbaar aan derden, die de verplichting hebben om het betrokken recht en de uitoefening ervan te eerbiedigen. Naar binnen toe is er een verschil dat teruggaat op de aard van het voorwerp waarop elk van de categorieën rechten slaat. Zakelijke rechten geven de titularis een directe zeggenschap over het goed. Intellectuele rechten creëren eveneens een directe band tussen de uitvinder en de uitvinding, maar kenmerken zich door het immateriële karakter van het voorwerp. Vorderingsrechten geven recht op een bepaalde gedraging vanwege een medemens, wat neerkomt op een toe-eigening van diensten in economische zin, en vereisen altijd de medewerking van een ander persoon [6](#page=6).
##### 1.2.3.2 Extra-patrimoniale rechten
Extra-patrimoniale rechten zijn rechten zonder geldelijke waarde en maken geen deel uit van het vermogen van de titularis [6](#page=6).
* **Persoonlijkheidsrechten**: Rechten die het individu tegenover anderen kan doen gelden op de handhaving van de fysische, psychische en morele integriteit van het lichaam (recht op naam, eer, afbeelding, enz.) [7](#page=7).
* **Familierechten**: Rechten die aan het individu toekomen in verband met het gezin waartoe hij behoort of dat hij wenst te stichten (recht op huwelijk, echtscheiding, erkenning van een buiten het huwelijk geboren kind, voogdij enz.) [7](#page=7).
* **Sociale rechten**: Juridische vormgeving aan de solidariteit van de samenleving met haar zwakken, ontstaan met de opkomst van de sociale verzorgingsstaat en hebben een grondwettelijke status (artikel 23 Gw.) [7](#page=7).
* **Humanitaire rechten**: Trachten aan eenieder de voorwaarden voor een menswaardig bestaan te waarborgen (recht op bestaansminimum, sociale zekerheid, gezondheidszorg enz.) [7](#page=7).
* **Economische rechten**: Vertalen de inspanningen van de overheid om eenieder in staat te stellen om door eigen arbeid in zijn levensbehoeften te voorzien (recht op arbeid, syndicale vrijheid, stakingsrecht enz.) [7](#page=7).
* **Culturele rechten**: Vertalen de inspanningen die worden gedaan om in de culturele behoeften van de mens te voorzien (recht op onderwijs, recht op toegang tot communicatiemedia enz.) [7](#page=7).
Sociale rechten zijn, in tegenstelling tot andere subjectieve rechten, moeilijker af te dwingen vanwege beperkte overheidsmiddelen. De Grondwet en internationale verdragen vereisen enkel dat het bestaande beschermingsniveau niet op substantiële wijze en zonder redelijke verantwoording wordt afgebouwd (stand-still beginsel) [7](#page=7).
### 1.3 Het ontstaan van subjectieve rechten
Subjectieve rechten ontstaan wanneer zich rechtsfeiten of rechtshandelingen voordoen [8](#page=8).
* **Rechtsfeiten**: Omstandigheden die subjectieve rechten doen ontstaan, in stand houden of laten verdwijnen, zonder het oogmerk om rechtsgevolgen te doen ontstaan. Rechtsfeiten kunnen worden ingedeeld in natuurlijke gebeurtenissen en menselijke gebeurtenissen [8](#page=8).
* **Natuurlijke gebeurtenissen**: Grijpen plaats buiten elke tussenkomst van de mens, zoals dood, geboorte, meerderjarigheid, natuurfenomenen (aardbeving), of feitelijke situaties (monsterfiles) [8](#page=8).
* **Menselijke gebeurtenissen (daden)**: Zijn het gevolg van een menselijk optreden zonder dat de mens de bedoeling heeft rechtsgevolgen te veroorzaken, zoals het plegen van een misdrijf en het stellen van een onrechtmatige daad ("materiële" handelingen) [8](#page=8).
* **Rechtshandelingen**: Handelingen die intentioneel zijn gesteld met een juridisch oogmerk, zoals de adoptie van een kind of het sluiten van een overeenkomst [8](#page=8).
### 1.4 De uitoefening van subjectieve rechten
Bij de uitoefening van subjectieve rechten moet een onderscheid worden gemaakt tussen rechtsbekwaamheid en handelingsbekwaamheid [8](#page=8).
* **Rechts- of genotsbekwaamheid**: Heeft betrekking op het hebben of genot van subjectieve rechten. De rechtsbekwaamheid van een persoon bepaalt of hij titularis kan zijn van (alle) rechten [8](#page=8).
---
# Rechtssubjecten en rechtsobjecten
Rechtssubjecten zijn de dragers van rechten en plichten binnen een rechtsorde, terwijl rechtsobjecten de zaken of voorwerpen zijn waarop deze rechten en plichten betrekking kunnen hebben [13](#page=13).
### 2.1 Rechtssubjecten
#### 2.1.1 Begrip "rechtssubject"
Een rechtssubject is een wezen dat drager is van rechten en verplichtingen. Rechtssubjecten genieten van rechtspersoonlijkheid, wat de capaciteit inhoudt om rechten en verplichtingen te hebben. Deze capaciteit stelt een rechtssubject in staat deel te nemen aan de rechtsorde, bijvoorbeeld door te کردن, te adopteren of andere juridische handelingen te verrichten [13](#page=13).
#### 2.1.2 Soorten rechtssubjecten
Er zijn twee hoofdcategorieën van rechtssubjecten: natuurlijke personen en rechtspersonen [13](#page=13).
##### 2.1.2.1 Natuurlijke personen
Elke mens is een natuurlijke persoon in juridische zin. Sinds de afschaffing van de burgerlijke dood en het verbod op slavernij, kan elke natuurlijke persoon drager zijn van alle subjectieve rechten. Soms kan de rechter als sanctie de ontzetting uit bepaalde rechten uitspreken. Het beginsel van burgerlijke gelijkheid (artikelen 10 en 11 Gw.) impliceert dat alle mensen dezelfde rechtspersoonlijkheid hebben, hoewel er wettelijke uitzonderingen bestaan, zoals bij minderjarigheid of voorlopig bewind wegens onbekwaamheid tot beheer [13](#page=13).
Een mens is een rechtssubject vanaf de geboorte tot aan de dood. In beginsel wordt de mens een rechtssubject vanaf de geboorte als levend en levensvatbaar wezen. Het recht beschermt echter in bepaalde gevallen ook een reeds verwekt maar nog niet geboren kind, bijvoorbeeld door hen in staat te stellen giften te ontvangen of te erven (artikel 725 en 906 BW). Bij overlijden houdt de mens in beginsel op een rechtssubject te zijn, maar sommige rechtsregels blijven van toepassing, zoals de mogelijkheid tot faillietverklaring van een handelaar tot zes maanden na diens dood, of de bescherming van auteursrechten tot zeventig jaar na het overlijden van de auteur [13](#page=13) [14](#page=14).
##### 2.1.2.2 Feitelijke verenigingen (verenigingen zonder rechtspersoonlijkheid)
Feitelijke verenigingen, zoals vakbonden, politieke partijen en oudercomités, hebben geen rechtspersoonlijkheid. Ze zijn juridisch niet te onderscheiden van hun individuele leden en hebben geen eigen staat. De rechten en plichten van de vereniging en haar leden zijn vermengd. Een feitelijke vereniging kan geen eigenaar zijn van een eigen vermogen. De "maatschap" is een voorbeeld van een vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid [14](#page=14).
##### 2.1.2.3 Rechtspersonen
Rechtspersonen zijn abstracte, juridische wezens die als sociaal geheel een bepaald doel nastreven, een eigen juridisch bestaan leiden en als zodanig rechtssubjecten kunnen zijn. Ze worden erkend als titularis van bepaalde rechten en verplichtingen. Naar Belgisch recht verkrijgen sociale entiteiten enkel rechtspersoonlijkheid indien ze voldoen aan wettelijke vereisten [14](#page=14) [15](#page=15).
###### 2.1.2.3.1 Soorten rechtspersonen
Er wordt een onderscheid gemaakt tussen publiekrechtelijke en privaatrechtelijke rechtspersonen [15](#page=15).
* **Publiekrechtelijke rechtspersonen:** Deze zijn bekleed met een deel van de overheidsmacht. Voorbeelden zijn de Belgische Staat, gemeenschappen, gewesten, provincies, gemeenten, openbare centra voor maatschappelijk welzijn en intercommunale verenigingen [15](#page=15).
* **Privaatrechtelijke rechtspersonen:** Deze zijn niet bekleed met overheidsmacht en treden op ter behartiging van private belangen. Voorbeelden zijn vzw's, naamloze vennootschappen (nv) en besloten vennootschappen (bv) [15](#page=15).
###### 2.1.2.3.2 Wettelijkheidsbeginsel en specialiteitsbeginsel
Het bestaan en de werking van rechtspersonen worden beheerst door het wettelijkheidsbeginsel en het specialiteitsbeginsel [15](#page=15).
* **Wettelijkheidsbeginsel:** Rechtspersoonlijkheid wordt toegekend door of krachtens een wet, decreet of ordonnantie. Er zijn twee mogelijkheden: de wetgever verleent de rechtspersoonlijkheid rechtstreeks aan een specifieke entiteit (bv. Vrije Universiteit Brussel, Katholieke Universiteit Leuven) of de wetgever bepaalt algemene voorwaarden waaronder rechtspersoonlijkheid kan worden verkregen (bv. Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen) [15](#page=15) [16](#page=16).
* **Specialiteitsbeginsel:** Rechtspersoonlijkheid wordt verleend voor een bepaald doel, namelijk dat waarvoor de entiteit is opgericht. Een rechtspersoon kan enkel handelen met het oog op het verwezenlijken van dit doel. Dit geldt zowel voor privaatrechtelijke (statutair bepaald doel) als publiekrechtelijke rechtspersonen (doelen bepaald door Grondwet, wet, decreet of ordonnantie). Bestuurders die buiten hun bevoegdheden treden, overschrijden hun macht. Een rechtspersoon geniet van rechten die verenigbaar zijn met zijn aard en doel, zoals optreden in rechte, verkrijgen, vervreemden en vrijgevigheden ontvangen [16](#page=16).
#### 2.1.3 Elementen van de rechtspersoonlijkheid
De rechtspersoonlijkheid omvat drie elementen: staat, vermogen en bekwaamheid [17](#page=17).
##### 2.1.3.1 De staat
De staat is het geheel van elementen en juridische kenmerken die de identiteit van rechtssubjecten bepalen. Voor natuurlijke personen omvat dit naam, woonplaats, nationaliteit en een familiale staat (geslacht, afstamming, burgerlijke stand) [17](#page=17).
##### 2.1.3.2 Het vermogen
Het vermogen is de capaciteit van een rechtssubject om deel te nemen aan de economische orde en omvat het geheel van in geld waardeerbare goederen en vorderingen, zowel aan de actief- als aan de passiefzijde [17](#page=17).
##### 2.1.3.3 De bekwaamheid
Bekwaamheid omvat zowel de genotsbekwaamheid als de handelingsbekwaamheid [17](#page=17).
* **Genotsbekwaamheid (rechtsbekwaamheid):** Dit is de mogelijkheid om rechten en verplichtingen te hebben. In principe beschikt elke natuurlijke persoon over de volle genotsbekwaamheid. Rechtspersonen hebben echter een beperkte genotsbekwaamheid vanwege hun specifieke karakter en doel, waardoor ze bijvoorbeeld geen familiale rechten kunnen hebben [17](#page=17).
* **Handelingsbekwaamheid:** Dit is de mogelijkheid om de rechten die men heeft zelf uit te oefenen. In beginsel is de natuurlijke persoon handelingsbekwaam. Wettelijke uitzonderingen zijn minderjarigen en meerderjarige beschermde personen, ten aanzien van wie iemand anders de rechten zal uitoefenen. Onbekwaamheid is een uitzondering op de regel van handelingsbekwaamheid. Rechtspersonen oefenen hun rechten uit via hun organen, zoals bestuurders of een zaakvoerder [18](#page=18).
### 2.2 Rechtsobjecten
Rechtsobjecten zijn de goederen of voorwerpen waarop rechten en verplichtingen kunnen bestaan. Dit omvat lichamelijke en niet-lichamelijke goederen, roerende en onroerende goederen, planten en levenloze voorwerpen. Een rechtsobject kan zelf geen drager zijn van rechten en plichten. Dieren worden door recente hervormingen niet langer als objecten beschouwd, hoewel dit op federaal niveau nog niet is geregeld [18](#page=18).
#### 2.2.1 Goederen, producten en diensten
* **Goederen:** Een zaak die vatbaar is voor verkrijging en dient om behoeften te bevredigen. Dit is een rechtsobject [18](#page=18).
* **Producten:** Een lichamelijk goed dat geschikt is gemaakt voor consumptie, dus een bewerkt goed bestemd voor verbruik. Dit is een rechtsobject [19](#page=19).
* **Diensten:** Prestaties met economisch nut verricht door een mens. Dit zijn geen rechtsobjecten omdat het gaat om door mensen verrichte handelingen [19](#page=19).
#### 2.2.2 Onderscheid tussen onroerende en roerende goederen
Dit is een *summa divisio* in het recht [19](#page=19).
##### 2.2.2.1 Onroerende goederen
Onroerende goederen kunnen worden onderverdeeld op basis van hun aard, incorporatie, bestemming of het recht waarop ze betrekking hebben [19](#page=19).
* **Uit hun aard:** Goederen die zich niet of zeer moeilijk verplaatsen zonder hun wezen te schenden. Dit omvat de grond en alles wat er blijvend deel van uitmaakt [19](#page=19).
* **Door incorporatie:** Roerende goederen die blijvend zijn ingebouwd in onroerende goederen, of dingen die in de grond of een gebouw zijn geïncorporeerd of eraan vastgehecht [19](#page=19).
* **Door bestemming:** Roerende goederen die als onroerend worden beschouwd omdat ze bestemd zijn voor gebruik bij een onroerend goed van nature. Vereist is dat de eigenaar van het roerende goed ook eigenaar is van het onroerend goed, en er een verband (ideëel of materieel) is tussen beide [19](#page=19).
* **Door het voorwerp waarop ze betrekking hebben:** Rechten die verband houden met een onroerend goed, zoals onroerende zakelijke rechten (erfdienstbaarheid, hypotheek), onroerende schuldvorderingen (betreffende een onroerend goed) en onroerende rechtsvorderingen (bv. afpaling) [20](#page=20).
##### 2.2.2.2 Roerende goederen
Goederen die niet onroerend zijn, worden als roerend beschouwd [20](#page=20).
* **Uit hun aard:** Lichamelijke goederen die verplaatst kunnen worden, zoals dieren, gas, elektriciteit en meubels [20](#page=20).
* **Door vervroegde roerendmaking:** Goederen die, hoewel nog onroerend uit hun aard, fictief roerend worden geacht voordat ze worden afgescheiden van het erf waaraan ze verbonden zijn (bv. gebouwen die bestemd zijn om afgebroken te worden voor recuperatie van bouwmateriaal) [20](#page=20).
* **Door wetsbepaling:** Rechten die betrekking hebben op roerende goederen, zoals aandelen in vennootschappen of vorderingen tot afgifte van een geldsom [20](#page=20).
---
# De Belgische Staat: kenmerken en staatsinrichting
Dit onderwerp belicht de fundamentele eigenschappen van de Belgische staat als rechtsstaat en federale entiteit, alsook de opbouw van haar staatsstructuur.
### 3.1 Kenmerken van de Belgische staat
#### 3.1.1 Een rechtsstaat
België wordt traditioneel beschouwd als een rechtsstaat. Dit houdt in dat overheidsorganen gebonden zijn door objectief en democratisch tot stand gekomen recht, waarvan zij de toepassing moeten verzekeren. De machten van de overheid zijn beperkt door de individuele rechten en vrijheden van burgers, en de naleving van deze regels is afdwingbaar voor een onafhankelijke rechter. Het tegenovergestelde van een rechtsstaat is een politiestaat, waar burgers geen effectieve juridische middelen hebben tegen willekeurige machtsuitoefening [22](#page=22).
**Kenmerken van een rechtsstaat schematisch:**
* De overheid is gebonden door het recht en onderworpen aan het recht [22](#page=22).
* De machten van overheidsorganen zijn beperkt door de rechten en vrijheden van burgers [22](#page=22).
* De naleving van rechten, vrijheden en het recht is afdwingbaar voor een onafhankelijke rechter [22](#page=22).
#### 3.1.2 Een federale staat
##### 3.1.2.1 Evolutie van gedecentraliseerde eenheidsstaat naar federale staat
België evolueerde van een gedecentraliseerde eenheidsstaat naar een federale staat. Een eenheidsstaat, of unitaire staat, kenmerkt zich door een soeverein beslissingsrecht dat uitsluitend bij de centrale overheid berust. België kende een verzachting van de eenheidsstaat door decentralisatie, waarbij autonome diensten of overheden bepaalde bevoegdheden kregen [23](#page=23).
De omvorming tot een federale staat werd gerealiseerd door middel van diverse staatshervormingen, formeel bevestigd in 1993, wat terug te vinden is in artikel 1 van de Grondwet: "België is een federale Staat, samengesteld uit de gemeenschappen en de gewesten" [23](#page=23).
##### 3.1.2.2 Het begrip "federale staat"
Een federale staat of bondsstaat is een staat waarin bevoegdheden verdeeld zijn tussen twee onderscheiden en autonome rechtsordeningen: die van de federatie en die van de deelstaten, die niet ondergeschikt zijn aan elkaar [23](#page=23).
**Voorbeelden van federale staten:** Zwitserland, Canada, Duitsland, Verenigde Staten, India, Oostenrijk [23](#page=23).
Er worden twee soorten federalisme onderscheiden:
* **Centripetaal (agregatief) federalisme:** Vrijwillige aaneensluiting van voorheen onafhankelijke staten die opteren voor gezamenlijke doelstellingen. Dit leidt van verscheidenheid naar eenheid, zoals bij de Verenigde Staten [24](#page=24).
* **Centrifugaal federalisme (segregatief):** Ontstaat uit de afkalving van een gedecentraliseerde eenheidsstaat, waarbij samenstellende delen ruimere autonomie verwerven. Voorbeelden zijn de Bondsrepubliek Duitsland en het Koninkrijk België [24](#page=24).
##### 3.1.2.3 De "wetten" van het federalisme
Hoewel er geen prototype van een federale staat bestaat, worden twee klassieke "wetten" onderscheiden: autonomie (self-rule) en participatie (shared rule). Daaraan wordt in het moderne federalisme de "wet" van coöperatie toegevoegd [24](#page=24).
* **Autonomie (self-rule):** Dit is het essentiële kenmerk van federale staten, waarbij componenten staatsmachten uitoefenen vrij van hiërarchische band met het centrum. Deelstaten zijn zelfstandige rechtspersonen met eigen organen, bevoegdheden en financiële middelen. Ze kunnen wetskrachtige normen uitvaardigen binnen de vastgelegde bevoegdheidsverdeling. De federatie bezit de internationale rechtspersoonlijkheid en de bijbehorende rechten (jus belli, jus tractatis, jus legationis). De meeste federale grondwetten kennen een limitatieve opsomming van federale bevoegdheden (enumerated powers), waardoor residuaire bevoegdheden bij de deelstaten berusten. Een hooggerechtshof waakt over de naleving van bevoegdheidsverdelende regels. Deelstaten hebben doorgaans een ruime bestedingsautonomie, maar hun fiscale bevoegdheid is eerder beperkt [25](#page=25).
* **Participatie van de deelstaten (shared rule):** Dit omvat het medebeslissingsrecht van deelstaten in federale besluitvorming en dient als waarborg tegen eenzijdige wijzigingen van de federale grondwet of wetgeving. Dit wordt vaak gerealiseerd via een tweekamerstelsel [26](#page=26).
* **Coöperatie:** Diverse samenwerkingsmechanismen tussen de verschillende componenten zijn essentieel voor het voortbestaan van een federale staat. Dit wordt coöperatief federalisme genoemd, met samenwerking tussen deelstaten onderling en met de federale overheid [26](#page=26).
##### 3.1.2.4 Confederalisme
Federalisme mag niet verward worden met confederalisme. Confederalisme is een staatsstructuur waarin onafhankelijke, soevereine staten via een verdrag bepaalde bevoegdheden gezamenlijk uitoefenen, zonder een hogere grondwettelijke structuur. Elk aangesloten staat behoudt zijn onafhankelijkheid, grenzen, douane, munt, justitie en defensie. Een voorbeeld is Zwitserland tot 1848 [26](#page=26).
##### 3.1.2.5 Het Belgisch federalisme
Het Belgisch federalisme is centrifugaal, met een continue overheveling van bevoegdheden en financiële middelen naar de deelstaten. Het vertoont specifieke kenmerken en gelijkenissen met confederalisme [27](#page=27).
* **Bijzonderheden:** Enkel de Federale Staat beschikt over een Grondwet; deelstaten hebben geen grondwetgevende bevoegdheid maar wel constitutieve autonomie. De Senaat is hervormd tot ontmoetingsplaats van de deelstaten, met leden aangewezen door de deelstaatparlementen. België kent een opsplitsing in gemeenschappen en gewesten met gedeeltelijk overlappende territoria, wat een afwijking is van de klassieke federale structuur. De bevoegdheden van gemeenschappen en gewesten zijn toegewezen, terwijl de Federale Staat de residuaire bevoegdheid heeft, tenzij artikel 35 Gw. van kracht wordt na een grondwetsherziening en bijzondere wet [27](#page=27) [28](#page=28).
* **Confederale trekken:** Deelstaten kunnen internationale verdragen afsluiten binnen hun bevoegdheden, en er moeten samenwerkingsakkoorden worden gesloten tussen de deelstaten en de Federale Staat, wat gelijkenissen vertoont met internationale verdragen [28](#page=28).
#### 3.1.3 Een representatieve democratie – de nationale soevereiniteit
Artikel 33 Gw. stelt: "Alle machten gaan uit van de Natie. Zij worden uitgeoefend op de wijze bij de Grondwet bepaald.". Dit verwijst naar het principe van nationale soevereiniteit, waarbij het hoogste gezag in de Staat de staatsinrichting en het grondwettelijk stelsel bepaalt. In België wordt dit gezag uitgeoefend door de Natie via volksvertegenwoordigers. "Natie" is geen synoniem van "volk"; de Natie is een abstracte, ondeelbare en blijvende collectiviteit die huidige, vroegere en toekomstige burgers omvat. Overheidsmachten handelen als vertegenwoordigers van de Natie en zijn gebonden aan de Grondwet [28](#page=28) [29](#page=29).
**Uitholling van de nationale soevereiniteit:**
* **Naar boven:** Internationalisering en oprichting van supranationale instellingen ondermijnen de nationale soevereiniteit. Artikel 34 Gw. (ingevoegd in 1970) laat toe dat de uitoefening van bepaalde machten wordt opgedragen aan volkenrechtelijke instellingen, zonder dat de soevereiniteit zelf wordt gedelegeerd [29](#page=29).
* **Naar onder:** De nationale soevereiniteit wordt afgezwakt door:
* Overheveling van bevoegdheden van federaal naar gemeenschaps- en gewestniveau [30](#page=30).
* Indeling van parlementsleden in taalgroepen en de alarmbelprocedure, waardoor parlementsleden als vertegenwoordigers van hun volksgemeenschap optreden [30](#page=30).
* De samenstelling van de Senaat uit leden aangewezen door deelstaatparlementen, waardoor senatoren primair hun deelstaat vertegenwoordigen [30](#page=30).
#### 3.1.4 Een monarchie
Artikel 85 Gw. maakt van België een parlementaire monarchie. De keuze voor een monarchie in 1830 was deels ingegeven door de behoefte aan internationaal vertrouwen. De macht van de Koning werd door de Grondwet aan banden gelegd als reactie op vorstelijk absolutisme en onvrede met het Nederlandse bestuursmodel [30](#page=30).
Artikel 85 Gw. regelt de erfopvolging en de voorwaarden waaraan nakomelingen moeten voldoen om het recht op de kroon te behouden. De Koning wordt niet verkozen [31](#page=31).
#### 3.1.5 Een parlementair regime
In een parlementair stelsel bezit enkel het parlement democratische legitimiteit door verkiezing. Het staatshoofd en de ministers worden niet verkozen. Kenmerkend is de tweeledigheid van de uitvoerende macht (staatshoofd en regering) en een delicaat evenwicht tussen parlement, staatshoofd en regering [31](#page=31).
### 3.2 Het Belgisch grondgebied – de geledingen van de Belgische federale staat
#### 3.2.1 Het begrip "staat"
Traditioneel zijn er drie constitutieve bestanddelen voor het begrip "staat": een volksgemeenschap, de uitoefening van gezag, en het bestaan van een grondgebied. Als één van deze elementen wegvalt, verdwijnt de staat in juridische zin [33](#page=33).
* **Volksgemeenschap:** Het gezag wordt uitgeoefend ten aanzien van personen op het grondgebied. Een "natie" is een gemeenschap van mensen met een lotsverbondenheid, gebaseerd op gemeenschappelijke kenmerken zoals cultuur, taal, godsdienst of afstamming [33](#page=33).
* **Gezag:** De staat oefent gezag uit binnen politieke instellingen en streeft het algemeen belang na. Een uitgewerkt sanctiestelsel is noodzakelijk om dit gezag te doen eerbiedigen [34](#page=34).
#### 3.2.2 Het grondgebied
Het grondgebied waarop de staat exclusieve soevereiniteitsrechten uitoefent, omvat het landoppervlak, de ondergrond, het watergebied en het luchtruim. Staten kunnen ook soevereiniteitsrechten uitoefenen buiten het nationale grondgebied, zoals in de territoriale zee, aansluitende zone, continentaal plat, exclusieve economische zone en exclusieve visserijzone [34](#page=34).
#### 3.2.3 Provincies en gemeenten
Dit zijn territoriaal gedecentraliseerde besturen [34](#page=34).
* **Provincies:** België is ingedeeld in 10 provincies, verdeeld over het Vlaams Gewest (5 provincies) en het Waalse Gewest (5 provincies). De provincies zijn politieke en administratieve collectiviteiten met eigen organen die waken over het provinciaal belang. Het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest valt sinds 1 januari 1995 buiten de indeling in provincies. De organen van de provincie zijn de provincieraad (wetgevend) en de deputatie/collège provincial (uitvoerend) [35](#page=35).
* **Gemeenten:** Gemeenten zijn territoriale collectiviteiten met eigen organen (gemeenteraad, college van burgemeester en schepenen, burgemeester) en bevoegdheden. Ze zijn bevoegd voor alles wat van gemeentelijk belang is. Er zijn momenteel 589 gemeenten, met een recente goedkeuring van 7 fusies in Vlaanderen. Gemeenten met meer dan 100.000 inwoners kunnen binnengemeentelijke territoriale organen oprichten [35](#page=35) [36](#page=36).
#### 3.2.4 Taalgebieden
België omvat vier taalgebieden (ingevoegd in 1970): het Nederlandse taalgebied, het Franse taalgebied, het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad en het Duitse taalgebied. De grenzen van deze taalgebieden kunnen enkel worden gewijzigd bij wet, aangenomen met een bijzondere versterkte meerderheid. De taalgebieden spreiden zich uit over de drie gewesten, maar gemeenschappen vallen niet samen met specifieke taalgebieden [36](#page=36) [37](#page=37).
* **Nederlandse taalgebied:** Provincies Antwerpen, Oost- en West-Vlaanderen, Limburg, Vlaams-Brabant, Vlaamse taalgrensgemeenten en zes Brusselse randgemeenten [36](#page=36).
* **Franse taalgebied:** Provincies Henegouwen, Luik (excl. Duitse gemeenten), Luxemburg, Namen, Waals-Brabant, en Waalse taalgrensgemeenten [36](#page=36).
* **Tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad:** De 19 gemeenten van Brussel-Hoofdstad [36](#page=36).
* **Duitse taalgebied:** Een deel van de provincie Luik (9 gemeenten) [36](#page=36).
#### 3.2.5 Gewesten
België omvat drie gewesten: het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brusselse Gewest. Het Vlaamse Gewest bestaat uit de 5 Vlaamse provincies, het Waalse Gewest uit de 5 Waalse provincies (inclusief het Duitse taalgebied), en het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest uit de 19 Brusselse gemeenten [37](#page=37).
#### 3.2.6 Gemeenschappen
België omvat drie gemeenschappen: de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap en de Duitstalige Gemeenschap [37](#page=37).
* **Vlaamse Gemeenschap:** Oefent bevoegdheden uit m.b.t. het Nederlandse taalgebied en de 19 gemeenten van Brussel-Hoofdstad, enkel t.o.v. instellingen die exclusief tot de Vlaamse Gemeenschap behoren [37](#page=37).
* **Franse Gemeenschap:** Oefent bevoegdheden uit m.b.t. het Franse taalgebied en de 19 gemeenten van Brussel-Hoofdstad, enkel t.o.v. instellingen die exclusief tot de Franse Gemeenschap behoren [37](#page=37).
* **Duitstalige Gemeenschap:** Oefent bevoegdheden uit t.o.v. de Duitstalige bevolking [37](#page=37).
---
# De federale machten en hun uitoefening
Dit onderdeel behandelt de scheiding der machten in België, met een focus op de samenstelling en bevoegdheden van de federale wetgevende en uitvoerende machten, inclusief de rol van de Koning en de Regering.
### 4.1 De scheiding van de machten
Het Belgische staatsbestel is gebaseerd op de leer van de trias politica, ontwikkeld door Montesquieu. Deze leer stelt dat de drie staatsfuncties – wetgevende, uitvoerende en rechterlijke – aan afzonderlijke organen moeten worden toevertrouwd om willekeur te vermijden en vrijheid te waarborgen. Echter, de scheiding is niet absoluut; de machten beperken elkaar wederzijds (checks and balances) en werken samen. Dit principe is verankerd in artikel 33 van de Grondwet, dat stelt dat alle machten uitgaan van de Natie en worden uitgeoefend zoals bepaald in de Grondwet [39](#page=39).
De drie onderscheiden functies zijn:
* **Wetgevende functie**: het uitvaardigen van algemene normen zoals wetten, decreten en ordonnanties [40](#page=40).
* **Uitvoerende functie**: het toepassen van deze voorschriften door de uitvoerende macht (Koning, Regering en administratie) [40](#page=40).
* **Rechterlijke functie**: het herstellen van de voorschriften bij schending en het bestraffen ervan [40](#page=40).
Op federaal niveau zijn de machten als volgt verdeeld [40](#page=40):
* **Federale wetgevende macht**: gezamenlijk uitgeoefend door de Koning, de Kamer van Volksvertegenwoordigers en de Senaat, of in specifieke gevallen door de Koning en de Kamer van Volksvertegenwoordigers [40](#page=40).
* **Federale uitvoerende macht**: berust bij de Koning, die ministers en staatssecretarissen benoemt die politiek verantwoordelijk zijn ten overstaan van de Kamer van Volksvertegenwoordigers [40](#page=40).
* **Rechterlijke macht**: uitgeoefend door de hoven en rechtbanken [40](#page=40).
Sinds de staatshervorming van 1980 kent België drie wetgevende machten (federaal, gemeenschaps-, gewestelijk) en drie uitvoerende machten (federale regering, gemeenschaps- en gewestregeringen) [40](#page=40).
De scheiding van de machten in België is relatief, met interactie en wederzijdse controle tussen de staatsorganen. Voorbeelden hiervan zijn het toezicht van het Parlement op de Regering, de ontbindingsmogelijkheid van de Koning, de benoeming van magistraten door de Koning, en de controle door de rechter op de wettelijkheid van koninklijke en ministeriële besluiten (art. 159 Gw.) [41](#page=41).
> **Tip:** Het principe van de scheiding der machten is cruciaal voor de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht ten aanzien van de uitvoerende macht [41](#page=41).
### 4.2 De federale wetgevende macht
De federale wetgevende macht wordt doorgaans gezamenlijk uitgeoefend door de Koning, de Kamer van Volksvertegenwoordigers en de Senaat. In bepaalde aangelegenheden, de zogenaamde monocamerale aangelegenheden, oefenen enkel de Kamer van Volksvertegenwoordigers en de Koning deze macht uit. Het recht van initiatief behoort toe aan de Koning en de Kamer, en voor specifieke aangelegenheden aan de Senaat [42](#page=42).
#### 4.2.1 Algemene principes inzake verkiezingen
Essentiële verkiezingsprincipes zijn opgenomen in de Grondwet [42](#page=42):
* **Stemrecht**: Iedere Belg vanaf 18 jaar heeft één stem [42](#page=42).
* **Stemplicht**: De stemming is verplicht, geheim en er geldt een opkomstplicht [42](#page=42).
* **Verkiesbaarheid**: Men moet de volle leeftijd van 18 jaar bereikt hebben om parlementslid te worden [42](#page=42).
* **Evenredige vertegenwoordiging**: Zetels worden verdeeld in verhouding tot behaalde stemmen, met een kiesdrempel van 5% per kieskring [42](#page=42).
* **Gelijke toegang mannen en vrouwen**: Partijen moeten evenveel mannen als vrouwen op hun kieslijsten voordragen (op één eenheid na) [43](#page=43).
* **Legislatuur**: De legislatuur duurt 5 jaar [43](#page=43).
De Kamer en Senaat zijn ingedeeld in een Nederlandse en een Franse taalgroep; er is geen Duitse taalgroep [43](#page=43).
#### 4.2.2 De samenstelling van de Kamer van Volksvertegenwoordigers
De Kamer telt 150 leden, rechtstreeks gekozen door het kiezerskorps, verdeeld naar bevolkingsaantal per kiesomschrijving. Vereisten voor verkiesbaarheid zijn Belg-zijn, het genot van burgerlijke en politieke rechten, de leeftijd van 18 jaar, en woonplaats in België. De Kamerleden zijn opgedeeld in een Nederlandse of Franse taalgroep, gebaseerd op de kieskring en de taal waarin de eed wordt afgelegd [43](#page=43).
#### 4.2.3 De samenstelling van de Senaat
Na de Zesde Staatshervorming telt de Senaat 60 senatoren die worden aangewezen door en uit de deelstaatparlementen. De Senaat is een "niet-permanent" orgaan. Vereisten voor het worden van senator zijn vergelijkbaar met die voor volksvertegenwoordigers. Sedert 2014 zetelen er aangewezen senatoren (aangeduid door deelstaatparlementen) en gecoöpteerde senatoren (gekozen door aangewezen senatoren) [44](#page=44) [45](#page=45).
#### 4.2.4 Bevoegdheden van de Kamer van Volksvertegenwoordigers
De voornaamste bevoegdheden van de Kamer zijn [45](#page=45):
* **Normerende/wetgevende functie**: Het tot stand brengen van wetten, op initiatief van de Koning of parlementsleden [45](#page=45).
* **Goedkeuren van verdragen**: Verdragen krijgen pas juridische waarde na goedkeuring door de wetgevende macht, wat sedert de Zesde Staatshervorming een monocamerale aangelegenheid is geworden [46](#page=46).
* **"Government making power"**: De Kamer verleent het vertrouwen aan de federale Regering [46](#page=46).
* **Controle van de uitvoerende macht**: De Kamer controleert de Regering, die verantwoording verschuldigd is aan de Kamer (art. 101 Gw.). Deze controle gebeurt via begrotingsstemming, vragen, interpellaties en het recht van onderzoek [46](#page=46).
* **Financieel-budgettaire controle**: Jaarlijkse goedkeuring van de begroting en vaststelling van de eindrekeningen (art. 74 Gw.). Zonder goedkeuring van de begroting kan de Regering geen beleid voeren [47](#page=47).
* **Oprichten van onderzoekscommissies**: De Kamer heeft het recht van onderzoek (art. 56 Gw.) om problemen te onderzoeken, oplossingen voor te stellen of tekortkomingen aan te wijzen, maar kan personen niet in beschuldiging stellen of veroordelen [47](#page=47).
* **Wijzigen van de Grondwet**: De wetgevende macht heeft de bevoegdheid om de Grondwet te wijzigen [48](#page=48).
#### 4.2.5 De bevoegdheid van de Koning als tak van de wetgevende macht
De Koning heeft drie bevoegdheden in deze hoedanigheid [48](#page=48):
1. **Initiatiefrecht**: Kan een wet aan het Parlement voorleggen (in de praktijk initiatieven van de Regering die door de Koning worden ondertekend als voorontwerp of wetsontwerp) [48](#page=48).
2. **Recht amendementen in te dienen**: De federale Regering kan voorstellen tot wijziging indienen op lopende wetten [48](#page=48).
3. **Bekrachtiging van wetten**: Na goedkeuring door het Parlement bekrachtigt de Koning de wet, steeds mee ondertekend door een minister [48](#page=48).
### 4.3 De federale uitvoerende macht
De federale uitvoerende macht berust bij de Koning, die onschendbaar en onverantwoordelijk is. Hij benoemt ministers en staatssecretarissen die de verantwoordelijkheid voor zijn handelingen dragen [49](#page=49).
#### 4.3.1 Het statuut van de Koning
* **Erfelijkheid**: De koninklijke macht gaat over bij erfopvolging en volgens eerstgeboorterecht. Sinds 1991 worden ook vrouwelijke nakomelingen toegelaten tot de troon. Enkel biologische afstammelingen hebben recht op opvolging [49](#page=49) [50](#page=50).
* **Onschendbaarheid en onverantwoordelijkheid**: De persoon van de Koning is onschendbaar (art. 88 Gw.); hij kan niet ter verantwoording worden geroepen, noch voor de rechter, noch voor het Parlement. Dit is een waarborg voor stabiliteit en continuïteit. Tegen de Koning kan geen rechtsgeding worden gevoerd, noch strafrechtelijk, noch burgerrechtelijk. Civiele procedures kunnen wel ingesteld worden met betrekking tot zijn vermogen, via de intendant of beheerder van de civiele lijst [50](#page=50) [51](#page=51).
* **Onbekwaamheid om alleen te handelen - politieke ministeriële verantwoordelijkheid**: Omdat de Koning onschendbaar en onverantwoordelijk is, dragen zijn ministers de politieke verantwoordelijkheid voor zijn handelingen (art. 88 Gw.). Deze verantwoordelijkheid wordt vrijwillig opgenomen, is algemeen en geldt voor alle handelingen met politieke weerslag. In het geval van geschreven akten uit zich dit in medeondertekening door een minister (art. 106 Gw.). Naast individuele ministeriële verantwoordelijkheid bestaat ook collectieve regeringsverantwoordelijkheid [51](#page=51) [52](#page=52).
* **Persoonlijke macht versus politieke invloed**: De Koning heeft geen persoonlijke macht; elke bevoegdheid moet hij samen met zijn ministers uitoefenen. "Le Roi règne et ne gouverne pas" is een veelgehoorde samenvatting van zijn rol. Zijn advies is niet bindend, maar hij heeft het recht om geraadpleegd te worden, aan te moedigen en te waarschuwen. Zijn politieke invloed wordt getolereerd door ministers en volksvertegenwoordigers, en kan discrete vorm aannemen via de grondwettelijke gewoonte van het *colloque singulier* (absolute geheimhoudingsplicht over de gesprekken tussen Koning en ministers). De Koning speelt een belangrijke rol bij de regeringsvorming en heeft een neutrale, bemiddelende positie [52](#page=52) [53](#page=53).
#### 4.3.2 De samenstelling van de federale Regering en aanverwante organen
Federale ministers worden door de Koning benoemd en ontslagen (art. 106 Gw.). Bij aantreden dient de federale Regering het vertrouwen te krijgen van de Kamer van Volksvertegenwoordigers na een regeringsverklaring. De Ministerraad telt ten hoogste 15 leden en besluit bij consensus. De Regering telt één of meer vice-premiers, en de Eerste Minister wordt vervangen door de eerste vice-premier van de andere taalrol. Ministers zonder portefeuille komen zelden voor. Staatssecretarissen worden toegevoegd aan een minister en zijn bevoegd voor specifieke aspecten van diens pakket. De Staatssecretaris maakt geen deel uit van de Ministerraad. De Regeringsraad is de gezamenlijke vergadering van alle federale regeringsleden, die zelden bijeenkomt. Ministers van Staat zijn een eretitel zonder bevoegdheden, behalve lidmaatschap van de Kroonraad. De Kroonraad, voorgezeten door de Koning, wordt enkel in hoogst uitzonderlijke omstandigheden bijeengeroepen om de Koning te adviseren. De Ministerraad telt, met uitzondering van de Eerste Minister, evenveel Nederlandstalige als Franstalige ministers (taalpariteit) [53](#page=53) [54](#page=54) [55](#page=55).
#### 4.3.3 De voornaamste bevoegdheden van de Koning als hoofd van de uitvoerende macht
De Koning, als hoofd van de uitvoerende macht, heeft diverse bevoegdheden [55](#page=55):
* Benoeming en ontslag van federale ministers en staatssecretarissen en het bepalen van hun bevoegdheden (art. 96 en 104 Gw.) [55](#page=55).
* Benoeming van ambtenaren bij het algemeen bestuur en buitenlandse betrekkingen (art. 107 Gw.) [55](#page=55).
* Leiding van de buitenlandse betrekkingen en bevel over de krijgsmacht [56](#page=56).
* Maken van verordeningen en besluiten ter uitvoering van wetten (art. 108 Gw.) [56](#page=56).
* Ontbinden van de Kamer van Volksvertegenwoordigers, buitengewone zittingen bijeenroepen en de Kamers verdagen (art. 44, 45 en 46 Gw.). Dit is een tegenwicht voor de mogelijkheid van het Parlement om de Regering naar huis te sturen [56](#page=56).
* Recht om de munt te slaan (art. 112 Gw.) [56](#page=56).
* Kwijtschelden of verminderen van door rechters uitgesproken straffen (art. 110-111 Gw.) [56](#page=56).
* Verlenen van adeldom (art. 113 Gw.) en militaire orden (art. 114 Gw.) [56](#page=56).
* Vonnissen en arresten worden uitgevoerd in naam des Konings (art. 40 Gw.) [56](#page=56).
* Beschikt over een zelfstandige verordenende bevoegdheid voor politiemaatregelen ter vrijwaring van openbare orde en veiligheid [56](#page=56).
#### 4.3.4 Interregnum – Regentschap
Tijdens het interregnum (van overlijden Koning tot eedaflegging opvolger/regent) oefenen de ministers de koninklijke macht uit (art. 90 Gw.). Een Regent wordt aangewezen wanneer de troonopvolger minderjarig is (art. 92 Gw.), de Koning onmogelijk kan regeren (art. 93 Gw.) of de troon onbezet is (art. 95 Gw.). De Regent heeft hetzelfde statuut als de Koning [56](#page=56) [57](#page=57).
#### 4.3.5 De staatssecretarissen
Staatssecretarissen behoren tot de federale Regering maar niet tot de Ministerraad. Ze hebben de bevoegdheid die de Koning bepaalt en oefenen deze uit in samenspraak met de minister aan wie ze zijn toegevoegd. Ze hebben het recht van medeondertekening binnen door de Koning bepaalde grenzen [57](#page=57).
#### 4.3.6 De bevoegdheden van de uitvoerende macht
De uitvoerende macht beschikt enkel over toegewezen bevoegdheden, verleend door de Grondwet of de wetgever. De belangrijkste bevoegdheden zijn [57](#page=57) [58](#page=58):
* **Het uitvoeren van wetten**: De Koning maakt verordeningen en neemt besluiten ter uitvoering van wetten (art. 108 Gw.) [58](#page=58).
* **Het bepalen van het beleid van de federale Staat**: Dit omvat economische stimulering, armoedebestrijding, aanpakken van klimaatopwarming, en het opstellen van de begroting. Ook het sturen van het buitenlands beleid valt hieronder [58](#page=58).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Subjectief recht | Een door het objectieve recht aan een individu (rechtssubject) toegekende heerschappij, strekkende tot bevrediging van menselijke behoeften. Het betreft de concrete bevoegdheid of macht om iets te vragen, te eisen of te vorderen, met een tegenovergestelde afdwingbare plicht. |
| Objectief recht | Het geheel van geobjectiveerde rechtsregels (law) dat in de samenleving geldt en dat de subjectieve rechten van de rechtsonderhorigen bepaalt. Het geeft een statische omschrijving van het recht, los van de titularis of concrete toepassing. |
| Rechtsfeit | Een omstandigheid die subjectieve rechten doet ontstaan, in stand houden of laten verdwijnen, zonder dat het oogmerk is om rechtsgevolgen te veroorzaken. Dit kan een natuurlijke gebeurtenis zijn (bv. geboorte) of een menselijke gebeurtenis zonder juridisch oogmerk (bv. een onrechtmatige daad). |
| Rechtshandeling | Een handeling die intentioneel is gesteld met een juridisch oogmerk, zoals de adoptie van een kind of het sluiten van een overeenkomst, met de bedoeling rechtsgevolgen te creëren. |
| Rechtsbekwaamheid (Genotsbekwaamheid) | De capaciteit van een persoon om rechten en verplichtingen te hebben. In beginsel zijn alle natuurlijke personen rechtsbekwaam, met wettelijke beperkingen waar nodig. |
| Handelingsbekwaamheid | De mogelijkheid voor een rechtssubject om zijn rechten daadwerkelijk zelf uit te oefenen. In de regel zijn fysieke personen handelingsbekwaam, tenzij er een wettelijke grondslag is voor handelingsonbekwaamheid. |
| Rechtsmisbruik | De uitoefening van een subjectief recht op een wijze die kennelijk de grenzen te buiten gaat van de normale uitoefening van dat recht door een zorgvuldig persoon. |
| Rechtsverwerking | Een situatie waarin de titularis van een subjectief recht een houding heeft aangenomen die onverzoenbaar is met dat recht, waardoor het rechtmatig vertrouwen van anderen wordt beschaamd als hij het recht nog zou uitoefenen. |
| Rechtsorde | Het geheel van regels en instellingen die het maatschappelijk leven ordenen en reguleren, inclusief de totstandkoming, interpretatie en handhaving van wetten. |
| Rechtssubject | Een entiteit die drager is van rechten en verplichtingen binnen de rechtsorde. Dit kan een natuurlijke persoon (mens) of een rechtspersoon (juridische entiteit) zijn. |
| Natuurlijke persoon | Een mens in de juridische zin van het woord, die vanaf de geboorte tot aan de dood rechtspersoonlijkheid geniet en drager kan zijn van rechten en plichten. |
| Rechtspersoon | Een abstracte, juridische entiteit die als sociaal geheel een bepaald doel nastreeft, een eigen juridisch bestaan leidt en als zodanig rechtssubject kan zijn, met eigen rechten en verplichtingen. |
| Rechtsobject | Goederen of voorwerpen waarop rechten en verplichtingen kunnen bestaan. Dit omvat zowel lichamelijke als niet-lichamelijke zaken, roerende en onroerende goederen. |
| Patrimoniale rechten | Rechten die in geld waardeerbaar en verhandelbaar zijn en deel uitmaken van het vermogen van de titularis, zoals zakelijke rechten en vorderingsrechten. |
| Extra-patrimoniale rechten | Rechten zonder geldelijke waarde die geen onderdeel uitmaken van het vermogen van de titularis, zoals persoonlijkheidsrechten en familierechten. |
| Zakelijke rechten | Rechten die rechtstreeks betrekking hebben op een bepaald goed (rechtsobject), zoals het eigendomsrecht of vruchtgebruik, en die onderworpen zijn aan het numerus clausus-beginsel. |
| Vorderingsrechten | Rechten van een persoon (schuldeiser) om een prestatie te eisen van een ander persoon (schuldenaar); ook wel persoonlijke rechten genoemd. |
| Rechtsstaat | Een staat waarin de overheidsorganen gebonden zijn door het democratisch tot stand gekomen recht, hun machten beperkt zijn door individuele rechten en vrijheden, en de naleving van de wet afdwingbaar is voor een onafhankelijke rechter. |
| Federale staat | Een staat waarin de bevoegdheden verdeeld zijn tussen twee onderscheiden en autonome rechtsordeningen, die van de federatie en die van de deelstaten, die niet ondergeschikt zijn aan elkaar. |
| Scheiding van de machten | Het principe dat de staatsfuncties (wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht) worden toevertrouwd aan afzonderlijke organen om willekeur te voorkomen en vrijheid te waarborgen, met wederzijdse controle en samenwerking. |
| Wetgevende macht | De macht die verantwoordelijk is voor het uitvaardigen van algemene normen, zoals wetten, decreten en ordonnanties. In België wordt deze macht door de Grondwet gezamenlijk uitgeoefend door de Koning, de Kamer van Volksvertegenwoordigers en de Senaat. |
| Uitvoerende macht | De macht die verantwoordelijk is voor de toepassing van de wetten en het beleid van de staat. In België berust deze macht bij de Koning, die deze uitoefent via zijn ministers en staatssecretarissen. |
| Rechterlijke macht | De macht die belast is met het herstellen van voorschriften wanneer deze geschonden of niet nageleefd worden en met het bestraffen ervan, uitgeoefend door hoven en rechtbanken. |
| Nationale soevereiniteit | Het hoogste gezag in de Staat, dat de staatsinrichting en het grondwettelijk stelsel bepaalt. In België wordt dit gezag via de Grondwet uitgeoefend door de Natie. |
| Monarchie | Een staatsvorm waarin het staatshoofd een monarch is, die zijn positie erft of door een andere wettelijke procedure verkrijgt. |
| Parlementaire democratie | Een democratisch bestel waarin het parlement de hoogste macht heeft en de regering, benoemd door het staatshoofd, verantwoording verschuldigd is aan het parlement. |
| Volksgemeenschap | Het geheel van personen die zich op het grondgebied van een Staat bevinden en met elkaar verbonden zijn door gemeenschappelijke kenmerken en een gevoel van lotsverbondenheid, essentieel voor het begrip "staat". |
| Grondgebied | Het fysieke domein (land, ondergrond, water, luchtruim) waarop een staat exclusieve soevereiniteitsrechten uitoefent. |
| Gemeenschap | Een entiteit binnen een federale staat die bevoegd is voor persoonsgebonden aangelegenheden zoals cultuur en onderwijs. In België zijn er de Vlaamse, Franse en Duitstalige Gemeenschap. |
| Gewest | Een entiteit binnen een federale staat die bevoegd is voor territoriale aangelegenheden zoals ruimtelijke ordening en economie. In België zijn er het Vlaamse, Waalse en Brusselse Gewest. |
Cover
Dicotomías del Ius.pdf
Summary
# Clasificación y naturaleza del derecho romano
Este tema explora la clasificación del *ius* romano y su naturaleza evolutiva, abarcando conceptos fundamentales como *mores maiorum* y *mores civitatis*.
### 1.1 La dicotomía del ius y sus componentes
El derecho romano se caracterizaba por una compleja dicotomía que se manifestaba en diversas formas de *ius*. Estas se podían clasificar según su origen, ámbito de aplicación o su naturaleza intrínseca.
#### 1.1.1 Ius fetiale
El *ius fetiale* era un conjunto de reglas y normas de procedimiento seguidas por los sacerdotes fetiales. Su función principal era verificar la corrección de las declaraciones de guerra (*bellum iustum*) para garantizar la *fides publica* entre pueblos [1](#page=1).
#### 1.1.2 Ius quiritum
Este tipo de derecho comprendía las normas de base consuetudinaria que integraban el derecho propio de la *civitas* romana hasta la promulgación de las XII Tablas [1](#page=1).
#### 1.1.3 Ius augurale
El *ius augurale* se componía de un conjunto de normas que regulaban de forma precisa la interpretación de las manifestaciones divinas, es decir, la adivinación [1](#page=1).
#### 1.1.4 Ius pontificum
Este cuerpo normativo regulaba tanto las relaciones entre los hombres y los dioses, competencia esencial del colegio de pontífices, como la organización interna de dicho colegio [1](#page=1).
#### 1.1.5 Ius sacrum
El *ius sacrum* abarcaba un amplio conjunto de deberes relacionados con lo sagrado. Se refería a las normas que dictaban las reglas a observar en ritos, sacrificios y el culto [1](#page=1).
#### 1.1.6 Ius divinum
Las normas del *ius divinum* se relacionaban con la organización de la religión de la *civitas*. En los primeros tiempos, también se referían a la organización del Estado como guía suprema de la comunidad política, influenciando todos los comportamientos de la vida ciudadana [1](#page=1).
#### 1.1.7 Ius legitimum
El *ius legitimum* era el derecho que derivaba de las XII Tablas y de las *leges publicae populi romani*, las cuales eran aprobadas en los comicios populares y en las asambleas de la plebe [1](#page=1).
### 1.2 Conceptos relacionados con la naturaleza del derecho
Además de las clasificaciones específicas del *ius*, existían conceptos clave que definían la naturaleza y aplicación del derecho romano.
#### 1.2.1 Iustitia y aequitas
* **Iustitia:** Se definía como la voluntad constante y perpetua de dar a cada uno lo que le es debido [1](#page=1).
* **Aequitas:** Implicaba la aplicación prudente de la *iustitia* al caso concreto. Para Justiniano, era un criterio de templanza y benignidad en la aplicación del derecho positivo vigente [1](#page=1).
#### 1.2.2 Mores maiorum y mores civitatis
* **Mores maiorum:** Constituyen el conjunto de costumbres de los antepasados que, por su práctica ininterrumpida, se habían consolidado como normas de comportamiento adecuado en el ámbito social y político [1](#page=1).
* **Mores civitatis:** Se refieren a los usos y costumbres, cuestiones de honor y reglas de conducta del pueblo romano. Estas, sometidas al control de los censores, habían sido materializadas en norma escrita tras ser extraídas de la hermética familia romana y elevadas al reconocimiento general de la sociedad [1](#page=1).
#### 1.2.3 Ius aequum, ius iniquum e ius strictum
Estas categorías describen la forma en que el derecho podía ser aplicado:
* **Ius aequum:** Reglas inspiradas en criterios de *aequitas*, *bonum et aequum* e *iustitia*. Buscaban una aplicación más flexible y una interpretación más ajustada a la realidad, la conciencia social y las circunstancias de un caso, o a la ausencia de regulación [1](#page=1).
* **Ius iniquum:** Se refería a reglas y acciones viles contrarias a la *aequitas*, que resultaban en una aplicación desigual e injusta del derecho [1](#page=1).
* **Ius strictum:** Implicaba la aplicación rígida del derecho, sin considerar ningún otro criterio más allá de la aplicación mecánica de la norma [1](#page=1).
#### 1.2.4 Ius humanum y boni mores
* **Ius humanum:** Son las normas surgidas de la reflexión humana, lo que supuso una secularización del ordenamiento jurídico y un proceso de racionalización al desvincularse de sus primitivos fundamentos religiosos [1](#page=1).
* **Boni mores:** Normas de carácter moral que, especialmente en época republicana, ejercieron una influencia decisiva en la formación del derecho [1](#page=1).
#### 1.2.5 Consuetudo y desuetudo
* **Consuetudo (Costumbre):** La costumbre es una fuente de derecho no escrito y tiene validez jurídica cuando las reglas creadas por ella son las que imponen maneras de obrar. Su validez se establece por su repetición constante y prolongada en la sociedad [1](#page=1).
* **Desuetudo (Desuso):** Se refiere a la prolongada inobservancia de las normas, lo que lleva a su caída en desuso. Según los juristas clásicos, el derecho anticuado, tanto consuetudinario como escrito, se derogaba por la simple no aplicación o utilización [1](#page=1).
> **Tip:** Es fundamental comprender la distinción entre *ius* y *fas*, y cómo el *ius* se fue secularizando a través del *ius humanum*, aunque siempre mantuvo una conexión con las costumbres y la equidad para una aplicación justa.
> **Example:** La aplicación de una norma sobre contratos podría ser *ius strictum* si se aplicaba literalmente sin considerar las intenciones de las partes, o *ius aequum* si se interpretaba buscando la justicia en el caso particular, basándose en la *aequitas* y los *boni mores*.
---
# Conceptos fundamentales de justicia y equidad en el derecho romano
Este tema explora las definiciones de iustitia y aequitas y su impacto en la aplicación del derecho, diferenciando entre ius aequum e ius iniquum [1](#page=1).
### 2.1 Definiciones clave: iustitia y aequitas
La **iustitia** se define como la **constante y perpetua voluntad de dar a cada uno lo que es suyo**. Es un principio fundamental que rige la distribución justa de derechos y deberes [1](#page=1).
La **aequitas**, por su parte, se concibe como la **aplicación prudente de la iustitia al caso concreto**. Para Justiniano, representaba un criterio de templanza y benignidad en la aplicación del derecho positivo vigente [1](#page=1).
> **Tip:** Mientras que la iustitia establece el principio general de dar a cada uno lo suyo, la aequitas es la herramienta que permite adaptar ese principio a las particularidades de cada situación, buscando un resultado justo y equitativo en la práctica.
### 2.2 La influencia de iustitia y aequitas en la aplicación del derecho
La relación entre justicia y equidad se manifiesta en la dicotomía del **ius aequum** y el **ius iniquum**.
#### 2.2.1 Ius aequum
El **ius aequum** se refiere a aquellas reglas inspiradas en criterios y valores de aequitas, bonum et aequum, e iustitia. Su objetivo es permitir una aplicación más flexible y una interpretación más ajustada a la realidad, la conciencia social y las circunstancias específicas de un caso, o incluso ante la ausencia de regulación. Este tipo de derecho busca la justicia a través de la adaptación y la consideración de los elementos contextuales [1](#page=1).
> **Ejemplo:** Si una ley escrita establece una norma general que, aplicada a un caso particular, resulta excesivamente gravosa o desproporcionada, el ius aequum permitiría una interpretación o aplicación que mitigue esa severidad, buscando un resultado más justo y equitativo.
#### 2.2.2 Ius iniquum
En contraposición, el **ius iniquum** engloba reglas y acciones viles que son contrarias a la aequitas. La aplicación del derecho bajo el ius iniquum resulta desigual e injusta, ya que ignora los principios de equidad y prudencia [1](#page=1).
> **Tip:** El ius iniquum representa la perversión del derecho, donde la norma se aplica de manera tal que genera resultados inequitativos, contrariando el espíritu de la justicia.
#### 2.2.3 Ius strictum
Relacionado con la rigidez de la aplicación legal, el **ius strictum** describe la aplicación rígida del derecho sin atender a ningún otro criterio que no sea la aplicación mecánica de la norma. Si bien no es sinónimo de ius iniquum, su inflexibilidad puede conducir a resultados inicuos si no se pondera con la aequitas [1](#page=1).
> **Ejemplo:** Un juez que se limita a aplicar literalmente una ley, sin considerar las circunstancias atenuantes o eximentes de un acusado, estaría aplicando el ius strictum. Si esto lleva a una condena desproporcionada, se acercaría a un resultado de ius iniquum.
---
# Fuentes y tipos de derecho romano
Este apartado explora las diversas fuentes que conformaron el ordenamiento jurídico romano y las distinciones fundamentales entre las distintas categorías de derecho.
### 3.1 Fuentes del derecho romano
Las fuentes del derecho romano se pueden clasificar atendiendo a su origen y naturaleza, distinguiendo entre aquellas de carácter religioso y las de origen humano [1](#page=1).
#### 3.1.1 Derecho de origen religioso (Ius divinum)
El **ius divinum** abarca las normas relativas a la organización de la religión de la civitas y, en sus inicios, la organización del Estado como guía suprema de la comunidad política, influyendo en todos los comportamientos ciudadanos. Dentro de este ámbito se encuentran [1](#page=1):
* **Ius augurale:** Conjunto de normas que regulaban la correcta interpretación de las manifestaciones de la voluntad divina (adivinación) [1](#page=1).
* **Ius pontificum:** Normas que afectaban tanto a las relaciones de los hombres con los dioses como a la organización del colegio de pontífices [1](#page=1).
* **Ius sacrum:** Normas que determinan las reglas a observar en ritos, sacrificios y culto, abarcando el ámbito de lo sagrado [1](#page=1).
* **Ius fetiale:** Conjunto de reglas y normas procesales que los sacerdotes fetiales debían verificar al declarar el bellum iustum (guerra justa), como garantes de la fides publica inter populos [1](#page=1).
#### 3.1.2 Derecho de origen humano (Ius humanum)
El **ius humanum** comprende las normas producidas por la reflexión humana, lo que supuso una secularización del ordenamiento y una mayor racionalidad al desvincularse de sus primitivos fundamentos religiosos [1](#page=1).
#### 3.1.3 Costumbre (Consuetudo y Desuetudo)
La costumbre es una fuente fundamental del derecho no escrito [1](#page=1).
* **Consuetudo:** Existe jurídicamente cuando las reglas creadas por ella imponen maneras de obrar establecidas en la sociedad por su repetición constante y prolongada. Los **mores maiorum** eran el conjunto de costumbres de los antepasados que, por su práctica ininterrumpida, se consolidaron como normas de comportamiento social y político. Los **mores civitatis** eran los usos y costumbres, cuestiones de honor y reglas de conducta del pueblo romano, sometidas al control de los censores, que fueron materializadas en norma escrita y elevadas a reconocimiento general. Los **boni mores** eran normas de carácter moral que, en época republicana, tuvieron un influjo decisivo en la formación del Derecho [1](#page=1).
* **Desuetudo:** Se refiere a la prolongada inobservancia de las normas, lo que provoca su caída en desuso. Según juristas clásicos, el derecho anticuado, tanto no escrito como escrito, se derogaba por la simple no aplicación o utilización [1](#page=1).
#### 3.1.4 Derecho escrito y otras fuentes
* **Ius quiritum:** Conjunto de normas de base consuetudinaria que integraron el Derecho propio de la civitas romana hasta la publicación de las XII Tablas [1](#page=1).
* **Ius legitimum:** Derecho derivado de las XII Tablas y de las leges publicae populi romani, aprobadas en los comicios populares y asambleas de la plebe [1](#page=1).
> **Tip:** Es importante distinguir entre los `mores maiorum` (costumbres ancestrales con valor normativo) y los `mores civitatis` (usos y costumbres del pueblo romano que llegan a formalizarse).
### 3.2 Clases de derecho romano
El derecho romano puede ser clasificado en diferentes categorías según su aplicabilidad y naturaleza [3](#page=3).
#### 3.2.1 Ius commune vs. Ius singulare
* **Ius commune:** Son las normas vigentes y aplicables con carácter general a los miembros de una comunidad en los casos concretos en que proceda su aplicación [3](#page=3).
* **Ius singulare:** Constituyen normas particulares que representan una desviación del principio general, una excepción o derogación del mismo [3](#page=3).
#### 3.2.2 Ius aequum vs. Ius iniquum vs. Ius strictum
Estas distinciones se refieren a la manera en que el derecho se aplicaba o era concebido:
* **Ius aequum:** Reglas inspiradas en criterios de equidad, bondad y justicia, para una aplicación más flexible y una interpretación ajustada a la realidad, conciencia social y circunstancias del caso, o ante la ausencia de regulación [1](#page=1).
* **Ius iniquum:** Reglas y acciones viles contrarias a la equidad, que volvían la aplicación del Derecho desigual e injusta [1](#page=1).
* **Ius strictum:** Aplicación rígida del Derecho sin atender a otros criterios que no fuesen la aplicación mecánica de la norma [1](#page=1).
#### 3.2.3 Beneficium y Privilegium
Estos conceptos se refieren a tratamientos jurídicos especiales otorgados a individuos o grupos:
* **Beneficium:** Ventaja reconocida por la ley para aquellas personas que se encontraran en circunstancias predeterminadas. Estos beneficios debían solicitarse expresamente [3](#page=3).
* **Privilegium:** Disposiciones dictadas no por circunstancias especiales que las justificaran, sino con un fundamento no inspirado en un criterio de equidad, y dirigidas a una o varias personas concretamente determinadas (privus). Suelen implicar exenciones de cargas o gravámenes a determinadas personas o estamentos [3](#page=3).
> **Example:** El `beneficium` podría ser la exención de la tutela para ciertos parientes cercanos, mientras que un `privilegium` podría ser una exención fiscal concedida a un individuo específico sin una justificación objetiva o de equidad aparente.
#### 3.2.4 Conceptos relacionados con la justicia
* **Iustitia:** Constante y perpetua voluntad de dar a cada uno lo que es suyo [1](#page=1).
* **Aequitas:** Aplicación prudente de la justicia al caso concreto. Para Justiniano, era un criterio de templanza y benignidad en la aplicación del Derecho positivo vigente [1](#page=1).
---
# Diferenciación entre ius civile, ius honorarium y otras acepciones del derecho romano
Este apartado se enfoca en clarificar las distintas interpretaciones y extensiones del término *ius civile* en contraste con otras categorías del derecho romano, como el *ius honorarium*, *ius gentium*, *ius novum*, *ius naturale*, *ius scriptum*, *ius non scriptum*, *ius publicum* e *ius privatum* [2](#page=2).
### 4.1 El ius civile
El *ius civile* es un concepto que no posee una significación única y constante en los textos romanos, sino que se utiliza con diferentes matices dependiendo del término con el que se le contraponga [2](#page=2).
#### 4.1.1 Ius civile como derecho del pueblo romano
En su acepción más restrictiva y originaria, el *ius civile* se refiere al derecho exclusivo del pueblo romano, aplicable únicamente a sus ciudadanos [2](#page=2).
#### 4.1.2 Ius civile frente al ius honorarium
Cuando se opone al derecho introducido por los magistrados, el *ius civile* abarca todo el derecho que emana de fuentes distintas a los edictos, incluyendo leyes, plebiscitos, senadoconsultos, decretos del príncipe y la jurisprudencia de los juristas [2](#page=2).
> **Tip:** Es crucial entender que la noción de *ius civile* se expande o contrae semánticamente según su contexto de oposición.
### 4.2 El ius honorarium
El *ius honorarium* está integrado por el conjunto de normas jurídicas que provienen de los edictos de los magistrados jurisdiccionales. Este derecho complementaba, corregía y suplía al *ius civile*, adaptándose a las necesidades sociales y económicas de cada época [2](#page=2).
### 4.3 Otras acepciones del derecho romano
El derecho romano se puede clasificar también bajo otras denominaciones, que reflejan diferentes enfoques y alcances normativos:
#### 4.3.1 Ius gentium
Se refiere a aquellas normas que son aplicables a todos los pueblos y que fundamentan su validez no en características particulares de cada uno, sino en la *naturalis ratio* (razón natural). Este derecho se basaba en principios jurídicos comunes, comprensibles por todos los hombres civilizados [2](#page=2).
#### 4.3.2 Ius novum
El *ius novum* es el derecho emanado del príncipe y contenido en las constituciones imperiales. Este derecho convivió con el *ius civile* y el *ius honorarium*, y su exigibilidad se realizaba a través de una vía procesal novedosa denominada *cognitio extra ordinem* [2](#page=2).
#### 4.3.3 Ius naturale
El *ius naturale* se concibe como aquello que es intrínsecamente justo y bueno. Representa un derecho ideal, puro de las impurezas de la realidad, y se caracteriza por ser inmutable [2](#page=2).
#### 4.3.4 Ius scriptum y ius non scriptum
* **Ius scriptum:** Comprende las normas que han sido elaboradas por el poder público y que emanan directamente de sus órganos. Estas normas podían estar o no materialmente fijadas por escrito [2](#page=2).
* **Ius non scriptum:** Incluye las normas que surgen de la costumbre, así como aquellas derivadas de la *interpretatio* (interpretación) de los juristas primitivos [2](#page=2).
#### 4.3.5 Ius publicum e ius privatum
* **Ius Publicum:** Su objeto es la organización jurídica de la sociedad romana. En sus orígenes, era el derecho contenido en las *leges publicae* (leyes públicas), llamado así porque, durante la República, eran aprobadas por el pueblo en votación directa. Se consideraba inderogable por la voluntad de los particulares y obligatorio para todo el pueblo romano. Este concepto abarca dos significados: es el derecho emanado de los órganos estatales y es el derecho relativo a la estructura, actividad, organización y funcionamiento del *status rei Romanae* (la cosa romana, es decir, el Estado) [2](#page=2).
* **Ius Privatum:** Su objeto son las relaciones entre los particulares. Este derecho protegía y regulaba no los intereses de los hombres en cuanto miembros de un Estado, sino aquellos que nacen y se desarrollan en la esfera de su autonomía individual [2](#page=2).
> **Example:** El *ius civile* en sentido estricto era el derecho aplicable a un ciudadano romano como el cónsul, mientras que el *ius gentium* podría regir un contrato de compraventa entre un romano y un peregrino [2](#page=2).
---
## Errores comunes a evitar
- Revise todos los temas a fondo antes de los exámenes
- Preste atención a las fórmulas y definiciones clave
- Practique con los ejemplos proporcionados en cada sección
- No memorice sin entender los conceptos subyacentes
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Ius fetiale | Conjunto de reglas y normas de procedimiento que los sacerdotes fetiales, como garantes de la fides publica inter populos, debían comprobar a la hora de declarar el bellum iustum. |
| Ius quiritum | Conjunto de normas de base consuetudinaria que integran el Derecho propio de la civitas romana hasta la publicación de las XII Tablas. |
| Iustitia | Constante y perpetua voluntad de dar a cada uno lo que es suyo. |
| Mores maiorum | Conjunto de costumbres de los antepasados que por su práctica ininterrumpida se han consolidado como normas de adecuado comportamiento en el ámbito social y político. |
| Aequitas | Aplicación prudente de la Iustitia al caso concreto. Para Justiniano era un criterio de templanza y de benignidad en la aplicación del Derecho positivo vigente. |
| Ius augurale | Conjunto de normas que establecían con rigor y precisión la forma correcta de interpretar las distintas manifestaciones de la voluntad divina (adivinación). |
| Ius pontificum | Conjunto de normas que afectaban tanto a las relaciones de los hombres con los dioses, como a su organización misma, siendo competencia esencial del colegio de pontífices. |
| Mores civitatis | Usos y costumbres, cuestiones de honor y reglas de conducta del pueblo romano, sometidas a control de los censores, que han sido materializadas en norma escrita. |
| Ius aequum | Reglas inspiradas en criterios y valores de aequitas, bonum et aequum, e iustitia, para una aplicación más flexible y una interpretación más ajustada a la realidad. |
| Ius sacrum | Amplio conjunto de deberes encuadrables en el ámbito de lo sagrado, que determinan las reglas a observar en ritos, sacrificios y culto. |
| Boni mores | Normas de carácter moral que en época republicana tuvieron influjo decisivo en la formación del Derecho. |
| Ius iniquum | Reglas y acciones viles contrarias a la aequitas, que resultan en una aplicación del Derecho desigual e injusta. |
| Ius humanum | Normas producidas por la reflexión humana, que conducen a una secularización y racionalización del ordenamiento al desvincularse de fundamentos religiosos. |
| Consuetudo | La costumbre es una fuente del Derecho no escrito que existe jurídicamente cuando sus reglas, establecidas por repetición constante, se imponen como maneras de obrar en la sociedad. |
| Ius strictum | Aplicación rígida del Derecho sin atender a ningún otro criterio que no sea la aplicación mecánica de la norma. |
| Ius divinum | Normas relativas a la organización de la religión de la civitas y, en los primeros tiempos, a la organización del Estado como guía suprema. |
| Desuetudo | Prolongada inobservancia de las normas, que lleva a su desuso. Los juristas clásicos consideraban que el derecho anticuado se derogaba por la simple no aplicación. |
| Ius legitimum | Derecho derivado de las XII Tablas y de las leges publicae populi romani, aprobadas en los comicios populares y en las asambleas de la plebe. |
| Ius Civile | Expresión con significación variable en los textos romanos, que puede oponerse al derecho de los magistrados, significando todo el que nace de leyes, plebiscitos, senadoconsultos, decretos del príncipe y la autoridad surgida de la prudencia. En otro sentido, es el derecho exclusivo del pueblo romano, aplicable solo a sus ciudadanos. |
| Ius Honorarium | Derecho integrado por normas jurídicas que provienen de los edictos de los magistrados jurisdiccionales. |
| Ius Gentium | Aquellas normas que aplican todos los pueblos y que tienen su fundamento en la naturalis ratio, no en características específicas de cada uno. |
| Ius Novum | Derecho emanado del príncipe y contenido en las constituciones imperiales, que convivió con el civil y el honorario y se exigía a través de la cognitio extra ordinem. |
| Ius Naturale | Aquello que es siempre justo y bueno; un Derecho ideal, sin impurezas de la realidad, e inmutable. |
| Ius scriptum | Normas elaboradas por el poder público y emanadas directamente de sus órganos, estuvieran o no materialmente fijadas por escrito. |
| Ius Publicum | Tiene por objeto la organización jurídica de la sociedad romana. En sus orígenes, era el Derecho contenido en las leges publicae. Posee dos significados: derecho emanado de los órganos estatales y derecho referente a la estructura, actividad, organización y funcionamiento del status rei Romanae. |
| Ius non scriptum | Normas surgidas de la costumbre, así como aquellas nacidas de la interpretatio de los juristas primitivos. |
| Ius Privatum | Tiene por objeto las relaciones entre los particulares, protegiendo y regulando los intereses que nacen y se desarrollan en la esfera de su autonomía individual. |
| Ius commune | Normas vigentes y aplicables con carácter general a los miembros de una comunidad en los casos concretos que proceda. |
| Ius singulare | Normas particulares que constituyen una desviación del principio general, una excepción o derogación de éste. |
| Beneficium | Ventaja reconocida por la ley para aquellas personas que se encuentren en circunstancias predeterminadas, debiendo solicitarse expresamente. |
| Privilegium | Disposiciones dictadas para una o varias personas concretamente determinadas (privus), sin un fundamento inspirado en criterios de equidad, y que suelen encubrir exenciones de cargas o gravámenes. |
Cover
Droit des contrats obligations avec DINH[1].docx
Summary
This study guide provides a comprehensive overview of contract law, focusing on the formation, effects, and execution of obligations in civil law jurisdictions.
## Introduction to Contract Law
Contract law governs the agreements individuals and entities make. An obligation, in its broadest sense, is a duty imposed by law. More narrowly, it is a legal bond between two individuals: the debtor, who owes a performance, and the creditor, who is owed that performance. This obligation is synonymous with a debt and is the reciprocal counterpart of a claim. According to the Civil Code, obligations arise from legal acts, legal facts, or the sole authority of the law, and also from the voluntary performance or promise of performance of a duty of conscience towards others.
## The Notion of Contract
A contract, as defined by Article 1101 of the Civil Code, is an agreement of wills between two or more persons intended to create, modify, transmit, or extinguish obligations. Examples include lease agreements, service contracts, and sales contracts. The fundamental principle is the freedom to contract or not to contract, to choose one's contractual partner, and to determine the content of the contract, within the limits set by law. A contract is formed by the meeting of an offer and an acceptance. It exists from the moment the acceptance reaches the offeror, and its place of formation is the place of acceptance. Contracts lawfully formed have the force of law for those who have made them and cannot derogate from public order, either through their stipulations or their purpose, regardless of whether the latter was known to all parties.
### Contracts and Non-Binding Agreements
Some agreements of will do not create legally binding obligations because the parties have not yet entered the legal sphere. These are referred to as acts of courtesy or acts of accommodation. Jurisprudence has addressed scenarios such as hitchhiking, where an accident occurs. The question is whether a transport contract existed. If not, the injured party must seek recourse under tort liability. Courts have generally held that no contract exists in such cases. Similarly, with conventions of assistance, such as a neighbor helping to trim banana trees and getting injured. The question is whether a contract existed, which would potentially lead to better compensation for the injured neighbor.
### Contracts and Unilateral Legal Acts
A contract requires an agreement of will between at least two people. For example, in a sales contract, there is an agreement between the seller and the buyer. The question arises whether a single person's will can create an obligation. While a testament is an example of a unilateral act, French law, as reflected in the Civil Code, is cautious about purely unilateral engagements. The example of a reward for finding a lost cat illustrates this: a promise of a reward is often treated as an offer that is accepted by the person who returns the cat, thus forming a contract.
## Classification of Contracts
Contracts can be classified based on various criteria, each leading to different legal regimes:
### Classification by Applicable Rules
* **Named Contracts (Contrats nommés):** These are contracts that are commonly used and specifically regulated by law (e.g., sale, lease, deposit, insurance). They are subject to general contract rules, as well as their own specific rules found in the Civil Code. For instance, a loan contract is governed by general contract principles and specific rules for loans. In a sales contract, general contract rules apply to consent, while specific rules apply to warranties.
* **Unnamed Contracts (Contrats innommés):** These are contracts not specifically regulated by law, often created by custom or practice (e.g., hotel or moving contracts). Their legal regime is exclusively governed by the general law of contracts. A safe deposit box contract is an example, as it is not explicitly defined in law and is therefore subject to the general theory of contracts. The principle of contractual freedom allows parties to create new types of contracts.
### Classification by Mode of Formation
* **Consensual Contracts (Contrats consensuels):** These are the general rule, formed by the mere exchange of consent, regardless of the method of expression (Article 1109 of the Civil Code). No specific writing or formality is required for their validity if consent is present.
* **Formal Contracts (Contrats formels):** These contracts require the fulfillment of certain formalities for their conclusion.
* **Solemn Contracts (Contrats solennels):** Their validity is subject to specific forms prescribed by law, such as a written document, often a notarial deed (e.g., a marriage contract or a conventional mortgage). Article 1109 al. 2 states that a contract is solemn when its validity is subject to legally determined forms.
* **Real Contracts (Contrats réels):** Their formation is conditioned by the delivery of the object of the contract (Article 1109 al. 3). Examples include pledge, deposit, and loan. However, this concept is contested; for instance, loans granted by professional credit institutions are no longer considered real contracts, with the delivery of the object seen as the first act of execution rather than a validity requirement.
### Classification by Negotiation Terms
* **Contracts of Agreement (Contrats de gré à gré):** These are contracts where the stipulations are negotiated between the parties. Business contracts often fall into this category, as parties defend their interests to reach a compromise.
* **Contracts of Adhesion (Contrats d’adhésion):** Defined in Article 1110 al. 2, these contracts contain a set of non-negotiable clauses determined in advance by one party. The other party can only accept the entire set of clauses or reject it, with no room for negotiation. An example is a contract with an airline company.
### Classification by Content
* **Synallagmatic Contracts (Contrats synallagmatiques):** Both parties obligate themselves reciprocally towards each other (Article 1106 al. 1). Each party is both a creditor and a debtor to the other. Example: In a sale, the seller must deliver the goods, and the buyer must pay the price.
* **Unilateral Contracts (Contrats unilatéraux):** One or more persons obligate themselves towards one or more others without any reciprocal engagement from the latter (Article 1106 al. 2). One party is solely indebted, while the other is solely a creditor. Examples include donations and surety agreements.
* **Onerous Contracts (Contrats à titre onéreux):** Each party receives an advantage from the other in exchange for the advantage they provide (Article 1107 al. 1). The advantage received is a counterpart to an obligation on their part. Example: In a sale, the buyer's advantage of acquiring ownership of the property is counterbalanced by the obligation to pay the price.
* **Gratuitous Contracts (Contrats à titre gratuit):** One party provides an advantage to the other without expecting or receiving any counter-performance (Article 1107 al. 2). The classic example is a donation, where the donor acts purely gratuitously, often motivated by a "liberal intention." While most unilateral contracts are gratuitous and most synallagmatic contracts are onerous, this is not an absolute rule.
* **Commutative Contracts (Contrats commutatifs):** Each party undertakes to provide an advantage to the other that is considered equivalent to what they receive (Article 1108 al. 1). The prestation of each party is certain and known at the conclusion of the contract, reflecting economic justice. Example: A sale, where the item and price are known at the outset.
* **Aleatory Contracts (Contrats aléatoires):** The effects of the contract, regarding gains and losses, depend on an uncertain event (Article 1108 al. 2). The prestation of one or both parties is dependent on an uncertain event that determines the contract's balance. There is no certainty as to who will win or lose. Examples include insurance contracts, games of chance, betting, and annuities. For a valid aleatory contract, there must be a genuine chance of gain and loss; if the outcome is certain from the start, the contract is void.
* **Contracts with Instantaneous Performance (Contrats à exécution instantanée):** Their obligations can be performed in a single prestation (Article 1111-1 al. 1). Example: A sale, where ownership is transferred and payment is made in one go.
* **Contracts with Successive Performance (Contrats à exécution successive):** The obligations of at least one party are performed in multiple prestations spread over time (Article 1111-1 al. 2). Performance is continuous or renewed over time. Examples include leases and employment contracts.
### Classification by Quality of Contracting Parties
* **Civil Contracts (Contrats civils):** Contracts concluded by individuals who are not merchants.
* **Commercial Contracts (Contrats commerciaux):** Contracts concluded between merchants. Commercial contracts have a different regime, adapted to the speed and demands of business. For example, certain monetary thresholds for written contracts do not apply in commercial matters.
* **Contracts between Professionals and Consumers (Contrats de consommation):** A contract concluded between a professional and a consumer. Consumer law aims to balance the inherent inequality between these parties, with specific regulations developed since the introduction of the Consumer Code.
## Guiding Principles of Contract Law
The 2016 reform of contract law introduced guiding principles into the Civil Code (Title III, Articles 1100-1303-4):
### Freedom of Contract (Liberté contractuelle)
Article 1102 of the Civil Code states that "Everyone is free to contract or not to contract, to choose their co-contractant and to determine the content and form of the contract, within the limits fixed by law." This principle, derived from the theory of autonomy of the will, has several facets:
* Freedom to contract or not to contract.
* Freedom to choose one's co-contractant.
* Freedom to determine the content and form of the contract.
### Binding Force of Contract (Force obligatoire)
Article 1103 of the Civil Code proclaims that "Contracts lawfully formed have the force of law for those who made them." This signifies the power of the parties' will. While the law has gained importance since 1804, the XIXth century was marked by a liberal system emphasizing the autonomy of the will.
### Good Faith (Bonne foi)
Article 1104 al. 1 states that "Contracts must be negotiated, formed, and performed in good faith." This principle is of public order, meaning it cannot be derogated from. It applies to the negotiation, formation, and execution phases of a contract.
## FORMATION OF THE CONTRACT
### Chapter 1: Constituent Elements of the Contract
Article 1128 of the Civil Code lists the necessary conditions for the validity of a contract:
1. **Consent of the parties:** Did the parties intend to be bound?
2. **Capacity of the parties:** Are the parties legally able to contract?
3. **Lawful and certain content:** Is the subject matter of the contract legal and clearly defined?
Form requirements are also important, though the principle of consensualism generally prevails.
#### Section 1: Capacity to Contract
* **Contracting for Oneself:**
* **General Principle:** Article 1145 al. 1 states that any natural person can contract, except where law provides otherwise. Capacity is a fundamental attribute of legal personality.
* **Exceptions:** Article 1146 lists those incapable of contracting:
* Unemancipated minors.
* Protected adults (as defined by Article 425).
* **Incapacities of Exercise:** These affect the ability to exercise one's rights freely and require the assistance of a third party (e.g., unemancipated minors represented by legal administrators or tutors). Exceptions exist for minor acts of daily life.
* **Incapacities of Enjoyment:** These are outright prohibitions on concluding certain contracts, often due to existing relationships that could lead to abuse (e.g., a tutor cannot buy the assets of the person under their protection).
* **Legal Persons:** Their capacity is limited by their form and object, subject to the principle of specialty (they must act within their stated purpose).
* **Sound Mind:** Even capable individuals must be of sound mind at the time of contracting. Article 414-1 requires mental soundness for a valid act, with the burden of proof on the party alleging mental disturbance at the time of the act.
* **Contracting for Others (Representation):** This occurs when one person acts on behalf of another. The power of representation can be:
* **Legal:** Parents representing their unemancipated children, or company directors representing legal entities.
* **Conventional:** Based on a power of attorney (procuration).
* **Judicial:** Ordered by a judge.
#### Section 2: Consent
For consent to be valid, it must exist and be free and informed.
* **Existence of Consent:** This requires a meeting of wills, which can be instantaneous or progressive.
* **Instantaneous Meeting of Wills:**
* **Offer (Pollicitation):** Defined by Articles 1113 to 1122, an offer is a firm proposal to conclude a determined contract with determined conditions. It must be firm (expressing the offeror's intent to be bound) and precise (containing all essential elements). A lack of precision or firmness constitutes an invitation to enter into negotiations (pourparlers), not an offer. A quotation is typically an invitation to negotiate.
* **Revocation of Offer:** Generally, an offer can be freely revoked until it reaches the recipient (Article 1115). However, if a deadline is set or a reasonable time has passed, revocation may be prohibited. An illicit revocation engages the offeror's extra-contractual liability for damages, but not the conclusion of the contract itself.
* **Lapse of Offer (Caducité):** An offer lapses upon expiration of its deadline, after a reasonable time, or upon the death or incapacity of the offeror (Article 1117).
* **Acceptance:** Defined by Article 1118, acceptance is the manifestation of the offeree's will to be bound by the offer's terms. A counter-offer rejects the original offer. Acceptance can extend to annexes and advertising materials if they were accessible and influenced consent. Small print clauses may be deemed invalid if not clearly brought to the party's attention. Acceptance can be express or tacit.
* **Silence as Acceptance:** Generally, silence does not constitute acceptance (Article 1120). However, exceptions exist when law, established business relationships, professional usage, or the exclusive interest of the recipient implies acceptance.
* **Progressive Meeting of Wills (Negotiations and Preliminary Contracts):**
* **Pourparlers (Negotiations):** These are discussions leading up to a contract. Parties are free to break off negotiations, but must do so loyally. A breach of good faith during negotiations can lead to extra-contractual liability (Article 1240), primarily for actual losses, not lost profits (as per jurisprudence like Manoukian). Parties can contractually regulate negotiations.
* **Preliminary Contracts (Avant-contrats):**
* **Pact of Preference:** A promise to offer a contract to a specific beneficiary first. If the promisor breaches by contracting with a third party, the beneficiary can seek damages or, if the third party knew of the pact, substitution. Third parties can inquire about the beneficiary's intention via an "action interrogation" (Article 1123).
* **Unilateral Promise of Contract:** A contract where one party (promisor) grants the other (beneficiary) the right to opt for the conclusion of a contract. The beneficiary's acceptance forms the contract. Revocation by the promisor is ineffective if the beneficiary exercises their option (Article 1124).
* **Contracts between Absent Parties:**
* **Contracts by Correspondence:** The Civil Code adopts the "theory of reception," meaning the contract is formed when the acceptance is received by the offeror (Article 1121). This protects the offeror's interests.
* **Electronic Contracts:** Article 1127-2 requires the recipient to have the possibility to verify and correct order details before confirming acceptance ("double-click" rule). The offeror must acknowledge receipt electronically.
#### Section 2: Protection of Consent
* **Vices of Consent (Vices du consentement):** Article 1130 states that error, fraud (dol), and duress (violence) vitiate consent if, without them, the parties would not have contracted or would have contracted on substantially different terms.
* **Error (Erreur):** A mistaken belief about an essential element of the contract.
* **Obstacle Error (Erreur-obstacle):** An error so fundamental that it prevents the meeting of wills, leading to the non-formation of the contract (e.g., one party believes they are selling, the other believes they are renting).
* **Error as a Vice of Consent:** Article 1132 states that error of law or fact, unless inexcusable, nullifies a contract if it concerns the essential qualities of the prestation or the co-contractant.
* **Existence of Error:** A discrepancy between belief and reality.
* **Doubt:** Doubt about authenticity (e.g., a painting's attribution) can lead to nullity if the seller held a mistaken conviction that it was not genuine. However, if the parties accept the uncertainty (aléa), error is excluded (e.g., "Attributed to Fragonard").
* **Error on One's Own Prestation:** Generally permissible if it affects essential qualities or was known to the other party.
* **Error of Fact vs. Error of Law:** Both can vitiate consent, as the maxim "ignorance of the law is no excuse" does not prevent an error of law from being a cause for nullity.
* **Appreciation Date:** Error is assessed at the time of contract formation.
* **Object of Error (Article 1132):** Must concern essential qualities of the prestation or the co-contractant.
* **Essential Qualities of Prestation:** Subjectively determined (qualities that primarily motivated the party) and must have been brought to the other party's knowledge.
* **Essential Qualities of Co-contractant:** Generally not a cause for nullity unless the contract is concluded *intuitu personae* (considering the specific person).
* **Excusable Error:** An error is excusable if it is not due to excessive negligence.
* **Inexcusable Errors:** Errors on value (Article 1136) and motives (Article 1135) are generally not grounds for nullity unless incorporated into the contract through an express stipulation.
* **Fraud (Dol):** Article 1137 defines dol as obtaining consent through maneuvers, lies, or intentional concealment of determinative information.
* **Material Element:** Maneuvers, lies (oral or written), or intentional concealment (reticence dolosive). *Dolus bonus* (exaggerated praise) is generally not sanctioned.
* **Intentional Element:** The perpetrator must have intended to deceive.
* **Author of Dol:** Generally, dol must emanate from the co-contractant. Exceptions exist if it comes from a representative, accomplice, or in gratuitous contracts.
* **Determinative Error:** The error induced by dol must have been decisive.
* **Object of Error:** Unlike simple error, dol can vitiate consent even if the error concerns value or motives.
* **Duress (Violence):** Article 1140 defines violence as pressure from a constraint that instills fear of exposing one's person, fortune, or relatives to considerable harm.
* **Threats:** Can be moral or pecuniary.
* **Illegitimate Nature:** The threat must be illegitimate.
* **Fear of Considerable Harm:** The threat must be such as to determine consent.
* **Origin of Violence:** Can come from the co-contractant or a third party. Article 1143 addresses abuse of a state of dependence, creating a form of violence if an excessive advantage is obtained.
* **Effects:** Violence leads to the nullity of the contract and may engage liability for damages.
* **Preventive Measures:** The law also promotes measures to prevent vitiated consent.
* **Information Obligation (Article 1112-1):** A party must provide information if they know it, it is determinative of the other party's consent, and the other party is legitimately ignorant or trusts them. Failure to inform can lead to damages, but not necessarily nullity unless it constitutes dol.
* **Reflection Periods:** Legislators impose reflection (before contract formation) and withdrawal (after formation) periods, especially in consumer contracts, to allow parties time to consider their commitment.
#### Section 3: Content of the Contract
The contract's content must be lawful and certain.
* **Lawful Content (Contenu licite):** Contracts cannot contravene fundamental values protected by law, such as public order, good morals, and fundamental rights (Article 6).
* **Certain Content (Contenu certain):** The prestation must exist and be possible (Article 1163). It must also be determined or determinable. For goods of a specific type, determination of quantity, quality, and nature is sufficient. Prices in certain service contracts or framework agreements may be determinable rather than fixed at formation.
* **Contractual Balance:** While the principle of contractual freedom allows for imbalances, severe disproportions or lack of counter-performance can be sanctioned in specific cases.
* **Lesion:** Generally not a cause for nullity (Article 1168), except for minors, protected adults, and specific contracts like real estate sales (if the seller is affected) or partitions.
* **Abusive Clauses (Clauses abusives):** In consumer law, clauses creating a significant imbalance between the rights and obligations of parties are deemed abusive and reputed non-written (Article L212-1 of the Consumer Code). This applies to professional-consumer contracts. There are "black lists" (irrebuttably presumed abusive) and "grey lists" (presumed abusive, subject to contrary proof) of such clauses.
* **Significant Imbalance in Contracts between Professionals:** Article L442-1 of the Commercial Code addresses significant imbalances in commercial relationships.
* **Article 1171 of the Civil Code:** Sanctions abusive clauses in adhesion contracts that create a significant imbalance, deeming them non-written.
* **Lack of Counter-Performance:** An onerous contract is void if, at its formation, the counter-performance is illusory or derisory (Article 1169).
#### Section 4: Form
* **Principle of Consensualism:** Contracts are generally formed by the mere exchange of consent (Article 1109).
* **Limits to Consensualism:**
* **Formalism for Validity:** Some contracts require specific forms (real or solemn) for their validity (e.g., delivery for real contracts, writing for solemn contracts).
* **Informative Formalism:** Requirements for specific information to be included in contracts, particularly in consumer law (e.g., right of withdrawal).
* **Formalism for Proof:** Written evidence is required for contracts exceeding a certain value (e.g., 1,500 euros, Article 1359).
* **Formalism for Opposability:** Certain formalities are needed to make a contract effective against third parties (e.g., land registration).
## Sanction for Defects in Contract Formation
If a contract fails to meet formation requirements, it is subject to nullity.
### Notion of Nullity
Nullity is the retroactive annulment of an act due to a defect in its formation. It differs from:
* **Resolution:** Annulment due to a problem in execution.
* **Lapse (Caducité):** When an element essential to a validly formed contract disappears later.
* **Inopposability:** The contract is valid between parties but not against third parties.
### Absolute vs. Relative Nullity
This distinction is crucial for who can invoke nullity:
* **Absolute Nullity:** Applies when a rule protecting general interest is violated (e.g., contracts contrary to public order or good morals). Any interested party, including the public prosecutor, can invoke it.
* **Relative Nullity:** Applies when a rule protecting a private interest is violated (e.g., vices of consent, incapacity of exercise). Only the protected party can invoke it.
### Conditions for Nullity
* **Who can invoke:** Depends on whether nullity is absolute or relative.
* **Confirmation:** The protected party can waive their right to invoke relative nullity after the contract is formed, with full knowledge of the facts.
* **Prescription:** Actions for nullity are generally subject to a five-year prescription period, which starts from the discovery of the vice for error/dol, or from the cessation of duress. The exception of nullity is perpetual.
### Effects of Nullity
* **Retroactive Annulment:** The contract is deemed never to have existed.
* **Restitutions:** Parties must return what they received under the nullified contract.
* **Responsibility:** The party at fault for the nullity may face tort liability.
## Effects of Contracts
### Title 1: Effects of the Contract Between Parties
#### Section 1: Binding Force of Contract
* **Principle:** Contracts have the force of law between parties (Article 1103) and are generally irrevocable except by mutual consent (Article 1193).
* **Good Faith:** Parties must perform contracts in good faith (Article 1104).
* **Revision for Unforeseen Circumstances (Imprévision):** Article 1195 allows for renegotiation or judicial adaptation of contracts if unforeseen circumstances make performance excessively onerous.
#### Section 2: Transfer Effect of Contract
* **Transfer of Ownership:** Generally occurs upon contract formation by consent alone (solo consensu), unless otherwise stipulated or dictated by law (Article 1196).
* **Transfer of Risk:** Generally follows the transfer of ownership, but parties can agree otherwise.
#### Section 3: Non-Performance of Contract
When a party fails to perform, the other party has several remedies:
* **Force Majeure (Article 1218):** An unforeseeable, irresistible, and external event that prevents performance. It can suspend or resolve the contract, and the non-performing party is excused.
* **Exception of Non-Performance (Article 1219):** A party can refuse to perform if the other party has not performed and the non-performance is sufficiently serious. This can also be invoked in anticipation of non-performance (Article 1220).
* **Forced Performance:** The creditor can demand forced performance of the obligation, subject to impossibility or manifest disproportion (Article 1121).
* **Price Reduction (Article 1223):** In case of imperfect performance, the creditor can reduce the price.
* **Resolution of Contract (Article 1224):** The contract can be terminated retroactively due to serious non-performance, either through a resolutory clause, unilateral notification, or judicial decision.
* **Contractual Liability (Articles 1231 et seq.):** Damages can be claimed for breach of contract. This requires proof of a contractual fault, damage, and a causal link. Distinction is made between obligations of means and obligations of result. Limitations on liability apply, except for gross or fraudulent fault.
#### Chapter 4: Duration of the Contract
* **Fixed-Term Contracts (Contrats à durée déterminée):** Automatically end on a specified date. Legal provisions may set minimum or maximum durations. Parties are generally bound until the term.
* **Indefinite-Term Contracts (Contrats à durée indéterminée):** Can be terminated unilaterally by either party at any time, subject to a reasonable notice period, to protect individual liberty. This right of termination is subject to the control of abuse.
### Title 2: Effects of the Contract Towards Third Parties
#### Section 1: Relative Effect of Contract
* **Principle:** Contracts only create obligations between the parties (Article 1199).
* **Exceptions:**
* **Promise of Guarantee (Promesse de porte-fort, Article 1204):** One party guarantees the performance of a third party.
* **Stipulation for a Third Party (Stipulation pour autrui, Article 1205):** A contract where one party obtains a promise from the other to perform for the benefit of a third party.
* **Direct Action (Action directe):** In specific cases (e.g., subcontracting, insurance), a creditor can sue the debtor's debtor directly.
#### Section 2: Opposability of Contract
* **Principle:** Third parties must respect the legal situation created by a contract (Article 1200).
* **Simulation:** Parties may conceal their true intentions through an apparent contract and a counter-letter. Third parties can choose to invoke either the apparent contract or the counter-letter.
### Chapter 3: Non-Performance of Contract
* **Remedies:** Creditors have various remedies, including force majeure, exception of non-performance, forced performance, price reduction, resolution, and contractual liability.
---
This comprehensive study guide aims to cover the essential aspects of contract law as presented in the document, providing a solid foundation for exam preparation. Remember to consult the specific articles of the Civil Code for precise legal definitions and nuances.
Glossary
## Glossary
| Term | Definition |
|---|---|
| Obligation | In a broad sense, a duty imposed by law. In a narrow sense, a legal link between two persons where one, the debtor, is bound to perform a service for the other, the creditor. It is synonymous with debt and represents the negative aspect of a claim. |
| Contract | An agreement of wills between two or more persons intended to create, modify, transmit, or extinguish obligations. It is formed by the meeting of an offer and an acceptance. |
| Legal Act | A manifestation of will intended to produce legal effects. This can be unilateral (e.g., a will) or bilateral (a contract). |
| Legal Fact | An event to which the law attaches legal consequences, regardless of the will of the persons concerned (e.g., a tort). |
| Public Order | A set of fundamental principles that a legal system considers essential for the functioning of society and that cannot be derogated from by private agreement. |
| Good Morals | Refers to prevailing societal moral standards, particularly concerning sexual morality, which can evolve over time. |
| Consent | The meeting of wills between parties, expressing their agreement to be bound by the terms of a contract. |
| Capacity | The legal ability to enter into contracts. Certain individuals, such as minors and protected adults, have limited capacity. |
| Offer (Pollicitation) | A firm proposal to conclude a specific contract under determined conditions, expressing the offeror's will to be bound if accepted. |
| Acceptance | The manifestation of will by the offeree to be bound by the terms of the offer. |
| Force Majeure | An unforeseeable, irresistible, and external event that prevents a party from fulfilling its contractual obligations. |
| Resolution | The retroactive termination of a contract due to a problem in its execution. |
| Nullity | The retroactive annulment of an act due to a defect in its formation. |
| Inopposability | A situation where a contract is valid between the parties but cannot be enforced against third parties. |
| Promissory Estoppel (Pacte de préférence) | An undertaking by one party to offer a contract to a specific beneficiary first, should they decide to enter into such a contract. |
| Unilateral Promise (Promesse unilatérale de contrat) | A contract where one party grants the other the right to choose to conclude a contract. |
| Consensualism | The principle that a contract is formed by the mere exchange of consent, without requiring any specific form. |
| Formalism | The requirement of specific forms for the conclusion, proof, or opposability of a contract. |
| Good Faith | A fundamental principle requiring parties to negotiate, form, and execute contracts honestly and fairly. |
| Force Obligatoire | The principle that legally formed contracts are binding on the parties as if they were law. |
| Contractual Liability | Legal responsibility arising from the breach of a contractual obligation. |
| Tort Liability (Extra-contractual Liability) | Legal responsibility arising from a wrongful act or omission causing harm to another, independent of any contract. |
| Rescission | A form of nullity specifically used when the defect affecting the contract is lesion (a significant imbalance in prestations). |
| Voidable Contract | A contract that can be annulled by one of the parties due to a defect in its formation (e.g., a vice of consent). |
| Void Contract | A contract that is considered null from its inception due to a fundamental defect. |
| Stricto Sensu (in the strict sense) | Referring to a specific, precise meaning. |
| Pacta sunt servanda | Latin for "agreements must be kept," emphasizing the binding nature of contracts. |
Cover
DROIT PERSONNES.pdf
Summary
# L'institution de la personnalité juridique
Voici une synthèse détaillée et complète sur l'institution de la personnalité juridique, conçue pour un examen.
## 1. L'institution de la personnalité juridique
La personnalité juridique est une construction du droit qui attribue à des entités la qualité de sujet de droit, leur permettant d'avoir des droits et des obligations. Elle est fondamentale pour l'existence juridique d'une personne, qu'elle soit physique ou morale [10](#page=10) [8](#page=8).
### 1.1 Le concept de personnalité juridique
La personnalité juridique n'est pas une donnée naturelle, mais une création du droit. Elle confère à un individu ou à un groupement la capacité d'être titulaire de droits et d'obligations. L'étude du droit des personnes se concentre sur la notion de personnalité juridique et les supports auxquels elle s'applique. Pour qu'une personnalité juridique existe, il faut d'abord que la personne (physique ou morale) existe, puis qu'elle soit identifiée [10](#page=10) [37](#page=37).
### 1.2 Les supports de la personnalité juridique
En droit positif français, la notion de personne se dédouble pour recouvrir deux réalités principales: la personne physique et la personne morale [7](#page=7) [8](#page=8).
#### 1.2.1 La personne physique
La personne physique est l'être humain, doté d'un corps, auquel le droit confère la personnalité juridique. Depuis l'abolition de la mort civile en 1854, tous les êtres humains bénéficient de la personnalité juridique à compter de leur naissance [10](#page=10) [8](#page=8).
#### 1.2.2 La personne morale
La personne morale est une construction juridique permettant à des regroupements de personnes ou de biens de se constituer en sujets de droit distincts de leurs membres. Elles peuvent être de droit privé (sociétés, associations) ou de droit public (État, collectivités locales). Le débat sur la nature de la personne morale oppose la théorie de la fiction à la théorie de la réalité. La théorie de la réalité, qui affirme l'existence autonome du groupement, a largement prévalu, notamment grâce à la jurisprudence [19](#page=19) [20](#page=20) [21](#page=21) [8](#page=8).
#### 1.2.3 Les cas limites : Embryons, fœtus et animaux
* **Embryons et fœtus:** En droit français, l'embryon et le fœtus sont considérés comme des êtres humains, devant être respectés en raison de leur appartenance à la famille humaine, même s'ils n'ont pas encore acquis la personnalité juridique. Cette reconnaissance a permis la légalisation de l'IVG et fonde le principe de protection de la vie humaine. La Convention d'Oviedo vise le fruit de la conception humaine comme être humain dès le commencement de la vie [7](#page=7).
* **Animaux:** Ils sont considérés comme des choses, mais bénéficient d'un régime de protection adapté en raison de leur sensibilité [7](#page=7).
* **Robots:** L'attribution de la personnalité juridique aux robots est pour l'instant inconcevable, bien que des propositions aient émergé. Ils sont dépourvus de personnalité juridique, donc de droits et d'obligations, et leur responsabilité ne peut être engagée en cas de dommage [7](#page=7).
### 1.3 Les bornes de l'existence de la personnalité juridique
L'existence de la personnalité juridique est encadrée par des moments clés: son début et sa fin [10](#page=10).
#### 1.3.1 Le début de la personnalité juridique
Par principe, la personnalité juridique est acquise à la naissance de l'enfant, à condition qu'il soit né vivant et viable [10](#page=10).
* **A. Le principe : Naissance, vie et viabilité**
* **Né vivant:** Un enfant mort-né n'acquiert pas la personnalité juridique et est considéré comme une chose. Un acte d'enfant sans vie est établi, sans valeur juridique, mais avec des obligations de deuil [10](#page=10) [11](#page=11).
* **Né viable:** L'enfant doit être capable de vivre sur le long terme. Les enfants non viables, même normalement constitués mais nés prématurément, ou ceux atteints d'anomalies incompatibles avec la vie, n'acquièrent pas la personnalité juridique. L'homicide par imprudence n'est pas retenu en cas de décès d'un fœtus, car celui-ci n'est pas une personne juridique [11](#page=11).
* **B. L'atténuation : L'adage "Infans conceptus pro nato habetur quoties de commodis ejus agitur"**
Cet adage signifie que l'enfant conçu est réputé né chaque fois qu'il y va de son intérêt. La jurisprudence applique ce principe, notamment en matière de successions et de donations. Le Code civil présume que l'enfant a été conçu entre le 300ème et le 180ème jour avant sa naissance, mais cette présomption est simple. Ce principe peut avoir des incidences pour la reconnaissance de droits à dommages-intérêts, les assurances décès, ou l'exercice de l'autorité parentale pour un enfant à naître [11](#page=11) [12](#page=12).
#### 1.3.2 La fin de la personnalité juridique
La fin de la personnalité juridique coïncide avec le décès de l'individu [12](#page=12).
* **A. Le décès : Borne finale**
Le droit fixe le moment de la mort, qui pose des difficultés en raison de l'arrêt de la respiration, du cœur ou de la mort cérébrale. La définition légale est principalement pour le prélèvement d'organes, mais les juges du fond apprécient la mort en tenant compte de la mort cérébrale. L'état végétatif ne permet pas l'ouverture de la succession [13](#page=13).
L'euthanasie active n'est pas autorisée en France, bien que le droit à une mort digne soit reconnu via les soins palliatifs et la lutte contre l'acharnement thérapeutique. Des projets de loi visent à légaliser l'aide active à mourir sous certaines conditions strictes [13](#page=13) [14](#page=14).
* **B. La déclaration du décès**
Le décès doit être déclaré dans les 24 heures à la mairie du lieu du décès, permettant l'obtention d'un permis d'inhumer [14](#page=14).
* **C. La portée du décès**
Juridiquement, le décès transforme la personne en chose, mais le corps humain conserve une dignité et doit être traité avec respect. Les restes humains sont protégés, les sépultures sont défendues, et les diffamations post-mortem sont répréhensibles. Les prélèvements d'organes sont possibles dans le respect des oppositions éventuelles [14](#page=14).
#### 1.3.3 Les doutes sur l'existence : Absence et disparition
Lorsque l'on ignore si une personne est vivante ou décédée, le droit distingue deux situations :
* **L'absence:** La personne a cessé de paraître à son domicile ou sa résidence sans nouvelles, et il y a incertitude sur sa mort. La procédure se déroule en deux phases: la présomption d'absence, puis la déclaration d'absence qui présume le décès. Durant la présomption d'absence, le patrimoine est géré par un représentant désigné par le juge. La déclaration d'absence entraîne l'ouverture de la succession et la dissolution du mariage [15](#page=15) [16](#page=16) [17](#page=17) [18](#page=18).
* **La disparition:** La personne s'est trouvée exposée à un péril (catastrophe naturelle, accident grave) permettant de conclure à son décès, même si le corps n'a pas été retrouvé. La procédure est plus rapide, aboutissant à un jugement déclaratif de décès qui tient lieu d'acte de décès [15](#page=15) [18](#page=18).
### 1.4 L'identification de la personnalité juridique
L'identification de la personne est assurée par des éléments juridiques stables qui constituent "l'état des personnes". Le droit ne retient pas d'éléments factuels instables ou intrusifs comme la religion ou la richesse, mais privilégie des éléments neutres et stables [47](#page=47) [48](#page=48).
#### 1.4.1 Le nom
Le nom est un élément fondamental de l'identité, composé du nom de famille et du ou des prénoms [22](#page=22) [48](#page=48).
* **Nom de famille:** Il est acquis par la naissance et la filiation. La loi du 4 mars 2002 a introduit le choix entre le nom patronymique, matronymique, ou l'association des deux, en cas de double filiation. À défaut de déclaration conjointe, l'enfant prend le nom du parent à l'égard duquel la filiation est établie en premier. Le nom de famille est indisponible et immuable en principe, mais des changements peuvent être demandés sous conditions d'intérêt légitime (nom ridicule, évitement d'extinction d'un nom). Des procédures simplifiées existent pour la mise en concordance avec l'état civil étranger. Le droit au nom est protégé et peut s'opposer à son utilisation par autrui, sauf conciliation avec d'autres droits [23](#page=23) [24](#page=24) [25](#page=25) [26](#page=26) [27](#page=27) [28](#page=28).
* **Prénom:** Choisi par les parents, le prénom est soumis à un contrôle visant à protéger l'intérêt de l'enfant. Les prénoms manifestement contraires à l'intérêt de l'enfant (grossiers, péjoratifs, difficiles à porter) peuvent être refusés ou supprimés par le juge. Le changement de prénom, autrefois judiciaire, est aujourd'hui simplifié et relève de l'officier d'état civil, sous contrôle du Procureur de la République [28](#page=28) [29](#page=29) [30](#page=30).
#### 1.4.2 Le domicile
Le domicile est le lieu où la personne a son principal établissement et le centre de ses intérêts. Il est essentiel pour l'exercice des droits civils et la détermination de la compétence juridictionnelle. Chaque personne a un domicile, mais il ne peut y en avoir qu'un seul. Des tempéraments existent, comme le domicile apparent ou le domicile élu dans un contrat [31](#page=31) [32](#page=32).
#### 1.4.3 L'identité sexuelle et le genre
L'identité sexuelle est une mention obligatoire de l'état civil, déterminée par le phénotype sexuel à la naissance. Le droit français peine à prendre en compte la notion de genre et les situations d'intersexualité, renvoyant la reconnaissance d'un troisième sexe au législateur. Les personnes transgenres peuvent obtenir la modification de la mention de leur sexe sur leur état civil sous certaines conditions, sans que l'opération chirurgicale soit systématiquement requise. Le changement de sexe n'a pas d'incidence sur la filiation mais peut affecter la procréation. Le sexe, bien qu'historiquement fondateur de distinctions juridiques, tend à devenir un simple élément d'identité plutôt qu'un critère de statut, en raison du principe d'égalité [32](#page=32) [33](#page=33) [34](#page=34) [35](#page=35) [36](#page=36).
### 1.5 La protection de la personne
Au-delà de l'attribution de la personnalité juridique, le droit assure sa protection, qui peut varier en intensité, notamment pour les personnes considérées comme vulnérables [37](#page=37).
#### 1.5.1 Les incapacités
L'incapacité juridique limite l'aptitude d'une personne à être titulaire ou à exercer des droits [37](#page=37).
* **Incapacités d'exercice:** Le titulaire du droit ne peut l'exercer seul et nécessite une assistance ou une représentation. Elles concernent principalement les mineurs et les majeurs protégés [37](#page=37) [42](#page=42).
* **Mineurs:** Ils sont frappés d'une incapacité générale d'exercice jusqu'à 18 ans, sauf émancipation (par mariage ou décision judiciaire). Ils sont sous l'autorité parentale, qui est exercée conjointement par les parents et dont le contrôle peut être exercé par le juge. La protection de leurs biens est assurée par l'administration légale ou la tutelle [37](#page=37) [38](#page=38) [39](#page=39) [40](#page=40) [41](#page=41).
* **Majeurs protégés:** Il existe plusieurs régimes de protection organisée: la sauvegarde de justice (mesure légère), la curatelle (assistance) et la tutelle (représentation). Des mesures de protection future comme le mandat de protection future ou l'habilitation familiale permettent d'anticiper une éventuelle altération des facultés [43](#page=43) [45](#page=45).
* **Incapacités de jouissance:** Elles privent la personne de la jouissance d'un droit, étant toujours spéciales et prévues par la loi [46](#page=46).
> **Tip :** La distinction entre incapacité d'exercice et incapacité de jouissance est cruciale. L'une concerne l'aptitude à *exercer* un droit, l'autre l'aptitude à en être *titulaire*.
#### 1.5.2 Les droits de la personnalité
Ces droits sont inhérents à la personne et visent à assurer sa protection dans diverses dimensions. Ils incluent le droit au nom, au prénom, au domicile, à l'intégrité physique et morale, à la vie privée, etc.. Le droit au nom, par exemple, est immuable et indisponible, mais sa protection doit être conciliée avec d'autres libertés [27](#page=27) [28](#page=28) [31](#page=31) [32](#page=32) [48](#page=48).
> **Tip:** Les droits de la personnalité sont souvent qualifiés de droits subjectifs, reconnus à la personne en tant que sujet de droit. Leur fondement et leur étendue font l'objet de débats doctrinaux [48](#page=48).
---
# La protection de la personne
Voici une synthèse du sujet "La protection de la personne" :
## 2. La protection de la personne
La protection de la personne en droit vise à sauvegarder les droits et intérêts des individus, en tenant compte de leur vulnérabilité intrinsèque ou acquise, à travers diverses mesures juridiques relatives aux incapacités et aux droits de la personnalité.
### 2.1 Les incapacités
Les incapacités sont des restrictions légales apportées à la personnalité juridique, limitant l'aptitude d'une personne à exercer ses droits. On distingue les incapacités de jouissance (privation d'un droit) et les incapacités d'exercice (limitation dans l'exercice d'un droit).
#### 2.1.1 Les incapacités d'exercice
L'incapacité d'exercice se définit comme l'inaptitude d'une personne à exercer elle-même les droits dont elle est titulaire, nécessitant l'assistance d'une autre personne [37](#page=37).
##### 2.1.1.1 L'incapacité d'exercice des mineurs
La minorité, fixée à 18 ans, instaure une incapacité d'exercice protectrice, visant à encadrer les actions des enfants influençables [37](#page=37).
* **Principes de protection du mineur :**
* **Autorité parentale:** Elle appartient aux deux parents et est régie par l'intérêt de l'enfant. Elle est exercée conjointement, même après séparation, sauf exceptions [38](#page=38) [39](#page=39).
* **Administration légale des biens:** Les parents administrent les biens de leur enfant mineur, en principe conjointement. Pour les actes de disposition, l'accord des deux parents est nécessaire, à défaut, une autorisation du juge des tutelles peut être requise [41](#page=41).
* **L'émancipation:** L'émancipation, obtenue par mariage ou décision judiciaire, redonne au mineur sa capacité d'exercice, bien qu'elle ne soit pas totale (ex: pas de PACS, pas de vote) [38](#page=38).
* **Protection des biens des mineurs:** En règle générale, les mineurs sont frappés d'une incapacité générale d'exercice pour éviter la dilapidation de leur patrimoine. Des exceptions existent pour les actes de la vie courante, l'acceptation d'une donation, ou la gestion de leur patrimoine si le discernement est suffisant [40](#page=40) [41](#page=41).
* **La tutelle:** En l'absence d'autorité parentale, la tutelle est organisée, soit comme une charge familiale, soit comme une charge publique. Le juge des tutelles contrôle l'ensemble du dispositif [41](#page=41) [42](#page=42).
##### 2.1.1.2 L'incapacité des majeurs protégés
Les majeurs peuvent bénéficier de mesures d'incapacité à titre exceptionnel, avec une augmentation notable de ces situations [42](#page=42).
* **Protection inorganisée :**
* **Actes juridiques:** La nullité d'un acte peut être invoquée si l'auteur n'était pas sain d'esprit au moment de sa conclusion [42](#page=42).
* **Faits dommageables:** Les majeurs, même incapables, répondent des dommages qu'ils causent [42](#page=42).
* **Protection organisée :** Les régimes légaux sont gradués :
* **Sauvegarde de justice:** Mesure légère ordonnée par le juge des tutelles ou par déclaration médicale. La personne conserve sa pleine capacité d'exercice, mais des actions spécifiques (réduction pour excès, rescision pour lésion) peuvent être utilisées en cas de mise en danger [43](#page=43).
* **Curatelle:** Régime intermédiaire où le majeur est assisté par un curateur. Le juge peut adapter l'intensité de la protection, allant jusqu'à la curatelle renforcée où le curateur perçoit seul les revenus et règle les dépenses. Les actes passés seuls par le majeur sous curatelle sans l'assistance du curateur sont nuls [44](#page=44).
* **Tutelle:** Le majeur incapable est représenté pour la quasi-totalité des actes de la vie civile. Le tuteur agit seul pour les actes de conservation et d'administration; les actes de disposition requièrent l'autorisation du juge ou du conseil de famille [44](#page=44).
* **Mesures de protection futures :**
* **Mandat de protection future:** Permet à un majeur de prévoir à l'avance une éventuelle altération de ses facultés en donnant pouvoir à un tiers sur ses biens et sa personne [45](#page=45).
* **Mesure d'habilitation familiale:** Permet à un proche de solliciter l'autorisation du juge pour représenter une personne incapable de manifester sa volonté, nécessitant l'accord des proches [45](#page=45).
#### 2.1.2 Les incapacités de jouissance
L'incapacité de jouissance prive une personne de l'exercice d'un droit; elle est toujours spéciale et limitée par la loi [46](#page=46).
### 2.2 Les droits de la personnalité
Les droits de la personnalité sont des droits subjectifs inhérents à la personne humaine, visant à protéger son intégrité physique, morale et ses attributs essentiels. Ils trouvent leur source dans le principe de dignité humaine [49](#page=49).
#### 2.2.1 Le nom
Le nom, composé du nom de famille et du ou des prénoms, est un élément essentiel d'identification et un droit fondamental [22](#page=22).
* **Le nom de famille:** S'acquiert par filiation et identifie une famille. Depuis 2002, les parents peuvent choisir entre le nom du père, de la mère, ou les deux, avec une procédure formalisée. En cas de filiation simple, l'enfant prend le nom du parent déclarant, mais une substitution ou accollement est possible ultérieurement [23](#page=23) [24](#page=24).
* **Principes régissant le nom :**
* **Indisponibilité et immutabilité:** Par principe, le nom ne peut être changé, sauf exceptions comme le changement de nom via décret pour un intérêt légitime (nom ridicule, risque d'extinction d'un nom) [24](#page=24) [25](#page=25).
* **Imprescriptibilité:** Le nom ne se perd pas par non-usage et ses actions de défense échappent à la prescription [28](#page=28).
* **Protection du droit au nom:** Le titulaire d'un nom peut s'opposer à son utilisation par autrui, même sans préjudice démontré, sauf conciliation avec d'autres libertés fondamentales [28](#page=28).
#### 2.2.2 Le prénom
Le prénom est un élément d'identification au sein du groupe familial, dont le choix est libre mais sous contrôle pour garantir l'intérêt de l'enfant [28](#page=28).
* **Un choix familial sous contrôle:** Historiquement soumis à des listes strictes, le choix du prénom est aujourd'hui plus libéral, limité par l'intérêt de l'enfant. L'officier d'état civil avise le Procureur de la République en cas de doute sur l'intérêt de l'enfant [28](#page=28) [29](#page=29).
* **Changement de prénom:** Le changement de prénom, moins grave que celui du nom, est désormais déjudiciarisé et relève de l'officier d'état civil sous conditions d'intérêt légitime (harmonie sociale, personnelle, inadéquation sexe/genre) [30](#page=30).
#### 2.2.3 Le domicile
Le domicile est le lieu où une personne a son principal établissement et centre de ses intérêts, essentiel pour l'exercice des droits civils [31](#page=31).
* **Domicile comme élément de localisation:** Ancrage juridique pour la compétence des tribunaux, la célébration du mariage, et l'exécution des actes juridiques [31](#page=31).
* **Détermination libre et unicité du domicile:** Le choix du domicile est libre, mais une personne ne peut avoir qu'un seul domicile principal. Des tempéraments existent (domicile apparent, domicile élu) [31](#page=31) [32](#page=32).
#### 2.2.4 L'identité sexuelle et le genre
Le droit civil s'attache à l'identité sexuelle (mention obligatoire à l'état civil) mais peine à intégrer la notion de genre [32](#page=32).
* **La désignation de l'identité sexuelle:** Basée sur le phénotype sexuel à la naissance, avec des situations rares de sexe neutre où la loi française n'admet que les mentions masculin/féminin, renvoyant au législateur la reconnaissance d'autres catégories [32](#page=32) [33](#page=33).
* **Facteurs de tension:** Le transsexualisme et le transgendérisme interrogent le droit sur la prise en compte du changement d'identité sexuelle et ses conséquences juridiques. La jurisprudence a évolué, permettant la modification de la mention de sexe à l'état civil sous certaines conditions, notamment une réunion suffisante de faits établissant le changement [33](#page=33) [34](#page=34).
#### 2.2.5 Les droits relatifs au corps humain
Le corps humain est inviolable et ne peut faire l'objet d'un droit patrimonial. Le principe de dignité humaine interdit son instrumentalisation [49](#page=49) [50](#page=50).
* **Inviolabilité et patrimonialité:** Les produits du corps humain ne peuvent être commercialisés. La France s'oppose à la GPA au nom de l'indisponibilité du corps humain [50](#page=50) [51](#page=51).
* **Respect du corps humain:** Les recherches sur les personnes sont encadrées pour préserver la dignité. Le droit pénal intervient en cas d'atteinte à la dignité, même avec consentement, lorsque les conditions sont jugées particulièrement graves [50](#page=50).
#### 2.2.6 Les droits relatifs à l'esprit
Ces droits protègent la sphère intime de la personne.
* **Le droit au respect de la vie privée:** Protégé par l'article 9 du Code civil, ce droit s'étend au domicile, à la correspondance, aux sentiments, aux informations génétiques et à l'état de santé. La CEDH lui confère une valeur supra-législative [51](#page=51) [52](#page=52).
* **Domaine de protection:** Comprend le domicile, la correspondance, le nom, l'identité sexuelle, les origines, la santé, les sentiments et l'appartenance religieuse [52](#page=52).
* **Limites et contours:** Ce droit peut être réduit pour les célébrités, dans le cadre professionnel, et ne vaut pas pour les défunts. Les atteintes sont possibles si elles sont prévues par la loi et nécessaires dans une société démocratique [53](#page=53).
* **Sanctions:** Réparation du dommage, mesures préventives (séquestre, saisies), et plainte pénale [53](#page=53) [54](#page=54).
* **Le droit à l'image:** Le droit de disposer de son image, né d'une affaire jurisprudentielle, protège la représentation des traits d'une personne [49](#page=49).
* **Le droit à l'honneur:** Reconnu par ses atteintes, il empêche la dégradation de l'image [51](#page=51).
* **Le droit à l'oubli:** Permet de demander la suppression d'informations privées devenues obsolètes [49](#page=49).
---
# L'identification de la personnalité juridique
L'identification de la personnalité juridique repose sur des éléments stables et neutres qui permettent de distinguer chaque individu au sein de la société [47](#page=47) [48](#page=48).
### 2.1 L'état des personnes : fondement de l'identification
L'état des personnes, ou état civil, regroupe l'ensemble des qualités stables qui identifient et individualisent une personne. Il concerne aussi bien les personnes physiques que morales et comprend notamment la date et le lieu de naissance, la filiation, le nom, le domicile et la situation matrimoniale. Ces éléments sont préférés à des critères factuels comme la culture, la richesse ou la religion, qui sont instables et potentiellement intrusifs [48](#page=48).
#### 2.1.1 Le nom
Le nom est un mot ou un ensemble de mots désignant une personne physique, composé du nom de famille et du prénom, parfois complété par un pseudonyme ou un surnom. Il constitue un élément de la vie privée et un droit de l'enfant [22](#page=22).
##### 2.1.1.1 Le nom de famille
Le nom de famille, ou nom patronymique, identifie une famille et se complète du prénom pour individualiser la personne au sein de celle-ci. Il revêt une charge affective importante [23](#page=23).
* **Acquisition du nom de famille:** Traditionnellement, l'enfant légitime prenait le nom de son père. Depuis la loi du 4 mars 2002, les parents d'un enfant né avec un double lien de filiation peuvent choisir entre le nom du père, celui de la mère, ou l'association des deux. Ce choix doit faire l'objet d'une déclaration conjointe écrite. En l'absence de déclaration, l'enfant porte le nom du parent à l'égard duquel la filiation est établie en premier. Ce choix vaut pour l'ensemble de la fratrie [23](#page=23) [24](#page=24).
* **Changement de nom:** Par principe, le nom est immuable et indisponible. Des exceptions existent pour les "vrais changements de nom" [24](#page=24) [25](#page=25).
* **Faux changements de nom:** Il s'agit de modifications imaginaires ou superficielles, comme l'orthographe incorrecte dans des documents administratifs. Le mariage n'entraîne pas légalement la prise du nom du mari par la femme, mais une simple faculté d'usage. Ce droit d'usage se perd en cas de divorce, sauf autorisation du juge en cas d'intérêt légitime. Le nom de scène est également un faux changement de nom [24](#page=24) [25](#page=25).
* **Vrais changements de nom:** Ils résultent d'une rectification de l'acte de naissance. La procédure peut être engagée pour un intérêt légitime, tels qu'un nom ridicule ou humiliant, ou pour éviter l'extinction d'un nom familial. Des motifs affectifs peuvent être reconnus dans des circonstances exceptionnelles. La procédure se fait par décret et peut être contestée devant le Conseil d'État. Des procédures simplifiées existent pour accorder des noms conformes à l'état civil étranger ou pour permettre à une personne de prendre le nom de famille du parent qui ne lui a pas été transmis [25](#page=25) [26](#page=26) [27](#page=27).
* **Le droit au nom:** Le nom est un droit inhérent à la personne, immuable, indisponible (ne pouvant être cédé, mais son usage peut être concédé), et imprescriptible. Le titulaire d'un nom peut s'opposer à son utilisation par autrui dès lors qu'elle cause un risque de confusion [28](#page=28).
#### 2.1.2 Le prénom
Le prénom est l'élément d'identification d'une personne au sein de son groupe familial [28](#page=28).
* **Choix du prénom:** Historiquement très encadré, le choix des prénoms est désormais plus libéral depuis la loi de 1993, avec pour seule limite l'intérêt de l'enfant. L'officier d'état civil peut refuser un prénom s'il estime qu'il porte atteinte à l'intérêt de l'enfant, et le procureur de la République peut saisir le JAF. Les prénoms jugés contraires à l'intérêt de l'enfant incluent ceux qui sont grossiers, péjoratifs, difficiles à porter, ou qui font référence à des personnages déconsidérés. Le changement de prénom est devenu plus simple, déjudiciarisé, mais nécessite toujours de prouver un intérêt légitime [28](#page=28) [29](#page=29) [30](#page=30).
* **Immutabilité et changement du prénom:** Le prénom est soumis au principe d'immutabilité, mais un changement est possible sous certaines conditions et relève de la compétence de l'officier d'état civil, avec un contrôle du procureur [30](#page=30).
#### 2.1.3 Le domicile
Le domicile est le lieu où une personne choisit de se fixer et où se situe le centre de ses intérêts. Il est le lieu d'ancrage juridique de la personne [30](#page=30) [31](#page=31).
* **Détermination du domicile:** Traditionnellement, le domicile est identifié par une situation de fait, le lieu du principal établissement. En cas de litige, il détermine la compétence juridictionnelle et le lieu de célébration du mariage. Les dettes sont généralement quérables au domicile du débiteur, et la signification des actes y est effectuée. Le domicile est volontaire, mais des domiciles "légaux" s'imposent à certaines catégories de personnes comme les mineurs. La résidence supplée le domicile si celui-ci est inconnu [31](#page=31).
* **Principe d'unicité du domicile:** Chaque personne n'a qu'un seul domicile. Des tempéraments existent, comme le domicile apparent ou le domicile élu par les parties dans un contrat [32](#page=32).
#### 2.1.4 L'identité sexuelle et le genre
L'état civil enregistre le sexe de la personne, traditionnellement déterminé par le phénotype. Le droit français peine à prendre en compte la notion de genre [32](#page=32).
* **Le sexe:** En cas d'intersexualité, la loi française ne permet pas encore de mentionner un sexe neutre. Le changement de sexe est possible pour les personnes majeures démontrant un changement de sexe suffisant, même sans intervention chirurgicale. Les conséquences de ce changement sur le mariage, la filiation et la procréation sont désormais clairement établies. Le sexe, bien que nécessaire à l'organisation sociale, est remis en question comme critère d'identification principal face au principe d'égalité et au mouvement d'asexuation du droit [33](#page=33) [34](#page=34) [35](#page=35).
* **Le genre:** Le genre relève du vécu personnel, psychologique et social, et est indépendant du sexe biologique. Les tensions existent par rapport au transsexualisme et au transgendérisme, mais le droit tend à s'adapter pour tenir compte de ces réalités [33](#page=33).
### 2.2 Les doutes sur l'existence : absence et disparition
Lorsque l'existence d'une personne est incertaine faute de nouvelles, le droit distingue entre l'absence et la disparition.
#### 2.2.1 L'absence
L'absence est caractérisée par une personne qui a cessé de paraître à son domicile sans que l'on ait de ses nouvelles. Elle se déroule en deux phases [15](#page=15):
* **La présomption d'absence:** Cette période, qui dure 10 ans si constatée judiciairement ou 20 ans autrement, permet d'espérer que la personne est vivante. Un représentant peut être désigné pour gérer le patrimoine de l'absent, et le conjoint ne peut pas se remarier. Le divorce est cependant possible. L'autorité parentale est exercée par l'autre parent si celui-ci est absent [16](#page=16) [17](#page=17).
* **La déclaration d'absence:** Après l'écoulement du délai, l'absent est réputé décédé, ouvrant sa succession et dissolvant le mariage [18](#page=18).
#### 2.2.2 La disparition
La disparition survient lorsque la personne a été exposée à un péril permettant de conclure à son décès, même en l'absence de corps. La procédure est plus rapide, aboutissant à un jugement déclaratif de décès qui tient lieu d'acte de décès. Les effets sont similaires à ceux de la déclaration d'absence: ouverture de la succession et dissolution du mariage [15](#page=15) [18](#page=18).
### 2.3 La fin de la personnalité juridique : le décès
Le décès marque la fin de la personnalité juridique [12](#page=12).
* **Définition du décès:** Le droit ne donne pas de définition légale générale du décès, mais se réfère à l'arrêt cardiaque et respiratoire, voire à la mort cérébrale, notamment pour le prélèvement d'organes. L'euthanasie active n'est pas autorisée en France, mais les soins palliatifs et la lutte contre l'acharnement thérapeutique se développent [13](#page=13).
* **Déclaration du décès:** Le décès doit être déclaré dans les 24 heures suivant sa constatation [14](#page=14).
* **Portée du décès:** Juridiquement, le corps humain décédé doit être traité avec respect et dignité. Ce principe protège les sépultures et la mémoire des morts. Cependant, il ne s'oppose pas aux prélèvements d'organes dans le respect des volontés du défunt [14](#page=14).
> **Tip:** L'enfant conçu mais pas encore né peut, dans certaines conditions et s'il naît vivant et viable, acquérir des droits à titre successoral ou en réparation d'un préjudice [12](#page=12).
> **Tip:** La jurisprudence a évolué concernant l'indemnisation du préjudice moral d'un enfant conçu mais non encore né du fait du décès de son père, reconnaissant un lien de causalité dans certains cas [12](#page=12).
### 2.4 L'existence des personnes morales
Les personnes morales, groupements de personnes ou de biens dotés de la personnalité juridique, jouent un rôle essentiel dans la vie juridique [19](#page=19).
* **Nature et reconnaissance:** Le débat séculaire entre la théorie de la fiction (seules les personnes physiques ont des droits réels) et la théorie de la réalité (les groupements peuvent avoir une existence juridique propre) a largement vu la seconde l'emporter. La Cour de cassation a affirmé que la personnalité civile n'est pas une création de la loi mais appartient à tout groupement pourvu d'une possibilité d'expression collective pour la défense d'intérêts licites [19](#page=19) [20](#page=20).
* **Diversité des personnes morales:** Elles se distinguent entre personnes morales à but lucratif (sociétés) et à but non lucratif (associations, fondations, syndicats) [21](#page=21).
* **Modalités d'existence:** La naissance, la fin (dissolution naturelle ou civile) et le fonctionnement des personnes morales sont encadrés par le droit. Elles peuvent être poursuivies pénalement et sont imposables [21](#page=21) [22](#page=22).
---
# Les distinctions et cas limites de la personnalité juridique
Ce sujet examine les situations spécifiques et les cas limites concernant l'attribution de la personnalité juridique, notamment pour les animaux, les enfants à naître et les robots.
### 4.1 Introduction à la personnalité juridique
La personnalité juridique (PJ) est une construction du droit qui confère à un individu ou à une entité le statut de sujet de droit, lui permettant ainsi de jouir de droits et d'être assujetti à des obligations. Cette notion, héritée du droit romain ("personae" signifiant "parler à travers de", rappelant le masque de théâtre) constitue une enveloppe juridique pour tous les sujets de droit. Le droit divise le monde en deux catégories fondamentales: les personnes et les choses une *summa divisio* établie depuis l'Antiquité romaine. La PJ n'est pas une donnée naturelle mais une technique juridique [5](#page=5) [6](#page=6).
### 4.2 Les bornes de l'existence de la personnalité juridique
L'attribution de la PJ est encadrée par des bornes temporelles précises: son début et sa fin [10](#page=10).
#### 4.2.1 Le début de la personnalité juridique
En droit français, la PJ est attribuée à compter de la naissance. Le principe est la simultanéité entre la naissance et l'acquisition de la PJ, mais cette naissance doit être effective, l'enfant doit être né vivant et viable [10](#page=10).
##### 4.2.1.1 Le principe : exigence d'un enfant né, vivant et viable
L'acquisition de la PJ coïncide généralement avec la naissance, moment où l'enfant devient un être distinct et peut acquérir des droits. La naissance doit être déclarée aux autorités civiles dans les cinq jours suivant l'accouchement [10](#page=10).
Cependant, la seule naissance n'est pas suffisante. Les conditions suivantes sont cumulatives :
* **Né vivant**: Un enfant mort-né, même si la mort survient durant l'accouchement, n'acquiert pas la PJ et est considéré comme une "chose" [10](#page=10).
* **Né viable**: L'enfant doit être capable de vivre à long terme. Cela exclut les enfants nés prématurément dont le développement organique n'est pas suffisant, ainsi que les enfants présentant des anomalies incompatibles avec la vie [11](#page=11).
**Portée de ces conditions** :
* **En matière civile**: Un enfant mort-né n'acquiert aucun droit. Un acte d'enfant sans vie est établi, et des dispositions existent pour le deuil (sépulture, obsèques). L'inscription dans le livret de famille est possible symboliquement si l'enfant a au moins 180 jours de vie utérine [11](#page=11).
* **En matière pénale**: L'homicide par imprudence ne peut être retenu à l'encontre d'une personne ayant causé la mort d'un embryon ou d'un fœtus, car celui-ci n'est pas considéré comme une personne au sens juridique. La Cour de cassation et la CEDH ont confirmé cette position [11](#page=11).
##### 4.2.1.2 L'atténuation au principe : l'adage "Infans conceptus pro nato habetur, quoties de commodis eius agitur"
Cet adage signifie que l'enfant non encore né (conçu) est considéré comme né chaque fois que cela va dans son intérêt. La jurisprudence applique ce principe en reconnaissant à l'enfant conçu la capacité d'acquérir des droits, par anticipation, dès le moment de sa conception, à condition qu'il naisse vivant et viable [11](#page=11) [12](#page=12).
Ce principe trouve application expresse dans le Code civil :
* En matière de **successions** (art. 725 al. 1er Cc) [12](#page=12).
* En matière de **donations** (art. 906 Cc) [12](#page=12).
**Incidents de cet adage** :
Il permet par exemple à un enfant conçu avant le décès du père mais né après de devenir héritier, sous réserve de naître vivant et viable. Le Code civil (art. 300) établit une présomption simple de conception durant la période entre le 300ème et le 180ème jour avant la naissance [12](#page=12).
La jurisprudence a appliqué cet adage pour :
* Reconnaître des droits à dommages et intérêts [12](#page=12).
* Faire jouer une assurance décès [12](#page=12).
* Fixer la résidence d'un enfant à naître, le droit de visite, ou une pension alimentaire [12](#page=12).
* Indemniser le préjudice moral d'un enfant né après le décès de son père survenu alors qu'il était conçu. Ce dernier point représente un revirement de jurisprudence [12](#page=12).
#### 4.2.2 La disparition de la personnalité juridique : le décès
Le décès marque la fin de la PJ [12](#page=12).
##### 4.2.2.1 La définition du décès
La définition juridique de la mort est complexe. Si l'arrêt cardiaque fut longtemps le critère principal, le droit prend aujourd'hui en compte, notamment pour le prélèvement d'organes, une définition basée sur l'arrêt cardiaque et respiratoire accompagné de l'absence de conscience, de l'abolition des réflexes du tronc cérébral et de l'absence de ventilation spontanée. L'appréciation juridique relève des juges du fond, qui considèrent la mort cérébrale (arrêt irréversible de l'activité cérébrale) comme un critère déterminant pour l'ouverture d'une succession [13](#page=13).
**Euthanasie et aide à mourir**: L'euthanasie active n'est pas autorisée en France, bien que la loi du 2 février 2016 ait renforcé les droits des personnes en fin de vie via la sédation profonde et continue. Des projets de loi visent à légaliser l'assistance au suicide sous certaines conditions strictes. La Cour européenne des droits de l'homme (CEDH) a statué qu'il n'existe pas de droit de mourir déductible de l'article 2 de la Convention. Les lois sur les soins palliatifs et la fin de vie visent à éviter l'acharnement thérapeutique et à accompagner le patient [13](#page=13) [14](#page=14).
##### 4.2.2.2 La déclaration du décès
La déclaration de décès doit être effectuée dans les 24 heures suivant le décès dans la commune du lieu de décès. Elle permet l'obtention d'un permis d'inhumer [14](#page=14).
##### 4.2.2.3 La portée du décès
Juridiquement, le corps d'une personne décédée est considéré comme une chose. Cependant, le respect du corps humain ne cesse pas avec la mort; les restes doivent être traités avec dignité et décence. Cette protection explique la protection des sépultures et la répression des profanations. La loi permet les prélèvements d'organes post-mortem, sauf opposition exprimée par la personne de son vivant [14](#page=14).
#### 4.2.3 Les doutes sur l'existence : l'absence et la disparition
Des situations où la présence d'une personne est incertaine, sans que son décès ne puisse être constaté médicalement (défaut de corps), nécessitent des solutions juridiques [14](#page=14).
##### 4.2.3.1 L'absence
L'absence est définie par le fait qu'une personne a cessé de paraître à son domicile ou sa résidence sans que l'on ait de ses nouvelles, créant une incertitude sur sa mort ou sa survie. Ce phénomène peut être lié à des époques troublées, mais aussi à des catastrophes naturelles [15](#page=15) [16](#page=16).
Le droit distingue deux phases pour l'absence :
* **La présomption d'absence**: Constatée judiciairement, elle dure 10 ans (20 ans en l'absence de constat). Durant cette période, l'absent est présumé vivant. Le juge des tutelles peut être saisi par toute personne intéressée ou le ministère public. Le juge apprécie souverainement les éléments rapportés [16](#page=16) [17](#page=17).
* **Gestion patrimoniale**: Un représentant est désigné pour agir au nom et pour le compte de l'absent [17](#page=17).
* **Gestion extra-patrimoniale**: Le mariage reste intact (le conjoint ne peut se remarier), mais le divorce est possible. Le PACS se dissout par décision unilatérale. L'autorité parentale est exercée par l'autre parent [17](#page=17).
La présomption d'absence cesse si l'absent réapparaît, donne des nouvelles, ou si la preuve de son décès est rapportée [17](#page=17).
* **La déclaration d'absence**: Après l'écoulement du délai de présomption, l'absent est réputé décédé. La procédure relève du Tribunal de Grande Instance (TGI). Le jugement déclaratif d'absence entraîne tous les effets du décès (ouverture de la succession, dissolution du mariage). Si l'absent réapparaît, le jugement déclaratif peut être annulé, et il retrouve son patrimoine, bien que le mariage reste dissous [17](#page=17) [18](#page=18).
##### 4.2.3.2 La disparition
La disparition concerne une personne impliquée dans une situation présentant un risque sérieux pour sa vie, dont le corps n'a pas été retrouvé. Les conditions sont: non-réapparition, circonstances périlleuses, et corps non retrouvé. Le décès est quasi-certain. La procédure est plus rapide que pour l'absence, passant par une présomption d'absence puis une déclaration de décès [18](#page=18).
### 4.3 Les distinctions dans l'attribution de la personnalité juridique
Le droit envisage plusieurs situations limites concernant l'attribution de la PJ.
#### 4.3.1 L'animal : un être vivant doué de sensibilité
L'animal est qualifié par le droit comme un être vivant doué de sensibilité. Cependant, il est soumis au régime des biens meubles et non à celui des personnes. La loi du 16 février 2015 a inséré l'article 515-14 dans le Code civil, affirmant cette double qualité [6](#page=6).
Malgré cela, la Cour de cassation refuse de considérer les animaux sur le même plan que les êtres humains. Par exemple, un chien a été considéré comme un bien lors d'une liquidation patrimoniale. L'interdiction de mauvais traitements envers les animaux vise à protéger leur sensibilité [6](#page=6).
#### 4.3.2 L'enfant à naître : une personne potentielle
L'embryon et le fœtus sont considérés comme des êtres humains potentiels. La loi du 29 juillet 1994 relative au respect du corps humain les envisage comme des êtres humains, et l'article 16 du Code civil protège la vie humaine. Bien qu'ils n'aient pas encore la PJ, ils doivent être respectés en raison de leur appartenance à la famille humaine [6](#page=6) [7](#page=7).
La Convention d'Oviedo vise le "fruit de la conception humaine" sous le terme "être humain" [7](#page=7).
#### 4.3.3 Le robot : personne électronique ?
La question de l'attribution de la PJ aux robots, qualifiés de "personnes électroniques" par certains, est posée. Leur conférer la PJ impliquerait des droits inhérents à l'être humain (propriété, vie, image). Pour l'instant, cela est inconcevable [7](#page=7).
Sans PJ, les robots, dépourvus de droits, sont également dépourvus d'obligations, ce qui rend impossible l'engagement de leur responsabilité en cas de dommage. L'innovation technologique excède le droit actuel [7](#page=7).
### 4.4 La personne physique et les personnes morales
En droit positif, la notion de personne se dédouble pour englober deux réalités: les personnes physiques (les êtres humains) et les personnes morales (groupements dotés de la PJ). Cette distinction est fondamentale pour l'organisation du droit [7](#page=7).
---
## Erreurs courantes à éviter
- Révisez tous les sujets en profondeur avant les examens
- Portez attention aux formules et définitions clés
- Pratiquez avec les exemples fournis dans chaque section
- Ne mémorisez pas sans comprendre les concepts sous-jacents
Glossary
| Terme | Définition |
|------|------------|
| Personnalité juridique | C"est l'aptitude reconnue par le droit à un être ou à un groupement d'être sujet de droits et d'obligations. Elle permet d'acquérir des droits, de les exercer et d'être tenu à des obligations. |
| Personne physique | Un être humain, considéré comme sujet de droit dès sa naissance vivante et viable, disposant de la personnalité juridique. |
| Personne morale | Un groupement de personnes ou de biens doté de la personnalité juridique, distinct de ses membres, capable d'agir en justice, de conclure des contrats et de posséder des biens. |
| Incapacité d'exercice | L"inaptitude légale d'une personne à exercer elle-même les droits dont elle est titulaire, nécessitant une assistance ou une représentation par un tiers. |
| Incapacité de jouissance | La privation légale d'un droit spécifique, interdisant à une personne d'être titulaire de ce droit, et non seulement d'en exercer l'usage. |
| Autorité parentale | Ensemble des droits et devoirs que les parents exercent sur la personne et les biens de leur enfant mineur, dans l'intérêt supérieur de l'enfant. |
| Domicile | Le lieu où une personne a son principal établissement et le centre de ses intérêts, servant de point d'ancrage juridique pour de nombreuses actions. |
| Nom patronymique | Le nom de famille qui identifie une personne au sein de sa lignée familiale, acquis principalement par la filiation. |
| Prénom | L"élément d'identification d'une personne au sein de son groupe familial, choisi par les parents sous le contrôle de l'intérêt de l'enfant. |
| Vivant et viable | Conditions cumulatives pour qu'un nouveau-né acquière la personnalité juridique : être né et être capable de survivre indépendamment de sa mère. |
| Infans conceptus pro nato habitur, quoties de commodis ejus agitur | Adage latin signifiant "l'enfant conçu est tenu pour né chaque fois qu'il y va de son intérêt", permettant à l'enfant à naître d'acquérir certains droits de manière anticipée. |
| Absence | Situation juridique où une personne a cessé de paraître à son domicile ou sa résidence sans que l'on ait de ses nouvelles, créant une incertitude sur sa survie. |
| Disparition | Situation juridique où une personne n'a pas reparu à la suite de circonstances périlleuses, rendant son décès probable même si son corps n'a pas été retrouvé. |
| Droits de la personnalité | Droits subjectifs reconnus à chaque individu pour la protection de son intégrité physique et morale, tels que le droit à la vie privée, à l'image, à l'honneur et à la dignité. |
| Dignité humaine | Principe fondamental du droit de la personne, interdisant toute atteinte à l'intégrité et au respect de l'être humain, considéré comme inaliénable et indisponible. |
| Corps humain | L'enveloppe physique de la personne, considérée comme inviolable, indisponible et extra-patrimoniale, devant être traitée avec respect et dignité même après la mort. |
| Identité sexuelle | L"appartenance d'une personne à l'un des deux sexes (masculin ou féminin), déterminée par des considérations biologiques et inscrite à l'état civil. |
| Genre | Le vécu personnel, psychologique et social d'une personne, indépendant de son sexe biologique, qui peut parfois différer du sexe assigné à la naissance. |
| Mandat de protection future | Acte par lequel une personne anticipe une éventuelle altération de ses facultés et désigne un tiers pour gérer ses biens et, le cas échéant, sa personne. |
| Habilitation familiale | Mesure permettant à un proche de solliciter du juge l'autorisation de représenter une personne incapable de manifester sa volonté, dans un souci de déjudiciarisation. |
Cover
Erfbelasting_Syllabus_-_Update_2025_-_2026_(1).pdf
Summary
# Definitie en kenmerken van erfbelasting
Erfbelasting is een indirecte belasting die geheven wordt op de overgang van goederen bij overlijden, met specifieke kenmerken zoals een progressief en regionaal karakter, en een onderscheid tussen successierechten en het recht van overgang.
## 1. Definitie en soorten erfbelasting
Erfbelasting is een indirecte belasting die geheven wordt naar aanleiding van de overgang van goederen door overlijden of een daarmee gelijkgestelde gebeurtenis, gebaseerd op de waarde van (een deel van) de nalatenschap. De overgang van goederen bij overlijden wordt geregeld door het erfrecht. De erfbelasting wordt geheven op basis van de aangifte van nalatenschap die de erfgenamen moeten indienen. Er bestaan twee soorten erfbelasting: het successierecht en het recht van overgang [5](#page=5).
### 1.1 Successierechten
Successierechten worden geheven op de nalatenschap van een rijksinwoner. Het is de belasting die verschuldigd is bij het overlijden van een rijksinwoner [5](#page=5).
#### 1.1.1 Wat is een rijksinwoner?
Een rijksinwoner is een natuurlijk persoon die op het ogenblik van zijn overlijden binnen België zijn fiscale woonplaats heeft. De fiscale woonplaats is de plaats waar iemand effectief en duurzaam verblijft, waar deze persoon leeft en werkt, en waar het centrum van zijn werkzaamheden en huiselijk of gezinsleven is [5](#page=5).
* **Beoordelings tijdstip:** Het ogenblik van overlijden. Een definitieve verhuis naar het buitenland betekent dat men vanaf dag één geen Belgisch rijksinwoner meer is [5](#page=5) [6](#page=6).
* **Beoordelingscriteria:**
* **Domicilie:** De plaats waar de erflater zijn werkelijke, effectieve en blijvende woonplaats heeft met een bestendig en duurzaam karakter. Hierbij wordt gekeken naar de feitelijke situatie, zoals inschrijving in het bevolkingsregister, verblijfplaats van het gezin, betaling van energiefacturen, schoolloopbaan van de kinderen, en medische bezoeken. Er gelden geen wettelijke vermoedens, noch de plaats van overlijden of nationaliteit zijn van belang [6](#page=6).
* **Zetel van vermogen:** De plaats van waaruit men zijn vermogen beheert [6](#page=6).
De fiscus dient het bewijs te leveren dat de overledene een rijksinwoner was, wat met alle middelen van recht kan worden aangetoond. De erfgenamen moeten het tegendeel bewijzen. Er wordt aanvaard dat er een vermoeden van rijksinwonerschap is waar een persoon in de bevolkingsregisters is ingeschreven, maar dit is slechts een vermoeden dat zowel door de fiscus als de belastingplichtige weerlegd kan worden [6](#page=6).
### 1.2 Recht van overgang
Het recht van overgang is de belasting die wordt geheven op de waarde van onroerende goederen die in België liggen en verkregen worden uit de nalatenschap van iemand die geen rijksinwoner is. Het is dus de belasting die verschuldigd is bij het overlijden van niet-rijksinwoners [6](#page=6).
## 2. Kenmerken van erfbelasting
### 2.1 Indirecte belasting
Erfbelasting is een indirecte belasting die slaat op één enkel belastbaar feit: de overgang van vermogen door (of soms naar aanleiding van) overlijden [6](#page=6).
### 2.2 Progressieve belasting
Het tarief van de erfbelasting is progressief: hoe groter het erfdeel, hoe hoger het tarief. Het tarief is bovendien afhankelijk van de verwantschap tussen de erflater en de erfgenaam [7](#page=7).
### 2.3 Regionale belasting
Successierechten waren oorspronkelijk federale belastingen. Sinds de wet van 16 januari 1989 zijn de Gewesten gerechtigd op de inkomsten uit erfbelastingen en kregen ze bevoegdheden om het tarief, verminderingen en vrijstellingen te regelen. Sinds de wet van 13 juli 2001 zijn de Gewesten ook bevoegd om de heffingsgrondslag te bepalen. Sinds 1 januari 2015 is Vlaanderen bevoegd voor de inning van de erfbelasting [7](#page=7).
> **Tip:** Het is cruciaal om te bepalen of de overledene een rijksinwoner was, aangezien dit de toepassing van successierechten of het recht van overgang bepaalt. De criteria voor rijksinwonerschap, met name de fiscale woonplaats, vereisen een beoordeling van de feitelijke situatie [5](#page=5) [6](#page=6).
> **Example:** Een Belg die na zijn pensioen definitief naar Frankrijk verhuist en daar overlijdt, wordt niet langer als rijksinwoner beschouwd, waardoor zijn nalatenschap niet onderworpen is aan de Belgische erfbelasting. Echter, de erfgenamen van een Duitser die een appartement aan de Belgische kust nalaat, kunnen wel erfbelasting in België verschuldigd zijn voor dat onroerend goed [5](#page=5) [6](#page=6) [7](#page=7).
---
# Belastbare verkrijgingen en fictiebepalingen
Hieronder volgt een gedetailleerde studiegids voor het onderwerp "Belastbare verkrijgingen en fictiebepalingen".
## 2. Belastbare verkrijgingen en fictiebepalingen
Dit deel behandelt de situaties waarin erfbelasting verschuldigd is, inclusief wettelijke, testamentaire en contractuele devoluties, en de fictiebepalingen die bepaalde rechtshandelingen gelijkstellen met legaten [8](#page=8).
### 2.1 Algemene beginselen van belastbare verkrijgingen
De erfbelasting wordt geheven op goederen die overgaan ingevolge of door het overlijden. De Vlaamse Codex Fiscaliteit (VCF) bepaalt dat deze belasting verschuldigd is, ongeacht of de verkrijging plaatsvindt via wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling. In principe zijn erfbelastingen verschuldigd op "erfgoederen", wat de goederen omvat die door overlijden overgaan op basis van het erfrecht. De specifieke wijze van verkrijging is daarbij in principe irrelevant, zolang het een erfrechtelijke verkrijging betreft [8](#page=8).
Er bestaan drie hoofdsoorten erfrechtelijke verkrijgingen:
* **Wettelijke devolutie:** Dit is de overgang van goederen volgens het wettelijk erfrecht, geregeld in Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek. Wie op basis hiervan tot de nalatenschap komt, wordt door de wetgever een 'erfgenaam' genoemd [8](#page=8).
* **Testamentaire devolutie:** Dit betreft de overgang van goederen volgens een door de erflater opgesteld testament. Wie op basis hiervan tot de nalatenschap komt, wordt een 'legataris' genoemd [9](#page=9).
* **Contractuele devolutie:** Dit omvat de overgang van goederen op grond van een contractuele erfstelling. Wie op basis van een overeenkomst tot de nalatenschap komt, wordt een 'begiftigde' genoemd [9](#page=9).
#### 2.1.1 Cruciaal onderscheid: verkrijging door of naar aanleiding van overlijden
Er moet een onderscheid gemaakt worden tussen goederen die verkregen worden *door* het overlijden en goederen die verkregen worden *naar aanleiding van of ter gelegenheid van* het overlijden [9](#page=9).
* **Verkrijging door overlijden:** Dit is de overdracht van goederen naar erfgenamen, begiftigden of legatarissen als direct gevolg van het overlijden. Dit is altijd een erfrechtelijke verkrijging, gebaseerd op de wettelijke, testamentaire of conventionele devolutie [9](#page=9).
* **Verkrijging naar aanleiding van of ter gelegenheid van overlijden:** Dit zijn verkrijgingen die plaatsvinden op het moment van overlijden, maar waarbij het recht *niet* uit de nalatenschap van de erflater is verkregen en dus niet steunt op de hoedanigheid van erfgenaam, legataris of begiftigde. In principe is er op dergelijke verkrijgingen geen erfbelasting verschuldigd. Voorbeelden hiervan zijn verkrijgingen via een beding van aanwas of een schenking met bedongen terugkeer, waarbij de uitwerking van de overeenkomst is uitgesteld tot aan het overlijden, of waarbij een ontbindende voorwaarde of termijn op het moment van overlijden vervuld wordt [10](#page=10) [9](#page=9).
#### 2.1.2 Fictiebepalingen: gelijkstelling met legaten
Hoewel er civielrechtelijk geen sprake is van een erfrechtelijke verkrijging, kan de fiscale wetgever hiervan afwijken indien dit uitdrukkelijk in de wet is bepaald. De fiscale regelgever kan bepaalde rechtshandelingen gelijkstellen met legaten (fictieve legaten) om te voorkomen dat de betaling van erfbelasting vermeden wordt door handelingen die fiscaal gezien geen erfrechtelijke verkrijging creëren. Deze gelijkstelling heeft enkel fiscale gevolgen, geen burgerlijke. De administratie doet hierbij alsof een deel van het "verdwenen" vermogen nog in de nalatenschap aanwezig is, zodat hierover erfbelasting geheven kan worden. Deze fictiebepalingen zijn uitgewerkt in de artikelen 2.7.1.0.3. tot en met 2.7.1.0.10. VCF [10](#page=10) [11](#page=11).
### 2.2 Specifieke fictiebepalingen
#### 2.2.1 Bepaalde schuldbekentenissen (artikel 2.7.1.0.3. VCF)
Volgende schulden worden voor de heffing van het successierecht als legaten beschouwd [11](#page=11):
1. **Alle schulden die uitsluitend bij uiterste wil erkend zijn:** De wetgever gaat ervan uit dat schulden die enkel in een testament worden erkend, niet echt zijn, aangezien testamenten herroepbaar zijn. Dergelijke schulden worden als legaat aan de schuldeiser beschouwd en zijn niet aftrekbaar als schuld. Het bewijs van het bestaan van de schuld moet buiten het testament om geleverd worden, bijvoorbeeld via contracten of facturen [11](#page=11).
2. **Schuldbekentenissen van sommen die voorkomen als een contract onder bezwarende titel, maar die een bevoordeling inhouden en niet onderworpen zijn aan de schenkbelasting of het registratierecht op schenkingen:** Dit zijn schuldbekentenissen die tijdens het leven van de erflater werden gedaan onder de vorm van een akte onder bezwarende titel, maar die feitelijk een schenking verbergen. De administratie moet bewijzen dat het om een schenking gaat, wat niet altijd eenvoudig is [11](#page=11) [12](#page=12).
3. **Schenkingen van roerende goederen die de erflater heeft gedaan onder de opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker:** Deze bepaling werd ingevoerd om te voorkomen dat men door een schenking onder opschortende voorwaarde van het vooroverlijden van de schenker, de voordelige tarieven van het registratierecht op schenkingen zou genieten, terwijl de schenker tot zijn dood eigenaar blijft van de geschonken goederen. Fiscaal worden deze schenkingen gelijkgesteld met een legaat. Een uitzondering geldt voor een beding van terugval dat de erflater bedong ten voordele van een derde voor een vruchtgebruik dat hij zich voorbehield; deze terugval wordt sindsdien aanleiding geven tot schenkbelasting, net zoals bij onroerende goederen [12](#page=12).
#### 2.2.2 Ongelijke verdeling van de huwgemeenschap (artikel 2.7.1.0.4. VCF)
De langstlevende echtgenoot die ingevolge een huwelijksovereenkomst meer dan de helft van de gemeenschap krijgt, wordt voor de heffing van de erfbelasting gelijkgesteld met een verkrijging krachtens schenking of uiterste wilsbeschikking. Hoewel huwelijksvoordelen tussen echtgenoten civielrechtelijk als contracten onder bezwarende titel gelden, wil de wetgever vermijden dat het volledige gemeenschappelijk vermogen zonder erfbelasting aan de langstlevende zou toekomen [12](#page=12) [13](#page=13).
Voorwaarden voor de toepassing van artikel 2.7.1.0.4. VCF zijn:
* Er is een huwelijkscontract met een gemeenschappelijk vermogen [13](#page=13).
* Het huwelijkscontract voorziet in een toekenning van meer dan de helft van het gemeenschappelijk vermogen [13](#page=13).
* Er werd geen evenredig registratierecht geheven op deze huwelijksvoordelen (sommige worden civielrechtelijk als schenking beschouwd) [13](#page=13).
De vroegere vereiste dat de afwijking van de gelijke verdeling op overleving moest plaatsvinden, werd geschrapt met ingang van 1 juli 2015, waardoor de "sterf-uisclausule" als planningstechniek is verdwenen [13](#page=13).
Oude planningstechnieken zoals het "verblijvingsbeding onder last" en het "keuzebeding met last" boden vroeger een uitweg om de fiscale nadelen van een verblijvingsbeding te omzeilen door een schuldvordering te creëren. Echter, door wijzigingen in de VCF sinds december 2017, bieden deze bedingen fiscaal geen voordeel meer. Ook het finaal verrekenbeding bij scheiding van goederen wordt fiscaal geneutraliseerd [14](#page=14) [15](#page=15).
#### 2.2.3 Niet-geregistreerde schenkingen binnen de verdachte periode (artikel 2.7.1.0.5. VCF)
Goederen waarvan de Vlaamse administratie bewijs levert dat de erflater er kosteloos over beschikte gedurende de vijf jaar vóór zijn overlijden, worden geacht deel uit te maken van zijn nalatenschap, tenzij de bevoordeling aan schenkbelasting of registratierecht onderworpen was. Dit geldt als een vermoeden dat de goederen nog in de nalatenschap aanwezig zijn. Als kan bewezen worden wie de begiftigde is, wordt de schenking fiscaal als een fictief legaat belast, waarbij de begiftigde erfbelasting betaalt op het totale schenkingsbedrag [16](#page=16).
* **Risicotermijn:** Momenteel is de risicotermijn vijf jaar. Tot eind 2024 bedroeg deze drie jaar. Met ingang van 2025 wordt deze termijn verlengd naar vijf jaar [16](#page=16) [17](#page=17).
* **Bewijs:** Het bewijs kan geleverd worden door de erfgenamen/legatarissen of de administratie, met alle middelen van gemeen recht (behalve de eed) of via het wettelijk vermoeden van artikel 2.7.3.2.5 VCF. Artikel 2.7.3.2.5 VCF stelt dat lichamelijke roerende goederen die zich binnen de vijf jaar voor het overlijden in het vermogen van de erflater bevonden, geacht worden bij overlijden nog aanwezig te zijn [16](#page=16).
> **Voorbeeld:** Uit een bankonderzoek blijkt dat een bedrag van 80 000 euro van de spaarrekening van de erflater werd gedebiteerd in de 5 jaar voor het overlijden. De erfgenamen kunnen geen andere verklaring geven dan dat dit bedrag werd weggeschonken. Vanwege artikel 2.7.1.0.5 VCF is er erfbelasting verschuldigd [17](#page=17).
#### 2.2.4 Beding ten behoeve van een derde (artikel 2.7.1.0.6. VCF)
Sommen, renten of waarden die kosteloos toekomen aan een persoon bij het overlijden van de erflater, ingevolge een contract met een beding ten behoeve van die persoon, worden geacht als legaat te zijn verkregen. Dit geldt ook voor verkrijgingen binnen vijf jaar vóór het overlijden ingevolge een dergelijk beding. Een belangrijk voorbeeld is de levensverzekering [17](#page=17) [18](#page=18).
Toepassingsvoorwaarden voor een beding ten behoeve van een derde:
1. **Overeenkomst met een beding ten behoeve van een derde:** Er moet een hoofdcontract zijn met een beding ten voordele van een derde [18](#page=18).
2. **Betrekking op sommen, renten of waarden:** Het beding moet hierop betrekking hebben [18](#page=18).
3. **Ten voordele van een bepaalde of bepaalbare derde, kosteloos:** De derde ontvangt het voordeel kosteloos of zonder tegenprestatie [18](#page=18).
4. **Tijdstip van opeisbaarheid:**
* Als het beding van de erflater uitgaat: het voordeel is opeisbaar bij overlijden, binnen vijf jaar voor het overlijden, of op een tijdstip na het overlijden [19](#page=19).
* Als het beding door een onder gemeenschapsregime gehuwde echtgenoot in eigen voordeel is gemaakt: het voordeel moet opeisbaar zijn bij overlijden van de erflater in het kader van een levensverzekering of rentevestiging [19](#page=19).
* Als het beding niet van de erflater uitgaat: het beding moet uitwerking hebben bij het overlijden [19](#page=19).
5. **De derde-begiftigde moet de erflater (bedinger) overleven:** Dit is een vereiste [19](#page=19).
Uitzonderingen waar artikel 2.7.1.0.6. VCF niet van toepassing is:
1. Wanneer het beding aan het schenkingsrecht onderworpen was [19](#page=19).
2. Wanneer de voordelen werden uitgekeerd op grond van een wettelijke verplichting [19](#page=19).
3. Wanneer het voordeel verkregen is uit een groepsverzekeringscontract onder bepaalde voorwaarden [19](#page=19).
4. Beding gemaakt onder kosteloze titel in hoofde van de derde-bedinger [19](#page=19).
#### 2.2.5 Vruchtgebruikconstructies (artikelen 2.7.1.0.7, 2.7.1.0.8 en 2.7.1.0.9 VCF)
Deze artikelen behandelen handelingen waarbij de volle eigendom van goederen, die normaal in de nalatenschap zouden vallen, vervangen wordt door levenslange rechten (zoals vruchtgebruik) in hoofde van de erflater. Deze rechten vervallen bij diens overlijden, waardoor de volle eigendom aan de erfgenamen toekomt zonder erfbelasting. De fiscus beschouwt deze handelingen echter als verdachte vrijgevigheid.
* **Verkrijging van vruchtgebruik (erflater) en blote eigendom (derde) onder bezwarende titel (art. 2.7.1.0.7 VCF):** De derde-verkrijger wordt beschouwd als legataris van de verkregen goederen die geacht worden in volle eigendom in de nalatenschap van de erflater aanwezig te zijn. Dit geldt ook voor effecten en geldbeleggingen [20](#page=20).
* Uitzonderingen: indien bewezen wordt dat de verkrijging geen bedekte bevoordeling is, of als de erflater langer leefde dan de derde (of de derde behoort niet tot specifieke personen zoals vermeld in art. 2.7.3.4.4 VCF) [20](#page=20).
* **Verdeling waarbij volle eigendom wordt afgestaan tegen vruchtgebruik aan een vermoedelijke erfgenaam (art. 2.7.1.0.8 VCF):** De derde (deelgenoot, verkrijger blote eigendom, etc.) wordt beschouwd als legataris voor het deel dat zijn onverdeeld aandeel overschrijdt [20](#page=20).
* Uitzonderingen: indien bewezen wordt dat de verrichting geen bedekte bevoordeling is, of als de erflater langer leefde dan de deelgenoot (of de deelgenoot behoort niet tot specifieke personen zoals vermeld in art. 2.7.3.4.4 VCF) [20](#page=20).
* **Verkoop van blote eigendom aan een vermoedelijke erfgenaam (art. 2.7.1.0.10 VCF):** De derde wordt beschouwd als legataris van de verkochte goederen. Dit geldt als de erflater zich een vruchtgebruik of een ander levenslang recht heeft voorbehouden op de afgestane goederen of andere goederen [20](#page=20).
* Uitzonderingen: indien bewezen wordt dat de verkoop geen bedekte bevoordeling is, of als de erflater langer leefde dan de verkrijger/overnemer (of de verkrijger/overnemer behoort niet tot specifieke personen zoals vermeld in art. 2.7.3.4.4 VCF) [20](#page=20).
---
# Waardering van activa en passiva in een nalatenschap
Dit gedeelte behandelt de samenstelling en waardering van zowel de activa als de passiva van een nalatenschap, inclusief specifieke regels en uitzonderingen.
### 3.1 Het actief van de nalatenschap
De erfgenamen zijn verplicht om in de aangifte van nalatenschap spontaan de exacte samenstelling van het vermogen van de erflater op het moment van overlijden uiteen te zetten. De administratie draagt de bewijslast wanneer zij niet akkoord gaat met de aangegeven samenstelling [22](#page=22).
#### 3.1.1 Samenstelling van het actief bij de nalatenschap van een rijksinwoner
Tot het actief van de nalatenschap behoren goederen die de erflater op het ogenblik van overlijden toebehoren en die door erfopvolging worden overgedragen [22](#page=22).
Volgende goederen worden niet als actief van de nalatenschap beschouwd:
* Goederen die tenietgaan door overlijden, zoals levenslange rechten gevestigd op het hoofd van de erflater (bv. vruchtgebruik of lijfrente) [22](#page=22).
* Goederen die overgaan "naar aanleiding van het overlijden" op basis van een andere titel dan erfopvolging [22](#page=22).
* Goederen die de erfgenamen, legatarissen of begiftigden uit eigen hoofde ontvangen, zoals overlevingspensioenen of schadevergoedingen [22](#page=22).
* Goederen die onderworpen zijn aan inbreng en inkorting van schenkingen, daar deze definitief uit het vermogen van de erflater verdwenen zijn [22](#page=22).
##### 3.1.1.1 Gevolgen van het huwelijksvermogensrecht
Bij een huwelijk op het ogenblik van overlijden dient eerst het huwelijksvermogen vereffend en verdeeld te worden. Enkel wat na deze vereffening aan de erflater toekomt, valt in de nalatenschap [22](#page=22).
* **Eigen goederen:** Behoren voor hun volle waarde tot de nalatenschap [22](#page=22).
* **Gemeenschapsgoederen:** In een gemeenschapsstelsel valt in principe de helft van het gemeenschappelijk vermogen in de nalatenschap, tenzij anders bepaald bij huwelijkscontract [23](#page=23).
**Aandachtspunten bij het actief van de gemeenschap:**
* **Gemeenschapsvermoeden:** Alles wat aan de erflater toebehoort, wordt geacht tot het gemeenschappelijk vermogen te behoren, tot bewijs van het tegendeel. Om eigen goederen aan te tonen, moet bewezen worden dat de langstlevende echtgenoot (LLE) er al eigenaar van was vóór het huwelijk, of dat deze verkregen, geërfd of gekocht zijn met eigen gelden [23](#page=23).
* **Titre & Finance:** Volgens het nieuw huwelijksvermogensrecht (gewijzigd door de Huwelijksvermogenswet 2018) behoort in bepaalde gevallen de waarde van een goed ('finance') tot de gemeenschap, ook al is de eigendomstitel ('titre') eigen. Dit geldt onder meer voor goederen die exclusief voor de uitoefening van een beroep of bedrijf worden aangewend, persoonlijk cliënteel, en lidmaatschapsrechten verbonden aan aandelen onder specifieke voorwaarden (#page=23, 24) [23](#page=23) [24](#page=24).
* **Vergoedingsrekeningen:** Deze zijn niet van toepassing voor de heffing van de erfbelasting indien de erflater en zijn echtgeno(o)t(e) gemeenschappelijke kinderen of afstammelingen hebben [24](#page=24).
* **Huwelijksvermogensrechtelijke schuldvorderingen:** Andere dan die uit vergoedingsrekeningen voortvloeien, worden geweerd voor de inning van de erfbelasting. Schuldvorderingen die voortkomen uit bedingen in een huwelijksovereenkomst, zoals een verblijvings- of keuzebeding onder last, worden niet als actief van de nalatenschap gezien [24](#page=24).
##### 3.1.1.2 Gevolgen fictiebepalingen
Bepaalde overgangen die niet in de nalatenschap aanwezig zijn, worden door fictiebepalingen gelijkgesteld met overgangen door overlijden en dienen wel in rekening gebracht te worden voor de heffing van de erfbelasting [25](#page=25).
##### 3.1.1.3 Bijzonderheden
Erfbelasting is verschuldigd op de netto waarde van de nalatenschap op het tijdstip van overlijden. Gebeurtenissen na het overlijden hebben in principe geen invloed, tenzij ze terugwerkende kracht hebben. Goederen met onzekere eigendomsrechten op het ogenblik van overlijden vereisen specifieke aandacht [25](#page=25):
* **Goederen onder ontbindende voorwaarde:** Moeten voor hun volle waarde in het actief worden opgenomen [26](#page=26).
* **Goederen onder opschortende voorwaarde:** Moeten niet worden aangegeven totdat de voorwaarde is vervuld. Dan is een bijkomende aangifte vereist [26](#page=26).
* **Betwiste goederen:** Alleen opnemen indien de erflater over een bewijskrachtige eigendomstitel beschikte [26](#page=26).
* **Eventuele rechten:** Moeten niet worden aangegeven zolang ze niet actueel geworden zijn. Worden ze later actueel, dan is een bijkomende aangifte nodig [27](#page=27).
#### 3.1.2 Samenstelling van het actief bij de nalatenschap van een niet-rijksinwoner
Enkel de onroerende goederen die de erflater in België bezit worden in aanmerking genomen, zonder rekening te houden met schulden. Dit geldt voor alle soorten onroerende goederen en alle vormen van eigendom (volle eigendom, vruchtgebruik, blote eigendom) [27](#page=27).
#### 3.1.3 Waardering van de activa-elementen
#### 3.1.3.1 Principe
De belastbare waarde van de goederen die het actief van de nalatenschap van een rijksinwoner uitmaken, is de door de aangevers te schatten verkoopwaarde op de dag van het overlijden. De goederen moeten worden geschat op de datum van overlijden, en dit door de aangevers zelf [27](#page=27).
**Methoden voor de waardering van onroerende goederen in België:**
* **Schatting door de erfgenamen zelf:** Gratis, maar risico op belastingverhoging en/of boete wegens tekortschatting. De administratie kan de schatting gedurende twee jaar betwisten [27](#page=27) [28](#page=28).
* **Schatting door een schatter-expert:** Een door Vlabel erkende expert kan aangesteld worden. De schatting is bindend indien voldaan is aan specifieke voorwaarden (erkenning expert, motivering in verslag, tijdig indienen bij aangifte). Kosten zijn ten laste van de aangevers [28](#page=28).
* **Schatting door de administratie zelf:** Mogelijk via een aanvraag bij de administratie voor de indiening van de aangifte. Vlabel gebruikt een schattingstool die verkoopprijzen analyseert met een computertoepassing en algoritme. De gemotiveerde schatting is bindend voor de administratie, maar aangevers kunnen bezwaar indienen na ontvangst van het aanslagbiljet [28](#page=28) [29](#page=29).
#### 3.1.3.2 Bijzonderheden
Voor specifieke goederen gelden bijzondere waarderingsregels:
* **In het buitenland gelegen onroerende goederen:** Indien de verkoopwaarde niet blijkt uit akten, wordt deze berekend als twintig keer de jaarlijkse opbrengst (bebouwd) of dertig keer (onbebouwd), inclusief huurderslasten. De belastbare waarde mag niet lager zijn dan de waarde die voor buitenlandse belastingen werd gebruikt [29](#page=29).
* **Schuldvorderingen en geldsommen:** Het nominale bedrag van kapitaal en interesten, vermeerderd met verkregen, vervallen maar nog niet betaalde en lopende interesten, verminderd met de roerende voorheffing. Bij onvermogen van de schuldenaar of waardevermindering mag de verkoopwaarde gehanteerd worden [29](#page=29).
* **Financiële instrumenten op een gereglementeerde markt:** Gewaardeerd volgens hun beurswaarden. De beurswaarde is de slotkoers op een handelsdag. Aangevers kunnen kiezen voor de beurswaarde op de datum van overlijden, één maand erna, of twee maanden erna (#page=30, 31). Deze keuze geldt voor alle nagelaten waarden. Indien een notering ontbreekt op de gekozen datum, geldt de eerstvolgende dag met notering. Incourante of niet-beursgenoteerde aandelen worden gewaardeerd op basis van hun verkoopwaarde, vaak via vergelijkings- of interne methoden [30](#page=30) [31](#page=31) [32](#page=32).
* **Renten:**
* **Altijd durende renten:** Twintig keer de rente of jaarlijkse prestatie. Bij onvermogen kan de verkoopwaarde gehanteerd worden [32](#page=32).
* **Lijfrenten of andere levenslange prestaties:** Jaarlijks bedrag vermenigvuldigd met een leeftijdscoëfficiënt. Bij lijfrentes op meerdere personen geldt de leeftijd van de jongste [32](#page=32) [33](#page=33).
* **Tijdelijke renten:** Gekapitaliseerd tegen 4% op de datum van overlijden, met een maximum gelijk aan een lijfrente op het hoofd van een natuurlijk persoon, of twintig keer de rente bij rechtspersonen [33](#page=33).
* **Vruchtgebruik:** De jaarlijkse opbrengst van de goederen, berekend tegen 4% van de waarde van de volle eigendom, vermenigvuldigd met de leeftijdscoëfficiënt (artikel 2.7.3.3.2., 5° VCF). De waarde van de blote eigendom is de waarde van de volle eigendom min de waarde van het vruchtgebruik [34](#page=34).
### 3.2 Het passief van de nalatenschap
#### 3.2.1 Samenstelling van het passief bij de nalatenschap van een rijksinwoner
Als passief van de nalatenschap van een rijksinwoner worden enkel de schulden van de erflater die op de dag van zijn overlijden bestaan en de begrafeniskosten aanvaard [34](#page=34).
* **Schulden van de erflater:** Moeten bestaan op de datum van overlijden en nog niet vereffend zijn. Ze kunnen enkel afgetrokken worden van het vermogen waarop de schuld rust (bv. huwelijksvermogensrecht) [34](#page=34).
* **Eigen schulden:** Schulden aangegaan vóór het huwelijk of gerelateerd aan eigen goederen [35](#page=35).
* **Gemeenschappelijke schulden:** Schulden samen aangegaan, in belang van de gemeenschap, of gerelateerd aan het huishouden. Er geldt een gemeenschapsvermoeden: alle schulden worden geacht gemeenschappelijk te zijn tot bewijs van het tegendeel [35](#page=35).
* **Begrafeniskosten:** Alle noodzakelijke uitgaven na het overlijden, gerelateerd aan het lijk of de rouwdienst, in verhouding tot de maatschappelijke stand en het vermogen van de erflater. Weeldeuitgaven, rouwkledij of grafonderhoud worden niet aanvaard [36](#page=36).
**Bijzonderheden bij schulden:**
* **Voorwaardelijke, betwiste en eventuele schulden:** Gelden dezelfde principes als bij activa [36](#page=36).
* **Bestaande doch nog niet vastgestelde schulden:** Bijvoorbeeld inkomstenbelastingen of BTW die betrekking hebben op de periode vóór het overlijden, maar pas na het overlijden worden geïnd [36](#page=36).
* **Schulden die slechts pro rata temporis kunnen worden aanvaard:** Schulden die betrekking hebben op een periode langer dan die tussen aanvang van het jaar en overlijden (bv. onroerende voorheffing) [36](#page=36).
* **Schulden uit duurovereenkomst:** Enkel aftrekbaar voor de periode vóór het overlijden (bv. huurovereenkomsten, nutsrekeningen) [36](#page=36).
* **Schulden terugbetaald door een derde/verzekeraar:** Niet aftrekbaar als passief [36](#page=36).
* **Kosten voor het opmaken van de aangifte:** Niet aftrekbaar, aangezien het geen bestaande schulden zijn van de erflater. Kosten inzake vereffening, verdeling en testamentuitvoering gelden dezelfde principes, behalve het ereloon van een notaris bij een authentiek testament [36](#page=36).
* **In het buitenland betaalde successiebelasting:** Niet aftrekbaar, maar kan leiden tot toepassing van artikel 2.7.5.0.4 VCF [37](#page=37).
#### 3.2.2 Samenstelling van het passief bij de nalatenschap van een niet-rijksinwoner
Voor niet-rijksinwoners met domicilie of zetel van vermogen binnen de EER, worden enkel schulden aanvaard die specifiek aangegaan zijn om onroerende goederen in België te verwerven of te behouden [37](#page=37).
#### 3.2.3 Waardering van de passiva-elementen
De regels voor de waardering van de activa-elementen zijn ook van toepassing op de waardering van het passief [37](#page=37).
**Forfaitaire bepaling van schulden en begrafeniskosten:**
Sinds 1 januari 2015 kunnen erfgenamen kiezen voor een forfaitaire kostenaftrek (#page=37, 38). Dit betekent dat het bestaan en bedrag van schulden en begrafeniskosten niet bewezen hoeven te worden [37](#page=37) [38](#page=38).
* **Forfait schulden erflater:** 1.500 euro (geïndexeerd voor 2025: 1.973,85 euro) [38](#page=38).
* **Forfait schulden gemeenschap:** 3.000 euro (geïndexeerd voor 2025: 3.947,70 euro) indien de erflater gehuwd was onder een gemeenschapsstelsel. Hiervan kan de helft in het passief worden opgenomen. Deze forfaits kunnen niet gecombineerd of gecumuleerd worden [38](#page=38).
* **Forfait begrafeniskosten:** 6.000 euro (geïndexeerd voor 2025: 7.895,40 euro). Dit geldt niet indien de erflater een uitvaartverzekering heeft afgesloten [38](#page=38).
Schulden die specifiek aangegaan zijn om onroerende goederen te verwerven of te behouden, vallen buiten deze forfaits. Aangevers kunnen in afwijking van de forfaits opteren om de werkelijke schulden en begrafeniskosten te bewijzen (#page=37, 38) [37](#page=37) [38](#page=38).
#### 3.2.4 Niet aanvaard passief
Drie soorten schulden worden fiscaal niet aanvaard als passief [38](#page=38):
* **Schulden die uitsluitend bij uiterste wil erkend zijn en schenkingen onder het mom van een schuldbekentenis (art. 2.7.3.4.3. VCF):** Niet aanvaard als passief [38](#page=38).
* **Schulden ten voordele van erfgenamen, legatarissen of begiftigden (art. 2.7.3.4.4. VCF):** Schulden aangegaan door de erflater ten voordele van een erfgenaam, legataris, begiftigde, of tussenpersonen, worden principieel niet aanvaard als passief. Uitzonderingen gelden indien de echtheid bewezen wordt, of indien de schuld gediend heeft voor de verkrijging, verbetering, behoud of het opnieuw verkrijgen van een goed dat tot de boedel behoorde [39](#page=39) [40](#page=40).
* **Huwelijksvermogensrechtelijke schulden (Art. 2.7.3.4.1. VCF):** Andere schulden dan deze uit vergoedingsrekeningen, die voortkomen uit de toepassing van een beding in een huwelijksovereenkomst betreffende de vereffening van hun huwelijksvermogensstelsel. Dit omvat onder meer een verrekenschuld in een stelsel van scheiding van goederen, en schulden ingevolge een last gekoppeld aan een huwelijksvoordeel in een gemeenschapsstelsel [40](#page=40).
#### 3.2.5 Omslag van het passief
De regels van het burgerlijk recht bepalen de omslag van het passief naar erfgenamen, legatarissen en begiftigden [40](#page=40).
* **Omslag naar erfgenamen, legatarissen en begiftigden:** Het passief wordt gedragen door de wettelijke erfgenamen, algemene legatarissen en begiftigden, en legatarissen ten algemenen titel, ieder naar verhouding van hun aandeel in het bruto actief. Bijzondere legatarissen en begiftigden dragen in principe niet bij, tenzij de erflater anders bepaalt [40](#page=40) [41](#page=41).
* **Omslag voor nalatenschappen in het Vlaams Gewest (sinds 1 januari 1997):** Een bijzondere regeling voor de toerekening van het passief is opgenomen in de Vlaamse wetgeving, die van invloed is op de berekening van de belastbare grondslag van het erfdeel. Niet-specifieke schulden en begrafeniskosten worden eerst aangerekend op goederen vermeld in artikel 2.7.4.2.2, vervolgens op roerende goederen en ten slotte op onroerende goederen. Specifieke schulden worden aangerekend op de desbetreffende goederen [41](#page=41).
* **Omslag bij verkrijging van vruchtgebruik en blote eigendom:** De omslag van het passief tussen blote eigenaar en vruchtgebruiker geschiedt op dezelfde wijze als de verdeling van het actief [42](#page=42).
#### 3.2.6 Rechtvaardiging van het passief
Indien de erfgenamen niet kiezen voor het kostenforfait, moet het bestaan van de schulden bewezen worden door bewijsmiddelen die in rechte toelaatbaar zijn [42](#page=42).
* **Principe:** Schulden boven 375 euro moeten bewezen worden door een geschrift (met uitzondering van het Burgerlijk Wetboek). In handelszaken mag dit met alle middelen, getuigen inbegrepen [42](#page=42).
* **Mildering van de bewijsvoering:** Voor schulden met betrekking tot het beroep van de erflater en huishoudelijke uitgaven van het verstreken en lopende jaar, mogen getuigen en vermoedens worden gebruikt [42](#page=42).
---
# Tarieven, verminderingen en vrijstellingen in erfbelasting
Dit hoofdstuk behandelt de berekening van de erfbelasting in het Vlaams Gewest, waarbij de focus ligt op de toepasselijke tarieven, de verschillende vrijstellingen en de verminderingen die de erfbelasting kunnen verlichten.
### 5.1 Algemeen
Na het bepalen van de verschuldigdheid en de belastbare basis van de erfbelasting, wordt in dit hoofdstuk het tarief besproken waartegen de erfbelasting berekend wordt. Sinds de Bijzondere Wet van 16 januari 1989 behoort het tarief van de erfbelasting tot de geregionaliseerde materies, wat resulteert in drie verschillende tariefstelsels in België: het Vlaams Gewest, het Waals Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Deze cursus focust uitsluitend op het tarief van het Vlaams Gewest. De erfbelasting wordt berekend op het netto-erfdeel dat elke erfgenaam of legataris verkrijgt, met één uitzondering voor de categorie 'alle anderen'. Er worden dus evenveel afzonderlijke aanslagen gevestigd als er onderscheiden erfgenamen, legatarissen of begiftigden zijn. De toepassing van gunstmaatregelen, zoals verminderingen en vrijstellingen, moet uitdrukkelijk gevraagd worden in de aangifte van nalatenschap [45](#page=45) [46](#page=46).
### 5.2 Bepaling van de belastbare grondslag
#### 5.2.1 Regel van het netto-overschot
Iedere erfgenaam, algemene legataris en begiftigde en legataris onder algemene titel draagt bij in de schulden naar evenredigheid van zijn erfdeel in het actief. Ook de anomale erfopvolger draagt op dezelfde wijze bij in het passief. De bijzondere legataris draagt niet bij in de schulden, tenzij uitdrukkelijk anders bepaald. Er dient rekening te worden gehouden met de regel van het netto-overschot, wat betekent dat erfbelasting slechts verschuldigd is op het door de overledene nagelaten netto-actief. Indien bijzondere legaten het netto-actief overtreffen, mogen deze legaten proportioneel beperkt worden tot het bedrag van het netto-actief voor de heffing van de erfbelasting. Als de gewone nalatenschap deficitaire is, mag het passief afgetrokken worden van de waarde van de goederen die geacht worden deel uit te maken van de nalatenschap volgens fictiebepalingen [44](#page=44).
#### 5.2.2 Regel van het progressievoorbehoud
Voor de erfbelasting geldt ook een opduweffect of progressievoorbehoud. Schenkingen onder de levenden, zoals bepaald in artikel 3.3.1.0.8, § 1, eerste lid, 12° VCF, worden gevoegd bij de erfgoederen van de belanghebbenden om de progressieve erfbelasting te bepalen. Dit geldt niet voor bepaalde specifieke schenkingen, waaronder schenkingen van percelen grond bestemd voor woningbouw, roerende goederen, ondernemingen waarvoor bepaalde schenkingsrechten zijn geheven of vrijstellingen zijn toegepast, en onbebouwde onroerende goederen waarvoor vrijstellingen zijn toegepast. Schenkingen die de erflater heeft gedaan aan erfgenamen, legatarissen of begiftigden, vastgesteld door akten die minder dan 3 jaar voor het overlijden dateren of die verplicht registreerbaar zijn geworden, worden gevoegd bij het erfdeel om de progressieve erfbelasting te bepalen. Dit opduweffect is niet van toepassing op roerende goederen indien op de schenking schenkbelasting is geheven of hiervoor vrijstelling werd verleend, en op onroerende goederen indien de schenking betrekking had op brouwgrond of een onbebouwd perceel in een natuurbeheerplan [45](#page=45).
### 5.3 Tarief voor nalatenschappen opengevallen in het Vlaams Gewest
Sinds 2001 is de heffingsgrondslag ook een bevoegdheid van de gewesten. Het Vlaamse Gewest heeft deze bevoegdheid uitgeoefend bij decreet van 20 december 1996, dat in werking trad op 1 januari 1997 en van toepassing is op nalatenschappen opengevallen in het Vlaamse Gewest. Het toepasselijke tarief is afhankelijk van de graad van verwantschap tussen de erflater en de erfgenaam, en van het netto-aandeel dat iedere erfgenaam krijgt (progressief tarief). Naast het algemene tarief voorziet de VCF in twee verlaagde tarieven: voor legaten aan bepaalde openbare instellingen en voor verkrijgingen van familiale ondernemingen of vennootschappen [45](#page=45) [46](#page=46).
#### 5.3.1 Tarieven voor rechte lijn en partners
Het tarief voor rechte lijn en partners is progressief en kent de volgende schijven [46](#page=46):
* 0,01 – 50.000: 3%
* 50.000,01 – 250.000: 9% (cumulatief 1.500 euro)
* > 250.000,01: 27% (cumulatief 19.500 euro)
##### 5.3.1.1 Personen voor wie dit tarief van toepassing is
Dit tarief geldt voor:
* **In rechte lijn:** Personen die van elkaar afstammen, personen die ingevolge volle adoptie hetzelfde statuut hebben, een verkrijging tussen een persoon en het kind van zijn partner (ongeacht of dit voor of na het overlijden van de partner plaatsvindt), verkrijgingen tussen personen met een zorgouder-zorgkindrelatie (met specifieke voorwaarden inzake inwonen en verzorging vóór 21 jaar), en verkrijgingen door een persoon die met de overledene een bloedverwantschapsband had die voortkomt uit gewone adoptie onder specifieke voorwaarden. Ook verkrijgingen tussen ex-partners met gemeenschappelijke afstammelingen vallen hieronder [46](#page=46) [47](#page=47).
* **Partners:**
* De echtgenoot op de dag van het openvallen van de nalatenschap [47](#page=47).
* De wettelijk samenwonende op de dag van het openvallen van de nalatenschap [47](#page=47).
* Personen die op de dag van het openvallen van de nalatenschap ten minste één jaar ononderbroken samenwonen en een gemeenschappelijke huishouding voeren; voor specifieke artikelen van toepassing zijn, is een samenwoning van minstens drie jaar vereist. Deze voorwaarden worden geacht vervuld te zijn bij overmacht die het samenwonen onmogelijk maakt [47](#page=47).
##### 5.3.1.2 Toepassingswijze van het tarief
Voor rechte lijn en partners worden de tarieven afzonderlijk berekend op het roerend en het onroerend gedeelte van het netto-aandeel. Hierdoor worden de verlaagde percentages, beginnend aan de laagste schijf, een eerste maal toegepast op de onroerende goederen en een tweede maal op de roerende goederen, wat de progressiviteit afremt. Het onderscheid tussen roerende en onroerende goederen is hierbij van groot belang [47](#page=47).
##### 5.3.1.3 Volgorde van aanrekening van de schulden (art. 2.7.3.5.2. VCF)
Niet-specifieke schulden en begrafeniskosten worden eerst aangerekend op de preferentiële goederen, vervolgens op roerende goederen en ten slotte op onroerende goederen. Schulden die specifiek werden aangegaan om bepaalde goederen te verwerven of te behouden, worden aangerekend op de desbetreffende categorie goederen. Indien een categorie ontoereikend is, wordt het overblijvende deel aangerekend als een niet-specifieke schuld. De schulden die specifiek zijn aangegaan voor de gezinswoning, worden eerst op het aandeel van de langstlevende partner in de gezinswoning aangerekend [48](#page=48).
#### 5.3.2 Tarieven voor bloedverwanten in de zijlijn
Het tarief voor bloedverwanten in de zijlijn is progressief en kent de volgende schijven [48](#page=48):
* 0,01 – 35.000: 25%
* 35.000,01 – 75.000: 30% (cumulatief 8.750 euro)
* > 75.000,01: 55% (cumulatief 20.750 euro)
##### 5.3.2.1 Personen voor wie dit tarief van toepassing is
Dit tarief geldt voor volle broers en zussen, en halfbroers en halfzussen. De kinderen van broers en zussen vallen niet in deze groep, maar worden onder de categorie 'anderen' geplaatst, ook al erven zij het deel van hun vooroverleden ouder [48](#page=48).
##### 5.3.2.2 Toepassingswijze van het tarief
Tussen broers en zussen wordt, voor de toepassing van het progressief tarief, rekening gehouden met het netto-erfdeel van de betrokken erfgenaam. In tegenstelling tot de rechte lijn, is er geen decumul van het onroerend en roerend vermogen [48](#page=48).
#### 5.3.3 Tarieven voor andere personen
Het tarief voor andere personen is progressief en kent de volgende schijven [49](#page=49):
* 0,01 – 35.000: 25%
* 35.000,01 – 75.000: 45% (cumulatief 8.750 euro)
* > 75.000,01: 55% (cumulatief 26.750 euro)
##### 5.3.3.1 Personen voor wie dit tarief van toepassing is
Dit tarief geldt voor alle personen die niet in een van de voorgaande categorieën vallen. De vroegere categorie voor ooms, tantes, neven en nichten is afgeschaft en zij vallen nu onder de categorie 'anderen' [49](#page=49).
##### 5.3.3.2 Toepassingswijze van het tarief
Voor 'anderen' wordt het progressief tarief toegepast op de globale som van de netto-erfdelen die door alle erfopvolgers van deze groep samen worden verkregen (turbo-progressiviteit). Het totale bedrag wordt vervolgens omgerekend over de verschillende verkrijgingen volgens de regel van drie [49](#page=49).
#### 5.3.4 Afwijkende tarieven
Er gelden specifieke tarieven van 0% voor legaten aan bepaalde publieke instellingen en overheden [49](#page=49) [50](#page=50).
Een verlaagd tarief van 8,5% geldt voor legaten aan beroepsverenigingen en private stichtingen. Deze verlaagde tarieven zijn ook van toepassing op gelijksoortige rechtspersonen opgericht onder de wetgeving van een andere staat van de Europese Economische Ruimte, mits hun zetel, hoofdbestuur of hoofdvestiging zich binnen de EER bevinden [49](#page=49).
##### 5.3.4.1 De familiale vennootschap en de familiale onderneming
Er is een gunstregeling voor de vererving van familiale ondernemingen en vennootschappen. Vanaf 1 januari 2012 geldt een vrijstelling van schenkingsrechten en bij vererving een verlaagd tarief in de erfbelasting: 3% voor verkrijgingen in rechte lijn en tussen partners, en 7% voor verkrijgingen tussen andere personen. De Vlaamse regering wil hiermee bedrijfsleiders stimuleren om zich actief met hun opvolging bezig te houden [50](#page=50).
###### 5.3.4.1.1 Principe
Het tarief van de erfbelasting wordt verlaagd tot 3% voor een verkrijging in rechte lijn en tussen partners, en tot 7% voor een verkrijging tussen andere personen, voor de netto-verkrijging van de volle eigendom, blote eigendom of vruchtgebruik van activa die beroepsmatig zijn geïnvesteerd in een familiale onderneming. Dit geldt ook voor aandelen van een familiale vennootschap, op voorwaarde dat de aandelen, in volle eigendom toebehorend aan de erflater en zijn familie, minstens 50% van de stemrechten vertegenwoordigen. Er zijn alternatieve drempels van 30% stemrecht onder bepaalde cumulatievoorwaarden met andere aandeelhouders. Het verlaagde tarief is niet van toepassing op onroerende goederen die hoofdzakelijk tot bewoning worden aangewend of bestemd [50](#page=50).
###### 5.3.4.1.2 Voorwaarden
* **Familiaal karakter:** De onderneming of vennootschap moet familiaal zijn. Een familiale onderneming is een bedrijf of vrij beroep dat door de erflater of partner persoonlijk wordt geëxploiteerd. Een familiale vennootschap heeft de uitoefening van een dergelijke activiteit tot voorwerp [52](#page=52).
* **Participatievoorwaarde:** De erflater moet de goederen beroepsmatig hebben geïnvesteerd (onderneming) of minstens 50% van de aandelen in volle eigendom bezitten (vennootschap). Alternatieve drempels van 30% of 70% stemrecht met andere aandeelhouders gelden onder specifieke voorwaarden [52](#page=52).
* **Geen onroerende goederen hoofdzakelijk voor bewoning of vennootschap zonder reële economische activiteit:** Het verlaagde tarief is niet van toepassing op onroerende goederen die hoofdzakelijk voor bewoning worden gebruikt. Vennootschappen zonder reële economische activiteit worden uitgesloten. Dit wordt beoordeeld aan de hand van de balansposten (bezoldigingen, sociale lasten, pensioenen, terreinen en gebouwen) in de drie boekjaren voorafgaand aan het overlijden [53](#page=53).
###### 5.3.4.1.3 Vormvoorwaarden om van het tarief te kunnen genieten
De aangifte van nalatenschap moet de vraag tot toepassing van het verlaagde tarief vermelden en de nodige informatie bevatten, zoals de naam en het ondernemingsnummer, gegevens van medeaandeelhouders, de aard van de activa of aandelen, kopieën van goedgekeurde jaarrekeningen, het aandelenregister of notulen, de laatste fiscale aangifte personenbelasting en de gecoördineerde statuten [53](#page=53) [54](#page=54).
###### 5.3.4.1.4 Voorwaarden voor het behoud van het tarief
Het verlaagde tarief wordt behouden indien de activiteit van de familiale onderneming of vennootschap gedurende drie jaar ononderbroken wordt voortgezet, de onroerende goederen niet hoofdzakelijk voor bewoning worden aangewend, de vennootschap blijft voldoen aan de voorwaarden van artikel 2.7.4.2.2, § 2, 2°, en een jaarrekening wordt opgemaakt en gepubliceerd. Ook mag het kapitaal of eigen vermogen niet dalen door uitkeringen of terugbetalingen gedurende die periode, en de zetel van de werkelijke leiding mag niet naar een staat buiten de EER worden overgebracht. Bij niet-naleving worden aanvullende rechten verschuldigd [54](#page=54) [55](#page=55).
##### 5.3.4.2 De Belgische private stichting
Bij legaten aan 'goede doelen' die genieten van het verlaagd tarief van 0% of 8,5%, wordt het bedrag dat zij moeten besteden om de erfbelasting van andere erfgenamen te voldoen, "gedeeld door (1 - het marginale tarief dat is toegepast om dat bedrag te berekenen) en begrensd tot het legaat zelf". Dit wordt niet in aanmerking genomen voor de belastbare grondslag van de 'goede doelen', maar wel voor de andere erfgenamen [56](#page=56).
### 5.5 Abattement, verminderingen en vrijstellingen
#### 5.3.5.1 Verminderingen
##### 5.3.5.1.1 Verminderingen voor de kleine nalatenschap
* **Rechte lijn en partners:** De erfbelasting wordt verminderd met 500 euro, vermenigvuldigd met de coëfficiënt $[1 - (\text{netto-verkrijging} / 50.000)]$, indien de netto-verkrijging van roerende en onroerende goederen samen niet meer bedraagt dan 50.000 euro. Deze vermindering wordt degressief verleend en kan niet meer bedragen dan de verschuldigde erfbelasting na aftrek van het abattement. Indien de netto-waarde van de gezinswoning is vrijgesteld, wordt deze niet meegerekend voor de bepaling van het netto-erfdeel [56](#page=56).
* **Broers en zussen:**
* Indien het erfdeel niet hoger is dan 18.750 euro, wordt een vermindering toegekend gelijk aan 2.000 euro X (erfdeel / 20.000) [57](#page=57).
* Indien het erfdeel groter is dan 18.750 euro maar niet meer dan 75.000 euro, bedraagt de vermindering 2.500 euro X (1 - (erfdeel / 75.000)) [57](#page=57).
* Boven 75.000 euro is er geen belastingkrediet [57](#page=57).
* **Andere personen:** Eenzelfde vermindering als voor broers en zussen wordt toegepast op het globaal bedrag dat alle erfopvolgers van deze groep verkrijgen, omgeslagen over de erfopvolgers in verhouding tot hun erfdelen [57](#page=57).
##### 5.3.5.1.2 Vermindering voor jonge kinderen en de langstlevende echtgenoot met jonge kinderen
* De erfbelasting verschuldigd door een kind van de erflater wordt verminderd met 75 euro voor elk vol jaar dat nog moet verlopen tot het kind de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt [58](#page=58).
* De erfbelasting verschuldigd door de langstlevende partner wordt verminderd met de helft van de verminderingen die de gemeenschappelijke kinderen overeenkomstig het eerste lid genieten [58](#page=58).
##### 5.3.5.1.3 Nieuwe overdrachten binnen het jaar
Indien goederen die belast zijn met erfbelasting, binnen een jaar na het overlijden opnieuw het voorwerp uitmaken van een overdracht bij overlijden, wordt de verschuldigde erfbelasting met de helft verminderd, met dien verstande dat de vermindering nooit hoger mag zijn dan de erfbelasting geheven op de onmiddellijk voorafgaande overdracht [58](#page=58).
##### 5.3.5.1.4 In het buitenland betaalde successierechten
Indien het actief van de nalatenschap buitenlandse goederen bevat die aldaar aanleiding geven tot erfbelasting, wordt de verschuldigde erfbelasting verminderd met het bedrag van de in het buitenland geheven belasting. Dit vereist bewijsstukken van de buitenlandse aangifte en betaling [59](#page=59).
##### 5.3.5.1.5 Vriendenerfenis
Voor overlijdens vanaf 1 juli 2021 voorziet de VCF in een vermindering voor vrienden en verre familieleden van maximaal 3.300,00 euro. Deze vermindering is gebaseerd op een formule: $X = a \times (b - c)$. De erflater moet in een niet-herroepen testament ondubbelzinnig natuurlijke personen hebben aangewezen die de toepassing van de vermindering mogen vragen [59](#page=59).
#### 5.3.5.2 Vrijstellingen
##### 5.3.5.2.1 Vrijstelling van de gezinswoning
Vanaf 1 januari 2007 is de langstlevende partner vrijgesteld van erfbelasting op de gezinswoning. Deze vrijstelling geldt voor de langstlevende echtgenoot of samenwonende die geen bloedverwant in rechte lijn is van de erflater of gelijkgesteld daarmee. Voor feitelijk samenwonenden is een ononderbroken samenwoning van drie jaar vereist. De gezinswoning is de gemeenschappelijke hoofdverblijfplaats. Bij feitelijke scheiding, overmacht of opname in een verzorgingsinstelling geldt de laatste gezamenlijke hoofdverblijfplaats als gezinswoning [60](#page=60) [61](#page=61).
##### 5.3.5.2.2 Vrijstelling voor gehandicapte personen
Op hetgeen een persoon met een handicap of een gehandicapt kind verkrijgt, wordt een abattement toegepast [61](#page=61).
* Bij verkrijgingen in rechte lijn, tussen echtgenoten en samenwonenden: 3.000 euro x coëfficiënt afhankelijk van de leeftijd van de verkrijger [62](#page=62).
* Bij verkrijgingen tussen andere personen dan in rechte lijn, tussen echtgenoten en samenwonenden: 1.000 euro x coëfficiënt afhankelijk van de leeftijd van de verkrijger [62](#page=62).
De belasting wordt in hoofde van de gehandicapte persoon berekend alsof hij als enige voor zijn netto-aandeel tot de nalatenschap komt. De vrijstelling wordt eerst toegerekend op het netto-onroerend aandeel en vervolgens op het netto-roerend aandeel [62](#page=62).
##### 5.3.5.2.3 De wettelijke terugkeer
De waarde van zaken die ascendenten verkrijgen uit de nalatenschap van de erflater wordt vrijgesteld van erfbelasting indien de zaken door die ascendenten aan de erflater zijn geschonken voor zijn overlijden, de zaken nog in natura in de nalatenschap aanwezig zijn (of er nog een schuldvordering voor is bij vervreemding), en de erflater zonder nakomelingen is gestorven. Deze vrijstelling geldt vanaf 24 januari 2014 en moet uitdrukkelijk gevraagd worden [63](#page=63).
##### 5.3.5.2.4 Kinderen jonger dan 21 die beide ouders verloren hebben
Voor kinderen jonger dan 21 die beide ouders hebben verloren, geldt vanaf 1 september 2018:
* Een voetvrijstelling op maximaal de eerste 75.000 euro van de netto-verkrijging van roerende goederen [64](#page=64).
* Een volledige vrijstelling voor de verkrijging van (een deel van) de gezinswoning van de overledene [64](#page=64).
##### 5.3.5.2.5 Langstlevende echtgenoot of samenwonende partner
Voor de toepassing van het tarief tussen partners wordt de eerste schijf van 50.000 euro in de netto-verkrijging van de rechtverkrijgende partner van de roerende goederen vrijgesteld van successierecht. Dit geldt als aanvulling op de vrijstelling van de gezinswoning voor koppels die geen eigen gezinswoning hebben [64](#page=64).
---
# Procedure van aangifte, aanslag en invordering van erfbelasting
Dit gedeelte behandelt de procedurele aspecten rond erfbelasting, inclusief de aangifteplicht, aanslagtermijnen, betaling van de rechten, bezwaarprocedures en de invordering van de belastingen.
## 5. Procedure van aangifte, aanslag en invordering van erfbelasting
De procedure voor de erfbelasting in het Vlaams Gewest is afgestemd op die van andere "Vlaamse" belastingen, waarbij de Vlaamse Belastingdienst (Vlabel) zelf instaat voor de inning. De procedure omvat inkohiering, het opstellen en verzenden van een aanslagbiljet, betalingstermijnen, bezwaartermijnen en invorderingstermijnen [65](#page=65).
### 5.1 De aanslagprocedure
De aanslagprocedure start met de aangifte en eindigt met het versturen van het aanslagbiljet [65](#page=65).
#### 5.1.1 De aangifte van nalatenschap
De aangifteplicht is een wettelijke verplichting die de belastingplichtige oplegt om de administratie te voorzien van de nodige gegevens voor de berekening van de erfbelasting. De erfbelasting wordt gevestigd op basis van deze aangifte of ambtshalve bij niet-indiening, onjuistheid of onvolledigheid [65](#page=65).
##### 5.1.1.1 Personen gehouden tot het indienen van de aangifte
* **Nalatenschap van een rijksinwoner:** De aangifte moet worden ingediend door de erfgenamen, algemene legatarissen en begiftigden. Indien deze personen stilzitten, kunnen legatarissen en begiftigden onder algemene titel of bijzondere titel, op verzoek van het bevoegde personeelslid, de aangifte indienen voor wat hen betreft binnen een maand na verzending van het verzoek [66](#page=66).
* **Nalatenschap van een niet-rijksinwoner:** De aangifte moet worden gedaan door al wie in het Vlaamse Gewest gelegen onroerende goederen verkrijgt in volle eigendom, blote eigendom of vruchtgebruik [66](#page=66).
* Een erfgenaam die de nalatenschap verwerpt, is niet gehouden tot aangifte. Aanvaarding onder voorrecht van boedelbeschrijving maakt aangifte wel verplicht [66](#page=66).
##### 5.1.1.2 Termijn van aangifte
De standaardtermijn voor het indienen van de aangifte bedraagt vier maanden na het overlijden als dit in België plaatsvond, vijf maanden voor overlijdens binnen de Europese Economische Ruimte, en zes maanden voor overlijdens buiten de Europese Economische Ruimte. Bij gerechtelijke verklaring van overlijden beginnen de termijnen te lopen vanaf het moment dat het vonnis in kracht van gewijsde is getreden. In geval van verval van de nalatenschap aan de Staat of een onbeheerde nalatenschap, bedraagt de termijn vier maanden vanaf de inbezitstelling of de aanstelling van de curator respectievelijk [67](#page=67).
De termijn kan door het bevoegde personeelslid van Vlabel worden verlengd indien dit tijdig wordt gevraagd. Zaterdagen, zondagen en wettelijke feestdagen als laatste dag van de termijn verlengen deze tot de eerstvolgende werkdag. De berekening van de termijn volgt het gemeen recht, waarbij de dag van overlijden (dies a quo) niet wordt meegerekend, maar de laatste dag wel (dies ad quem) tot het sluitingsuur van de kantoren. Voor termijnen in maanden geldt dat ze lopen van de zoveelste van de ene maand tot de dag vóór de zoveelste van de volgende maand [67](#page=67) [68](#page=68).
Zolang de aangiftetermijn niet verstreken is, kan een ingediende aangifte nog worden gewijzigd of aangevuld, tenzij de belanghebbenden hier uitdrukkelijk afstand van hebben gedaan [68](#page=68).
> **Tip:** De dag van het overlijden telt niet mee bij de berekening van de aangiftetermijn.
##### 5.1.1.3 Plaats van indienen van de aangifte
De aangifte moet worden ingediend bij de Vlaamse Belastingdienst [68](#page=68).
##### 5.1.1.4 Vorm en inhoud van de aangifte
De Vlaamse Codex Fiscaliteit (VCF) specificeert niet het formulier, maar wel de verplichte inhoud van de aangifte. Het modelformulier van Vlabel is uitgebreider dan wettelijk verplicht [68](#page=68) [69](#page=69).
De aangifte van nalatenschap moet verplicht de volgende informatie bevatten [69](#page=69):
* Identificatie van de erflater (naam, rijksregisternummer, beroep, domicilie, geboorteplaats en -datum, datum en plaats van overlijden, echtgenoot/samenwonende).
* Identificatie van de aangevers (naam, rijksregisternummer, domicilie, geboorteplaats en -datum).
* Identificatie van erfgenamen, legatarissen en begiftigden (naam, rijksregisternummer, domicilie, geboorteplaats en -datum).
* Graad van verwantschap, verkregen goederen en titel daarvan.
* Identificatie van kinderen (indien van toepassing).
* Aanduiding van erfgenamen die uitgesloten zijn.
* Keuze van woonplaats in België.
* Nauwkeurige aanduiding en raming van elk goed afzonderlijk, met kadastrale gegevens voor onroerende goederen. Bij onroerende goederen die voor hun verkoopwaarde worden aangegeven, dient een deskundig schattingsverslag gevoegd te worden.
* Informatie over polissen met betrekking tot lichamelijke roerende goederen (naam verzekeraar, datum, nummer, verzekerde waarde), of een expliciete bevestiging dat er geen polissen waren.
* Aanduiding van elke schuld die in mindering van het belastbaar actief kan worden gebracht, met details over de schuldeiser, oorzaak en datum van de akte. Specifieke vermelding indien schulden zijn aangegaan voor de gezinswoning.
* Informatie over schenkingen door de erflater die vastgesteld zijn door akten van minder dan drie jaar vóór het overlijden, of die onder een opschortende voorwaarde zijn gedaan die door het overlijden is vervuld.
* Indien de erflater vruchtgebruik had of met fideï-commis bezwaarde goederen verkreeg, informatie daarover en over de begunstigden.
* Vraag tot toepassing van specifieke abatten, verlaagde tarieven, verminderingen of vrijstellingen, met bijhorende documentatie (bv. voor familiale ondernemingen, natuurbehoud).
* Eventuele erfovereenkomsten conform het Burgerlijk Wetboek.
* Verkrijgingen van vruchtgebruik met toepassing van artikel 858bis van het Burgerlijk Wetboek.
* Schenkingen, levensverzekeringen en legaten die aan inbreng of inkorting onderworpen zijn.
**Tip:** De aangifte moet door de aangevers ondertekend worden [71](#page=71).
In bepaalde gevallen kan een globale aangifte en raming gebeuren voor groepen goederen, zoals die van een landbouw- of nijverheidsbedrijf, handelswaar, persoonlijke bezittingen of verzamelingen [71-72](#page=71, 72).
##### 5.1.1.5 Sanctie bij overtreding van de aangifteplicht
Er worden verschillende belastingverhogingen voorzien bij laattijdige aangifte, verzuim van aangifte, verzuim van aangifte van goederen, ontoereikende aangifte of andere onnauwkeurigheden [72-74](#page=72, 73, 74).
* **Laattijdige aangifte:** De verhoging varieert van 5% tot 20% van de te betalen erfbelasting, afhankelijk van hoe laat de aangifte wordt ingediend na het verstrijken van de termijn. Bij verlenging van de termijn zijn de verhogingen lager [72-73](#page=72, 73) [72](#page=72).
* **Verzuim van aangifte:** Een verhoging van 20% van de verschuldigde erfbelasting [73](#page=73).
* **Verzuim van aangifte van goederen:** Een verhoging van 20% van de verschuldigde aanvullende rechten. Dit percentage wordt geleidelijk verlaagd bij spontane aangifte van het verzuimde goed [73](#page=73).
* **Ontoereikende aangifte:** De verhoging bedraagt 20% van de aanvullende rechten en is afhankelijk van de verhouding van het tekort tot de aangegeven waarde. Dit kan worden verminderd tot 10% indien de hogere waarde spontaan en tijdig wordt aangegeven [74](#page=74).
* **Andere onnauwkeurigheden:** Een verhoging van 20% van de aanvullende rechten indien de verplichte vermeldingen foutief of onvolledig zijn en dit niet reeds onder andere artikelen valt [74](#page=74).
* **Belastingontduiking:** De belastingverhogingen worden verhoogd tot 100% indien de overtredingen zijn gepleegd met het oogmerk om belasting te ontduiken [74](#page=74).
De leidend ambtenaar kan kwijtschelding of vermindering verlenen indien de betrokkene bewijst niet in fout te zijn [74](#page=74).
##### 5.1.1.6 Nieuwe aangifte
Een nieuwe aangifte is verplicht in specifieke gevallen na het openvallen van de nalatenschap, zoals bij een legaat dat goedkeuring behoeft, een vermeerdering van de actieve samenstelling van de nalatenschap, een verandering in de devolutie, aanwas of terugval van eigendom, of in geval van fideï-commis. De aangiftetermijn vangt aan vanaf de gebeurtenis die de nieuwe aangifte vereist [75](#page=75).
#### 5.1.2 Aanslagjaar en aanslagtermijnen
##### 5.1.2.1 Het aanslagjaar
Het aanslagjaar wordt gekoppeld aan het jaar van overlijden of, bij een nieuwe aangifte, aan het jaar waarin de nieuwe aangiftetermijn start [76](#page=76).
##### 5.1.2.2 De aanslagtermijnen
* **Gewone aanslagtermijn:** De erfbelasting kan worden geheven gedurende vijf jaar vanaf de dag waarop de aangiftetermijn aanvangt [76](#page=76).
* **Verlengde aanslagtermijn bij fraude:** De termijn van vijf jaar wordt met vier jaar verlengd in geval van bedrieglijk opzet of oogmerk om te schaden [76](#page=76).
* **Verlengde aanslagtermijn bij bezwaar:** Indien bezwaar wordt ingediend, wordt de aanslagtermijn verlengd met de tijd die verstrijkt tussen indiening van het bezwaarschrift en de beslissing, met een maximum van zes maanden [76](#page=76).
* **Nieuwe of subsidiaire aanslag na nietigverklaring van de initiële aanslag:** Indien een aanslag ambtshalve of gerechtelijk wordt vernietigd wegens procedurefouten, kan de administratie een nieuwe of subsidiaire aanslag vestigen, zelfs na het verstrijken van de oorspronkelijke termijnen. Dit kan binnen drie maanden na de beslissing of, in geval van gerechtelijke vernietiging, binnen zes maanden na de rechterlijke beslissing. Dergelijke nieuwe aanslagen moeten op naam van dezelfde belastingplichtige en op grond van dezelfde belastbare elementen worden gevestigd [77](#page=77) [78](#page=78).
#### 5.1.3 Het aanslagbiljet
Nadat de aanslag is gevestigd, stuurt de Vlaamse administratie een afschrift, het aanslagbiljet, naar de belastingplichtige. Dit biljet vermeldt de verzendingsdatum, de datum van uitvoerbaarverklaring van het kohier, het kohierartikel, het aanslagjaar, de grondslag, het te betalen bedrag, de uiterste betaaldatum en de termijn voor het indienen van bezwaar [78](#page=78).
### 5.2 Betaling van de rechten en boeten
De betaling van de erfbelasting gebeurt aan de Vlaamse Belastingdienst [78](#page=78).
#### 5.2.1 Betaaltermijnen
De belasting moet uiterlijk binnen twee maanden vanaf de verzendingsdatum op het aanslagbiljet betaald zijn. Indien de rechten van het Vlaamse Gewest in het gedrang komen, is onmiddellijke betaling vereist [78](#page=78).
#### 5.2.2 Wijze van betaling
De erfbelasting kan in geld worden betaald, maar ook middels de afgifte van kunstwerken, onder voorwaarden en modaliteiten bepaald in artikel 3.4.3.0.2 VCF. De kunstwerken moeten tot het cultureel erfgoed van het Vlaamse Gewest behoren [79](#page=79).
#### 5.2.3 Betalingsfaciliteiten
De belastingplichtige kan een gemotiveerd verzoek indienen om spreiding van betaling, mits bewijskrachtige elementen van de financiële toestand. Deze faciliteiten beïnvloeden de opeisbaarheid van de schuld niet [79](#page=79).
### 5.3 Bezwaar en ambtshalve ontheffing
Er is een formeel administratief beroep voorzien, namelijk bezwaar en ambtshalve ontheffing, alvorens de rechter kan worden ingeschakeld [79](#page=79).
#### 5.3.1 Het bezwaar
* **Ontvangstmelding:** De indieners van bezwaarschriften ontvangen een melding van ontvangst met de datum [79](#page=79).
* **Bezwaartermijn:** Bezwaarschriften moeten gemotiveerd en op straffe van verval worden ingediend binnen drie maanden na de derde werkdag na de verzendingsdatum van het aanslagbiljet. Bij aangetekende brief geldt de poststempeldatum [79](#page=79) [80](#page=80).
* **Wie bezwaar kan indienen:** De belastingplichtige, gedefinieerd als elke natuurlijke of rechtspersoon die gehouden is tot betaling van een belasting, kan schriftelijk bezwaar indienen. De indiener voegt de nodige bewijsstukken toe [80](#page=80).
* **Onderzoeksbevoegdheden:** Het bevoegde personeelslid beschikt over de nodige bewijsmiddelen en bevoegdheden om het bezwaar te behandelen [80](#page=80).
* **Beslissingswijze:** Het bevoegde personeelslid doet uitspraak bij een met redenen omklede beslissing. Een aanvullende aanslag of compensatie is niet toegestaan [80-81](#page=80, 81).
* **Hoorzitting:** Indien gevraagd in het bezwaarschrift, wordt de indiener uitgenodigd voor de beslissing [81](#page=81).
* **Kennisgeving:** De beslissing wordt schriftelijk meegedeeld en vermeldt de wijze van beroep bij de rechter [81](#page=81).
#### 5.3.2 Ambtshalve ontheffing
Het bevoegde personeelslid kan ambtshalve ontheffing verlenen van onverschuldigde belastingen die voortvloeien uit materiële vergissingen, dubbele belasting, of nieuwe feiten, mits deze binnen vijf jaar na de vestiging van de belasting aan de administratie bekend zijn gemaakt of vastgesteld worden, en de aanslag nog niet definitief beslecht is na bezwaar [81](#page=81).
Specifiek voor erfbelasting kan ontheffing worden verleend indien de nalatenschap na het openvallen ervan vermindert door een voorwaarde, oplossing van een geschil, of een verandering in de devolutie, mits de aangifte tijdig is ingediend [81-82](#page=81, 82). De terugbetaling van erfbelasting die met kunstwerken is betaald, geschiedt in geld [82](#page=82).
### 5.4 Nalatigheidsinteresten en moratoriuminteresten
Deze interesten vergoeden de schade die partijen lijden door vertraging in betaling of terugbetaling [82](#page=82).
* **Nalatigheidsinteresten:** De belastingplichtige is nalatigheidsinteresten verschuldigd aan de overheid, momenteel aan een voet van 4% [82-83](#page=82, 83). Ze zijn verschuldigd vanaf het verstrijken van de betaaltermijn, tenzij het bedrag minder dan 5 euro per maand bedraagt [82-83](#page=82, 83).
* **Schorsing:** De nalatigheidsinteresten worden geschorst indien de beslissing over bezwaar niet binnen zes maanden wordt meegedeeld, en dit voor het betwiste deel van de aanslag [83](#page=83).
* **Vrijstelling:** Het bevoegde personeelslid kan in bijzondere gevallen, zoals betalingsmoeilijkheden, vrijstelling verlenen [83](#page=83).
* **Moratoriuminteresten:** De overheid betaalt moratoriuminteresten aan de belastingplichtige, eveneens aan 4% op jaarbasis. Ze worden niet toegekend indien het bedrag minder dan vijf euro per maand is, of bij kwijtschelding van boeten. Bij terugbetaling van erfbelasting worden geen moratoriuminteresten toegekend, tenzij de terugbetaling voortvloeit uit een vergissing van de administratie [83-84](#page=83, 84) [83](#page=83).
### 5.5 Invordering
De belastingen die ingekohierd zijn, kunnen op de natuurlijke of rechtspersoon worden ingevorderd. Het kohier is uitvoerbaar tegen personen die er niet in opgenomen zijn, indien zij op grond van de VCF of gemeen recht gehouden zijn tot betaling [84](#page=84).
#### 5.5.1 Bijzonderheden
De erfgenamen, algemene legatarissen en begiftigden van een rijksinwoner zijn, ieder naar rato van hun erfdeel, samen gehouden tot betaling van de successierechten, nalatigheidsinteresten en kosten die door andere legatarissen of begiftigden verschuldigd zijn, met behoud van hun verhaal [84](#page=84).
### 5.6 Waarborgen van de schatkist
De Vlaamse Gewest heeft verschillende waarborgen om de invordering van belastingen te verzekeren.
* **Zakelijke zekerheid of persoonlijke borgstelling:** Het bevoegde personeelslid kan dit eisen indien de waarde van de Belgische goederen ontoereikend is [85](#page=85).
* **Voorrecht op roerende goederen:** Het Vlaamse Gewest heeft een algemeen voorrecht op de inkomsten en roerende goederen van de belastingplichtige, met uitzondering van schepen en vaartuigen. Voor successierechten geldt dit voorrecht ook op alle nagelaten roerende goederen gedurende acht maanden na het overlijden [85](#page=85).
* **Wettelijke hypotheek op onroerende goederen:** Een wettelijke hypotheek op alle in België gelegen goederen van de belastingplichtige die vatbaar zijn voor hypotheek [85-86](#page=85, 86). Deze hypotheek is ook van toepassing op de goederen van de echtgenoot of samenwonende partner. Ook op het erfdeel van de overledene rust een wettelijke hypotheek die aan derden tegenwerpbaar is zonder inschrijving gedurende achttien maanden na het overlijden. Administratieve sancties vallen ook onder deze hypotheek [86](#page=86).
* **Borgstelling door buiten de EER wonende erfgenamen:** Personen die buiten de Europese Economische Ruimte wonen en erfgenaam, legataris of begiftigde zijn van roerende goederen van een rijksinwoner, zijn verplicht een borg te stellen [87](#page=87).
### 5.7 Onderzoek en controle
Tijdens de aanslagtermijnen kan de Vlaamse administratie de fiscale toestand controleren. Dit omvat de verplichting tot voorlegging van documenten, het verstrekken van inlichtingen en het verlenen van toegang tot gebouwen [87-88](#page=87, 88). Ook derden, waaronder banken, notarissen en gerechtsdeurwaarders, zijn verplicht informatie te verstrekken. Specifieke bepalingen uit het Wetboek Successierechten (W.Succ.) blijven van toepassing voor de heffing en invordering, en de bevoegdheden van federale ambtenaren worden behouden [88](#page=88).
#### 5.7.1 Verplichtingen aan derden opgelegd
Bepaalde artikelen van het federale Wetboek Successierechten blijven van toepassing wat betreft de mededelingsplicht aan de Vlaamse administratie. Dit geldt voor besturen, instellingen, verenigingen, vennootschappen, banken, wisselagenten en openbare ambtenaren [88-91](#page=88, 89, 90, 91).
* **Mededelingsplicht (Art. 96-99 W.Succ.):** Instellingen die effecten of gelden aanhouden voor de erflater moeten de administratie informeren alvorens overdrachten of betalingen te doen [89-91](#page=89, 90, 91). De informatieplicht is algemeen en beoogt alles wat is overgedragen ter gelegenheid van het overlijden [91](#page=91).
* **Verplichting tot het verstrekken van inlichtingen (Art. 100 W.Succ.):** Instellingen en banken moeten op vraag van de administratie alle inlichtingen verschaffen die nodig zijn voor de juiste heffing van de erfbelasting, zelfs zonder concrete aanwijzingen van belastingontduiking [92](#page=92).
* **Verplichting opgelegd aan verhuurders van brandkasten (Art. 101 W.Succ.):** Verhuurders van brandkasten moeten een lijst opmaken van de inhoud alvorens deze na het overlijden van de huurder te openen of aan rechthebbenden vrij te geven [92-93](#page=92, 93).
* **Verplichtingen opgelegd aan beroepsverzekeraars (Art. 103/1 W.Succ.):** Verzekeraars moeten de administratie informeren over verzekeringscontracten die de erflater of zijn echtgenoot hadden afgesloten [93](#page=93).
### 5.8 Bewijsmiddelen
* **Bewijsmiddelen van gemeen recht:** De administratie kan alle bewijsmiddelen van gemeen recht aanvoeren, met uitzondering van de eed [93](#page=93).
* **Processen-verbaal:** De processen-verbaal van ambtenaren kunnen overtredingen vaststellen en feiten bewijzen die de opvorderbaarheid van een recht of boete aantonen [94](#page=94).
* **Voorlegging van handelsboeken:** De administratie kan de voorlegging van handelsboeken, inventarissen en balansen eisen indien de nalatenschap een handelszaak bevat [94](#page=94).
* **Wettelijke vermoedens:** De wetgever voorziet in wettelijke vermoedens om de bewijslast om te keren, zoals het bestaan van roerende of onroerende goederen waarvoor de erflater eigendomsakten heeft, of goederen die op zijn naam staan ingeschreven in registers [94-95](#page=94, 95). Dit geldt ook voor de inhoud van brandkasten en gezamenlijke deposito's [95](#page=95).
### 5.9 Verjaring
De verjaringstermijn voor de erfbelasting bedraagt 5 jaar vanaf de datum waarop ze betaald moeten zijn [95](#page=95).
* **Stuiting van de verjaring:** De verjaring kan gestuit worden op de wijze voorzien in het Burgerlijk Wetboek of door afstand te doen van de verjaringstermijn. Een nieuwe verjaringstermijn begint dan te lopen [96](#page=96).
* **Schorsing van de verjaring:** De verjaring wordt geschorst bij bezwaar of een aanvraag tot ambtshalve ontheffing. Deze schorsing eindigt met het instellen van een rechtsvordering of de rechterlijke beslissing [96](#page=96).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Erfbelasting | Erfbelasting, vroeger successierecht genoemd, is de belasting die verschuldigd is bij overlijden op een deel van het vermogen van de overledene. De regelgeving is sinds de Bijzondere Wet van 16 januari 1989 geregionaliseerd, wat betekent dat elk Gewest zijn eigen specifieke wetgeving en tarieven heeft. In dit document wordt voornamelijk de erfbelasting in het Vlaamse Gewest behandeld. |
| Vlaamse Codex Fiscaliteit (VCF) | De Vlaamse Codex Fiscaliteit is de wet die de regelgeving met betrekking tot successierechten in het Vlaamse Gewest bevat, met ingang van 1 januari 2015. Deze codex bevat de bepalingen die van toepassing zijn op de erfbelasting en andere Vlaamse belastingen. |
| Rijksinwoner | Een rijksinwoner is een natuurlijke persoon die op het ogenblik van zijn overlijden zijn fiscale woonplaats binnen België heeft. De fiscale woonplaats wordt bepaald door de plaats waar iemand effectief en duurzaam verblijft, waar het centrum van zijn werkzaamheden en gezinsleven zich bevindt. |
| Recht van overgang | Dit is een belasting die wordt geheven op de erfrechtelijke verkrijging van een in België gelegen onroerend goed dat toebehoorde aan een niet-rijksinwoner. Het is specifiek van toepassing op overlijdens van niet-rijksinwoners met Belgisch vastgoed. |
| Wettelijke devolutie | De wettelijke devolutie is de overgang van erfgoederen volgens het wettelijke erfrecht, zoals geregeld in het Burgerlijk Wetboek. De wetgever noemt de personen die op grond van wettelijk erfrecht tot de nalatenschap komen ‘erfgenamen’. |
| Testamentaire devolutie | De testamentaire devolutie is de overgang van erfgoederen volgens het testament opgesteld door de erflater. De wetgever noemt de personen die op grond van testamentair erfrecht tot de nalatenschap komen ‘legatarissen’. |
| Contractuele devolutie | De contractuele devolutie is de overgang van erfgoederen volgens een contractuele erfstelling. De wetgever noemt de personen die op grond van een overeenkomst tot de nalatenschap komen ‘begiftigden’. |
| Fictiebepalingen | Fictiebepalingen zijn wettelijke bepalingen die bepaalde rechtshandelingen, die civielrechtelijk geen erfrechtelijke verkrijging zijn, gelijkstellen met legaten voor fiscale doeleinden. Dit om te voorkomen dat erfbelasting wordt vermeden door specifieke constructies. |
| Huwelijksvermogensrecht | Het huwelijksvermogensrecht regelt de goederen en schulden van gehuwden en de verdeling daarvan bij ontbinding van het huwelijk, bijvoorbeeld door overlijden. Bij overlijden van een echtgenoot wordt eerst het huwelijksvermogen vereffend en verdeeld voordat de nalatenschap kan worden bepaald. |
| Passief van de nalatenschap | Het passief van de nalatenschap omvat de schulden van de erflater die op het moment van overlijden bestaan en nog niet zijn voldaan, evenals de begrafeniskosten. Deze kunnen, onder bepaalde voorwaarden, in mindering worden gebracht op het belastbare actief. |
| Tarief van de erfbelasting | Het tarief van de erfbelasting is progressief en afhankelijk van de graad van verwantschap tussen de erflater en de erfgenaam, en van het netto-aandeel dat elke erfgenaam verkrijgt. Er zijn verschillende tariefschijven en tarieven voor rechte lijn, partners, bloedverwanten in de zijlijn en andere personen. |
| Verminderingen en vrijstellingen | De Vlaamse wetgeving voorziet in diverse verminderingen en vrijstellingen om de erfbelasting te verlagen of weg te nemen. Voorbeelden hiervan zijn verminderingen voor kleine nalatenschappen, vrijstellingen voor de gezinswoning, en specifieke tarieven voor familiale ondernemingen. |
| Aangifte van nalatenschap | De aangifte van nalatenschap is een verplicht document dat moet worden ingediend bij de Vlaamse Belastingdienst om de verschuldigde erfbelasting te berekenen. Hierin worden alle activa en passiva van de nalatenschap, de erfgenamen en hun onderlinge relatie gedetailleerd opgenomen. |
| Verjaringstermijn | De verjaringstermijn voor de erfbelasting bedraagt vijf jaar, te rekenen vanaf de datum waarop de belasting betaald had moeten worden. Deze termijn kan gestuit of geschorst worden onder bepaalde omstandigheden. |
| Wettelijke hypotheek | Het Vlaamse Gewest heeft een wettelijke hypotheek op alle in België gelegen goederen die vatbaar zijn voor hypotheek en die toebehoren aan de belastingplichtige. Deze hypotheek dient als zekerheid voor de inning van de belastingen, inclusief de erfbelasting. |
Cover
erfrecht deel 1.pdf
Summary
# Basisbegrippen van erfrecht en erfopvolging
Dit onderdeel behandelt de fundamentele concepten van erfrecht, de nalatenschap, de betrokken partijen en de manieren waarop een erfenis kan worden aanvaard of verworpen.
## 1 Erven en erfopvolging
Erfopvolging beschrijft het proces waarbij een persoon (de erfgenaam) in de rechten en plichten van een overledene (de decuius) treedt. De nalatenschap, ook wel erfenis genoemd, omvat alle goederen en schulden die de decuius nalaat [1](#page=1).
### 1.1 De decuius
De decuius (DC) is de overledene wiens nalatenschap openvalt [1](#page=1).
### 1.2 De erfgenaam
Een erfgenaam of erfopvolger is degene die rechten en plichten van de decuius verkrijgt. Erfgenamen kunnen op verschillende manieren worden aangeduid [1](#page=1):
* **Wettelijke erfgenaam:** Dit zijn personen die door de wet als erfgenaam worden aangemerkt, zoals afstammelingen (kinderen, kleinkinderen) en bloedverwanten [1](#page=1).
* **Testamentaire erfgenaam:** Dit zijn personen die door de decuius zelf in een testament als erfgenaam zijn aangewezen, waarmee de wettelijke regels kunnen worden bijgestuurd [1](#page=1).
* **Contractuele erfgenaam:** Dit betreft erfgenamen die voortvloeien uit contractuele afspraken, zoals clausules in een huwelijkscontract (bijvoorbeeld een keuzerecht voor de langstlevende echtgenoot) [1](#page=1).
Een erfgenaam is erfgerechtigd en heeft de keuze om de nalatenschap al dan niet te aanvaarden [1](#page=1).
### 1.3 Aanvaarding van de nalatenschap
Er zijn drie manieren waarop een erfgenaam een nalatenschap kan aanvaarden of afwijzen [1](#page=1):
1. **Zuivere aanvaarding:** Indien een erfgenaam geen actie onderneemt, wordt de nalatenschap geacht zuiver te zijn aanvaard. Dit betekent dat de erfgenaam de nalatenschap aanvaardt met zowel de baten als de schulden. Privévermogen van de erfgenaam wordt vermengd met het vermogen van de nalatenschap, wat betekent dat de erfgenaam met zijn privévermogen kan worden aangesproken voor de schulden van de nalatenschap [1](#page=1).
2. **Aanvaarding onder voorrecht van boedelbeschrijving (beneficiaire aanvaarding):** Indien de erfgenaam niet gerust is over de omvang van de schulden, kan hij de nalatenschap aanvaarden onder voorrecht van boedelbeschrijving. Bij deze vorm van aanvaarding vindt geen vermenging plaats tussen het privévermogen van de erfgenaam en het vermogen van de nalatenschap. De erfgenaam is dan alleen gehouden tot de schulden van de nalatenschap met het vermogen dat de nalatenschap zelf bevat [1](#page=1).
3. **Verwerping:** Een erfgenaam kan de nalatenschap volledig verwerpen als hij niet wil erven, bijvoorbeeld wanneer er enkel schulden zijn [1](#page=1).
### 1.4 Openvallen van de nalatenschap
De nalatenschap valt open op de plaats van de domicilie van de decuius. Dit is de hoofd- of gewone verblijfplaats, ongeacht de inschrijving in de bevolkingsregisters [2](#page=2).
* **Aangifte overlijden:** Het overlijden moet worden aangegeven bij de ambtenaar van de burgerlijke stand in de gemeente waar de decuius was gedomicilieerd. Hiervoor is een medisch attest van overlijden nodig [1](#page=1).
* **Diensten te verwittigen:** Na het overlijden moeten diverse diensten worden verwittigd, waaronder banken (rekeningen worden geblokkeerd tot een bepaald bedrag), verzekeringsmaatschappijen, nutsbedrijven, mutualiteiten, pensioendiensten, etc.. De notaris kan ook vrijwillig worden geraadpleegd [1](#page=1).
#### 1.4.1 Vermisten en afwezigen
In uitzonderlijke gevallen, wanneer het stoffelijk overschot van de decuius niet wordt gevonden, kan via een gerechtelijke procedure de nalatenschap worden laten openvallen door middel van een vonnis. Dit gebeurt bijvoorbeeld bij vermissing in levensbedreigende omstandigheden, waarbij getuigen het verdwijnen hebben waargenomen. Bij een langdurige wereldreis zonder contact, waarbij geen getuigen zijn, kan een gerechtelijke procedure ook leiden tot het openvallen van de nalatenschap, maar dit vereist een strengere beoordeling door de rechter en er is grotere onzekerheid over leven of dood. In dergelijke gevallen kan de persoon later nog opduiken en de erfenis terugvragen [2](#page=2).
### 1.5 Devolutie van de nalatenschap
De erfopvolging kan op verschillende manieren geschieden:
* **Intestaat erven (wettelijke erfrecht/wettelijke devolutie):** Dit is erfopvolging volgens de wettelijke regels [1](#page=1).
* **Contractuele devolutie:** Dit vindt plaats via afspraken in een huwelijkscontract [1](#page=1).
* **Testamentaire devolutie:** Dit is erfopvolging op basis van een testament [1](#page=1).
## 2 Erfbekwaamheid
Om te kunnen erven, dient een persoon aan bepaalde voorwaarden te voldoen [2](#page=2).
### 2.1 Voorwaarden om te kunnen erven
Vier voorwaarden moeten vervuld zijn om erfgenaam te kunnen zijn en een erfenis te kunnen aanvaarden [2](#page=2):
1. **Bestaan op het moment van openvallen van de nalatenschap:** Juridisch bestaan begint bij de geboorte. Een "reeds verwekt kind" dat na het openvallen van de erfenis wordt geboren, kan ook erven, mits dit in een testament is vastgelegd (uitsluitend bij testamentaire devolutie) [2](#page=2).
2. **In leven zijn op het ogenblik van openvallen van de nalatenschap:** De erfgenaam moet op het moment van overlijden van de decuius nog in leven zijn, zelfs al is het slechts voor zeer korte tijd. Dit erfrecht maakt dan deel uit van zijn eigen nalatenschap en gaat over op zijn erfgenamen [2](#page=2).
3. **Niet uitgesloten of vervallen verklaard zijn om te kunnen erven:** Dit betreft specifieke situaties waarin het erfrecht is uitgesloten. Een voorbeeld is de ontzetting uit het ouderlijk gezag, waardoor een ouder niet erft van zijn kind. Een ouder kan ook, op vraag van afstammelingen, uit de erfrechten ten aanzien van de andere ouder of wettelijk samenwonende partner worden ontzet. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren bij ernstige problemen zoals drank- of drugsmisbruik, waarbij de rechter betrokken is [3](#page=3).
4. **Niet onwaardig zijn:** Dit is een civielrechtelijke sanctie die voortvloeit uit bepaalde ernstige feiten [3](#page=3).
### 2.2 Problematiek rond afwezigheid en vermissing
* **Afwezige:** Hierbij is er onzekerheid over het bestaan van de persoon. Een gerechtelijke procedure kan nodig zijn voor vertegenwoordiging [2](#page=2).
* **Vermiste:** Dit betreft personen die verdwenen zijn in levensbedreigende omstandigheden. De vertegenwoordiging kan door een notaris gebeuren [2](#page=2).
#### 2.2.1 Commoriëntenleer (gelijktijdig overlijden)
De commoriëntenleer regelt de situatie waarin personen die van elkaar zouden kunnen erven, tegelijkertijd of kort na elkaar overlijden [2](#page=2).
* **Gelijktijdig overlijden:** Als twee personen die elkaar zouden kunnen bevoordelen, tegelijkertijd overlijden (bijvoorbeeld door een lawine), erven zij niet van elkaar en komen zij niet tot elkaars nalatenschap [3](#page=3).
* **Niet gelijktijdig, maar kort na elkaar overlijden:** Als een vader en zoon een ongeval krijgen en de zoon overlijdt eerst, erft hij alles van zijn vader. Als de zoon vervolgens kort daarna overlijdt, gaat zijn nalatenschap (inclusief wat hij van zijn vader erfde) naar zijn eigen erfgenamen (in het voorbeeld, de moeder). Als de zoon echter eerst overlijdt en daarna de vader, erven de gescheiden ouders van de zoon elk de helft van zijn nalatenschap. Omdat de moeder gescheiden is van de vader, erft zij niet van de vader als deze later overlijdt; de nalatenschap van de vader gaat dan naar zijn eigen familiekant [3](#page=3).
### 2.3 Onwaardigheid om te erven
Onwaardigheid om te erven is een civiele sanctie die losstaat van een strafrechtelijke veroordeling. Er zijn drie gronden die leiden tot onwaardigheid [3](#page=3):
1. **Feiten plegen die hebben geleid tot de dood van de erflater of een poging daartoe:** Dit geldt ook als de dader, mededader of medeplichtige strafrechtelijk schuldig is bevonden, zelfs zonder uitgesproken straf [3](#page=3).
2. **Idem voor een dader die reeds is overleden:** De burgerlijke rechtbank kan de onwaardigheid uitspreken indien de feiten zijn gepleegd door een reeds overleden dader, mededader of medeplichtige [3](#page=3).
3. **Feiten plegen die een ernstige inbreuk betekenen op de fysieke integriteit van de decuius zonder de dood tot gevolg:** Het slachtoffer kan deze onwaardigheid ongedaan maken door testamentaire vergiffenis te schenken [3](#page=3).
#### 2.3.1 Gevolgen van onwaardigheid
De gevolgen van onwaardigheid zijn ingrijpend [4](#page=4):
* **Uitsluiting van de nalatenschap van de decuius:** De onwaardige erfgenaam wordt volledig uitgesloten, zelfs van zijn reservataire deel (het wettelijk minimumdeel dat een erfgenaam verzekerd is). Schenkingen die reeds zijn gedaan, blijven behouden, tenzij ze wegens ondankbaarheid kunnen worden herroepen [4](#page=4).
* **Plaatsvervulling:** De kinderen van de onwaardige erfgenaam treden in zijn plaats (plaatsvervulling) [4](#page=4).
* **Verlies van voogdij over minderjarige kinderen:** De onwaardige verliest het ouderlijk gezag (VG) over zijn minderjarige kinderen ten gunste van de andere ouder (NE) [4](#page=4).
* **Geen erfopvolging via omweg:** De onwaardige erfgenaam kan nooit goederen erven die afkomstig zijn uit de nalatenschap waarvoor hij uitgesloten is, ook niet via de nalatenschap van zijn eigen kinderen (behalve bij schenkingen onder bepaalde voorwaarden) [4](#page=4).
## 3 Wettelijke erfgenamen
Wettelijke erfgenamen zijn personen die op grond van de wet tot de nalatenschap geroepen worden [3](#page=3).
### 3.1 Bloedverwanten
Bloedverwanten worden ingedeeld op basis van hun relatie tot de decuius [4](#page=4):
* **Afstammelingen:** Kinderen, kleinkinderen in dalende rechte lijn [4](#page=4).
* **Ascendenten:** Ouders, grootouders in stijgende rechte lijn [4](#page=4).
* **Zijverwanten:** Familie aan de linker- en rechterflank, zoals broers, zussen, ooms, tantes, neven en nichten [4](#page=4).
* **Bevoordeelde zijverwanten:** Broers en zussen [4](#page=4).
* **Niet-bevoordeelde zijverwanten:** Ooms, tantes, neven en nichten [4](#page=4).
Aanverwanten (schoonfamilie) komen niet voor in de wettelijke devolutie. Echtgenoten en wettelijk samenwonenden vallen hier ook niet onder, maar hebben eigen wettelijke rechten [4](#page=4).
### 3.2 De ordes van wettelijke erfopvolging
De wettelijke erfgenamen worden geordend in verschillende "ordes", waarbij een hogere orde voorrang heeft op een lagere orde [4](#page=4).
* **Eerste orde:** Bestaat uit afstammelingen (descendenten). In de eerste orde mag niemand worden weggelaten of extra worden toegevoegd [4](#page=4).
#### 3.2.1 Plaatsvervulling
Plaatsvervulling treedt in wanneer een erfgenaam die tot de nalatenschap geroepen zou zijn, vóór de decuius overlijdt. In dat geval nemen de afstammelingen van die overleden erfgenaam diens plaats in. Dit is van toepassing in de eerste orde: als een kind van de decuius is overleden en zelf kinderen heeft (kleinkinderen van de decuius), dan erven deze kleinkinderen gezamenlijk het deel dat hun overleden ouder zou hebben gekregen [4](#page=4).
> **Tip:** Bij plaatsvervulling in de eerste orde, erven de kinderen van een reeds overleden erfgenaam elk een gelijk deel van het erfdeel dat hun ouder zou hebben gekregen. Als bijvoorbeeld een erfgenaam twee kinderen heeft die elk een deel van de erfenis krijgen, dan krijgen deze twee kinderen elk de helft van het erfdeel van hun ouder [4](#page=4).
---
# Wettelijke erfgenamen en hiërarchie van bloedverwanten
Dit deel van het document legt de structuur van wettelijke erfgenamen uit, inclusief de indeling in lijnen, graden en het principe van plaatsvervulling, om te bepalen wie erft en hoe de nalatenschap wordt verdeeld volgens de wet [4](#page=4).
### 2.1 Bloedverwanten en aanverwanten
#### 2.1.1 Bloedverwanten
Bloedverwanten worden ingedeeld in drie categorieën:
* **Afstammelingen (descendenten):** Kinderen en kleinkinderen in de dalende rechte lijn [4](#page=4).
* **Ascendenten:** Ouders en grootouders in de stijgende rechte lijn [4](#page=4).
* **Zijverwanten (collateralen):** Familieleden in de zijtakken, zoals broers, zussen, ooms, tantes, neven en nichten [4](#page=4).
* **Bevoorrechte zijverwanten:** Broers en zussen [4](#page=4).
* **Niet-bevoorrechte zijverwanten:** Ooms, tantes, neefjes en nichtjes [4](#page=4).
#### 2.1.2 Aanverwanten
Aanverwanten, zoals schoonfamilie en aangetrouwden, komen niet voor in de wettelijke devolutie [4](#page=4).
### 2.2 De ordes van wettelijke erfgenamen
De wet kent een hiërarchie van erfgenamen, verdeeld in vier ordes. De nalatenschap gaat naar de eerste orde die aanwezig is; hogere ordes worden niet geconsulteerd als er erfgenamen in een lagere orde zijn [4](#page=4).
#### 2.2.1 Eerste orde: Afstammelingen
De eerste orde bestaat uitsluitend uit de afstammelingen van de overledene [4](#page=4).
* Kinderen erven gelijk, ongeacht geslacht, geboortevolgorde, huwelijkse staat van de ouders of of ze van dezelfde ouders zijn [6](#page=6).
* **Plaatsvervulling:** Als een erfgenaam van de eerste orde is vooroverleden, verwerpt, onwaardig is of er tegelijkertijd is overleden, komen zijn afstammelingen in zijn plaats om te erven ("erven per tak"). Dit is echter onmogelijk als de erfgenaam geen afstammelingen nalaat [4](#page=4) [7](#page=7).
* Adoptiekinderen vallen onder de afstammelingen bij volle adoptie en gewone adoptie [6](#page=6).
* Stiefkinderen zijn geen afstammelingen en hebben geen wettelijk erfrecht, tenzij de overledene dit anders heeft bepaald in een testament, maar nooit ten koste van de reserve van andere erfgenamen [6](#page=6).
* **Volle eigendom vs. enkelvoudige eigendom:** De echtgenoot (LLE) of wettelijk samenwonende (LLP) erft het vruchtgebruik (VG), terwijl de kinderen het blote eigendom (NE) erven. De kinderen worden pas volle eigenaar na het overlijden van de langstlevende echtgenoot/samenwonende [7](#page=7).
> **Tip:** Bij stiefkinderen kan het erfrecht tot problemen leiden als er een groot leeftijdsverschil is tussen de stiefouder en de kinderen, met name als de stiefouder jonger is dan de kinderen.
#### 2.2.2 Tweede orde: Bevoorrechte zijverwanten en ascendenten
De tweede orde bestaat uit de bevoorrechte zijverwanten (broers, zussen en hun afstammelingen) én de ouders van de overledene, indien deze nog in leven zijn [5](#page=5).
* **Kloving:** De nalatenschap wordt in principe in twee gelijke helften verdeeld: één helft voor de vaderlijke lijn en één helft voor de moederlijke lijn [5](#page=5).
* **Scenario's:**
* **Ouders en bevoorrechte zijverwanten:** Vader en moeder krijgen elk een vast deel (bv. elk een kwart (1/4)). Het resterende deel van de nalatenschap wordt verdeeld onder de broers en zussen [7](#page=7) [8](#page=8).
* **Eén ouder en bevoorrechte zijverwanten:** De levende ouder krijgt een vast deel (bv. 1/4), en het resterende deel wordt verdeeld onder de broers en zussen [8](#page=8).
* **Geen levende ouders, wel bevoorrechte zijverwanten:** De nalatenschap wordt volledig verdeeld onder de broers en zussen [8](#page=8).
* **Kleine kloving:** Dit principe is relevant bij de verdeling tussen volle broers/zussen en halfbroers/halfzussen. Een volle broer of zus erft meer dan een halfbroer of halfzus [8](#page=8).
* **Plaatsvervulling:** Plaatsvervulling is mogelijk voor broers en zussen (en hun afstammelingen). Het is echter nooit mogelijk voor ouders of grootouders om via plaatsvervulling te erven [7](#page=7).
> **Voorbeeld:** Als de overledene nog leeft in combinatie met broers en zussen, krijgen de vader en moeder elk een kwart (1/4) van de nalatenschap. Het resterende deel (de helft) wordt gelijk verdeeld onder de aanwezige broers en zussen [7](#page=7).
#### 2.2.3 Derde orde: Ascendenten (zonder bevoorrechte zijverwanten)
De derde orde bestaat uit de ascendenten, te weten de ouders, grootouders en verdere voorouders, wanneer er geen erfgenamen van de eerste of tweede orde zijn [5](#page=5).
* **Grote kloving:** De nalatenschap wordt in principe in twee gelijke delen verdeeld: één helft voor de vaderlijke lijn en één helft voor de moederlijke lijn [5](#page=5) [9](#page=9).
* **Voorbeeld:** Als de moeder is vooroverleden, krijgt de vader de helft van de nalatenschap, en de grootouders aan moederszijde elk een kwart (1/4) [5](#page=5).
> **Tip:** Zonder testament kan het gebeuren dat grootouders erven, terwijl de intentie was dat de vader alles zou krijgen. Een notaris kan informeren of grootouders bereid zijn te verwerpen ten gunste van de vader [5](#page=5).
#### 2.2.4 Vierde orde: Gewone zijverwanten
De vierde orde omvat de gewone, niet-bevoorrechte zijverwanten, zoals ooms, tantes en hun afstammelingen (neven en nichten), en grootooms en groottantes. Er wordt erf- of plaatsvervangingsrecht toegekend tot de vierde graad [5](#page=5) [9](#page=9).
* **Grote kloving:** Net als in de derde orde, wordt de nalatenschap verdeeld volgens het principe van grote kloving, waarbij de vaderlijke en moederlijke lijnen worden gescheiden [9](#page=9).
* **Samenloop met derde orde:** Wanneer er erfgenamen van de derde en vierde orde samenlopen, kan de nalatenschap worden verdeeld volgens de regels van de grote kloving, waarbij de ascendenten een deel krijgen en de zijverwanten in de andere lijn een deel [9](#page=9).
* **Devolutie:** Als een van de lijnen (bv. de vaderlijke linie) geen erfgenamen meer heeft, kan de nalatenschap naar de andere lijn (bv. de moederlijke linie) devolueren [9](#page=9).
> **Voorbeeld:** Bij samenloop tussen de derde en vierde orde, kan de vader de helft van de nalatenschap krijgen, terwijl een tante (uit de vierde orde in de andere lijn) de andere helft krijgt. In dit geval moet de tante echter een deel van haar erfdeel afstaan, waardoor de vader zijn deel ontvangt als volledig eigendom (VE) en zij enkelvoudig eigendom (NE) op een deel van wat zij oorspronkelijk zou erven [9](#page=9).
### 2.3 Graad van bloedverwantschap
De graad van bloedverwantschap wordt bepaald door het aantal generaties dat iemand van de overledene verwijderd is. Wie het dichtst bij de overledene staat (laagste graad), sluit erfgenamen in hogere graden uit [7](#page=7).
### 2.4 Erven uit eigen hoofde en bij plaatsvervulling
* **Erven uit eigen hoofde:** De erfgenaam in de eerste generatie die aanwezig is, erft "per kop" [7](#page=7).
* **Erven bij plaatsvervulling:** Afstammelingen die in de plaats treden van een vooroverleden, verwerpende, gelijktijdig overleden of onwaardige erfgenaam, erven "per tak" [7](#page=7).
### 2.5 Situaties waarin plaatsvervulling van toepassing is
Plaatsvervulling is van toepassing in de volgende situaties [7](#page=7):
* Bij vooroverlijden van een erfgenaam.
* Bij gelijktijdig overlijden van de overledene en een erfgenaam.
* Bij verwerping door een erfgenaam (vrijwillige erfenissprong).
* Bij onwaardigheid van een erfgenaam.
---
# Het erfrecht van de langstlevende echtgenoot (LLE)
Hier is de studiegids voor het onderwerp "Het erfrecht van de langstlevende echtgenoot (LLE)".
## 3 Het erfrecht van de langstlevende echtgenoot (LLE)
Dit onderwerp behandelt de rechten en voorwaarden voor de langstlevende echtgenoot om te erven, inclusief de interactie met andere erfgenamen, huwelijksstelsels en specifieke clausules.
### 3.1 Plaats van de langstlevende echtgenoot (LLE) in de devolutie
De langstlevende echtgenoot (LLE) is een wettelijke erfgenaam en kan in samenloop komen met andere erfgenamen, met name bloedverwanten. De hoogte van het erfrecht van de LLE wordt mede bepaald door [11](#page=11):
1. De categorie van bloedverwanten die in samenloop komt met de LLE [11](#page=11).
2. Het huwelijksstelsel [11](#page=11):
* Wettelijk stelsel: 50% gemeenschappelijk vermogen (GV) en eigen vermogen (EV) van de overledene (DC) [11](#page=11).
* Conventioneel gemeenschapsstelsel: 50% GV + EV DC, met mogelijke invloed van clausules in het huwelijkscontract [11](#page=11).
* Scheiding van goederen: Enkel EV DC [11](#page=11).
Vroeger had de LLE geen erfrecht en ging alles naar de kinderen. Tegenwoordig wordt de LLE als wettelijke erfgenaam beschouwd en heeft zij een beschermd deel [11](#page=11).
Een belangrijke regel is dat het huwelijksvermogensrecht het erfrecht voorafgaat. Dit betekent dat na het overlijden van een echtgenoot, eerst het huwelijksstelsel wordt vereffend, waarna de omvang van de nalatenschap definitief wordt bepaald [11](#page=11).
> **Tip:** Bij een scheiding van goederen wordt niet gesproken over gemeenschappelijk vermogen, maar over 'onverdeeldheden'. Indien een woning samen is gekocht, wordt het procentuele aandeel van elke partner in de akte vastgelegd [11](#page=11).
### 3.2 Voorwaarden voor het erfrecht van de LLE
Om aanspraak te maken op erfrecht, moet de LLE aan de volgende voorwaarden voldoen:
* **Gehuwd zijn:** Samenwonen is geen vereiste [12](#page=12).
* **Niet uit de echt gescheiden zijn:** Een lopende echtscheidingsprocedure, waarbij het vonnis nog niet in kracht van gewijsde is, behoudt het erfrecht van de LLE [12](#page=12).
**Bijzondere situaties:**
* **Feitelijke scheiding:** Leven op twee verschillende locaties gedurende minstens zes maanden, met bewijs, kan leiden tot het verval van het wettelijk erfrecht indien dit is opgenomen in een testament met het oog op onterving [12](#page=12).
* **Scheiding van tafel en bed:** Dit leidt tot het verval van het wettelijk erfrecht. In de praktijk wordt dit zelden nog toegepast; men start meestal een echtscheidingsprocedure op [12](#page=12).
* **Wettelijk samenwonen:** Leidt tot een beperkt wettelijk erfrecht [12](#page=12).
* **Feitelijk samenwonen:** Leidt tot geen wettelijk erfrecht [12](#page=12).
**Uitsluiting en verval van erfrecht:**
Het erfrecht van de LLE kan vervallen in specifieke gevallen, vergelijkbaar met onwaardigheid of ontzetting uit het ouderlijk gezag. Het verval kan plaatsvinden bij [12](#page=12):
* Onwaardigheid: Wanneer de partner de overledene vermoordt of medeplichtig is aan de moord [12](#page=12).
* Ontzetting uit het ouderlijk gezag: Waarbij de echtgenoot uit het gezag wordt verbannen. In dit geval, op vraag van de afstammelingen, kan de LLE het erfrecht verliezen ten aanzien van de overleden echtgenoot [12](#page=12).
**Geen plaatsvervulling:**
Er is nooit plaatsvervulling voor de LLE, noch in opgaande lijn, noch naar haar afstammelingen toe indien de LLE kinderen heeft uit een andere relatie. De kinderen uit een vorige relatie van de overledene (DC) die niet de kinderen zijn van de LLE, komen niet voor in de nalatenschap van de stiefouder, tenzij er een testament is [12](#page=12).
### 3.3 Welk erfrecht verkrijgt de LLE?
De kenmerken van het erfrecht van de LLE zijn:
* Het ontstaat na het overlijden van de echtgenoot [13](#page=13).
* De LLE mag niet onwaardig zijn om te erven [13](#page=13).
* De LLE heeft een keuzemogelijkheid: zuiver aanvaarden, aanvaarden onder voorrecht van boedel (beneficium inventarii), of verwerpen [13](#page=13).
* De LLE kan voor het overlijden niet verzaken aan de erfenis, tenzij bij echtscheiding met onderlinge toestemming (EOT) of via het huwelijkscontract (bv. bij samenloop met kinderen uit een vorige relatie van de DC) [13](#page=13).
* Er kunnen via het huwelijkscontract specifieke regelingen getroffen zijn [13](#page=13).
* De LLE moet bijdragen in de schulden van de nalatenschap [13](#page=13).
* De LLE kan inbreng van ontvangen giften eisen van andere wettelijke erfgenamen [13](#page=13).
* De LLE is zelf verplicht tot inbreng van reeds eerder ontvangen giften [13](#page=13).
* De LLE erft vruchtgebruik (VG) of volle eigendom (VE), afhankelijk van de samenloop met andere erfgenamen [13](#page=13).
**Clausules:**
* **Valkeniersclausule:** Bepaalt dat de voordelen die de LLE krijgt uit de nalatenschap van de eerst overleden echtgenoot, vervallen of beperkt worden als de LLE hertrouwt. Dit is geen wettelijke verplichting, maar een contractuele bescherming van familiaal vermogen om te voorkomen dat het vermogen via hertrouwen bij de nieuwe partner of diens erfgenamen terechtkomt [13](#page=13).
> **Voorbeeld:** Jan en Marie zijn gehuwd en hebben 2 kinderen. Jan overlijdt. Marie krijgt de woning in volle eigendom via een keuzebeding. Als Marie later hertrouwt met Piet, en er is een Valkeniersclausule, dan verliezen haar voordelen hun werking zodra ze hertrouwt. De woning of haar waarde keert terug naar de nalatenschap van Jan, ten voordele van de kinderen [13](#page=13).
**Samenloop met afstammelingen (1e orde):**
* LLE: Vruchtgebruik (VG) op de hele nalatenschap [13](#page=13).
* 1e orde: Volle eigendom (NE) op de hele nalatenschap [13](#page=13).
**Aandachtspunten bij afstamming:**
* Gemeenschappelijke kinderen [13](#page=13).
* Kinderen uit een voorgaande relatie van de DC [13](#page=13).
* Geadopteerde kinderen van de DC [13](#page=13).
* Kinderen waarvan de afstamming vaststaat op het moment van overlijden. Indien de afstamming na het overlijden wordt vastgesteld, moet dit kind zijn aandeel binnen zes maanden opeisen, anders kan dit kind zijn kavel niet meer in natura opeisen [13](#page=13).
#### 3.3.1 De Assepoesterregel
De Assepoesterregel is een wettelijk bepaalde regel, geen clausule in een huwelijkscontract, die van toepassing is bij samenloop van de LLE met stiefkinderen of voorkinderen (kinderen uit een voorgaande relatie van de DC) [14](#page=14).
* **Recht op onderhoud, opvoeding en opleiding:** De LLE heeft de persoonlijke verplichting om te voorzien in het onderhoud, de opvoeding en de opleiding van de stiefkinderen, zoals de overleden ouder (DC) dat zou hebben gedaan [14](#page=14).
* **Reden:** De LLE heeft levenslang vruchtgebruik (VG), wat voor de stiefkinderen een 'uitgesteld erfrecht' vormt [14](#page=14).
* **Risico in samengestelde gezinnen:** De regel waarschuwt voor het risico dat stiefkinderen niets erven, omdat bij het overlijden van een ouder alles eerst naar de stiefouder gaat, en daarna alleen naar diens eigen kinderen [14](#page=14).
> **Voorbeeld:** Piet en Anne zijn getrouwd. Piet heeft twee kinderen uit een eerder huwelijk. Anne heeft één dochter. Piet overlijdt. Volgens de wet erft Anne alles; de kinderen van Piet krijgen een vordering die pas opeisbaar is als Anne overlijdt. Wanneer Anne sterft, gaat haar vermogen naar haar eigen dochter. De kinderen van Piet krijgen dan niets meer [14](#page=14).
> **Oplossing:** Een testament kan regelen dat ook kinderen uit het eerste huwelijk erven. Het 'uitgesteld erfrecht' moet hierin worden opgenomen [14](#page=14).
#### 3.3.2 Samenloop met andere bloedverwanten (2e, 3e, 4e orde)
* **2e / 3e orde:**
* LLE: Erft volle eigendom (VE) op het gemeenschappelijk vermogen (GV) en vruchtgebruik (VG) op het eigen vermogen (EV) bij een wettelijk stelsel [14](#page=14).
* LLE: Erft volle eigendom (VE) op het eigen vermogen (EV) bij een scheiding van goederen [14](#page=14).
* 2e/3e orde bloedverwanten: Erven de rest van de nalatenschap [14](#page=14).
* Bij een algehele gemeenschap: NE op het EV [14](#page=14).
Het huwelijksstelsel moet eerst vereffend zijn (inclusief eventuele clausules zoals een beding van vooruitmaking die de LLE bevoordelen) voordat het erfrecht in werking treedt. Bij scheiding van goederen is er geen GV, maar wel 'onverdeeldheid', wat leidt tot het erven van VE en niet van VG [14](#page=14).
* **4e orde:**
* Sinds de Nieuwe Erfwet worden zijverwanten of niet-bevoorrechte collateralen volledig uitgesloten [14](#page=14).
* De nalatenschap gaat volledig in volle eigendom (VE) naar de LLE [14](#page=14).
> **Tip:** Niemand kan gedwongen worden om in onverdeeldheid te blijven [14](#page=14).
### 3.4 Het erfrechtelijk vruchtgebruik (VG) van de LLE
Het erfrechtelijk VG van de LLE omvat het recht op de 'vruchten' van een goed, het recht om het goed te verhuren en huurgeld te innen. De LLE heeft ook de plicht tot onderhoud en herstellingen, en de plicht tot het betalen van jaarlijkse lasten. Het VG eindigt bij het overlijden van de vruchtgebruiker [16](#page=16).
**Bijzonderheden:**
* **Boedelbeschrijving:** Kan op vraag van de blote eigenaars gebeuren [16](#page=16).
* **VG op geld:** Wordt automatisch omgezet naar volle eigendom (VE), met de plicht om aan het einde van het VG een gelijke waarde aan de blote eigenaar af te geven. Dit wordt 'quasi-VG of oneigenlijk VG' genoemd. Geld op een gemeenschappelijke rekening kan op vraag van de blote eigenaars worden beheerd [16](#page=16).
### 3.5 Omzetbaarheid van het erfrechtelijk VG van de LLE
Het VG van de LLE is omzetbaar, wat betekent dat de blote eigenaar het VG kan afkopen, of de LLE kan de blote eigendom afkopen. Elk VG komt in aanmerking, maar de LLE heeft een vetorecht voor de afkoop van het VG op de gezinswoning en huisraad [16](#page=16).
* **Meest voorkomende vorm:** Omzetting in een geldsom die de kapitaalwaarde van het VG vertegenwoordigt. De blote eigenaar wordt dan volle eigenaar, of de vruchtgebruiker wordt volle eigenaar [16](#page=16).
* **Waardebepaling:** De waarde wordt bepaald aan de hand van omzettingstabellen, rekening houdend met de leeftijd van de vruchtgebruiker (hoe jonger, hoe groter de waarde) en de verkoopwaarde van het goed. Dit is niet dwingend; partijen kunnen anders overeenkomen [16](#page=16).
**Samenloop LLE – stiefkinderen bij omzetting:**
* Indien er een groot leeftijdsverschil is tussen de jonge LLE en stiefkinderen, kan de afkoop van het VG duur zijn [16](#page=16).
* **20-jaarregel:** De stiefouder wordt geacht 20 jaar ouder te zijn dan het oudste stiefkind. Dit is 'fictieve of instant veroudering' [16](#page=16).
> **Voorbeeld:** Een LLE is 25 jaar oud en de DC heeft twee kinderen uit een eerste huwelijk van respectievelijk 50 en 53 jaar oud. Bij omzetting wordt de LLE dan '73 jaar' geacht [16](#page=16).
* **Procedure tot omzetting:**
* **Minnelijk:** Partijen komen onderling tot een akkoord. Bij minderjarigen of onbekwame personen is een notariële akte verplicht, onder voorzitterschap en goedkeuring van de vrederechter [16](#page=16).
* **Gerechtelijk:** De familierechtbank stelt een notaris aan die de procedure begeleidt [16](#page=16).
### 3.6 Samenvattend overzicht – Kloving ingeval DC een LLE nalaat (Schema Toledo)
Het schema van Toledo geeft een overzicht van wat de LLE erft, rekening houdend met de nalatenschap (EV DC, inclusief aandeel in onverdeeldheid, en de helft van het GV) en de samenloop met andere erfgenamen [15](#page=15).
1. **Bij samenloop met afstammelingen:**
* LLE erft VG op de hele nalatenschap [15](#page=15).
* Nooit kloving [15](#page=15).
2. **Bij samenloop met ouders, broer, zus of hun kinderen (2e orde):**
* LLE erft VE op het GV en VG op het EV. (De 'onverdeeldheid' wordt als VE beschouwd) [15](#page=15).
* Kloving begint vanaf de 3e orde [15](#page=15).
3. **Bij samenloop met verdere zijverwanten (oom, tante, etc.):**
* LLE erft VE op de hele nalatenschap [15](#page=15).
* Nooit kloving vanaf 1 september 2018 [15](#page=15).
**Speciaal geval: Recht op wettelijke terugkeer of anomaal erfrecht voor de LLE**
* De LLE heeft recht op VG op goederen die de DC bij leven via een schenking heeft verkregen van een ascendent [15](#page=15).
* De NE van die goederen ligt dan bij de vroegere ascendent-schenker [15](#page=15).
* Indien in de akte terugkeer naar de schenker is bedongen in geval van vooroverlijden van de begiftigde zonder kinderen, mag de schenker voorzien dat het goed in VE terugkeert [15](#page=15).
> **Voorbeeld:** Oma schenkt een huis aan haar kleinzoon A, die gehuwd is. Het koppel gebruikt het huis als gezinswoning. Kleinzoon A overlijdt kinderloos. Oma heeft in de akte voorzien dat bij kinderloos vooroverlijden, het huis in VE naar haar moet terugkeren [15](#page=15).
**Huurrecht en gezinswoning:**
* De LLE krijgt het recht op de huur van de gezinswoning [15](#page=15).
* Dit betekent dat de LLE het huurcontract van de gezinswoning mag overnemen en alle rechten en plichten als huurder respecteert [15](#page=15).
---
# Specifieke erfrechtelijke situaties en beginselen
Specifieke erfrechtelijke situaties en beginselen.
## 4. Specifieke erfrechtelijke situaties en beginselen
Dit onderwerp behandelt bijzondere situaties en beginselen binnen het erfrecht, waaronder de regels omtrent vermisten, de wettelijke terugkeer van goederen naar een ascendent-schenker, en de omzetting van vruchtgebruik naar volle eigendom.
### 4.1 Vermisten en het openvallen van de nalatenschap
Wanneer een persoon is overleden maar het lijk of stoffelijk overschot niet is gevonden, wordt gesproken van een vermiste. In dergelijke gevallen is er geen medisch attest van overlijden, en moet het overlijden worden vastgesteld via een gerechtelijke procedure [2](#page=2).
#### 4.1.1 Procedure bij vermisten
* **Met getuigen:** Als er getuigen zijn die het overlijden hebben waargenomen (bijvoorbeeld een val in het water met krokodillen) kan er een wettelijke procedure worden opgestart die leidt tot een vonnis dat het openvallen van de nalatenschap vaststelt. Getuigen worden hiervoor opgeroepen [2](#page=2).
* **Zonder getuigen:** Indien een persoon verdwijnt tijdens bijvoorbeeld een wereldreis zonder dat er getuigen zijn van een levensbedreigende situatie, wordt het verzoek tot het openvallen van de nalatenschap via een gerechtelijke procedure behandeld. De rechter zal termijnen hanteren en de situatie beoordelen. Het is in uitzonderlijke gevallen mogelijk dat de vermiste persoon later nog opduikt en de erfenis kan terugvragen [2](#page=2).
#### 4.1.2 Plaats waar de nalatenschap openvalt
De nalatenschap valt open op de plaats van het domicilie van de overledene, wat overeenkomt met zijn hoofdverblijfplaats of gewone verblijfplaats, ongeacht de inschrijving in de bevolkingsregisters. Dit is ook relevant voor de territoriale bevoegdheid bij minnelijke of geschilprocedures met betrekking tot de nalatenschap, zoals machtigingen tot verkoop van onroerend goed of vorderingen tot verdeling [2](#page=2).
### 4.2 Erfbekwaamheid
Om te kunnen erven en een nalatenschap te aanvaarden, moet aan vier voorwaarden worden voldaan [2](#page=2):
1. **Bestaan op het moment van openvallen van de nalatenschap**: Juridisch bestaan begint bij de geboorte. Dit geldt ook voor een reeds verwekt kind dat na het openvallen van de erfenis wordt geboren [2](#page=2).
2. **In leven zijn op het ogenblik van openvallen van de nalatenschap**: De erfgenaam moet op het moment van het overlijden van de erflater nog in leven zijn, zelfs al is het maar kort [2](#page=2).
3. **Niet uitgesloten of vervallen verklaard zijn om te kunnen erven**: Bepaalde personen kunnen wettelijk uitgesloten zijn van erfenis [2](#page=2).
4. **Niet onwaardig zijn**: Onwaardigheid tot erven kan worden vastgesteld door de rechter [2](#page=2).
#### 4.2.1 Overlevingsvoorwaarde en de afwezige/vermist
De overlevingsvoorwaarde houdt in dat de erfgenaam nog in leven moet zijn op het moment van het overlijden van de erflater. Problematiek ontstaat bij een afwezige (wiens bestaan onzeker is) of een vermiste (die verdwenen is in levensbedreigende omstandigheden). Deze personen kunnen vertegenwoordigd worden via een gerechtelijke procedure of door een notaris [2](#page=2).
### 4.3 Wettelijke terugkeer (anomaal erfrecht)
De wettelijke terugkeer, ook wel anomaal of atypisch erfrecht genoemd, is een specifiek wettelijk recht dat voorziet in de terugkeer van bepaalde goederen naar de erflater onder welbepaalde omstandigheden. Dit moet worden onderscheiden van een *conventionele* terugkeer, die contractueel wordt bedongen [10](#page=10) [15](#page=15).
#### 4.3.1 De wettelijke terugkeer van de ascendent-schenker
Dit recht is van toepassing wanneer een ascendent (ouder, grootouder, etc.) een goed heeft geschonken aan zijn kind of afstammeling. De voorwaarden voor wettelijke terugkeer zijn [10](#page=10):
* De begiftigde (kind of afstammeling) overlijdt voor de schenker [10](#page=10).
* De begiftigde laat zelf geen afstammelingen na [10](#page=10).
* Het geschonken goed, of de prijs ervan, bevindt zich nog in de nalatenschap van de begiftigde [10](#page=10).
In dat geval erft de ascendent-schenker de goederen die hij/zij oorspronkelijk heeft geschonken. Het recht van wettelijke terugkeer heeft voorrang op andere erfgenamen wat betreft deze specifieke goederen. Indien oma een huis schenkt aan kleinzoon A, die kinderloos overlijdt, en oma in de akte bedong dat het huis bij kinderloos vooroverlijden naar haar terugkeert, dan geldt dit als een conventionele terugkeer. De wettelijke terugkeer treedt echter op indien de schenkingsakte geen specifieke clausule bevat en aan de wettelijke voorwaarden is voldaan [10](#page=10) [15](#page=15).
### 4.4 Het erfrechtelijk vruchtgebruik van de langstlevende echtgeno(o)t(e) (LLE)
De langstlevende echtgeno(o)t(e) heeft een erfrechtelijk vruchtgebruik, dat kan bestaan uit het vruchtgebruik op de ganse nalatenschap (inclusief het deel van de langstlevende echtgenoot) of op specifieke goederen. Dit vruchtgebruik omvat onder meer het recht op de 'vruchten' van het goed, het recht om het te verhuren en huurgeld te innen, en de plicht tot onderhoud en betaling van jaarlijkse lasten. Het vruchtgebruik eindigt bij het overlijden van de LLE [16](#page=16).
#### 4.4.1 Bijzonderheden van het vruchtgebruik
* **Boedelbeschrijving**: Dit kan op vraag van de blote eigenaars worden opgemaakt [16](#page=16).
* **Staat onroerend goed**: Kan eveneens op vraag van de blote eigenaars worden vastgesteld [16](#page=16).
* **Vruchtgebruik op geld**: Dit wordt automatisch omgezet naar volle eigendom, met de plicht om op het einde van het vruchtgebruik een gelijke waarde af te geven aan de blote eigenaar. Dit wordt beschouwd als "quasi-vruchtgebruik" of oneigenlijk vruchtgebruik. Geld kan op een gemeenschappelijke rekening worden geplaatst op vraag van de blote eigenaars [16](#page=16).
### 4.5 Omzetbaarheid van het erfrechtelijk vruchtgebruik van de LLE
Het vruchtgebruik van de LLE kan worden omgezet, hetzij door de blote eigenaar die het vruchtgebruik afkoopt, hetzij door de LLE die de naakte eigendom afkoopt [16](#page=16).
* **Afkoop van vruchtgebruik**: Elk vruchtgebruik komt in aanmerking, maar de LLE heeft een vetorecht voor de afkoop van vruchtgebruik op de gezinswoning en de huisraad. De meest voorkomende vorm van afkoop is de omzetting in een geldsom, die overeenkomt met de kapitaalwaarde van het vruchtgebruik. Hierdoor wordt de blote eigenaar volle eigenaar, of de vruchtgebruiker wordt volle eigenaar [16](#page=16).
* **Waardebepaling**: De waarde wordt bepaald aan de hand van omzettingstabellen, rekening houdend met de leeftijd van de vruchtgebruiker (hoe jonger, hoe groter de waarde) en de verkoopwaarde van het goed. Deze tabellen zijn niet dwingend en partijen kunnen anders overeenkomen [16](#page=16).
#### 4.5.1 Samenloop LLE met stiefkinderen
Bij de omzetting van het vruchtgebruik in geval van samenloop met stiefkinderen, wordt de "20-jaarregel" toegepast. De stiefouder wordt geacht twintig jaar ouder te zijn dan het oudste stiefkind. Dit is een fictieve of instant veroudering [16](#page=16).
* **Voorbeeld**: Als de LLE 25 jaar is en er zijn stiefkinderen van 50 en 53 jaar, dan wordt de LLE voor de omzetting als 73 jaar beschouwd [16](#page=16).
#### 4.5.2 Procedure tot omzetting
* **Minnelijk**: De omzetting kan minnelijk gebeuren, maar bij minderjarigen of onbekwame personen is een notariële akte verplicht, onder voorzitterschap en goedkeuring van de vrederechter [16](#page=16).
* **Gerechtelijk**: Indien geen minnelijke regeling wordt bereikt, kan de omzetting via de familierechtbank gebeuren, waarbij een notaris wordt aangesteld [16](#page=16).
### 4.6 Huurrecht en de gezinswoning
De LLE verkrijgt het recht op de huur van de gezinswoning. Dit betekent dat de LLE het huurcontract van de gezinswoning mag overnemen en daarbij alle rechten en plichten als huurder respecteert [15](#page=15).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Erfopvolging | Het proces waarbij de rechten, plichten en vermogensbestanddelen van een overleden persoon (de erflater of decuius) worden overgedragen aan een of meer erfgenamen. Dit kan plaatsvinden op basis van de wet (wettelijke erfopvolging) of een testament (testamentaire erfopvolging). |
| Nalatenschap / erfenis | Het geheel van activa en passiva die een persoon achterlaat bij overlijden. Dit omvat alle bezittingen, schulden, rechten en verplichtingen van de overledene. |
| Decuius (DC) | De overledene, de persoon wiens nalatenschap openvalt en wordt verdeeld onder de erfgenamen. |
| Erfgenaam / erfopvolger | Een persoon die recht heeft op (een deel van) de nalatenschap van de overledene. Dit kan een wettelijke erfgenaam zijn (aangewezen door de wet) of een testamentaire erfgenaam (aangewezen in een testament). |
| Wettelijke erfgenaam | Iemand die door de wet als erfgenaam wordt aangewezen, zoals afstammelingen, ascendenten of zijverwanten. De wet bepaalt de volgorde en de omvang van hun erfrecht. |
| Testamentaire erfgenaam | Iemand die door de overledene zelf is aangewezen als erfgenaam in een testament. De testamentaire erfopvolging kan de wettelijke erfopvolging aanvullen of wijzigen. |
| Contractuele erfgenaam | Een erfgenaam die zijn recht op erfenis verkrijgt via een contract, zoals een huwelijkscontract met specifieke clausules, bijvoorbeeld een keuzerecht voor de langstlevende echtgenoot. |
| Erfbekwaam | De juridische bekwaamheid van een persoon om te erven. Om erfbekwaam te zijn, moet men bestaan op het moment van het openvallen van de nalatenschap en niet onwaardig zijn. |
| Onwaardig om te erven | Een persoon die door de wet is uitgesloten van het recht om te erven, meestal als gevolg van ernstige feiten die hij heeft begaan tegenover de erflater, zoals het veroorzaken van diens dood of pogingen daartoe. Dit is een civiele straf. |
| Openvallen van de nalatenschap | Het moment waarop de nalatenschap van een overledene juridisch beschikbaar wordt voor de erfgenamen. Dit gebeurt doorgaans bij de vaststelling van het overlijden en kan complex zijn bij vermisten. |
| Intestaat erven / wettelijke erfrecht | Erven volgens de regels die de wet bepaalt, in afwezigheid van een geldig testament. |
| Testamentaire devolutie | De verdeling van de nalatenschap zoals bepaald in een testament. |
| Vermiste | Een persoon wiens verblijfplaats onbekend is en wiens dood niet met zekerheid kan worden vastgesteld, vaak door het ontbreken van een stoffelijk overschot of betrouwbare getuigenissen. Er kan een gerechtelijke procedure nodig zijn om de nalatenschap te laten openvallen. |
| Bloedverwanten | Personen die via afstamming aan elkaar verwant zijn. Dit omvat afstammelingen (kinderen, kleinkinderen), ascendenten (ouders, grootouders) en zijverwanten (broers, zussen, ooms, tantes). |
| Afstand van erfdeel | Het vrijwillig afzien van het recht op een deel van de nalatenschap. Dit kan leiden tot plaatsvervulling door de afstammelingen van de verwerper, tenzij anders bepaald. |
| Plaatsvervulling (erven bij staken) | Het principe waarbij de afstammelingen van een erfgenaam die vooroverleden, verworpen heeft of onwaardig is verklaard, diens plaats innemen en erven uit de nalatenschap. |
| Graad van bloedverwantschap | De afstand in generaties tussen twee personen. Hoe dichter de graad, hoe groter de kans om te erven volgens de wettelijke regels. De eerste graad zijn de kinderen, de tweede graad de kleinkinderen, enzovoort. |
| Ascendenten | Personen die in de opgaande lijn van afstamming staan tot de erflater, zoals ouders, grootouders, overgrootouders. |
| Zijverwanten (collateralen) | Personen die niet direct verwant zijn via een rechte lijn (ascendenten of descendenten), maar wel een gemeenschappelijke voorouder delen, zoals broers, zussen, ooms, tantes, neven en nichten. |
| Kleine kloving | Een specifieke regel in de verdeling van de nalatenschap binnen de tweede orde, waarbij de nalatenschap in gelijke delen wordt verdeeld tussen de vaderlijke en moederlijke lijn, en binnen die lijnen verder wordt verdeeld. |
| Grote kloving | Een principe van verdeling van de nalatenschap dat voornamelijk van toepassing is bij de derde en vierde orde van erfgenamen. De nalatenschap wordt in twee gelijke helften verdeeld, één voor elke lijn (vaderlijke en moederlijke), en binnen die lijnen verder verdeeld. |
| Wettelijke terugkeer (anomaal erfrecht) | Een specifieke wettelijke bepaling waarbij een goed dat door een ascendent aan een afstammeling werd geschonken, terugkeert naar de ascendent (schenker) indien de begiftigde overlijdt zonder afstammelingen en het goed zich nog in de nalatenschap bevindt. |
| Langstlevende echtgenoot (LLE) | De echtgenoot die in leven blijft na het overlijden van de andere echtgenoot. De LLE heeft specifieke erfrechten, afhankelijk van de samenloop met andere erfgenamen en het huwelijksstelsel. |
| Huwelijksstelsel | Het juridisch kader dat de vermogensrechtelijke relatie tussen echtgenoten regelt, zoals het wettelijk stelsel, gemeenschapsstelsels of scheiding van goederen. Dit heeft invloed op zowel de huwelijksvermogensrechtelijke afwikkeling als het erfrecht. |
| Verblijvingsbeding (langst leeft al heeft) | Een clausule in een huwelijkscontract die bepaalt dat, bij overlijden van een van de echtgenoten, alle gemeenschappelijke goederen (GV) naar de langstlevende echtgenoot gaan, die daarvoor een schuld aangaat ten opzichte van de nalatenschap van de eerstoverledene. |
| Valkeniersclausule | Een bepaling in een testament of huwelijkscontract die ervoor zorgt dat de voordelen die de langstlevende echtgenoot uit de nalatenschap van de eerstoverledene verkrijgt, vervallen of beperkt worden als de langstlevende hertrouwt. Dit is bedoeld om het vermogen van de eerstoverledene te beschermen voor hun eigen erfgenamen. |
| Assepoesterregel | Een informele benaming voor de situatie waarin stiefkinderen weinig of niets erven van hun overleden ouder wanneer de langstlevende echtgenoot (stiefouder) alles verkrijgt en dit vervolgens aan zijn of haar eigen kinderen nalaat. Het benadrukt het belang van testamentaire bepalingen in samengestelde gezinnen. |
| Vruchtgebruik (VG) | Een zakelijk recht dat iemand (de vruchtgebruiker) toekent om de opbrengsten van een goed te genieten, terwijl de blote eigenaar de juridische eigendom behoudt. Het recht van vruchtgebruik eindigt doorgaans bij overlijden. |
| Blote eigendom (NE) | Het juridische eigendomsrecht op een goed, ontdaan van het recht om het goed te gebruiken of de opbrengsten ervan te genieten. De blote eigenaar wordt volle eigenaar wanneer het vruchtgebruik eindigt. |
| Omzetting van vruchtgebruik | Het proces waarbij het recht van vruchtgebruik wordt omgezet in een ander recht, meestal volle eigendom voor de blote eigenaar of een geldsom voor de vruchtgebruiker, vaak door middel van afkoop. |
Cover
erfrecht deel 2.pdf
Summary
# Erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende partner
Dit deel behandelt het beperkte erfrecht van de langstlevende wettelijk samenwonende partner, met specifieke aandacht voor de voorwaarden en de rechten op de gezinswoning en huisraad [1](#page=1).
### 1.1 Algemene beginselen
Het erfrecht voor de langstlevende wettelijk samenwonende partner (LLP) is beperkt en focust zich op een levenslang gebruiksrecht op de gezinswoning en huisraad. De erflater kan echter via testament een andere regeling treffen, wat betekent dat dit recht geen dwingend karakter heeft [1](#page=1).
#### 1.1.1 Voorwaarden voor het erfrecht van de LLP
Om aanspraak te maken op dit erfrecht, moet de partner aan de volgende voorwaarden voldoen:
* De partners moeten tot op de dag van overlijden van de erflater wettelijk samenwonend zijn, wat wordt aangetoond middels een verklaring van wettelijke samenwoning [1](#page=1).
* De LLP mag geen afstammeling zijn van de erflater. Dit is om ongelijkheid in het erfrecht tussen afstammelingen te voorkomen [1](#page=1).
* De LLP mag niet onwaardig zijn om te erven, noch mag deze uitgesloten of vervallen verklaard zijn [1](#page=1).
* De LLP moet de nalatenschap aanvaarden, hetzij zuiver, hetzij onder voorrecht van boedel [1](#page=1).
#### 1.1.2 Samenloop met bloedverwanten
Samenloop met bloedverwanten van de erflater is mogelijk. In geval van samenloop met bloedverwanten van de erflater heeft de LLP een absoluut voorrecht op het vruchtgebruik van de gezinswoning en huisraad. Als er geen samenloop is met bloedverwanten, geniet de LLP van hetzelfde absolute voorrecht op de gezinswoning en huisraad, en erft zij de resterende goederen [1](#page=1).
#### 1.1.3 Erfrechtelijk vruchtgebruik en wettelijke terugkeer
Het erfrechtelijk vruchtgebruik voor de LLP is vergelijkbaar met dat van een langstlevende echtgenoot (LLE), maar dan beperkt tot de gezinswoning en huisraad. De regel van de wettelijke terugkeer is eveneens van toepassing, met name voor het vruchtgebruik op de gezinswoning en huisraad die aan deze terugkeer onderworpen zijn. De schenker kan echter in de schenkingsakte bepalen dat de terugkeer in volle eigendom moet gebeuren. De Assepoesterregel is ook hier van toepassing, zij het binnen de grenzen van wat de LLP erft [1](#page=1).
### 1.2 Wettelijk erfrecht voor de LLP met betrekking tot de gezinswoning
De wetgever voorziet in verschillende scenario's voor de gezinswoning:
1. **Gezinswoning is gehuurd:** De LLP krijgt het recht op het voortzetten van de huur van de onroerende goederen en het vruchtgebruik op de huisraad [1](#page=1).
2. **Gezinswoning is eigendom van de erflater (DC):** De LLP verkrijgt het vruchtgebruik op de onroerende goederen en het vruchtgebruik op de huisraad [1](#page=1).
3. **Gezinswoning is in onverdeeldheid met de LLP:** De LLP erft het vruchtgebruik op de onroerende goederen en het vruchtgebruik op de huisraad, specifiek met betrekking tot het aandeel van de erflater [1](#page=1).
4. **Gezinswoning is in onverdeeldheid met derden:** De LLP erft het vruchtgebruik op de onroerende goederen voor wat betreft het aandeel van de erflater. Er is dan ook sprake van een onverdeeldheid voor het vruchtgebruik. Derden kunnen op basis van artikel 3.75 van het Burgerlijk Wetboek (BW) optreden voor het uit de onverdeeldheid treden. De LLP heeft geen recht van verzet tegen deze actie [1](#page=1).
5. **Woning niet gehuurd noch in eigendom van de erflater of in onverdeeldheid:** In dit geval heeft de LLP geen enkel erfrecht. Dit geldt bijvoorbeeld wanneer de erflater vruchtgebruiker was van het huis of een recht van bewoning had; deze rechten doven automatisch uit bij diens overlijden. Dit is ook van toepassing op de positie van een zaakvoerder die overlijdt en in een huis woonde dat eigendom is van zijn bedrijf [1](#page=1).
### 1.3 Afwijkende regels met betrekking tot het erfrecht van de LLP
Het erfrecht van de LLP is beperkt tot het vruchtgebruik op de onroerende goederen (gezinswoning) en huisraad. De wetgever beschouwt dit als een roeping 'ten bijzondere titel' [2](#page=2).
#### 1.3.1 Bijdrage in schulden en inbreng
Ondanks dat het erfrecht beperkt is, is de LLP toch gehouden bij te dragen in de schulden van de nalatenschap, in verhouding tot het erfdeel. Dit is echter geen wettelijke bepaling maar een stelling uit de rechtsleer. Een speciaal gevolg is dat de LLP nooit gehouden is tot inbreng, aangezien wat de LLP tijdens het leven van de erflater ontving, nooit kan worden beschouwd als een voorschot op haar wettelijk erfrechtelijk vruchtgebruik. De LLP kan zelf ook geen inbreng afdwingen van mede-erfgenamen [2](#page=2).
#### 1.3.2 Berekening van reserve en beschikbaar deel
Voor de berekening van de reserve en het beschikbaar deel wordt nooit rekening gehouden met het erfrechtelijk vruchtgebruik van de LLP; dit vormt een afzonderlijke massa [2](#page=2).
#### 1.3.3 Onterving en samenloop met de staat
De LLP kan volledig via testament onterfd worden. Indien er geen erfgenamen van de erflater zijn, komt de LLP sowieso in samenloop met de staat. De LLP erft dus niet in residuaire orde [2](#page=2).
---
# De staat als erfopvolger en de verkrijging van nalatenschappen
De staat treedt op als erfgenaam bij heerloze of onbeheerde nalatenschappen, waarvoor specifieke procedures gelden bij de verkrijging ervan, terwijl erfgenamen diverse keuzes hebben in hoe zij een nalatenschap aanvaarden [2](#page=2).
### 2.1 De staat als erfopvolger
#### 2.1.1 Heerloze en onbeheerde nalatenschappen
Een heerloze of onbeheerde nalatenschap ontstaat wanneer er geen erfgenamen zijn, hetzij wettelijk, testamentair of contractueel. Dit kan gebeuren doordat de beoogde erfgenamen de nalatenschap verwerpen, onwaardig zijn verklaard, of door het verval van hun recht om te erven [2](#page=2).
#### 2.1.2 Procedurele vereisten voor de staat
Om een heerloze of onbeheerde nalatenschap te verkrijgen, moet de staat een specifieke procedure volgen bij de familierechtbank. Indien deze procedure niet wordt gevolgd, moet de rechtbank een curator aanstellen vanwege de "onbeheerde nalatenschap", waarna de curator de nalatenschap moet vereffenen. Dit type nalatenschap wordt ook wel aangeduid als "erfloos", "heerloos" of "onbeërfde nalatenschap" [2](#page=2).
#### 2.1.3 Rol van het OCMW (Sociaal Huis)
De OCMW-wetgeving, of het "Sociaal Huis", kent een bewaarplicht van drie jaar voor de goederen van de overledene. Indien deze goederen gedurende deze periode niet worden opgeëist, behoren ze automatisch toe aan de instelling. Kosten die door het Sociaal Huis gedragen zijn, kunnen op deze manier worden gedekt. Een belangrijk gevolg hiervan is dat de staat geen erfbelasting hoeft te betalen [2](#page=2).
### 2.2 De verkrijging van nalatenschappen door erfgenamen
#### 2.2.1 Het keuzerecht van de erfgerechtigde
Elke erfgerechtigde heeft een keuzerecht met betrekking tot de nalatenschap. De mogelijke opties zijn:
* **Zuiver aanvaarden**: De erfgenaam aanvaardt de nalatenschap zonder beperkingen, wat leidt tot een vermenging van zijn eigen vermogen met dat van de nalatenschap. Dit kan ook opgelegd worden als sanctie bij heling [4](#page=4).
* **Verwerpen**: De erfgenaam wijst de nalatenschap volledig af. Verwerping vereist een formele verklaring bij een notaris, die wordt opgenomen in het Centraal Erfrechtregister (CER) [3](#page=3) [4](#page=4).
* **Aanvaarden onder voorrecht van boedelbeschrijving** (beneficiair aanvaarden): De erfgenaam aanvaardt de nalatenschap, maar is slechts gehouden tot betaling van de schulden tot beloop van de waarde van de goederen die hij verkrijgt. Dit vereist eveneens een formele verklaring bij een notaris en inschrijving in het CER, gevolgd door de opmaak van een notariële boedelbeschrijving [3](#page=3) [4](#page=4).
> **Tip:** Als een erfgerechtigde niet binnen 30 jaar een keuze maakt, verliest hij zijn recht om te aanvaarden en wordt hij behandeld alsof hij heeft verworpen [2](#page=2) [3](#page=3).
#### 2.2.2 Voorlopige maatregelen
Een erfgerechtigde die nog nadenkt over zijn keuze, kan de rechter verzoeken om voorlopige maatregelen te treffen. Dit omvat daden van behoud, daden van toezicht en daden van voorlopig beheer. Ook kan de rechter gemachtigd worden om goederen te verkopen. In deze fase heeft de erfgerechtigde slechts het "voorlopig" bezit (saisine) [2](#page=2).
> **Voorbeeld:** Een erfgenaam kan bijvoorbeeld vragen om de woning van de erflater te laten bewaken en onderhouden in afwachting van zijn definitieve beslissing [2](#page=2).
#### 2.2.3 Het juridisch en feitelijk bezit
Het juridisch bezit van de nalatenschap is voorbehouden aan de erfgenaam die de nalatenschap heeft aanvaard, en dit is van rechtswege. Voor legatarissen en contractuele erfgenamen gelden specifieke procedures. De staat verkrijgt juridisch bezit niet als erfgenaam, maar via de familierechtbank. Feitelijk bezit kan aanwezig zijn bij een erfgerechtigde die nog geen keuze heeft gemaakt [3](#page=3).
#### 2.2.4 Uitzonderingen op het individuele recht van erfkeuze
* **Overlijden van de erfgerechtigde vóór keuze**: Indien een erfgerechtigde overlijdt voordat hij zijn keuze heeft gemaakt, gaat zijn optierecht over op zijn afstammelingen. Als zij het niet eens zijn, moet de nalatenschap onder voorrecht van boedelbeschrijving worden aanvaard, omdat het optierecht in zo'n geval niet gesplitst kan worden [3](#page=3).
* **Verschillende hoedanigheden**: Het optierecht is in principe ondeelbaar, tenzij een erfgerechtigde in meerdere hoedanigheden tot de nalatenschap komt (bv. als wettelijke erfgenaam en als legataris). In dat geval kan de optie per hoedanigheid worden uitgeoefend [3](#page=3).
* **Herroeping van de keuze**: Een gemaakte keuze is definitief en onvoorwaardelijk. Er is echter een uitzondering indien blijkt dat het gaat om een heerloze of onbeheerde nalatenschap. In dat geval mag men terugkomen op de beslissing, zeker als er geen andere erfgenamen zijn [3](#page=3).
> **Tip:** Het is niet toegestaan om het optierecht uit te oefenen vóórdat de erfenis openvalt, tenzij via een erfovereenkomst waarbij alle betrokkenen consensus bereiken [4](#page=4).
#### 2.2.5 Bewijs van erfgenaamschap
Het bewijs van erfgenaamschap wordt geleverd door de Akte of het Attest van Erfopvolging [4](#page=4).
* Bij wettelijke devolutie (geen testament) wordt dit opgemaakt door de Algemene Administratie van Patrimoniumdocumentatie (AAPD) [4](#page=4).
* In alle andere gevallen (met testament) wordt dit opgemaakt door een notaris [4](#page=4).
Deze akte of attest bevat alle identificatiegegevens van de erfgenamen [4](#page=4).
### 2.3 Het Centraal Erfrechtregister (CER)
Het CER is een gegevensbank, beheerd door de Koninklijke Federatie van het Belgisch Notariaat, die informatie bevat over:
* Wie geroepen is tot een nalatenschap [4](#page=4).
* Wie een nalatenschap heeft verworpen [4](#page=4).
* Wie een nalatenschap onder voorrecht van boedelbeschrijving heeft aanvaard [4](#page=4).
* Welke gerechtelijke maatregelen zijn genomen inzake beheer (bv. aanstelling van een curator) [4](#page=4).
Het CER is raadpleegbaar door notarissen, advocaten, gerechtsdeurwaarders, magistraten, griffiers in de uitoefening van hun ambt, openbare overheden en instellingen indien noodzakelijk voor hun wettelijke opdrachten, en door elk belanghebbende (met beperkte informatie). Raadpleging van het CER is kosteloos [4](#page=4).
---
# Vereffening, verdeling en inbreng van nalatenschappen
Dit onderwerp behandelt de afhandeling van een nalatenschap, inclusief de procedure om de onverdeeldheid te beëindigen, de omzetting van vruchtgebruik, en de mechanismen om gelijkheid tussen erfgenamen te garanderen door middel van de inbreng van schenkingen en legaten.
### 3.1 Basisbegrippen
De nalatenschap wordt ‘afgehandeld’ wanneer erfgenamen de onverdeeldheid willen stopzetten om elk ‘hun deel’ te verkrijgen [5](#page=5).
### 3.2 Omzetting van erfrechtelijk vruchtgebruik
De splitsing tussen vruchtgebruik (VG) en blote eigendom (NE) op een erfgoed kan soms leiden tot ongemakken. Als oplossing kan het erfgoed worden verkocht aan een derde, waarbij de koopsom wordt verdeeld, of kan de blote eigenaar het vruchtgebruik afkopen, of kan de vruchtgebruiker de blote eigendom afkopen. Dit kan minnelijk gebeuren of via een gerechtelijke procedure indien er geen akkoord is. Bij minderjarige of beschermde meerderjarige erfgenamen is notariële tussenkomst vereist, met toezicht van de vrederechter [5](#page=5).
#### 3.2.1 Van welk vruchtgebruik kan de omzetting worden gevraagd?
Het **langstlevende echtgenoot (LLE)** of **langstlevende wettelijk samenwonende (LLP)** kan vruchtgebruik op erfgoederen verkregen bij wet, testament, huwelijkscontract of contractuele erfstelling (notaris) laten omzetten. Vruchtgebruik verkregen d.m.v. aanwas valt buiten de gerechtelijke omzetting, tenzij conventioneel anders is overeengekomen [5](#page=5).
Voor de **LLP** geldt dit enkel voor vruchtgebruik op de gezinswoning en huisraad verkregen bij wet, of verkregen door een eerdere schenking (WTOV). Omzetting is dus niet mogelijk indien het erfgoed bij testament is verkregen, tenzij anders overeengekomen bij leven, en idem voor aanwas [5](#page=5).
#### 3.2.2 Modaliteiten van de omzetting
De omzetting kan plaatsvinden in:
* Een ‘rente’ (lijfrente), een som die levenslang wordt betaald [5](#page=5).
* De (alle) erfgoederen in volle eigendom (VE), waarbij de LLE/LLP de blote eigendom (NE) afkoopt [5](#page=5).
* Afstand van de blote eigendom van de gezinswoning en huisraad, waarbij de LLE de blote eigendom afkoopt [5](#page=5).
* Een geldsom, waarbij de LLE/LLP een afkoopsom ontvangt van de naakte eigenaars. Omzetting in lijfrente is een alternatief waarbij de volle som in één keer wordt uitbetaald [5](#page=5).
* Een onverdeeld aandeel van de nalatenschap, met name relevant in situaties van samenloop met stiefkinderen [6](#page=6).
#### 3.2.3 Wie kan de omzetting vragen en welke beoordelingsbevoegdheid heeft de rechter?
Het **vetorecht** ten aanzien van de omzettingsvraag ligt bij de LLE/LLP bij vruchtgebruik op de gezinswoning en huisraad. Deze omzetting kan nooit aan de LLE/LLP worden opgedrongen [6](#page=6).
**Eerste situatie: Samenloop tussen LLE en afstammelingen**
Gerechtelijke omzetting kan op elk moment worden gevraagd, ook na de verdeling van de nalatenschap. De rechter heeft soevereine appreciatiebevoegdheid en kan rekening houden met subjectieve elementen, zoals een gespannen verstandhouding. De omzetting kan echter nooit worden opgedrongen aan de langstlevende [6](#page=6).
**Tweede situatie: Samenloop stiefouderrelatie en afstammelingen van de overleden partner (DC)**
Gerechtelijke omzetting in een onverdeeld aandeel kan zowel door de LLE als de stiefkinderen worden gevraagd, maar **enkel tijdens de procedure van vereffening-verdeling**. De rechter MAG dit niet weigeren. Indien de vraag na de vereffening-verdeling komt, heeft de rechter wel soevereine appreciatiebevoegdheid en mag hij weigeren [6](#page=6).
**Derde situatie: Samenloop LLE en niet-afstammelingen**
Gerechtelijke omzetting kan enkel op vraag van de LLE en binnen de 5 jaar na het openvallen van de nalatenschap. De rechter heeft soevereine appreciatiebevoegdheid. Bij een omzettingsvraag buiten deze termijn, kan de LLE ‘bijzondere omstandigheden’ inroepen, waarna de rechter opnieuw zijn soevereine appreciatiebevoegdheid uitoefent. Indien de vraag van de niet-afstammelingen komt, kan de rechter dit in overweging nemen. Deze vraag is niet gebonden aan een termijn [7](#page=7).
**Vierde situatie: Samenloop LLE en niet-afstammelingen (uitbreiding)**
De LLE mag gerechtelijke omzetting vragen van de blote eigendom van de gezinswoning en huisraad tegen betaling, zonder dat hier een termijn aan verbonden is. Dit mag NIET in geval van samenloop met afstammelingen, noch kunnen afstammelingen de overname van de blote eigendom door de LLE eisen [7](#page=7).
**Vijfde situatie: Samenloop LLE/LLP met anomale erfgenaam**
Gerechtelijke omzetting kan enkel door de anomale erfgenaam worden gevraagd. Dit recht is persoonlijk en geen absoluut recht. De erflater kan via testament het omzettingsrecht ontnemen aan de LLE en de gemeenschappelijke kinderen (met uitzondering van de gezinswoning en huisraad), maar niet aan afstammelingen uit een voorgaande relatie (voorkinderen) [7](#page=7).
### 3.3 Vereffening en verdeling van de nalatenschap
#### 3.3.1 Vereffening & verdeling
In eerste instantie vindt de vereffening plaats, en in tweede instantie de verdeling onder de erfgenamen. Het streefdoel is een verdeling in natura, waarbij goederen van gelijke aard in elke kavel worden opgenomen om verkoop zoveel mogelijk te vermijden en kosten te beperken [7](#page=7).
#### 3.3.2 Soorten verdeling
(Dit punt wordt niet nader uitgewerkt in de verstrekte documentatie.)
#### 3.3.3 Bepalingen die voor elke verdeling gelden
* **Principe van de netto-verdeling:** Elke deelgenoot mag eisen dat schulden en lasten zijn betaald vóór de verdeling in natura. Indien er onvoldoende beschikbaar geld is, kan verkoop van onverdeelde goederen noodzakelijk zijn, waarbij wettelijke volgorde wordt gehanteerd (eerst effecten, laatst onroerende goederen) [8](#page=8).
* **Principe van de gelijke verdeling:** Zorgt ervoor dat elke erfgenaam in principe een gelijk deel krijgt, rekening houdend met eventuele schenkingen uit het verleden [8](#page=8).
* **Principe van de verdeling in natura:** Dit is een streefdoel, geen absolute regel. Herschikking van kavels is mogelijk, wat kan leiden tot verrekening via opleg [8](#page=8).
#### 3.3.4 Heling
Heling is een burgerlijk misdrijf en omvat handelingen zoals het bewaren en verzwijgen van goederen, het verzwijgen van schulden, het ontkennen van ontvangen giften, het liegen over de waarde van gekregen goederen, of het vervalsen van documenten [8](#page=8).
**Sanctie bij heling:** De dader wordt geacht zuiver te aanvaarden, verliest elk recht op de gestolen zaak, en het gestolen goed wordt meegerekend voor zijn aandeel in de schulden. **Berouw** kan leiden tot het afgeven van de verborgen goederen vóór het einde van de vereffening [9](#page=9).
### 3.4 Inbreng van "giften" (schenking | legaat | schuld)
#### 3.4.1 Inbreng van schenkingen
De gelijkheid tussen de kavels wordt bewaakt door de beoordeling "in waarde". Dit wordt gerealiseerd door de verplichting tot inbreng van schenkingen en legaten, wat bijdraagt aan de gelijkheid tussen kinderen en afstammelingen [9](#page=9).
* **Geen inbrengverplichting voor andere erfgenamen:** Dit geldt indien zij 'buiten erfdeel' hebben ontvangen, wat wordt verondersteld tenzij de schenker anders kan opleggen. Voor de 2e, 3e, 4e orde moet dit uitdrukkelijk in de schenkingsakte vermeld worden [9](#page=9).
* **Geen inbrengverplichting door LLE/LLP:** Schenkingen die de LLE/LLP bij leven heeft ontvangen, hoeven nooit te worden ingebracht. De LLE/LLP kan nooit inbreng eisen van de kinderen [9](#page=9).
* **Correctief voor LLE:** Bij schenkingen met voorbehoud van vruchtgebruik door de erflater, zal de LLE dit vruchtgebruik voortzetten bij het overlijden van de erflater (WTOV of wettelijk toegekend opvolgend VG). Dit geldt als een afwijking die via testament of erfovereenkomst kan worden verzakt [10](#page=10).
* **Voorwaarden:** De LLE was gehuwd met de DC op het moment van de schenking, of de LLP was wettelijk samenwonend met de DC op dat moment [10](#page=10).
* Het WTOV is ruimer voor de LLE (geldt voor elk geschonken OG) dan voor de LLP (geldt enkel tav. OG dat op moment vd schenking niet de gezinswoning was) [10](#page=10).
**Kenmerken van het recht op inbreng:**
Het recht op inbreng is individueel, wederkerig, in eigen naam, een persoonlijke schuldvordering van de afstammeling-wettelijke erfgenaam, deelbaar (voor zijn specifiek deel), en accessoir (samen met vereffening-verdeling). Het is dwingend recht, hoewel vrijstelling van inbreng is toegelaten, en er kan geen inbreng in natura worden opgelegd (inbreng in waarde is de algemene regel) [10](#page=10).
**Wat moet worden ingebracht?**
Afstammelingen brengen alles in wat zij van de erflater hebben gekregen. Kosten van het dagelijkse bestaan, in verhouding tot de levensstandaard van de erflater/gezin, zijn geen giften en hoeven niet te worden ingebracht [10](#page=10).
**Wanneer is een afstammeling inbrengplichtig?**
* Wanneer hij als wettelijke erfgenaam tot de erfenis komt (niet als legataris) [11](#page=11).
* Wanneer hij persoonlijk iets van de erflater heeft gekregen [11](#page=11).
* Wanneer hij de nalatenschap aanvaardt (zuiver of onder voorrecht) [11](#page=11).
**Inbreng & plaatsvervulling:**
De afstammeling die bij plaatsvervulling erft, brengt de schenking die hij zelf kreeg én de schenking van de persoon van wie hij de plaats vervult in (tenzij vrijgesteld) [11](#page=11).
**Inbreng met generatiesprong:**
Een schenking die rechtstreeks aan een kleinkind wordt gegeven, wordt bij de inbreng behandeld alsof het aan de zoon/dochter is geschonken, waarna het deel aan de kleindochter wordt doorgegeven. Hiervoor is een schenkingsakte of een erfovereenkomst met strenge formele voorwaarden vereist [11](#page=11).
**Wie mag inbreng eisen?**
Elke afstammeling-wettelijke erfgenaam, en persoonlijke SE's van de wettelijke erfgenaam. SE's van de erflater/legatarissen kunnen geen inbreng eisen en halen geen voordeel uit inbreng [11](#page=11).
**Nadere inbrengregels:**
De inbreng gebeurt in waarde, niet in natura (dit is een absolute regel). De begiftigde mag echter inbreng in natura aanbieden, wat louter zijn eigen keuze is. Indien het goed meer- of minwaarde heeft ondergaan, wordt dit opgevangen door een vergoeding of opleg. Het geschonken goed mag niet bezwaard zijn (bv. met hypotheek, erfdienstbaarheid) [11](#page=11) [12](#page=12).
* **Waarde wordt bepaald:**
* Op het tijdstip van de schenking, met indexatie tot de maand van overlijden [12](#page=12).
* Op het tijdstip van overlijden indien de begiftigde het geschonken goed pas op dat moment verkrijgt (uitgesteld meesterschap). In geval van voorbehouden VG, wordt de waarde van het VG van de LLE afgetrokken [12](#page=12).
* **Uitzondering bij tijdelijk voorbehoud van VG:** Kan worden ingebracht volgens waarde op moment van schenking, mits akkoord [12](#page=12).
* Er zijn intresten verschuldigd vanaf de dag van openvallen nalatenschap [12](#page=12).
**Hoe gebeurt de inbreng?**
Via mindere ontvangst door vooruitneming of verrekening betaling [12](#page=12).
**Vrijstelling van inbreng:**
Toegelaten (expliciet of impliciet). Mag de reserve niet raken, anders moet alsnog worden ingebracht. Herziening van standpunt is mogelijk [12](#page=12).
#### 3.4.2 Inbreng van legaten
Een legaat wordt via testament gemaakt en uitgevoerd na het overlijden van de testator [13](#page=13).
* **Algemeen legaat en legaat onder algemene titel aan een wettelijke erfgenaam:** Wordt vermoed vrijgesteld van inbreng, tenzij dit weerlegd kan worden [13](#page=13).
* **Bijzonder legaat:** Is vrijgesteld van inbreng [13](#page=13).
#### 3.4.3 Inbreng van schulden
Bij verdeling worden schulden van de wettelijke erfgenamen ten opzichte van de erflater onmiddellijk mee verrekend, parallel met de regels van inbreng van schenkingen [13](#page=13).
### 3.5 Gevolgen van de verdeling
Twee elementen worden besproken:
* **De declaratieve verdeling:** De verdeling heeft een terugwerkende kracht tot aan het openvallen van de nalatenschap. Dit beschermt deelgenoten tegen daden van vervreemding door één van hen [13](#page=13).
* **De betwisting wegens benadeling:** Mogelijk bij benadeling van een erfgenaam voor meer dan een kwart. De erfgenaam kan aanvulling van zijn deel in geld opeisen binnen een termijn van 5 jaar. Bij een verdeling die voortvloeit uit een dading, vervalt de mogelijkheid tot betwisting door benadeling [13](#page=13).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Wettelijk samenwonend | Een juridische status die ontstaat door een verklaring van wettelijke samenwoning, waarbij partners bepaalde rechten en plichten krijgen, onder andere op het gebied van erfrecht. |
| Erfrechtelijk vruchtgebruik | Het recht om de goederen van een nalatenschap te gebruiken en de opbrengsten daarvan te genieten, zonder eigenaar te zijn. Dit kan beperkt zijn tot specifieke goederen zoals de gezinswoning en huisraad. |
| Gezinswoning | De woning waar de overledene en diens partner hun hoofdverblijf hadden op het moment van overlijden. |
| Huisraad | Alle meubels, inboedel en andere persoonlijke bezittingen die zich in de gezinswoning bevinden en dienstig zijn voor het dagelijkse leven. |
| Wettelijke terugkeer | Een principe waarbij goederen die bij schenking zijn overgedragen, terugkeren naar de oorspronkelijke schenker als de begiftigde vooroverlijdt zonder afstammelingen. |
| Assepoesterregel | Een specifieke juridische regel die de positie van de langstlevende partner regelt, waarbij bepaalde goederen (zoals de gezinswoning en huisraad) voorbehouden kunnen blijven binnen de grenzen van wat de partner erft. |
| Heerloze nalatenschap | Een nalatenschap waarvoor geen erfgenamen bekend zijn of die door alle erfgenamen is verworpen. De staat treedt dan op als erfgenaam. |
| Onbeheerde nalatenschap | Een nalatenschap die feitelijk niet wordt beheerd door erfgenamen, waardoor de rechtbank genoodzaakt kan zijn een curator aan te stellen. |
| Erfgerechtigde | Iemand die recht heeft op (een deel van) de nalatenschap van een overledene, op basis van de wet of een testament. |
| Keuzerecht | Het recht van een erfgerechtigde om te kiezen hoe hij of zij de nalatenschap aanvaardt: zuiver, onder voorrecht van boedelbeschrijving, of te verwerpen. |
| Daden van behoud | Handelingen die gericht zijn op het beschermen en bewaren van de goederen van de nalatenschap, uitgevoerd door een erfgerechtigde die nog geen definitieve keuze heeft gemaakt. |
| Juridisch bezit | Het wettelijke eigendomsrecht op een goed, dat voortvloeit uit aanvaarding van de nalatenschap. |
| Feitelijk bezit | De daadwerkelijke controle en macht over een goed, zonder dat dit noodzakelijkerwijs juridisch eigendom impliceert. |
| Nalatenschap | Het geheel van goederen, rechten en schulden die een persoon nalaat bij overlijden. |
| Zuiver aanvaarden | Het volledig aanvaarden van een nalatenschap, waarbij de vermogens van de erfgerechtigde en de nalatenschap samenvloeien. |
| Verwerpen | Het afzien van het recht op een nalatenschap. |
| Aanvaarden onder voorrecht van boedelbeschrijving | Het aanvaarden van een nalatenschap waarbij de erfgenaam slechts aansprakelijk is voor de schulden tot de waarde van de goederen die hij erft. |
| Boedelbeschrijving | Een gedetailleerde inventarisatie van alle goederen en schulden die tot een nalatenschap behoren, opgemaakt door een notaris. |
| Erfovereenkomst | Een overeenkomst tussen alle erfgenamen, gesloten voor het openvallen van de nalatenschap, waarin afspraken worden gemaakt over de verdeling of andere aspecten. |
| Centraal Erfrechtregister (CER) | Een register bijgehouden door het Koninklijk Huis van het Belgisch Notariaat, waarin verklaringen over aanvaarding, verwerping en andere relevante informatie met betrekking tot nalatenschappen worden geregistreerd. |
| Verrekening | Een boekhoudkundige techniek waarbij vorderingen en schulden tegen elkaar worden weggestreept, bijvoorbeeld bij de verdeling van een nalatenschap. |
| Onverdeeldheid | Een situatie waarin meerdere personen gezamenlijk eigenaar zijn van een goed of een vermogen, zonder dat hun aandelen afzonderlijk zijn bepaald. |
| Omzetting van vruchtgebruik | Het proces waarbij het recht van vruchtgebruik wordt omgezet in een andere vorm, bijvoorbeeld in blote eigendom met een geldsom, of in een huurwaarde. |
| Lijfrente | Een periodieke uitkering die wordt betaald gedurende het leven van een persoon. |
| Blote eigendom | Het eigendomsrecht op een goed, waarbij de blote eigenaar het recht heeft om het goed te vervreemden of te schenken, maar niet om het te gebruiken of de opbrengsten ervan te genieten. |
| Vereffening | Het proces waarbij de schulden van een nalatenschap worden betaald en de activa worden geïnventariseerd en gewaardeerd. |
| Verdeling | Het proces waarbij de resterende goederen van een nalatenschap worden verdeeld onder de erfgenamen, na vereffening. |
| Inbreng | De verplichting van bepaalde erfgenamen om giften of voorschotten die zij tijdens het leven van de erflater hebben ontvangen, in mindering te brengen op hun erfdeel, teneinde gelijkheid tussen de erfgenamen te waarborgen. |
| Schenking | Een gift die door de schenker vrijwillig is gedaan aan een begiftigde, met de bedoeling dit blijvend te verrijken. |
|legaat | Een bepaling in een testament waarbij een bepaald goed of een deel van de nalatenschap wordt toegekend aan een bepaalde persoon of instelling. |
| Fictieve massa | Een theoretische massa van alle goederen van de nalatenschap, inclusief de geschonken goederen die inbrengplichtig zijn, gebruikt voor de berekening van de erfdelen. |
| Buiten erfdeel | Een schenking die de erflater uitdrukkelijk heeft bestemd om buiten het gewone erfdeel te vallen, waardoor de ontvanger er niet op hoeft in te brengen. |
| Wettelijk toegekend opvolgend vruchtgebruik (WTOV) | Een recht van vruchtgebruik dat de langstlevende echtgenoot automatisch verkrijgt op bepaalde goederen, zelfs als de erflater dit niet expliciet in zijn testament heeft bepaald. |
| Anomaal erfgenaam | Een erfgenaam die een nalatenschap verkrijgt die niet van de erflater zelf afkomstig is, maar van een derde die de erflater heeft begunstigd. |
| Verdeling in natura | Een verdeling van de nalatenschap waarbij de goederen zelf worden verdeeld onder de erfgenamen, in plaats van dat ze worden verkocht en de opbrengst wordt verdeeld. |
| Netto-verdeling | Een principe waarbij alle schulden en lasten van de nalatenschap eerst moeten worden voldaan voordat de verdeling onder de erfgenamen plaatsvindt. |
| Gelijkheid van verdeling | Het principe dat alle erfgenamen, rekening houdend met hun respectievelijke erfdelen, gelijk worden behandeld bij de verdeling van de nalatenschap. |
| Heling | Een strafbaar feit waarbij iemand goederen van een nalatenschap verbergt, verduistert of valselijk voorstelt om zich hiermee onrechtmatig te verrijken. |
| Declaratieve verdeling | Een principe waarbij de verdeling van de nalatenschap wordt geacht altijd te hebben bestaan vanaf het moment van openvallen van de nalatenschap, ongeacht de feitelijke toewijzing van goederen. |
| Benadeling | Een situatie waarbij een erfgenaam bij de verdeling van de nalatenschap minder dan driekwart van de waarde van zijn geëigende deel ontvangt. |
Cover
erfrecht deel 3.pdf
Summary
# Inleiding tot giften en schenkingen
Dit gedeelte introduceert giften en schenkingen als rechtshandelingen ten kosteloze titel en bespreekt de algemene regels, specifieke kenmerken, vergelijkingen met legaten en de bankgift [1](#page=1).
### 1.1 Giften als beschikkingen om niet
Een gift is een rechtshandeling waarbij iemand uit vrijgevigheid kosteloos een zaak aan een ander overdraagt. Dit betreft een rechtshandeling ten kosteloze titel, de overdracht van een zaak en de intentie om te schenken (*animus donandi*) [1](#page=1).
### 1.2 Algemene regels voor giften
Voor giften bestaat een verzameling rechtsregels die betrekking hebben op [1](#page=1):
* Toestemming [1](#page=1).
* Bekwaamheid [1](#page=1).
* Voorwerp [1](#page=1).
* Oorzaak [1](#page=1).
* Voorwaarden [1](#page=1).
* Vormvereisten [1](#page=1).
* Aanbod tot schenking [1](#page=1).
* Onherroepelijkheid [1](#page=1).
### 1.3 Schenkingen
Een schenking wordt gedefinieerd als een plechtig contract dat een onmiddellijke en onherroepelijke afstand van een zaak inhoudt, tot voordeel van de begiftigde, mits deze aanvaardt [1](#page=1).
#### 1.3.1 Vergelijking met legaten
**Gemeenschappelijke kenmerken:**
* Overdracht met een verrijking van de begiftigde [1](#page=1).
* Beide betreffen giften [1](#page=1).
* Er zijn wettelijk opgelegde vormvoorschriften van toepassing [1](#page=1).
**Verschilpunten:**
* Een schenking gebeurt via een 'contract' (wederkerig), terwijl een legaat via een 'testament' (eenzijdig) geschiedt [1](#page=1).
* Schenkingen vinden bij leven plaats, legaten bij overlijden [1](#page=1).
* Een schenking is onherroepelijk, terwijl een testament herroepbaar is [1](#page=1).
#### 1.3.2 Bankgift
Een bankgift is een bankoverschrijving waarbij de schenker zich verarmt en de intentie tot schenken (*animus donandi*) aanwezig is, vaak blijkend uit de omschrijving in de mededeling. De aanvaarding door de begiftigde is technisch gezien niet strikt noodzakelijk, maar kan bijvoorbeeld plaatsvinden via e-mail [1](#page=1).
### 1.4 Legaten of testamentaire giften
Een testament is een uiterste wilsuiting die betrekking kan hebben op het geheel of een deel van iemands vermogen, of op andere beschikkingen die geen betrekking hebben op het vermogen. Een testament is steeds herroepbaar. Het kan ook beschikkingen bevatten met betrekking tot de uitvaart, de aanstelling van een testamentuitvoerder, het beheer van een digitale nalatenschap (zoals Facebook, LinkedIn, Instagram), het verzet tegen inzage van patiëntendossiers, of het verzet tegen orgaannname [1](#page=1).
---
# Testamenten en legaten
Het testament vertegenwoordigt de laatste wilsuiting van een persoon en regelt de verdeling van het vermogen na overlijden, met specifieke vormen en formaliteiten.
## 2. Testamenten en legaten
### 2.1 De essentie van het testament
Het testament is de ultieme wilsuiting die betrekking heeft op het gehele of een deel van iemands vermogen, en kan ook andere beschikkingen bevatten die geen betrekking hebben op het vermogen. Het kan bijvoorbeeld ook gaan om wensen betreffende de uitvaart, het aanstellen van een testamentuitvoerder, of het beheer van de digitale nalatenschap. Een testament is echter altijd herroepelijk. Bepaalde zaken, zoals de erkenning van een kind of wilsverklaringen met betrekking tot euthanasie, kunnen niet via een testament geregeld worden [1](#page=1) [2](#page=2).
#### 2.1.1 Essentiële kenmerken van het testament
Een testament kent de volgende essentiële kenmerken:
* **Eenzijdig**: Het is gebaseerd op de loutere wil van de testator [2](#page=2).
* **Toekomstig**: Het treedt pas in werking na het overlijden en blijft daardoor steeds herroepbaar [2](#page=2).
* **Herroepelijk**: De testator kan op elk moment tijdens zijn leven zijn testament herzien. Een legaat onder een potestatieve voorwaarde, zoals een legaat aan een vriend voor zover de testator nog met hem samenwoont op het moment van overlijden, is geldig. Een testament mag echter geen last bevatten die tijdens het leven van de testator moet worden vervuld, omdat het testament geheim is. Twee testamenten mogen niet van elkaar afhankelijk zijn [2](#page=2).
* **Persoonlijk**: Vertegenwoordiging is niet toegestaan, en er kan geen volmacht worden verleend. Echtgenoten mogen niet samen een testament schrijven (conjunctief testament). Weliswaar kunnen er twee afzonderlijke testamenten op hetzelfde blad staan, of twee afzonderlijke testamenten elk op één zijde, of spiegeltestamenten, maar dit wordt afgeraden [2](#page=2).
* **Plechtig**: Het dient geschreven en duidelijk te zijn. Legateren door verwijzing (bijvoorbeeld naar een brief in een kluis) is niet toegestaan. Het testament moet voorzien zijn van een datum en handtekening [2](#page=2).
#### 2.1.2 Vormen van testamenten
Er bestaan drie hoofdvormen van testamenten: het eigenhandig testament, het notarieel testament, en het testament in internationale vorm [2](#page=2).
### 2.2 Eigenhandig testament
Om geldig te zijn, moet een eigenhandig testament voldoen aan drie voorwaarden [2](#page=2):
1. **Volledig handgeschreven**: Dit geldt ongeacht de aard of vorm van het document. Het mag dus niet getypt zijn, noch door een derde bij het sterfbed geschreven. Hulp van een derde bij het opstellen is wel mogelijk, waarna de testator de tekst zelf uitschrijft. Latere toevoegingen zijn toegestaan mits deze door de testator zelf zijn geschreven en gedateerd en ondertekend [2](#page=2).
2. **Handtekening**: Alleen de 'naam' volstaat niet als handtekening. De handtekening dient bij voorkeur onderaan het document te staan. Een derde mag mee ondertekenen als getuige, maar mag de testator niet beïnvloed hebben en mag geen erfgenaam zijn, gezien de geheimhouding van het testament [2](#page=2).
3. **Datum**: Het ontbreken van een datum leidt tot nietigheid van het testament, al hanteert de rechtspraak hierin een soepele houding. De datum is noodzakelijk om onder andere de bekwaamheid van de testator te bepalen en de volgorde van verschillende testamenten te bepalen. Eén datum volstaat, bij voorkeur naast de handtekening. De datum hoeft niet voluit te zijn, maar dag, maand en jaar moeten wel vermeld worden. Een onvolledige datum wordt soepel aanvaard. Een valse datum is moeilijk te bewijzen, tenzij de testator overlijdt voor de datum van het testament of reeds geestesziek was bij het opstellen en dus bedrieglijk een eerdere datum opgaf [2](#page=2).
Het eigenhandig testament kan ter bewaring worden afgegeven aan een notaris, eventueel met registratie in het Centraal Register der Testamenten (CRT) [3](#page=3).
* **Voordelen**: Eenvoudig, kosteloos, geheim, en gemakkelijk herroepbaar [3](#page=3).
* **Nadelen**: Risico op betwisting (schriftvervalsing), verlies, vernietiging door derden, en juridisch niet correct of onvolledig zijn [3](#page=3).
### 2.3 Notarieel testament
Een notarieel testament wordt opgesteld door een notaris, in aanwezigheid van twee getuigen of een tweede notaris [3](#page=3).
* **Formaliteiten**: Het testament wordt op schrift opgemaakt (mag op pc), voorgelezen aan de testator (die zelf luidop mag lezen), en dient uitdrukkelijk te vermelden dat aan alle formaliteiten is voldaan. De testator, de notaris en de getuigen ondertekenen het document. Indien de testator niet kan tekenen (bv. wegens verlamming), wordt de reden hiervan in de akte vermeld [3](#page=3).
* **Getuigen**: Minimaal 18 jaar oud, niet ontzet uit het recht om te getuigen. Kan geen getuige zijn: een legataris, diens echtgenoot/wettelijk samenwonende partner, bloed- en aanverwanten van de legataris tot de tweede graad, personeel van de legataris, de geassocieerde notaris, bloed- en aanverwanten tot de tweede graad van de testator, notaris of geassocieerde notaris, personeel van de testator, notaris of geassocieerde notaris, en de echtgenoot/wettelijk samenwonende partner van de getuige. Een geassocieerde notaris mag niet optreden als getuige [3](#page=3).
* **Bewaring**: Afgifte aan de notaris met registratie in het CRT [3](#page=3).
* **Voordelen**: Juridisch correct, grote bewijswaardigheid en betrouwbaarheid, absolute bewaring via CRT, en zekerheid tot vrijgave na overlijden [3](#page=3).
* **Nadelen**: Kosten, plechtigheid van dicteren en voorlezen, vereiste aanwezigheid van getuigen, en zware formaliteiten [3](#page=3).
### 2.4 Het testament in internationale vorm
Dit testament is geregeld via het Verdrag van Washington van 26 oktober 1973 en erkend in België via de Wet van 2 februari 1983 [4](#page=4).
* **Kenmerken**: Het dient schriftelijk te zijn (met de hand of op andere wijze), niet noodzakelijk door de testator zelf, in om het even welke taal, en in aanwezigheid van een notaris en twee getuigen (een tweede notaris is niet toegelaten). Dit biedt een oplossing voor personen die niet kunnen spreken. Een Belg die in België woont en wiens goederen zich in België bevinden, kan ook een internationaal testament opmaken; het is dus niet exclusief voor internationale situaties. De wetgeving is uniform in staten die gebonden zijn door het Verdrag van Washington [4](#page=4).
* **Bewaring**: Afgifte aan de notaris met registratie in het CRT [4](#page=4).
* **Voordelen**: Juridisch voorbereid, bewijswaarde/betrouwbaarheid, absolute bewaring via CRT, zekerheid tot vrijgave na overlijden, en een notarieel testament kan hierin worden omgezet [4](#page=4).
* **Nadelen**: Kosten, en de aanwezigheid van getuigen [4](#page=4).
### 2.5 Herroeping van het testament
Een later testament dat eerdere testamenten niet uitdrukkelijk herroept, vernietigt enkel de beschikkingen die onverenigbaar of strijdig zijn met het nieuwe testament. Om twijfel uit te sluiten, is een uitdrukkelijke herroeping aangewezen [4](#page=4).
> **Voorbeeld:**
> Situatie 1: Eerste testament zegt 'alles naar mijn broer'. Tweede testament zegt 'mijn huis voor mijn petekind'. Dit is perfect uitvoerbaar, aangezien de beschikkingen niet strijdig zijn.
> Situatie 2: Eerste testament zegt 'mijn huis voor mijn petekind'. Tweede testament zegt 'alles naar mijn broer'. Dit creëert een contradictie, waarbij enkel het tweede testament uitvoerbaar is voor zover het de beschikkingen van het eerste tegenspreekt.
### 2.6 Legaten en legatarissen
Een legataris is een testamentaire erfgenaam. Om als legataris te kunnen optreden, moet de persoon op het ogenblik van overlijden [4](#page=4):
* Bestaan (minstens verwekt zijn) [4](#page=4).
* Bepaalbaar zijn (men moet weten over wie het gaat) [4](#page=4).
* Expliciet in het testament door de testator zijn aangeduid [4](#page=4).
#### 2.6.1 Aandachtspunten bij legaten
* **Vooroverlijden legataris**: Dit leidt niet automatisch tot plaatsvervulling, behalve indien afstammelingen als legataris zijn aangeduid. Het is wenselijk om een subsidiaire legataris aan te duiden voor het geval de oorspronkelijke legataris vooroverlijdt [4](#page=4).
* **Interpretatieproblemen**: Er kunnen interpretatieproblemen ontstaan bij legaten, bijvoorbeeld bij de formulering "zoon/kleinzoon geboren uit het huwelijk van mijn zoon" of "stiefzoon" [4](#page=4).
---
# Soorten legaten en hun verdeling
Oké, hier is de studiehandleiding voor het onderwerp "Soorten legaten en hun verdeling", die voldoet aan alle gestelde eisen.
## 3. Soorten legaten en hun verdeling
Dit onderwerp behandelt de verschillende types legaten, principiële regels met betrekking tot de toedeling ervan, en de verdeling van zowel schulden als opbrengsten uit een nalatenschap [5](#page=5).
### 3.1 Algemeen legaat
Een algemeen legaat duidt een begunstigde aan die tot de gehele nalatenschap wordt geroepen. Dit impliceert niet dat de legataris de volledige nalatenschap ontvangt, noch dat hij per definitie een wettelijk erfgenaam is. De algemene legataris erft alles wat niet aan anderen werd vermaakt en is gehouden tot het betalen van de schulden van de nalatenschap en het uitkeren van andere legaten. Bij samenloop met andere algemene legatarissen of reservataire erfgenamen, dient hiermee rekening te worden gehouden [5](#page=5) [6](#page=6).
Typische bewoordingen voor een algemeen legaat zijn: "Ik vermaak mijn fortuin aan...", "Ik stel A en B aan als algemene legatarissen, elk voor een gelijk deel", of "Ik geef alles wat er overblijft aan Z nadat de andere legatarissen hun deel gekregen hebben" (restlegaat) [5](#page=5).
### 3.2 Legaat onder algemene titel
Een legaat onder algemene titel betreft een breukdeel van de nalatenschap, of van een specifiek deel daarvan (zoals alle onroerende goederen of alle roerende goederen), of een combinatie hiervan. Deze legataris is gehouden tot een deel van de schulden, proportioneel aan zijn legaat [5](#page=5) [6](#page=6).
Voorbeelden van bewoordingen zijn: "Ik legateer 50% voor erfgenamen vaderskant, 50% voor erfgenamen moederskant", "Ik legateer een kwart van de verkoopprijs van al mijn roerende goederen aan het Rode Kruis", of "Het deel van de erfenis dat ik aan niemand heb gelegateerd, moet voor 5% naar petekindje gaan" [5](#page=5).
### 3.3 Bijzonder legaat
Een bijzonder legaat betreft de toebedeling van een specifiek goed. De bijzonder legataris is in principe niet gehouden tot de schulden van de nalatenschap. De betaling van schulden gaat echter wel voor op de betaling van bijzondere legaten. Indien er onvoldoende netto-actief is (totale nalatenschap actief min passief), kan het bijzondere legaat niet worden uitbetaald [5](#page=5) [6](#page=6).
Voorbeelden van bewoordingen zijn: "Ik legateer mijn huisraad aan mijn buurvrouw", "Ik legateer mijn verzameling muntstukken aan mijn enige kleindochter", of "Ik heb drie garageboxen en ik legateer deze aan mijn jongste zoon" [5](#page=5).
#### 3.3.1 De rol van aanwas
Aanwas is het principe waarbij een legaat dat door één begunstigde niet kan worden verkregen, ten goede komt aan de andere mede-begunstigden. Dit principe geldt bij legaten onder algemene titel en bij algemene legaten [6](#page=6).
> **Voorbeeld:** Als een erflater twee legatarissen ten algemene titel aanwijst om samen alle onroerende goederen te erven, en één van hen verwerpt, dan erft de andere de volledige onroerende goederen op basis van aanwas. Idem voor legaten onder algemene titel van een breukdeel van de erfenis: als twee legatarissen elk 25% erven en één verwerpt, erft de andere 50%. Bij algemene legatarissen die samen tot de volledige erfenis worden geroepen, zal de aanwas ervoor zorgen dat de overblijvende legataris alles ontvangt indien één van hen verwerpt of is vooroverleden [6](#page=6).
#### 3.3.2 De verdeling van schulden
* **Algemeen legataris:** Is gehouden tot alle schulden van de nalatenschap [6](#page=6).
* **Legataris onder algemene titel:** Is gehouden tot zijn aandeel in de schulden [6](#page=6).
* **Bijzonder legataris:** Is niet gehouden tot schulden, tenzij de betaling van schulden voorgaat op de afgifte van het bijzondere legaat en er onvoldoende netto-actief is. Indien een onroerend goed bezwaard is met een hypotheek die niet kan worden geweerd, kan de bijzondere legataris hiervan verhaal zoeken bij andere erfgenamen of legatarissen, tenzij de testator heeft bepaald dat het goed 'vrij en onbelast' moet worden afgeleverd. Bijzondere legaten kunnen ook onderhevig zijn aan inkorting indien de reserve van bepaalde erfgenamen zou zijn aangetast [6](#page=6).
> **Tip:** Zowel algemene als algemene titel legatarissen kunnen de nalatenschap aanvaarden onder voorrecht van boedelbeschrijving of verwerpen [6](#page=6).
#### 3.3.3 Opbrengsten (vruchten) uit nalatenschappen
De opbrengsten (zoals huurgelden of rente) uit een nalatenschap komen de legatarissen toe vanaf een bepaald moment:
* **Algemene legataris / legataris onder algemene titel:** Recht op de vruchten vanaf de datum van overlijden [6](#page=6).
* **Bijzonder legataris:** Recht op de vruchten vanaf de vordering tot afgifte of vanaf de vrijwillige afgifte van het gelegateerde goed [6](#page=6).
De testator kan echter bij testament een afwijkende regeling bepalen [6](#page=6).
#### 3.3.4 Heling
In het erfrecht wordt de bijzonder legataris niet vervolgd voor heling in die zin dat hij het goed niet zou mogen ontvangen. Wel kan hij vervolgd worden voor diefstal of misbruik van vertrouwen, en verplicht worden tot betaling van schadevergoeding [6](#page=6).
---
# Reserve en beschikbaar deel
Dit gedeelte behandelt de reserve, een wettelijk beschermd deel van de nalatenschap voor bepaalde erfgenamen, en het beschikbaar deel, waarover de erflater vrij kan beschikken.
### 4.1 De reserve
De reserve is het deel van het vermogen dat voorbehouden is voor bepaalde personen, namelijk de afstammelingen en de langstlevende echtgenoot (LLE). Het vertegenwoordigt minimale erfrechtelijke aanspraken die de wetgever dwingend oplegt. Dit betekent dat het erfrecht van deze familieleden niet volledig kan worden uitgesloten. Het restant van de nalatenschap, waarover de erflater vrij kan beschikken, wordt het beschikbaar deel genoemd [7](#page=7).
#### 4.1.1 Wie geniet de reservebescherming?
De reservebescherming geldt in principe voor afstammelingen en de langstlevende echtgenoot [7](#page=7).
* **Afstammelingen:** Dit zijn kinderen waarvan de afstamming vaststaat, inclusief geadopteerde kinderen, en waar plaatsvervulling mogelijk is [7](#page=7).
* **Langstlevende echtgenoot (LLE):** Dit is de echtgenoot die op de dag van overlijden nog gehuwd was met de overledene (de De Cuijper - DC) [7](#page=7).
De reservebescherming is echter niet absoluut en kan onder bepaalde omstandigheden gedeeltelijk of zelfs volledig worden weggenomen [7](#page=7).
#### 4.1.2 Wie is uitgesloten van de reservebescherming?
Niet-reservataire erfgenamen zijn onder andere ascendenten (ouders, grootouders), bevoorrechte zijverwanten en niet-bevoorrechte zijverwanten, evenals de langstlevende partner (LLP). De erflater kan deze categorieën weliswaar onterven of hun erfdeel beperken [7](#page=7).
Voor behoeftige ascendenten bestaat er echter een bijzondere beschermingsmaatregel in de vorm van een onderhoudsvordering ten laste van de nalatenschap [7](#page=7).
* **Voorwaarden voor onderhoudsvordering door ascendenten:**
* De overledene (DC) laat geen erfgenamen van de eerste orde na [8](#page=8).
* De ascendent is op het moment van overlijden behoeftig [8](#page=8).
* De aanwezigheid van een LLE of LLP is irrelevant [8](#page=8).
* Het levensonderhoud kan worden toegekend in de vorm van een kapitaal of een lijfrente [8](#page=8).
* De vordering is maximaal beperkt tot een kwart (¼) van de fictieve rekenmassa (rekenboedel) per ascendent [8](#page=8).
* De ascendent hoeft niet noodzakelijk als wettelijke erfgenaam te zijn opgeroepen; de erflater kan bijvoorbeeld testamentair de LLE of LLP alles laten erven [8](#page=8).
#### 4.1.3 Onder welke voorwaarden geniet de erfgenaam de reservebescherming?
Om van de reservebescherming te kunnen genieten, moet een erfgenaam aan de volgende voorwaarden voldoen:
* **Wettelijk erfgenaam zijn:** De erfgenaam moet opgeroepen zijn tot de erfenis en deze aanvaard hebben. Indien een afstammeling verwerpt, kan plaatsvervulling optreden [8](#page=8).
* **Zich beroepen op de reservebescherming:** Dit recht kan door de erflater niet worden ontnomen. De reserve moet berekend worden, en als deze niet uit de aanwezige goederen van de nalatenschap kan worden toegekend, kan de reservataire erfgenaam "inkorting" vragen. Het eigen recht op reservebescherming haalt de reservataire erfgenaam uit de wet [8](#page=8).
* **Tijdstip van uitoefening:** Het recht op reservebescherming kan pas worden uitgeoefend na het openvallen van de nalatenschap. Afstammelingen of de echtgenoot kunnen niets ondernemen tegen giften die de erflater bij leven doet. Als het schenkingsgedrag verontrustend is, kunnen zij wel beschermingsmaatregelen vragen aan de rechter, zoals het vorderen van de nietigheid van een schenking [8](#page=8).
#### 4.1.4 Waartegen is de reservataire erfgenaam beschermd?
De reserve beschermt tegen het **ten kosteloze titel weggeven** van goederen door de erflater. Het biedt **geen bescherming** tegen handelingen onder bezwarende titel, omdat hierbij iets anders in de plaats komt, zoals geld of een ander goed. Bijvoorbeeld, de verkoop van een appartement aan de kust, met de opbrengst waarvan kunstwerken worden aangekocht, valt hier niet onder [8](#page=8).
De reservebescherming kan niet worden ingeroepen om niet te moeten bijdragen in de lasten van de erfenis. De reserve wordt immers berekend op de nettoboedel (rekenboedel) na aftrek van de schulden. De bescherming is louter kwantitatief: de lasten die op het erfdeel wegen, worden gekwantificeerd [8](#page=8).
Voorbeelden van lasten die op het erfdeel mogen wegen, zolang de nettowaarde niet onder de minimumreserve zakt, zijn bedingen van uitsluiting uit het gemeenschappelijk vermogen (GV), bedingen van uitsluiting van het wettelijk vermogen (VG) op erfdelen van minderjarige kinderen, bewijsclausules, of een gift met een doorgeefplicht (gift de residuo). Wettelijke lasten op de reserve zijn onder andere het vruchtgebruik (VG) van de LLE op de gehele nalatenschap, en het VG van de LLP op de gezinswoning en huisraad [9](#page=9).
#### 4.1.5 Hoe wordt de reservataire erfgenaam beschermd?
De bescherming van de reservataire erfgenaam gebeurt op verschillende manieren, met name door de omvang van de reserve en de berekening van de rekenboedel, gevolgd door de aanrekening van schenkingen en, indien nodig, inkorting.
##### 4.1.5.1 Omvang van de reserve
* **Reserve van de afstammelingen:** Dit is een globale reserve van de helft (½) van de rekenboedel. Het aantal kinderen speelt hierbij geen rol. In geval van samenloop met de LLE, wordt de reserve in vruchtgebruik gegeven. Een kind dat een schenking in volle eigendom (VE) ontvangt als voorschot op het erfdeel, behoudt deze volle eigendom [9](#page=9).
* **Reserve van de LLE:** Deze is in vruchtgebruik (VG) ongeacht het huwelijksstelsel of samenloop. De LLE heeft een concrete reserve, met name het VG op de gezinswoning en huisraad, en een abstracte reserve, die gelijk is aan de helft in VG van de nalatenschap. De LLE heeft dus minstens recht op het VG van de gezinswoning en huisraad, zelfs als dit meer is dan de helft van de nalatenschap. Indien dit minder is dan de helft in VG, wordt er bijgepast tot de helft in VG is bereikt [9](#page=9).
##### 4.1.5.2 De rekenboedel
De reserve en het beschikbaar deel worden berekend als een breukdeel van de zogenaamde "rekenboedel". Dit wordt stap voor stap bepaald [9](#page=9):
1. Vastleggen van de waarde van de aanwezige goederen op de overlijdensdatum [9](#page=9).
2. Aftrekken van de schulden van de nalatenschap [9](#page=9).
3. "Fictief" toevoegen van de waarde van gedane schenkingen [9](#page=9).
4. Bepalen van de totale netto-waarde van de rekenboedel, waarna de reserve en het beschikbaar deel kunnen worden berekend [9](#page=9).
5. Aanrekenen van de gedane schenkingen om te bepalen of de reservataire erfgenaam nog iets moet krijgen of dat er nog iets beschikbaar is [9](#page=9).
##### 4.1.5.3 Aanrekening van de schenkingen
Schenkingen die aan de reservataire erfgenaam zijn gedaan, worden aangerekend op diens erfdeel. Dit is van toepassing op zowel de concrete als de abstracte reserve. Legaten, die nog niet zijn uitgekeerd op de overlijdensdatum, kunnen ook worden ingekort als de reserve van reservataire erfgenamen hierdoor wordt aangetast [13](#page=13) [9](#page=9).
##### 4.1.5.4 Inkorting
Inkorting is de ultieme stap om ervoor te zorgen dat reservataire erfgenamen hun wettelijk voorbehouden deel ontvangen. Als alle legaten zijn uitgekeerd en er nog steeds een tekort is voor de reservataire erfgenamen, zullen de legatarissen moeten inboeten [10](#page=10).
Er zijn twee vormen van inkorting:
1. **Inkorting in waarde:** De begiftigde van een schenking of legaat wordt verplicht de waarde, of een deel ervan, uit te betalen aan de reservataire erfgenaam [10](#page=10).
2. **Inkorting in natura:** De begiftigde van een legaat wordt verplicht af te zien van het legaat of een gedeelte ervan, waarna de goederen toekomen aan de reservataire erfgenaam [10](#page=10).
**Kenmerken van inkorting:**
* Vindt plaats na het openvallen van de nalatenschap [10](#page=10).
* Is een onderdeel van de vereffening-verdeling [10](#page=10).
* Kan in onderling overleg of via een gerechtelijke procedure gebeuren [10](#page=10).
* Moet gevraagd worden door de reservataire erfgenaam [10](#page=10).
* Elke reservataire erfgenaam kan individueel oordelen over zijn standpunt [10](#page=10).
**Inkorting van legaten:**
* **Legaten als voorschot op erfdeel:** Als een testament een legaat voorziet aan een afstammeling die ook wettelijke erfgenaam is, wordt dit legaat aangerekend op diens kavel. Een vermoeden van vrijstelling van inbreng geldt voor algemene legaten of legaten ten algemene titel aan afstammelingen die ook wettelijke erfgenaam zijn; deze worden dan aangerekend op het beschikbaar erfdeel [10](#page=10).
* **Legaten die geen voorschot op erfdeel zijn:** Deze kunnen enkel worden uitgekeerd als er voldoende beschikbaar deel overblijft. Indien het beschikbaar deel onvoldoende is, worden deze legaten ingekort. De algemene regel voor de inkorting van legaten is in natura, tenzij de erflater uitdrukkelijk anders bepaalt [11](#page=11).
**Inkorting van schenkingen:**
Indien de inkorting op legaten niet volstaat, volgt de inkorting op schenkingen. Dit gebeurt niet op evenredige wijze, maar start met de meest recente schenking. De erflater kan hiervan niet afwijken; de reservataire erfgenaam moet altijd zijn minimum ontvangen. De algemene regel voor inkorting van schenkingen is in waarde, met als uitzondering de inkorting in natura [11](#page=11).
**Verjaring van de vordering tot inkorting:**
* De algemene verjaringstermijn bedraagt 30 jaar [11](#page=11).
* Als de inkortingsplichtige zelf erfgenaam is, moeten de reservataire erfgenamen de inkorting vorderen ten laatste op de dag van de vereffening-verdeling [11](#page=11).
* Als de inkortingsplichtige geen erfgenaam is, verjaart de vordering 2 jaar na de sluiting van de vereffening-verdeling. De begiftigde derde kan echter een standpunt vragen aan de reservataire erfgenamen, die binnen één jaar na ingebrekestelling moeten antwoorden en vervolgens nog 2 jaar de tijd hebben om de inkortingsvordering in te stellen [11](#page=11).
### 4.2 Verzaking aan de reservebescherming
Verzaking aan het recht op inkorting door reservataire erfgenamen is mogelijk na het openvallen van de nalatenschap. Dit kan gebeuren via een eenzijdig beding in een notariële schenkingsakte of via een globale erfovereenkomst tussen ouders en kinderen, waarbij evenwicht wordt gegarandeerd en er afstand wordt gedaan van inbreng en inkorting [12](#page=12).
### 4.3 De reserve van de langstlevende echtgenoot (LLE)
De reserve van de LLE kan zowel concreet als abstract zijn [12](#page=12).
* **Concrete reserve:** Dit betreft het vruchtgebruik (VG) op de gezinswoning en de huisraad. Er is geen reservebescherming voor de gezinswoning indien deze van een derde is, in VG bij de DC is met een uitdovend VG, of geschonken is aan een derde voor het huwelijk met voorbehoud van VG of woonrecht voor de erflater. Er is wel reservebescherming indien de gezinswoning werd gehuurd door de erflater, in onverdeeldheid met de LLE is, deel uitmaakt van het gemeenschappelijk vermogen, of in onverdeeldheid met derden strekt tot gezinswoning. Indien de concrete reserve van de LLE wordt aangetast, volgt steeds een inkorting in natura [12](#page=12).
* **Abstracte reserve:** Dit omvat het VG op de helft (½) van de rekenboedel. Schenkingen en legaten die de abstracte reserve van de LLE aantasten, worden ingekort voor het VG, wat resulteert in een inkortingsschuld in geldelijke waarde [13](#page=13).
#### 4.3.1 Andere afwijkende regels voor de reserve van de LLE
* **Schenkingen gedaan voor het huwelijk:** De LLE kan geen inkorting vragen voor schenkingen die vóór het huwelijk met haar zijn gedaan [13](#page=13).
* **VG bij wettelijke terugkeer:** Het VG dat de LLE erft in geval van wettelijke terugkeer (anomaal erfrecht) moet worden aangerekend op haar reservataire VG [13](#page=13).
* **WTOV (Waarde van testamentaire ordes):** De waarde van dit VG wordt niet opgenomen in de rekenboedel, maar de LLE erft het wel, en het wordt aangerekend op de reserve [13](#page=13).
* **Schenkingen aan de LLE:** Deze moeten worden aangerekend op het reservataire erfdeel van de LLE [13](#page=13).
#### 4.3.2 Ontneming en afstand van de reserve van de LLE
De reserve van de LLE kan onder bepaalde omstandigheden worden ontnomen of er kan afstand van worden gedaan:
* **Ontneming door onterving bij feitelijke scheiding of echtscheidingseis:** De erflater kan de echtgenote onterven indien zij al meer dan 6 maanden gescheiden wonen, er een aantoonbare verstoring van de verstandhouding is (bv. gerechtelijke akte of ingediende eis tot echtscheiding), of via een ontervend testament [13](#page=13).
* **Erfrechtelijk beding bij EOT (echtscheiding onderlinge toestemming):** Echtgenoten kunnen in de regelingakte afspreken hoe het wettelijk erfrecht behouden blijft, gedeeltelijk behouden blijft, voor één van beiden wel/niet behouden blijft, enkel voor de abstracte of concrete reserve geldt, of volledig wordt ontnomen [13](#page=13).
* **Erfrechtelijk beding bij samenloop met stiefkinderen ("valkeniersclausule"):** Dit is toegelaten indien minstens één partner kinderen heeft uit een vorige relatie en kan dienen ter bescherming van de erfrechten van voorkinderen of van de echtgenoot met voorkinderen. Het recht op bewoning van minstens 6 maanden kan aan de LLE niet worden ontnomen. Deze regeling kan worden opgenomen in de huwelijksovereenkomst, is niet per definitie globaal en is vatbaar voor herziening [13](#page=13).
* **Onderhoudsvordering voor de onterfde echtgenote:** Een onterfde LLE die behoeftig is, of een LLE die te weinig erft voor levensonderhoud, kan binnen een jaar na het overlijden een onderhoudsvordering instellen [13](#page=13).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Gift | Een rechtshandeling waarbij iemand uit vrijgevigheid kosteloos een zaak aan een ander overdraagt, kenmerkend door een vrijwillige schenking en de intentie tot geven (animus donandi). |
| Rechtshandeling ten kosteloze titel | Een juridische handeling waarbij een partij zich ten gunste van een ander verbindt zonder daarvoor een tegenprestatie te ontvangen, zoals bij een schenking. |
| Animus donandi | De intentie of wil om te schenken; de psychologische component die essentieel is voor het bestaan van een gift, waarbij de schenker vrijwillig afstand doet van een goed. |
| Schenking | Een specifiek type gift dat wordt gekenmerkt als een plechtig contract, met onmiddellijke en onherroepelijke afstand van het goed ten voordele van de begiftigde, die deze dient te aanvaarden. |
| Legaat | Een testamentaire gift, dat wil zeggen, een beschikking in een testament waarbij een deel van het vermogen van de erflater wordt overgedragen aan een aangeduide begunstigde na het overlijden van de erflater. |
| Bankgift | Een schenking die wordt uitgevoerd via een bankoverschrijving, waarbij de schenker verarmt en de intentie tot geven expliciet of impliciet wordt aangetoond, en de aanvaarding door de begiftigde meestal niet strikt noodzakelijk is. |
| Testament | Een eenzijdige, herroepelijke en plechtige rechtshandeling waarbij een persoon zijn laatste wil kenbaar maakt, met betrekking tot zijn vermogen of andere zaken na zijn overlijden. |
| Testamentaire erfgenaam (Legataris) | Een persoon die door middel van een testament is aangeduid om goederen of een deel van het vermogen van de erflater te ontvangen. |
| Eigenhandig testament | Een testament dat volledig door de testator zelf met de hand is geschreven, gedateerd en ondertekend, waarbij bepaalde vormvereisten strikt gevolgd moeten worden. |
| Notarieel testament | Een testament dat wordt opgesteld door een notaris, in aanwezigheid van getuigen of een andere notaris, volgens specifieke procedurele formaliteiten zoals dicteren en voorlezen. |
| Testament in internationale vorm | Een testament opgesteld volgens de bepalingen van het Verdrag van Washington, dat schriftelijk is, in elke taal mag zijn en wordt opgesteld in aanwezigheid van een notaris en twee getuigen. |
| Herroeping van testament | Het intrekken of wijzigen van een eerder opgesteld testament door de testator middels een nieuw testament, waarbij strikte regels gelden om de juridische geldigheid te waarborgen. |
| Algemeen legaat | Een legaat waarbij de begiftigde tot de gehele nalatenschap wordt geroepen, wat inhoudt dat hij of zij alles erft wat niet aan anderen is vermaakt, inclusief de plicht om schulden en andere legaten te voldoen. |
| Legaat onder algemene titel | Een legaat dat betrekking heeft op een breukdeel van de gehele nalatenschap, of op een specifiek deel ervan zoals alle onroerende goederen of alle roerende goederen, of een combinatie daarvan. |
| Bijzonder legaat | Een legaat waarbij een specifiek, individueel bepaald goed uit de nalatenschap wordt nagelaten aan een legataris, zoals een huis, een kunstwerk of een verzameling. |
| Aanwas | Een principe in het erfrecht waarbij het deel van een erfgenaam of legataris dat niet wordt aanvaard of waarvoor de persoon vooroverlijdt, ten goede komt aan de overige mede-erfgenamen of mede-legatarissen, afhankelijk van hun aandelen. |
| Reserve | Het deel van het vermogen van de erflater dat wettelijk is voorbehouden voor bepaalde erfgenamen, de zogenaamde reservataire erfgenamen (afstammelingen en langstlevende echtgeno(o)t(e)), en niet vrij door de erflater kan worden weggegeven. |
| Beschikbaar deel | Het gedeelte van de nalatenschap waarover de erflater vrijelijk kan beschikken via schenkingen of legaten, na aftrek van de reserve van de reservataire erfgenamen. |
| Reservataire erfgenaam | Een erfgenaam die wettelijk beschermd is en aanspraak kan maken op een minimumdeel van de nalatenschap, de reserve. Dit zijn doorgaans de afstammelingen en de langstlevende echtgeno(o)t(e). |
| Rekenboedel (Fictieve massa) | Een theoretische massa die wordt samengesteld door de waarde van de aanwezige goederen op overlijdensdatum te nemen en daar de waarde van gedane schenkingen aan toe te voegen, na aftrek van de schulden, om de omvang van de reserve en het beschikbaar deel te berekenen. |
| Inkorting | Een juridische actie die door reservataire erfgenamen kan worden ingesteld om ervoor te zorgen dat hun wettelijke reserve wordt gerespecteerd, door schenkingen of legaten die deze reserve aantasten, terug te vorderen, hetzij in waarde, hetzij in natura. |
| Vruchtgebruik (VG) | Een zakelijk recht dat de houder (vruchtgebruiker) het recht geeft om te genieten van de opbrengsten (vruchten) van andermans goed, alsook het recht om het goed te gebruiken, zonder de aard ervan te veranderen. |
| Wettelijke terugkeer | Een specifieke vorm van anomaal erfrecht waarbij goederen die de erflater heeft verkregen via een bepaalde ascendent, na diens overlijden, terugkeren naar die ascendent of diens afstammelingen indien de erflater zonder eigen afstammelingen overlijdt. |
| Valkeniersclausule | Een clausule in een huwelijkscontract of erfovereenkomst die de erfrechten regelt in geval van samenloop met stiefkinderen, met als doel de belangen van zowel de langstlevende echtgeno(o)t(e) als de voorkinderen te beschermen. |
Cover
Familierecht - afstamming, huwelijk, echtscheiding.pptx
Summary
# Inleiding tot familierecht en familiaal vermogensrecht
Dit deel introduceert het vakgebied van het familierecht en familiaal vermogensrecht, definieert deze domeinen en schetst de structuur van het familiaal vermogensrecht.
## 1. Inleiding tot familierecht en familiaal vermogensrecht
### 1.1 Het OPO: Een Overzicht
Dit opleidingsonderdeel (OPO) behandelt het personen- en familierecht, met een specifieke focus op de aspecten die van invloed zijn op het familiaal vermogensrecht.
### 1.2 Definities en Afbakening
* **Personenrecht:** Regelt het statuut van een persoon als individu en juridisch subject, inclusief de regels rond de persoonlijkheid, bekwaamheid en het einde ervan.
* **Familierecht:** Regelt het statuut van een persoon in relatie tot anderen. Dit omvat:
* Verhoudingen die ontstaan uit voortplanting en daarmee vergelijkbare verhoudingen.
* Verhoudingen van personen die zich in een samenlevingsverband bevinden, vaak (maar niet noodzakelijk) gebaseerd op seksualiteit.
### 1.3 Familiaal Vermogensrecht: Vier Pijlers
Het familiaal vermogensrecht regelt in hoofdzaak de patrimoniale (vermogensrechtelijke) gevolgen van familierechtelijke verhoudingen. Het wordt onderverdeeld in vier hoofdgebieden:
1. **Huwelijksvermogensrecht:** De regels die gelden tussen echtgenoten betreffende hun vermogen. Dit omvat het primaire en secundaire stelsel.
2. **Samenwoningsrecht:** Dit onderdeel dient voor zelfstudie.
3. **Schenkingen:** Regels betreffende schenkingen tussen levenden.
4. **Erfrecht:** Zowel intestaat (wettelijk) als testamentair (op basis van een testament) erfrecht.
### 1.4 Evolutie van de Wetgeving
De wetgeving inzake personen-, familie- en relatievermogensrecht is in volle evolutie. Belangrijke recente wijzigingen betreffen de invoering van nieuwe Boeken in het Burgerlijk Wetboek:
* **Boek 2, Titel 3 NBW: "Relatievermogensrecht" (vanaf 1 juli 2022):** Dit heeft impact op het huwelijksvermogensrecht, met name de nummering en de codificatie van het wettelijk stelsel en scheiding van goederen. Het primaire stelsel (art. 212-224 OBW) blijft ongewijzigd.
* **Boek 4 NBW: "Nalatenschappen, schenkingen en testamenten" (vanaf 1 juli 2022):** Dit betreft het erfrecht. De invoering van dit boek heeft voornamelijk codificatie tot gevolg, zonder inhoudelijke wijziging aangezien het erfrecht in 2018 al grondig gewijzigd werd.
Voor de toepassing van de wet is het belangrijk om de correcte nummers in het Nieuw Burgerlijk Wetboek (NBW) en Oud Burgerlijk Wetboek (OBW) te raadplegen.
### 1.5 Personenrecht: Persoonlijkheid en Bekwaamheid
#### 1.5.1 De Persoon en Persoonlijkheid
* **Persoon:** Iedere drager van rechten en plichten.
* **Persoonlijkheid:** Het geheel van rechten en plichten van een persoon.
* **Onderscheid:** Natuurlijke persoon versus rechtspersoon.
* **Ontstaan van persoonlijkheid (natuurlijke persoon):** Vanaf de geboorte, op voorwaarde van levend en levensvatbaar geboren zijn. Een beperkte retroactieve werking is mogelijk in het voordeel van het kind (bv. erfrechten).
* **Einde van persoonlijkheid (natuurlijke persoon):** Tot aan de dood. Juridische dood wordt vastgesteld wanneer alle vitale functies definitief uitgevallen zijn. Legaal uitgevoerde euthanasie wordt gelijkgesteld met de natuurlijke dood.
#### 1.5.2 Bekwaamheid van de Persoon
* **Rechtsbekwaamheid:** Het hebben van rechten en plichten. In principe is iedere persoon rechtsbekwaam. Uitzonderingen kunnen gelden voor vreemdelingen, strafrechtelijk veroordeelden en rechtspersonen.
* **Handelingsbekwaamheid:** De bekwaamheid om rechtsgeldig wil te uiten en rechtshandelingen te stellen.
* **Principe:** Iedere persoon is in principe handelingsbekwaam (art. 488 OBW).
* **Uitzonderingen:** Niet-ontvoogde minderjarigen en beschermde meerderjarige personen die voor alle rechtshandelingen handelingsonbekwaam werden verklaard (algemeen handelingsonbekwaam).
* **Gedeeltelijke handelings(on)bekwaamheid:** Ontvoogde minderjarigen en beschermde personen die slechts voor specifieke rechtshandelingen onbekwaam werden verklaard.
* **Gevolgen handelingsonbekwaamheid:** Kan leiden tot vertegenwoordiging (volledig) of bijstand/toestemming/verzet (beperkt).
* **Onderscheid:** Handelingsbekwaamheid is niet hetzelfde als wilsbekwaamheid of oordeelsbekwaamheid (medisch recht).
### 1.6 Afstamming: Juridische Band tussen Kind en Ouders
Afstamming regelt de juridische band tussen een kind en zijn ouders, waaruit rechten en plichten voortvloeien.
#### 1.6.1 Oorspronkelijke Afstamming
De oorspronkelijke afstamming is de band die zoveel mogelijk gebaseerd is op de biologische realiteit, maar ook op sociale werkelijkheid of intentie.
* **Regels:** Een kind kan niet met meer dan twee personen een oorspronkelijke afstammingsband hebben (moeder alleen, moeder en vader, of moeder en meemoeder).
* **Principe:** De wetgever gaat in beginsel uit van de biologische realiteit, maar kent ook veel betekenis toe aan sociologisch ouderschap, rechtszekerheid, familiale banden en rust binnen gezinnen.
* **Adoptie:** Vormt een juridische instelling (gewone adoptie of volle adoptie) die een andere vorm van afstamming creëert.
#### 1.6.2 Moederschapsband
* **Vaststelling:** De moederafwstamming is eenvoudig vast te stellen volgens het principe "*mater semper certa est*" (de moeder is altijd zeker).
* **Geboorteakte:** De persoon die als moeder in de geboorteakte is vermeld, is de juridische moeder (art. 312 BW).
* **Anonieme bevalling:** Is in België niet mogelijk (art. 42 BW), hoewel er via een vondelingenschuif wel een optie is om het kind achter te laten zonder spoor naar de moeder.
#### 1.6.3 Vaderschapsband
De vaststelling van het vaderschap kent twee hoofdscenario's: binnen en buiten het huwelijk.
##### 1.6.3.1 Binnen het Huwelijk (Vaderschapsregel)
* **Principe:** "*Pater est quem nuptiae demonstrant*" (de vader is degene die het huwelijk aanwijst). De echtgenoot is de vader van het kind dat geboren is tijdens het huwelijk of binnen 300 dagen na de ontbinding of nietigverklaring ervan (art. 315 BW).
* **Toepassingsgebied:** Geldt wanneer er een huwelijk is met de moeder en het moederschap is vastgesteld. De 300-dagenregel geldt bij ontbinding door echtscheiding, overlijden van een partner, of nietigverklaring van het huwelijk.
* **Uitzonderingen:** Specifieke bepalingen regelen gevallen van afwezige echtgenoot of "verdachte gevallen" (art. 316-317 BW) waarbij de vaderschapsregel niet geldt ondanks het huwelijk.
##### 1.6.3.2 Buiten het Huwelijk
Er zijn twee mogelijkheden tot vaststelling van het vaderschap buiten het huwelijk:
1. **Erkenning:**
* **Initiatief:** Door de beweerde vader.
* **Voorwaarden:** Enkel mogelijk indien er geen vader is op grond van de vaderschapsregel (en geen meemoeder). Meerdere erkenningen zijn mogelijk, maar enkel de eerste heeft uitwerking zolang deze niet vernietigd wordt.
* **Hoe:** In de akte van geboorte of een authentieke akte. Prenatale erkenning is mogelijk, maar heeft pas gevolgen bij een levend en levensvatbaar geboren kind.
* **Toestemmingen:** Afhankelijk van het kind:
* Meerderjarig of ontvoogd minderjarig kind: Vereist toestemming van het kind, zonder verhaal tegen weigering.
* Minderjarig kind: Vereist toestemming van de moeder én het kind (vanaf 12 jaar). Tegen weigering kan verhaal worden aangetekend bij de rechtbank, die oordeelt in het belang van het kind.
2. **Gerechtelijke vaststelling van het vaderschap:**
* **Wanneer:** Wanneer er geen vader is op grond van de vaderschapsregel, er geen erkenning is, en er geen meemoeder is (art. 322 BW).
* **Vordering ingesteld tegen:** De beweerde vader.
* **Wie vordert:** Het kind, de moeder, of de beweerde vader (vaak via een "twee-in-één-vordering" waarbij het bestaande juridische vaderschap wordt betwist en diens eigen vaderschap wordt vastgesteld).
* **Bewijs:** Op basis van alle wettelijke middelen, met name DNA-onderzoek en het "bezit van staat" (het gedragen worden als kind van de beweerde vader).
* **Verzet:** Tegen de vordering tot gerechtelijke vaststelling kan verzet worden aangetekend door het kind (vanaf 12 jaar) en/of de moeder. De rechtbank oordeelt in het belang van het kind.
#### 1.6.4 Betwisting van het Vaderschap
Betwisting houdt in dat bepaalde personen het vaderschap van de juridische vader aanvechten, omdat zij menen dat hij niet de biologische vader is.
* **Op basis van de vaderschapsregel (art. 318 BW):**
* **Wie mag betwisten:** Moeder, kind, juridische vader, of de man die het vaderschap opeist (beweerde biologische vader).
* **Termijnen:** Korte vervaltermijnen, met uitzonderingen voor het kind op basis van belangenafweging.
* **Bewijs:** Bewijzen dat de echtgenoot niet de biologische vader is, vaak met DNA-onderzoek. Bij weigering tot medewerking kan een feitelijk vermoeden ontstaan.
* **"Twee-in-één-vordering":** Een gecombineerde vordering waarbij het juridische vaderschap wordt betwist en tegelijkertijd het eigen vaderschap wordt vastgesteld. Dit is enkel gegrond indien het biologisch vaderschap van de eiser vaststaat en er geen verzet is van bepaalde personen.
* **Op basis van erkenning (art. 330 BW):**
* **Wanneer:** Wanneer een eerder gedane erkenning kan worden betwist.
* **Wie mag betwisten:** Moeder, kind, de erkenner zelf, of de man die het vaderschap opeist.
* **Termijnen:** Gelijkaardig aan de betwisting op basis van de vaderschapsregel.
* **Bewijs:** Bewijzen dat de erkenner niet de biologische vader is.
* **Gevolg:** Bij succesvolle betwisting wordt de afstammingsband retroactief tenietgedaan.
#### 1.6.5 Afstamming na Medisch Begeleide Voortplanting en van Moederszijde
* **Medisch Begeleide Voortplanting (MBV):** De juridische afstamming wordt vastgesteld op basis van de toestemming van de wensouders tot het ouderschapsproject, ongeacht de biologische realiteit. De man die instemt met donorinseminatie van zijn echtgenote, kan zijn vaderschap niet betwisten op basis van een gebrek aan biologische band (art. 318, §4 BW).
* **Meemoederschap:** De regels voor vaststelling en betwisting van het vaderschap gelden analoog voor het meemoederschap. Een kind kan echter niet tegelijkertijd een vader en een meemoeder hebben.
### 1.7 Huwelijk
#### 1.7.1 Totstandkoming
* **Begrip:** Een privaatrechtelijke instelling, gebaseerd op een vormelijk contract, die rechtsbescherming verleent aan een op seksualiteit gesteunde bestendige levensgemeenschap tussen twee personen.
* **Grondvoorwaarden:**
* **Toestemmen:** Het aangaan van een doelgebonden levensgemeenschap. Schijnhuwelijken zijn vatbaar voor vernietiging.
* **Wilsgebreken:** Klassieke wilsgebreken (bedrog, dwaling, benadeling) zijn in principe niet inroepbaar, behalve bij dwaling omtrent de identiteit van de persoon. Geweld en bedreiging kunnen wel worden ingeroepen.
* **Huwelijksbeletselen:** Verbod op bloed- of aanverwantschap in bepaalde graden, en verbod op bigamie. Ontheffing is in sommige gevallen mogelijk.
* **Vormvoorwaarden:** Aangifte van het huwelijk, openbare voltrekking voor de ambtenaar van de burgerlijke stand, met mogelijks getuigen. Het burgerlijk huwelijk gaat vooraf aan het religieuze huwelijk.
* **Sancties:** Preventief (uitstel, weigering) of achteraf (nietigverklaring, die *ex tunc* werkt).
#### 1.7.2 Einde
Het huwelijk kan eindigen door:
* **De dood van een van de echtgenoten.**
* **Echtscheiding:**
* **Onherstelbare ontwrichting van het huwelijk (art. 229 BW):** Het voortzetten van de samenleving is onmogelijk geworden. Dit is geen schuldvraag meer. De ontwrichting kan rechtstreeks worden aangetoond of blijken uit een feitelijke scheiding van minimaal 1 jaar (één echtgenoot vraagt ES) of 6 maanden (beide echtgenoten vragen ES).
* **Onderlinge toestemming (EOT) (art. 230 BW):** Beide echtgenoten zijn akkoord over de ontbinding en de gevolgen ervan (vermogensrechtelijk, persoonlijk, alimentair).
* **Procedure:** De procedure kan variëren afhankelijk van de grond, maar omvat een gerechtelijke fase met mogelijke voorlopige maatregelen. Echtscheiding werkt *ex nunc* (vanaf nu), met uitzondering van vermogensrechtelijke gevolgen die terugwerken tot de instelling van de vordering.
### 1.8 Wettelijke Samenwoning
* **Begrip:** De toestand van samenleven van twee personen die een verklaring hebben afgelegd overeenkomstig artikel 1476 BW.
* **Grondvoorwaarden:** Toestemmen (levenspartners of economische overwegingen). Schijnwettelijke samenwoning is mogelijk. Wilsgebreken uit het contractenrecht zijn van toepassing.
* **Vormvoorwaarden:** Schriftelijke verklaring aan de ambtenaar van de burgerlijke stand.
* **Sancties:** Preventief (uitstel, weigering) of achteraf (nietigverklaring, die *ex tunc* werkt).
* **Einde:** Door huwelijk van één van de samenwoners, overlijden van één van hen, of een verklaring bij de ambtenaar van de burgerlijke stand. Wettelijke samenwoning dient te worden onderscheiden van feitelijke samenwoning, die geen wettelijke bescherming biedt.
**Tip:** Bij het bestuderen van dit onderwerp is het cruciaal om de verschillende wettelijke bepalingen (artikelen uit het OBW en NBW) en de specifieke procedures nauwkeurig te kennen. De jurisprudentie, met name de arresten van het Grondwettelijk Hof, is eveneens van groot belang voor de interpretatie en toepassing van de wet.
---
# Huwelijksvermogensrecht en erfrecht: vernieuwingen
Dit deel behandelt de veranderingen in het huwelijksvermogensrecht en erfrecht door de invoering van het Nieuw Burgerlijk Wetboek (NBW) en de nieuwe nummering van artikelen.
## 2. Vernieuwingen in het huwelijksvermogensrecht en erfrecht
Het Burgerlijk Wetboek (BW) ondergaat ingrijpende veranderingen, met name door de invoering van nieuwe boeken en titels. Deze hervormingen hebben een directe impact op het huwelijksvermogensrecht en het erfrecht.
### 2.1 De hervorming van het Burgerlijk Wetboek
Verschillende boeken van het BW zijn aangepast of hervormd. Belangrijk voor dit OPO zijn:
* **Boek 2, Titel 3 NBW: "Relatievermogensrecht"**: Deze titel trad in werking op 1 juli 2022 en heeft geleid tot een nieuwe nummering van de artikelen die het huwelijksvermogensrecht regelen, specifiek het secundaire stelsel (wettelijk stelsel en conventionele stelsels zoals scheiding van goederen).
* **Boek 4 NBW: "Nalatenschappen, schenkingen en testamenten"**: Dit boek trad in werking op 1 juli 2022 en brengt een nieuwe nummering voor het erfrecht met zich mee. Er was echter reeds in 2018 een grondige inhoudelijke wijziging van het erfrecht.
De volgende onderdelen blijven, ondanks de hervormingen, grotendeels ongewijzigd en vallen onder het oude Burgerlijk Wetboek (OBW):
* Het primair huwelijksvermogensstelsel (artikelen 212-224 OBW, Boek 1, Titel 5, "Het Huwelijk").
* De hoofdstukken "Afstamming" en "Huwelijk en echtscheiding" binnen het Personen- en familierecht.
### 2.2 Impact op het studiedeel
De vernieuwingen hebben specifieke gevolgen voor de te bestuderen leerstof:
* **Huwelijksvermogensrecht**:
* Het **primair huwelijksvermogensstelsel** blijft geregeld in het OBW.
* Het **secundair huwelijksvermogensstelsel** (inclusief het wettelijk stelsel, scheiding van goederen, etc.) is nu geregeld in Boek 2, Titel 3 NBW, met artikelen van 2.3.1 tot en met 2.3.88. De nummering van deze artikelen is gewijzigd, en enkele termen zijn aangepast.
* **Erfrecht**: Dit valt onder Boek 4 NBW, maar de inhoudelijke wijzigingen zijn voornamelijk een gevolg van de codificatie en de nieuwe nummering, aangezien het erfrecht reeds in 2018 grondig werd herzien.
## 3. Overzicht van de nieuwe Boeken in het Burgerlijk Wetboek
Hieronder volgt een overzicht van de belangrijkste nieuwe boeken die relevant zijn of worden voor het juridische landschap:
* **Boek 1: Algemene bepalingen**: In werking getreden op 1 januari 2023.
* **Boek 2: Personen, familie en relatievermogensrecht**: Titel 3 "Relatievermogensrecht" is in werking getreden op 1 juli 2022. Deel "Personen en Familierecht" is nog niet aangenomen.
* **Boek 3: Goederen**: In werking getreden op 1 september 2021.
* **Boek 4: Nalatenschappen, schenkingen en testamenten**: In werking getreden op 1 juli 2022.
* **Boek 5: Verbintenissen**: In werking getreden op 1 januari 2023.
* **Boek 6: Buitencontractuele aansprakelijkheid**: Treedt in werking op 1 januari 2025.
* **Boek 7: Bijzondere overeenkomsten**: In opbouw.
* **Boek 8: Bewijs**: In werking getreden op 1 november 2020.
* **Boek 9: Zekerheden**: In opbouw.
* **Boek 10: Verjaring**: In opbouw.
---
# Personenrecht: de persoon als juridisch subject
Dit deel van het personenrecht focust op de begin- en eindpunten van iemands juridische persoonlijkheid en de bekwaamheid om rechtshandelingen te stellen.
## 3. Ontstaan en einde van de persoonlijkheid van de natuurlijke persoon
De persoonlijkheid van een natuurlijke persoon ontstaat **vanaf de geboorte**. Hierbij gelden twee cruciale voorwaarden: het kind moet **levend** en **levensvatbaar** geboren worden.
Er is een uitzondering mogelijk met een beperkte **retroactieve werking ten voordele van het kind**. Dit kan bijvoorbeeld spelen in het geval een kind geboren wordt na het overlijden van de vader tijdens de zwangerschap, waarbij nog vragen kunnen rijzen over het vaderschap en erfrechten.
Het einde van de persoonlijkheid van een natuurlijke persoon is **tot aan de dood**. Juridisch gezien is iemand pas dood wanneer alle vitale functies **volledig en onomkeerbaar uitgevallen** zijn. Legaal uitgevoerde euthanasie wordt hierbij gelijkgesteld met de natuurlijke dood.
Uitzonderlijk kunnen derden na het overlijden nog rechtshandelingen stellen die de (uitgedoofde) persoonlijkheid van de overledene kunnen wijzigen. Denk hierbij aan het betwisten of vaststellen van vaderschap, zelfs na het overlijden van de vermeende vader.
## 4. Bekwaamheid van de persoon
### 4.1 Begripsonderscheid
Er dient een onderscheid gemaakt te worden tussen verschillende vormen van bekwaamheid:
* **Feitelijke bekwaamheid:** Dit verwijst naar de inherente capaciteit van een persoon om te handelen, te begrijpen en beslissingen te nemen. Dit is een feitelijke vaststelling en geen juridisch concept.
* **Rechtsbekwaamheid:** Dit is de mogelijkheid om drager te zijn van rechten en plichten. Iedere persoon, zowel natuurlijk als rechtspersoon, is in principe rechtsbekwaam. Dit omvat het geheel van iemands rechten en plichten.
* **Principe:** Volle rechtsbekwaamheid geldt voor ieder persoon.
* **Uitzonderingen:** Beperktere rechtsbekwaamheid kan gelden voor vreemdelingen, bepaalde strafrechtelijk veroordeelden en rechtspersonen. Daarnaast kunnen specifieke rechtsonbekwaamheden voorzien zijn in de wet of door een rechterlijke uitspraak.
* **Handelingsbekwaamheid:** Dit is de bekwaamheid om **rechtsgeldig wil te uiten en rechtshandelingen te stellen**. Dit is de juridische mogelijkheid om de eigen rechten en plichten uit te oefenen.
* **Principe:** Iedere persoon is in principe handelingsbekwaam (art. 488 oud Burgerlijk Wetboek).
* **Uitzonderingen:** Niet-ontvoogde minderjarigen en beschermde meerderjarige personen die voor alle rechtshandelingen handelingsonbekwaam werden verklaard, zijn **algemeen handelingsonbekwaam**.
* **Gedeeltelijke handelings(on)bekwaamheid:** Ontvoogde minderjarigen en beschermde personen die slechts voor één of meer specifieke rechtshandelingen onbekwaam werden verklaard, zijn gedeeltelijk handelings(on)bekwaam.
* **Gevolgen van handelingsonbekwaamheid:** Handelingsonbekwaamheid kan leiden tot volledige vertegenwoordiging (door een bewindvoerder of wettelijke vertegenwoordiger) of beperkte bijstand, toestemming of verzet.
### 4.2 Onderscheid met wilsbekwaamheid
Het is cruciaal om handelingsbekwaamheid te onderscheiden van **wilsbekwaamheid** of **oordeelsbekwaamheid** (een medisch-juridisch concept, bijvoorbeeld bij de toepassing van de euthanasiewetgeving).
### 4.3 Toepassing op minderjarigen en beschermde meerderjarigen
* **Minderjarigen:** Een minderjarige is in principe handelingsonbekwaam. Ouders of wettelijke voogden vertegenwoordigen de minderjarige en beheren diens vermogen.
* Een minderjarige kan echter **wel degelijk juridische handelingen stellen**, maar deze zijn in principe vernietigbaar. De geldigheid van een rechtshandeling gesteld door een minderjarige wordt getoetst aan:
1. **Onderscheidingsvermogen:** Begrijpt de minderjarige de handeling en de gevolgen ervan? Zo neen, dan is het contract van rechtswege nietig.
2. **Daad van beheer of beschikking:** Betreft het een banale handeling (beheer) of een handeling met grote juridische gevolgen (beschikking)? Bijvoorbeeld, de aankoop van een bromfiets is een daad van beheer.
3. **Benadeling:** Is de minderjarige financieel benadeeld bij de handeling? Zo ja, dan kan het contract nietig verklaard worden.
* **Beschermde meerderjarigen:** Personen met bijvoorbeeld dementie of een mentale beperking kunnen, mits een gerechtelijke procedure en een verklaring van handelingsonbekwaamheid, onder een beschermingsstatuut vallen. De vrederechter kan een bewindvoerder aanstellen om de persoon bij te staan of te vertegenwoordigen. Het is niet omdat iemand symptomen vertoont, dat deze automatisch handelingsonbekwaam is; dit moet uitgesproken worden door de rechter.
### 4.4 Uitzonderingen voor minderjarigen
De rechtspraak en wetgeving aanvaarden wel bepaalde uitzonderingen waarbij minderjarigen wel degelijk bepaalde rechtshandelingen kunnen stellen, zoals het sluiten van een overeenkomst. De vernietiging van een dergelijke overeenkomst kan bijvoorbeeld een **relatieve nietigheid** zijn die door de rechtbank moet worden gevorderd.
## 5. Afstamming
Afstamming regelt de juridische band tussen een kind en zijn ouders, waaruit rechten en plichten voor beide partijen voortvloeien.
### 5.1 Onderscheid: oorspronkelijke en adoptieve afstamming
* **Oorspronkelijke afstamming:** Deze band is zoveel als mogelijk gebaseerd op de biologische realiteit, maar kan ook sociale werkelijkheid of intentie als grondslag hebben. Een kind kan niet met meer dan twee personen een oorspronkelijke afstammingsband hebben. De mogelijke combinaties zijn:
* Moeder alleen
* Moeder en vader
* Moeder en meemoeder
Oorspronkelijke afstamming is niet noodzakelijk gelijk aan biologische afstamming. De wetgever gaat weliswaar uit van de biologische realiteit, maar hecht ook veel belang aan sociologisch ouderschap, rechtszekerheid, familiale banden en rust binnen de gezinnen.
* **Adoptieve afstamming:** Dit is een juridische instelling, sinds 2006 mogelijk voor personen van hetzelfde geslacht. Dit kan gewone adoptie (waarbij een juridische band met de biologische ouders behouden blijft) of volle adoptie (waarbij de band met de biologische ouders volledig verbroken wordt) zijn.
### 5.2 Vaststelling van de afstamming van moederszijde
De afstamming van moederszijde is gebaseerd op het principe **"mater semper certa est"** (de moeder is altijd zeker).
* **Regel:** De moeder is de persoon die in de geboorteakte is vermeld (art. 312 oud Burgerlijk Wetboek).
* **Niet mogelijk in België:** Anonieme bevalling is in België niet mogelijk (art. 42 oud Burgerlijk Wetboek). De kennisgeving van de geboorte gebeurt door het ziekenhuis of de vroedvrouw binnen de eerste werkdag na de geboorte.
* **Uitzondering:** Indien de moederlijke afstamming niet vaststaat op basis van deze principes, kan deze alsnog vastgesteld worden via erkenning of gerechtelijke weg.
### 5.3 Vaststelling van de afstamming van vaderszijde
De vaststelling van de vaderschapsband kent belangrijke verschillen naargelang het kind al dan niet binnen het huwelijk geboren wordt.
#### 5.3.1 Binnen het huwelijk: de vaderschapsregel
* **Principe:** **"Pater est quem nuptiae demonstrant"** (de echtgenoot is de vader van het kind dat geboren is tijdens het huwelijk of binnen 300 dagen na de ontbinding of nietigverklaring daarvan) (art. 315 oud Burgerlijk Wetboek).
* **Voorwaarden:** Dit principe veronderstelt een huwelijk met de vrouw van wie het moederschap vaststaat.
* **Geldigheid:** De vaderschapsregel geldt in de volgende gevallen:
* Verwekt binnen en geboren binnen het huwelijk.
* Verwekt voor en geboren binnen het huwelijk.
* Verwekt binnen en geboren na het huwelijk (binnen 300 dagen na ontbinding/nietigverklaring).
* Verwekt voor en geboren na het huwelijk (kort huwelijk).
* Verwekt na en geboren na het huwelijk (bijvoorbeeld prematuur).
* **Uitzonderingen op de vaderschapsregel:** Er zijn specifieke uitzonderingen voorzien in de artikelen 316, 316bis en 317 oud Burgerlijk Wetboek. Deze "verdachte gevallen" kunnen leiden tot de niet-toepassing van de vaderschapsregel, ondanks het feit dat het koppel gehuwd is.
#### 5.3.2 Buiten het huwelijk: erkenning en gerechtelijke vaststelling
Wanneer de vaderschapsregel niet van toepassing is, zijn er twee andere mogelijkheden tot vaststelling van de vaderschapsband:
##### 5.3.2.1 Erkenning
* **Initiatief:** De beweerde vader neemt het initiatief tot erkenning.
* **Voorwaarden:** Erkenning is **enkel mogelijk indien er geen juridische vader is** op grond van de vaderschapsregel (of geen meemoeder op grond van de meemoederschapsregel).
* **Aantal erkenningen:** Meerdere erkenningen zijn mogelijk, maar enkel de eerste kan uitwerking hebben, tenzij deze vernietigd wordt door een betwisting.
* **Hoe:** De erkenning gebeurt in de akte van geboorte of in een authentieke akte (bij voorkeur bij de ambtenaar van de burgerlijke stand ter bestrijding van schijnerkenningen).
* **Prenatale erkenning:** Een kind kan tijdens de zwangerschap erkend worden, maar de gevolgen ervan werken pas ten volle na een levende en levensvatbare geboorte. Postnatale erkenning werkt retroactief tot de geboorte.
* **Toestemmingen:** Erkenning is afhankelijk van het verkrijgen van een aantal toestemmingen:
* **Toestemming van het kind:** Vereist indien het kind meerderjarig of ontvoogd minderjarig is. Weigering is hiertegen niet verhaalbaar.
* **Toestemming van de moeder:** Vereist bij een minderjarig kind.
* **Toestemming van het kind (ouder dan 12 jaar):** Vereist bij een minderjarig kind.
* **Verzet tegen weigering:** Bij weigering van toestemming door de moeder en/of het kind (ouder dan 12 jaar) is verhaal mogelijk. De rechtbank beoordeelt de zaak mede rekening houdend met de belangen van het kind. De rechtbank kijkt hierbij naar de socio-affectieve banden, het belang van het kind om geen band met de erkenner vastgesteld te zien, en de belangen van de reeds bestaande juridische banden.
##### 5.3.2.2 Gerechtelijke vaststelling van het vaderschap
* **Wanneer:** Dit is mogelijk wanneer er geen vader is op grond van de vaderschapsregel, er geen erkenning heeft plaatsgevonden en er ook geen meemoeder is (art. 322 oud Burgerlijk Wetboek).
* **Procedure:** Een vordering tot "gerechtelijke vaststelling" wordt ingesteld **tegen de beweerde vader**.
* **Wie vordert:** Het kind, de moeder, of de beweerde vader zelf. De vordering door de beweerde vader wordt vaak gecombineerd in een **"twee-in-één-vordering"** (zie hieronder).
* **Bewijs:** Het biologisch vaderschap van de man wiens vaderschap onderzocht wordt, is hierbij cruciaal. Dit kan bewezen worden met alle wettelijke middelen, waaronder DNA-onderzoek. Een weigering om mee te werken aan DNA-onderzoek kan leiden tot een feitelijk vermoeden.
* **Verzet:** Tegen een vordering tot gerechtelijke vaststelling van vaderschap kan **verzet** worden aangetekend (art. 332quindecies oud Burgerlijk Wetboek).
* **Bij meerderjarig of ontvoogd kind:** Het kind kan zich verzetten, wat de vordering sowieso onontvankelijk maakt.
* **Bij minderjarig kind:** De moeder en het kind (vanaf 12 jaar) kunnen zich verzetten. De rechtbank zal het verzet gegrond verklaren indien de vaststelling van het vaderschap strijdig is met de belangen van het kind.
* **Belang van het kind:** De beoordeling door de rechtbank gebeurt steeds in het belang van het kind. Dit kan ertoe leiden dat het belang van het kind om de afstammingsband met de biologische vader niet vastgesteld te zien, primeert op het belang van de biologische vader om zijn afstamming vastgesteld te zien.
* **Gevolg van een ingewilligde vordering:** De afstammingsband wordt (retroactief) terugwerkend tot de geboorte vastgesteld.
#### 5.3.3 De "twee-in-één-vordering"
Dit is een bijzondere procedure die ingesteld kan worden door de **beweerde biologische vader**. De vordering omvat twee stappen:
1. **Betwisting van het bestaande juridische vaderschap:** Dit kan het juridische vaderschap op grond van de vaderschapsregel (echtgenoot van de moeder) of op grond van een eerdere erkenning zijn.
2. **Gerechtelijke vaststelling van zijn eigen vaderschap:** De beweerde biologische vader vraagt om zelf als juridische vader te worden aangewezen.
* **Voorwaarden:**
* Het biologisch vaderschap van de eiser moet vaststaan.
* Er mag geen verzet zijn van bepaalde personen (zoals de moeder of het kind) tegen de gerechtelijke vaststelling van zijn vaderschap.
* **Ratio:** Deze vordering dient om te vermijden dat er een "lege vaderschapsstoel" ontstaat na een succesvolle betwisting, of dat een kind vaderloos zou zijn. Het biologisch vaderschap moet eerst vaststaan voordat het juridisch vaderschap van de ander kan worden betwist en ingenomen.
### 5.4 Betwisting van de afstamming
Betwisting houdt in dat bepaalde personen het vaderschap van de juridische vader aanvechten omdat zij menen dat deze niet de biologische vader is, en zij deze plaats wensen ingenomen te zien door de biologische vader.
#### 5.4.1 Betwisting op basis van de vaderschapsregel (art. 318 oud Burgerlijk Wetboek)
* **Voorwaarde:** Het juridisch vaderschap van de echtgenoot kan betwist worden voor zover het kind **geen "bezit van staat"** vertoont ten aanzien van de juridische vader. Het bezit van staat houdt in dat het kind gedragen wordt en als zodanig wordt erkend door zijn omgeving (familie, vrienden, maatschappij) als zijnde het kind van die juridische vader.
* **Belang van het kind:** Het Grondwettelijk Hof heeft bepaald dat het bezit van staat geen absolute grond van onontvankelijkheid meer mag vormen. De rechtbank mag oordelen dat een vordering tot betwisting toch ontvankelijk is, ondanks bezit van staat, gelet op het belang van het kind om zijn vaderschapsafstamming te kennen.
* **Wie mag betwisten?** Moeder, kind, juridische vader, man die het vaderschap opeist (vaak via een 2-in-1-vordering).
* **Termijnen:** Korte vervaltermijnen gelden, maar het kind kan uitzonderlijk later een vordering instellen op basis van belangenafweging.
#### 5.4.2 Betwisting op basis van erkenning (art. 330 oud Burgerlijk Wetboek)
* **Voorwaarde:** Het vaderschap van de erkenner kan betwist worden, tenzij er een **bezit van staat** is tussen het kind en de erkenner. Ook hier is het absolute karakter van het bezit van staat als onontvankelijkheidsgrond door het Grondwettelijk Hof verworpen.
* **Wie mag betwisten?** Moeder, kind, de erkenner zelf, man die het vaderschap opeist (vaak via een 2-in-1-vordering).
* **Termijnen:** Korte vervaltermijnen gelden, met uitzonderingen voor het kind op basis van belangenafweging.
* **Cruciale voorwaarde bij erkenning:** Een betwisting van een reeds gedane erkenning is slechts mogelijk indien kan worden aangetoond dat er een **gebrek kleefde aan de toestemming** die werd gegeven voor de erkenning (bijvoorbeeld dwaling omtrent het biologisch vaderschap). Een "erkenning de complaisance" (waarbij men bewust niet de biologische vader is maar toch erkent) kan niet zomaar betwist worden.
### 5.5 Afstamming na medisch begeleide voortplanting en van meemoederszijde
* **Medisch begeleide voortplanting:** Sinds 2007 is er een wettelijk kader voor medisch begeleide voortplanting. De wetgever gaat uit van de afstammingsband met de **wensouders** en hun toestemming tot het gezamenlijke ouderschapsproject, ook al stemt deze band niet overeen met de biologische realiteit (bijvoorbeeld bij donorzaadcellen). De man die instemt met donorinseminatie van zijn echtgenote kan het vaderschap niet betwisten op basis van het gebrek aan biologische band (art. 318, §4 oud Burgerlijk Wetboek).
* **Meemoederschap:** Sinds 2015 is er een wettelijke regeling voor meemoederschap. De afstamming ten aanzien van de meemoeder is gebaseerd op haar uitdrukkelijke toestemming tot het gezamenlijke ouderschapsproject.
* **Combinaties:** Een kind kan **nooit een oorspronkelijke afstammingsband hebben met zowel een vader als een meemoeder**. Dit betekent dat er slechts één juridische vader of één meemoeder naast de moeder kan zijn.
## 6. De persoon als juridisch subject in relatie tot het huwelijk en wettelijke samenwoning
### 6.1 Het huwelijk
* **Begrip:** Een privaatrechtelijke instelling, gebaseerd op een vormelijk contract, die rechtsbescherming verleent aan een op seksualiteit gesteunde bestendige levensgemeenschap tussen twee personen.
* **Grondvoorwaarden voor totstandkoming:**
* **Toestemmen:** Een doelgebonden levensgemeenschap is vereist. Schijnhuwelijken (waarvan de doelstelling niet de opbouw van een levensgemeenschap is) zijn vernietigbaar.
* **Wilsgebreken:** Klassieke wilsgebreken zoals bedrog en dwaling zijn in principe niet van toepassing op het huwelijkscontract, behalve in uitzonderlijke gevallen van dwaling omtrent de identiteit van de persoon. Geweld en bedreiging kunnen wel worden ingeroepen.
* **Huwelijksbeletselen:** Verboden van bloed- of aanverwantschap (rechte lijn, zijlijn tot derde graad) en het verbod van bigamie. Ontheffing is in bepaalde gevallen mogelijk door de rechtbank.
* **Vormvoorwaarden:** Aangifte van het huwelijk, huwelijk in het openbaar voor de ambtenaar van de burgerlijke stand, met mogelijks getuigen.
* **Sancties:** Preventieve uitstel of weigering van de huwelijksvoltrekking, of achteraf nietigverklaring van het huwelijk (werkt retroactief, *ex tunc*).
* **Einde van het huwelijk:**
* **Dood** van een echtgenoot.
* **Echtscheiding:**
* **Onherstelbare ontwrichting van het huwelijk:** Dit is de belangrijkste grondslag en vereist geen schuldvraag. Ontwrichting kan direct aantoonbaar zijn of blijken uit feitelijke scheiding van minstens één jaar (of zes maanden bij gezamenlijk verzoek).
* **Onderlinge toestemming (EOT):** Echtgenoten komen overeen over alle gevolgen (persoonlijk, vermogensrechtelijk, alimentair) en dienen dit via een wilsovereenstemming aan de rechtbank voor te leggen ter legaliteitscontrole en toetsing aan het belang van het kind.
* **Nietigverklaring:** Werkt *ex tunc*.
### 6.2 Wettelijke samenwoning
* **Begrip:** De toestand van samenleven van twee personen die een verklaring hebben afgelegd overeenkomstig artikel 1476 oud Burgerlijk Wetboek.
* **Grondvoorwaarden:** Toestemmen (levenspartners of economische overwegingen), handelingsbekwaamheid. Schijnwettelijke samenwoning is mogelijk. Wilsgebreken uit het contractenrecht zijn van toepassing.
* **Vormvoorwaarden:** Schriftelijk, overeenkomstig de wettelijke vereisten, en overhandiging aan de ambtenaar van de burgerlijke stand.
* **Sancties:** Preventieve weigering van melding in het bevolkingsregister, of achteraf nietigverklaring van de wettelijke samenwoning.
* **Einde van de wettelijke samenwoning:**
* Huwelijk van één van de wettelijk samenwoners.
* Overlijden van één van de wettelijk samenwoners.
* Verklaring door één of beiden bij de ambtenaar van de burgerlijke stand.
* **Gevolgen:** De gevolgen van wettelijke samenwoning (met name op familiaal vermogensrechtelijk vlak) zijn een zelfstudieonderdeel.
---
**Belangrijke wetsartikelen om te onthouden:**
* Vaderschapsregel: art. 315 oud BW
* Betwisting vaderschap: art. 318 oud BW
* Erkenning algemeen en gerechtelijke vaststelling VS: art. 319 en 322 oud BW
* Toestemmingsvereiste bij erkenning/verzetsmogelijkheid bij gerechtelijke vaststelling VS: art. 329bis en 332quinquies oud BW
* 2-in-1 vordering: art. 318, §5 en 330, §3 oud BW
* Huwelijk: art. 143 e.v. oud BW
* Echtscheiding: art. 229, 230 oud BW
* Wettelijke samenwoning: art. 1475 e.v. oud BW
---
# Afstamming: vaststelling, betwisting en bijzondere gevallen
Dit deel van het familierecht regelt de juridische band tussen een kind en zijn ouders, met de bijhorende rechten en plichten, en omvat de methoden om deze band vast te stellen, te betwisten en bijzondere situaties te behandelen.
## 4.1 Het concept van afstamming
Afstamming omvat de juridische band die een kind verbindt met zijn of haar ouders, wat voortvloeit uit rechten en verplichtingen voor beide partijen. Er is een onderscheid tussen oorspronkelijke afstamming en adoptieve afstamming.
### 4.1.1 Oorspronkelijke afstamming
De oorspronkelijke afstamming is de band die zoveel mogelijk gebaseerd is op de biologische realiteit, maar ook rekening houdt met de sociale realiteit, de intentie van de betrokkenen en rechtszekerheid. Een kind kan maximaal twee personen als oorspronkelijke afstammingsband hebben:
* Moeder alleen
* Moeder en vader
* Moeder en meemoeder
De oorspronkelijke afstamming is niet altijd gelijk aan de biologische afstamming. De wetgever baseert zich in beginsel op de biologische realiteit, maar hecht ook belang aan sociologisch ouderschap, rechtszekerheid, familiale banden en rust binnen gezinnen.
### 4.1.2 Adoptieve afstamming
Adoptieve afstamming is een juridische instelling die sinds 2006 mogelijk is voor personen van hetzelfde geslacht. Er zijn twee vormen van adoptie:
* **Gewone adoptie**: Hierbij blijft een juridische band met de biologische ouders behouden (bv. voor erfrecht).
* **Volle adoptie**: Hierbij wordt de band met de biologische ouders volledig doorgeknipt.
## 4.2 Vaststelling van de moederschapsband
De moederschapsband wordt vastgesteld aan de hand van de "mater semper certa est" (de moeder is altijd zeker) regel.
### 4.2.1 De geboorteakte
De moeder is de persoon die als zodanig in de geboorteakte is vermeld. In België is een anonieme bevalling niet mogelijk. De geboorteaangifte moet binnen een bepaalde termijn na de geboorte gebeuren door de verantwoordelijke van de instelling waar de bevalling plaatsvond.
### 4.2.2 Uitzonderlijke gevallen
In zeer uitzonderlijke gevallen waarin de moederlijke afstamming niet vaststaat op basis van de geboorteakte, is erkenning of gerechtelijke vaststelling van de afstammingsband mogelijk.
## 4.3 Vaststelling van de vaderschapsband
De vaststelling van de vaderschapsband kent een belangrijk onderscheid tussen kinderen geboren binnen en buiten het huwelijk.
### 4.3.1 Vaststelling binnen het huwelijk: de vaderschapsregel
De vaderschapsregel, ook wel "pater est quem nuptiae demonstrant" genoemd, stelt dat de echtgenoot van de moeder de vader is van het kind dat geboren is tijdens het huwelijk of binnen 300 dagen na de ontbinding of nietigverklaring daarvan.
**Toepassingsgevallen van de vaderschapsregel:**
* Kind verwekt en geboren binnen het huwelijk.
* Kind verwekt vóór en geboren binnen het huwelijk.
* Kind verwekt binnen het huwelijk en geboren na het huwelijk (binnen 300 dagen na ontbinding/nietigverklaring).
* Kind verwekt vóór en geboren na het huwelijk (bv. bij een kort huwelijk).
* Kind verwekt na en geboren na het huwelijk (bv. bij een premature geboorte na minder dan 300 dagen na ontbinding/nietigverklaring).
**Uitzonderingen op de vaderschapsregel:**
Bepaalde wetsartikelen voorzien in uitzonderingen op deze regel, zoals in gevallen van afwezigheid van de echtgenoot, of in "verdachte gevallen" waarbij logischerwijs kan worden afgeleid dat de vaderschapsregel niet geldt ondanks het huwelijk.
### 4.3.2 Vaststelling buiten het huwelijk
Wanneer de vaderschapsregel niet van toepassing is, zijn er twee andere mogelijkheden voor vaststelling van de vaderschapsband: erkenning en gerechtelijke vaststelling.
#### 4.3.2.1 Erkenning
Erkenning is een spontaan en vrijwillig initiatief van de vermeende vader.
* **Wie kan erkennen?** Meerderjarigen, ontvoogde minderjarigen, niet-ontvoogde minderjarigen met onderscheidingsvermogen, en beschermde personen met machtiging van de vrederechter.
* **Wanneer mogelijk?** Enkel indien er geen juridische vader is op grond van de vaderschapsregel (en geen meemoeder).
* **Meerdere erkenningen:** Meerdere erkenningen zijn mogelijk, maar enkel de eerste heeft uitwerking, tenzij deze wordt vernietigd door betwisting.
* **Hoe?** In de geboorteakte of een authentieke akte bij de ambtenaar van de burgerlijke stand.
* **Prenatale erkenning:** Mogelijk tijdens de zwangerschap, met gevolgen enkel indien het kind levend en levensvatbaar wordt geboren. Postnatale erkenning werkt retroactief tot de geboorte.
* **Toestemmingen:**
* **Kind zelf:** Vereist indien het kind meerderjarig of ontvoogd minderjarig is. Geen verhaal tegen weigering mogelijk.
* **Moeder en kind (indien 12 jaar of ouder):** Vereist bij een minderjarig kind. Bij weigering is verhaal mogelijk bij de rechtbank, die oordeelt in het belang van het kind. De rechtbank kan het verzet van de moeder gegrond verklaren indien de erkenning strijdig wordt geacht met de belangen van het kind.
#### 4.3.2.2 Gerechtelijke vaststelling van het vaderschap
Deze vordering wordt ingesteld wanneer er geen vader is op grond van de vaderschapsregel, er geen erkenning is, en er geen meemoeder is.
* **Wie vordert?** Het kind, de moeder, of de beweerde vader. Een vordering door de moeder of het kind is het meest zinvol.
* **Tegen wie?** Tegen de beweerde vader.
* **Bewijs:** De rechtbank kan gebruikmaken van alle wettelijke bewijsmiddelen, waaronder bezit van staat en DNA-onderzoek. De weigering om mee te werken aan DNA-onderzoek kan leiden tot een feitelijk vermoeden.
* **"Twee-in-één-vordering":** Een gecombineerde vordering waarbij het juridisch vaderschap van de echtgenoot van de moeder of de erkennende vader wordt betwist, en tegelijkertijd het eigen biologische vaderschap wordt vastgesteld. Deze vordering is enkel gegrond indien het biologisch vaderschap van de eiser vaststaat.
* **Verzet:** Tegen een vordering tot gerechtelijke vaststelling kan verzet worden aangetekend door het kind (indien meerderjarig of ontvoogd) of door de moeder en het kind (indien minderjarig en 12 jaar of ouder). De rechtbank oordeelt hierbij rekening houdend met het belang van het kind. Het belang van het kind kan primeren op het belang van de biologische vader.
* **Gevolgen:** Bij inwilliging werkt de afstammingsband retroactief terug tot de geboorte. Indien de man wiens vaderschap wordt vastgesteld gehuwd was, wordt de beslissing betekend aan zijn echtgeno(o)t(e). De vordering kan ook tegen de erfgenamen van een overleden man worden ingesteld.
## 4.4 Betwisting van de afstamming
Betwisting van de afstamming houdt in dat bepaalde personen het vaderschap van een juridische vader aanvechten, omdat zij menen dat hij niet de biologische vader is en zij de plaats van de juridische vader wensen ingenomen te zien door de biologische vader.
### 4.4.1 Betwisting op basis van de vaderschapsregel (kinderen geboren binnen het huwelijk)
Het vaderschap van de echtgenoot van de moeder kan betwist worden, maar de vordering is onontvankelijk indien het kind een bezit van staat vertoont ten aanzien van de juridische vader. Het Grondwettelijk Hof heeft het absolute karakter van deze regel van onontvankelijkheid ongrondwettig verklaard, waardoor de rechter kan oordelen dat de vordering ontvankelijk is ondanks het bezit van staat, rekening houdend met het belang van het kind om zijn vaderschapsafstamming te kennen.
* **Wie mag vorderen?** Moeder, kind, juridische vader, of de man die het vaderschap opeist (beweerde biologische vader).
* **Termijnen:** Er gelden korte vervaltermijnen, maar uitzonderingen zijn mogelijk op basis van de belangenafweging van het kind.
* **Bewijs:** Moet bewezen worden dat de echtgenoot niet de biologische vader is, vaak aan de hand van DNA-onderzoek.
* **Gevolg:** Bij succesvolle betwisting wordt de afstammingsband met de echtgenoot retroactief tenietgedaan.
### 4.4.2 Betwisting op basis van erkenning
Het vaderschap van de erkenner kan betwist worden, op voorwaarde dat het kind geen bezit van staat vertoont ten aanzien van de erkenner. Ook hier heeft het Grondwettelijk Hof gesteld dat het bezit van staat niet langer een absolute grond van onontvankelijkheid is.
* **Wie mag betwisten?** Moeder, kind, de man die het kind erkend heeft, of de man die het vaderschap opeist (beweerde biologische vader).
* **Termijnen:** Gelijkaardig aan de betwisting op basis van de vaderschapsregel, met mogelijke uitzonderingen voor het kind.
* **Bewijs:** Moet bewezen worden dat de erkenner niet de biologische vader is.
* **Gevolg:** Bij succesvolle betwisting wordt de afstammingsband met de erkenner retroactief tenietgedaan.
### 4.4.3 Bijzonder geval: de "twee-in-één-vordering"
Deze vordering, ingesteld door de beweerde biologische vader, houdt in dat eerst het juridisch vaderschap van de echtgenoot van de moeder of de erkennende vader wordt betwist, waarna de plaats van de juridische vader wordt ingenomen door de biologische vader, wiens vaderschap gerechtelijk wordt vastgesteld. Dit is om te vermijden dat er een juridische vaderloze situatie ontstaat. De vordering is enkel gegrond indien het biologisch vaderschap van de eiser vaststaat en er geen verzet is van bepaalde personen.
## 4.5 Afstamming na medisch begeleide voortplanting en meemoederschap
De wetgever houdt rekening met medische en maatschappelijke evoluties door de regeling van medisch begeleide voortplanting en meemoederschap.
### 4.5.1 Juridische afstamming bij wensouders
De juridische afstamming wordt vastgesteld ten aanzien van de wensouders op basis van hun toestemming tot het gezamenlijke ouderschapsproject en het socio-affectieve ouderschap, ongeacht de biologische afstamming van donoren van genetisch materiaal. De echtgenoot van de moeder die instemt met donorinseminatie kan het vaderschap niet betwisten op basis van een gebrek aan biologische band.
### 4.5.2 Meemoederschap
De regels voor meemoederschap zijn analoog aan die voor vaderschap. Het is niet mogelijk om zowel een vader als een meemoeder te hebben; een kind kan slechts één juridische moeder en één juridische vader, of één juridische moeder en één meemoeder hebben. De juridische afstamming ten aanzien van de meemoeder is gebaseerd op haar uitdrukkelijke toestemming tot de medisch begeleide voortplanting.
## 4.6 Bijzondere toepassingen en voorbeelden
De casus van Delphine Boël, waarbij een gerechtelijke vaststelling van vaderschap werd ingesteld tegen de voormalige echtgenoot van de moeder, ondanks het bezit van staat, illustreert de evolutie van de rechtspraak met betrekking tot het belang van het kind en de flexibiliteit in de termijnen en ontvankelijkheidsvereisten. De zaak toonde aan dat het belang van het kind om zijn ware vaderschapsafstamming te kennen, kan primeren op eerdere juridische constructies.
**Oefening:**
Een koppel woont wettelijk samen en droomt van een kind. Door een langdurige ziekte van de man doen ze een beroep op zaadceldonatie, met succes. De man erkent het kind prenataal. Kan deze erkenning ongedaan gemaakt worden?
* **Antwoord:** In dit geval is de juridische afstamming gebaseerd op de toestemming en het intentionele ouderschap van de wensouders. De erkenning, die prenataal plaatsvond en een uiting is van hun gedeelde ouderschapsproject, kan in principe niet zomaar ongedaan gemaakt worden. De wetgever legt de nadruk op het socio-affectieve ouderschap en de rechtszekerheid voor het kind. Enkel indien de toestemming aan specifieke wilsgebreken zou hebben geleden, of indien er ernstige belangen van het kind in het gedrang zouden komen, zou een betwisting mogelijk zijn, wat hier niet direct uit de casus blijkt.
Een gehuwd koppel krijgt een kindje. De mama biecht op dat dit kind het resultaat was van een kortstondige buitenechtelijke relatie. Wat kan gebeuren?
* **Antwoord:**
* **Indien het kind jong is:** De juridische vader (de echtgenoot) kan het vaderschap betwisten. Dit kan leiden tot een gerechtelijke procedure waarbij de biologische vader eventueel wordt vastgesteld. De beslissing zal afhangen van het belang van het kind, rekening houdend met de bestaande familiale banden en de belangen van alle betrokkenen.
* **Indien het kind 18 jaar is:** Het kind kan zelf het vaderschap betwisten, of de biologische vader kan stappen ondernemen om zijn vaderschap vast te laten stellen. De termijnen voor betwisting en vaststelling zijn hierbij cruciaal. Indien de moeder het kind pas op 18-jarige leeftijd informeert, en de juridische vader al langere tijd niet meer bij het gezin betrokken is, kan dit de afweging door de rechtbank beïnvloeden. Het belang van het kind om zijn biologische identiteit te kennen, weegt hier zwaar.
Als de biologische vader nog leeft, maar al 80 jaar is, en het kind heeft inmiddels bezit van staat ten aanzien van de juridische vader, kan de biologische vader nog stappen ondernemen om zijn vaderschap te laten vaststellen?
* **Antwoord:** De termijnen voor het instellen van een vordering tot gerechtelijke vaststelling van vaderschap zijn lang, en de rechtspraak, mede door het Grondwettelijk Hof, is soepeler geworden met betrekking tot het belang van het kind om zijn afstamming te kennen. Hoewel het bezit van staat van de juridische vader een rol speelt, is het geen absolute beletsel meer. De leeftijd van de biologische vader zelf is geen directe wettelijke belemmering, maar het belang van het kind om een nieuwe juridische vader te krijgen, zal centraal staan in de beoordeling door de rechtbank, zeker in het licht van de bestaande familiale situatie.
Een mama voedt haar kind alleen op; de vader wist wellicht niet van de zwangerschap. Haar dochter, 20 jaar, verneemt wie haar biologische vader was, maar hij is ondertussen overleden. Kan zij nog iets ondernemen?
* **Antwoord:** Ja, een vordering tot gerechtelijke vaststelling van vaderschap kan ook tegen de erfgenamen van een overleden man worden ingesteld. De dochter kan dus proberen om via haar biologische vader (vertegenwoordigd door zijn erfgenamen) haar afstamming te laten vaststellen.
Zou de dochter hetzelfde kunnen doen indien de man nog geleefd had, maar al 80 jaar was?
* **Antwoord:** Ja, in beginsel wel. Hoewel de termijnen voor het instellen van vorderingen van belang zijn, is de rechtspraak flexibel geworden om het belang van het kind om zijn identiteit te kennen, te waarborgen. De leeftijd van de man op zich is geen absolute beletsel meer, maar de rechtbank zal de belangen van het kind afwegen tegen de belangen van de man en de bestaande familiale situatie.
## 4.7 Belangrijke wetsartikelen
* **Vaderschapsregel:** Artikel 315 BW
* **Betwisting vaderschap:** Artikel 318 BW
* **Erkenning en gerechtelijke vaststelling VS:** Artikelen 319 en 322 BW
* **Toestemmingsvereiste bij erkenning/verzetsmogelijkheid bij ger. vaststelling VS:** Artikelen 329bis en 332quinquies BW
* **2-in-1 vordering:** Artikelen 318, §5 en 330, §3 BW
---
# Huwelijk: totstandkoming, beletselen en einde
Dit deel behandelt de voorwaarden voor de totstandkoming van een huwelijk, de beletselen die een huwelijk kunnen verhinderen, en de manieren waarop een huwelijk kan eindigen, namelijk door overlijden, echtscheiding of nietigverklaring.
## 5. Huwelijk: totstandkoming, beletselen en einde
### 5.1 Totstandkoming van het huwelijk
#### 5.1.1 Begrip
Het huwelijk wordt gedefinieerd als een privaatrechtelijke instelling, gebaseerd op een vormelijk contract, die rechtsbescherming verleent aan een op seksualiteit gesteunde, bestendige levensgemeenschap tussen twee personen.
#### 5.1.2 Grondvoorwaarden
* **Toestemmen:** Er moet sprake zijn van wederzijdse toestemming met het doel een levensgemeenschap aan te gaan.
* **Schijnhuwelijk:** Een huwelijk waarvan het doel niet de opbouw van een doelgebonden levensgemeenschap is, is vatbaar voor vernietiging. De klassieke wilsgebreken uit het contractenrecht (bedrog, dwaling, benadeling) zijn in principe niet toepasbaar, met uitzondering van dwaling omtrent de identiteit van de persoon, geweld en bedreiging die determinerende beweegredenen waren.
* **Geslacht:** Het geslacht van de personen speelt geen rol meer; het huwelijk is mogelijk tussen personen van verschillend of hetzelfde geslacht.
* **Huwelijksbeletselen:** Er zijn specifieke beletselen die een huwelijk verbieden of beperken.
#### 5.1.3 Huwelijksbeletselen
* **Verbod van bloed- of aanverwantschap:**
* **Rechte lijn:** Een absoluut verbod op huwelijk tussen alle bloedverwanten in de rechte lijn (bv. ouder-kind). Dit geldt ook voor aanverwanten in de rechte lijn (bv. schoonouder-schoonkind).
* **Zijlijn:** Een verbod op huwelijk tussen bloedverwanten in de zijlijn tot en met de derde graad (bv. broer-zus, neef-nicht).
* **Ontheffing:** Een rechter kan om gewichtige redenen ontheffing verlenen van deze verboden, met uitzondering van de rechte lijn.
* **Verbod van bigamie:** Het is verboden om een huwelijk aan te gaan terwijl men nog gehuwd is.
* **Meerderjarigheid:** Beide personen moeten meerderjarig zijn. Ontheffing van de minderjarigheid is mogelijk indien er sprake is van gewichtige redenen en met inachtneming van de toestemming van de ouders.
#### 5.1.4 Vormvoorwaarden
* **Aangifte van het huwelijk:** Er is een aangifteplicht en formaliteiten die vastgelegd worden in de Databank Akten Burgerlijke Stand (DABS). Er geldt een wachttijd.
* **Voltrekking:** Het huwelijk wordt in het openbaar voltrokken voor een ambtenaar van de burgerlijke stand, eventueel met maximum vier getuigen.
* **Burgerlijk en religieus huwelijk:** Eerst vindt het burgerlijk huwelijk plaats, gevolgd door het eventuele religieuze huwelijk.
#### 5.1.5 Sancties op het niet naleven van de voorwaarden
* **Preventief:** De ambtenaar van de burgerlijke stand kan de huwelijksvoltrekking uitstellen of weigeren bij het niet naleven van de voorwaarden, met name bij vermoeden van schijnhuwelijken.
* **Achteraf:** Nietigverklaring van het huwelijk, wat terugwerkt tot het moment van het aangaan ervan (ex tunc).
### 5.2 Einde van het huwelijk
Het huwelijk kan op de volgende wijzen eindigen:
#### 5.2.1 Dood van een echtgenoot
Het overlijden van één van de echtgenoten beëindigt het huwelijk.
#### 5.2.2 Echtscheiding
Sinds 2007 zijn er nog maar twee echtscheidingsgronden:
* **Onherstelbare ontwrichting van het huwelijk:**
* **Begrip:** De voortzetting van de samenleving en de hervatting ervan is onmogelijk geworden door de ontwrichting. Er is geen schuldvraag meer.
* **Bewijs van ontwrichting:** Kan rechtstreeks worden aangetoond (bv. overspel) of blijken uit het feit dat de echtgenoten enige tijd gescheiden leven.
* **Feitelijke scheiding van één jaar:** Indien één echtgenoot de echtscheiding vraagt.
* **Feitelijke scheiding van zes maanden:** Indien beide echtgenoten de echtscheiding vragen.
* **Feitelijke scheiding korter dan zes maanden:** De rechter spreekt de echtscheiding pas uit na een herhaalde echtscheidingsaanvraag, met een wettelijk bepaalde tussenperiode.
* **Procedure:** Er is geen minimumduur van het huwelijk vereist om een echtscheidingsprocedure te starten. De procedure kan via dagvaarding of verzoekschrift verlopen, afhankelijk van de vordering. Er zijn mogelijkheden voor voorlopige maatregelen. Het echtscheidingsvonnis treedt in werking vanaf de dag dat het in kracht van gewijsde treedt, met terugwerkende kracht tot de dag van de vordering voor de vereffening en verdeling van de goederen. Tegenover derden werkt het pas vanaf de overschrijving in de registers van de burgerlijke stand.
* **Onderlinge toestemming (EOT):**
* **Begrip:** De echtgenoten zijn niet alleen akkoord over de ontbinding van het huwelijk, maar ook over alle vermogensrechtelijke, persoonlijke en alimentatiegerelateerde gevolgen, zowel voor zichzelf als voor de gemeenschappelijke kinderen. Er is geen schuld vereist.
* **Procedure:** Omvat een buitengerechtelijke fase waarin akkoorden worden gesloten over familierechtelijke en vermogensrechtelijke aangelegenheden, en een gerechtelijke fase waarin de familierechtbank enkel de legaliteit en de regeling voor minderjarige kinderen toetst.
#### 5.2.3 Nietigverklaring van het huwelijk
De nietigverklaring werkt terug tot het moment van aangaan van het huwelijk (ex tunc). Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij een schijnhuwelijk of bij een aangetast toestemmingsvereiste. De wilsgebreken dwaling en bedrog zijn in principe niet toepasbaar, tenzij er sprake is van dwaling omtrent de identiteit van de persoon. Geweld en bedreiging kunnen wel leiden tot nietigverklaring.
### 5.3 De afstamming (relevante aspecten voor huwelijk)
Hoewel de afstamming een breder thema is, zijn er enkele cruciale raakvlakken met het huwelijk die relevant zijn voor de totstandkoming van een huwelijk en de daaruit voortvloeiende juridische banden.
#### 5.3.1 Vaststelling van de afstamming van vaderszijde binnen het huwelijk
* **Vaderschapsregel ("Pater is est quem nuptiae demonstrant"):** De echtgenoot van de moeder wordt automatisch als vader beschouwd van het kind dat tijdens het huwelijk of binnen 300 dagen na de ontbinding of nietigverklaring ervan wordt geboren. Dit geldt ook voor kinderen die verwekt zijn voor het huwelijk en geboren worden tijdens het huwelijk, of die verwekt zijn tijdens het huwelijk en geboren worden na de ontbinding (binnen 300 dagen).
* **Betwisting van het vaderschap op basis van de vaderschapsregel:** Dit kan enkel indien het kind geen bezit van staat vertoont ten aanzien van de juridische vader. De vordering kan worden ingesteld door de moeder, het kind, de juridische vader (echtgenoot van de moeder) of de man die het vaderschap opeist (beweerde biologische vader). Er gelden korte vervaltermijnen, hoewel het Grondwettelijk Hof de absolute aard van deze termijnen heeft genuanceerd met het oog op het belang van het kind. Het bewijs van niet-vaderschap kan met alle wettelijke middelen geleverd worden, vaak via DNA-onderzoek.
#### 5.3.2 Vaststelling van de afstamming van vaderszijde buiten het huwelijk
* **Erkenning:** Dit is een spontaan initiatief van de vermeende vader. Een erkenning is mogelijk indien er geen vader is op grond van de vaderschapsregel of meemoederschapsregel. De erkenning kan prenataal plaatsvinden en werkt retroactief tot de geboorte. Erkenning vereist toestemming van de moeder en, indien het kind 12 jaar of ouder is, ook van het kind zelf. Weigering van toestemming kan door de rechter worden getoetst aan het belang van het kind.
* **Gerechtelijke vaststelling van het vaderschap:** Dit kan worden ingesteld wanneer er geen vader is op grond van de vaderschapsregel en er geen erkenning is. De vordering wordt ingesteld tegen de beweerde vader. Het bewijs kan geleverd worden met alle wettelijke middelen, waaronder bezit van staat en DNA-onderzoek. Ook hier kunnen personen verzet aantekenen indien het de belangen van het kind raakt.
#### 5.3.3 De "twee-in-één vordering"
Dit is een gecombineerde vordering waarbij eerst het juridisch vaderschap van de echtgenoot van de moeder of de erkennende vader wordt betwist, en vervolgens het vaderschap van de beweerde biologische vader wordt vastgesteld. Deze vordering is enkel gegrond indien het biologisch vaderschap van de beweerde vader vaststaat en er geen verzet is van bepaalde personen. Het doel is om te vermijden dat het kind vaderloos zou zijn of dat een niet-biologische vader juridisch vader wordt.
#### 5.3.4 Medisch Begeleide Voortplanting en meemoederschap
De wet erkent de juridische afstamming ten aanzien van de wensouders, los van de biologische realiteit, gebaseerd op hun toestemming tot het ouderschapsproject. De regels voor meemoederschap zijn analoog aan die voor vaderschap. Een kind kan slechts één moeder en één juridische vader hebben, of één moeder en één meemoeder. Het is niet mogelijk om tegelijkertijd een vader en een meemoeder te hebben.
> **Tip:** Bij de studie van afstamming is het cruciaal om de verschillende hypotheses (binnen/buiten huwelijk, erkenning, gerechtelijke vaststelling) nauwkeurig te onderscheiden en de toepasselijke wetsartikelen te kennen. De belangen van het kind staan centraal bij elke afweging door de rechter.
---
Dit overzicht beoogt een grondige voorbereiding op het examen te bieden. Zorg ervoor dat u de relevante wetsartikelen en jurisprudentie, zoals de zaak Delphine Boël, goed bestudeert.
---
# Wettelijke samenwoning: totstandkoming, einde en gevolgen
Dit onderdeel van de studiehandleiding behandelt de totstandkoming, vormvereisten, sancties en het einde van wettelijke samenwoning, met een verwijzing naar de zelfstudie van de vermogensrechtelijke gevolgen.
## 6. Wettelijke samenwoning: totstandkoming, einde en gevolgen
### 6.1 Totstandkoming van wettelijke samenwoning
Wettelijke samenwoning wordt gedefinieerd als de toestand van samenleven van twee personen die een verklaring hebben afgelegd overeenkomstig artikel 1476 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De basisvoorwaarden hiervoor zijn:
* **Toestemming:** Beide personen moeten instemmen met de wettelijke samenwoning. Dit kan gemotiveerd zijn door een gedeeld levensproject ('levenspartners') of door economische overwegingen.
* **Handelingsbekwaamheid:** Beide personen moeten handelingsbekwaam zijn om de verklaring af te leggen.
* **Niet gebonden door ander huwelijk of wettelijke samenwoning:** Personen die reeds gehuwd zijn of een andere wettelijke samenwoning hebben, kunnen geen nieuwe wettelijke samenwoning aangaan.
#### 6.1.1 Vormvereisten
De totstandkoming van wettelijke samenwoning vereist specifieke vormvereisten:
* **Geschrift:** De verklaring moet schriftelijk worden opgesteld en de gegevens vermeld in artikel 1476, §1 BW bevatten.
* **Overhandiging aan ambtenaar burgerlijke stand:** Het geschrift moet worden overhandigd aan de ambtenaar van de burgerlijke stand.
#### 6.1.2 Quid schijnwettelijke samenwoning en gedwongen wettelijke samenwoning?
Net als bij het huwelijk, bestaat de mogelijkheid van schijnwettelijke samenwoning, waarbij de intentie om een gemeenschappelijke levenswijze te vormen ontbreekt. Ook gedwongen wettelijke samenwoning, waarbij een van de partners onder druk wordt gezet, is mogelijk. Deze situaties worden gesanctioneerd.
#### 6.1.3 Sancties op het niet naleven van de voorwaarden
* **Preventief:** De ambtenaar van de burgerlijke stand kan de melding in het bevolkingsregister weigeren of uitstel verlenen, met name indien er een vermoeden is van schijn- of gedwongen wettelijke samenwoning. Dit is geregeld in artikel 1476quater BW.
* **Achteraf:** Indien de voorwaarden niet worden nageleefd, kan de wettelijke samenwoning nietig worden verklaard. Dit is voorzien in artikel 1476quinquies BW, specifiek voor schijn- en gedwongen wettelijke samenwoning. De nietigverklaring werkt retroactief (ex tunc).
### 6.2 Einde van de wettelijke samenwoning
De wettelijke samenwoning eindigt in de volgende gevallen:
* **Huwelijk van één van de samenwoners:** Indien één van de wettelijk samenwonenden een huwelijk aangaat, eindigt de wettelijke samenwoning.
* **Overlijden van één van de samenwoners:** Het overlijden van een van de partners beëindigt de wettelijke samenwoning.
* **Verklaring bij ambtenaar burgerlijke stand:** Eén of beide samenwonenden kunnen de beëindiging van de wettelijke samenwoning verklaren bij de ambtenaar van de burgerlijke stand.
Het einde van de wettelijke samenwoning dient te worden onderscheiden van de feitelijke samenwoning, waarbij er geen wettelijke bescherming is voor de twee-relatie.
### 6.3 Gevolgen van de wettelijke samenwoning
De vermogensrechtelijke gevolgen van wettelijke samenwoning worden behandeld in Deel II van het Familiaal Vermogensrecht en dienen zelfstandig verwerkt te worden.
---
**Tip:** Wettelijke samenwoning is een contractuele regeling die minder ver strekt dan het huwelijk, maar wel juridische bescherming biedt aan samenwonende partners, voornamelijk op familiaal en vermogensrechtelijk vlak. Het is essentieel om de specifieke vormvereisten en de gevallen van beëindiging te kennen.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Personenrecht | Het rechtsgebied dat zich bezighoudt met het statuut van de persoon als individu en juridisch subject. Het regelt de rechten en plichten die inherent zijn aan het mens-zijn. |
| Familierecht | Het rechtsgebied dat de regels omvat met betrekking tot de status van personen in hun relatie tot anderen, met name de verhoudingen die ontstaan uit voortplanting en samenlevingsverbanden. |
| Familiaal vermogensrecht | Het rechtsgebied dat de patrimoniale of vermogensrechtelijke gevolgen van familierechtelijke verhoudingen regelt. Dit omvat onder meer huwelijksvermogensrecht, samenwoningsrecht, schenkingen en erfrecht. |
| Patrimonium | Het geheel van goederen, rechten en plichten die een juridisch subject bezit. In de context van familierecht verwijst het naar de vermogensrechtelijke gevolgen van familiebanden. |
| Huwelijksvermogensrecht | Het onderdeel van het familiaal vermogensrecht dat de vermogensrechtelijke betrekkingen tussen echtgenoten regelt, zowel tijdens het huwelijk als bij ontbinding ervan, en onderscheidt tussen het primaire en secundaire stelsel. |
| Secundair stelsel | De huwelijksvermogensregeling die echtgenoten vrijelijk kunnen overeenkomen, naast het wettelijk bepaalde primaire stelsel. Hieronder vallen onder andere het wettelijk stelsel en de scheiding van goederen. |
| Primair stelsel | Het wettelijk vastgelegde regime van huwelijksvermogensrecht dat van toepassing is op alle gehuwde koppels, ongeacht hun keuze voor een secundair stelsel. Dit regelt fundamentele verplichtingen tussen echtgenoten. |
| Erfrecht | Het rechtsgebied dat de regels bepaalt voor de overgang van nalatenschappen (vermogen, rechten en plichten) van een overleden persoon naar diens erfgenamen, zowel bij versterf (intestaat) als op basis van een testament (testamentair). |
| Reservataire erfgenamen | Erfgenamen die door de wet beschermd worden tegen onterving, zoals de wettelijke erfgenamen in rechte lijn (kinderen, afstammelingen). Hun wettelijk voorbehouden deel kan niet volledig door een testament worden ontnomen. |
| Natuurlijke persoon | Een mens van vlees en bloed, die als juridisch subject drager is van rechten en plichten. De persoonlijkheid van een natuurlijke persoon ontstaat bij de geboorte en eindigt bij de dood. |
| Rechtspersoon | Een juridische entiteit die door de wet is erkend en de mogelijkheid heeft om zelfstandig rechten en plichten te hebben, contracten aan te gaan en voor de rechtbank te verschijnen, net als een natuurlijk persoon. |
| Rechtsbekwaamheid | Het vermogen om drager te zijn van rechten en plichten. In principe is iedere persoon rechtsbekwaam. |
| Handelingsbekwaamheid | Het vermogen om zelfstandig rechtshandelingen te stellen en rechtsgeldig zijn wil te uiten. Dit vermogen is gebonden aan leeftijd en mogelijke beschermingsstatuut. |
| Wilsbekwaamheid | Het vermogen om de gevolgen van eigen beslissingen te begrijpen en om dienovereenkomstig te handelen. Dit is een medische en psychologische beoordeling en niet identiek aan handelingsbekwaamheid. |
| Afstamming | De juridische band tussen een kind en zijn ouders. Deze band kan oorspronkelijk (meestal gebaseerd op biologische realiteit of intentie) of adoptief zijn. |
| Oorspronkelijke afstamming | De juridische band tussen een kind en zijn ouders die zo veel mogelijk gebaseerd is op de biologische realiteit, maar ook rekening kan houden met sociale werkelijkheid of intentie, zoals bij gezinnen die gebruik maken van medisch begeleide voortplanting. |
| Adoptieve afstamming | Een juridische instelling waarbij een kind een wettelijke band krijgt met zijn adoptiefouders. Dit kan volledig zijn, waarbij de band met de biologische ouders wordt verbroken, of gewoon, waarbij bepaalde juridische banden behouden blijven. |
| Moederschapsregel | De vaststelling van het moederschap, gebaseerd op het principe "mater semper certa est" (de moeder is altijd zeker). De moeder is de persoon die als zodanig in de geboorteakte is vermeld. |
| Vaderschapsregel | De automatische vaststelling van het vaderschap binnen het huwelijk, gebaseerd op het principe "pater est quem nuptiae demonstrant". De echtgenoot van de moeder wordt geacht de vader te zijn van het kind dat tijdens het huwelijk of binnen 300 dagen na de ontbinding of nietigverklaring daarvan geboren wordt. |
| Erkenning (vaderschap) | Een vrijwillige handeling waarbij een man het vaderschap op zich neemt voor een kind, indien er geen vader is op grond van de vaderschapsregel of meemoederschapsregel. Dit kan prenataal of postnataal gebeuren. |
| Gerechtelijke vaststelling van vaderschap | Een procedure waarbij een rechter op vordering van het kind, de moeder of de beweerde vader het vaderschap vaststelt. Dit gebeurt wanneer er geen vader is op grond van de vaderschapsregel en geen erkenning heeft plaatsgevonden. |
| Bezit van staat | Een feitelijke toestand waarbij een persoon gedurende een bepaalde periode als vader (of andere ouder) wordt erkend en behandeld, zowel door het kind als door de familie en de maatschappij. Dit kan een rol spelen bij de betwisting van vaderschap. |
| Betwisting vaderschap | Een juridische procedure waarbij het vaderschap van een juridische vader wordt aangevochten, omdat men van mening is dat deze persoon niet de biologische vader is. Dit kan gebeuren op grond van de vaderschapsregel of op grond van een erkenning. |
| Twee-in-één vordering | Een gecombineerde vordering waarbij eerst het juridisch vaderschap van de echtgenoot van de moeder of een erkennende vader wordt betwist, en vervolgens de juridische vaststelling van het vaderschap van de beweerde biologische vader wordt gevraagd. |
| Meemoederschap | De juridische erkenning van het moederschap door een tweede vrouw in een relatie met een vrouw die een kind baart, bijvoorbeeld via medisch begeleide voortplanting. De regels hiervoor zijn analoog aan die voor vaderschap. |
| Medisch begeleide voortplanting (MBV) | Technieken voor voortplanting die medische tussenkomst vereisen, zoals donorinseminatie of in-vitrofertilisatie. Het juridische ouderschap kan hierbij losstaan van de biologische afstamming. |
| Schijnhuwelijk | Een huwelijk dat gesloten wordt met een ander doel dan het stichten van een doelgebonden levensgemeenschap, bijvoorbeeld om administratieve redenen of verblijfsvergunningen te verkrijgen. Dit kan leiden tot nietigverklaring van het huwelijk. |
| Wilsgebreken | Gebreken in de toestemming die een contract of rechtshandeling ongeldig kunnen maken. Bij het huwelijk zijn klassieke wilsgebreken zoals bedrog en dwaling slechts uitzonderlijk inroepbaar. |
| Huwelijksbeletselen | Wettelijke verboden of beperkingen op het sluiten van een huwelijk, gebaseerd op bloedverwantschap, aanverwantschap, bigamie of leeftijd. |
| Onherstelbare ontwrichting van het huwelijk | Een echtscheidingsgrond die inhoudt dat de voortzetting van de samenleving onmogelijk is geworden, los van enige schuldvraag. De ontwrichting kan blijken uit feitelijke scheiding van minstens zes maanden tot een jaar. |
| Echtscheiding door onderlinge toestemming (EOT) | Een echtscheidingsvorm waarbij beide echtgenoten het eens zijn over de ontbinding van het huwelijk en alle gevolgen daarvan, waaronder vermogensrechtelijke en persoonlijke aspecten. |
| Wettelijke samenwoning | Een situatie van samenleven tussen twee personen die een verklaring hebben afgelegd bij de ambtenaar van de burgerlijke stand, en die rechtsgevolgen met zich meebrengt, hoewel deze minder verstrekkend zijn dan bij een huwelijk. |
Cover
GBO dag 8.docx
Summary
# Contracten van diensten en hun indeling
Dit onderwerp verkent de diverse contracten die gericht zijn op het verrichten van een dienst, waaronder aanneming, bewaargeving en lastgeving, en analyseert de evolutie van hun onderscheidingscriteria en mogelijke toekomstige hervormingen, met aandacht voor onbenoemde en elders gereguleerde dienstencontracten.
## 1. De dienstencontracten: basis en indeling
Dienstencontracten betreffen de zelfstandige uitvoering van een actieve handeling door de ene partij ten behoeve van de andere. Het Belgische Burgerlijk Wetboek (BW) indeelt deze contracten historisch en modern.
### 1.1 Historisch onderscheidingscriterium
Oorspronkelijk werd het onderscheid bepaald door het al dan niet bezoldigde karakter van het contract:
* **Onbezoldigd:** Bewaargeving en lastgeving waren van nature om niet.
* **Bezoldigd:** Aanneming werd geacht onder bezwarende titel te zijn.
### 1.2 Moderne onderscheidingscriteria
Hedendaags ligt de focus op het voornaamste voorwerp van het dienstencontract:
* **Rechtshandeling:** Lastgeving (het verrichten van rechtshandelingen).
* **Materiële handeling:** Bewaargeving of aanneming (het verrichten van feitelijke handelingen).
Afbakeningsproblemen ontstaan doordat contracten in de praktijk vaak beide soorten handelingen omvatten.
### 1.3 De aannemingsovereenkomst
Aanneming kan beschouwd worden als een **lex specialis** van het dienstencontract. Het oud BW definieerde huur van werk, wat overeenkomt met aanneming.
#### 1.3.1 Essentiële bestanddelen van aanneming
Een aanneming is een **consensueel, wederkerig contract onder bezwarende titel** met drie essentiële bestanddelen:
1. **Werkprestatie:** De aannemer verbindt zich tot het maken van een materieel of intellectueel werk, of tot het presteren van een of meerdere diensten. Het vervoercontract van personen of goederen wordt thans als een aparte rechtsleer beschouwd, maar is in essentie ook aanneming.
2. **In volle onafhankelijkheid:** De aannemer staat niet onder het gezag van de opdrachtgever en handelt zelfstandig. Richtlijnen van de opdrachtgever mogen deze onafhankelijkheid niet aantasten.
3. **Tegen vergoeding:** Het contract is essentieel onder bezwarende titel. Dit kan ook bestaan in een wederdienst. De prijs mag onbepaald zijn bij contractsluiting, mits deze wordt bedongen.
#### 1.3.2 Onderscheid met andere benoemde contracten
**Aanneming versus verkoop:** Bij een contract waarbij zowel een werk als een (te bewerken) goed wordt verschaft, is kwalificatie cruciaal.
* **Absorptietheorie:** De rechter onderzoekt welk element overwicht heeft. Als de opdrachtgever zelf het materiaal levert, is het sowieso aanneming.
* **Specificiteitscriterium:** Heeft de opdrachtgever specifieke noden en geeft hij instructies, dan is het aanneming. Geen specifieke noden of instructies duiden op verkoop.
* **Belang van kwalificatie:** Dit beïnvloedt de omvang van de prijsbepaling (bij verkoop essentieel, bij aanneming flexibeler), eigendomsoverdracht en risico (verkoop: bij contractsluiting; aanneming: bij aanvaarding), de regels voor verborgen gebreken (verkoop: korte termijn; aanneming: tienjarige aansprakelijkheid) en voorrechten.
**Aanneming versus lastgeving:** Bij lastgeving gaat het om rechtshandelingen, bij aanneming om materiële handelingen. De aannemer vertegenwoordigt de opdrachtgever niet. Een architect kan bijvoorbeeld aanneming combineren met lastgeving. Het belang van de kwalificatie ligt in de gebondenheid van de opdrachtgever t.o.v. derden, het instaan voor schade en het risico.
### 1.4 Onbenoemde en elders geregelde dienstencontracten
Naast de in het BW geregelde dienstencontracten bestaan tal van andere. Dienstencontracten waarbij een materiële handeling om niet wordt verricht, zijn onbenoemd en worden analoog behandeld volgens de regels van aanneming. Soms voorziet bijzondere wetgeving in specifieke regelingen (bv. privédetectives, bouwcontracten). Hierbij fungeert een gemeenrechtelijk dienstencontract (aanneming of lastgeving) als aanvullende norm.
### 1.5 Hervormingsvoorstellen
Er zijn voorstellen om het aspect vertegenwoordiging uit de lastgeving te halen en als een algemeen leerstuk van verbintenissenrecht te behandelen. De bestaande driedeling zou kunnen opgaan in één algemeen dienstencontract met specifieke regels voor beperkte types. De Commissie voor hervorming van het overeenkomstenrecht werkt aan een nieuw boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.
## 2. Kenmerken en omschrijving van de aanneming
### 2.1 Kenmerken
De aanneming is een consensueel, wederkerig contract onder bezwarende titel.
### 2.2 Onderscheid huur van werk en huur van goederen
Het oud BW maakte een onderscheid tussen huur van goederen en huur van werk. Huur van werk hield in dat een partij zich verbond iets te verrichten tegen betaling. Hierin werd een onderscheid gemaakt tussen:
* **Arbeidsovereenkomst:** Arbeid werd in ondergeschikt verband ter beschikking gesteld.
* **Aannemingsovereenkomst:** De uitvoering van een bepaald werk of dienst werd beloofd in volle onafhankelijkheid.
### 2.3 Bestanddelen
De drie essentiële bestanddelen van aanneming zijn:
1. **Werkprestatie:** Materieel of intellectueel werk, of het presteren van diensten.
2. **Volledige onafhankelijkheid:** De aannemer is zelfstandig en staat niet onder het gezag van de opdrachtgever.
3. **Vergoeding:** Het contract is onder bezwarende titel en kan ook een wederdienst inhouden.
## 3. Beperkingen van de vrije keuze van de medecontractant bij aanneming
Hoewel het principe van vrije keuze geldt, zijn er beperkingen:
### 3.1 Overheidsopdrachten
Bij overheidsopdrachten zijn strikte procedures en diverse plaatsingsprocedures (openbaar, niet-openbaar, onderhandeling, vereenvoudigde procedures) van toepassing. Voor werken en concessies van werken geldt een erkenning van aannemers van werken, met een vermoeden van financiële en technische bekwaamheid.
### 3.2 Verplichte tussenkomst architect
Voor werken waarvoor een bouwvergunning vereist is, is de tussenkomst van een architect verplicht. Het beroep van architect en aannemer zijn onverenigbaar van openbare orde om de onafhankelijkheid te waarborgen. Zij hebben wel raadgevings- en waarschuwingsverplichtingen jegens de opdrachtgever.
## 4. Verbintenissen van de aannemer
De aannemer heeft drie hoofdverbintenissen:
1. Het werk goed uitvoeren.
2. Het werk tijdig uitvoeren.
3. De zaak leveren en de grondstof teruggeven.
### 4.1 Goede uitvoering van het werk
* **Algemeen:** Volgens de overeenkomst en de "regels van de kunst", als een degelijk vakman onder dezelfde omstandigheden. Dit kan een resultaats- of middelenverbintenis zijn, beoordeeld in concreto.
* **Informatieplicht:** De aannemer moet de opdrachtgever waarschuwen voor conceptiefouten of nadelen. Bij nalatigheid kan hij aansprakelijk zijn.
* **Plicht van voorzichtigheid:** De aannemer heeft een bewarings- en bewakingsplicht en draagt de verantwoordelijkheid van de werfpolitie.
* **Bevrijdingsbeding:** Een bevrijdingsbeding voor fouten die het leven of de fysieke integriteit aantasten, is nietig.
* **Architect:** De architect staat in voor conceptie, plannen en toezicht. Hij is aansprakelijk voor fouten, tenzij hij een specialist goed koos en de fout niet kon opgemerkt worden. Bij samenlopende fouten met de aannemer zijn ze in solidum gehouden.
### 4.2 Tijdige uitvoering van het werk
Het werk moet binnen de overeengekomen termijn worden uitgevoerd. Bij een strikte termijn is dit een resultaatsverbintenis. Zonder termijn geldt een redelijke termijn.
### 4.3 Levering en teruggave
Bij voltooiing levert de aannemer het werk en geeft hij resterende materialen terug. De **oplevering** is de materiële handeling die de werken in de fysieke macht van de opdrachtgever stelt, met een uitnodiging tot beoordeling, ontvangst en aanvaarding.
#### 4.3.1 Dubbele oplevering (bouwsector)
* **Voorlopige oplevering:** Aannemer stelt werk ter beschikking. Opdrachtgever beoordeelt en ontvangt (met of zonder voorbehoud) of weigert. Tussen voorlopige en definitieve oplevering geldt een waarborgtermijn.
* **Gevolgen oplevering:** Vaststelling van voltooiing, risico-overdracht voor verlies door toeval of overmacht (indien aannemer materiaal leverde), berekening van schadevergoeding voor laattijdige uitvoering, einde bewakings-/veiligheidsplicht, onderhoud ten laste van opdrachtgever.
## 5. Sancties voor slechte of laattijdige uitvoering
Bij slechte of laattijdige uitvoering is er contractuele aansprakelijkheid, tenzij overmacht of een fout van de opdrachtgever. Mogelijke sancties zijn:
* **Ingebrekestelling:** De opdrachtgever moet de aannemer in gebreke stellen.
* **Gedwongen uitvoering:** Aannemer wordt veroordeeld tot goede werken.
* **Gerechtelijke vervanging:** Opdrachtgever mag het werk zelf (of door derde) op kosten van aannemer laten uitvoeren.
* **Ontbinding:** Drie vormen: gerechtelijk, o.b.v. ontbindend beding, door kennisgeving van de schuldeiser. G gerechtvaardigd bij ernstige tekortkoming.
* **Schadebeding:** Vaak opgenomen en door de rechter te matigen.
## 6. Verbintenissen van de opdrachtgever
De opdrachtgever heeft drie verbintenissen:
1. Het werk van de aannemer mogelijk maken.
2. De prijs betalen.
3. Het werk in ontvangst nemen en aanvaarden.
### 6.1 Werk mogelijk maken
De opdrachtgever moet administratieve vergunningen regelen, het terrein ter beschikking stellen, informatie verschaffen en waarschuwen voor bijzondere risico's.
### 6.2 Prijs betalen
Betaling gebeurt tijdens en volgens contractuele afspraken. De opschortingsbevoegdheid (exceptio non adimpleti contractus) kan ingeroepen worden bij onvoldoende werken.
#### 6.2.1 Systemen voor prijsbepaling
* **Onbepaalde prijs:** Prijs wordt achteraf bepaald o.b.v. omvang, materialen en werkuren. Dit is een vorm van partijbeslissing te goeder trouw.
* **Vaste of bepaalde prijs:** Prijs is vooraf vastgesteld en globaal. Bij minwerken geldt evenredige prijsvermindering. Herzieningsclausules zijn mogelijk.
* **Bestek:** Prijslijst met eenheidsprijzen. Volledige prijs pas bekend bij uitvoering.
* **Prijs bij voorstudies:** Kosten van voorstudies moeten vooraf geregeld worden.
### 6.3 Inontvangstneming en aanvaarding
* **Aanvaarding:** Een eenzijdige, onherroepelijke handeling waarbij de opdrachtgever erkent dat de werken behoorlijk zijn uitgevoerd, met bevrijding van contractuele aansprakelijkheid (m.u.v. lichte verborgen gebreken en stabiliteitsdreigende gebreken).
* **Gevolgen aanvaarding:** Dekt zichtbare lichte gebreken, start tienjarige aansprakelijkheidstermijnen. Grove zichtbare gebreken worden niet gedekt.
## 7. Aansprakelijkheid van de aannemer
De aanvaarding sluit de contractuele aansprakelijkheid grotendeels af, behalve voor verborgen gebreken en buitencontractuele fouten.
### 7.1 Aansprakelijkheid voor lichte verborgen gebreken
* **Contractuele aard:** Aanvullend recht, met beperkingen.
* **Voorwaarden:** Aannemingscontract, gebrek (ruime invulling, ook functioneel), verborgen op het ogenblik van aanvaarding, niet ontdekbaar bij normaal onderzoek, ernstig (hypothetische beslissing opdrachtgever bij kennis van gebrek).
* **Fout:** Opdrachtgever moet fout bewijzen (geen vermoeden).
* **Termijn:** Waarborgtermijn van 10 jaar vanaf aanvaarding; proceduretermijn (redelijke termijn vanaf kennis van gebrek).
### 7.2 Aansprakelijkheid voor stabiliteitsbedreigende gebreken ("tienjarige aansprakelijkheid")
* **Regeling:** Artikel 1792 en 2270 BW zijn complementair, van openbare orde. Exoneratiebedingen zijn nietig.
* **Voorwaarden:** Bouwwerk (ook niet-gebouwen), aannemingscontract, zwaar gebrek (stevigheid in gevaar), zichtbaar of verborgen, fout (niet vermoed, opdrachtgever moet bewijzen).
* **Termijn:** Vervaltermijn van 10 jaar vanaf aanvaarding. Deze termijn kan niet geschorst of gestuit worden.
* **Uitzonderingen:** Bedrieglijk opzet (maakt oplevering nietig), regresvordering van derden bij instorting.
### 7.3 Aansprakelijkheid t.a.v. derden
* **Quasi-delictuele aansprakelijkheid:** Aannemer/architect kan direct door derden aangesproken worden o.b.v. quasi-delictuele fout (art. 1382 BW). Bewijslast ligt bij derde. Aannemer is aansprakelijk voor gebrekkige zaken en onrechtmatige daden van helpers.
* **Burenhinder:** Abnormale burenhinder leidt tot herstel of compensatie. Aannemer is niet aansprakelijk voor foutloze burenhinder. De buur kan zich richten tot de eigenaar-bouwheer.
## 8. Onderaanneming en nevenaanneming
* **Onderaanneming:** Hoofdaannemer laat werk geheel of gedeeltelijk uitvoeren door een onderaannemer, op eigen initiatief, kosten en verantwoordelijkheid. Het is een juridisch zelfstandige overeenkomst.
* **Nevenaanneming:** Opdrachtgever sluit diverse contracten met naast elkaar staande aannemers voor specifieke aspecten van het werk.
### 8.1 Verhouding hoofdaannemer - onderaannemer
Het onderaannemingscontract is zelfstandig. Hoofdaannemer treedt op als opdrachtgever. Technische clausules uit hoofdcontract binden onderaannemer indien gekend. Bescherming van art. 1793 BW geldt niet bij onderaanneming.
### 8.2 Verhouding hoofdaannemer - opdrachtgever
De verbintenissen van de hoofdaannemer t.o.v. de opdrachtgever veranderen niet; hij is aansprakelijk voor fouten van onderaannemers.
### 8.3 Verhouding onderaannemer - opdrachtgever
In beginsel geen directe contractuele band. Wel **rechtstreekse vordering** van onderaannemer tegen opdrachtgever tot betaling van wat hoofdaannemer verschuldigd is (art. 1798 BW). Deze vordering moet ingesteld worden vóór faillissement hoofdaannemer.
## 9. Risico
* **Verkoop:** Eigendom en risico gaan over bij contractsluiting.
* **Aanneming:** Eigendom gaat over bij definitieve aanvaarding. Risico voor verlies van de zaak gaat over op de opdrachtgever vanaf de aanvaarding.
## 10. Einde van het aannemingscontract
Naast gemeenrechtelijke gronden, zijn er twee bijzondere gronden:
1. **Eenzijdige verbreking door de opdrachtgever:** Mogelijk op elk ogenblik mits schadeloosstelling van de aannemer voor uitgaven, arbeid en gederfde winst (art. 1794 BW).
2. **Overlijden van de aannemer:** Leidt tot einde contract indien gekozen omwille van zijn ervaring. Opdrachtgever moet waarde van gedane werken en bouwstoffen betalen.
## 11. Woningbouwwet (Wet Breyne)
Deze wet beschermt particuliere kopers van woningen die op plan of in aanbouw worden verkocht, en waarbij de koper vóór voltooiing stortingen moet doen.
### 11.1 Toepassingsgebied
De wet is van toepassing op overeenkomsten met volgende cumulatieve voorwaarden:
* Overeenkomst.
* Eigendomsovergang van een gebouw of verbintenis te bouwen, doen bouwen of verschaffen.
* Tot huisvesting bestemd (gezinswoning).
* Te bouwen of in aanbouw.
* Koper moet betalen voor voltooiing (stortingen).
### 11.2 Kwalificatie
De wet verklaart regels van koop of aanneming toepasselijk, met specifieke dwingende effecten inzake eigendomsovergang, risico, aansprakelijkheid, informatieplicht, prijs, oplevering, financiële modaliteiten, voltooiingswaarborg. Geen beding van wederinkoop is toegestaan.
### 11.3 Overgang van eigendom en risico
* **Grond en bestaande opstallen:** Verplichte onmiddellijke eigendomsoverdracht bij contractsluiting (schriftelijk vereist).
* **Te bouwen opstallen:** Koper wordt eigenaar naarmate materialen worden geïncorporeerd (directe natrekking).
* **Risico:** Gaat zo laat mogelijk over, namelijk op het ogenblik van de voorlopige oplevering.
### 11.4 Aansprakelijkheid voor stabiliteitsbedreigende gebreken
De tienjarige aansprakelijkheid geldt ook voor de verkoper onder de Wet Breyne.
### 11.5 Verplichte dubbele oplevering
Een strikt onderscheid wordt gemaakt tussen voorlopige en definitieve oplevering. De voorlopige oplevering start de waarborgtermijn. De definitieve oplevering beëindigt deze.
### 11.6 Verplichte vermeldingen en bijlagen
De overeenkomst moet verplichte vermeldingen bevatten en schriftelijk zijn opgesteld (art. 7 WB).
### 11.7 Prijs
De prijs is vast en omvat alle werken voor normale bewoonbaarheid. Betalingsmodaliteiten zijn strikt geregeld (art. 10 WB).
### 11.8 Waarborg
Erkende aannemers stellen een waarborg van 5% bij de Deposito- en Consignatiekas. Niet-erkende aannemers moeten de voltooiing waarborgen of gestorte bedragen terugbetalen.
### 11.9 Sancties
Burgerrechtelijk: nietigheid van bedingen of overeenkomsten. Strafrechtelijk: strafsancties voor overtredingen.
## 12. Gemeen recht: bewaargeving
### 12.1 Constitutieve bestanddelen
Hoofddoel is bewaring en bewaking van een specifieke, roerende en lichamelijke zaak, met teruggave in natura. Bij niet-vervulling gelden de regels van aanneming. Een wil tot juridische binding is vereist (contract vs. louter gedogen).
### 12.2 Kenmerken
* **Zakelijk contract:** Tot stand gekomen door afgifte van het goed.
* **Om niet of onder bezwarende titel:** Vermoeden van kosteloosheid; bij bezoldiging geldt strengere aansprakelijkheidsbeoordeling.
### 12.3 Afgrenzing t.o.v. aanverwante contracten
* **Huur:** Bij garagecontracten is de uitbater bewaarnemer. Bij parkingcontracten is het huur. Doorslaggevend is of bewaring de voornaamste doelstelling is.
* **Bruikleen:** Bij bruikleen staat het belang van de ontlener centraal.
### 12.4 Soorten bewaargeving
* **Bewaargeving uit noodzaak:** Wanneer de bewaargever geen alternatief had. Onderscheid is relevant voor bewijs (alle middelen toegelaten).
* **Hotelbewaargeving en sekwester:** Bijzondere geregelde vormen, vaak uit noodzaak.
### 12.5 Verbintenissen van de bewaarnemer
* **Bewakingsplicht:** Zorgvuldig bewaken, inspanningsverbintenis. Bewijs rust op bewaargever. Bij bezoldigde bewaargeving geldt strengere beoordeling (culpa levis in abstracto).
* **Teruggaveplicht:** Resultaatsverbintenis. Bij niet-teruggave geldt vermoeden van schuld, weerlegbaar door bewijs van vreemde oorzaak of overmacht.
* **Discretieplicht:** Geheimhouding over de zaak en de aard ervan.
### 12.6 Verbintenissen van de bewaargever
* Informeren over bijzonderheden zaak.
* Kosten vergoeden.
* Loon betalen (bij bezoldigd contract).
* Bewaarnemer geniet retentierecht.
### 12.7 Specifieke beëindigingsgronden
Naast gemeenrechtelijke gronden, kan de bewaargever de overeenkomst eenzijdig beëindigen.
## 13. Hotelbewaargeving
Bij hotelbewaargeving is de hotelhouder als bewaarnemer quasi-objectief beperkt aansprakelijk voor schade, vernieling of verlies door buitenstaanders, tot een plafond (100x logieprijs per dag). Uitzonderingen gelden bij effectieve inbewaargeving, weigering tot inbewaargeving, of fout van hotelhouder/personeel. Geen aansprakelijkheid bij fout gast, overmacht, gewapende diefstal, of aard/gebrek goed.
## 14. Sekwester
Een derde wordt aangesteld als bewaarnemer over een zaak waarover een geschil bestaat.
* **Contractuele sekwester:** Doet een bewaargevingscontract ontstaan. Regels gemeenrechtelijke bewaargeving zijn van toepassing. Taak kan ruimer zijn dan louter bewaring (beheer). Teruggave pas bij beëindiging geschil of om wettige redenen.
* **Gerechtelijke sekwester:** Rechter kan dit bevelen bij beslag, geschil over eigendom/bezit, of als bewarende maatregel. Houdt beperking in van subjectieve rechten.
Het onderscheid tussen bewaargeving en huur wordt gemaakt op basis van het hoofddoel: bewaring vs. genot en gebruik. De rechtsfiguur van bewaargeving kent de volgende kenmerken: een zakelijk contract, in beginsel om niet maar met een vermoeden van kosteloosheid, en het depositum betreft een specifiek roerend lichamelijk goed (hoewel oneigenlijke bewaargeving van vervangbare goederen mogelijk is). De bewaarnemer mag zich niet van de zaak bedienen zonder verlof van de bewaargever.
---
# Aannemingsovereenkomst: kenmerken, onderscheid en verbintenissen
Dit gedeelte behandelt de aannemingsovereenkomst, met de focus op de essentiële kenmerken, het onderscheid met verkoop en lastgeving, beperkingen in contractkeuze, en de wederzijdse verbintenissen van de aannemer en de opdrachtgever.
## 2. Aannemingsovereenkomst: kenmerken, onderscheid en verbintenissen
### 2.1 Kenmerken van de aannemingsovereenkomst
De aannemingsovereenkomst is een **consensueel, wederkerig contract onder bezwarende titel**. Het bevat drie essentiële bestanddelen:
* **Werkprestatie:** De aannemer verbindt zich tot het vervaardigen van een materieel of intellectueel werk, of tot het verrichten van één of meerdere diensten.
* **In volle onafhankelijkheid:** De aannemer staat niet onder het gezag van de opdrachtgever en handelt zelfstandig. De opdrachtgever kan wel richtlijnen geven, mits deze niet te vergaand zijn.
* **Tegen vergoeding:** Het contract is essentieel onder bezwarende titel en kan ook bestaan in een wederdienst. De prijs kan onbepaald zijn, zolang er maar een prijs wordt bedongen.
### 2.2 Onderscheid met andere benoemde contracten
#### 2.2.1 Aanneming en verkoop
Er ontstaat een kwalificatieprobleem wanneer werk en een te bewerken goed gelijktijdig worden geleverd.
* **Materiaal levering door opdrachtgever:** Dit is steeds aanneming.
* **Absorptietheorie (art. 5.67 lid 2 BW):** De rechter bepaalt welk element het belangrijkste is om de toepasselijke regels te bepalen (uitsluitend koop- of aannemingsregels).
* **Werkenlijke wil van de partijen:** Is cruciaal om het belangrijkste element te bepalen, tenzij dit onverenigbaar is met de bedingen of dwingend recht.
* **Specificiteitscriterium:** Specifieke noden en instructies van de opdrachtgever wijzen op aanneming; geen specifieke noden en geen instructies wijzen op verkoop.
**Belang van de kwalificatie:**
* **Prijs:** Essentieel bij verkoop; bij aanneming kan deze na contractsluiting bepaald worden.
* **Eigendom en risico:** Bij verkoop over bij contractsluiting; bij aanneming bij aanvaarding (oplevering).
* **Verborgen gebreken:** Korte termijn bij verkoop (art. 1641 BW e.v.); 10-jarige aansprakelijkheid bij aanneming (art. 1792 BW).
* **Voorrecht:** Geldt voor de aannemer enkel voor onroerende goederen (art. 27 Hyp.W.).
* **Opzegging:** Enkel de aannemer kan eenzijdig worden opgezegd (art. 1794 BW).
* **Interesten:** Bij verkoop automatisch indien de zaak vruchten oplevert; bij aanneming is ingebrekestelling vereist.
* **Benadeling:** Enkel bij verkoop van onroerende goederen (art. 1674 BW).
#### 2.2.2 Aanneming en lastgeving
* **Lastgeving:** De lasthebber wordt belast met rechtshandelingen.
* **Aanneming:** De aannemer verricht materiële handelingen en vertegenwoordigt de opdrachtgever niet.
**Belang van de kwalificatie:**
* **Gebondenheid t.o.v. derden:** Opdrachtgever is niet gebonden door overeenkomsten die de aannemer sluit; lastgever wel.
* **Schade:** Opdrachtgever is niet aansprakelijk voor schade van de aannemer; lastgever wel.
* **Risico:** Aannemer draagt risico tot oplevering; lastgever draagt risico.
* **Vergoeding:** Rechter kan vergoeding lasthebber verminderen; loon aannemer niet.
### 2.3 Beperkingen van de vrije keuze van de medecontractant
Principiële vrije keuze van de medecontractant (art. 5.14 BW) wordt beperkt bij:
#### 2.3.1 Overheidsopdrachten
Strikte procedures bij overheidsopdrachten (Wet van 17 juni 2016) met diverse plaatsingsprocedures (openbaar, niet-openbaar, onderhandelingsprocedures). Speciale regels voor erkenning van aannemers van werken, met vermoeden van financiële en technische bekwaamheid.
#### 2.3.2 Verplichte tussenkomst architect
* Vereist voor opstelling van plannen en controle bij werken waarvoor bouwvergunning nodig is.
* Beroep van architect en aannemer zijn **onverenigbaar van openbare orde** om onafhankelijkheid te waarborgen.
* Architect en aannemer hebben raadgevings- en waarschuwingsverplichting t.a.v. de opdrachtgever.
### 2.4 Verbintenissen van de aannemer
De aannemer heeft drie hoofdverbintenissen:
#### 2.4.1 Het werk goed uitvoeren
* **Volgens overeenkomst en regels van de kunst:** Zoals een degelijk vakman onder dezelfde omstandigheden.
* **Resultaats- of middelenverbintenis:** Beoordeeld in concreto.
* **Informatieplicht:** Verplicht de opdrachtgever te wijzen op conceptiefouten of nadelen.
* **Plicht van voorzichtigheid en informatieplicht t.a.v. derden:** Contractueel of buitencontractueel.
* **Bewarings- en bewakingsplicht:** Verantwoordelijkheid voor werfpolitie.
* **Aansprakelijkheid voor fouten van ondergeschikten:** Zie buitencontractuele aansprakelijkheid.
##### 2.4.1.1 Architect
Verantwoordelijk voor conceptie, plannen en toezicht. Indien specialisten worden ingeschakeld, is de architect aansprakelijk bij verkeerde keuze of onopgemerkte fouten van de specialist.
##### 2.4.1.2 Aannemer en architect
* **Onderscheiden opdrachten, maar wederzijdse controle:** Systeem van checks and balances.
* Aannemer kan aansprakelijk zijn voor conceptiefouten architect (afhankelijk van ernst en opvallendheid).
* Architect kan aansprakelijk zijn voor verkeerde materiaalkeuze.
* **Solidair gehouden (in solidum):** Indien de fout van de één niet volstond zonder de fout van de ander om schade te veroorzaken.
* **Hoofdelijk gehouden:** Bij gemeenschappelijke fout.
#### 2.4.2 Het werk tijdig uitvoeren
* **Overeengekomen termijn:** Indien strikt, is dit een resultaatsverbintenis.
* **Geen termijn:** Redelijke termijn.
#### 2.4.3 De zaak leveren en de grondstof teruggeven
* **Levering:** Materiële handeling waarmee aannemer werk fysiek ter beschikking stelt van opdrachtgever.
* **Inontvangstneming:** Materiële handeling waarmee opdrachtgever werken in bezit neemt.
* **Dubbele oplevering (bouwsector):** Voorlopige en definitieve oplevering met waarborgtermijn ertussen.
* **Gevolgen oplevering:** Overgang risico (tenzij aannemer materialen levert), mogelijkheid schadevergoeding laattijdige uitvoering, einde bewakingsplicht, onderhoud ten laste opdrachtgever, vrijgave waarborg.
##### 2.4.3.1 Sancties voor slechte of laattijdige uitvoering
* **Contractuele aansprakelijkheid:** Tenzij overmacht of fout opdrachtgever.
* **Ingebrekestelling:** Vereist.
* **Dwanguitvoering:** Veroordeling tot goede werken.
* **Gerechtelijke vervanging:** Op kosten van aannemer.
* **Vervanging zonder gerechtelijke tussenkomst:** Op eigen risico, aan strikte voorwaarden.
* **Ontbinding:** Gerechtelijk, o.b.v. ontbindend beding, of door kennisgeving (art. 5.90 BW). Vereist ernstige tekortkoming.
* **Forfaitair schadebeding:** Kan door rechter worden gematigd.
### 2.5 Verbintenissen van de opdrachtgever
De opdrachtgever heeft drie verbintenissen:
#### 2.5.1 Het werk mogelijk maken
* **Administratieve vergunningen, terrein ter beschikking stellen, inlichtingen bezorgen, waarschuwen voor risico's.**
#### 2.5.2 De prijs betalen
* **Tijdens en volgens contractuele afspraken.**
* Kan **exceptie van niet-uitvoering (enac)** inroepen bij onvoldoende werken. Aannemer kan enac inroepen bij niet-betaling voorschotten.
* **Systemen voor prijsbepaling:**
* **Onbepaalde prijs:** Achteraf bepaald volgens omvang werk, materialen en uren (partijbeslissing te goeder trouw).
* **Vaste of bepaalde prijs:** Globaal en onveranderlijk (bescherming opdrachtgever, art. 1793 BW). Uitzonderingen: minwerken, herzieningsclausule, algemeen lastenboek.
* **Bestek:** Prijslijst met eenheidsprijzen.
* **Prijs bij voorstudies:** Kosten enkel verhaalbaar indien met aannemer/promotor in zee gegaan wordt.
#### 2.5.3 Het werk in ontvangst nemen en aanvaarden
* **Aanvaarding:** Eenzijdige, onherroepelijke rechtshandeling die aannemer bevrijdt van contractuele aansprakelijkheid (m.u.v. lichte verborgen en stabiliteitsbedreigende gebreken).
* **Vormvoorwaarden:** Goedkeuring met kennis van zaken, vrij van wilsgebreken.
* **Tijdstip:** Contractueel bepaald, anders definitieve oplevering = aanvaarding.
* **Gevolgen aanvaarding:** Dekking zichtbare lichte gebreken, start 10-jarige aansprakelijkheidstermijnen. Grove zichtbare gebreken niet gedekt.
### 2.6 Aansprakelijkheid van de aannemer
Aanvaarding is een keerpunt. Twee uitzonderingen op bevrijding:
* **Verborgen gebreken:** Afstand kan geen betrekking hebben op zaken waarvan draagwijdte nog niet gekend is.
* **Buitencontractuele aansprakelijkheid:** Kan nog steeds ingeroepen worden.
#### 2.6.1 Aansprakelijkheid voor lichte verborgen gebreken
* **Contractuele aard:** Aanvullend recht (art. 5.89 BW).
* **Voorwaarden:** Aannemingscontract, gebrek (ruim ingevuld), verborgen gebrek (niet ontdekbaar bij zorgvuldig onderzoek), ernstig gebrek (hypothetische beslissing opdrachtgever), fout (te bewijzen door opdrachtgever).
* **Termijn:**
* **Waarborgtermijn:** 10 jaar vanaf aanvaarding (art. 2262bis §1 BW).
* **Proceduretermijn:** Redelijke termijn vanaf kennis van gebrek.
#### 2.6.2 Aansprakelijkheid voor stabiliteitsbedreigende gebreken ("tienjarige aansprakelijkheid")
* **Art. 1792 en 2270 BW:** Complementair, van openbare orde.
* **Voorwaarden:** Bouwwerk (ook onroerende werken), aannemingscontract (ook bij verkoop/onbepaalde prijs), zwaar gebrek (stevigheid in gevaar), zichtbaar of verborgen, fout (te bewijzen door opdrachtgever).
* **Termijn:** **Vervaltermijn** van 10 jaar vanaf aanvaarding (in principe definitieve oplevering). Kan niet geschorst of gestuit worden.
**Uitzonderingen op 10-jarige termijn:**
* **Bedrieglijk opzet:** Maakt oplevering nietig.
* **Regresvordering:** Derden die schade lijden door instorting kunnen bouwheer vervolgen, die dan regresvordering instelt tegen aannemer.
#### 2.6.3 Aansprakelijkheid aannemer t.a.v. derden
* **Quasi-delictuele aansprakelijkheid (art. 1382 BW):** Fout is te bewijzen door derde. Aansprakelijk voor schade door gebrekkige zaken op werf en onrechtmatige daden van helpers (art. 1384, 3° BW).
* **Burenhinder (art. 3.101 BW):** Aannemer niet aansprakelijk voor foutloze burenhinder. Buur richt zich tot eigenaar-bouwheer. Eigenaar die wordt vervolgd wegens hinder, staat borg voor fouten van beroepsmensen.
### 2.7 Onderaanneming en nevenaanneming
* **Onderaanneming:** Hoofdaannemer laat werk uitvoeren door onderaannemer op eigen initiatief en verantwoordelijkheid. Juridisch zelfstandige overeenkomst.
* **Nevenaanneming:** Opdrachtgever sluit diverse contracten met naast elkaar staande aannemers.
#### 2.7.1 Verhouding hoofdaannemer – onderaannemer
* Onderaannemingscontract is zelfstandig. Hoofdaannemer = opdrachtgever, onderaannemer = aannemer.
* Technische clausules hoofdcontract binden onderaannemer indien gekend.
* **Art. 1793 BW geldt niet** bij onderaanneming; art. 1794 BW wel.
#### 2.7.2 Verhouding hoofdaannemer – opdrachtgever
* Hoofdaannemer blijft contractueel aansprakelijk voor fouten onderaannemer (art. 1797 BW).
#### 2.7.3 Verhouding onderaannemer – opdrachtgever
* **In beginsel geen rechtstreekse contractuele band.**
* **Rechtstreekse vordering (art. 1798 BW):** Onder aannemer kan opdrachtgever aanspreken tot betaling van wat hoofdaannemer nog verschuldigd is. Vordering moet ingesteld worden voor faillissement hoofdaannemer.
* **Voorrecht (art. 20 Hyp.W.):** Voorrang op vordering hoofdaannemer op bouwheer.
### 2.8 Risico
* **Verkoop:** Eigendom en risico gaan over bij contractsluiting.
* **Aanneming:** Eigendom gaat over bij definitieve aanvaarding (art. 1788 BW). Risico op verlies zaak gaat dan over op opdrachtgever.
* **Herstelling:** Zaak blijft eigendom opdrachtgever; aannemer enkel aansprakelijk voor schuld (art. 1789 BW). Geen loon bij tenietgaan voor aanvaarding (art. 1790 BW).
### 2.9 Einde van de aannemingsovereenkomst
Naast gemeenrechtelijke gronden, twee bijzondere gronden:
#### 2.9.1 Eenzijdige beëindiging door de opdrachtgever
* Op elk ogenblik en zonder motivering (art. 1794 BW).
* Verplichting tot **schadeloosstelling** van aannemer (uitgaven, arbeid, gederfde winst).
#### 2.9.2 Overlijden van de aannemer
* Indien gekozen werd voor zijn ervaring/deskundigheid (art. 1795 BW).
* Opdrachtgever moet waarde van gedane werken en klaargemaakte bouwstoffen betalen aan nalatenschap (art. 1796 BW).
* Overlijden opdrachtgever heeft geen effect; erfgenamen kunnen contract wel verbreken (art. 1794 BW).
### 2.10 Woningbouwwet (Wet Breyne)
Beschermt particuliere kopers van woningen/appartementen die op plan of in aanbouw worden verkocht en waarvoor stortingen voor voltooiing vereist zijn.
#### 2.10.1 Toepassingsgebied (art. 1 en 2 WB)
Vereist: overeenkomst, eigendomsovergang gebouw, bestemd tot huisvesting, te bouwen of in aanbouw, stortingen voor voltooiing.
#### 2.10.2 Kwalificatie (art. 3 WB)
Verkoop of aanneming, geen lastgeving. Dwingende effecten inzake: eigendomsovergang, aansprakelijkheid, informatieplicht, prijs, oplevering, financiële modaliteiten, voltooiingswaarborg.
#### 2.10.3 Overgang van eigendom en risico (art. 4 en 5 WB)
* **Onmiddellijke eigendomsovergang** voor grond en bestaande opstallen bij contractsluiting (geschrift vereist).
* Eigendom te bouwen opstallen gaat over naarmate incorporatie (directe natrekking).
* **Risico** gaat over bij voorlopige oplevering.
#### 2.10.4 Aansprakelijkheid voor stabiliteitsbedreigende gebreken (art. 6 WB)
Ook voor de verkoper, gelijkstelling met aanneming.
#### 2.10.5 Verplichte dubbele oplevering (art. 9 WB)
* **Voorlopige oplevering:** Vaststelling voltooiing, start waarborgtermijn.
* **Definitieve oplevering:** Goedkeuring en aanvaarding, einde waarborgtermijn, start 10-jarige aansprakelijkheidstermijn.
#### 2.10.6 Verplichte vermeldingen en bijlagen (art. 7 WB)
Overeenkomst moet schriftelijk zijn met specifieke vermeldingen voor precontractuele informatieplicht.
#### 2.10.7 Prijs (art. 8 en 10 WB)
Totale prijs voor normale bewoonbaarheid, **moet vaststaan**. Strikte betalingsmodaliteiten.
#### 2.10.8 Waarborg (art. 12 WB)
Erkende aannemer: 5% zekerheid bij Deposito- en Consignatiekas. Niet-erkende aannemer: borgstelling voor voltooiing of terugbetaling gestorte bedragen.
#### 2.10.9 Sancties (art. 13 en 14 WB)
* **Burgerrechtelijk:** Relatieve nietigheid (overeenkomst of beding).
* **Strafrechtelijk:** Stropend op specifieke inbreuken.
---
# Onderaanneming, nevenaanneming en beëindiging van aannemingscontracten
Hier is een gedetailleerd studieonderdeel over onderaanneming, nevenaanneming en de beëindiging van aannemingscontracten, gebaseerd op de verstrekte documentatie.
## 3. Onderaanneming, nevenaanneming en beëindiging van aannemingscontracten
Dit gedeelte verkent de specifieke contractuele relaties die ontstaan bij onderaanneming en nevenaanneming, evenals de diverse manieren waarop aannemingscontracten kunnen worden beëindigd, met speciale aandacht voor eenzijdige verbreking en het overlijden van de aannemer.
### 3.1 Onderaanneming en nevenaanneming
#### 3.1.1 Omschrijving
* **Onderaanneming:** Dit is een contract waarbij de hoofdaannemer, op eigen initiatief, kosten en verantwoordelijkheid, het werk of een deel ervan laat uitvoeren door een door hem gekozen derde (de onderaannemer). De onderaannemer voert het werk uit onder de voorwaarden die zijn afgesproken met de hoofdaannemer. Juridisch gezien is dit een zelfstandige overeenkomst.
* **Nevenaanneming:** Dit contract gaat uit van de opdrachtgever zelf. De opdrachtgever sluit diverse aannemingscontracten af met verschillende aannemers die parallel aan elkaar werken en elk verantwoordelijk zijn voor een specifiek aspect van het werk.
#### 3.1.2 Verhouding hoofdaannemer – onderaannemer
* Het onderaannemingscontract is een **zelfstandige overeenkomst**.
* De hoofdaannemer treedt tegenover de onderaannemer op als opdrachtgever, en de onderaannemer als aannemer.
* De bepalingen van het hoofdcontract zijn alleen van toepassing op het onderaannemingscontract indien dit **uitdrukkelijk is overeengekomen**.
* Technische clausules uit het hoofdcontract binden de onderaannemer wel indien uit consensus blijkt dat hij hiervan op de hoogte was.
* De bescherming die artikel 1793 van het Burgerlijk Wetboek biedt bij aanneming tegen een vaste prijs, geldt **niet** bij onderaanneming. Artikel 1794 BW (eenzijdige verbreking) geldt echter wel tussen hoofdaannemer en onderaannemer.
#### 3.1.3 Verhouding hoofdaannemer – opdrachtgever
* De verbintenissen van de hoofdaannemer ten opzichte van de opdrachtgever veranderen niet door de onderaanneming.
* De hoofdaannemer is **contractueel aansprakelijk** voor de fouten van zijn onderaannemer, conform artikel 1797 BW.
* Tegenover derden wordt de onderaannemer niet beschouwd als een aangestelde van de hoofdaannemer in de zin van artikel 1384, derde lid BW.
#### 3.1.4 Verhouding onderaannemer – opdrachtgever
* **In beginsel:** Er is geen directe contractuele band tussen de onderaannemer en de opdrachtgever. De onderaannemer is voor de opdrachtgever een derde, zelfs indien de opdrachtgever de keuze van de onderaannemer goedkeurde.
* **Rechtstreekse vordering (art. 1798 BW):** De onderaannemer heeft een wettelijk recht om de opdrachtgever rechtstreeks aan te spreken voor betaling van wat de hoofdaannemer hem nog verschuldigd is. Dit geldt ook voor schuldvorderingen die de aannemer heeft op de opdrachtgever met betrekking tot het desbetreffende werk, zelfs indien deze nog niet opeisbaar zijn.
* De rechtstreekse vordering vloeit voort uit de wet en de opbrengst valt direct in het vermogen van de onderaannemer, zonder concurrentie met andere schuldeisers van de hoofdaannemer.
* De opdrachtgever kan tegen deze vordering excepties inroepen, zoals de exceptie van niet-nakoming (exceptio non adimpleti contractus).
* De rechtstreekse vordering moet ingesteld worden **vóór** het faillissement van de hoofdaannemer. Na faillissement vervalt dit recht.
* De rechtstreekse vordering is niet onderworpen aan specifieke vormvereisten, maar een aangetekend schrijven wordt aangeraden voor het bewijs.
* **Voorrecht (art. 20 Hyp.W.):** De onderaannemer geniet een voorrecht op de vordering die de hoofdaannemer heeft op de bouwheer. Dit voorrecht geldt niet alleen voor de schuldvordering zelf, maar ook voor de toebehoren ervan. Dit voorrecht heeft voorrang op pandhouders van de handelszaak.
* **Buitencontractuele aansprakelijkheid:** De opdrachtgever kan de onderaannemer als derde enkel buitencontractueel aanspreken. Hierbij zijn de voorwaarden van het "stuwadoorsarrest" van toepassing, wat inhoudt dat de fout van de onderaannemer een tekortkoming moet uitmaken die niet enkel contractueel is, maar ook de algemene zorgvuldigheidsplicht schendt, en dat deze fout een andere schade heeft veroorzaakt dan die voortvloeit uit de slechte uitvoering van het werk.
#### 3.1.5 Risico
* Bij verkoop gaat het eigendom en daarmee het risico over bij de contractsluiting (of bij de definitieve totstandkoming van een toekomstig goed).
* Bij aanneming gaat het eigendom pas over op het ogenblik van de **definitieve aanvaarding** van het werk (art. 1788 BW). Vanaf dat moment draagt de opdrachtgever het risico voor verlies van de zaak door toeval of overmacht, indien de aannemer de materialen heeft verstrekt.
* Als de aannemer enkel een goed van de opdrachtgever herstelt, blijft het goed eigendom van de opdrachtgever. De aannemer is enkel aansprakelijk voor zijn schuld (art. 1789 BW).
* Bij tenietgaan van het werk vóór aanvaarding, kan de aannemer geen aanspraak maken op loon (art. 1790 BW).
* De overdracht van materialen gebeurt door natrekking. Het risico gaat pas over vanaf de aanvaarding.
### 3.2 Beëindiging van aannemingscontracten
Naast de gemeenrechtelijke gronden voor beëindiging van overeenkomsten, kent het aannemingsrecht twee specifieke beëindigingsgronden: de eenzijdige verbreking door de opdrachtgever en het overlijden van de aannemer.
#### 3.2.1 Eenzijdige beëindiging door de opdrachtgever
* De opdrachtgever mag het aannemingscontract **op elk ogenblik** en **zonder motivatie** eenzijdig verbreken (art. 1794 BW).
* **Voorwaarde:** De opdrachtgever moet de aannemer schadeloos stellen voor al zijn uitgaven, zijn arbeid en zijn gederfde winst.
* Dit geldt voor contracten die bepaald zijn door hun voorwerp of door een uitdrukkelijke termijn. Contracten van onbepaalde duur zijn altijd opzegbaar mits een redelijke opzegtermijn.
* De verplichting tot schadevergoeding is een waardeschuld, waarvan de beoordeling aan de rechter is overgelaten.
* Partijen kunnen vooraf het bedrag van de vergoeding vastleggen.
* Bij dienstenovereenkomsten met consumenten gelden specifieke regels voor stilzwijgende verlenging, waarbij de consument na verlenging steeds kosteloos kan opzeggen met inachtneming van de wettelijke termijn.
#### 3.2.2 Overlijden van de aannemer
* Het overlijden van de aannemer kan leiden tot het einde van het aannemingscontract, met name wanneer de opdrachtgever de aannemer koos op basis van zijn persoonlijke ervaring en deskundigheid (art. 1795 BW).
* In dit geval is de opdrachtgever in principe **niet** verplicht de volledige prijs te betalen, maar hij moet wel de waarde van het gedane werk en de in gereedheid gebrachte bouwstoffen betalen aan de nalatenschap (art. 1796 BW).
* Het overlijden van de opdrachtgever heeft **geen effect** op het contract. De erfgenamen kunnen het contract wel verbreken conform artikel 1794 BW.
#### 3.2.3 De Woningbouwwet (Wet Breyne)
De Wet Breyne (WB) biedt specifieke bescherming voor particuliere kopers en opdrachtgevers van woningen en appartementen die op plan of in aanbouw worden verkocht, en waarbij de koper/bouwheer stortingen moet doen vóór de voltooiing. De WB is een dwingende aanvulling op het Burgerlijk Wetboek en regelt onder meer de overgang van eigendom en risico, aansprakelijkheid, prijsbepaling, oplevering en waarborgen.
* **Toepassingsgebied:** De wet is van toepassing op overeenkomsten die betrekking hebben op de eigendomsovergang van een gebouw bestemd voor huisvesting, dat te bouwen of in aanbouw is, en waarbij de koper/opdrachtgever stortingen voor de voltooiing moet doen.
* **Kwalificatie (art. 3 WB):** De WB verklaart de regels van het BW inzake koop of aanneming onverkort toepasselijk en koppelt dwingende effecten aan de overeenkomst (art. 4-12 WB) met betrekking tot eigendomsovergang, risico, aansprakelijkheid, informatieplicht, prijs, oplevering, financiële modaliteiten, wederinkoop en voltooiingswaarborg.
* **Overgang van eigendom en risico (art. 4 en 5 WB):**
* De eigendom van de grond en bestaande opstallen gaat **verplicht over bij contractsluiting**.
* Voor de nog te bouwen opstallen gebeurt de eigendomsovergang **naarmate de bouwmaterialen worden geïncorporeerd** (directe natrekking).
* Het risico van beschadiging of tenietgaan gaat **zo laat mogelijk over, namelijk op het ogenblik van de voorlopige oplevering**.
* **Aansprakelijkheid voor stabiliteitsbedreigende gebreken (art. 6 WB):** De 10-jarige aansprakelijkheid geldt ook voor de verkoper onder de WB. Deze is van toepassing op elke woningbouwovereenkomst.
* **Verplichte dubbele oplevering (art. 9 WB):** Een strikt onderscheid wordt ingevoerd tussen een voorlopige en een definitieve oplevering, met een minimale termijn van één jaar tussen beide. De voorlopige oplevering doet de waarborgtermijn beginnen, en de definitieve oplevering beëindigt deze. Het risico gaat in principe over bij de voorlopige oplevering.
* **Prijs (art. 8 en 10 WB):** De prijs moet **vaststaan** en alle werken omvatten die nodig zijn voor een normale bewoonbaarheid. Betalingen zijn strikt geregeld, met een maximum van 5% voorschot bij contractsluiting en verdere betalingen naarmate de werken vorderen, mits attest van de architect.
* **Waarborg (art. 12 WB):** Erkende aannemers moeten een waarborg stellen van 5% van de waarde van het gebouw bij de Deposito- en Consignatiekas. Niet-erkende aannemers moeten de voltooiing garanderen of de gestorte bedragen terugbetalen, met hoofdelijke borgstelling van een financiële instelling.
* **Sancties (art. 13 en 14 WB):** Bij inbreuken kan relatieve nietigheid van de overeenkomst of van het beding worden ingeroepen. Strafsancties zijn van toepassing op verkopers, aannemers of promotoren die in overtreding handelen.
Met deze uitgebreide samenvatting ben je goed voorbereid op de examenstof met betrekking tot onderaanneming, nevenaanneming en de beëindiging van aannemingscontracten.
---
# De Woningbouwwet (Wet Breyne)
Dit onderwerp analyseert de Woningbouwwet (Wet Breyne), die particuliere kopers van nog te bouwen of in aanbouw zijnde woningen beschermt tegen onevenwichtige contracten door specifieke regels op te leggen inzake contractkwalificatie, eigendomsovergang, risico, aansprakelijkheid, oplevering, prijsbepaling en waarborgen.
## 4. De woningbouwwet (Wet Breyne)
De Woningbouwwet, ook bekend als de Wet Breyne, is een beschermingswetgeving die tot doel heeft particuliere kopers van woningen te beschermen. Deze bescherming is noodzakelijk omdat promotoren in het verleden contractvrijheid zo interpreteerden dat kopers weinig bescherming genoten bij problemen. De wet vormt een dwingende aanvulling op het Burgerlijk Wetboek.
### 4.1 Toepassingsgebied (art. 1 en 2 WB)
De Wet Breyne is van toepassing op elke overeenkomst die voldoet aan de volgende cumulatieve voorwaarden:
* **Overeenkomst met eigendomsovergang van een gebouw:** De overeenkomst voorziet in de eigendomsoverdracht van een te bouwen of in aanbouw zijnd gebouw, of impliceert een verbintenis om te bouwen, doen bouwen of verschaffen. Dit geldt ook voor verbouwingen of uitbreidingen mits de totale prijs meer dan 80% van de verkoopprijs bedraagt en een minimum van €18.600 is voorzien. Beide elementen (eigendomsoverdracht en verbintenis tot bouwen/verbouwen) moeten in één overeenkomst aanwezig zijn.
* **Bestemd tot huisvesting:** Het op te richten gebouw moet (exclusief of deels) bestemd zijn voor huisvesting van een gezin. Dit kan zowel een hoofd- als een tweede verblijf zijn. Bij gemengd gebruik is het niet vereist dat de woonruimte evenwaardig is aan de bedrijfsruimte. Rechters oordelen of de bestemming tot huisvesting louter ondergeschikt of toevallig is. De wet is niet van toepassing op woonboten of woonwagens.
* **Te bouwen of in aanbouw:** De wet is enkel van toepassing op overeenkomsten voor een nog te bouwen of in aanbouw zijnd gebouw. Woningen die reeds volledig voltooid zijn op het moment van contractsluiting vallen hier niet onder. De verkoper of aannemer moet de verbintenis aangaan om de woongelegenheid af te werken of te voltooien. De normale bewoonbaarheid is hierbij het bepalende criterium; contracten die deze graad van afwerking niet nastreven, vallen buiten de wet.
* **Koper moet betalen voor de voltooiing:** De koper is verplicht om één of meerdere stortingen te doen voor de voltooiing van het gebouw, ongeacht hoe miniem. "Stortingen" worden ruim geïnterpreteerd en omvatten elke betaling of prestatie in welke vorm dan ook, zelfs als deze besloten ligt in een bijkomende schriftelijke of mondelinge overeenkomst.
#### 4.1.1 Studiecontracten
Hoewel dure voorstudies door verkopers, aannemers of promotoren niet verboden zijn, kunnen de kosten ervan enkel door de koper/opdrachtgever worden gerecupereerd indien er effectief een overeenkomst met hen wordt aangegaan. Studieovereenkomsten vallen buiten de Wet Breyne indien voldaan is aan vier voorwaarden (art. 2, tweede lid WB):
1. Het contract bevat een duidelijke beschrijving van de werken.
2. Het contract vermeldt de behoeften van de kandidaat-koper/opdrachtgever.
3. De kostprijs bedraagt niet meer dan 2% van de voorziene bouwkost.
4. De kandidaat-koper/opdrachtgever krijgt een bedenktijd van minimaal zeven dagen.
### 4.2 Kwalificatie (art. 3 WB)
De Wet Breyne beoogt enerzijds de regels van het BW inzake koop of aanneming onverkort toepasselijk te verklaren, en anderzijds bepaalde dwingende effecten te verbinden aan de overeenkomst bedoeld in art. 1 WB. Deze dwingende effecten betreffen met name de volgende aspecten:
* Eigendomsovergang en risico
* Aansprakelijkheid van verkoper, aannemer of promotor
* Informatieplicht van de koper of opdrachtgever
* Prijs en prijsherziening
* Oplevering
* Financiële modaliteiten van de transactie
* Beding van wederinkoop (verboden, art. 11 WB)
* Voltooiingswaarborg
#### 4.2.1 Beding van wederinkoop
Een overeenkomst die onder de Wet Breyne valt, mag geen beding van wederinkoop bevatten, aangezien dit als chantagemiddel kan worden gebruikt (art. 11 WB).
### 4.3 Overgang van eigendom en risico (art. 4 en 5 WB)
* **Onmiddellijke overgang van eigendom:** De eigendom van de grond en bestaande opstallen gaat verplicht over op de koper bij contractsluiting (art. 4 WB), op voorwaarde van een schriftelijkheidsvereiste. Clausules die de eigendomsoverdracht uitstellen tot de notariële akte of volledige betaling, worden voor niet geschreven gehouden. Deze eigendomsoverdracht geldt *inter partes*; voor tegenwerpelijkheid is overschrijving vereist.
* **Overgang van eigendom naarmate incorporatie:** De koper/opdrachtgever wordt eigenaar van de nog te bouwen opstallen naarmate de bouwmaterialen in de grond of het gebouw worden geïncorporeerd (directe natrekking), zelfs indien de materialen aan een derde toebehoren.
* **Overgang van risico:** Het risico van beschadiging of tenietgaan gaat zo laat mogelijk over, namelijk op het ogenblik van de *voorlopige oplevering*.
### 4.4 Aansprakelijkheid voor stabiliteitsbedreigende gebreken (art. 6 WB)
De tienjarige aansprakelijkheid voor stabiliteitsbedreigende gebreken geldt eveneens voor de *verkoper* in het kader van de Wet Breyne. Dit gelijkstelt koop en aanneming op dit punt. Bij appartementen is deze aansprakelijkheid altijd van toepassing op de gemeenschappelijke delen indien minstens één appartement vóór de voltooiing wordt verkocht. De aard van deze aansprakelijkheid (openbare orde) blijft een twistpunt.
### 4.5 Verplichte dubbele oplevering (art. 9 WB)
De Wet Breyne maakt een dubbele oplevering verplicht:
* **Voorlopige oplevering:** De werken worden door de aannemer ter beschikking gesteld van de opdrachtgever. Deze beoordeelt de werken en kan ze ontvangen zonder/met voorbehoud of weigeren. De voorlopige oplevering kan ten vroegste één jaar na de definitieve oplevering plaatsvinden. De voorlopige oplevering impliceert louter de vaststelling van de voltooiing en is geen goedkeuring of aanvaarding.
* **Definitieve oplevering:** Kan ten vroegste één jaar na de voorlopige oplevering plaatsvinden. De definitieve oplevering houdt in principe de goedkeuring en aanvaarding van de werken in.
#### 4.5.1 Specifieke gevolgen in de Woningbouwwet
* **Voorlopige oplevering:**
* Vanaf dit moment kan het risico overgaan (art. 5 WB).
* De waarborgtermijn begint te lopen (art. 9 WB).
* De helft van de waarborg wordt vrijgegeven. Bij een niet-erkende aannemer eindigt de verbintenis van de borg volledig.
* Na dit moment kan geen nietigheid meer worden ingeroepen (art. 13 WB).
* **Definitieve oplevering:**
* De waarborgtermijn eindigt (art. 9 WB).
* De tweede helft van de borgsom wordt vrijgegeven.
* De tienjarige aansprakelijkheidstermijn begint te lopen. De aanvaarding, meestal de definitieve oplevering, is het moment waarop het risico overgaat en de contractuele aansprakelijkheid voor zichtbare gebreken wordt afgesloten.
#### 4.5.2 Uitzonderingen op de verplichte akte
Hoewel een oplevering doorgaans een tegensprekelijk opgemaakte akte vereist, zijn er uitzonderingen:
* **Vermoede voorlopige oplevering:** Bij bewoning of ingebruikneming.
* **Vermoede voorlopige of definitieve oplevering:** Indien de opdrachtgever op een schriftelijk verzoek om oplevering en binnen 15 dagen na aanmaning niet reageert of verschijnt.
Weigering tot oplevering moet per aangetekend schrijven worden meegedeeld.
### 4.6 Verplichte vermeldingen en bijlagen (art. 7 WB)
Overeenkomsten die onder de Wet Breyne vallen, moeten schriftelijk worden opgesteld en specifieke vermeldingen bevatten om aan de precontractuele informatieplicht te voldoen. Deze vermeldingen moeten ook in een belofte tot contracteren worden opgenomen.
### 4.7 Prijs (art. 8 en 10 WB)
De prijs is de prijs op de dag van ondertekening van de overeenkomst (art. 8 WB) en omvat alle werken die noodzakelijk zijn voor normale bewoonbaarheid. De prijs moet vaststaan. De betalingsmodaliteiten zijn strikt geregeld (art. 10 WB) en niet-naleving wordt bestraft.
* **Vóór de sluiting van de overeenkomst:** Geen betaling mag worden geëist of aanvaard vóór een schriftelijke overeenkomst is aangegaan. Het deponeren van gelden op een geblokkeerde rekening geldt niet als betaling.
* **Bij contractsluiting:** Een voorschot of handgeld van maximaal 5% van de totale prijs is toegestaan.
* **Bij het verlijden van de notariële akte:** Betaling van de grondprijs plus de prijs van reeds uitgevoerde werken kan worden gevraagd. Een goedkeurend attest van de architect is vereist voor de betaling van uitgevoerde werken.
* **Na het verlijden van de notariële akte:** Het saldo van de prijs kan worden gevraagd naarmate de werken vorderen, waarbij gedeeltelijke betalingen niet hoger mogen zijn dan de prijs van de effectief uitgevoerde werken.
### 4.8 Waarborg (art. 12 WB)
Verkopers en aannemers moeten een waarborg stellen. De authentieke akte moet expliciet vermelden dat aan de voorschriften van art. 12 WB is voldaan, anders is de overeenkomst nietig (art. 13 WB). De notaris is aansprakelijk voor schade bij het verlijden van een niet-conforme akte.
* **Erkende aannemer:** Moet een zekerheid stellen van 5% van de waarde van het gebouw bij de Deposito- en Consignatiekas. Dit bewijs moet binnen 30 dagen na ondertekening worden verstrekt. Bij niet-uitvoering is deze waarborg ontoereikend. Bij correcte uitvoering wordt de waarborg bij helften vrijgegeven bij voorlopige en definitieve oplevering.
* **Niet-erkende aannemer:** Moet hetzij de voltooiing van het huis waarborgen, hetzij bij ontbinding wegens niet-voltooiing, de gestorte bedragen terugbetalen. Een financiële instelling stelt zich hoofdelijk borg, wat eindigt bij de voorlopige oplevering.
### 4.9 Sancties (art. 13 en 14 WB)
* **Burgerrechtelijke sancties (art. 13 WB):** Inbreuken worden voor ongeschreven gehouden en zijn relatief nietig. De koper kan kiezen voor nietigheid van de overeenkomst of van het beding. De vordering tot nietigheid is beperkt in de tijd na het verlijden van de authentieke akte of de voorlopige oplevering.
* **Strafsancties (art. 14 WB):** Een verkoper, aannemer of promotor die een voorschot heeft gevraagd dat boven de koopprijs wordt berekend aan hypothecaire schuldeisers van een failliete verkoper, is gehouden tot terugbetaling.
---
# Bewaargeving en specifieke vormen ervan
Dit deel behandelt de bewaargeving als dienstencontract, met speciale aandacht voor de definitie, kenmerken, afbakening met andere contracten, specifieke vormen (noodzaak, hotelbewaargeving, sekwester), en de verbintenissen van de bewaarnemer en bewaargever, alsook specifieke beëindigingsgronden en de aansprakelijkheid van de hotelhouder.
## 5. Bewaargeving en specifieke vormen ervan
Bewaargeving is een dienstencontract gericht op de bewaring en bewaking van een specifieke, roerende, lichamelijke zaak, met de verplichting deze in natura terug te geven bij beëindiging van de overeenkomst.
### 5.1 Constitutie en kenmerken van bewaargeving
De eigenlijke bewaargeving is een contract met als hoofddoel de bewaring en bewaking van een specifieke, roerende, lichamelijke zaak, met de intentie deze in natura terug te geven bij het einde van de overeenkomst. Als een van deze voorwaarden niet is vervuld, valt de overeenkomst onder de algemene regels van het aannemingscontract.
#### 5.1.1 Contract versus louter gedogen
Bewaargeving is een contract waarvoor de wil van beide partijen om zich juridisch te binden vereist is. Louter gedogen, waarbij de ontvanger zich ertoe verbindt een achtergelaten zaak niet te verwijderen, creëert enkel een verbintenis om iets niet te doen en opent de weg voor buitencontractuele aansprakelijkheid.
#### 5.1.2 Verbintenis tot bewaring en bewaking
De bewaarnemer verbindt zich ertoe de nodige voorzorgsmaatregelen te nemen tegen verlies of waardevermindering, zowel door toedoen van derden als door externe omstandigheden. Dit is een relatief passieve verbintenis, zonder inherente verplichting tot onderhoud. De bewaarnemer is niet verplicht het gedeponeerde goed te verbeteren of de belangen van de bewaargever met betrekking tot het depositum te beheren, noch om het tegen alle risico's te verzekeren.
#### 5.1.3 Accessoire verbintenis tot bewaring vs. Karakteristieke of hoofdverbintenis tot bewaring
Vaak is bewaargeving accessoir aan een andere hoofdovereenkomst. De vraag of dit leidt tot een eenheid van contract of tot opsplitsing blijft bestaan.
#### 5.1.4 Depositum: specifiek roerend lichamelijk goed
Bewaargeving is enkel mogelijk met betrekking tot een zaak, wat contracten over de materiële zorg voor een persoon uitsluit. Het depositum moet een roerende zaak zijn. Sekwester kan echter ook betrekking hebben op onroerende goederen. De verplichting tot bewaring omvat het verschaffen van de nodige zorg om een lichamelijke zaak in stand te houden. De eigenlijke bewaargeving vereist teruggave in natura van de specifieke zaak. Oneigenlijke bewaargeving van vervangbare goederen waarbij teruggaaf van soortgelijke zaken volstaat, wordt echter ook als mogelijk beschouwd.
#### 5.1.5 Kenmerken
* **Zakelijk contract:** Bewaargeving is een zakelijk contract dat tot stand komt door de afgifte van het goed.
* **Contract om niet of onder bezwarende titel, met vermoeden van kosteloosheid:** Bewaargeving is in beginsel een contract om niet en een eenzijdig contract. Indien een loon voor de bewaring wordt bedongen, geldt een strengere aansprakelijkheidsbeoordeling. Er geldt echter een vermoeden van kosteloosheid; bij betwisting rust de bewijslast hiervan op de bewaarnemer.
### 5.2 Afgrenzing t.o.v. aanverwante contracten
De bewaarnemer mag zich niet bedienen van de in bewaring gegeven zaak zonder uitdrukkelijk of stilzwijgend verlof van de bewaargever. Wanneer een gebruiksrecht wordt verleend, ontstaat er discussie tussen bewaargeving, bruikleen en huur.
#### 5.2.1 Verschil met huur
Bij een garagecontract is het doel de bewaring van het voertuig, waarbij de uitbater als bewaarnemer optreedt. Een parkingcontract wordt eerder als een huurcontract beschouwd. De rechter beoordeelt de feitelijke omstandigheden en het gebruik, onafhankelijk van de kwalificatie door partijen.
#### 5.2.2 Verschil met bruikleen
Een voorgesteld criterium is in wiens belang de zaak wordt gebruikt: bij bewaargeving is dit in het belang van de bewaargever, bij bruikleen in het belang van de ontlener. Cruciaal is of bewaring en bewaking de voornaamste doelstelling van het contract vormen, en het gebruik daaraan ondergeschikt is. Indien gebruik de primaire bedoeling is, is er geen sprake van bewaargeving.
### 5.3 Soorten bewaargeving
#### 5.3.1 Bewaargeving uit noodzaak
Dit type bewaargeving ontstaat wanneer de bewaargever geen alternatief had en niet de vrijheid had om al dan niet in bewaring te geven of een andere bewaarnemer te kiezen. De toestemming van partijen is nog steeds vereist, maar kan stilzwijgend zijn, wat onderscheiden moet worden van louter gedogen. Het onderscheid tussen vrijwillige en noodbewaring is relevant voor het bewijs; bij noodbewaring zijn alle bewijsmiddelen toegestaan.
#### 5.3.2 Hotelbewaargeving en sekwester
Deze zijn specifiek gereguleerde vormen van bewaargeving uit noodzaak.
* **Hotelbewaargeving:** Een bijzondere regeling ter bescherming van de consument. De hotelhouder is aansprakelijk voor beschadiging, vernieling of verlies, met een beperking tot een bepaald plafond, tenzij de schade te wijten is aan de hotelhouder zelf, zijn personeel, of bij diefstal met geweld.
* **Sekwester:** Een conservatoire maatregel waarbij een derde (of uitzonderlijk een van de partijen) als bewaarnemer wordt aangesteld over een zaak waarover een geschil bestaat.
### 5.4 Verbintenissen van de bewaarnemer
Naast de bewaring en bewaking, heeft de bewaarnemer specifieke verplichtingen, die ook op zijn erfgenamen rusten:
* **Bewakingsplicht:** De bewaarnemer moet de ontvangen zaak zorgvuldig bewaken als een redelijk en zorgvuldig persoon (culpa levis in concreto). Bij bezoldigde bewaargeving geldt eerder de culpa levis in abstracto. De bewijslast dat de bewaarnemer niet de nodige inspanningen heeft geleverd, rust op de bewaargever.
* **Teruggaveplicht:** Op verzoek van de bewaargever moet de zaak in natura worden teruggegeven. Dit is een resultaatsverbintenis. Bij niet-teruggave geldt een vermoeden van schuld, dat weerlegd kan worden door bewijs van vreemde oorzaak of door aan te tonen dat de bewakingsplicht is nagekomen. Overmacht wordt aanvaard indien de bewaarnemer aantoont alle nodige en redelijke zorg te hebben besteed.
* **Discretieplicht:** De bewaarnemer mag de aard van de zaak niet proberen te achterhalen indien de bewaargever dit wenst te verbergen, en mag derden hierover geen kennis laten nemen.
### 5.5 Verbintenissen van de bewaargever
De bewaargever heeft de volgende verplichtingen:
* De bewaarnemer informeren over de bijzondere eigenschappen van de zaak.
* De kosten vergoeden die de bewaarnemer maakte voor het behoud van de zaak en voor eventuele schade.
* Het loon betalen bij bezoldigde bewaargeving.
De bewaarnemer geniet van een retentierecht op de in bewaring gegeven zaak.
### 5.6 Specifieke beëindigingsgronden van de bewaargeving
Naast de gemeenrechtelijke gronden kan de bewaargever de overeenkomst eenzijdig beëindigen, aangezien de bewaargeving geacht wordt te zijn gesloten in zijn belang. Bij bezoldigde bewaargeving dient de bewaargever wel het loon te betalen.
### 5.7 Hotelbewaargeving
De wetgever beschouwt hotelbewaargeving als bewaargeving uit noodzaak. De hotelgast moet bewijzen dat hij bepaalde zaken in het hotel heeft binnengebracht en de waarde ervan.
#### 5.7.1 Toepassingsgebied
* **Hotelhouder:** Omvat hotels, familiepensions en verhuurders van gemeubileerde kamers aan reizigers.
* **Hotelgast:** Een reiziger die in het hotel verblijft.
* **Bagage:** Goederen die zich gedurende een redelijke tijd in het hotel bevinden of die de hotelhouder of zijn personeel buiten het hotel onder hun toezicht nemen, met uitzondering van voertuigen en levende dieren.
#### 5.7.2 Aansprakelijkheid van de hotelhouder
* **Principe: Quasi-objectieve beperkte aansprakelijkheid:** De hotelhouder is aansprakelijk voor schade veroorzaakt door buitenstaanders, zelfs indien hij alle veiligheidsmaatregelen heeft getroffen. Voor goederen die niet effectief in bewaring zijn gegeven, is de aansprakelijkheid beperkt tot 100 maal de logieprijs per dag. De rechten van de gast vervallen indien hij niet onmiddellijk melding maakt van de schade, tenzij deze te wijten is aan de hotelhouder of zijn personeel. De hotelhouder kan zich niet vooraf exonereren.
* **Uitzonderingen op de beperkte aansprakelijkheid:** De beperking geldt niet wanneer het goed effectief in bewaring werd gegeven, de hotelhouder weigerde goederen in bewaring te nemen die hij moest aannemen, of de schade het gevolg is van een fout van de hotelhouder of zijn personeel.
* **Geen aansprakelijkheid:** De hotelhouder is niet aansprakelijk indien de schade te wijten is aan de gast zelf, een persoon die hem vergezelt of bij hem in dienst is, overmacht, gewapende diefstal, of de aard of een gebrek van het goed.
### 5.8 Sekwester
Het sekwester is een voorovereenkomst of rechtsfiguur waarbij een derde (of uitzonderlijk een partij) als bewaarnemer wordt aangesteld over een zaak waarover een geschil bestaat.
#### 5.8.1 Contractuele sekwester
Dit is een voorovereenkomst die een bewaargevingscontract doet ontstaan voor een derde. De regels van gemeenrechtelijke bewaargeving zijn in principe van toepassing, tenzij het sekwester om niet geschiedt. De taak van de sekwester is vaak ruimer dan louter bewaring en kan beheer inhouden. De sekwester kan de zaak niet zomaar teruggeven, enkel bij beëindiging van het geschil of om wettige redenen.
#### 5.8.2 Gerechtelijke sekwester
De rechter kan een sekwester bevelen van:
* Roerende goederen in beslag genomen bij een schuldenaar.
* Goederen waarvan de eigendom of het bezit tussen twee personen in geschil is.
* Goederen die een schuldenaar aanbiedt tot kwijting van zijn schuld.
Dit is een ernstige en uitzonderlijke maatregel die de subjectieve rechten van de titularis van een zakelijk recht op het goed beperkt. De eisende partij moet belang aantonen en rechten op de goederen bewijzen.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Dienstencontract | Een contract waarbij een partij zich ertoe verbindt om actief een bepaalde handeling te stellen ten behoeve van een andere partij, zoals een dienst te leveren. |
| Aanneming | Een contract waarbij de aannemer zich verbindt tot het uitvoeren van een bepaald werk of het presteren van een dienst tegen een overeengekomen prijs, in volle onafhankelijkheid. |
| Bewaargeving | Een contract waarbij de bewaarnemer een zaak in ontvangst neemt met de verbintenis deze te bewaren en in natura terug te geven aan de bewaargever bij het einde van de overeenkomst. |
| Lastgeving | Een contract waarbij de lasthebber gemachtigd wordt om rechtshandelingen te stellen ten behoeve van de lastgever. |
| Onbenoemd contract | Een contract dat niet specifiek in de wet is geregeld, maar waarvoor de regels van een ander contract analoog kunnen worden toegepast. |
| Huur van werk | Een oude term die gebruikt werd voor het contract waarbij de ene partij zich verbindt om iets te verrichten voor de andere partij tegen betaling van een prijs; het is grotendeels vervangen door het concept van aanneming. |
| Consensueel contract | Een contract dat tot stand komt door de loutere wilsovereenstemming van de partijen, zonder dat er bijzondere vormvereisten zijn. |
| Wederkerig contract | Een contract waarbij beide partijen over en weer verbintenissen aangaan. |
| Onder bezwarende titel | Een contract waarbij elke partij een tegenprestatie ontvangt of zich daartoe verbindt. |
| Werkprestatie | De concrete uitkomst die de aannemer dient te leveren, dit kan zowel een materieel als een intellectueel werk zijn, of het presteren van een dienst. |
| Volle onafhankelijkheid | Betekent dat de aannemer niet ondergeschikt is aan de opdrachtgever en zijn werk zelfstandig kan organiseren en uitvoeren. |
| Essentiële bestanddelen | De elementen die noodzakelijk zijn voor het bestaan van een bepaald contracttype; zonder deze bestanddelen is er geen sprake van dat contract. |
| Absorptietheorie | Een rechtsbeginsel dat stelt dat bij een contract met zowel een koop- als een aannemingselement, de regels van het meest bepalende element van toepassing zijn op het gehele contract. |
| Specificiteitscriterium | Een criterium dat gebruikt wordt om te bepalen of een contract als aanneming of koop moet worden gekwalificeerd, waarbij gekeken wordt naar de specifieke noden van de opdrachtgever en de mate van instructies. |
| Kwalificatieprobleem | Een situatie waarin het onduidelijk is welk type contract er is gesloten, wat invloed heeft op de toepasselijke rechtsregels. |
| Verborgen gebreken | Gebreken aan een verkocht of aangenomen werk die bij de oplevering of levering niet zichtbaar waren en die de zaak ongeschikt maken voor het gebruik waartoe het dient of de waarde ervan verminderen. |
| Tienjarige aansprakelijkheid | Een wettelijke regeling die de aannemer en architect verantwoordelijk stelt voor ernstige gebreken aan een bouwwerk die de stabiliteit bedreigen, gedurende tien jaar na de aanvaarding van het werk. |
| Quasi-delictuele aansprakelijkheid | Een buitencontractuele aansprakelijkheid die ontstaat uit een onrechtmatige daad, vergelijkbaar met een delict, die schade veroorzaakt bij derden. |
| Burenhinder | Overlast die men ondervindt van een naburig erf, die de normale uitoefening van het eigendomsrecht verstoort, zonder dat er sprake is van een fout van de buur. |
| Onderaanneming | Een contract waarbij de hoofdaannemer een deel of het geheel van zijn werk laat uitvoeren door een onderaannemer, op eigen initiatief en verantwoordelijkheid. |
| Nevenaanneming | Een situatie waarbij de opdrachtgever zelf meerdere aannemingscontracten aangaat met verschillende aannemers voor verschillende aspecten van hetzelfde werk. |
| Jump-actie | Een rechtsfiguur die het mogelijk maakt dat een partij (bv. de bouwheer) die schade lijdt door gebreken in materialen die door een gespecialiseerde aannemer zijn gebruikt, de oorspronkelijke verkoper van die materialen rechtstreeks aanspreekt. |
| Natrekking | Een wijze van eigendomsverkrijging waarbij een onroerend goed dat door menselijke hand wordt nagemaakt of verbonden aan een onroerend goed, eigendom wordt van de eigenaar van het hoofdgebouw of de grond. |
| Eenzijdige verbreking | De beëindiging van een contract door één partij, die vaak gepaard gaat met een schadeloosstelling voor de benadeelde partij. |
| Woningbouwwet (Wet Breyne) | Een dwingende wet die de bescherming van kopers van woningen die nog gebouwd moeten worden of in aanbouw zijn, beoogt door specifieke regels op te leggen aan de verkoper of aannemer. |
| Dubbele oplevering | Een in de Woningbouwwet verplichte procedure bestaande uit een voorlopige en een definitieve oplevering, die dient ter controle en aanvaarding van de werken. |
| Waarborg | Een financiële zekerheid die door de aannemer of verkoper moet worden gesteld om de consument te beschermen tegen financiële risico's, zoals niet-voltooiing of faillissement. |
| Conventioneel sekwester | Een overeenkomst waarbij partijen een derde aanstellen als bewaarnemer over een zaak waarover een geschil bestaat, tot dit geschil is opgelost. |
| Gerechtelijk sekwester | Een maatregel bevolen door de rechter waarbij een derde wordt aangesteld als bewaarnemer over goederen die het voorwerp uitmaken van een geschil of beslag, ter bewaring en beheer. |
| Hotelbewaargeving | Een specifieke vorm van bewaargeving uit noodzaak die van toepassing is op de goederen van hotelgasten, met specifieke regels betreffende de aansprakelijkheid van de hotelhouder. |
| Zakelijk contract | Een contract dat tot stand komt door de afgifte van een zaak (het depositum), wat kenmerkend is voor onder andere bewaargeving. |
| Culpa levis in abstracto | Een hogere graad van zorgvuldigheid die vereist is in bepaalde gevallen, waarbij de bewaarnemer gehouden is om de zorg van een goede huisvader te betrachten. |
| Culpa levis in concreto | Een minder strenge graad van zorgvuldigheid, waarbij de bewaarnemer gehouden is om dezelfde zorg te betrachten als voor zijn eigen zaken. |
| Retentierecht | Het recht van een schuldeiser om de teruggave van een zaak die hij onder zich heeft, op te schorten totdat hij volledig is betaald door de eigenaar van die zaak. |
| Natrekking | Een wijze van eigendomsverkrijging waarbij een onroerend goed dat door menselijke hand wordt nagemaakt of verbonden aan een onroerend goed, eigendom wordt van de eigenaar van het hoofdgebouw of de grond. |
| Onbepaalde prijs | Een prijs die niet vooraf vaststaat, maar achteraf wordt bepaald op basis van de omvang van het werk en de kosten van materialen en uren. |
| Vaste of bepaalde prijs | Een prijs die vooraf definitief wordt vastgesteld en onveranderlijk is, tenzij anders overeengekomen. |
| Herzieningsclausule | Een bepaling in een contract die toelaat de prijs aan te passen indien er onvoorziene omstandigheden optreden die een ernstig nadeel berokkenen aan de aannemer. |
| Bestek | Een document dat een gedetailleerde prijslijst bevat met eenheidsprijzen voor bouwstoffen en arbeidslonen, zodat de totale prijs pas bekend is bij de volledige uitvoering. |
| Inontvangstneming | De materiële handeling waarbij de opdrachtgever de werken in zijn bezit neemt en vaststelt dat deze voltooid zijn. |
| Aanvaarding | Een eenzijdige rechtshandeling van de opdrachtgever waarbij hij erkent dat de aannemer de werken behoorlijk heeft uitgevoerd en hem van zijn contractuele aansprakelijkheid bevrijdt, met uitzondering van bepaalde verborgen gebreken. |
| Voorlopige oplevering | Een eerste oplevering waarbij de aannemer het werk ter beschikking stelt van de opdrachtgever om beoordeeld te worden, voorafgaand aan de definitieve oplevering. |
| Definitieve oplevering | De formele aanvaarding van de werken door de opdrachtgever, die de voltooiing vaststelt en het risico voor tenietgaan van het werk overdraagt. |
| Conventioneel sekwester | Een overeenkomst waarbij partijen een derde aanstellen als bewaarnemer over een zaak waarover een geschil bestaat, tot dit geschil is opgelost. |
| Gerechtelijk sekwester | Een maatregel bevolen door de rechter waarbij een derde wordt aangesteld als bewaarnemer over goederen die het voorwerp uitmaken van een geschil of beslag, ter bewaring en beheer. |
Cover
GBO dag 9.docx
Summary
# Lastgevingsovereenkomst: kenmerken en algemene omschrijving
Dit deel van de studiehandleiding behandelt de essentiële kenmerken en de algemene omschrijving van de lastgevingsovereenkomst.
## 1. Algemene omschrijving en constitutieve bestanddelen
De lastgevingsovereenkomst is een type **(diensten)overeenkomst** waarbij één persoon, de **lasthebber**, belast wordt om **rechtshandelingen te stellen** voor rekening van een andere persoon, de **lastgever**. Deze rechtshandelingen kunnen zowel in naam en voor rekening van de lastgever (onmiddellijke vertegenwoordiging) als enkel voor rekening van de lastgever (middellijke vertegenwoordiging) gesteld worden.
Het **karakteristieke bestanddeel** van de lastgeving is dus het stellen van rechtshandelingen door de lasthebber. Dit onderscheidt het van bijvoorbeeld de aanneming, waarbij geen vertegenwoordigingsbevoegdheid is en er doorgaans materiële handelingen worden verricht. Bij de kwalificatie van de overeenkomst wordt echter voorrang gegeven aan wat de partijen bij de totstandkoming als de kern van de opdracht beoogden. Een aannemingscontract kan bijvoorbeeld gepaard gaan met een accessoire lastgeving, zoals wanneer een architect of makelaar contracten mag sluiten.
In principe kunnen alle (extra)patrimoniale rechtshandelingen het voorwerp uitmaken van een lastgeving. Uitzonderingen hierop vormen **strikt persoonlijke rechtshandelingen** waarvoor de wet vertegenwoordiging beperkt of uitsluit.
De lastgeving omvat zowel onmiddellijke als middellijke vertegenwoordiging. **Vertegenwoordiging** impliceert dat een rechtshandeling wordt toegerekend aan een ander rechtssubject dan het handelende rechtssubject. Dit kan ontstaan uit een rechtshandeling, de wet of een gerechtelijke beslissing. Bij middellijke vertegenwoordiging ontstaan de rechtsgevolgen enkel tussen de vertegenwoordiger en de derde, terwijl bij onmiddellijke vertegenwoordiging de rechtsgevolgen uitsluitend en onmiddellijk aan de vertegenwoordigde worden toegekend.
## 2. Kenmerken van de lastgevingsovereenkomst
### 2.1 Consensueel contract
De lastgeving is een **consensueel contract**. Dit betekent dat het zowel **mondeling** als **stilzwijgend** kan worden aangegaan. Een stilzwijgend mandaat kan voortvloeien uit een gebruik dat zeker, vaststaand en algemeen is.
**Tip:** Hoewel de lastgeving consensueel is, kan de wet in bepaalde gevallen een schriftelijke (onderhandse) volmacht vereisen. Dit is onder andere het geval wanneer bepalingen vereisen dat een afschrift van een volmacht wordt voorgelegd of wanneer specifieke vermeldingen in de volmacht verplicht zijn, zoals bij de oprichting van een vennootschap.
### 2.2 Vormvereisten
In specifieke gevallen kan de wet zelfs een **authentieke akte** voor de volmacht vereisen. Dit is bijvoorbeeld het geval bij hypotheken, omwille van de rechtszekerheid. Bij twijfel of een authentieke volmacht vereist is voor een rechtshandeling die bij authentieke akte moet geschieden, dient men de oorzaak van het vormvereiste aan het hoofdcontract te peilen. Indien het vormvereiste dient ter bescherming van de toestemming, moet de volmacht dezelfde vorm hebben. Indien het dient ter waarborging van openbaarmaking of vaste datum, hoeven de vormvereisten van de hoofdovereenkomst niet noodzakelijk op de lastgeving te slaan. Ook voor de overschrijving op een kantoor ter wille van tegenstelbaarheid aan derden, kan een authentieke volmacht vereist zijn.
### 2.3 Vermoeden van kosteloosheid
In beginsel is de lastgeving **kosteloos**, tenzij anders is overeengekomen. Er wordt echter een **vermoeden van een contract van bezoldiging** aangenomen indien het mandaat werd verleend aan een persoon die dit beroepshalve uitoefent.
**Tip:** De eerdere opvatting dat rechters excessieve bezoldigingen konden matigen, is niet meer opportuun. De toetsing van het economisch evenwicht is complex en benadeling is in het Belgisch recht enkel onder strikte voorwaarden een grond tot nietigheid. Contractuele afspraken over een loon zijn in principe juridisch bindend.
## 3. Bewijs
Er dient een onderscheid gemaakt te worden tussen het bewijs van de **lastgevingsovereenkomst** en het bewijs van de **vertegenwoordigingsbevoegdheid** (de volmacht).
### 3.1 Bewijs van de lastgevingsovereenkomst
* **Tussen de contractanten (lastgever en lasthebber):** Gelden de gemeenrechtelijke bewijsregels, dus in beginsel bewijs door geschrift. Uitzonderingen gelden bij materiële of morele onmogelijkheid, of bij een mandaat door en tegen ondernemingen waar de vrijheid van bewijs geldt. De uitvoering die de lasthebber eraan geeft, kan soms als bewijs dienen.
* **T.a.v. de derde-contractant:** De volmacht is in de praktijk vaak het enige opgemaakte document en vormt een efficiënt bewijsmiddel in de verhouding tot de derde-contractant.
**Tip:** In de notariële praktijk is een notarieel lastgevingsovereenkomst geen noodzakelijke voorwaarde voor een notariële volmacht.
### 3.2 Bewijs van de volmacht
* **Bewijs door een derde:** Wanneer een derde beweert dat er een lastgeving is, kan de wederpartij het bestaan en de omvang van de volmacht bewijzen met alle middelen van recht, zelfs indien de waarde van de zaak gelijk of hoger is dan 3500 dollars.
* **Bewijs tegen een derde:** Een derde die zich geen schriftelijke volmacht heeft laten voorleggen, kan het bestaan of de omvang van een mandaat niet ontkennen wanneer noch de lasthebber noch de lastgever dit opwerpt.
## 4. Bekwaamheid
De **lastgever** moet bekwaam zijn om de rechtshandelingen zelf te verrichten, aangezien hij de rechtsgevolgen ervan ondergaat.
Een algemeen rechtsbeginsel stelt dat de **lasthebber niet mag optreden als tegenpartij van de lastgever**. Dit zou een belangenconflict creëren. De sanctie hiervoor is **relatieve nietigheid**, tenzij partijen conventioneel afwijken. Een **dubbel mandaat**, waarbij de lasthebber gelijktijdig voor twee lastgevers optreedt met een mogelijk tegenstrijdig belang, is geoorloofd, maar het is aangewezen de lastgevers hiervan op de hoogte te stellen.
## 5. Verbintenissen van de lasthebber
### 5.1 Inspannings- vs. resultaatsverbintenis
Klassiek wordt de uitvoering van het mandaat beschouwd als een **middelenverbintenis**: de lasthebber moet de lastgeving uitvoeren met de zorg van een voorzichtig en redelijk persoon. Hij is aansprakelijk voor schade die uit de niet-uitvoering kan ontstaan. Bepaalde verbintenissen kunnen echter een resultaatsverbintenis inhouden.
**Tip:** Bij de beoordeling van de aansprakelijkheid van de lastgever treedt de rechter strenger op indien de lasthebber loon ontvangt.
### 5.2 Plaatsvervanging
Plaatsvervanging houdt in dat de lasthebber iemand in zijn plaats stelt om de vertegenwoordigingsopdracht voort te zetten, rechtstreeks in naam en voor rekening van de lastgever. Dit is geen plaatsvervanging wanneer een lasthebber een derde inschakelt voor materiële handelingen nodig voor zijn eigen opdracht.
Indien plaatsvervanging is toegelaten en de lastgever geen specifieke vervanger heeft aangewezen, is de lasthebber niet in te staan voor het resultaat van de handelingen van de vervanger, tenzij hij nalatig was bij de keuze (`culpa in eligendo`). Indien plaatsvervanging verboden is, is de lasthebber wel in te staan voor de daden van zijn plaatsvervanger.
De lastgever heeft in beide gevallen een rechtstreekse vordering tegen de vervanger.
### 5.3 Pluraliteit van lasthebbers
Bij meerdere lasthebbers is er **geen hoofdelijkheid**, tenzij dit uitdrukkelijk is bepaald of door de wet wordt opgelegd.
### 5.4 Rekenschap en verantwoording
De lasthebber is ertoe gehouden **rekenschap te geven** van de uitvoering van zijn opdracht en **verantwoording af te leggen** van wat hij krachtens zijn volmacht heeft ontvangen. Deze verplichting is tweeledig:
* **Informatieplicht:** De lastgever moet tijdens het mandaat de uitvoering kunnen controleren.
* **Eindafrekening:** De lasthebber moet op het einde van het mandaat een eindafrekening voorleggen. Indien een negatief saldo ten nadele van de lasthebber blijkt, dient hij ontvangen sommen en geleende fondsen terug te geven, met verschuldigde interesten vanaf de ingebrekestelling.
**Tip:** De verplichting tot rekenschap en verantwoording kan contractueel worden beperkt, mits voldaan aan de geldigheidsvereisten van bevrijdingsbedingen.
## 6. Verbintenissen van de lastgever
### 6.1 Nakoming van de door de lasthebber aangegane verbintenissen
De lastgever is gehouden de verbintenissen na te komen die de lasthebber **overeenkomstig de hem verleende volmacht** heeft aangegaan.
### 6.2 Schadeloosstelling van de lasthebber
De lastgever moet de **voorschotten en kosten** vergoeden die de lasthebber tot uitvoering van de lastgeving heeft gedaan. Het volstaat dat de uitgaven nuttig waren. De lastgever is voor de voorschotten interesten verschuldigd vanaf de dag dat ze gedaan zijn.
De lasthebber moet ook **schadeloos gesteld worden voor verliezen** die hij door de uitvoering van zijn opdracht heeft geleden, tenzij hem onvoorzichtigheid te verwijten valt.
### 6.3 Pluraliteit van lastgevers
Bij een gemeenschappelijke zaak zijn de lastgevers **hoofdelijk aansprakelijk**.
## 7. Omvang van de vertegenwoordigingsbevoegdheid
De omvang van het mandaat wordt in principe **vrij door partijen bepaald**. De omschrijving door de lastgever is bindend voor de lasthebber en, onder voorbehoud van beginselen als schijnmandaat, ook voor derden.
### 7.1 Interpretatieregels
* **Bijzonder mandaat vs. algemeen mandaat:** Een algemene volmacht omvat de behartiging van alle zaken van de lastgever, terwijl een bijzonder mandaat voor specifieke rechtshandelingen of categorieën daarvan wordt gegeven.
* **Lastgeving in algemene bewoordingen vs. uitdrukkelijke lastgeving:** Een lastgeving in algemene bewoordingen geeft bevoegdheid tot daden van beheer, maar geen daden van beschikking. Een uitdrukkelijke lastgeving omvat wel daden van beschikking.
**Tip:** Deze interpretatieregels zijn subsidiair aan de werkelijke wil van partijen. Bij betwisting wordt rekening gehouden met de gemeenschappelijke partijwil.
## 8. Gevolgen van de lastgeving voor derden
De beslissingen en handelingen gesteld door de lasthebber **in naam van de lastgever en binnen de perken van het mandaat**, gelden rechtens als handelingen van de lastgever zelf. Ook de fouten of nalatigheden van de lasthebber binnen het mandaat binden de lastgever.
Om te oordelen of een handeling aangetast is door wilsgebreken, moet gekeken worden naar de wil van de **lasthebber**. De lastgever kan wegens een gebrek aan toestemming nietigheid vorderen indien de lasthebber op het moment van de handeling feitelijk wilsonbekwaam was.
### 8.1 Optreden buiten de perken van het mandaat
Indien de lasthebber buiten de perken van zijn mandaat treedt, is hij in principe **niet aansprakelijk** ten opzichte van de derde, tenzij hij zich persoonlijk heeft verbonden. De lastgever is in principe niet gehouden tot wat buiten het mandaat is gedaan, tenzij hij de handeling bekrachtigt.
**Schijnmandaat:** De lastgever kan wel gebonden zijn in geval van schijnvertegenwoordiging, indien voldaan is aan de vereisten: schijn van bevoegdheid, goede trouw van de derde, en toerekenbaarheid aan de lastgever.
## 9. Specifieke beëindigingsgronden
### 9.1 Overlijden van lastgever of lasthebber
Het mandaat eindigt in principe **van rechtswege bij overlijden**. Het overlijden van de lastgever is pas tegenwerpelijk aan de lasthebber vanaf kennisname. Indien geen kennis, zijn de in onwetendheid verrichte handelingen geldig.
De lasthebber is verplicht de zaak voort te zetten tot hij redelijkerwijze vervangen kan worden, indien er een dringende noodzakelijkheid bestaat.
### 9.2 Onbekwaamverklaring, faillissement of kennelijk onvermogen
Deze omstandigheden stellen van rechtswege een einde aan de lastgeving, aangezien het een **vertrouwensfunctie** betreft.
### 9.3 Opzegging door de lastgever
De lastgever kan de lastgeving **eenzijdig beëindigen**. Contractuele afwijkingen zijn mogelijk, zoals een opzeggingstermijn of een beding van onherroepelijkheid (beperkt in tijd en/of voorwerp). De opzegging is pas effectief wanneer de lasthebber er kennis van had. De herroeping mag niet ontijdig of lasterlijk gebeuren, anders kan schadevergoeding verschuldigd zijn.
### 9.4 Opzegging door de lasthebber
De lasthebber kan de lastgeving opzeggen door kennisgeving van zijn ontslag. Hij dient echter **schadevergoeding te betalen** aan de lastgever, tenzij de lastgever zich in de onmogelijkheid bevindt de lastgeving te volbrengen zonder zelf aanmerkelijke schade te lijden. De lasthebber moet zijn mandaat desgevallend verder uitoefenen tot zijn vervanging is voorzien.
---
# Vertegenwoordiging en de gevolgen daarvan
Dit gedeelte behandelt de rol van vertegenwoordiging binnen lastgeving, inclusief de verschillende vormen van vertegenwoordiging en de gevolgen hiervan voor de lastgever ten aanzien van derden.
## 2. Vertegenwoordiging en de gevolgen daarvan
Vertegenwoordiging houdt in dat een rechtshandeling wordt toegekend aan een ander rechtssubject dan degene die de handeling feitelijk stelt. Dit kan ontstaan uit een rechtshandeling, de wet of een gerechtelijke beslissing. De vertegenwoordiger verricht de rechtshandeling voor rekening van de vertegenwoordigde.
### 2.1 Onderscheid tussen onmiddellijke en middellijke vertegenwoordiging
* **Onmiddellijke vertegenwoordiging:** De vertegenwoordiger handelt in naam van de vertegenwoordigde. De rechtsgevolgen worden uitsluitend en onmiddellijk aan de vertegenwoordigde toegekend.
* **Middellijke vertegenwoordiging:** De vertegenwoordiger handelt in eigen naam, maar voor rekening van de vertegenwoordigde. De rechtsgevolgen ontstaan enkel tussen de vertegenwoordiger en de derde.
### 2.2 Kenmerken van lastgeving
Lastgeving is in beginsel een consensueel contract, wat betekent dat het zowel mondeling als stilzwijgend kan worden aangegaan. Een stilzwijgend mandaat kan voortvloeien uit een gebruik dat zeker, vaststaand en algemeen is. De wet kan echter specifieke vormvereisten stellen, zoals een schriftelijke of authentieke volmacht, afhankelijk van de aard van de rechtshandeling die krachtens de volmacht zal worden gesteld.
* **Kosteloosheid:** Lastgeving is principieel kosteloos, tenzij anders is overeengekomen. Er wordt echter een stilzwijgend contract van bezoldiging vermoed indien het mandaat wordt verleend aan een persoon die dit beroepshalve uitoefent. Rechters kunnen in bepaalde gevallen excessieve bezoldigingen matigen.
### 2.3 Bewijs van lastgeving en vertegenwoordigingsbevoegdheid
Het is cruciaal om een onderscheid te maken tussen het bewijs van de lastgevingsovereenkomst tussen de partijen en het bewijs van de vertegenwoordigingsbevoegdheid (volmacht) ten aanzien van derden.
* **Bewijs tussen partijen:** Tussen de lastgever en lasthebber gelden de gemeenrechtelijke bewijsregels, hoofdzakelijk bewijs door geschrift, met uitzonderingen voor materiële of morele onmogelijkheid of vrijheid van bewijs voor mandaten door en tegen ondernemingen.
* **Bewijs ten aanzien van derden:**
* **Bewijs door een derde:** Een derde die een rechtshandeling stelt met een lasthebber, kan het bestaan en de omvang van de volmacht bewijzen met alle middelen van recht, ook indien de waarde van de zaak hoger is dan drieduizendvijfhonderd dollars, wanneer de lastgever of lasthebber dit betwist.
* **Bewijs tegen een derde:** Een derde die zich geen schriftelijke volmacht heeft laten voorleggen, kan het bestaan of de omvang van een mandaat niet ontkennen wanneer noch de lasthebber noch de lastgever dit opwerpt.
### 2.4 Bekwaamheid
De lastgever moet bekwaam zijn om zelf rechtshandelingen te verrichten, aangezien hij de rechtsgevolgen van de door de lasthebber gestelde handelingen ondergaat.
* **Belangenconflict:** Een lasthebber mag niet optreden als tegenpartij van de lastgever, omdat dit een belangenconflict inhoudt. De sanctie hiervoor is relatieve nietigheid, tenzij partijen vooraf conventioneel afwijken. Een "dubbel mandaat", waarbij de lasthebber gelijktijdig voor twee lastgevers optreedt met een potentieel tegenstrijdig belang, is geoorloofd mits de lastgevers hiervan op de hoogte zijn gesteld en hun instemming hebben gegeven.
### 2.5 Verbintenissen van de lasthebber
* **Inspannings- versus resultaatsverbintenis:** Klassiek is de uitvoering van het mandaat een middelenverbintenis, waarbij de lasthebber handelt met de zorg van een voorzichtig en redelijk persoon. Bepaalde verbintenissen kunnen echter een resultaatsverbintenis inhouden. Bij beoordeling van aansprakelijkheid treedt de rechter strenger op indien de lasthebber loon ontvangt.
* **Plaatsvervanging:** Plaatsvervanging houdt in dat de lasthebber een derde inschakelt die rechtstreeks namens de lastgever optreedt. Dit is niet toegestaan zonder uitdrukkelijke toestemming. De lasthebber is aansprakelijk voor de keuze van zijn vervanger. De lastgever heeft een rechtstreekse vordering tegen de vervanger indien plaatsvervanging is toegestaan. Indien plaatsvervanging verboden is, ontbreekt de vertegenwoordigingsbevoegdheid van de vervanger.
* **Pluraliteit van lasthebbers:** Bij meerdere lasthebbers is er geen hoofdelijkheid, tenzij uitdrukkelijk bepaald of door de wet voorgeschreven.
* **Rekenschap en verantwoording:** De lasthebber is verplicht rekenschap te geven van de uitvoering van zijn opdracht en verantwoording af te leggen van wat hij krachtens zijn volmacht heeft ontvangen. Dit omvat een informatieplicht tijdens het mandaat en het voorleggen van een eindafrekening. De lasthebber moet ontvangen sommen en geleende fondsen teruggeven, vermeerderd met interesten vanaf de ingebrekestelling.
### 2.6 Verbintenissen van de lastgever
* **Nakoming van aangegane verbintenissen:** De lastgever is gehouden de verbintenissen na te komen die de lasthebber overeenkomstig de verleende volmacht heeft aangegaan.
* **Schadeloosstelling van de lasthebber:** De lastgever moet de voorschotten en nuttige kosten vergoeden die de lasthebber tot uitvoering van de lastgeving heeft gedaan, vermeerderd met interesten. De lastgever moet de lasthebber ook schadeloos stellen voor verliezen die zijn geleden bij de uitvoering van zijn opdracht, tenzij er sprake is van onvoorzichtigheid. De lasthebber geniet beschermingsmechanismen zoals een roerend voorrecht en de exceptie van niet-uitvoering.
* **Pluraliteit van lastgevers:** Lastgevers zijn hoofdelijk aansprakelijk voor een gemeenschappelijke zaak.
### 2.7 Omvang van de vertegenwoordigingsbevoegdheid
De omvang van het mandaat wordt in principe vrij door de partijen bepaald en is bindend tussen hen. Tegenover derden geldt dit onder voorbehoud van toepassing van beginselen zoals schijnmandaat of zaakwaarneming.
* **Bijzonder versus algemeen mandaat:** Een bijzonder mandaat betreft specifieke rechtshandelingen of categorieën daarvan, terwijl een algemeen mandaat de behartiging van alle zaken van de lastgever omvat.
* **Lastgeving in algemene bewoordingen versus uitdrukkelijke lastgeving:** Lastgeving in algemene bewoordingen geeft bevoegdheid tot daden van beheer, maar geen daden van beschikking. Een uitdrukkelijke lastgeving omvat wel daden van beschikking. Deze interpretatieregels zijn subsidiair ten opzichte van de werkelijke wil van de partijen.
### 2.8 Gevolgen van de lastgeving voor derden
Handelingen gesteld door de lasthebber binnen de perken van het mandaat gelden als handelingen van de lastgever zelf. Ook de fouten of nalatigheden van de lasthebber binnen de perken van zijn mandaat worden aan de lastgever toegerekend.
* **Wilsgebreken:** Bij de beoordeling van wilsgebreken (zoals dwaling, bedrog, geweld) bij handelingen gesteld door de lasthebber, kijkt men naar de wil van de lasthebber.
* **Schijnmandaat:** De lastgever is gebonden bij schijnvertegenwoordiging indien er een schijn van toereikende bevoegdheid is, de derde te goeder trouw is, en de schijn aan de lastgever toerekenbaar is.
* **Optreden in eigen naam:** Indien de lasthebber het bestaan van de volmacht niet meedeelt, treedt hij in eigen naam op en wordt hij zelf schuldeiser en/of schuldenaar ten opzichte van de derde. Er ontstaat geen contractuele band met de lastgever.
* **Optreden buiten perken van het mandaat:** In principe is de lastgever niet gehouden tot wat de lasthebber buiten de perken van zijn mandaat heeft gedaan, tenzij de lastgever de handeling bekrachtigt. De lasthebber zelf is in dat geval niet persoonlijk gehouden, tenzij hij zich persoonlijk heeft verbonden.
### 2.9 Specifieke beëindigingsgronden
* **Overlijden van lastgever of lasthebber:** Het mandaat eindigt van rechtswege bij overlijden, tenzij anders overeengekomen. Het overlijden van de lastgever is pas tegenwerpelijk aan de lasthebber zodra deze er kennis van heeft.
* **Onbekwaamverklaring, faillissement of kennelijk onvermogen:** Deze omstandigheden beëindigen de lastgeving van rechtswege, tenzij conventioneel anders is bepaald.
* **Opzegging door de lastgever:** De lastgever kan de lastgeving eenzijdig beëindigen. Contractuele afwijkingen, zoals beperkingen op herroepelijkheid, zijn mogelijk. De opzegging is pas effectief bij kennisname door de lasthebber en derden. Ontijdige of laakbare opzegging kan leiden tot schadevergoeding.
* **Opzegging door de lasthebber:** De lasthebber kan de lastgeving opzeggen mits hij de schade vergoedt die de lastgever hierdoor lijdt. Hij moet zijn mandaat verder uitoefenen tot vervanging is voorzien.
> **Tip:** Let goed op het onderscheid tussen de verschillende beëindigingsgronden en de voorwaarden waaronder deze van toepassing zijn, vooral met betrekking tot de kennisname door partijen en derden.
> **Example:** Een advocaat die een mandaat ad litem heeft, heeft een bijzonder mandaat in algemene bewoordingen. Voor daden van beschikking, zoals het sluiten van een dading, heeft hij een bijkomend, uitdrukkelijk mandaat nodig.
---
# Vaststellingscontracten en dadingen
Dit deel verkent de aard van vaststellingscontracten, met een specifieke focus op dadingen, inclusief hun constitutieve bestanddelen, afgrenzing ten opzichte van aanverwante rechtsfiguren en geldigheidsvereisten.
### 3.1 Vaststellingscontracten: algemene omschrijving
Een vaststellingscontract stelt partijen in staat om een onzekerheid of geschil te voorkomen of te beëindigen. Partijen komen overeen hoe zij omgaan met een onzekerheid of geschil, hetzij door samen te beslissen (zoals bij een dading), door directe vaststelling in hetzelfde contract, door een partij te laten beslissen, of door een derde te laten beslissen. Dit contract valt onder de contractvrijheid, voor zover partijen kunnen afwijken van de bestaande rechtstoestand. De algemene regels van het gemeen recht zijn van toepassing, tenzij er sprake is van een benoemd vaststellingscontract zoals de dading.
### 3.2 De dading: definitie en kenmerken
#### 3.2.1 Constitutieve bestanddelen
Een dading is een contract waarbij partijen een gerezen of toekomstig geschil voorkomen of beëindigen door wederzijdse toegevingen. De essentie van een dading is het bestaan van een geschil, wat kan voortkomen uit tegenstrijdige meningen of aanspraken over de draagwijdte van elkaars rechten.
* **Geschil:** Vereist is het bestaan van een gerezen of toekomstig geschil. Het volstaat dat partijen op het moment van het sluiten van het contract tegenstrijdige meningen of aanspraken hebben over hun respectieve rechten.
* **Wederzijdse toegevingen:** De toegevingen moeten niet noodzakelijk gelijk of evenwaardig zijn. Het impliceert niet dat de gegrondheid van de aanspraken van de tegenpartij wordt erkend. Bij afwezigheid van wederzijdse toegevingen wordt het contract herkwalificeerd als een gemeenrechtelijk vaststellingscontract.
#### 3.2.2 Afgrenzing van dading ten opzichte van aanverwante rechtsfiguren
* **Kwijtschrift voor saldo van rekening:** Dit is enkel een bewijsmiddel van de uitvoering van een contract en geen vaststellingscontract. Het kan de vorm aannemen van een aanduiding van verzaking aan rechten en aanspraken, mits de aanduiding precies is.
* **Minnelijke schikking:** Op grond van art. 731 Ger.W. kan elk dading-vatbaar geschil ter minnelijke schikking worden voorgelegd aan de bevoegde rechter. De rechter beslecht het geschil niet, maar stelt een akkoord vast in een proces-verbaal.
* **Bindende derdenbeslissing:** Hierbij laten partijen de beoordeling van een feitelijk element aan een derde over. Dit is geen dading, omdat partijen hiermee geen geschil beëindigen, maar enkel een onzekerheid. De rechter behoudt hierbij een marginaal toetsingsrecht.
* **Arbitrage, bemiddeling en collaboratieve onderhandelingen:** Een contract waarbij partijen een geschil aan het oordeel van derden onderwerpen (arbitrage) is geen dading. Bij een dading beslechten partijen zelf de zaak met wederzijdse toegevingen. Een bemiddeld akkoord kan, indien het wederzijdse toegevingen bevat, wel een vorm van dading zijn.
#### 3.2.3 Geldigheidsvereisten
* **Bekwaamheid:** Een dading is meestal een daad van beschikking. Partijen moeten dus bekwaam zijn om over de betrokken voorwerpen te beschikken (art. 2045 lid 1 BW). Wettelijke vertegenwoordigers van minderjarigen of personen onder gerechtelijke bescherming hebben toestemming van de vrederechter nodig.
* **Toestemming:**
* **Rekenfout:** Een rekenfout die de opzet van de dading niet raakt, maar het gevolg is van een vergissing in de berekening, kan aanleiding geven tot een vordering tot verbetering, niet tot nietigverklaring (art. 2058 BW).
* **Dwaling over het objectief recht:** Een dading kan niet vernietigd worden op grond van dwaling over het objectieve recht (art. 2052 lid 2 BW). Dit sluit de mogelijkheid uit om zich te beroepen op dwaling over rechtsregels.
* **Feitelijke dwaling over persoon of voorwerp:** Partijen kunnen zich wel beroepen op feitelijke dwalingen over de persoon of het voorwerp (aard of bestaan van subjectieve rechten) van het geschil (art. 2053 BW). Dwaling over de omvang van subjectieve rechten of plichten is echter niet mogelijk.
* **Bedrog:** Een dading kan vernietigd worden op grond van bedrog (art. 2053 BW), bijvoorbeeld door overhaasting, het niet informeren over de ernst van letsels, of misleiding.
* **Geweld:** Een dading kan vernietigd worden op grond van geweld (art. 2053 BW), zijnde ongeoorloofde dwang om een dading te doen sluiten. Dreigen met een geoorloofd rechtsmiddel is op zich geen geweld, tenzij het disproportioneel is of er ten onrechte gedreigd wordt met niet-bestaande rechtsmiddelen.
* **Benadeling:** Men kan niet opkomen tegen een dading wegens benadeling (art. 2052 lid 2 en art. 4.105 §4 BW).
#### 3.2.4 Voorwerp en oorzaak
Het voorwerp van de dading is de inhoud van het contract, de verbintenissen die partijen aangaan. Dit moet bestaan, bepaald of bepaalbaar, mogelijk, wettelijk en in de handel zijn, en mag niet strijdig zijn met de openbare orde. Een dading kan bijvoorbeeld niet gaan over een strafvordering, maar wel over de burgerlijke gevolgen van een misdrijf. Dadingen over toekomstige goederen of over de staat van een persoon zijn nietig, behalve wat betreft de vermogensrechtelijke gevolgen.
#### 3.2.5 Vorm en bewijs
Een dading is een consensueel contract en kan dus ook mondeling bestaan. Het geschrift is geen geldigheidsvoorwaarde, maar dient enkel tot bewijs van de dading. Wanneer de dading wordt vastgelegd in een authentieke akte (door een notaris) of in een akkoordvonnis door een rechter, vormt deze een uitvoerbare titel.
#### 3.2.6 Interpretatie
Bij de interpretatie van dadingen gelden de gemeenrechtelijke interpretatieregels van art. 1.12 en 5.64-5.66 BW, herhaald in art. 2048 en 2049 BW. De wil van partijen heeft voorrang op de uitgedrukte wil, en contracten worden restrictief uitgelegd. Dit geldt zowel voor de situatie waarin de omstandigheden gelijk blijven, als bij nieuwe, onvoorziene schade die optreedt na het sluiten van de dading. Partijen kunnen immers enkel geacht worden een dading te hebben gesloten over feiten die zij konden voorzien.
#### 3.2.7 Gevolgen van de dading
* **Relatieve werking:** Een dading bindt enkel de partijen, maar kan wel gevolgen hebben voor derden. Derden kunnen niet meer stellen dat de rechten van de partijen bepaald worden door het vonnis dat tot de dading heeft geleid.
* **Verplichting tot nakoming:** Partijen moeten de dading eerbiedigen en uitvoeren. De dading heeft tussen partijen kracht van gewijsde in hoogste aanleg en kan niet eenzijdig worden herroepen.
* **Sanctie voor niet-nakoming:** Niet-nakoming kan leiden tot een schadebeding, ontbinding bij een uitdrukkelijk ontbindend beding, of bij voldoende ernstige wanprestatie, gerechtelijke ontbinding.
#### 3.2.8 Declaratieve, uitzonderlijk translatieve, werking
In principe is een dading declaratief: partijen stellen vast dat hun rechtstoestand altijd zo is geweest als in de dading is vastgelegd. Er wordt geen eigendom overgedragen, maar de eigendomsverhouding wordt vastgesteld. Uitzonderlijk kan een dading een translatief karakter hebben indien een partij zaken afstaat die buiten de betwisting vallen, waardoor nieuwe rechten voor de tegenpartij ontstaan.
---
# Beëindiging van lastgeving
De lastgevingsovereenkomst kan op diverse gronden eindigen, waaronder natuurlijke beëindiging door overlijden, onbekwaamverklaring, faillissement, of door opzegging door een van de contractpartijen.
## 4.1 Specifieke beëindigingsgronden
### 4.1.1 Overlijden van lastgever of lasthebber
Het mandaat eindigt in principe van rechtswege bij het overlijden van de lastgever of de lasthebber, omdat de lastgevingsovereenkomst een *intuitu personae* karakter heeft.
* **Overlijden van de lastgever:**
* Het overlijden is tegenwerpelijk aan de lasthebber vanaf het moment dat deze er kennis van heeft. Alles wat de lasthebber in onwetendheid verricht, blijft geldig. Dit geldt ook voor derden.
* De lasthebber is verplicht de reeds begonnen zaak voort te zetten tot redelijkerwijze vervanging kan worden voorzien, indien er een dringende noodzakelijkheid bestaat.
* Partijen kunnen overeenkomen dat het mandaat met de erfgenamen voortgaat.
* **Overlijden van de lasthebber:**
* Het mandaat eindigt van rechtswege.
* De erfgenamen van de lasthebber moeten aan de lastgever kennis geven van het overlijden.
* Partijen kunnen bepalen dat het mandaat voortgaat tussen de lastgever en de erfgenamen.
### 4.1.2 Onbekwaamverklaring, faillissement of kennelijk onvermogen
* **Onbekwaamverklaring, faillissement of kennelijk onvermogen:**
* Het mandaat eindigt van rechtswege omdat het een vertrouwensfunctie betreft. Dit geldt zowel voor de lastgever als de lasthebber, tenzij partijen conventioneel anders afwijken.
* Indien de lastgever wilsonbekwaam wordt, eindigt de lastgeving, tenzij er sprake is van een zorgvolmacht.
* **Zorgvolmacht:**
* Een zorgvolmacht stelt een lastgever in staat om te anticiperen op potentiële wilsonbekwaamheid. De lastgever mandeert conventioneel een of meerdere lasthebbers om zijn vermogensrechtelijke belangen waar te nemen vanaf het moment van wilsonbekwaamheid.
* Een zorgvolmacht moet schriftelijk worden opgesteld en geregistreerd.
* De vrederechter kan ambtshalve of op verzoek de uitvoeringsmodaliteiten van de lastgeving controleren en de lastgeving geheel of gedeeltelijk beëindigen indien de uitvoering de belangen van de lastgever in gevaar brengt.
### 4.1.3 Opzegging door de lastgever
* Een lastgever kan de lastgeving eenzijdig beëindigen (*ad nutum*), tenzij partijen contractueel anders hebben afgesproken. Deze eenzijdige beëindigingsmogelijkheid is in beginsel aanvullend.
* Contractueel kan worden bedongen dat de herroeping slechts wegens een bepaalde gegronde reden mag geschieden of dat er een opzeggingstermijn in acht moet worden genomen. Een stilzwijgende afwijking wordt afgeleid uit een mandaat dat deel uitmaakt van een complexere overeenkomst.
* Onherroepelijkheid kan worden bedongen, mits dit beperkt is in tijd en/of voorwerp. Indien de lastgever een verbintenis tot onherroepelijkheid schendt, heeft de lasthebber recht op schadevergoeding. Een onherroepelijk mandaat kan echter nog steeds ontbonden worden onder de voorwaarden bepaald in de wet.
* De opzegging is pas effectief wanneer de lasthebber er kennis van heeft of kon hebben. Ook derden moeten in kennis worden gesteld, anders kan de herroeping hen niet worden tegengeworpen.
* De herroeping mag niet ontijdig, lasterlijk of foutief gebeuren, anders is de lastgever tot schadevergoeding verschuldigd.
### 4.1.4 Opzegging door de lasthebber
* De lasthebber kan de lastgeving opzeggen door kennisgeving van zijn ontslag aan de lastgever.
* Hij is verplicht de schade te vergoeden die de lastgever hierdoor lijdt, tenzij de lastgever zich in de onmogelijkheid bevindt om de lastgeving te volbrengen zonder zelf aanmerkelijke schade te lijden.
* De lasthebber moet zijn mandaat desnoods verder uitoefenen tot in zijn vervanging is voorzien of kan worden voorzien.
---
**Tip:** Het onderscheid tussen een algemeen en een bijzonder mandaat, en tussen lastgeving in algemene bewoordingen en uitdrukkelijke lastgeving, is cruciaal voor het bepalen van de omvang van de bevoegdheden van de lasthebber en bijgevolg de gevolgen voor de lastgever en derden.
**Voorbeeld:** Een advocaat met een *mandaat ad litem* heeft een bijzonder mandaat (beperkt tot de verdediging van bepaalde rechten) in algemene bewoordingen (specificeert de aard van de rechtshandelingen niet). Voor bepaalde rechtshandelingen, zoals een dading, heeft de advocaat een bijkomend, uitdrukkelijk mandaat nodig.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Lastgevingsovereenkomst | Een overeenkomst waarbij een persoon (lasthebber) belast wordt om rechtshandelingen te stellen voor een ander (lastgever), hetzij in diens naam en voor diens rekening (onmiddellijke lastgeving), hetzij enkel voor diens rekening (middellijke lastgeving). |
| Lasthebber | De persoon die belast is met het stellen van rechtshandelingen voor een ander (de lastgever) krachtens een lastgevingsovereenkomst. |
| Lastgever | De persoon die aan een ander (de lasthebber) de opdracht geeft om rechtshandelingen te stellen voor zijn rekening. |
| Onmiddellijke vertegenwoordiging | Situatie waarbij de vertegenwoordiger (lasthebber) rechtshandelingen stelt in naam én voor rekening van de vertegenwoordigde (lastgever), waardoor de rechtsgevolgen rechtstreeks aan de vertegenwoordigde worden toegekend. |
| Middellijke vertegenwoordiging | Situatie waarbij de vertegenwoordiger (lasthebber) rechtshandelingen stelt in eigen naam maar voor rekening van de vertegenwoordigde (lastgever), waardoor de rechtsgevolgen aanvankelijk tussen de vertegenwoordiger en de derde ontstaan. |
| Consensueel contract | Een contract dat tot stand komt door de loutere toestemming van de partijen, zonder dat verdere formaliteiten of de overhandiging van een zaak vereist zijn. |
| Authentieke akte | Een akte die verleden is door een openbaar ambtenaar (zoals een notaris) en die tot doel heeft om de rechtshandeling een zekere bewijskracht en/of rechtsgevolgen te verlenen. |
| Volmacht | De vertegenwoordigingsmacht die aan een persoon (lasthebber) wordt verleend door een ander (lastgever) om rechtshandelingen te stellen namens deze laatste. |
| Dading | Een contract waarbij partijen een gerezen of toekomstig geschil voorkomen of beëindigen door wederzijdse toegevingen te doen, met als doel rechtsonzekerheid weg te nemen. |
| Vaststellingscontract | Een contract dat tot doel heeft een onzekerheid of een geschil tussen partijen te beëindigen door middel van een vaststelling, die door de partijen zelf, door één van hen, of door een derde kan geschieden. |
| Wederzijdse toegevingen | De essentiële elementen van een dading, waarbij elke partij iets toegeeft om het geschil te beëindigen; deze toegevingen hoeven niet gelijkwaardig te zijn. |
| Schijnmandaat | Een situatie waarbij een derde er te goeder trouw van uitgaat dat een persoon de bevoegdheid heeft om op te treden als vertegenwoordiger, hoewel dit niet het geval is, en waarbij de lastgever mede de schijn heeft gewekt of in stand gehouden. |
| Zaakwaarneming | Het vrijwillig en zonder wettelijke verplichting behartigen van andermans belang zonder daartoe gemachtigd te zijn, waarbij de zaakwaarnemer bepaalde verplichtingen en rechten heeft ten opzichte van de belanghebbende. |
| Ongerechtvaardigde verrijking | Een principe waarbij iemand die zonder wettige oorzaak ten koste van een ander verrijkt is, deze verrijking moet teruggeven, tot beloop van de verarming. |
| Benoemd contract | Een contract waarvoor de wet een specifieke regeling voorziet, zoals de dading (art. 2044-2058 BW). |
| Gemeenrechtelijk contract | Een contract dat niet specifiek in de wet is geregeld, maar waarvoor de algemene regels van het verbintenissenrecht van toepassing zijn. |
| Dwaling over objectief recht | Onjuiste voorstelling van de toepasselijke rechtsregels; een dading kan hierdoor niet vernietigd worden. |
| Dwaling over feitelijke omstandigheden | Onjuiste voorstelling van feiten met betrekking tot de persoon of het voorwerp van het geschil; hierop kan men zich wel beroepen om een dading te vernietigen. |
| Bedrog | Het opzettelijk misleiden van een partij om deze tot het sluiten van een contract te bewegen; kan leiden tot de vernietiging van een dading. |
| Geweld | Ongeoorloofde dwang of bedreiging om een partij tot het sluiten van een contract te bewegen; kan leiden tot de vernietiging van een dading. |
| Benadeling | Een onevenwicht tussen de prestaties van de partijen bij een contract; men kan niet opkomen tegen een dading wegens benadeling. |
| Declaratieve werking | Kenmerk van een dading waarbij partijen slechts vaststellen hoe hun rechtstoestand altijd al is geweest, zonder nieuwe rechten te creëren. |
| Translatieve werking | Kenmerk van een dading waarbij nieuwe rechten ontstaan, bijvoorbeeld doordat een partij zaken afstaat die buiten de betwisting vallen. |
Cover
Hfdst 4 Huur (3. Studentenhuur) 25-26 STUD (1).pptx
Summary
# Toepassingsgebied en dwingende regels van de studentenhuisvesting
Dit onderwerp behandelt de specifieke wetgeving rond huurovereenkomsten voor studentenhuisvesting, inclusief de criteria voor wie als student wordt beschouwd en de rol van het gemeen recht bij ontbrekende regelingen.
## 1. Toepassingsgebied en dwingende regels van de studentenhuisvesting
De wetgeving rond studentenhuisvesting is primair vastgelegd in Titel III van het Vlaams Woninghuurdecreet (VWHD), dat in werking trad op 1 januari 2019. Deze titel bevat dwingende regels die bedoeld zijn om studenten extra te beschermen. Wanneer specifieke aspecten niet expliciet en dwingend geregeld zijn binnen deze titel, wordt teruggevallen op het gemeen recht en de contractuele afspraken tussen partijen. Het is belangrijk dat het gehuurde goed niet met uitdrukkelijke of stilzwijgende toestemming tot de hoofdverblijfplaats van de huurder bestemd is.
### 1.1 Het begrip "student"
Voor de toepassing van deze wetgeving wordt elke persoon die ingeschreven is bij een instelling die voltijds onderwijs aanbiedt, beschouwd als een student. Dit geldt ongeacht of de persoon zelf voltijds onderwijs volgt.
> **Tip:** De definitie van student is ruim en omvat dus ook minderjarige personen die ingeschreven zijn bij een onderwijsinstelling die voltijds onderwijs aanbiedt.
Als de huurovereenkomst expliciet bepaalt dat het gehuurde goed wel de hoofdverblijfplaats is, dan valt de overeenkomst onder het regime van de algemene woninghuurwetgeving en niet onder deze specifieke studentenhuisvestingsregels. Dit geldt voor huurovereenkomsten die na 1 januari 2019 zijn ondertekend.
### 1.2 Overdracht van de huur en onderhuur
De overdracht van de huurovereenkomst en de onderverhuring zijn in principe verboden, tenzij de verhuurder hiervoor schriftelijke en voorafgaande toestemming verleent.
Er geldt echter een belangrijke uitzondering: de verhuurder wordt geacht in te stemmen met een overdracht of onderverhuring aan een andere student indien de oorspronkelijke huurder deelneemt aan een studie-uitwisselingsprogramma of een stage volbrengt. De verhuurder kan zich enkel tegen deze overdracht of onderverhuring verzetten indien hij daarvoor gegronde redenen aanvoert.
> **Tip:** De huurder blijft ook bij onderverhuring aansprakelijk tegenover de verhuurder voor de nakoming van de huurovereenkomst.
> **Voorbeeld:** Een gegronde reden voor weigering door de verhuurder kan zijn als de voorgestelde onderhuurder niet solvabel genoeg is om de huur te betalen.
De regels rond huuroverdracht en onderhuur zijn dwingend recht.
### 1.3 Huurprijs en indexering
#### 1.3.1 Huurprijs
De huurprijs is vrij te bepalen door partijen. Het is echter cruciaal dat de huurovereenkomst een totale prijs vermeldt die zowel de huurprijs voor de studentenkamer als eventuele kosten en lasten omvat.
> **Tip:** De totale huurprijs moet duidelijk gespecificeerd zijn, inclusief alle bijkomende kosten.
#### 1.3.2 Indexering
Indexering van de huurprijs is mogelijk indien het contract een looptijd heeft van meer dan één jaar. Deze mogelijkheid kan contractueel uitgesloten worden. Dit principe is vergelijkbaar met de algemene woninghuurwetgeving.
#### 1.3.3 Herziening van de huurprijs bij opeenvolgende contracten
Bij het aangaan van opeenvolgende huurcontracten voor dezelfde studentenhuisvesting is de mogelijkheid tot huurprijsherziening beperkt. Een herziening is enkel mogelijk indien er sprake is van nieuwe omstandigheden die leiden tot een stijging of daling van minstens twintig procent, of indien er nieuwe werken zijn uitgevoerd waardoor de huurprijs met tien procent is gestegen.
> **Voorbeeld:** Als een student jaarlijks een nieuw contract afsluit met dezelfde verhuurder, kan de verhuurder niet zomaar de huurprijs verhogen zonder aan te tonen dat er nieuwe omstandigheden zijn die de stijging rechtvaardigen.
### 1.4 Huurwaarborg
De huurwaarborg kan in twee mogelijke vormen worden aangeboden en mag maximaal twee maanden huur bedragen. De huurwaarborg mag ten vroegste drie maanden voor de aanvang van het contract betaald worden.
### 1.5 Duur en einde van de huurovereenkomst
#### 1.5.1 Duur van het contract
De duur van de huurovereenkomst is vrij te bepalen door de contractpartijen.
#### 1.5.2 Einde van rechtswege
De huurovereenkomst eindigt van rechtswege op de afgesproken einddatum. Een clausule die voorziet in stilzwijgende verlenging van de overeenkomst is nietig. Dit betekent dat de overeenkomst automatisch eindigt op de einddatum en niet automatisch wordt verlengd, tenzij partijen expliciet een nieuw contract afsluiten of de bestaande overeenkomst schriftelijk verlengen. Dit wijkt af van de algemene woninghuurwetgeving waar wel opzegtermijnen gelden.
> **Tip:** Studenten moeten zich bewust zijn van de einddatum van hun huurovereenkomst om onaangename verrassingen te voorkomen.
#### 1.5.3 Voortijdige beëindiging
Voortijdige beëindiging van de huurovereenkomst is mogelijk via gemeenrechtelijke beëindigingsmogelijkheden. Dit omvat onder meer:
* **Onderling akkoord:** De huurder en verhuurder komen overeen om de huur te beëindigen.
* **Tenietgaan van het huurpand:** Gedeeltelijk of volledig tenietgaan van het gehuurde goed.
* **Wanprestaties:** Ernstige tekortkomingen door de huurder, zoals vandalisme.
#### 1.5.4 Overlijden van de huurder
De huurovereenkomst is een zogenaamd "intuitu personae" contract. Dit betekent dat bij het overlijden van de student-huurder, de huurovereenkomst eindigt op de eerste dag van de eerstvolgende maand na het overlijden.
#### 1.5.5 Bijzondere opzegmogelijkheden door de huurder
De student-huurder heeft bijzondere opzegmogelijkheden die onder dwingend recht vallen. De opzegtermijn start de eerste dag van de maand die volgt op de opzegging.
* **Stopzetting van de studie:** Indien de student zijn studie stopzet, kan hij de huur opzeggen. Als de opzegging minder dan drie maanden voor de einddatum van het contract gebeurt, kan er nog een opzegvergoeding verschuldigd zijn. Bijvoorbeeld, als de huur ingaat op 1 september en de student zegt in juni op, dan kan hij nog twee maanden opzegvergoeding moeten betalen, afhankelijk van de precieze datum van opzegging in juni, juli of augustus. Als de student in februari aangeeft te stoppen met zijn studierichting, gaat de opzegtermijn in op 1 maart en loopt tot 31 april.
* **Overlijden van een ouder of onderhoudsplichtige:** De huurovereenkomst kan ook voortijdig worden beëindigd bij het overlijden van een ouder of een andere persoon die instaat voor het onderhoud van de huurder. Ook deze bepaling is van dwingend recht.
---
# Overdracht van huur en onderhuur
Dit deel bespreekt de regels omtrent het overdragen van een huurovereenkomst of het onderverhuren van een studentenkamer, met specifieke aandacht voor de vereiste toestemming van de verhuurder en de uitzonderingen.
### 2.1 Overdracht van de huur en onderhuur
De algemene regel met betrekking tot de overdracht van de huurovereenkomst en de onderverhuur van een studentenkamer is dat deze **verboden** zijn, tenzij er **schriftelijke en voorafgaande toestemming** van de verhuurder is verkregen. Dit principe is van dwingend recht.
#### 2.1.1 Uitzonderingen op het verbod
Er geldt een specifieke uitzondering op het verbod tot overdracht en onderhuur. De verhuurder wordt geacht in te stemmen met de overdracht of onderverhuring aan een andere student in de volgende situaties:
* De huurder neemt deel aan een studie-uitwisselingsprogramma.
* De huurder volbrengt een stage.
In deze gevallen kan de verhuurder zich alleen verzetten tegen de overdracht of onderverhuring als hij daarvoor **gegronde redenen** kan aanvoeren.
> **Tip:** Een voorbeeld van een gegronde reden voor weigering door de verhuurder kan zijn dat de voorgestelde nieuwe huurder (onderhuurder) onvoldoende solvabel is om aan de huurverplichtingen te voldoen.
#### 2.1.2 Aansprakelijkheid bij onderhuur
Bij onderverhuring blijft de oorspronkelijke huurder ten aanzien van de verhuurder **aansprakelijk** voor het nakomen van alle verplichtingen die voortvloeien uit de oorspronkelijke huurovereenkomst.
#### 2.1.3 Toepasselijk recht en contractuele bepalingen
* De regels omtrent overdracht en onderhuur vallen onder het Vlaams Woninghuurdecreet (VWHD) voor studentenhuisvesting, dat van kracht is sinds 1 januari 2019.
* Voor bepalingen die niet expliciet en dwingend in dit decreet zijn geregeld, geldt het gemeen recht en de inhoud van het contract.
* De bepalingen inzake overdracht en onderhuur zijn dwingend recht.
> **Voorbeeld:** Als een huurder zonder schriftelijke toestemming van de verhuurder zijn kamer onderverhuurt aan een medestudent, handelt hij in strijd met de huurovereenkomst en kan de verhuurder hiertegen optreden.
---
# Huurprijs, indexering en huurwaarborg
Dit onderwerp behandelt de bepaling van de huurprijs, de mogelijkheden en beperkingen van indexering, en de vereisten voor de huurwaarborg bij studentenhuisvesting, met nadruk op de specifieke regels die van toepassing zijn sinds 1 januari 2019.
### 3.1 De huurprijs
De huurprijs voor studentenhuisvesting is in principe vrij bepaald. Echter, de totale huurprijs moet een **totaalprijs** zijn, wat impliceert dat de prijs voor de kamer en de bijkomende kosten en lasten inbegrepen moeten zijn in het afgesproken bedrag.
> **Tip:** Zorg ervoor dat in het huurcontract duidelijk gespecificeerd staat wat de totale huurprijs per maand is en welke kosten hierin zijn inbegrepen, om latere misverstanden te voorkomen.
### 3.2 Indexering
Indexering van de huurprijs is mogelijk, maar is onderworpen aan specifieke voorwaarden.
* **Contractduur langer dan één jaar:** Indexering is toegestaan indien de huurovereenkomst een duurtijd heeft van langer dan één jaar. Er kan contractueel echter van deze mogelijkheid worden afgeweken door een uitsluiting van indexering op te nemen.
* **Opeenvolgende huurcontracten:** Bij opeenvolgende huurcontracten tussen dezelfde partijen is er een beperkte mogelijkheid tot huurprijsherziening. Dit is enkel mogelijk indien er sprake is van nieuwe omstandigheden die leiden tot een stijging of daling van minimaal twintig procent van de huurprijs. Daarnaast kan een huurprijsverhoging worden doorgevoerd als de verhuurder werken uitvoert waardoor de huurprijs met tien procent is moeten stijgen.
> **Voorbeeld:** Een student huurt een kamer voor 400 euro per maand. In het volgende jaar wil de verhuurder de prijs verhogen naar 500 euro. Dit is niet zomaar toegestaan. De verhuurder moet aantonen dat er nieuwe omstandigheden zijn die de huurprijs doen stijgen (bv. aanzienlijke stijging van de energiekosten die de prijs met meer dan 20% beïnvloeden) of dat er werken zijn uitgevoerd die de waarde van de kamer significant hebben verhoogd en een stijging van 10% rechtvaardigen.
### 3.3 Huurwaarborg
De huurwaarborg voor studentenhuisvesting is geregeld in artikel 62 van het Vlaams Woninghuurdecreet (VWHD) en kan in twee mogelijke vormen worden aangeboden.
* **Maximale hoogte:** De huurwaarborg mag maximaal twee maanden huur bedragen.
* **Betalingstermijn:** De huurwaarborg mag ten vroegste drie maanden voor de aanvang van het contract betaald worden.
> **Tip:** De verhuurder mag de huurwaarborg niet gebruiken voor normale slijtage van de woning. Deze is bedoeld als dekking voor eventuele schade die door toedoen van de huurder is ontstaan, of voor huurachterstallen. Bij het einde van de huurovereenkomst, na een correcte oplevering, moet de waarborg terugbetaald worden met eventuele intresten.
---
# Duur en beëindiging van de huurovereenkomst
Dit onderdeel behandelt de looptijd van de huurovereenkomst voor studentenhuisvesting, hoe deze automatisch eindigt, en de opties voor voortijdige beëindiging door zowel de huurder als de verhuurder.
### 4.1 Duur van de huurovereenkomst
De duur van de huurovereenkomst voor studentenhuisvesting is vrij te bepalen door partijen.
* **Einde van rechtswege:** De huurovereenkomst eindigt automatisch aan het einde van de contractperiode.
* **Nietigheid van stilzwijgende verlenging:** Een clausule in het contract die voorziet in stilzwijgende verlenging van de huurovereenkomst is nietig. Dit betekent dat de overeenkomst niet automatisch verlengd wordt na het verstrijken van de einddatum, tenzij een nieuw contract wordt afgesloten.
> **Tip:** Het feit dat de overeenkomst automatisch eindigt aan het einde van de contractperiode, is een belangrijk verschil met de algemene woninghuurovereenkomst, waar een opzegging wel vereist is om het contract te beëindigen. Men moet dus steeds een nieuw contract aangaan om de huur voort te zetten.
### 4.2 Voortijdige beëindiging
Naast het automatische einde aan het einde van de contractperiode, zijn er specifieke mogelijkheden voor voortijdige beëindiging.
#### 4.2.1 Gemeenrechtelijke beëindigingsmogelijkheden
De gemeenrechtelijke beëindigingsmogelijkheden van de huurovereenkomst blijven van toepassing, tenzij anders bepaald in de specifieke regels voor studentenhuisvesting. Dit omvat onder andere:
* **Onderling akkoord:** Huurder en verhuurder kunnen te allen tijde in onderling overleg de huurovereenkomst beëindigen.
* **Tenietgaan van het gehuurde goed:** De huurovereenkomst kan beëindigd worden indien het verhuurde goed (gedeeltelijk of volledig) tenietgaat.
* **Wanprestaties:** Ernstige wanprestaties van een van de partijen, zoals vandalisme door de huurder, kunnen leiden tot beëindiging van de overeenkomst.
#### 4.2.2 Beëindiging door overlijden van de huurder
De huurovereenkomst voor studentenhuisvesting wordt beschouwd als een contract 'intuitu personae', wat betekent dat het sterk gebonden is aan de persoon van de huurder.
* Bij overlijden van de student-huurder eindigt de huurovereenkomst de eerste dag van de eerstvolgende maand na het overlijden.
#### 4.2.3 Bijzondere opzegmogelijkheden voor de student-huurder
De student-huurder heeft specifieke mogelijkheden om de huurovereenkomst vroegtijdig op te zeggen. De termijn voor deze opzegging begint te lopen op de eerste dag van de maand die volgt op de opzegging.
* **Stopzetting van studie:** Indien de huurder zijn studie stopzet, kan hij de huurovereenkomst opzeggen.
* **Voorbeeld:** Als een student in februari besluit te stoppen met zijn studierichting, gaat de opzegtermijn in op 1 maart. Als de student vervolgens correct opzegt, zal de huur eindigen op 30 april van dat jaar.
* **Overlijden van ouder of onderhouder:** De huurovereenkomst kan eveneens voortijdig worden beëindigd indien de ouder of een andere persoon die instaat voor het onderhoud van de student-huurder overlijdt.
> **Tip:** Bij een voortijdige opzegging door de huurder die minder dan drie maanden voor de einddatum van het contract wordt meegedeeld, kan de huurder nog gehouden zijn tot het betalen van een opzegvergoeding. Deze vergoeding bedraagt in principe twee maanden huur.
* **Opzegtermijn bij te late opzegging:** Als de opzegging minder dan drie maanden voor de contractuele einddatum gebeurt (bijvoorbeeld opzegging in juni voor een contract dat start op 1 september), is de huurder nog steeds twee maanden opzegvergoeding verschuldigd.
* **Dwingend recht:** De regels betreffende vroegtijdige opzegging door de huurder omwille van stopzetting van studie of overlijden van een onderhouder, zijn van dwingend recht. Dit betekent dat partijen hier niet contractueel van mogen afwijken ten nadele van de huurder.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Vlaams Woninghuurdecreet (VWHD) | Een wetgeving die specifieke regels en beschermingen biedt voor huurovereenkomsten die betrekking hebben op de hoofdverblijfplaats van een woning. Titel III van dit decreet behandelt specifiek de huurovereenkomsten voor studentenhuisvesting. |
| Gemeen recht | De algemene rechtsregels die van toepassing zijn op contracten en situaties die niet expliciet door specifieke wetgeving worden geregeld. Bij studentenhuisvesting wordt hierop teruggevallen voor zaken die niet dwingend in het VWHD zijn bepaald. |
| Hoofdverblijfplaats | De plaats waar iemand effectief en duurzaam woont. Voor studentenhuisvesting geldt dat het gehuurde goed niet de hoofdverblijfplaats van de student mag zijn om onder specifieke studentenhuisvestingsregels te vallen. |
| Huurovereenkomst | Een contract waarbij een partij (de verhuurder) zich verbindt om aan de andere partij (de huurder) het genot van een zaak te geven voor een bepaalde tijd en tegen een bepaalde prijs. |
| Overdracht van de huurovereenkomst | Het proces waarbij een huurder zijn huurrechten en -plichten volledig overdraagt aan een derde partij, die daarmee in de plaats treedt van de oorspronkelijke huurder. Dit is doorgaans verboden zonder toestemming van de verhuurder. |
| Onderhuur | Het door de huurder, met toestemming van de verhuurder, het gehuurde goed (of een deel ervan) verder verhuren aan een derde partij. De oorspronkelijke huurder blijft in dit geval aansprakelijk tegenover de verhuurder. |
| Dwingend recht | Regels waarvan partijen niet mogen afwijken bij overeenkomst. Afwijkingen die in strijd zijn met dwingend recht, zijn nietig. Het VWHD bevat dwingende bepalingen ter bescherming van huurders, waaronder studenten. |
| Indexering | De jaarlijkse aanpassing van de huurprijs aan de inflatie, gebaseerd op een indexeringscoëfficiënt. Dit is mogelijk bij huurovereenkomsten van meer dan één jaar, tenzij expliciet uitgesloten in het contract. |
| Huurwaarborg | Een door de huurder te stellen zekerheid aan de verhuurder om de goede nakoming van de huurovereenkomst te garanderen. Bij studentenhuisvesting is de maximale waarborg twee maanden huur en kan deze in twee vormen worden aangeboden. |
| Einde van rechtswege | Betekent dat de huurovereenkomst automatisch eindigt op de overeengekomen einddatum, zonder dat er een specifieke opzegging door een van de partijen vereist is. Dit is een belangrijk verschil met de algemene woninghuurwetgeving. |
| Voortijdige beëindiging | Het beëindigen van de huurovereenkomst vóór de contractueel vastgelegde einddatum. Dit kan om diverse redenen gebeuren, zoals de stopzetting van studies, overlijden, of wanprestaties van de huurder. |
Cover
Hfdst 5 Aanneming STUDS .pptx
Summary
# Begrip en toepassingsgebied van aanneming
Dit onderwerp behandelt de definitie van aanneming, de kenmerken van de aannemingsovereenkomst, het onderscheid met andere rechtsfiguren, en het toepassingsgebied, inclusief specifieke wetgeving zoals de woningbouwwet.
### 1.1 Situering en aflijning van het begrip aanneming
Aanneming is een overeenkomst waarbij een onafhankelijke partij zich ertoe verbindt, tegen betaling van een vergoeding, een bepaald intellectueel of stoffelijk werk te verrichten ten voordele van een andere partij door het stellen van materiële handelingen. Dit staat tegenover dienstencontracten waarbij de dienstverlener zelfstandig handelt en niet in een ondergeschikt verband werkt.
#### 1.1.1 Constitutieve bestanddelen van aanneming
* **Dienst verlenen:** Het object van de overeenkomst is het leveren van een dienst.
* **Zelfstandige basis:** De dienstverlener werkt zelfstandig, zonder ondergeschikt te zijn aan de opdrachtgever.
* **Tegen betaling:** Er staat een tegenprestatie tegenover de geleverde dienst.
#### 1.1.2 Onderscheid met andere rechtsfiguren
* **Bewaargeving:** Bij bewaargeving gaat het specifiek om het bewaren en bewaken van roerende goederen, terwijl aanneming breder is.
* **Lastgeving:** Lastgeving betreft het stellen van rechtshandelingen in naam en voor rekening van een ander, terwijl aanneming focust op materiële of intellectuele handelingen.
* **Koop:** Bij aanneming is er een inspanning om een werk te creëren, bij koop wordt een reeds bestaand goed overgedragen. Bij aanneming hoeft de prijs niet onmiddellijk bepaald te zijn, bij koop wel.
#### 1.1.3 Toepassingsgebied
Het gemeenrechtelijke aannemingsrecht vindt toepassing, tenzij specifieke wetgeving afwijkt. Een belangrijke specifieke wet is de woningbouwwet (wet Breyne), die van dwingend recht is en de koper van nog te bouwen of in aanbouw zijnde woningen beschermt.
### 1.2 Begrip, totstandkoming en kenmerken
Een aannemingsovereenkomst is in principe consensueel, wat betekent dat ze tot stand komt door de loutere wilsovereenstemming van partijen en vormvrij is.
#### 1.2.1 Kenmerken van de aannemingsovereenkomst
* **Wederkerig:** Beide partijen verbinden zich tot een prestatie.
* **Onder bezwarende titel:** Er staat een economisch voordeel tegenover de prestatie.
#### 1.2.2 Verschillende wijzen van prijsbepaling
* **Vaste prijs:**
* **Absoluut forfait:** Een vast bedrag voor het gehele werk. Bij meerwerk of hogere kosten is dit voor rekening van de aannemer, tenzij schriftelijk anders overeengekomen.
* **Relatief forfait:** Een basisprijs met een tarievenlijst voor eventuele extra werken.
* **Onbepaalde prijs / Prijs in regie:** De prijs wordt achteraf bepaald op basis van de geleverde prestaties of de werkelijke kosten. Dit komt veel voor bij diensten zoals die van artsen of advocaten.
* **Bestek of prijslijst:** Een gedetailleerde lijst van te verrichten werken met bijhorende prijzen per eenheid.
> **Tip:** Bij een absoluut forfait is de aannemer gebonden aan de afgesproken prijs, ongeacht of de werkelijke kosten hoger uitvallen.
> **Voorbeeld:** Een opdrachtgever sluit een contract voor de bouw van een garage voor een forfaitaire prijs van 15.000 euro. Als de materiaalkosten tijdens de bouw stijgen, kan de aannemer de prijs niet eenzijdig verhogen zonder schriftelijke toestemming van de opdrachtgever.
### 1.3 Verplichtingen van de partijen
#### 1.3.1 Verplichtingen van de aannemer
* **Informatie- en raadgevingsverplichting:** De aannemer dient de opdrachtgever te informeren en te adviseren over het uit te voeren werk. Dit is een inspanningsverbintenis.
* **Goed uitvoeren van de werken:** De aannemer moet het werk correct en volgens de regels van goed vakmanschap uitvoeren. Dit is een inspannings- of resultaatsverbintenis, afhankelijk van het specifieke werk.
* **Bewarings- en teruggave-/leveringsplicht:** De aannemer moet de aan hem toevertrouwde goederen bewaren en het voltooide werk leveren aan de opdrachtgever. Dit zijn resultaatsverbintenissen.
#### 1.3.2 Verplichtingen van de opdrachtgever
* **Actieve rol:** De opdrachtgever speelt een actieve rol door bijvoorbeeld nodige vergunningen aan te vragen of informatie te verstrekken.
* **In ontvangst nemen:** De opdrachtgever dient het uitgevoerde werk in ontvangst te nemen.
* **Betaling:** De opdrachtgever is gehouden de overeengekomen prijs te betalen.
### 1.4 Levering, oplevering en risico
#### 1.4.1 Levering
De levering is de feitelijke, materiële handeling waarbij de aannemer het werk in het fysieke bezit van de opdrachtgever stelt.
#### 1.4.2 Oplevering en haar gevolgen
De oplevering is een juridische handeling, die stilzwijgend of uitdrukkelijk kan gebeuren.
* **Gevolgen van oplevering:**
* **Dekt niet-conforme uitvoering en lichte zichtbare gebreken:** Na de oplevering kan de opdrachtgever in principe geen aanspraken meer maken op basis van lichte zichtbare gebreken.
* **Start 10-jarige aansprakelijkheid voor ernstige gebreken:** De tienjarige aansprakelijkheid voor zware gebreken (in de bouw) begint te lopen vanaf de oplevering.
> **Tip:** Bij de oplevering is het cruciaal om zorgvuldig te controleren en eventuele gebreken vast te stellen. Bij de koop zijn enkel zichtbare gebreken gedekt, bij aanneming (in de bouw) ook lichte zichtbare gebreken na oplevering.
#### 1.4.3 Risico
Het risico gaat over op de opdrachtgever na de aanvaarding van het werk.
### 1.5 Onderaanneming
Onderaanneming ontstaat wanneer de hoofdaannemer een deel van de opdracht doorgeeft aan een andere aannemer.
#### 1.5.1 De vordering van de bouwheer tegen de aannemer
De bouwheer heeft in de eerste plaats een contractuele vordering tegen de hoofdaannemer. De hoofdaannemer is, op basis van artikel 1797 oud BW, aansprakelijk voor de daden van de personen die hij inschakelt.
#### 1.5.2 De (beperkte) rechtstreekse vordering van de bouwheer tegen de onderaannemer
* **Voor 1 januari 2025:** De bouwheer had geen directe contractuele vordering tegen de onderaannemer omdat er geen contractuele band bestond. Juridisch waren zij vreemden voor elkaar en genoot de onderaannemer quasi-immuniteit.
* **Vanaf 1 januari 2025 (Boek 6 BW):** De quasi-immuniteit wordt opgeheven. De bouwheer kan, mits bewijs van fout, schade en oorzakelijk verband, een vordering instellen tegen de onderaannemer.
#### 1.5.3 De rechtstreekse vordering van de onderaannemer tegen de bouwheer
Op grond van artikel 1798 oud BW hebben onderaannemers een rechtstreekse vordering tegen de bouwheer, ten belope van hetgeen de bouwheer aan de hoofdaannemer verschuldigd is op het moment dat de vordering wordt ingesteld.
* **Voorwaarden:**
* Opeisbare schuldvordering van de onderaannemer.
* De vordering van de onderaannemer kan nooit hoger zijn dan wat de bouwheer aan de hoofdaannemer verschuldigd is.
* De bouwheer kan alle excepties inroepen die hij heeft tegen de hoofdaannemer.
* **Vormvrij:** Deze vordering is vormvrij.
### 1.6 Aansprakelijkheidsvorderingen tav de aannemer
#### 1.6.1 Niet-uitvoering en (lichte) zichtbare en verborgen gebreken
* **Niet-uitvoering:** Bij niet-nakoming kan de opdrachtgever stappen ondernemen via ingebrekestelling en eventueel de uitvoering in natura vorderen.
* **Lichte zichtbare gebreken:** Deze worden in principe gedekt door de (definitieve) oplevering. De aannemer moet het zichtbare karakter bewijzen. Exoneratie is mogelijk.
* **Lichte verborgen gebreken:** Deze worden niet gedekt door de oplevering. Er dient een rechtsvordering ingesteld te worden binnen een redelijke termijn. Exoneratie is mogelijk, maar met beperkingen. Er is geen vermoeden van kwade trouw bij een gespecialiseerde aannemer, tenzij anders overeengekomen.
#### 1.6.2 Tienjarige aansprakelijkheid van de aannemer en de architect (in bouwzaken)
Op grond van artikel 1792 oud BW zijn architecten en aannemers gedurende tien jaar aansprakelijk voor ernstige gebreken die leiden tot het (gedeeltelijk) tenietgaan van een gebouw.
* **Voorwaarden:**
* Aannemingsovereenkomst met betrekking tot een ‘bouwwerk’.
* Zwaar gebrek dat de stevigheid van het bouwwerk aantast.
* Fout van de aannemer/architect.
* De opdrachtgever moet het gebrek bewijzen.
* **Vervaltermijn:** 10 jaar vanaf de aanvaarding (oplevering).
* **Openbare orde:** De termijn is van openbare orde en kan niet worden verkort.
* **Kwalitatief recht:** Dit recht gaat mee over bij verkoop van het gebouw.
* **Veroordeling in solidum:** De opdrachtgever kan alle betrokken partijen veroordelen voor de gehele schade, waarna zij onderling de verdeling regelen.
#### 1.6.3 Aansprakelijkheid tav derden
De aannemer kan ook aansprakelijk zijn ten aanzien van derden, bijvoorbeeld op basis van burenhinder of buitencontractuele aansprakelijkheid.
### 1.7 Einde van de aannemingsovereenkomst
#### 1.7.1 Eenzijdige verbreking door de opdrachtgever
Volgens artikel 1794 oud BW kan de opdrachtgever de aannemingsovereenkomst eenzijdig opzeggen, ook al is het werk al begonnen. Dit is echter niet kosteloos. De opdrachtgever moet de aannemer schadeloos stellen voor uitgaven, arbeid en verloren winst.
> **Tip:** In aannemingsovereenkomsten wordt vaak een verbrekingsvergoeding voorzien in het contract, wat de schadeberekening vergemakkelijkt.
#### 1.7.2 Overlijden van de aannemer
Bij overlijden van de aannemer eindigt de overeenkomst niet noodzakelijk. De erfgenamen treden in de rechten en plichten van de overleden aannemer. Het overlijden van de opdrachtgever of het faillissement van een partij zijn geen automatische redenen voor beëindiging.
---
# Prijsbepaling, verplichtingen en levering bij aanneming
Dit deel behandelt de verschillende aspecten van prijsbepaling, de wederzijdse verplichtingen en de levering en oplevering bij aannemingsovereenkomsten.
## 2 Prijsbepaling, verplichtingen en levering bij aanneming
### 2.1 Prijsbepaling bij aanneming
Bij aannemingsovereenkomsten zijn er verschillende manieren om de prijs te bepalen:
* **Vaste prijs (forfait)**: Hierbij wordt een vast bedrag afgesproken voor het uit te voeren werk.
* **Absoluut forfait**: Er wordt één vast bedrag afgesproken voor het volledige werk. Kostenstijgingen of extra werkuren zijn voor rekening van de aannemer, tenzij er schriftelijke afspraken zijn gemaakt over meerwerken.
* **Relatief forfait**: Een vaste prijs wordt afgesproken, maar met een bijkomende tarievenlijst voor extra werken of diensten buiten de oorspronkelijke scope.
* **Onbepaalde prijs**: De prijs wordt pas bepaald nadat de dienst geleverd is, omdat de omvang van het werk vooraf niet volledig gekend kan zijn. Dit komt bijvoorbeeld voor bij medische diensten.
* **Prijslijst (bestek)**: Een gedetailleerd overzicht van de kosten per activiteit of uurloon, waardoor de uiteindelijke prijs beter voorspelbaar is.
> **Tip:** Bij een vast contract is de prijsbepaling cruciaal. Zorg ervoor dat de scope van het werk helder is om discussies achteraf te voorkomen.
### 2.2 Verplichtingen van de aannemer
De aannemer heeft verschillende verplichtingen, zowel bij het sluiten als tijdens de uitvoering van het contract. Deze verplichtingen zijn veelal inspanningsverbintenissen, maar op specifieke vlakken resultaatsverbintenissen.
* **Informatie- en raadgevingsverplichting**: De aannemer is verplicht de opdrachtgever te adviseren over de voorgestelde werken, zelfs als dit niet expliciet is gevraagd. Hij moet zich gedragen als een goede huisvader.
* **Goed uitvoeren van de werken**: De aannemer verbindt zich ertoe het werk correct en tijdig uit te voeren, conform de afspraken en volgens de regels van het vakmanschap. Dit is een inspanningsverbintenis.
* **Bewarings- en teruggave-/leveringsplicht**:
* **Bewaringsplicht**: Tijdens de uitvoering van de werken moet de aannemer de aan hem toevertrouwde goederen zorgvuldig bewaren.
* **Teruggave-/leveringsplicht**: Na beëindiging van de werken moet de aannemer de goederen teruggeven en het afgewerkte product leveren. Dit zijn resultaatsverbintenissen.
> **Tip:** De aannemer is niet alleen aansprakelijk voor zijn eigen fouten, maar ook voor fouten begaan door personen die hij inschakelt (onderaannemers, werknemers).
### 2.3 Verplichtingen van de opdrachtgever
De opdrachtgever speelt ook een actieve rol in de aannemingsovereenkomst en heeft de volgende verplichtingen:
* **Medewerking**: De opdrachtgever moet meewerken aan de uitvoering van de werken, bijvoorbeeld door de aannemer toegang te verlenen tot de werklocatie.
* **Informatie verstrekken**: De opdrachtgever dient alle noodzakelijke en relevante informatie aan de aannemer te verstrekken die nodig is voor een correcte uitvoering van de werken.
* **Aanvragen van vergunningen**: Vaak is de opdrachtgever verantwoordelijk voor het verkrijgen van de nodige vergunningen voor aanvang van de werken.
* **Betaling**: De opdrachtgever is verplicht de afgesproken vergoeding te betalen.
### 2.4 Levering en oplevering
Het einde van de aannemingsovereenkomst wordt gemarkeerd door de levering en de oplevering.
* **Levering**: Dit is de feitelijke, materiële handeling waarbij de aannemer het voltooide werk in het fysieke bezit van de opdrachtgever stelt.
* **Oplevering**: Dit is een juridische handeling, die stilzwijgend of uitdrukkelijk kan gebeuren. De oplevering impliceert de aanvaarding van het werk door de opdrachtgever.
* **Gevolgen van oplevering**:
* De oplevering dekt de conformiteit van het werk.
* Lichte, zichtbare gebreken worden gedekt door de oplevering. Dit verschilt van het kooprecht, waar zichtbare gebreken niet gedekt worden.
* De 10-jarige aansprakelijkheid voor ernstige gebreken begint te lopen vanaf de oplevering.
> **Tip:** Hoewel de oplevering de meeste gebreken dekt, is de 10-jarige aansprakelijkheid voor ernstige gebreken (zie 2.5.2) een belangrijke uitzondering.
### 2.5 Aansprakelijkheid van de aannemer
De aansprakelijkheid van de aannemer kan op verschillende gronden worden ingeroepen.
#### 2.5.1 Niet-uitvoering en gebreken
* **Niet-uitvoering**: Indien de aannemer zijn verbintenissen niet nakomt, kan de opdrachtgever contractuele of buitencontractuele aansprakelijkheid inroepen.
* **Lichte zichtbare gebreken**: Deze worden in principe gedekt door de oplevering. De aannemer moet het zichtbare karakter ervan bewijzen. Exoneratie is mogelijk.
* **Lichte verborgen gebreken**: Deze worden niet gedekt door de aanvaarding. Er geldt een meldingsplicht binnen een redelijke termijn. De aannemer kan zich onder bepaalde voorwaarden vrijstellen van aansprakelijkheid, tenzij hij ter kwader trouw was.
* **Zware gebreken (bouwwerken)**: Deze vallen onder de 10-jarige aansprakelijkheid.
#### 2.5.2 Tienjarige aansprakelijkheid (in bouwzaken)
Voor bouwwerken geldt een specifieke tienjarige aansprakelijkheid voor de aannemer en architect.
* **Toepassingsgebied**: Deze aansprakelijkheid geldt voor bouwwerken of onderdelen ervan die geheel of gedeeltelijk teniet gaan door een gebrek in de bouw.
* **Duur**: Tien jaar vanaf de aanvaarding (oplevering). Deze termijn is van openbare orde en kan niet worden beperkt.
* **Voorwaarden**:
* Er moet sprake zijn van een aannemingsovereenkomst.
* Het betreft een 'bouwwerk'.
* Er is sprake van een zwaar gebrek dat de stevigheid van het bouwwerk aantast (zowel zichtbaar als verborgen).
* De opdrachtgever moet het gebrek en het oorzakelijk verband bewijzen.
* **Veroordeling in solidum**: De opdrachtgever kan de aannemer en architect gezamenlijk aanspreken voor de volledige schadevergoeding. Zij regelen de onderlinge verdeling.
* **Verplichte verzekering**: Voor onroerende werken is een verplichte verzekering voorzien.
#### 2.5.3 Aansprakelijkheid jegens derden
De aannemer is ook aansprakelijk jegens derden op basis van de algemene aansprakelijkheidsregels (art. 1382-1383 oud BW, art. 6.5 e.v. BW) en burenhinder (art. 3.101 e.v. BW).
### 2.6 Onderaanneming
Onderaanneming vindt plaats wanneer de hoofdaannemer een deel van de opdracht doorgeeft aan een derde partij (de onderaannemer).
* **Rechtstreekse vordering van de bouwheer tegen de onderaannemer**:
* **Oud recht**: Beperkt, voornamelijk via art. 1798 oud BW, waarbij de bouwheer rechtstreeks kon betalen aan de onderaannemer tot het bedrag dat hij aan de hoofdaannemer verschuldigd was.
* **Nieuw recht (vanaf 1 januari 2025)**: Met de invoering van boek 6 BW wordt de rechtstreekse vordering uitgebreid en kan de quasi-immuniteit van de onderaannemer worden opgeheven bij fout, schade en oorzakelijk verband.
* **Rechtstreekse vordering van de onderaannemer tegen de bouwheer**: Via art. 5.110 BW kan de onderaannemer in eigen naam de nakoming van een prestatie eisen van de schuldenaar van zijn schuldenaar, ten belope van hetgeen deze aan zijn schuldenaar verschuldigd is. De onderaannemer kan echter niet meer vorderen dan het bedrag dat de bouwheer aan de hoofdaannemer verschuldigd is.
> **Tip:** De rechtstreekse vordering van de onderaannemer biedt een extra zekerheid voor betaling, maar is beperkt tot wat de bouwheer aan de hoofdaannemer verschuldigd is.
### 2.7 Einde van de aannemingsovereenkomst
Een aannemingsovereenkomst kan op verschillende manieren eindigen:
* **Gemeenrechtelijke gronden**: Zoals ontbinding wegens wanprestatie.
* **Eenzijdige verbreking door de opdrachtgever**: De opdrachtgever kan de overeenkomst te allen tijde eenzijdig opzeggen, maar dient de aannemer hiervoor schadeloos te stellen (uitgaven, arbeid en verloren winst). Dit is een aanvullend recht.
* **Overlijden van de aannemer**: De overeenkomst eindigt in principe niet door het overlijden van de aannemer; deze gaat over op zijn erfgenamen. Het overlijden van de opdrachtgever of een faillissement leidt evenmin tot het einde van de contract.
---
# Onderaanneming en aansprakelijkheid
Dit hoofdstuk behandelt de juridische relaties en aansprakelijkheden die ontstaan bij onderaanneming in aannemingsovereenkomsten, met speciale aandacht voor de bouwsector.
### 3.1 Onderaanneming: begrip en juridische relaties
Onderaanneming vindt plaats wanneer een hoofdaannemer (HA) die een aannemingsovereenkomst heeft gesloten met een opdrachtgever (OG), op zijn beurt een aannemingsovereenkomst sluit met een onderaannemer (OA) om een deel van het werk uit te voeren. De drie constitutieve bestanddelen van een aannemingsovereenkomst (dienst, zelfstandigheid, tegen vergoeding) moeten aanwezig zijn tussen de hoofdaannemer en de onderaannemer. Dit moet worden onderscheiden van nevenaanneming, waarbij de opdrachtgever rechtstreeks met verschillende aannemers contracteert.
#### 3.1.1 Aansprakelijkheid van de hoofdaannemer ten opzichte van de opdrachtgever
De hoofdaannemer is in principe aansprakelijk voor de fouten die worden begaan door de personen die hij inschakelt, waaronder de onderaannemers. Dit volgt uit het principe dat de aannemer aansprakelijk is voor de daad van de personen die hij bezigt. De opdrachtgever heeft een contractuele vordering tegen de hoofdaannemer op basis van wanprestatie of buitencontractuele aansprakelijkheid.
* **Tip:** Hoewel de bepalingen rond samenloop (mogelijkheid om zowel contractueel als buitencontractueel een vordering in te stellen) in het oude Burgerlijk Wetboek beperkt waren, wordt dit met Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek (vanaf 1 januari 2025) versoepeld, waardoor de 'quasi-immuniteit' van onderaannemers ten opzichte van de opdrachtgever wordt opgeheven.
#### 3.1.2 De rechtstreekse vordering van de opdrachtgever tegen de onderaannemer
De opdrachtgever en de onderaannemer hebben in beginsel geen rechtstreekse contractuele relatie. Historisch gezien genoot de onderaannemer een zekere 'quasi-immuniteit' ten aanzien van vorderingen van de opdrachtgever.
#### 3.1.3 De rechtstreekse vordering van de onderaannemer tegen de opdrachtgever
Het oude Burgerlijk Wetboek voorzag in artikel 1798 in een rechtstreekse vordering van onderaannemers, vaklui en arbeiders ten opzichte van de bouwheer. Deze vordering is beperkt tot het bedrag dat de bouwheer op dat moment aan de hoofdaannemer verschuldigd is. De bouwheer die de rechtstreekse vordering betaalt, wordt in die mate bevrijd ten opzichte van de hoofdaannemer.
Artikel 5.110 van het Burgerlijk Wetboek veralgemeent dit principe, waarbij een schuldeiser in eigen naam de nakoming kan eisen van de schuldenaar van zijn schuldenaar, ten belope van hetgeen deze aan zijn schuldeiser verschuldigd is.
* **Voorwaarden voor de rechtstreekse vordering van de OA tegen de BH:**
* Er moet sprake zijn van een opeisbare schuldvordering van de onderaannemer ten aanzien van de hoofdaannemer (bijvoorbeeld openstaande facturen).
* De onderaannemer kan nooit een groter bedrag vorderen van de bouwheer dan wat de bouwheer zelf nog aan de hoofdaannemer verschuldigd is.
* De bouwheer mag zich tegen de vordering van de onderaannemer verweren met alle excepties die hij tegen de hoofdaannemer zou kunnen inroepen op het moment dat de onderaannemer de uitoefening van zijn recht ter kennis brengt.
* **Vormvrijheid:** De rechtstreekse vordering kan vormvrij worden ingesteld.
> **Tip:** Deze rechtstreekse vordering is een belangrijke garantie voor onderaannemers om betaling te ontvangen, aangezien de hoofdaannemer mogelijk insolvent is of de bouwheer een betalingsgeschil heeft met de hoofdaannemer.
### 3.2 Aansprakelijkheid voor bouwwerken (tienjarige aansprakelijkheid)
In de bouwsector geldt een specifieke tienjarige aansprakelijkheid voor ernstige gebreken die de stevigheid of soliditeit van een bouwwerk aantasten. Deze aansprakelijkheid geldt zowel voor zichtbare als verborgen gebreken.
#### 3.2.1 Aannemer en architect
Volgens artikel 1792 van het oude Burgerlijk Wetboek zijn de architect en de aannemer gedurende tien jaar aansprakelijk voor het geheel of gedeeltelijk tenietgaan van een gebouw dat tegen een vaste prijs is opgericht, indien dit het gevolg is van een gebrek in de bouw. Artikel 2270 van het oude Burgerlijk Wetboek bepaalt dat na verloop van tien jaar architecten en aannemers ontslagen zijn van hun aansprakelijkheid met betrekking tot de grote werken die zij hebben uitgevoerd of geleid.
* **Vervaltermijn:** De termijn van tien jaar vangt aan op het moment van de aanvaarding (oplevering) van het bouwwerk. Deze termijn van openbare orde kan niet worden verkort, maar wel vervroegd.
* **Kwalitatief recht:** De tienjarige aansprakelijkheid is een kwalitatief recht, wat betekent dat het overgaat op de opeenvolgende kopers van het gebouw.
#### 3.2.2 Voorwaarden voor de tienjarige aansprakelijkheid
Om de tienjarige aansprakelijkheid te kunnen inroepen, moeten de volgende voorwaarden vervuld zijn:
* Er moet sprake zijn van een aannemingsovereenkomst waarbij een 'bouwwerk' (of een onderdeel daarvan) is opgericht.
* Er moet sprake zijn van een zwaar gebrek dat de stevigheid of duurzaamheid van het bouwwerk aantast.
* De opdrachtgever moet het gebrek en een fout van de aannemer/architect bewijzen. De aansprakelijkheid is dus niet louter objectief.
* De veroordeling kan "in solidum" zijn, wat betekent dat de opdrachtgever de volledige schadevergoeding kan vorderen van zowel de aannemer als de architect, die de schade vervolgens onderling moeten verdelen.
> **Tip:** Aangezien zowel de aannemer als de architect verantwoordelijk zijn voor het ontwerp en de uitvoering, moeten zij elkaar controleren. Er geldt een cumulverbod in die zin dat de architectenfunctie en aannemersfunctie binnen hetzelfde project door verschillende partijen moeten worden vervuld.
#### 3.2.3 Aansprakelijkheid ten aanzien van derden
De aansprakelijkheid voor bouwwerken kan ook derden raken. Hiervoor kunnen verschillende wettelijke grondslagen worden ingeroepen:
* **Contractuele gronden (voor de opdrachtgever):** Artikel 1382-1383 oud BW (algemene foutenleer) en artikel 6.5 e.v. BW.
* **Aansprakelijkheid voor zaken (voor de eigenaar-bouwheer):** Artikel 1384, eerste lid oud BW en artikel 6.16 e.v. BW.
* **Burenhinder:** Artikel 3.101 e.v. BW kan van toepassing zijn wanneer de bouwwerken hinder veroorzaken voor naburige percelen.
Een plaatsbeschrijving voor aanvang van de werken is cruciaal om de initiële toestand vast te stellen en de aansprakelijkheid bij schade beter te kunnen beoordelen.
### 3.3 Aansprakelijkheidsvorderingen ten aanzien van de aannemer
Naast de tienjarige aansprakelijkheid zijn er diverse andere aansprakelijkheidsvorderingen mogelijk tegen de aannemer:
#### 3.3.1 Niet-uitvoering en gebreken
* **Niet-uitvoering:** Indien de aannemer de overeenkomst niet nakomt.
* **Lichte zichtbare gebreken:** Deze worden in principe gedekt door de (definitieve) oplevering. De aannemer moet het zichtbare karakter van het gebrek bewijzen. Exoneratie is mogelijk, bijvoorbeeld door een meldingstermijn of vervaltermijn in het contract op te nemen.
* **Lichte verborgen gebreken:** Deze worden niet gedekt door de oplevering. Een rechtsvordering moet binnen een redelijke termijn worden ingesteld. Exoneratie is mogelijk, maar onderworpen aan de grenzen van dwingend recht (zoals het Consumentenwetboek). Er geldt geen automatisch vermoeden van kennis van het gebrek bij een gespecialiseerde aannemer, wat anders is dan bij een gespecialiseerde verkoper in een koopcontract. De contractuele vrijheid speelt hier een grotere rol.
#### 3.3.2 Aansprakelijkheid ten aanzien van derden
Aannemers kunnen ook aansprakelijk worden gesteld door derden die schade lijden door de uitvoering van de werken. Hiervoor kunnen de algemene buitencontractuele aansprakelijkheidsregels (artikel 1382-1383 oud BW, thans artikel 1382 e.v. BW) worden ingeroepen, evenals specifieke regels zoals die met betrekking tot burenhinder.
### 3.4 Einde van de aannemingsovereenkomst
De aannemingsovereenkomst kan op verschillende manieren eindigen:
* **Eenzijdige verbreking door de opdrachtgever:** De opdrachtgever kan de overeenkomst te allen tijde eenzijdig beëindigen, zelfs indien de werken al begonnen zijn (artikel 1794 oud BW). Dit is echter niet kosteloos. De opdrachtgever moet de aannemer schadeloos stellen voor de gemaakte uitgaven, de verrichte arbeid en de gederfde winst. De omvang van deze schadevergoeding kan contractueel worden vastgelegd (bv. een verbrekingsvergoeding). Dit recht is aanvullend.
* **Overlijden van de aannemer:** Het overlijden van de aannemer beëindigt de overeenkomst niet automatisch. De verbintenissen gaan over op de erfgenamen van de aannemer. Het overlijden van de opdrachtgever of een faillissement van de opdrachtgever leidt evenmin tot een einde van de overeenkomst.
> **Voorbeeld:** Indien een opdrachtgever een DJ boekt voor een feest en later besluit het feest te annuleren, kan de DJ een verbrekingsvergoeding eisen. Indien de DJ een contract heeft met een clausule over een verbrekingsvergoeding van 20% van de totale prijs, zal de opdrachtgever die 20% moeten betalen, ongeacht of de DJ al kosten heeft gemaakt. Zonder zo'n clausule moet de DJ zijn daadwerkelijke schade bewijzen.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Aanneming | Een overeenkomst waarbij een onafhankelijke partij zich tegen betaling ertoe verbindt om een bepaald intellectueel of stoffelijk werk te verrichten ten voordele van een andere partij door het stellen van materiële handelingen, zonder ondergeschikt verband. |
| Dienstencontract | Een overkoepelende term voor contracten waarbij een dienst wordt verleend, die zelfstandig wordt geleverd en tegen betaling is, in tegenstelling tot ondergeschikte dienstverlening zoals bij een arbeidsovereenkomst. |
| Ondergeschikt verband | Een relatie waarbij de ene partij instructies moet opvolgen van de andere partij, kenmerkend voor een arbeidsovereenkomst, in tegenstelling tot de zelfstandigheid van een aannemingsovereenkomst. |
| Bewaargeving | Een type dienstverlening waarbij roerende goederen worden bewaard en bewaakt, zelfstandig uitgevoerd en tegen betaling, onderscheidend van de algemene aanneming. |
| Lastgeving | Een overeenkomst waarbij een partij rechtshandelingen stelt in naam en voor rekening van iemand anders, wat een vorm van dienstverlening is maar specifiek gericht op juridische handelingen. |
| Woningbouwwet | Een specifieke wet, ook bekend als de Wet Breyne, die de verkoop van te bouwen of in aanbouw zijnde woningen regelt en de koper beschermt door middel van dwingend recht. |
| Intellectueel werk | Een werk dat voornamelijk gebaseerd is op kennis, vaardigheden en denkkracht, zoals adviesverlening of het opstellen van plannen, en dat onder het toepassingsgebied van aanneming kan vallen. |
| Stoffelijk werk | Een werk dat resulteert in een fysiek tastbaar product of een materiële verandering, zoals de bouw van een huis of de reparatie van een auto, en dat een kernaspect is van aanneming. |
| Materiële handelingen | Fysieke acties die worden uitgevoerd om een werk te realiseren, zoals het bouwen, repareren of vervaardigen van objecten, wat centraal staat in de meeste aannemingsovereenkomsten. |
| Vergoeding | De tegenprestatie die de opdrachtgever betaalt aan de aannemer voor het geleverde werk, welke niet noodzakelijkerwijs in geld hoeft te zijn, maar ook een andere tegenprestatie kan zijn. |
| Forfaitaire prijs (Absoluut) | Een overeengekomen vaste prijs voor het gehele werk, waarbij de aannemer het risico draagt voor eventuele kostenoverschrijdingen of onderschatting van de werkuren. |
| Forfaitaire prijs (Relatief) | Een vaste prijs die als basis dient, maar waarbij een tarievenlijst wordt gehanteerd voor extra werken of aanpassingen die buiten de oorspronkelijke afspraken vallen. |
| Prijs in regie | Een prijsbepaling waarbij de kosten worden berekend op basis van de werkelijk gemaakte uren en gebruikte materialen, vaak toegepast wanneer de omvang van het werk vooraf niet volledig te bepalen is. |
| Bestek of prijslijst | Een document waarin de uit te voeren werken en de bijbehorende kosten gedetailleerd worden beschreven, vaak gebruikt bij grotere projecten om de prijs transparant te maken. |
| Inspanningsverbintenis | Een verbintenis waarbij de schuldenaar zich ertoe verbindt om de nodige inspanningen te leveren om een bepaald resultaat te bereiken, zonder garant te staan voor het succes ervan. |
| Resultaatsverbintenis | Een verbintenis waarbij de schuldenaar zich ertoe verbindt om een specifiek resultaat te leveren, en pas als dat resultaat niet behaald wordt, is er sprake van een tekortkoming. |
| Bewaringsplicht | De verplichting van de aannemer om zorgvuldig om te gaan met en de zaken van de opdrachtgever die aan hem zijn toevertrouwd gedurende de uitvoering van de werkzaamheden. |
| Teruggaveplicht / Leveringsplicht | De verplichting van de aannemer om het voltooide werk aan de opdrachtgever te overhandigen en eventuele materialen of goederen die aan hem zijn toevertrouwd, terug te geven. |
| Opdrachtgever | De partij die een aannemer inschakelt om een bepaald werk uit te voeren. In de bouwsector wordt deze vaak aangeduid als "bouwheer". |
| Bouwheer | De specifieke benaming voor de opdrachtgever in de bouwsector, die de opdracht geeft voor de realisatie van een bouwwerk. |
| Oplevering | Een feitelijke, materiële handeling waarbij de aannemer het verrichte werk in het fysieke bezit van de opdrachtgever stelt, en een juridische handeling (aanvaarding) die het einde van de uitvoering markeert en gevolgen heeft voor de aansprakelijkheid. |
| Lichte zichtbare gebreken | Kleine imperfecties in het uitgevoerde werk die met het blote oog zichtbaar zijn en geen gevaar opleveren voor de stabiliteit of duurzaamheid van het bouwwerk, die doorgaans door de oplevering worden gedekt. |
| Zware gebreken | Ernstige tekortkomingen in de bouw die de stevigheid, stabiliteit of duurzaamheid van een bouwwerk aantasten, waarvoor de aannemer en architect tien jaar aansprakelijk zijn. |
| Tienjarige aansprakelijkheid | Een wettelijke regeling die architecten en aannemers tien jaar lang aansprakelijk stelt voor zware gebreken in bouwwerken die zij hebben opgericht of geleid, vanaf de aanvaarding (oplevering). |
| Onderaanneming | Een situatie waarin de hoofdaannemer een deel van de opdracht die hij heeft gekregen, uitbesteedt aan een andere partij, de onderaannemer, met wie hij een eigen aannemingsovereenkomst sluit. |
| Hoofdaannemer | De aannemer die rechtstreeks een contract heeft met de opdrachtgever en die op zijn beurt werkzaamheden door een of meerdere onderaannemers laat uitvoeren. |
| Rechtstreekse vordering | Een wettelijk recht dat een schuldeiser verleent om rechtstreeks de nakoming van een prestatie te eisen van de schuldenaar van zijn schuldenaar, binnen de grenzen van wat deze laatste verschuldigd is. |
| Cumulverbod | Een principe dat stelt dat bepaalde functies of rollen binnen een project, zoals die van aannemer en architect, niet door dezelfde persoon of entiteit mogen worden uitgeoefend om belangenconflicten te voorkomen. |
| Buren hetze | Burenhinder, een juridisch concept dat betrekking heeft op hinder die wordt veroorzaakt door een naburige eigendom en die de normale uitoefening van het eigendomsrecht belemmert. |
| Eenzijdige verbreking | De mogelijkheid voor een partij om een contract eenzijdig te beëindigen, zelfs als dit niet in het contract is voorzien, vaak met een vergoeding voor de geleden schade. |
| Verbrekingsvergoeding | Een compensatie die betaald moet worden door de partij die eenzijdig een contract verbreekt aan de andere partij, ter dekking van de gemaakte kosten, arbeid en verloren winst. |
Cover
Hfdst 6 Lening 25-26 STUDS.pptx
Summary
# Lening: algemene definitie en types
Dit onderwerp definieert een lening als een overeenkomst voor tijdelijk gebruiksrecht van een zaak, al dan niet tegen rente, en introduceert de onderscheidingen tussen bruiklening en verbruiklening.
### 1.1 Algemene definitie van een lening
Een lening wordt gedefinieerd als een overeenkomst waarbij de ene partij, de uitlener, aan de andere partij, de ontlener, het tijdelijke gebruik van een zaak afstaat. Deze af te staan kan kosteloos gebeuren of tegen betaling van rente op het uitgeleende kapitaal.
### 1.2 Types van leningen
Volgens het oude Belgische Burgerlijk Wetboek (oud BW) zijn er twee hoofdsoorten leningen te onderscheiden:
1. **Leningen van zaken die niet tenietgaan door het gebruik:** Dit type lening staat bekend als bruiklening of commodaat.
2. **Leningen van zaken die wel tenietgaan door het gebruik:** Dit type lening wordt verbruiklening of eenvoudige lening genoemd.
#### 1.2.1 Bruiklening (commodaat)
##### 1.2.1.1 Definitie en constitutieve bestanddelen
Bruiklening, ook wel commodaat genoemd, is een contract waarbij de ene partij (de ontlener) een zaak mag gebruiken, onder de strikte verplichting om die specifieke zaak na gebruik terug te geven aan de andere partij (de uitlener).
De constitutieve bestanddelen van bruiklening zijn:
* **Contract:** Er is sprake van een meerzijdige rechtshandeling waarbij twee partijen rechtsgevolgen willen doen ontstaan.
* **Een niet-vervangbaar (on)roerend goed:** Dit betekent dat de geleende zaak uniek is en niet zomaar door een andere zaak van dezelfde soort en kwaliteit kan worden vervangen. Een voorbeeld hiervan is een testrit met een specifieke auto.
* **Tijdelijk gebruiksrecht:** Het recht om de zaak te gebruiken is beperkt in tijd. Dit kan een bepaalde duur zijn of een onbepaalde duur, waarbij de ontlener de zaak mag gebruiken tot het doel waarvoor de zaak werd uitgeleend, is vervuld.
* **Verplichting om dezelfde zaak terug te geven in natura:** De ontlener moet exact dezelfde zaak teruggeven in de staat waarin deze zich bevond na gebruik.
##### 1.2.1.2 Kenmerken van bruiklening
Bruiklening heeft de volgende kenmerken:
* **Een zakelijk contract:** Het contract komt pas geldig tot stand door de feitelijke afgifte van de zaak door de uitlener aan de ontlener. Enkel een consensus is niet voldoende om de bruikleenovereenkomst geldig te laten zijn. Bij betwisting is een schriftelijk contract wel noodzakelijk voor het bewijs.
* **Een contract om niet:** Bruiklening is in beginsel kosteloos.
* **Een eenzijdig contract:** De belangrijkste verplichtingen rusten voornamelijk op de ontlener. Er is geen sprake van wederkerige verplichtingen in de zin van compenserende voordelen.
* **Niet persoonsgebonden contract (uitzondering: *intuitu personae*):** In principe mag de ontlener de zaak zelf gebruiken, maar ook huisgenoten of werknemers mogen de zaak gebruiken. Erfgenamen kunnen de verbintenissen voortzetten. Dit is geen persoonlijk gebruiksrecht van de ontlener.
##### 1.2.1.3 Verplichtingen van de ontlener
De ontlener heeft een reeks verplichtingen:
1. **Gebruik, bewaring en behoud:** De ontlener moet de zaak gebruiken, bewaren en behouden zoals een normaal, zorgvuldig en redelijk persoon dat zou doen. Dit betreft een inspanningsverbintenis. Indien de ontlener hier niet aan voldoet, kan dit leiden tot een schadevergoeding (resultaatsverbintenis).
2. **Teruggaveverplichting:** De ontlener moet de zaak op exact dezelfde manier teruggeven als hij deze heeft ontvangen.
3. **Verlies van de zaak:** De uitlener is aansprakelijk voor het verlies van de zaak, tenzij de ontlener kan bewijzen dat hij de zorg voor gebruik, bewaring en behoud als een normaal, zorgvuldig persoon heeft nageleefd en het verlies niet aan zijn fout te wijten is, maar aan toeval of overmacht. Dit is een zware bewijslast voor de ontlener. Er zijn wettelijke uitzonderingen op deze regel:
* Artikel 1881 oud BW: Wanneer de ontlener de zaak anders heeft gebruikt dan waarvoor deze bestemd was of langer heeft gebruikt dan afgesproken.
* Artikel 1882 oud BW: De "egoïstische" ontlener, die kon kiezen tussen zijn eigen zaak en de geleende zaak, maar de geleende zaak gebruikte op een moment dat toeval of overmacht optrad.
* Artikel 1883 oud BW: Indien er een schatting van de zaak heeft plaatsgevonden, verschuift het risico automatisch naar de ontlener. Bij diefstal is de ontlener dan aansprakelijk voor de schadevergoeding.
4. **Kosten voor gebruik, bewaring en behoud:** Kosten die de ontlener maakt voor het gebruik, de bewaring en het behoud van de zaak zijn voor eigen rekening. Deze kunnen niet worden teruggevorderd van de eigenaar omdat bruikleen kosteloos is.
##### 1.2.1.4 Verplichtingen van de uitlener
De verplichtingen van de uitlener zijn beperkter:
1. **Aansprakelijkheid:** De uitlener is niet verantwoordelijk voor daden van derden met betrekking tot de geleende zaak.
2. **Terugvordering:** De uitlener kan de zaak terugvorderen indien hij deze dringend en onvoorzien nodig heeft. Een rechter zal beoordelen of dit inderdaad het geval is.
3. **Buitengewone uitgaven:** Buitengewone uitgaven die noodzakelijk waren voor de zaak kunnen wel worden teruggevorderd door de ontlener.
4. **Vrijwaring voor gebreken:** De uitlener moet de ontlener vrijwaren voor gebreken die de uitlener zelf kende en waarover hij de ontlener niet heeft geïnformeerd. In een professionele context is deze vrijwaring minder relevant, omdat er vanuit wordt gegaan dat een professionele partij dergelijke gebreken wel kent.
#### 1.2.2 Verbruiklening
##### 1.2.2.1 Definitie en kenmerken
Verbruiklening is een contract waarbij de ene partij (de uitlener) een bepaalde hoeveelheid zaken die door het gebruik tenietgaan, afgeeft aan de andere partij (de ontlener). De ontlener is verplicht om aan de uitlener evenveel zaken terug te geven van gelijke soort en hoedanigheid.
**Kenmerken van verbruiklening:**
* **Contract:** Vereist de wil van twee partijen om rechtsgevolgen te creëren.
* **Alleen roerende, vervangbare goederen:** De geleende zaak moet van die aard zijn dat deze door het gebruik verdwijnt en kan worden vervangen door een andere zaak van dezelfde soort en kwaliteit. Dieren vallen hier bijvoorbeeld niet onder.
* **Eigendomsoverdracht (risico bij ontlener):** In tegenstelling tot bruiklening, gaat het eigendomsrecht van de geleende zaak direct over op de ontlener. Het risico van de zaak ligt daardoor altijd bij de ontlener.
* **Teruggaveverplichting:** De ontlener moet een gelijke hoeveelheid van dezelfde soort en hoedanigheid teruggeven.
* **Om niet of ten bezwarende titel:** Een verbruiklening kan kosteloos zijn (bv. lenen van geld van familie) of tegen betaling (bv. lenen van geld bij een bank). Het kan dus een eenzijdig of wederkerig contract zijn.
##### 1.2.2.2 Verplichtingen van de ontlener
* **Teruggave:** Indien de ontlener niet in staat is om dezelfde hoeveelheid, hoedanigheid en kwaliteit terug te geven, moet hij de waarde van de geleende zaak vergoeden.
* **Onbepaalde duur:** Bij een lening op onbepaalde duur kan de uitlener zelf kiezen wanneer hij de terugbetaling opeist.
##### 1.2.2.3 Verplichtingen van de uitlener
De tekst geeft aan dat er specifieke regels gelden voor leningen op interest en bijzondere kredieten, maar deze worden niet nader uitgewerkt in dit gedeelte.
> **Tip:** Het cruciale verschil tussen bruiklening en verbruiklening ligt in de aard van de geleende zaak en de teruggaveverplichting. Bij bruiklening moet exact dezelfde zaak teruggegeven worden (in natura), terwijl bij verbruiklening een gelijke hoeveelheid van soortgelijke zaken volstaat. Dit beïnvloedt ook de eigendomsverhouding en het risico.
---
# Bruiklening (commodaat)
Dit deel van de cursus behandelt de bruiklening, een specifieke vorm van lening waarbij een zaak kosteloos ter beschikking wordt gesteld voor tijdelijk gebruik, met de verplichting de identieke zaak terug te geven.
### 2.1 Definitie en constitutieve bestanddelen
Bruiklening, ook wel commodaat genoemd, wordt gedefinieerd in de wet als een contract waarbij de ene partij (de ontlener) aan de andere partij (de uitlener) een zaak afgeeft om daarvan gebruik te maken, onder de verplichting voor de ontlener om diezelfde zaak terug te geven na gebruik.
De constitutieve bestanddelen van een bruiklening zijn:
* **Een contract:** Er is sprake van een meerzijdige rechtshandeling waarbij twee partijen rechtsgevolgen willen doen ontstaan. Soms kan er discussie ontstaan of het niet eerder uit goedertierenheid is geschied, wat de juridische kwalificatie kan beïnvloeden.
* **Een niet-vervangbaar goed:** Dit kan zowel een roerend als een onroerend goed zijn. Een voorbeeld hiervan is een testrit met een auto.
* **Een tijdelijk gebruiksrecht:** Het gebruik van de zaak is beperkt in de tijd, hetzij voor een bepaalde duur, hetzij voor onbepaalde duur (totdat de zaak niet meer nodig is voor het oorspronkelijke doel, met een mogelijke opzegtermijn voor de uitlener).
* **Verplichting om dezelfde zaak terug te geven in natura:** De ontlener moet exact dezelfde zaak teruggeven, niet een vergelijkbare zaak.
### 2.2 Kenmerken van bruiklening
Bruiklening vertoont de volgende kenmerken:
* **Zakelijk contract:** Het contract komt pas geldig tot stand bij de daadwerkelijke afgifte van de zaak. Een loutere consensus is niet voldoende om een bruikleningsovereenkomst te doen ontstaan. Bij betwisting is een schriftelijk bewijs wel aangewezen.
* **Contract om niet:** Bruiklening is kosteloos; de ontlener betaalt geen vergoeding voor het gebruik van de zaak.
* **Eenzijdig contract:** Hoewel het een contract tussen twee partijen betreft, liggen de meeste verplichtingen voornamelijk bij de ontlener.
* **Niet persoonsgebonden contract (tenzij *intuitu personae*):** In principe mag de ontlener de zaak doorgeven aan huisgenoten of werknemers. Echter, in bepaalde contexten kan de bruiklening wel persoonsgebonden zijn, bijvoorbeeld als de zaak enkel aan een specifieke persoon werd toevertrouwd omwille van diens persoonlijke hoedanigheden. Erfgenamen kunnen echter wel de verbintenis overnemen.
### 2.3 Verplichtingen van de ontlener
De ontlener heeft de volgende verplichtingen:
1. **Gebruik, bewaring en behoud:** De ontlener moet de zaak gebruiken, bewaren en behouden als een normaal, zorgvuldig en redelijk persoon. Dit betreft een inspanningsverbintenis. Bij niet-naleving kan de ontlener aansprakelijk worden gesteld voor schadevergoeding.
2. **Resultaatsverbintenis inzake teruggave:** De ontlener moet de zaak op exact dezelfde manier teruggeven als waarin deze ontvangen werd. Dit is een resultaatsverbintenis.
3. **Verlies of beschadiging:** De ontlener is aansprakelijk voor verlies of beschadiging, tenzij hij kan bewijzen dat hij alle zorgvuldigheid heeft betracht voor gebruik, bewaring en behoud, én dat het verlies of de beschadiging niet te wijten is aan zijn fout, maar aan toeval of overmacht. Dit brengt een zware bewijslast met zich mee voor de ontlener.
* **Wettelijke uitzonderingen** waarbij de ontlener wel aansprakelijk is, zelfs bij overmacht:
* Indien de ontlener de zaak anders heeft gebruikt dan waarvoor deze bestemd was, of langer heeft gebruikt dan afgesproken.
* Indien de ontlener de geleende zaak heeft gebruikt op een moment dat hij kon kiezen tussen zijn eigen zaak en de geleende zaak, en de overmacht zich voordeed bij de geleende zaak.
* Indien er een schatting van de zaak heeft plaatsgevonden bij het aangaan van het contract; dit impliceert een verschuiving van het risico naar de ontlener.
4. **Kosten:** Kosten die de ontlener maakt voor het gebruik, de bewaring of het behoud van de zaak (zoals brandstof) zijn voor eigen rekening, aangezien de bruiklening kosteloos is.
### 2.4 Verplichtingen van de uitlener
De uitlener heeft beperktere verplichtingen:
1. **Aansprakelijkheid voor derden:** De uitlener is niet verantwoordelijk voor de daden van derden met betrekking tot de uitgeleende zaak.
2. **Terugeisen van de zaak:** De uitlener kan de zaak terugeisen indien hij ze dringend en onvoorzien nodig heeft. Een rechter zal beoordelen of deze noodzaak aanwezig is.
3. **Buitengewone uitgaven:** Buitengewone uitgaven die de ontlener maakt voor de zaak, kunnen onder bepaalde voorwaarden worden teruggevorderd van de uitlener.
4. **Vrijwaring voor gebreken:** De uitlener moet de ontlener vrijwaren voor verborgen gebreken aan de zaak die hij kende en waarvan hij de ontlener niet heeft geïnformeerd. In een professionele context is dit minder van toepassing, omdat men aanneemt dat een professionele partij gebreken kent.
### 2.5 Vergelijking met verbruiklening
Bruiklening verschilt wezenlijk van verbruiklening (ook wel eenvoudige lening genoemd) voornamelijk op het punt van de teruggaveverplichting.
* **Bruiklening:** Vereist de teruggave van exact dezelfde, niet-vervangbare zaak.
* **Verbruiklening:** Vereist de teruggave van een hoeveelheid zaken van gelijke soort en hoedanigheid. De eigendom van de uitgeleende zaken gaat over op de ontlener, wat betekent dat het risico bij de ontlener ligt. Verbruiklening kan zowel om niet als ten bezwarende titel (met rente) plaatsvinden.
---
# Verbruiklening
Verbruiklening is een type leningovereenkomst waarbij zaken die door gebruik tenietgaan worden afgegeven, met de verplichting voor de ontlener om een gelijke hoeveelheid van gelijke soort en hoedanigheid terug te geven.
### 3.1 Definitie en kenmerken van verbruiklening
Verbruiklening wordt gedefinieerd in artikel 1892 van het oud Burgerlijk Wetboek. Het is een contract waarbij de ene partij, de uitlener, een bepaalde hoeveelheid zaken die door het gebruik tenietgaan, afgeeft aan de andere partij, de ontlener. De ontlener is vervolgens verplicht om aan de uitlener evenveel van gelijke soort en hoedanigheid terug te geven.
#### 3.1.1 Kenmerken van verbruiklening
De belangrijkste kenmerken van een verbruiklening zijn:
* **Contract:** Het is een overeenkomst tussen twee of meer partijen met de intentie om rechtsgevolgen te doen ontstaan.
* **Alleen roerende, vervangbare goederen:** De geleende zaken moeten roerend en vervangbaar zijn. Dit betekent dat ze niet uniek mogen zijn en dat er soortgelijke zaken bestaan. Zaken die niet tenietgaan door gebruik vallen onder de bruiklening.
* **Eigendomsoverdracht:** Bij verbruiklening gaat het eigendom van de geleende zaken direct over op de ontlener. Dit heeft als gevolg dat het risico van verlies of tenietgaan van de zaak bij de ontlener ligt.
* **Teruggaveverplichting:** De ontlener is verplicht om een gelijke hoeveelheid van gelijke soort en hoedanigheid terug te geven. Dit verschilt van bruiklening, waar de exacte geleende zaak teruggegeven moet worden.
* **Om niet of ten bezwarende titel:** Een verbruiklening kan kosteloos zijn (om niet) of tegen betaling (ten bezwarende titel). Een lening van geld bij een bank is bijvoorbeeld vrijwel altijd ten bezwarende titel, met rente. Een lening van een familielid kan daarentegen kosteloos zijn.
> **Tip:** Het sleutelverschil met bruiklening is de aard van de teruggaveverplichting. Bij bruiklening gaat het om de specifieke zaak, bij verbruiklening om een equivalent.
> **Example:** Als u 1000 euro leent van een vriend, geeft u niet exact dezelfde biljetten terug, maar een waarde van 1000 euro in euro's (gelijke soort en hoedanigheid). Als u een specifieke, unieke erfstuk leent om tijdelijk te gebruiken, valt dit onder bruiklening.
### 3.2 Verplichtingen van de ontlener
De ontlener heeft in de eerste plaats de verplichting om de geleende zaken terug te geven.
* **Teruggave van gelijke hoeveelheid, soort en hoedanigheid:** De ontlener moet de afgesproken hoeveelheid, van dezelfde soort en met dezelfde kwaliteit teruggeven.
* **Niet kunnen teruggeven:** Indien de ontlener niet in staat is om exact dezelfde hoeveelheid, soort en hoedanigheid terug te geven, dan dient hij de waarde daarvan te vergoeden. Dit wordt bepaald op het moment van de terugbetaling.
> **Tip:** Bij verbruiklening gaat het eigendom over. Dit betekent dat als de geleende zaken tenietgaan door overmacht of toeval, de ontlener nog steeds de verplichting heeft om de tegenwaarde terug te geven, tenzij anders is afgesproken.
### 3.3 Verplichtingen van de uitlener
De verplichtingen van de uitlener zijn doorgaans beperkter dan die van de ontlener, zeker in het geval van een geldlening.
* **Afgifte van de zaken:** De uitlener is verplicht om de afgesproken hoeveelheid zaken aan de ontlener af te geven.
* **Vrijwaring voor verborgen gebreken (in bepaalde contexten):** Hoewel de tekst hierover beknopt is, kan, afhankelijk van de aard van de lening en de professionele context van de uitlener, een zekere vrijwaringsplicht gelden voor gebreken die de uitlener kende en niet heeft meegedeeld. In de context van geldleningen is dit doorgaans niet van toepassing.
#### 3.3.1 Bijzondere regels ivm geldlening
De specifieke regels met betrekking tot geldlening zijn, volgens de bron, niet verder te behandelen voor dit onderwerp. Wel is het algemeen bekend dat geldleningen vrijwel altijd ten bezwarende titel zijn, wat betekent dat de ontlener rente betaalt aan de uitlener. De rente is de vergoeding voor het tijdelijke gebruik van het geleende geld. De berekening van rente kan complex zijn en is onderworpen aan specifieke wettelijke bepalingen, met name rondom consumentenkredieten.
> **Example:** De wettelijke rente in Nederland wordt periodiek vastgesteld. Bij een geldlening is het cruciaal om de afgesproken rente en de looptijd van de lening duidelijk vast te leggen om misverstanden te voorkomen. De berekening van de totale kosten van een lening omvat vaak de hoofdsom plus de totale rente over de looptijd.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Lening | Een overeenkomst waarbij een uitlener aan een ontlener tijdelijk het gebruik van een zaak afstaat, hetzij kosteloos, hetzij tegen betaling van rente op het uitgeleende kapitaal. |
| Bruiklening (commodaat) | Een contract waarbij de ene partij (ontlener) aan de andere (uitlener) een zaak afgeeft om daarvan gebruik te maken, onder verplichting om diezelfde zaak na gebruik terug te geven. |
| Verbruiklening | Een contract waarbij de ene partij (uitlener) een zekere hoeveelheid zaken die door gebruik teniet gaan, aan de andere partij (ontlener) afgeeft, met de verplichting om evenzoveel van gelijke soort en hoedanigheid terug te geven. |
| Contract | Een meerzijdige rechtshandeling waarbij twee of meer partijen rechtsgevolgen willen doen ontstaan, met wederzijds akkoord en intentie tot binding. |
| Zakelijk contract | Een contract dat pas geldig tot stand komt door de feitelijke afgifte van de zaak waarover het contract gaat. |
| Om niet | Kosteloos; zonder tegenprestatie. |
| Eenzijdig contract | Een contract waarbij voornamelijk één partij verbintenissen aangaat, terwijl de andere partij voornamelijk rechten heeft. |
| Wederkerig contract | Een contract waarbij beide partijen over en weer verbintenissen van elkaar hebben. |
| Inspanningsverbintenis | Een verbintenis waarbij de schuldenaar zich ertoe verbindt de nodige inspanningen te leveren om een bepaald resultaat te bereiken, maar zonder garantie op dat resultaat. |
| Resultaatsverbintenis | Een verbintenis waarbij de schuldenaar zich ertoe verbindt een bepaald resultaat te behalen, en enkel bevrijd is indien dat resultaat wordt bereikt. |
| Overmacht | Een externe oorzaak die buiten de wil van de schuldenaar ligt en die het onmogelijk maakt de verbintenis na te komen, waardoor de schuldenaar bevrijd kan zijn van zijn verplichtingen. |
Cover
Hfst 10.pdf
Summary
# De gewoonte als bron van recht
Dit gedeelte behandelt de rol van gewoonte als een bron van recht, inclusief de vereiste elementen en toepassingsgebieden.
### 1.1 Begrip van gewoonte als rechtsbron
Gewoonte wordt beschouwd als een rechtsbron wanneer een regel waarnaar men zich houdt, anders als een schending van het recht wordt ervaren. Dit concept bestaat uit twee essentiële elementen [4](#page=4):
* **Materieel element (usus):** Dit verwijst naar het daadwerkelijke gebruik of de praktijk die gedurende enige tijd bestaat. Het impliceert dat er een herhaaldelijk en consistent gedragspatroon is [4](#page=4).
* **Moreel element (opinio iuris of opinio necessitatis):** Dit is de overtuiging dat de naleving van die gewoonte een wettelijke plicht is. Zonder deze juridische overtuiging blijft een loutere praktijk een sociale gewoonte en geen rechtsbron [4](#page=4).
### 1.2 Toepassingsgebieden van gewoonte
Een gewoonte kan gelden binnen verschillende kringen:
* **Gehele samenleving:** De gewoonte is algemeen aanvaard en wordt door de overgrote meerderheid van de bevolking gevolgd en als juridisch bindend ervaren [4](#page=4).
* **Bepaalde groep:** De gewoonte is specifiek voor een bepaalde gemeenschap of beroepsgroep, zoals bijvoorbeeld veehandelaren [4](#page=4).
* **Bepaalde streek:** De gewoonte is lokaal gebonden en wordt in een specifieke geografische regio nageleefd [4](#page=4).
Het is belangrijk op te merken dat een gewoonte als rechtsbron kan gelden, zelfs als niet iedereen binnen die kring de gewoonte als zodanig meent te moeten naleven, zolang het materiële en morele element maar aanwezig zijn voor de groep die de gewoonte hanteert [4](#page=4).
---
# De plaatsing van de gewoonte in het positieve recht
Dit onderdeel onderzoekt de verschillende manieren waarop gewoonte zich verhoudt tot de geschreven wet binnen het positieve recht, specifiek door de lens van de gewoonte *in* de wet, *volgens* de wet (secundum legem), *naast* de wet (praeter legem) en *tegen* de wet (contra legem).
### 2.1 De gewoonte in de wet
Gewoonte kan reeds *in* de wet zelf worden teruggevonden wanneer ongeschreven gewoonten in de 18e en 19e eeuw werden opgenomen in codificaties en aldus geschreven wet zijn geworden [8](#page=8).
### 2.2 De gewoonte secundum legem
#### 2.2.1 Begrip en wettelijk karakter
De gewoonte *secundum legem* (volgens de wet) treedt op wanneer de wetgever expliciet ruimte laat voor gewoonte door ernaar te verwijzen. De wet verplicht partijen en de rechter om de gewoonte te eerbiedigen. Hierdoor krijgt de gewoonte een wettelijk karakter, en is het geen louter gewoonterechtelijke norm meer. De rechter is belast met het vaststellen van deze gewoonte, eventueel door een beroep te doen op deskundige getuigen uit de betreffende streek of beroepsgroep. Dit wordt beschouwd als een feitenkwestie. Het Hof van Cassatie toetst enkel of de feitenrechter een juist concept van de gewoonte hanteert en deze correct toepast; miskenning van de gewoonte wordt gelijkgesteld aan miskenning van de wet [9](#page=9).
#### 2.2.2 Algemene gebruiken
Algemene gebruiken worden beschouwd als gewoonten die zo wijdverbreid zijn dat ze geacht worden stilzwijgend te zijn opgenomen in een overeenkomst, tenzij expliciet anders is bedongen. Artikel 5.71, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (BW) stelt dat een contract verbindt tot alle gevolgen die door de wet, de goede trouw of de gebruiken eraan worden toegekend, mits deze niet afwijken van contractuele bepalingen en er een expliciete of impliciete verwijzing naar gebruiken is. Een stilzwijgende wil om gebruiken op te nemen is enkel aanwezig indien een gebruik in een bepaalde streek een algemeen karakter heeft en door allen geacht wordt toepasselijk te zijn op gelijkaardige overeenkomsten. Het vaststellen hiervan is een feitenkwestie die door de rechter wordt beoordeeld [10](#page=10).
#### 2.2.3 Plaatselijke gebruiken
De wet kan soms uitdrukkelijk verwijzen naar plaatselijke gebruiken. Voorbeelden hiervan zijn [11](#page=11):
* Artikel 1663 van het oud Burgerlijk Wetboek, dat de hoogte van afsluitingen tussen huizen, binnenplaatsen en tuinen regelt op basis van bijzondere verordeningen of vaste en erkende gebruiken in steden en voorsteden [11](#page=11).
* Artikel 1648 van het oud Burgerlijk Wetboek, dat bepaalt dat de termijn voor het instellen van een rechtsvordering wegens koopvernietigende gebreken afhankelijk is van de gebruiken van de plaats waar de koop is gesloten [11](#page=11).
#### 2.2.4 Sectoriële gebruiken
De wet kan ook uitdrukkelijk verwijzen naar sectoriële gebruiken. Een voorbeeld hiervan is artikel X.36 van het Wetboek van Economisch Recht (WER), dat de rechter opdraagt om bij de vaststelling van een billijke vergoeding bij de beëindiging van een verkoopconcessie, rekening te houden met de gebruiken van de sector, indien partijen er niet uitkomen [12](#page=12).
### 2.3 De gewoonte praeter legem
De gewoonte *praeter legem* (naast de wet) vult leemten in de wet op totdat de wetgever zelf ingrijpt. Deze gewoonten bestaan naast de wet om de lacunes op te vullen [13](#page=13).
#### 2.3.1 Rol in publiekrecht
Gewoonte speelt met name een rol in het publiekrecht. Voorbeelden zijn [13](#page=13):
* Grondwettelijke gewoonten, zoals de benoeming van de formateur door de koning bij de regeringsvorming [13](#page=13).
* De consensusregel bij de besluitvorming van de ministerraad [13](#page=13).
* Historisch speelde gewoonte een grote rol in het internationaal publiekrecht, alvorens dit werd gecodificeerd in internationale verdragen [13](#page=13).
#### 2.3.2 Rol in privaatrecht
In het privaatrecht wordt de gewoonte *praeter legem* gebruikt voor de invulling van open begrippen. Hieronder vallen bijvoorbeeld [14](#page=14):
* De hoofdelijke aansprakelijkheid van mededaders van een onrechtmatige daad [14](#page=14).
* De mogelijkheid dat de verbreking van een verloving, afhankelijk van de omstandigheden, aanleiding kan geven tot een schadevergoeding [14](#page=14).
Deze gewoonten worden opgeheven wanneer de (grond)wetgever uitdrukkelijk een afwijkende regeling uitvaardigt [14](#page=14).
### 2.4 De gewoonte contra legem
De gewoonte *contra legem* (tegen de wet) treedt op wanneer men uit gewoonte een regel niet volgt die wel in de wet staat. Dit is problematisch [15](#page=15).
#### 2.4.1 Problematiek en juridische geldigheid
Wanneer de wet dwingend recht is, moet de rechter voorrang geven aan de wet. Bij aanvullend recht kan er echter op basis van gewoonte van de wet worden afgeweken. Een voorbeeld van een gewoonte *contra legem* zou kunnen zijn het niet meer volgen van een oude wetsbepaling, zoals het vroeger verplicht tonen van een boreling aan de ambtenaar van burgerlijke stand bij de geboorte (oud art. 55 oud BW) [15](#page=15).
Afwijking van een gewoonte bij overeenkomst is mogelijk, tenzij dit verboden is door een regel van openbare orde [15](#page=15).
---
# Structuur en indeling van de rechtsbronnen
Dit deel introduceert de structuur en indeling van de bronnen van het objectieve recht, met speciale aandacht voor niet-zelfstandige bronnen en de interpretatie hiervan ten opzichte van de wet.
### 3.1 Bronnen van het objectieve recht
De bronnen van het objectieve recht omvatten onder andere gewoonte, algemene rechtsbeginselen en billijkheid [2](#page=2).
### 3.2 Niet-zelfstandige bronnen
Niet-zelfstandige bronnen zijn rechtsbronnen waarvan de verbindende kracht afhankelijk is van het feit dat ze zijn gepositiveerd in een andere, zelfstandige rechtsbron [2](#page=2).
### 3.3 Structuur van de bespreking van rechtsbronnen
De bespreking van rechtsbronnen kan gestructureerd worden rond de relatie met de wet. Dit omvat de analyse of een rechtsbron [2](#page=2):
#### 3.3.1 In de wet
Dit betreft rechtsbronnen die expliciet zijn gepositiveerd in materiële wetgeving [2](#page=2).
#### 3.3.2 Secundum legem (volgens de wet)
Wanneer een rechtsbron secundum legem wordt toegepast, verwijst de wetgever naar het gebruik ervan, en moet de bron toepassing vinden volgens de wet [2](#page=2).
#### 3.3.3 Praeter legem (naast de wet)
Bij een praeter legem toepassing wordt onderzocht of er ruimte is voor het gebruik van een rechtsbron die aanvullend is op de wet [2](#page=2).
#### 3.3.4 Contra legem (tegen de wet)
Een contra legem toepassing onderzoekt of een rechtsbron tegen de wet in kan worden ingeroepen [2](#page=2).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Objectieve recht | Het geheel van rechtsregels dat op een bepaald moment in een bepaalde gemeenschap geldt, vaak aangeduid als het positieve recht. Dit staat tegenover het subjectieve recht, dat een concrete bevoegdheid of aanspraak van een rechtssubject is. |
| Gewoonte | Een gedragsregel die gedurende enige tijd door een groep of in een gemeenschap wordt gevolgd, en waarbij er een overtuiging bestaat dat de naleving ervan een rechtsplicht is. Dit vereist zowel een materieel element (usus) als een geestelijk element (opinio iuris). |
| Usus | Het materiële element van gewoonte, dat verwijst naar het feitelijke gebruik of de praktijk die gedurende enige tijd bestaat binnen een bepaalde groep, streek of samenleving. Dit is de observeerbare gedraging. |
| Opinio iuris (opinio necessitatis) | Het geestelijke element van gewoonte, dat de overtuiging inhoudt dat de naleving van een bepaalde gedragsregel een rechtsplicht is en dat het schenden ervan juridische consequenties heeft. Dit is de rechtsovertuiging die de gedraging stuurt. |
| Positieve recht | Het recht zoals het door de menselijke wil tot stand is gebracht en is vastgelegd in wetten, verdragen, rechtspraak en andere officiële bronnen. Dit omvat alle geschreven en ongeschreven regels die afdwingbaar zijn binnen een rechtsorde. |
| Secundum legem | Betekent "volgens de wet" en verwijst naar de situatie waarin de wetgever expliciet verwijst naar het gebruik van een gewoonte, of bepaalt dat een gewoonte volgens de wet moet worden toegepast. De gewoonte krijgt hierdoor een wettelijke basis. |
| Praeter legem | Betekent "naast de wet" en beschrijft gewoonten die leemten in de wet opvullen. Deze gewoonten bestaan aanvullend op de wet, zonder ermee in strijd te zijn, en helpen om situaties te regelen waarvoor geen specifieke wettelijke bepaling bestaat. |
| Contra legem | Betekent "tegen de wet" en verwijst naar gewoonten die in strijd zijn met de wettelijke bepalingen. Hoewel problematisch, kunnen dergelijke gewoonten soms voorkomen, maar de rechter zal doorgaans voorrang geven aan dwingende wetsregels. |
| Burgerlijk Wetboek (BW) | Een wetboek dat de belangrijkste regels van het burgerlijk recht bevat, waaronder verbintenissenrecht, goederenrecht, familierecht en erfrecht. Het regelt de rechtsbetrekkingen tussen burgers onderling. |
| Algemene rechtsbeginselen | Fundamentele normen en beginselen die de basis vormen van een rechtsorde en die, hoewel vaak ongeschreven, een bindende kracht hebben. Ze kunnen worden gebruikt om wetten te interpreteren, lacunes op te vullen of als zelfstandige rechtsbronnen te dienen. |
| Niet-zelfstandige bronnen | Rechtsbronnen waarvan de verbindende kracht afhankelijk is van hun positivering in een andere, zelfstandige rechtsbron, zoals een wet of een rechterlijke uitspraak. Ze kunnen niet op zichzelf staand worden toegepast zonder deze verwijzing. |
Cover
Hfst 12.pdf
Summary
# Het begrip billijkheid
Dit deel behandelt de betekenis van billijkheid in het recht, inclusief het spanningsveld tussen rechtszekerheid en de noodzaak van correctie door billijkheid.
### 1.1 Het dilemma van de rechtszekerheid
Het recht kent een fundamenteel dilemma tussen de consequente toepassing van rechtszekerheid en de noodzaak om individuele gevallen recht te doen. Aan de ene kant staat het principe van "dura lex, sed lex" (de wet is hard, maar het is de wet), wat betekent dat de wet strikt moet worden toegepast, ongeacht de mogelijke hardheid van de uitkomst. Aan de andere kant staat het gevaar van "summum ius, summa iniuria" (het hoogste recht, het grootste onrecht), wat impliceert dat een te strikte toepassing van het recht juist tot onrechtvaardigheid kan leiden [2](#page=2).
### 1.2 Billijkheid als correctiefactor
Billijkheid fungeert als een correctiefactor binnen het rechtssysteem om de potentiële onrechtvaardigheden van een rigide toepassing van de wet te mitigeren. Dit concept heeft historische wortels, vergelijkbaar met het Romeinse "aequitas" en de "equity" in het Anglo-Amerikaanse recht. De kern van billijkheid ligt in de aandacht voor mildheid, zachtheid en begrip voor de specifieke individuele omstandigheden van een zaak. Dit maakt het mogelijk om, waar nodig, af te wijken van de letterlijke tekst van de wet om tot een rechtvaardiger uitkomst te komen [2](#page=2).
> **Tip:** Begrijp dat billijkheid niet bedoeld is om de rechtszekerheid te ondermijnen, maar om deze te complementeren en te voorkomen dat een strikte naleving van de wet leidt tot onaanvaardbare resultaten in concrete gevallen.
---
# De billijkheid als bron van recht
De billijkheid fungeert voornamelijk als een inspiratiebron voor zowel de wetgever als de rechter binnen het continentaal-Europese rechtssysteem. In tegenstelling tot het Anglo-Amerikaanse *equity law*, waar de rechter de bevoegdheid heeft om bevelen te geven (*injunctions*) in situaties die niet adequaat door andere rechtsregels worden opgelost, is de billijkheid in het continentale recht niet zozeer een zelfstandige, direct afdwingbare rechtsbron [4](#page=4).
### De rol van de rechter en wetgever
De continentaal-Europese rechter oordeelt primair op basis van de wet, wat bijdraagt aan rechtszekerheid en gelijkheid. Desalniettemin kan de rechter verwijzen naar billijkheidsoverwegingen bij het nemen van beslissingen. Echter, om afdwingbaar te zijn, vereist de billijkheid positivering in formele rechtsbronnen zoals wetten of algemene rechtsbeginselen [4](#page=4).
### Vergelijking met Anglo-Amerikaans equity law
Het Anglo-Amerikaanse *equity law* kent een specifieke rol toe aan de rechter om in te grijpen wanneer de strikte toepassing van de *common law* tot een onrechtvaardige uitkomst zou leiden. De rechter in dit systeem *kan* (maar hoeft niet) bevelen geven om een rechtvaardige oplossing te bewerkstelligen. Dit onderscheidt zich van de meer indirecte invloed van billijkheid in het continentale recht, waar het eerder een richtlijn en inspiratiebron vormt dan een direct uitvoerbaar instrument [4](#page=4).
---
# De billijkheid in het positieve recht
Dit gedeelte onderzoekt de rol van billijkheid binnen het positieve recht, zowel direct door de wetgever als indirect via rechterlijke interpretatie [6](#page=6).
### 3.1 De billijkheid in de wet
De wet kan expliciet bepalingen bevatten die de toepassing van billijkheid voorschrijven of billijkheidsoverwegingen als gevolg hebben. Een voorbeeld hiervan zijn de blijvende gevolgen van een nietig verklaard huwelijk wanneer dit te goeder trouw is aangegaan en er kinderen bij betrokken zijn, zoals bepaald in artikel 201 en 202 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Daarnaast kan de rechter, ondanks andersluidende bedingen, gematigd uitstel verlenen voor de betaling van een schuld, rekening houdend met de omstandigheden van de partijen en de reeds genoten termijnen. Dit principe is vastgelegd in artikel 5.201 BW. De toepassing van dergelijke bepalingen wordt echter eerder beschouwd als billijkheid *in abstracto*, waarbij de rechter de wet toepast in plaats van de billijkheid *an sich* te hanteren [6](#page=6).
### 3.2 De billijkheid *secundum legem*
In deze categorie laat de wetgever de beoordeling aan de rechter over om naar billijkheid te oordelen, binnen de grenzen van de wet. Een historisch voorbeeld hiervan is artikel 1135 oud BW, dat bepaalde dat overeenkomsten niet alleen golden voor wat uitdrukkelijk was bepaald, maar ook voor de gevolgen die door billijkheid, gebruik of wet aan de verbintenis werden toegekend. Hoewel deze specifieke verwijzing naar billijkheid in artikel 5.71 BW is vervangen door de bepaling van goede trouw, illustreert het de intentie om billijkheid als een invullend principe te zien [7](#page=7) [8](#page=8) [9](#page=9).
Een belangrijk hedendaags voorbeeld is artikel 1386bis BW. Dit artikel stelt dat wanneer iemand die lijdt aan een geestesstoornis schade veroorzaakt aan een ander, de rechter deze persoon kan veroordelen tot (een deel van) de vergoeding die hij zou moeten betalen indien hij de controle over zijn daden had. De uitspraak geschiedt hierbij naar billijkheid, met inachtneming van de omstandigheden en de toestand van de partijen. Vergelijkbare bepalingen zijn te vinden in artikel 6.10 en 6.11 BW, waarin de rechter eveneens naar billijkheid uitspraak doet, rekening houdend met de omstandigheden en de economische en financiële toestand van de partijen [8](#page=8).
Ook op het gebied van het administratief recht kan de rechter naar billijkheid oordelen. Artikel 11 van de RvS-wet (Raad van State) bepaalt dat de afdeling Bestuursrechtspraak, bij gebreke van een ander bevoegd rechtscollege, bij wege van arrest uitspraak doet over eisen tot herstelvergoeding voor buitengewone schade veroorzaakt door een administratieve overheid, dit naar billijkheid en met inachtneming van alle omstandigheden van openbaar en particulier belang [9](#page=9).
**Belangrijk om te noteren is dat de wetgever in deze gevallen zelf geen criteria aanreikt voor wat als billijk moet worden beschouwd.** Het is aan de rechter om, in het individuele geval, een evenwichtige oplossing te vinden en de billijkheid in te vullen. Het Nederlandse Burgerlijk Wetboek (art. 7 NBW) geeft wel een indicatie van mogelijke criteria: rekening houden met algemeen erkende rechtsbeginselen, de heersende rechtsovertuiging en de maatschappelijke en persoonlijke belangen die bij het gegeven geval betrokken zijn [10](#page=10).
> **Tip:** De billijkheid *secundum legem* betekent dat de rechter de wet toepast op een manier die rechtvaardig en redelijk is, binnen de kaders die de wet zelf stelt.
### 3.3 De billijkheid *praeter legem*
Billijkheid *praeter legem* is mogelijk bij de invulling van open normen in de wet en bij de toepassing ervan in concrete omstandigheden. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij artikel 1382 BW (de algemene foutaansprakelijkheid). Hoewel een fout in beginsel in feite wordt onderzocht, kan de schadebegroting *ex aequo et bono* gebeuren wanneer een nauwkeurige berekening niet mogelijk is [11](#page=11).
Daarnaast kan de rechter op basis van billijkheid rechtsfiguren creëren die steunen op een wettelijke bepaling of een algemeen rechtsbeginsel. Twee prominente voorbeelden hiervan zijn [11](#page=11):
* **Rechtsmisbruik:** Het doelbewust aanwenden van een recht op een manier die ingaat tegen het doel waarvoor het recht werd verleend [11](#page=11).
* **Vermogensverschuiving zonder oorzaak:** Het verschuiven van vermogen van de ene persoon naar de andere zonder geldige juridische grondslag [11](#page=11).
### 3.4 De billijkheid *contra legem*
In principe mogen duidelijke wettelijke of contractuele bepalingen niet op basis van billijkheid terzijde worden geschoven. Echter, rechters kunnen in open begrippen van de wet, zoals openbare orde of goede trouw, een grond vinden om een onbillijke rechtstoepassing te weren. Dit is bijvoorbeeld relevant in de context van contractenrecht [12](#page=12).
Zoals eerder vermeld, werd de verwijzing naar billijkheid in artikel 5.71 BW vervangen door goede trouw. De parlementaire voorbereiding hiervan benadrukt dat "de billijkheid an sich niet gehanteerd [kan worden door de rechter om het contract aan te vullen of te wijzigen". Wel bevestigt deze wetsbepaling de aanvullende functie van de goede trouw, waarbij contractanten verplicht zijn de (positieve en negatieve) verplichtingen na te komen die een redelijk contractant in dezelfde omstandigheden zou hebben aanvaard, zelfs indien deze niet expliciet bedongen zijn. Dit toont aan dat, hoewel billijkheid *contra legem* (tegen de letter van de wet in) niet direct is toegestaan, de interpretatie van open normen door de rechter indirect kan leiden tot resultaten die billijker aanvoelen dan een strikte lezing van de wet zou suggereren [12](#page=12).
Het Grondwettelijk Hof erkent wel een algemeen rechtsbeginsel dat de strengheid van de wet kan milderen in geval van overmacht. Het Hof van Cassatie daarentegen beschouwt toeval of overmacht niet als een algemeen rechtsbeginsel, maar erkent dat de wetgever kan bepalen dat overmacht een schuldenaar kan ontslaan van zijn verplichtingen. Artikel 5.226 BW over overmacht definieert dit als een ontoerekenbare onmogelijkheid voor de schuldenaar om zijn verbintenis na te komen, rekening houdend met het onvoorzienbare en onvermijdelijke karakter van het beletsel. Bij blijvende onmogelijkheid is de schuldenaar bevrijd, terwijl bij tijdelijke onmogelijkheid de nakoming wordt opgeschort. De schuldenaar dient de schuldeiser tijdig op de hoogte te brengen van de oorzaak van onmogelijkheid, anders is hij gehouden tot herstel van de daaruit voortvloeiende schade [13](#page=13).
> **Fact:** De interpretatie van open normen zoals "goede trouw" kan door de rechter gebruikt worden om billijkheidsprincipes toe te passen, zelfs als directe toepassing van "billijkheid contra legem" niet is toegestaan [12](#page=12).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Billijkheid | Het principe dat rechtvaardigheid en redelijkheid nastreeft, vaak als correctie op de strikte toepassing van de wet om individuele omstandigheden recht te doen. |
| Rechtszekerheid | Het principe dat rechtsregels duidelijk, voorspelbaar en consistent moeten zijn, zodat burgers weten waar ze aan toe zijn en hun rechtspositie gewaarborgd is. |
| Dura lex, sed lex | Een Latijnse uitdrukking die betekent "de wet is hard, maar het is de wet", wat de nadruk legt op de strikte naleving van de wet, zelfs als deze onbillijk lijkt. |
| Summum ius, summa iniuria | Een Latijnse uitdrukking die betekent "het hoogste recht, het grootste onrecht", wat aangeeft dat een te strikte toepassing van het recht kan leiden tot onrechtvaardigheid. |
| Equity law | Een rechtsstelsel, voornamelijk in Anglo-Amerikaanse landen, dat zich richt op billijkheid en rechtvaardigheid, en de rechter de mogelijkheid geeft om bevelen te geven wanneer de common law geen passende oplossing biedt. |
| Injunctions | Een gerechtelijk bevel, vaak gebruikt in equity law, waarbij een partij wordt verplicht iets te doen of na te laten. |
| Positivering | Het proces waarbij een principe, idee of regel wordt vastgelegd in formele wetgeving of rechtspraak, waardoor het afdwingbaar wordt binnen een rechtssysteem. |
| Respijttermijn | Een termijn die een schuldenaar krijgt om een schuld te betalen, zelfs als deze oorspronkelijk anders was afgesproken, waarbij de rechter deze termijn met mate kan toekennen. |
| Billijkheid in abstracto | De toepassing van algemene principes van billijkheid, waarbij de rechter de wet toepast op een manier die redelijk en evenwichtig is, zonder noodzakelijkerwijs rekening te houden met specifieke individuele omstandigheden. |
| Billijkheid secundum legem | Billijkheid die wordt toegepast in overeenstemming met de wet, waarbij de rechter de ruimte krijgt om binnen de kaders van de wet naar billijkheid te oordelen en open normen in te vullen. |
| Goede trouw | Het principe dat partijen bij het aangaan en uitvoeren van overeenkomsten eerlijk en oprecht moeten handelen, zonder misleiding of kwade opzet. |
| Open normen | Wettelijke bepalingen die vaag of algemeen geformuleerd zijn, waardoor de rechter de vrijheid heeft om de precieze betekenis en toepassing ervan te bepalen, vaak aan de hand van billijkheid. |
| Billijkheid praeter legem | Billijkheid die wordt toegepast ter aanvulling van de wet, bijvoorbeeld bij het invullen van open normen of het creëren van nieuwe rechtsfiguren die op billijkheid zijn gebaseerd. |
| Rechtsmisbruik | Het doelbewust en onredelijk aanwenden van een recht op een manier die maatschappelijk onaanvaardbaar is of een ander schaadt. |
| Vermogensverschuiving zonder oorzaak | Een juridisch concept waarbij vermogen van de ene persoon naar de andere overgaat zonder een geldige juridische grondslag, wat kan leiden tot een verplichting tot teruggave. |
| Billijkheid contra legem | Billijkheid die in strijd is met de duidelijke bewoordingen van de wet, en die in principe niet mag worden toegepast om wettelijke bepalingen terzijde te schuiven, tenzij de wet zelf ruimte biedt voor dergelijke correctie. |
| Overmacht | Een gebeurtenis die een partij onmogelijk maakt om aan zijn verbintenissen te voldoen, die onvoorzienbaar en onvermijdbaar was en waarvoor de partij niet verantwoordelijk kan worden gehouden. |
Cover
Hfst 8.pdf
Summary
# De rechtspraak als bron van recht
Dit onderwerp onderzoekt de rol van rechtspraak binnen het rechtssysteem, inclusief de aard ervan als rechtsbron, de verschillende nationale en internationale rechtscolleges en hun bevoegdheden [2](#page=2).
### 1.1 Begrip rechtspraak
#### 1.1.1 Rechtspraak: rechtstoepassing of rechtsvorming
Rechtspraak omvat de juridische beslissingen die door rechters worden genomen als reactie op een geschil. Dit proces kan worden gezien als zowel rechtstoepassing als rechtsvorming [3](#page=3) [4](#page=4).
* **Geding:** Verwijst naar de procesrechtelijke verhouding tussen partijen en de rechter, alsook het procesrechtelijk gedrag, dat wil zeggen de opeenvolging van proceshandelingen om een geschil op te lossen [4](#page=4).
* **Rechterlijke beslissing:** Een rechtshandeling waarbij de rechter de rechten van twistende partijen vaststelt. Dit kan een vonnis (rechtbanken), arrest (hoven en raden) of beschikking (beslissingen voorafgaand aan het definitieve oordeel, zoals bij procedurele zaken of kort geding) zijn [4](#page=4).
##### 1.1.1.1 Rechtstoepassing
Rechtstoepassing omvat het toepassen van rechtsregels op specifieke feiten. Dit denkproces volgt doorgaans de volgende stappen:
1. Vaststelling van de feiten.
2. Vaststelling van de toepasselijke rechtsregel.
3. Toepassing van de rechtsregel op de vastgestelde feiten [5](#page=5).
Dit proces kan worden geschematiseerd met behulp van een syllogisme, een deductieve redenering:
* **Maior-premisse/universele premisse:** Een algemene rechtsregel (bv. "Ieder die een diefstal pleegt wordt gestraft met een gevangenisstraf.") [5](#page=5).
* **Minor-premisse/particuliere premisse:** Een specifieke feitelijke situatie die onder de algemene regel valt (bv. "Danny Ocean heeft een diefstal gepleegd.") [5](#page=5).
* **Conclusie:** Een formeel logisch geldende uitkomst (bv. "Danny Ocean wordt gestraft met een gevangenisstraf.") [5](#page=5).
De visie van rechtstoepassing paste binnen de 18e en 19e-eeuwse opvatting van de strikte scheiding der machten, waarbij de wetgevende macht exclusief het recht vormde. Dit legisme hield in dat rechters enkel bestaande wetsteksten dienden toe te passen. Echter, door de maatschappelijke ontwikkeling ontstonden er situaties die buiten de letter van de wet vielen, wat leidde tot een erkenning van de rol van gewoonte, geleerden en rechters [6](#page=6).
##### 1.1.1.2 Rechtsvorming
In de praktijk vormt de rechter wel degelijk het recht, met name bij:
* **Feitenvaststelling (de minor-premisse):** De rechter selecteert de juridisch relevante feiten, mede bepaald door bewijsregels (geschrift, getuigenissen, vermoedens). Dit proces veronderstelt al een vooropgezette juridische kwalificatie gebaseerd op de toe te passen regel [8](#page=8).
* **Vaststelling van de toepasselijke rechtsregel (de maior-premisse):** Dit gebeurt wanneer:
* De rechtsregel voor meerdere interpretaties vatbaar is [9](#page=9).
* De rechtsregel een open norm bevat [20](#page=20) [9](#page=9).
* De regelgeving een leemte of antinomie (tegenstrijdigheid) bevat [21](#page=21) [9](#page=9).
###### 1.1.1.2.1 Interpretatie
Elke wet vereist interpretatie, aangezien de letterlijke betekenis van woorden vaak onvoldoende is om de intentie en toepassing ervan in diverse situaties te omvatten [10](#page=10).
* **Interpretatio cessat in claris:** De doctrine dat een duidelijke wettekst geen verdere interpretatie behoeft. Dit gaat uit van een prima facie betekenis, maar houdt geen rekening met de meervoudigheid van taalgebruik zoals uiteengezet door Wittgenstein. Niettemin kan het dienen als pragmatische regel om de bedoeling van de wetgever niet tegen de klare tekst in te roepen, ter wille van kenbaarheid en rechtszekerheid [11](#page=11) [12](#page=12).
* **Verschillende interpretatiemethoden:** Er is geen unieke, bindende interpretatiemethode. Partijen trachten de rechter te overtuigen van hun gewenste interpretatie [13](#page=13).
* **Grammaticale interpretatie:** Gebaseerd op de gebruikelijke betekenis van woorden en zinsconstructies, tenzij de wetgever anders bepaalt. Vaak terug te vinden in de beginartikelen van wetten voor begripsverduidelijking [14](#page=14).
* **Wetshistorische interpretatie:** Onderzoekt de intentie van de historische wetgever aan de hand van parlementaire voorbereidingen (bv. memorie van toelichting). Problemen hierbij zijn de identiteit van de "unieke" wetgever, het interpreteren van verouderde taal en de irrelevantie van historische bedoelingen bij veranderde omstandigheden [15](#page=15) [16](#page=16).
* **Teleologische methode:** Interpreteert de wet in functie van het doel (telos) van de wetgever, met inachtneming van hedendaagse opvattingen en ontwikkelingen. Dit kan leiden tot evolutieve interpretaties, maar kan de rechtszekerheid in het gedrang brengen [17](#page=17).
* **Systematische methode:** Plaats de wettekst binnen het geheel van het rechtssysteem, waarbij rechtsbegrippen in dezelfde rechtstak op consistente wijze worden gehanteerd. Uitzonderingen worden restrictief geïnterpreteerd [18](#page=18).
* **Analogie:** Een algemeen beginsel wordt toegepast op een geval dat niet expliciet in de wettekst is voorzien, maar er essentiële gelijkenissen mee vertoont. Dit is bijzonder geschikt om leemten in het recht op te vullen [19](#page=19).
###### 1.1.1.2.2 Open normen
Open normen verlenen de rechter een ruime discretionaire bevoegdheid om het recht te laten aansluiten bij maatschappelijke ontwikkelingen. Voorbeelden zijn "onherstelbare ontwrichting van het huwelijk" als echtscheidingsgrond of de algemene zorgvuldigheidsnorm in het foutbegrip (art. 1382 oud BW). De rechter moet hierbij streven naar rechtvaardigheid in de ogen van de meerderheid van de rechtsonderhorigen [20](#page=20).
###### 1.1.1.2.3 Leemten en antinomieën
Wetten kunnen hiaten of tegenstrijdigheden bevatten. In het Franse recht was er vroeger het "référé législatif", waarbij de rechter de wetgever om opheldering moest vragen. Na de Code Napoléon moest de rechter rechtspreken. Artikel 5 Ger.W. verbiedt rechtsweigering onder welk voorwendsel dan ook, inclusief stilzwijgen, duisterheid of onvolledigheid van de wet. Een rechter die weigert recht te spreken, kan persoonlijk aansprakelijk worden gesteld [21](#page=21).
#### 1.1.2 De autonomie van de rechter
De autonomie van de rechter is een cruciaal aspect van de rechtspraak als rechtsbron.
* **Relatieve autonomie:** Rechterlijke beslissingen hebben een zelfstandige betekenis, vooral bij interpreteerbare normen, open normen, antinomieën en leemten. Rechtspraak is wellicht de belangrijkste rechtsbron, omdat het geldende recht niet puur uit wetgeving kan worden gekend; de wet is potentieel, de uitspraak is de verwerkelijking. Deze autonomie is echter relatief, omdat deze in lijn moet blijven met de wet. De wetgever kan corrigerend optreden door wetten te wijzigen of interpretatieve wetten uit te vaardigen [23](#page=23).
* **Gemaskeerde autonomie:** Rechters proberen zo veel mogelijk wettelijke argumenten te gebruiken om hun beslissingen te onderbouwen, wat de legitimiteit ervan vergroot. Echter, de werkelijke redenen voor een bepaalde interpretatie kunnen gemaskeerd blijven door beknopte motiveringen. Traditioneel wordt rechtspraak als declaratoir beschouwd, die het bestaande recht verklaart, en niet als constitutief, die het recht creëert [24](#page=24).
* **Gevaarlijke autonomie:** Het gebruik van open normen vereist een afweging van waarden en normen, wat leidt tot beleidsmatige overwegingen door de rechter. Dit kan politieke gevolgen hebben, terwijl de rechter niet over democratische legitimiteit beschikt. Dit brengt het gevaar van een "gouvernement des juges" (heerschappij van rechters) met zich mee. Ronald Dworkin’s "chain novel"-analogie stelt dat interpretatie en creatie samengaan, gebaseerd op "fit and justify" en "principles". De wetgever kan de wetgeving aanpassen, maar dit is complexer bij interpretatie van de Grondwet of internationale verdragen [25](#page=25) [26](#page=26).
### 1.2 De rechtspraak als bron van recht
Rechtspraak speelt een fundamentele rol als rechtsbron in het Belgische rechtssysteem, hoewel haar aard en reikwijdte specifieke kenmerken vertonen.
#### 1.2.1 De aard van rechtspraak als rechtsbron
##### 1.2.1.1 Geen algemeen bindende rechtsbron
Volgens de trias politica is de wetgevende macht voorbehouden aan de wetgever. Artikel 6 Gerechtelijk Wetboek bepaalt dat rechters geen algemene, regelgevende uitspraken mogen doen. Rechters moeten hun beslissingen motiveren door aan te geven waarom ze zich bij bepaalde rechtspraak aansluiten, en mogen niet enkel verwijzen naar jurisprudentie van andere rechters. Een rechterlijke uitspraak geldt in principe enkel \_inter partes (tussen de partijen), wat betekent dat er geen bindend precedentenrecht is, zoals in het Anglo-Amerikaanse recht (\_stare decisis) [29](#page=29).
##### 1.2.1.2 Gezaghebbende rechtsbron
Ondanks dat het geen algemeen bindende rechtsbron is, heeft rechtspraak wel degelijk gezag. Rechters en rechtzoekenden zoeken steun in vastgelegde en gezaghebbende rechtspraak, ook wel "rechtersrecht", "case law" of "judge made law" genoemd [30](#page=30).
* **Vaste rechtspraak:** Omwille van gelijkheid en rechtszekerheid streven rechters naar standvastigheid in hun uitspraken, waarbij ze aansluiting zoeken bij eerdere jurisprudentie [31](#page=31).
* **Gezaghebbende rechtspraak:** De hoogste rechtscolleges, zoals het Hof van Cassatie, dragen bij aan rechtsuniformiteit en rechtszekerheid binnen hun rechtsmacht [32](#page=32).
* **Hof van Cassatie:** Beslist over rechtsvragen in privaat-, straf-, sociaal- en fiscaal recht. Het vernietigt vonnissen en arresten bij schending van de motiveringsplicht, de wet of voorgeschreven vormen. Bij vernietiging wordt de zaak verwezen naar een andere rechter, die gebonden is door het cassatiearrest. Het Hof kan ook zijn eigen rechtspraak wijzigen, wat het dan zal aangeven [32](#page=32) [33](#page=33).
* **Raad van State:** Treedt op als cassatierechter tegen uitspraken van administratieve rechtscolleges [33](#page=33). Arresten van deze hogere rechtscolleges vormen een gezaghebbende bron voor rechtsregels. Constante jurisprudentie van lagere rechters wordt onder omstandigheden ook als rechtsbron aanvaard [33](#page=33).
##### 1.2.1.3 Bindende rechtsbron
In specifieke gevallen kan een uitspraak van de ene rechter de andere verbinden:
* **Gezag van gewijsde:** Een uitspraak bindt de partijen in hetzelfde geschil (\_inter partes). In het strafrecht kan dit zelfs \_erga omnes (tegenover allen) werken [34](#page=34).
* Na cassatie is de verwezen rechter gebonden door het arrest van het Hof van Cassatie [34](#page=34).
* Wanneer een rechter een prejudiciële vraag stelt aan het Grondwettelijk Hof, Benelux Gerechtshof of het Hof van Justitie van de EU, is hij gebonden door het antwoord [34](#page=34).
* Vernietigingsarresten van het Grondwettelijk Hof en de Raad van State hebben eveneens bindende werking [34](#page=34).
#### 1.2.2 De nationale rechtscolleges
Het Belgische rechtssysteem kent een complexe organisatie van nationale rechtscolleges, ingedeeld naar het type geschil dat zij behandelen.
##### 1.2.2.1 Het subjectieve contentieux
Dit omvat geschilbeslechtingsmechanismen gericht op het vaststellen van subjectieve rechten en plichten van rechtssubjecten, evenals rechtsherstel bij aantasting van deze rechten [36](#page=36).
* **Subjectieve rechten:**
* **Burgerlijke subjectieve rechten:** De geschilbeslechting is exclusief de bevoegdheid van de rechterlijke macht (art. 144 Gw.) [37](#page=37).
* **Politieke subjectieve rechten:** De geschilbeslechting is bevoegd voor de rechterlijke macht, tenzij de wetgever een administratief rechtscollege opricht (art. 145 Gw.) [37](#page=37).
* **Onderscheid burgerlijke en politieke rechten:**
* **Organiek criterium:** Beslechting door een administratief rechtscollege, zoals opgedragen door de wetgever [38](#page=38).
* **Materieel criterium:** Wanneer de overheid optreedt in een functie die nauw verband houdt met de prerogatieven van het openbaar gezag, zoals kiesrecht, benoeming in openbare functie, militaire verplichtingen, belastingen en verblijfsrecht [38](#page=38).
##### 1.2.2.2 De rechterlijke macht
De rechterlijke macht is georganiseerd volgens Titel III van de Grondwet en behandelt geschillen over burgerlijke subjectieve rechten en politieke subjectieve rechten waarvoor geen administratief rechtscollege is ingesteld. De organisatie en bevoegdheid zijn verder uitgewerkt in het Gerechtelijk Wetboek en het Wetboek van strafvordering [39](#page=39) [40](#page=40) [42](#page=42).
* **Structuur:** De rechtscolleges zijn piramidaal opgebouwd. Sinds 2013 is er een schaalvergroting met een vermindering van het aantal gerechtelijke arrondissementen en kantons [40](#page=40) [43](#page=43).
* **Rechtscolleges (met territoriale indeling):**
* **Vredegerechten:** Opgericht per kanton (162 kantons) [43](#page=43) [45](#page=45).
* **Politierechtbanken:** Opgericht per gerechtelijk arrondissement (15 rechtbanken) [43](#page=43) [47](#page=47).
* **Rechtbanken van eerste aanleg:** Opgericht per gerechtelijk arrondissement (13 rechtbanken) [43](#page=43) [48](#page=48).
* **Rechtbanken van koophandel (nu Ondernemingsrechtbanken):** Opgericht op niveau van 4 rechtsgebieden + 5 (9 ondernemingsrechtbanken) [43](#page=43) [50](#page=50).
* **Arbeidsrechtbanken:** Opgericht op niveau van 4 rechtsgebieden + 5 (9 arbeidsrechtbanken) [43](#page=43) [51](#page=51).
* **Hoven van beroep:** 5 hoven, één per rechtsgebied [43](#page=43) [52](#page=52).
* **Arbeidshoven:** 5 hoven, één per rechtsgebied [43](#page=43) [52](#page=52).
* **Hoven van Assisen:** 11 hoven, één per provincie plus Brussel [43](#page=43) [53](#page=53).
* **Hof van Cassatie:** Het hoogste rechtscollege in België, met rechtsmacht over privaat-, straf-, sociaal- en fiscaal recht [32](#page=32).
##### 1.2.2.3 Administratieve of bestuurlijke rechtscolleges
Deze rechtscolleges, die buiten de rechterlijke macht vallen, behandelen geschillen over politieke subjectieve rechten, waarvoor de wetgever ze heeft opgericht. Voorbeelden zijn de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen, de Raad voor Verkiezingsbetwistingen, en de Raad voor Vergunningsbetwistingen. Cassatieberoep kan bij de Raad van State, tenzij de wetgever het Hof van Cassatie aanwijst [54](#page=54).
##### 1.2.2.4 Het objectieve contentieux
Dit omvat geschilbeslechtingsmechanismen die gericht zijn op het uitspreken over het objectieve recht in abstracto, zonder beslechting van een concreet geschil over subjectieve rechten. Het beoordeelt de (grond)wettigheid van wetten en overheidshandelingen, met als sanctie vernietiging of ongrondwettigverklaring [55](#page=55).
* **Het Grondwettelijk Hof:** Toetst formele wetten, decreten en ordonnanties aan de bevoegdheidsverdeling, de rechten en vrijheden van Titel II van de Grondwet, en specifieke artikelen. Rechtsingang geschiedt via een beroep tot vernietiging of een prejudiciële vraag van lagere rechters [56](#page=56).
* **Raad van State, afdeling bestuursrechtspraak:** Is de algemene bestuursrechter in het kader van het objectieve contentieux over legaliteit. Het toetst eenzijdige uitvoerbare bestuurshandelingen aan hogere rechtsnormen. Rechtsingang is via een beroep tot vernietiging, met mogelijkheid tot schorsing en schadevergoeding [57](#page=57).
* **Attributieconflicten:** Geschillen waarbij zowel de burgerlijke rechter als de Raad van State zich bevoegd of onbevoegd verklaren, worden uiteindelijk beslecht door het Hof van Cassatie [59](#page=59).
#### 1.2.3 De internationale rechtscolleges
Internationale rechtscolleges spelen een steeds belangrijkere rol in het rechtssysteem, mede door de toenemende supranationale en internationale rechtsordes.
##### 1.2.3.1 Benelux Gerechtshof
Gevestigd in Brussel, beantwoordt dit hof prejudiciële vragen over de interpretatie van de eenvormige Benelux-wetten [61](#page=61).
##### 1.2.3.2 Hof van Justitie van de Europese Unie
Gevestigd in Luxemburg, bestaat het uit het Hof van Justitie en het Gerecht. Het beslecht geschillen tussen instellingen, tussen de Unie en lidstaten, tussen lidstaten onderling, en biedt rechtsbescherming aan natuurlijke en rechtspersonen, vaak via prejudiciële vragen van nationale rechters over de interpretatie van het Unierecht [62](#page=62).
##### 1.2.3.3 Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM)
Gevestigd in Straatsburg, behandelt het individuele klachten na uitputting van nationale rechtsmiddelen. Hogere rechtscolleges kunnen ook advies vragen aan het EHRM [63](#page=63).
##### 1.2.3.4 Internationaal Gerechtshof (ICJ)
Gevestigd in Den Haag, is dit orgaan van de VN bevoegd voor geschillen tussen staten in het kader van internationaal publiekrecht, mits de rechtsmacht wordt aanvaard. Het heeft ook een adviesbevoegdheid [64](#page=64).
##### 1.2.3.5 Internationaal Strafhof (ICC)
Gevestigd in Den Haag, is het ICC een onafhankelijke organisatie die complementair is aan nationale strafgerechten. Het is bevoegd voor genocide, misdaden tegen de mensheid, oorlogsmisdaden en misdaden van agressie, zoals gedefinieerd in het Statuut van Rome. De rechtsmacht geldt over staten die partij zijn bij het Statuut, of wanneer de daden zijn gepleegd op het grondgebied van of door onderdanen van een verdragsstaat, of een staat die de rechtsmacht van het ICC heeft aanvaard [65](#page=65) [67](#page=67) [68](#page=68) [69](#page=69) [70](#page=70) [71](#page=71) [72](#page=72).
* * *
# Rechtspraak: rechtstoepassing versus rechtsvorming
Dit deelonderwerp onderzoekt de dualiteit van rechtspraak als zowel toepassing van bestaande regels als schepping van nieuw recht, inclusief de verschillende interpretatiemethoden en de rol van open normen [4](#page=4).
### 2.1 Situering van de rechtspraak
Rechtspraak situeert zich in de context van een geschil dat leidt tot een geding, waar de rechter een beslissing neemt. Een geding omvat zowel de procesrechtelijke verhouding tussen partijen en de rechter, als het procesrechtelijk gedrag, oftewel het geheel van proceshandelingen. De rechterlijke beslissing is een rechtshandeling die de rechten van twistende partijen vaststelt. Rechtbanken spreken vonnissen uit, terwijl hoven en raden arresten vellen. Een beschikking is een beslissing die wordt genomen alvorens recht te doen, bijvoorbeeld over procedurele kwesties of kort gedingen [4](#page=4).
### 2.2 Rechtstoepassing
Rechtstoepassing verwijst naar het toepassen van bestaande rechtsregels op concrete feiten. Dit proces volgt typisch een denkmodel dat gebaseerd is op deductie en het syllogisme. Het syllogisme bestaat uit [5](#page=5):
* Een maior-premisse (universele premisse) [5](#page=5).
* Een minor-premisse (particuliere premisse) [5](#page=5).
* Een formeel logisch geldige conclusie [5](#page=5).
> **Voorbeeld:**
>
> * Maior-premisse: “Ieder die een diefstal pleegt wordt gestraft met een gevangenisstraf.” [5](#page=5).
>
> * Minor-premisse: “Danny Ocean heeft een diefstal gepleegd.” [5](#page=5).
>
> * Conclusie: “Danny Ocean wordt gestraft met een gevangenisstraf.” [5](#page=5).
>
Dit toepassingsdenken past binnen de visie van de strikte scheiding der machten zoals die in de 18e en 19e eeuw heerste. In die periode werd de vorming van het recht beschouwd als uitsluitend de taak van de wetgevende macht. Dit legistische ideaal, geassocieerd met de Exegetische School, ging uit van op rede gebaseerde wetboeken met duidelijke teksten die rechters enkel dienden toe te passen zonder wijziging. Het principe was dat iets wettig of onwettig was, vergelijkbaar met natuurwetten. Echter, de voortdurende ontwikkeling van mens en samenleving leidde ertoe dat vele realiteiten aan de "macht der gewoonte, aan de discussie tussen de geleerden, aan het oordeel van de rechters" werden overgelaten, zoals door Portalis werd opgemerkt [6](#page=6).
### 2.3 Rechtsvorming
In de praktijk maken en vormen rechters het recht, zowel bij de vaststelling van de feiten (de minor-premisse) als bij de vaststelling van de toepasselijke rechtsregel (de maior-premisse) [7](#page=7).
#### 2.3.1 Rechtsvorming bij de feitenvaststelling (de minor)
De rechter is bij de feitenvaststelling primair geïnteresseerd in de rechtsfeiten die relevant zijn voor de toepassing van een rechtsregel. De rechtsregel en de rechtsfeiten fungeren als aanknopingspunten voor deze vaststelling. De feitenvaststelling wordt mede beïnvloed door bewijsregels, zoals geschriften, getuigenissen en vermoedens. Dit proces veronderstelt reeds dat de rechter een idee heeft over de toe te passen regel(s) en de feiten in juridische zin kwalificeert op basis daarvan [8](#page=8).
#### 2.3.2 Rechtsvorming bij de vaststelling van de toepasselijke rechtsregel (de maior)
Rechtsvorming doet zich voor wanneer de rechter bij de vaststelling van de toepasselijke rechtsregel geconfronteerd wordt met situaties waarin:
* De rechtsregel voor meerdere interpretaties vatbaar is [9](#page=9).
* De rechtsregel een open norm bevat [9](#page=9).
* De regelgeving een leemte of antinomie (tegenstrijdigheid) vertoont [9](#page=9).
##### 2.3.2.1 Interpretatie
Elke wet vereist interpretatie. De betekenis van een wetsartikel kan immers ambigu zijn [10](#page=10).
> **Voorbeeld:** Het verbodsbord "Voertuigen verboden" in een openbaar park. Hoewel het intuïtief lijkt dat auto's hiermee worden bedoeld, rijst de vraag wat met fietsen, steps, rolschaatsen, skateboards, kinderwagens of rolstoelen gebeurt. Hierbij kan men kijken naar de letterlijke betekenis, het beleid achter de regel, of de culturele context [10](#page=10).
De doctrine \_interpretatio cessat in claris stelt dat een duidelijke wettekst geen interpretatie behoeft. Het idee hierachter is dat de bedoeling van de wetgever direct begrepen kan worden zonder verdere analyse. Dit gaat uit van een \_prima facie betekenis, maar in de praktijk leidt de lezing van een regel zelden tot slechts één enkele betekenis [11](#page=11).
> **Voorbeeld:** De indexering van huurcontracten voor de hoofdverblijfplaats op basis van inschrijving in het bevolkingsregister [11](#page=11).
De \_interpretatio cessat in claris-leer gaat in tegen de inzichten uit de taalwetenschap, die onderscheid maakt tussen zender- en ontvangerbetekenis. Wittgenstein benadrukte de meervoudigheid van taalgebruik en het concept van taalspelen. Hoewel het een pragmatische regel kan zijn om de bedoeling van de wetgever niet verder te onderzoeken, kan de intentie van de wetgever niet worden ingeroepen tegen een klare en duidelijke wettekst, uit het oogpunt van kenbaarheid en rechtszekerheid [12](#page=12).
Er bestaat geen unieke, bindende interpretatiemethode. Partijen zullen de rechter proberen te overtuigen van de voor hen gunstige interpretatie [13](#page=13).
**Verschillende interpretatiemethoden:**
* **Grammaticale interpretatie:** Deze methode kijkt naar de betekenis van woorden (vergelijkbaar met een woordenboek) en zinsconstructies. Indien een term niet door de wetgever is gedefinieerd, dient de gebruikelijke betekenis te worden gehanteerd, tenzij de wetgever bewust hiervan is afgeweken. Deze methode wordt vaak toegepast in de eerste artikelen van wetten om begrippen te verduidelijken [14](#page=14).
* **Wetshistorische interpretatie:** Deze methode onderzoekt de betekenis die de historische wetgever aan de wet gaf. Dit gebeurt door de parlementaire voorbereiding na te gaan, zoals de memorie van toelichting of commissieverslagen, om de oorspronkelijke bedoeling van de auteur te achterhalen. De historische wil van de wetgever kan hierbij doorslaggevend zijn [15](#page=15).
* **Problemen bij wetshistorische interpretatie:** Er is niet één unieke wetgever, wat het bepalen van het gewicht van elke bijdrage bemoeilijkt. Het taalkundig vatten van taalgebruik van eeuwen geleden kan problematisch zijn. Verder kan een focus op het verleden problematisch zijn wanneer omstandigheden sindsdien zijn gewijzigd. Bijvoorbeeld, de interpretatie van zedenschennis in het Strafwetboek van 1867 verschilt van de huidige opvattingen. Dit doet denken aan het 'originalisme' in de Verenigde Staten bij de interpretatie van de federale Constitutie [16](#page=16).
* **Teleologische methode:** Hierbij wordt de wet geïnterpreteerd vanuit het doel (τέλος/telos) van de wetgever, met oog voor maatschappelijke ontwikkelingen. Men vraagt zich af hoe de wetgever de wet vandaag zou formuleren en interpreteren, rekening houdend met de huidige opvattingen. Dit maakt een evolutieve interpretatie mogelijk [17](#page=17).
* **Voorbeeld:** De term "echtgenote" in een oude wettekst over socialezekerheidsuitkeringen kan evolueren om ook de "echtgenoot" of "partner" te omvatten [17](#page=17).
* **Nadeel:** Een frequent wijzigende evolutieve interpretatie kan de rechtszekerheid in het gedrang brengen [17](#page=17).
* **Systematische methode:** Deze methode plaatst de wettekst in het geheel van het rechtssysteem. De wettekst wordt ingepast in de samenhangende wetgeving binnen een rechtsorde die een eenheid vormt. Dit houdt in dat rechtsbegrippen binnen dezelfde rechtstak dezelfde betekenis moeten hebben. Uitzonderingen worden restrictief geïnterpreteerd. Argumenten \_a fortiori of \_a contrario kunnen hierbij gebruikt worden [18](#page=18).
* **Analogie methode:** Hierbij wordt een algemeen achterliggend beginsel per analogie toegepast. Een wettekst wordt toegepast op een geval dat niet expliciet in die tekst is voorzien, omdat dit geval op essentiële punten overeenkomt met de gevallen die wél expliciet besloten liggen in de wettekst. Deze methode is uitermate geschikt om leemten in het recht op te vullen [19](#page=19).
* **Voorbeeld:** De regeling voor het overlijden van de koning (art. 90 Gw) werd analoog toegepast bij de afwezigheid van de Koning tijdens WO II [19](#page=19).
##### 2.3.2.2 Open normen
Soms gebruikt de wetgever open normen zonder scherp afgebakende inhoud. Deze verlenen de rechter een ruime discretionaire bevoegdheid, zodat het recht gelijke tred kan houden met voortschrijdende maatschappelijke ontwikkelingen [20](#page=20).
* **Voorbeeld:** "Onherstelbare ontwrichting van het huwelijk" als echtscheidingsgrond, in plaats van specifieke gronden zoals overspel of geweld [20](#page=20).
* Ook rechters creëren soms open normen, zoals de algemene zorgvuldigheidsnorm in het foutbegrip van artikel 1382 oud BW (nu art. 6.6, § 2 BW) [20](#page=20). De rechter moet ervoor waken dat zijn uitspraak door de meerderheid van de rechtsonderhorigen als rechtvaardig wordt beschouwd [20](#page=20).
##### 2.3.2.3 Leemten en antinomieën
Regelgeving kan leemten of tegenstrijdigheden (antinomieën) bevatten [21](#page=21).
* **Franse periode:** In 1790 bestond het \_référé législatif, waarbij de rechter de wetgever om uitleg moest vragen. Dit werd afgeschaft met de Code Napoléon, waarna de rechter verplicht werd recht te spreken [21](#page=21).
* Artikel 5 Ger.W. verbiedt rechtsweigering "wanneer de rechter weigert recht te spreken onder enig voorwendsel, zelfs van het stilzwijgen, de duisterheid of de onvolledigheid van de wet." [21](#page=21).
* **Sanctie:** In het geval van rechtsweigering kan de rechter persoonlijk aansprakelijk worden gesteld via een buitengewoon rechtsmiddel (verhaal op de rechter, art. 1140, 4° Ger.W.) [21](#page=21).
* * *
# De autonomie van de rechter
Dit onderwerp onderzoekt de mate van onafhankelijkheid en invloed die rechters hebben bij het nemen van beslissingen, inclusief de discussie over relatieve, gemaskerde en potentieel gevaarlijke autonomie.
### 3.1 Relatieve autonomie
De rechterlijke beslissing verkrijgt een zelfstandige betekenis wanneer sprake is van interpreteerbare normen, open normen, antinomieën (conflicterende normen) of leemten in de wet. In deze gevallen wordt rechtspraak beschouwd als een belangrijke rechtsbron, omdat het geldende recht niet uitsluitend uit regelgeving kan worden afgeleid. De wet vertegenwoordigt de potentie van het recht, terwijl de uitspraak van de rechter de verwerkelijking ervan is [23](#page=23).
De autonomie van de rechter is echter "relatief", wat betekent dat deze in verhouding staat tot de formulering van de wet. De rechterlijke autonomie is dus niet onbeperkt. Bovendien kan de wetgever corrigerend optreden door de wet te wijzigen of een interpretatieve wet uit te vaardigen [23](#page=23).
### 3.2 Gemaskeerde autonomie
Gemaskeerde autonomie treedt op wanneer de rechter tracht om zoveel mogelijk wettelijke argumenten te gebruiken om zijn beslissing te onderbouwen. Dit gebeurt onder meer door de toepassing van interpretatiemethoden, waarbij de keuze voor een specifieke methode als logisch wordt gepresenteerd. Deze aanpak vergroot de legitimiteit van de rechterlijke uitspraak [24](#page=24).
Echter, deze methode maskeert de werkelijke redenen achter de keuze voor een bepaalde interpretatie. De beknopte motivering van rechterlijke uitspraken laat vaak niet toe om de dieperliggende redenen te achterhalen. Dit staat in contrast met de Common Law-traditie, waar rechters meer trachten om de rechtsonderhorige te overtuigen. Volgens de traditionele doctrine is gemaskeerde autonomie niet problematisch. Rechtspraak wordt dan beschouwd als declaratoir (het verklaart wat het recht is) en niet constitutief (het creëert het recht niet) [24](#page=24).
> **Tip:** Wees kritisch op de motivering van rechterlijke uitspraken. Probeer te achterhalen of de gekozen interpretatie werkelijk de enige logische is, of dat er onderliggende redenen zijn die niet expliciet worden vermeld.
### 3.3 Gevaarlijke autonomie?
Het gebruik van open normen vereist dat de rechter waarden en normen inroept. Dit brengt de rechter tot een afweging die vergelijkbaar is met beleidsmatige overwegingen van de wetgevende en uitvoerende macht. Het "beleid" van de rechter kan hierdoor politieke gevolgen hebben [25](#page=25).
Een belangrijk punt van zorg is dat de rechter niet over democratische legitimiteit beschikt. Dit leidt tot het gevaar van een \_gouvernement des juges (heerschappij van rechters), zoals geschetst door Edouard Lambert in 1921. Er bestaat ook een gevaar dat het aanzien van de onafhankelijke rechter wordt geschaad [25](#page=25).
Vanuit een rechtstheoretisch kader kan de "chain novel" of kettingroman-analogie van Ronald Dworkin worden gehanteerd. Deze analogie stelt dat rechtspraak zowel interpretatie als creatie inhoudt, waarbij de rechter moet streven naar "fit and justify" (passendheid en rechtvaardiging) en rekening houden met "principles" (beginselen) [25](#page=25).
De wetgever kan de wetgeving steeds aanpassen, maar dit wordt bemoeilijkt wanneer het gaat om de interpretatie van normen uit de Grondwet of internationale verdragen, zoals het Unierecht of het EVRM. In dergelijke gevallen kan de vraag naar een volksberoep of een vergelijkbare controlemechanisme (zoals sectie 33 van de Charter of Rights and Freedoms in Canada) relevanter worden. Een voorbeeld hiervan is de zaak \_Ford v Québec (AG) [26](#page=26).
> **Voorbeeld:** Wanneer een rechter een open norm zoals "goed nabuurschap" interpreteert in een geschil over burenhinder, moet hij mogelijk waarden afwegen die ook relevant zijn voor de wetgever bij het opstellen van dergelijke normen. Dit kan leiden tot een uitspraak met beleidsmatige implicaties, zonder dat de rechter daarvoor direct democratisch is gelegitimeerd.
* * *
# Nationale rechtscolleges en hun organisatie
Dit onderwerp beschrijft de structuur en bevoegdheden van de diverse nationale rechterlijke en administratieve rechtscolleges in België, onderverdeeld in subjectief en objectief contentieux.
### 4.1 Het subjectieve contentieux
Het subjectieve contentieux betreft geschilbeslechtingsmechanismen die gericht zijn op de vaststelling van subjectieve rechten van een rechtssubject en op rechtsherstel van een aangetast subjectief recht. Een subjectief recht is een aanspraak die ontleend wordt aan een regel van het objectieve recht op het doen, laten of geven van iets, wat een juridische verplichting inhoudt. Een subjectieve plicht is een verplichting tot (onthouden van een bepaald) gedrag [36](#page=36).
#### 4.1.1 Burgerlijke en politieke subjectieve rechten
Volgens artikel 144 van de Grondwet (Gw.) is de beslechting van geschillen over burgerlijke subjectieve rechten de uitsluitende bevoegdheid van de rechterlijke macht, bestaande uit rechtscolleges die de Grondwet zelf instelt. Voor politieke subjectieve rechten, zoals gedefinieerd in artikel 145 Gw., is de rechterlijke macht bevoegd, tenzij de wetgever daartoe een administratief rechtscollege opricht [37](#page=37).
Het onderscheid tussen burgerlijke en politieke rechten kan gemaakt worden aan de hand van twee theorieën: het organieke criterium en het materiële criterium [38](#page=38).
* **Organiek criterium:** Dit criterium kijkt naar de bevoegdheid die door de wetgever aan een administratief rechtscollege wordt opgedragen [38](#page=38).
* **Materieel criterium:** Dit criterium is van toepassing wanneer de overheid optreedt in de uitoefening van een functie die nauw verbonden is met de prerogatieven van het openbaar gezag van de Staat. Voorbeelden hiervan zijn kiesrecht, benoeming in een openbare functie, militaire verplichtingen, belastingen en verblijfsrecht. Het Arbitragehof (nu Grondwettelijk Hof) heeft in een arrest uit 1997 geoordeeld dat de overheid, wanneer zij optreedt in een functie die zo nauw verbonden is met de prerogatieven van het openbaar gezag, buiten de werkingssfeer van gedingen van burgerlijke aard valt in de zin van artikel 144 Gw. [38](#page=38).
#### 4.1.2 De rechterlijke macht
De rechterlijke macht is belast met de rechtsmacht voor geschillen over burgerlijke subjectieve rechten en politieke subjectieve rechten waarvoor de wetgever geen administratief rechtscollege heeft ingesteld. In oorlogstijd vallen ook militaire gerechten en het Militair Gerechtshof onder deze bevoegdheid [39](#page=39).
De organisatie, samenstelling, bevoegdheid (materieel en territoriaal) en rechtspleging van de rechterlijke macht zijn verder uitgewerkt in de wet, met name in het Gerechtelijk Wetboek en het Wetboek van strafvordering (#page=40,42). De rechtscolleges zijn piramidaal opgebouwd [40](#page=40) [42](#page=42).
**Organisatie en Territoriale Indeling (sinds 2013)** [43](#page=43).
Voor 2013 viel de geografische indeling van de rechtscolleges samen met de territoria. Sinds 2013 is er een schaalvergroting doorgevoerd [43](#page=43).
* **Kanton:** Er zijn 162 gerechtelijke kantons, waarin vredegerechten zijn gevestigd (#page=43,45). Er zijn 229 zittingsplaatsen voor de vredegerechten [43](#page=43) [45](#page=45).
* **Gerechtelijk arrondissement:** Er zijn 12 gerechtelijke arrondissementen, die grotendeels overeenkomen met de 10 provincies, aangevuld met Brussel en Eupen (#page=43,46) [43](#page=43) [46](#page=46).
* **Politierechtbanken:** Er zijn 15 politierechtbanken, één per arrondissement en vier in Brussel (Brussel-F, Brussel-NL, Halle, Vilvoorde) (#page=44,47). Elke politierechtbank kan meerdere afdelingen hebben, zoals in Antwerpen (Antwerpen, Mechelen, Turnhout) [44](#page=44) [47](#page=47).
* **Rechtbanken van eerste aanleg:** Er zijn 13 rechtbanken van eerste aanleg, één per arrondissement en twee in Brussel (Brussel-F, Brussel-NL) (#page=44,48). Ook deze rechtbanken kunnen meerdere afdelingen hebben, bijvoorbeeld in Antwerpen (Antwerpen, Mechelen, Turnhout) en Oost-Vlaanderen (Dendermonde, Gent, Oudenaarde) [44](#page=44) [48](#page=48).
* **Rechtsgebied:** Er zijn 5 rechtsgebieden: Antwerpen, Bergen, Brussel, Gent en Luik (#page=44,49) [44](#page=44) [49](#page=49).
* **Ondernemingsrechtbanken:** Er zijn 9 ondernemingsrechtbanken, gevestigd op het niveau van 4 rechtsgebieden plus 5: Antwerpen, Brussel-F, Brussel-N, Eupen, Gent, Henegouwen, Leuven, Luik, Waals-Brabant (#page=44,50) [44](#page=44) [50](#page=50).
* **Arbeidsrechtbanken:** Er zijn 9 arbeidsrechtbanken, ook op het niveau van 4 rechtsgebieden plus 5: Antwerpen, Brussel-F, Brussel-N, Eupen, Gent, Henegouwen, Leuven, Luik, Waals-Brabant (#page=44,51) [44](#page=44) [51](#page=51).
* **Hoven van beroep en Arbeidshoven:** Er zijn 5 hoven van beroep en 5 arbeidshoven, telkens één per rechtsgebied (#page=44,52) [44](#page=44) [52](#page=52).
* **Provincie:** Er zijn hoven van assisen, één per provincie plus Brussel, wat neerkomt op 11 hoven in totaal (#page=44,53) [44](#page=44) [53](#page=53).
> **Tip:** De schaalvergroting sinds 2013 heeft geleid tot grotere mobiliteit en beheersautonomie van de rechtscolleges, maar de traditionele territoriale indeling is niet meer volledig leidend voor de aanwezigheid van alle rechtbanken [43](#page=43).
#### 4.1.3 Administratieve of bestuurlijke rechtscolleges
Deze rechtscolleges zijn bevoegd voor de beslechting van geschillen over politieke subjectieve rechten en vallen buiten de rechterlijke macht (#page=37,54). Ze zijn zowel op federaal niveau als op niveau van gemeenschappen en gewesten ingesteld. Voorbeelden hiervan zijn de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen, de Raad voor Verkiezingsbetwistingen (Vlaanderen), de Raad voor Vergunningsbetwistingen (Vlaanderen), het Handhavingscollege (Vlaanderen) en de Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbetwistingen (Vlaanderen). Deze colleges hebben geen uniforme structuur of procedures; in Vlaanderen wordt bijstand verleend door DBRC. Een cassatieberoep tegen hun beslissingen kan ingesteld worden bij de Raad van State, tenzij de wetgever het Hof van Cassatie aanduidt [37](#page=37) [54](#page=54).
### 4.2 Het objectieve contentieux
Het objectieve contentieux betreft geschilbeslechtingsmechanismen die gericht zijn op de uitspraak over het objectieve recht in abstracto, zonder beslechting van een concreet geschil over subjectieve rechten. Het beoordeelt de (grond)wettigheid van wetten en overheidshandelingen, met als sanctie vernietiging of ongrondwettigverklaring. De regeling hiervan is deels in de Grondwet (art. 142 Gw. voor het Grondwettelijk Hof, art. 160 Gw. voor de Raad van State) en deels in de wet vastgelegd [55](#page=55).
#### 4.2.1 Het Grondwettelijk Hof
Het Grondwettelijk Hof, erkend in artikel 142 Gw. en verder geregeld in de bijzondere wet op het Grondwettelijk Hof toetst formele wetten, decreten en ordonnanties aan [56](#page=56):
* De bevoegdheidsverdeling in de Grondwet en bijzondere wetten [56](#page=56).
* De rechten en vrijheden in Titel II van de Grondwet [56](#page=56).
* Specifieke artikelen van de Grondwet zoals art. 143, § 1; 170; 172; en 191 Gw. [56](#page=56).
De rechtsingang bij het Grondwettelijk Hof kan via een beroep tot vernietiging, eventueel met een vordering tot schorsing, of via een prejudiciële vraag die rechtscolleges stellen over de grondwettigheid van wetten, decreten en ordonnanties die zij moeten toepassen [56](#page=56).
#### 4.2.2 De Raad van State, afdeling bestuursrechtspraak
De Raad van State, opgericht als "afdeling administratie" in 1946 en in 2007 hernoemd, fungeert als cassatierechter ten aanzien van administratieve rechtscolleges. Het is de algemene bestuursrechter in het kader van het objectieve contentieux over legaliteit. De Raad van State toetst eenzijdige uitvoerbare bestuurshandelingen van bestuurlijke overheden (verordeningen en beschikkingen) aan hogere rechtsnormen. Dit omvat legaliteitstoezicht op machtsoverschrijding, machtsafwending en schending van vormvereisten die op straffe van nietigheid voorgeschreven zijn. De rechtsingang gebeurt via een beroep tot vernietiging, eventueel met een vordering tot schorsing bij spoedeisendheid. Daarnaast kan een vordering tot schadevergoeding ingesteld worden ter herstel na een vernietiging (una via selecta) [57](#page=57).
#### 4.2.3 Andere administratieve rechtscolleges in het objectieve contentieux
Ook andere administratieve rechtscolleges kunnen belast zijn met delen van het objectieve contentieux, wanneer er geen politieke subjectieve rechten in het geding zijn [58](#page=58).
#### 4.2.4 Attributieconflicten
Attributieconflicten ontstaan wanneer zowel de burgerlijke rechter als de Raad van State zich bevoegd of onbevoegd verklaren om van een geschil kennis te nemen. De uiteindelijke beslechting van deze conflicten berust bij het Hof van Cassatie, zoals bepaald in artikel 158 Gw.. Een cassatieberoep is mogelijk tegen vonnissen en arresten van de gewone rechtbanken, alsook tegen arresten van de Raad van State waarin de afdeling bestuursrechtspraak zich uitspreekt over de bevoegdheid van de Raad dan wel de gewone rechtbanken [59](#page=59).
* * *
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
* Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
* Let op formules en belangrijke definities
* Oefen met de voorbeelden in elke sectie
* Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Objectieve recht | Het geheel van rechtsregels dat de gedragingen van de mens in de samenleving regelt, en dat afdwingbaar is door de overheid. Het onderscheidt zich van het subjectieve recht. |
| Subjectieve recht | Een aanspraak die een rechtssubject ontleent aan een regel van het objectieve recht, met betrekking tot het doen, laten of geven van iets. Dit omvat zowel rechten als plichten. |
| Rechtspraak | De verzameling van rechterlijke beslissingen, die de interpretatie en toepassing van rechtsregels door rechtbanken en hoven omvat. Het is een belangrijke bron van het recht. |
| Rechtstoepassing | Het proces waarbij een rechter bestaande rechtsregels toepast op concrete feiten om een geschil te beslechten. Dit is de meer passieve rol van de rechter. |
| Rechtsvorming | Het proces waarbij de rechter, door middel van interpretatie en de toepassing van open normen, bijdraagt aan de ontwikkeling en het creëren van recht. Dit is de actievere rol van de rechter. |
| Syllogisme | Een redenering die bestaat uit een algemene premisse (maior), een specifieke premisse (minor) en een conclusie die logisch volgt uit de premissen. Vaak gebruikt in de rechtstoepassing. |
| Legisme | Een rechtsfilosofische stroming die ervan uitgaat dat de wet de enige bron van recht is en dat rechters de wet slechts dienen toe te passen zonder deze te interpreteren of aan te vullen. |
| Interpretatie | Het proces van het vaststellen van de betekenis van een rechtsregel, vooral wanneer de tekst ondubbelzinnig is of verschillende interpretaties toelaat. |
| Grammaticale interpretatie | Een interpretatiemethode die zich richt op de letterlijke betekenis van woorden en zinsconstructies in een wettekst, gebruikmakend van de gebruikelijke betekenis van termen. |
| Wetshistorische interpretatie | Een interpretatiemethode die de betekenis van een wet probeert te achterhalen door de parlementaire voorbereiding en de oorspronkelijke bedoeling van de wetgever te bestuderen. |
| Teleologische methode | Een interpretatiemethode die een wet interpreteert in het licht van het doel dat de wetgever ermee beoogde, rekening houdend met de huidige maatschappelijke context en ontwikkelingen. |
| Systematische methode | Een interpretatiemethode die een wettekst beschouwt binnen het bredere geheel van het rechtssysteem, waarbij de samenhang met andere wetgeving en rechtsbegrippen centraal staat. |
| Analogie | Een redeneervorm waarbij een rechtsregel die van toepassing is op een bepaald geval, ook wordt toegepast op een ander geval dat er in wezenlijke opzichten op lijkt, ook al is dat laatste geval niet expliciet in de wet geregeld. |
| Open norm | Een rechtsregel waarvan de inhoud niet scherp is afgebakend en die de rechter een zekere beoordelingsruimte toekent om de regel toe te passen op specifieke omstandigheden en rekening te houden met maatschappelijke ontwikkelingen. |
| Leemte (in de wet) | Een situatie waarin de wet geen specifieke regeling bevat voor een bepaald geval, hoewel een dergelijke regeling wel wenselijk of noodzakelijk is. |
| Antinomie | Een situatie waarin twee of meer rechtsregels tegenstrijdig zijn en niet tegelijkertijd kunnen worden toegepast. |
| Autonomie van de rechter | De mate waarin de rechter onafhankelijk is in zijn besluitvorming en de vrijheid heeft om recht te interpreteren en te vormen, buiten de strikte richtlijnen van de wet. |
| Trias politica | Het principe van de scheiding der machten, waarbij de wetgevende, uitvoerende en rechterlijke machten gescheiden zijn om machtsmisbruik te voorkomen. |
| Algemeen verbindende beschikking | Een beslissing die niet alleen geldt voor de direct betrokken partijen, maar ook voor een bredere groep mensen of de gehele samenleving. Rechters mogen geen algemeen verbindende beschikkingen nemen. |
| Bindend precedent | Een rechterlijke uitspraak die als bindende rechtsregel wordt beschouwd voor toekomstige, vergelijkbare zaken. Dit principe is kenmerkend voor het common law-systeem. |
| Gezaghebbende rechtsbron | Een bron van recht die sterk gezag heeft en door andere rechtbanken en rechtszoekenden wordt gevolgd, ook al is deze niet formeel bindend. |
| Subjectief contentieux | Rechtszaken die gericht zijn op de beslechting van concrete geschillen over subjectieve rechten en plichten van individuele rechtssubjecten. |
| Objectief contentieux | Rechtszaken die gericht zijn op de beoordeling van de (grond)wettigheid van wetten en overheidsbeslissingen, zonder dat er een direct geschil over subjectieve rechten aan ten grondslag ligt. |
| Grondwettelijk Hof | Een rechterlijk orgaan dat belast is met het toetsen van wetten, decreten en ordonnanties aan de Grondwet, met name wat betreft bevoegdheidsverdelingen en de fundamentele rechten en vrijheden. |
| Raad van State (afdeling bestuursrechtspraak) | De hoogste administratieve rechtbank die toeziet op de legaliteit van bestuurshandelingen en fungeert als cassatierechter voor lagere administratieve rechtscolleges. |
| Internationaal Gerechtshof | Het belangrijkste gerechtelijke orgaan van de Verenigde Naties, dat zich bezighoudt met geschillen tussen staten in het kader van het internationaal publiekrecht. |
| Internationaal Strafhof | Een permanent internationaal gerechtshof dat zich bezighoudt met de vervolging van individuen die beschuldigd worden van de meest ernstige internationale misdrijven, zoals genocide, misdaden tegen de mensheid en oorlogsmisdaden. |
| Genocide | Een internationale misdaad die wordt gekenmerkt door handelingen die zijn gepleegd met de bedoeling een nationale, etnische, godsdienstige of raciale groep geheel of gedeeltelijk te vernietigen. |
| Misdaden tegen de mensheid | Ernstige misdrijven die deel uitmaken van een wijdverbreide of stelselmatige aanval gericht tegen een burgerbevolking, zoals moord, marteling en vervolging. |
| Oorlogsmisdaden | Ernstige schendingen van de wetten en gebruiken die toepasselijk zijn in een internationaal gewapend conflict, zoals opzettelijke aanvallen op burgers of burgerdoelen. |
| Misdaad van agressie | Het plannen, voorbereiden, in gang zetten of uitvoeren van een daad van agressie die een onmiskenbare schending vormt van het Handvest van de Verenigde Naties. |
Cover
HVR deel 1.pdf
Summary
# Het wettelijk stelsel van huwelijksvermogensrecht
Het wettelijk huwelijksvermogensrecht regelt de financiële en vermogensrechtelijke verhoudingen tussen echtgenoten gedurende het huwelijk en bij ontbinding daarvan, tenzij zij anders overeenkomen [1](#page=1).
## 1 Het wettelijk stelsel
### 1.1 Situering van het wettelijk stelsel
Het huwelijksvermogensrecht kent een primair en een secundair stelsel [1](#page=1).
* Het **primair stelsel** omvat de persoonlijke verplichtingen tussen echtgenoten, zoals de getrouwheid en de bijdrage in de lasten van het huwelijk, evenals de bescherming van de gezinswoning [1](#page=1).
* Het **secundair stelsel** regelt de vermogensrechtelijke verhoudingen. Dit kan het **wettelijk stelsel** zijn, dat van toepassing is als er geen huwelijkscontract is opgemaakt, of een **bedongen huwelijksvermogensstelsel** dat wordt vastgelegd bij notariële akte, zowel voor als tijdens het huwelijk. Een huwelijkscontract kan kostbaar zijn, met prijzen die variëren afhankelijk van of het voor of tijdens het huwelijk wordt opgesteld [1](#page=1).
### 1.2 Kwalificatie van de vermogens
Binnen het wettelijk stelsel worden de vermogens van de echtgenoten opgedeeld in:
* **Eigen vermogens (EV) van elke partner**: Hierin bevinden zich goederen die aan de partner persoonlijk toebehoren. Dit omvat goederen die vóór het huwelijk verkregen zijn, of tijdens het huwelijk 'om niet' (bijvoorbeeld door schenking of erfenis) zijn verkregen, alsook goederen die door hun aard eigen zijn [10](#page=10) [1](#page=1) [4](#page=4).
* **Gemeenschappelijk vermogen (GV)**: Dit omvat alle goederen waarvan het eigen karakter niet kan worden bewezen, alsook de goederen die door hun oorsprong of aard gemeenschappelijk zijn. Het gemeenschappelijk vermogen is geen synoniem voor mede-eigendom [13](#page=13) [1](#page=1).
Dit systeem creëert drie afzonderlijke juridische boedels. De bestuursregeling is deels autonoom voor de eigen vermogens en deels gebaseerd op solidariteit voor het gemeenschappelijk vermogen [1](#page=1).
### 1.3 Werking van het wettelijk stelsel
Het kernprincipe is dat "alle goederen waarvan niet bewezen is dat ze eigen zijn, gemeenschappelijk zijn". Dit geldt voor zowel activa als passiva. Er is een verband tussen de baten- en lastenregeling: waar een voordeel is, is er ook een last. Eigen goederen horen bij het eigen vermogen en eigen schulden bij het eigen vermogen, en gemeenschappelijke goederen bij het gemeenschappelijk vermogen en gemeenschappelijke schulden [1](#page=1).
#### 1.3.1 De bewijsregels
De bewijsregels verschillen naargelang de partij tegen wie het bewijs moet worden geleverd:
* **Tussen echtgenoten**: Alle middelen van recht zijn toelaatbaar, inclusief getuigenissen, tenzij beperkt door een huwelijkscontract [2](#page=2).
* **Tegenover derden**: Strengere regels gelden om fraude te voorkomen. Dit omvat [2](#page=2):
* Notariële boedelbeschrijving [2](#page=2).
* Verkrijgende verjaring [2](#page=2).
* Titels met vaste datum (notariële akte, geregistreerde onderhandse akte) [2](#page=2).
* Bescheiden van een openbare dienst (bv. kadaster) [2](#page=2).
* Vermelding in regelmatig gehouden registers of bescheiden (bv. jaarrekeningen, rekeninguittreksels, aangifte nalatenschap). Echter, de origine van de aangewende fondsen moet ook worden aangetoond; een bankrekening op naam van een partner is onvoldoende om het eigen karakter te bewijzen [2](#page=2).
* Een "lijst" van eigen goederen, opgemaakt als annex bij een huwelijkscontract, is geldig als bewijs tussen echtgenoten maar niet tegenstelbaar aan derden [3](#page=3).
> **Tip:** De strenge bewijsregels tegenover derden zijn ingesteld om te voorkomen dat echtgenoten onderling afspraken maken om derden te benadelen [2](#page=2).
#### 1.3.2 De baten (activa)
De baten worden onderverdeeld in baten van de eigen vermogens en baten van het gemeenschappelijk vermogen.
##### 1.3.2.1 Baten van de eigen vermogens
Goederen kunnen eigen zijn door hun oorsprong of door hun aard.
**A. Goederen eigen door hun oorsprong** [3](#page=3):
* **Voorhuwelijkse goederen**: Alles wat een echtgenoot reeds bezat vóór het huwelijk. Ook goederen die door een voorhuwelijkse opschortende of ontbindende voorwaarde verkregen worden, met retroactieve werking, behoren tot het EV. Het lichten van een voorhuwelijkse aankoopoptie zonder retroactieve werking resulteert in een gemeenschappelijk goed. Het tijdstip van de eigendomsverwerving is cruciaal [3](#page=3) [4](#page=4).
> **Voorbeeld:** Als een onderhandse verkoopovereenkomst voor een onroerend goed vóór het huwelijk wordt afgesloten, en de notariële akte pas na het huwelijk wordt verleden, blijft het goed eigen. Echter, indien een aankoopoptie vóór het huwelijk wordt genomen, maar het compromis en de notariële akte na het huwelijk worden getekend, valt de grond in het gemeenschappelijk vermogen. In dat geval kan een vergoedingsactie worden ingesteld [3](#page=3) [4](#page=4).
* **Tijdens het huwelijk 'om niet' verkregen goederen**: Dit omvat goederen verkregen door schenking, nalatenschap of testament. Tenzij de schenker of testator uitdrukkelijk anders bepaalt, behoren deze goederen tot het EV van de echtgenoot die ze verkrijgt [3](#page=3) [4](#page=4).
> **Voorbeeld:** Als een testament bepaalt dat alle bezittingen gelijk verdeeld worden over kinderen en schoonkinderen, en de kinderen onder het wettelijk stelsel zijn getrouwd, valt hun deel in het gemeenschappelijk vermogen [4](#page=4).
**B. Goederen eigen uit hun aard** [10](#page=10) [11](#page=11) [12](#page=12) [3](#page=3) [4](#page=4):
Dit zijn goederen die door hun specifieke aard of band met de echtgenoot tot het eigen vermogen behoren. Ze vallen uiteen in vijf (vroeger) tot zeven (nu) categorieën:
1. **Accessoria die een bijzondere band hebben met een eigen goed of met het beroep**: Hierbij moet bewezen worden dat het basisgoed eigen is of aan het beroep gerelateerd is, en dat het accessoire goed daarvan afhangt [4](#page=4) [5](#page=5).
* **Toebehoren van eigen onroerende goederen of onroerende rechten**: Dit omvat goederen verworven door natrekking, zoals een huis gebouwd op eigen grond. Hoewel het huis eigendom is van de grondeigenaar, kan de echtgenoot die mee financierde een vergoedingsactie instellen op basis van het valorisme. Ook outillage van een landbouwbedrijf, erfdienstbaarheden zoals recht van doorgang, vruchtgebruik, en huurcontracten verbonden aan de uitbating van een handelszaak vallen hieronder [5](#page=5).
> **Voorbeeld:** Een echtgenoot erft een lap grond (EV). Tijdens het huwelijk bouwt hij met zijn echtgenoot een huis op deze grond. Door natrekking is het huis eigendom van de grondeigenaar, maar de echtgenoot die heeft meegefinancierd, kan een vergoedingsrecht laten gelden [5](#page=5).
* **Toebehoren van eigen waardepapieren (roerende goederen) en eigen onroerende goederen (OG)**:
* **Stemrecht en voorkeursrecht verbonden aan eigen aandelen**: Deze rechten blijven eigen, maar de patrimoniale rechten zoals dividenden vallen in het GV [11](#page=11) [6](#page=6).
* **Goederen verkregen door de echtgenoot onder bezwarende titel van een ascendent**: Cumulatieve voorwaarden zijn dat het goed door een bloedverwant in opgaande lijn is overgedragen, onder bezwarende titel, en ter voldoening van een schuld van de ascendent. Indien het goed louter geschonken wordt zonder tegenprestatie, is het gemeenschappelijk [6](#page=6).
* **Aandeel verkregen door een echtgenoot in een goed waarvan hij reeds mede-eigenaar is**: Als dit aandeel met gemeenschappelijke gelden wordt overgekocht, kan dit leiden tot een vergoedingsregeling [7](#page=7).
* **Goederen en rechten die in de plaats treden van eigen goederen (zaakvervanging) of verkregen uit belegging/wederbelegging**: Bij zaakvervanging wordt gekeken naar de financiering van de 'opleg' om te bepalen of het nieuwe goed eigen of gemeenschappelijk is. Bij (weder)belegging van eigen onroerende goederen moeten zowel materiële als formele voorwaarden vervuld zijn om het als eigen te behouden. Bij roerende (weder)belegging volstaat het om aan te tonen dat meer dan de helft met eigen middelen werd betaald [7](#page=7) [8](#page=8) [9](#page=9).
> **Voorbeeld (Zaakvervanging):** Een auto wordt total loss verklaard en de verzekering betaalt EUR 5.000. Een nieuwe auto kost EUR 15.000. De opleg van EUR 10.000 wordt gefinancierd met gemeenschapsgelden (> 50%). De nieuwe auto wordt gemeenschappelijk, en na ontbinding kan een vergoedingsrecht worden geclaimd [7](#page=7).
2. **Strikt persoonlijke goederen**: Kleren, handtassen, foto's, huisdieren (indien op naam en betaald), juwelen. Goederen die enkel voor persoonlijk gebruik bestemd zijn, behoren tot het EV, tenzij ze een beleggingskarakter hebben [10](#page=10) [3](#page=3).
3. **Intellectuele eigendomsrechten**: Auteursrechten, octrooien, merkrechten, tekening- en modelrechten behoren tot het EV. De opbrengsten uit exploitatie vallen echter in het GV [11](#page=11).
4. **Recht op herstel van persoonlijke schade**: Vergoeding voor morele schade en aantasting van fysieke integriteit zijn eigen. Vergoeding voor inkomstenderving en gemaakte kosten zijn gemeenschappelijk [11](#page=11).
5. **Recht op pensioen, lijfrente of soortgelijke periodieke uitkeringen**: Het recht op de uitkering is eigen, maar de vermogenswaarde ervan is gemeenschappelijk [11](#page=11).
6. **Lidmaatschapsrechten verbonden aan gemeenschappelijke aandelen**: Stemrecht en controlerecht zijn eigen, terwijl de patrimoniale rechten (dividenden, liquidatiesaldi) gemeenschappelijk zijn [11](#page=11) [12](#page=12).
7. **Beroepsgoederen die een echtgenoot exclusief voor beroepsuitoefening gebruikt**: De werktuigen, gereedschappen, inrichting van de zaak, of auto van een taxichauffeur behoren tot het EV. De economische waarde van deze goederen of het cliënteel valt echter in het GV, tenzij het cliënteel is opgebouwd binnen een gezamenlijk beroep [12](#page=12).
##### 1.3.2.2 Baten van het gemeenschappelijk vermogen
Het gemeenschappelijk vermogen omvat:
* **Alle inkomsten**: Inkomsten uit beroepsbezigheden, openbare of particuliere mandaten, evenals vervangingsinkomsten. Het statuut van de echtgenoot speelt hierbij geen rol. Conventionele afwijking hiervan is niet toegelaten [13](#page=13).
> **Voorbeeld:** Loon, vakantiegeld, eindejaarspremies, opzeggingsvergoedingen, werkloosheidsuitkeringen, ziekte-uitkeringen en pensioenen vallen in het GV [13](#page=13).
* **Alle besparingen en aanwinsten**: Goederen die onder bezwarende titel tijdens het huwelijk zijn verkregen en waarvan niet bewezen kan worden dat ze belegging of wederbelegging van EV uitmaken [13](#page=13).
* **De vruchten, inkomsten, interesten van hun eigen goederen**: Huurgelden, interesten op spaarrekeningen of obligaties, dividenden op aandelen, opbrengsten van intellectuele rechten. Deze vallen in het GV, tenzij anders overeengekomen, maar dit is niet altijd mogelijk voor beroepsinkomsten [14](#page=14).
> **Voorbeeld:** Huurgelden van een eigen geërfd appartement dat wordt verhuurd, vallen in het GV. De echtgenoot kan echter kosten aftrekken die verband houden met het beheer van de woning om het bedrag te verminderen [14](#page=14).
* **Goederen geschonken of vermaakt aan de twee echtgenoten samen, of aan één van hen onder beding dat ze gemeenschappelijk zullen zijn**: Erfenissen of schenkingen aan beide echtgenoten samen zijn gemeenschappelijk. Als het onder beding gebeurt, zijn ze ook gemeenschappelijk [14](#page=14).
* **Bijkomende gevallen na de wetswijziging van 2018**:
* Schadevergoedingen voor economische of huishoudelijke ongeschiktheid [14](#page=14).
* Vermogenswaarde van vennootschapsaandelen [14](#page=14).
* Vermogenswaarde van eigen beroepsgoederen, verworven met gemeenschappelijke gelden [14](#page=14).
* Economische waarde van het cliënteel, als het recht op cliënteel eigen is [15](#page=15).
* Verzekerde prestatie verbonden aan individuele verzekeringsovereenkomsten (kapitaal/rente/reserve) [15](#page=15).
#### 1.3.3 De lasten (passiva)
De schulden worden gekwalificeerd als eigen of gemeenschappelijk, waarna bepaald wordt welk vermogen aanspreekbaar is.
**A. Eigen schulden** [15](#page=15) [16](#page=16) [17](#page=17):
* **Schulden eigen door hun oorsprong**:
* **Voorhuwelijkse schulden**: De rechtsgrond ontstond vóór het huwelijk, ongeacht het tijdstip van opeisbaarheid of betaling [16](#page=16).
> **Voorbeeld:** Onderhoudsgeld betaald aan een ex-partner of een schadevergoeding voor een ongeval dat vóór het huwelijk plaatsvond, zijn eigen schulden [16](#page=16).
* **Schulden ten laste van erfenissen en giften**: Financiële lasten van legaten of giften zijn eigen schulden, tenzij de goederen aan beide echtgenoten samen zijn toegekomen [16](#page=16).
* **Schulden eigen uit hun aard**: Enkel de hoofdsom van deze schulden is eigen, de rente is gemeenschappelijk [16](#page=16).
* **Schulden aangegaan in uitsluitend belang van het eigen vermogen**: Bijvoorbeeld schulden voor de opleg bij zaakvervanging of (weder)belegging van eigen goederen. Onderhouds- of renovatiekosten aan niet-verhuurde OG zijn eigen [16](#page=16).
* **Schulden ontstaan uit een persoonlijke of zakelijke zekerheid gesteld in een ander belang dan dat van het GV**: Tenzij dit de belangen van het gezin schaadt en vernietigd kan worden [17](#page=17).
* **Schulden behorende tot een verboden beroep of handelingen die zonder medewerking van de andere echtgenoot of rechterlijke machtiging zijn verricht**: Gewone beroepsschulden zijn gemeenschappelijk, maar schulden uit verboden activiteiten of handelingen zijn eigen [17](#page=17).
* **Schulden ontstaan uit strafrechtelijke veroordeling of onrechtmatige daad**: Boetes, schadevergoedingen aan burgerlijke partijen, en procedurekosten zijn eigen [17](#page=17).
**B. Gemeenschappelijke schulden** [17](#page=17) [18](#page=18):
* **Schulden aangegaan door beide echtgenoten, gezamenlijk of hoofdelijk**: Het vermoeden van gemeenschappelijkheid is niet weerlegbaar. Ook indien de schuld enkel in het eigen belang van één partner werd aangegaan, blijft ze gemeenschappelijk [17](#page=17).
* **Schulden aangegaan door één echtgenoot ten behoeve van het huishouden en de opvoeding van de kinderen**: Huishoudschulden (voeding, energiekost, huur gezinswoning) en kosten voor de opvoeding van kinderen vallen hieronder [18](#page=18).
* **Schulden door één echtgenoot aangegaan in het belang van het GV**: Beroepsschulden, kosten aan gemeenschappelijke activa, inkomstenbelasting, onderhoudskosten van gemeenschappelijke of eigen goederen waarvan de opbrengsten in het GV vallen. Kosten aan de eigen gezinswoning hebben ook een gemeenschappelijk karakter [18](#page=18).
* **Schulden ten laste van giften aan beide echtgenoten gezamenlijk of aan één van hen met het beding van gemeenschappelijkheid**: Deze zijn gemeenschappelijk [18](#page=18).
* **Interessen die bijzaak vormen van eigen schulden van één der echtgenoten**: De rente van een eigen schuld is gemeenschappelijk, omdat de opbrengsten van eigen goederen gemeenschappelijk zijn [18](#page=18).
* **Onderhoudsschulden jegens bloedverwanten in dalende lijn**: Onderhoudsschulden voor kinderen die in het gezin worden opgevoed, zijn gemeenschappelijk, ongeacht of het gemeenschappelijke of eigen kinderen zijn. Onderhoudsuitkeringen aan ex-partners zijn eigen schulden [18](#page=18) [19](#page=19).
* **Schulden waarvan niet bewezen is dat ze eigen zijn**: Het residuair gemeenschapsvermoeden geldt [15](#page=15).
#### 1.3.4 Het voorlopig passief en verhaalsrecht van de schuldeisers
Het voorlopig passief bepaalt op welk vermogen een schuldeiser verhaal kan halen [19](#page=19).
* **Verhaalsrecht voor eigen schulden**: De schuldeiser kan verhaal halen op het EV van de betrokken echtgenoot en op de inkomsten van die echtgenoot die in het GV zitten. Uitzonderingen omvatten situaties waarin het GV verrijkt is met eigen goederen, of met inkomsten uit verboden beroepsactiviteit of onrechtmatige daden [19](#page=19).
* **Verhaalsrecht voor gemeenschappelijke schulden**: Voor "volkomen gemeenschappelijke schulden" kan de schuldeiser verhaal halen op de beide EV's en het GV. Voor "onvolkomen gemeenschappelijke schulden" is het verhaalsrecht beperkt tot het EV van de gecontracteerde echtgenoot en het GV [20](#page=20).
#### 1.3.5 Schulden tussen echtgenoten
Schuldvorderingen van de ene echtgenoot op de andere kunnen tijdens het huwelijk op het EV van de partner worden verhaald, en na ontbinding op het EV van de ex-partner of het deel dat de partner bij verdeling heeft ontvangen. Deze vorderingen kunnen niet op het GV worden verhaald en vallen buiten de vereffening-verdeling [21](#page=21) [31](#page=31).
### 1.4 Ontbinding, vereffening en verdeling van het wettelijk stelsel
#### 1.4.1 Ontbinding van het wettelijk stelsel
Het wettelijk stelsel kan ontbonden worden door:
* **Overlijden** van een echtgenoot. De datum van ontbinding is de overlijdensdatum [21](#page=21).
* **Echtscheiding of scheiding van tafel en bed**: Dit leidt tot ontbinding van de vermogensrechtelijke relatie. Bij echtscheiding op grond van onherstelbare ontwrichting, is de ontbinding tussen echtgenoten met terugwerkende kracht tot de dag van de eis. Bij echtscheiding door onderlinge toestemming is de ontbinding eveneens met terugwerkende kracht tot de dag van de eis, of conventioneel vervroegd tot de datum van de regelingsakte of de start van de feitelijke scheiding [21](#page=21) [22](#page=22) [23](#page=23).
* **Gerechtelijke scheiding van goederen**: Dit is een repressieve maatregel op vordering van een echtgenoot, indien het GV en de belangen van de eisende echtgenoot in gevaar worden gebracht. De ontbinding geldt met terugwerkende kracht tot de dag van de eis [23](#page=23).
* **Overgang naar een ander huwelijksvermogensstelsel**: Dit gebeurt via een notariële wijzigingsakte. De ontbinding geldt tussen echtgenoten op de datum van de wijzigingsakte en tegenover derden vanaf de publicatie ervan [24](#page=24).
#### 1.4.2 Gevolgen van de ontbinding
* **Ontstaan van een post-communautaire onverdeeldheid**: Na ontbinding eindigt het GV. De activa en passiva vormen een post-communautaire onverdeeldheid die beheerst wordt door de regels van mede-eigendom. Het vermoeden van gemeenschappelijkheid valt weg [24](#page=24).
* **Vereffening en verdeling**:
* **Vereffening**: Het in kaart brengen van de rechten en plichten van de deelgenoten in de ontbonden gemeenschap en de post-communautaire onverdeeldheid [25](#page=25).
* **Verdeling**: De concrete opdeling en beëindiging van de onverdeeldheid, in principe bij netto-helften. De verdeling gebeurt in natura (verdeeld in gelijke kavels) [25](#page=25).
* **Boedelbeschrijving**: Een verplichte opmaak bij ontbinding door overlijden, echtscheiding, gerechtelijke scheiding, of overgang naar een ander stelsel. Dit document beschrijft en schat de aanwezige goederen [25](#page=25) [26](#page=26).
* **Vergoedingsrekeningen**: Deze worden opgemaakt om vermogensverschuivingen tussen het EV en het GV tijdens het stelsel te corrigeren. De vergoeding wordt in principe in nominale waarde berekend, tenzij het principe van valorisme geldt voor meerwaarden. Vergoedingen worden gecompenseerd, waarbij het kleinste bedrag elkaar tenietdoet. Vanaf de dag van ontbinding brengen vergoedingen intrest op [26](#page=26) [27](#page=27) [28](#page=28).
* **Verrekening van de lasten**: Gemeenschappelijke lasten gaan vooraf aan de verrekening van vergoedingen, met voorrang voor bevoorrechte schuldeisers [28](#page=28).
* **Verdeling**: In principe bij helften, in natura. Bij verschil in waarde is een opleg in geld of openbare verkoop mogelijk. De samenstelling van de activa en passiva gebeurt op de datum van ontbinding, de waardering op de datum van verdeling (met uitzondering van beroepsgoederen en aandelen) [29](#page=29).
* **Recht van toewijzing bij voorrang**: Dit geldt voor de gezinswoning, huisraad, en beroepsgoederen. Na overlijden is dit recht exclusief voor de langstlevende echtgenoot. Na echtscheiding of scheiding kan dit verkregen worden via minnelijke schikking of op verzoek aan de rechtbank, rekening houdend met maatschappelijke en gezinsbelangen [29](#page=29) [30](#page=30).
* **Heling**: Het op bedrieglijke wijze proberen te verbreken van de gelijkheid van verdeling door het stelen of verbergen van goederen. De sanctie is het verlies van het aandeel in het goed, dat wordt toegewezen aan de bedrogen partner [30](#page=30).
* **Kosten van vereffening-verdeling**: Worden in principe door beide partners voor de helft gedragen [31](#page=31).
De wettelijke bepalingen inzake verdeling zijn niet van openbare orde of dwingend recht, waardoor partijen ervan kunnen afwijken [29](#page=29).
---
# Huwelijkscontracten en conventionele stelsels
Huwelijkscontracten bieden echtgenoten de mogelijkheid om af te wijken van het wettelijk stelsel en specifieke huwelijksvermogensstelsels te creëren die beter aansluiten bij hun behoeften en situatie [32](#page=32).
### 2.1 Het huwelijkscontract
Een huwelijkscontract is een plechtige akte, opgemaakt door een notaris, die voorafgaand aan het huwelijk moet worden gesloten. Het kan ook dienen als wijzigingsakte om een bestaand stelsel aan te passen [32](#page=32).
#### 2.1.1 Inhoudelijke beperkingen van een huwelijkscontract
Huwelijkscontracten en wijzigingsakten mogen geen clausules bevatten die:
* Strijden met de openbare orde of goede zeden [32](#page=32).
* Strijden met dwingend recht, zoals bepalingen inzake het primair stelsel, ouderlijk gezag, voogdij of wettelijke devolutie [32](#page=32).
* Verwijzen naar opgeheven wetgeving, zoals het patriarchale regime van vóór 14 juli 1976 [32](#page=32).
#### 2.1.2 De Valkeniersclausule
Een bijzondere clausule is de 'Valkeniersclausule'. Dit is een afwijking van het erfrecht waarbij twee partners, van wie minstens één kinderen heeft uit een vorig huwelijk, wederkerig of eenzijdig afstand doen van elkaars nalatenschap. Het doel is om de kinderen uit een eerdere relatie het volle erfrecht te geven [32](#page=32).
* **Voorwaarden:** Minstens één partner heeft kinderen uit een voorgaande relatie [32](#page=32).
* **Consequenties:** De langstlevende echtgenoot (LLE) behoudt weliswaar het recht op bewoning en gebruik van de gezinswoning en huisraad gedurende minimaal zes maanden, maar het concrete erfrecht wordt beperkt [32](#page=32).
* **Latere aanpassingen:** Een latere afwijking via een testament of erfovereenkomst is mogelijk [32](#page=32).
#### 2.1.3 Publicatiemaatregelen
Er zijn publicatiemaatregelen vereist voor huwelijkscontracten en wijzigingsakten:
* Kantmelding in de huwelijksakte (trouwboekje) [32](#page=32).
* Inschrijving in het Centraal Register van Huwelijkscontracten (CRH) [32](#page=32).
* Inschrijving in de Kruispuntbank van Ondernemingen (KBO) indien een partner ondernemer is [32](#page=32).
* Publicatie in het Belgisch Staatsblad (BS) is vereist indien de wijzigingsakte ruimer is dan louter vereffening-verdeling, of meer informatie bevat dan een schenking tussen echtgenoten [32](#page=32).
### 2.2 Conventionele gemeenschapsstelsels
Conventionele gemeenschapsstelsels zijn aanpassingen van het wettelijk stelsel waarbij echtgenoten de gemeenschappelijke vermogens (GV) kunnen uitbreiden of beperken, of clausules kunnen opnemen met betrekking tot de vereffening en verdeling van het GV [33](#page=33).
#### 2.2.1 Clausules tot uitbreiding van de gemeenschap
**§1. Inbreng van eigen goederen in het gemeenschappelijk vermogen**
Dit houdt in dat eigen goederen van een echtgenoot worden ingebracht in het gemeenschappelijk vermogen. De inbreng gebeurt doorgaans kosteloos, bijvoorbeeld bij een grond of gezinswoning. De inbreng kan beperkt worden tot een bepaald bedrag, en wederkerigheid is geen vereiste [33](#page=33).
* **Gevolgen:** Het ingebrachte goed wordt onderdeel van het GV en valt onder de dwingende bestuursregeling. Zowel gemeenschaps-als persoonlijke schuldeisers hebben verhaal op dit goed [33](#page=33).
* **Schulden bij inbreng:** Vanaf 1 september 2018 worden schulden verbonden aan een ingebracht eigen goed automatisch mee ingebracht, tenzij uitdrukkelijk anders overeengekomen [33](#page=33).
* **Anticipatieve inbreng:** Dit betreft voorhuwelijkse onroerende goederen die in onverdeeldheid werden aangekocht door een koppel dat nog niet getrouwd is. Bij huwelijk wensen ze deze in te brengen in het GV zonder notariële tussenkomst. De betaling van deze inbreng moet in de aankoopakte staan. Er is een 50%-50% verdeling vereist voor deze anticipatieve inbreng [33](#page=33).
* **Lot bij vereffening:** Het ingebrachte goed behoort definitief tot het GV. De inbrenger kan het 'in natura' terugnemen, mits aanrekening op zijn aandeel (gebaseerd op de waarde op het moment van de verdeling). Een verblijvingsbeding kan dit terugnamerecht uitsluiten [34](#page=34).
**§2. Algehele gemeenschap**
Dit is de meest extreme vorm van conventionele uitbreiding van het GV, waarbij het GV bijna alle goederen omvat. Er blijft echter sprake van beperkt eigen vermogen (EV) voor specifieke situaties, zoals een schenking aan een kind. Dit stelsel is gehouden tot alle schulden van de echtgenoten [34](#page=34).
#### 2.2.2 Bedingen die het gemeenschappelijk vermogen beperken
Deze clausules beperken het GV. Het is echter onmogelijk om beroepsinkomsten uit te sluiten; deze vallen altijd in het GV. Het uitsluiten van inkomsten van eigen goederen of specifieke goederencategorieën (zoals beroepsgoederen) is wel toegelaten [34](#page=34).
#### 2.2.3 De vereffenings- en verdelingsbedingen
Deze bedingen hebben betrekking op de uiteindelijke vereffening en verdeling van het huwelijksvermogen.
**§1. Beding van vooruitmaking (vereffeningsbeding)**
Dit is een clausule in het huwelijkscontract die een voorafname uit het GV toestaat vóór de definitieve verdeling. Het kan eenzijdig of wederkerig zijn en binnen een bepaalde termijn [34](#page=34).
* **Kwalificatie:** Het wordt beschouwd als een huwelijksovereenkomst, geen schenking, en blijft buiten de nalatenschap [35](#page=35).
* **Correcties:** Er zijn correcties voorzien ter bescherming van niet-gemeenschappelijke kinderen tegen onttrekkingen aan het GV ten gunste van een stiefouder (inkorting is mogelijk) en ter bescherming van gemeenschappelijke kinderen die deze activa als een schenking kunnen beschouwen [35](#page=35).
* **Werking:** Het heeft betrekking op het GV, is verhaalbaar door gemeenschappelijke en persoonlijke schuldeisers. Bij vereffening wordt eerst het GV betaald, dan de voorafname, en dan de rest verdeeld. De voorkeur gaat uit naar 'in natura', anders tegenwaarde in geld, beperkt tot het netto-actief. Het is een recht, geen verplichting [35](#page=35).
**§2. Bedingen van ongelijke verdeling (verdelingsbedingen)**
Hierbij kan afgeweken worden van de verdeling bij helften. Het kan ook gaan om het toewijzen van het volledige GV aan één partner (verblijvingsbeding). Deze bedingen kunnen betrekking hebben op het eigen vermogen (VE), nalatenschap (NE), of gemeenschappelijk vermogen (VG). Ze worden beschouwd als huwelijksvoorwaarden onder bezwarende titel, maar zijn onderworpen aan dezelfde correcties als de bedingen van vooruitmaking in geval van wedersamengestelde gezinnen. De partner die meer uit het GV ontvangt, is naar evenredigheid gehouden tot betaling van de gemeenschappelijke schulden [35](#page=35).
**§3. De theorie van de huwelijksvoordelen**
Bedingen van vooruitmaking, verblijvingsbedingen en bedingen van ongelijke verdeling worden beschouwd als huwelijksvoordelen, geen schenkingen [36](#page=36).
* **Wettelijke beperkingen:**
* **Gemeenschappelijke kinderen:** Herkwalificatie tot schenking is mogelijk indien de LLE meer dan de helft van een ingebracht eigen goed verkrijgt, wat recht geeft op inkorting door de kinderen. Dit zijn 'onvolkomen huwelijksvoordelen' [36](#page=36).
* **Niet-gemeenschappelijke kinderen:** Hetzelfde geldt als bij gemeenschappelijke kinderen; inkorting is mogelijk. De kinderen hebben geen erfrecht in de nalatenschap van de stiefouder, en de stiefouder heeft geen bewaringsplicht [36](#page=36).
* **Andere erfgenamen dan afstammelingen:** Geen herkwalificatie tot schenking en geen recht op inkorting, aangezien er geen reservataire erfgenamen zijn [36](#page=36).
* **Verval van huwelijksvoordelen:**
* **Echtscheiding:** Alle huwelijksvoordelen vervallen bij echtscheiding of scheiding van tafel en bed, tenzij anders overeengekomen [36](#page=36).
* **In overspel verwekt kind:** De partner die een in overspel verwekt kind erkent, verliest alle huwelijksvoordelen en schenkingen vermeld in de huwelijksovereenkomst, tenzij anders bepaald via een notariële akte tot handhaving [37](#page=37).
* **Onwaardigheid:** De langstlevende echtgenoot die onwaardig is, verliest alle huwelijksvoordelen [37](#page=37).
* **Fiscale behandeling:** De fiscale behandeling valt onder het vakdomein 'erfbelasting' [37](#page=37).
### 2.3 De stelsels van scheiding van goederen
Dit stelsel is gebaseerd op twee gescheiden eigen vermogens (EV) [37](#page=37).
#### 2.3.1 Begripsbepaling en inleiding
De zuivere scheiding van goederen betekent twee afgescheiden EV's. Aanpassingen zoals aankoop in 'onverdeeldheid' of de uitbreiding waarbij beroepsinkomsten aan beide partners toekomen, kunnen het risico op herkwalificatie tot het wettelijk stelsel doen ontstaan. Motieven voor dit stelsel zijn vaak beroepsgerelateerd, met als doel het EV van de partner te vrijwaren tegen schuldeisers [37](#page=37).
#### 2.3.2 Werking: scheiding van activa
**§1. Twee eigen vermogens**
Er bestaan twee afgescheiden EV's, maar de dwingende bepalingen van het primair stelsel (zoals bijdrage in de lasten van het gezin en bescherming van de gezinswoning) moeten gerespecteerd worden. Beslissingen over de gezinswoning vereisen instemming van beide partners, ook al is het een eigen goed [37](#page=37).
**§2. Bewijsregeling**
* **Eigendomsbewijs:** De eigendomstitel van een goed kan met alle middelen bewezen worden. Voor onroerende goederen is dit een notariële akte; voor roerende goederen (RG) is er bij discussie doorgaans sprake van onverdeeldheid, met appreciatiebevoegdheid van de rechter. Het aanhechten van een lijst bij het huwelijkscontract is nuttig [37](#page=37).
* **Schuldvorderingen:** Situaties waarbij een goed door één echtgenoot is aangekocht en door beiden is betaald, of omgekeerd, kunnen tot problemen leiden. De partner zonder aankooptitel krijgt een vorderingsrecht voor zijn bijdrage. De partner die meer betaalde dan zijn aandeel in een schuld, heeft regresrecht [38](#page=38).
**§3. Scheiding van schulden**
Schuldeisers hebben verhaal op de respectievelijke EV's van elke partner en op hun aandeel in eventuele onverdeeldheden. Bij niet-buitensporige schulden ten behoeve van huishouding en kinderen, is er hoofdelijke aansprakelijkheid per echtgenoot. Gezamenlijk aangegane schulden leiden tot verhaalsrecht op beiden, tenzij hoofdelijkheid contractueel werd uitgesloten [38](#page=38).
**§4. De bestuursregeling**
Er is autonomie van beheer, genot en beschikking, maar het gezinsbelang moet beschermd blijven en de dwingende bepalingen van het primair stelsel moeten gerespecteerd worden [38](#page=38).
**§5. Ontbinding, vereffening en verdeling**
Elke echtgenoot kan op elk moment de verdeling vorderen van (een deel van) de onverdeelde goederen. Voor de gezinswoning en uit onverdeeldheid treding is steeds instemming van de partner nodig. Er zijn geen vergoedingsverrekeningen van het wettelijk stelsel van toepassing. Het principe van preferentiële overname van de gezinswoning, huisraad en beroepsgoederen is facultatief [38](#page=38).
#### 2.3.3 Wettelijke solidarisering van de scheiding van goederen
Vanaf 1 september 2018 gelden vier types regels, ook voor de scheiding van goederen:
* Preferentiële toewijzing (gezinswoning, huisraad, beroepsgoed) – facultatief [39](#page=39).
* Heling – dwingend [39](#page=39).
* Onwaardigheid – dwingend [39](#page=39).
* Huwelijksvoordelen – dwingend [39](#page=39).
#### 2.3.4 Contractuele correcties op de zuivere scheiding van goederen
**§1. Noodzaak van correcties**
Hoewel scheiding van goederen autonomie en bescherming tegen schuldeisers biedt, zijn correcties nodig voor de interne relatie tussen echtgenoten, bijvoorbeeld voor de verrekening van aanwinsten [39](#page=39).
**§2. Wettelijke verankering van de gecorrigeerde scheiding van goederen**
* **Notariële verplichting:** Het huwelijkscontract moet expliciet verwijzen naar de juridische gevolgen van het al dan niet opnemen van een beding verrekening van aanwinsten. De notaris heeft een informatieplicht inzake de billijkheidscorrectie [39](#page=39).
* **Externe correcties:** Dit betreffen clausules inzake bewijs van exclusief eigendomsrecht, bewijs van vorderingen tussen echtgenoten, of de regeling van onverdeeldheid [39](#page=39).
* **Interne correcties:** Dit zijn conventionele verrekenbedingen, zoals een periodiek of finaal beding [39](#page=39).
**§3. Externe correcties op de zuivere scheiding van goederen: TIGV (toegevoegd intern GV)**
Het is beperkt mogelijk een 'intern' GV in te bouwen, bijvoorbeeld door bepaalde onroerende goederen in te brengen. Beroepsinkomsten mogen hier geen deel van uitmaken om herkwalificatie te voorkomen. De ontbinding van dit TIGV valt onder de vergoedingsverrekening [39](#page=39).
**§4. Interne correcties: conventionele verrekenbedingen**
Echtgenoten doen alsof er een gemeenschap van huwelijkse aanwinsten bestaat. Kernpunten zijn de verrekenmassa (EV), de verrekensleutel (bv. 100/0 bij overlijden, 50/50 bij echtscheiding) en het verrekentijdstip. Er kan een finale verrekening plaatsvinden aan het einde van het huwelijk, of een periodieke verrekening tussentijds [40](#page=40).
**§5. Wettelijk regime scheiding van goederen met verrekening van aanwinsten**
Dit 'vierde huwelijksstelsel' (ook wel solidariteitsbeding genoemd) is vergelijkbaar met Franse en Duitse regimes [40](#page=40).
* **Aanvangsvermogen:** Wat echtgenoten bij de start van het huwelijk hebben en wat uitgesloten wordt van verrekening (bv. erfenis, schenking) [40](#page=40).
* **Eindvermogen:** Alles wat een echtgenoot aan het einde van het stelsel bezit [40](#page=40).
* **Aanwinsten:** Eindvermogen minus Aanvangsvermogen [40](#page=40).
* **Verrekenvordering:** De vordering tot verrekening van de aanwinsten [40](#page=40).
**§6. Rechterlijke billijkheidscorrectie**
Dit is een facultatief element dat expliciet in het huwelijkscontract moet worden voorzien. Het doel is manifeste onbillijkheden te corrigeren [40](#page=40).
* **Voorwaarden:** De verzoekende echtgenoot draagt de bewijslast voor onvoorziene en ongunstige wijzigingen in de omstandigheden sinds het sluiten van het huwelijkscontract. Er moet een grote discrepantie zijn tussen de vermogens. De correctie is begrensd tot één derde van de nettowaarde van de samengevoegde aanwinsten. Indien niet expliciet uitgesloten, kan deze correctie toch worden toegepast [40](#page=40).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Term | Definitie |
| Wettelijk stelsel | Het wettelijk huwelijksvermogensrecht dat van toepassing is wanneer echtgenoten geen huwelijkscontract hebben afgesloten, waarbij eigen goederen en schulden gescheiden blijven van gemeenschappelijke goederen en schulden. |
| Primair huwelijksvermogensrecht | Het deel van het huwelijksvermogensrecht dat de persoonlijke verplichtingen tussen echtgenoten regelt, zoals de bijdrage aan de lasten van het huwelijk en de bescherming van de gezinswoning. |
| Secundair huwelijksvermogensrecht | Het deel van het huwelijksvermogensrecht dat de vermogensrechtelijke relatie tussen echtgenoten regelt, inclusief het wettelijk stelsel en de bedongen huwelijksvermogensstelsels. |
| Eigen goederen | Goederen die toebehoren aan één van de echtgenoten en niet tot het gemeenschappelijk vermogen behoren, verkregen door oorsprong (voorhuwelijks of om niet verkregen tijdens het huwelijk) of door hun aard (bv. strikt persoonlijke goederen). |
| Gemeenschappelijke goederen | Goederen die toebehoren aan beide echtgenoten en deel uitmaken van het gemeenschappelijk vermogen, waaronder alle goederen waarvan het eigen karakter niet kan worden bewezen, inkomsten uit beroepsbezigheden en vruchten van eigen goederen. |
| Eigen schulden | Schulden die specifiek verbonden zijn aan één van de echtgenoten, zowel door hun oorsprong (bv. voorhuwelijkse schulden) als door hun aard (bv. schulden aangegaan in uitsluitend belang van eigen goederen). |
| Gemeenschappelijke schulden | Schulden die aangegaan zijn door beide echtgenoten, ten behoeve van het huishouden, de opvoeding van kinderen, of in het belang van het gemeenschappelijk vermogen. |
| Boedelbeschrijving | Een gedetailleerde lijst van alle aanwezige goederen, zowel gemeenschappelijk als eigen, met een schatting van hun waarde, die opgemaakt wordt bij de ontbinding van het huwelijk. |
| Vergoedingsrekening | Een rekening die de financiële verschuivingen tussen het eigen vermogen van een echtgenoot en het gemeenschappelijk vermogen tijdens het huwelijk bijhoudt, om deze bij ontbinding te verrekenen. |
| Zaakvervanging | De situatie waarbij een goed wordt vervangen door een ander goed, waarbij de financiële inbreng van de echtgenoten bepaalt tot welk vermogen het nieuwe goed behoort. |
| Retroactieve werking | Het terugwerken van een juridische gebeurtenis naar een eerder tijdstip, bijvoorbeeld bij de ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel door echtscheiding. |
| Verhaalrecht | Het recht van een schuldeiser om zich te verhalen op de goederen van een schuldenaar om een schuld te voldoen. |
| Post-communautaire onverdeeldheid | De toestand na ontbinding van het wettelijk stelsel, waarbij de gemeenschappelijke goederen en schulden gezamenlijk eigendom blijven totdat ze vereffend en verdeeld zijn. |
| Vereffening | Het proces waarbij de rechten en plichten van de deelgenoten in de ontbonden gemeenschap in kaart worden gebracht. |
| Verdeling | De concrete opdeling en beëindiging van de onverdeeldheid, waarbij de gemeenschappelijke goederen en schulden worden verdeeld, in principe bij helften. |
| Heler | Iemand die bedrieglijk een gemeenschappelijk goed verbergt of wegneemt met het doel de gelijkheid van verdeling te verbreken, met als gevolg verlies van zijn aandeel in dat goed. |
| Recht van toewijzing bij voorrang | Het recht dat één van de echtgenoten kan uitoefenen om bepaalde goederen, zoals de gezinswoning, huisraad of beroepsgoederen, bij voorrang toe te wijzen bij de verdeling. |
| Liqvidatiesaldo | Het resterende bedrag na vereffening van een vennootschap, dat verdeeld wordt onder de aandeelhouders. |
| Auteursrechten | Intellectuele rechten die bescherming bieden aan creatieve werken, zoals boeken of muziek. |
| Octrooien | Intellectuele rechten die bescherming bieden aan uitvindingen. |
| Merkrechten | Intellectuele rechten die bescherming bieden aan namen en logo's. |
| Vruchtgebruik | Het recht om te genieten van een goed en de vruchten ervan te innen, zonder de eigendom ervan te hebben. |
| Erfdienstbaarheid | Een last op een onroerend goed, die ten gunste van een ander onroerend goed is gevestigd. |
| Natrekking | Het principe waarbij hetgeen dat aan een hoofdzaak verbonden is, juridisch tot die hoofdzaak behoort. |
| Bedongen huwelijksvermogensstelsel | Een huwelijksvermogensstelsel dat door echtgenoten wordt afgesloten via een huwelijkscontract, meestal bij een notaris. |
| Wijzigingsakte | Een notariële akte waarmee een bestaand huwelijkscontract wordt gewijzigd. |
| Bedrieglijke handeling | Een handeling die verricht wordt met de intentie om iemand te bedriegen, bijvoorbeeld om schuldeisers te benadelen. |
| Actio pauliana (Pauliaanse vordering) | Een rechtsmiddel dat een schuldeiser kan aanwenden om handelingen van de schuldenaar die verricht zijn om schuldeisers te benadelen, te vernietigen. |
| Gemeenschappelijke aanspraken | Aanspraken die voortvloeien uit gemeenschappelijke inkomsten of middelen. |
| Vermogensverschuiving | Een wijziging in de omvang van vermogens, bijvoorbeeld wanneer geld van het eigen vermogen naar het gemeenschappelijk vermogen gaat. |
| Waardetheorie (Valorisme) | De theorie die stelt dat bij de verrekening van goederen rekening gehouden moet worden met de werkelijke waarde op het moment van de verdeling, inclusief eventuele meerwaarden. |
| Huwelijkscontract | Een plechtige akte, opgesteld door een notaris, die echtgenoten kunnen aangaan om af te wijken van de wettelijke bepalingen omtrent hun huwelijksvermogensstelsel, met inbegrip van aanpassingen aan het wettelijk stelsel of de keuze voor een ander stelsel zoals scheiding van goederen. |
| Scheiding van goederen | Een huwelijksvermogensstelsel waarbij elk van de echtgenoten twee afzonderlijke eigen vermogens behoudt en er geen gemeenschappelijk vermogen ontstaat. Schuldeisers kunnen zich enkel verhalen op het eigen vermogen van de partner die de schuld is aangegaan. |
| Conventioneel gemeenschapsstelsel | Een huwelijksstelsel dat echtgenoten kiezen via een huwelijkscontract, waarbij zij het wettelijk stelsel aanpassen door clausules toe te voegen die het gemeenschappelijk vermogen uitbreiden of beperken, of die de vereffening en verdeling ervan regelen. |
| Inbreng van eigen goederen in het GV | De handeling waarbij een echtgenoot een eigen goed (zowel roerend als onroerend) overdraagt aan het gemeenschappelijk vermogen van de echtgenoten. Dit ingebrachte goed wordt dan deel van het GV en valt onder de gemeenschappelijke bestuursregeling. |
| Algehele gemeenschap | De meest vergaande vorm van een conventioneel gemeenschapsstelsel, waarbij vrijwel alle goederen van de echtgenoten tot het gemeenschappelijk vermogen behoren, hoewel er nog steeds sprake kan zijn van beperkt eigen vermogen voor specifieke doeleinden. |
| Beding van vooruitmaking (vereffeningsbeding) | Een clausule in een huwelijkscontract die een echtgenoot het recht geeft om een voorafname te doen uit het gemeenschappelijk vermogen vóór de uiteindelijke verdeling ervan. Dit kan eenzijdig of wederkerig worden overeengekomen en wordt beschouwd als een huwelijksvoordeel. |
| Beding van ongelijke verdeling (verdelingsbeding) | Een clausule in een huwelijkscontract die afwijkt van de standaard verdeling van het gemeenschappelijk vermogen bij helften. Het kan bepalen dat één partner een groter deel van het GV verkrijgt, bijvoorbeeld als correctie op inkomstenverschillen. |
| Huwelijksvoordeel | Een voordeel dat echtgenoten elkaar toekennen via een huwelijkscontract, zoals een beding van vooruitmaking of een beding van ongelijke verdeling. Deze voordelen worden niet als schenking beschouwd, maar kunnen onder bepaalde omstandigheden, zoals bij de aanwezigheid van kinderen, wel worden herkwalificeerd. |
| Valkeniers-clausule | Een specifieke clausule in een huwelijkscontract die een afwijkende erfregeling regelt, vaak wanneer minstens één van de partners kinderen heeft uit een eerdere relatie. Het kan inhouden dat de langstlevende echtgenoot minder of niets erft, zodat de kinderen hun volledige erfrecht behouden. |
| Anticipatieve inbreng | De handeling waarbij een koppel dat nog niet gehuwd is, in een aankoopakte van een onroerend goed voorziet dat dit goed na hun huwelijk automatisch en zonder notariële tussenkomst in het gemeenschappelijk vermogen zal worden ingebracht, doorgaans in een verdeling van 50%-50%. |
| Verrekenbeding | Een clausule in een huwelijkscontract, vaak toegepast bij een stelsel van scheiding van goederen, waarbij echtgenoten afspreken dat bepaalde aanwinsten aan het einde van het huwelijk of bij overlijden zullen worden verrekend, alsof er een gemeenschap van aanwinsten bestaat. |
| Billijkheidscorrectie | Een facultatief element dat echtgenoten kunnen opnemen in hun huwelijkscontract, specifiek bij een stelsel van scheiding van goederen met verrekening van aanwinsten. Het stelt de rechter in staat om manifeste onbillijkheden recht te zetten indien de vermogenssituatie van de echtgenoten op een onvoorziene en ongunstige wijze is gewijzigd. |
Cover
I. Algemene beginselen.pptx
Summary
# Algemene beginselen van rechtspleging
Het onderwerp "Algemene beginselen van rechtspleging" behandelt de fundamentele principes die de uitvoering van rechtspraak sturen, met nadruk op toegang tot de rechter en de aard van diverse rechtsgang procedures.
## 1. Algemene beginselen van rechtspleging
### 1.1 Toegang tot de rechter
Het recht op toegang tot de rechter is een fundamenteel principe, vastgelegd in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Dit houdt in dat eenieder het recht heeft om een geschil voor te leggen aan een onafhankelijke en onpartijdige rechterlijke instantie en daar een oplossing voor te verkrijgen.
### 1.2 Aard van de rechtspleging
De aard van de rechtspleging kan worden onderverdeeld in accusatoire en inquisitoire procedures, elk met specifieke kenmerken:
#### 1.2.1 Accusatoire rechtspleging
Kenmerken van de accusatoire rechtspleging zijn:
* **Mondeling:** De procedure vindt voornamelijk mondeling plaats, waarbij partijen hun standpunten bepleiten.
* **Openbaar:** De behandeling van de zaak en de uitspraak zijn in principe voor iedereen toegankelijk, tenzij de wet anders bepaalt (bv. jeugdrechtbank, raadkamer). Het Hof van Assisen is meestal openbaar.
* **Tegensprekelijk:** Partijen hebben de mogelijkheid om elkaars standpunten te betwisten, discussiëren en hun eigen verdediging te voeren.
De burgerlijke rechtspleging is altijd accusatoir. Ook het strafprocesrecht is grotendeels accusatoir, met uitzondering van het vooronderzoek.
#### 1.2.2 Inquisitoire rechtspleging
Kenmerken van de inquisitoire rechtspleging zijn:
* **Schriftelijk:** De procedure is voornamelijk schriftelijk van aard.
* **Geheim:** De procedure is niet openbaar.
* **Niet-tegensprekelijk:** Partijen kunnen elkaar niet direct tegenspreken of vrij discussiëren.
De inquisitoire rechtspleging komt voornamelijk voor in het vooronderzoek van het strafprocesrecht.
### 1.3 Beginselen van behoorlijke rechtspraak
Deze beginselen waarborgen de correcte en eerlijke uitvoering van rechtspraak:
#### 1.3.1 Onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter
De rechter moet oordelen in eer en geweten, zonder afhankelijk te zijn van enige overheid of overste. Hij mag geen vooroordelen hebben en zelfs de schijn van partijdigheid, ook wel objectieve partijdigheid genoemd, is verboden.
> **Tip:** Subjectieve partijdigheid is wanneer een rechter expliciet een voorkeur uitspreekt voor een bepaalde groep. Objectieve partijdigheid (of de schijn daarvan) kan voortvloeien uit de omstandigheden van de zaak, zelfs als er geen expliciete voorkeur is uitgesproken.
#### 1.3.2 Recht op verdediging en hoor en wederhoor
Elke partij moet de gelegenheid krijgen om haar standpunt uiteen te zetten en hierop te reageren (wederhoor). Ieder heeft het recht om zich te verdedigen.
#### 1.3.3 Motiveringsplicht
Een rechterlijke uitspraak moet steeds met redenen omkleed zijn. De rechter dient te verantwoorden waarom hij tot een bepaalde beslissing komt, door te verwijzen naar de toepasselijke rechtsregels en antwoorden te geven op alle aangevoerde argumenten en excepties van de partijen.
#### 1.3.4 Redelijke termijn
Zaken moeten binnen een redelijke termijn worden beslecht. De redelijkheid van de termijn wordt beoordeeld rekening houdend met de complexiteit van de zaak en het gedrag van de betrokken partijen.
#### 1.3.5 Openbaarheid van rechtspleging
Het beginsel van openbaarheid geldt zowel voor de behandeling van de zaak als voor de uitspraak, zodat pers en publiek controle kunnen uitoefenen. Er zijn echter uitzonderingen, zoals de jeugdrechtbank en de raadkamer.
#### 1.3.6 Mogelijkheid tot hoger beroep
In principe is hoger beroep steeds mogelijk tegen een rechterlijke uitspraak, wat een verdere waarborg biedt voor een correcte rechtspraak.
---
# Toegang tot de rechter
Het principe van toegang tot de rechter, gewaarborgd door artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), stelt dat burgers hun geschillen aan een rechterlijke instantie moeten kunnen voorleggen en een oplossing moeten krijgen. Dit is een fundamenteel onderdeel van het recht op een eerlijk proces en omvat diverse beginselen van behoorlijke rechtspraak.
### 2.1 Aard van de rechtspleging
De aard van de rechtspleging kan variëren, wat invloed heeft op hoe geschillen worden behandeld. Twee belangrijke vormen zijn:
#### 2.1.1 Accusatoire rechtspleging
Dit type rechtspleging kenmerkt zich door:
* **Mondelingheid**: Zaken worden mondeling behandeld, met ruimte voor pleidooiten.
* **Openbaarheid**: Iedereen heeft toegang tot de zitting, wat zorgt voor transparantie.
* **Tegensprekelijkheid**: Partijen mogen elkaar tegenspreken, discussiëren en hun standpunten verdedigen.
* Het burgerlijk procesrecht is **altijd accusatoir**. Ook het strafprocesrecht is accusatoir, met uitzondering van het vooronderzoek.
#### 2.1.2 Inquisitoire rechtspleging
Deze vorm onderscheidt zich door:
* **Schriftelijkheid**: De procedure is overwegend schriftelijk.
* **Geheimhouding**: De zittingen zijn niet openbaar.
* **Niet-tegensprekelijkheid**: Partijen kunnen elkaar niet tegenspreken of direct discussiëren.
* Dit type rechtspleging komt voor in het **strafprocesrecht, met name tijdens het vooronderzoek**.
### 2.2 Beginselen van behoorlijke rechtspraak
De beginselen van behoorlijke rechtspraak waarborgen dat een proces eerlijk en rechtvaardig verloopt. Deze beginselen zijn cruciaal voor het vertrouwen in de rechtspraak.
#### 2.2.1 Onafhankelijke en onpartijdige rechter
De rechter moet oordelen in eer en geweten, zonder afhankelijk te zijn van enige overheid of overste. Dit betekent dat de rechter niet alleen subjectief onpartijdig moet zijn (geen persoonlijke vooroordelen), maar ook objectief onpartijdig moet lijken. Zelfs een **schijn van partijdigheid** is verboden.
> **Tip:** Let op het verschil tussen subjectieve en objectieve partijdigheid. Subjectief is wanneer de rechter daadwerkelijk bevooroordeeld is. Objectief is wanneer de omstandigheden de schijn van partijdigheid kunnen wekken, ook al is de rechter niet daadwerkelijk bevooroordeeld.
#### 2.2.2 Hoor en wederhoor
Elke partij moet de gelegenheid krijgen om haar standpunt uiteen te zetten en daarop te reageren (tegenspraak te bieden). Ieder heeft het recht zich te verdedigen.
#### 2.2.3 Motivering van de uitspraak
Een rechterlijke uitspraak moet **met redenen omkleed** zijn. De rechter moet duidelijk uitleggen waarom hij tot een bepaalde beslissing komt, welke rechtsregels hij toepast en hoe hij de feiten beoordeelt. De rechter dient te antwoorden op alle aangevoerde middelen en excepties van partijen.
#### 2.2.4 Beslechting binnen een redelijke termijn
Geschillen moeten binnen een redelijke termijn worden beslecht. Wat als "redelijk" wordt beschouwd, hangt af van verschillende factoren, zoals:
* De complexiteit van de zaak.
* Het gedrag van de partijen (bijvoorbeeld vertragingsgedrag).
#### 2.2.5 Openbaarheid van de rechtspleging
De pers en het publiek moeten toegang hebben tot de rechtspleging, zowel tijdens de behandeling van de zaak als bij de uitspraak. Dit beginsel van openbaarheid zorgt voor controle en transparantie.
> **Uitzondering:** Sommige procedures, zoals die bij de jeugdrechtbank of in raadkamerzaken, zijn niet openbaar. Ook in specifieke gevallen binnen bijvoorbeeld het Hof van Assisen kan van openbaarheid worden afgeweken.
#### 2.2.6 Mogelijkheid tot hoger beroep
Als uitgangspunt geldt dat hoger beroep steeds mogelijk moet zijn. Dit biedt partijen de kans om een beslissing door een hogere rechter te laten toetsen.
---
# Aard van de rechtspleging
Dit onderwerp behandelt de verschillende systemen van rechtspleging, met name de accusatoire en inquisitoire benaderingen, en hun kenmerkende eigenschappen zoals mondelingheid, schriftelijkheid, openbaarheid, geheimhouding en tegensprekelijkheid.
### 3.1 Inleiding tot de rechtspleging
Rechtspleging kan worden gedefinieerd als een procedure of rechtszaak waarin recht wordt gesproken. Een fundamenteel beginsel hierbij is de toegang tot de rechter, zoals vastgelegd in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Dit houdt in dat burgers het recht hebben om geschillen voor te leggen aan een rechterlijke instantie en daar een oplossing voor te ontvangen.
### 3.2 Accusatoire rechtspleging
De accusatoire rechtspleging kenmerkt zich door een aantal specifieke beginselen:
* **Mondeling:** De procedure wordt voornamelijk mondeling gevoerd. Dit omvat het mondeling uiteenzetten van standpunten en pleidooien.
* **Openbaar:** De rechtszaak is in principe openbaar, wat betekent dat iedereen toegang heeft om de behandeling en de uitspraak bij te wonen. Dit waarborgt transparantie in het rechtsproces.
> **Tip:** Openbaarheid is een belangrijk beginsel om het vertrouwen van het publiek in de rechtspraak te waarborgen. Uitzonderingen hierop zijn bijvoorbeeld de jeugdrechtbank en de raadkamer.
* **Tegensprekelijk:** Partijen hebben de mogelijkheid om elkaars standpunten te bestrijden en tegenspraak te bieden. Dit creëert een debat waarbij beide zijden hun argumenten naar voren kunnen brengen en weerleggen.
De accusatoire rechtspleging is van toepassing in het burgerlijk procesrecht en in het strafprocesrecht voor wat betreft de behandeling ten gronde.
> **Example:** In een civiele zaak waar twee partijen een contractueel geschil hebben, zullen beide partijen via hun advocaten mondeling hun argumenten presenteren voor de rechter. De rechter zal luisteren naar beide partijen, die elkaar rechtstreeks tegenspreken, en de zaak openbaar behandelen.
### 3.3 Inquisitoire rechtspleging
De inquisitoire rechtspleging staat daartegenover en wordt gekenmerkt door de volgende eigenschappen:
* **Schriftelijk:** De procedure is grotendeels schriftelijk. Alle acties en bevindingen worden vastgelegd in documenten.
* **Geheim:** In tegenstelling tot de openbaarheid bij de accusatoire procedure, is de inquisitoire rechtspleging vaak niet openbaar. Dit kan de efficiëntie van het onderzoek dienen, maar beperkt de publieke controle.
* **Niet-tegensprekelijk:** Het principe van tegensprekelijkheid is hier minder prominent. De nadruk ligt meer op het verzamelen van bewijs door een onderzoeksrechter of andere autoriteiten, in plaats van op een direct debat tussen partijen.
De inquisitoire rechtspleging is met name van toepassing in het strafprocesrecht tijdens het vooronderzoek. Hierbij is de rol van de onderzoeksrechter cruciaal in het verzamelen van informatie en bewijs.
> **Example:** Tijdens een strafrechtelijk vooronderzoek kan een onderzoeksrechter getuigen oproepen en verhoren, waarbij de verdediging minder direct de mogelijkheid heeft om de ondervraging te sturen of tegenspraak te bieden dan in een latere fase van een accusatoire procedure. Alle bevindingen worden schriftelijk vastgelegd.
### 3.4 Beginselen van behoorlijke rechtspraak
Naast de aard van de rechtspleging, zijn er diverse beginselen van behoorlijke rechtspraak die in elke rechtspleging van belang zijn:
* **Onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter:** De rechter moet in eer en geweten oordelen, onafhankelijk van enige overheid of meerdere. Dit omvat zowel subjectieve (daadwerkelijke vooringenomenheid) als objectieve (schijn van partijdigheid) onpartijdigheid.
> **Tip:** De "schijn van partijdigheid" is cruciaal. Zelfs als een rechter niet daadwerkelijk bevooroordeeld is, kan een situatie die bij een buitenstaander de indruk van partijdigheid wekt, leiden tot een schending van dit beginsel.
* **Recht op verdediging en tegenspraak:** Elke partij moet de kans krijgen haar standpunt uiteen te zetten en hiertegen inbrengen te maken. Iedereen heeft het recht zich te verdedigen.
* **Motiveringsplicht:** Een rechterlijke uitspraak moet met redenen omkleed zijn. De rechter moet uitleggen waarom een bepaalde beslissing wordt genomen, welke rechtsregels van toepassing zijn en antwoord geven op alle aangevoerde middelen en excepties.
* **Beslechting binnen een redelijke termijn:** Zaken moeten binnen een redelijke termijn worden afgedaan. De beoordeling van de redelijkheid hangt af van de complexiteit van de zaak en de houding van de betrokken partijen.
* **Toegang van pers en publiek:** Tenzij er specifieke wettelijke uitzonderingen zijn (zoals bij de jeugdrechtbank), geldt er openbaarheid van rechtszittingen en uitspraken voor de pers en het publiek.
* **Mogelijkheid tot hoger beroep:** In principe moet hoger beroep altijd mogelijk zijn om een uitspraak te laten toetsen door een hogere rechter.
---
# Beginselen van behoorlijke rechtspraak
Dit deel bespreekt de fundamentele gedragsnormen die van rechters worden verwacht, waaronder onafhankelijkheid, onpartijdigheid, het recht op verdediging, de motiveringsplicht van uitspraken en het belang van de redelijke termijn.
### 4.1 Onafhankelijkheid van de rechter
De rechter dient te oordelen in eer en geweten, zonder enige afhankelijkheid van de overheid of leidinggevenden. Dit principe garandeert dat uitspraken gebaseerd zijn op recht en feiten, en niet op externe druk.
### 4.2 Onpartijdigheid van de rechter
Onpartijdigheid vereist dat de rechter oordeelt zonder vooroordelen. Dit omvat niet alleen subjectieve partijdigheid, waarbij de rechter daadwerkelijk bevooroordeeld is, maar ook objectieve partijdigheid, waarbij de schijn van partijdigheid wordt gewekt. Zelfs een mogelijke indruk van partijdigheid is dus verboden.
> **Tip:** Een objectieve schijn van partijdigheid kan voortkomen uit de feitelijke omstandigheden van een zaak, zelfs als de rechter geen bewuste vooroordelen heeft.
### 4.3 Het recht op verdediging
Elke partij in een rechtszaak moet de gelegenheid krijgen om haar standpunt uiteen te zetten en hierop te reageren. Dit betekent dat iedere betrokkene het recht heeft zich te verdedigen en gehoord te worden.
### 4.4 Motiveringsplicht van uitspraken
Een rechterlijke uitspraak moet altijd met redenen omkleed zijn. De rechter is verplicht om uit te leggen waarom hij tot een bepaalde beslissing komt, welke rechtsregels hij heeft toegepast, en te reageren op alle ingebrachte argumenten en excepties.
> **Example:** Als een rechter een vordering afwijst, moet hij duidelijk maken op grond van welke wetsartikelen en feitelijke bevindingen deze afwijzing is gebaseerd.
### 4.5 De redelijke termijn
De beslechting van een zaak dient binnen een redelijke termijn te geschieden. Bij het bepalen wat een redelijke termijn is, wordt rekening gehouden met de complexiteit van de zaak en de houding van de betrokken partijen.
### 4.6 Openbaarheid van rechtspraak
Het principe van openbaarheid betekent dat de pers en het publiek toegang hebben tot de rechtspleging. Dit geldt zowel voor de mondelinge behandeling van de zaak als voor de uitspraak.
> **Tip:** Er zijn uitzonderingen op de openbaarheid, zoals bij de jeugdrechtbank of in de raadkamer, waar uit privacyoverwegingen of vanwege het gevoelige karakter van de zaak de openbaarheid kan worden beperkt.
### 4.7 Hoger beroep
Als uitgangspunt geldt dat hoger beroep steeds mogelijk is. Dit biedt partijen de kans om een zaak opnieuw te laten beoordelen door een hogere rechter indien zij het niet eens zijn met de uitspraak in eerste aanleg.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Rechtspleging | Een procedure of rechtszaak waarbij recht wordt gesproken en geschillen worden beslecht door een bevoegde instantie. |
| Toegang tot de rechter | Het fundamentele recht van burgers om hun geschillen voor te leggen aan een rechterlijke instantie en een oplossing te ontvangen, zoals vastgelegd in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). |
| Accusatoire rechtspleging | Een vorm van rechtspleging die gekenmerkt wordt door mondelinge behandeling, openbaarheid, en het principe van tegenspraak, waarbij partijen actief de gelegenheid krijgen hun standpunten te uiten en elkaar te bestrijden. |
| Inquisitoire rechtspleging | Een vorm van rechtspleging die primair schriftelijk verloopt, vaak geheim is, en waarbij de rol van tegenspraak beperkter is, vaak voorkomend in het vooronderzoek van strafzaken. |
| Mondeling | De proceshandelingen en argumenten worden verbaal uitgewisseld tijdens zittingen. |
| Openbaar | De rechtszaak en de uitspraak zijn toegankelijk voor het publiek en de pers, met uitzondering van specifieke gevallen zoals bij jeugdrechtbanken of de raadkamer. |
| Tegensprekelijk | Het principe dat partijen in een rechtszaak de mogelijkheid hebben om elkaars standpunten, bewijzen en argumenten te betwisten en te weerleggen. |
| Burgerlijk procesrecht | De regels en procedures die van toepassing zijn op geschillen tussen burgers onderling of tussen burgers en rechtspersonen, vaak gekenmerkt door een accusatoire aard. |
| Strafprocesrecht | De regels en procedures die van toepassing zijn op de opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten, die zowel inquisitoire als accusatoire elementen kunnen bevatten. |
| Behoorlijke rechtspraak | Een verzameling beginselen die de integriteit en eerlijkheid van het rechtssysteem garanderen, waaronder onpartijdigheid, onafhankelijkheid, recht op verdediging en motivering van uitspraken. |
| Onafhankelijkheid van de rechter | Het principe dat de rechter zijn oordeel vormt in eer en geweten, zonder enige beïnvloeding of afhankelijkheid van de overheid, andere instanties of hogere functionarissen. |
| Onpartijdigheid (objectieve partijdigheid) | Het principe dat de rechter geen vooroordelen mag hebben ten opzichte van de partijen en dat zelfs de schijn van partijdigheid vermeden moet worden, zodat de rechtspraak objectief overkomt. |
| Redelijke termijn | Het principe dat een gerechtelijke zaak binnen een aanvaardbare tijdsperiode beslecht moet worden, rekening houdend met factoren zoals de complexiteit van de zaak en het gedrag van de partijen. |
| Motivering van uitspraken | De verplichting voor de rechter om de redenen voor zijn beslissing duidelijk te maken, waarbij de toegepaste rechtsregels en de afweging van alle middelen en excepties worden verantwoord. |
| Hoger beroep | De mogelijkheid voor partijen om een zaak opnieuw te laten beoordelen door een hogere gerechtelijke instantie wanneer zij het niet eens zijn met de uitspraak van de lagere rechter. |
Cover
I. Hoofdstuk 0 Inleiding.pdf
Summary
# Het concept recht en zijn definitie
Het recht wordt gedefinieerd als een systeem van gedragsregels, ondersteund door een institutioneel en begripsmatig kader, dat door de maatschappij wordt opgelegd om deze te ordenen [2](#page=2) [3](#page=3).
### 1.1 De definitie van recht ontleed
Het recht kan worden beschouwd als een geheel van gedragsregels dat de manier waarop individuen zich in de maatschappij dienen te gedragen, dicteert. Deze regels kunnen zowel een bevel (bv. schoolfacturen betalen) als een verbod (bv. door rood rijden) inhouden [3](#page=3).
#### 1.1.1 Intensiteit van regels
Niet alle rechtsregels hebben dezelfde bindende kracht of gelden voor iedereen. Er worden drie intensiteiten onderscheiden [3](#page=3):
* **Aanvullend recht:** Regels waarvan men mag afwijken [3](#page=3).
* **Dwingend recht:** Regels waarvan men niet mag afwijken; deze zijn verplicht [3](#page=3).
* **Openbare orde:** De meest dwingende regels, die raken aan de maatschappelijke ordening [3](#page=3).
Sancties worden aangepast aan de intensiteit van de regel, waarbij de laatste twee categorieën strengere consequenties hebben bij overtreding [3](#page=3).
#### 1.1.2 Institutioneel en begripsmatig kader
Recht bestaat niet enkel uit gedragsregels, maar ook uit een institutioneel en begripsmatig kader. Wetten bevatten definities en regels die verbonden zijn aan instituties, zoals rechtbanken, waar men terecht kan bij schending van rechten. Niet-normatieve begripsomschrijvingen maken ook deel uit van dit kader [2](#page=2) [3](#page=3).
#### 1.1.3 Opgelegd door de maatschappij
De regels die het recht vormen, worden gemaakt door wetgevende organen op verschillende niveaus (gemeenteraad, parlementen, federaal). Burgers zijn indirect verantwoordelijk voor deze organen, aangezien zij hen hebben verkozen [3](#page=3).
#### 1.1.4 Doel: ordening van de maatschappij
Het fundamentele doel van rechtsregels is de ordening van de maatschappij. Zonder regels zou er chaos ontstaan en zou de maatschappij niet functioneren [3](#page=3).
> **Tip:** Begrijpen waarom rechtsregels bestaan, helpt bij het plaatsen van hun belang en functie binnen de samenleving.
### 1.2 Vereisten voor maatschappelijke ordening
De kwaliteit van maatschappelijke ordening wordt bepaald door drie parameters, waarvan rechtszekerheid de eerste is [3](#page=3).
#### 1.2.1 Rechtszekerheid
Voor een duurzame maatschappelijke ordening is rechtszekerheid cruciaal. Dit vereist dat juridische regels voldoen aan een aantal technisch-juridische eisen [3](#page=3):
* **Voorspelbaarheid:** Burgers moeten weten wat de inhoud van het recht is. Hoewel men geacht wordt het recht te kennen, is dit in de praktijk onmogelijk door de omvang ervan, wat een problematiciteit introduceert. Juristen moeten de complexiteit kunnen beheersen [3](#page=3).
* **Vastheid:** Regels veranderen voortdurend, wat de voorspelbaarheid negatief kan beïnvloeden [3](#page=3).
* **Algemeenheid:** Regels zouden van toepassing moeten zijn op alle gelijkaardige concrete gevallen en niet beperkt mogen blijven tot specifieke situaties. Hoewel dit principe grotendeels is verdwenen, herstelt de hercodificatie van het Burgerlijk Wetboek dit gedeeltelijk [3](#page=3).
* **Onderlinge consistentie:** Wijzigingen aan één wet mogen geen onopgemerkte negatieve gevolgen hebben op andere rechtsdomeinen [3](#page=3).
### 1.3 Bronnen van het Belgisch privaatrecht
De bronnen van het Belgisch privaatrecht zijn divers [1](#page=1):
* **Oud Burgerlijk Wetboek (oud BW) en Burgerlijk Wetboek (BW):** Na de hercodificatie van het BW bestaat er een mengeling van de oude en nieuwe structuur. Het BW, dat ook wel 'codex' wordt genoemd, bevat veel regelgeving. Het is belangrijk om onderscheid te kunnen maken tussen het oude en het nieuwe BW, en te weten wanneer specifieke boeken in werking zijn getreden. De belangrijkste boeken met hun ingangsdata zijn [1](#page=1):
* Boek 1: 1 januari 2023 [1](#page=1).
* Boek 2 (enkel titel 3): 1 juli 2022 [1](#page=1).
* Boek 3: 1 september 2023 [1](#page=1).
* Boek 4: 1 juli 2022 [1](#page=1).
* Boek 5: 1 januari 2023 [1](#page=1).
* Boek 6: 1 januari 2025 [1](#page=1).
* Boek 7: 2027 [1](#page=1).
* Boek 8 (nieuwste stijl): 1 november 2020 [1](#page=1).
* Boek 9 (titel 1): 1 januari 2026 [1](#page=1).
* Boek 10: Onbekend [1](#page=1) [2](#page=2).
* **Bijzondere wetten:** Regels van burgerlijk recht die niet in het BW zijn opgenomen. Dit kan komen door uitzonderlijke wetgeving, omdat het een gewestelijke materie betreft (bv. adoptierecht, begrafenissen) of omdat het geen federale materie is (bv. beroepsreglementering) [2](#page=2).
* **Gewoonte:** Bestendige gebruiken die hun bindende kracht ontlenen aan algemene overtuiging. Een voorbeeld is de jaarlijkse uitkering van een 13e maand door werkgevers [2](#page=2).
* **Algemene rechtsbeginselen:** Hoewel niet altijd expliciet uitgewerkt, vormen deze een basis in het recht. Een voorbeeld is het verbod op dwanguitvoering op de persoon, zoals bij DNA-onderzoek, wat een inbreuk is op fysieke integriteit [2](#page=2).
### 1.4 Vervaging van klassieke onderscheiden
De traditionele onderscheiden in het recht zijn door de jaren heen minder duidelijk geworden [2](#page=2).
* **Internationale invloeden:** Veel bronnen van privaatrecht zijn niet langer puur nationaal, maar ook internationaal (bv. EU-verdragen), wat de invloed van publiekrecht op het dagelijks leven vergroot [2](#page=2).
* **Gelaagde wetgeving:** De wetgeving is opgebouwd uit meerdere lagen van regelgeving [2](#page=2).
* **Gebruik van privaatrechtelijke technieken in publiekrecht:** De overheid maakt ook gebruik van privaatrechtelijke instrumenten en regels worden dwingend gemaakt bij overtredingen [2](#page=2).
* **Vervaging materieel/formeel recht:** Zelfs binnen het procesrecht (formeel recht) zijn er burgerlijke invalshoeken te vinden [2](#page=2).
### 1.5 Objectief en subjectief recht
* **Objectief recht:** Het geheel van rechtsregels dat op een bepaald moment in een specifieke maatschappij bestaat (bv. Belgische rechtsregels) [1](#page=1).
* **Subjectief recht:** Rechten die rechtssubjecten worden toegekend, zoals aanspraken die door het recht worden bekrachtigd om doelstellingen te verwezenlijken (bv. het recht uit een koopovereenkomst) [1](#page=1).
### 1.6 Privaatrecht en publiekrecht
* **Privaatrecht:** De horizontale juridische verhouding tussen burgers onderling, oftewel tussen rechtssubjecten (bv. personenrecht, familierecht, verbintenissenrecht) [1](#page=1).
* **Publiekrecht:** De verticale juridische verhouding tussen de overheid en de burger, of tussen overheden onderling [1](#page=1).
### 1.7 Materieel en formeel recht
* **Materieel recht:** Gaat over de inhoud van de rechtsregels [1](#page=1).
* **Formeel recht (of handhavingsrecht):** Gaat over de handhaving van de inhoudelijke regels [1](#page=1).
Het is belangrijk te beseffen dat geen enkele sector zuiver materieel is [1](#page=1).
---
# Vervaging van klassieke onderscheiden in het recht
Dit onderwerp onderzoekt hoe traditionele onderscheidingen binnen het recht, zoals die tussen privaatrecht en publiekrecht, en materieel en formeel recht, minder eenduidig worden door internationale invloeden, de gelaagdheid van wetgeving en het gebruik van privaatrechtelijke technieken door de overheid [2](#page=2).
### 2.1 Verdwijnende grenzen tussen rechtsgebieden
De klassieke onderscheidingen binnen het recht zijn door de jaren heen minder duidelijk geworden. Vele bronnen van privaatrecht zijn niet langer puur nationaal, maar worden beïnvloed door internationale verdragen, zoals die van de Europese Unie. Deze internationale invloeden zorgen ervoor dat publiekrechtelijke aspecten een grotere impact hebben op het dagelijks leven, waardoor de scheiding met puur privaatrecht vervaagt [2](#page=2).
### 2.2 Gelaagdheid van wetgeving
De hedendaagse wetgeving kenmerkt zich door een gelaagdheid, wat betekent dat er meerdere niveaus van regelgeving naast elkaar bestaan. Dit draagt bij aan de complexiteit en de onderlinge verwevenheid van verschillende rechtsgebieden [2](#page=2).
### 2.3 Publiekrecht en privaatrechtelijke technieken
Een ander fenomeen is het gebruik van privaatrechtelijke technieken door het publiekrecht. De overheid maakt steeds vaker gebruik van instrumenten die traditioneel tot het privaatrecht behoren om haar doelen te bereiken. Dit uit zich bijvoorbeeld wanneer de overheid ingrijpt bij overtredingen van privaatrechtelijke regels of wanneer zij regels dwingend maakt die oorspronkelijk privaatrechtelijk van aard waren [2](#page=2).
### 2.4 Vervaging van materieel en formeel recht
Ook het onderscheid tussen materieel en formeel recht wordt minder scherp. Zelfs binnen het procesrecht, dat als formeel recht wordt beschouwd, zijn er steeds meer burgerlijke of materiële invalshoeken te vinden [2](#page=2).
> **Tip:** Houd er rekening mee dat de invloed van internationale regelgeving en de toenemende interactie tussen publieke en private rechtsinstrumenten de traditionele juridische categorieën aan het opschuiven zijn. Dit vereist een brede en flexibele kijk op recht.
---
# Centrale elementen en doelstellingen van het recht
Het recht is een veelomvattend systeem van gedragsregels, ondersteund door een institutioneel en begripsmatig kader, dat door de maatschappij wordt opgelegd met als primair doel de maatschappelijke ordening [3](#page=3).
### 3.1 Recht als geheel van gedragsregels
Recht omvat regels die specificeren hoe individuen zich binnen de maatschappij dienen te gedragen. Deze regels manifesteren zich als bevelen of verboden, die specifieke handelingen vereisen van rechtssubjecten. De intensiteit en toepasbaarheid van deze regels variëren. Er worden drie niveaus onderscheiden [3](#page=3):
* **Aanvullend recht:** Regels waarvan kan worden afgeweken [3](#page=3).
* **Dwingend recht:** Regels waarvan niet kan worden afgeweken; naleving is verplicht [3](#page=3).
* **Openbare orde recht:** Regels met een nog hogere dwingendheid, omdat ze de fundamentele ordening van de maatschappij raken [3](#page=3).
Sancties worden aangepast aan de intensiteit van de desbetreffende regels, waarbij de hogere niveaus zwaardere sancties met zich meebrengen [3](#page=3).
### 3.2 Een institutioneel en begripsmatig kader
Recht is onlosmakelijk verbonden met een institutioneel en begripsmatig kader. Wetten bevatten definities die de betekenis van juridische concepten verduidelijken. Deze regels zijn verweven met instituties, zoals rechtbanken, waar burgers terechtkunnen bij schending van hun rechten [3](#page=3).
### 3.3 Oplegging door de maatschappij
De totstandkoming van rechtsregels geschiedt door wetgevende organen op diverse niveaus, waaronder gemeenteraden en parlementen op federaal niveau. De maatschappij oefent hier indirecte controle uit door middel van verkiezingen van deze vertegenwoordigers [3](#page=3).
### 3.4 Doel: ordening van de maatschappij
Het voornaamste doel van rechtsregels is het voorkomen van chaos en het verzekeren van de functionering van de maatschappij door middel van ordening. De kwaliteit van deze maatschappelijke ordening wordt beoordeeld aan de hand van drie cruciale parameters [3](#page=3):
#### 3.4.1 Rechtszekerheid
Rechtszekerheid is essentieel voor een duurzame maatschappelijke ordening en vereist dat juridische regels voldoen aan specifieke technisch-juridische eisen. Deze eisen omvatten [3](#page=3):
* **Voorspelbaarheid:** Burgers moeten weten wat de inhoud van het recht is. Hoewel de wet uitgaat van de fictie dat iedereen het recht kent, is dit in de praktijk onmogelijk, wat leidt tot complexiteit. Juristen spelen een rol in het doorgronden en organiseren van deze kennis [3](#page=3).
* **Vastheid:** Voortdurende veranderingen in wetgeving kunnen de voorspelbaarheid negatief beïnvloeden [3](#page=3).
* **Algemeenheid:** Regels dienen van toepassing te zijn op alle gelijkaardige concrete gevallen en niet beperkt te blijven tot specifieke situaties. De algemeenheid is echter grotendeels afgenomen, met uitzondering van gebieden zoals het Burgerlijk Wetboek na hercodificatie [3](#page=3).
* **Onderlinge consistentie:** Wijzigingen in één wet kunnen onbedoelde gevolgen hebben op andere rechtsgebieden, wat de consistentie van het recht kan ondermijnen [3](#page=3).
#### 3.4.2 Rechtvaardigheid
Het concept van rechtvaardigheid is evolutief en cultureel bepaald. Wat als rechtvaardig wordt beschouwd, kan in de loop der tijd veranderen, zoals illustreert met de historische positie van bastaardkinderen ten opzichte van erfenissen [3](#page=3).
#### 3.4.3 Doeltreffendheid
Rechtsregels moeten doeltreffend zijn in het realiseren van hun gestelde doelen. Dit is een problematisch aspect, met name door de frequentie van parlementaire wijzigingen die controle op de effectiviteit bemoeilijken. Hoewel er organen zijn voor wetsevaluatie, functioneert dit mechanisme niet altijd optimaal [4](#page=4).
### 3.5 Handhaving van rechtsregels
Rechtsregels worden gehandhaafd door of krachtens het maatschappelijk gezag. Dit omvat de uitvoerende macht (via koninklijke besluiten) en de rechterlijke macht, die toetst of subjectieve rechten geschonden zijn [4](#page=4).
Het initiatief tot handhaving van rechtsregels verschilt:
* **Privaatrecht:** De burger initieert zelf de handhaving wanneer een rechtsregel niet wordt nageleefd [4](#page=4).
* **Publiekrecht:** De overheid neemt het initiatief tot handhaving. Een uitzondering hierop vormen alimentatiegeschillen, waarbij burgers wel de overheid kunnen inschakelen [4](#page=4).
De definitie van recht kan worden samengevat als: een geheel van gedragsregels en ermee samenhangende institutionele voorschriften, uitgevaardigd en gehandhaafd door of krachtens het maatschappelijk gezag, met oog op een doeltreffende, rechtszekere en rechtvaardige ordening van de maatschappij. Deze definitie is kenmerkend voor continentaal Europees recht, in tegenstelling tot common law-systemen die gebaseerd zijn op precedenten [4](#page=4).
> **Tip:** Hoewel de definitie de nadruk legt op technische juridische kennis, is het voor een jurist cruciaal om de behoeften van de cliënt centraal te stellen en te zoeken naar oplossingen, in plaats van enkel te focussen op de formele toepassing van regels [4](#page=4).
> **Tip:** De definitie van recht dient te worden gerelativeerd, daar deze niet universeel is en door bepaalde ideologieën, zoals de Marxistische leer, kritisch wordt benaderd als een middel tot onderdrukking [4](#page=4).
---
# Alternatieve benaderingen en oplossingen binnen het recht
Dit onderwerp relativeert de traditionele definitie van recht en verkent alternatieve geschillenoplossingsmethoden zoals bemiddeling en minnelijke schikking, die vaak een betere oplossing bieden dan louter de toepassing van juridische regels.
### 4.1 De traditionele definitie van recht en de beperkingen ervan
De traditionele definitie van recht, zoals gehanteerd in continentaal Europa, beschrijft recht als een geheel van gedragsregels en ermee samenhangende institutionele voorschriften, uitgevaardigd en gehandhaafd door of krachtens het maatschappelijk gezag, met het oog op een doeltreffende, rechtszekere en rechtvaardige ordening van de maatschappij. Deze definitie legt sterk de nadruk op de ordeningsfunctie van het recht en kan leiden tot een te technische benadering, waarbij de focus ligt op het kennen en toepassen van regels [4](#page=4).
De definitie kent echter belangrijke beperkingen en moet worden gerelativeerd [4](#page=4):
* **Rechtvaardigheid:** Wat als rechtvaardig wordt beschouwd, is evolutief en verandert met de tijd en maatschappelijke opvattingen [4](#page=4).
* **Doeltreffendheid:** De daadwerkelijke realisatie van de doelstellingen van wetten is problematisch, mede door de frequente wijzigingen in het parlement en een ineffectieve wetsevaluatie [4](#page=4).
#### 4.1.1 Handhaving van rechtsregels
De handhaving van rechtsregels geschiedt door of krachtens het maatschappelijk gezag, waarbij de uitvoerende macht (bv. koninklijke besluiten) en de rechterlijke macht (het toetsen van subjectieve rechten en het procesrecht) een rol spelen. Het initiatief tot handhaving verschilt tussen privaatrecht en publiekrecht [4](#page=4):
* **Privaatrecht:** De burger neemt doorgaans zelf het initiatief tot handhaving [4](#page=4).
* **Publiekrecht:** De overheid treedt zelf op en neemt het initiatief, tenzij er een uitzondering is, zoals in alimentatiegeschillen [4](#page=4).
### 4.2 Alternatieve benaderingen en oplossingen
De traditionele benadering, die uitgaat van de rechtbank als enige oplossingsweg, is niet altijd de meest efficiënte of bevredigende. Vaak leidt een gerechtelijke procedure tot twee verliezende partijen, omdat beide partijen ongelukkig zijn met het resultaat. Juristen moeten zich daarom niet enkel richten op de technische kennis van het recht, maar primair afvragen wat de cliënt nodig heeft en hoe het probleem het beste kan worden opgelost, zelfs als dit niet de toepassing van juridische regels inhoudt [4](#page=4) [5](#page=5).
#### 4.2.1 Alternatieve geschillenoplossing (ASG)
Alternatieve geschillenoplossing (ASG) omvat methoden die verschillen van het naar de rechtbank gaan en kunnen voordelen bieden voor de cliënt. Het doel is het zoeken naar oplossingen waarbij beide partijen akkoord gaan, door middel van dialoog en compromis [5](#page=5).
* **Bemiddeling:** Een proces waarbij partijen proberen tot dialoog te komen en zelf tot een oplossing te komen. Deze oplossingen worden vaak beter geaccepteerd dan een rechterlijk vonnis omdat ze van de partijen zelf komen [5](#page=5).
* **Minnelijke schikking:** Een procedure waarbij partijen via de rechter proberen tot een akkoord te komen. De rechter treedt hierbij actief op ten behoeve van de partijen. Dit is verankerd in artikel 730/1, §1 Ger.W. [5](#page=5).
* **Verzoening van de partijen:** Geregeld in artikel 731, eerste lid Ger.W. [5](#page=5).
* **Colaboratief onderhandelen:** Een methode waarbij getracht wordt tot een akkoord te komen met behulp van een bevoegde advocaat [5](#page=5).
> **Tip:** De focus bij alternatieve geschillenoplossing ligt op het bereiken van een oplossing die voor beide partijen acceptabel is, in plaats van te bepalen wie er "gelijk" heeft.
### 4.3 Algemene rechtsleer, rechtsvinding en rechtstheorie
De algemene rechtsleer, rechtsvinding en rechtstheorie houden zich bezig met fundamentele vragen over het recht [5](#page=5):
* **Ontologische vraag:** Wat is recht, wat zijn de functie en doelen ervan? Dit omvat de finaliteit van het recht, de normen en de samenhang ervan in relatie tot maatschappij, tijd en ruimte [5](#page=5).
* **Epistemologische vraag:** Hoe kunnen we recht kennen, vinden en uitleggen? Dit betreft de rechtsvinding, oftewel de zoektocht naar de inhoud van het recht [5](#page=5).
De algemene rechtsleer en rechtsvinding tezamen vormen de rechtstheorie [5](#page=5).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Objectief recht | Het geheel van rechtsregels dat op een bepaald ogenblik in een bepaalde maatschappij bestaat en geldt. |
| Subjectief recht | De rechten van rechtssubjecten, oftewel door het recht bekrachtigde aanspraken die rechtssubjecten kunnen stellen om hun doelstellingen te verwezenlijken. |
| Privaatrecht | De juridische verhouding tussen burgers onderling, gekenmerkt door een horizontale relatie tussen rechtssubjecten. |
| Publiekrecht | De juridische verhouding tussen de overheid en de burger, of tussen overheden onderling, gekenmerkt door een verticale relatie. |
| Materieel recht | Het recht dat de inhoud van de rechtsregels bepaalt, dus de rechten en plichten zelf. |
| Formeel recht | Het recht dat betrekking heeft op de handhaving van het materiële recht, vaak aangeduid als procesrecht of handhavingsrecht. |
| Hercodificatie | Het proces van het herzien en beter structureren van een wetboek, zoals het Burgerlijk Wetboek, met als doel de leesbaarheid en actualiteit te verbeteren. |
| Gewoonte | Een vorm van recht die ontleend wordt aan een bestendig gebruik dat de bindende kracht verkrijgt door de algemene overtuiging van de noodzakelijkheid ervan. |
| Algemene rechtsbeginselen | Fundamentele principes die niet altijd expliciet in de wet staan, maar wel een basis vormen voor het recht en de interpretatie ervan, zoals het verbod van dwanguitvoering op de persoon. |
| Rechtszekerheid | Een fundamentele parameter voor een duurzame maatschappelijke ordening, die vereist dat juridische regels voorspelbaar, vast, algemeen en onderling consistent zijn. |
| Rechtvaardigheid | De mate waarin juridische regels als billijk en eerlijk worden ervaren, wat evolueert met de maatschappelijke normen en waarden. |
| Doeltreffendheid | De mate waarin de doelstellingen van een wet of rechtsregel daadwerkelijk worden gerealiseerd in de praktijk. |
| Uitvoerende macht | De tak van de overheid die verantwoordelijk is voor de implementatie en handhaving van wetten, onder andere door middel van koninklijke besluiten. |
| Rechterlijke macht | De tak van de overheid die bevoegd is om geschillen te beslechten en te toetsen of subjectieve rechten geschonden zijn, middels procesrecht. |
| Rechtsvinding | De epistemologische vraag naar hoe we het recht kunnen kennen, vinden en uitleggen; het proces van het zoeken naar de specifieke inhoud van het recht in een concreet geval. |
| Rechtstheorie | Het vakgebied dat de algemene rechtsleer en rechtsvinding omvat, en zich bezighoudt met de aard, functie, doelen, normen en samenhang van het recht in relatie tot de maatschappij. |
| Alternatieve geschillenoplossing | Methoden om conflicten op te lossen buiten de traditionele rechterlijke procedures om, zoals bemiddeling, verzoening en collaboratief onderhandelen. |
| Minnlijke schikking | Een procedure waarbij partijen, met behulp van een rechter, proberen tot een wederzijds aanvaardbaar akkoord te komen in een geschil. |
Cover
IJ S1.pdf
Summary
# Le monopole étatique de la justice et ses tempéraments
Le monopole étatique de la justice, principe fondamental garantissant une justice indépendante et impartiale, n'a pas toujours existé et connaît aujourd'hui des aménagements par le biais de modes alternatifs de règlement des litiges.
### 1.1 La notion de justice et sa relation avec l'État
La justice, dans son acception générale, est intrinsèquement liée à la notion d'État. Pour qu'elle soit mise en œuvre de manière effective, elle doit faire l'objet d'un monopole étatique afin d'assurer son indépendance, son impartialité et son accessibilité à tous. La fonction juridictionnelle est l'une des trois fonctions principales de l'État, nécessitant des moyens financiers, humains et matériels, la considérant ainsi comme un service public [1](#page=1) [2](#page=2).
#### 1.1.1 La signification du monopole étatique de la justice
Le monopole étatique de la justice signifie que la justice appartient exclusivement à l'État. Dans toute société, la vie commune engendre des conflits qui, une fois transformés en litiges, doivent être tranchés par l'État. Cet objectif vise à prévenir la violence, l'arbitraire et l'iniquité, conditions nécessaires au vivre-ensemble. Le monopole étatique est donc un pouvoir d'ordre public permettant de dire le droit, d'interpréter les lois, de commander et de sanctionner des comportements ou des personnes, constituant un enjeu fondamental de souveraineté. Il s'agit d'une conquête historique nécessitant un État fort [2](#page=2).
#### 1.1.2 Évolution historique du monopole étatique
Au Moyen Âge, l'autorité du roi était contestée par l'Église, ce qui engendrait plusieurs systèmes de justice, le roi n'exerçant pas un monopole en la matière. Ce n'est qu'avec la monarchie absolue et, de manière définitive, l'abolition des juridictions sénatoriales que le processus de monopolisation de la justice par l'État s'est achevé [2](#page=2).
#### 1.1.3 Conséquences de la monopolisation de la justice
La monopolisation de la justice par l'État a entraîné plusieurs conséquences notables [3](#page=3):
* Seule l'autorité étatique est habilitée à rendre la justice [3](#page=3).
* Interdiction du déni de justice, conformément à l'article 4 du Code civil, qui stipule que le juge refusant de juger sous prétexte du silence, de l'obscurité ou de l'insuffisance de la loi peut être poursuivi comme coupable de déni de justice [3](#page=3).
* Obligation de rendre la justice dans un délai raisonnable, consacrée par l'article 6 de la Convention européenne des droits de l'homme (CEDH). Il est à noter que la France a accepté la CEDH, signée en 1950 et appliquée en 1953, seulement en 1974, sous la présidence d'Alain Poher, les présidents précédents ne souhaitant pas accorder plus de libertés aux citoyens. L'État détient ainsi un pouvoir décisionnel en matière de justice [3](#page=3).
### 1.2 Les tempéraments au monopole de la justice étatique
Malgré le monopole étatique, des tempéraments existent, permettant la mise en place de modes alternatifs de règlement des litiges par les justiciables. Ces modes coexistent avec la justice étatique, sans la concurrencer de manière à la supplanter [3](#page=3).
#### 1.2.1 Les modes alternatifs de règlement des litiges
Les principaux modes alternatifs de règlement des litiges incluent :
* L'arbitrage [3](#page=3).
* La transaction [3](#page=3).
* La médiation [3](#page=3).
* La conciliation [3](#page=3).
* La procédure participative [3](#page=3).
#### 1.2.2 L'arbitrage
L'arbitrage existe sous diverses formes depuis longtemps, permettant aux parties en conflit de faire trancher leur différend par des arbitres qui n'appliquent pas nécessairement les règles de droit classiques. La Révolution française a favorisé l'arbitrage, la loi de 1790 le rendant obligatoire au sein de la famille. Sous Napoléon, l'arbitrage a été codifié comme un mode facultatif mais encouragé, notamment par l'article 1442 du Code de procédure civile [3](#page=3).
Aujourd'hui, l'arbitrage est un mode conventionnel de résolution des conflits par lequel les parties choisissent une ou plusieurs personnes privées pour juger en équité leur différend. Le Code de procédure civile limite cependant le recours à l'arbitrage aux domaines les moins importants de la société, notamment dans le monde des affaires (domaine commercial), excluant des matières comme le divorce. Pour recourir à l'arbitrage, les parties doivent conclure un acte: le compromis d'arbitrage, qui peut être établi avant même la naissance du litige. Une clause d'arbitrage peut également être incluse dans un contrat, précisant l'objet du litige et le nom des arbitres choisis. Généralement, les deux arbitres choisis par les parties sélectionnent un troisième arbitre, et ils appliquent soit les règles de droit étatiques, soit jugent en amiable compositeur [3](#page=3).
---
# L'indépendance de la justice et sa protection
Voici un résumé détaillé et complet sur l'indépendance de la justice et sa protection, basé sur le contenu fourni.
## 2. L'indépendance de la justice et sa protection
L'indépendance de la justice est un principe fondamental de toute juridiction et est garantie par plusieurs sources de droit, notamment la Constitution, la Convention européenne des droits de l'homme (CEDH) et le droit de l'Union européenne (UE).
### 2.1 La protection constitutionnelle de l'indépendance de la justice
#### 2.1.1 La séparation des pouvoirs et la reconnaissance constitutionnelle de l'indépendance de la justice
Le principe de la séparation des pouvoirs, théorisé par Montesquieu, vise à garantir une démocratie libérale en distinctant et en rendant indépendants les pouvoirs exécutif, législatif et judiciaire. Historiquement, la Révolution française a conservé ce principe, mais la Déclaration des Droits de l'Homme et du Citoyen (DDHC) de 1789, dans son article 16, souligne que "Toute société dans laquelle la garantie des droits n'est pas assurée, ni la séparation des pouvoirs déterminée, n'a point de constitution". Cependant, une crainte du "gouvernement des juges" a conduit à ne pas reconnaître formellement le pouvoir judiciaire comme un pouvoir distinct dans la pratique initiale [4](#page=4) [5](#page=5).
Malgré cela, la Constitution française actuelle reconnaît l'indépendance de la justice. L'article 64 de la Constitution dispose que "Le Président de la République est garant de l'indépendance de l'autorité judiciaire". Le Conseil constitutionnel, s'appuyant sur l'article 16 de la DDHC, a affirmé que l'indépendance et l'impartialité sont indissociables de la fonction juridictionnelle [5](#page=5).
Pour l'ordre judiciaire, cette indépendance découle directement de l'article 64. Pour l'ordre administratif, le Conseil constitutionnel a reconnu son existence, notamment en se basant sur les principes fondamentaux reconnus par les lois de la République, intégrés au bloc de constitutionnalité via le Préambule de 1946. Ainsi, tant les juridictions judiciaires qu'administratives jouissent d'une indépendance constitutionnellement consacrée, avec des domaines de compétence spécifiques sur lesquels ni le pouvoir législatif ni le pouvoir exécutif ne peuvent empiéter [5](#page=5).
#### 2.1.2 La séparation du pouvoir juridictionnel et du pouvoir législatif
Le pouvoir juridictionnel ne doit pas empiéter sur le pouvoir législatif. Cela se traduit par l'interdiction des "arrêts de règlement", c'est-à-dire des décisions de justice qui auraient une portée générale et abstraite. Les lois des 16 et 24 août 1790 précisent que "les tribunaux ne pourront prendre directement ou non aucune part à l’exercice du pouvoir législatif". L'article 5 du Code Civil renforce cette idée en disposant que les juges ne doivent qu'appliquer la loi [5](#page=5).
Cependant, cette séparation connaît des nuances. Le juge ne se contente pas d'une application mécanique de la loi; il lui donne une signification concrète pour trancher des cas spécifiques, exerçant ainsi une forme de fonction législative. De plus, certains arrêts de la Cour de cassation et du Conseil d'État font jurisprudence et sont suivis par les juridictions inférieures, contribuant ainsi à la construction du droit, notamment en droit administratif qui est largement jurisprudentiel [5](#page=5).
Le "contrôle de conventionalité" représente une autre forme d'empiètement du pouvoir juridictionnel sur le législatif. Les juridictions ont le pouvoir de ne pas appliquer une loi si celle-ci est jugée non conforme à une disposition du droit international ou européen. Des arrêts clés comme celui du Conseil d'État du 20 octobre 1989 (arrêt Nicolo) et de la Cour de cassation du 24 mai 1975 (arrêt Jacques Vabre) ont consacré ce contrôle [6](#page=6).
Inversement, le législatif ne peut pas empiéter sur le juridictionnel, notamment en influençant les litiges en cours. Des exceptions existent cependant [6](#page=6):
* **Les lois rétroactives**: Bien que l'article 2 du Code Civil stipule que "la loi ne dispose que pour l'avenir, elle n'a point d'effet rétroactif", le législateur peut déroger à ce principe en adoptant une loi expressément rétroactive. Le Conseil constitutionnel admet cette rétroactivité dans certains cas, notamment en matière pénale (loi pénale plus douce) ou lorsqu'il s'agit de lois touchant à l'intérêt général (comme le SMIC) [6](#page=6).
* **Les lois interprétatives**: Ces lois précisent la signification d'une loi antérieure [6](#page=6).
* **Les lois de validation**: Elles visent à confirmer des actes ou pratiques antérieurs qui auraient pu être annulés par un juge, sous réserve d'un motif d'intérêt général [6](#page=6).
#### 2.1.3 La séparation du pouvoir juridictionnel et du pouvoir exécutif
Le pouvoir juridictionnel ne doit pas empiéter sur l'exécutif. Les lois des 16 et 24 août 1790 interdisaient aux juges de contrôler les actes administratifs. Aujourd'hui, les juges peuvent contrôler la légalité de certains actes administratifs, mais pas les "actes de gouvernement" relatifs aux relations internationales. De plus, les juges ne peuvent pas adresser d'ordres directs à l'administration, sauf pour l'exécution des décisions de justice [6](#page=6) [7](#page=7).
Inversement, l'exécutif ne peut s'immiscer dans la fonction juridictionnelle, c'est-à-dire faire pression sur les magistrats pour influencer leurs décisions. Cette séparation est néanmoins complexe, notamment pour les magistrats administratifs qui alternent fonctions juridictionnelles et administratives. Le Conseil d'État a souligné l'importance que la justice soit rendue par une juridiction indépendante et impartiale, à l'abri de toute pression [7](#page=7).
Pour garantir cette indépendance, les fonctionnaires de justice, et en particulier les juges, bénéficient d'un statut particulier, notamment celui de l'inamovibilité. L'exécutif est cependant tenu d'apporter son concours à l'exécution des décisions de justice, y compris par la force publique, comme l'affirme le Conseil constitutionnel [7](#page=7).
### 2.2 La protection de l'indépendance de la justice par la Convention européenne des droits de l'homme (CEDH)
La CEDH garantit des droits et libertés fondamentaux, et son article 6 consacre le droit à un tribunal impartial et indépendant. D'autres dispositions, comme l'article 5 (droit à la liberté et à la sûreté) et l'article 13 (droit à un recours effectif) sous-tendent également cette exigence d'indépendance [7](#page=7).
L'article 6 de la CEDH garantit le droit à un procès équitable, ce qui implique l'indépendance des juridictions et l'égalité des parties. L'impartialité est appréciée sous deux aspects [7](#page=7):
* **Impartialité objective**: Le mode de désignation des juges doit garantir cette impartialité [8](#page=8).
* **Impartialité subjective**: La Cour européenne des droits de l'homme (CEDH) examine si le juge a des préjugés personnels [8](#page=8).
La CEDH considère que le droit à un tribunal indépendant et impartial s'applique également aux décisions relevant du juge administratif. Contrairement à la Constitution française qui protège un régime politique fondé sur la séparation des pouvoirs, la CEDH consacre un droit individuel: celui de chaque personne de se retrouver devant un juge indépendant et impartial [8](#page=8).
La CEDH interdit le cumul des fonctions d'accusation et de jugement, ainsi que l'exercice simultané de fonctions consultatives et juridictionnelles par un magistrat. La France a été condamnée par la CEDH, bien que rarement pour atteinte à l'indépendance et à l'impartialité, comme en témoigne un arrêt du 14 décembre 2023 concernant des magistrats de la Cour de cassation ayant siégé dans un litige où ils détenaient des parts dans une maison d'édition impliquée [8](#page=8).
### 2.3 La protection par le droit de l'Union Européenne
L'indépendance de la justice est également protégée par le droit de l'UE, notamment par la Charte des droits fondamentaux de l'Union européenne, entrée en vigueur avec le traité de Lisbonne. L'article 47 de la Charte dispose que "Toute personne a droit à ce que sa cause soit entendue équitablement, publiquement et dans un délai raisonnable par un tribunal indépendant et impartial, établi préalablement par la loi" [8](#page=8).
La Cour de justice de l'UE (CJUE) a affirmé dans un arrêt du 19 novembre 2019 que l'indépendance des juridictions est inhérente au droit de l'UE. Cette indépendance repose sur deux aspects [8](#page=8):
* **Autonomie fonctionnelle**: La juridiction exerce ses fonctions en toute autonomie, sans dépendre de pressions extérieures [8](#page=8).
* **Respect de l'objectivité et absence d'intérêt extérieur au litige**: Cela garantit l'impartialité du juge [9](#page=9).
Pour assurer cette indépendance et impartialité, la CJUE exige que les États membres disposent de règles claires concernant la composition des juridictions, la nomination des magistrats et la durée de leurs fonctions. Des causes d'abstention pour les juges sont également nécessaires pour éviter tout parti pris. L'indépendance et l'impartialité sont ainsi doublement garanties au niveau national et international par le droit de l'UE [9](#page=9).
### 2.4 Le service public de la justice (SPJ) et ses principes
Le service public de la justice (SPJ) est régi par des principes généraux applicables à tous les services publics, ainsi que par des principes spécifiques.
#### 2.4.1 Les principes généraux du service public applicables au SPJ
Trois grands principes régissent le SPJ: l'égalité, la continuité et la mutabilité [9](#page=9).
* **Le principe d'égalité**: Il impose l'égalité de traitement des justiciables, c'est-à-dire qu'ils soient soumis aux mêmes règles et reçoivent le même traitement. Ce principe a une double portée: l'égalité d'accès au service public de la justice et l'égalité dans son fonctionnement. L'article 6 de la DDHC stipule que "La loi doit être la même pour tous, soit qu'elle protège, soit qu'elle punisse" [9](#page=9).
* **La gratuité**: La gratuité, qui favorise l'égalité de traitement, est assurée selon les modalités fixées par la loi et le règlement (article L111-2 du Code de l'organisation judiciaire). La loi du 30 décembre 1977 a instauré la gratuité des actes de justice. La loi du 10 juillet 1991 a créé l'aide juridictionnelle pour permettre aux personnes aux revenus faibles de bénéficier d'une prise en charge de leurs frais de justice, renforçant ainsi l'égalité des justiciables [9](#page=9).
---
# L'organisation des juridictions en France
La France organise sa justice selon une dualité d'ordres juridictionnels, judiciaire et administratif, complétée par des juridictions spécialisées et supra-nationales, toutes hiérarchisées pour garantir une application du droit cohérente [15](#page=15).
### 3.1 Principes fondamentaux du service public de la justice
Le service public de la justice (SPJ) repose sur plusieurs principes fondamentaux [10](#page=10):
* **Neutralité**: Le SPJ doit être neutre, sans coloration politique ou religieuse [10](#page=10).
* **Continuité**: Il doit fonctionner de manière permanente et régulière. La grève y est strictement encadrée, voire interdite pour les magistrats [10](#page=10).
* **Mutabilité**: Le SPJ doit s'adapter aux évolutions de la société, économiques et juridiques. Des réformes successives témoignent de cette adaptabilité [10](#page=10).
Des principes spécifiques s'appliquent également :
* **Hiérarchisation des juridictions**: Organisées en pyramide avec une juridiction suprême au sommet [11](#page=11).
* **Collégialité des juridictions**: Principe selon lequel les affaires sont jugées par plusieurs juges, bien que des exceptions existent pour accélérer la justice [11](#page=11).
* **Publicité de la justice**: Les débats et décisions sont en principe accessibles au public, sauf exceptions pour des raisons d'ordre public ou de spécificités de procédure. La transparence est également assurée par la mention des noms des magistrats dans les décisions [12](#page=12).
* **Célérité de la justice**: Le principe d'un délai raisonnable pour rendre justice, consacré par la CEDH [13](#page=13).
### 3.2 La responsabilité du service public de la justice
La responsabilité du service public de la justice peut être engagée contre l'État ou, plus rarement, contre les magistrats eux-mêmes [13](#page=13).
#### 3.2.1 La responsabilité de l'État
L'État est responsable des dommages causés par le fonctionnement défectueux de la justice [13](#page=13).
* **Justice judiciaire**: La responsabilité de l'État peut être engagée en cas de faute lourde de l'administration, de déni de justice, ou de déficience caractérisée du service. Une réparation intégrale est prévue pour les personnes acquittées après une détention provisoire [13](#page=13) [14](#page=14).
* **Justice administrative**: La responsabilité de l'État peut être engagée en cas de préjudice résultant d'une faute imputable au fonctionnement de l'administration, notamment la lenteur de la justice [14](#page=14).
* **Lenteur de la justice**: Les justiciables peuvent obtenir réparation si la lenteur de la justice cause un préjudice, que ce soit par faute lourde ou délai déraisonnable [14](#page=14).
* **Violation du droit de l'UE**: La responsabilité de l'État peut être engagée en cas de violation manifeste du droit de l'Union européenne par une décision de justice [14](#page=14).
#### 3.2.2 La responsabilité des magistrats
La responsabilité individuelle des magistrats est engagée dans des conditions spécifiques, l'État pouvant exercer une action récursoire contre eux [14](#page=14).
### 3.3 L'organisation générale de la justice
La justice française est organisée autour de deux ordres juridictionnels principaux: judiciaire et administratif [15](#page=15).
#### 3.3.1 Les juridictions de l'ordre judiciaire
L'ordre judiciaire est organisé de manière pyramidale et se divise en contentieux civils et répressifs [26](#page=26).
##### 3.3.1.1 Les juridictions civiles de premier degré
* **Tribunaux judiciaires (TJ)**: Juridictions de droit commun, compétentes pour tout contentieux de droit privé non attribué à une juridiction d'exception. Ils résultent de la fusion des tribunaux de grande instance et des tribunaux d'instance. Ils comprennent un président, des juges, un procureur de la République et un greffier. Le président a des fonctions administratives et juridictionnelles. En principe, les jugements sont rendus par trois magistrats, mais des formations à juge unique existent. La représentation par avocat est obligatoire sauf exceptions [27](#page=27) [28](#page=28) [29](#page=29).
* **Tribunaux de commerce (TC)**: Compétents pour les litiges entre commerçants, artisans, établissements de crédit, les contestations relatives aux sociétés commerciales et les actes de commerce. Leurs juges sont élus par les commerçants [30](#page=30).
* **Conseils de prud'hommes**: Compétents pour les litiges individuels nés d'un contrat de travail. Leur mission première est la conciliation. Les juges sont élus et l'organisation est paritaire [31](#page=31).
* **Tribunaux paritaires des baux ruraux (TPBR)**: Compétents pour les litiges relatifs aux baux ruraux. Les juges sont désormais désignés et non plus élus [32](#page=32).
##### 3.3.1.2 Les juridictions pénales de premier degré
* **Juridictions d'instruction** :
* **Juge d'instruction**: Charge l'instruction obligatoire en matière criminelle et facultative en matière délictuelle. Il enquête objectivement et peut ordonner des mesures. Il rend une ordonnance de renvoi ou de non-lieu [33](#page=33).
* **Juge des libertés et de la détention**: Compétent pour les décisions relatives à la détention provisoire [34](#page=34).
* **Juridictions de jugement** :
* **Tribunal de police**: Juge les contraventions [34](#page=34).
* **Tribunal correctionnel**: Juge les délits [34](#page=34).
* **Cour d'assises**: Juge les crimes. Sa composition repose sur un mélange de juges professionnels et de jurés populaires (système d'échevinage). Depuis 2019, les cours criminelles, composées uniquement de magistrats professionnels, ont été généralisées pour juger les crimes les plus importants [34](#page=34).
##### 3.3.1.3 Les juridictions pénales spécialisées
* **Juridictions pour mineurs**: Procédures simplifiées et adaptées aux mineurs. Comprennent des juridictions d'instruction (juge des enfants) et de jugement (tribunal pour enfants, cour d'assises des mineurs) [35](#page=35).
* **Juridictions politiques**: La Haute Cour de justice et la Cour de justice de la République jugent les hautes personnalités politiques [36](#page=36).
* **Juridictions militaires**: Des tribunaux militaires subsistent pour les infractions portant atteinte à la défense nationale et pour les forces armées stationnées hors du territoire français [36](#page=36).
#### 3.3.2 Les juridictions du second degré
* **Cours d'appel**: Supérieures aux juridictions de premier degré, elles réexaminent les affaires en fait et en droit. Elles sont divisées en chambres spécialisées (civile, pénale, sociale) [36](#page=36) [37](#page=37).
* **Cours d'assises d'appel**: Compétentes pour réexaminer les décisions des cours d'assises [37](#page=37).
#### 3.3.3 La cour de cassation
Juridiction suprême de l'ordre judiciaire, elle veille au respect de la règle de droit par les juridictions du fond [38](#page=38).
* **Rôle classique**: Juge du droit, elle s'assure de la bonne application de la loi et unifie l'interprétation du droit national. Elle peut casser et annuler un arrêt et renvoyer l'affaire devant une autre cour d'appel [38](#page=38).
* **Rôle moderne**: Elle peut être saisie pour avis sur des questions de droit nouvelles [39](#page=39).
* **Organisation**: Composée de 6 chambres spécialisées (civiles, commerciale, sociale, criminelle). Elle est dirigée par le Premier Président [40](#page=40).
* **Formations**: Audiences ordinaires de chambre, chambre mixte, assemblée plénière pour les affaires les plus importantes [40](#page=40).
#### 3.3.4 Les juridictions de l'ordre administratif
L'ordre administratif est également organisé de manière pyramidale [41](#page=41).
* **Conseil d'État (CE)**: Institution historique, il a une double vocation: conseiller le gouvernement et juger les litiges administratifs. Il est composé de sections administratives (conseil) et d'une section du contentieux (juge). Il rend des avis sur les projets de loi et de décrets et juge en premier et dernier ressort, en appel et en cassation [41](#page=41) [42](#page=42) [45](#page=45) [46](#page=46).
* **Tribunaux administratifs (TA)**: Juridictions de première instance, elles jugent les litiges administratifs [48](#page=48).
* **Cours administratives d'appel (CAA)**: Juridictions d'appel de l'ordre administratif [48](#page=48).
* **Juridictions administratives spécialisées**: Incluent la Cour nationale du droit d'asile (CNDA) pour les recours contre les décisions de l'OFPRA concernant l'asile la Cour des comptes, qui juge les comptes des comptables publics et contrôle la gestion des finances publiques. Il existe également des juridictions disciplinaires pour les professions réglementées et l'enseignement supérieur [50](#page=50) [51](#page=51) [53](#page=53) [54](#page=54).
#### 3.3.5 Les juridictions extérieures aux ordres de juridictions
* **Conseil Constitutionnel (CC)**: Contrôle la constitutionnalité des lois, tant a priori que a posteriori (via la QPC). Il est aussi juge électoral [20](#page=20) [21](#page=21).
* **Juridictions supra-nationales** :
* **Juridictions internationales**: Cour Internationale de Justice (CIJ) pour les différends entre États Cour Pénale Internationale (CPI) pour juger les individus pour crimes internationaux [22](#page=22).
* **Cour Européenne des Droits de l'Homme (CEDH)**: Sanctionne les violations des droits fondamentaux par les États membres de la Convention européenne des droits de l'homme [23](#page=23).
* **Cour de Justice de l'Union Européenne (CJUE)**: Assure l'interprétation et l'application du droit de l'Union européenne [25](#page=25).
---
# Les acteurs de la justice : magistrats et auxiliaires
Voici une synthèse détaillée sur les acteurs de la justice, axée sur les magistrats et les auxiliaires de justice, rédigée en français et prête pour un examen.
## 4. Les acteurs de la justice : magistrats et auxiliaires
La justice est mise en œuvre par divers acteurs, incluant les magistrats, qui tranchent les litiges et veillent à l'application du droit, ainsi que les auxiliaires de justice, qui assistent les juges et les parties dans le déroulement des procédures [55](#page=55).
### 4.1 Les magistrats
Les magistrats sont des agents publics dont le statut garantit leur impartialité et leur indépendance. Historiquement, les juges administratifs n'étaient pas considérés comme des magistrats au sens strict, mais la loi a évolué pour les reconnaître comme tels, malgré l'absence initiale de référence à leur statut dans l'article 64 de la Constitution [56](#page=56).
#### 4.1.1 Les magistrats de l'ordre judiciaire
Cette catégorie regroupe les juges du siège et les magistrats du parquet (ministère public) [56](#page=56).
##### 4.1.1.1 Distinction siège et parquet
* **Origine et rôle du parquet**: Le ministère public trouve son origine dans l'Ancien Régime, où des procureurs défendaient les intérêts du roi, puis ceux de la société. Aujourd'hui, le parquet veille à l'intérêt général et à la bonne application de la loi. Il est organisé de manière hiérarchique, soumis à l'autorité du ministère de la Justice (Garde des Sceaux) et à la hiérarchie interne de sa juridiction [56](#page=56).
* **Indivisibilité du parquet**: Le ministère public est considéré comme indivisible, permettant à ses membres d'exprimer des avis divergents au cours d'une audience [56](#page=56).
* **Attributions du parquet** :
* **Matière civile**: Le parquet peut être joint à une procédure pour donner son avis sans être demandeur ou défendeur, ou être partie principale pour défendre l'intérêt général dans des cas comme les actes d'état civil ou les nullités de mariage [57](#page=57).
* **Matière pénale**: Le parquet est l'avocat de la société, déclenche l'action publique et poursuit les infractions. Il représente à la fois la victime et l'intérêt général [57](#page=57).
* **Fonctions proches du juge**: Le procureur exerce certaines fonctions de juge, notamment dans le cadre de la composition pénale sur reconnaissance préalable de culpabilité, une procédure où un accord sur une peine moins grave est possible en cas d'aveu, homologué ensuite par un juge du siège [57](#page=57).
##### 4.1.1.2 Recrutement et nomination des magistrats
* **Historique**: Sous l'Ancien Régime, les charges étaient vénales et héréditaires, assurant une certaine indépendance mais fondant une magistrature sur la fortune [57](#page=57).
* **Système actuel**: Depuis l'ordonnance de 1958, le Centre National d'Études Judiciaires (CNEJ), devenu l'École Nationale de la Magistrature (ENM) en 1970, forme les magistrats. Le recrutement se fait via trois concours [57](#page=57):
* Trois concours (du plus jeune au plus âgé) pour l'ENM [57](#page=57).
* Un concours professionnel pour recruter des juristes expérimentés [57](#page=57).
Les auditeurs de justice, issus de l'ENM, sont soumis aux mêmes obligations que les magistrats et suivent une formation de 31 mois. Ils choisissent ensuite leur premier poste en fonction de leur classement, pouvant opter pour le siège ou le parquet [57](#page=57).
##### 4.1.1.3 Statut des magistrats
* **Garanties d'indépendance** :
* **Inamovibilité**: Principe fondamental protégeant les magistrats du siège contre les mesures individuelles du pouvoir exécutif, garantissant leur liberté de juger sans pression. Ce principe n'est cependant pas absolu et doit être concilié avec d'autres règles [58](#page=58).
* **Impartialité**: L'absence de lien familial ou de tout motif susceptible de porter atteinte à leur neutralité est essentielle, pouvant entraîner la nullité du jugement [58](#page=58).
* **Devoirs des magistrats** :
* Interdiction de droit de grève et de participation aux délibérations politiques [58](#page=58).
* Incompatibilités: L'exercice d'un mandat politique est généralement incompatible, y compris pour le conjoint du magistrat. Des incompatibilités s'étendent à des fonctions professionnelles dans la fonction publique ou salariée, mais des activités comme l'écriture ou l'enseignement sont permises. L'arbitrage est interdit [58](#page=58).
* Délais de mobilité: Un délai de 5 ans est requis avant de pouvoir être nommé dans une juridiction où l'on a déjà exercé [58](#page=58).
* Missions de conseil: Nécessitent l'accord du Garde des Sceaux [58](#page=58).
#### 4.1.2 Les magistrats de l'ordre administratif
Ils sont chargés de protéger les citoyens contre les abus de l'administration [58](#page=58).
##### 4.1.2.1 Les membres du Conseil d'État (CE)
* **Statut**: Bien que fonctionnaires d'État soumis au statut général de la fonction publique, ils bénéficient de protections spécifiques garantissant leur indépendance et impartialité. La loi de 2016 a précisé leurs obligations déontologiques (indépendance, impartialité, dignité, intégrité, probité, devoir de réserve, secret professionnel) [58](#page=58) [59](#page=59).
* **Inamovibilité**: Bien que non explicitement prévue par la loi, la Cour Européenne des Droits de l'Homme (CEDH) reconnaît ce principe en pratique depuis 2006 [59](#page=59).
* **Composition**: Président du CE, conseillers d'État ordinaires et extraordinaires, maîtres des requêtes et auditeurs. Depuis 2022, les auditeurs ne sont plus directement membres du CE [59](#page=59).
* **Recrutement**: Historiquement issu de l'ENA, le recrutement se fait désormais via l'INSP (Institut National du Service Public). Les diplômés les mieux classés intègrent le CE comme auditeurs, puis progressent. Une "voie extérieure" permet également l'accès au corps des administrateurs de l'État [59](#page=59).
##### 4.1.2.2 Les membres des tribunaux administratifs (TA) et des cours administratives d'appel (CAA)
* **Statut**: Bien que traditionnellement considérés comme des fonctionnaires exerçant des fonctions de magistrats, le Code de justice administrative les reconnaît comme magistrats, tout en maintenant leur double statut de fonctionnaire et magistrat. Ils exercent leurs fonctions avec impartialité, transparence, dignité, intégrité et probité [59](#page=59).
* **Garanties d'indépendance**: Ils bénéficient de l'inamovibilité, d'incompatibilités professionnelles et de procédures de récusation [59](#page=59) [60](#page=60).
* **Recrutement** :
* Voies normales: sortie de l'INSP, recrutement direct par concours (depuis 1975) [60](#page=60).
* Autres voies: nomination au tour extérieur (recrutement de fonctionnaires ou magistrats de l'ordre judiciaire), détachement pour des fonctionnaires [60](#page=60).
### 4.2 Les auxiliaires de justice
Ils participent à l'œuvre de justice sans exercer de fonctions juridictionnelles. On distingue les auxiliaires du juge et les auxiliaires des parties [60](#page=60).
#### 4.2.1 Les auxiliaires du juge
##### 4.2.1.1 Les services du greffe
Le greffe, service de l'écriture au sein d'une juridiction, assure l'ouverture et la tenue des dossiers, la présence aux audiences, la convocation, la notification des jugements, la mise en forme, la conservation des décisions et des registres [60](#page=60).
* **Greffes auprès des juridictions judiciaires**: Depuis 1965, les greffiers sont des fonctionnaires recrutés par concours (sauf pour les greffes de commerce). Le directeur des services du greffe judiciaire, greffier en chef, a des responsabilités administratives (organisation, budget) et assure le service des audiences sous la responsabilité du président de la juridiction. Les agents du greffe effectuent les tâches matérielles [60](#page=60) [61](#page=61).
* **Greffes des tribunaux de commerce**: Ils demeurent des officiers publics ministériels où le personnel est recruté et rémunéré par le greffier en chef, n'étant pas des fonctionnaires. Les actes y ont un coût [61](#page=61).
* **Greffes des juridictions administratives**: Assurés par des fonctionnaires [61](#page=61).
##### 4.2.1.2 Assistants, juristes assistants, attachés de justice et assistants spécialisés
Ces personnes, instaurées en 1995, soulagent les magistrats de tâches préparatoires non juridictionnelles comme la recherche de jurisprudence, de doctrine et la rédaction juridique. Les assistants de justice requièrent un Bac+4 et exercent pour 2 ans. Les assistants spécialisés (remplaçant les juristes assistants depuis 2016) possèdent un doctorat ou Master 2 avec expérience et ont une fonction temporaire de 3 ans renouvelable une fois, aidant les magistrats sur des affaires complexes [61](#page=61).
##### 4.2.1.3 Les experts judiciaires
Ils interviennent lorsque la justice a besoin d'évaluations spécifiques (valeur d'un bien, qualité de travaux, lien génétique). Les experts fournissent un avis scientifique, mais le juge n'est jamais lié par leur rapport, bien qu'il le suive souvent. Les experts sont désignés par les juges à partir de listes nationales établies par domaines auprès de la Cour de Cassation [61](#page=61).
##### 4.2.1.4 Les conciliateurs et médiateurs
La conciliation est une voie de règlement amiable des litiges, parfois obligatoire (prud'hommes, tribunaux paritaires des baux ruraux). Elle est jugée moins douloureuse et plus rapide que la juridiction. Elle existe en matière civile, pénale et administrative (règlement gracieux des litiges) [61](#page=61) [62](#page=62).
* **Conciliation/médiation préalable au procès**: Les conciliateurs de justice (mandat de 1 an renouvelable, expérience professionnelle de 3 ans en droit) rapprochent les parties pour trouver un accord, consigné dans un procès-verbal qui peut être validé par le juge et acquérir force de jugement. Le code de procédure civile consacre un livre à la résolution amiable des différends depuis 2012 [62](#page=62).
* **Conciliation/médiation en cours de procès**: Le juge peut désigner un tiers médiateur, avec l'accord des parties. La médiation dure généralement 3 mois. Le conciliateur est directif, proposant des solutions, tandis que le médiateur est neutre et aide les parties à trouver leurs propres solutions [62](#page=62).
##### 4.2.1.5 Les mandataires judiciaires
Ils interviennent dans la gestion des biens d'une personne ou la liquidation de ses biens [62](#page=62).
* **Administrateurs judiciaires**: Redressement et liquidation des entreprises [62](#page=62).
* **Mandataires judiciaires**: Représentation des créanciers et vente d'actifs d'une personne défaillante [62](#page=62).
* **Mandataires judiciaires à la protection des majeurs**: Exercice des mesures de protection des majeurs confiées par le juge des tutelles. L'inscription sur une liste départementale est requise, avec des conditions de moralité et d'âge [62](#page=62).
#### 4.2.2 Les auxiliaires des parties
##### 4.2.2.1 Les avocats
Profession libérale et indépendante, les avocats assurent la défense des clients, tant à l'oral (plaidoirie) qu'à l'écrit (rédaction d'actes). Ils sont également conseillers juridiques [63](#page=63).
* **Missions actuelles** :
* **Assistance**: Consultation écrite ou orale, rédaction d'actes (contrats, statuts), conseils juridiques [63](#page=63).
* **Représentation**: Accomplissement d'actes techniques au nom du client, agissant en qualité de mandataire. La représentation est obligatoire devant certaines juridictions. Les avocats classiques ont une limite territoriale de représentation, étant inscrits à un barreau spécifique [63](#page=63).
* **Statut de l'avocat**: Profession libérale encadrée, avec une forte organisation institutionnelle (ordres, barreaux, Conseil National des Barreaux - CNB) [63](#page=63) [64](#page=64).
* **Conseil de l'ordre**: Administre le barreau, examine les demandes d'admission, fait respecter les principes professionnels, gère la comptabilité et la formation continue [64](#page=64).
* **Bâtonnier**: Président du conseil de l'ordre, arbitre les conflits [64](#page=64).
* **CNB**: Représente la profession, unifie les règles et usages, organise la formation [64](#page=64).
* **Accès à la profession**: Conditions de moralité et de compétences juridiques (titulaire du CAPA - Certificat d'Aptitude à la Profession d'Avocat). Après la scolarité dans un Centre Régional de Formation Professionnelle, des épreuves sanctionnent l'obtention du CAPA, conditionnant l'inscription au barreau. L'avocat prête serment et peut s'installer seul ou en cabinet [64](#page=64).
* **Discipline**: Obligation de secret professionnel, incompatibilités (emploi public, commerce, salariat), rémunération par honoraires. Le conseil de l'ordre surveille et sanctionne les avocats fautifs [64](#page=64) [65](#page=65).
##### 4.2.2.2 Les officiers ministériels (OM)
Ce sont des titulaires d'un office acquis avec l'agrément du gouvernement, exerçant leur fonction à titre de monopole. Ils sont investis par l'État pour authentifier des actes, constater des faits ou exécuter des décisions de justice, agissant dans l'intérêt général [65](#page=65).
* **Régime commun**: Statut particulier où l'office peut être transmis, sous réserve de l'agrément du ministère de la Justice et de conditions de nationalité, moralité et compétence professionnelle. L'État décide de la suppression ou non des offices. Organisation professionnelle hiérarchique avec des chambres disciplinaires [65](#page=65).
* **Diversité des OM** :
* **Avocats au Conseil et à la Cour de Cassation**: Monopole pour l'assistance et la représentation devant les juridictions suprêmes [65](#page=65).
* **Notaires**: Dresseurs d'actes authentiques [65](#page=65).
* **Commissaires de justice**: Fusion des huissiers de justice (exécution des décisions, police de l'audience) et des commissaires-priseurs judiciaires [65](#page=65).
### 4.3 Synthèse
La justice repose sur des magistrats (siège pour juger, parquet pour représenter la société), tous indépendants et inamovibles pour le siège, tandis que le parquet est soumis à une hiérarchie. Les auxiliaires de justice comprennent les avocats (défense et assistance des parties), les greffiers (assistance du juge, authentification des actes et décisions) ainsi que des juges non professionnels comme ceux des conseils de prud'hommes et des tribunaux de commerce [65](#page=65) [66](#page=66).
---
## Erreurs courantes à éviter
- Révisez tous les sujets en profondeur avant les examens
- Portez attention aux formules et définitions clés
- Pratiquez avec les exemples fournis dans chaque section
- Ne mémorisez pas sans comprendre les concepts sous-jacents
Glossary
| Terme | Definition |
|------|------------|
| Justice juridictionnelle | Système de justice mis en œuvre par des juridictions établies par l'État pour trancher des litiges selon des règles de droit. |
| Monopole étatique de la justice | Principe selon lequel seul l'État détient le pouvoir de rendre la justice, afin d'éviter l'arbitraire et la violence privée. |
| Modes alternatifs de règlement des litiges | Procédures permettant de résoudre un conflit en dehors des tribunaux étatiques, telles que l'arbitrage, la médiation ou la conciliation. |
| Séparation des pouvoirs | Principe fondamental visant à distinguer et à équilibrer les fonctions législative, exécutive et judiciaire de l'État, afin de garantir les libertés et d'éviter la concentration du pouvoir. |
| Indépendance de la justice | Principe selon lequel les juges doivent pouvoir exercer leurs fonctions à l'abri de toute pression ou influence extérieure, qu'elle provienne des autres pouvoirs de l'État ou de parties au procès. |
| Impartialité de la justice | Principe selon lequel le juge ne doit avoir aucun préjugé ni intérêt personnel dans l'affaire qui lui est soumise, garantissant ainsi une décision objective et équitable. |
| Service public de la justice (SPJ) | Ensemble des institutions et des moyens mis en œuvre par l'État pour assurer la résolution des conflits et l'application du droit, régi par des principes comme l'égalité, la continuité et la mutabilité. |
| Hiérarchisation des juridictions | Organisation des tribunaux en différents niveaux (premier degré, appel, cassation), permettant un contrôle des décisions et une meilleure qualité de la justice. |
| Collégialité des juridictions | Principe selon lequel les jugements sont rendus par un collège de juges, garantissant une délibération plus approfondie et une diversité de perspectives. |
| Publicité de la justice | Principe selon lequel les audiences et les décisions de justice doivent être accessibles au public, sauf exceptions justifiées, afin d'assurer la transparence et la confiance dans le système judiciaire. |
| Célérité de la justice | Principe selon lequel la justice doit être rendue dans des délais raisonnables, afin de garantir l'efficacité du système judiciaire et de protéger les droits des justiciables. |
| Responsabilité de l'État du fait du fonctionnement de la justice | Obligation pour l'État de réparer les préjudices causés par des fautes ou des lenteurs fautives dans l'exercice de la justice, engageant ainsi sa responsabilité. |
| Déni de justice | Refus par un juge de statuer sur une affaire dont il est saisi, sous prétexte du silence, de l'obscurité ou de l'insuffisance de la loi. |
| Dualisme juridictionnel | Organisation de la justice française en deux ordres distincts : l'ordre judiciaire et l'ordre administratif, chacun avec ses propres juridictions et règles de procédure. |
| Tribunal des conflits | Organe chargé de résoudre les conflits de compétence entre les juridictions de l'ordre judiciaire et celles de l'ordre administratif. |
| Contrôle de constitutionnalité | Examen par le Conseil Constitutionnel de la conformité des lois à la Constitution, garantissant ainsi la suprématie de la norme constitutionnelle. |
| Cour de cassation | Juridiction suprême de l'ordre judiciaire, chargée de veiller à l'application uniforme de la loi et à l'unification de la jurisprudence en France. |
| Conseil d'État | Juridiction suprême de l'ordre administratif, ayant également un rôle consultatif auprès du gouvernement et des administrations. |
| Tribunaux administratifs (TA) et Cours administratives d'appel (CAA) | Juridictions administratives de premier et second degré, chargées de juger les litiges opposant les citoyens à l'administration. |
| Cour des comptes | Juridiction financière chargée de contrôler la gestion des finances publiques et de juger les comptes des comptables publics. |
| Cour nationale du droit d'asile (CNDA) | Juridiction administrative spécialisée dans le traitement des contentieux liés à l'asile et à la protection des réfugiés. |
| Auxiliaires de justice | Professionnels qui concourent à l'œuvre de justice sans exercer de fonctions juridictionnelles, tels que les avocats, les greffiers, les experts judiciaires, les conciliateurs et les mandataires judiciaires. |
| Officiers ministériels | Professionnels libéraux exerçant des fonctions d'intérêt général sous le contrôle de l'État, tels que les notaires, les huissiers de justice (désormais commissaires de justice) et les avocats au Conseil d'État et à la Cour de cassation. |
| Magistrats du siège | Juges professionnels qui tranchent les litiges et rendent les décisions de justice, indépendants et inamovibles. |
| Magistrats du parquet (Ministère Public) | Magistrats qui veillent à l'intérêt général et à l'application de la loi, représentant la société dans les procédures judiciaires. |
| Conseil supérieur de la magistrature | Organe chargé de veiller à l'indépendance de la justice et de garantir le bon fonctionnement de la magistrature. |
| Juridictions militaires | Tribunaux spéciaux compétents pour juger les infractions commises par les militaires, dans le respect des règles spécifiques à la défense nationale. |
| Juridictions politiques | Tribunaux spécialisés compétents pour juger les infractions commises par les membres du gouvernement et le chef de l'État dans l'exercice de leurs fonctions. |
Cover
Inl burg recht (1).pptx
Summary
# Indelingen en bronnen van het recht
Dit onderwerp verkent de verschillende manieren waarop het recht kan worden ingedeeld en de diverse bronnen waaruit het voortvloeit.
### 1.1 Indelingen van het recht
Het recht kan op verschillende manieren worden ingedeeld om structuur en overzicht te creëren.
#### 1.1.1 Privaatrecht en publiekrecht
Een fundamentele indeling is die tussen privaatrecht en publiekrecht.
* **Privaatrecht**: Regelt de rechtsbetrekkingen tussen burgers onderling.
* Burgerlijk recht
* Gerechtelijk privaatrecht
* Internationaal privaatrecht
* **Publiekrecht**: Regelt de verhouding tussen burgers en de overheid, en de organisatie van de overheid zelf.
* Staatsrecht
* Administratief recht
* Strafrecht
* Strafprocesrecht
* Fiscaal recht
Er zijn ook rechtsgebieden die moeilijk eenduidig in deze twee hoofdcategorieën te plaatsen zijn.
#### 1.1.2 Andere indelingen
Naast de indeling in privaatrecht en publiekrecht, bestaan er nog andere relevante indelingen:
* **Objectief recht versus subjectief recht**:
* Objectief recht verwijst naar het geheel van rechtsregels (het recht zoals het bestaat).
* Subjectief recht verwijst naar een individueel recht dat voortvloeit uit objectief recht (bv. het recht om eigenaar te zijn).
* **Materieel recht versus formeel recht**:
* Materieel recht omvat de inhoudelijke rechtsnormen (bv. wat is diefstal?).
* Formeel recht (of procesrecht) bepaalt hoe het materiële recht wordt gehandhaafd (bv. hoe verloopt een strafproces?).
### 1.2 Bronnen van het recht
Het recht vindt zijn oorsprong in diverse bronnen, die samen het juridische landschap vormen.
#### 1.2.1 Wetgeving
Wetgeving vormt een van de belangrijkste bronnen van het recht. Hieronder vallen verschillende niveaus van regelgeving:
* **Internationale verdragen en beslissingen**:
* EU-richtlijnen, -verordeningen en -besluiten.
* Verdragen tussen staten.
* **De grondwet**: Bevat de fundamentele regels voor de inrichting van de staat, de rechten en vrijheden van burgers, en de procedure voor wijziging ervan.
* **De wet**: Wetgevende macht (Parlement: Kamer en Senaat) neemt wetten aan. Het tot stand komen van een wet volgt een procedure: initiatief, advies van de Raad van State, voorbereidend werk in de commissie, beslissing in het parlement, bekrachtiging door de Koning, afkondiging door de Koning en publicatie in het Belgisch Staatsblad.
* *Voorbeeld*: Een wet die regels stelt rond huiszoekingen (bv. de wet van 7 juni 1969 tot vaststelling van de tijd gedurende welke geen opsporing ten huize of huiszoeking mag worden verricht).
* **Decreet**: Een wet die tot stand komt voor een gemeenschap of gewest. Decreten hebben hetzelfde niveau als een federale wet en worden steeds belangrijker door de staatshervormingen. Het Brussels Gewest kent hierbij ordonnanties in plaats van decreten.
* **Koninklijk Besluit (KB) en Ministerieel Besluit (MB)**: Deze regelingen dienen ter uitvoering van wetten en worden uitgevaardigd door de Koning of ministers. Ze worden eveneens gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad.
* *Voorbeeld*: De wegcode is een koninklijk besluit dat de wet betreffende de politie over het wegverkeer (de wegverkeerswet) verder uitwerkt.
* **Besluit van gemeenschaps- of gewestregering**: Deze besluiten dienen ter uitvoering van decreten en worden uitgevaardigd door de respectievelijke regeringen of ministers.
* **Andere wetgevende bronnen**: Dit omvat ook provinciale en gemeentelijke reglementen.
#### 1.2.2 Rechtspraak
Rechtspraak omvat de beslissingen van de rechterlijke macht. Deze beslissingen kunnen, vooral via het arrest van het Hof van Cassatie, bijdragen aan de rechtsvorming. Rechtbanken en hoven zijn hiërarchisch georganiseerd in een piramidaal systeem, met het Hof van Cassatie als hoogste instantie. De mogelijkheid tot beroep is een belangrijk kenmerk van het Belgische rechtssysteem.
> **Tip:** Het is essentieel om de verschillende niveaus van rechtbanken en hoven te kennen (bv. vredegerecht, rechtbank van eerste aanleg, hof van beroep, Hof van Cassatie) en hun specifieke bevoegdheden te begrijpen.
#### 1.2.3 Rechtsleer
Rechtsleer verwijst naar de geschriften en meningen van juristen, academici en rechtsgeleerden. Hoewel niet bindend, kan de rechtsleer een belangrijke invloed hebben op de interpretatie en ontwikkeling van het recht.
#### 1.2.4 Gewoonte en billijkheid
Gewoonte en billijkheid kunnen als rechtsbron optreden, maar doorgaans enkel indien de wet of een contract expliciet naar deze bronnen verwijst. Ze zijn dus subsidiaire rechtsbronnen.
### 1.3 Geldigheid en rechtsmisbruik
Binnen het recht zijn er regels die **gebiedend** zijn (waaraan niet kan worden afgeweken, zoals regels van openbare orde en dwingend recht) en regels die **aanvullend** zijn (die richtlijnen bieden en waaraan partijen wel kunnen afwijken).
* **Rechtshandelingen** zijn bewuste handelingen met de bedoeling juridische gevolgen te creëren. Indien een rechtshandeling niet aan de geldigheidseisen voldoet, kan deze nietig worden verklaard.
* **Rechtsfeiten** zijn feiten die, zonder bewuste bedoeling om juridische gevolgen te creëren, toch juridische gevolgen teweegbrengen (bv. de geboorte van een kind).
* **Rechtsmisbruik** treedt op wanneer iemand zijn recht gebruikt met de bedoeling om een ander te benadelen of te hinderen, zonder er zelf significant voordeel uit te halen.
---
# Structuren en instellingen van de Belgische staat
Dit gedeelte behandelt de fundamentele principes van de Belgische staatsinrichting, de scheiding der machten en de federale opbouw, alsook de diverse instellingen op federaal, regionaal en lokaal niveau.
### 2.1 Algemene beginselen van de staatsinrichting
De Belgische staat is georganiseerd rond een aantal kernprincipes die de fundamenten van haar staatsstructuur vormen:
* **Democratie:** Dit beginsel impliceert dat de burgers inspraak hebben in het bestuur, voornamelijk door het kiezen van vertegenwoordigers die zetelen in het parlement. Deze vertegenwoordigers nemen vervolgens beslissingen namens de bevolking.
* **Scheiding der machten:** Om machtsmisbruik te voorkomen, is de staatsmacht opgedeeld in drie onafhankelijke machten: de wetgevende macht, de uitvoerende macht en de rechterlijke macht. Dit principe zorgt ervoor dat de bevoegdheden van de staat niet bij één persoon of instantie geconcentreerd zijn.
* **Rechtstaat:** In tegenstelling tot een politiestaat, is de rechtstaat gebaseerd op het principe dat zowel de burgers als de overheid zich aan de wet moeten houden. Dit garandeert de rechtszekerheid en beschermt burgers tegen willekeur.
* **Monarchie:** België is een monarchie, wat betekent dat het staatshoofd een koning is.
* **Federale staat:** De Belgische staat is een federale staat, gekenmerkt door de aanwezigheid van gemeenschappen en gewesten die eigen bevoegdheden bezitten.
### 2.2 Instellingen op federaal niveau
Op federaal niveau bevinden zich de instellingen die bevoegd zijn voor aangelegenheden die het hele land aanbelangen.
#### 2.2.1 De federale wetgevende macht
De federale wetgevende macht is samengesteld uit:
* **Het Parlement:** Dit bestaat uit de Kamer van volksvertegenwoordigers en de Senaat. Het initiatief voor wetgeving kan uitgaan van de regering (wetsontwerp) of van parlementsleden (wetsvoorstel).
* **De Koning:** Hoewel het staatshoofd, is de feitelijke macht voornamelijk bij de regering gelegen.
#### 2.2.2 De federale uitvoerende macht
De federale uitvoerende macht berust bij de federale regering, bestaande uit ministers en staatssecretarissen, geleid door de Eerste minister. Deze regering is verantwoordelijk voor de uitvoering van de wetten en het dagelijkse bestuur van het land.
### 2.3 Instellingen op regionaal niveau
De regionale instellingen zijn bevoegd voor specifieke beleidsterreinen die eigen zijn aan de gemeenschappen en gewesten.
#### 2.3.1 Gemeenschappen en Gewesten
* **Gemeenschappen:** Deze zijn bevoegd voor persoonsgebonden materies zoals taal, cultuur en gezondheidszorg.
* **Gewesten:** Deze zijn bevoegd voor plaatsgebonden materies zoals economie, milieu en ruimtelijke ordening.
* **Tip:** Brussel is een bijzonder geval, waar twee gemeenschappen actief zijn.
#### 2.3.2 De regionale wetgevende en uitvoerende macht
* **Wetgevende macht:** Dit wordt gevormd door de parlementen van de gemeenschappen en gewesten, zoals het Vlaams Parlement.
* **Uitvoerende macht:** Dit is de regering van de betreffende gemeenschap of gewest, zoals de Vlaamse regering, met een minister-president aan het hoofd.
> **Tip:** Decreten, uitgevaardigd door de parlementen van de gemeenschappen en gewesten, hebben hetzelfde juridische niveau als federale wetten. Voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest worden deze ordonnanties genoemd.
### 2.4 Instellingen op lokaal niveau
Het laagste bestuursniveau in België wordt ingenomen door de provincies en gemeenten.
#### 2.4.1 Provincies
België telt 10 provincies, elk met een eigen structuur:
* **Wetgevende macht:** De provincieraad.
* **Uitvoerende macht:** De deputatie en de gouverneur. De gouverneur wordt aangewezen en is geen verkozen ambtenaar.
#### 2.4.2 Gemeenten
Er zijn 565 gemeenten in België.
* **Wetgevende macht:** De gemeenteraad.
* **Uitvoerende macht:** De burgemeester en de schepenen.
* **Tip:** Het aantal gemeenten daalt doordat er gestimuleerd wordt tot fusies.
### 2.5 Overzicht van rechtbanken en hoven
Het Belgische rechtssysteem is piramidaal opgebouwd, wat de mogelijkheid tot beroep biedt.
#### 2.5.1 Rechtbanken van eerste aanleg en gespecialiseerde rechtbanken
* **Vredegerecht:** Bevoegd voor burgerlijke zaken met een waarde beneden 5000 euro, en voor specifieke zaken zoals burengeschillen en huurgeschillen, ongeacht het bedrag. Het staat het dichtst bij de burger.
* **Politierechtbank:** Bevoegd voor overtredingen, met name verkeerszaken.
* **Rechtbank van eerste aanleg:** Deze omvat verschillende kamers:
* **Burgerlijke rechtbank:** Bevoegd voor burgerlijke zaken boven de 5000 euro en beroep tegen beslissingen van de vrederechter.
* **Correctionele rechtbank:** Bevoegd voor wanbedrijven (gevangenisstraf tussen 8 dagen en 5 jaar, of boete). Beroep tegen beslissingen van de politierechter komt hier terecht.
* **Familie- en jeugdrechtbank:** Behandelt zaken betreffende familierecht, minderjarigen (zowel in bescherming als delinquenten) en adopties.
* **Strafuitvoeringsrechtbank:** Beoordeelt zaken betreffende de uitvoering van straffen, zoals vervroegde vrijlating.
* **Arbeidsrechtbank:** Behandelt sociaalrechtelijke geschillen.
* **Ondernemingsrechtbank:** Bevoegd voor geschillen tussen ondernemingen en faillissementen.
#### 2.5.2 Hogere rechtbanken
* **Hof van Beroep:** Hier kan men in beroep gaan tegen uitspraken van de rechtbanken van eerste aanleg. Er zijn vijf van zulke hoven in België.
* **Arbeidshof:** Hoger beroep voor beslissingen van de arbeidsrechtbank.
* **Hof van Assisen:** Bevoegd voor misdaden (de zwaarste categorie misdrijven). Beslissingen worden genomen door een jury en er is geen beroep mogelijk. Dit hof is niet permanent en wordt samengesteld wanneer er een zaak voorligt.
* **Hof van Cassatie:** Dit is het hoogste rechtscollege in België. Het oordeelt enkel over procedurefouten en interpretatiefouten in de toepassing van het recht, niet over de feiten zelf. Bij een vernietiging wordt de zaak verwezen naar een andere rechtbank van dezelfde aard.
#### 2.5.3 Bijzondere rechtscolleges
* **Grondwettelijk Hof:** Toetst wetgeving aan de Grondwet, met speciale aandacht voor non-discriminatie en bevoegdheidsconflicten.
* **Raad van State, afdeling bestuursrechtspraak:** Toetst beslissingen van de uitvoerende macht aan de wetgeving en vernietigt deze indien ze in strijd zijn. De afdeling wetgeving geeft advies over wetsvoorstellen.
### 2.6 Rechtsgevolgen van handelingen
* **Rechtshandeling:** Een bewuste handeling met de intentie om juridische gevolgen te creëren, zoals een huurovereenkomst.
* **Rechtsfeit:** Een gebeurtenis die juridische gevolgen met zich meebrengt, zoals de geboorte van een kind.
* **Tip:** Het onderscheid is belangrijk voor het bewijsrecht; bij rechtshandelingen is men alerter op bewijsmateriaal.
* **Nietigheid:** Een rechtshandeling die niet aan de wettelijke voorwaarden voldoet, wordt geacht nooit te hebben bestaan.
* **Rechtsmisbruik:** Het recht gebruiken met de bedoeling om iemand anders te schaden of te hinderen, zonder er zelf voordeel uit te halen.
---
# Het Belgische rechtssysteem en rechtbanken
Dit document beschrijft de structuur en instellingen van het Belgische rechtssysteem, met een focus op de verschillende rechtbanken en hoven.
## 3. Het Belgische rechtssysteem en rechtbanken
Het Belgische rechtssysteem kenmerkt zich door een piramidale opbouw van rechtbanken en hoven, met het Hof van Cassatie als hoogste orgaan. Dit systeem garandeert in principe de mogelijkheid om in beroep te gaan tegen rechterlijke uitspraken, wat dient als een waarborg voor een correcte rechtsgang.
### 3.1 Algemene principes van het rechtssysteem
Het Belgische rechtssysteem is gebaseerd op de volgende algemene principes:
* **Democratie:** Burgers hebben inspraak via vertegenwoordigers in het parlement.
* **Scheiding der machten:** De wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht zijn gescheiden om machtsconcentratie te voorkomen.
* **Rechtstaat:** Zowel burgers als de overheid moeten zich aan de wet houden.
* **Monarchie:** België is een koninkrijk.
* **Federale staat:** De bevoegdheden zijn verdeeld over verschillende niveaus, waaronder gemeenschappen en gewesten.
### 3.2 Instellingen
De Belgische instellingen opereren op federaal, regionaal, provinciaal en gemeentelijk niveau.
#### 3.2.1 Federaal niveau
* **Wetgevende macht:** Kamer van volksvertegenwoordigers en Senaat, samen met de Koning.
* **Uitvoerende macht:** De federale regering, bestaande uit ministers onder leiding van de Eerste Minister.
#### 3.2.2 Regionaal niveau
* **Gemeenschappen en Gewesten:** Elk heeft zijn eigen parlement (wetgevende macht) en regering (uitvoerende macht).
* Voorbeeld: Vlaams Parlement en Vlaamse Regering.
#### 3.2.3 Provincies en gemeenten
* **Provincies:** Wetgevende macht bij de provincieraad, uitvoerende macht bij de deputatie en gouverneur.
* **Gemeenten:** Wetgevende macht bij de gemeenteraad, uitvoerende macht bij de burgemeester en schepenen.
### 3.3 Overzicht van rechtbanken en hoven
Het Belgische rechtssysteem kent een gelaagde structuur van rechtbanken en hoven, die zowel op kanton-, arrondissement-, rechtsgebied- als op nationaal niveau opereren.
#### 3.3.1 Kanton niveau
* **Vredegerecht:** Bevoegd voor burgerlijke zaken met een waarde beneden 5.000 euro. Heeft ook exclusieve bevoegdheden in specifieke zaken zoals burengeschillen, huurgeschillen en beschermende opname. Dit is de meest laagdrempelige rechtbank.
#### 3.3.2 Arrondissement niveau
* **Politierechtbank:** Bevoegd voor overtredingen, met een specifieke focus op verkeerszaken (zowel strafrechtelijk als burgerrechtelijk).
* **Rechtbank van eerste aanleg:** Een omvattende rechtbank die verschillende secties kent:
* **Burgerlijke rechtbank:** Bevoegd voor burgerlijke zaken boven de 5.000 euro en als beroepsmogelijkheid tegen beslissingen van de vrederechter. Ook bevoegd voor bepaalde exclusieve zaken, zoals de tenuitvoerlegging van buitenlandse rechterlijke beslissingen.
* **Correctionele rechtbank:** Bevoegd voor wanbedrijven (gevangenisstraf tussen 8 dagen en 5 jaar, of boetes boven een bepaalde limiet). Behandelt ook beroepen tegen beslissingen van de politierechter en gecorrectionaliseerde misdaden.
* **Familie- en jeugdrechtbank:** Bevoegd voor alle zaken met betrekking tot familierecht (echtscheidingen, erfenissen) en minderjarigen. De jeugdrechter kan minderjarigen die in een kwetsbare situatie verkeren of jeugddelinquenten behandelen, en kan in ernstige gevallen besluiten tot doorverwijzing naar een gewone rechtbank.
* **Strafuitvoeringsrechtbank:** Bevoegd voor het beoordelen van zaken betreffende de tenuitvoerlegging van straffen, zoals vervroegd vrijkomen, voorwaardelijke invrijheidstelling en verlofregelingen.
* **Arbeidsrechtbank:** Bevoegd voor alle zaken gerelateerd aan sociaal recht.
* **Ondernemingsrechtbank:** Bevoegd voor alle geschillen die ondernemingen betreffen, ongeacht het bedrag. Behandelt ook beroepen tegen uitspraken van de vrederechter in handelszaken.
#### 3.3.3 Rechtsgebied of resort niveau
* **Hof van Beroep:** Er zijn vijf hoven van beroep in België. Ze behandelen beroepen tegen uitspraken van de burgerlijke, correctionele, familie- en jeugdrechtbanken. Het beroep is in principe slechts één niveau hoger en éénmalig mogelijk.
* **Arbeidshof:** Behandelt beroepen tegen beslissingen van de arbeidsrechtbank.
#### 3.3.4 Provinciaal niveau
* **Hof van Assisen:** Bevoegd voor de zwaarste misdrijven (misdaden). Dit is geen permanent rechtscollege; het wordt samengesteld telkens er een zaak voor moet komen, inclusief een jury die oordeelt over schuld en straf. Tegen uitspraken van het Hof van Assisen kan geen beroep worden aangetekend.
#### 3.3.5 Belgisch niveau
* **Hof van Cassatie:** Het hoogste rechtscollege in België. Het is bevoegd voor procedurefouten en interpretatiefouten in de toepassing van de wet. Het oordeelt niet over de feiten zelf, maar controleert of het recht correct is toegepast. Indien een uitspraak wordt verbroken, wordt de zaak teruggestuurd naar een andere rechtbank van hetzelfde niveau en aard. Men kan pas naar het Hof van Cassatie stappen nadat alle andere beroepsmogelijkheden zijn uitgeput.
#### 3.3.6 Bijzondere rechtscolleges
* **Grondwettelijk Hof:** Toetst of Belgische wetgeving in overeenstemming is met de Grondwet, met name op het gebied van non-discriminatie en bevoegdheidsconflicten tussen deelstaten en de federale overheid.
* **Raad van State, afdeling bestuursrechtspraak:** Toetst beslissingen van de uitvoerende macht (zoals koninklijke besluiten) aan de wetgeving. Kan beslissingen vernietigen die in strijd zijn met de wet. De afdeling wetgeving van de Raad van State geeft advies over wetsvoorstellen.
### 3.4 Procedurele aspecten
Het Gerechtelijk Wetboek regelt de procedurele aspecten van gerechtelijke procedures.
* **Start van de procedure:** Kan geschieden via dagvaarding (waarbij de andere partij wordt opgeroepen) of via een verzoekschrift (in specifieke gevallen, zoals bij echtscheidingen).
* **Zittingen:** Er zijn inleidende zittingen voor afspraken en de voorbereiding, en eigenlijke zittingen voor discussie en bewijslevering.
* **Uitspraak:** De rechter doet uitspraak middels een vonnis of arrest.
* **Beroep:** Tegen de meeste uitspraken is beroep mogelijk binnen een termijn van één maand.
### 3.5 Types van rechtsregels
* **Gebiedende rechtsregels:** Regels waarvan niet mag worden afgeweken. Deze onderverdelen zich in regels van openbare orde (fundamenten van de maatschappij) en dwingend recht (ter bescherming van zwakkere partijen).
* **Aanvullende rechtsregels:** Regels die richtlijnen bieden en waarvan partijen kunnen afwijken.
### 3.6 Rechtshandelingen en rechtsfeiten
* **Rechtshandeling:** Een bewuste handeling gesteld met de intentie juridische gevolgen te creëren (bv. een huurovereenkomst).
* **Rechtsfeit:** Een gebeurtenis die juridische gevolgen heeft, zonder dat deze intentie er noodzakelijkerwijs was (bv. de geboorte van een kind).
> **Tip:** Het onderscheid tussen een rechtshandeling en een rechtsfeit is cruciaal voor het bewijs. Bij een rechtshandeling is men alerter voor bewijsmateriaal.
* **Nietigheid:** Rechtshandelingen die niet voldoen aan wettelijke voorwaarden worden als nietig beschouwd en doen alsof ze nooit hebben bestaan.
* **Rechtsmisbruik:** Het gebruik maken van een recht op een manier die de grenzen van het toelaatbare overschrijdt, vaak met de bedoeling om een ander te schaden of te hinderen.
---
# Algemene begrippen burgerlijk recht
Dit gedeelte introduceert fundamentele concepten binnen het burgerlijk recht, zoals de indeling van rechtsregels, het onderscheid tussen rechtshandelingen en rechtsfeiten, en de geldigheid en nietigheid van rechtshandelingen.
## 4.1 Gebiedende en aanvullende regels
Rechtsregels kunnen worden onderverdeeld in gebiedende en aanvullende regels, afhankelijk van de mate waarin partijen ervan kunnen afwijken.
### 4.1.1 Gebiedende regels (dwingend recht)
Gebiedende rechtsregels kennen geen afwijkingen en zijn erop gericht de fundamenten van de maatschappij te beschermen of zwakkere partijen te behoeden. Ze worden onderverdeeld in twee categorieën:
* **Regels van openbare orde:** Dit zijn fundamentele principes van de maatschappij waar absoluut niet van mag worden afgeweken. Voorbeelden hiervan zijn de regels met betrekking tot het strafrecht, aangezien het niet toegestaan is om bijvoorbeeld iemand in de gevangenis te laten zitten in ruil voor geld. In het burgerlijk recht geldt ook het principe van gelijkheid tussen mannen en vrouwen. Een huwelijkscontract waarin een echtgeno(o)t(e) instemt met het verbod om te werken of te studeren, of waarin de ander alle beslissingen over het vermogen mag nemen, is nietig omdat het in strijd is met de openbare orde.
* **Dwingend recht:** Deze regels zijn bedoeld om zwakkere partijen te beschermen. Een klassiek voorbeeld is de bescherming van huurders; een verhuurder mag niet zomaar een huurovereenkomst beëindigen. Ook in arbeidsovereenkomsten mag een werkgever een werknemer niet zomaar ontslaan zonder naleving van een opzeggingstermijn. Hoewel deze regels minder strikt zijn dan die van openbare orde, kan er onder bepaalde omstandigheden van worden afgeweken. Zo kunnen werkgever en werknemer overeenkomen om de opzeggingstermijn in te korten als de werknemer direct een andere baan vindt.
> **Tip:** Gebiedende rechtsregels zijn essentieel voor de stabiliteit en eerlijkheid binnen het rechtsverkeer. Het niet naleven ervan kan leiden tot nietigheid van rechtshandelingen.
### 4.1.2 Aanvullende regels
Aanvullende rechtsregels zijn richtlijnen die mogelijkheden bieden, maar geen verplichtingen opleggen. Partijen kunnen hiervan afwijken of ze aanpassen aan hun specifieke situatie.
> **Voorbeeld:** Partners die trouwen, hebben de keuze uit verschillende huwelijksvermogensstelsels, zoals het stelsel van algehele gemeenschap van goederen of scheiding van goederen. Ze kunnen deze keuzes ook aanpassen aan hun specifieke wensen.
## 4.2 Rechtshandeling versus rechtsfeit
Het onderscheid tussen rechtshandelingen en rechtsfeiten is cruciaal voor het bewijsrecht.
### 4.2.1 Rechtsfeit
Een rechtsfeit is een gebeurtenis die juridische gevolgen met zich meebrengt, zonder dat deze gebeurtenis bewust met die juridische bedoeling is verricht.
> **Voorbeeld:** De geboorte van een kind brengt juridische gevolgen met zich mee, zoals de plicht van de ouders om in het onderhoud van het kind te voorzien.
### 4.2.2 Rechtshandeling
Een rechtshandeling is een handeling die bewust wordt gesteld met de expliciete bedoeling om juridische gevolgen te creëren.
> **Voorbeeld:** Het aangaan van een huurovereenkomst is een rechtshandeling, omdat beide partijen bewust de bedoeling hebben om juridische rechten en plichten te creëren met betrekking tot het huurpand.
> **Tip:** Bij rechtshandelingen dient men bedacht te zijn op het bewijsmateriaal, aangezien de handeling bewust met juridische intentie is gesteld. Bij rechtsfeiten is men doorgaans soepeler met bewijslevering.
## 4.3 Geldigheid en nietigheid van rechtshandelingen
Rechtshandelingen moeten voldoen aan specifieke voorwaarden om geldig te zijn. Wanneer een rechtshandeling niet aan deze voorwaarden voldoet, is deze nietig, wat betekent dat deze juridisch gezien nooit heeft bestaan, zowel voor de toekomst als met terugwerkende kracht tot het moment van aangaan van de overeenkomst.
De tekst geeft aan dat het onderscheid tussen absolute en relatieve nietigheid niet noodzakelijk gekend hoeft te worden voor dit specifieke onderdeel.
## 4.4 Rechtsmisbruik
Rechtsmisbruik doet zich voor wanneer iemand zijn recht gebruikt op een manier die oneerlijk is, met de intentie om een ander te hinderen of te benadelen, zonder daar zelf direct voordeel uit te halen. Dit staat tegenover het correcte uitoefenen van een recht.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Privaatrecht | Een tak van het recht die zich bezighoudt met de rechtsverhoudingen tussen burgers onderling, zoals overeenkomsten, eigendom en familierecht. |
| Publiekrecht | Een tak van het recht die de organisatie van de staat en de relatie tussen de overheid en burgers regelt, zoals staatsrecht, bestuursrecht en strafrecht. |
| Wetgeving | Geschreven rechtsregels die door de bevoegde wetgevende macht zijn uitgevaardigd, zoals grondwetten, wetten, decreten en koninklijke besluiten. |
| Rechtspraak | De uitspraken en beslissingen van de rechterlijke macht in concrete geschillen, die bijdragen aan de interpretatie en ontwikkeling van het recht. |
| Rechtsleer | De opvattingen van rechtsgeleerden, zoals gepubliceerd in boeken, artikelen en adviezen, die als gezaghebbende interpretatie van het recht worden beschouwd. |
| Gewoonte | Een langdurige en algemeen aanvaarde gedragsregel die als juridisch bindend wordt beschouwd, mits deze door de rechtsorde wordt erkend. |
| Billijkheid | Een rechtsbeginsel dat streeft naar een rechtvaardige en redelijke oplossing in concrete gevallen, met inachtneming van de specifieke omstandigheden van het geval. |
| Internationale verdragen | Overeenkomsten tussen staten of andere internationale rechtssubjecten die bindende rechtsregels scheppen op internationaal en nationaal niveau. |
| Grondwet | De fundamentele wet van een staat die de inrichting van de staat, de rechten en vrijheden van burgers en de bevoegdheden van staatsorganen regelt. |
| Decreet | Een wetgevende akte die, net als een wet, bindende rechtsregels bevat, maar uitgevaardigd wordt door een gemeenschaps- of gewestregering binnen hun bevoegdheid. |
| Koninklijk Besluit (KB) | Een uitvoeringsbesluit dat door de Koning, al dan niet op voorstel van een minister, wordt uitgevaardigd ter uitvoering van een wet. |
| Ministerieel Besluit (MB) | Een besluit dat door een of meer ministers wordt uitgevaardigd ter uitvoering van een wet of een koninklijk besluit. |
| Scheiding der machten | Het principe volgens welk de staatsmacht wordt verdeeld over verschillende onafhankelijke organen: de wetgevende, de uitvoerende en de rechterlijke macht. |
| Rechtstaat | Een staat waarin de macht van de overheid beperkt is door het recht, en burgers beschermd worden tegen willekeur door de overheid. |
| Federale staat | Een staat die is samengesteld uit deelstaten die elk een eigen bevoegdheid hebben, maar onderworpen zijn aan een centrale federale overheid. |
| Hof van Cassatie | Het hoogste rechtscollege in België dat waakt over de eenheid van rechtspraak en de correcte toepassing van de wet door lagere rechtbanken en hoven. |
| Hof van Beroep | Een gerechtshof dat bevoegd is om in hoger beroep uitspraken van rechtbanken van eerste aanleg te toetsen. |
| Hof van Assisen | Een rechtscollege dat oordeelt over de zwaarste misdrijven (misdaden) en waarbij de beslissing over schuld en straf wordt genomen door een jury van burgers. |
| Vredegerecht | Een rechtbank op het laagste niveau die bevoegd is voor kleine burgerlijke geschillen, huurzaken en bepaalde exclusieve bevoegdheden zoals burenruzies. |
| Politierechtbank | Een rechtbank die bevoegd is voor overtredingen, verkeerszaken en in beroep voor bepaalde beslissingen van het vredegerecht. |
| Rechtbank van eerste aanleg | Een rechtbank die bevoegd is voor diverse zaken, waaronder burgerlijke geschillen boven een bepaalde waarde, wanbedrijven en familiezaken. |
| Arbeidsrechtbank | Een rechtbank die bevoegd is voor geschillen met betrekking tot het arbeidsrecht en sociaal recht. |
| Ondernemingsrechtbank | Een rechtbank die bevoegd is voor geschillen met betrekking tot ondernemingen, zoals faillissementen en geschillen tussen ondernemingen. |
| Rechtsfeit | Een feit dat juridische gevolgen heeft, zonder dat de betrokkene de bedoeling heeft deze gevolgen te creëren (bv. geboorte, overlijden). |
| Rechtshandeling | Een bewuste handeling met de bedoeling om juridische gevolgen te creëren (bv. het sluiten van een contract, het opstellen van een testament). |
| Nietigheid | De ongeldigheid van een rechtshandeling die niet aan de wettelijke vereisten voldoet, waardoor deze juridisch gezien nooit heeft bestaan. |
| Rechtsmisbruik | Het gebruik maken van een recht op een wijze die kennelijk de grenzen van het uit het recht voortvloeiende doel overschrijdt, vaak met de bedoeling om een ander te schaden. |
Cover
inleiding + Les 1) B.A. Verzekeringen.pptx
Summary
# Algemene beginselen van verzekeringen
Dit hoofdstuk behandelt de fundamentele concepten, functies en partijen die betrokken zijn bij verzekeringen, alsook de diverse soorten verzekeringen en de basisprincipes van burgerlijke aansprakelijkheid en aansprakelijkheidsverzekeringen.
## 1. De verzekering als rechtsfiguur
### 1.1 Functies van verzekeringen
Verzekeringen vervullen meerdere cruciale sociaal-economische functies:
* **Vergoeding van schade:** De primaire functie is het bieden van financiële zekerheid door de vergoeding van schade die voortvloeit uit het optreden van risico's.
* **Bevordering van technische vooruitgang:** Door risico's te verminderen, moedigen verzekeringen innovatie en ondernemerschap aan.
* **Preventierol:** Verzekeraars leggen vaak verplichtingen op aan verzekerden om schade te voorkomen, wat bijdraagt aan risicobeperking.
* **Bijdrage aan het spaarwezen:** Met name levensverzekeringen fungeren als een spaarvorm, waarbij premies worden betaald voor de opbouw van kapitaal en de ontvangen premies worden belegd.
### 1.2 Begrip 'verzekering'
Een verzekeringsovereenkomst is een wederkerig contract waarbij een partij (de verzekeraar) zich, tegen betaling van een premie, verbindt tot het leveren van een bepaalde prestatie in het geval een **onzekere gebeurtenis** zich voordoet, welke (naargelang het geval) voor de verzekerde of de begunstigde nadelige gevolgen kan hebben. De verzekeraar biedt **schadeloosstelling** en financiële bescherming tegen de gevolgen van schade.
### 1.3 Partijen bij de verzekeringsovereenkomst
* **De verzekeraar:** Degene die de verzekeringsdekking belooft.
* **De verzekeringnemer:** De persoon die het contract onderschrijft en de premie betaalt.
* **De verzekerde:** De titularis van het verzekerbaar belang; de persoon die door de verzekering wordt gedekt.
* **De begunstigde:** Degene in wiens voordeel de verzekeringsprestaties bedongen zijn. Dit kan de verzekeringnemer, de verzekerde, of een derde partij zijn.
* **De benadeelde:** In aansprakelijkheidsverzekeringen is dit degene aan wie schade is toegebracht waarvoor de verzekerde aansprakelijk is.
### 1.4 De onzekere gebeurtenis (risico)
De prestatie van de verzekeraar hangt af van een gebeurtenis die aan bepaalde voorwaarden moet voldoen:
* **Toekomstig:** De gebeurtenis mag zich niet reeds hebben voorgedaan bij het sluiten van het contract.
* **Objectief onzeker:** De onzekerheid over het optreden van het risico moet bestaan tussen de verzekeraar en de verzekeringnemer.
* **Niet volledig potestatief:** De verzekerde mag niet volledig zelf de controle hebben over het intreden van de gebeurtenis.
De onzekerheid kan betrekking hebben op:
* Het al dan niet voordoen van het risico.
* Het tijdstip waarop het risico zich voordoet.
* De omvang van de schade.
> **Voorbeeld:** Bij een brandverzekering is het onzeker of er daadwerkelijk brand zal ontstaan, wanneer dit zal gebeuren, en wat de omvang van de schade zal zijn.
### 1.5 Het verzekerbaar belang
Het verzekerbaar belang is het belang dat iemand heeft bij het uitblijven van een schadegeval. Dit is een **geldigheidsvoorwaarde** voor de verzekeringsovereenkomst en voorkomt dat verzekeringen ontaarden in speculatie of gokspel.
* **In zaakverzekeringen:** Het belang is vaak verbonden met een juridisch verband zoals eigendomsrecht.
* **In aansprakelijkheidsverzekeringen:** Het verzekerbaar belang is het vermogen van de verzekerde dat bedreigd wordt door een aansprakelijkheidsvordering.
* **In kostenverzekeringen:** Het belang betreft het behoud van het vermogen dat bedreigd wordt door de uitgave van kosten.
* **In persoonsverzekeringen:** Het belang houdt verband met gevreesde gebeurtenissen en hun nadelige gevolgen voor de persoon.
> **Voorbeeld:** Iemand die huurt en zijn inboedel verzekert, heeft een verzekerbaar belang omdat schade aan zijn meubels zijn vermogen treft. Het verzekeren van een willekeurig huis van een onbekende daarentegen, leidt niet tot een persoonlijk vermogensnadeel en is dus geen verzekerbaar belang.
### 1.6 De premie
De premie is de **tegenprestatie** van de verzekeringnemer voor de door de verzekeraar overgenomen risico. Zonder premie is er geen dekking.
### 1.7 De tegenprestatie van de verzekeraar
De verzekeraar presteert op het moment van het optreden van de onzekere gebeurtenis, hetzij in geld (schadevergoeding), hetzij in natura.
> **Voorbeeld:** Bij een rechtsbijstandverzekering levert de verzekeraar, zolang er geen procedure is, prestaties in natura zoals het onderzoeken van rechten en het versturen van aangetekende brieven.
## 2. Soorten verzekeringen
Verzekeringen kunnen op verschillende manieren worden ingedeeld:
### 2.1 Indemnitaire verzekeringen en forfaitaire verzekeringen
Dit onderscheid betreft de wijze van vergoeding:
* **Indemnitaire verzekering:** Het doel is de **werkelijk geleden schade** te vergoeden, tot maximaal het bedrag van de werkelijke schade. Dit volgt het **indemniteitsbeginsel** (verrijkingsverbod).
* Voorbeelden: Brandverzekering, BA-verzekering, autoverzekering.
* **Forfaitaire verzekering:** Er wordt een **vast bedrag** uitgekeerd, onafhankelijk van de werkelijk geleden schade.
* Voorbeelden: Levensverzekering, dagvergoeding bij hospitalisatieverzekering.
### 2.2 Schadeverzekeringen en persoonsverzekeringen
Dit onderscheid is gebaseerd op het gedekte risico:
* **Schadeverzekering:** Dekt schade die het **vermogen** van de verzekerde aantast (door aansprakelijkheidsvordering, kosten, etc.).
* **Zaakverzekering:** Dekt schade aan het vermogen door beschadiging of tenietgaan van goederen.
* **Aansprakelijkheidsverzekering:** Dekt schade die de verzekerde aan derden toebrengt en waarvoor hij aansprakelijk is.
* **Kostenverzekering:** Dekt kosten die voortvloeien uit een onzekere gebeurtenis (bv. rechtsbijstand, reisbijstand).
* **Persoonsverzekering:** Dekt gebeurtenissen die iemands **leven**, fysische integriteit of gezinstoestand aantasten.
**Onderling verband:**
* Alle schadeverzekeringen zijn indemnitaire verzekeringen.
* Persoonsverzekeringen zijn hetzij indemnitaire, hetzij forfaitaire verzekeringen.
* Levensverzekeringen zijn altijd forfaitair.
> **Voorbeeld 1 (Persoonsverzekering, Forfaitair):** Een bruidschatverzekering die een vast bedrag uitkeert bij het overlijden van een ouder voor het huwelijk van het kind.
> **Voorbeeld 2 (Persoonsverzekering, Indemnitair):** Een ongevallenverzekering die de werkelijke medische kosten van een ongeval terugbetaalt.
### 2.3 Vrijwillige verzekeringen en verplichte verzekeringen
* **Vrijwillige verzekeringen:** De meeste verzekeringen, zoals levens- en brandverzekeringen, zijn facultatief.
* **Verplichte verzekeringen:** Soms is het sluiten van een verzekeringscontract wettelijk of contractueel verplicht.
* **Contractueel:** Bv. huurdersaansprakelijkheid in huurcontracten, schuldsaldoverzekering bij hypotheken.
* **Wettelijk:** Bv. BA motorvoertuigen, arbeidsongevallen. Het motief hiervoor is vaak de bescherming van derde schadelijders.
## 3. Burgerlijke aansprakelijkheid in hoofdlijnen
### 3.1 Begrip 'burgerlijke aansprakelijkheid'
Burgerlijke aansprakelijkheid is de **verplichting tot schadeloosstelling** van diegene die schade heeft geleden, als gevolg van de eigen gedraging, de gedraging van een persoon voor wie men instaat, of een zaak waarvoor men verantwoordelijk is. Het creëert een rechtsband waarbij de aansprakelijke persoon de schadelijder moet vergoeden.
### 3.2 Aansprakelijkheidsrecht
Het aansprakelijkheidsrecht omvat de rechtsregels die bepalen wanneer een verplichting tot schadeherstel ontstaat, wie tot herstel moet overgaan en op welke manier.
### 3.3 Situering van de burgerlijke aansprakelijkheid
Belangrijke onderscheidingen:
* **Burgerlijke aansprakelijkheid vs. strafrechtelijke aansprakelijkheid:** Burgerlijke aansprakelijkheid richt zich op herstel van schade, strafrechtelijke aansprakelijkheid op het opleggen van een straf voor een normovertreding. Beide kunnen samenvallen.
* **Enkelvoudige en meervoudige aansprakelijkheid:** Enkelvoudige is aansprakelijkheid voor eigen daad; meervoudige is aansprakelijkheid voor daden van anderen of zaken.
* **Schuldaansprakelijkheid en objectieve aansprakelijkheid:** Schuldaansprakelijkheid vereist een fout; objectieve aansprakelijkheid (foutloze aansprakelijkheid) legt de verplichting tot schadevergoeding op, zelfs zonder eigen fout.
* **Voorbeeld objectieve aansprakelijkheid:** Burenhinder. Vereist is een abnormale hinder die het evenwicht tussen naburige erven verstoort, zonder dat een fout is vastgesteld.
* **Contractuele aansprakelijkheid en buitencontractuele aansprakelijkheid:**
* **Contractuele aansprakelijkheid:** Ontstaat door het niet correct uitvoeren van een contractuele verbintenis.
* **Buitencontractuele (extracontractuele) aansprakelijkheid:** Elke andere vorm van schadeveroorzakend gedrag. Het onderscheid is belangrijk voor o.a. de omvang van de schade (voorziene/voorzienbare schade bij contractueel vs. volledige schade bij buitencontractueel) en de verjaringstermijnen.
### 3.4 Voorwaarden voor aansprakelijkheid (op basis van Art. 6.5 BW)
Voor schuldaansprakelijkheid moet er sprake zijn van:
1. **Een fout:** Schending van een wettelijke regel of de algemene zorgvuldigheidsnorm.
* **Algemene zorgvuldigheidsnorm:** Gedrag van een voorzichtig en redelijk persoon in dezelfde omstandigheden (het criterium van de 'goede huisvader'). Rekening wordt gehouden met voorzienbare gevolgen, proportionaliteit, stand van techniek, vakmanschap en beginselen van goed bestuur.
* **Beroepsaansprakelijkheid:** Kan voortvloeien uit de uitoefening van een beroep, met name door het niet naleven van specifieke regels en gebruiken van die sector. Dit kan contractueel of buitencontractueel zijn.
2. **Toerekenbaarheid:** De fout moet de dader toerekenbaar zijn. Overmacht, dwaling, dwang, noodtoestand, wettige verdediging en toestemming van de benadeelde kunnen de aansprakelijkheid uitsluiten.
* Minderjarigen onder twaalf jaar zijn niet aansprakelijk voor hun fouten.
3. **Schade:** Een krenking van een juridisch beschermd persoonlijk belang, die zeker en meetbaar is.
* **Patrimoniale schade:** Economische gevolgen (verliezen, kosten, winstderving).
* **Extrapetrimoniale schade:** Niet-economische gevolgen (fysieke of psychische integriteit). Dit omvat ook personenschade (medische kosten, arbeidsongeschiktheid, esthetische schade) en zaakschade.
4. **Causaal verband:** Er moet een rechtstreeks verband zijn tussen de fout en de schade. De fout moet een noodzakelijke voorwaarde zijn voor het ontstaan van de schade (conditio sine qua non).
## 4. Aansprakelijkheidsverzekeringen
### 4.1 Begrip 'aansprakelijkheidsverzekering'
Een aansprakelijkheidsverzekering is een **schadeverzekering** waarbij de verzekeraar zich verbindt, binnen de grenzen van de polis, de schade te vergoeden die de verzekerde aan derden veroorzaakt en waarvoor hij burgerrechtelijk aansprakelijk is. Het hoofddoel is de **bescherming van het vermogen** van de verzekerde tegen financiële gevolgen van aansprakelijkheid.
* **Soort verzekering:** Schadeverzekering met indemnitaire werking.
* **Risico:** De burgerrechtelijke aansprakelijkheid van de verzekerde voor schade aan derden.
* **Verzekerd belang:** Het vermogen van de verzekerde.
* **Verplicht of vrijwillig:** Sommige BA-verzekeringen zijn wettelijk verplicht (bv. BA Auto), andere zijn vrijwillig maar sterk aangeraden (bv. BA Familiale).
### 4.2 Toepassingsgebied en gevolgen
Volgens de wet strekken aansprakelijkheidsverzekeringen ertoe de verzekerde dekking te geven tegen vorderingen tot vergoeding wegens schade die in de overeenkomst is beschreven, en zijn vermogen te vrijwaren tegen schulden uit een vaststaande aansprakelijkheid.
* **Dekkingsplicht van de verzekeraar:** De verzekeraar moet optreden wanneer een vordering tot schadevergoeding tegen de verzekerde wordt gericht, mits de schadeverwekkende gebeurtenis binnen de contractuele dekking valt. De dekking geldt voor specifieke soorten aansprakelijkheid (contractueel/buitencontractueel), daden/nalatigheden, en heeft een bepaalde territoriale werking.
### 4.3 Geldigheid in de tijd
De bepaling welk(e) verzekeraar(s) moet(en) betalen is complex omdat schadegevallen zich in de tijd kunnen uitstrekken (fout, schade, vordering, veroordeling). Er zijn drie hoofdprincipes:
* **Act committed:** De fout (schadeverwekkende gebeurtenis) moet zich voordoen tijdens de contractuele dekkingsperiode.
* **Claims made:** De vordering moet zijn ingesteld tijdens de contractuele dekkingsperiode.
* **Loss occurrence:** De schade moet zich hebben voorgedaan tijdens de contractuele dekkingsperiode. Het moment waarop de schade zich manifesteert is bepalend.
**Principe bij aansprakelijkheidsverzekeringen (wettelijk):** In principe slaat de waarborg op schade voorgevallen tijdens de duur van de overeenkomst en strekt zich uit tot vorderingen die na het einde van deze overeenkomst worden ingediend. Partijen kunnen echter overeenkomen dat de waarborg alleen geldt voor vorderingen die gedurende de contractduur worden ingesteld voor schade die ook tijdens die duur is voorgevallen. Er zijn specifieke bepalingen voor vorderingen die binnen een bepaalde termijn na einde contract worden ingediend.
Voor de meeste BA-verzekeringen (met uitzondering van BA auto, BA gezin, BA brand) geldt in principe een **onbeperkte geldigheid in de tijd** wat betreft de claims die ingediend worden voor schade die tijdens de verzekerde periode is ontstaan.
### 4.4 Bijzondere verplichtingen van de verzekerde
De verzekerde heeft verplichtingen tegenover de verzekeraar:
* **Verplichting tot overdracht van stukken:** Onmiddellijke overzending van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken aan de verzekeraar om te voorkomen dat deze voor een voldongen feit wordt geplaatst.
* **Verplichting om te verschijnen:** Verschijnen voor de rechtbank of voor een onderzoeksmaatregel.
Niet-naleving kan leiden tot verplichting van de verzekerde om de door de verzekeraar geleden schade te vergoeden, mits de verzekeraar schuld, schade en causaal verband kan bewijzen.
### 4.5 Omvang van de waarborg
De verzekeraar betaalt de schadevergoeding tot de overeengekomen **dekkingsgrens**. Naast de hoofdsom dekt de verzekeraar doorgaans ook:
* **Intresten:** Om de actuele waarde van de geleden schade te herstellen.
* **Kosten:** Kosten van burgerlijke rechtsvorderingen, inclusief honoraria van advocaten en deskundigen, onder bepaalde voorwaarden (door verzekeraar gemaakt of met toestemming, niet onredelijk bij belangenconflicten).
**Beperkingen:** De wet kan de intresten en kosten beperken, met specifieke uitzonderingen waarbij deze integraal worden gedekt tot een bepaald maximum.
### 4.6 Kwitantie ter afrekening
Een kwitantie voor een gedeeltelijke of finale afrekening betekent niet dat de benadeelde van zijn rechten afziet en is geen dading.
### 4.7 Eigen recht van de benadeelde
De verzekering geeft de benadeelde een **direct recht tegen de verzekeraar**. Dit betekent dat de benadeelde de schadevergoeding rechtstreeks kan eisen van de verzekeraar, zonder eerst de aansprakelijke partij te moeten aanspreken. Dit beschermt de benadeelde tegen het onvermogen of de schuldeisers van de verzekerde.
### 4.8 Reddingskosten
De dekking van reddingskosten is **verplicht** en kan niet worden uitgesloten. Dit betreft kosten gemaakt om de gevolgen van een schadegeval te voorkomen of te beperken, zowel op vraag van de verzekeraar als op initiatief van de verzekerde (indien dringend en redelijk).
---
# Burgerlijke aansprakelijkheid en de soorten ervan
Dit gedeelte van de studiegids behandelt het concept van burgerlijke aansprakelijkheid, de diverse vormen ervan, en de fundamentele principes die eraan ten grondslag liggen, inclusief de voorwaarden en gevolgen van contractuele en buitencontractuele aansprakelijkheid.
## 2. Burgerlijke aansprakelijkheid en de soorten ervan
### 2.1 Inleiding tot burgerlijke aansprakelijkheid
Burgerlijke aansprakelijkheid impliceert de verplichting om schade te vergoeden die men aan een ander heeft toegebracht, hetzij door eigen handelen, hetzij door het handelen van personen of zaken waarvoor men verantwoordelijk is. Het aansprakelijkheidsrecht regelt wanneer een dergelijke verplichting ontstaat, wie tot herstel gehouden is, en op welke wijze dit herstel dient te geschieden. Het vormt de juridische basis voor het herstel van geleden nadeel.
### 2.2 Burgerlijke aansprakelijkheid versus strafrechtelijke aansprakelijkheid
* **Burgerlijke aansprakelijkheid:** Richt zich op het herstel van schade die aan een derde is toegebracht.
* **Strafrechtelijke aansprakelijkheid:** Ontstaat bij overtreding van een wettelijke norm die door de samenleving als essentieel wordt beschouwd, met als gevolg een straf.
* **Voorwaarden strafrechtelijke aansprakelijkheid:**
* **Materieel element:** Een menselijke gedraging die onder de strafwet valt.
* **Moreel element:** Opzet of onachtzaamheid.
* **Wederrechtelijkheid:** Het feit mag niet door een rechtvaardigingsgrond worden gedekt (bv. wettige verdediging).
* **Toerekenbaarheid:** Geen sprake van geestesstoornis of minderjarigheid die de toerekening verhindert.
Beide aansprakelijkheidsvormen kunnen samenvallen wanneer een strafbare gedraging ook schade aan derden veroorzaakt.
> **Tip:** Een overtreding van de strafwet kan dus zowel strafrechtelijke als burgerrechtelijke gevolgen hebben.
### 2.3 Enkelvoudige en samengestelde burgerlijke aansprakelijkheid
* **Enkelvoudige aansprakelijkheid:** Betreft de aansprakelijkheid voor eigen daden.
* **Samengestelde (of meervoudige) aansprakelijkheid:** Omvat de aansprakelijkheid voor schade veroorzaakt door personen waarvoor men moet instaan (bv. ouders voor minderjarige kinderen) of zaken die men onder zijn bewaring heeft (bv. aansprakelijkheid van de eigenaar van een instortend gebouw).
### 2.4 Schuld- en objectieve burgerlijke aansprakelijkheid
* **Schuldaansprakelijkheid:** Vormt de basis van buitencontractuele aansprakelijkheid. Vereist dat een toerekeningsvatbare persoon door een foutieve gedraging schade veroorzaakt. De fout heeft een dubbele component:
* **Objectieve component (de fout):** De schending van een wettelijke regel (verplichting of verbod) of de algemene zorgvuldigheidsnorm die geldt in het maatschappelijk verkeer.
* **Algemene zorgvuldigheidsnorm:** Gedrag zoals verwacht mag worden van een voorzichtig en redelijk persoon in dezelfde omstandigheden (het criterium van de 'goede huisvader'). Dit wordt ingevuld door rechtspraak en houdt rekening met voorzienbare gevolgen, proportionaliteit van risico's, stand van de techniek, vakmanschap en beginselen van goed bestuur.
* **Voorbeelden van schending van de zorgvuldigheidsnorm:** Het niet strooien van sneeuw op een gladde stoep, een werf die 's nachts ongezekerd blijft bij windwaarschuwing, een kind dat valt in een onbeheerde vijver, agressief spelgedrag in een sportwedstrijd, het niet ventileren van een fabriek bij het werken met solventen, onvoldoende toezicht op schooluitstap.
* **Beroepsaansprakelijkheid:** Aansprakelijkheid voor schade die ontstaat in de uitoefening van een beroep. Dit kan een 'ge karakteriseerde beroepsfout' zijn, die voortvloeit uit het niet naleven van specifieke regels en gebruiken binnen een beroepssector.
* **Subjectieve component (toerekenbaarheid):** De fout moet aan de persoon kunnen worden toegerekend. Dit kan uitgesloten zijn door overmacht, onoverwinnelijke dwaling, fysieke of psychische dwang, noodtoestand, wettelijk bevel, wettige verdediging, of geldige toestemming van de benadeelde.
* **Minderjarigen:** Kinderen jonger dan twaalf jaar zijn niet aansprakelijk voor hun fouten.
* **Objectieve aansprakelijkheid (foutloze aansprakelijkheid):** Verplicht tot schadevergoeding, zelfs als er geen sprake is van een fout van de aansprakelijke persoon.
* **Voorbeelden:** Burenhinder (vastgelegd in artikel 3.101 BW), aansprakelijkheid voor dieren, en aansprakelijkheid voor zaken die men onder zijn bewaring heeft.
* **Burenhinder:** Vereist twee naburige erven, abnormale hinder die het evenwicht verstoort (zonder fout), en een causaal verband tussen de activiteit en de hinder. Rechtsgevolgen zijn herstel in natura (aanpassingsmaatregelen) of schadevergoeding in geld.
### 2.5 Contractuele aansprakelijkheid versus buitencontractuele aansprakelijkheid
* **Contractuele aansprakelijkheid:** Ontstaat wanneer een contractspartij een bij overeenkomst aangegane verbintenis niet correct nakomt (wanprestatie).
* **Voorwaarden:**
1. Bestaan van een contract tussen schadeveroorzaker en schadelijder.
2. De schade moet voortvloeien uit de niet-uitvoering of gebrekkige uitvoering van contractuele verbintenissen (wanprestatie).
3. Er moet een verband zijn tussen de tekortkoming en het contract.
* **Wanprestatie:** Kan betrekking hebben op het niet leveren of gebrekkig leveren van een zaak, het niet doen of gebrekkig doen van iets waartoe men zich verbonden had, of het doen wat niet mocht.
* **Bewijslast:**
* **Resultaatsverbintenis:** De schuldenaar verbindt zich tot een bepaald resultaat. Het uitblijven van dit resultaat volstaat om wanprestatie aan te tonen, tenzij er sprake is van overmacht of een fout van de schadelijder.
* **Middelenverbintenis:** De schuldenaar verbindt zich tot het aanwenden van alle middelen om een resultaat te bereiken. Hier moet aangetoond worden dat de nodige inspanningen niet zijn geleverd.
* **Omvang schade:** In beginsel beperkt tot voorzienbare schade.
* **Verjaringstermijn:** 10 jaar.
* **Buitencontractuele aansprakelijkheid (extracontractuele aansprakelijkheid):** Elke andere vorm van aansprakelijkheid die niet gebaseerd is op een contract.
* **Voorwaarden (vanaf 1 januari 2025):**
1. Een fout (schending van een wettelijke regel of zorgvuldigheidsnorm).
2. Schade (economisch of niet-economisch nadeel, zeker en meetbaar).
3. Een causaal verband tussen de fout en de schade (de fout is een noodzakelijke voorwaarde voor de schade).
* **Afgeleide aansprakelijkheid:** Aansprakelijkheid voor de fout van derden waarover men gezag of toezicht uitoefent (bv. ouders voor kinderen, werkgever voor werknemers).
* **Omvang schade:** In beginsel volledige schade.
* **Verjaringstermijn:** 5 jaar (of 20 jaar in specifieke gevallen).
### 2.6 Schade
* **Begrip schade:** Schade is de economische en niet-economische gevolgen van de aantasting van een juridisch beschermd persoonlijk belang, resulterend in een geleden nadeel.
* **Voorwaarden voor schade:**
* **Krenking van een persoonlijk belang:** Een collectief belang is in beginsel uitgesloten. Het kan gaan om aantasting van fysieke integriteit, vrijheid, goede naam, eigendomsrecht, of rechten uit een overeenkomst.
* **Zekerheid:** De schade mag niet louter hypothetisch zijn.
* **Meetbaarheid:** De schade moet in principe meetbaar zijn, ook toekomstige schade die een normale ontwikkeling is van een actuele zekere toestand.
* **Soorten schade:**
* **Patrimoniale schade:** Economische gevolgen, zoals verliezen, kosten, winstderving, waardevermindering. Betreft de financiële aantasting van het vermogen.
* **Extrapatrimoniale schade:** Niet-economische gevolgen, zoals aantasting van fysieke of psychische integriteit. Betreft de niet-vermogensrechtelijke aantasting van de persoon.
* **Personenschade (lichamelijke schade):** Omvat zowel patrimoniale (bv. medische kosten, arbeidsongeschiktheid) als extrapatrimoniale schade (bv. esthetische schade).
* **Zaakschade:** Patrimoniale schade door beschadiging of tenietgaan van een goed.
### 2.7 Oorzakelijk verband
Er moet een rechtstreeks verband bestaan tussen de fout en de schade. De fout moet een noodzakelijke voorwaarde zijn voor de schade (de 'conditio sine qua non'-leer). Ook fouten die een beperkte, maar noodzakelijke rol hebben gespeeld, zijn equivalent.
### 2.8 De BA-aansprakelijkheidsverzekering
* **Begrip:** Een schadeverzekering die de verzekeraar verplicht om, binnen de polisgrenzen, schade te vergoeden die de verzekerde aan derden veroorzaakt en waarvoor hij burgerrechtelijk aansprakelijk is.
* **Doel:** Bescherming van het vermogen van de verzekerde tegen de financiële gevolgen van zijn aansprakelijkheid.
* **Soort verzekering:** Schadeverzekering met een indemnitaire werking (vergoeding van werkelijke schade, nooit meer).
* **Risico:** De verzekerde wordt burgerrechtelijk aansprakelijk gesteld voor schade die hij aan een derde veroorzaakt.
* **Verzekerd belang:** Het vermogen van de verzekerde dat bedreigd wordt door schadeclaims van derden.
* **Verplicht of vrijwillig:** Sommige BA-verzekeringen zijn wettelijk verplicht (bv. BA auto, BA beroepsaansprakelijkheid voor specifieke beroepen), andere zijn vrijwillig maar sterk aangeraden (bv. BA Familiale) of contractueel opgelegd (bv. BA Uitbating).
#### 2.8.1 Toepassingsgebied van de BA-aansprakelijkheidsverzekering
* **Wettelijke definitie:** Dekt vorderingen tot vergoeding wegens schade die binnen de overeenkomst is beschreven en vrijwaart het vermogen van de verzekerde tegen schulden uit een vaststaande aansprakelijkheid.
* **Verplichtingen van de verzekeraar:**
* **Dekkingsplicht:** Vergoeden van de veroorzaakte schade (binnen de grenzen van het contract) wanneer de verzekerde aansprakelijk wordt gesteld.
* Deze plicht is afhankelijk van de omschrijving van de schadeverwekkende gebeurtenis in de polis (type aansprakelijkheid, daden/nalatigheden, uitsluitingen).
#### 2.8.2 Geldigheid in de tijd
De bepaling van welk schadegeval door welke verzekeraar gedekt wordt, is cruciaal wanneer de verzekerde van verzekeraar is veranderd.
* **Schadegeval:** Omvat de realisatie van het risico, de aanspraken, de rechtsvordering en de veroordeling.
* **Drie principes voor geldigheid:**
1. **Act committed:** Bepalend is het moment waarop de fout (schadeverwekkende gebeurtenis) werd begaan. De verzekeraar die op dat moment dekking verleende, is verantwoordelijk, ook als de schade zich later manifesteert of de polis is stopgezet. Dit is het principe bij de meeste BA-verzekeringen (tenzij anders overeengekomen).
2. **Claims made:** Bepalend is het moment waarop de vordering tot schadevergoeding schriftelijk wordt ingesteld (en de schade zich voordoet) tijdens de contractuele dekkingsperiode. Dit is voordeliger voor de verzekeraar.
3. **Loss occurrence:** Bepalend is het moment waarop de schade zich manifesteert. De verzekeraar die op dat moment dekking verleent, is verantwoordelijk.
* **Principe bij BA-verzekeringen (wettelijk):** De waarborg slaat op schade voorgevallen tijdens de duur van de overeenkomst en strekt zich uit tot vorderingen die na het einde van de overeenkomst worden ingediend. Er geldt een algemene regel van onbeperkte geldigheid in de tijd voor de meeste BA-verzekeringen (met uitzondering van bv. BA Auto en BA Gezin). Vorderingen die binnen een bepaalde termijn (vaak 36 maanden) na einde contract worden ingesteld voor schade voorgevallen tijdens de looptijd, worden nog gedekt.
#### 2.8.3 Bijzondere verplichtingen van de verzekerde
* **Overdracht van stukken:** Onmiddellijke overzending aan de verzekeraar van alle gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken betreffende een schadegeval. Niet-naleving kan leiden tot vergoeding van de schade geleden door de verzekeraar.
* **Verschijnen:** Medewerking bij verschijnen voor de rechtbank of bij onderzoeksmaatregelen. Niet-naleving kan leiden tot vergoeding van de schade geleden door de verzekeraar.
#### 2.8.4 Omvang van de waarborg
* De verzekeraar betaalt de schadevergoeding in hoofdsom tot de dekkingsgrens.
* **Intresten:** De verzekeraar betaalt, zelfs boven de dekkingsgrenzen, de intresten op de in hoofdsom verschuldigde schadevergoeding. Dit dient om de actuele waarde van de schade te herstellen.
* **Kosten:** De verzekeraar betaalt, zelfs boven de dekkingsgrenzen, de kosten betreffende burgerlijke rechtsvorderingen, inclusief honoraria van advocaten en deskundigen, mits deze door hem of met zijn toestemming zijn gemaakt of, bij belangenconflict, niet onredelijk zijn gemaakt.
* **Beperkingen:** Koning kan intresten en kosten beperken (via KB 29 december 1994), met uitzonderingen waarbij ze integraal worden genomen indien het totaalbedrag de dekkingsgrens niet overschrijdt.
#### 2.8.5 Eigen recht benadeelde
De benadeelde heeft een rechtstreeks recht op de verzekeringsprestatie tegenover de verzekeraar, zonder de aansprakelijke partij eerst te moeten aanspreken. Dit beschermt de benadeelde tegen onvermogen of schuldeisers van de verzekerde. De schadevergoeding komt rechtstreeks aan de benadeelde toe.
#### 2.8.6 Reddingskosten
De dekking van reddingskosten is verplicht en kan niet worden uitgesloten. Dit betreft kosten verbonden aan maatregelen om de gevolgen van een schadegeval te voorkomen of te beperken, gevraagd door de verzekeraar of genomen door de verzekerde uit eigen beweging.
---
# Burgerlijke aansprakelijkheidsverzekeringen
Dit hoofdstuk behandelt de burgerlijke aansprakelijkheidsverzekeringen, hun specifieke kenmerken, het toepassingsgebied, de geldigheid in de tijd, de verplichtingen van de verzekerde, de omvang van de waarborg en het eigen recht van de benadeelde.
## 3. Burgerlijke aansprakelijkheidsverzekeringen
Een burgerlijke aansprakelijkheidsverzekering is een schadeverzekering die de verzekerde beschermt tegen de financiële gevolgen van zijn eventuele burgerlijke aansprakelijkheid. De verzekeraar verbindt zich ertoe, binnen de grenzen van de polis, de schade te vergoeden die de verzekerde aan derden veroorzaakt en waarvoor hij burgerrechtelijk aansprakelijk is. Het voornaamste doel is de bescherming van het vermogen van de verzekerde tegen schadeclaims van derden.
### 3.1 Soorten verzekeringen en het toepassingsgebied
Burgerlijke aansprakelijkheidsverzekeringen vallen onder de schadeverzekeringen en hebben een indemnitaire werking. Dit betekent dat de verzekeraar de werkelijk geleden schade vergoedt, maar nooit méér dan dat bedrag. Het risico dat gedekt wordt, is de burgerrechtelijke aansprakelijkheid van de verzekerde voor schade toegebracht aan derden.
#### 3.1.1 Wettelijke definitie en gevolgen
Artikel 141 van de Verzekeringswet definieert aansprakelijkheidsverzekeringen als overeenkomsten die de verzekerde dekking geven tegen vorderingen tot vergoeding wegens schade zoals beschreven in de overeenkomst, en die zijn vermogen vrijwaren tegen schulden uit een vaststaande aansprakelijkheid.
De verzekeraar heeft de volgende verplichtingen ten opzichte van de verzekerde:
* **Dekkingsplicht:** De verzekeraar treedt op wanneer tegen de verzekerde een vordering tot schadevergoeding wordt gericht. Hij is verplicht de schade te vergoeden (binnen de contractuele grenzen) indien de verzekerde daadwerkelijk aansprakelijk wordt gesteld voor schade aan derden.
Deze dekkingsplicht is niet onbeperkt en hangt af van:
* **Voorwerp van de waarborg:** De aansprakelijkheidsvordering moet betrekking hebben op een schadeverwekkende gebeurtenis die in de polis is beschreven. Dit omvat het soort aansprakelijkheid (contractueel of buitencontractueel), de gedekte daden of nalatigheden, en de uitsluitingen.
* **Verzekerd belang:** Het verzekerd belang is het vermogen van de verzekerde, dat bedreigd wordt door schadeclaims van derden.
#### 3.1.2 Verplicht of vrijwillig
Sommige burgerlijke aansprakelijkheidsverzekeringen zijn wettelijk verplicht, zoals de BA Auto voor ieder voertuig en de BA Beroepsaansprakelijkheid voor specifieke beroepen (bv. advocaten, architecten). Andere BA-verzekeringen zijn vrijwillig, maar vaak sterk aangeraden (bv. BA Familiale) of contractueel opgelegd (bv. BA Uitbating).
### 3.2 Geldigheid in de tijd
De geldigheid in de tijd van de dekking is cruciaal om te bepalen welke verzekeraar moet tussenkomen bij een schadegeval dat zich over langere periodes kan uitstrekken. Er zijn drie belangrijke principes:
1. **Act committed:** De fout (schadeverwekkende gebeurtenis) moet plaatsvinden tijdens de contractuele dekkingsperiode. De verzekeraar moet dan vergoeden, zelfs als de schade zich pas manifesteert nadat de polis is stopgezet. Dit principe is voordelig voor de verzekerde.
2. **Claims made:** De vordering (schade-eis) moet worden ingesteld tijdens de contractuele dekkingsperiode. Dit principe is voordelig voor de verzekeraar, omdat deze niet meer hoeft te betalen als de vordering na het einde van het contract wordt ingesteld.
3. **Loss occurrence:** Het moment waarop de schade zich manifesteert, is bepalend. De verzekeraar die op dat moment de onderneming verzekert, moet vergoeden.
Volgens artikel 142, § 1 van de Wet Verzekeringen, slaat de waarborg in principe op schade voorgevallen tijdens de duur van de overeenkomst en strekt zich uit tot vorderingen die na het einde van de overeenkomst worden ingediend (loss occurrence principe). Echter, partijen kunnen overeenkomen dat de waarborg alleen slaat op vorderingen die schriftelijk worden ingesteld tijdens de duur van de overeenkomst voor schade voorgevallen tijdens diezelfde duur (claims made principe). In dat geval worden, onder bepaalde voorwaarden, vorderingen ingesteld binnen zesendertig maanden na het einde van de overeenkomst ook gedekt.
Voor de meeste BA-verzekeringen (met uitzondering van BA Auto, BA Gezin en BA Brand) geldt in principe een onbeperkte geldigheid in de tijd van de dekking voor vorderingen die na het einde van de overeenkomst worden ingesteld, zolang de schade zich tijdens de looptijd van de polis heeft voorgedaan.
### 3.3 Bijzondere verplichtingen van de verzekerde
De verzekerde heeft specifieke verplichtingen tegenover de aansprakelijkheidsverzekeraar om te voorkomen dat de verzekeraar voor een voldongen feit wordt geplaatst of onnodige kosten oploopt:
* **Verplichting tot overdracht van stukken:** Alle gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken betreffende een schadegeval moeten onmiddellijk na kennisname worden overgezonden aan de verzekeraar.
* **Verplichting om te verschijnen:** De verzekerde moet verschijnen voor de rechtbank of gevolg geven aan een bevolen onderzoeksmaatregel.
Bij het niet-naleven van deze verplichtingen kan de verzekerde gehouden zijn de schade te vergoeden die de verzekeraar hierdoor lijdt. Om deze schadevergoeding van de verzekerde te bekomen, moet de verzekeraar de schuldige tekortkoming van de verzekerde, het bestaan en de omvang van de geleden schade, en het oorzakelijk verband daartussen bewijzen.
### 3.4 Omvang van de waarborg
De omvang van de waarborg bepaalt wat de verzekeraar precies dekt in de overeenkomst. Dit omvat de verzekerde risico's/activiteiten, de soort schade (lichamelijk, materieel, soms immaterieel), wie verzekerd is, en de tijdelijke en territoriale werking van de dekking.
Volgens artikel 146 van de Wet Verzekeringen, betaalt de verzekeraar de hoofdsom van de schadevergoeding tot de dekkingsgrenzen. Daarnaast betaalt de verzekeraar, zelfs boven de dekkingsgrenzen, de intresten op de hoofdsom verschuldigde schadevergoeding en de kosten betreffende burgerlijke rechtsvorderingen, inclusief honoraria van advocaten en deskundigen. Deze kosten worden echter alleen vergoed indien ze door de verzekeraar of met zijn toestemming zijn gemaakt, of, bij belangenconflict, indien ze niet onredelijk zijn. De Koning kan de intresten en kosten beperken, met uitzonderingen waarbij deze integraal worden gedragen als het totaalbedrag de verzekerde som niet overschrijdt, of in geval van beperkingen op het totaalbedrag.
#### 3.4.1 Intresten
Intresten worden betaald om de actuele waarde van de door de benadeelde geleden schade te herstellen, rekening houdend met de tijd die verstrijkt tussen het schadegeval en de uiteindelijke vergoeding. Dit omvat compensatoire intresten (vanaf het schadegeval tot betaling) en moratoire of gerechtelijke intresten (vanaf de gerechtelijke beslissing tot algehele betaling).
#### 3.4.2 Kosten
De kosten van burgerlijke rechtsvorderingen, inclusief honoraria en kosten van advocaten en deskundigen, worden door de verzekeraar gedragen onder specifieke voorwaarden, zoals hierboven vermeld.
#### 3.4.3 Beperkingen
Hoewel de verzekeraar in principe de intresten en kosten integraal draagt, kunnen deze, afhankelijk van de specifieke wetgeving en koninklijke besluiten, beperkt worden.
### 3.5 Kwitantie ter afrekening
Een kwitantie voor een gedeeltelijke of finale afrekening betekent voor de benadeelde niet dat hij afziet van zijn rechten. Een kwitantie ter finale afrekening moet de elementen van de schade vermelden waarop de afrekening betrekking heeft en maakt geen dading uit, wat bij wet verboden is.
### 3.6 Eigen recht van de benadeelde
De wet geeft de benadeelde een **eigen recht** tegen de aansprakelijkheidsverzekeraar. Dit betekent dat de benadeelde zijn vordering tot schadevergoeding **rechtstreeks bij de verzekeraar kan instellen**, zonder eerst de aansprakelijke partij te moeten aanspreken. De door de verzekeraar verschuldigde schadevergoeding komt rechtstreeks toe aan de benadeelde (of zijn rechtverkrijgenden), met uitsluiting van de overige schuldeisers van de verzekerde. Dit beschermt de benadeelde tegen onvermogen of schuldeisers van de verzekerde.
### 3.7 Reddingskosten
De dekking van reddingskosten is **verplicht** en kan niet worden uitgesloten in de polis. Dit omvat kosten verbonden aan maatregelen genomen om de gevolgen van een schadegeval te voorkomen of te beperken, zowel op verzoek van de verzekeraar, door de verzekerde uit eigen beweging, als bij nakend gevaar.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Aansprakelijkheidsverzekering | Een verzekering die de verzekerde beschermt tegen de financiële gevolgen van zijn eventuele burgerlijke aansprakelijkheid. De verzekeraar vergoedt schade die de verzekerde aan derden veroorzaakt, tot de overeengekomen grenzen in de polis. |
| Burgerlijke aansprakelijkheid | De verplichting om schade te vergoeden die is toegebracht aan een ander, hetzij door eigen gedragingen, hetzij door gedragingen van personen of zaken waarvoor men aansprakelijk is. Dit creëert een rechtsband tussen de aansprakelijke en de schadelijder. |
| Onzekere gebeurtenis | Een toekomstige gebeurtenis die objectief onzeker is, niet volledig door de partijen beïnvloedbaar is, en waarbij schade kan ontstaan. Dit is een kernkenmerk van een verzekeringsovereenkomst, waarbij de onzekerheid kan slaan op het al dan niet optreden, het tijdstip of de omvang van de schade. |
| Verzekerbaar belang | Het financiële of immateriële belang dat iemand heeft bij het vermijden van een specifiek schadegeval. Dit is een essentiële geldigheidsvoorwaarde voor een verzekering en voorkomt dat een verzekering een gokspel wordt. |
| Premie | De financiële tegenprestatie die de verzekeringnemer betaalt aan de verzekeraar voor de verzekeringsdekking. Zonder betaling van de premie is er doorgaans geen sprake van dekking. |
| Schadeloosstelling | Het principe waarbij de verzekering tot doel heeft de werkelijk geleden schade te vergoeden. Het indemniteitsbeginsel voorkomt dat een verzekerde zich verrijkt door een schadegeval. |
| Indemnitaire verzekering | Een type verzekering waarbij de uitkering beperkt is tot de werkelijk geleden schade. Het doel is om de verzekerde financieel in dezelfde positie te brengen als vóór het schadegeval, zonder verrijking. |
| Forfaitaire verzekering | Een type verzekering waarbij een vast bedrag wordt uitgekeerd, ongeacht de werkelijk geleden schade. Dit is typisch voor bijvoorbeeld levens- of sommige ziektekostenverzekeringen. |
| Zaakverzekering | Een schadeverzekering die specifiek gericht is op het dekken van schade aan materiële zaken, zoals eigendommen, voertuigen of goederen. |
| Persoonsverzekering | Een verzekering waarbij de onzekere gebeurtenis direct invloed heeft op de persoon zelf, zoals overlijden, arbeidsongeschiktheid, ziekte of invaliditeit. |
| Schuldaansprakelijkheid | Aansprakelijkheid die voortvloeit uit een foutieve gedraging. De persoon is aansprakelijk als hij toerekeningsvatbaar is en door een nalatigheid of opzet schade veroorzaakt. |
| Objectieve aansprakelijkheid | Foutloze aansprakelijkheid, waarbij iemand verplicht is schade te vergoeden ongeacht of er een verwijtbare fout is gemaakt. Voorbeelden zijn burenhinder of aansprakelijkheid voor gebrekkige zaken. |
| Contractuele aansprakelijkheid | Aansprakelijkheid die ontstaat uit de niet-naleving of gebrekkige uitvoering van een overeenkomst. De basis ligt in de schending van contractuele verplichtingen. |
| Buitencontractuele aansprakelijkheid | Aansprakelijkheid die niet voortvloeit uit een contract, maar uit een onrechtmatige daad die schade veroorzaakt. Dit valt onder de algemene regels van het aansprakelijkheidsrecht. |
| Causaal verband | Het noodzakelijke verband tussen de foutieve gedraging en de geleden schade. Zonder een aantoonbaar oorzakelijk verband kan er geen aansprakelijkheid worden vastgesteld. |
| Verzekeringswet | Een wet die de regels en procedures met betrekking tot verzekeringsovereenkomsten en -maatschappijen vastlegt. Het regelt onder andere de rechten en plichten van verzekeraars en verzekerden. |
| Dekkingsplicht | De verplichting van de verzekeraar om binnen de grenzen van de polis dekking te verlenen voor de gedekte risico's en schadegevallen. |
| Claims made | Een principe dat bepaalt dat de verzekeringswaarborg alleen geldt als de schadeclaim wordt ingesteld tijdens de looptijd van de verzekeringspolis. |
| Loss occurrence | Een principe dat stelt dat de verzekeraar dekking verleent voor schade die zich heeft voorgedaan tijdens de looptijd van de verzekering, ongeacht wanneer de claim wordt ingediend. |
| Act committed | Een principe waarbij de fout of de schadeverwekkende gebeurtenis die aan de oorsprong ligt van de aansprakelijkheid, zich moet voordoen tijdens de contractuele dekkingsperiode. |
Cover
inleiding tot het privaat recht.docx
Summary
```markdown
# Inleiding tot het privaatrecht
Dit studiehandleiding behandelt de inleidende beschouwingen, basisbegrippen, indelingen van het recht, de formele rechtsbronnen, de hiërarchie der rechtsnormen, rechtshandhaving, verbintenissenrecht, bijzondere overeenkomsten en fundamentele rechten en vrijheden binnen het Belgische rechtssysteem, met een focus op de principes en concepten die relevant zijn voor het privaatrecht.
## Glossary
| Term | Definition |
|---|---|
| Recht | Een min of meer samenhangend geheel van waarden, begrippen, gedragsvoorschriften en instellingen, met de bedoeling de maatschappij te ordenen door gedragsvoorschriften waaraan van overheidswege sancties kleven. |
| Rechtsregel | De abstracte norm die bepaalt hoe men zich in een bepaalde situatie dient te gedragen, ongeacht specifieke personen of concrete situaties. Het is onderdeel van het objectieve recht. |
| Rechtsfeit | Elke gebeurtenis waaraan het recht juridische gevolgen koppelt, ongeacht of deze gebeurtenis bewust is gesteld of niet. |
| Rechtshandeling | Een wetens en willens gestelde materiële handeling met de intentie om de daaraan door het recht gekoppelde juridische gevolgen te creëren of te wijzigen. |
| Objectief recht | Het geheel van rechtsregels dat geldt voor iedereen binnen een bepaald rechtsgebied. Het omvat de wetten, decreten, verordeningen, etc. |
| Subjectief recht | Een individueel, persoonlijk recht dat een rechtssubject kan afdwingen ten opzichte van anderen, gebaseerd op het objectieve recht. |
| Rechtsbekwaamheid | Het vermogen om rechten en plichten te hebben. Dit is in beginsel iedereen vanaf de geboorte (of zelfs de verwekking indien in voordeel). |
| Handelingsbekwaamheid | Het vermogen om zelfstandig rechten en plichten uit te oefenen, zoals het aangaan van contracten. Dit is in principe vanaf 18 jaar, tenzij de wet of de rechter anders bepaalt. |
| Verbintenis | Een rechtsband op grond waarvan een schuldeiser van een schuldenaar, indien nodig in rechte, de uitvoering van een prestatie mag eisen. Het omvat een persoonlijk recht op het gedrag van een ander. |
| Overeenkomst | Een meerzijdige rechtshandeling waarbij minstens twee partijen een wilsovereenstemming bereiken over het ontstaan, de wijziging of de beëindiging van een verbintenis. |
| Wanprestatie | De niet-nakoming van een verbintenis die toerekenbaar is aan de schuldenaar. |
| Overmacht | Een gebeurtenis die onvoorzienbaar, onvermijdbaar en vreemd aan de partijen is, waardoor de nakoming van een verbintenis onmogelijk wordt en die niet aan de schuldenaar kan worden toegerekend. |
| Nietigheid | De sanctie die de ongeldigheid van een rechtshandeling tot gevolg heeft, waardoor deze juridisch gezien nooit heeft bestaan. Dit kan absoluut of relatief zijn. |
| Wanbetaling | Het niet uitvoeren van een betalingsplicht die voortvloeit uit een verbintenis. |
## Inleiding tot het privaatrecht
### Wat is recht?
Het recht is een complex en alomtegenwoordig fenomeen dat de werkelijkheid regelt en bepaalt wat mag, niet mag en moet. Het omvat zowel algemene rechtsregels (objectief recht) als individuele aanspraken (subjectief recht). Recht is niet neutraal en evolueert mee met de maatschappij. Het is een min of meer samenhangend geheel van waarden, begrippen, gedragsvoorschriften en instellingen, met de bedoeling de maatschappij te ordenen, waaraan van overheidswege sancties kleven.
#### Het recht is overal
* **Buren:** Burenrelaties vereisen wederzijds tolereren tot op zekere hoogte.
* **Intellectuele eigendom:** Bescherming van creaties zoals Louboutin's rode zolen of Apple's rechthoek met ronde hoeken.
* **Privacy:** Het recht op bescherming van persoonlijke gegevens, zoals bij platforms als TikTok.
* **Leeftijd:** Juridische gevolgen gekoppeld aan leeftijd, zoals erven bij geboorte of het zelfstandig handelen vanaf 18 jaar.
#### Evolutie van het recht
Het recht is dynamisch en evolueert doorheen de tijd, zoals blijkt uit jurisprudentie (bv. het onderscheid tussen kijken en aanraken) en wetswijzigingen (bv. strafbaarstelling van voyeurisme en wraakporno).
#### Objectief en subjectief recht
* **Objectief recht:** De algemene rechtsregel, de wet, die geldt voor iedereen en niet specifiek is.
* **Subjectief recht:** Een persoonlijk recht dat men heeft ten opzichte van medeburgers en de overheid. Dit kan verder onderverdeeld worden in subjectieve politieke rechten (tegenover de overheid, publiekrecht) en subjectieve civiele rechten (tegenover medeburgers, privaatrecht).
#### Georganiseerde structuur
Het recht vereist niet alleen regels, maar ook structuren voor afdwinging (rechtbanken, gevangenissen) en verandering (rechtspraak, rechtsleer, wetgeving).
#### Recht vs. rechtvaardigheid
De relatie tussen recht en rechtvaardigheid is complex. Rechtspositivisme stelt dat enkel de wet telt, terwijl natuurrecht uitgaat van inherente rechtvaardigheidsprincipes. Advocaten en magistraten kunnen ethische afwegingen maken bij de toepassing van het recht.
#### Recht vs. rechtswetenschap
Recht wordt in theorie als rationeel beschouwd, maar de toepassing ervan gebeurt in de praktijk door mensen, met hun eigen interpretaties en mogelijke fouten. Iedereen wordt geacht de wet te kennen; rechtsdwaling is slechts uitzonderlijk een excuus.
#### Recht vs. rechts- en rechtspraktijk
Het wettelijke land kan afwijken van het werkelijke land. Wetgeving is vaak algemeen en vereist interpretatie door rechters, wat ruimte laat voor subjectiviteit. Niet-juridische invloeden zoals beleidskeuzes en kosten kunnen ook de rechtsbedeling beïnvloeden.
#### Recht vs. rechtsbedeling
Recht hebben is niet hetzelfde als recht krijgen. Het verbod op eigenrichting (zelfhandhaving) is cruciaal; enkel de overheid met haar geweldmonopolie kan rechten afdwingen.
#### Terminologie: Rechtspraak
* **Rechtspraak (brede zin):** De toekenning van rechten aan medeburgers; de rechtsbedeling in strikte zin.
* **Rechtspraak (stricte zin):** Enkel de uitspraken van de rechterlijke macht.
#### Summa divisio: Publiekrecht en privaatrecht
Het recht wordt fundamenteel ingedeeld in publiekrecht (verhoudingen met de overheid of tussen overheden) en privaatrecht (verhoudingen tussen burgers onderling). Het onderscheid is niet altijd scherp en er wordt soms gepleit voor een monistisch systeem.
* **Criteria voor het onderscheid:** Het gebruik van het geweldmonopolie door de overheid (publiekrecht) versus transacties tussen burgers (privaatrecht).
#### Metajuridica
Dit zijn de rechtsoverstijgende wetenschappen die het recht bestuderen vanuit verschillende perspectieven (filosofie, ethiek, economie, sociologie, geschiedenis, vergelijkend recht, criminologie).
## Basisbegrippen en indeling van het recht
### Basisbegrippen
#### Norm, regel, wet, bevel
* **Norm:** De breedste betekenis, een gedragsvoorschrift dat bindend is en categoriek omschreven.
* **Wet:** Kan breed (elke norm uitgaande van een bevoegde overheid) of eng (norm uitgaande van de wetgever) gehanteerd worden.
* **Regel:** Een synoniem voor norm, vaak gebruikt in niet-juridische context.
* **Bevel:** Een gebod of verbod dat gesanctioneerd is.
#### Juridische normen
Juridische normen zijn per definitie gesanctioneerd en afdwingbaar via de overheid. De sanctie kan breed zijn (boete, gevangenisstraf, etc.) en moet voldoen aan het legaliteitsbeginsel. De effectiviteit van een sanctie hangt af van de pakkans en de zwaarte ervan.
#### Gebiedend of verbiedend
Normen kunnen gebiedend (iets moet) of verbiedend (iets mag niet) zijn. Ze worden operationeel gemaakt door ze te vertalen in geboden of verboden met een sanctie.
#### Dwingend of aanvullend
* **Dwingend recht:** Regels waarvan niet mag worden afgeweken, ter bescherming van individuen of de maatschappij. Sanctie: relatieve nietigheid.
* **Aanvullend (suppletief) recht:** Regels waarvan mag worden afgeweken bij overeenkomst, en die toepassing vinden indien er geen specifieke afspraken zijn gemaakt.
#### Sommige dwingende normen zijn van openbare orde
* **Dwingend:** Bescherming van individu/groep, sanctie: relatieve nietigheid.
* **Van openbare orde:** Bescherming van fundamenten van de maatschappij, sanctie: absolute nietigheid.
#### Algemene normen en individuele bevelen
* **Algemeen:** Geldt voor iedereen of categorieën (bv. art. 12 Gw.).
* **Individueel:** Concreet, zoals contracten (bv. art. 5.69 en 5.70 BW).
#### Objectief vs. Subjectief recht
* **Objectief recht:** De abstracte norm, de regel.
* **Subjectief recht:** De individuele rechtsaanspraak, concreet en afdwingbaar.
#### Rechtsobject en rechtssubject
* **Rechtsobject:** Het (passieve) voorwerp van een recht.
* **Rechtssubject:** De (actieve) drager van rechten en plichten (natuurlijke personen en rechtspersonen).
#### Rechtsbekwaamheid vs. Handelingsbekwaamheid
* **Rechtsbekwaamheid:** Het hebben van rechten en plichten.
* **Handelingsbekwaamheid:** Het zelfstandig kunnen uitoefenen van rechten en plichten.
#### Rechtsfeit vs. Rechtshandeling
* **Rechtsfeit:** Een gebeurtenis waaraan het recht gevolgen koppelt.
* **Rechtshandeling:** Een wetens en willens gestelde daad met de intentie om rechtsgevolgen te veroorzaken.
#### Formeel vs. Materieel recht
* **Formeel recht:** Betrekking op de procedurele regels (bv. Sv.).
* **Materieel recht:** Betrekking op de inhoudelijke regels (bv. Sw.).
#### Valse vrienden
* **Wettelijk vs. Wettig:** Wettelijk verwijst naar een concrete wet; wettig betekent rechtmatig of geldig.
* **Juridisch vs. Rechts- / Rechterlijk:** Juridisch is breed, rechts- verwijst naar het recht, rechterlijk naar de beslissingen van de rechter.
#### Sanctie
Een algemeen begrip voor maatregelen opgelegd wegens niet-uitvoering of strijdigheid met het recht. Kan gedwongen uitvoering, financiële dwang, nietigheid, straffen, etc. omvatten.
### Indelingen van het recht
#### Privaatrecht vs. Publiekrecht
* **Privaatrecht:** Regelt verhoudingen tussen burgers onderling (natuurlijke personen, rechtspersonen, of een combinatie).
* **Publiekrecht:** Regelt verhoudingen burger-overheid en de interne organisatie van de overheid. Een nuance is dat de overheid hierbij haar bevoorrechte positie gebruikt.
##### Onderverdeling privaatrecht
* **Burgerlijk recht:** Regelt elementaire verhoudingen tussen burgers (personenrecht, familierecht, zakenrecht, verbintenissenrecht, erfrecht). Synoniem: gemeen recht.
* **Ondernemingsrecht:** Regelt het statuut van handelaren en commerciële activiteiten.
* **Sociaal recht:** Regelt arbeidsverhoudingen en sociale zekerheid.
* **Burgerlijk procesrecht:** Regelt de procedure voor gewone rechtbanken.
##### Publiekrecht – Nationaal
* **Grondwettelijk recht:** Inrichting van de staat, fundamentele vrijheden.
* **Administratief recht:** Inrichting en werking van de uitvoerende macht.
* **Fiscaal recht:** Regels rond heffing en invordering van belastingen.
* **Strafrecht:** Definieert strafbare handelingen en straffen, met beginselen als legaliteit en onschuldvermoeden.
* **Strafprocesrecht:** Regelt de inrichting en bevoegdheid van strafrechtscolleges.
#### Nationaal vs. Internationaal recht
Kern is het grensoverschrijdend element. Internationaal recht omvat zowel privaatrechtelijke (IPR) als publiekrechtelijke aspecten.
## De formele rechtsbronnen en de hiërarchie der rechtsnormen
### Enkele principes
#### De rechtsregel moet kenbaar zijn
* **Nemo censetur ignorare legem:** Iedereen wordt geacht de wet te kennen. Uitzondering: onoverkomelijke dwaling.
* **Publicatie:** Wetgeving moet officieel gepubliceerd worden (bv. Belgisch Staatsblad).
#### De verschillende rechtsbronnen
De belangrijkste formele rechtsbronnen zijn, in hiërarchische volgorde:
1. Inter- en supranationale normen
2. Grondwet
3. Bijzondere wetten
4. Formele wetten, decreten, ordonnanties
5. Koninklijke besluiten, besluiten van gemeenschaps- en gewestregeringen
6. Ministeriële besluiten
7. Provinciale en gemeentelijke reglementen
8. Rondzendbrieven
#### Hiërarchie van normen
Een hogere norm krijgt voorrang op een lagere norm. Indien een lagere norm een hogere tegenspreekt, kan deze ongeldig worden verklaard.
#### Werking in de tijd
* **Principe:** Niet-retroactiviteit (nieuwe regels gelden voor de toekomst). Uitzondering: zachtere strafwet.
* **Begin:** Vanaf publicatie, met een wachttermijn (bv. 10 dagen voor het Belgisch Staatsblad).
* **Einde:** Uitdrukkelijk opgeheven, tijdelijk, of stilzwijgend overruled.
* **Overgangsrecht:** Regelt de toepassing van oude en nieuwe wetten bij wijziging.
#### Werking in de ruimte
Normen gelden binnen een bepaald rechtssysteem, territoriaal (binnen een gebied) of personeel (van toepassing op burgers, waar ze zich ook bevinden).
### Toepassen van de rechtsregel
#### Recht versus feiten: moment van inductie
Feiten worden geïnterpreteerd en gekwalificeerd om ze te laten passen binnen de juridische regels. Dit vereist een logische redenering.
#### Recht versus feiten: interpretatie
De vaststaande regel moet verfijnd, verduidelijkt en toepasbaar gemaakt worden. Dit gebeurt door de wetgever (authentieke interpretatie), de rechtspraak (casuïstiek) en de rechtsleer.
#### Recht versus feiten: de juridische deductie
Het toepassen van de interpretatie op de feiten gebeurt via logische redeneringen zoals het syllogisme en specifieke juridische redeneringen (a pari, a contrario, a fortiori, subsidiariteit).
### Hiërarchie van (materiële) wetten
Dit overzicht schetst de hiërarchie van normen, van supranationaal tot lokaal niveau, met de nadruk op het principe dat lagere normen niet mogen indruisen tegen hogere normen.
#### Inter- en supranationale normen
Rechtstreeks werkende normen (bv. EVRM, EU-verordeningen) en niet-rechtstreeks werkende normen (bv. EU-richtlijnen, die omzetting vereisen).
#### Grondwet
De basisstructuur van de staat en fundamentele rechten, moeilijk te wijzigen.
#### Bijzondere wetten en bijzondere decreten
Gestemd met een bijzondere meerderheid, bv. financieringswetten.
#### Formele wetten, decreten, ordonnanties, besluitwetten, genummerde KB’s
Verschillende soorten wetgevende normen op federaal, gewestelijk en gemeenschapsniveau, met een specifieke totstandkomingsprocedure.
#### Koninklijke besluiten en besluiten van de Gemeenschaps-/Gewestregeringen
Uitvoerende macht die wetten verfijnt en concretiseert.
#### Ministeriële besluiten
Verder verfijnen van bevoegdheden door ministers.
#### Provinciale en gemeentelijke reglementen
Regels op provinciaal en gemeentelijk niveau, binnen de grenzen van hogere normen.
#### Ministeriële e.a. rondzendbrieven of circulaires
Richtlijnen aan ambtenaren, voornamelijk ter interpretatie.
### Controle op legaliteit
Elke rechter kan de exceptie van onwettigheid inroepen. Vernietigingsverzoeken kunnen bij de Raad van State worden ingediend.
### Rechtspraak
* **Als formele rechtsbron:** De uitspraken van de rechterlijke macht, hoewel geen bindende precedenten, creëren wel een vaste interpretatie (praetoriaanse rechtsvorming).
* **Criteria:** Kwantitatief (aantal rechters) en kwalitatief (instantie).
* **Publicatie:** Niet verplicht, behalve voor het Grondwettelijk Hof.
### Rechtsleer
Geschriften over het recht (boeken, artikelen) die een interpretatieve rol spelen.
### Gewoonte
Historisch belangrijke bron, nu minder dominant. Vereist herhaling en een sanctie. Kan de wet aanvullen (secundum legem) of soms ingaan tegen de wet (contra legem) indien de wet verouderd is.
### Algemene rechtsbeginselen
Ongeschreven, fundamentele beginselen (bv. verbod op eigenrichting, beginselen van behoorlijk bestuur) die erkend zijn als rechtsbron.
## Rechtshandhaving
### De rechterlijke macht
Organisatie en werking van de magistratuur, met verschillende rechtbanken (burgerlijke, strafrechtelijke, publiekrechtelijke) en hoven.
#### Gerechtelijke piramide
Schematische weergave van de gerechtelijke instanties en hun bevoegdheden (bv. vredegerecht, politierechtbank, rechtbank van eerste aanleg, hoven van beroep, Hof van Cassatie).
#### Territoriale en materiële bevoegdheid
Rechtbanken zijn bevoegd op basis van een bepaald rechtsgebied (territoriaal) en een bepaald soort zaken (materieel).
### Controle op de naleving van het recht
#### Fundamentele rechten en principes
* **Recht op eerlijk proces:** Wettelijk geregelde, openbare, gemotiveerde rechtbank met onafhankelijke en onpartijdige rechter, redelijke termijn, recht op tegenspraak.
#### De actoren van justitie
* **Magistraten:** Zittende magistraten (rechters) en staande magistraten (Openbaar Ministerie).
* **Advocaten:** Verlenen bijstand en vertegenwoordiging.
* **Gerechtsdeurwaarders:** Stellen officiële vaststellingen, betekenen en voeren beslissingen uit.
* **Griffiers en griffiepersoneel:** Ondersteunen de rechtbanken.
* **Justitiehuizen:** Bieden eerstelijnsbijstand en doorverwijzing.
* **Notaris:** Openbaar ambtenaar die akten authentiseert.
* **Gerechtsdeskundigen:** Assisteren de rechter bij het vinden van de "waarheid".
#### Procesrechtelijke aspecten
* **Procedureverloop in burgerlijke zaken:** Inleiden, argumenteren, openbare terechtzitting, uitspraak.
* **De uitspraak:** Openbaar, gemotiveerd, met gezag van gewijsde en kracht van gewijsde.
* **Gerechtskosten:** Kosten voor het aanhangig maken van een zaak en rechtsplegingsvergoeding.
* **Uitvoering (executie):** Gedwongen uitvoering van vonnissen, inclusief beslag.
* **Na de uitspraak:** Mogelijkheid tot rechtsmiddelen (verzet, hoger beroep, cassatieberoep).
#### Bewijsrecht
* **Bewijs van feiten:** Wie iets beweert, moet dit aantonen (actori incumbit probatio).
* **Bewijsmiddelen:** Schriftelijk bewijs, getuigen, vermoedens, bekentenis, plaatsopneming, deskundig onderzoek.
* **Toegang tot justitie:** Eerstelijns- en tweedelijnsbijstand (bv. via wetswinkels, pro deo advocaten).
## Verbintenissenrecht
### Definitie en soorten
**Verbintenis:** Een rechtsband tussen een schuldeiser en een schuldenaar, waarbij de schuldeiser de uitvoering van een prestatie mag eisen. Het is een persoonlijk recht.
#### Soorten volgens ontstaanswijze
* **Rechtsfeit:** Gebeurtenis waaraan het recht gevolgen koppelt (bv. schadeveroorzakende daad, onverschuldigde betaling).
* **Rechtshandeling:** Wetens en willens stellen van een daad met beoogde rechtsgevolgen (bv. contract, testament).
#### Soorten volgens voorwerp
* **Verbintenis om iets te geven, te doen, of na te laten.**
* **Gewone verbintenis vs. Intuitu personae verbintenis:** Afhankelijk van of de specifieke persoon van de schuldenaar van belang is.
* **Burgerlijke verbintenis vs. Natuurlijke verbintenis:** Afhankelijk van de afdwingbaarheid.
* **Inspanningsverbintenis vs. Resultaatsverbintenis:** Afhankelijk van het al dan niet garanderen van een bepaald resultaat.
### Algemeen regime van verbintenissen
#### Modaliteiten
* **Voorwaarde:** Toekomstige en onzekere gebeurtenis (opschortend of ontbindend).
* **Termijn:** Zeker feit dat het begin of einde van een verbintenis bepaalt.
#### Pluraliteit van rechtssubjecten
* **Deelbare verbintenis:** Het voorwerp kan opgesplitst worden.
* **Hoofdelijke verbintenis:** Elke schuldenaar kan voor het geheel worden aangesproken.
* **Ondeelbare verbintenis:** Het voorwerp kan niet opgesplitst worden.
* **In solidum verbintenis:** Meerdere schuldenaars zijn hoofdelijk verbonden voor de ganse schuld, vaak bij samenloop van fouten.
### Verbintenissen uit overeenkomsten
#### Soorten contracten
* **Consensueel, formeel of zakelijk:** Afhankelijk van de vereiste vorm voor totstandkoming.
* **Wederkerig of eenzijdig:** Afhankelijk van of er over en weer verbintenissen ontstaan.
* **Bezwarende titel of ten kostenloze titel:** Afhankelijk van de wederzijdse voordelen.
* **Vergeldend of kanscontract:** Afhankelijk van de zekerheid van de prestaties.
* **B2C of B2B:** Business to Consumer of Business to Business.
* **Benoemde, onbenoemde en gemengde contracten:** Geregeld door de wet, niet geregeld door de wet, of een combinatie.
#### Totstandkoming van het contract
De precontractuele fase, aanbod en aanvaarding, herroepingsrecht, algemene voorwaarden.
#### Geldigheid van het contract
Vereisten: toestemming (vrij en bewust), bekwaamheid, bepaald/bepaalbaar en geoorloofd voorwerp, geoorloofde oorzaak. Niet in strijd met dwingend recht.
* **Wilsgebreken:** Dwaling, bedrog, geweld, misbruik van omstandigheden.
* **Nietigheid:** Absolute (openbare orde) of relatieve (dwingend recht) nietigheid als gevolg van problemen bij de totstandkoming.
### Gevolgen tussen partijen
* **Contractvrijheid, consensualisme, onherroepelijkheid, uitvoering te goeder trouw.**
* **Uitzondering imprevisieleer:** Herziening van contracten bij ingrijpende, onvoorzienbare wijzigingen van omstandigheden.
### Gevolgen bij niet-nakoming
* **Toerekenbaar (wanprestatie):** Gedwongen uitvoering (in natura of bij equivalent), gerechtelijke ontbinding, ENAC.
* **Niet-toerekenbaar (overmacht):** Opschorting of uitdoving van het contract.
### Gevolgen van het contract voor derden
* **Relativiteit van de overeenkomst:** Enkel partijen zijn gebonden.
* **Uitzonderingen:** Rechtstreekse vordering, actio pauliana.
### Tenietgaan van het contract
Betaling/uitvoering, nietigverklaring, opzegging, ontbinding, definitieve onmogelijkheid.
### Verbintenissen uit buitencontractuele aansprakelijkheid
#### Onrechtmatige daad: begrippen
* **Kerngedachte:** Wie een onrechtmatige daad begaat, is aansprakelijk voor de ontstane schade. Dit kan ook gebeuren zonder eigen fout (bv. aansprakelijkheid voor kinderen of huisdieren).
* **Synoniemen:** Quasi-delict, extracontractuele aansprakelijkheid.
#### De foutaansprakelijkheid
* **Fout:** Objectief element (overtreding rechtsregel of zorgvuldigheidsnorm) en subjectief element (toerekenbaarheid).
* **Schade:** Economische en niet-economische gevolgen, met een plicht tot schadebeperking.
* **Causaal verband:** Noodzakelijke voorwaarde (conditio sine qua non) tussen fout en schade. Bij samenloop van fouten is er sprake van gedeelde aansprakelijkheid.
## Bijzondere overeenkomsten
### Algemeen
Benoemde overeenkomsten die specifiek in de wet geregeld zijn, met voorrang op het algemeen verbintenissenrecht.
### Koop
* **Definitie:** Overdracht van een goed of zakelijk recht tegen een geldprijs. Gesloten bij wilsovereenstemming over goed en prijs.
* **Gevolgen:** Onmiddellijke eigendoms- en risico-overdracht, tenzij anders overeengekomen.
* **Verbintenissen:** Koper betaalt en aanvaardt; verkoper levert conform en vrijwaart voor verborgen gebreken en uitwinning.
### Huur
* **Definitie:** Verschaft genot van een goed gedurende zekere tijd tegen een bepaalde prijs.
* **Verbintenissen:** Verhuurder levert goed in goede staat, doet eigenaarsherstellingen en garandeert rustig genot; huurder betaalt huurprijs, voorziet huisraad en gedraagt zich als een zorgvuldig persoon.
### Aanneming
* **Definitie:** Opdracht om onafhankelijk werken uit te voeren tegen betaling.
* **Verbintenissen:** Aannemer levert prestatie onafhankelijk, conform afspraak en volgens de regels van de kunst, en pleegt geen contractbreuk. Opdrachtgever betaalt de prijs.
### Lastgeving
* **Definitie (mandaat/vertegenwoordiging):** Opdracht om een rechtshandeling te verrichten in naam en voor rekening van een ander.
* **Verbintenissen:** Lasthebber voert taak uit als een zorgvuldig persoon en geeft rekenschap; lastgever komt de rechtshandelingen na, betaalt loon en vergoedt kosten. Mandaat kan steeds herroepen worden.
## Fundamentele Rechten en Vrijheden
### Algemeen
Onderdeel van grondwettelijk, inter- en supranationaal recht. Omvat vrijheden, economische, sociale en culturele rechten, en participatierechten.
### De klassieke vrijheden
* **Absolute rechten:** Kunnen niet worden beperkt (bv. afschaffing doodstraf).
* **Gekwalificeerde rechten:** Kunnen onder voorwaarden worden beperkt door de wetgever (legaliteit, noodzakelijkheid, legitimiteit).
* **Vrijheid fysieke persoon:** Vrijheid van beweging, met uitzonderingen als aanhouding en gevangenisstraf. Strafrechtelijk legaliteitsbeginsel (nulla poena sine lege).
* **Vrijheid van de geest:** Vrijheid van meningsuiting (niet-absoluut), drukpers, religie, vergadering en vereniging.
### Economische, culturele en sociale rechten
Recht op onderwijs, recht op een menswaardig leven.
### Het gelijkheidsbeginsel
Artikel 10 en 11 Grondwet: iedereen is gelijk voor de wet en mag niet gediscrimineerd worden. Dit omvat zowel formele als materiële gelijkheid. Bestrijding van racisme en discriminatie, met strafrechtelijke en burgerrechtelijke sancties.
### Andere fundamentele rechten
Rechten van het kind, recht op toegang tot de rechter, behoorlijke rechtsbedeling, vrijheid van taalgebruik, openbaarheid van bestuur.
```
Glossary
Cover
inleiding tot het recht-Deel V-Burgerlijk recht-deel 2 Personen -tweede examen (1).pptx
Summary
# Natuurlijke personen
Dit hoofdstuk behandelt de essentiële aspecten van natuurlijke personen binnen het recht, waaronder hun bestaan, bekwaamheid, identiteitselementen en beschermingsmechanismen.
## 1. Staat van natuurlijke personen
De staat van een natuurlijke persoon verwijst naar zijn of haar algehele rechtspositie. Deze omvat zowel de rechtsbekwaamheid als de handelingsbekwaamheid. De staat kan gedurende het leven van een persoon wijzigen, en de publieke zichtbaarheid ervan is cruciaal.
## 2. Bestaan van personen
Het bestaan van een natuurlijke persoon wordt juridisch bepaald door de geboorte en beëindigd door het overlijden.
### 2.1 Begin van bestaan
* **Principe:** Het bestaan begint bij de geboorte.
* **Uitzondering:** De ongeboren vrucht wordt, in het belang van het toekomstige kind, reeds als een persoon beschouwd. Dit geldt op voorwaarde dat de vrucht levend en levensvatbaar ter wereld komt.
### 2.2 Einde van bestaan
* **Principe:** Het bestaan eindigt bij de dood.
* **Uitzondering:** Na het overlijden blijft de overledene, in het belang van erfgenamen en schuldeisers, een persoon.
* **Afwezigheid:** Wanneer er onzekerheid bestaat over het voortbestaan van een persoon, kan een procedure inzake afwezigheid worden opgestart om de status van diens goederen te regelen.
## 3. Bekwaamheid
Er zijn twee fundamentele vormen van bekwaamheid: rechtsbekwaamheid en handelingsbekwaamheid.
### 3.1 Rechtsbekwaamheid
Dit is de geschiktheid om drager te zijn van rechten en plichten. In principe is elke persoon rechtsbekwaam, met bepaalde wettelijke uitzonderingen.
### 3.2 Handelingsbekwaamheid
Dit is de geschiktheid om zelf rechtshandelingen te stellen, rechten uit te oefenen en plichten aan te gaan. Het beginsel is dat iedereen handelingsbekwaam is, tenzij de wet uitzonderingen voorschrijft.
### 3.3 Beschermingsstatuten voor handelingsonbekwamen
Er bestaan specifieke wettelijke bepalingen om de belangen te beschermen van personen die handelingsonbekwaam zijn verklaard.
### 3.4 Bijzondere rechtsonbekwaamheden
Naast de algemene regels kunnen er specifieke situaties zijn waarin personen een beperkte rechtsbekwaamheid hebben.
## 4. Naam
De naam dient ter identificatie van een persoon in het maatschappelijk verkeer en voor overheidsadministratie. De naam is van openbare orde.
### 4.1 Soorten namen
* **Familienaam:** Deze wordt verkregen via afstamming. Ouders hebben het keuzerecht om de familienaam van de vader, de moeder, of een samengestelde naam (in zelf gekozen volgorde) toe te kennen.
* **Voornaam:** De voornamen worden ook door de ouders gekozen.
* **Ondernemingsnaam:** Dit is de naam waaronder een onderneming optreedt.
### 4.2 Naamsverbetering en naamsverandering
* **Naamsverbetering:** Dit is het rechtzetten van een vergissing met betrekking tot de naam en wordt beschouwd als een recht.
* **Naamsverandering:** Dit is het wijzigen van de naam en wordt beschouwd als een gunst die verleend kan worden mits er geen verwarring of schade wordt berokkend.
## 5. Woonplaats
De juridische woonplaats is de plaats waar een persoon zijn of haar hoofdverblijf heeft en geacht wordt te verblijven om rechten uit te oefenen en plichten na te komen. Dit onderscheidt zich van de feitelijke verblijfplaats. De keuze van woonplaats is in principe vrij.
> **Tip:** Bij het bepalen van de juridische woonplaats voor gerechtelijke doeleinden, zoals het betekenen van een dagvaarding, is het essentieel om de plaats van het hoofdverblijf te identificeren, rekening houdend met factoren zoals de duur van verblijf en intentie.
## 6. Nationaliteit
Nationaliteit vertegenwoordigt de juridische band tussen een persoon en de staat waartoe deze behoort.
## 7. Burgerlijke stand
De burgerlijke stand regelt de publiciteit van belangrijke gebeurtenissen in het leven van een persoon.
### 7.1 Begrip en belang
De burgerlijke stand is een gemeentelijke dienst die gegevens verzamelt over het bestaan, de staat en de bekwaamheid van personen. Er worden akten van burgerlijke stand opgemaakt en openbaar gemaakt.
### 7.2 Akten van burgerlijke stand
Deze akten, zoals geboorte-, huwelijks- en overlijdensakten, hebben een authentieke bewijswaarde.
### 7.3 Publiciteit
De registers van de burgerlijke stand zijn thans elektronisch toegankelijk (in DABS). Er kan een uittreksel of afschrift verkregen worden, rekening houdend met privacywetgeving.
## 8. Bescherming van de persoonlijke levenssfeer
Er geldt een principieel verbod op het verwerken en bewaren van persoonsgegevens van natuurlijke personen door ondernemingen.
### 8.1 Uitzonderingen
* Toestemming van de betrokkene.
* Wettelijke verplichting tot verwerking (bv. sociale zekerheid, fiscus).
* Noodzakelijke informatie voor het sluiten van een contract.
### 8.2 Beperkingen
* Verwerking van enkel noodzakelijke gegevens voor het vooropgestelde doel.
* Gegevens enkel gebruiken voor het specifieke doel.
* Gegevens niet langer bewaren dan noodzakelijk.
### 8.3 Bijzondere gegevens
Principieel is het verboden om gegevens bij te houden over seksuele voorkeur, afkomst, politieke opvattingen, religie, gezondheid en gerechtelijke gegevens. Er geldt een informatieplicht naar de betrokkene en de Gegevensbeschermingsautoriteit (GBA).
> **Tip:** De GDPR (of AVG) is de Europese wet die de regels voor gegevensbescherming vastlegt, terwijl de Gegevensbeschermingsautoriteit (GBA) de toezichthoudende instantie is die de naleving ervan controleert.
> **Voorbeeld:** De fiscus mag informatie over een belastingplichtige die hij vindt op sociale netwerksites gebruiken om kosten te verwerpen. Het is daarom raadzaam om terughoudend te zijn met het delen van informatie over reizen, buitenlandse eigendommen, dure wagens of hobby's op sociale media.
## 9. Gevolgen van het huwelijk op het vermogen
Hoewel het huwelijksvermogensrecht deel uitmaakt van het familierecht, heeft het directe gevolgen voor de financiële positie van natuurlijke personen.
### 9.1 Het wettelijk stelsel
Bij het wettelijk stelsel worden drie vermogens onderscheiden: het eigen vermogen van elke echtgenoot en het gemeenschappelijk vermogen.
* **Eigen vermogen:** Bevat goederen en schulden van vóór het huwelijk, goederen verkregen door erfenis of schenking tijdens het huwelijk, strikt persoonlijke goederen, beroepsgoederen, wederbeleggingen van eigen goederen en schulden die in het belang van het eigen vermogen zijn aangegaan of het gevolg zijn van een veroordeling wegens een onrechtmatige daad of strafrechtelijke veroordeling.
* **Gemeenschappelijk vermogen:** Bevat beroepsinkomsten, inkomsten uit eigen goederen, schulden ten behoeve van de huishouding en opvoeding van kinderen, gezamenlijk of hoofdelijk aangegane schulden, en schulden gemaakt in het belang van het gemeenschappelijk vermogen. Er geldt een vermoeden van gemeenschap: alle goederen en schulden waarvan het eigen karakter niet bewezen is, vallen in het gemeenschappelijk vermogen.
### 9.2 Rechten van schuldeisers
* **Eigen schulden:** Kunnen enkel verhaald worden op het eigen vermogen van de echtgenoot die de schuld is aangegaan, met uitzonderingen op de eigen inkomsten en het gemeenschappelijk vermogen indien dit verrijkt werd door de eigen schuld.
* **Gemeenschappelijke schulden:** Kunnen op alle drie de vermogens verhaald worden, met uitzonderingen voor buitensporige huishoudelijke schulden of beroepsschulden die niet op het vermogen van de niet-contracterende echtgenoot kunnen worden verhaald (wel op het gemeenschappelijk vermogen).
### 9.3 Het stelsel van scheiding van goederen
Bij dit stelsel zijn er slechts twee vermogens: het eigen vermogen van elke echtgenoot. Alle goederen en schulden vallen in een van deze twee vermogens. Beide echtgenoten zijn hoofdelijk gehouden voor huishoudelijke schulden.
### 9.4 Ongehuwd samenwonen
Een verklaring van wettelijke samenwoning wordt gelijkgesteld aan het stelsel van scheiding van goederen. Schulden ten behoeve van het samenleven of voor kinderen worden als gemeenschappelijk beschouwd.
---
# Rechtspersonen
**2 Rechtspersonen**
Een rechtspersoon is een juridische constructie die een abstracte entiteit, een afzonderlijk vermogen of een specifieke groepering van mensen in staat stelt om duurzaam rechtshandelingen te verrichten.
### 2.1 Verkrijging van rechtspersoonlijkheid
Rechtspersoonlijkheid kan enkel verkregen worden indien de wet dit toestaat, het zogenaamde wettelijkheids- of legaliteitsprincipe. Een feitelijke vereniging, een groepering van personen zonder wettelijke erkenning, is geen rechtspersoon. Zulke verenigingen hebben geen afgescheiden vermogen en kunnen geen rechtshandelingen stellen; de leden zijn persoonlijk aansprakelijk.
### 2.2 Soorten rechtspersonen
Rechtspersonen worden onderverdeeld in publiekrechtelijke en privaatrechtelijke rechtspersonen.
#### 2.2.1 Publiekrechtelijke rechtspersonen
Dit zijn overheidsorganen of instellingen met staatsgezag.
* **Territoriale publieke personen:** Deze oefenen openbaar gezag uit over een bepaald grondgebied (bv. de Staat, gewesten, provincies).
* **Openbare instellingen:** Deze zijn niet territoriaal bepaald maar verlenen specifieke diensten van algemeen belang (bv. RVA, OCMW's).
#### 2.2.2 Privaatrechtelijke rechtspersonen
Deze ontstaan uit privaat initiatief en oefenen geen openbaar gezag uit.
* **Vennootschappen:** Gericht op economische activiteit met een apart vermogen. Voorbeelden zijn VOF, COMM V, NV, BV, CV, SE, SCE en EESV. Rechtspersoonlijkheid wordt verkregen na een oprichtingsakte en registratie bij de griffie van de ondernemingsrechtbank.
* **Verenigingen:** Verschillen van vennootschappen door hun doel om geen winst na te streven.
* **Stichtingen:** Een afgezonderd vermogen dat bestemd is voor een bepaald (belangeloos) doel. Voorbeelden zijn openbare stichtingen (bv. Koning Boudewijn Stichting) en private stichtingen.
### 2.3 Gevolgen van de rechtspersoonlijkheid
De rechtspersoon krijgt een eigen juridische status in het rechtsverkeer, vergelijkbaar met die van natuurlijke personen, zij het met enkele aanpassingen:
* **Naam:** Een rechtspersoon heeft een eigen naam.
* **Woonplaats:** Een maatschappelijke zetel dient als woonplaats.
* **Nationaliteit:** Rechtspersonen kunnen een nationaliteit hebben.
* **Bekwaamheid:**
* **Rechtsbekwaamheid:** Rechtspersonen zijn rechtsbekwaam, wat betekent dat zij drager kunnen zijn van rechten en plichten. Zij kunnen echter geen familierechten of politieke rechten uitoefenen.
* **Specialiteitsbeginsel:** Het vermogen van een rechtspersoon is gebonden aan haar specifieke doel (doelgebonden vermogen).
* **Handelingsbekwaamheid:** Rechtspersonen handelen via hun organen (bv. bestuurders). Dit is cruciaal voor hun burgerrechtelijke aansprakelijkheid.
* **Strafrechtelijke verantwoordelijkheid:** Rechtspersonen kunnen strafrechtelijk verantwoordelijk worden gesteld.
> **Tip:** Gegevens over rechtspersonen, zoals hun rechtsvorm, oprichtingsdatum, maatschappelijke zetel en bestuurders, kunnen geraadpleegd worden via de KBO Public Search en het Belgisch Staatsblad. Het is belangrijk om het doel van de rechtspersoon te kennen om haar bevoegdheden correct in te schatten.
### 2.4 Einde van de rechtspersoon
* **Publiekrechtelijke rechtspersonen** eindigen door een wettelijke of grondwettelijke beslissing.
* **Privaatrechtelijke rechtspersonen** kunnen vrijwillig worden ontbonden (op initiatief van aandeelhouders, vennoten of leden) of gedwongen worden ontbonden.
Alle rechtssubjecten, zowel natuurlijke personen als rechtspersonen, beschikken over rechtspersoonlijkheid en kunnen daardoor rechten en plichten dragen. Objecten, zoals goederen, hebben daarentegen geen rechtspersoonlijkheid.
---
# Familie en gezin
Dit onderdeel behandelt de juridische aspecten van familie en gezin, met een focus op huwelijksvermogensrecht, ongehuwd samenwonen en de relaties tussen ouders, kinderen en familieleden.
### 5.1 Inleiding
Het familie- en gezinsrecht regelt de juridische banden en relaties binnen het gezin en de familie. Dit omvat onder meer het huwelijk, de vermogensrechtelijke gevolgen daarvan, en de situatie van samenwonenden.
### 5.2 Huwelijk
Het huwelijk creëert een reeks juridische rechten en plichten tussen de echtgenoten, en heeft ook vermogensrechtelijke gevolgen.
### 5.3 Gezinsvermogen
Het gezinsvermogen betreft de totaliteit van goederen en schulden die tot de gehuwden behoren. Er bestaan verschillende stelsels die de samenstelling en het beheer van dit vermogen regelen.
#### 5.3.1 Algemene regels
Elke echtgenoot behoudt zijn eigen vermogen. Door het huwelijk kan er echter een gemeenschappelijk vermogen ontstaan, afhankelijk van het gekozen huwelijksvermogensstelsel.
#### 5.3.2 Het wettelijk stelsel
Het wettelijk stelsel is het standaard huwelijksvermogensstelsel in België.
##### A. Samenstelling van het gezinsvermogen
Het wettelijk stelsel kent drie vermogens:
* **Eigen vermogen van de echtgenoot 1:** Omvat goederen en schulden van vóór het huwelijk, goederen verkregen tijdens het huwelijk door erfenis of schenking, strikt persoonlijke goederen, gereedschappen voor het beroep, goederen verkregen door wederbelegging van eigen goederen, eigen schulden, en schulden uit een veroordeling wegens onrechtmatige daad of strafrechtelijke veroordeling.
* **Eigen vermogen van de echtgenoot 2:** De samenstelling is analoog aan die van echtgenoot 1.
* **Gemeenschappelijk vermogen:** Omvat beroepsinkomsten en beroepsschulden van beide echtgenoten. Inkomsten uit eigen goederen vallen ook in het gemeenschappelijk vermogen. Schulden ten behoeve van de huishouding en opvoeding van kinderen, gezamenlijk of hoofdelijk aangegane schulden, en schulden gemaakt in het belang van het gemeenschappelijk vermogen behoren eveneens tot het gemeenschappelijk vermogen.
**Vermoeden van gemeenschap:** Alle goederen en schulden waarvan het eigen karakter niet bewezen kan worden, vallen in het gemeenschappelijk vermogen.
##### B. Rechten van de schuldeisers
De rechten van schuldeisers zijn afhankelijk van het type schuld en het vermogen waarop zij beslag kunnen leggen.
* **Regel 1 (Eigen schulden):** Eigen schulden kunnen enkel op het eigen vermogen van de echtgenoot die de schuld heeft aangegaan, verhaald worden.
* **Uitzondering a:** Eigen schulden zijn steeds verhaalbaar op een deel van het gemeenschappelijk vermogen, met name op de eigen inkomsten.
* **Uitzondering b:** Eigen schulden zijn verhaalbaar op het hele gemeenschappelijke vermogen indien dit vermogen verrijkt werd door de eigen schuld.
* **Regel 2 (Gemeenschappelijke schulden):** Gemeenschappelijke schulden kunnen op de drie vermogens verhaald worden.
* **Uitzondering:** Schulden aangegaan ten behoeve van de huishouding door één echtgenoot, die buitensporig zijn, zijn niet te verhalen op het vermogen van de niet-contracterende echtgenoot.
* **Uitzondering:** Beroepsschulden zijn niet te verhalen op het vermogen van de niet-contracterende echtgenoot, maar wel op het gemeenschappelijk vermogen.
##### C. Bestuur van het gezinsvermogen
Het beheer van de verschillende vermogens kan complex zijn en is onderworpen aan wettelijke regels.
##### D. Tussenkomst van de rechter en sancties
De rechter kan tussenkomen bij geschillen of onevenwichtigheden in het beheer van het gezinsvermogen. Sancties kunnen volgen bij inbreuken op de wettelijke bepalingen.
##### E. Ontbinding, vereffening, verdeling
Bij echtscheiding of overlijden wordt het gezinsvermogen ontbonden, vereffend en verdeeld volgens de regels van het gekozen stelsel.
#### 5.3.3 Andere stelsels
Naast het wettelijk stelsel bestaan er ook andere huwelijksvermogensstelsels.
##### A. Scheiding van goederen
Bij dit stelsel blijven er slechts twee vermogens bestaan: het eigen vermogen van echtgenoot 1 en het eigen vermogen van echtgenoot 2. Alle goederen en schulden, zowel van vóór als tijdens het huwelijk, vallen in één van deze twee vermogens. Voor huishoudelijke schulden zijn beide echtgenoten hoofdelijk gehouden.
##### B. Gewijzigde gemeenschapsstelsels
Dit zijn stelsels die elementen van het wettelijk stelsel combineren met elementen van scheiding van goederen, of die een aangepaste gemeenschap creëren.
### 5.4 Ongehuwd samenwonen
Het ongehuwd samenwonen kent een andere juridische regeling dan het huwelijk. Een verklaring van wettelijke samenwoning wordt juridisch gelijkgesteld met een stelsel van scheiding van goederen. Schulden ten behoeve van het samenleven of de kinderen worden wel als gemeenschappelijk beschouwd.
### 5.5 Ouders, kinderen en familie
Dit onderdeel behandelt de juridische relaties en rechten/plichten binnen de ouder-kindrelatie en binnen de bredere familiekring.
> **Tip:** Het is cruciaal om het onderscheid tussen de verschillende huwelijksvermogensstelsels en de specifieke samenstelling van de vermogens onder het wettelijk stelsel te kennen, aangezien dit directe gevolgen heeft voor de rechten van echtgenoten en schuldeisers.
> **Tip:** Het bewijs van de aard van een goed (eigen of gemeenschappelijk) is essentieel bij geschillen, met name in het wettelijk stelsel.
> **Tip:** Maak een duidelijke schets van de verschillende vermogens (eigen vermogen echtgenoot 1, eigen vermogen echtgenoot 2, gemeenschappelijk vermogen) wanneer u de rechten van schuldeisers analyseert onder het wettelijk stelsel.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Natuurlijke persoon | Een mens van vlees en bloed, die als rechtssubject wordt erkend en drager is van rechten en plichten. Iedereen is in principe rechtsbekwaam en handelingsbekwaam, behalve bij wettelijke uitzonderingen. |
| Rechtspersonen | Een juridische constructie die een abstracte entiteit, een afzonderlijk vermogen of een groepering van mensen in staat stelt om duurzaam rechtshandelingen te stellen, alsof het een natuurlijk persoon was. |
| Rechtsbekwaamheid | De geschiktheid om drager te zijn van rechten en plichten. Iedereen, zowel natuurlijke personen als rechtspersonen, bezit rechtsbekwaamheid. |
| Handelingsbekwaamheid | De geschiktheid om zelfstandig rechtshandelingen te stellen, eigen rechten uit te oefenen en verplichtingen aan te gaan. Dit kan beperkt zijn door leeftijd, geestestoestand of wettelijke bepalingen. |
| Staat (rechtspositie) | De juridische toestand van een persoon binnen de maatschappij en de familie, die zijn rechts- en handelingsbekwaamheid beïnvloedt. Deze staat kan gedurende het leven wijzigen en is aan publiciteit gebonden. |
| Bestaan van personen | Dit concept omvat het begin (geboorte) en het einde (dood) van de juridische persoonlijkheid van een natuurlijk persoon, inclusief de bescherming van de ongeboren vrucht en de afhandeling van afwezigheid. |
| Woonplaats | De plaats waar een persoon zijn hoofdverblijf heeft en geacht wordt te verblijven om zijn rechten uit te oefenen en plichten na te komen. Dit heeft juridische gevolgen en is niet altijd gelijk aan de feitelijke verblijfplaats. |
| Nationaliteit | De juridische band die een persoon verbindt met een specifieke staat, wat bepaalde rechten en plichten met zich meebrengt. |
| Burgerlijke stand | Een gemeentelijke dienst die gegevens verzamelt omtrent het bestaan, de staat en de bekwaamheid van personen, en akten opmaakt en publiceert (geboorte, huwelijk, overlijden). |
| Bescherming van de persoonlijke levenssfeer | Het principe dat ondernemingen de verwerking en bewaring van persoonsgegevens van natuurlijke personen verbiedt, met uitzonderingen en strikte beperkingen op het gebruik en de bewaartermijn van deze gegevens. |
| Wettelijk stelsel (huwelijksvermogensrecht) | Het standaard huwelijksvermogensstelsel dat van toepassing is bij het ontbreken van huwelijkse voorwaarden, waarbij er een eigen vermogen voor elke echtgenoot en een gemeenschappelijk vermogen ontstaat. |
| Gemeenschappelijk vermogen | Het vermogen dat tijdens het huwelijk wordt opgebouwd door de gezamenlijke inkomsten en goederen van beide echtgenoten, met uitzondering van de eigen goederen. |
| Eigen vermogen | Het vermogen van een echtgenoot dat de goederen en schulden omvat die vóór het huwelijk bestonden, of die tijdens het huwelijk verkregen zijn via erfenis, schenking of specifieke persoonlijke goederen. |
| Rechten van schuldeisers | De mogelijkheid voor schuldeisers om beslag te leggen op de vermogens van echtgenoten om hun vorderingen te innen, waarbij de regels verschillen voor eigen schulden en gemeenschappelijke schulden. |
| Scheiding van goederen | Een huwelijksvermogensstelsel waarbij elke echtgenoot een eigen vermogen behoudt en er geen gemeenschappelijk vermogen ontstaat; beide echtgenoten blijven wel hoofdelijk aansprakelijk voor huishoudelijke schulden. |
| Ongehuwd samenwonen | Een situatie waarbij twee personen die niet gehuwd zijn een wettelijke samenwoning kunnen aangaan, wat juridisch vergelijkbaar is met het stelsel van scheiding van goederen voor bepaalde aspecten. |
| Publiekrechtelijke rechtspersonen | Rechtspersonen die zijn opgericht door de overheid en staatsgezag uitoefenen, zoals territoriale eenheden (staten, gewesten) of openbare instellingen die specifieke diensten verlenen. |
| Privaatrechtelijke rechtspersonen | Rechtspersonen die voortkomen uit privaat initiatief, zoals vennootschappen, verenigingen of stichtingen, die activiteiten ontplooien zonder openbaar gezag uit te oefenen. |
| Principe van specialiteit | Het principe dat het vermogen van een rechtspersoon gebonden is aan het doel waarvoor deze is opgericht; de rechtspersoon kan enkel handelingen stellen die binnen dit doel vallen. |
Cover
Inleiding tot het recht (deel V - Burgerlijk recht - eerste examen).pptx
Summary
# Rechtshandelingen en rechtsfeiten
Hier is een gedetailleerde studiehandleiding over Rechtshandelingen en Rechtsfeiten, gebaseerd op de verstrekte documentatie.
## 1. Rechtshandelingen en rechtsfeiten
Dit onderwerp verklaart het fundamentele onderscheid tussen rechtshandelingen en rechtsfeiten, definieert deze concepten en onderzoekt hun juridische consequenties.
### 1.1 Rechtshandeling versus rechtsfeit
#### 1.1.1 Rechtshandeling
Een rechtshandeling is een bewuste handeling die wordt gesteld met het specifieke doel om rechtsgevolgen te creëren, wijzigen of doen verdwijnen.
* **Voorbeeld:** Het verkopen van een computer aan iemand voor een bepaalde prijs is een rechtshandeling. Hierbij beoog je rechtsgevolgen, zoals het overdragen van eigendom en het ontstaan van een betalingsverplichting.
#### 1.1.2 Rechtsfeit
Een rechtsfeit is een gebeurtenis waaraan het objectieve recht rechtsgevolgen verbindt, ongeacht of deze gebeurtenis bewust werd nagestreefd.
* **Voorbeeld:** Regenval is een gewoon feit zonder juridische gevolgen. Daarentegen, wanneer iemand uitglijdt op een natte stoep en zijn been breekt, kan dit juridische gevolgen hebben, zoals aansprakelijkheid voor de veroorzaakte schade of recht op een uitkering ingeval het op het werk gebeurde.
### 1.2 Indeling van rechtshandelingen
Rechtshandelingen kunnen op verschillende manieren worden ingedeeld:
#### 1.2.1 Naar auteur en betrokken partijen
* **Eenzijdige rechtshandelingen:** Deze worden door slechts één persoon gesteld met het oog op rechtsgevolgen.
* **Voorbeeld:** Een testament opmaken.
* **Meerzijdige rechtshandelingen:** Deze vereisen de wilsuiting van meerdere personen die op elkaar aansluiten. Elke overeenkomst is een meerzijdige rechtshandeling.
* **Voorbeeld:** Een koopovereenkomst, waarbij de wil van de koper en verkoper op elkaar gericht is.
#### 1.2.2 Naar hun rechtsgevolgen
Dit onderscheid focust op de aard van de verbintenissen die voortvloeien uit de rechtshandeling.
* **Wederkerige overeenkomsten:** Beide contractpartijen gaan een verbintenis aan.
* **Voorbeeld:** Een koopovereenkomst, waarbij de verkoper een goed levert en de koper de prijs betaalt.
* **Eenzijdige overeenkomsten:** Slechts één partij gaat een verbintenis aan.
* **Voorbeeld:** Een schenking, waarbij de schenker zich verbindt tot de overdracht van een goed zonder tegenprestatie.
* **Zakelijke contracten:** Soms worden deze als eenzijdig beschouwd omdat enkel de bewaarnemer of ontlener een verbintenis aangaat (bijvoorbeeld bij bewaargeving of een renteloze lening). Indien er een vergoeding tegenover staat, wordt het wederkerig.
#### 1.2.3 Naar de vormvereisten
* **Vormvrije rechtshandelingen:** Deze vereisen geen specifieke vorm.
* **Plechtige rechtshandelingen:** Deze vereisen het naleven van bepaalde vormvereisten, anders zijn ze nietig.
#### 1.2.4 Naar invloed op vermogen
* **Daden van gebruik/genot:** Passief genieten van het vermogen (bv. een woning bewonen, huurgelden ontvangen).
* **Daden van beheer (behoud en bewaring):** Het zorgen dat goederen vruchten blijven opleveren (bv. een geldsom beleggen, een woning verhuren, een procedure voeren).
* **Daden van beschikking:** Goederen verdwijnen definitief of voor zeer lange tijd uit het vermogen (bv. verkoop, vernietiging, verhuur langer dan negen jaar).
### 1.3 Geldigheid van rechtshandelingen
Om een rechtshandeling geldig te laten zijn, moeten er aan een reeks voorwaarden voldaan zijn. Wanneer deze voorwaarden niet vervuld zijn, kan de rechtshandeling nietig verklaard worden.
#### 1.3.1 Wilsuiting
Er moet een reële wil zijn om rechtsgevolgen tot stand te brengen. Deze wilsuiting moet aan de volgende voorwaarden voldoen:
* **Bewuste toestemming:** De partij moet de handeling bewust stellen.
* **Ernstige toestemming:** De wilsuiting moet bedoeld zijn om rechtsgevolgen te creëren en geen grap of informele uitspraak zijn.
* **Vrije toestemming:** De wilsuiting mag niet aangetast zijn door wilsgebreken.
##### 1.3.1.1 Wilsgebreken
Wilsgebreken tasten de vrije wil aan en leiden tot de relatieve nietigheid van de rechtshandeling.
* **Dwaling (art. 5.34 BW):** Een vergissing over een essentieel onderdeel van de rechtshandeling.
* **Voorwaarden:**
* **Doorslaggevend:** Zonder de dwaling zou de rechtshandeling niet gesteld zijn.
* **Verschoonbaar:** Een redelijk en zorgvuldig persoon zou in dezelfde omstandigheden ook gedwaald hebben. Lichtzinnige fouten zijn niet verschoonbaar.
* **Dwaling omtrent de (zelfstandigheid van de) zaak of de persoon:** Het kan gaan over de aard van het goed of de identiteit van de persoon waarmee men contracteert.
* **Voorbeeld:** U koopt een "nieuwe" auto, maar deze blijkt achteraf een tweedehands exemplaar te zijn. Als u dit geweten had, had u de aankoop niet gedaan.
* **Bedrog (art. 5.35 BW):** Het bewust gebruik maken van kunstgrepen, leugens of listen om iemand tot een rechtshandeling aan te zetten.
* **Voorwaarden:**
* **Doorslaggevend (hoofdbedrog):** Zonder het bedrog zou de rechtshandeling niet gesteld zijn. Bij incidenteel bedrog is de rechtshandeling niet vernietigbaar, maar kan er wel een schadevergoeding geëist worden.
* **Moet uitgaan van een partij bij de rechtshandeling:** Rechtstreeks of onrechtstreeks. Indien dit niet het geval is, kan de vernietiging eventueel wegens dwaling gebeuren.
* **Kwaad opzet:** Er moet een opzettelijke handeling zijn om de andere partij te misleiden.
* **Voorbeeld:** Een verkoper overdrijft de kwaliteiten van een product met leugens en verzwijgt essentiële gebreken om de verkoop te realiseren.
* **Geweld/Dwang (art. 5.36 BW):** Het uitoefenen van fysieke of morele dwang om iemand tot een rechtshandeling te bewegen.
* **Voorwaarden:**
* **Doorslaggevend:** Zonder het geweld zou de rechtshandeling niet gesteld zijn.
* **Indruk maken op een redelijk persoon:** De dwang moet zodanig zijn dat deze een redelijk persoon zou beïnvloeden.
* **Onmiddellijke vrees voor een aanzienlijk kwaad:** De bedreiging moet reëel en ernstig zijn.
* **Onrechtmatig:** De dwang mag niet gerechtvaardigd zijn (bv. dreigen met gerechtelijke stappen kan wel rechtmatig zijn).
* **Voorbeeld:** Iemand onder dreiging van fysiek geweld dwingen om een document te ondertekenen.
* **Misbruik van omstandigheden (art. 5.37 BW):** Dit beschermt de zwakkere partij bij overeenkomsten, wanneer de ene contractpartij haar superieure positie misbruikt om een kennelijk onevenwichtige overeenkomst te sluiten.
* **Vereisten:**
* Een kennelijk onevenwicht tussen de bedongen prestaties.
* Concrete omstandigheden van inferioriteit van één partij, waardoor de andere partij zich een voordeel kon toe-eigenen.
* Een oorzakelijk verband tussen het misbruik en het kennelijk onevenwicht.
* **Gevolg:** De rechter kan de overeenkomst aanpassen of nietig verklaren.
* **Voorbeeld:** Een partij die zich in een noodtoestand bevindt, wordt onder druk gezet om een overeenkomst te sluiten met zeer ongunstige voorwaarden.
#### 1.3.2 Voorwerp
Het voorwerp van een rechtshandeling is het concrete rechtsgevolg dat men beoogt, zoals het vestigen, overdragen of aanwijzen van subjectieve rechten.
* **Voorwaarden:**
* **Bepaald of bepaalbaar zijn:** Het voorwerp moet voldoende duidelijk omschreven zijn.
* **Nuttig zijn:** Het voorwerp mag niet onmogelijk zijn (bv. de verkoop van een huis dat al lang vernietigd is) of illegaal.
* **Voorbeeld:** De verkoop van een niet-bestaand huis.
#### 1.3.3 Oorzaak
De oorzaak is de juridische beweegreden waarom een rechtssubject een rechtshandeling stelt. Deze beweegreden moet gericht zijn op het teweegbrengen van de normale rechtsgevolgen en wettig zijn.
* **Voorwaarden:**
* **Wettig zijn:** De oorzaak mag niet strijdig zijn met de wet.
* **Niet ontbreken of vals zijn:** De werkelijke beweegreden moet aanwezig zijn.
* **Voorbeeld:** Een schijnhuwelijk met als enige oorzaak het verkrijgen van een verblijfsvergunning. Een betaling op de verkeerde rekening heeft geen oorzaak.
#### 1.3.4 Bekwaamheid
* **Rechtsbekwaamheid:** De geschiktheid om drager te zijn van rechten en plichten. Deze begint bij de geboorte.
* **Handelingsbekwaamheid:** De geschiktheid om zelf rechten uit te oefenen en plichten aan te gaan en uit te voeren. Deze begint in principe vanaf 18 jaar. Personen die door mentale problemen handelingsonbekwaam zijn, hebben een bewindvoerder nodig.
#### 1.3.5 Conformiteit met het dwingend recht
De rechtshandeling moet overeenstemmen met de regels van het dwingend recht en de openbare orde.
* **Regels van openbare orde:** Deze regels beschermen hogere belangen in het rechtssysteem en mogen nooit worden afgeweken.
* **Imperatieve regels (dwingend recht):** Deze regels beschermen specifieke belangen, zoals consumenten of werknemers, en partijen mogen er niet van afwijken.
### 1.4 Nietigheid van rechtshandelingen
Nietigheid is de sanctie die wordt opgelegd wanneer een rechtshandeling niet aan de geldbaarheidsvereisten voldoet.
#### 1.4.1 Soorten nietigheid
* **Absolute nietigheid:** Wordt ingeroepen wanneer regels van openbare orde geschonden zijn. Iedere belanghebbende kan de nietigheid inroepen.
* **Relatieve nietigheid:** Wordt ingeroepen wanneer dwingende regels ter bescherming van een zwakke partij geschonden zijn. Enkel de beschermde partij kan de nietigheid inroepen.
#### 1.4.2 Gevolgen van de nietigverklaring
* **Principe:** Nietigheid heeft terugwerkende kracht. De rechtshandeling wordt geacht nooit te hebben bestaan.
* **Uitzonderingen:** Soms behoudt de wet bepaalde rechtsgevolgen of wordt enkel een clausule nietig verklaard en niet de gehele rechtshandeling.
> **Tip:** Het is cruciaal om het onderscheid tussen absolute en relatieve nietigheid te begrijpen, aangezien dit bepaalt wie de nietigheid kan inroepen en welk belang geschonden wordt.
### 1.5 Bewijs
#### 1.5.1 Bewijslast
De partij die zich op een feit beroept, moet dit feit bewijzen. Sinds november 2020 kan de rechter actiever optreden en bepalen wie de bewijslast draagt. Beide partijen moeten meewerken aan de bewijsvoering.
* **Rechtsfeiten:** Vrij bewijs toegelaten.
* **Rechtshandelingen:** Wettelijke bewijsvoering is vereist.
#### 1.5.2 Bewijsmiddelen
* **Schriftelijk en elektronisch bewijs:** Het belangrijkste bewijsmiddel bij rechtshandelingen. Principieel steeds vereist, behalve bij transacties onder een bepaald bedrag (bv. 3.500 euro) of in specifieke gevallen zoals arbeidsovereenkomsten of betwistingen tussen ondernemingen. Er zijn verschillende soorten geschreven bewijs: niet-ondertekende documenten, onderhandse akten en authentieke akten.
* **Getuigenbewijs:** Toelaatbaar bij burgerlijke verbintenissen onder een bepaald bedrag of verbintenissen van of tussen ondernemingen. Het bewijs heeft een relatieve bewijswaarde en wordt tijdens de procedure door de rechter bevolen.
* **V ত্বক**
* **Wettelijke vermoedens:** Kunnen onweerlegbaar of weerlegbaar zijn.
* **Feitelijke vermoedens:** De rechter leidt uit bekende feiten onbekende feiten af, mits deze ernstig en precies zijn.
* **Buitengerechtelijke bekentenis:** Een feit toegeven dat nadelig is voor jezelf, buiten de rechtbank. Het bewijzen van een buitengerechtelijke bekentenis in een proces kan lastig zijn. Het kan ook stilzwijgend gebeuren, bijvoorbeeld door een contract uit te voeren.
---
# Indeling en geldigheid van rechtshandelingen
Hier is een gedetailleerde studiehandleiding over de indeling en geldigheid van rechtshandelingen, gebaseerd op de verstrekte documentatie.
## 2. Indeling en geldigheid van rechtshandelingen
Dit onderdeel behandelt de classificatie van rechtshandelingen op basis van diverse criteria en onderzoekt de vereisten voor hun geldigheid, met inbegrip van mogelijke wilsgebreken.
### 2.1 Indeling van rechtshandelingen
Rechtshandelingen kunnen op verschillende manieren worden ingedeeld, afhankelijk van het gezichtspunt dat men hanteert.
#### 2.1.1 Indeling naar auteur en betrokken partijen
Deze indeling kijkt naar het aantal wilsuitingen dat noodzakelijk is voor het tot stand komen van de rechtshandeling.
* **Eenzijdige rechtshandelingen:** Deze komen tot stand door de wilsuiting van één persoon.
* **Voorbeeld:** Een testament.
* **Meerzijdige rechtshandelingen:** Deze komen tot stand door de wilsuiting van meerdere personen wier wensen op elkaar aansluiten.
* **Voorbeeld:** Elke overeenkomst, zoals een koopovereenkomst.
#### 2.1.2 Indeling naar hun rechtsgevolgen
Deze indeling focust op de aard van de verbintenissen die de rechtshandeling creëert voor de betrokken partijen.
* **Wederkerige overeenkomsten:** Beide contractspartijen verbinden zich tot iets.
* **Eenzijdige overeenkomsten:** Slechts één partij gaat een verbintenis aan.
* **Voorbeeld:** Een lening zonder interest waarbij enkel de ontlener een verbintenis aangaat. Indien er een vergoeding tegenover staat, wordt het wederkerig.
* **Zakelijke contracten:** Worden soms als eenzijdig beschouwd omdat enkel de bewaarnemer of ontlener een verbintenis heeft.
#### 2.1.3 Indeling naar vormvereisten
Hierbij wordt gekeken naar de formaliteiten die vereist zijn voor de geldigheid van de rechtshandeling.
* **Vormvrije rechtshandelingen:** Er zijn geen specifieke vormvereisten gesteld.
* **Plechtige rechtshandelingen:** Deze vereisen het naleven van bepaalde vormvereisten, zoals het opmaken van een notariële akte of een geschrift.
#### 2.1.4 Indeling naar invloed op vermogen
Deze indeling verdeelt rechtshandelingen op basis van de impact die ze hebben op het vermogen van een persoon.
* **Daden van gebruik/genot:** Passief genieten van het vermogen.
* **Voorbeeld:** Een huis bewonen, huurgelden ontvangen.
* **Daden van beheer (ook daden van behoud en bewaring):** Zorgen dat goederen in de toekomst vruchten blijven opleveren.
* **Voorbeeld:** Een geldsom beleggen, een goed verhuren, een procedure voeren.
* **Daden van beschikking:** Goederen definitief of voor zeer lange tijd uit het vermogen laten verdwijnen.
* **Voorbeeld:** Verkoop, vernietiging, verhuur voor meer dan 9 jaar.
### 2.2 Geldigheid van rechtshandelingen
Om een rechtshandeling geldig te laten zijn, moeten er aan een reeks voorwaarden voldaan zijn. Deze voorwaarden kunnen worden gegroepeerd onder vijf hoofdcategorieën.
#### 2.2.1 Wilsuiting
Een geldige rechtshandeling vereist een wilsuiting die de reële wil om rechtsgevolgen tot stand te brengen weergeeft. Hiervoor zijn de volgende voorwaarden essentieel:
* **Bewuste toestemming:** De wilsuiting moet welbewust gebeuren.
* **Ernstige toestemming:** De wilsuiting moet gericht zijn op het creëren van rechtsgevolgen.
* **Vrije toestemming:** De wilsuiting mag niet aangetast zijn door wilsgebreken.
**Wilsgebreken** zijn factoren die de vrije en bewuste toestemming van een partij aantasten, waardoor de rechtshandeling vernietigbaar kan zijn.
##### 2.2.1.1 Dwaling
Dwaling is een vergissing over een essentieel onderdeel van de rechtshandeling.
* **Voorwaarden voor dwaling:**
* **Doorslaggevend:** Zonder de dwaling zou de rechtshandeling niet gesteld zijn. Dit geldt zowel voor dwaling omtrent de (zelfstandigheid van de) zaak als dwaling omtrent de persoon.
* **Verschoonbaar:** De dwaling mag niet te wijten zijn aan een lichtzinnige fout, slordigheid of onvoorzichtigheid. Het criterium is dat een "redelijk en zorgvuldig persoon" in dezelfde omstandigheden ook zou hebben gedwaald.
> **Tip:** Dwaling is een verkeerde voorstelling van de realiteit. Als je de ware situatie gekend had, had je de rechtshandeling niet gesteld.
##### 2.2.1.2 Bedrog
Bedrog houdt in dat er bewust gebruik wordt gemaakt van kunstgrepen, leugens of listen om iemand tot het stellen van een rechtshandeling te bewegen.
* **Voorwaarden voor bedrog:**
* **Kunstgrepen:** Dit kan gaan om het voorhouden van een niet-bestaand feit of voorwerp, of het verzwijgen van een bestaand feit of kenmerk.
* **Doorslaggevend (hoofdbedrog):** Zonder het bedrog zou de rechtshandeling niet gesteld zijn. Indien dit niet het geval is, spreekt men van incidenteel bedrog, wat niet leidt tot vernietiging maar hoogstens tot een schadevergoeding.
* **Uitgaan van de partij:** Het bedrog moet uitgaan van een partij bij de rechtshandeling, of van iemand die rechtstreeks bij de rechtshandeling betrokken is. Indien dit niet zo is, kan er eventueel wel vernietiging wegens dwaling volgen.
* **Kwaad opzet:** Er moet sprake zijn van kwade wil om de ander te overtuigen. Het vermoeden van goede trouw geldt hier niet.
> **Tip:** Reclame- en verkooppraatjes (zoals "Red Bull geeft je vleugels") worden over het algemeen niet als bedrog beschouwd, tenzij ze misleidend zijn en de kern van de zaak raken.
##### 2.2.1.3 Geweld (dwang)
Geweld of dwang omvat fysieke of morele bedreigingen die iemand ertoe zetten een rechtshandeling te stellen.
* **Voorwaarden voor geweld:**
* **Doorslaggevend:** Zonder het geweld zou de rechtshandeling niet gesteld zijn.
* **Indruk maken op een redelijk persoon:** Het geweld moet zodanig zijn dat het een redelijk persoon zou beïnvloeden.
* **Onmiddellijke vrees:** Er moet een directe vrees zijn voor een aanzienlijk kwaad.
* **Onrechtmatig:** Het geweld mag niet geoorloofd zijn. Dreigen met gerechtelijke stappen is daarentegen wel rechtmatig.
> **Tip:** Bewijs kan hierbij cruciaal en tegelijkertijd zeer moeilijk zijn.
##### 2.2.1.4 Misbruik van omstandigheden
Dit wilsgebrek beoogt de zwakkere partij bij overeenkomsten te beschermen in situaties waar een kennelijk onevenwicht bestaat tussen de bedongen prestaties, vaak als gevolg van de superieure positie van één contractspartij.
* **Voorwaarden voor misbruik van omstandigheden:**
* Een kennelijk onevenwicht tussen de bedongen prestaties.
* Concrete omstandigheden van inferioriteit (zwakte) waardoor de ene partij zich een voordeel kon toe-eigenen.
* Een oorzakelijk verband tussen het misbruik en het kennelijk onevenwicht.
De rechter kan in dergelijke gevallen de overeenkomst aanpassen of nietig verklaren.
#### 2.2.2 Voorwerp
Het voorwerp van een rechtshandeling is het concrete rechtsgevolg dat men beoogt, zoals het vestigen, overdragen of aanwijzen van subjectieve rechten.
* **Voorwaarden voor het voorwerp:**
* **Bepaald of bepaalbaar:** Het moet duidelijk zijn wat het voorwerp is of hoe het bepaald kan worden.
* **Nuttig:** Het mag niet gaan om het verkopen van een onbestaand huis of een lijfrente op iemand die reeds overleden is. Het moet dus een mogelijk rechtsgevolg zijn.
> **Tip:** Het voorwerp mag niet gestolen zijn of op enige andere wijze illegaal zijn.
#### 2.2.3 Oorzaak
De oorzaak betreft de juridische beweegreden waarom een rechtssubject een rechtshandeling stelt.
* **Voorwaarden voor de oorzaak:**
* **Moet gericht zijn op het teweegbrengen van normale rechtsgevolgen:** De oorzaak moet wettig zijn.
* **Mag niet ontbreken of vals zijn:** Een schijnhuwelijk, waarbij de oorzaak niet de intentie tot samenleven is, maar het verkrijgen van verblijfsrechten, is een voorbeeld van een valse oorzaak. Een betaling op de verkeerde rekening heeft geen oorzaak en is onverschuldigd.
> **Tip:** De vraag is: wil ik de juridische gevolgen van de rechtshandeling wel bereiken?
#### 2.2.4 Bekwaamheid
Bekwaamheid verwijst naar de geschiktheid van een persoon om rechten en plichten te hebben en deze zelf uit te oefenen.
* **Rechtsbekwaamheid:** Vanaf de geboorte aanwezig; de geschiktheid om drager te zijn van rechten en plichten. Soms kunnen zelfs rechten al vóór de geboorte verworven worden.
* **Handelingsbekwaamheid:** Vanaf 18 jaar; de geschiktheid om zelf rechtshandelingen te stellen, rechten uit te oefenen en plichten aan te gaan en uit te voeren.
* **Minderjarigen:** Hebben toestemming van hun ouders of voogd nodig.
* **Mensen met mentale problemen:** Kunnen handelingsonbekwaam worden verklaard, waarbij soms een bewindvoerder wordt aangesteld via een procedure bij de vrederechter.
#### 2.2.5 Conformiteit met het dwingend recht
Een rechtshandeling moet in overeenstemming zijn met de regels van het dwingend recht, waaronder regels van openbare orde en imperatieve belangenbescherming.
* **Regels van openbare orde:** Deze betreffen fundamentele maatschappelijke belangen waar nooit van mag worden afgeweken.
* **Voorbeeld:** Het verbod op bigamie.
* **Imperatieve regels (dwingend recht):** Deze beschermen specifieke belangen, zoals consumenten- of werknemersbescherming. Van deze regels mag niet worden afgeweken ten nadele van de beschermde partij.
### 2.3 Nietigheid van rechtshandelingen
Wanneer aan de voorwaarden voor geldigheid niet is voldaan, kan een rechtshandeling nietig worden verklaard.
#### 2.3.1 Soorten nietigheid
* **Absolute nietigheid:** Deze kan worden ingeroepen wanneer regels van openbare orde worden miskend. Iedere belanghebbende kan dit inroepen, inclusief het openbaar ministerie.
* **Relatieve nietigheid:** Deze beschermt specifieke, zwakkere partijen. Alleen de beschermde partij kan de nietigheid inroepen.
* **Voorbeeld:** Een minderjarige die een scooter koopt, kan, indien zijn ouders niet akkoord zijn, de nietigheid inroepen.
#### 2.3.2 Gevolgen van nietigverklaring
In beginsel heeft nietigheid een **terugwerkende kracht**. Dit betekent dat de rechtshandeling geacht wordt nooit te hebben bestaan, waardoor de partijen in hun oorspronkelijke positie worden hersteld. Er zijn echter uitzonderingen waarbij de wet bepaalde rechtsgevolgen behoudt. De nietigheid van een clausule leidt niet noodzakelijk tot de nietigheid van de gehele rechtshandeling.
* **Verplichte versus facultatieve nietigheid:** Sommige gevallen vereisen nietigheid, andere laten een keuze.
> **Tip:** Nietigheid herstelt de situatie naar het moment vóór de rechtshandeling.
**Voorbeeld uit de praktijk (Dwaling):**
Iemand koopt een Hummer, in de veronderstelling dat het een normale auto is waarvoor een rijbewijs B volstaat. Achteraf blijkt de Hummer als vrachtwagen te zijn ingeschreven waarvoor een rijbewijs C vereist is. De koper had gedwaald over de zelfstandigheid van de zaak, omdat het type voertuig doorslaggevend was voor de aankoop. De rechtshandeling kan hierdoor vernietigbaar zijn wegens dwaling.
**Voorbeeld uit de praktijk (Bedrog):**
De verzwijging van stedenbouwkundige problemen bij de verkoop van een goed kan, indien deze problemen ertoe hadden geleid dat de koper de overeenkomst niet zou hebben gesloten of tegen een lagere prijs, leiden tot bedrog.
### 2.4 Bewijsregels (kort overzicht ter context)
Hoewel het bewijs zelf geen deel uitmaakt van de geldigheid van de rechtshandeling, is het cruciaal om de geldigheid ervan te kunnen aantonen.
* **Bewijslast:** Degene die iets beweert, moet dit bewijzen. Sinds recente wetswijzigingen kunnen rechters actiever optreden en de bewijslast verdelen.
* **Bewijsmiddelen:**
* **Schriftelijk bewijs:** Het belangrijkste bewijsmiddel bij rechtshandelingen, tenzij er uitzonderingen gelden (bv. onder 3.500 euro, arbeidsovereenkomsten). Dit omvat onderhandse en authentieke akten.
* **Getuigenbewijs:** Toelaatbaar met een relatieve bewijswaarde, vooral bij kleinere bedragen of verbintenissen tussen ondernemingen.
* **Vorderingen:** Zowel wettelijke (onweerlegbaar of weerlegbaar) als feitelijke vermoedens.
* **Buitengerechtelijke bekentenis:** Het toegeven van een feit dat nadelig is voor jezelf, buiten de rechtbank om. Dit kan ook stilzwijgend zijn.
---
# Nietigheid van rechtshandelingen
Nietigheid van rechtshandelingen beschrijft situaties waarin een rechtshandeling juridisch ongeldig is, met de bedoeling om de oorspronkelijke toestand te herstellen.
### 3.1 Soorten nietigheid
Nietigheid kan worden onderverdeeld op basis van wie de nietigheid kan inroepen en de aard van de geschonden regel.
#### 3.1.1 Absolute en relatieve nietigheid
* **Absolute nietigheid:** Deze vorm van nietigheid treedt op wanneer regels van openbare orde worden geschonden. Openbare orde-regels beschermen fundamentele belangen van de gemeenschap en hiervan kan niet worden afgeweken. De nietigheid kan door **iedereen met een belang** (waaronder het openbaar ministerie) worden ingeroepen.
> **Voorbeeld:** Een huwelijk dat gesloten wordt met als enige doel het verkrijgen van een verblijfsvergunning, kan absoluut nietig verklaard worden omdat het de openbare orde raakt.
* **Relatieve nietigheid:** Deze vorm van nietigheid beschermt zwakkere partijen. Alleen de partij die door de geschonden regel beschermd wordt, kan de nietigheid inroepen.
> **Voorbeeld:** Een minderjarige werknemer of een consument die niet voldoet aan wettelijke beschermingsnormen. Een minderjarige die een scooter koopt zonder toestemming van de ouders, kan de nietigheid van die aankoop inroepen.
#### 3.1.2 Verplichte versus facultatieve nietigheid
* **Verplichte nietigheid:** In bepaalde gevallen is de rechter gehouden de nietigheid uit te spreken wanneer deze wordt ingeroepen en bewezen.
* **Facultatieve nietigheid:** De rechter heeft de discretionaire bevoegdheid om de nietigheid al dan niet uit te spreken, zelfs wanneer de gronden voor nietigheid aanwezig zijn.
#### 3.1.3 Nietigheid van een clausule versus nietigheid van de gehele rechtshandeling
* In sommige gevallen leidt de nietigheid van een specifieke clausule of bepaling binnen een rechtshandeling niet noodzakelijkerwijs tot de nietigheid van de gehele rechtshandeling. De rest van de rechtshandeling kan dan nog steeds geldig blijven, mits deze nog zinvol kan worden uitgevoerd zonder de nietige clausule.
### 3.2 Gevolgen van nietigverklaring
De belangrijkste consequentie van een nietigverklaring is dat de rechtshandeling wordt geacht nooit te hebben bestaan.
* **Principe: Terugwerkende kracht:** De nietigheid werkt terug tot het moment waarop de rechtshandeling werd aangegaan. Dit betekent dat de juridische situatie wordt hersteld alsof de rechtshandeling nooit heeft plaatsgevonden. Alle gevolgen die uit de rechtshandeling voortvloeiden, moeten worden ongedaan gemaakt.
> **Tip:** De terugwerkende kracht van nietigheid is een cruciaal concept om de gevolgen van ongeldige rechtshandelingen te begrijpen. Het beoogt de status quo ante te herstellen.
* **Uitzonderingen:** De wet kan echter bepalen dat bepaalde rechtsgevolgen van een nietig verklaarde rechtshandeling behouden blijven. Dit gebeurt met name om de bescherming van derden of om praktische redenen.
> **Voorbeeld:** Indien een huwelijk nietig wordt verklaard, maar er gedurende het ongeldige huwelijk kinderen zijn geboren, blijven de rechten en plichten met betrekking tot die kinderen in stand.
### 3.3 Gronden voor nietigheid (gerelateerd aan geldigheid)
Hoewel de tekst de gronden voor nietigheid primair koppelt aan de geldigheid van de rechtshandeling, is het belangrijk om te weten dat het schenden van deze geldigheidsvereisten leidt tot nietigheid. De belangrijkste gronden die tot nietigheid kunnen leiden, zijn:
* **Wilsgebreken:**
* **Dwaling:** Een verkeerde voorstelling van de werkelijkheid met betrekking tot een essentieel onderdeel van de rechtshandeling, die doorslaggevend was voor de toestemming en verschoonbaar is.
* **Bedrog:** Het bewust gebruik maken van kunstgrepen, leugens of het verzwijgen van feiten om een partij tot een rechtshandeling te bewegen. Dit moet hoofdbedrog zijn om tot vernietiging te leiden.
* **Geweld (dwang):** Een fysieke of morele bedreiging die een partij dwingt tot het aangaan van een rechtshandeling. De dwang moet onrechtmatig en indrukwekkend zijn voor een redelijk persoon.
* **Misbruik van omstandigheden:** Een partij maakt misbruik van een inferieure positie van de andere partij om zich een kennelijk onevenwichtig voordeel toe te eigenen.
* **Ontbreken van een geldig voorwerp:** Het beoogde rechtsgevolg moet bepaald of bepaalbaar en nuttig zijn.
* **Ontbreken van een geldige oorzaak:** De juridische beweegreden voor de rechtshandeling moet wettig zijn.
* **Onbekwaamheid:** Het ontbreken van de juridische bekwaamheid om rechtshandelingen te stellen.
* **Strijd met dwingend recht:** De rechtshandeling mag niet in strijd zijn met regels van openbare orde of dwingende wetsbepalingen die de belangen van partijen beschermen.
> **Tip:** De gronden voor nietigheid vloeien direct voort uit de vereisten voor de geldigheid van een rechtshandeling. Wanneer een van deze vereisten niet is voldaan, kan de rechtshandeling nietig worden verklaard.
---
# Bewijsrecht in burgerlijke zaken
Dit onderwerp behandelt de bewijslast en de diverse bewijsmiddelen die in burgerlijke zaken gehanteerd kunnen worden.
## 4. Bewijsrecht in burgerlijke zaken
### 4.1 Bewijslast
De bewijslast rust in principe op degene die iets beweert. Sinds november 2020 heeft de rechter echter de mogelijkheid om actiever op te treden en te bepalen wie de bewijslast draagt. Daarnaast is er een nieuwe bepaling die inhoudt dat beide partijen moeten meewerken aan de bewijsvoering.
Er dient onderscheid gemaakt te worden tussen wat bewezen moet worden:
* **Rechtsfeiten:** Deze kunnen met een vrije keuze van bewijsmiddelen bewezen worden.
* **Rechtshandelingen:** Deze vereisen wettelijke bewijsvoering.
Niet te bewijzen zijn:
* Rechtsregels.
* Algemeen bekende feiten.
Een belangrijk principe is dat bewijs onsplitsbaar is; elk bewijsmiddel moet in zijn geheel worden genomen en niet slechts gedeeltelijk.
### 4.2 Bewijsmiddelen
Er zijn verschillende soorten bewijsmiddelen die in burgerlijke zaken gebruikt kunnen worden:
#### 4.2.1 Schriftelijk en elektronisch bewijs
Schriftelijk bewijs, in de vorm van een geschrift of duurzame gegevensdrager, is het belangrijkste bewijsmiddel, met name bij rechtshandelingen.
**Bij rechtshandelingen:**
* **Principe:** Schriftelijk bewijs is de regel, tenzij er sprake is van uitzonderingen zoals een waarde van minder dan 3.500 euro, arbeidsovereenkomsten, betwistingen tussen of tegen ondernemingen, morele onmogelijkheid of overmacht.
* **Soorten geschreven bewijs:**
* **Niet-ondertekende documenten:** Dit omvat bijvoorbeeld de boekhouding van handelaars, eigenhandige documenten en e-mails.
* **Onderhandse akten:** Overeenkomsten die door beide partijen, manueel of elektronisch, zijn ondertekend.
* **Authentieke akten:** Akten opgemaakt door een ambtenaar, zoals een notaris.
**Bij feiten:**
* Bij feiten zijn alle bewijsmiddelen toegelaten.
#### 4.2.2 Getuigenbewijs
Getuigenbewijs is toelaatbaar, maar heeft een relatieve bewijswaarde.
* **Toepassingsgebied:** Burgerlijke verbintenissen tot een waarde van 3.500 euro, en verbintenissen van of tussen ondernemingen.
* **Vorm:** Dit kan in de vorm van een schriftelijke verklaring van iemand, waarbij formaliteiten nageleefd moeten worden. Een getuigenverhoor kan door de rechter bevolen worden tijdens een procedure. Er is altijd mogelijkheid tot tegenverhoor door de andere partij, en de getuige moet spreken over feiten die hij persoonlijk heeft waargenomen.
#### 4.2.3 Vermoedens
V পার্থক্য maken tussen wettelijke en feitelijke vermoedens.
* **Wettelijke vermoedens:**
* **Onweerlegbaar:** Deze kunnen niet weerlegd worden.
* **Weerlegbaar:** Deze kunnen door tegenbewijs ontkracht worden (bv. vaststelling van vaderschap).
* **Feitelijke vermoedens:** Deze zijn enkel toegelaten als het bewijs met alle middelen van het recht toegelaten is. Hierbij leidt de rechter autonoom het bestaan van onbekende feiten af uit het bestaan van bekende feiten. De vermoedens moeten hiervoor voldoende ernstig en precies zijn.
#### 4.2.4 Buitengerechtelijke bekentenis
Een bekentenis houdt in dat een feit wordt toegegeven dat nadelig is voor de bekennende partij.
* **Buitengerechtelijk:** Dit betekent dat de bekentenis niet voor de rechter wordt afgelegd.
* **Bewijswaarde in een proces:** Het bewijzen van een buitengerechtelijke bekentenis wanneer men deze in een proces wil gebruiken, kan lastig zijn.
* **Stilzwijgende bekentenis:** Een bekentenis kan ook stilzwijgend zijn, bijvoorbeeld door het uitvoeren van een contract.
> **Tip:** Bij het beoordelen van de bewijswaarde van een buitengerechtelijke bekentenis is het cruciaal om de omstandigheden waaronder deze is afgelegd, nauwkeurig te onderzoeken.
> **Voorbeeld:** Een e-mail waarin iemand een schuld toegeeft, kan dienen als buitengerechtelijke bekentenis. Het bewijzen van de authenticiteit van de e-mail en de intentie van de afzender kan echter complex zijn.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Rechtshandeling | Een bewuste handeling die gesteld wordt met het doel rechtsgevolgen te creëren, zoals het doen ontstaan, wijzigen of doen verdwijnen van subjectieve rechten. |
| Rechtsfeit | Een gebeurtenis of feit waaraan het objectief recht rechtsgevolgen verbindt, ook al werden deze niet bewust nagestreefd, zoals een ongeval dat leidt tot juridische aansprakelijkheid. |
| Eenzijdige rechtshandeling | Een rechtshandeling waarbij de wilsuiting van slechts één persoon noodzakelijk is om de beoogde rechtsgevolgen te bewerkstelligen, zoals een testament. |
| Meerzijdige rechtshandeling | Een rechtshandeling die tot stand komt door de op elkaar aansluitende wilsuitingen van meerdere personen, waarbij elke partij verbintenissen aangaat, zoals een koopovereenkomst. |
| Wilsgebrek | Een gebrek in de totstandkoming van een rechtshandeling waardoor de wil van een partij gebrekkig tot stand is gekomen, wat kan leiden tot relatieve nietigheid van de rechtshandeling. |
| Dwaling | Een vergissing of onjuiste voorstelling van de werkelijkheid met betrekking tot een essentieel onderdeel van een rechtshandeling, die, indien gekend, tot gevolg zou hebben dat de rechtshandeling niet zou zijn gesteld. |
| Bedrog | Het bewust gebruik maken van kunstgrepen, leugens of list om een partij ertoe te bewegen een rechtshandeling te stellen, waarbij een niet-bestaand feit wordt voorgehouden of een bestaand feit wordt verzwegen. |
| Geweld/Dwang | Het uitoefenen van fysieke of morele druk, bedreiging of dwang op een partij, waardoor deze wordt gedwongen een rechtshandeling te stellen die deze anders niet zou hebben gesteld. |
| Misbruik van omstandigheden | Het uitbuiten van de superieure positie van de ene contractspartij ten opzichte van de andere, resulterend in een kennelijk onevenwicht tussen de bedongen prestaties, met als doel zich een voordeel toe te eigenen. |
| Voorwerp | Het concrete rechtsgevolg dat men beoogt met een rechtshandeling, zoals het vestigen, overdragen of aanwijzen van subjectieve rechten, dat bepaald of bepaalbaar en nuttig moet zijn. |
| Oorzaak | De juridische beweegreden waarom een rechtssubject een rechtshandeling stelt, die wettig moet zijn en gericht op het teweegbrengen van de normale rechtsgevolgen van de rechtshandeling. |
| Bekwaamheid | De geschiktheid om drager te zijn van rechten en plichten (rechtsbekwaamheid, vanaf geboorte) en de geschiktheid om zelf rechtshandelingen te stellen en uit te oefenen (handelingsbekwaamheid, vanaf 18 jaar). |
| Conformiteit met het dwingend recht | De vereiste dat een rechtshandeling in overeenstemming is met de regels van openbare orde en imperatieve belangenbescherming, waarvan men niet mag afwijken. |
| Nietigheid | De juridische sanctie die een rechtshandeling ongeldig verklaart, waardoor deze geacht wordt nooit te hebben bestaan, met terugwerkende kracht, tenzij de wet anders bepaalt. |
| Absolute nietigheid | Een vorm van nietigheid die ingeroepen kan worden door eenieder die er belang bij heeft, wanneer de rechtshandeling regels van openbare orde schendt. |
| Relatieve nietigheid | Een vorm van nietigheid die enkel kan worden ingeroepen door de partij die door de rechtshandeling wordt beschermd, zoals een zwakke partij of minderjarige. |
| Bewijslast | De verplichting om de feiten die men beweert te bewijzen, waarbij de rechter tegenwoordig een actievere rol kan spelen bij het bepalen wie de bewijslast draagt. |
| Schriftelijk bewijs | Het bewijzen van een rechtshandeling of feit aan de hand van een geschrift of duurzame gegevensdrager, wat het belangrijkste bewijsmiddel is bij rechtshandelingen boven een bepaalde waarde. |
| Getuigenbewijs | Het leveren van bewijs door de verklaring van een getuige die persoonlijk kennis heeft van de feiten, toelaatbaar bij bepaalde burgerlijke verbintenissen en verbintenissen tussen ondernemingen. |
| Vermoedens | Juridische gevolgtrekkingen die een rechter maakt uit bekende feiten om het bestaan van onbekende feiten af te leiden, die wettelijk of feitelijk kunnen zijn en al dan niet weerlegbaar. |
| Buitengerechtelijke bekentenis | Het toegeven van een feit dat nadelig is voor jezelf, buiten de aanwezigheid van een rechter, wat kan dienen als bewijs indien het in een proces kan worden gebruikt. |
Cover
Inleiding tot het recht (deel V - Burgerlijk recht - tweede examen)3.goederen en zekerheden.pptx
Summary
# Indeling van goederen
Hier is de studiehandleiding voor de "Indeling van goederen", gebaseerd op de verstrekte documentatie.
## 1. Indeling van de goederen
Goederen worden ingedeeld om conflicten te voorkomen en het recht op deze goederen duidelijk af te bakenen, waarbij het nieuwe Burgerlijk Wetboek meer rekening houdt met de maatschappelijke impact van het gebruik van rechten op goederen. Een "vermogen" wordt gedefinieerd als het geheel van goederen en verbintenissen.
### 1.1 Verschillende indelingscriteria voor goederen
De belangrijkste indelingscriteria voor goederen zijn:
* Lichamelijke en onlichamelijke goederen
* Onroerende en roerende goederen
* Publieke en private goederen en "gemene voorwerpen"
* Gebruiksgoederen en verbruiksgoederen
* Vervangbare en niet-vervangbare goederen
* Zakelijke rechten en vorderingsrechten
#### 1.1.1 Lichamelijke en onlichamelijke goederen
Dit onderscheid is gebaseerd op de tastbaarheid van een goed.
#### 1.1.2 Onroerende en roerende goederen
Dit onderscheid is cruciaal in het vermogensrecht.
* **Onroerende goederen:** Grond en alles wat eraan vastzit, zowel van nature als door de mens aangebracht (bv. gebouwen, bomen).
* **Roerende goederen:** Alle andere goederen die niet onroerend zijn.
#### 1.1.3 Publieke en private goederen en "gemene voorwerpen"
* **Publieke goederen:** Goederen die toebehoren aan een publiekrechtelijke rechtspersoon en bestemd zijn voor het algemeen nut.
* **Private goederen:** Goederen die toebehoren aan natuurlijke of rechtspersonen, en niet bestemd zijn voor het algemeen nut.
* **Gemene voorwerpen:** Goederen die aan niemand toebehoren en vrij te gebruiken zijn (bv. de lucht, de zee).
#### 1.1.4 Gebruiksgoederen en verbruiksgoederen
* **Gebruiksgoederen:** Goederen die bij een normaal gebruik niet tenietgaan (bv. een tafel, een fiets).
* **Verbruiksgoederen:** Goederen die bij een eerste gebruik tenietgaan (bv. voedsel, geld).
#### 1.1.5 Vervangbare en niet-vervangbare goederen
Dit onderscheid hangt af van de individualisering van het goed en de vervangbaarheid ervan, wat vaak afhankelijk is van de bedoeling van de partijen.
* **Vervangbare goederen:** Goederen die onderling verwisselbaar zijn (bv. eurobiljetten, kilogram suiker).
* **Niet-vervangbare goederen:** Unieke goederen (bv. een specifiek kunstwerk, een huis met een uniek adres).
#### 1.1.6 Zakelijke rechten en vorderingsrechten
Dit onderscheid maakt een fundamenteel onderscheid tussen verschillende soorten rechten op goederen.
> **Tip:** Het correct onderscheiden van deze categorieën is essentieel om de aard van de rechten en verplichtingen die aan een goed verbonden zijn, te begrijpen.
### 1.2 Zakelijke rechten en vorderingsrechten nader bekeken
De tekst maakt een belangrijk onderscheid tussen zelfstandige zakelijke rechten en zakelijke zekerheidsrechten.
#### 1.2.1 Zelfstandige zakelijke rechten
Dit zijn rechten die op zichzelf kunnen bestaan, zonder directe band met een ander recht. Voorbeelden zijn:
* Eigendom
* Vruchtgebruik
* Recht van gebruik
* Recht van bewoning
* Erfdienstbaarheden
* Recht van opstal
* Erfpacht
#### 1.2.2 Zakelijke zekerheidsrechten
Deze rechten zijn "on-zelfstandig" omdat ze enkel kunnen bestaan als bijkomend recht bij een ander recht, met name een vorderingsrecht. Ze bieden de zekerheid dat een vorderingsrecht wordt voldaan. Voorbeelden zijn:
* Hypotheek
* Pand
* Voorrechten
Bij een zakelijk zekerheidsrecht zijn er altijd minstens twee titularissen van een zakelijk recht op hetzelfde goed: de titularis van een zelfstandig zakelijk recht (meestal de eigenaar) en de titularis van een zakelijk zekerheidsrecht.
> **Voorbeeld:** Jan leent geld van de bank voor de aankoop van een huis. De bank krijgt een hypotheek op het huis als waarborg voor de lening. Jan is eigenaar, de bank heeft een zakelijk zekerheidsrecht (hypotheek).
### 1.3 Eigendom
Eigendom is het meest omvattende recht dat men op een zaak kan hebben.
#### 1.3.1 Omvang van het eigendomsrecht
Volgens artikel 3.50 Burgerlijk Wetboek omvat het eigendomsrecht het recht om het voorwerp ervan te gebruiken, hieraan genot te hebben en erover te beschikken. De eigenaar heeft de volheid van bevoegdheden, behoudens beperkingen door de wet of door rechten van derden.
* **Bevoegdheden van de eigenaar:**
* **Genotsrecht:** Het recht op de materiële (bv. fruit) en financiële (bv. huurgelden, intresten) opbrengsten van het goed.
* **Beheersrecht:** Het recht om het goed te gebruiken en te exploiteren (bv. verhuren, uitlenen).
* **Beschikkingsrecht:** Het recht om materieel (bv. vernietiging, verbruiken) of juridisch (bv. verkoop, schenking, hypotheek vestigen) over het goed te beschikken.
#### 1.3.2 Beperkingen van het eigendomsrecht
Het eigendomsrecht kan beperkt worden door:
* **Privaatrechtelijke beperkingen:** Aantasting van de rechten van anderen, zoals burenhinder of rechtsmisbruik.
* **Publiekrechtelijke beperkingen:** Directe beperkingen op het eigendomsrecht zelf (bv. onteigening) of op de uitoefening ervan (bv. stedenbouwwetgeving, vergunningen).
#### 1.3.3 Eigendomsverwerving
De eigendom kan op verschillende manieren verkregen worden:
* **Toe-eigening:** Goederen zonder eigenaar (niet van het openbaar domein).
* **Verloren voorwerpen:** Gevonden voorwerpen in de openbare of private ruimte.
* **Niet opgehaalde voorwerpen:** Na kennisgeving en een termijn van één jaar kan er een gedwongen verkoop plaatsvinden.
* **Recht van natrekking:** Alles wat een zaak voortbrengt of wat als bijzaak met een zaak wordt verenigd.
* **Bezit:** De feitelijke macht over een zaak met de intentie om deze voor zichzelf uit te oefenen alsof men eigenaar is. Dit onderscheidt zich van detentie (enkel feitelijke macht zonder intentie).
#### 1.3.4 Bezit
Bezit omvat een feitelijk bestanddeel (de macht over het goed) en een intentioneel bestanddeel (de wil om het goed voor zichzelf te houden).
* **Bezit te goeder trouw vs. te kwader trouw:** Er geldt een vermoeden van goede trouw.
* **Rechtsgevolgen van bezit van onroerende goederen (Verkrijgende verjaring):** Na een bepaalde termijn wordt de bezitter eigenaar mits aan voorwaarden van "deugdelijk bezit" (voortdurend, vreedzaam, openbaar, ondubbelzinnig) wordt voldaan. De verjaringstermijn bedraagt 30 jaar bij bezit te kwader trouw en 10 of 20 jaar bij bezit te goeder trouw, tenzij schorsing of stuiting optreedt.
* **Rechtsgevolgen van bezit van roerende goederen:** Volgens artikel 3.23 BW geldt bezit als titel. Bij bezit te goeder trouw wordt de bezitter vermoed eigenaar te zijn. De ware eigenaar kan het goed echter terugvorderen binnen drie jaar na diefstal of verlies, indien het zonder prijs werd verkregen.
#### 1.3.5 Mede-eigendom
Mede-eigendom van een recht gaat gepaard met onverdeeldheid van het goed. Niemand kan worden genoodzaakt in onverdeeldheid te blijven.
* **Verschil met volume-eigendom:** Bij volume-eigendom bezitten verschillende personen verschillende delen van een gebouw zonder gemeenschappelijke delen, zoals een gebouw met winkels en een parking.
* **Soorten mede-eigendom:**
* **Vrijwillige mede-eigendom:** Ontstaat bij overeenkomst, geldig voor maximaal vijf jaar (hernieuwbaar). Partijen zijn vrij om de aandelen te bepalen; bij gebreke hiervan wordt een gelijk aandeel vermoed. De titularis kan vrij over zijn aandeel beschikken.
* **Toevallige mede-eigendom:** Ontstaat door externe omstandigheden, zoals een erfenis. Als er geen verdeling plaatsvindt, geldt het principe van vrijwillige mede-eigendom.
* **Gedwongen mede-eigendom:**
* **Mede-eigendom in gebouwen:** De gemeenschappelijke delen van een gebouw zijn in mede-eigendom. De wet stelt hier dwingende regels voor op (bv. basisakte, reglement van mede-eigendom, syndicus). Het onverdeeld aandeel in de gemeenschappelijke delen kan niet afzonderlijk worden vervreemd en men kan niet uit deze onverdeeldheid treden.
* **Gemene afsluiting (muur, haag):** Wordt vermoed "mandelig" te zijn. Men kan hieruit niet treden.
### 1.4 Vruchtgebruik
Vruchtgebruik is het tijdelijk recht op gebruik en genot van andermans goed, met de verplichting de zaak in stand te houden en in natura terug te geven.
* **Omschrijving:** Het is een genotsrecht op andermans goed, waarbij het eigendomsrecht gesplitst wordt in het genot (vruchtgebruiker) en de beschikking (blote eigenaar).
* **Kenmerken:** Het is een zelfstandig zakelijk recht, een tijdelijk recht, en kan een persoonsgebonden recht zijn (bv. recht van bewoning).
* **Ontstaan:** Door de wet (bv. erfenis) of door de wil van de mens (bv. gesplitste aankoop, overeenkomst).
* **Verplichtingen van de vruchtgebruiker:** Een inventaris opmaken, borgstelling geven, de zaak in stand houden (gebruik en beheer als een voorzichtig persoon), en de zaak in natura teruggeven. Belangrijke (structurele) herstellingen vallen buiten zijn verantwoordelijkheid.
* **Einde:** Door het overlijden van de vruchtgebruiker (niet de blote eigenaar), of door het verstrijken van de afgesproken termijn.
### 1.5 Erfdienstbaarheden
Een erfdienstbaarheid is een last op een onroerend goed ten dienste van een ander onroerend goed.
* **Omschrijving:** Een last op een lijdend erf (bv. recht van doorgang, dakdrop, bouwbeperking) dat geduld moet worden door de eigenaar, vruchtgebruiker of bewoner, ten gebruike en nutte van een heersend erf. Er bestaan ook erfdienstbaarheden tot algemeen nut.
* **Kenmerken:** Bijkomstig (afhankelijk van het heersend erf), onroerend, in principe eeuwigdurend en een zakelijk recht.
* **Ontstaan:** Door rechtshandeling, wettelijke bepaling, verjaring, of bestemming door de eigenaar.
* **Einde:** Door verlies van nut, vermenging van de hoedanigheid van eigenaar van het lijdend en heersend erf, of door verjaring.
### 1.6 Opstalrecht
Het opstalrecht is een zakelijk gebruiksrecht om gebouwen, werken of beplantingen te hebben voor het geheel of een deel, op, boven of onder andermans grond.
* **Kenmerk:** Het is een uitzondering op het recht van natrekking.
* **Toekenning:** Het kan betrekking hebben op opstallen (gebouwen) en onderstallen (ondergrondse parkings).
* **Wie en hoe:** Toegekend door de eigenaar-titularis van het zakelijk gebruiksrecht, door overeenkomst (maximaal 99 jaar), testament, of na 30 jaar verjaring.
* **Bevoegdheid:** De opstalhouder kan over zijn recht beschikken.
* **Einde:** Na verloop van de afgesproken tijd, vermenging of verjaring. Na het einde komen de opstallen toe aan de grondeigenaar.
### 1.7 Intellectuele rechten
Intellectuele rechten beschermen creaties van de geest, los van de materiële realisatie ervan. Ze beschermen de titularis tegen namaak of overname van de creatie en zijn overdraagbaar.
* **Voorbeelden:** Auteursrecht, octrooi (patent), merkenrecht, recht op tekeningen en modellen, kwekersrecht.
#### 1.7.1 Auteursrecht
* **Begrip:** Beschermt letterkunde, kunst en wetenschap.
* **Bescherming:** Ontstaat door de loutere creatie (geen formaliteit).
* **Exclusief recht:** De auteur heeft het exclusieve recht om te kopiëren, publiceren, uitvoeren, en toestemming te geven. Hij kan zich verzetten tegen wijziging van zijn werk.
* **Termijn:** Eindigt 70 jaar na het overlijden van de auteur.
#### 1.7.2 Octrooi (patent)
* **Begrip:** Beschermt technologische uitvindingen.
* **Voorwaarden:** De uitvinding moet nieuw, inventief, industrieel toepasbaar en geoorloofd zijn.
* **Bescherming:** Vereist een aanvraag. Het verleent een exclusief recht van exploitatie.
* **Termijn:** Tijdelijk, 20 jaar, niet hernieuwbaar.
#### 1.7.3 Merkenrecht
* **Begrip:** Beschermt namen, logo's, vormen, slogans, kleuren.
* **Voorwaarde:** Nieuwheid (geen natuurlijke vorm of naam).
* **Bescherming:** Vereist een depot. Geeft exclusiviteit.
* **Termijn:** 10 jaar, hernieuwbaar.
#### 1.7.4 Tekeningen en modellen
* **Begrip:** Beschermt het eigen esthetisch karakter van een kleur, vorm of materiaal.
* **Voorwaarde:** De vorm mag niet noodzakelijk zijn voor een technisch effect.
* **Bescherming:** Vereist een depot. Geeft exclusiviteit.
* **Termijn:** 5 jaar, hernieuwbaar tot maximaal 25 jaar.
#### 1.7.5 Kwekersrecht
* **Begrip:** Beschermt nieuwe plantenrassen.
* **Voorwaarden:** Nieuw, homogeen, bestendig, onderscheidbaar.
* **Bescherming:** Vereist een aanvraag. Geeft een exclusief exploitatierecht (kweken, verkopen, zaad verhandelen, licenties geven).
* **Termijn:** 25 jaar of 30 jaar.
### 1.8 Zekerheden
Zekerheden bieden een schuldeiser juridische mogelijkheden om zich te beschermen tegen de insolventie van zijn schuldenaar.
#### 1.8.1 Principe van het vermogen als onderpand
De schuldenaar staat met zijn gehele vermogen in voor al zijn schulden. Bij samenloop (wanneer meerdere schuldeisers aanspraak maken op hetzelfde vermogen) geldt in principe de gelijkheid van schuldeisers, wat leidt tot een "pondsgewijze verdeling". Wettelijke redenen van voorrang, zoals zakelijke zekerheidsrechten, doorbreken deze gelijkheid.
> **Tip:** Zekerheden zijn cruciaal in kredietverlening, omdat ze de kans op terugbetaling vergroten.
#### 1.8.2 Zakelijke zekerheden (herhaling)
Zakelijke zekerheidsrechten zijn onzelfstandige rechten die een vorderingsrecht waarborgen. Ze zijn bijkomstig aan een vorderingsrecht.
* **Hypotheek:** Een zakelijk zekerheidsrecht op een **onroerend goed**. Het kan wettelijk, testamentair of contractueel worden gevestigd. Het is een recht op onroerende goederen, onroerende zakelijke rechten en schepen. Een contractuele hypotheek vereist een authentieke akte en inschrijving in het hypotheekkantoor voor tegenstelbaarheid en rangorde. Het einde van de hypotheek kan komen door nietigheid, ontbinding, aflossing van de schuld met doorhaling, of hypothecaire zuivering.
* **Pand:** Een zakelijk zekerheidsrecht op **roerende goederen**, gevestigd bij overeenkomst. De pandgever geeft het goed in pand (bv. een Rolex als onderpand voor een lening). Tegenwerpelijkheid gebeurt na inschrijving in het elektronisch pandregister. De pandgever behoudt het bezit, maar de pandhouder heeft een volgrecht.
* **Voorrecht:** Een wettelijk bepaald recht van voorrang op bepaalde goederen. Een voorbeeld is het voorrecht bij handelshuur.
#### 1.8.3 Persoonlijke zekerheden
Een persoonlijke zekerheid geeft een schuldeiser de bevoegdheid om betaling te vorderen van een derde wanneer de hoofdschuldenaar in gebreke blijft.
* **Borgtocht:** Een persoonlijke zekerheid die bijkomend en eenzijdig is. De schuldeiser kan zowel de borg als de hoofdschuldenaar aanspreken. De borg kan de hoofdschuldenaar in vrijwaring roepen en verhaal halen. Er kan sprake zijn van wettelijke of gerechtelijke borgtocht, waarbij de rechter iemand tot borgstelling verplicht.
---
# Zelfstandige zakelijke rechten
Het volgende is een gedetailleerde samenvatting van zelfstandige zakelijke rechten, bedoeld als studiegids voor examens.
## 2. Zelfstandige zakelijke rechten
Zelfstandige zakelijke rechten zijn rechten die op zichzelf kunnen bestaan en directe zeggenschap geven over een goed, in tegenstelling tot zakelijke zekerheidsrechten die afhankelijk zijn van een vorderingsrecht.
### 2.1 Overzicht van zakelijke rechten
Zakelijke rechten kunnen worden onderverdeeld in:
* **Zelfstandige zakelijke rechten**: rechten die zelfstandig bestaan (bv. eigendom, vruchtgebruik, erfdienstbaarheden, opstalrecht, erfpacht).
* **Zakelijke zekerheidsrechten**: rechten die bestaan ter zekerheid van een vorderingsrecht (bv. hypotheek, pand, voorrecht).
### 2.2 Zelfstandige zakelijke rechten
#### 2.2.1 Eigendom
Eigendom is het meest omvattende recht dat men op een zaak kan hebben. Het geeft de eigenaar de volheid van bevoegdheden, met uitzondering van wettelijke beperkingen of beperkingen opgelegd door rechten van derden.
##### 2.2.1.1 Omvang van het eigendomsrecht
Het eigendomsrecht omvat drie bevoegdheden:
* **Genotsrecht**: Het recht om de materiële en financiële opbrengsten van de zaak te ontvangen (bv. fruit van een boom, huurgelden, interesten).
* **Beheersrecht**: Het recht om de zaak te gebruiken, te exploiteren, te verhuren of uit te lenen.
* **Beschikkingsrecht**: Het recht om materieel (bv. vernietigen, verbruiken) of juridisch (bv. verkopen, schenken, hypothekeren) over de zaak te beschikken.
##### 2.2.1.2 Beperkingen van het eigendomsrecht
Beperkingen op het eigendomsrecht kunnen zowel privaatrechtelijk als publiekrechtelijk zijn:
* **Privaatrechtelijke beperkingen**: Aantasting van de rechten van anderen, zoals burenhinder of rechtsmisbruik, gebaseerd op de evenwichtsleer.
* **Publiekrechtelijke beperkingen**: Directe beperkingen op het eigendomsrecht zelf (bv. onteigening, opeising) of op de uitoefening ervan (bv. stedenbouwwetgeving, vergunningen).
##### 2.2.1.3 Eigendomsverwerving
Eigendom kan op verschillende manieren worden verkregen:
* **Toe-eigening**: Van goederen zonder eigenaar.
* **Verloren voorwerpen**: Gevonden in de openbare ruimte of privé-eigendom.
* **Niet opgehaalde voorwerpen**: Na een kennisgevingstermijn van één jaar, kan gedwongen verkoop volgen.
* **Recht van natrekking**: Alles wat een zaak voortbrengt of er onlosmakelijk mee verbonden wordt.
* **Bezit (verkrijgende verjaring)**: Feitelijke macht over een zaak met de bedoeling deze voor zichzelf uit te oefenen. Voor de verkrijgende verjaring is een "deugdelijk bezit" vereist (voortdurend, vreedzaam, openbaar, ondubbelzinnig). De verjaringstermijn bedraagt 30 jaar bij ter kwader trouw bezit en 10 of 20 jaar bij te goeder trouw bezit.
* **"Bezits geldt als titel" (roerende goederen)**: Bij te goeder trouw bezit van een roerend goed, geldt het bezit als titel, tenzij de ware eigenaar het goed binnen drie jaar na diefstal of verlies terugvordert.
##### 2.2.1.4 Mede-eigendom
Mede-eigendom ontstaat wanneer meerdere personen het recht op eenzelfde goed delen, wat leidt tot onverdeeldheid over het goed. Niemand kan gedwongen worden om in onverdeeldheid te blijven, tenzij bij gedwongen mede-eigendom.
* **Verschil met volume-eigendom**: Bij volume-eigendom behoren verschillende delen van een gebouw toe aan verschillende eigenaars zonder gemeenschappelijke delen.
* **Soorten mede-eigendom**:
* **Vrijwillige mede-eigendom**: Ontstaat bij overeenkomst, voor maximaal vijf jaar (hernieuwbaar). Er geldt een vermoeden van gelijke aandelen.
* **Toevallige mede-eigendom**: Ontstaat door externe omstandigheden, zoals een erfenis.
* **Gedwongen mede-eigendom**:
* **Mede-eigendom in gebouwen (appartementen)**: De gemeenschappelijke delen zijn in mede-eigendom. De wet stelt hier dwingende regels voor, waaronder een basisakte, reglement van mede-eigendom en een syndicus. Men kan niet uit onverdeeldheid treden met betrekking tot de gemeenschappelijke delen.
* **Gemene afsluiting (muur, haag)**: Er is een vermoeden van "mandeligheid". Men kan niet uit onverdeeldheid treden.
#### 2.2.2 Vruchtgebruik
Vruchtgebruik is het tijdelijk recht op gebruik en genot van andermans goed, met de verplichting de zaak in stand te houden en in natura terug te geven.
* **Kenmerken**: Zelfstandig zakelijk recht, tijdelijk recht, en kan persoonsgebonden zijn (recht van bewoning).
* **Ontstaan**: Door de wet (bv. erfenis) of door wil van de mens (bv. overeenkomst, gesplitste aankoop).
* **Verplichtingen van de vruchtgebruiker**:
* Opstellen van een inventaris en borgstelling.
* De zaak in stand houden en gebruiken en beheren als een voorzichtig en redelijk persoon.
* Belangrijke structurele herstellingen zijn voor de naakte eigenaar.
* De zaak in natura teruggeven, rekening houdend met normale slijtage.
* **Einde**: Overlijden van de vruchtgebruiker (niet de naakte eigenaar), verstrijken van de overeengekomen termijn.
#### 2.2.3 Erfdienstbaarheden
Een erfdienstbaarheid is een last op een onroerend goed (lijdend erf) ten gunste van een ander onroerend goed (heersend erf).
* **Kenmerken**: Bijkomstig, onroerend, eeuwigdurend, zakelijk recht.
* **Voorbeelden**: Recht van doorgang, dakdrop, bouwbeperking.
* **Ontstaan**: Door rechtshandeling, wettelijke bepaling, verjaring, of bestemming van de eigenaar.
* **Einde**: Verlies van nut, vermenging van de eigenaar van het heersend en lijdend erf, of verjaring.
#### 2.2.4 Opstalrecht
Het opstalrecht is een zakelijk gebruiksrecht om gebouwen, werken of beplantingen te hebben op, boven of onder andermans grond.
* **Kenmerk**: Het is een uitzondering op het recht van natrekking.
* **Bevoegdheden**: De opstalhouder kan beschikken over zijn recht. Het kan betrekking hebben op opstallen (bovengronds) of onderstallen (ondergronds).
* **Ontstaan**: Door overeenkomst (max. 99 jaar), testament, of na 30 jaar verjaring.
* **Einde**: Na verloop van de afgesproken tijd, vermenging, of verjaring. Na einde komen de opstallen toe aan de grondeigenaar, conform het recht van natrekking.
#### 2.2.5 Erfpacht
Erfpacht is een zakelijk recht dat een persoon de bevoegdheid geeft om het volle genot te hebben van een onroerende zaak die aan een ander toebehoort, met de verplichting tot betaling van een canon (periodieke vergoeding).
* **Kenmerken**: Geeft het recht op het gebruik en genot van een onroerend goed, vergelijkbaar met eigendom, maar tijdelijk.
* **Bevoegdheden**: De erfpachter kan het goed gebruiken, exploiteren en erover beschikken, binnen de grenzen van de overeenkomst en de wet.
* **Verplichtingen**: Betaling van de canon en het in stand houden van het goed.
* **Ontstaan**: Meestal bij overeenkomst.
* **Einde**: Vergelijkbaar met andere zakelijke rechten, zoals verstrijken van de termijn of vermenging.
### 2.3 Intellectuele rechten
Intellectuele rechten beschermen creaties van de geest, los van hun materiële realisatie. Ze beschermen de titularis tegen namaak en commercialisatie, en zijn overdraagbaar.
#### 2.3.1 Auteursrecht
Beschermt letterkundige, artistieke en wetenschappelijke werken door loutere creatie. Het geeft de auteur exclusieve rechten op kopiëren, publiceren en uitvoeren. Het is een tijdelijk recht dat eindigt 70 jaar na het overlijden van de auteur.
#### 2.3.2 Octrooi (patent)
Beschermt technologische uitvindingen die nieuw, inventief en industrieel toepasbaar zijn. Het geeft een exclusief recht van exploitatie voor een tijdelijke termijn van 20 jaar, niet hernieuwbaar.
#### 2.3.3 Merkenrecht
Beschermt namen, logo's, vormen, slogans, kleuren die een onderneming onderscheiden. Bescherming wordt verkregen door een depot, met een exclusiviteit voor een termijn van 10 jaar, hernieuwbaar.
#### 2.3.4 Recht op tekeningen en modellen
Beschermt de esthetische vormgeving van een product. Voorwaarde is een eigen esthetisch karakter. Bescherming wordt verkregen door een depot, met een exclusiviteit voor een termijn van 5 jaar, hernieuwbaar tot maximaal 25 jaar.
#### 2.3.5 Kwekersrecht
Beschermt nieuwe plantenrassen die homogeen, bestendig en onderscheidbaar zijn. Het geeft een exclusief exploitatierecht voor het kweken en verkopen van planten en zaad. De termijn bedraagt 25 of 30 jaar.
### 2.4 Zekerheden
Zekerheden zijn juridische mogelijkheden die een schuldeiser beschermen tegen de insolventie van zijn schuldenaar. Ze doorbreken het principe van gelijkheid van schuldeisers en bieden voorrang bij betaling.
#### 2.4.1 Zakelijke zekerheden
Zakelijke zekerheidsrechten zijn onzelfstandige rechten die bestaan ter zekerheid van een vorderingsrecht.
* **Hypotheek**: Een zakelijk zekerheidsrecht op een onroerend goed, gevestigd bij wet, testament of overeenkomst. Het biedt zekerheid voor bestaande of toekomstige schuldvorderingen. Publiciteit gebeurt via inschrijving in het hypotheekkantoor, en de rangorde wordt bepaald door de datum van inschrijving.
* **Pand**: Een zakelijk zekerheidsrecht op een roerend goed, gevestigd bij overeenkomst. De pandgever behoudt het bezit, maar tegenwerpelijkheid aan derden gebeurt via inschrijving in het elektronisch pandregister.
* **Voorrecht**: Een door de wet toegekende voorrang bij de verhaal op het vermogen van de schuldenaar.
#### 2.4.2 Persoonlijke zekerheden
Een persoonlijke zekerheid geeft een schuldeiser het recht om betaling te vorderen van een derde wanneer de hoofdschuldenaar in gebreke blijft.
* **Borgtocht**: Een persoonlijke zekerheid waarbij een derde (borg) zich verbindt tot betaling van de schuld indien de hoofdschuldenaar in gebreke blijft. De schuldeiser kan zowel de borg als de hoofdschuldenaar aanspreken. De borg kan de hoofdschuldenaar in vrijwaring roepen. Borgtochten kunnen wettelijk of gerechtelijk worden opgelegd.
---
# Intellectuele rechten
Intellectuele rechten beschermen creaties van de geest en omvatten diverse vormen van exclusieve rechten op immateriële goederen.
### 3.1 Kenmerken van intellectuele rechten
Intellectuele rechten zijn ontworpen om de titularis te beschermen tegen namaak, het ongeoorloofd overnemen van creaties en ongeoorloofde commercialisatie. Deze rechten zijn overdraagbaar en kunnen worden verkocht, geërfd of in licentie worden gegeven.
### 3.2 Soorten intellectuele rechten
De belangrijkste vormen van intellectuele rechten die worden behandeld, zijn:
* Auteursrecht
* Octrooi
* Merkenrecht
* Recht op tekeningen en modellen
* Kwekersrecht
### 3.3 Auteursrecht
#### 3.3.1 Begrip en bescherming
Het auteursrecht beschermt werken uit de letterkunde, kunst en wetenschap. De bescherming ontstaat door de loutere creatie van het werk, zonder dat daarvoor enige formaliteit vereist is.
#### 3.3.2 Rechten van de auteur
De auteur geniet een exclusief recht om zijn werk te kopiëren, publiceren en uit te voeren, of om hierin toestemming te verlenen. De auteur kan zich ook verzetten tegen wijzigingen van zijn werk.
#### 3.3.3 Beperkingen voor anderen
Voor derden geldt een verbod om het werk van de auteur te exploiteren zonder diens toestemming. Dit geldt ook voor mondelinge weergaven of vertalingen, tenzij er sprake is van een citaat.
#### 3.3.4 Tijdsduur
Het auteursrecht is een tijdelijk recht. De bescherming eindigt 70 jaar na het overlijden van de auteur.
### 3.4 Octrooi (patent)
#### 3.4.1 Begrip en voorwaarden
Een octrooi beschermt technologische uitvindingen. Om voor octrooibescherming in aanmerking te komen, moet een uitvinding aan de volgende voorwaarden voldoen:
* Nieuw
* Inventief
* Industrieel toepasbaar
* Geoorloofd
#### 3.4.2 Bescherming en tijdsduur
De bescherming door een octrooi wordt verkregen na een aanvraagprocedure. Het verleent de houder het exclusieve recht van exploitatie. De tijdsduur van een octrooi bedraagt 20 jaar en is niet hernieuwbaar. Er bestaat ook een Europees "Unitair Octrooi".
> **Voorbeeld:** De uitvinding van de pil werd door de uitvinder, dokter Ferdinand Peeters, om religieuze redenen niet gepatenteerd, hoewel dit technisch mogelijk was.
### 3.5 Merkenrecht
#### 3.5.1 Begrip en beschermde tekens
Het merkenrecht beschermt diverse tekens die dienen om goederen of diensten van een onderneming te onderscheiden van die van andere. Dit kan een naam, logo, vorm, slogan of kleur zijn.
#### 3.5.2 Voorwaarden
Een teken kan enkel als merk worden beschermd indien het nieuw is. Natuurlijke vormen of gangbare namen komen niet in aanmerking.
#### 3.5.3 Bescherming en tijdsduur
Bescherming wordt verkregen door een depot van het merk. Het merk verleent exclusiviteit aan de houder. De beschermingstermijn bedraagt 10 jaar en is steeds hernieuwbaar.
### 3.6 Recht op tekeningen en modellen
#### 3.6.1 Begrip en voorwaarden
Dit recht beschermt het uiterlijk kenmerk van een product, zoals de kleur, vorm of het materiaal. Het is cruciaal dat de tekening of het model een eigen esthetisch karakter heeft. Een vorm die enkel noodzakelijk is voor een technisch effect, valt hier niet onder.
#### 3.6.2 Bescherming en tijdsduur
Bescherming wordt verkregen na een depot. Het recht op tekeningen en modellen biedt exclusiviteit voor een periode van 5 jaar, welke kan worden verlengd tot een maximum van 25 jaar.
### 3.7 Kwekersrecht
#### 3.7.1 Begrip en voorwaarden
Het kwekersrecht beschermt nieuwe plantenrassen. Om in aanmerking te komen, moet een ras nieuw, homogeen, bestendig en onderscheidbaar zijn.
#### 3.7.2 Bescherming en tijdsduur
De bescherming wordt verkregen na een aanvraag en verleent een exclusief exploitatierecht. Dit omvat het kweken en verkopen van de planten, het verhandelen van zaad, of het verlenen van licenties aan derden. De beschermingstermijn bedraagt 25 jaar, of 30 jaar voor bepaalde soorten.
---
# Zekerheden
Dit documentgedeelte behandelt de juridische concepten van zekerheden, die zowel zakelijke als persoonlijke vormen aannemen en dienen ter bescherming van schuldeisers bij mogelijke insolventie van de schuldenaar.
## 3. Goederen en zekerheden
### 3.1. Indeling van de goederen
Goederen zijn alles wat vatbaar is voor toe-eigening en vormt de basis van een "vermogen". Het Burgerlijk Wetboek classificeert goederen op verschillende manieren:
* **Lichamelijke en onlichamelijke goederen:** Lichamelijke goederen zijn tastbaar, terwijl onlichamelijke goederen rechten of aanspraken betreffen.
* **Onroerende en roerende goederen:** Onroerende goederen zijn die welke vast aan de grond verbonden zijn (natuurlijk of kunstmatig), terwijl roerende goederen verplaatsbaar zijn.
* **Publieke en private goederen:** Publieke goederen zijn bestemd voor gemeenschappelijk gebruik, private goederen behoren toe aan particulieren.
* **Gebruiksgoederen en verbruiksgoederen:** Gebruiksgoederen kunnen herhaaldelijk gebruikt worden zonder teniet te gaan, verbruiksgoederen gaan teniet bij eerste gebruik.
* **Vervangbare en niet-vervangbare goederen:** Vervangbare goederen zijn onderling verwisselbaar, wat afhangt van de partijbedoeling.
* **Zakelijke rechten en vorderingsrechten:** Zakelijke rechten geven een directe heerschappij over een goed, vorderingsrechten geven recht op een prestatie van een persoon.
### 3.2. Zelfstandige zakelijke rechten
Zakelijke rechten kunnen worden onderverdeeld in zelfstandige zakelijke rechten en zakelijke zekerheidsrechten. Zelfstandige zakelijke rechten kunnen op zichzelf bestaan, terwijl zakelijke zekerheidsrechten afhankelijk zijn van een vorderingsrecht.
#### 3.2.1. Eigendom
Het eigendomsrecht omvat de bevoegdheden om een goed te gebruiken, ervan te genieten en erover te beschikken.
* **Omvang van het eigendomsrecht:** De eigenaar heeft volheid van bevoegdheden, onderhevig aan wettelijke of derde-rechtenbeperkingen.
* **Bevoegdheden:** Genot (passieve materiële en financiële opbrengsten), beheer (gebruik, exploitatie), en beschikking (materieel en juridisch).
* **Beperkingen:** Privaatrechtelijke beperkingen (burenrecht, rechtsmisbruik) en publiekrechtelijke beperkingen (onteigening, stedenbouwwetgeving).
* **Eigendomsverwerving:** Dit kan plaatsvinden via toe-eigening, vondst van verloren voorwerpen, niet-opgehaalde voorwerpen, het recht van natrekking, en bezit.
* **Bezit:** Feitelijke macht over een zaak met de intentie om deze voor zichzelf uit te oefenen. Het onderscheidt zich van detentie.
* **Bezit te goeder trouw vs. te kwader trouw:** Er geldt een vermoeden van goede trouw.
* **Rechtsgevolgen van bezit van onroerende goederen:** Verkrijgende verjaring na een bepaalde termijn, mits het bezit "deugdelijk" is (voortdurend, vreedzaam, openbaar, ondubbelzinnig). Verjaringstermijnen variëren naargelang de goede of kwade trouw (30 jaar voor kwade trouw, 10/20 jaar voor goede trouw).
* **Rechtsgevolgen van bezit van roerende goederen:** "Bezit geldt als titel" te goeder trouw, wat eigendomsverwerving impliceert, tenzij de ware eigenaar het goed terugvordert binnen drie jaar na diefstal of verlies zonder prijs.
* **Mede-eigendom:** Dit gaat gepaard met de onverdeeldheid van het goed. Niemand kan gedwongen worden om in onverdeeldheid te blijven. Er zijn verschillende soorten mede-eigendom:
* **Vrijwillige mede-eigendom:** Ontstaat door overeenkomst, met een maximale duur van vijf jaar. Aandelen worden vermoed gelijk te zijn.
* **Toevallige mede-eigendom:** Ontstaat door externe omstandigheden, zoals een erfenis.
* **Gedwongen mede-eigendom:**
* **Mede-eigendom in gebouwen:** Gemeenschappelijke delen zijn in mede-eigendom en niet afzonderlijk vervreemdbaar. Uit onverdeeldheid treden is niet mogelijk.
* **Gemene afsluiting:** Muren, heggen, etc., worden vermoed "mandelig" te zijn. Uit onverdeeldheid treden is niet mogelijk.
#### 3.2.2. Vruchtgebruik
Vruchtgebruik is het tijdelijk recht op gebruik en genot van andermans goed, met de verplichting de zaak in stand te houden en in natura terug te geven.
* **Omschrijving:** Het splitst het eigendomsrecht, waarbij de vruchtgebruiker genot en gebruik heeft en de naakte eigenaar beschikkingsbevoegdheid. Het is een zelfstandig, tijdelijk en persoonsgebonden zakelijk recht.
* **Ontstaan:** Door de wet, de wil van de mens (overeenkomst) of gesplitste aankoop.
* **Verplichtingen van de vruchtgebruiker:** Inventaris opmaken, borg stellen, de zaak in stand houden (normaal onderhoud, geen grote herstellingen), en de zaak in natura teruggeven.
* **Einde:** De dood van de vruchtgebruiker, het verstrijken van de termijn of vermenging van hoedanigheden.
#### 3.2.3. Erfdienstbaarheden
Een erfdienstbaarheid is een last op een onroerend goed (lijdend erf) ten behoeve van een ander onroerend goed (heersend erf).
* **Omschrijving:** Het betreft een last die de eigenaar, vruchtgebruiker of bewoner moet dulden, zoals een recht van doorgang of dakdrop. Kenmerken zijn dat het bijkomstig, onroerend, eeuwigdurend en een zakelijk recht is.
* **Ontstaan:** Door rechtshandeling, wettelijke bepaling, verjaring of bestemming van de eigenaar.
* **Einde:** Verlies van nut, vermenging van eigenaar of verjaring.
#### 3.2.4. Opstalrecht
Het opstalrecht is een zakelijk gebruiksrecht om gebouwen, werken of beplantingen te hebben op, boven of onder andermans grond.
* **Kenmerken:** Het is een uitzondering op het recht van natrekking.
* **Bevoegdheid:** De opstalhouder kan over zijn recht beschikken.
* **Duur:** Maximaal negenennegentig jaar bij overeenkomst of testament, of na dertig jaar verjaring.
* **Einde:** Na verloop van de afgesproken tijd, vermenging of verjaring. De opstallen komen toe aan de grondeigenaar.
### 3.3. Intellectuele rechten
Intellectuele rechten beschermen creaties van de geest, los van hun materiële realisatie.
* **Kenmerken:** Beschermen de titularis tegen namaak en commercialisatie, en zijn overdraagbaar.
* **Soorten:** Auteursrecht, octrooi (patent), merkenrecht, recht op tekeningen en modellen, en kwekersrecht.
#### 3.3.1. Auteursrecht
Beschermt literatuur, kunst en wetenschap door de loutere creatie. Het geeft de auteur exclusieve rechten op kopiëren, publiceren, etc. Het recht is tijdelijk en eindigt zeventig jaar na het overlijden van de auteur.
#### 3.3.2. Octrooi (= patent)
Beschermt technologische uitvindingen die nieuw, inventief en industrieel toepasbaar zijn. Het geeft een exclusief exploitatierecht voor een termijn van twintig jaar, niet hernieuwbaar.
#### 3.3.3. Merkenrecht
Beschermt namen, logo's, vormen, slogans en kleuren. Bescherming ontstaat door registratie (depot) en geldt voor een hernieuwbare termijn van tien jaar.
#### 3.3.4. Tekeningen en modellen
Beschermt ontwerpen met een eigen esthetisch karakter. Bescherming ontstaat door depot en geldt voor een termijn van vijf jaar, hernieuwbaar tot maximaal vijfentwintig jaar.
#### 3.3.5. Kwekersrecht
Beschermt nieuwe plantenrassen. Bescherming ontstaat door aanvraag en geeft een exclusief exploitatierecht voor een termijn van vijfentwintig tot dertig jaar.
### 3.4. Zekerheden
Zekerheden zijn juridische middelen waarmee een schuldeiser zich kan beschermen tegen insolventie van de schuldenaar. Het principe is dat de schuldenaar met zijn gehele vermogen instaat voor zijn schulden. Bij samenloop van schuldeisers geldt het principe van gelijkheid, tenzij er wettelijke redenen van voorrang zijn.
#### 3.4.1. Zakelijke zekerheden
Zakelijke zekerheden zijn onzelfstandige rechten die een schuldeiser voorrang geven op een specifiek goed van de schuldenaar.
* **Hypotheek:** Een zakelijk zekerheidsrecht op een onroerend goed, gevestigd bij wet, testament of overeenkomst.
* **Voorwerp:** Onroerende goederen, onroerende zakelijke rechten, schepen.
* **Ontstaan:** Contractueel (bij overeenkomst), wettelijk (bv. voogd t.v.v. minderjarige) of testamentair.
* **Rechten en plichten van de hypothecaire schuldenaar:** Behoud van gebruik, genot en beschikking, maar met de plicht de waarde niet te verminderen en een verplichte brandverzekering.
* **Publiciteit:** Inschrijving in het hypotheekkantoor, met een geldigheidsduur van 30 jaar. De rangorde wordt bepaald door de datum van inschrijving.
* **Einde:** Nietigheid, ontbinding, aflossing van de schuld met doorhaling, of hypothecaire zuivering.
* **Pand:** Een zakelijk zekerheidsrecht op roerende goederen, gevestigd bij overeenkomst.
* **Omschrijving:** Tot zekerheid van bestaande of toekomstige schuldvorderingen. De pandgever behoudt het bezit, maar de pandhouder heeft een volgrecht na inschrijving in het elektronisch pandregister.
* **Voorrecht:** Een door de wet toegekende reden van voorrang, bijvoorbeeld bij handelshuur.
#### 3.4.2. Persoonlijke zekerheden
Persoonlijke zekerheden geven een schuldeiser het recht om betaling te vorderen van een derde (de borg) wanneer de hoofdschuldenaar in gebreke blijft.
* **Borgtocht:**
* **Omschrijving:** Een persoonlijke, bijkomende, eenzijdige en kosteloze zekerheid.
* **Gevolgen:** De schuldeiser kan zowel de borg als de hoofdschuldenaar aanspreken. De hoofdschuldenaar moet de borg vrijwaren.
* **Wettelijke en gerechtelijke borgtocht:** De wet legt de borgstelling op of een rechter verplicht deze.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Vermogen | Het geheel van goederen en verbintenissen van een persoon, dat vatbaar is voor toe-eigening en dient om een financiële basis op te bouwen. |
| Zakelijk recht | Een recht dat rechtstreeks op een goed betrekking heeft, waardoor de titularis bepaalde bevoegdheden over dat goed kan uitoefenen. |
| Vorderingsrecht | Een recht waarbij een persoon (de schuldeiser) van een andere persoon (de schuldenaar) een bepaalde prestatie kan eisen. |
| Lichamelijke goederen | Goederen die door de zintuigen waargenomen kunnen worden, zoals een tafel of een pen. |
| Onlichamelijke goederen | Goederen die niet door de zintuigen waargenomen kunnen worden, zoals een octrooirecht of een auteursrecht. |
| Roerende goederen | Goederen die verplaatsbaar zijn, zoals een auto of een boek. |
| Onroerende goederen | Goederen die niet verplaatsbaar zijn, zoals een gebouw of een stuk grond. |
| Gebruiksgoederen | Goederen die herhaaldelijk gebruikt kunnen worden zonder dat ze tenietgaan, zoals een stoel. |
| Verbruiksgoederen | Goederen die door het eerste gebruik tenietgaan of hun aard veranderen, zoals voedsel of brandstof. |
| Zelfstandige zakelijke rechten | Zakelijke rechten die op zichzelf kunnen bestaan, zonder directe band met een ander recht. Voorbeelden zijn eigendom en vruchtgebruik. |
| Zakelijke zekerheidsrechten | Onzelfstandige zakelijke rechten die bestaan ter zekerheid van een vorderingsrecht, zoals hypotheek en pand. |
| Eigendom | Het meest omvattende zakelijke recht, dat de eigenaar het recht geeft op het gebruik, genot en de beschikking over zijn goed, behoudens wettelijke beperkingen. |
| Vruchtgebruik | Het tijdelijke recht om gebruik te maken van andermans goed en de vruchten ervan te genieten, met de verplichting de zaak in stand te houden en in natura terug te geven. |
| Erfdienstbaarheid | Een last op een onroerend goed ten behoeve van een ander onroerend goed, zoals een recht van doorgang. |
| Opstalrecht | Een zakelijk gebruiksrecht om gebouwen, werken of beplantingen te hebben op, boven of onder andermans grond, wat een uitzondering is op het recht van natrekking. |
| Erfpacht | Een zakelijk recht om andermans onroerend goed te gebruiken en te genieten, met de verplichting tot betaling van een canon. |
| Intellectuele rechten | Rechten die betrekking hebben op intellectuele creaties, ideeën en scheppingen van de geest, zoals auteursrecht en octrooi. |
| Auteursrecht | Het exclusieve recht van een maker op zijn letterkundige, kunstzinnige of wetenschappelijke werken, dat ontstaat door de loutere creatie. |
| Octrooi (patent) | Een exclusief recht verleend voor een technologische uitvinding die nieuw, inventief en industrieel toepasbaar is. |
| Merkenrecht | Het recht om een teken, naam, logo of slogan te gebruiken om producten of diensten te onderscheiden van die van anderen. |
| Pand | Een zakelijk zekerheidsrecht op roerende goederen, gevestigd bij overeenkomst tot zekerheid van een schuldvordering. |
| Hypotheek | Een zakelijk zekerheidsrecht op onroerende goederen, gevestigd bij wet, testament of overeenkomst tot zekerheid van een schuldvordering. |
| Borgtocht | Een persoonlijke zekerheid waarbij een derde zich verbindt om een schuld te betalen als de hoofdschuldenaar in gebreke blijft. |
Cover
Inleiding tot het recht (deel V - Burgerlijk recht - tweede examen)3.goederen en zekerheden.pptx
Summary
# Indeling van goederen
Dit hoofdstuk behandelt de verschillende manieren waarop goederen binnen het burgerlijk recht kunnen worden ingedeeld en introduceert de concepten van zakelijke rechten, intellectuele rechten en zekerheden.
## 1. Indeling van de goederen
Goederen zijn alle zaken en vermogensrechten die vatbaar zijn voor toe-eigening. Het indelen van goederen helpt bij het voorkomen van conflicten en biedt inzicht in de juridische behandeling ervan. Het nieuwe Burgerlijk Wetboek houdt hierbij meer rekening met de maatschappelijke impact van het gebruik van rechten op goederen.
### 1.1. Lichamelijke en onlichamelijke goederen
* **Lichamelijke goederen:** Dit zijn tastbare goederen die je kunt aanraken. Voorbeelden zijn een stoel, een boek, of een auto.
* **Onlichamelijke goederen:** Dit zijn goederen die je niet kunt vastpakken. Hieronder vallen bijvoorbeeld elektriciteit, rechten zoals een nalatenschap (niet de goederen zelf) en aandelen.
### 1.2. Onroerende en roerende goederen
* **Onroerende goederen:** Deze goederen zijn niet verplaatsbaar.
* **Uit hun aard:** De grond zelf.
* **Door bestemming:** Roerende goederen die duurzaam verbonden zijn met een onroerend goed, zoals machines in een fabriek die essentieel zijn voor de activiteit van de fabriek, of een tractor die bij een boerderij wordt verkocht.
* **Door incorporatie:** Roerende goederen die zo vast met een onroerend goed zijn verbonden dat ze onroerend worden, zoals kabels die in een gebouw worden ingemetseld, dakpannen, of een aan de muur hangend bord.
* **Door het voorwerp waarop ze betrekking hebben:** Bijvoorbeeld een recht van vruchtgebruik op een huis, wat zelf ook als onroerend wordt beschouwd.
* **Roerende goederen:** Deze goederen zijn verplaatsbaar. Hierop kan doorgaans geen hypothecaire lening worden gevestigd. Voorbeelden zijn een fiets, een boormachine, of geld.
### 1.3. Publieke en private goederen en "gemene voorwerpen"
* **Publieke goederen:** Behoren tot het publieke domein en zijn meestal niet vatbaar voor beslag, zoals wegen, parken, en straatverlichting.
* **Private goederen:** Goederen die toebehoren aan particulieren of privaatrechtelijke entiteiten. Dit zijn de goederen die privé kunnen worden bezeten, zoals een pennenzak, juwelen, of een laptop.
* **Gemene voorwerpen:** Dit zijn zaken die aan niemand toebehoren maar waar wel gebruik van gemaakt kan worden, zoals de lucht of het zeewater. Deze zijn niet vatbaar voor toe-eigening.
### 1.4. Gebruiksgoederen en verbruiksgoederen
* **Gebruiksgoederen:** Goederen die bij het eerste gebruik niet tenietgaan en die herhaaldelijk kunnen worden gebruikt, zoals geld, een auto, of een boek.
* **Verbruiksgoederen:** Goederen die door het eerste gebruik tenietgaan of worden verbruikt, zoals een appel, benzine, drank, of lucifers.
### 1.5. Vervangbare en niet-vervangbare goederen
* **Vervangbare goederen:** Goederen die door soortgelijke goederen kunnen worden vervangen omdat ze onderling verwisselbaar zijn. De identiteit van het goed is minder belangrijk dan de soort en hoeveelheid. Geld en standaardproducten zijn hier voorbeelden van.
* **Niet-vervangbare goederen:** Goederen die geïndividualiseerd zijn en niet zomaar door een ander goed kunnen worden vervangen, zoals een specifiek kunstwerk of een uniek antiek meubelstuk. De bedoeling van partijen is hierbij cruciaal.
### 1.6. Zakelijke rechten en vorderingsrechten
* **Zakelijke rechten:** Deze rechten geven een recht op een bepaald goed (zaak of vermogensrecht). Ze zijn door de wet limitatief bepaald en hebben een volgrecht (ze volgen het goed, niet de persoon). Voorbeelden zijn eigendom, vruchtgebruik, erfdienstbaarheid, opstalrecht en erfpacht.
* **Vorderingsrechten:** Deze rechten geven een recht op een prestatie van een persoon. Ze zijn niet door de wet gelimiteerd en creëren een persoonlijke band tussen schuldeiser en schuldenaar.
## 2. Zelfstandige zakelijke rechten
Zelfstandige zakelijke rechten kunnen op zichzelf bestaan en zijn autonoom. Ze worden onderscheiden van zakelijke zekerheidsrechten, die afhankelijk zijn van een hoofdverbintenis.
### 2.1. Eigendom
Eigendom is het meest omvattende recht op een goed. De eigenaar heeft de volheid van bevoegdheden, met inachtneming van wettelijke beperkingen en de rechten van derden.
#### 2.1.1. Omvang van het eigendomsrecht
Het eigendomsrecht omvat drie bevoegdheden:
* **Gebruiksrecht:** De bevoegdheid om het goed te gebruiken en te exploiteren (actief).
* **Genotsrecht:** De bevoegdheid om de vruchten en opbrengsten van het goed te genieten, zowel materieel (bv. fruit) als financieel (bv. huurgelden) (passief).
* **Beschikkingsrecht:** De bevoegdheid om materieel (bv. vernietiging, verbruik) of juridisch (bv. verkoop, schenking, hypotheek) over het goed te beschikken.
#### 2.1.2. Beperkingen van het eigendomsrecht
* **Privaatrechtelijke beperkingen:** Deze ontstaan uit de rechten van anderen, zoals burenhinder of rechtsmisbruik. De evenwichtsleer speelt hierbij een rol.
* **Publiekrechtelijke beperkingen:** Deze worden opgelegd door de overheid, zoals onteigening (met vergoeding en in het algemeen belang) of beperkingen op de uitoefening van eigendomsrechten via stedenbouwwetgeving of vergunningen.
#### 2.1.3. Eigendomsverwerving
Eigendom kan op verschillende manieren worden verkregen, waaronder:
* **Toe-eigening:** Van zaken die geen eigenaar hebben (res nullius).
* **Verloren voorwerpen:** Onder bepaalde voorwaarden.
* **Niet opgehaalde voorwerpen:** Na een specifieke procedure.
* **Recht van natrekking:** Alles wat een zaak voortbrengt, wordt eigendom van de eigenaar van die zaak. Alles wat als bijzaak met een zaak wordt verenigd, wordt ook deel van de hoofdzaak.
* **Bezit:** Bezit wordt, onder bepaalde voorwaarden, vermoed eigendom te zijn.
* **Verkrijgende verjaring:** Na een bepaalde periode van deugdelijk bezit (voortdurend, vreedzaam, openbaar, ondubbelzinnig) kan men eigenaar worden. De termijn is 30 jaar voor bezit te kwader trouw en 10 of 20 jaar voor bezit te goeder trouw. Schorsing en stuiting van de verjaringstermijn zijn mogelijk.
* **Bezit geldt als titel (roerende goederen):** Voor roerende goederen die te goeder trouw zijn verkregen, geldt het bezit als titel. De ware eigenaar kan het goed echter terugvorderen binnen drie jaar na diefstal of verlies, tenzij de verkrijger te goeder trouw zonder prijs heeft verkregen.
#### 2.1.4. Mede-eigendom
Mede-eigendom ontstaat wanneer meerdere personen samen eigenaar zijn van één goed. Dit gaat gepaard met een onverdeeldheid van het goed.
* **Principe:** Niemand kan gedwongen worden om in onverdeeldheid te blijven. Men kan vorderen om uit de onverdeeldheid te treden.
* **Soorten mede-eigendom:**
* **Vrijwillige mede-eigendom:** Ontstaat bij overeenkomst, waarbij men ervoor kiest om in onverdeeldheid te treden of te blijven, voor een maximum van vijf jaar (hernieuwbaar). Bij gebreke van specifieke afspraken worden aandelen als gelijk beschouwd.
* **Toevallige mede-eigendom:** Ontstaat door externe omstandigheden, zoals een erfenis.
* **Gedwongen mede-eigendom:** Ontstaat in specifieke situaties waar uitreding niet mogelijk is.
* **Mede-eigendom in gebouwen (appartementsrecht):** De gemeenschappelijke delen (lift, trap, dak, etc.) zijn in gedwongen mede-eigendom. Het aandeel in de gemeenschappelijke delen is onlosmakelijk verbonden met het eigendomsrecht op het privatieve deel (appartement) en kan niet afzonderlijk worden vervreemd. Men kan hieruit niet treden.
* **Gemene afsluiting (muur, haag):** Een muur of haag op de scheidingslijn tussen twee percelen wordt vermoed gemeenschappelijk te zijn (mandelig). Ook hieruit kan men niet treden.
### 2.2. Vruchtgebruik
Vruchtgebruik is het tijdelijk recht op gebruik en genot van andermans goed, met de verplichting de zaak in stand te houden en in natura terug te geven. De volle eigendom wordt gesplitst in blote eigendom en vruchtgebruik.
* **Vruchtgebruiker:** Heeft recht op gebruik en genot.
* **Blote eigenaar (naakte eigenaar):** Heeft het beschikkingsrecht, maar mag het goed niet gebruiken of ervan genieten zolang het vruchtgebruik duurt.
* **Kenmerken:** Zelfstandig zakelijk recht, tijdelijk, kan persoonsgebonden zijn (recht van bewoning).
* **Ontstaan:** Door de wet (bv. erfenis) of door wil van de mens (overeenkomst).
* **Verplichtingen vruchtgebruiker:** Inventaris opmaken, borgstelling, zaak in stand houden, gebruik en beheer als een zorgvuldig persoon, onderhoud en dringende herstellingen uitvoeren. Belangrijke structurele herstellingen vallen ten laste van de blote eigenaar, tenzij anders overeengekomen.
* **Einde:** Dood van de vruchtgebruiker, verstrijken van de termijn (bij overeenkomst).
### 2.3. Erfdienstbaarheid
Een erfdienstbaarheid is een last op een onroerend goed (lijdend erf) tot gebruik en nut van een andermans onroerend goed (heersend erf).
* **Kenmerken:** Bijkomstig, onroerend, in principe eeuwigdurend, zakelijk recht (heeft volgrecht).
* **Ontstaan:** Door rechtshandeling, wettelijke bepaling, verjaring of bestemming van de eigenaar.
* **Einde:** Verlies van nut, vermenging van eigenaar, verjaring.
### 2.4. Opstalrecht
Het opstalrecht is een zakelijk gebruiksrecht dat de opstalhouder toelaat gebouwen, werken of beplantingen te hebben op, boven of onder andermans grond. Dit recht is een uitzondering op het recht van natrekking.
* **Bevoegdheid:** De opstalhouder kan beschikken over zijn recht.
* **Duur:** Maximaal 99 jaar, via overeenkomst of testament, of na 30 jaar verjaring.
* **Einde:** Na verloop van tijd, vermenging, verjaring. De opstallen komen toe aan de grondeigenaar.
## 3. Intellectuele rechten
Intellectuele rechten beschermen creaties van de geest, zoals ideeën, uitvindingen en artistieke werken. Deze rechten zijn overdraagbaar, kunnen worden verkocht, geërfd of in licentie worden gegeven.
### 3.1. Auteursrecht
Beschermt letterkunde, kunst en wetenschap door de loutere creatie. De auteur heeft het exclusieve recht om zijn werk te kopiëren, publiceren of uit te voeren. De bescherming eindigt 70 jaar na het overlijden van de auteur.
### 3.2. Octrooi (patent)
Beschermt technologische uitvindingen die nieuw, inventief en industrieel toepasbaar zijn. De bescherming is tijdelijk (20 jaar, niet hernieuwbaar).
### 3.3. Merkenrecht
Beschermt namen, logo's, vormen, slogans of kleuren die als merk dienen. Vereist depot en biedt exclusiviteit voor een termijn van 10 jaar (hernieuwbaar).
### 3.4. Recht op tekeningen en modellen
Beschermt het esthetisch karakter van een tekening of model. Vereist depot en biedt exclusiviteit voor een termijn van 5 jaar (hernieuwbaar tot maximaal 25 jaar).
### 3.5. Kwekersrecht
Beschermt nieuwe plantenrassen. Vereist aanvraag en biedt een exclusief exploitatierecht voor een termijn van 25 of 30 jaar.
## 4. Zekerheden
Zekerheden bieden een schuldeiser bescherming tegen de mogelijke insolventie van de schuldenaar. Ze doorbreken het principe van gelijkheid van schuldeisers.
### 4.1. Zakelijke zekerheden
Zakelijke zekerheden zijn onzelfstandige rechten die worden gevestigd op een goed (onroerend of roerend) tot zekerheid van een vorderingsrecht.
* **Hypotheek:** Een zakelijk zekerheidsrecht op een onroerend goed. Kan contractueel, wettelijk of testamentair ontstaan. Vereist inschrijving in het hypotheekkantoor voor tegenwerpelijkheid aan derden.
* **Pand:** Een zakelijk zekerheidsrecht op een roerend goed. Wordt gevestigd bij overeenkomst en is tegenwerpelijk na inschrijving in het elektronisch pandregister. De pandgever behoudt het bezit.
* **Voorrecht:** Een wettelijk recht van voorrang dat een schuldeiser geeft op bepaalde goederen van de schuldenaar. Voorbeelden zijn het voorrecht van de fiscus of het voorrecht bij handelshuur.
### 4.2. Persoonlijke zekerheden
Persoonlijke zekerheden geven een schuldeiser het recht om betaling te vorderen van een derde, wanneer de hoofdschuldenaar in gebreke blijft.
* **Borgtocht:** Een persoonlijke zekerheid waarbij een derde (borg) zich ertoe verbindt de schuld van de hoofdschuldenaar te voldoen indien deze laatste in gebreke blijft. De borgstelling is bijkomstig, eenzijdig en kosteloos. De bank kan zowel de hoofdschuldenaar als de borg aanspreken. Het wordt ten sterkste afgeraden om borg te staan voor iemand.
---
# Zelfstandige zakelijke rechten
Hier is de samenvatting over zelfstandige zakelijke rechten, opgesteld volgens de vereisten:
## 2. Zelfstandige zakelijke rechten
Dit deel van het document behandelt de verschillende soorten zelfstandige zakelijke rechten, hun kenmerken en bevoegdheden, met een focus op eigendom, vruchtgebruik, erfdienstbaarheden, opstalrecht en erfpacht.
### 3.2 Zelfstandige zakelijke rechten
Zakelijke rechten worden onderverdeeld in zelfstandige zakelijke rechten en zakelijke zekerheidsrechten. Zelfstandige zakelijke rechten kunnen op zichzelf bestaan, terwijl zakelijke zekerheidsrechten steeds een bijkomend recht zijn bij een vorderingsrecht.
#### 3.2.1 Eigendom
Eigendom is het meest uitgebreide recht en omvat het recht om het voorwerp te gebruiken, hiervan genot te hebben en erover te beschikken, behoudens wettelijke of door derden opgelegde beperkingen.
* **A. Omvang van het eigendomsrecht**
* **Bevoegdheden van de eigenaar:**
* Genotsrecht: het passief ontvangen van materiële en financiële opbrengsten.
* Beheersrecht: het actief gebruiken en exploiteren van het goed.
* Beschikkingsrecht: het materieel (bv. vernietiging) of juridisch (bv. verkoop, schenking) over het goed beschikken.
* **B. Eigendomsverwerving:**
* **Toe-eigening:** het zich toe-eigenen van goederen zonder eigenaar.
* **Verloren voorwerpen:** gevonden voorwerpen in de openbare ruimte of in privé-eigendom.
* **Niet opgehaalde voorwerpen:** goederen die na kennisgeving en een termijn van één jaar kunnen worden verkocht.
* **Recht van natrekking:** alles wat een zaak voortbrengt of als bijzaak ermee verenigd wordt.
* **Bezit:**
* Definitie: feitelijke macht over een zaak met de bedoeling deze voor zichzelf uit te oefenen alsof men de eigenaar is. Bestaat uit een feitelijk en intentioneel bestanddeel.
* Vermoeden: de bezitter wordt vermoed eigenaar te zijn.
* Verkrijgende verjaring: de bezitter wordt na een bepaalde termijn eigenaar indien aan de voorwaarden van "deugdelijk bezit" (voortdurend, vreedzaam, openbaar, ondubbelzinnig) wordt voldaan.
* Te kwader trouw: verjaringstermijn van 30 jaar.
* Te goeder trouw: verjaringstermijn van 10 of 20 jaar.
* Schorsing en stuiting kunnen de verjaringstermijn beïnvloeden.
* Rechtsgevolgen van bezit van roerende goederen: "bezit geldt als titel", met een vermoeden van eigendom te goeder trouw, tenzij de ware eigenaar het goed binnen drie jaar na diefstal of verlies terugvordert zonder prijs.
* **C. Mede-eigendom:**
* **Begrip:** Gepaard met onverdeeldheid van het goed. Niemand kan genoodzaakt worden in onverdeeldheid te blijven, wat een vordering tot uitreding mogelijk maakt.
* **Soorten mede-eigendom:**
* **Vrijwillige mede-eigendom:** ontstaat bij overeenkomst en kan maximaal vijf jaar duren, hernieuwbaar. Er geldt een vermoeden van gelijke aandelen.
* **Toevallige mede-eigendom:** ontstaat door externe omstandigheden, zoals een erfenis.
* **Gedwongen mede-eigendom:**
* **In gebouwen:** gemeenschappelijke delen zijn in mede-eigendom. Dit is van dwingend recht en kan niet worden beëindigd. Een basisakte, reglement van mede-eigendom en een syndicus regelen de gemeenschappelijke delen.
* **Gemene afsluiting:** muren, hagen, etc. op de scheidingslijn worden vermoed gemeen te zijn en kunnen niet uit onverdeeldheid worden getreden.
#### 3.2.2 Vruchtgebruik
Vruchtgebruik is het tijdelijke recht op gebruik en genot van andermans goed, met de verplichting de zaak in stand te houden en in natura terug te geven.
* **A. Omschrijving:**
* Het omvat het genot, gebruik en, onder strikte voorwaarden, het beschikken over het goed.
* De volle eigendom is de som van de blote eigendom en het vruchtgebruik.
* Kenmerken: zelfstandig zakelijk recht, tijdelijk recht, persoonsgebonden recht (recht van bewoning).
* **B. Ontstaan:** Door de wet (bv. erfenis) of door de wil van de mens (overeenkomst).
* **C. Verplichtingen van de vruchtgebruiker:**
* Inventaris opmaken en een staat van het goed opstellen.
* Borgstelling verlenen.
* De zaak in stand houden en beheren als een voorzichtig en redelijk persoon.
* Onderhoud en dringende herstellingen uitvoeren. Belangrijke, structurele herstellingen vallen onder de verantwoordelijkheid van de blote eigenaar, tenzij anders overeengekomen.
* De zaak in natura teruggeven, rekening houdend met normale slijtage.
* **D. Einde:** Door de dood van de vruchtgebruiker (niet van de blote eigenaar), het verstrijken van de termijn, of door vermenging van eigendom.
#### 3.2.3 Erfdienstbaarheid
Een erfdienstbaarheid is een last op een onroerend goed (lijdend erf) tot gebruik en nut van een andermans onroerend goed (heersend erf).
* **A. Omschrijving:**
* Omvat lasten die de eigenaar van het heersend erf moet dulden, zoals een recht van doorgang, dakdrop of bouwbeperking.
* Kenmerken: bijkomstig, onroerend, eeuwigdurend, zakelijk recht (volgrecht).
* **B. Ontstaan:** Door rechtshandeling, wettelijke bepaling, verjaring of bestemming van de eigenaar.
* **C. Einde:** Verlies van nut, vermenging van eigenaar, of verjaring.
#### 3.2.4 Opstalrecht
Het opstalrecht is een zakelijk gebruiksrecht om gebouwen, werken of beplantingen te hebben voor het geheel of een deel, op, boven of onder andermans grond.
* **Begrip:** Het is een uitzondering op het recht van natrekking. De opstalhouder wordt eigenaar van de opstallen, terwijl de grondeigenaar eigenaar blijft van de grond.
* **Bevoegdheid:** De opstalhouder kan beschikken over zijn recht.
* **Ontstaan:** Door overeenkomst (maximaal 99 jaar), testament of na 30 jaar verjaring.
* **Einde:** Na verloop van de afgesproken tijd, vermenging of verjaring. Na einde komen de opstallen toe aan de grondeigenaar.
#### 3.2.5 Erfpacht
Erfpacht is een zakelijk gebruiksrecht dat de erfpachter de bevoegdheid geeft om een onroerend goed dat aan iemand anders toebehoort, te gebruiken en ervan te genieten alsook om erover te beschikken, onder de verplichting om de jaarlijkse retributie te betalen.
* **Begrip:** Een zeer vergaand zakelijk recht op een onroerend goed, dat vergelijkbaar is met eigendom, maar tijdelijk is en een jaarlijkse vergoeding (retributie) met zich meebrengt.
* **Bevoegdheden:** De erfpachter heeft uitgebreide bevoegdheden, vergelijkbaar met die van een eigenaar, inclusief het recht om te bouwen, verbouwen en het genot van de vruchten.
* **Ontstaan:** Door een overeenkomst, vaak voor lange perioden.
* **Einde:** Vergelijkbaar met de andere zakelijke rechten, zoals het verstrijken van de termijn of vermenging.
* **Kenmerken:** Tijdelijk karakter, jaarlijkse retributie, vergaande bevoegdheden voor de erfpachter.
### 3.3 Intellectuele rechten
Intellectuele rechten beschermen creaties van de geest, zoals uitvindingen, literatuur en kunst.
* **Kenmerken:**
* Beschermen tegen namaak en overname van de creatie.
* Bescherming tegen commercialisatie.
* Overdraagbaar (verkoop, nalatenschap, licentie).
* **Soorten:** Auteursrecht, octrooi, merkenrecht, recht op tekeningen en modellen, kwekersrecht.
#### 3.3.1 Auteursrecht
Beschermt literaire, artistieke en wetenschappelijke werken vanaf de creatie, zonder formaliteit. Het recht eindigt 70 jaar na het overlijden van de auteur.
#### 3.3.2 Octrooi (patent)
Beschermt technologische uitvindingen die nieuw, inventief en industrieel toepasbaar zijn. Het octrooi geeft een exclusief exploitatierecht voor 20 jaar.
#### 3.3.3 Merkenrecht
Beschermt namen, logo's, vormen, slogans en kleuren die als merk worden geregistreerd. De bescherming duurt 10 jaar en is hernieuwbaar.
#### 3.3.4 Recht op tekeningen en modellen
Beschermt de esthetische vormgeving van een product. De bescherming duurt 5 jaar en is hernieuwbaar tot maximaal 25 jaar.
#### 3.3.5 Kwekersrecht
Beschermt nieuwe plantenrassen. De bescherming duurt 25 tot 30 jaar.
### 3.4 Zekerheden
Zekerheden bieden juridische mogelijkheden voor schuldeisers om zich te beschermen tegen insolventie van schuldenaars.
* **Principe:** De schuldenaar staat met zijn volledig vermogen in voor zijn schulden. Bij samenloop van schuldeisers geldt het principe van gelijkheid, tenzij er wettelijke redenen van voorrang zijn (zakelijke zekerheidsrechten).
* **Zakelijke zekerheden:** Onzelfstandige rechten die bij wet worden bepaald en die betrekking hebben op onroerende (hypotheek) of roerende goederen (pand).
#### 3.4.1 Zakelijke zekerheden
* **A. Hypotheek:** Een zakelijk zekerheidsrecht op een onroerend goed, gevestigd bij wet, testament of overeenkomst. Het kent een publiciteit via inschrijving in het hypotheekkantoor en bepaalt de rangorde op basis van de datum van inschrijving.
* **B. Pand:** Een zakelijk zekerheidsrecht op roerende goederen, gevestigd bij overeenkomst. Tegenwerpelijk na inschrijving in het elektronisch pandregister.
* **C. Voorrecht:** Een wettelijke reden van voorrang die een schuldeiser bevoordeelt, zonder dat er een specifieke zakelijke zekerheid op een goed rust.
#### 3.4.2 Persoonlijke zekerheden
* **A. Omschrijving:** Een bevoegdheid van een schuldeiser om betaling te vorderen van een derde wanneer de hoofdschuldenaar in gebreke blijft.
* **B. Borgtocht:** Een persoonlijke zekerheid waarbij een derde zich verbindt om de schuld te betalen indien de hoofdschuldenaar dit niet doet. De borgsteller kan de hoofdschuldenaar in vrijwaring roepen.
---
# Intellectuele rechten
Intellectuele rechten beschermen creaties van de geest en geven de titularis exclusieve exploitatierechten op deze creaties.
### 3.1. Intellectuele rechten
Intellectuele rechten hebben betrekking op een intellectuele creatie, een idee, een schepping van de geest, los van de materiële realisatie ervan.
> **Tip:** Bij de aankoop van een materieel goed dat voortkomt uit een intellectuele creatie (zoals een schilderij), behoudt de maker het intellectuele recht (auteursrecht), terwijl de koper het eigendomsrecht op het materiële object verkrijgt.
Kenmerken van intellectuele rechten:
* Beschermen de titularis tegen namaak of de overname van de creatie.
* Bieden bescherming tegen commercialisatie.
* Zijn overdraagbaar, kunnen worden verkocht, geërfd of in licentie gegeven.
De belangrijkste vormen van intellectuele rechten zijn:
* Auteursrecht
* Octrooi (patent)
* Merkenrecht
* Recht op tekeningen en modellen
* Kwekersrecht
#### 3.1.1. Auteursrecht
Het auteursrecht beschermt werken op het gebied van letterkunde, kunst en wetenschap.
* **Bescherming:** Ontstaat door de loutere creatie, zonder formaliteiten.
* **Exclusief recht van de auteur:** Omvat het recht om het werk te kopiëren, publiceren, uit te voeren, of hierin toestemming te verlenen. De auteur kan zich ook verzetten tegen wijziging van zijn werk.
* **Verbod voor anderen:** Het is anderen verboden om het werk te gebruiken zonder toestemming, inclusief mondelinge weergave of vertaling, tenzij als citaat.
* **Termijn:** Het auteursrecht is een tijdelijk recht en eindigt zeventig jaar na het overlijden van de auteur.
#### 3.1.2. Octrooi (patent)
Een octrooi beschermt technologische uitvindingen.
* **Voorwaarden:**
* Nieuw: De uitvinding mag nog niet publiekelijk bekend zijn.
* Inventief: De uitvinding mag niet voor de hand liggend zijn voor een vakman.
* Industrieel toepasbaar: De uitvinding moet in een industrie of bedrijf gemaakt of gebruikt kunnen worden.
* Geoorloofd: De uitvinding mag niet in strijd zijn met de openbare orde of goede zeden.
* **Bescherming:** Vereist een aanvraagprocedure.
* **Exclusief recht:** Geeft de houder het exclusieve recht om de uitvinding te exploiteren.
* **Termijn:** De bescherming is tijdelijk en bedraagt twintig jaar, niet hernieuwbaar. Er bestaat ook een Europees "Unitair Octrooi".
> **Voorbeeld:** Een artikel beschrijft hoe de uitvinder van de pil, dokter Ferdinand Peeters, om religieuze redenen geen patent heeft genomen op zijn uitvinding.
#### 3.1.3. Merkenrecht
Het merkenrecht beschermt onderscheidende tekens die gebruikt worden om producten of diensten van een onderneming te onderscheiden van die van concurrenten.
* **Begrip:** Kan een naam, logo, vorm, slogan of kleur zijn.
* **Voorwaarde:** Het merk moet nieuw zijn en mag geen natuurlijke vorm of algemene naam zijn.
* **Bescherming:** Vereist een depot (registratie).
* **Exclusiviteit:** Geeft de houder exclusieve gebruiksrechten.
* **Termijn:** De beschermingstermijn bedraagt tien jaar en is hernieuwbaar.
> **Tip:** Na het verstrijken van de termijn kan iedereen het merk gebruiken, tenzij de termijn tijdig wordt verlengd.
#### 3.1.4. Recht op tekeningen en modellen
Dit recht beschermt het uiterlijk van een product.
* **Begrip:** Beschermt de kleur, vorm, materiaal of het uiterlijk van een product.
* **Voorwaarde:** Het moet een eigen esthetisch karakter hebben. Een vorm die uitsluitend noodzakelijk is voor een technisch effect, valt hier niet onder.
* **Bescherming:** Vereist een depot (registratie).
* **Exclusiviteit:** Geeft de houder exclusieve gebruiksrechten.
* **Termijn:** De beschermingstermijn bedraagt vijf jaar en is hernieuwbaar tot een maximum van vijfentwintig jaar.
#### 3.1.5. Kwekersrecht
Het kwekersrecht beschermt nieuwe plantenrassen.
* **Begrip:** Geeft de kweker exclusieve rechten op nieuwe plantenrassen.
* **Voorwaarden:** Het ras moet nieuw, homogeen, bestendig, onderscheidbaar en benoemd zijn.
* **Bescherming:** Vereist een aanvraag.
* **Exclusief exploitatierecht:** Omvat het recht om het ras te kweken en te verkopen, zaad te verhandelen of licenties te verlenen.
* **Termijn:** De beschermingstermijn bedraagt vijfentwintig tot dertig jaar.
> **Tip:** Dit recht is minder belangrijk voor het examen dan de andere intellectuele rechten.
---
# Zekerheden
Hieronder volgt een gedetailleerde samenvatting van het onderwerp "Zekerheden", opgesteld als een examenklare studiegids.
## 3.4 Zekerheden
Zekerheden bieden juridische mogelijkheden om een schuldeiser te beschermen tegen de mogelijke insolventie van een schuldenaar.
### 3.4.1 Principe van het vermogen als onderpand en samenloop
* **Principe:** Een schuldenaar staat met zijn gehele vermogen in voor al zijn schulden. Het gehele vermogen van de schuldenaar dient als onderpand voor zijn schuldeisers.
* **Samenloop:** Wanneer meerdere schuldeisers een vordering hebben op dezelfde schuldenaar, geldt in principe de gelijkheid van schuldeisers. Dit betekent dat de opbrengst van het vermogen van de schuldenaar evenredig wordt verdeeld over alle schuldeisers, naar rato van hun schuldvordering (ponds-pondsgewijze verdeling).
### 3.4.2 Uitzonderingen op de gelijkheid van schuldeisers: wettelijke redenen van voorrang
Schuldeisers met een zekerheid worden bij voorrang betaald. Dit zijn voornamelijk zakelijke zekerheidsrechten. Zekerheden zijn cruciaal in de kredietverlening; hoe zekerder de terugbetaling, hoe groter de kans op een krediet.
### 3.4.3 Zakelijke zekerheden
Zakelijke zekerheden zijn onzelfstandige rechten, wat betekent dat ze enkel kunnen bestaan als bijkomend recht bij een ander recht, in het bijzonder een vorderingsrecht. Ze bieden de zekerheid dat een vorderingsrecht zal worden voldaan. Er zijn altijd minstens twee titularissen van een zakelijk recht op hetzelfde goed: een titularis van een zelfstandig zakelijk recht (bijvoorbeeld eigendom) en een titularis van een zakelijk zekerheidsrecht.
#### 3.4.3.1 Hypotheek
Een hypotheek is een bij wet, testament of overeenkomst gevestigd zakelijk zekerheidsrecht op een onroerend goed.
* **Voorwerp:** Onroerende goederen, onroerende zakelijke rechten, en schepen. Het moet gaan om een bestaand of bepaalbaar onroerend goed.
* **Ontstaan:**
* **Contractuele hypotheek:** Gevestigd bij overeenkomst tot zekerheid van een bestaande schuld of schuldopening. Vereist nauwkeurige omschrijving van de schuldvordering en het onroerend goed, en wordt gevestigd via een authentieke akte.
* **Wettelijke hypotheek:** Ontstaat van rechtswege door de wet, zonder dat een overeenkomst of specifieke formaliteit nodig is (bv. voor de Staat bij belastingschulden, of voor een voogd ten opzichte van een minderjarige).
* **Testamentaire hypotheek:** Gevestigd door middel van een testament.
* **Rechten en plichten van de hypothecaire schuldenaar:** De schuldenaar behoudt het recht op gebruik, genot en beschikking over het onroerend goed, maar mag de waarde ervan niet verminderen. Een brandverzekering is verplicht.
* **Publiciteit:** Inschrijving in het hypotheekkantoor is vereist voor tegenwerpelijkheid aan derden. De rangorde wordt bepaald door de datum van inschrijving. Een inschrijving is 30 jaar geldig en kan tijdig hernieuwd worden.
* **Einde:** De hypotheek eindigt onder meer door nietigheid of ontbinding van de hypotheekovereenkomst, door de volledige aflossing van de schuld (met doorhaling van de inschrijving), of door gerechtelijke doorhaling. Een specifieke procedure van hypothecaire zuivering kan van toepassing zijn bij verkoop van het onroerend goed aan een derde koper.
#### 3.4.3.2 Pand
Pand is een bij overeenkomst gevestigd zakelijk zekerheidsrecht op één of meer roerende goederen, tot zekerheid van bestaande of toekomstige schuldvorderingen.
* **Voorwerp:** Roerende goederen.
* **Pandovereenkomst:** Een consensuele overeenkomst. De tegenwerpelijkheid aan derden wordt verzekerd na inschrijving in het elektronisch pandregister. De pandgever behoudt het bezit van het goed, maar de pandhouder heeft een volgrecht.
#### 3.4.3.3 Voorrecht
Een voorrecht is een wettelijk recht van voorrang dat aan bepaalde schuldeisers wordt toegekend.
* **Voorbeeld:** Het voorrecht van de verhuurder bij een handelshuur.
### 3.4.4 Persoonlijke zekerheden
Een persoonlijke zekerheid geeft een schuldeiser de bevoegdheid om betaling te vorderen van een derde, wanneer de eigenlijke schuldenaar (hoofdschuldenaar) in gebreke blijft.
#### 3.4.4.1 Borgtocht
De borgtocht is een persoonlijke zekerheid die bijkomend, eenzijdig en kosteloos is.
* **Gevolgen:**
* **Verhouding schuldeiser-borg:** De schuldeiser kan zowel de borg als de hoofdschuldenaar aanspreken.
* **Verhouding borg-hoofdschuldenaar:** De hoofdschuldenaar dient de borg vrij te waren, en de borg heeft verhaal op de hoofdschuldenaar.
* **Soorten:** Wettelijke en gerechtelijke borgtocht kunnen door de wet of een rechter worden opgelegd.
> **Tip:** Wees voorzichtig met het stellen van borg voor iemand anders, aangezien dit aanzienlijke financiële risico's met zich meebrengt als de hoofdschuldenaar zijn verplichtingen niet nakomt.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Zakelijke rechten | Juridische rechten die direct op een goed betrekking hebben, zoals eigendom, vruchtgebruik, erfdienstbaarheid, opstalrecht, erfpacht, hypotheek, pand en voorrechten. Deze rechten volgen het goed en zijn daarmee tegenstelbaar aan derden. |
| Vorderingsrechten | Een recht van een schuldeiser om van een schuldenaar een bepaalde prestatie te eisen, bijvoorbeeld betaling van een geldbedrag. Deze rechten zijn persoonlijk en niet direct aan een goed gebonden. |
| Lichamelijke goederen | Goederen die tastbaar zijn en fysieke vorm hebben, zoals een tafel, een boek of een huis. Deze goederen kunnen door de zintuigen waargenomen worden. |
| Onlichamelijke goederen | Goederen die geen fysieke vorm hebben en niet tastbaar zijn, zoals elektriciteit, intellectuele eigendomsrechten of aandelen. Deze goederen vertegenwoordigen een waarde of een recht. |
| Onroerende goederen | Goederen die duurzaam met de grond zijn verbonden of die naar hun aard niet verplaatsbaar zijn. Dit omvat grond, gebouwen en alles wat daartoe behoort. |
| Roerende goederen | Goederen die verplaatsbaar zijn en geen duurzame verbinding met de grond hebben. Voorbeelden zijn auto’s, meubels, geld en juwelen. |
| Zakelijke zekerheidsrechten | Bijkomende rechten die aan een vorderingsrecht zijn gekoppeld om de voldoening ervan te garanderen. Ze geven de schuldeiser het recht zich bij voorrang op een bepaald goed te verhalen, zoals hypotheek of pand. |
| Eigendom | Het meest omvattende recht dat men op een zaak kan hebben, waarbij men het recht heeft om de zaak te gebruiken, ervan te genieten en erover te beschikken, behoudens wettelijke beperkingen. |
| Vruchtgebruik | Een zakelijk recht om tijdelijk gebruik te maken van een goed en de vruchten ervan te genieten, met de verplichting het goed in stand te houden en in natura terug te geven. |
| Erfdienstbaarheid | Een last op een onroerend goed (lijdend erf) ten gunste van een ander onroerend goed (heersend erf), bijvoorbeeld een recht van doorgang. Deze last dient tot gebruik en nut van het heersend erf. |
| Opstalrecht | Een zakelijk gebruiksrecht dat de houder ervan toestaat gebouwen, werken of beplantingen te hebben op, boven of onder andermans grond. Het is een uitzondering op het recht van natrekking. |
| Erfpacht | Een zakelijk recht dat de erfpachter het genot geeft van een onroerende zaak die aan een ander toebehoort, gedurende een bepaalde tijd, met de verplichting tot het betalen van een canon. |
| Intellectuele rechten | Rechten die bescherming bieden aan de scheppingen van de menselijke geest, zoals auteursrecht op literatuur en kunst, octrooien op uitvindingen en merkenrecht op onderscheidende tekens. |
| Auteursrecht | Een intellectueel recht dat de maker van een origineel werk beschermt tegen ongeautoriseerde reproductie, verspreiding en bewerking van zijn creatie. Het ontstaat automatisch door de creatie zelf. |
| Octrooi (Patent) | Een exclusief recht dat aan een uitvinder wordt verleend voor een nieuwe, inventieve en industrieel toepasbare technologische uitvinding gedurende een beperkte periode. |
| Merkenrecht | Een intellectueel recht dat een teken (zoals een naam, logo of slogan) beschermt dat wordt gebruikt om de goederen of diensten van een bedrijf te onderscheiden van die van anderen. |
| Zekerheid | Een juridisch middel dat een schuldeiser beschermt tegen het risico dat de schuldenaar zijn verplichtingen niet nakomt. Dit kan zowel een zakelijk recht (bv. hypotheek) als een persoonlijk recht (bv. borgtocht) zijn. |
| Hypotheek | Een zakelijk zekerheidsrecht dat wordt gevestigd op een onroerend goed ter zekerheid van een vorderingsrecht. Indien de schuld niet wordt betaald, kan de hypotheekhouder het onderpand verkopen om zich bij voorrang te voldoen. |
| Pand | Een zakelijk zekerheidsrecht dat wordt gevestigd op een roerend goed ter zekerheid van een vorderingsrecht. Het pand kan bestaan uit het afgeven van het goed aan de schuldeiser of het registreren ervan in een register. |
| Borgtocht | Een persoonlijke zekerheid waarbij een derde (de borg) zich verbindt om de schuld van de hoofdschuldenaar te voldoen indien deze laatste in gebreke blijft. De schuldeiser kan de borg aanspreken. |
Cover
Inleiding tot het recht (deel V - Burgerlijk recht - tweede examen - Erven).pptx
Summary
# Doel en systeem van het erfrecht
Het erfrecht regelt de overgang van vermogen van een overledene naar zijn erfgenamen, waarbij familialen solidariteit en bescherming van nabestaanden centraal staan, aangevuld met moderne testamentaire vrijheid.
## 1. Doel en systeem van het erfrecht
Het erfrecht heeft als primair doel de overgang van goederen en schulden van een overledene naar diens erfgenamen te regelen. Dit systeem is gebaseerd op twee fundamentele beginselen:
* **Familiale solidariteit**: Dit principe stelt dat de nalatenschap in de eerste plaats bestemd is voor de familieleden van de overledene. De wet creëert hiërarchieën binnen de familie om te bepalen wie erft.
* **Bescherming van de nabestaanden**: Een belangrijk aspect van het erfrecht is de bescherming van degenen die de overledene achterlaat, in het bijzonder de langstlevende echtgenoot.
Naast deze traditionele beginselen, evolueert het erfrecht naar een grotere mate van testamentaire vrijheid, waardoor individuen meer controle krijgen over de verdeling van hun nalatenschap.
### 1.1 Erfopvolgingssystemen
Het Belgische erfrecht is geen monolithisch systeem, maar combineert verschillende benaderingen om de erfopvolging te regelen. Deze combinatie streeft ernaar een evenwicht te vinden tussen de wensen van de overledene en de bescherming van diens naasten.
### 1.2 Wettelijke erfopvolging
Wettelijke erfopvolging treedt in werking wanneer de overledene geen testament heeft opgesteld of wanneer het testament de volledige nalatenschap niet regelt. De wet bepaalt dan wie de erfgenamen zijn en welk deel van de nalatenschap zij ontvangen.
#### 1.2.1 Algemene begrippen in de wettelijke erfopvolging
* **Erfrecht**: Het geheel van regels dat de overgang van het vermogen van een overledene regelt.
* **Devolutie (of erfovergang)**: Het proces waarbij het vermogen van de overledene overgaat naar de erfgenamen. Dit kan **wettelijk** (door de wet bepaald) of **conventioneel** (door een testament of schenking bepaald) gebeuren.
* **Erfgerechtigden (of erfopvolgers of rechtsopvolgers)**: Personen die een recht hebben op de nalatenschap.
* **Erfgenamen**: Erfgerechtigden die de nalatenschap daadwerkelijk verkrijgen.
* **Erfdeel**: Het gedeelte van de nalatenschap dat een erfgerechtigde toekomt. Dit kan **wettelijk erfdeel**, **conventioneel erfdeel** (indien bepaald bij testament of schenking) of **reservatair erfdeel** zijn.
#### 1.2.2 Algemene regels van wettelijke erfopvolging
* **Openvallen van de erfenis**: De erfenis valt open op het moment van het overlijden van de erflater. Het **tijdstip** en de **woonplaats** van de erflater op dat moment zijn cruciaal voor de bepaling van de toepasselijke wetgeving.
* **Hoedanigheid van erfgenamen**: Om als erfgenaam te kunnen optreden, moet een persoon aan twee voorwaarden voldoen:
* **Bestaan**: De erfgenaam moet op het moment van het openvallen van de erfenis reeds bestaan en nog in leven zijn. Dit betekent dat een kind dat na het overlijden van de erflater wordt geboren, wel nog kan erven indien het reeds verwekt was.
* **Niet onwaardig zijn**: Een erfgenaam mag niet onwaardig zijn om te erven. Onwaardigheid kan voortvloeien uit ernstige misdrijven tegen de overledene of diens familie, of uit het verduisteren van goederen van de nalatenschap.
* **Aanvaarding en verwerping**: Een erfgerechtigde heeft drie opties met betrekking tot de nalatenschap:
* **Zuivere aanvaarding**: De erfgenaam aanvaardt zowel de goederen als de schulden van de nalatenschap, zelfs indien de schulden de waarde van de goederen overschrijden.
* **Aanvaarding onder voorrecht van boedelbeschrijving**: De erfgenaam aanvaardt de nalatenschap, maar is slechts gehouden tot de schulden tot beloop van de waarde van de goederen die hij uit de nalatenschap verkrijgt. Dit beschermt het eigen vermogen van de erfgenaam.
* **Verwerping**: De erfgenaam wijst de nalatenschap volledig af. Hij wordt geacht nooit erfgenaam te zijn geweest en verkrijgt niets uit de nalatenschap, maar draagt ook niet bij in de schulden.
* **Verdeling van de erfenis**: Na aanvaarding moet de nalatenschap verdeeld worden onder de erfgenamen.
* **Inbreng**: Bepaalde schenkingen die de erflater aan een erfgenaam heeft gedaan, moeten ingebracht worden in de nalatenschap bij de verdeling. Dit dient om de gelijkheid tussen de erfgenamen te bewaren.
* **Erfovereenkomst**: Dit is een overeenkomst tussen de deelgenoten van een nalatenschap betreffende de verdeling van die nalatenschap.
#### 1.2.3 Basisbegrippen in de wettelijke erfopvolging
* **Bloedverwantschap**: De juridische band tussen personen die van elkaar afstammen.
* **Principe**: Juridisch vastgestelde afstamming is de sleutel tot erfgerechtigheid. Enkel de juridische bloedverwantschap telt, ongeacht de biologische realiteit.
* **Moederlijke afstamming**: Meestal eenduidig vastgesteld via de geboorteakte, die de biologische afstamming juridisch bevestigt.
* **Vaderlijke afstamming**: Kan aanleiding geven tot betwisting, vooral wanneer de ouders niet gehuwd zijn. In dat geval wordt de vaderlijke afstamming vastgesteld door erkenning.
* **De orde**: De familieleden worden ingedeeld in groepen, de zogenaamde ordes. De hogere ordes sluiten de lagere ordes uit.
* **Eerste orde**: Descendenten (afstammelingen): kinderen, kleinkinderen, etc.
* **Tweede orde**: Ouders, broers en zussen (inclusief halbroers en -zussen), alsook hun afstammelingen.
* **Derde orde**: Ascendenten (voorouders): ouders, grootouders, etc.
* **Vierde orde**: Verdere familie: ooms, tantes (en hun afstammelingen: neven en nichten), grootooms en groottantes.
* **De lijn**: Verwijst naar de relatie tussen familieleden.
* **Rechte lijn**: Afstamming van persoon op persoon (bv. ouder-kind, kind-kleinkind).
* **Zijlijn**: Afstamming van een gemeenschappelijke voorouder (bv. broers en zussen, neven en nichten).
* **Vaderlijke lijn / Moederlijke lijn**: Geeft de lijn van afstamming via respectievelijk de vader of de moeder aan, wat vooral relevant is vanaf de derde orde.
* **De graad van verwantschap**: Deze bepaalt de afstand tussen twee familieleden. Hoe dichter de graad, hoe dichter de verwantschap. Dit is bepalend binnen eenzelfde orde.
#### 1.2.4 Verkrijging van erfenissen
De verkrijging van erfenissen wordt bepaald door twee hoofdregels, met twee belangrijke uitzonderingen:
* **Regel 1 (Prioriteit van ordes)**: Vertegenwoordigers van de dichtste erforde sluiten de vertegenwoordigers van alle verdere ordes uit. Dit betekent dat, indien er nog kinderen (eerste orde) in leven zijn, de ouders (tweede orde) of grootouders (derde orde) niet erven.
* **Regel 2 (Prioriteit van graden)**: Binnen dezelfde orde sluiten de vertegenwoordigers in de dichtste graad de vertegenwoordigers van de verdere graden uit. Bijvoorbeeld, binnen de eerste orde erven kinderen (dichtere graad) vóór kleinkinderen (verdere graad).
* **Uitzondering 1 (Kloving)**: De techniek van kloving doorbreekt de prioriteit van de ordes en de graden. Dit houdt in dat wanneer er geen erfgenamen zijn in een bepaalde lijn (bv. geen afstammelingen via de vaderlijke lijn), de nalatenschap toekomt aan de erfgenamen in de andere lijn (bv. de erfgenamen via de moederlijke lijn).
* **Uitzondering 2 (Plaatsvervulling)**: De techniek van plaatsvervulling doorbreekt de prioriteit van de graden. Wanneer een erfgerechtigde die wel erfgenamen zou hebben voortgebracht (bv. een kind) is overleden, kunnen diens afstammelingen (bv. kleinkinderen) in diens plaats treden en het deel erven dat hun voorouder zou hebben gekregen. Dit geldt voor de eerste, tweede en vierde orde.
### 1.3 Testamenten en reservataire erfgenamen
#### 1.3.1 Testamenten
Een testament is een eenzijdige rechtshandeling waarbij een persoon zijn wil met betrekking tot de verdeling van zijn nalatenschap na zijn overlijden vastlegt. De belangrijkste vormen van testamenten zijn:
* **Eigenhandig testament**: Volledig geschreven en ondertekend door de erflater.
* **Notarieel testament**: Opgesteld door een notaris, in aanwezigheid van de erflater en eventueel getuigen.
* **Internationaal testament**: Een vorm die internationaal erkend wordt en specifieke procedurele vereisten kent.
Een testament kan legaten bevatten, zijnde bepalingen waarbij de erflater een bepaald goed of een bepaald deel van zijn nalatenschap toekent aan een persoon of instelling. Dit kunnen algemene legaten (bv. de gehele nalatenschap) of bijzondere legaten (bv. een specifiek schilderij) zijn.
#### 1.3.2 Reservataire erfgenamen
Niet alle goederen van de nalatenschap kunnen vrij bij testament worden vermaakt. Er bestaat een **voorbehouden gedeelte** dat wettelijk is gereserveerd voor bepaalde erfgenamen, de **reservataire erfgenamen**. Het resterende deel is het **beschikbaar gedeelte**, waarover de erflater vrij kan beschikken.
* **Reservataire erfgenamen**: In het Belgische recht zijn dit in de eerste plaats de **descendenten** (kinderen, kleinkinderen, etc.) en de **langstlevende echtgenoot**.
* **Reservatair deel**: Dit is het minimum waarop de reservataire erfgenamen wettelijk recht hebben. De omvang van dit voorbehouden deel hangt af van het aantal reservataire erfgenamen.
### 1.4 Schenkingen
#### 1.4.1 Begrip – Verschil met testamenten
Een **schenking** is een overeenkomst waarbij iemand (de schenker) onmiddellijk en onherroepelijk een goed uit zijn vermogen afstaat aan een ander (de begiftigde), die het aanneemt. Het belangrijkste verschil met een testament is dat een schenking een **onmiddellijk effect** heeft, terwijl een testament pas **werking heeft na overlijden**.
#### 1.4.2 Vormvereisten
Schenkingen moeten aan specifieke vormvereisten voldoen om geldig te zijn. De aard van deze vereisten hangt af van het type goed dat geschonken wordt.
#### 1.4.3 Schenkingen en huwelijk
Schenkingen kunnen een rol spelen in het huwelijksvermogensrecht en de planning van het huwelijksvermogen.
#### 1.4.4 Schenkingen en erfrecht
Schenkingen die de erflater tijdens zijn leven heeft gedaan, kunnen een impact hebben op de nalatenschap na overlijden. Ze kunnen deel uitmaken van de **inbreng** of de **herroepingsberekening** om de reserve van de reservataire erfgenamen te bepalen.
#### 1.4.5 Uitzonderingen op de onherroepelijkheid
Hoewel schenkingen in principe onherroepelijk zijn, voorziet de wet in specifieke uitzonderingen, zoals bij ernstige persoonlijke ingebruikingen of ondankbaarheid.
---
# Wettelijke erfopvolging
Dit onderwerp behandelt de algemene begrippen en regels van wettelijke erfopvolging, inclusief bloedverwantschap, ordes, lijnen, graden, en de mechanismen van vertegenwoordiging, kloving en plaatsvervulling.
### 6.2.1 Algemene begrippen
Het erfrecht regelt de overgang van goederen en schulden van een overledene naar zijn erfgenamen. Het principe is familiale solidariteit, waarbij de nalatenschap in eerste instantie naar de familie gaat, en de bescherming van nabestaanden, zoals de langstlevende echtgenoot. Moderne ontwikkelingen bevorderen testamentaire vrijheid.
De belangrijkste begrippen zijn:
* **Erfrecht:** Het geheel van rechtsregels die de overgang van het vermogen van een overledene regelen.
* **Devolutie (of erfovergang):** De manier waarop de nalatenschap overgaat. Dit kan wettelijk (wettelijke devolutie) of via testament (conventionele devolutie) gebeuren.
* **Erfgerechtigden (of erfopvolgers of rechtsopvolgers):** Personen die recht hebben op (een deel van) de nalatenschap.
* **Erfgenamen:** Erfgerechtigden die de nalatenschap aanvaard hebben.
* **Erfdeel:** Het deel van de nalatenschap dat een erfgenaam toekomt.
* **Wettelijk erfdeel:** Het deel bepaald door de wet bij gebreke van een testament.
* **Conventioneel erfdeel:** Het deel bepaald door de erflater in een testament.
* **Reservatair erfdeel:** Het minimumdeel waarop bepaalde erfgenamen (reservataire erfgenamen) wettelijk recht hebben.
### 6.2.2 Algemene regels
#### A. Openvallen van de erfenis
De erfenis valt open op het ogenblik van het overlijden, en de bepaling van het bevoegde recht gebeurt op basis van de laatste woonplaats van de overledene.
#### B. Hoedanigheid van erfgenamen
Om erfgenaam te kunnen zijn, moet een persoon aan twee voorwaarden voldoen:
1. **Bestaan:** De erfgenaam moet al leven op het ogenblik van het openvallen van de nalatenschap. Dit geldt ook voor nog te verwekken kinderen, mits zij binnen de 300 dagen na het overlijden worden geboren.
2. **Niet onwaardig zijn:** Een erfgenaam mag niet juridisch onwaardig zijn om te erven. Onwaardigheid kan het gevolg zijn van bepaalde strafbare feiten gepleegd ten aanzien van de erflater of zijn familie.
#### C. Aanvaarding en verwerping
Erfgerechtigden hebben drie mogelijkheden bij het openvallen van de nalatenschap:
1. **Zuivere aanvaarding:** De erfgenaam aanvaardt de nalatenschap integraal, met zowel de lusten als de lasten. Dit kan uitdrukkelijk of stilzwijgend gebeuren.
2. **Aanvaarding onder voorrecht van boedelbeschrijving:** De erfgenaam aanvaardt de nalatenschap, maar is slechts gehouden tot betaling van de schulden tot beloop van de waarde van de goederen die hij uit de nalatenschap verkrijgt. Een boedelbeschrijving is verplicht.
3. **Verwerping:** De erfgenaam verwerpt de nalatenschap. Hij wordt geacht nooit erfgenaam te zijn geweest. Dit moet uitdrukkelijk gebeuren door een verklaring op de griffie van de rechtbank van de laatst bekende woonplaats van de erflater.
#### D. Verdeling van de erfenis
De verdeling van de nalatenschap onder de erfgenamen wordt geregeld door de wet of door de wil van de erflater (in een testament of via een erfovereenkomst).
#### E. Inbreng
Inbreng is de verplichting voor een erfgenaam om schenkingen of legaten die hij van de erflater heeft ontvangen, mee te brengen in de verdeling van de nalatenschap. Dit dient om de gelijkheid tussen erfgenamen te waarborgen.
#### F. Erfovereenkomst
Een erfovereenkomst is een overeenkomst tussen erfgenamen (of potentiële erfgenamen) betreffende de verdeling of de rechten op een nalatenschap.
### 6.2.3 Basisbegrippen van de wettelijke erfopvolging
#### Bloedverwantschap
Bloedverwantschap is de juridisch vastgestelde afstamming tussen personen. Enkel de juridische bloedverwantschap, ongeacht de biologische realiteit, is relevant voor de erfopvolging.
* **Moederlijke afstamming:** De afstamming van de moeder is meestal onbetwist, aangezien deze wordt vastgesteld in de geboorteakte.
* **Vaderlijke afstamming:** De afstamming van de vader kan aanleiding geven tot betwisting, vooral wanneer de ouders niet gehuwd zijn. De vaderlijke afstamming wordt dan vastgesteld door erkenning.
#### De orde
De ordes delen de familieleden in groepen in op basis van de nabijheid tot de overledene:
* **Eerste orde:** Descendenten (kinderen, kleinkinderen, etc.).
* **Tweede orde:** Ouders, broers en zussen (inclusief halbroers en -zussen), alsook hun afstammelingen.
* **Derde orde:** Ascendenten (ouders, grootouders, etc.).
* **Vierde orde:** Verdere familie (ooms, tantes, neven, nichten, grootooms, groottantes).
#### De lijn
De lijn beschrijft de manier waarop bloedverwanten aan elkaar gerelateerd zijn:
* **Rechte lijn:** Afstamming van ouder op kind (bv. grootouder-ouder-kind).
* **Zijlijn:** Verwanten die van een gemeenschappelijke voorouder afstammen, maar niet rechtstreeks van elkaar (bv. broer-zus-neef).
* **Vaderlijke lijn en moederlijke lijn:** Geeft de afstamming langs vaderskant of moederskant aan. Dit is vooral relevant vanaf de derde orde.
#### De graad van verwantschap
De graad van verwantschap bepaalt de afstand tussen familieleden en wordt berekend per geboorte die de verbinding tussen hen vormt. In de rechte lijn is het aantal graden gelijk aan het aantal geboorten. In de zijlijn telt men de geboorten tot aan de gemeenschappelijke voorouder en dan terug naar de betroffene.
* **Voorbeeld:** Een broer en zus zijn verwant in de tweede graad (kind A -> ouder -> kind B). Een neef en tante zijn verwant in de derde graad (neef -> ouder -> grootouder -> tante).
### 6.2.4 Verkrijging van erfenissen
Bij wettelijke erfopvolging gelden twee hoofdregels en twee belangrijke uitzonderingen voor de verkrijging van de nalatenschap:
**Regel 1: De vertegenwoordigers van de dichtste erforde sluiten de vertegenwoordigers van alle verdere ordes uit.**
Dit betekent dat als er erfgenamen in een hogere orde zijn, de erfgenamen uit lagere ordes geen recht hebben op de nalatenschap. De eerste orde (kinderen) heeft voorrang op de tweede orde (ouders, broers/zussen), enzovoort.
**Regel 2: Binnen dezelfde erforde sluiten de vertegenwoordigers in de dichtste graad de vertegenwoordigers van de verdere graden uit.**
Als er binnen een bepaalde orde erfgenamen zijn, bepalen de dichtste graden wie erft. Bijvoorbeeld, in de eerste orde erven de kinderen rechtstreeks, en kleinkinderen erven alleen als hun ouder (het kind van de erflater) vooroverleden is.
**Uitzondering 1: De kloving**
De kloving doorbreekt de prioriteit van de ordes en de graden. Dit mechanisme past wanneer een erflater langs de ene ouder (bv. vader) roerende goederen en langs de andere ouder (bv. moeder) onroerende goederen heeft geërfd. De nalatenschap wordt dan in twee helften verdeeld: de ene helft gaat naar de familie langs vaderskant, de andere helft naar de familie langs moederskant. Binnen die helften geldt dan weer de normale volgorde van ordes en graden.
**Uitzondering 2: De plaatsvervulling**
Plaatsvervulling doorbreekt de prioriteit van de graden. Dit mechanisme zorgt ervoor dat, wanneer een erfgenaam in een lagere graad is vooroverleden, hij wordt vervangen door zijn afstammelingen. Dit gebeurt bijvoorbeeld wanneer een kind van de erflater (eerste graad in de eerste orde) vooroverleden is; dan treden diens kinderen (kleinkinderen van de erflater) in de plaats van hun ouder en erven diens deel. Plaatsvervulling kan plaatsvinden in de rechte lijn en in de zijlijn tot en met de vierde graad.
> **Tip:** Begrijp de hiërarchie van ordes en graden goed, want dit is de basis van de wettelijke erfopvolging. De uitzonderingen (kloving en plaatsvervulling) zijn cruciaal voor specifieke situaties.
> **Voorbeeld:** Een erflater laat twee kinderen na, A en B. Kind A is reeds overleden en laat twee kinderen na (kleinkinderen van de erflater). Volgens Regel 1 en 2, zou kind B de ganse nalatenschap erven, en de kinderen van A niets. Dankzij plaatsvervulling (Uitzondering 2) erven de kinderen van A het deel dat hun vader A zou hebben geërfd. De nalatenschap wordt dus verdeeld in twee helften: één voor kind B en één voor de twee kinderen van A samen.
---
# Testamenten en reservataire erfgenamen
Dit gedeelte behandelt de verschillende vormen van testamenten, de bijbehorende vormvereisten, en het concept van reservataire erfgenamen, waarbij het voorbehouden en beschikbare gedeelte van de nalatenschap wordt toegelicht.
### 3.1 Testamenten
Een testament is een eenzijdige handeling waarmee een persoon zijn nalatenschap regelt voor na zijn overlijden. In een testament kunnen legaten (zowel algemene als bijzondere) worden opgenomen. Er bestaan verschillende vormen van testamenten:
#### 3.1.1 Eigenhandig testament
Dit type testament wordt volledig door de erflater zelf geschreven, gedateerd en ondertekend. Er zijn geen getuigen vereist.
#### 3.1.2 Notarieel testament
Dit testament wordt opgemaakt door een notaris, in aanwezigheid van de erflater. De notaris zorgt ervoor dat aan alle wettelijke vormvereisten is voldaan.
#### 3.1.3 Internationaal testament
Dit is een testament dat in een internationale context wordt opgemaakt en voldoet aan specifieke internationale regels.
### 3.2 Reservataire erfgenamen
De testamentaire vrijheid van de erflater is niet absoluut. De wet beschermt bepaalde naaste familieleden door hen recht te geven op een minimumdeel van de nalatenschap, het zogenaamde reservataire deel.
#### 3.2.1 Wie zijn reservataire erfgenamen?
De belangrijkste reservataire erfgenamen zijn:
* **Descendenten:** Dit zijn de kinderen, kleinkinderen en verdere afstammelingen van de erflater.
* **Langstlevende echtgenoot:** De echtgenoot die overblijft na het overlijden van de andere echtgenoot.
#### 3.2.2 Het voorbehouden en beschikbare gedeelte
De nalatenschap wordt opgesplitst in twee delen:
* **Het voorbehouden gedeelte (reserve):** Dit is het deel van de nalatenschap waarover de erflater niet vrij kan beschikken, omdat het wettelijk is voorbehouden voor de reservataire erfgenamen. De omvang van dit gedeelte hangt af van het aantal reservataire erfgenamen.
* **Het beschikbare gedeelte:** Dit is het deel van de nalatenschap waarover de erflater vrij kan beschikken, bijvoorbeeld door het toe te kennen aan legatarissen via een testament.
#### 3.2.3 Omvang van het voorbehouden gedeelte
De exacte omvang van het voorbehouden gedeelte wordt bepaald aan de hand van het aantal reservataire erfgenamen. Hierbij wordt rekening gehouden met de wettelijke bepalingen die het aandeel van de descendenten en de langstlevende echtgenoot vastleggen.
> **Tip:** Het is cruciaal om de specifieke berekeningsregels voor de omvang van het voorbehouden gedeelte te kennen, aangezien deze kunnen variëren afhankelijk van de gezinssituatie van de erflater.
### 3.3 Schenkingen en testamenten
Hoewel zowel schenkingen als testamenten manieren zijn om vermogen over te dragen, verschillen ze fundamenteel:
* **Schenking:** Dit is een overeenkomst die onmiddellijk effect sorteert. De overdracht van het vermogen gebeurt tijdens het leven van de schenker.
* **Testament:** Dit is een eenzijdige handeling die pas na het overlijden van de erflater uitwerking heeft.
Het verschil in uitwerkingstijdstip heeft belangrijke consequenties voor de juridische aard en de vormvereisten van beide handelingen. Schenkingen kennen specifieke vormvereisten en kunnen onderhevig zijn aan regels met betrekking tot het erfrecht, zoals inbreng en inkorting, om de reserve van de reservataire erfgenamen te vrijwaren.
---
# Schenkingen
Dit deel behandelt het concept schenkingen, hun onderscheid met testamenten, de bijbehorende vormvereisten, en de relatie ervan met het huwelijk en het erfrecht, inclusief uitzonderingen op de onherroepelijkheid van schenkingen.
### 4.1 Begrip schenking en onderscheid met testamenten
Een schenking is een overeenkomst die een onmiddellijk effect heeft, waarbij een partij (de schenker) een goed om niet overdraagt aan een andere partij (de begiftigde), die het aanvaardt.
In tegenstelling hiermee is een testament een eenzijdige rechtshandeling die pas na het overlijden van de opsteller (de erflater) uitwerking heeft.
> **Tip:** Het cruciale verschil ligt in het moment van ingang: schenkingen zijn onmiddellijk, terwijl testamenten de nalatenschap regelen voor na het overlijden.
### 4.2 Vormvereisten voor schenkingen
Hoewel de meeste schenkingen vormvrij zijn, vereist de wet voor bepaalde specifieke schenkingen wel een vormvereiste. Deze vereiste is er om de schenker te beschermen tegen impulsieve beslissingen en om de begiftigde duidelijkheid te verschaffen over de aard van de rechtshandeling.
### 4.3 Schenkingen en het huwelijk
Schenkingen kunnen een rol spelen binnen het huwelijksvermogensrecht. Er zijn specifieke regels en regimes van toepassing op schenkingen die gedaan worden door echtgenoten of aan echtgenoten, die verband houden met hun huwelijksvermogensstelsel.
### 4.4 Schenkingen en het erfrecht
Schenkingen staan in nauwe relatie tot het erfrecht. Schenkingen die tijdens het leven van de erflater zijn gedaan, kunnen onder bepaalde omstandigheden worden ingebracht in de nalatenschap. Dit gebeurt om de gelijke behandeling van erfgenamen te waarborgen en om de zogenaamde 'reservataire erfgenamen' te beschermen tegen een te grote inkrimping van hun voorbehouden deel door schenkingen die de erflater aan derden heeft gedaan.
### 4.5 Uitzonderingen op de onherroepelijkheid van schenkingen
Een fundamenteel principe van schenkingen is hun onherroepelijkheid. Eens een schenking geldig is voltrokken, kan de schenker deze in principe niet meer terugvorderen. De wet voorziet echter in een beperkt aantal wettelijk bepaalde uitzonderingen op dit principe. Deze uitzonderingen zijn strikt gedefinieerd en bieden de mogelijkheid tot herroeping onder specifieke, wettelijk omschreven omstandigheden. Enkele voorbeelden van dergelijke uitzonderingen kunnen zijn:
* **Onhandigheid of ondankbaarheid:** Indien de begiftigde zich op een ernstige manier ondankbaar gedraagt tegenover de schenker, of indien de begiftigde de schenker mishandelt of beledigt.
* **Zware tekortkoming in de onderhoudsplicht:** Indien de begiftigde nalaat de schenker te onderhouden, waar daartoe een wettelijke verplichting bestaat.
> **Tip:** Hoewel schenkingen in principe onherroepelijk zijn, is het cruciaal om de uitzonderingen goed te kennen, aangezien deze de mogelijkheid bieden om een schenking terug te draaien onder specifieke, ernstige omstandigheden.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Erfrecht | Het recht dat regelt wie de goederen en schulden van een overledene verkrijgt en hoe deze overgang plaatsvindt. |
| Devolutie (of erfovergang) | Het proces waarbij de nalatenschap van een overledene overgaat op de erfgenamen, ofwel krachtens de wet (wettelijke devolutie) ofwel krachtens een testament (conventionele devolutie). |
| Wettelijke devolutie | De overgang van de nalatenschap volgens de regels van de wet, in afwezigheid van een testament of wanneer een testament niet alle goederen regelt. |
| Conventionele devolutie | De overgang van de nalatenschap zoals bepaald in een testament door de erflater. |
| Erfgerechtigden (of erfopvolgers of rechtsopvolgers) | Personen die in aanmerking komen om een deel van de nalatenschap te verkrijgen, zowel volgens de wet als volgens een testament. |
| Erfgenaam | Een persoon die een deel van de nalatenschap verkrijgt; kan zowel een wettelijke erfgenaam als een erfgenaam krachtens testament zijn. |
| Erfdeel | Het gedeelte van de nalatenschap dat een erfgenaam toekomt. |
| Wettelijk erfdeel | Het deel van de nalatenschap dat een erfgenaam toekomt op basis van de wettelijke bepalingen, ongeacht een testament. |
| Conventioneel erfdeel | Het deel van de nalatenschap dat een erfgenaam toekomt zoals bepaald in een testament. |
| Reservataire erfdeel | Een minimumgedeelte van de nalatenschap dat wettelijk voorbehouden is voor bepaalde erfgenamen, zoals kinderen en de langstlevende echtgenoot, dat niet kan worden ontnomen door een testament. |
| Openvallen van de erfenis | Het moment waarop een nalatenschap ontstaat, namelijk bij het overlijden van de erflater. |
| Bloedverwantschap | Een juridisch vastgestelde afstamming tussen personen, die de basis vormt voor erfgerechtigheid in de wettelijke erfopvolging. |
| Orde van erfopvolging | Een hiërarchische indeling van familieleden die bepalen wie erft in het geval van wettelijke erfopvolging. |
| Rechte lijn | De lijn die de directe afstamming aangeeft, van voorouder op nakomeling (bv. ouder-kind, kind-kleinkind). |
| Zijlijn | De lijn die afstammingsrelaties buiten de directe lijn aangeeft, zoals broers, zussen en hun afstammelingen (bv. oom-neef). |
| Graad van verwantschap | De afstand tussen twee familieleden, bepaald door het aantal geboorten tussen hen te tellen. |
| Kloving | Een techniek in het erfrecht waarbij de nalatenschap wordt verdeeld tussen de lijn van de vader en de lijn van de moeder, wat de normale prioriteit van ordes en graden kan doorbreken. |
| Plaatsvervulling | Een techniek waarbij een afwezige of verworpen erfgenaam wordt vervangen door zijn eigen afstammelingen in het verkrijgen van diens erfdeel. |
| Eigenhandig testament | Een testament dat volledig met de hand door de erflater is geschreven, gedateerd en ondertekend. |
| Notarieel testament | Een testament dat wordt opgemaakt door een notaris in de aanwezigheid van de erflater en eventueel getuigen. |
| Internationaal testament | Een testament dat voldoet aan de vormvereisten van het Verdrag van Washington, bedoeld voor situaties met een internationale component. |
| Legaten | Bepalingen in een testament waarbij de erflater specifieke goederen of een deel van zijn nalatenschap toewijst aan bepaalde personen of instellingen. |
| Schenking | Een overeenkomst waarbij een persoon (de schenker) een goed onmiddellijk en onherroepelijk overdraagt aan een ander persoon (de begiftigde), zonder tegenprestatie. |
Cover
Inleiding tot het recht (deel V - Burgerlijk recht - tweede examen - Erven).pptx
Summary
# Doel en systeem van het erfrecht
Het erfrecht regelt de overgang van goederen en schulden van een overledene naar zijn erfgenamen, met als kernbegrippen familiale solidariteit en bescherming van nabestaanden, aangevuld met moderne testamentaire vrijheid.
## 1. Doel en systeem van het erfrecht
### 1.1 Doel van het erfrecht
Het erfrecht heeft als hoofddoel de regeling van de overgang van vermogen (goederen en schulden) van een overledene (de erflater) naar zijn erfgenamen. Dit systeem is geworteld in twee fundamentele beginselen:
* **Familiale solidariteit**: Dit beginsel houdt in dat de nalatenschap primair gericht is op de familie van de erflater. De wet voorziet in een specifieke orde van erfopvolging die de dichtstbijzijnde familieleden bevoordeelt.
* **Bescherming van de nabestaanden**: Een belangrijk aspect is de bescherming van degenen die het dichtst bij de erflater stonden, in het bijzonder de langstlevende echtgenoot.
Naast deze traditionele beginselen, is er een moderne evolutie merkbaar die streeft naar een grotere **testamentaire vrijheid**. Dit betekent dat de erflater meer mogelijkheden krijgt om bij testament zelf te bepalen wie zijn nalatenschap ontvangt.
> **Tip:** Het onderscheid tussen wettelijk en testamentair erfrecht is cruciaal. Bij afwezigheid van een testament treedt het wettelijk erfrecht in werking, waarbij de wet de erfgenamen aanwijst. Dit kan enkel naar natuurlijke personen gaan. Bij testament kan de erflater vrij beschikken, ook over niet-natuurlijke personen zoals bedrijven of vzw's.
### 1.2 Erfopvolgingssystemen en het Belgische erfrecht
Wereldwijd bestaan er verschillende erfopvolgingssystemen. Het Belgische erfrecht is een combinatie van deze systemen, waarbij zowel de familiale solidariteit als de testamentaire vrijheid hun plaats hebben.
### 1.3 Algemene begrippen in het erfrecht
Om het erfrecht te begrijpen, zijn enkele kernbegrippen essentieel:
* **Erfrecht**: Het geheel van rechtsregels dat de overgang van een nalatenschap regelt.
* **Devolutie (of erfovergang)**: Het proces waarbij de nalatenschap van de ene persoon naar de andere overgaat.
* **Wettelijke devolutie**: De erfovergang zoals bepaald door de wet (wettelijk erfrecht).
* **Conventionele devolutie**: De erfovergang zoals bepaald door testamenten.
* **Erfgerechtigden (of erfopvolgers of rechtsopvolgers)**: Personen die in aanmerking komen om te erven.
* **Erfgenamen**: Personen die de nalatenschap officieel aanvaarden.
* **Erfdeel**: Het gedeelte van de nalatenschap dat een erfgenaam toekomt.
* **Wettelijk erfdeel**: Het deel dat een erfgenaam toekomt volgens de wet, in afwezigheid van een testament.
* **Conventioneel erfdeel (beschikbaar deel)**: Het deel van de nalatenschap waarover de erflater vrij kan beschikken via testament.
* **Reservatair erfdeel**: Een minimumgedeelte van de nalatenschap waarop bepaalde erfgenamen, de reservataire erfgenamen, altijd recht hebben en dat de erflater niet kan ontnemen.
> **Tip:** Kinderen zijn altijd reservataire erfgenamen. Zij kunnen nooit volledig onterfd worden.
### 1.4 Wettelijke erfopvolging
#### 1.4.1 Algemene regels bij het openvallen van de erfenis
De erfopvolging wordt geopend op het ogenblik van het overlijden. Twee factoren zijn hierbij cruciaal:
* **Tijdstip van overlijden**: Het exacte uur van overlijden (of van de vaststelling ervan) is van belang voor de bepaling van de erfgenamen en hun rechten.
* **Woonplaats van de erflater**: De woonplaats (domicilie) van de erflater op het moment van overlijden is bepalend voor de bevoegde rechtbank en de plaats waar de aangifte van nalatenschap moet gebeuren.
#### 1.4.2 Hoedanigheid van erfgenamen
Om als erfgenaam te kunnen optreden, moet een persoon aan bepaalde voorwaarden voldoen:
* **Bestaan**: De erfgenaam moet bestaan op het ogenblik van het openvallen van de nalatenschap. Dit betekent dat de erfgenaam reeds verwekt moet zijn en levensvatbaar geboren moet worden. Iemand die sterft vóór de erflater kan niet erven, tenzij er sprake is van plaatsvervulling.
* **Niet onwaardig zijn**: De erfgenaam mag niet onwaardig zijn om te erven. Onwaardigheid is een juridische sanctie die wordt opgelegd aan personen die ernstige misdrijven hebben gepleegd tegen de erflater of zijn naaste familie.
#### 1.4.3 Aanvaarding en verwerping van de nalatenschap
Een erfgerechtigde heeft drie mogelijkheden bij het openvallen van de nalatenschap:
* **Zuivere aanvaarding**: De erfgenaam aanvaardt zowel de goederen als de schulden van de nalatenschap zonder beperking. Hij wordt hoofdelijk aansprakelijk voor de schulden, zelfs met zijn eigen vermogen.
* **Aanvaarding onder voorrecht van boedelbeschrijving**: De erfgenaam aanvaardt de nalatenschap slechts tot beloop van de goederen. De schuldeisers kunnen de nalatenschap dus niet aanvallen met het privévermogen van de erfgenaam. Dit proces kan wel kostelijk zijn omdat een notaris de activa en passiva zal moeten vaststellen.
* **Verwerping**: De erfgenaam wijst de nalatenschap volledig af. Hij wordt geacht nooit erfgenaam te zijn geweest.
#### 1.4.4 Verdeling, inbreng en erfovereenkomst
De verdeling van de erfenis, de inbreng van goederen door erfgenamen en de mogelijkheid tot het sluiten van een erfovereenkomst zijn verdere stappen binnen de wettelijke erfopvolging.
### 1.5 Basisbegrippen van bloedverwantschap in het erfrecht
Bloedverwantschap is de juridisch vastgestelde afstamming die de basis vormt voor de erfgerechtigheid. Het gaat hierbij om de **juridische bloedverwantschap**, ongeacht de biologische realiteit.
* **Moederlijke afstamming**: Wordt in de regel vastgesteld via de geboorteakte en geeft weinig aanleiding tot betwisting.
* **Vaderlijke afstamming**: Kan aanleiding geven tot betwisting, met name wanneer de ouders niet gehuwd zijn. De vaststelling van vaderlijke afstamming gebeurt dan vaak door erkenning.
#### 1.5.1 De orde
De familieleden worden ingedeeld in verschillende groepen, de zogenaamde orden. De eerste orde sluit alle verdere orden uit.
* **Eerste orde**: Descendenten (kinderen, kleinkinderen, enz.).
* **Tweede orde**: Ouders, broers en zussen (inclusief halbroers en -zussen), en hun afstammelingen.
* **Derde orde**: Ascendenten (voorouders zoals grootouders, overgrootouders, enz.).
* **Vierde orde**: Verdere familie, zoals ooms, tantes en hun afstammelingen (neven en nichten), grootooms en groottantes.
> **Tip:** Vanaf de derde orde wordt de nalatenschap in twee helften verdeeld: één helft gaat naar de moederlijke lijn en de andere helft naar de vaderlijke lijn.
#### 1.5.2 De lijn
De term 'lijn' heeft een dubbele betekenis:
* **Rechte lijn**: Verwijst naar de directe afstamming (ouders, kinderen, grootouders, kleinkinderen, etc.).
* **Zijlijn**: Verwijst naar afstamming via een gemeenschappelijke voorouder (broers, zussen, ooms, tantes, neven, nichten).
* **Vaderlijke lijn / Moederlijke lijn**: Deze onderscheiding is vooral relevant vanaf de derde orde voor de verdeling van de nalatenschap.
#### 1.5.3 De graad van verwantschap
De graad van verwantschap bepaalt de afstand tussen familieleden. Dit is van belang voor de rangorde binnen eenzelfde orde. Hoe dichter de graad, hoe groter het erfrecht.
### 1.6 Verkrijging van erfenissen
De verkrijging van erfenissen wordt beheerst door twee hoofdregels en twee belangrijke uitzonderingen:
* **Regel 1**: Vertegenwoordigers van de dichtste orde sluiten de vertegenwoordigers van alle verdere ordes uit.
* **Regel 2**: Binnen dezelfde orde sluiten vertegenwoordigers in de dichtste graad de vertegenwoordigers van de verdere graden uit.
* **Uitzondering 1 (Kloving)**: De prioriteit van ordes en graden wordt doorbroken door de techniek van de kloving, die vooral van toepassing is vanaf de derde orde en zorgt voor een verdeling tussen de vaderlijke en moederlijke lijn.
* **Uitzondering 2 (Plaatsvervulling)**: De prioriteit van de graden wordt doorbroken door de techniek van plaatsvervulling. Hierbij kunnen afstammelingen de plaats van hun vooroverleden ouder innemen in de erfopvolging.
### 1.7 Testamenten en reservataire erfgenamen
#### 1.7.1 Testamenten
Een testament is een techniek om af te wijken van het wettelijk erfrecht. Er bestaan verschillende vormen:
* **Eigenhandig testament**: Volledig door de erflater zelf geschreven, gedateerd en ondertekend. Dit is gratis.
* **Notarieel testament**: Opgesteld door een notaris. Dit type testament kan niet verdwijnen en biedt meer juridische zekerheid. Het vereist de aanwezigheid van de erflater, een notaris en twee getuigen. De notaris leest het testament voor.
* **Internationaal testament**: Een vorm die internationale situaties dekt.
Een testament kan legaten bevatten, zowel algemene (een deel van de nalatenschap) als bijzondere (specifieke goederen).
> **Tip:** Het notariële testament wordt vaak aangeraden vanwege de zekerheid en het feit dat het niet verloren kan gaan.
#### 1.7.2 Reservataire erfgenamen
De erflater kan niet vrij over zijn volledige nalatenschap beschikken. Een deel is voorbehouden voor de **reservataire erfgenamen**.
* **Reservataire erfgenamen**: Dit zijn voornamelijk de afstammelingen (kinderen, kleinkinderen, etc.) en de langstlevende echtgenoot.
* **Reservatair deel**: Het minimumgedeelte van de nalatenschap waarop zij altijd recht hebben en dat de erflater niet kan ontnemen.
* **Beschikbaar gedeelte**: Het resterende deel van de nalatenschap waarover de erflater wel vrij kan beschikken, bijvoorbeeld door een testament op te stellen.
De omvang van het voorbehouden gedeelte hangt af van het aantal reservataire erfgenamen.
### 1.8 Schenkingen
#### 1.8.1 Begrip en verschil met testamenten
Een **schenking** is een overeenkomst met onmiddellijk effect, waarbij iemand een goed gratis overdraagt aan een ander. Een **testament** daarentegen is een eenzijdige rechtshandeling die pas werkt na het overlijden van de erflater.
> **Tip:** Wat geschonken wordt, blijft geschonken en kan niet meer worden teruggevorderd, tenzij er specifieke voorwaarden zijn opgenomen of in uitzonderlijke omstandigheden. Schenkingen kunnen wel een impact hebben op de verdeling van de nalatenschap.
#### 1.8.2 Vormvereisten, schenkingen en huwelijk, schenkingen en erfrecht, en uitzonderingen op de onherroepelijkheid
Deze onderdelen behandelen de specifieke vormvereisten voor schenkingen, de relatie tussen schenkingen en het huwelijksvermogensrecht, de impact van schenkingen op het erfrecht (bijvoorbeeld inbreng en inkorting) en de zeldzame uitzonderingen op het principe van de onherroepelijkheid van schenkingen.
---
# Wettelijke erfopvolging en basisbegrippen
Dit deel behandelt de algemene concepten van wettelijke erfopvolging, waarbij de wet bepaalt wie de nalatenschap van een overledene erft wanneer er geen testament is.
### 2.1 Inleiding tot het erfrecht
Het erfrecht regelt de overgang van goederen en schulden van een overledene naar zijn erfgenamen. Dit systeem is gebaseerd op twee principes: familiale solidariteit, waarbij de nalatenschap in de eerste plaats naar de familie gaat, en de bescherming van nabestaanden, met name de langstlevende echtgenoot. Moderne ontwikkelingen bieden echter meer vrijheid om via testament te beschikken over de nalatenschap.
* **Wettelijk erfrecht:** De wet bepaalt wie de nalatenschap erft. Dit kan enkel naar natuurlijke personen gaan.
* **Testamentair erfrecht:** De erflater stelt zelf een testament op en kan vrij kiezen wie zijn nalatenschap ontvangt, ook aan niet-natuurlijke personen (bedrijven, vzw's, etc.).
### 2.2 Wettelijke erfopvolging: algemene begrippen
#### 2.2.1 Devolutie
Devolutie, of erfovergang, verwijst naar de manier waarop de nalatenschap wordt overgedragen. Dit kan op twee manieren gebeuren:
* **Wettelijke devolutie:** Bepaald door de wet, wanneer er geen testament is.
* **Conventionele devolutie:** Bepaald door testamenten.
#### 2.2.2 Erfgerechtigden en erfgenamen
* **Erfgerechtigden (of erfopvolgers of rechtsopvolgers):** Personen die in aanmerking komen om te erven.
* **Erfgenamen:** Personen die de erfenis officieel aanvaarden.
#### 2.2.3 Erfdeel
Het erfdeel is het gedeelte van de nalatenschap dat een erfgenaam toekomt.
* **Wettelijk erfdeel:** Het deel dat iemand erft wanneer er geen testament is.
* **Conventioneel erfdeel (beschikbaar deel):** Het deel van de nalatenschap waarover de erflater vrij kan beschikken in een testament.
* **Reservatair erfdeel:** Een minimumdeel van de nalatenschap dat wettelijk voorbehouden is voor bepaalde erfgenamen en dat men nooit kan onterven. Kinderen zijn altijd reservataire erfgenamen.
#### 2.2.4 Algemene regels bij openvallen van de erfenis
Twee cruciale factoren bepalen de wettelijke erfopvolging:
* **Tijdstip van overlijden:** Dit is van cruciaal belang voor het bepalen van de erfgenamen en de geldende wetgeving. Het uur van overlijden of de vaststelling ervan is hierbij bepalend.
* **Woonplaats van de erflater:** De woonplaats (domicilie) van de erflater op het moment van overlijden is van belang. Dit bepaalt ook waar de aangifte van nalatenschap ingediend moet worden.
#### 2.2.5 Hoedanigheid van erfgenamen
Om als erfgenaam te kunnen optreden, moet een persoon voldoen aan twee voorwaarden:
* **Bestaan:** De erfgenaam moet reeds verwekt zijn op het moment van openvallen van de nalatenschap en bij de erfovergang in leven zijn. Een reeds verwekt kind dat nog niet geboren is, kan dus erven. De begunstigde moet langer leven dan de erflater.
* **Niet onwaardig zijn:** De erfgenaam mag niet onwaardig zijn verklaard om te erven.
#### 2.2.6 Aanvaarding en verwerping van de nalatenschap
Een erfgerechtigde heeft drie mogelijkheden met betrekking tot de nalatenschap:
* **Zuivere aanvaarding:** De erfgenaam aanvaardt zowel de activa als de passiva van de nalatenschap.
* **Aanvaarding onder voorrecht van boedelbeschrijving:** De erfgenaam aanvaardt de nalatenschap enkel tot beloop van de activa. De schulden worden beperkt tot de waarde van de goederen die men erft. Dit proces kan kostelijk zijn, omdat een notaris de activa en passiva moet inventariseren.
* **Verwerping:** De erfgenaam wijst de nalatenschap volledig af.
#### 2.2.7 Verdere regels bij wettelijke erfopvolging
Naast de algemene begrippen zijn er nog andere regels die van toepassing zijn op de wettelijke erfopvolging:
* **Verdeling van de erfenis:** Hoe de nalatenschap wordt verdeeld onder de erfgenamen.
* **Inbreng:** Goederen die een erfgenaam reeds tijdens het leven van de erflater heeft ontvangen, moeten soms worden ingebracht in de nalatenschap.
* **Erfovereenkomst:** Een overeenkomst tussen erfgenamen om de verdeling van de nalatenschap te regelen.
### 2.3 Basisbegrippen van de wettelijke erfopvolging
#### 2.3.1 Bloedverwantschap
Bloedverwantschap is de juridisch vastgestelde afstamming en vormt de sleutel tot erfgerechtigheid. Enkel juridische bloedverwantschap telt, ongeacht de biologische realiteit.
* **Moederlijke afstamming:** Meestal zonder betwisting, aangezien de biologische afstamming die in de geboorteakte wordt vastgesteld, juridisch bindend is.
* **Vaderlijke afstamming:** Kan aanleiding geven tot betwisting, vooral wanneer de ouders niet gehuwd zijn. De vaststelling van vaderlijke afstamming gebeurt dan door erkenning.
#### 2.3.2 De orde
De orde deelt de familieleden in groepen in, die hiërarchisch geordend zijn. Een lagere orde sluit een hogere orde uit.
* **Eerste orde:** Descendenten (kinderen, kleinkinderen, etc.).
* **Tweede orde:** Ouders, broers en zussen (inclusief halbroers en -zussen), alsook hun afstammelingen.
* **Derde orde:** Ascendenten (voorouders: ouders, grootouders, etc.).
* **Vierde orde:** Verdere familieleden, zoals ooms, tantes (en hun afstammelingen: neven en nichten), grootooms en groottantes.
#### 2.3.3 De lijn
De term "lijn" heeft een dubbele betekenis binnen het erfrecht:
* **Rechte lijn:** Afstamming van persoon op persoon (bv. ouder-kind).
* **Zijlijn:** Afstamming van een gemeenschappelijke voorouder via verschillende takken (bv. broers en zussen).
Daarnaast wordt er onderscheid gemaakt tussen:
* **Vaderlijke lijn:** Afstamming via de vader.
* **Moederlijke lijn:** Afstamming via de moeder.
Dit onderscheid is vooral relevant vanaf de derde orde, waar de nalatenschap wordt gekloofd (verdeeld in twee gelijke helften: één voor de vaderlijke lijn, één voor de moederlijke lijn). Ook in de tweede orde speelt dit een rol in de verdeling.
#### 2.3.4 De graad van verwantschap
De graad van verwantschap bepaalt de afstand tussen familieleden. Deze graad is belangrijk voor de toepassing van regels zoals plaatsvervulling.
### 2.4 Verkrijging van erfenissen
De verkrijging van erfenissen wordt beheerst door twee hoofdregels en twee belangrijke uitzonderingen:
#### 2.4.1 Regel 1: Prioriteit van ordes
Vertegenwoordigers van de dichtste erforde sluiten de vertegenwoordigers van alle verdere ordes uit. Dit betekent dat bijvoorbeeld kinderen (eerste orde) alle andere familieleden (tweede, derde, vierde orde) uitsluiten.
#### 2.4.2 Regel 2: Prioriteit van graden binnen een orde
Binnen dezelfde erforde sluiten de vertegenwoordigers in de dichtste graad de vertegenwoordigers van de verdere graden uit. Bijvoorbeeld, een kind (eerste graad in de eerste orde) erft volledig, en kleinkinderen (tweede graad in de eerste orde) erven enkel via plaatsvervulling indien een kind reeds is overleden.
#### 2.4.3 Uitzondering 1: Kloving
De prioriteit van de ordes en de graden wordt doorbroken door de techniek van de kloving. Dit principe, dat vooral van toepassing is vanaf de derde orde, zorgt voor een gelijke verdeling van de nalatenschap over de vaderlijke en moederlijke lijn.
#### 2.4.4 Uitzondering 2: Plaatsvervulling
De prioriteit van de graden wordt doorbroken door de techniek van de plaatsvervulling. Dit houdt in dat een afstammeling de plaats kan innemen van een vooroverleden bloedverwant om diens erfdeel te ontvangen. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer een kind is overleden en diens kinderen (de kleinkinderen van de erflater) in diens plaats treden.
### 2.5 Testamenten en reservataire erfgenamen
#### 2.5.1 Testamenten
Testamenten zijn een middel om het wettelijk erfrecht te doorbreken. Er bestaan verschillende vormen:
* **Eigenhandig testament:** Volledig geschreven, gedateerd en ondertekend door de erflater. Dit is gratis.
* **Notarieel testament:** Opgesteld door een notaris, voorgelezen aan de erflater in aanwezigheid van twee getuigen (die de erflater niet kent). Dit kan niet zomaar verdwijnen.
* **Internationaal testament:** Een vorm die internationaal erkend wordt.
Een testament bevat vaak legaten, dit zijn bepalingen waarbij de erflater specifieke goederen of sommen geld toewijst aan bepaalde personen of instellingen. Deze kunnen algemeen of bijzonder van aard zijn.
#### 2.5.2 Reservataire erfgenamen
Niet de volledige nalatenschap kan vrij worden bepaald door de erflater. Een deel is voorbehouden voor reservataire erfgenamen.
* **Reservataire erfgenamen:** Dit zijn de afstammelingen (kinderen, kleinkinderen, etc.) en de langstlevende echtgenoot.
* **Reservatair deel:** Het minimumdeel van de nalatenschap waarop deze erfgenamen wettelijk recht hebben en dat niet ontnomen kan worden, zelfs niet bij testament.
Het reservataire deel wordt berekend op basis van het aantal reservataire erfgenamen.
### 2.6 Schenkingen
#### 2.6.1 Begrip en verschil met testamenten
Een schenking is een overeenkomst met onmiddellijk effect, waarbij iemand een goed overdraagt aan een ander persoon terwijl hij nog leeft. Een testament is een eenzijdige handeling die pas na het overlijden van de erflater uitwerking heeft. Wat geschonken is, blijft geschonken, terwijl een testament de nalatenschap na overlijden regelt.
#### 2.6.2 Vormvereisten, huwelijk, erfrecht en uitzonderingen
Er gelden specifieke vormvereisten voor schenkingen. Schenkingen kunnen ook een impact hebben op het huwelijksvermogen en het erfrecht. De onherroepelijkheid van schenkingen kent eveneens uitzonderingen.
---
# Verkrijging van erfenissen en testamenten
Het verkrijgen van erfenissen en testamenten regelt de overgang van vermogen van een overledene naar zijn nabestaanden, waarbij zowel wettelijke regels als de wensen van de erflater via testamenten een rol spelen.
## 3. Verkrijging van erfenissen en testamenten
### 3.1 Doel en systeem van het erfrecht
Het erfrecht heeft tot doel de overgang van goederen en schulden van een overledene naar zijn erfgenamen te regelen. Het is gebaseerd op twee beginselen:
* **Familiale solidariteit**: De nalatenschap gaat in eerste instantie naar de familie.
* **Bescherming van nabestaanden**: Dit omvat onder andere de bescherming van de langstlevende echtgenoot.
Moderne ontwikkelingen bevorderen de testamentaire vrijheid, waardoor men bij testament kan beschikken over de nalatenschap.
#### 3.1.1 Wettelijke en testamentaire erfopvolging
* **Wettelijke erfopvolging**: Wanneer iemand overlijdt zonder testament, bepaalt de wet wie de erfgenamen zijn. De nalatenschap kan enkel naar natuurlijke personen gaan.
* **Testamentaire erfopvolging**: Bij het opstellen van een testament kan men zelf kiezen wie de nalatenschap ontvangt, inclusief begunstiging van specifieke personen of het schenken aan niet-natuurlijke personen (zoals bedrijven of vzw's).
#### 3.1.2 Begrippen in het erfrecht
* **Devolutie (erfovergang)**: Het proces waarbij de nalatenschap overgaat op de erfgenamen.
* **Wettelijke devolutie**: De erfovergang volgens de wet.
* **Conventionele devolutie**: De erfovergang zoals bepaald in testamenten.
* **Erfgerechtigden (erfopvolgers, rechtsopvolgers)**: Personen die in aanmerking komen om te erven.
* **Erfgenamen**: Personen die de erfenis officieel aanvaarden.
* **Erfdeel**: Het aandeel dat een erfgenaam ontvangt.
* **Wettelijk erfdeel**: Het deel dat een erfgenaam ontvangt bij wettelijke erfopvolging.
* **Conventioneel erfdeel (beschikbaar deel)**: Het deel van de nalatenschap waarover de erflater vrij kan beschikken in een testament.
* **Reservatair erfdeel**: Het minimumdeel van de nalatenschap waarop bepaalde erfgenamen, zoals kinderen, recht hebben en dat niet via testament kan worden ontnomen.
#### 3.1.3 Algemene regels voor de openval van de erfenis
De erfenis valt open op het moment van het overlijden van de erflater. Het tijdstip van overlijden is cruciaal. De woonplaats van de erflater (de plaats waar die gedomicilieerd was) is eveneens van belang, omdat dit bepaalt waar de aangifte van nalatenschap moet worden ingediend.
#### 3.1.4 Hoedanigheid van erfgenamen
Om erfgenaam te kunnen zijn, moet een persoon aan de volgende voorwaarden voldoen:
* **Bestaan (positieve voorwaarde)**: De erfgenaam moet bestaan op het moment van openvallen van de nalatenschap. Een reeds verwekt kind dat nog niet geboren is, kan reeds erven, mits het levend geboren wordt. De begunstigde moet langer leven dan de erflater.
* **Niet onwaardig zijn (negatieve voorwaarde)**: Een erfgenaam mag niet onwaardig zijn om te erven.
#### 3.1.5 Aanvaarding en verwerping van de nalatenschap
Een erfgerechtigde heeft de keuze tussen drie mogelijkheden:
* **Zuivere aanvaarding**: De erfgenaam aanvaardt de nalatenschap volledig, inclusief alle schulden.
* **Aanvaarding onder voorrecht van boedelbeschrijving**: De erfgenaam aanvaardt de nalatenschap enkel tot beloop van de activa. Een notaris zal een inventaris opmaken van de activa en passiva. Indien de schulden de activa overschrijden, hoeft de erfgenaam de schulden niet persoonlijk te voldoen.
* **Verwerping**: De erfgenaam wijst de nalatenschap volledig af.
#### 3.1.6 Verdeling, inbreng en erfovereenkomsten
Naast aanvaarding en verwerping, zijn ook de verdeling van de erfenis, de inbreng (verrekening van eerder gedane schenkingen) en erfovereenkomsten (overeenkomsten tussen erfgenamen over de verdeling) belangrijke aspecten van de erfopvolging.
### 3.2 Wettelijke erfopvolging in detail
#### 3.2.1 Bloedverwantschap
Bloedverwantschap, gedefinieerd als een juridisch vastgestelde afstamming, is de basis voor erfgerechtigheid. Enkel juridische bloedverwantschap telt, ongeacht biologische realiteit.
* **Moederlijke afstamming**: Wordt vastgesteld in de geboorteakte.
* **Vaderlijke afstamming**: Kan aanleiding geven tot betwisting, zeker wanneer de ouders niet gehuwd zijn. De vaststelling gebeurt dan vaak via erkenning.
#### 3.2.2 De orde
De orde verdeelt de familieleden in groepen, waarbij de hogere ordes de lagere uitsluiten:
* **Eerste orde**: Descendenten (kinderen, kleinkinderen, etc.).
* **Tweede orde**: Ouders, broers en zussen (inclusief halbroers en -zussen), en hun afstammelingen.
* **Derde orde**: Ascendenten (ouders, grootouders, etc.).
* **Vierde orde**: Verdere familie (ooms, tantes, neven en nichten, grootooms, groottantes).
#### 3.2.3 De lijn
De lijn kent een dubbele betekenis:
* **Rechte lijn**: Ouders, kinderen, kleinkinderen, etc.
* **Zijlijn**: Broers, zussen, ooms, tantes, neven en nichten.
Daarnaast wordt er onderscheid gemaakt tussen de **vaderlijke lijn** en de **moederlijke lijn**, wat met name vanaf de derde orde relevant is voor de verdeling van de nalatenschap. In de tweede orde wordt de nalatenschap ook verdeeld tussen de vaderlijke en moederlijke lijn.
#### 3.2.4 De graad van verwantschap
De graad van verwantschap bepaalt de afstand tussen familieleden. Dit is relevant voor de toepassing van de wettelijke regels van erfopvolging.
#### 3.2.5 Verkrijging van erfenissen: regels en uitzonderingen
De verkrijging van erfenissen wordt beheerst door twee hoofdregels en twee belangrijke uitzonderingen:
* **Regel 1**: Vertegenwoordigers van de dichtste erfordes sluiten de vertegenwoordigers van alle verdere ordes uit. Dit betekent dat, indien er erfgenamen in de eerste orde zijn, erfgenamen uit de tweede, derde en vierde orde geen aanspraak kunnen maken op de nalatenschap.
* **Regel 2**: Binnen dezelfde erforde sluiten de vertegenwoordigers in de dichtste graad de vertegenwoordigers van de verdere graden uit. Bijvoorbeeld, binnen de eerste orde (kinderen), zullen de kinderen van de overledene erven en niet de kleinkinderen, tenzij er sprake is van plaatsvervulling.
Er zijn twee uitzonderingen op deze prioriteitsregels:
* **Uitzondering 1: Kloving**: De prioriteit van de ordes en de graden wordt doorbroken door de techniek van de kloving. Dit principe is vooral van toepassing vanaf de derde orde en zorgt voor een gelijke verdeling van de nalatenschap tussen de vaderlijke en moederlijke lijn, ongeacht de dichtheid van de bloedverwanten in elke lijn.
* **Uitzondering 2: Plaatsvervulling**: De prioriteit van de graden wordt doorbroken door de techniek van de plaatsvervulling. Dit houdt in dat wanneer een erfgerechtigde reeds is overleden, zijn of haar plaats kan worden ingenomen door zijn of haar afstammelingen. Dit is met name van toepassing in de eerste orde (kinderen vervangen door kleinkinderen) en de tweede orde (broers/zussen vervangen door hun kinderen, d.w.z. neven/nichten van de erflater).
### 3.3 Testamenten en reservataire erfgenamen
#### 3.3.1 Testamenten
Een testament is een juridische akte waarmee een persoon (de testator) zijn nalatenschap kan regelen voor na zijn overlijden. Het is een techniek om af te wijken van het wettelijk erfrecht. De mogelijke vormen van testamenten zijn:
* **Eigenhandig testament**: Volledig door de testator zelf geschreven, gedateerd en ondertekend. Het is gratis.
* **Notarieel testament**: Opgesteld door een notaris, in het bijzijn van twee getuigen. Dit testament kan niet verdwijnen en biedt extra rechtszekerheid. De notaris leest het testament voor aan de testator en de getuigen.
* **Internationaal testament**: Een vorm die voldoet aan specifieke internationale regels en nuttig kan zijn bij grensoverschrijdende vermogens.
Een testament kan legaten bevatten, dit zijn beschikkingen van de erflater over specifieke goederen of een deel van zijn nalatenschap.
#### 3.3.2 Reservataire erfgenamen
De testamentaire vrijheid is niet absoluut. Bepaalde erfgenamen, de reservataire erfgenamen, hebben recht op een minimumgedeelte van de nalatenschap dat niet kan worden ontnomen door een testament.
* **Descendenten (kinderen en hun afstammelingen)**: Zijn altijd reservataire erfgenamen. Ze kunnen nooit volledig onterfd worden.
* **Langstlevende echtgenoot**: Is eveneens reservataire erfgenaam.
Het reservataire deel is het gedeelte van de nalatenschap waarop deze erfgenamen altijd recht hebben, ongeacht wat er in het testament staat. Het overige deel van de nalatenschap is het "beschikbaar gedeelte", waarover de erflater vrij kan beschikken in zijn testament.
### 3.4 Schenkingen
#### 3.4.1 Begrip en verschil met testamenten
* **Schenking**: Een overeenkomst die onmiddellijk effect heeft. Wat geschonken is, blijft geschonken.
* **Testament**: Een eenzijdige handeling die pas werkt na het overlijden van de erflater.
Het onderscheid is cruciaal: schenkingen gebeuren bij leven en testamenten regelen de nalatenschap na overlijden.
#### 3.4.2 Vormvereisten, schenkingen en huwelijk, schenkingen en erfrecht, uitzonderingen op onherroepelijkheid
Deze sectie omvat de specifieke vormvereisten voor schenkingen, de juridische implicaties van schenkingen in relatie tot het huwelijk en het erfrecht, en de zeldzame uitzonderingen op het principe van de onherroepelijkheid van schenkingen. De details van deze subonderdelen vereisen verdere studie van specifieke wetteksten en jurisprudentie.
---
# Schenkingen
Schenkingen vertegenwoordigen een overeenkomst met onmiddellijk effect, wat hen onderscheidt van testamenten die een eenzijdige handeling zijn en pas na het overlijden van de schenker rechtsgevolgen hebben.
### 4.1 Begrip en onderscheid met testamenten
Een schenking is een overeenkomst waarbij een persoon, de schenker, een goed onmiddellijk en onherroepelijk overdraagt aan een andere persoon, de begiftigde, die het aanvaardt. Het essentiële verschil met een testament ligt in het tijdstip van inwerkingtreding en de aard van de handeling.
* **Schenking:**
* Een overeenkomst tussen twee levende partijen.
* Heeft een onmiddellijk effect: de overdracht van het goed gebeurt op het moment van de schenking.
* Is in principe onherroepelijk.
* **Testament:**
* Een eenzijdige rechtshandeling.
* Werkt pas na het overlijden van de erflater.
* Is in principe herroepelijk door de erflater.
> **Tip:** De onmiddellijke en onherroepelijke aard van schenkingen betekent dat wat eenmaal geschonken is, definitief is en niet zomaar teruggevorderd kan worden, tenzij er specifieke uitzonderingen van toepassing zijn.
### 4.2 Vormvereisten
De vormvereisten voor schenkingen variëren afhankelijk van het type schenking en het goed dat wordt geschonken. Hoewel de specifieke details van de vormvereisten in de verstrekte tekst niet diepgaand worden uitgewerkt, is het cruciaal om te weten dat er specifieke formaliteiten nageleefd moeten worden om een schenking geldig te laten zijn. Deze formaliteiten zijn er om de wil van de schenker vast te stellen en te beschermen, en om de begiftigde duidelijkheid te geven over de aard en omvang van de schenking.
### 4.3 Schenkingen en huwelijk
De relatie tussen schenkingen en het huwelijk is significant, vooral in het kader van huwelijkscontracten en giften tussen echtgenoten. Schenkingen die tijdens het huwelijk worden gedaan, kunnen invloed hebben op de huwgemeenschap of het eigen vermogen van de echtgenoten en dienen in overeenstemming met de bepalingen van het huwelijkscontract te gebeuren.
### 4.4 Schenkingen en erfrecht
Schenkingen hebben een directe impact op de verdeling van de nalatenschap. Goederen die bij leven zijn geschonken, kunnen in mindering worden gebracht op het deel waar erfgenamen recht op hebben, tenzij de schenker anders heeft bepaald (bijvoorbeeld via een in te brengen schenking of als het een onderdeel betreft van het beschikbaar deel). Dit is met name relevant in relatie tot het reservataire deel van erfgenamen.
> **Tip:** Schenkingen kunnen worden ingebracht in de nalatenschap (inbreng) of afgehouden worden van het beschikbaar deel. Het is belangrijk om de bedoeling van de schenker hieromtrent duidelijk vast te leggen.
### 4.5 Uitzonderingen op de onherroepelijkheid
Hoewel schenkingen in principe onherroepelijk zijn, kent de wet enkele specifieke uitzonderingen waarbij een schenking toch kan worden herroepen of tenietgedaan. Deze uitzonderingen zijn strikt geregeld en dienen ter bescherming van de schenker in uitzonderlijke omstandigheden. De belangrijkste uitzonderingen die vaak worden besproken zijn:
* **Erkenning van ondankbaarheid:** Indien de begiftigde zich ernstig misdraagt tegenover de schenker (bijvoorbeeld door een misdrijf tegen de schenker te plegen, of door de schenker in een situatie van wettelijke armoede te laten zonder hulp te bieden), kan de schenking herroepen worden.
* **Niet-uitvoering van de voorwaarde:** Indien de schenking onderworpen was aan een voorwaarde die de begiftigde niet heeft vervuld.
* **Geboorte van een kind (in specifieke gevallen):** Hoewel minder courant in het huidige recht, kan de geboorte van een wettig kind na de schenking onder bepaalde omstandigheden aanleiding geven tot herroeping.
Het is essentieel om de precieze wettelijke bepalingen omtrent deze uitzonderingen te raadplegen, aangezien de toepassing ervan strikt gedefinieerd is.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Erfrecht | Het rechtsgebied dat de overgang regelt van de goederen en schulden van een overledene naar zijn erfgenamen. |
| Testamentaire vrijheid | Het recht van een persoon om bij testament vrij te beschikken over zijn nalatenschap, binnen de wettelijke grenzen. |
| Reservataire erfgenamen | Erfgenamen die wettelijk beschermd zijn en altijd aanspraak maken op een bepaald minimumdeel van de nalatenschap, ongeacht de wilsbeschikking van de erflater. |
| Wettelijk erfrecht | De regels die bepalen wie erft wanneer er geen geldig testament is opgemaakt. De wet bepaalt de erfgenamen en hun onderlinge verhoudingen. |
| Testamentair erfrecht | Het erfrecht dat gebaseerd is op een testament, waarbij de erflater zelf de erfgenamen en de verdeling van de nalatenschap kan bepalen. |
| Devolutie (erfovergang) | Het proces waarbij de nalatenschap van een overledene overgaat op zijn erfgenamen. Dit kan wettelijk of testamentair bepaald zijn. |
| Wettelijke devolutie | De erfovergang die plaatsvindt volgens de bepalingen van de wet, in afwezigheid van een testament. |
| Conventionele devolutie | De erfovergang die plaatsvindt op basis van een testament of andere uiterste wilsbeschikking. |
| Erfgerechtigden (erfopvolgers) | Personen die in aanmerking komen om te erven, zowel op grond van de wet als op grond van een testament. |
| Erfgenamen | Personen die de nalatenschap officieel aanvaarden en daardoor de rechten en plichten van de overledene overnemen. |
| Erfdeel | Het deel van de nalatenschap waarop een erfgenaam recht heeft. Dit kan wettelijk bepaald zijn of testamentair toegekend worden. |
| Wettelijk erfdeel | Het deel van de nalatenschap dat een erfgenaam toekomt op basis van de wettelijke erfopvolgingsregels, zonder testament. |
| Conventioneel erfdeel (beschikbaar deel) | Het deel van de nalatenschap waarover de erflater vrij kan beschikken in zijn testament, nadat de reservataire delen zijn toegekend. |
| Reservatair erfdeel | Het minimumdeel van de nalatenschap dat voorbehouden is voor de reservataire erfgenamen, zoals kinderen of de langstlevende echtgenoot. |
| Bloedverwantschap | De juridisch vastgestelde afstamming tussen personen, die een sleutelrol speelt in de bepaling van erfgerechtigheid. |
| Orde van erfopvolging | Een indeling van familieleden in groepen (ordes) die bepalen wie erft. Een lagere orde sluit een hogere orde uit. |
| Lijn (rechte lijn, zijlijn, vaderlijke lijn, moederlijke lijn) | Aanduiding van de afstamming. Rechte lijn is directe afstamming (ouder-kind), zijlijn is via een gemeenschappelijke voorouder (broer-zus). Vaderlijke en moederlijke lijn onderscheiden de afstamming via de vader of moeder. |
| Graad van verwantschap | Bepaalt de afstand tussen familieleden, bijvoorbeeld vader is 1e graad, broer is 2e graad in rechte zijlijn. |
| Plaatsvervulling | Techniek waarbij een afstammeling de plaats inneemt van een vooroverleden erfgenaam om diens erfdeel te verkrijgen. |
| Kloving | Een techniek in het erfrecht waarbij de nalatenschap wordt verdeeld tussen de vaderlijke en moederlijke lijn, met name vanaf de derde orde. |
| Eigenhandig testament | Een testament dat volledig door de erflater zelf is geschreven en ondertekend, zonder tussenkomst van een notaris. |
| Notarieel testament | Een testament dat wordt opgemaakt door een notaris, voorgelezen aan de erflater en twee getuigen, wat zorgt voor een grotere rechtszekerheid. |
| Internationaal testament | Een testament dat voldoet aan de vormvereisten van een internationale conventie om geldig te zijn in meerdere landen. |
| Legaten | Bepalingen in een testament waarbij de erflater specifieke goederen of een som geld toekent aan bepaalde personen of organisaties. |
| Schenking | Een overeenkomst waarbij iemand tijdens zijn leven een goed onmiddellijk en onherroepelijk wegschenkt aan een ander, zonder tegenprestatie. |
Cover
Inleiding tot het recht (deel V - Burgerlijk recht - Verbintenissen - tweede examen) ST.pptx
Summary
# Verbintenissenrecht
Dit onderwerp behandelt de kernbegrippen van het verbintenissenrecht, inclusief verschillende soorten verbintenissen, hun bronnen, de totstandkoming, gevolgen en tenietgaan van overeenkomsten, en de regeling rond onrechtmatige daden.
## 1. Verbintenissenrecht
### 1.1. Algemeen
Een verbintenis is een rechtsband waardoor een persoon, de schuldenaar (SA), gehouden is tot een bepaalde prestatie ten gunste van een andere persoon, de schuldeiser (SE). Het vorderingsrecht van de SE en de schuld van de SA zijn twee zijden van dezelfde medaille.
### 1.2. Soorten verbintenissen
#### 1.2.1. Voorwaardelijke verbintenissen
De uitvoering of uitdoving van de verbintenis is afhankelijk gemaakt van een onzekere toekomstige gebeurtenis. Een potestatieve voorwaarde hangt af van de wil van de schuldenaar.
#### 1.2.2. Verbintenissen met tijdsbepaling
De uitvoering of uitdoving van de verbintenis hangt af van een toekomstige en zekere gebeurtenis. Een opschortende tijdsbepaling stelt de uitvoering uit, een ontbindende tijdsbepaling beëindigt de verbintenis op een bepaald tijdstip.
#### 1.2.3. Persoonsgebonden en prestatiegebonden verbintenissen
Bij persoonsgebonden verbintenissen zijn de identiteit en hoedanigheid van de schuldenaar cruciaal. Bij prestatiegebonden verbintenissen is enkel de uitvoering van de prestatie van belang.
#### 1.2.4. Deelbare en ondeelbare verbintenissen
De regel is dat verbintenissen deelbaar zijn: elke schuldenaar is slechts gehouden tot zijn deel. Uitzonderingen hierop zijn hoofdelijke en in solidum verbintenissen.
#### 1.2.5. Hoofdelijke verbintenissen
Bij hoofdelijkheid tussen schuldenaars kan de schuldeiser elke schuldenaar aanspreken voor het geheel van de schuld. Dit kan voortvloeien uit de wet, een contract of een vermoeden tussen ondernemers.
'In solidum' verbintenissen zijn vergelijkbaar met hoofdelijkheid, waarbij meerdere verantwoordelijken voor een foutieve daad gezamenlijk en hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van schadevergoeding.
> **Voorbeeld:** De bestuurder van een bv die een lening aangaat in naam van de bv én in eigen naam.
#### 1.2.6. Resultaats- en inspanningsverbintenissen
Bij een resultaatsverbintenis moet het vooropgestelde resultaat bereikt worden. Bij een inspanningsverbintenis moet de schuldenaar zich inspannen om een bepaald resultaat te bereiken. Het onderscheid is relevant voor het bewijs van aansprakelijkheid.
> **Voorbeeld:** Een hotel heeft een resultaatsverbintenis wat betreft parasietvrije kamers. De advocaat die hoger beroep moet instellen heeft een inspanningsverbintenis.
### 1.3. Bronnen van verbintenissen
Verbintenissen kunnen voortvloeien uit:
* Overeenkomsten
* Onrechtmatige daad
* Andere rechtsfeiten (bv. wet, onverschuldigde betaling)
### 1.4. Overeenkomsten
#### 1.4.1. Omschrijving
Een overeenkomst is een wilsovereenstemming tussen twee of meer personen met als doel verbintenissen aan te gaan, te wijzigen of te beëindigen. Dit is een meerzijdige rechtshandeling. De basisprincipes zijn contractuele vrijheid, bindende kracht van overeenkomsten en uitvoering te goeder trouw.
#### 1.4.2. Soorten overeenkomsten
Overeenkomsten kunnen op verschillende manieren ingedeeld worden, bijvoorbeeld op basis van hun aard (wederkerig/eenzijdig), hun uitwerking (kanscontracten/verbruikerscontracten) of hun formele vereisten (consensueel/formeel).
#### 1.4.3. Totstandkoming van overeenkomsten
De totstandkoming verloopt via een aanbod, dat alle essentiële elementen van de overeenkomst bevat, en een aanvaarding. Zonder vormvereisten is een overeenkomst geldig zodra het aanbod gekend is bij de aanvaarding. Tijdens onderhandelingen is men nog niet gebonden, tenzij er sprake is van precontractuele aansprakelijkheid wegens een schending van vertrouwen.
De geldigheidsvoorwaarden voor een overeenkomst zijn:
* Wilsovereenstemming
* Voorwerp
* Oorzaak
* Bekwaamheid
* Overeenstemming met dwingend recht en openbare orde
De sanctie bij schending van deze voorwaarden is relatieve of absolute nietigheid.
#### 1.4.4. Gevolgen van overeenkomsten
* **Gevolgen tussen partijen:**
* **Contractuele trouw en uitvoering te goeder trouw:** Overeenkomsten strekken partijen tot wet en kunnen enkel gewijzigd of opgezegd worden met wederzijdse toestemming of op grond van de wet. De uitvoering moet gebeuren met redelijkheid en billijkheid.
* **Vrijwillige uitvoering:** De prestatie moet geleverd worden aan de juiste persoon, op de juiste plaats en op de juiste manier. De plaats van levering is in principe de woonplaats van de schuldenaar, tenzij anders overeengekomen.
* **Sanctie bij niet-uitvoering:** Indien een partij de verbintenis niet nakomt, kan de andere partij kiezen voor gedwongen uitvoering, gerechtelijke ontbinding of weigering tot uitvoering (opschortingsrecht). Voor contractuele aansprakelijkheid is een contractuele wanprestatie en aanmaning vereist.
* **Gedwongen uitvoering:** Kan gebeuren in natura (via een uitvoerbare titel, dwangsom) of bij equivalent (schadevergoeding). De schadevergoeding strekt tot integraal herstel van de geleden schade, inclusief gederfde winst, tenzij er sprake is van een opzettelijke fout. Aansprakelijkheidsbeperkende clausules en schadebedingen zijn mogelijk, maar beperkingen op lichamelijke schade zijn niet toegelaten. Exoneratieclausules kunnen de aansprakelijkheid beperken.
* **Weigering wegens niet-uitvoering (opschortingsrecht):** Een partij mag haar eigen prestatie opschorten als de andere partij haar verbintenis niet nakomt.
* **Gerechtelijke ontbinding:** De rechter kan de overeenkomst ontbinden, eventueel met bijkomende schadevergoeding. Een uitdrukkelijk ontbindend beding kan vooraf worden overeengekomen.
* **Gevolgen tegenover derden:**
* **Betrekkelijkheid van overeenkomsten:** Overeenkomsten binden enkel de contractspartijen. Derden hebben geen rechten of plichten uit de overeenkomst, met uitzondering van erfgenamen en verkrijgers onder algemene of bijzondere titel.
* **Uitzonderingen op de betrekkelijkheid:** Denk aan bedingen ten gunste van een derde (bv. levensverzekering) en zijdelingse vorderingen.
* **Tegenwerpelijkheid van overeenkomsten:** Overeenkomsten moeten door derden erkend worden als een feit.
#### 1.4.5. Tenietgaan van overeenkomsten
Overeenkomsten kunnen tenietgaan door:
* Nietigverklaring
* Ontbinding (contractueel, gerechtelijk, wegens overmacht)
* Eenzijdige opzegging (indien wettelijk voorzien, bv. bij overeenkomsten van onbepaalde duur)
* Wederzijds akkoord
* Tenietgaan van de verbintenissen die uit de overeenkomst voortvloeien.
### 1.5. Onrechtmatige daad (buitencontractuele aansprakelijkheid)
#### 1.5.1. Kenmerken van foutaansprakelijkheid
De algemene regel is dat eenieder aansprakelijk is voor de schade die hij door zijn fout aan een ander veroorzaakt (artikel 6.5 BW). Dit verschilt van contractuele aansprakelijkheid. Er zijn echter uitzonderingen op deze persoonlijke aansprakelijkheid, zoals samengestelde aansprakelijkheid (aansprakelijkheid voor andermans fout) en objectieve aansprakelijkheid (foutloze aansprakelijkheid).
#### 1.5.2. Aansprakelijkheid voor eigen fout
Om aansprakelijk gesteld te worden voor eigen fout, moet er sprake zijn van:
* **Fout:** Dit kan een onrechtmatige daad zijn, d.w.z. de niet-naleving van een wettelijke/reglementaire norm of een algemene zorgvuldigheidsnorm (gedrag van een redelijk en voorzichtig persoon). Ook voorzienbaarheid speelt een rol. De grootte van de fout is onbelangrijk.
* **Schade:** De schade moet rechtmatig zijn, persoonlijk, bewezen en kan materieel (vermogensrechtelijk, lichamelijk) of moreel zijn.
* **Oorzakelijk verband (causaal verband):** De fout moet een noodzakelijke voorwaarde zijn voor de schade. Bij meerdere oorzaken of daders is er sprake van 'in solidum' aansprakelijkheid, waarbij elke dader voor de gehele schade kan worden aangesproken. Indien het slachtoffer zelf gedeeltelijk aansprakelijk is, spreekt men van 'gedeelde aansprakelijkheid'.
**Minderjarigen en geestesgestoorden:** De toerekenbaarheid van de fout is een bijkomstige voorwaarde. Kinderen onder de 12 jaar zijn niet aansprakelijk. Vanaf 12 jaar zijn ze in principe aansprakelijk, maar de rechter kan hen vrijstellen. Geestesgestoorden worden gelijkgesteld met minderjarigen vanaf 12 jaar.
#### 1.5.3. Aansprakelijkheid voor andermans daad (samengestelde aansprakelijkheid)
Dit is een aansprakelijkheid die naast de persoonlijke aansprakelijkheid van de dader bestaat.
* **Ouders voor hun minderjarige kinderen:** Ouders zijn foutloos aansprakelijk voor kinderen onder de 16 jaar. Voor 16-17 jarigen is er een vermoeden van aansprakelijkheid dat weerlegbaar is (bv. door te bewijzen dat er geen gebrekkig toezicht was).
* **Personen belast met toezicht op anderen:** Er is een weerlegbaar vermoeden van aansprakelijkheid als er sprake is van een fout in het toezicht.
* **Werkgevers voor hun werknemers:** Werkgevers zijn foutloos aansprakelijk voor schade veroorzaakt door hun werknemers bij de uitoefening van hun opdracht. Dit is een absoluut vermoeden.
In al deze gevallen kan de aansprakelijke partij een regresvordering instellen tegen de werkelijke dader.
#### 1.5.4. Aansprakelijkheid voor zaken en dieren
Dit is een **objectieve aansprakelijkheid**, dus foutloze aansprakelijkheid. De "bewaarder" van een zaak is aansprakelijk voor schade veroorzaakt door een gebrek van die zaak. Bewijs vereist: bewaarder, feitelijk gebruik, recht van leiding en toezicht, gebrek van de zaak, schade en oorzakelijk verband. Bevrijding is mogelijk via een vreemde oorzaak.
* **Productaansprakelijkheid:** Producenten, invoerders en leveranciers zijn aansprakelijk voor schade veroorzaakt door een onveilig product. Dit is een getrapte aansprakelijkheid.
### 1.6. Tenietgaan van verbintenissen
Verbintenissen kunnen tenietgaan door:
* Integrale uitvoering (betaling)
* Betaling met subrogatie
* Schuldvergelijking (indien twee personen elkaars SA en SE zijn, gaan de verbintenissen tot beloop van de laagste schuld teniet, mits de schulden opeisbaar, vaststaand en in geld zijn)
* Bevrijdende verjaring (verjaringstermijn)
* Schuldvernieuwing
* Overdracht van schuldvordering
* Kwijtschelding
* Overmacht (onmogelijkheid tot uitvoering, volledig onafhankelijk van de wil van de SA)
* Overlijden van de SA bij persoonsgebonden verbintenissen
* Realisatie van de ontbindende voorwaarde
* Tenietgaan van de overeenkomst waaruit de verbintenis voortvloeit.
### 1.7. Bijzondere overeenkomsten
#### 1.7.1. Koop
De koopovereenkomst omvat de eigendomsoverdracht tegen betaling van een prijs.
* **Eigendomsoverdracht en risico:** Principe: bij totstandkoming van de koop, tenzij contractueel anders bepaald (bv. eigendomsvoorbehoud). Het risico gaat mee over met de eigendom.
* **Verbintenissen van de verkoper:** Levering van de zaak (bezitsoverdracht) en vrijwaring voor verborgen gebreken (kwaliteitswaarborg) en vrijwaring voor uitwinning (juridische waarborg).
* **Verbintenissen van de koper:** Aanvaarding van de levering, betaling van de prijs en betaling van de kosten.
#### 1.7.2. Huur
De huurovereenkomst geeft recht op genot van een zaak tegen betaling van een prijs.
* **Verbintenissen van de verhuurder:** Leveren van de zaak in goede staat, onderhoud van de zaak, waarborgen van rustig genot, en het terugbetalen van de waarborgsom.
* **Verbintenissen van de huurder:** Gebruik als goede huisvader, betalen van de huurprijs, teruggave van het goed in goede staat, voorzien van huisraad, en (in Vlaanderen) het afsluiten van een brand- en waterschadeverzekering.
* **Einde van de huur:** Kan gebeuren door het verstrijken van de termijn, opzegging, wederzijds akkoord, ontbinding, etc. Woninghuur kent een strikte reglementering rond duur en beëindiging. Handelshuur heeft een minimumduur van negen jaar met recht op hernieuwing.
---
# Onrechtmatige daad
De onrechtmatige daad, ook wel buitencontractuele aansprakelijkheid genoemd, regelt de aansprakelijkheid die ontstaat wanneer iemand door een fout schade toebrengt aan een ander, zonder dat er een voorafgaand contract is tussen de betrokkenen. Dit hoofdstuk bespreekt de verschillende vormen van aansprakelijkheid die hieruit voortvloeien, waaronder aansprakelijkheid voor eigen daden, andermans daden, en zaken.
### 4.4.1 Kenmerken van foutaansprakelijkheid
De algemene regel van foutaansprakelijkheid is vastgelegd in artikel 6.5 BW, dat stelt dat eenieder aansprakelijk is voor de schade die hij door zijn fout aan een ander veroorzaakt. Dit onderscheidt zich van contractuele aansprakelijkheid, die voortvloeit uit de niet-nakoming van een contractuele verbintenis.
Naast de aansprakelijkheid voor eigen fouten, kent het recht ook uitzonderingen en uitbreidingen, zoals:
* **Samengestelde aansprakelijkheid:** Aansprakelijkheid voor de fouten van anderen.
* **Vermoeden van aansprakelijkheid:** Een vermoeden dat de veroorzaker schuldig is, waar tegenbewijs mogelijk is.
* **Objectieve aansprakelijkheid (foutloze aansprakelijkheid):** Aansprakelijkheid zonder dat er een specifieke fout hoeft te worden bewezen.
### 4.4.2 Aansprakelijkheid voor eigen fout
Om aansprakelijk gesteld te worden voor een eigen fout, moeten drie elementen aanwezig zijn: een fout, een oorzakelijk verband tussen de fout en de schade, en schade.
* **Fout:** Een fout kan bestaan uit:
* **Niet-naleving van een wettelijke of reglementaire norm.**
* **Niet-naleving van de algemene zorgvuldigheidsnorm.** Dit wordt beoordeeld aan de hand van de vergelijking met het gedrag van een redelijk en voorzichtig persoon. De voorzienbaarheid van de schade is hierbij een belangrijk criterium. Zelfs een kleine fout kan aanleiding geven tot aansprakelijkheid als deze tot schade leidt.
* **Uitsluitingsgronden** voor fout zijn overmacht, onoverwinnelijke dwaling, dwang, of het naleven van een onwettige regel of hoger belang.
* **Oorzakelijk verband (causaal verband):** De fout moet een noodzakelijke voorwaarde zijn voor het ontstaan van de schade. Bij meerdere oorzaken of meerdere daders kan dit leiden tot *in solidum* aansprakelijkheid (waarbij elke dader voor de volledige schade aansprakelijk is en onderling regres kan zoeken) of gedeelde aansprakelijkheid (waarbij de dader slechts aansprakelijk is in verhouding tot zijn bijdrage aan de schade).
* **Schade:** De schade moet een rechtmatig belang raken, persoonlijk zijn en bewezen kunnen worden. Het kan gaan om materiële (vermogensrechtelijke) schade, zoals geleden verlies en winstderving, of morele (extrapatrimoniale) schade, zoals lichamelijke schade.
* **Toerekenbaarheid:** Bij minderjarigen en geestesgestoorden moet de toerekenbaarheid van de fout aan de dader beoordeeld worden. Kinderen onder de 12 jaar zijn niet aansprakelijk voor hun fouten. Vanaf 12 jaar zijn ze in principe aansprakelijk, maar de rechter kan hen vrijstellen. Geestesgestoorden worden in dit opzicht gelijkgesteld met minderjarigen vanaf 12 jaar.
### 4.4.3 Aansprakelijkheid voor andermans fout
In bepaalde gevallen kan men aansprakelijk gesteld worden voor de fouten die door anderen zijn begaan. Dit is samengestelde aansprakelijkheid en kan leiden tot een regresvordering tegen de werkelijke dader.
* **Ouders/personen met gezag over minderjarigen:**
* Onder de 16 jaar: Ouders zijn foutloos aansprakelijk voor de schade veroorzaakt door hun minderjarige kinderen.
* 16-17 jaar: Er is een vermoeden van aansprakelijkheid, wat weerlegbaar is door aan te tonen dat er geen sprake was van gebrekkig toezicht of dat er sprake was van goede opvoeding.
* **Personen belast met toezicht op anderen:** Dit betreft personen die duurzame controle hebben over anderen (bijvoorbeeld leerkrachten, opvangcentra). Er geldt een weerlegbaar vermoeden van aansprakelijkheid, waarbij de toezichthouder kan worden bevrijd als hij aantoont dat hij geen fout in het toezicht heeft begaan. Dit geldt enkel gedurende de periode van het toezicht.
* **Werkgevers:** Werkgevers zijn aansprakelijk voor schade veroorzaakt door de fouten van hun werknemers bij de uitoefening van hun opdracht. Dit geldt voor een *aanstellers*-relatie (ondergeschikt verband) en de opdracht wordt ruim geïnterpreteerd. Dit is een absoluut vermoeden, maar de werkgever kan zijn aansprakelijkheid beperken conform artikel 18 WAO.
### 4.4.4 Aansprakelijkheid voor zaken en dieren
De aansprakelijkheid voor zaken en dieren is een vorm van objectieve aansprakelijkheid, wat betekent dat er geen specifieke fout bewezen hoeft te worden.
* **Aansprakelijkheid voor zaken:** De "bewaarder" van een zaak is foutloos aansprakelijk voor schade veroorzaakt door een gebrek van die zaak. Vereist is het bewijs van de hoedanigheid van "bewaarder" (feitelijk gebruik en recht van leiding en toezicht), een "gebrek van de zaak" (een abnormaal kenmerk), schade en een oorzakelijk verband. Dit leidt tot een onweerlegbaar vermoeden van aansprakelijkheid, tenzij er sprake is van een vreemde oorzaak.
* **Productaansprakelijkheid:** Dit regelt de aansprakelijkheid voor onveilige producten. Er is sprake van getrapte aansprakelijkheid: de producent, invoerder, en leverancier kunnen aangesproken worden. De voorwaarden zijn dat de consument schade lijdt door een gebrek in een product. De schadevergoeding is integraal voor zowel lichamelijke, morele als materiële schade. Er geldt een verjaringstermijn van 10 jaar na het op de markt brengen van het product, of 3 jaar na het schadegeval.
### 4.4.5 Pluraliteit van aansprakelijken
Wanneer meerdere personen aansprakelijk zijn voor dezelfde schade, kunnen zij *in solidum* aangesproken worden voor de integrale schadevergoeding. De benadeelde partij kan dan één van de daders aanspreken voor het geheel. De aansprakelijke die de volledige schade betaalt, kan vervolgens regres vorderen tegen de mededaders voor hun aandeel in de schade. Wanneer de schade ook te wijten is aan het slachtoffer zelf ("gedeelde aansprakelijkheid"), is de dader slechts aansprakelijk in verhouding tot zijn fout.
---
# Bijzondere overeenkomsten
Dit hoofdstuk behandelt de bijzondere soorten overeenkomsten, met een specifieke focus op de koop- en huurovereenkomst, waarbij de algemene principes van contractenrecht worden toegepast en verder uitgewerkt.
## 3. Bijzondere overeenkomsten
### 3.1 Algemene aspecten van verbintenissen (in context van bijzondere overeenkomsten)
De algemene principes van het verbintenissenrecht vormen de basis voor alle overeenkomsten, inclusief de bijzondere overeenkomsten. Deze principes omvatten de kernbegrippen, soorten verbintenissen, bronnen van verbintenissen en de algemene regels rond de totstandkoming, interpretatie, gevolgen en het tenietgaan van overeenkomsten.
#### 3.1.1 Soorten verbintenissen
* **Voorwaardelijke verbintenissen:** De uitvoering of uitdoving is afhankelijk van een onzekere toekomstige gebeurtenis.
* **Verbintenissen met tijdsbepaling:** De uitvoering of uitdoving hangt af van een toekomstige en zekere gebeurtenis.
* *Opschortende tijdsbepaling:* Uitvoering na de afgesproken termijn.
* *Ontbindende tijdsbepaling:* Uitvoering tot aan de afgesproken termijn.
* **Persoonsgebonden en prestatiegebonden verbintenissen:**
* *Persoonsgebonden:* De specifieke persoon is cruciaal (bv. bij een chirurg).
* *Prestatiegebonden:* Wie de prestatie uitvoert is minder belangrijk, zolang de prestatie maar geleverd wordt.
* **Deelbare en ondeelbare verbintenissen:** De regel is deelbaarheid, tenzij anders bepaald.
* **Hoofdelijke verbintenissen:** Meerdere schuldenaren zijn voor het geheel gehouden jegens de schuldeiser. De schuldeiser kan ieder van hen voor het geheel aanspreken. Dit kan voortvloeien uit de wet, een contract of een juridisch vermoeden.
* **In solidum verbintenissen:** Lijkend op hoofdelijkheid, waarbij meerdere verantwoordelijken voor een foutieve daad gezamenlijk en voor het geheel aansprakelijk worden gesteld voor de schadevergoeding.
* **Resultaats- en inspanningsverbintenissen:**
* *Resultaatsverbintenis:* De schuldenaar verbindt zich ertoe een bepaald resultaat te behalen. Het niet-bereiken van het resultaat impliceert een foutieve uitvoering.
* *Inspanningsverbintenis:* De schuldenaar verbindt zich ertoe alle mogelijke inspanningen te leveren om een bepaald resultaat te bereiken. De schuldeiser moet bewijzen dat de schuldenaar onvoldoende inspanningen heeft geleverd.
#### 3.1.2 Bronnen van verbintenissen
Verbintenissen kunnen voortkomen uit overeenkomsten, onrechtmatige daden, of andere rechtsfeiten.
#### 3.1.3 Overeenkomsten in het algemeen
Een overeenkomst is een wilsovereenstemming tussen twee of meer personen met als doel verbintenissen aan te gaan, te wijzigen of te beëindigen. De basisprincipes zijn contractuele vrijheid, de bindende kracht van overeenkomsten ("pacta sunt servanda") en uitvoering te goeder trouw.
* **Totstandkoming:**
* *Stadia:* Aanbod (met essentiële elementen, bindend voor aanbieder) gevolgd door aanvaarding (uitdrukkelijk of stilzwijgend). Tijdens onderhandelingen is er in principe geen gebondenheid, tenzij de precontractuele aansprakelijkheid wordt ingeroepen bij het schenden van vertrouwen.
* *Geldigheidsvoorwaarden:* Wilsovereenstemming, voorwerp, oorzaak, bekwaamheid, en overeenstemming met dwingend recht en openbare orde. Sanctie bij niet-naleving is relatieve of absolute nietigheid.
* **Gevolgen van overeenkomsten:**
* *Tussen partijen:*
* **Contractuele trouw en uitvoering te goeder trouw:** Overeenkomsten binden partijen als wet, tenzij overmacht. Wijziging of beëindiging vereist wederzijdse toestemming of wettelijke gronden. Uitvoering moet redelijk en billijk gebeuren.
* **Vrijwillige uitvoering:** Wie, wat, waar en aan wie de prestatie moet geleverd worden, dient te worden nagekomen conform de afspraken.
* **Sanctie bij niet-uitvoering:** Vereist eerst een ingebrekestelling (aanmaning). Daarna heeft de schuldeiser de keuze tussen gedwongen uitvoering (in natura of bij equivalent, eventueel met dwangsom) of ontbinding van de overeenkomst. Bij wederkerige overeenkomsten is er ook het opschortingsrecht (weigering wegens niet-uitvoering) en de gerechtelijke ontbinding.
* *Tegenover derden:*
* **Betrekkelijkheid:** Overeenkomsten binden in principe enkel de contractpartijen. Uitzonderingen zijn erfgenamen en rechtverkrijgenden onder algemene of bijzondere titel.
* **Tegenwerpelijkheid:** De overeenkomst is een feit dat door derden erkend moet worden.
* **Uitzonderingen op betrekkelijkheid:** Beding ten gunste van een derde (bv. levensverzekering) en zijdelingse vordering (bv. vordering van slachtoffer op verzekeraar van dader).
* **Tenietgaan van overeenkomsten:** Kan gebeuren door nietigverklaring, ontbinding (contractueel, gerechtelijk, wegens overmacht), eenzijdige opzegging (indien wettelijk voorzien voor onbepaalde duur), of andere algemene wijzen van tenietgaan.
#### 3.1.4 Onrechtmatige daad
Dit betreft buitencontractuele aansprakelijkheid, waarbij een foutieve handeling leidt tot schade bij een ander. De algemene regel is dat eenieder aansprakelijk is voor de schade die hij door zijn fout aan een ander veroorzaakt. Er zijn echter uitzonderingen zoals samengestelde aansprakelijkheid (aansprakelijkheid voor andermans fout) en objectieve aansprakelijkheid (foutloze aansprakelijkheid voor zaken en dieren).
### 3.2 De koopovereenkomst
#### 3.2.1 Algemeen en totstandkoming
De koopovereenkomst is een overeenkomst waarbij een partij (verkoper) zich verbindt om een zaak over te dragen en de andere partij (koper) zich verbindt om daarvoor een prijs te betalen. De geldigheid ervan vereist de algemene geldigheidsvoorwaarden voor overeenkomsten, met specifieke regels voor echtgenoten, voogden en consumentenbescherming bij bepaalde verkooptechnieken.
#### 3.2.2 Eigendomsoverdracht en risico
* **Eigendomsoverdracht:** Geschiedt in principe op het moment van de totstandkoming van de koop, tenzij er uitzonderingen zijn zoals koop van soortzaken, toekomstige zaken, of contractueel eigendomsvoorbehoud.
* **Risico-overdracht:** Volgt in principe de eigendomsoverdracht. Clausules van eigendomsvoorbehoud kunnen het risico reeds bij levering doen overgaan.
#### 3.2.3 Verbintenissen van de verkoper
1. **Levering van de zaak:** Dit omvat de bezits- en eigendomsoverdracht. Tenzij anders overeengekomen, dient de zaak afgehaald te worden bij de verkoper.
2. **Kwaliteitswaarborg (vrijwaring voor verborgen gebreken):** De verkoper is aansprakelijk voor verborgen gebreken die ernstig zijn, bestonden op het ogenblik van de koop, niet bekend waren aan de koper, niet uitgesloten in het contract, en binnen een korte termijn gemeld werden. De koper kan kiezen voor ontbinding of prijsvermindering.
3. **Juridische waarborg (vrijwaring voor uitwinning):** De verkoper moet instaan voor een rustig en vreedzaam bezit van de zaak en vrijwaren voor daden van derden en eigen daden die het bezit verstoren.
#### 3.2.4 Verbintenissen van de koper
1. **Aanvaarding van de levering:** Dit impliceert de aanvaarding van zichtbare gebreken en conformiteit, tenzij anders overeengekomen. De zaak dient in principe te worden afgehaald.
2. **Betaling van de prijs:** Dient plaats te vinden op het ogenblik en de plaats van levering, tenzij anders overeengekomen.
3. **Betaling van de kosten:** Dient te gebeuren conform de afspraken, met de regel dat de koper de kosten draagt, tenzij anders overeengekomen.
#### 3.2.5 Bijzondere verkoopovereenkomsten
Dit deel van de stof is niet gedetailleerd uitgewerkt in de verstrekte tekst.
### 3.3 De huurovereenkomst
#### 3.3.1 Algemeen
Huur is een overeenkomst waarbij een partij (verhuurder) zich verbindt om een zaak in gebruik te geven aan een andere partij (huurder) tegen betaling van een prijs. Het is een persoonlijk recht, geen zakelijk recht, en wordt beschouwd als een daad van beheer, tenzij de duur langer is dan negen jaar.
#### 3.3.2 Verbintenissen van de verhuurder
1. **Leveren van de zaak:** De zaak dient in goede staat te worden geleverd, tenzij contractueel anders overeengekomen. Bij woninghuur gelden bijkomende informatieverplichtingen en regels omtrent de huurwaarborg.
2. **Onderhoud van de zaak:** De verhuurder is verantwoordelijk voor het gebruik waarvoor de zaak verhuurd is en voor de nodige herstellingen en onderhoudswerken ten gevolge van normale sleet.
3. **Waarborgen van rustig genot:** De verhuurder moet vrijwaren voor eigen daden, rechtsstoornissen en feitelijke stoornissen, evenals voor rechtsstoornissen van derden en verborgen gebreken.
4. **Huurwaarborgsom:** Indien contractueel voorzien, is een waarborgsom verschuldigd. Bij woninghuur is deze beperkt tot maximaal drie maanden huur en dient deze gestort te worden op een geïndividualiseerde rekening met kapitalisatie-intresten ten voordele van de huurder.
#### 3.3.3 Verbintenissen van de huurder
1. **Gebruik als goede huisvader:** Het gehuurde goed moet gebruikt worden volgens de normale bestemming en met zorg. Geringe huurherstellingen vallen ten laste van de huurder, tenzij deze te wijten zijn aan overmacht of ouderdom.
2. **Betalen van de huurprijs:** De huurprijs dient te worden betaald zoals overeengekomen in de huurovereenkomst.
3. **Teruggave van het goed:** Het goed dient in goede staat te worden teruggegeven. Indien er een plaatsbeschrijving bij aanvang is, dient de teruggave in overeenkomstige staat te gebeuren, tenzij overmacht of ouderdom. Zonder plaatsbeschrijving geldt een vermoeden dat het goed in dezelfde staat werd ontvangen, tenzij de huurder het tegendeel kan bewijzen. De huurder is aansprakelijk voor brand, tenzij hij het tegendeel bewijst.
4. **Voorzien van huisraad (stoffering):** Voor onroerende goederen is dit relevant voor het voorrecht van de onbetaalde verhuurder op de meubels van de huurder.
5. **Verzekering (in Vlaanderen):** Verplichting tot het afsluiten van een verzekering voor brand- en waterschade, zowel voor huurder als verhuurder.
#### 3.3.4 Einde van de huur
* **Onroerende goederen die niet tot woning dienen:** Huurovereenkomsten voor bepaalde tijd eindigen door het verstrijken van de termijn. Huurovereenkomsten voor onbepaalde tijd eindigen door opzegging.
* **Woninghuur:** Gekarakteriseerd door een strikte reglementering van de duur, registratieplicht voor de verhuurder, en beperkte opzegmogelijkheden voor de verhuurder met mogelijke hoge schadevergoeding.
* **Andere wijze van beëindiging:** Wederzijds akkoord, ontbinding, tenietgaan van de overeenkomst.
#### 3.3.5 Bijzondere vormen van huur
* **Verhuur aan studenten:** Dwingende regeling met beperkte huurwaarborg (max. 2 maanden), geen overdracht of onderhuur zonder akkoord, en geen opzegmogelijkheid voor de verhuurder.
* **Gemene huurregime:** Van toepassing op huurcontracten die niet onder een specifieke regeling vallen, voor bepaalde of onbepaalde duur.
* **Woninghuur:** Specifieke regels voor de hoofdverblijfplaats, dwingend recht, in principe negen jaar durend, met bijzondere regels voor beëindiging.
* **Handelshuur:** Dwingend recht met groot formalisme, van toepassing op huur van handelspanden met direct contact met publiek. Minimaal negen jaar durend met recht op drie huurhernieuwingen.
### 3.4 Andere bijzondere overeenkomsten
* **Bewaargeving:** Een overeenkomst waarbij een partij een zaak aanneemt om deze te bewaren en in natura terug te geven.
* **Dading:** Een overeenkomst waarbij partijen een geschil beëindigen door wederzijdse toegevingen.
* **Aanneming:** Een overeenkomst waarbij een aannemer zich verbindt om een werk uit te voeren tegen een prijs.
* **Lastgeving:** Een overeenkomst waarbij een lasthebber zich verbindt om rechtshandelingen te stellen in naam en voor rekening van de lastgever.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Verbintenis | Een rechtsband waarbij een persoon (de schuldenaar) zich ertoe verbindt om een bepaalde prestatie te leveren aan een andere persoon (de schuldeiser), die recht heeft op die prestatie. Dit kan bestaan uit iets geven, iets doen of iets niet doen. |
| Schuldenaar | De partij die gehouden is tot het leveren van een prestatie krachtens een verbintenis. |
| Schuldeiser | De partij die recht heeft op een prestatie van de schuldenaar krachtens een verbintenis; ook wel de houder van een vorderingsrecht genoemd. |
| Voorwaardelijke verbintenis | Een verbintenis waarvan de uitvoering of uitdoving afhankelijk wordt gemaakt van een toekomstige en onzekere gebeurtenis. |
| Potestatieve voorwaarde | Een voorwaarde waarvan de realisatie van de toekomstige en onzekere gebeurtenis afhangt van de wil van de schuldenaar of schuldeiser. |
| Verbintenis met tijdsbepaling | Een verbintenis waarvan de uitvoering of uitdoving afhangt van een toekomstige en zekere gebeurtenis. |
| Opschortende tijdsbepaling | Een vorm van tijdsbepaling waarbij de uitvoering van de verbintenis pas aanvangt na het verstrijken van de afgesproken termijn. |
| Ontbindende tijdsbepaling | Een vorm van tijdsbepaling waarbij de verbintenis eindigt na het verstrijken van de afgesproken termijn. |
| Persoonsgebonden verbintenis | Een verbintenis waarbij de persoon van de schuldenaar of schuldeiser van doorslaggevend belang is. |
| Prestatiegebonden verbintenis | Een verbintenis waarbij de identiteit van de uitvoerende partij van geen belang is, zolang de afgesproken prestatie maar wordt geleverd. |
| Deelbare verbintenis | Een verbintenis waarvan de prestatie in delen kan worden opgesplitst, waarbij elke schuldenaar slechts gehouden is tot zijn deel. Dit is de hoofdregel. |
| Hoofdelijke verbintenis | Een verbintenis waarbij meerdere schuldenaars tot dezelfde prestatie gehouden zijn en de schuldeiser ieder van hen voor het geheel kan aanspreken. |
| In solidum verbintenis | Een type aansprakelijkheid waarbij meerdere verantwoordelijken voor een foutieve daad gezamenlijk worden veroordeeld tot betaling van de volledige schadevergoeding, vergelijkbaar met hoofdelijkheid. |
| Resultaatsverbintenis | Een verbintenis waarbij de schuldenaar gehouden is tot het bereiken van een specifiek resultaat; het niet-bereiken van dit resultaat impliceert een fout. |
| Inspanningsverbintenis | Een verbintenis waarbij de schuldenaar gehouden is om alle mogelijke inspanningen te leveren om een bepaald resultaat te bereiken; een fout is pas aangetoond indien kan bewezen worden dat de schuldenaar niet voldoende inspanningen heeft geleverd. |
| Overeenkomst (contract) | Een meerzijdige rechtshandeling waarbij twee of meer personen hun wil overeenstemmen met het doel om verbintenissen aan te gaan, te wijzigen of te beëindigen. |
| Contractuele vrijheid | Het principe dat partijen vrij zijn om overeenkomsten aan te gaan en de inhoud ervan te bepalen, binnen de grenzen van de wet. |
| Uitvoering te goeder trouw | Het principe dat overeenkomsten moeten worden uitgevoerd op een redelijke en billijke manier, rekening houdend met de bedoelingen van de partijen. |
| Aanbod | Een voorstel met alle essentiële elementen van een overeenkomst, dat, mits aanvaarding, leidt tot het ontstaan van een verbintenis. |
| Aanvaarding | De instemming met een aanbod, die, indien geldig en gekend door de aanbieder, leidt tot de totstandkoming van een overeenkomst. |
| Precontractuele aansprakelijkheid | Aansprakelijkheid die kan ontstaan tijdens de onderhandelingsfase van een overeenkomst, wanneer een partij het opgewekte vertrouwen op onredelijke wijze beschaamt. |
| Geldigheidsvoorwaarden voor overeenkomsten | De essentiële elementen die aanwezig moeten zijn voor de geldige totstandkoming van een overeenkomst, zoals wilsovereenstemming, een voorwerp, een oorzaak, bekwaamheid en overeenstemming met dwingend recht. |
| Nietigheid (relatieve/absolute) | De sanctie die een overeenkomst ongeldig verklaart wegens het ontbreken van een geldigheidsvoorwaarde. Relatieve nietigheid kan enkel worden ingeroepen door de beschermde partij, absolute nietigheid door elke belanghebbende. |
| Contractuele trouw | Het principe dat partijen zich tijdens de uitvoering van een overeenkomst aan elkaar verplicht hebben, zoals vastgelegd in de overeenkomst zelf. |
| Contractuele aansprakelijkheid | De aansprakelijkheid die ontstaat wanneer een contractspartij zijn verbintenissen niet (correct) nakomt. |
| Wanprestatie | Het niet-nakomen of gebrekkig nakomen van een contractuele verbintenis door de schuldenaar. |
| Aanmaning | Een formele waarschuwing of oproep van de schuldeiser aan de schuldenaar om de verbintenis na te komen. |
| Gedwongen uitvoering | De mogelijkheid voor de schuldeiser om via gerechtelijke weg de nakoming van de verbintenis af te dwingen. |
| Uitvoerbare titel | Een document dat de schuldeiser toelaat om de gedwongen uitvoering van een verbintenis te verkrijgen, zoals een vonnis of een notariële akte. |
| Uitvoering in natura | De nakoming van de verbintenis zoals oorspronkelijk overeengekomen, zonder vervanging door een equivalente prestatie. |
| Uitvoering bij equivalent (schadeherstel) | Het vervangen van de oorspronkelijke prestatie door een financiële compensatie (schadevergoeding) wanneer uitvoering in natura niet mogelijk, nuttig of toegelaten is. |
| Wederkerige overeenkomst | Een overeenkomst waarbij beide partijen over en weer verbintenissen aangaan. |
| Weigering wegens niet-uitvoering (opschortingsrecht) | Het recht van een partij in een wederkerige overeenkomst om haar eigen verbintenis op te schorten zolang de andere partij haar verbintenis niet nakomt. |
| Gerechtelijke ontbinding | De beëindiging van een overeenkomst door tussenkomst van de rechter, als sanctie op de niet-nakoming van een partij. |
| Betrekkelijkheid van overeenkomsten | Het principe dat overeenkomsten enkel gevolgen hebben voor de contractpartijen zelf en niet voor derden. |
| Tegenwerpelijkheid van overeenkomsten | Het principe dat een overeenkomst als een feit moet worden erkend door derden, zonder dat zij erdoor gebonden worden. |
| Beding ten gunste van een derde | Een clausule in een overeenkomst die een recht toekent aan een persoon die geen partij is bij de overeenkomst. |
| Zijdelingse vordering | Een vordering die een schuldeiser instelt in naam van zijn schuldenaar, wanneer de schuldenaar zelf nalaat een vordering in te stellen die tot zijn vermogen behoort. |
| Onrechtmatige daad (buitencontractuele aansprakelijkheid) | Een handeling of nalaten die schade veroorzaakt aan een ander, buiten enige contractuele relatie om, en die leidt tot een aansprakelijkheidsrelatie. |
| Foutaansprakelijkheid | Aansprakelijkheid die gebaseerd is op het begaan van een fout, waarbij de dader gehouden is tot vergoeding van de geleden schade. |
| Fout | Het schenden van een wettelijke of reglementaire norm, of het niet voldoen aan de algemene zorgvuldigheidsnorm die van toepassing is op een voorzichtig en redelijk persoon. |
| Zorgvuldigheidsnorm | De norm van voorzichtigheid en redelijkheid die van een gemiddeld persoon verwacht mag worden in een bepaalde situatie. |
| Voorzienbaarheid | Het criterium waarbij een gedraging als foutief wordt beschouwd indien de schade die eruit voortvloeit redelijkerwijs voorzienbaar was. |
| Causaal verband (oorzakelijk verband) | Het verband tussen de fout van de dader en de geleden schade, waarbij de fout een noodzakelijke voorwaarde moet zijn voor de schade. |
| Gedeelde aansprakelijkheid | Situatie waarbij de schade mede te wijten is aan de schuld van het slachtoffer zelf, waardoor de aansprakelijkheid van de dader wordt verminderd. |
| Materiële schade (patrimoniale schade) | Schade die een vermogensrechtelijk verlies of een derving van winst inhoudt. |
| Morele schade (extramatrimoniale schade) | Schade die betrekking heeft op immateriële verliezen, zoals pijn, leed, of aantasting van de eer en goede naam. |
| Samengestelde aansprakelijkheid | Aansprakelijkheid voor de fout van een ander, zoals de aansprakelijkheid van ouders voor hun kinderen of werkgevers voor hun werknemers. |
| Vermoeden van aansprakelijkheid | Een wettelijk vermoeden dat een persoon aansprakelijk is, dat door tegenbewijs kan worden weerlegd. |
| Objectieve aansprakelijkheid (foutloze aansprakelijkheid) | Aansprakelijkheid die wordt aangenomen zonder dat er een fout hoeft te worden bewezen door de benadeelde partij; de aansprakelijkheid is gebaseerd op het beheer van een zaak of dier. |
| Bewaarder | De persoon die feitelijk gebruik, leiding en toezicht heeft over een zaak. |
| Gebrek van de zaak | Een abnormaal kenmerk van een zaak dat een risico op schade veroorzaakt. |
| Vreemde oorzaak | Een externe factor, onafhankelijk van de bewaarder en de zaak zelf, die de schade veroorzaakt en de bewaarder kan bevrijden van aansprakelijkheid. |
| Productaansprakelijkheid | Aansprakelijkheid van de producent voor schade veroorzaakt door een gebrekkig product. |
| Tenietgaan van verbintenissen | De wijzen waarop een verbintenis ophoudt te bestaan, zoals door uitvoering, schuldvergelijking, kwijtschelding of overmacht. |
| Integrale uitvoering / betaling | De volledige nakoming van de overeengekomen prestatie, waardoor de verbintenis tenietgaat. |
| Schuldvergelijking | De tenietgaan van wederzijdse schulden tussen twee personen die elkaars schuldenaar en schuldeiser zijn, tot beloop van het laagste bedrag. |
| Bevrijdende verjaring | Het tenietgaan van een vorderingsrecht door het verstrijken van een wettelijk bepaalde termijn, waardoor de schuldenaar bevrijd wordt van zijn verbintenis. |
| Schuldvernieuwing | Een overeenkomst waarbij een bestaande verbintenis wordt vervangen door een nieuwe verbintenis, waardoor de oude verbintenis tenietgaat. |
| Kwijtschelding | Het door de schuldeiser vrijwillig afstand doen van zijn vorderingsrecht, waardoor de verbintenis tenietgaat. |
| Overmacht | Een onvoorzienbare en onvermijdelijke gebeurtenis die de uitvoering van een verbintenis onmogelijk maakt en de schuldenaar bevrijdt van zijn aansprakelijkheid. |
| Ontbindende voorwaarde | Een voorwaarde die, bij realisatie, de uitvoering of het bestaan van een verbintenis beëindigt. |
| Bijzondere overeenkomsten | Specifieke soorten contracten die in de wet apart geregeld zijn, zoals koop, huur, bewaargeving, etc. |
| Koop | Een overeenkomst waarbij de verkoper zich verbindt een zaak te leveren en de prijs daarvan te betalen, en de koper zich verbindt de prijs te betalen en de zaak in ontvangst te nemen. |
| Kwaliteitswaarborg (vrijwaring voor verborgen gebreken) | De verplichting van de verkoper om de koper te vrijwaren voor ernstige gebreken aan de verkochte zaak die bestonden op het ogenblik van de verkoop en die niet kenbaar waren voor de koper. |
| Juridische waarborg (vrijwaring voor uitwinning) | De verplichting van de verkoper om de koper te beschermen tegen juridische aanspraken van derden die het rustig bezit van de zaak zouden kunnen verstoren. |
| Huur | Een overeenkomst waarbij de ene partij (de verhuurder) zich verbindt om de andere partij (de huurder) het genot te verschaffen van een zaak voor een bepaalde tijd, tegen een prijs (de huurprijs). |
| Verhuurder | De partij in een huurovereenkomst die het genot van een zaak verleent. |
| Huurder | De partij in een huurovereenkomst die het genot van een zaak verkrijgt. |
| Waarborgsom | Een bedrag dat de huurder betaalt aan de verhuurder als zekerheid voor de nakoming van zijn verplichtingen. |
| Woninghuur | Een specifieke vorm van huur die betrekking heeft op de hoofdverblijfplaats van de huurder en onderworpen is aan dwingende wettelijke bepalingen. |
| Handelshuur | Een specifieke vorm van huur die betrekking heeft op de huur van een pand voor de uitoefening van een kleinhandel of bedrijf dat in rechtstreeks contact staat met het publiek. |
Cover
Inleiding tot het recht (deel V - Burgerlijk recht - Verbintenissen - tweede examen) ST.pptx
Summary
# Verbintenissenrecht: soorten en bronnen
Hier is een gedetailleerde samenvatting van het onderwerp "Verbintenissenrecht: soorten en bronnen" in het Nederlands, opgesteld als een examen-klaar studiemateriaal.
## 1. Verbintenissenrecht: soorten en bronnen
Dit deel behandelt de verschillende soorten verbintenissen en de bronnen waaruit ze voortvloeien, zoals overeenkomsten en onrechtmatige daden.
### 1.1. Inleiding tot verbintenissen
Een verbintenis kan worden omschreven als een juridische band die een schuldenaar (SA) verplicht tot een bepaalde prestatie ten gunste van een schuldeiser (SE). Deze prestatie kan bestaan uit het geven van iets, het doen van iets, of het nalaten van iets.
* **Schuldenaar (SA):** Degene die gehouden is tot de prestatie.
* **Schuldeiser (SE):** Degene die recht heeft op de prestatie.
* **Vorderingsrecht/Schuldvordering:** Het recht van de schuldeiser op de prestatie van de schuldenaar.
In tegenstelling tot zakelijke rechten, die absolute rechten zijn en tegenover iedereen kunnen worden ingeroepen, zijn vorderingsrechten relatieve rechten die slechts tussen de contractspartijen gelden. Een uitzondering hierop vormen de algemene rechtsopvolgers, die alle rechten en plichten van een partij overnemen, bijvoorbeeld bij de verkoop van een gehele onderneming. Derden, die geen partij zijn bij de overeenkomst, hebben in principe geen rechten of plichten uit hoofde van die overeenkomst.
### 1.2. Bronnen van verbintenissen
Verbintenissen kunnen voortkomen uit verschillende juridische bronnen. De belangrijkste bronnen die in dit deel behandeld worden, zijn:
* Overeenkomsten
* Onrechtmatige daden
### 1.3. Soorten verbintenissen
Verbintenissen kunnen worden ingedeeld op basis van verschillende criteria:
#### 1.3.1. Voorwaardelijke verbintenissen
Bij voorwaardelijke verbintenissen hangt de uitvoering of uitdoving van de verbintenis af van een toekomstige, onzekere gebeurtenis.
* **Opschortende voorwaarde:** De verbintenis ontstaat pas wanneer de voorwaarde in vervulling gaat.
* *Voorbeeld:* "Je krijgt de auto als je slaagt voor je examen."
* **Ontbindende voorwaarde:** De verbintenis dooft uit wanneer de voorwaarde in vervulling gaat.
* *Voorbeeld:* Een schenking van een gebruiksvoorwerp die herroepen kan worden op het moment dat de schenker kinderen krijgt.
Een **potestatieve voorwaarde** is een voorwaarde waarvan de realisatie afhangt van de wil van een van de partijen. Een zuiver potestatieve voorwaarde (waarbij de wil van de schuldenaar alleen doorslaggevend is) is niet geldig. Een gemengde voorwaarde, waarbij de wil van de schuldenaar gecombineerd wordt met andere factoren, kan wel geldig zijn.
#### 1.3.2. Verbintenissen met tijdsbepaling
Bij verbintenissen met tijdsbepaling hangt de uitvoering of uitdoving af van een toekomstige, maar zekere gebeurtenis.
* **Opschortende tijdsbepaling:** De SA zal een prestatie leveren na een afgesproken tijdstip.
* *Voorbeeld:* De betaling van een aankoop die pas na zes maanden moet gebeuren.
* **Ontbindende tijdsbepaling:** De SA zal een prestatie leveren tot aan een afgesproken tijdstip.
* *Voorbeeld:* Een contract dat loopt vanaf heden en eindigt op een specifieke datum.
#### 1.3.3. Persoonsgebonden en prestatiegebonden verbintenissen
* **Persoonsgebonden verbintenissen:** De identiteit van de persoon die de prestatie moet leveren of ontvangen is van doorslaggevend belang. Bij overlijden van de betreffende persoon kan de verbintenis tenietgaan.
* *Voorbeeld:* Een overeenkomst om te worden geopereerd door een specifieke chirurg.
* **Prestatiegebonden verbintenissen:** Het maakt niet uit wie de prestatie uitvoert, zolang de prestatie maar correct wordt geleverd.
#### 1.3.4. Deelbare en ondeelbare verbintenissen
* **Deelbare verbintenissen:** Wanneer er meerdere schuldeisers of schuldenaren zijn, is elk van hen in principe slechts gehouden tot zijn deel van de verbintenis. Dit is de hoofdregel.
* **Ondeelbare verbintenissen:** Verbintenissen die niet in delen kunnen worden uitgevoerd.
#### 1.3.5. Hoofdelijke verbintenissen
Bij hoofdelijkheid zijn meerdere schuldenaren gehouden tot dezelfde prestatie, en de schuldeiser kan ieder van hen voor het *gehele* bedrag aanspreken.
* **Hoofdelijkheid kan voortkomen uit:**
* Een wettelijke bepaling (bv. hoofdelijkheid inzake belastingschulden).
* Een contractuele afspraak.
* Een juridisch vermoeden (bv. tussen ondernemers).
* **In solidum verbintenissen:** De rechter kan meerdere verantwoordelijken van een foutieve daad veroordelen om de schade "in solidum" te vergoeden. Dit is vergelijkbaar met hoofdelijkheid, waarbij elke partij voor het volledige bedrag kan worden aangesproken.
#### 1.3.6. Resultaats- en inspanningsverbintenissen
Deze indeling is relevant voor het bewijs van aansprakelijkheid.
* **Resultaatsverbintenis:** De schuldenaar garandeert een bepaald resultaat. Als het resultaat niet bereikt is, is er sprake van een fout.
* *Voorbeeld:* Een hotel dat een parasietvrije kamer moet garanderen. De SE hoeft enkel aan te tonen dat er parasieten waren.
* **Inspanningsverbintenis:** De schuldenaar verbindt zich ertoe om de nodige inspanningen te leveren om een bepaald resultaat te bereiken, zonder dit resultaat te garanderen. De SE moet bewijzen dat de schuldenaar niet voldoende inspanningen heeft geleverd.
* *Voorbeeld:* Een advocaat die zijn uiterste best moet doen om een cliënt vrij te pleiten. De SE moet bewijzen dat de advocaat niet voldoende inspanningen heeft geleverd, niet enkel dat de cliënt niet is vrijgesproken.
* *Voorbeeld:* Een geneesheer die probeert te genezen. De patiënt moet bewijzen dat de geneesheer niet alles in het werk heeft gesteld.
### 1.4. Bronnen van verbintenissen: Overeenkomsten
Een overeenkomst, ook wel contract genoemd, is een wilsovereenstemming tussen twee of meer personen gericht op het aangaan, wijzigen of beëindigen van verbintenissen.
#### 1.4.1. Omschrijving en basisprincipes
* **Wilsovereenstemming:** Essentieel voor de totstandkoming.
* **Basisprincipes:**
* **Contractuele vrijheid:** Partijen zijn vrij om contracten af te sluiten en de inhoud te bepalen.
* **Bindende kracht van overeenkomsten:** Een geldig gesloten overeenkomst strekt partijen tot wet.
* **Uitvoering te goeder trouw:** Partijen moeten de overeenkomst redelijk en billijk uitvoeren.
#### 1.4.2. Totstandkoming van overeenkomsten
* **Stadia van totstandkoming:**
1. **Aanbod:** Een voorstel met alle essentiële elementen van de overeenkomst. Het aanbod is bindend voor de aanbieder.
2. **Aanvaarding:** De instemming met het aanbod, die kan gebeuren uitdrukkelijk of stilzwijgend. Een geldige aanvaarding leidt tot de overeenkomst.
* **Precontractuele aansprakelijkheid:** Hoewel men tijdens onderhandelingen nog niet gebonden is, kan een fout tijdens deze fase leiden tot precontractuele aansprakelijkheid (op basis van art. 1382 Oud BW).
* **Geldigheidsvoorwaarden:** Voor een geldige overeenkomst zijn vereist:
* Wilsovereenstemming
* Een bepaald of bepaalbaar voorwerp
* Een geoorloofde oorzaak
* Bekwaamheid van de partijen
* Ontbreken van strijd met dwingend recht en openbare orde.
De sanctie bij het schenden van deze voorwaarden is nietigheid (relatief of absoluut).
#### 1.4.3. Gevolgen van overeenkomsten
* **Gevolgen tussen partijen:**
* **Contractuele trouw en uitvoering te goeder trouw:** De overeenkomst is bindend en moet redelijk en billijk worden uitgevoerd.
* **Vrijwillige uitvoering:** De prestatie wordt door de SA geleverd aan de SE (of diens vertegenwoordiger). Dit kan persoonsgebonden of prestatiegebonden zijn. Betaling van geld dient in principe op de woonplaats van de SA, tenzij anders overeengekomen.
* **Sanctie bij niet-uitvoering:** Indien een partij zijn verbintenis niet nakomt, kan de andere partij gerechtelijke stappen ondernemen. Dit vereist in de meeste gevallen eerst een aanmaning (ingebrekestelling) van de SA. Mogelijke sancties zijn:
* **Gedwongen uitvoering:**
* *Uitvoerbare titel:* Een vonnis of notarisakte.
* *Uitvoering in natura:* De overeenkomst wordt alsnog correct uitgevoerd. Indien dit onmogelijk of nutteloos is, kan uitvoering door een derde of een dwangsom worden bevolen.
* *Uitvoering bij equivalent (schadevergoeding):* Compensatie voor de geleden schade. Dit kan voorzienbare schade zijn (verlies en gederfde winst) tenzij de niet-nakoming opzettelijk is.
* **Ontbinding:** De overeenkomst wordt beëindigd.
* *Weigering wegens niet-uitvoering (opschortingsrecht):* Bij wederkerige overeenkomsten mag de SE zijn eigen prestatie opschorten als de SA zijn prestatie niet levert. Dit gebeurt zonder rechterlijke tussenkomst na aanmaning.
* *Gerechtelijke ontbinding:* Via de rechter, eventueel met bijkomende schadevergoeding.
* **Gevolgen tegenover derden:**
* **Betrekkelijkheid van overeenkomsten:** In principe binden overeenkomsten alleen de contractspartijen. Derden hebben er geen rechten of plichten uit.
* **Uitzonderingen op betrekkelijkheid:** Bedingen ten gunste van een derde (bv. levensverzekering) en zijdelingse vorderingen (bv. vordering van een SE op de verzekeraar van de SA).
* **Tegenwerpelijkheid:** Een overeenkomst is een feit dat derden moeten erkennen.
#### 1.4.4. Tenietgaan van overeenkomsten
Een overeenkomst kan tenietgaan door:
* Nietigverklaring
* Ontbinding (contractueel, gerechtelijk, wegens overmacht)
* Eenzijdige opzegging (indien wettelijk voorzien, bv. bij overeenkomsten van onbepaalde duur).
### 1.5. Bronnen van verbintenissen: Onrechtmatige daad
Een onrechtmatige daad is een menselijke handeling die schade veroorzaakt en leidt tot buitencontractuele aansprakelijkheid.
#### 1.5.1. Kenmerken van foutaansprakelijkheid
De algemene regel is dat eenieder aansprakelijk is voor de schade die hij door zijn fout aan een ander veroorzaakt.
* **Verschil met contractuele aansprakelijkheid:** Contractuele aansprakelijkheid ontstaat uit een schending van een contractuele verbintenis, terwijl buitencontractuele aansprakelijkheid ontstaat uit een schending van een algemene zorgvuldigheidsnorm of wettelijke plicht.
* **Uitzonderingen op de foutaansprakelijkheid:**
* **Samengestelde aansprakelijkheid:** Aansprakelijkheid voor andermans fout.
* **Objectieve aansprakelijkheid (foutloze aansprakelijkheid):** Aansprakelijkheid zonder dat er een fout bewezen moet worden (bv. aansprakelijkheid voor zaken of dieren).
#### 1.5.2. Aansprakelijkheid voor eigen fout (Art. 6.5 BW)
Om aansprakelijk te zijn voor eigen fout, moet aan drie voorwaarden voldaan zijn:
1. **Fout:**
* Schending van een wettelijke of reglementaire norm.
* Schending van de algemene zorgvuldigheidsnorm: gedrag dat een redelijk en voorzichtig persoon niet zou stellen. De voorzienbaarheid van de schade is hierbij een belangrijk criterium.
* De grootte van de fout is onbelangrijk.
2. **Oorzakelijk verband (causaal verband):** De fout moet een noodzakelijke voorwaarde zijn voor de schade.
* Bij meerdere oorzaken en/of daders kan er sprake zijn van *in solidum* aansprakelijkheid of gedeelde aansprakelijkheid.
3. **Schade:** De schade moet rechtmatig belang hebben, persoonlijk zijn en bewezen worden. Dit kan materiële (vermogensrechtelijke) of morele (extramatrimoniale) schade zijn.
* **Toerekenbaarheid:** Bij minderjarigen en geestesgestoorden speelt de toerekenbaarheid een rol. Kinderen onder de 12 jaar zijn niet aansprakelijk. Vanaf 12 jaar zijn ze in principe aansprakelijk, maar de rechter kan hen vrijstellen. Geestesgestoorden worden gelijkgesteld aan minderjarigen vanaf 12 jaar.
#### 1.5.3. Aansprakelijkheid voor andermans fout
* **Samengestelde aansprakelijkheid:** De aansprakelijke persoon wordt naast de eigenlijke dader(s) aansprakelijk gesteld.
* **Personen met gezag over minderjarigen:** Ouders zijn aansprakelijk voor fouten van hun kinderen. Voor kinderen onder de 16 jaar is dit foutloze aansprakelijkheid. Voor 16-17 jarigen geldt een vermoeden van aansprakelijkheid dat weerlegbaar is (bv. door aan te tonen dat er geen gebrekkig toezicht was).
* **Personen belast met toezicht op anderen:** Een weerlegbaar vermoeden van aansprakelijkheid geldt gedurende het toezicht.
* **Werkgevers:** Werkgevers zijn aansprakelijk voor fouten van hun werknemers begaan bij de uitoefening van hun opdracht. Dit is een absoluut vermoeden.
* **Regresvordering:** De aansprakelijke persoon die betaald heeft, kan het bedrag terugvorderen van de werkelijke dader.
#### 1.5.4. Aansprakelijkheid voor zaken en dieren
Dit is vaak een vorm van objectieve aansprakelijkheid (foutloze aansprakelijkheid).
* **Aansprakelijkheid voor zaken:** De "bewaarder" van een zaak is aansprakelijk voor schade veroorzaakt door een gebrek van die zaak. Bewijs vereist: de hoedanigheid van bewaarder, een gebrek van de zaak, schade en een oorzakelijk verband. Bevrijding is mogelijk door een vreemde oorzaak.
* **Productaansprakelijkheid:** Getrapte aansprakelijkheid van producent, invoerder en leverancier voor schade veroorzaakt door een onveilig product.
### 1.6. Bijzondere overeenkomsten
Naast de algemene regels inzake verbintenissen en overeenkomsten, bestaan er specifieke regelingen voor bepaalde soorten overeenkomsten:
* **Koop:** Betreft de eigendomsoverdracht van een zaak tegen een prijs. Belangrijk zijn de verplichtingen van de verkoper (levering, kwaliteitswaarborg, juridische waarborg) en de koper (aanvaarding levering, betaling prijs, betaling kosten). Ook de overdracht van eigendom en risico is cruciaal.
* **Huur:** Betreft het genot van een zaak tegen een prijs. De verhuurder heeft verplichtingen inzake levering, onderhoud en waarborg van rustig genot. De huurder moet het goed gebruiken als goede huisvader, de huurprijs betalen en het goed teruggeven. Er bestaan specifieke regelingen voor woninghuur, handelshuur en studentenhuisvesting.
* **Andere bijzondere overeenkomsten:** Bewaargeving, dading, aanneming, lastgeving.
### 1.7. Tenietgaan van verbintenissen
Verbintenissen kunnen op verschillende manieren tenietgaan:
* **Integrale uitvoering/betaling:** De beloofde prestatie wordt correct uitgevoerd.
* **Schuldvergelijking:** Wanneer twee personen elkaars schuldenaar en schuldeiser zijn, gaan de verbintenissen teniet tot beloop van de laagste schuld (onder voorwaarden: geldsommen, vaststaand, opeisbaar, persoonlijk verbonden).
* **Bevrijdende verjaring:** Na het verstrijken van een bepaalde termijn is men bevrijd van een verbintenis. Dit dient de rechtszekerheid.
* **Overmacht:** Een gebeurtenis onafhankelijk van de wil van de SA die de uitvoering onmogelijk maakt. Een definitieve onmogelijkheid bevrijdt de SA, een tijdelijke onmogelijkheid schorst de verbintenis.
* **Overlijden van de SA bij persoonsgebonden verbintenissen:** De verbintenis gaat niet over op de erfgenamen.
* **Realisatie van de ontbindende voorwaarde:** De verbintenis dooft uit.
* **Tenietgaan van de overeenkomst:** Indien de onderliggende overeenkomst tenietgaat, gaan ook de verbintenissen daaruit voortvloeiend teniet.
---
# De overeenkomst: totstandkoming, gevolgen en beëindiging
Hier is een gedetailleerde studiehandleiding over de totstandkoming, gevolgen en beëindiging van overeenkomsten, gebaseerd op de verstrekte documentatie.
## 2. De overeenkomst: totstandkoming, gevolgen en beëindiging
Dit gedeelte behandelt de essentie van overeenkomsten in het burgerlijk recht, van hun vorming tot hun einde, inclusief de gevolgen die ze teweegbrengen voor de betrokken partijen en derden.
### 2.1 Inleiding tot verbintenissen en overeenkomsten
Een **verbintenis** is een rechtsbetrekking waarbij een schuldenaar (SA) gehouden is tot een bepaalde prestatie ten gunste van een schuldeiser (SE), die daartoe gerechtigd is. Deze prestatie kan erin bestaan iets te geven, te doen of te laten.
Een **overeenkomst** (of contract) is een meerzijdige rechtshandeling, gebaseerd op **wilsovereenstemming** tussen twee of meer personen, met als doel verbintenissen aan te gaan, te wijzigen of te beëindigen. De basisprincipes van het overeenkomstenrecht zijn contractuele vrijheid, de bindende kracht van overeenkomsten en de uitvoering te goeder trouw.
#### 2.1.1 Soorten verbintenissen
Er zijn diverse manieren om verbintenissen te classificeren:
* **Voorwaardelijke verbintenissen**: De uitvoering of uitdoving hangt af van een toekomstige, onzekere gebeurtenis.
* **Opschortende voorwaarde**: De verbintenis begint pas te bestaan als de voorwaarde vervuld is.
* **Ontbindende voorwaarde**: De verbintenis houdt op te bestaan als de voorwaarde vervuld is.
* **Potestatieve voorwaarde**: De realisatie hangt af van de wil van de schuldenaar. Een zuiver potestatieve voorwaarde is nietig. Een gemengde potestatieve voorwaarde (afhankelijk van de wil van de schuldenaar én een externe factor) kan geldig zijn.
* **Verbintenissen met tijdsbepaling**: De uitvoering of uitdoving hangt af van een toekomstige, zekere gebeurtenis.
* **Opschortende tijdsbepaling**: De prestatie wordt uitgesteld tot een bepaald toekomstig tijdstip.
* **Ontbindende tijdsbepaling**: De verbintenis geldt tot een bepaald toekomstig tijdstip.
* **Persoonsgebonden en prestatiegebonden verbintenissen**:
* **Persoonsgebonden verbintenis**: De identiteit en hoedanigheid van de persoon zijn cruciaal. Bij overlijden van deze persoon kan de verbintenis tenietgaan.
* **Prestatiegebonden verbintenis**: Wie de prestatie uitvoert, is minder belangrijk, zolang de prestatie correct wordt geleverd.
* **Deelbare en ondeelbare verbintenissen**:
* **Deelbare verbintenis**: Kan in delen worden uitgevoerd. Dit is het principe.
* **Ondeelbare verbintenis**: Kan niet in delen worden uitgevoerd.
* **Hoofdelijke verbintenissen**: Tussen schuldenaars, wanneer de schuldeiser ieder van hen voor het geheel kan aanspreken. Dit kan voortkomen uit een wettelijke bepaling, een contractuele afspraak of een juridisch vermoeden (bv. tussen ondernemers).
* **In solidum verbintenissen**: Vergelijkbaar met hoofdelijkheid, waarbij meerdere partijen voor het volledige bedrag van een schadevergoeding veroordeeld kunnen worden. Dit wordt vaak door rechters opgelegd bij fouten van meerdere daders.
* **Resultaats- en inspanningsverbintenissen**: Dit onderscheid is relevant voor het bewijs van aansprakelijkheid.
* **Resultaatsverbintenis**: De schuldenaar garandeert een bepaald resultaat. Als het resultaat niet bereikt wordt, is er een wanprestatie.
* **Inspanningsverbintenis**: De schuldenaar verbindt zich ertoe de nodige inspanningen te leveren om een resultaat te bereiken, zonder dit te garanderen. De schuldeiser moet bewijzen dat de schuldenaar onvoldoende inspanningen heeft geleverd.
### 2.2 Bronnen van verbintenissen
Verbintenissen kunnen voortvloeien uit:
* Overeenkomsten
* Onrechtmatige daden
* Andere rechtsfeiten (bv. wet)
### 2.3 De overeenkomst
#### 2.3.1 Omschrijving en beginselen
Een overeenkomst is een wilsovereenstemming tussen twee of meer personen die gericht is op het creëren, wijzigen of beëindigen van verbintenissen. Belangrijke beginselen zijn:
* **Contractuele vrijheid**: Partijen zijn vrij om overeenkomsten aan te gaan en de inhoud ervan te bepalen.
* **Bindende kracht**: Een geldig gesloten overeenkomst is bindend voor de partijen ("overeenkomst strekt partijen tot wet").
* **Uitvoering te goeder trouw**: Partijen moeten redelijkheid en billijkheid in acht nemen bij de uitvoering.
#### 2.3.2 Soorten overeenkomsten
Overeenkomsten kunnen op verschillende manieren worden ingedeeld, bijvoorbeeld naar de aard van de prestaties, de wederkerigheid, de formaliteit, etc.
#### 2.3.3 Totstandkoming van overeenkomsten
**A. Stadia van totstandkoming**:
* **Aanbod**: Een voorstel met alle essentiële elementen van de overeenkomst. Een aanbod bindt de aanbieder.
* **Aanvaarding**: De instemming met het aanbod, die geen vormvereisten kent (uitdrukkelijk of stilzwijgend). Bij aanvaarding ontstaat de overeenkomst.
* **Precontractuele aansprakelijkheid**: Tijdens onderhandelingen is men in principe nog niet gebonden. Echter, het beschamen van vertrouwen kan leiden tot precontractuele fouten en aansprakelijkheid (vergelijkbaar met art. 1382 Oud BW).
**B. Geldigheidsvoorwaarden**:
Voor een geldige overeenkomst zijn vereist:
* **Wilsovereenstemming**: Vrije en bewuste toestemming van de partijen.
* **Bekwaamheid**: De partijen moeten handelingsbekwaam zijn.
* **Voorwerp**: De verbintenis moet een duidelijk en geoorloofd voorwerp hebben.
* **Oorzaak**: De overeenkomst moet een geoorloofde reden hebben.
* **Overeenstemming met dwingend recht en openbare orde**.
De sanctie bij het schenden van deze voorwaarden is **relatieve of absolute nietigheid**.
#### 2.3.4 Interpretatie van overeenkomsten
Bij onduidelijkheid over de inhoud van een overeenkomst tracht de rechter de gemeenschappelijke bedoeling van de partijen te achterhalen, rekening houdend met alle omstandigheden.
#### 2.3.5 Gevolgen van overeenkomsten
**A. Gevolgen tussen partijen**:
* **Contractuele trouw en uitvoering te goeder trouw**: De overeenkomst is bindend en moet redelijk en billijk worden uitgevoerd. Wijziging of beëindiging vereist wederzijdse toestemming of wettelijke gronden.
* **Vrijwillige uitvoering**:
* **Wie**: Afhankelijk van het type verbintenis (persoonsgebonden of prestatiegebonden).
* **Aan wie**: Aan de schuldeiser, diens lasthebber of vertegenwoordiger.
* **Wat**: De overeengekomen prestatie.
* **Waar**: Volgens afspraak, of anders op de woonplaats van de SA (voor soortzaken) of de plaats van de zaak (voor bepaalde zaken).
* **Sanctie bij niet-uitvoering**:
* **Algemene voorwaarden van contractuele aansprakelijkheid**:
1. **Contractuele wanprestatie**: Niet-nakoming van de verbintenis door de SA.
2. **Aanmaning**: De SE maant de SA schriftelijk aan om na te komen.
3. **Toerekenbare fout aan de SA**: De wanprestatie moet aan de SA te wijten zijn (niet door overmacht).
4. **Schade in hoofde van de SE**: De SE moet schade geleden hebben.
5. **Oorzakelijk verband**: Er moet een verband zijn tussen de wanprestatie en de schade.
* **Gedwongen uitvoering**:
* **Uitvoerbare titel**: Een vonnis of notariële akte is vereist.
* **Uitvoering in natura**: De overeenkomst wordt daadwerkelijk uitgevoerd zoals afgesproken.
* **Uitvoering door een derde**: Een andere partij voert de prestatie uit op kosten van de SA.
* **Dwangsom**: Een geldsom die per dag vertraging wordt opgelegd om de SA tot nakoming aan te zetten.
* **Uitvoering bij equivalent (schadevergoeding)**: De SA betaalt een geldsom ter compensatie van de geleden schade (vervangende of moratoire schadevergoeding). De schade moet voorzienbaar zijn, tenzij er sprake is van opzettelijke fout.
* **Wederkerige overeenkomsten**:
* **Weigering wegens niet-uitvoering (opschortingsrecht)**: De SE mag zijn eigen prestatie opschorten als de SA niet presteert. Dit gebeurt zonder rechterlijke tussenkomst na een aanmaning.
* **Gerechtelijke ontbinding**: De SE kan de rechter vragen de overeenkomst te ontbinden. Dit kan gepaard gaan met een schadevergoeding. Een **uitdrukkelijk ontbindend beding** kan voorzien in ontbinding zonder rechterlijke tussenkomst onder bepaalde voorwaarden.
**B. Gevolgen tegenover derden**:
* **Betrekkelijkheid van overeenkomsten**: Principe: overeenkomsten binden alleen de partijen die ze hebben gesloten. Derden hebben er geen rechten of plichten uit. Uitzonderingen zijn erfgenamen en rechtsverkrijgenden onder algemene titel.
* **Uitzonderingen op de betrekkelijkheid**:
* **Beding ten gunste van een derde**: Een partij bedingt een recht voor een derde (bv. levensverzekering).
* **Zijdelingse vordering**: De SE kan in naam van de SA een vordering instellen tegen iemand die aan de SA verschuldigd is.
* **Tegenwerpelijkheid van overeenkomsten**: Overeenkomsten moeten door derden worden erkend als een feit.
#### 2.3.6 Tenietgaan van overeenkomsten
Overeenkomsten kunnen tenietgaan door:
* **Nietigverklaring**: Wegens schending van de geldigheidsvoorwaarden.
* **Ontbinding**:
* **Contractuele ontbinding**: Overeenkomstig een uitdrukkelijk ontbindend beding.
* **Gerechtelijke ontbinding**: Op verzoek van een partij aan de rechter.
* **Ontbinding wegens overmacht**: Bij wederkerige overeenkomsten indien een verbintenis definitief onmogelijk wordt.
* **Eenzijdige opzegging**: Indien wettelijk voorzien (bv. bij overeenkomsten van onbepaalde duur, zoals aanneming of lastgeving).
### 2.4 Gevolgen bij niet-nakoming van verbintenissen
Bij niet-nakoming van een verbintenis, die voortvloeit uit een overeenkomst, kan de SE verschillende stappen ondernemen.
#### 2.4.1 Contractuele wanprestatie
Contractuele aansprakelijkheid ontstaat wanneer een contractspartij door eigen fout in gebreke blijft bij de uitvoering van haar verbintenis. Hiervoor zijn de volgende cumulatieve voorwaarden vereist:
1. **Inbreuk op een juridische verplichting**: Dit kan niet-uitvoering, gebrekkige uitvoering of laattijdige uitvoering zijn.
2. **Toerekenbare fout aan de SA**: De fout mag niet te wijten zijn aan overmacht (een onvoorziene en onoverkomelijke gebeurtenis).
3. **Schade in hoofde van de SE**: De SE moet verlies hebben geleden of winst gederfd.
4. **Oorzakelijk verband**: Er moet een causaal verband zijn tussen de fout van de SA en de schade van de SE.
#### 2.4.2 Stappen voor de schuldeiser
1. **Ingebrekestelling (aanmaning)**: De SE maant de SA uitdrukkelijk aan om zijn verbintenis uit te voeren. Dit moet bij voorkeur gebeuren via een aangetekende brief, gerechtsdeurwaardersexploot of een andere bewijsbare methode.
2. **Keuze van de SE (na aanmaning)**:
* **Gedwongen uitvoering**: Nakoming van de verbintenis afdwingen.
* **Gerechtelijke ontbinding**: De overeenkomst laten ontbinden door de rechter.
* **Weigering wegens niet-uitvoering (opschortingsrecht)**: Bij wederkerige overeenkomsten de eigen prestatie opschorten.
#### 2.4.3 Gedwongen uitvoering
Indien de SA weigert vrijwillig na te komen, kan de SE de **gedwongen uitvoering** vorderen. Dit vereist een **uitvoerbare titel**. De uitvoering kan plaatsvinden:
* **In natura**: De overeenkomst wordt alsnog correct uitgevoerd.
* **Door een derde**: Een andere partij voert de prestatie uit op kosten van de SA.
* **Bij equivalent (schadevergoeding)**: De SA betaalt een geldsom ter compensatie van de geleden schade. Dit kan **vervangende schadevergoeding** zijn of **moratoire schadevergoeding** (voor vertraging). De schade moet integraal hersteld worden, met uitzondering van schade die de partijen redelijkerwijs niet konden voorzien, tenzij de niet-nakoming opzettelijk was. Schadebeding (forfaitaire bepaling van schade) en exoneratieclausules (beperking van aansprakelijkheid) kunnen hierbij een rol spelen, mits ze niet strijdig zijn met de wet.
#### 2.4.4 Wederkerige overeenkomsten
Bij wederkerige overeenkomsten kan de SE bij niet-nakoming van de SA:
* Zijn eigen prestatie weigeren (opschortingsrecht). Dit vereist een aanmaning maar geen rechterlijke tussenkomst.
* Gerechtelijke ontbinding vragen, eventueel met schadevergoeding.
### 2.5 Gevolgen tegenover derden
Het **principe van de betrekkelijkheid** houdt in dat overeenkomsten geen gevolgen hebben voor derden. Derden kunnen echter wel te maken krijgen met de **tegenwerpelijkheid** van overeenkomsten, wat betekent dat zij de feitelijke situatie die uit een overeenkomst voortvloeit, moeten erkennen. Er zijn **uitzonderingen** op de betrekkelijkheid, zoals het beding ten gunste van een derde en de zijdelingse vordering.
### 2.6 Tenietgaan van verbintenissen
Verbintenissen kunnen op verschillende manieren tenietgaan:
* **Integrale uitvoering/betaling**: De beloofde prestatie wordt uitgevoerd.
* **Betaling met subrogatie**: Een derde betaalt de schuld en treedt in de rechten van de schuldeiser.
* **Schuldvergelijking**: Als twee personen elkaars schuldenaar en schuldeiser zijn, gaan de verbintenissen tot het laagste bedrag teniet.
* **Bevrijdende verjaring**: Na het verstrijken van een wettelijk bepaalde termijn is de schuldenaar bevrijd van zijn verbintenis.
* **Schuldvernieuwing**: Een bestaande verbintenis wordt vervangen door een nieuwe.
* **Overdracht van schuldvordering**: De schuldeiser draagt zijn vorderingsrecht over aan een derde.
* **Kwijtschelding**: De schuldeiser schenkt de schuld.
* **Overmacht**: Een gebeurtenis buiten de wil van de SA die de uitvoering onmogelijk maakt. Dit leidt tot bevrijding van de SA. Bij tijdelijke onmogelijkheid is er schorsing.
* **Overlijden van de SA bij persoonsgebonden verbintenissen**: De verbintenis gaat niet over op de erfgenamen.
* **Realisatie van de ontbindende voorwaarde**: De verbintenis eindigt wanneer de voorwaarde intreedt.
* **Tenietgaan van de overeenkomst**: Als de overeenkomst tenietgaat, gaan ook de verbintenissen die eruit voortvloeien teniet.
### 2.7 Bijzondere overeenkomsten
De wet regelt diverse bijzondere overeenkomsten, waaronder:
#### 2.7.1 Koop
* **Algemeen**: Een overeenkomst waarbij de verkoper zich verbindt een zaak te leveren en de prijs te betalen. Geldigheid vereist algemene en specifieke voorwaarden.
* **Eigendomsoverdracht en risico**: Principe: eigendom en risico gaan over bij de totstandkoming van de koop, tenzij anders overeengekomen (bv. bij soortzaken, toekomstige zaken, of clausules van eigendomsvoorbehoud).
* **Verbintenissen van de verkoper**:
* **Levering van de zaak**: Bezits- en eigendomsoverdracht.
* **Kwaliteitswaarborg (vrijwaring voor verborgen gebreken)**: De verkoper staat in voor ernstige, verborgen gebreken die reeds aanwezig waren bij de koop en niet gekend waren door de koper. De koper heeft een keuzerecht tussen ontbinding of prijsvermindering.
* **Juridische waarborg (vrijwaring voor uitwinning)**: De verkoper garandeert een rustig en vreedzaam bezit, vrij van rechtsstoornissen door eigen daden of daden van derden.
* **Verbintenissen van de koper**:
* **Aanvaarding van de levering**: Controleren op zichtbare gebreken.
* **Betaling van de prijs**.
* **Betaling van de kosten**: Tenzij anders overeengekomen.
#### 2.7.2 Huur
* **Algemeen**: Een overeenkomst waarbij de verhuurder zich verbindt een zaak in ruil voor een prijs te laten gebruiken door de huurder. Het is een persoonlijk recht, geen zakelijk recht.
* **Verbintenissen van de verhuurder**:
* Leveren van de zaak in goede staat.
* Onderhoud van de zaak (noodzakelijke herstellingen door normale slijtage).
* Waarborgen van rustig genot (vrijwaren voor eigen daden, rechtsstoornissen van derden en verborgen gebreken).
* **Waarborgsom**: Maximale 3 maanden huur bij woninghuur, gestort op een geïndividualiseerde rekening.
* **Verbintenissen van de huurder**:
* Gebruik als goede huisvader en volgens de bestemming.
* Betalen van de huurprijs.
* Teruggave van het goed in goede staat.
* Voorzien van huisraad en eventueel afsluiten van brand- en waterschadeverzekering.
* **Einde van de huur**: Door het verstrijken van de termijn (bepaalde duur), opzegging (onbepaalde duur) of andere algemene wijzen van tenietgaan. Woninghuur kent strikte regels voor beëindiging.
* **Bijzondere vormen van huur**: Woninghuur (dwingend recht, min. 3 jaar), handelshuur (min. 9 jaar, recht op hernieuwingen) en huur aan studenten.
---
Dit studiemateriaal biedt een diepgaand overzicht van de totstandkoming, gevolgen en beëindiging van overeenkomsten. Het is cruciaal om de concepten te begrijpen in hun onderlinge samenhang en te oefenen met concrete voorbeelden en casussen.
---
# Onrechtmatige daad en aansprakelijkheid
Hieronder volgt een gedetailleerd studieoverzicht van het onderwerp "Onrechtmatige daad en aansprakelijkheid", gebaseerd op de verstrekte documentatie voor de pagina's 84-99.
## 3. Onrechtmatige daad en aansprakelijkheid
Dit onderwerp verkent de principes van aansprakelijkheid voor eigen en andermans daden, alsook voor zaken, met een focus op foutaansprakelijkheid.
### 3.1 Bronnen van verbintenissen
Verbintenissen kunnen voortvloeien uit overeenkomsten of uit feitelijke handelingen, zoals de onrechtmatige daad.
### 3.2 Onrechtmatige daad
Een onrechtmatige daad, ook wel buitencontractuele aansprakelijkheid genoemd, is een rechtsfeit dat ontstaat uit een menselijke handeling die leidt tot schade en een rechtsband creëert tussen een schadeverwekker (dader) en een schadelijder (slachtoffer).
#### 3.2.1 Kenmerken van foutaansprakelijkheid
De algemene regel van foutaansprakelijkheid is vastgelegd in artikel 6.5 BW: "Eenieder is aansprakelijk voor de schade die hij door zijn fout aan een ander veroorzaakt." De basiscomponenten hiervan zijn:
* **Fout:** Dit omvat de niet-naleving van een wettelijke of reglementaire norm, of de niet-naleving van de algemene zorgvuldigheidsnorm (gedrag van een voorzichtig en redelijk persoon). Zelfs een kleine fout kan leiden tot aansprakelijkheid als deze schade veroorzaakt.
* **Schade:** De schade moet een rechtmatig belang betreffen, persoonlijk zijn en bewezen worden. Dit kan materiële (vermogensrechtelijke) of morele (extramatrimoniale) schade zijn.
* **Oorzakelijk verband (causaal verband):** De fout moet een noodzakelijke voorwaarde zijn voor de schade. Dit verband kan zowel rechtstreeks als onrechtstreeks zijn.
**Tip:** Het onderscheid tussen contractuele en buitencontractuele aansprakelijkheid is cruciaal: bij buitencontractuele aansprakelijkheid bestaat er geen eerdere contractuele band.
> **Voorbeeld:** Als een dronken persoon uw auto bestuurt en een ongeval veroorzaakt, is de beslissing om die persoon de sleutels te geven een foutieve gedraging omdat de schade (een ongeval) voorzienbaar was.
#### 3.2.2 Aansprakelijkheid voor eigen fout
Dit is de kern van de foutaansprakelijkheid. De vereisten zijn, zoals hierboven vermeld:
1. **Fout:** De schending van een wettelijke norm of een algemene zorgvuldigheidsnorm.
2. **Schade:** De daadwerkelijke schade die de benadeelde heeft geleden.
3. **Oorzakelijk verband:** Een direct verband tussen de fout en de schade.
**Toerekenbaarheid bij minderjarigen en geestesgestoorden:**
* Kinderen onder de 12 jaar zijn niet aansprakelijk voor hun fouten.
* Kinderen boven de 12 jaar zijn in principe aansprakelijk, maar de rechter kan hen vrijstellen.
* Geestesgestoorden worden wat betreft aansprakelijkheid gelijkgesteld aan minderjarigen vanaf 12 jaar.
#### 3.2.3 Aansprakelijkheid voor andermans daad (samengestelde aansprakelijkheid)
Hierbij is niet de dader van de fout zelf aansprakelijk, maar iemand anders die een specifieke relatie heeft met de dader.
* **Ouders (personen met gezag over minderjarigen):**
* Onder de 16 jaar: Foutloze aansprakelijkheid (onweerlegbaar vermoeden).
* 16-17 jaar: Vemoeden van aansprakelijkheid, maar dit is weerlegbaar door te bewijzen dat er geen sprake was van gebrekkig toezicht of dat de opvoeding correct was.
* **Personen belast met toezicht op anderen:** Dit geldt voor personen die duurzaam controle uitoefenen over anderen. Het is een weerlegbaar vermoeden van aansprakelijkheid. Tegenbewijs houdt in dat er geen fout in het toezicht was. Dit geldt enkel gedurende de periode van toezicht.
* **Werkgevers:** Werkgevers zijn aansprakelijk voor de fouten van hun werknemers begaan in de uitoefening van hun opdracht. Dit is een absoluut vermoeden van aansprakelijkheid (art. 18 WAO kent echter een beperking).
**Regresvordering:** De aansprakelijke persoon die de schade heeft vergoed, kan het bedrag terugvorderen van de werkelijke dader.
#### 3.2.4 Aansprakelijkheid voor zaken en dieren (objectieve aansprakelijkheid)
Hier is de aansprakelijkheid foutloos, wat betekent dat er geen eigen fout van de bewaarder bewezen hoeft te worden.
* **Aansprakelijkheid voor zaken:** De "bewaarder" van een zaak is foutloos aansprakelijk voor de schade veroorzaakt door een gebrek van die zaak.
* **Te bewijzen:**
* Wie de "bewaarder" is (feitelijk gebruik, recht van leiding en toezicht).
* Dat de zaak een "gebrek" had (een abnormaal kenmerk).
* Schade.
* Oorzakelijk verband tussen het gebrek en de schade.
* **Gevolg:** Onweerlegbaar vermoeden van aansprakelijkheid, tenzij er sprake is van een vreemde oorzaak die de bewaarder bevrijdt.
* **Productaansprakelijkheid:** Dit betreft schade veroorzaakt door een onveilig product. Er geldt een getrapte aansprakelijkheid van producent naar invoerder naar leverancier.
* **Voorwaarden:** Consument, product (lichamelijk roerende zaak), gebrek (veiligheid), schade, oorzakelijk verband.
* **Verjaringstermijn:** 10 jaar na het in de handel brengen van het product, of 3 jaar na het schadegeval.
> **Voorbeeld:** Een hoteluitbater is aansprakelijk voor schade veroorzaakt door parasieten in de hotelkamer, omdat dit een resultaatsverbintenis is om een parasietvrije kamer aan te bieden.
### 3.3 Gevolgen van aansprakelijkheid
Bij het vaststellen van aansprakelijkheid voor onrechtmatige daad, heeft de benadeelde partij recht op vergoeding van de geleden schade. De schade moet integraal hersteld worden, inclusief voorzienbare materiële en morele schade, alsook gederfde winst.
#### 3.3.1 Keuzemogelijkheden van de schuldeiser bij contractuele wanprestatie
Wanneer er sprake is van contractuele wanprestatie en de schuldeiser de schuldenaar in gebreke heeft gesteld, heeft de schuldeiser de keuze tussen:
* **Gedwongen uitvoering:**
* **Uitvoerbare titel:** Een vonnis of notariële akte.
* **Uitvoering in natura:** De overeenkomst wordt alsnog uitgevoerd. Soms is dit onmogelijk, nutteloos of niet toegestaan, dan kan uitvoering door een derde of een dwangsom worden opgelegd.
* **Uitvoering bij equivalent (schadevergoeding):** Dit kan een vervangende of compensatoire schadevergoeding zijn, of een moratoire schadevergoeding voor laattijdige betaling.
* **Gerechtelijke ontbinding:** De rechter ontbindt de overeenkomst. Dit kan gepaard gaan met bijkomende schadevergoeding indien voorzienbaar.
* **Weigering wegens niet-uitvoering (opschortingsrecht):** Bij wederkerige overeenkomsten mag de schuldeiser zijn eigen prestatie opschorten zolang de andere partij niet nakomt. Dit gebeurt zonder rechterlijke tussenkomst, maar een aanmaning is wel vereist.
#### 3.3.2 Gedeelde aansprakelijkheid
Wanneer de schade mede te wijten is aan de schuld van het slachtoffer, is de dader slechts aansprakelijk in verhouding tot zijn fout.
#### 3.3.3 In solidum aansprakelijkheid
Wanneer de schade door verschillende schadeverwekkers is veroorzaakt, kunnen zij allen in solidum aansprakelijk gesteld worden voor de gehele schade. De benadeelde kan één van hen aanspreken voor het volledige bedrag.
### 3.4 Uitzonderingen en beperkingen op aansprakelijkheid
* **Overmacht:** Een gebeurtenis die volledig onafhankelijk is van de wil van de schuldenaar en de uitvoering "onmogelijk" maakt, kan bevrijden van aansprakelijkheid. Enkel definitieve onmogelijkheid bevrijdt volledig; tijdelijke onmogelijkheid leidt tot schorsing.
* **Onweerlegbaar vermoeden van aansprakelijkheid:** Dit geldt bijvoorbeeld bij de aansprakelijkheid voor zaken. Bevrijding is enkel mogelijk door een vreemde oorzaak.
* **Vermoeden van aansprakelijkheid:** Dit is weerlegbaar. Bijvoorbeeld bij de aansprakelijkheid van 16-17 jarigen of personen belast met toezicht. Tegenbewijs is mogelijk.
* **Aansprakelijkheidsbeperkende clausules:** Deze zijn niet altijd geldig, zeker niet voor lichamelijke schade.
* **Schadebedingen:** Deze specificeren vooraf de te vergoeden schade bij contractuele wanprestaties.
* **Exoneratieclausules:** Deze proberen de aansprakelijkheid van een partij te beperken of uit te sluiten.
**Tip:** Bij het beoordelen van aansprakelijkheid is het cruciaal om de vereisten van fout, schade en oorzakelijk verband nauwkeurig te analyseren en de specifieke wettelijke bepalingen en rechtspraak in acht te nemen.
---
# Bijzondere overeenkomsten: koop en huur
Dit deel behandelt specifieke, veelvoorkomende overeenkomsten, met een diepgaande uitwerking van de koop- en huurovereenkomst, inclusief de wederzijdse verbintenissen van de partijen.
### 4.1. Koopovereenkomst
De koopovereenkomst is een overeenkomst waarbij de ene partij (de verkoper) zich verbindt om een zaak te leveren en de andere partij (de koper) zich verbindt om daarvoor een prijs te betalen.
#### 4.1.1. Algemene aspecten van de koop
* **Definitie**: Volgens de wet is de koop een overeenkomst waarbij de ene partij zich verbindt om een zaak te leveren en de andere om daarvoor een prijs te betalen.
* **Geldigheid**: Naast de algemene geldigheidsvoorwaarden voor overeenkomsten (wilsovereenstemming, voorwerp, oorzaak, bekwaamheid) gelden er bijzondere voorwaarden, bijvoorbeeld voor echtgenoten, voogden, of bij de bescherming van consumenten bij specifieke verkooptechnieken.
#### 4.1.2. Eigendomsoverdracht en risico
* **Ogenblik van eigendomsoverdracht**: In principe gaat de eigendom van de zaak over bij de totstandkoming van de koop, tenzij anders bepaald.
* **Uitzonderingen**:
* Koop van soortzaken (bijv. 100 liter diesel).
* Koop van toekomstige zaken (bijv. een huis dat nog gebouwd moet worden).
* Contractueel eigendomsvoorbehoud (de verkoper blijft eigenaar tot de volledige prijs betaald is).
* **Belang van eigendomsoverdracht**: Dit is cruciaal voor de risico-overdracht. De partij die op het moment van de overdracht eigenaar is, draagt ook het risico voor verlies of beschadiging van de zaak, tenzij anders contractueel is overeengekomen.
#### 4.1.3. Verbintenissen van de verkoper
1. **Levering van de zaak**: Dit omvat de bezitsoverdracht. Bij roerende goederen gaat het om de afgifte van de zaak; bij onroerende goederen om de afgifte van de sleutels en eigendomstitels. Tenzij anders overeengekomen, moet de koper de zaak afhalen bij de verkoper.
2. **Kwaliteitswaarborg (vrijwaring voor verborgen gebreken)**: De verkoper moet de koper vrijwaren voor verborgen gebreken die bestaan op het ogenblik van de koop, ernstig zijn, niet bekend waren aan de koper en niet uitgesloten werden in het contract. De koper moet het gebrek binnen een korte termijn melden en heeft de keuze tussen ontbinding van de koop of een prijsvermindering.
3. **Juridische waarborg (vrijwaring voor uitwinning)**: De verkoper moet ervoor zorgen dat de koper de zaak rustig en vreedzaam kan bezitten en vrijwaren voor daden van derden die het bezit van de koper storen, alsook voor eigen daden.
#### 4.1.4. Verbintenissen van de koper
1. **Aanvaarding van de levering**: De koper moet de geleverde zaak aanvaarden. Dit impliceert ook de controle op zichtbare gebreken en de conformiteit van de levering. Tenzij anders overeengekomen, moet de koper de zaak afhalen.
2. **Betaling van de prijs**: De koper is gehouden de overeengekomen prijs te betalen op de plaats en op het ogenblik van de levering, tenzij anders overeengekomen.
3. **Betaling van de kosten**: Tenzij contractueel anders bepaald, draagt de koper alle kosten verbonden aan de koop.
#### 4.1.5. Bijzondere verkoopovereenkomsten
Er bestaan specifieke regelingen voor bepaalde soorten verkoop, bijvoorbeeld consumentenkoop, waarbij extra bescherming wordt geboden aan de consument.
### 4.2. Huurovereenkomst
De huurovereenkomst is een overeenkomst waarbij een partij (de verhuurder) zich verbindt om de andere partij (de huurder) het genot van een zaak te geven gedurende een zekere tijd, in ruil voor een prijs (de huurprijs). Het is een persoonlijk recht en geen zakelijk recht.
#### 4.2.1. Verbintenissen van de verhuurder
1. **Leveren van de zaak**: De verhuurder moet de zaak in goede staat leveren, tenzij contractueel anders is overeengekomen (bv. renovatieverplichting). Bij woninghuur zijn er bijkomende informatieverplichtingen en specifieke regels voor de huurwaarborg.
2. **Onderhoud van de zaak**: De verhuurder is verplicht de zaak zo te onderhouden dat deze kan dienen voor het gebruik waarvoor ze verhuurd is. Dit omvat de nodige herstellingen en onderhoudswerken die voortvloeien uit normale slijtage. De huurder heeft een meldingsplicht voor gebreken en is verantwoordelijk voor individuele inrichtingen.
3. **Waarborgen van rustig genot**: De verhuurder moet het rustig genot van de zaak garanderen. Dit houdt in dat hij zich moet onthouden van rechts- of feitelijke stoornissen, en vrijwaren voor stoornissen door derden en voor verborgen gebreken.
4. **Huurwaarborg**: Indien contractueel voorzien, kan een huurwaarborg worden gevraagd. Bij woninghuur is deze maximaal drie maanden huur en moet deze op een geïndividualiseerde rekening worden gestort, waarbij de intresten ten voordele van de huurder zijn.
#### 4.2.2. Verbintenissen van de huurder
1. **Gebruik als goede huisvader**: De huurder moet de gehuurde zaak gebruiken volgens de normale bestemming en als een zorgvuldig persoon. Kleine huurherstellingen die voortvloeien uit normaal gebruik of schade veroorzaakt door de huurder vallen hieronder. Herstellingen wegens overmacht of ouderdom zijn in principe ten laste van de verhuurder.
2. **Betalen van de huurprijs**: De huurder is gehouden de overeengekomen huurprijs te betalen.
3. **Teruggave van het goed**: Bij het einde van de huur moet de huurder het goed volledig ontruimd en in goede staat teruggeven. Een plaatsbeschrijving bij aanvang van de huur is cruciaal voor de bepaling van de staat bij teruggave. Zonder plaatsbeschrijving geldt een vermoeden dat het goed in dezelfde staat werd ontvangen, tenzij de huurder het tegendeel kan bewijzen. Een vermoeden bestaat ook dat de huurder aansprakelijk is voor brand.
4. **Voorzien van huisraad (stoffering)**: Voor onroerende goederen kan dit de stoffering betreffen. Dit is belangrijk voor het voorrecht van de onbetaalde verhuurder op de meubels van de huurder.
5. **Afsluiten van een verplichte verzekering**: In Vlaanderen moeten zowel huurder als verhuurder een verplichte verzekering afsluiten voor brand- en waterschade.
#### 4.2.3. Einde van de huur
* **Onroerende goederen die niet tot woning dienen**: Huurovereenkomsten voor bepaalde tijd eindigen door het verstrijken van de termijn. Huurovereenkomsten voor onbepaalde tijd eindigen door opzegging.
* **Woninghuur**: Dit valt onder een strikte reglementering met beperkte opzegmogelijkheden voor de verhuurder, die vaak hoge schadevergoedingen met zich meebrengt. Er is een registratieplicht voor de verhuurder.
* **Andere wijzen van beëindiging**: Zoals bij andere overeenkomsten, kan huur eindigen door wederzijds akkoord, ontbinding, of tenietgaan van de overeenkomst.
#### 4.2.4. Verhuur aan studenten
Dit betreft een specifieke, dwingende regeling voor huurders die student zijn en het gehuurde goed niet als hoofdverblijfplaats gebruiken. De huurwaarborg mag maximaal twee maanden bedragen. Huuroverdracht en onderhuur zijn niet toegestaan zonder toestemming van de verhuurder, tenzij het om Erasmusstudenten gaat. De verhuurder kan niet opzeggen en stilzwijgende verlenging is verboden. De student kan wel opzeggen.
#### 4.2.5. Bijzondere vormen van huur
* **Gemene huurregime**: Dit geldt voor alle huurcontracten die niet onder een bijzondere regeling vallen, zowel van bepaalde als onbepaalde duur.
* **Woninghuur**: Specifieke regels voor de huur van de hoofdverblijfplaats, grotendeels dwingend recht. De duur is in principe 9 jaar, met uitzonderingen voor langere of kortere huurtijden (maximaal 3 jaar). Er zijn bijzondere regels voor de beëindiging van het contract (opzegging is noodzakelijk met respecteren van opzegtermijnen en eventuele schadevergoeding).
* **Handelshuur**: Bijzondere regels voor de huur van een handelspand, dwingend recht met een groot formalisme. Van toepassing indien het gaat om kleinhandel of een bedrijf dat in direct contact staat met het publiek. De duur is minimaal 9 jaar, met recht op drie huurhervormingen mits tijdig en correct aanvragen.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Verbintenis | Een juridische verplichting die een schuldenaar heeft tegenover een schuldeiser, bestaande uit een geven, doen of laten. Het is een rechtsband die een persoon aan een andere bindt krachtens het recht. |
| Schuldenaar (SA) | De partij die gehouden is tot het leveren van een prestatie (geven, doen of laten) aan de schuldeiser. De schuldenaar is degene die de verplichting heeft om iets te voldoen. |
| Schuldeiser (SE) | De partij die recht heeft op een prestatie van de schuldenaar. De schuldeiser kan de nakoming van de verbintenis eisen. |
| Vorderingsrecht | Het recht van een schuldeiser om van een schuldenaar een bepaalde prestatie te eisen. Dit recht is het spiegelbeeld van de schuld van de schuldenaar. |
| Overeenkomst | Een meerzijdige rechtshandeling waarbij twee of meer personen hun wil tot een bepaalde uitkomst binden, met als doel het ontstaan, wijzigen of tenietgaan van verbintenissen. Dit vormt de basis van veel juridische relaties. |
| Wilsovereenstemming | De wederzijdse instemming van partijen over de essentiële elementen van een overeenkomst. Zonder deze overeenstemming kan er geen geldige contractuele band ontstaan. |
| Rechtshandeling | Een handeling die gericht is op het tot stand brengen van rechtsgevolgen. Een overeenkomst is een voorbeeld van een meerzijdige rechtshandeling, terwijl een testament een eenzijdige rechtshandeling is. |
| Onrechtmatige daad | Een daad die onrechtmatig is en schade veroorzaakt aan een derde, zonder dat er een contractuele relatie tussen de dader en het slachtoffer bestaat. Dit leidt tot buitencontractuele aansprakelijkheid. |
| Foutaansprakelijkheid | Een vorm van aansprakelijkheid waarbij de dader een fout heeft begaan die schade heeft veroorzaakt. Deze fout kan bestaan uit een handelen of nalaten in strijd met de wet of de algemene zorgvuldigheidsnorm. |
| Causaal verband | Het verband tussen de fout van de dader en de geleden schade. Zonder dit verband, waarbij de fout noodzakelijk was voor het ontstaan van de schade, kan er geen aansprakelijkheid zijn. |
| Schade | De vermogensrechtelijke of niet-vermogensrechtelijke benadeling die een persoon lijdt als gevolg van een fout of wanprestatie. Dit kan materieel of moreel van aard zijn en moet integraal hersteld worden. |
| Voorwaardelijke verbintenis | Een verbintenis waarvan de uitvoering of uitdoving afhankelijk is van een toekomstige en onzekere gebeurtenis, de voorwaarde. Dit kan een opschortende of ontbindende voorwaarde zijn. |
| Opschortende voorwaarde | Een voorwaarde die, indien ze vervuld wordt, de aanvang van de uitvoering van de verbintenis bepaalt. De verbintenis bestaat juridisch reeds, maar is nog niet uitvoerbaar. |
| Ontbindende voorwaarde | Een voorwaarde die, indien ze vervuld wordt, het einde van de uitvoering van de verbintenis bepaalt. De verbintenis is direct uitvoerbaar, maar dooft uit bij vervulling van de voorwaarde. |
| Tijdsbepaling | Een toekomstige en zekere gebeurtenis waarvan de uitvoering of uitdoving van een verbintenis afhangt. Dit verschilt van een voorwaarde omdat de gebeurtenis zeker zal plaatsvinden. |
| Persoonsgebonden verbintenis | Een verbintenis die zo nauw verbonden is met de persoon van de schuldenaar dat enkel hij of zij de prestatie kan leveren. Bij overlijden van de schuldenaar gaat deze verbintenis teniet. |
| Prestatiegebonden verbintenis | Een verbintenis waarbij het niet uitmaakt wie de prestatie levert, zolang de prestatie zelf maar correct wordt uitgevoerd. De identiteit van de schuldenaar is hierbij van ondergeschikt belang. |
| Hoofdelijke verbintenis | Een verbintenis waarbij meerdere schuldenaars hoofdelijk gehouden zijn tot dezelfde prestatie, en de schuldeiser ieder van hen voor het geheel kan aanspreken. |
| In solidum verbintenis | Een verbintenis die rechters kunnen opleggen waarbij meerdere verantwoordelijken voor een foutieve daad gezamenlijk en voor het geheel tot betaling van de schadevergoeding worden veroordeeld. Vergelijkbaar met hoofdelijkheid. |
| Resultaatsverbintenis | Een verbintenis waarbij de schuldenaar zich ertoe verbindt een bepaald resultaat te bereiken. Bij niet-bereiken van dit resultaat is er per definitie sprake van wanprestatie, tenzij overmacht. |
| Inspanningsverbintenis | Een verbintenis waarbij de schuldenaar zich ertoe verbindt om de nodige inspanningen te leveren om een bepaald resultaat te bereiken. De aansprakelijkheid ontstaat pas als hij kan bewijzen dat hij niet alle nodige inspanningen heeft geleverd. |
| Wanprestatie | De niet-nakoming van een verbintenis door de schuldenaar, hetzij door een gebrekkige uitvoering, hetzij door laattijdige uitvoering, hetzij door een algehele niet-uitvoering. |
| Gedwongen uitvoering | Een rechtsmiddel waarbij de schuldeiser via de rechter nakoming van de verbintenis kan afdwingen, hetzij in natura, hetzij bij equivalent in de vorm van een schadevergoeding. |
| Schadevergoeding | Een geldbedrag dat de benadeelde partij ontvangt ter compensatie van de geleden schade. Dit kan zowel vervangende als aanvullende schadevergoeding zijn. |
| Betrekkelijkheid van overeenkomsten | Het principe dat overeenkomsten enkel gevolgen hebben voor de contractspartijen die de overeenkomst hebben gesloten, en niet voor derden. |
| Tegenwerpelijkheid van overeenkomsten | Het principe dat overeenkomsten als een feit erkend moeten worden door derden, hoewel ze hen geen rechten of plichten opleggen. |
| Verbintenis tenietgaan | Het beëindigen van een verbintenis, bijvoorbeeld door integrale uitvoering, betaling, schuldvergelijking, verjaring, kwijtschelding of overmacht. |
| Overmacht | Een externe gebeurtenis die onvoorzienbaar en onvermijdbaar is, waardoor de schuldenaar zijn verbintenis niet kan nakomen. Dit bevrijdt de schuldenaar van zijn aansprakelijkheid. |
| Koop | Een overeenkomst waarbij de verkoper zich verbindt de eigendom van een zaak over te dragen aan de koper tegen betaling van een prijs. |
| Huur | Een overeenkomst waarbij de verhuurder zich verbindt om genot te verschaffen van een zaak aan de huurder, tegen betaling van een prijs. |
| Gebrek (in een zaak) | Een abnormaal kenmerk van een zaak dat het gebruik ervan belemmert of de zaak minder geschikt maakt voor het doel waarvoor ze bestemd is. |
| Aansprakelijkheid | De juridische verplichting om de schade te vergoeden die men heeft veroorzaakt. Dit kan contractueel of buitencontractueel zijn. |
| Productaansprakelijkheid | De aansprakelijkheid van de producent voor schade veroorzaakt door een gebrekkig product. Dit is een vorm van objectieve aansprakelijkheid. |
| Consument | Een natuurlijke persoon die handelt voor doeleinden die buiten zijn bedrijfs-, beroeps- of ambachtsactiviteit vallen. |
| Producent | De fabrikant van een eindproduct, een onderdeel van een eindproduct, of een grondstof, alsook degene die zich als producent presenteert door zijn naam, merk of ander onderscheidend teken op het product aan te brengen. |
| Bewaarder | Degene die feitelijk gebruik, leiding en toezicht heeft over een zaak. Dit is de persoon die objectief aansprakelijk is voor schade veroorzaakt door een gebrek van die zaak. |
Cover
Inleiding tot het recht (deel V - Burgerlijk recht - Verbintenissen - tweede examen) ST.pptx
Summary
# Verbintenissenrecht: soorten en bronnen
Dit onderwerp behandelt de fundamentele concepten van verbintenissen, inclusief de verschillende soorten verbintenissen zoals voorwaardelijke verbintenissen en verbintenissen met tijdsbepaling, alsook de bronnen van verbintenissen.
## 1. Verbintenissen: algemeen
Een verbintenis is een juridische plicht om iets te geven, te doen of te laten. Hierbij is de ene partij de schuldenaar (SA) die gehouden is tot de prestatie, en de andere partij de schuldeiser (SE) die recht heeft op deze prestatie.
### 1.1 Soorten verbintenissen
Er bestaan verschillende manieren om verbintenissen te classificeren, met elk specifieke juridische gevolgen.
#### 1.1.1 Voorwaardelijke verbintenissen
Een voorwaardelijke verbintenis is een verbintenis waarvan de uitvoering of uitdoving afhankelijk wordt gemaakt van een toekomstige en onzekere gebeurtenis.
* **Opschortende voorwaarde:** De verbintenis wordt pas afdwingbaar of ontstaat pas zodra aan de voorwaarde is voldaan.
* *Voorbeeld:* Een koopovereenkomst voor een huis die afhankelijk is van het verkrijgen van een lening.
* **Ontbindende voorwaarde:** De verbintenis die reeds bestaat, wordt beëindigd zodra aan de voorwaarde is voldaan.
* *Voorbeeld:* Een schenking die komt te vervallen indien de begunstigde geen diploma behaalt.
#### 1.1.2 Verbintenissen met tijdsbepaling
Bij verbintenissen met tijdsbepaling hangt de uitvoering of uitdoving af van een toekomstige en zekere gebeurtenis.
* **Opschortende tijdsbepaling:** De uitvoering van de verbintenis vangt aan na het verstrijken van de afgesproken termijn.
* **Ontbindende tijdsbepaling:** De verbintenis wordt beëindigd bij het bereiken van de afgesproken termijn.
#### 1.1.3 Persoonsgebonden en prestatiegebonden verbintenissen
Deze indeling focust op het belang van de persoon van de schuldenaar of de aard van de prestatie.
* **Persoonsgebonden verbintenissen:** De identiteit en hoedanigheid van de schuldenaar zijn cruciaal. Bij overlijden van de schuldenaar eindigt de verbintenis. Dit is het geval bij bijvoorbeeld een chirurgische ingreep waarbij het vertrouwen in de specifieke arts van doorslaggevend belang is.
* **Prestatiegebonden verbintenissen:** De prestatie zelf is van belang, ongeacht wie deze uitvoert. De verbintenis gaat over op de erfgenamen indien de schuldenaar overlijdt. Dit is bijvoorbeeld het geval bij het betalen van een factuur.
#### 1.1.4 Deelbare en ondeelbare verbintenissen
De deelbaarheid van een verbintenis bepaalt of de schuld kan worden opgesplitst bij meerdere schuldenaars of schuldeisers.
* **Principe:** De meeste verbintenissen zijn deelbaar. Elke schuldenaar is slechts gehouden tot zijn deel, en elke schuldeiser kan slechts zijn deel van de vordering opeisen.
#### 1.1.5 Hoofdelijke verbintenissen
Hoofdelijkheid is een uitzondering op het principe van deelbaarheid, waarbij elke schuldenaar voor het geheel kan worden aangesproken.
* **Hoofdelijke verbintenissen tussen schuldenaars:** De schuldeiser kan de volledige prestatie eisen van eender welke schuldenaar. De gekozen schuldenaar kan nadien wel regres uitoefenen op de medeschuldenaars voor hun aandeel.
* Hoofdelijkheid kan voortvloeien uit een wettelijke bepaling (bv. belastingschulden), een contractuele afspraak, of soms een juridisch vermoeden (bv. tussen ondernemers).
* *Voorbeeld:* Medische kosten zijn vaak hoofdelijk.
* **In solidum verbintenissen:** Vergelijkbaar met hoofdelijkheid, maar ontstaat buiten contractuele relaties, bijvoorbeeld bij onrechtmatige daden met meerdere daders. De benadeelde kan het volledige bedrag van elke dader vorderen. De rechter kan de bijdrage van elke dader in de schade bepalen.
#### 1.1.6 Resultaats- en inspanningsverbintenissen
Deze classificatie is relevant voor het bepalen van de aansprakelijkheid bij niet-nakoming.
* **Resultaatsverbintenis:** De schuldenaar is gehouden tot het bereiken van een bepaald, gegarandeerd resultaat. Indien het resultaat niet wordt bereikt, is er sprake van een contractuele fout, tenzij overmacht kan worden ingeroepen.
* *Voorbeeld:* Een hotel dat een parasietvrije kamer moet garanderen.
* **Inspanningsverbintenis:** De schuldenaar is gehouden tot het leveren van de nodige inspanningen om een bepaald resultaat te bereiken. De schuldeiser moet bewijzen dat de schuldenaar niet voldoende inspanningen heeft geleverd.
* *Voorbeeld:* Een advocaat die zijn uiterste best doet om een cliënt vrij te pleiten.
## 2. Bronnen van verbintenissen
Verbintenissen kunnen voortvloeien uit verschillende rechtsfeiten. De belangrijkste bronnen zijn overeenkomsten en onrechtmatige daden.
### 2.1 Overeenkomsten
Een overeenkomst, ook wel contract genoemd, is een meerzijdige rechtshandeling waarbij twee of meer personen hun wil uiten met de bedoeling verbintenissen aan te gaan, te wijzigen of te beëindigen.
#### 2.1.1 Kenmerken en totstandkoming
* **Wilsovereenstemming:** Kern van elke overeenkomst.
* **Contractuele vrijheid:** Partijen zijn vrij om overeenkomsten af te sluiten en de inhoud te bepalen, binnen de grenzen van de wet.
* **Bindende kracht:** Een geldig gesloten overeenkomst strekt partijen tot wet.
* **Uitvoering te goeder trouw:** Partijen moeten hun verbintenissen redelijk en billijk uitvoeren.
De totstandkoming vereist een **aanbod** (met alle essentiële elementen) en een **aanvaarding** hiervan. Tijdens onderhandelingen geldt in principe contractuele vrijheid, maar het schenden van gewekt vertrouwen kan leiden tot precontractuele aansprakelijkheid.
#### 2.1.2 Geldigheidsvoorwaarden
Voor een geldige overeenkomst zijn vereist:
* Wilsovereenstemming
* Een bepaald en geoorloofd voorwerp
* Een geoorloofde oorzaak
* Bekwaamheid van de partijen
* Overeenstemming met dwingend recht en openbare orde
De sanctie bij het niet voldoen aan deze voorwaarden is relatieve of absolute nietigheid.
#### 2.1.3 Gevolgen van overeenkomsten
* **Gevolgen tussen partijen:**
* **Bindende kracht en uitvoering te goeder trouw:** Verbintenissen moeten worden nagekomen, tenzij er sprake is van overmacht. Wijziging of ontbinding vereist wederzijdse toestemming of wettelijke gronden.
* **Vrijwillige uitvoering:** De prestatie moet geleverd worden door de juiste persoon, aan de juiste persoon, op de juiste plaats en op het juiste moment.
* **Sanctie bij niet-uitvoering:** Indien de schuldenaar in gebreke blijft, kan de schuldeiser kiezen voor gedwongen uitvoering (in natura of bij equivalent, bv. schadevergoeding) of gerechtelijke ontbinding. Voor contractuele aansprakelijkheid is een contractuele wanprestatie, een aanmaning en schade vereist.
* **Gevolgen tegenover derden:**
* **Betrekkelijkheid:** Overeenkomsten binden in principe enkel de contractspartijen. Uitzonderingen hierop zijn erfgenamen en rechtverkrijgenden onder algemene titel.
* **Tegenwerpelijkheid:** Overeenkomsten moeten door derden worden erkend als een feit.
#### 2.1.4 Tenietgaan van overeenkomsten
Overeenkomsten kunnen tenietgaan door nietigverklaring, ontbinding (contractueel, gerechtelijk of wegens overmacht) of eenzijdige opzegging (bij overeenkomsten van onbepaalde duur).
### 2.2 Onrechtmatige daad (buitencontractuele aansprakelijkheid)
Een onrechtmatige daad is een rechtsfeit, voortkomend uit een menselijke handeling, waardoor een schadeverwekker (dader) tegenover een schadelijder (slachtoffer) komt te staan.
#### 2.2.1 Kenmerken van foutaansprakelijkheid
De algemene regel is dat eenieder aansprakelijk is voor de schade die hij door zijn fout aan een ander veroorzaakt. De **fout** kan bestaan uit een handeling, nalatigheid of onvoorzichtigheid, waarbij het criterium de zorgvuldigheid van een redelijk en voorzichtig persoon is. Naast de fout en het **causaal verband** (noodzakelijke voorwaarde tussen fout en schade), moet er ook **schade** zijn (materieel of moreel).
#### 2.2.2 Uitzonderingen op de foutaansprakelijkheid
* **Samengestelde aansprakelijkheid (aansprakelijkheid voor andermans fout):**
* **Ouders voor minderjarige kinderen:** Foutloze aansprakelijkheid voor kinderen onder de 16 jaar, en een weerlegbaar vermoeden voor 16-17 jarigen.
* **Personen belast met toezicht:** Weerlegbaar vermoeden van aansprakelijkheid indien er een gebrekkig toezicht was.
* **Werkgevers voor werknemers:** Absoluut vermoeden van aansprakelijkheid voor fouten begaan door werknemers in de uitoefening van hun functie.
* **Objectieve aansprakelijkheid (foutloze aansprakelijkheid):**
* **Aansprakelijkheid voor zaken:** De "bewaarder" van een zaak is foutloos aansprakelijk voor schade veroorzaakt door een gebrek van die zaak. Bevrijding is mogelijk door een vreemde oorzaak.
* **Productaansprakelijkheid:** Getrapte aansprakelijkheid voor onveilige producten, van producent tot leverancier.
#### 2.2.3 Pluraliteit van aansprakelijken
Wanneer meerdere daders betrokken zijn bij het veroorzaken van schade, worden zij in beginsel **in solidum** aansprakelijk gesteld. Als het slachtoffer zelf mede-schuld heeft, spreekt men van **gedeelde aansprakelijkheid**.
## 3. Algemene wijzen van tenietgaan van verbintenissen
Verbintenissen kunnen op verschillende manieren tenietgaan:
* Integrale uitvoering of betaling
* Schuldvergelijking
* Bevrijdende verjaring
* Schuldvernieuwing
* Overdracht van schuldvordering
* Kwijtschelding
* Overmacht
* Overlijden van de schuldenaar bij persoonsgebonden verbintenissen
* Realisatie van een ontbindende voorwaarde
* Tenietgaan van de overeenkomst waaruit de verbintenis voortvloeit
---
# Overeenkomsten: totstandkoming, gevolgen en sancties
Dit gedeelte van de studiegids focust op de totstandkoming, de geldige voorwaarden, de gevolgen en de sancties bij niet-uitvoering van overeenkomsten binnen het verbintenissenrecht.
## 2. Overeenkomsten
### 2.1 Omschrijving van een overeenkomst
Een overeenkomst, ook wel een contract genoemd, is een meerzijdige rechtshandeling waarbij **wilsovereenstemming** tussen twee of meer personen tot stand komt met het doel verbintenissen aan te gaan, te wijzigen of te beëindigen.
De basisprincipes van overeenkomsten zijn:
* **Contractuele vrijheid:** Partijen zijn in principe vrij om hun overeenkomsten te sluiten.
* **Bindende kracht:** Overeenkomsten zijn bindend voor de partijen die ze sluiten.
* **Uitvoering te goeder trouw:** Partijen moeten hun verbintenissen redelijk en met billijkheid uitvoeren.
**Voorbeelden van overeenkomsten zijn:** koop, huur, aanneming, bewaargeving, ruil, lening, franchisingovereenkomst, en licentieovereenkomst.
### 2.2 Soorten overeenkomsten
Overeenkomsten kunnen op verschillende manieren worden ingedeeld, onder andere op basis van:
* Aard van de verbintenissen (bv. eenzijdig/wederkerig, om baat/om niet, consensueel/formeel).
* De wijze van totstandkoming (bv. hoofd- en bijkomstige overeenkomsten).
* De invulling van de verbintenissen (bv. resultaats- en inspanningsverbintenissen).
### 2.3 Totstandkoming van overeenkomsten
#### 2.3.1 Stadia van totstandkoming
1. **Aanbod:** Een voorstel dat alle essentiële elementen van de overeenkomst bevat. Een aanbod is bindend en de aanbieder moet eraan gebonden zijn. Er zijn geen vormvereisten voor een aanbod.
2. **Aanvaarding:** De akkoordverklaring van de partij aan wie het aanbod is gericht. Een geldige aanvaarding moet het aanbod kennen en kan uitdrukkelijk of stilzwijgend gebeuren. Na aanvaarding is de overeenkomst gesloten.
**Precontractuele aansprakelijkheid:** Tijdens onderhandelingen is men in principe nog niet gebonden. Echter, het schenden van vertrouwen tijdens deze fase kan leiden tot **precontractuele fouten** en contractuele aansprakelijkheid.
#### 2.3.2 Geldigheidsvoorwaarden voor overeenkomsten
Om geldig tot stand te komen, moet een overeenkomst voldoen aan de volgende voorwaarden:
* **Wilsovereenstemming:** De wil van de partijen mag niet aangetast zijn.
* **Voorwerp:** De prestatie die het onderwerp van de verbintenis vormt, moet bepaald of bepaalbaar zijn, geoorloofd en mogelijk.
* **Oorzaak:** De rechtvaardiging voor de verbintenis moet geoorloofd zijn.
* **Bekwaamheid:** De partijen moeten handelingsbekwaam zijn.
* **Overeenstemming met dwingend recht en openbare orde:** De overeenkomst mag niet ingaan tegen regels van dwingend recht of de openbare orde.
**Sanctie bij niet-voldoen aan geldigheidsvoorwaarden:** Relatieve of absolute nietigheid.
### 2.4 Gevolgen van overeenkomsten
#### 2.4.1 Gevolgen tussen partijen
* **Contractuele trouw en uitvoering te goeder trouw:** Een geldig tot stand gekomen contract strekt de partijen tot wet. Niet-nakoming leidt tot contractuele aansprakelijkheid, tenzij er sprake is van overmacht. Ontbinding of wijziging van het contract kan enkel met wederzijdse toestemming of op grond van de wet. De uitvoering moet gebeuren met redelijkheid en billijkheid.
* **Vrijwillige uitvoering:**
* **Wie:** Afhankelijk van het al dan niet persoonsgebonden karakter van de verbintenis.
* **Aan wie:** In handen van de schuldeiser, diens lasthebber, contractuele, gerechtelijke of wettelijke vertegenwoordiger.
* **Wat:** Levering van soortgoederen, betaling van geldsommen (met specifieke regels).
* **Waar:** In principe de woonplaats van de schuldenaar, tenzij anders overeengekomen of indien het gaat om de levering van een bepaalde zaak.
* **Sanctie bij niet-uitvoering:**
1. **Algemene voorwaarden van contractuele aansprakelijkheid:**
* **Contractuele wanprestatie:** Een partij blijft door eigen fout in gebreke bij de uitvoering van zijn verbintenis.
* **Aanmaning:** De schuldeiser maant de schuldenaar uitdrukkelijk aan tot uitvoering (bv. aangetekend schrijven, gerechtsdeurwaardersexploot).
* **Vereisten voor contractuele aansprakelijkheid:**
* Inbreuk op een juridische verplichting (resultaats- of inspanningsverbintenis).
* De prestatie was opeisbaar.
* Een aan de schuldenaar toerekenbare fout (uitzondering: overmacht).
* Schade in hoofde van de schuldeiser.
* Een oorzakelijk verband tussen de fout en de schade.
2. **Gedwongen uitvoering:**
* **Uitvoerbare titel:** Een vonnis of notarisakte is vereist.
* **Uitvoering in natura:** Indien mogelijk, nuttig en toegelaten. Kan ook via uitvoering door een derde of een dwangsom.
* **Uitvoering bij equivalent (schadeherstel):** Vereist een vonnis. Dit omvat vervangende of compensatoire schadevergoeding en moratoire schadevergoeding. De volledige schade, zowel geleden verlies als gederfde winst, moet vergoed worden, voor zover deze voorzienbaar was (tenzij opzet).
3. **Wederkerige overeenkomsten:**
* **Weigering wegens niet-uitvoering (opschortingsrecht):** De schuldeiser mag zijn eigen prestatie opschorten zonder rechterlijke tussenkomst na aanmaning.
* **Gerechtelijke ontbinding:** De schuldeiser kan de rechter verzoeken de overeenkomst te ontbinden, eventueel met bijkomende schadevergoeding.
* **Uitdrukkelijk ontbindend beding:** Een clausule die voorziet in automatische ontbinding bij niet-naleving.
#### 2.4.2 Gevolgen tegenover derden
* **Betrekkelijkheid van overeenkomsten (relativiteit):** Overeenkomsten hebben in principe enkel gevolgen voor de contractspartijen zelf. Derden hebben geen rechten of plichten uit de overeenkomst.
* **Uitzonderingen:** Erfgenamen, rechtverkrijgenden onder algemene titel en rechtverkrijgenden onder bijzondere titel.
* **Uitzonderingen op de betrekkelijkheid:**
* **Beding ten gunste van een derde (derdenbeding):** Een contractspartij bedingt een recht voor een derde (bv. levensverzekering).
* **Zijdelingse vordering:** Een schuldeiser kan in naam van zijn schuldenaar optreden tegen een derde (bv. vordering van een SE tegen de verzekeraar van de automobilist).
* **Tegenwerpelijkheid van overeenkomsten:** Overeenkomsten moeten door derden worden erkend als een feit dat juridische gevolgen heeft.
### 2.5 Sancties bij niet-uitvoering
De sancties bij niet-uitvoering van een overeenkomst zijn contractuele aansprakelijkheid, gedwongen uitvoering en ontbinding.
**Contractuele wanprestatie:** Als een partij zijn contractuele verplichtingen niet nakomt, kan de andere partij bepaalde sancties inroepen. De voorwaarden hiervoor zijn:
1. Inbreuk op een juridische verplichting (resultaats- of inspanningsverbintenis).
2. De prestatie was opeisbaar.
3. De fout is de schuldenaar toerekenbaar (uitzondering: overmacht).
4. De schuldeiser heeft schade geleden.
5. Er is een causaal verband tussen de fout en de schade.
**Niet-uitvoering:** De verbintenis wordt niet uitgevoerd.
**Laattijdige uitvoering:** De verbintenis wordt wel uitgevoerd, maar te laat.
**Wanuitvoering of gebrekkige uitvoering:** De verbintenis wordt uitgevoerd, maar niet conform de afspraken, niet volgens de regels van de kunst, of niet volledig.
**Aanmaning:** De schuldeiser moet de schuldenaar in gebreke stellen, wat bewijsbaar moet zijn (bv. aangetekend schrijven).
**Gedwongen uitvoering:**
* **Uitvoerbare titel:** Een vonnis of authentieke akte.
* **In natura:** Directe uitvoering van de prestatie. Kan ook gebeuren door een derde of via een dwangsom.
* **Bij equivalent (schadeherstel):** Een financiële vergoeding voor de geleden schade. De volledige, voorzienbare schade moet vergoed worden.
**Wederkerige overeenkomsten:**
* **Weigering wegens niet-uitvoering (opschortingsrecht):** De ene partij mag zijn prestatie opschorten als de andere partij niet presteert.
* **Gerechtelijke ontbinding:** De rechter kan de overeenkomst ontbinden. Een **uitdrukkelijk ontbindend beding** kan dit voorzien.
### 2.6 Tenietgaan van overeenkomsten
Overeenkomsten kunnen op verschillende manieren tenietgaan:
* **Nietigverklaring:** De overeenkomst wordt met terugwerkende kracht ongeldig verklaard.
* **Ontbinding:** De overeenkomst wordt beëindigd. Dit kan contractueel (door wederzijds akkoord of een ontbindend beding), gerechtelijk of wegens overmacht.
* **Eenzijdige opzegging:** Indien wettelijk voorzien, bv. bij overeenkomsten van onbepaalde duur zoals aanneming of lastgeving.
* **Algemene wijzen van tenietgaan van verbintenissen:** Denk aan integrale uitvoering, betaling, schuldvergelijking, bevrijdende verjaring, schuldvernieuwing, overdracht van schuldvordering, kwijtschelding, overmacht, of het overlijden van de SA bij persoonsgebonden verbintenissen.
### 2.7 Bijzondere overeenkomsten
Dit deel van het studiemateriaal behandelt specifieke soorten overeenkomsten zoals koop en huur.
#### 2.7.1 Koop
* **Algemeen:** Een overeenkomst waarbij de ene partij (verkoper) zich verbindt een zaak te leveren en de andere partij (koper) zich verbindt daarvoor een prijs te betalen.
* **Eigendomsoverdracht en risico:** In principe gaat het eigendom over bij de totstandkoming van de koop, tenzij anders overeengekomen (bv. bij soortzaken, toekomstige zaken of met eigendomsvoorbehoud). Het risico gaat meestal mee over met de eigendom.
* **Verbintenissen van de verkoper:**
1. Levering van de zaak (bezitsoverdracht).
2. Kwaliteitswaarborg (vrijwaring voor verborgen gebreken die ernstig zijn, bestonden op het moment van koop, niet bekend waren en niet uitgesloten zijn, en tijdig gemeld worden). De koper kan kiezen voor ontbinding of prijsvermindering.
3. Juridische waarborg (vrijwaring voor uitwinning): de verkoper garandeert rustig en vreedzaam bezit.
* **Verbintenissen van de koper:**
1. Aanvaarding van de levering.
2. Betaling van de prijs.
3. Betaling van de kosten (tenzij anders overeengekomen).
#### 2.7.2 Huur
* **Algemeen:** Een overeenkomst waarbij de ene partij (verhuurder) zich verbindt het genot van een zaak te verschaffen aan de andere partij (huurder) tegen een prijs. Dit is een persoonlijk recht, geen zakelijk recht.
* **Verbintenissen van de verhuurder:**
1. Leveren van de zaak in goede staat.
2. Onderhoud van de zaak (nodige herstellingen).
3. Waarborgen van rustig genot (vrijwaren voor eigen daden, rechtsstoornissen en feitelijke stoornissen van derden, en vrijwaren voor verborgen gebreken).
4. Waarborgsom (indien contractueel voorzien).
* **Verbintenissen van de huurder:**
1. Gebruik als een goede huisvader, volgens normale bestemming en uitvoeren van geringe herstellingen.
2. Betalen van de huurprijs.
3. Teruggave van het goed in goede staat (tenzij overmacht of ouderdom). Een plaatsbeschrijving bij aanvang is nuttig.
4. Voorzien van huisraad (stoffen).
5. (In Vlaanderen) afsluiten van een verplichte brand- en waterschadeverzekering.
* **Einde van de huur:** Door het verstrijken van de termijn (bepaalde duur), opzegging (onbepaalde duur), wederzijds akkoord, ontbinding, etc. Woninghuur kent een strikte reglementering.
* **Bijzondere vormen:** Huur aan studenten, gemeen huurrecht, woninghuur, handelshuur. Elk met specifieke regels en dwingend recht.
---
# Onrechtmatige daad en aansprakelijkheid
Hier is een gedetailleerde samenvatting over onrechtmatige daad en aansprakelijkheid, opgesteld als een examenstudiegids.
## 3. Onrechtmatige daad en aansprakelijkheid
Dit deel behandelt de aansprakelijkheid buiten contract, inclusief de kenmerken van foutaansprakelijkheid, aansprakelijkheid voor eigen daden, andermans daden, zaken en dieren.
### 3.1 Kenmerken van foutaansprakelijkheid
#### 3.1.1 De algemene regel van foutaansprakelijkheid
Aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad wordt ook wel "buitencontractuele aansprakelijkheid" genoemd. Het is een rechtsfeit dat ontstaat door een menselijke handeling die schade veroorzaakt, waardoor een schadeverwekker (dader) tegenover een schadelijder (slachtoffer) komt te staan. De algemene regel is vastgelegd in het Burgerlijk Wetboek:
$$ \text{Eenieder is aansprakelijk voor de schade die hij door zijn fout aan een ander veroorzaakt.} $$
Het onderscheid met contractuele aansprakelijkheid is cruciaal. Contractuele aansprakelijkheid ontstaat uit de schending van een contractuele verbintenis, terwijl buitencontractuele aansprakelijkheid voortvloeit uit de schending van een algemene wettelijke plicht om geen schade toe te brengen aan anderen.
#### 3.1.2 Uitzonderingen op de foutaansprakelijkheid
Naast de persoonlijke aansprakelijkheid voor eigen fouten, zijn er uitzonderingen waarbij men aansprakelijk kan worden gesteld voor andermans fouten (samengestelde aansprakelijkheid) of voor zaken (objectieve aansprakelijkheid).
* **Samengestelde aansprakelijkheid:** Dit is aansprakelijkheid voor andermans fout.
* **Objectieve aansprakelijkheid (foutloze aansprakelijkheid):** Dit is aansprakelijkheid zonder dat er een concrete fout van de aansprakelijke hoeft te worden aangetoond.
### 3.2 Aansprakelijkheid voor eigen fout
Om aansprakelijk te worden gesteld voor een eigen fout, moeten drie cumulatieve voorwaarden vervuld zijn: een fout, een causaal verband tussen de fout en de schade, en schade.
#### 3.2.1 De fout
Een fout in de zin van onrechtmatige daad kan bestaan uit:
* Het niet-naleven van een wettelijke of reglementaire norm.
* Het niet-naleven van de algemene zorgvuldigheidsnorm, die vereist dat men handelt zoals een voorzichtig en redelijk persoon in dezelfde omstandigheden zou doen.
De beoordeling van de zorgvuldigheidsnorm gebeurt aan de hand van twee criteria:
1. **Vergelijking met een redelijk en voorzichtig persoon:** Het concrete gedrag wordt vergeleken met dat van een hypothetische, gemiddelde persoon.
2. **Voorzienbaarheid van de schade:** Als de schade enigszins voorzienbaar was, kan het gedrag als foutief worden beschouwd.
De grootte van de fout is onbelangrijk; zelfs een kleine fout kan leiden tot aansprakelijkheid als deze schade veroorzaakt.
> **Tip:** De grootte van de fout is irrelevant voor de aansprakelijkheid zelf, maar kan wel een rol spelen bij de bepaling van de omvang van de schadevergoeding.
**Uitsluitingsgronden voor fout:** Situaties zoals overmacht, onoverwinnelijke dwaling, dwang, een onwettige regel of een hoger belang kunnen de aansprakelijkheid voor een fout uitsluiten.
#### 3.2.2 Causaal verband (oorzakelijk verband)
De fout moet een noodzakelijke voorwaarde zijn voor de schade. Dit betekent dat de schade niet zou zijn ontstaan zonder de fout.
* **Meerdere oorzaken/daders:** Wanneer meerdere personen of factoren aan de schade hebben bijgedragen, spreekt men van "in solidum aansprakelijkheid" of "gedeeltelijke aansprakelijkheid".
* **In solidum aansprakelijkheid:** Elk van de daders is voor het geheel aansprakelijk tegenover het slachtoffer. De daders kunnen wel verhaal halen bij elkaar (regresvordering) op basis van hun relatieve bijdrage tot de schade.
* **Gedeeltelijke aansprakelijkheid:** Als het slachtoffer zelf (mede)schuldig is aan de schade, is de dader slechts aansprakelijk in verhouding tot zijn fout.
> **Tip:** Het causale verband kan zowel een directe als een indirecte oorzaak omvatten.
#### 3.2.3 Schade
De schade die geleden wordt, moet rechtmatig zijn, persoonlijk en bewezen. De schade kan zowel materieel (vermogensrechtelijk) als moreel (extramaterieel) zijn.
* **Materiële schade:** Omvat het geleden verlies (bv. kosten voor herstelling) en de gederfde winst (bv. gemiste inkomsten door arbeidsongeschiktheid).
* **Morele schade:** Omvat immateriële schade zoals pijn, leed of verlies van levensvreugde.
**Aansprakelijkheid van minderjarigen en geestesgestoorden:**
Kinderen onder de 12 jaar zijn niet aansprakelijk voor hun fouten. Vanaf 12 jaar zijn ze in principe wel aansprakelijk, hoewel de rechter hen in bepaalde gevallen kan vrijstellen. Geestesgestoorden worden juridisch gelijkgesteld met minderjarigen vanaf 12 jaar wat betreft hun aansprakelijkheid.
### 3.3 Aansprakelijkheid voor andermans fout (samengestelde aansprakelijkheid)
Dit betreft situaties waarin men aansprakelijk wordt gesteld voor fouten begaan door personen waarover men een zekere controle of gezag uitoefent. De aansprakelijke persoon kan vervolgens regres uitoefenen op de werkelijke dader.
#### 3.3.1 Personen met gezag over minderjarigen
* **Ouders/voogden:** Zijn aansprakelijk voor de schade veroorzaakt door de fouten van hun kinderen.
* **Kinderen onder de 16 jaar:** Foutloze aansprakelijkheid van de ouders (tegenbewijs is niet mogelijk).
* **Kinderen tussen 16 en 17 jaar:** Een vermoeden van aansprakelijkheid dat weerlegbaar is door aan te tonen dat er geen gebrekkig toezicht was of dat het kind goed werd opgevoed.
#### 3.3.2 Personen belast met toezicht op anderen
Dit geldt voor personen die duurzaam controle hebben over anderen, zoals leerkrachten over leerlingen. Het betreft een weerlegbaar vermoeden van aansprakelijkheid, waarbij het tegenbewijs bestaat in het aantonen van geen fout in het toezicht. Deze aansprakelijkheid geldt enkel gedurende de periode van het toezicht.
#### 3.3.3 Aansprakelijkheid van werkgevers
Werkgevers zijn aansprakelijk voor schade veroorzaakt door de fouten van hun werknemers ("aanstellers") in het kader van hun opdracht. Dit is een absoluut vermoeden van aansprakelijkheid, wat betekent dat het niet weerlegd kan worden. De aansprakelijkheid is echter beperkt door de wet (bv. artikel 18 van de Wet van 24 juli 1987 betreffende de arbeidsovereenkomsten).
### 3.4 Aansprakelijkheid voor zaken en dieren
Dit betreft objectieve (foutloze) aansprakelijkheid. De "bewaarder" van een zaak is aansprakelijk voor schade veroorzaakt door een gebrek van die zaak, ongeacht of er een fout is begaan.
#### 3.4.1 Aansprakelijkheid voor zaken
* **Bewaarder:** De persoon die feitelijk gebruik maakt van de zaak en er recht van leiding en toezicht op heeft.
* **Gebrek van de zaak:** Een abnormaal kenmerk dat een risico op schade inhoudt.
* **Voorwaarden:** De schadelijder moet het volgende bewijzen:
* Dat de beklaagde de bewaarder was.
* Dat er een gebrek van de zaak was.
* Dat er schade is geleden.
* Dat er een causaal verband is tussen het gebrek en de schade.
Gevolg: Een onweerlegbaar vermoeden van aansprakelijkheid voor de bewaarder.
**Bevrijding:** De bewaarder kan enkel bevrijd worden door een vreemde oorzaak (overmacht).
#### 3.4.2 Productaansprakelijkheid
Dit regelt de aansprakelijkheid voor onveilige producten. Het is een getrapte aansprakelijkheid (producent > invoerder > leverancier).
* **Voorwaarden:**
* De benadeelde is een consument.
* Het gaat om een "product" (lichamelijk roerende zaak).
* Het product vertoont een gebrek (is niet veilig).
* Er is schade geleden.
* Er is een causaal verband tussen het gebrek en de schade.
* **Schadevergoeding:** Integraal voor lichamelijke en morele schade.
* **Verjaring:** 10 jaar nadat het product op de markt is gebracht, of 3 jaar na het schadegeval.
### 3.5 Aansprakelijkheid voor dieren
De bewaarder van een dier is aansprakelijk voor de schade die het dier veroorzaakt. Dit is eveneens een objectieve aansprakelijkheid.
* **Bewaarder:** De persoon die feitelijk gebruik en leiding en toezicht heeft over het dier.
* **Voorwaarden:** Bewijs van het dier, de schade en het causale verband tussen het dier en de schade.
* **Bevrijding:** Enkel door een vreemde oorzaak (bv. het dier is ontsnapt door een storm).
### 3.6 Pluraliteit van aansprakelijken
Wanneer meerdere personen aansprakelijk zijn voor dezelfde schade, kan de benadeelde zich tot elk van hen richten voor de gehele schade (in solidum aansprakelijkheid). De aansprakelijken kunnen nadien wel onderling het aandeel van elk bepalen op basis van hun relatieve bijdrage tot de schade.
### 3.7 Gedeeltelijke aansprakelijkheid (eigen schuld van het slachtoffer)
Als de schade mede te wijten is aan het slachtoffer zelf, wordt de aansprakelijkheid van de dader verminderd in verhouding tot het aandeel van het slachtoffer in de schade. Dit omvat situaties waarbij het slachtoffer een risico heeft aanvaard (bv. bij sporten zoals boksen).
### 3.8 Tenietgaan van verbintenissen (relevant in context van onrechtmatige daad)
Hoewel dit een breder onderwerp is, zijn enkele aspecten relevant voor onrechtmatige daad:
* **Schadevergoeding:** De meest voorkomende sanctie bij een onrechtmatige daad is het betalen van een schadevergoeding, wat leidt tot het tenietgaan van de verbintenis tot herstel van de schade.
* **Overmacht:** Kan een bevrijding zijn van aansprakelijkheid, waardoor de schadevergoedingsverbintenis niet ontstaat.
* **Overlijden van de SA bij persoonsgebonden verbintenissen:** Hoewel minder direct van toepassing op de *dader* van een onrechtmatige daad die een schadevergoeding moet betalen, is het relevant indien de *schadeveroorzakende handeling* zelf persoonsgebonden was en de dader zou overlijden. De verbintenis tot schadevergoeding gaat echter wel over op de erfgenamen.
### 3.9 Bijzondere overeenkomsten (als bron van aansprakelijkheid)
Hoewel het hoofdzakelijk over aansprakelijkheid buiten contract gaat, is het belangrijk te onthouden dat bepaalde bijzondere overeenkomsten specifieke aansprakelijkheidsregimes kunnen inhouden of de algemene regels kunnen aanvullen of wijzigen. De documentatie bespreekt koop en huur, maar deze secties richten zich primair op contractuele verbintenissen en hun gevolgen. De principes van aansprakelijkheid (eigen fout, andermans fout, zaken) blijven echter de basisprincipes, ook binnen contractuele relaties waar specifieke regels van toepassing zijn.
---
# Tenietgaan van verbintenissen en bijzondere overeenkomsten
Dit onderwerp behandelt de verschillende manieren waarop verbintenissen kunnen eindigen en introduceert specifieke contractvormen zoals koop en huur.
### 4.1. Tenietgaan van verbintenissen
Verbintenissen kunnen op verschillende wijzen tenietgaan. De belangrijkste methoden zijn:
* **Integrale uitvoering / betaling:** Dit is de meest natuurlijke manier waarop een verbintenis tenietgaat. Wanneer de beloofde prestatie volledig is uitgevoerd, is de verbintenis voldaan. Dit geldt zowel voor de betaling van een koopsom als voor een schadevergoeding.
* **Schuldvergelijking:** Wanneer twee personen elkaars schuldenaar en schuldeiser zijn, gaan de verbintenissen tussen hen teniet tot het bedrag van de laagste schuld. De voorwaarden hiervoor zijn:
* De schulden moeten geldsommen betreffen.
* De schulden moeten vaststaan.
* De schulden moeten opeisbaar zijn.
* De schuldenaars moeten persoonlijk verbonden zijn.
* **Bevrijdende verjaring:** Na verloop van een bepaalde wettelijk bepaalde termijn is men bevrijd van een verbintenis. Dit principe dient ter bevordering van rechtszekerheid en om bewijsproblemen te voorkomen. Een verjaringstermijn kan gestuit (de termijn wordt opnieuw ingesteld) of geschorst (de reeds verlopen tijd blijft behouden) worden, maar kan niet contractueel worden uitgesloten.
* **Gewijzigde omstandigheden en overmacht:**
* **Gewijzigde omstandigheden:** Indien de omstandigheden aanzienlijk wijzigen (bijvoorbeeld een sterk gestegen kostprijs), kan dit aanleiding geven tot heronderhandeling.
* **Overmacht:** Een gebeurtenis die volledig onafhankelijk is van de wil van de schuldenaar en de uitvoering van de verbintenis onmogelijk maakt, leidt tot bevrijding van de schuldenaar. Enkel een definitieve onmogelijkheid bevrijdt de schuldenaar; tijdelijke onmogelijkheid leidt enkel tot schorsing van de verbintenis.
* **Overlijden van de schuldenaar bij persoonsgebonden verbintenissen:** Indien de schuldenaar van een persoonsgebonden verbintenis (een verbintenis die inherent is aan de persoon van de schuldenaar) overlijdt, gaat deze verbintenis niet over op zijn erfgenamen.
* **Realisatie van de ontbindende voorwaarde:** Wanneer een ontbindende voorwaarde wordt vervuld, gaat de verbintenis (of de gehele overeenkomst) teniet.
* **Tenietgaan van de overeenkomst:** Als de onderliggende overeenkomst tenietgaat, gaan ook de verbintenissen die eruit voortvloeien teniet.
### 4.2. Bijzondere overeenkomsten
Dit gedeelte focust op specifieke soorten overeenkomsten, met name de koop en de huur.
#### 4.2.1. Koop
De koopovereenkomst wordt gedefinieerd als een overeenkomst waarbij de ene partij (de verkoper) zich verbindt om een zaak te leveren en de andere partij (de koper) zich verbindt om daarvoor een prijs te betalen.
* **Algemeen:** De geldigheid van een koopovereenkomst is onderworpen aan de algemene geldigheidsvoorwaarden voor overeenkomsten (wilsovereenstemming, voorwerp, oorzaak, bekwaamheid, wettigheid) en soms aan bijzondere voorwaarden, zoals bescherming van consumenten bij specifieke verkooptechnieken.
* **Eigendomsoverdracht en risico:**
* **Principe:** De eigendom van de zaak gaat over bij de totstandkoming van de koopovereenkomst, tenzij anders overeengekomen.
* **Uitzonderingen:** Bij de verkoop van soortzaken, toekomstige zaken, of wanneer er contractueel een eigendomsvoorbehoud wordt afgesproken, kan de eigendomsoverdracht later plaatsvinden.
* **Belang:** Het moment van eigendomsoverdracht is cruciaal voor de risico-overdracht (wie draagt de schade bij verlies of beschadiging van de zaak). Dit is aanvullend recht, wat betekent dat partijen hiervan contractueel kunnen afwijken.
* **Verbintenissen van de verkoper:**
1. **Levering van de zaak:** Dit omvat de bezitsoverdracht. Voor roerende goederen is dit de afgifte van de zaak, voor onroerende goederen de afgifte van de sleutels en eigendomstitels. Tenzij anders overeengekomen, moet de koper de zaak afhalen bij de verkoper.
2. **Kwaliteitswaarborg (vrijwaring voor verborgen gebreken):** De verkoper garandeert dat de zaak vrij is van verborgen gebreken die aan de volgende voorwaarden voldoen: het gebrek is ernstig, bestond op het ogenblik van de koop, was niet bekend aan de koper, werd niet contractueel uitgesloten, en werd binnen een korte termijn gemeld. De koper heeft dan de keuze tussen ontbinding van de overeenkomst of een prijsvermindering.
3. **Juridische waarborg (vrijwaring voor uitwinning):** De verkoper moet ervoor zorgen dat de koper de zaak rustig en vreedzaam kan bezitten en vrijwaren voor zowel eigen daden als daden van derden die dit genot zouden verstoren.
* **Verbintenissen van de koper:**
1. **Aanvaarding van de levering:** Dit impliceert ook de aanvaarding van de zichtbare gebreken en conformiteit. Tenzij anders overeengekomen, dient de koper de zaak af te halen.
2. **Betaling van de prijs:** De prijs dient betaald te worden op de plaats en het ogenblik van levering, tenzij contractueel anders overeengekomen.
3. **Betaling van de kosten:** Tenzij contractueel anders bepaald, draagt de koper alle kosten (bv. vervoerskosten) verbonden aan de aankoop.
#### 4.2.2. Huur
De huurovereenkomst wordt gedefinieerd als een overeenkomst waarbij de ene partij (de verhuurder) zich ertoe verbindt om de andere partij (de huurder) het genot te geven van een zaak tegen een prijs.
* **Algemeen:** Huur is geen zakelijk recht, maar een persoonlijk recht (vorderingsrecht). Het wordt beschouwd als een daad van beheer, tenzij de huur langer dan negen jaar duurt. Er bestaan verschillende huurstelsels (gemene huur, woninghuur, handelshuur, studentenhuur).
* **Verbintenissen van de verhuurder:**
1. **Leveren van de zaak:** De zaak moet geleverd worden in goede staat, tenzij contractueel anders overeengekomen. Bij woninghuur zijn er bijkomende informatieverplichtingen en een huurwaarborg.
2. **Onderhoud van de zaak:** De verhuurder moet ervoor zorgen dat de zaak bruikbaar is waarvoor ze verhuurd is en de nodige herstellingen en onderhoudswerken uitvoeren die voortvloeien uit normale slijtage. De huurder heeft een meldingsplicht en is verantwoordelijk voor individuele inrichtingen.
3. **Waarborgen van rustig genot:** De verhuurder vrijwaart de huurder voor eigen daden die het genot verstoren, voor rechtsstoornissen, en voor verborgen gebreken.
4. **Waarborgsom:** Indien contractueel voorzien, mag deze bij woninghuur maximaal drie maanden huur bedragen en wordt deze gestort op een geïndividualiseerde rekening met kapitalisatie-interesten ten voordele van de huurder.
* **Verbintenissen van de huurder:**
1. **Gebruik als goede huisvader en volgens normale bestemming:** De huurder moet de zaak gebruiken zoals een zorgvuldig persoon en conform de overeengekomen bestemming.
2. **Geringe huurherstellingen:** De huurder is verantwoordelijk voor kleine herstellingen die voortvloeien uit het gebruik, tenzij er sprake is van overmacht of ouderdom.
3. **Betalen van de huurprijs:** De overeengekomen huurprijs moet tijdig betaald worden.
4. **Teruggave van het goed:** Bij het einde van de huur moet het goed volledig ontruimd en in goede staat worden teruggegeven. Een plaatsbeschrijving bij aanvang van de huur is nuttig om te bewijzen in welke staat het goed wordt teruggegeven. Zonder plaatsbeschrijving wordt vermoed dat het goed in dezelfde staat werd ontvangen, tenzij tegenbewijs.
5. **Voorzien van huisraad (stoffering):** Dit creëert een voorrecht voor de verhuurder op de meubels van de huurder bij onbetaalde huur.
6. **Afsluiten van een verplichte verzekering (in Vlaanderen):** Voor onroerende goederen is een verplichte verzekering voor brand- en waterschade vereist voor zowel huurder als verhuurder.
* **Einde van de huur:** De huur kan eindigen door het verstrijken van de termijn (bij huurcontracten voor bepaalde tijd), opzegging (bij huurcontracten voor onbepaalde tijd), of door andere algemene wijzen van tenietgaan van overeenkomsten zoals wederzijds akkoord of ontbinding. Woninghuur kent strikte regels rond opzegmogelijkheden en schadevergoedingen.
* **Verhuur aan studenten:** Dit is een dwingende regeling voor huurders die student zijn en waarbij het gehuurde goed niet hun hoofdverblijfplaats is. De huurwaarborg is beperkt tot twee maanden, huuroverdracht en onderhuur zijn niet toegestaan zonder akkoord, en de verhuurder kan niet opzeggen.
* **Bijzondere vormen van huur:**
* **Gemene huurregime:** Geldt voor alle huurcontracten die niet onder een specifieke regeling vallen (bv. garagebox, kantoorruimte).
* **Woninghuur:** Specifieke regels voor de hoofdverblijfplaats, grotendeels van dwingend recht, met een standaardduur van negen jaar, tenzij anders overeengekomen.
* **Handelshuur:** Specifieke regels voor handelspanden, met een minimumduur van negen jaar en recht op huurhernieuwingen mits tijdige en correcte aanvraag.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Verbintenis | Een juridische relatie waarbij een persoon (de schuldenaar) verplicht is tot het geven, doen of laten van iets ten gunste van een andere persoon (de schuldeiser), die recht heeft op deze prestatie. |
| Schuldenaar (SA) | De partij die een verbintenis heeft, oftewel de plicht om iets te geven, te doen of te laten. |
| Schuldeiser (SE) | De partij die recht heeft op een prestatie van de schuldenaar; ook wel vorderingsrecht of schuldvordering genoemd. |
| Voorwaardelijke verbintenis | Een verbintenis waarvan de uitvoering of uitdoving afhankelijk is gemaakt van een toekomstige en onzekere gebeurtenis. |
| Opschortende voorwaarde | Een voorwaarde die de uitvoering van een verbintenis uitstelt totdat de voorwaarde is vervuld. |
| Ontbindende voorwaarde | Een voorwaarde die, indien vervuld, de verbintenis of overeenkomst beëindigt. |
| Potestatieve voorwaarde | Een voorwaarde waarbij de realisatie van de toekomstige en onzekere gebeurtenis afhangt van de wil van de schuldenaar. |
| Verbintenis met tijdsbepaling | Een verbintenis waarvan de uitvoering of uitdoving afhangt van een toekomstige en zekere gebeurtenis. |
| Opschortende tijdsbepaling | Een tijdstip dat de aanvang van de uitvoering van een verbintenis bepaalt. |
| Ontbindende tijdsbepaling | Een tijdstip dat het einde van de uitvoering van een verbintenis bepaalt. |
| Persoonsgebonden verbintenis | Een verbintenis waarbij de persoon van de schuldenaar of schuldeiser van doorslaggevend belang is. |
| Prestatiegebonden verbintenis | Een verbintenis waarbij de aard van de prestatie centraal staat en de identiteit van de uitvoerende persoon minder relevant is. |
| Deelbare verbintenis | Een verbintenis die in delen kan worden uitgevoerd, waarbij elke schuldenaar of schuldeiser slechts voor zijn deel gehouden is. Deelbaarheid is de regel. |
| Hoofdelijke verbintenis | Een verbintenis waarbij meerdere schuldenaars hoofdelijk gehouden zijn tot dezelfde prestatie, zodat de schuldeiser ieder van hen voor het geheel kan aanspreken. |
| In solidum verbintenis | Een verbintenis die lijkt op hoofdelijkheid, maar die ontstaat buiten contractuele afspraken, bijvoorbeeld bij de aansprakelijkheid voor een onrechtmatige daad. Elke mede-aansprakelijke kan voor het geheel worden aangesproken. |
| Resultaatsverbintenis | Een verbintenis waarbij de schuldenaar gehouden is tot het bereiken van een bepaald, gegarandeerd resultaat. |
| Inspanningsverbintenis | Een verbintenis waarbij de schuldenaar zich ertoe verbindt om zijn best te doen om een bepaald resultaat te bereiken, zonder de garantie van het succes. |
| Overeenkomst | Een meerzijdige rechtshandeling waarbij twee of meer personen hun wil uiten met het doel om verbintenissen aan te gaan, te wijzigen of te beëindigen. Ook wel contract genoemd. |
| Contractuele vrijheid | Het principe dat partijen vrij zijn om overeenkomsten aan te gaan en de inhoud ervan te bepalen, binnen de grenzen van de wet. |
| Aanbod | Een voorstel dat alle essentiële elementen van een overeenkomst bevat en dat, bij aanvaarding, leidt tot de totstandkoming van de overeenkomst. |
| Aanvaarding | De instemming met een aanbod, die kan leiden tot de totstandkoming van een overeenkomst. |
| Precontractuele aansprakelijkheid | Aansprakelijkheid die kan ontstaan tijdens onderhandelingsfasen van een overeenkomst, bijvoorbeeld door het schenden van het beginsel van vertrouwen. |
| Nietigheid (relatieve/absolute) | De sanctie die een overeenkomst ongeldig verklaart. Relatieve nietigheid kan enkel door de beschermde partijen worden ingeroepen, absolute nietigheid door iedereen. |
| Contractuele trouw | Het principe dat partijen bij de uitvoering van hun overeenkomst de redelijkheid en billijkheid in acht moeten nemen. |
| Uitvoering te goeder trouw | Het principe dat overeenkomsten moeten worden uitgevoerd met de zorgvuldigheid die van een redelijk en voorzichtig persoon mag worden verwacht. |
| Overmacht | Een gebeurtenis die volledig onafhankelijk is van de wil van de schuldenaar en die de uitvoering van de verbintenis onmogelijk maakt. |
| Contractuele aansprakelijkheid | Aansprakelijkheid die voortvloeit uit de niet-nakoming van een contractuele verbintenis. |
| Wanprestatie | De niet-nakoming van een contractuele verbintenis door de schuldenaar. |
| Aanmaning | Een officiële waarschuwing of herinnering aan de schuldenaar om zijn verbintenis na te komen. |
| Gedwongen uitvoering | De afdwinging van een verbintenis door gerechtelijke middelen, zoals uitvoering in natura of bij equivalent (schadevergoeding). |
| Uitvoerbare titel | Een document, zoals een vonnis of een authentieke akte, dat de tenuitvoerlegging van een verbintenis mogelijk maakt. |
| Uitvoering in natura | De daadwerkelijke uitvoering van de overeengekomen prestatie. |
| Uitvoering bij equivalent | Compensatie in geld voor de niet-uitvoering van een verbintenis, in de vorm van schadevergoeding. |
| Wederkerige overeenkomst | Een overeenkomst waarbij beide partijen over en weer verbintenissen aangaan. |
| Weigering wegens niet-uitvoering (opschortingsrecht) | Het recht van een partij om de eigen prestatie op te schorten als de andere partij haar verbintenis niet nakomt. |
| Gerechtelijke ontbinding | De beëindiging van een overeenkomst door tussenkomst van de rechter, wegens niet-nakoming door een partij. |
| Betrekkelijkheid van overeenkomsten | Het principe dat een overeenkomst enkel gevolgen heeft voor de contracterende partijen en niet voor derden. |
| Tegenwerpelijkheid van overeenkomsten | De mogelijkheid om een overeenkomst aan derden te bewijzen of te laten respecteren, afhankelijk van de omstandigheden. |
| Beding ten gunste van een derde | Een clausule in een overeenkomst die een recht toekent aan een derde die geen partij is bij de overeenkomst. |
| Zijdelingse vordering | Een vordering die een schuldeiser instelt in naam van zijn schuldenaar, die op zijn beurt schuldeiser is van een derde. |
| Onrechtmatige daad | Een handeling die buiten contractuele relaties om, schade toebrengt aan een ander, en waarvoor de dader aansprakelijk kan worden gesteld. |
| Buitencontractuele aansprakelijkheid | Aansprakelijkheid die ontstaat door een onrechtmatige daad, zonder dat er een voorafgaande contractuele relatie bestond. |
| Foutaansprakelijkheid | Aansprakelijkheid die gebaseerd is op een verwijtbare gedraging (fout) van de dader. |
| Samengestelde aansprakelijkheid | Aansprakelijkheid voor de fout van een ander persoon, zoals de aansprakelijkheid van ouders voor hun kinderen. |
| Objectieve aansprakelijkheid (foutloze aansprakelijkheid) | Aansprakelijkheid die ontstaat zonder dat er een persoonlijke fout van de dader hoeft te worden bewezen; gebaseerd op risico of bewaargeving. |
| Causaal verband | Het verband tussen de fout van de dader en de geleden schade, dat essentieel is voor het aannemen van aansprakelijkheid. |
| Gedeelde aansprakelijkheid | Situatie waarbij zowel de dader als het slachtoffer bijdragen aan de schade, waardoor de aansprakelijkheid van de dader verminderd kan worden. |
| Schade | Een vermindering van het vermogen van een persoon, zowel materieel als moreel, als gevolg van een fout of gebeurtenis. |
| Materiële schade (patrimoniale schade) | Schade die een financiële impact heeft, zoals geleden verlies of gederfde winst. |
| Morele schade (extramatrimoniale schade) | Schade die geen directe financiële impact heeft, zoals leed, pijn of aantasting van eer en goede naam. |
| Toerekenbaarheid | De bekwaamheid van een persoon om juridisch verantwoordelijk te worden gehouden voor zijn daden, rekening houdend met leeftijd en geestestoestand. |
| Bevrijdende verjaring | Het tenietgaan van een verbintenis door het verstrijken van een wettelijk bepaalde termijn, waardoor de schuldenaar bevrijd wordt van zijn plicht. |
| Verkrijgende verjaring | Het verkrijgen van een recht door het gedurende een bepaalde wettelijke periode ononderbroken bezit van een goed. |
| Schorsing van de verjaringstermijn | Het tijdelijk stopzetten van de verjaringstermijn, waarbij de reeds verstreken tijd behouden blijft. |
| Stuiting van de verjaringstermijn | Het opnieuw laten beginnen van de verjaringstermijn vanaf nul, na een gebeurtenis die de verjaring onderbreekt. |
| Gewijzigde omstandigheden | Onvoorziene gebeurtenissen die de uitvoering van een overeenkomst significant bemoeilijken, wat kan leiden tot heronderhandeling. |
| Overlijden van de SA bij persoonsgebonden verbintenissen | Het tenietgaan van een persoonsgebonden verbintenis door het overlijden van de schuldenaar, omdat de verbintenis aan zijn persoon gebonden was. |
| Realisatie van de ontbindende voorwaarde | Het vervullen van een voorwaarde die, indien waargemaakt, een einde maakt aan de (geldigheid van de) overeenkomst of verbintenis. |
| Koop | Een overeenkomst waarbij een verkoper zich verbindt om een zaak over te dragen aan een koper en de prijs te betalen. |
| Eigendomsoverdracht | De juridische overgang van het eigendomsrecht van een zaak van de ene persoon op de andere. |
| Risico-overdracht | De overgang van het risico op verlies of beschadiging van een zaak, meestal gekoppeld aan de eigendomsoverdracht. |
| Verborgen gebrek | Een gebrek aan een verkochte zaak dat niet zichtbaar was bij de levering en dat de zaak ongeschikt maakt voor het beoogde gebruik. |
| Vrijwaring voor uitwinning | De verplichting van de verkoper om de koper te beschermen tegen rechtsstoornissen of claims van derden die het rustig genot van de zaak verstoren. |
| Huur | Een overeenkomst waarbij een partij (de verhuurder) het genot van een zaak voor een bepaalde tijd toestaat aan een andere partij (de huurder) tegen een prijs. |
| Goede huisvader | Een maatstaf voor de zorgvuldigheid die van een normaal zorgvuldig persoon mag worden verwacht bij het gebruik van een zaak. |
| Plaatsbeschrijving | Een gedetailleerde beschrijving van de staat van een onroerend goed bij aanvang en einde van een huurovereenkomst, om geschillen te voorkomen. |
Cover
insolventierecht 2025-26.pptx
Summary
## Inleiding tot het insolventierecht
Dit document biedt een diepgaande analyse van het insolvensierecht, met specifieke aandacht voor beslag- en executierecht, evenals de verschillende soorten zekerheidsrechten. Het origineel, dat voortkwam uit "Voorrechten en hypotheken" (Boek III, Titel XVIII B.W. uit 1851), is uitgebreid en omvat nu vier quasi-autonome instellingen: het gehouden zijn tot schuld (SA - SE), wettelijke preferenties (voorrechten), onroerende publiciteit en het hypotheekrecht. De huidige focus ligt op het "Insolventierecht", dat de situatie behandelt wanneer een schuldenaar (SA) in financiële problemen verkeert en de relatie tussen de schuldenaar en zijn schuldeiser(s) (SE) onder de loep wordt genomen.
Het overzicht van de zes delen van de studie behandelt achtereenvolgens: het vermogen, beslag- en executierecht, vermogensvereffening, klassieke voorrechten, zekerheidsovereenkomsten, en onroerende publiciteit en hypotheken.
## Deel I: Het vermogen
### Hoofdstuk 1: Het vermogensbegrip
De definitie van "vermogen" wordt gegeven door artikel 3.35 van het Nieuw Burgerlijk Wetboek (NBW): het is de juridische algemeenheid die het geheel van de bestaande en toekomstige goederen en verbintenissen omvat. Elke natuurlijke persoon of rechtspersoon heeft een vermogen, en behoudens wettelijke uitzonderingen, slechts één enkel vermogen.
Het vermogensbegrip kent diverse interpretaties:
* **"Eigendom"**: verwijst naar goederen in het recht/zakenrecht.
* **"Onderpand" (boedel)**: duidt op schuldvorderingen of verbintenissen.
* **"Vereffenen" (verdeling)**: betekent het in geld omzetten van activa en passiva.
* **"Juridische algemeenheid"**: benadrukt de eenheid van het vermogen.
#### Klassieke theorie omtrent ‘het vermogen’
De klassieke theorie stelt vier regels:
1. Alle rechtssubjecten hebben een vermogen.
2. Een rechtssubject heeft slechts één vermogen.
3. Een apart vermogen vereist een apart subject (persoon).
4. Alleen rechtssubjecten hebben een vermogen.
#### Recente theorie omtrent ‘het vermogen’
Deze theorie is soepeler en stelt het vermogen centraal in plaats van het subject, zoals te zien is bij een advocaat of dokter met een vennootschap.
### Hoofdstuk 2: De juridische functie van het vermogen
**Principe**
Volgens artikel 3.35 en 3.36 NBW kan een schuldeiser, tenzij de wet of het contract anders bepaalt, zijn vordering verhalen op alle goederen van zijn schuldenaar. Dit principe benadrukt de ondeelbaarheid van het vermogen als gemeenschappelijk onderpand voor alle schuldeisers (SE).
**Beperkingen**
Een belangrijke beperking is de onbeslagbaarheid van bepaalde goederen, zoals voorzien in artikel 1408 van het Gerechtelijk Wetboek (Ger.W.).
### Hoofdstuk 3: Het verhaalsrecht van de schuldeisers
Schuldeisers (SE) kunnen verhaal nemen op het vermogen van hun debiteur (SA). Dit vermogen dient als gemeenschappelijk onderpand.
**MAAR:**
* Het is **geen "zakelijk recht"**.
* Het is **geen "volgrecht"**.
* Het is **enkel een "stil pandrecht"**.
Het verhaalsrecht kan verschillende vormen aannemen, zoals:
* (uitvoerend) beslag
* faillissement
* pandverzilvering
* overdracht van schuldvordering als zekerheid
* rechtstreekse vordering
### Hoofdstuk 4: Het vermogen als verhaalsobject
**Principe**
Het vermogen van de debiteur (SA) is het onderpand voor de schuldeisers (SE). Op het moment dat men het verhaalsrecht uitoefent, is er enkel sprake van een stilzwijgend pandrecht.
**LET OP:**
* Er is sprake van onbeperkte zakelijke subrogatie/fluctuaties.
* Er is géén volgrecht.
* Preventieve maatregelen zoals bewarend beslag zijn wel mogelijk.
#### Onverdeeldheid en gemeenschap
Goederen die onverdeeld zijn, worden niet onttrokken aan het verhaalsrecht van de SE van een deelgenoot. De regel is dat geen uitwinning mogelijk is zolang de onverdeeldheid duurt, maar wel beslag (tot zekerheid). Dit geldt bijvoorbeeld voor onverdeelde eigendom, huwelijksgemeenschap en vennootschappen, met uitzonderingen zoals bepaald in artikel 3.75 NBW.
#### Goederen van derden
Goederen van derden zijn onttrokken aan het verhaalsrecht van de SE van de debiteur. Er is echter sprake van een stilzwijgend pandrecht in specifieke situaties, zoals bij verhuurders, bewaargevers of leasinggevers, en bij verkoop met eigendomsvoorbehoud (EVBH) (art. 3.23 & 3.24 NBW).
### Hoofdstuk 5: Het bestuur van het vermogen
**Principe**
Het bestuur van het vermogen berust bij de titularis. Dit omvat alle handelingen van beheer, bewaring en beschikking.
**Uitzondering**
Het bestuur kan ook worden uitgeoefend door een bewindvoerder, wat een gedelegeerde bevoegdheid inhoudt. Er zijn verschillende soorten bewind, zoals aanzuiveringsbewind en vereffeningsbewind.
## Deel II: Beslag- en executierecht
### Hoofdstuk 1: Inleiding
#### Begrippen
* **"Uitvoering"**: het in rechte dwingen van een verbintenis, waarbij eigenrichting verboden is en de rechterlijke machtsmiddelen worden aangewend.
* **"Beslag- en executiemaatregelen"**: de middelen die de wet biedt om een uitvoerbare titel te realiseren.
* **"Titel"**: een akte met een bepaalde kwaliteit, zijnde een uitvoerbare titel die "parate executie" mogelijk maakt.
#### Beslagrecht
Beslagrecht, als onderdeel van het executierecht, is de tenuitvoerlegging op het vermogen van de SA. Directe executie is vaak niet mogelijk wanneer er een verbintenis tot betaling van een geldsom is. De regels van beslag zijn van openbare orde.
#### Reële executie
In principe is uitvoering in natura het recht van elke SE. Wanneer dit echter onmogelijk is (bv. wegens dwang), kan dit leiden tot uitvoering bij equivalent, zoals vervangende schadevergoeding. Voorbeelden zijn het laten afbreken van een bouwwerk of het uitdrijven van een huurder.
#### Procedure
De procedure voor tenuitvoerlegging is strikt geregeld:
* De uitvoering mag enkel strekken tot wat de titel toestaat.
* Het vonnis moet eerst betekend worden aan de SA.
* Tenuitvoerleggingshandelingen zijn niet toegestaan tussen 21u en 6u, noch op zaterdag, zondag of feestdagen.
* Rechtsmiddelen schorsen in regel de tenuitvoerlegging.
* De tenuitvoerlegging gebeurt via een gerechtsdeurwaarder.
* De beslagrechter is bevoegd voor bepaalde aspecten.
#### Uithuiszetting
De procedure van uithuiszetting is, conform artikel 1344ter Ger.W., een gehumaniseerde procedure ter bescherming van de huurder. Er geldt een verplichting om het OCMW in te lichten, het vonnis kan ten vroegste één maand na betekening worden uitgevoerd, en de gerechtsdeurwaarder kondigt de uithuiszetting minstens 5 dagen op voorhand aan.
#### Dwangsom
Een dwangsom, gedefinieerd in artikel 1385bis Ger.W., is een bijkomende veroordeling die dient als drukmiddel en indirecte reële executie. Het komt de schuldeiser toe, heeft geen vergoedende functie, en de grootte wordt geval per geval bepaald. De oplegging kan soms uitgesloten zijn.
#### Bevoegde rechter
Elke rechter kan bevoegd zijn, niet noodzakelijk met een hoofdveroordeling. De dwangsom wordt opeisbaar vanaf de betekening van de uitspraak (art. 1385bis Ger.W.).
#### Beslag
Beslag is een vorm van tenuitvoerlegging wanneer reële executie niet mogelijk is, of wanneer een verbintenis strekt tot betaling van een geldsom. Het is een ambtshandeling van een gerechtsdeurwaarder waarbij de SA (of een derde) wordt aangesproken over welke vermogensbestanddelen zullen dienen voor de delging van de schuld.
#### Beschikkingsonbevoegdheid
Bij beslag verliest de beslagene het recht om vrij te beschikken over de beslagen goederen. Deze beschikkingsonbevoegdheid is echter relatief in vergelijking met een faillissement.
#### Beslag en samenloop
Beslag legt een stil pandrecht aan voor de beslaglegger. Een individuele actie kan mogelijk leiden tot een collectieve dimensie ("samenloop"). Bij roerend beslag gebeurt de verdeling evenredig, na onroerend beslag geldt een rangregeling. De start van samenloop na beslag is vanaf de "uitvoering van het beslag", niet vanaf de beslaglegging zelf, conform het gelijkheidsbeginsel.
#### Voorwerp van het beslag
Het beslag strekt zich uit tot de goederen van de debiteur, die het gemeenschappelijk onderpand vormen (art. 3.35 & 3.36 NBW) en vatbaar zijn voor beslag (art. 1408 Ger.W.). Toekomstige goederen zijn in principe niet vatbaar voor beslag, met uitzondering van toekomstige schuldvorderingen. Vruchten zijn wel vatbaar bij uitvoerend beslag, maar niet bij bewarend beslag.
#### Zaakvervanging
Zaakvervanging is **geen** algemeen rechtsbeginsel bij beslag. Het beslag strekt zich uit tot het gehele goed (art. 1527 Ger.W.).
#### Soorten van beslag
Het document onderscheidt diverse soorten beslag:
* **Bewarend beslag**: o.a. beslag op roerend goed (art. 1422 Ger.W.), onroerend goed (art. 1429 Ger.W.), onder derden (art. 1445 Ger.W.), pandbeslag (art. 1461 Ger.W.), beslag tot terugvordering (art. 1462 Ger.W.), en beslag op schepen (art. 1467 Ger.W.).
* **Uitvoerend beslag**: o.a. beslag op roerend goed (art. 1499 Ger.W.), tak en vruchten (art. 1529 Ger.W.), onder derden (art. 1539 Ger.W.), schepen (art. 1545 Ger.W.), en onroerend goed (art. 1560 Ger.W.).
### Hoofdstuk 2: Beslagrechter
#### Algemeen
De bevoegdheid van de beslagrechter omvat de territoriale bevoegdheid (plaats waar het beslag wordt gelegd, conform art. 633 Ger.W.) en de materiële bevoegdheid (alle vorderingen betreffende bewarende beslagen en middelen tot tenuitvoerlegging, art. 1395-1396 Ger.W.). De beslagrechter heeft een algemeen en "gedwongen" karakter wat betreft middelen tot tenuitvoerlegging, maar spreekt zich niet uit over de onderliggende vordering. Hij kan machtigingen verlenen tot bewarend beslag en schorsingen van uitvoeringshandelingen bevelen.
#### De rechtspleging voor de beslagrechter
De behandeling gebeurt "zoals in kortgeding" (art. 1395 Ger.W.) via beschikkingen die van rechtswege uitvoerbaar bij voorraad zijn. Vaak gebeurt dit via een verzoekschrift, en het gezag van gewijsde is hierin "relatief".
### Hoofdstuk 3: Beslagbaarheid
#### Algemeen
Bij onverdeeldheid, waar niemand gedwongen kan worden in onverdeeldheid te blijven (art. 3.75 NBW), kunnen schuldeisers wel bewarend beslag leggen op een onverdeeld aandeel, maar geen uitwinning zolang de onverdeeldheid duurt.
#### De echtgenoten
Onder het wettelijk stelsel zijn gemeenschappelijke en eigen schulden van belang. Bij scheiding van goederen geldt dit principe ook, met uitzondering van fiscale schulden (art. 394 WIB).
#### Samenloop
Samenloop ontstaat wanneer meerdere schuldeisers gelijktijdig aanspraken maken op het vermogen van de debiteur, wat het beginsel van gelijkheid van schuldeisers inhoudt. Er zijn vier gevallen van "samenloop": faillissement, samenloop na (uitvoerend) beslag, collectieve schuldenregeling, en gerechtelijke reorganisatie.
#### Beslagbare goederen
Volgens art. 3.35 & 3.36 NBW is het vermogen het gemeenschappelijk onderpand. "Onbeslagbaarheid" is een uitzondering die wettelijk is bepaald en beperkend moet worden uitgelegd.
#### Niet-beslagbare goederen
Deze zijn uit de aard van het geval onbeslagbaar, zoals vermeld in artikel 1408 Ger.W. Dit omvat onder andere loon en soortgelijke vorderingsrechten, waarbij loon een beperkte beslagbaarheid kent (art. 1409 Ger.W.). Niet-beslagbare uitkeringen en vorderingen tot alimentatie zijn ook uitzonderingen.
#### Woning zelfstandige
De woning van een zelfstandige of vrij beroeper kan onbeslagbaar worden verklaard na een verklaring voor de notaris en inschrijving op het hypotheekkantoor. Dit dient ter bescherming van de hoofdverblijfplaats en ter bevordering van het ondernemerschap.
### Hoofdstuk 4: Bewarend beslag
#### Begrip en gevolgen
Bewarend beslag dient om het vermogen van de SA als gemeenschappelijk onderpand te beschermen tegen fluctuaties. Het plaatst de goederen onder gerechtelijk toezicht. Het verleent echter **geen** voorrecht aan de beslaglegger.
Het bewaart beslag verhindert de SA om het goed nog te "vervreemden" of "bezwaren". De SA verliest echter niet het eigendom, bezit of genot. Het leidt enkel tot beschikkingsonbevoegdheid van de SA. De duurtijd is beperkt tot drie jaar, maar is hernieuwbaar.
#### Gemeenschappelijke bepalingen
* **Urgentie**: Hoogdringendheid is vereist wanneer de solvabiliteit van de SA in het gedrang is. De bewijslast ligt bij de beslaglegger.
* **Schuldvordering**: De beslaglegger moet een SE zijn van de beslagene, ongeacht de aard of het bedrag van de schuldvordering.
#### Kwaliteit van de schuldvordering
De schuldvordering moet zeker en eisbaar zijn. Het toetsingsrecht is marginaal; de beslagrechter beoordeelt de vordering niet ten gronde.
#### "Rechterlijke machtiging"
In principe is toestemming van de beslagrechter vereist, tenzij het gaat om bewarend derdenbeslag, een voorrecht (VH), of een titel.
#### Kantonnement (bij bewarend beslag)
Dit beperkt de gevolgen van de onbeschikbaarheid van het beslagobject. Kantonnement geldt **niet** als voorwaardelijke betaling.
#### Omzetting in uitvoerend beslag
Dit vereist geen nieuw beslag.
#### Bijzondere bepalingen
* **Pandbeslag**: Een vereenvoudigd bewarend beslag voor vervallen huurgelden, met een voorrecht op "al hetgeen het gehuurde goed stoffeert" (art. 20,1e Hyp.W.).
* **Beslag tot terugvordering**: Een specifiek type beslag.
### Hoofdstuk 5: Uitvoerend beslag
#### Algemeen
Dit hoofdstuk behandelt de hoedanigheid van de schuldeiser (inclusief rechtsopvolgers) en de schuldenaar zoals vermeld in de uitvoerbare titel.
#### Kwaliteiten van de schuldvordering
De schuldvordering moet een "uitvoerbare titel" hebben, verleend door bevoegde ambtenaren met een "grosse" (uitvoerbare kopie). De vordering moet zeker, vaststaand en opeisbaar zijn op het moment van uitvoering (art. 1494 Ger.W.).
#### Actualiteit van de titel
De titel, die de materieelrechtelijke verhouding tussen partijen weerspiegelt, moet "actueel" zijn. Dit betekent dat de beslaglegger nog steeds schuldeiser moet zijn en de schuldvordering niet uitgedoofd mag zijn (bv. door verjaring of betaling).
#### Procedure
* **Betekening** (art. 1495 Ger.W.): Kennisgeving aan de SA, begin van termijnen voor rechtsmiddelen.
* **Bevel**: Laatste sommatie aan de SA.
* **Beslag**: Via gerechtsdeurwaardersexploot, met aanzegging en aanwijzing.
#### Kantonnement (bij uitvoerend beslag)
Hier geldt kantonnement **wel** als voorwaardelijke betaling. Het beperkt de gevolgen van onbeschikbaarheid.
#### Gerechtsdeurwaarder
De gerechtsdeurwaarder is een openbaar ambtenaar met specifieke bevoegdheden onder toezicht van de beslagrechter. Hij kan soms optreden als voorlopig bewindvoerder in samenloop.
### Hoofdstuk 6: Beslag op roerend goed
#### Algemeen
* **Bewarend beslag**: Vereist machtiging (art. 1422 – 1424 Ger.W.).
* **Uitvoerend beslag**: Na een bevel (laatste ingebrekestelling) met een wachttermijn van minstens één dag.
#### Beslag
Het beslag gebeurt bij exploot, met aanwijzing van de goederen en verplichte vermeldingen. Conflict kan ontstaan bij toegang tot de woning.
#### Eenheid van beslag
* **Verkoop**: Minimumtermijn van 1 maand tussen beslag en verkoop (art. 1520 Ger.W.) dient voor betaling door de SA en publiciteit. Verplichte vermeldingen (art. 1511 Ger.W.), aanplakking (art. 1517 Ger.W.) en verkoop in een veilingzaal (art. 1522 Ger.W.) zijn voorgeschreven.
* **Openbaar**: Door de gerechtsdeurwaarder, met opmaak van proces-verbaal van verkoop, biedingen, ontvangst van koopsommen en toewijzing (eigendomsoverdracht).
#### Incidenten
* **Verzet van de schuldenaar**: Grieven betreffende de regulariteit van de uitwinning, zonder schorsende werking.
* **Verzet van andere schuldeisers**: Enkel tegen de afgifte van de verkoopprijs, wat het beslag een collectief karakter geeft.
* **Verzet van derden**: Bij beslag op goederen van derden, wat neerkomt op revindicatie (art. 1514 Ger.W.). Dit wordt behandeld zoals in kortgeding, met vereiste van eigendomsbewijzen.
#### Evenredige verdeling
Bij samenloop na roerend beslag volgt een verdeling via de gerechtsdeurwaarder, 15 dagen na de verkoop, met een ontwerp van verdeling.
### Hoofdstuk 7: Beslag onder derden
#### Algemeen
Dit is een beslag in handen van een derde die iets aan de beslagene moet betalen of afgeven. De structuur is triangulair: beslaglegger, beslagene, en derde.
#### Oorzaak en voorwerp van beslag
De oorzaak van het beslag is de relatie tussen de beslaglegger (SE) en de beslagene (SA). Het voorwerp van het beslag is de relatie tussen de beslagene (SA) en diens schuldenaar (de derde), namelijk een actuele, opeisbare schuldvordering.
#### Gevolgen
Er is geen overdracht van de schuldvordering. De beslagen vordering blijft in het vermogen van de SA, maar wordt onbeschikbaar. De derde mag niet meer aan de SA betalen. Andere gronden van tenietgaan van de schuldvordering zijn niet tegenwerpelijk aan de SE. Dit geldt zowel voor bewarend als uitvoerend derdenbeslag.
### Hoofdstuk 8: Beslag op onroerend goed
#### Bewarend beslag
Vereist urgentie en een zekere, eisbare en vaststaande vordering (art. 1430 – 1432 Ger.W.). Verplichte vermeldingen zijn essentieel op straffe van nietigheid. De onbeschikbaarheid van het onroerend goed (OG) begint vanaf de overschrijving op het hypotheekkantoor.
#### Uitvoerend beslag
De procedure van uitvoerend beslag op onroerend goed is gestructureerd in vier fasen:
1. **Drie voorafgaandelijke handelingen**: Betekening van het bevel tot betalen (art. 1564 Ger.W.) binnen 6 maanden, en beslag (art. 1566 Ger.W.) ten vroegste 15 dagen na bevel, met overschrijving op het hypotheekkantoor.
2. **Verkoopsvoorwaarden**: Het juridische kader voor de verkoop, opgesteld door een notaris.
3. **Verkoop**: Binnen 6 maanden na aanstelling van de notaris, met zitdagen en toewijzing.
4. **Rangregeling**: Verdeling van de koopsom onder de SE, wat leidt tot zuivering van het OG.
## Deel III: Vermogensvereffening
### Hoofdstuk 1: Begrip vereffening
Vereffening betekent het "effen maken" van een vermogen. Dit omvat het afwikkelen van lopende activiteiten, het te gelde maken van activa, het aanzuiveren van passiva, en vervolgens het vereffenen en verdelen van het resterende.
### Hoofdstuk 2: Categorieën vermogensvereffening
Het doel van vermogensvereffening is in het belang van zowel de vermogensgerechtigden als de schuldeisers. De vereffenaar kan de vermogenstitularis zelf zijn of een onafhankelijke derde. De vereffening kan algemeen (heel het vermogen) of partieel (een deel van het vermogen) zijn.
### Hoofdstuk 3: Samenloop
#### Algemeen
Het principe van gelijkheid van schuldeisers ("paritas creditorum") geldt bij samenloop (art. 3.35 & 3.36 NBW). Uitzonderingen hierop zijn voorrechten en hypotheken. Binnen samenloop geldt een pondsgewijze verdeling. Buiten samenloop geldt het principe "wie eerst komt, eerst maalt".
#### Begrip samenloop
Samenloop is de situatie waarin meerdere SE gelijktijdig verhaal nemen op het vermogen van hun gezamenlijke SA. Dit impliceert dat de activa onder bewind komen te staan, met een fixatiebeginsel en een collectieve realisatie.
#### Soorten samenloop
Er zijn verschillende classificaties: naar oorsprong (rechtswege, toevallig), naar rol van bewindvoerder (actief, passief), en naar omvang (groot, klein).
#### Organisatie samenloop
* **Grote samenloop**: Faillissement, gerechtelijke reorganisatie, collectieve schuldenregeling.
* **Kleine samenloop**: Evenredige verdeling (bij beslag op RG) of rangregeling (bij beslag op OG).
#### 'Ruimere' insolventierecht > 2018
Sinds 1 mei 2018 geldt Boek XX W.E.R. voor "ondernemers" (voorheen "handelaars"). Dit boek, van toepassing sinds 1 november 2018, vervangt de Faillissementswet en WCO. De Rechtbank van Koophandel werd de Ondernemingsrechtbank, met een specifieke Insolventiekamer [1997](#page=1997) [2009](#page=2009).
#### Gevallen samenloop
1. **Faillissement**: Grote, actieve samenloop, behandeld als een vereffeningsbewind. Er is sprake van collectief beslag ten voordele van de gezamenlijke schuldeisers, met als doel betaling op voet van gelijkheid. Sinds 1 november 2018 is de Ondernemingsrechtbank bevoegd. Materiële vereisten zijn o.a. een "ondernemer", staking van betaling en geschokt krediet. Het initiatief kan komen van de SA, SE, OM, of de Kamer voor Ondernemingen in moeilijkheden. Het principe van *paritas creditorum* geldt. Een "doorstart" van de onderneming is mogelijk. Alle schuldvorderingen worden eisbaar. Bestuurders kunnen aansprakelijk zijn bij "kennelijk grove fout" of "wrongful trading".
2. **Samenloop na beslag**: Dit is een situatie waarin meerdere SE gezamenlijk en gelijktijdig uitvoerend beslag leggen op dezelfde vermogensbestanddelen van dezelfde SA. Het betreft een opeenvolging van partiële, individuele beslagen en wordt beschouwd als "kleine, passieve samenloop". De bevoegdheid ligt bij de Beslagrechter – Rechtbank van Eerste Aanleg.
3. **Gerechtelijke reorganisatie (GR)**: Dit biedt een juridisch kader voor ondernemingen in moeilijkheden. Het doel is het bereiken van een minnelijk akkoord, een reorganisatieplan, of een overdracht aan derden. De procedure is soepel en gericht op continuïteit van de onderneming. De Insolventierechtbank is bevoegd. Er zijn verschillende pijlers: minnelijk akkoord buiten procedure, gerechtelijke reorganisatie door akkoord of plan, of door overdracht onder gerechtelijk gezag. Een "opschorting" van procedures is mogelijk.
4. **Collectieve schuldenregeling**: Dit is een juridisch kader voor particulieren in financiële moeilijkheden, van kracht sinds 1999. De bevoegdheid lag aanvankelijk bij de Beslagrechter, maar sinds 2005 bij de Arbeidsrechtbank. Het initiatief ligt uitsluitend bij de SA (niet-ondernemer). Het doel is een aanzuiveringsbewind en het waarborgen van menselijke waardigheid. Het gelijkheidsbeginsel geldt (*paritas creditorum*), en individuele executiemogelijkheden zijn beperkt. De procedure kent een fase van toelaatbaarheid, aangifte van schuldvordering en de uiteindelijke collectieve schuldenregeling (minnelijk of gerechtelijk).
## Deel IV: Voorrechten
### Hoofdstuk 1: Inleiding
**Definitie**: Een voorrecht is een wettelijk recht, verleend aan een SE wegens de bijzondere aard van zijn schuldvordering, om bij samenloop bij voorrang betaald te worden.
**Kenmerken**: Voorrechten zijn wettelijk van aard, een attribuut van een schuldvordering, hebben betrekking op de verhouding tussen SE's, gaan vóór hypotheek, en zijn een "zakelijk" zekerheidsrecht op het onderpand.
### Hoofdstuk 2: Soorten voorrechten
#### Algemeen
Voorrechten worden ingedeeld volgens:
* **Onderpand**: "Algemeen" of "bijzonder".
* **Publiciteit**: Met of zonder publiciteit.
* **Object**: Op roerende of onroerende goederen.
#### Algemene en bijzondere voorrechten
* **Algemene voorrechten**: Hebben betrekking op het gehele vermogen.
* **Bijzondere voorrechten**: Hebben betrekking op specifieke goederen.
### Hoofdstuk 3: Bijzondere voorrechten
Dit hoofdstuk behandelt specifieke bijzondere voorrechten, waaronder:
1. **Voorrecht voor kosten van uitwinning en boedelredding ("kubr")**: Kosten gemaakt in het belang van de schuldeisers.
2. **Voorrecht voor kosten tot behoud van de zaak**: Kosten voor het behoud van roerend goed.
3. **Voorrecht van de niet-betaalde verhuurder**: Stilzwijgend pandrecht op "al hetgeen het gehuurde goed stoffeert" voor huurgelden, herstellingen, en andere huurovereenkomst-verplichtingen. Dit geldt ook voor bezettingsvergoedingen.
4. **Voorrecht van de verhuurder op de huurwaarborg**: Heeft dezelfde rang als art. 20,1e Hyp.W.
5. **Voorrecht van de niet-betaalde verkoper**: Dit omvat het *exceptio non adimpleti contractus* (enac), het retentierecht, het ontbindingsrecht, en het revindicatierecht. Voor onbetaalde verkopers van roerende goederen (RG) geldt het retentierecht (art. XX.194-201 W.E.R.). Voor onbetaalde verkopers van onroerende goederen (OG) geldt een specifiek voorrecht (art. 27,1 Hyp.W.) en recht op ontbinding (art. 28 Hyp.W.). De plaats van het voorrecht is meestal plaats 5 in de rangorde.
6. **Voorrecht van de onderaannemer**: Geeft een voorrecht op de schuldvordering van de hoofdaannemer op de opdrachtgever/bouwheer.
7. **Andere bijzondere voorrechten**: Zoals het voorrecht van de vervoerder (stilzwijgend pandrecht op vervoerde zaak tot 24u na levering) en het voorrecht van de commissionair (stilzwijgend pandrecht op goederen in bezit). Het recht van de pandhoudende SE en de hotelier zijn afgeschaft.
## Deel IV: Algemene voorrechten
### Hoofdstuk 4: Algemene voorrechten
#### 1. Algemene voorrechten op alle roerende en onroerende goederen
Dit omvat o.a. het voorrecht van boedelscheiding (art. 17 Hyp.W.).
#### 2. Algemene voorrechten op alle roerende goederen
Deze omvatten een catalogus van voorrechten, waaronder gerechtskosten, begrafeniskosten, kosten van laatste ziekte, sociale voorrechten (loon van werknemer, RSZ-bijdragen, pensioenen, etc.), voorrechten van de fiscus, en bijdragen voor waterzuiveringsmaatschappijen en auteursrechten.
## Deel V: Andere zekerheidsrechten
### Hoofdstuk 2: Persoonlijke zekerheden
#### Borgtocht
Een borgtocht is een overeenkomst waarbij een persoon (borg) zich ertoe verbindt om aan de schuldeiser te betalen, indien de schuldenaar in gebreke blijft. Het is een accessoire en subsidiaire overeenkomst, die intuitu personae wordt aangegaan. Belangrijke evoluties hebben geleid tot een "verzakelijking" en "verzelfstandiging" van de borgtocht.
#### Garantie
Een garantie is een zelfstandige en niet-accessoire overeenkomst. De garant is niet subsidiair, heeft geen subrogatoir verhaalsrecht en er is geen automatische overdracht. Het onderscheid tussen "borg" en "garantie" is cruciaal.
#### Nieuwe persoonlijke zekerheden
De borgtocht wordt een "accessoire persoonlijke zekerheid", waarbij elk persoonlijk zekerheidsrecht per definitie een borgtocht is. De handgeschreven formule verdwijnt, en een geschrift is vereist. Overeenkomsten voor onbepaalde duur worden mogelijk, met een redelijke opzegtermijn. Informatieplichten worden uitgebreid. Een persoonlijke zekerheid voor alle sommen wordt mogelijk, met een maximumbedrag dat gemeld moet worden.
#### Garantie wordt autonome persoonlijke zekerheid
De garantie wordt een autonome persoonlijke zekerheid. De garant krijgt een subrogatoir verhaalsrecht en de garantie is persoonlijk en niet-overdraagbaar.
#### Persoonlijke zekerheid door consument
Dit wordt "consumentenborgtocht" en heeft een ruimer toepassingsgebied dan enkel kosteloze borgtochten.
### Hoofdstuk 3: Zakelijke zekerheidsrechten
#### Het nieuwe pandrecht
De wet van 11 juli 2013 (nieuwe "pandwet"), van kracht sinds 1 februari 2018, heeft een nieuwe pandfiguur ingevoerd. De belangrijkste kenmerken zijn de afschaffing van buitenbezitstelling als geldigheidsvoorwaarde, de invoering van een pandregister, en de consensuele aard van het pandrecht (art. 2). Tegenwerpelijkheid gebeurt via inschrijving in het pandregister of via buitenbezitstelling.
Het pandrecht kan gevestigd worden op elk roerend goed, schuldvorderingen (ook toekomstige), intellectuele eigendomsrechten, financiële instrumenten, en gehele goederen (vervanging van het pand op handelszaak).
Belangrijke kenmerken van het pandrecht zijn het volgrecht (art. 24), zakelijke subrogatie, en de mogelijkheid tot waarborging van bestaande of toekomstige schuldvorderingen (art. 10).
De rechten en plichten van pandhouder en pandgever variëren naargelang het pand bezitloos of met buitenbezitstelling is. De uitwinning gebeurt door verkoop, verhuur of toe-eigening, met specifieke regels voor consumenten.
#### Het nieuwe pandregister
Dit register (Kb 14 september 2017) is operationeel sinds 1 januari 2018 en dient voor de identificatie, registratie en raadpleging van pandrechten.
### Hoofdstuk 4: Andere zekerheidsmechanismen met zakelijke werking
#### Retentierecht
Sinds de nieuwe regeling (art. 73 Titel XVII B.W.) is het retentierecht wettelijk geregeld. Het geeft de SE het recht om de teruggave van een goed te weigeren totdat de schuldvordering is voldaan. Het retentierecht geniet een superprioriteit (art. 76 Titel XVII B.W.), gelijk aan die van een pandhouder.
#### Compensatie
Compensatie, zoals bepaald in artikel 5.254 NBW, heeft een dubbele functie: betaling en zekerheid. Het is soms uitgesloten.
#### Eigendom tot zekerheid
Dit is een onrechtmatige vorm van pand, waarbij betaling van een geldsom tot zekerheid dient. Het is tegenwerpelijk aan de boedel bij faillissement van de debiteur.
#### Eigendomsvoorbehoud (EVBH)
Sinds de nieuwe pandwet (art. 69 Titel XVII BW) is EVBH algemeen tegenwerpelijk. De verkoper kan de eigendom terugeisen als de koper de prijs niet betaalt. Dit geldt voor alle overeenkomsten, met specifieke voorwaarden voor consumentenkopers.
## Deel VI: Onroerende publiciteit en hypotheken
### Hoofdstuk 1: Informatie over andermans vermogen
Het principe dat het vermogen van een persoon het gemeenschappelijk onderpand is (art. 3.35 & 3.36 NBW) maakt informatie over andermans vermogen cruciaal. Er is een onderscheid tussen zichtbaar onroerend goed (OG) via inschrijving/overschrijving, en onzichtbare zekerheidsrechten zoals EVBH.
### Hoofdstuk 2: De hypothecaire inrichting
Het Belgische hypotheeksysteem is een negatief systeem met beperkte gevolgen en lacunes. De overdracht van zakelijke onroerende rechten (zowel *inter partes* als *erga omnes*) vereist publiciteit via inschrijving op het hypotheekkantoor.
### Hoofdstuk 3: Begrip en kenmerken van hypotheek
Een hypotheek is een zakelijk zekerheidsrecht met volgrecht en zaakvervanging. Het is een bijkomend, ondeelbaar en afgebakend recht, zowel wat het goed, het bedrag als de gewaarborgde schuld betreft. Openbaarheid van de hypotheek is een kenmerk.
### Hoofdstuk 4: Verbintenis tot hypothekeren en hypothecaire volmacht
De verbintenis tot hypothekeren is een belofte om een hypotheek te vestigen. Een hypothecaire volmacht stelt de vestiging van de hypotheek uit en is een authentieke, onherroepelijke akte die echter niet gelijk staat aan de hypotheekvestiging zelf.
### Hoofdstuk 5: Hypotheekvestiging
Hypotheekvestiging is een tweezijdige handeling die aan vormvereisten moet voldoen: een authentieke akte (plechtig contract), identificatie van het bezwaarde goed en het plafond, en authentieke toestemming en aanvaarding.
### Hoofdstuk 6: Hypothecaire inschrijving en zakenrechtelijke conflicten
De hypothecaire inschrijving is cruciaal voor de tegenwerpelijkheid van de hypotheek aan derden. Een "stille hypotheek" heeft nadelen. De inschrijvingsmogelijkheid kan verjaren of vervallen. Conflicten worden opgelost door bepaling van anterioriteit in rang en rangafstand.
### Hoofdstuk 7: Rechten van hypotheekhouder en eigenaar van gehypothekeerd OG
De hypotheekhouder heeft executorechten mits aan voorwaarden zoals een opeisbare schuld en een uitvoerbare titel wordt voldaan. De hypotheek is ondeelbaar.
### Hoofdstuk 8: Einde van het hypotheekrecht
Het hypotheekrecht kan eindigen door tenietgaan van de verzekerde schuldvordering, nietigverklaring, tenietgaan van de zaak, afstand, of zuivering. De onafhankelijkheid van de hypotheek ten opzichte van de inschrijving is een belangrijk principe.
---
**Veelgemaakte fouten om te vermijden:**
* Het verwarren van **bewarend beslag** met **uitvoerend beslag**. Bewarend beslag creëert geen voorrecht.
* Het onderschatten van de **impact van samenloop** op de verdeling van activa. Het gelijkheidsbeginsel is fundamenteel.
* Het niet correct toepassen van de **verplichte formaliteiten** bij beslaglegging en executie, wat kan leiden tot nietigheid.
* Het **vergeten van de rangorde** van voorrechten en hypotheken, wat cruciaal is bij de verdeling van opbrengsten.
* Het **niet onderscheiden** van de verschillende soorten zekerheidsrechten (persoonlijk vs. zakelijk, voorrecht vs. hypotheek vs. pand).
* Het **over het hoofd zien** van de specifieke regels die gelden voor consumenten in vergelijking met zakelijke partijen.
* Het **misinterpreteren van de termijn van de duurtijd** van beslagen en andere procedures.
* Het **negeren van de wettelijke vereisten** voor de geldigheid en tegenwerpelijkheid van zekerheidsrechten.
* Het **niet kennen van de bevoegdheden** van de beslagrechter en andere relevante rechtbanken.
* Het **onjuist toepassen van de regels rondom faillissement en reorganisatie** voor ondernemingen.
Glossary
## Woordenlijst
| Term | Definitie |
| :-------------------------- | :----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- |
| **Vermogen** | Het vermogen van een persoon is de juridische algemeenheid die het geheel van de bestaande en toekomstige goederen en verbintenissen omvat. Elke natuurlijke persoon of rechtspersoon heeft een vermogen en, behoudens indien de wet anders bepaalt, slechts één enkel vermogen. Het omvat zowel activa (goederen en rechten) als passiva (schulden en verbintenissen). |
| **Schuldenaar (SA)** | De persoon of entiteit die een schuld verschuldigd is aan een schuldeiser. In de context van insolventie is de schuldenaar degene die financiële problemen ondervindt en zijn betalingsverplichtingen niet kan nakomen. |
| **Schuldeiser (SE)** | De persoon of entiteit aan wie een schuld verschuldigd is door een schuldenaar. Schuldeisers hebben het recht om verhaal te nemen op het vermogen van hun schuldenaar om hun vordering te voldoen. |
| **Verhaalsrecht** | Het recht van een schuldeiser om verhaal te nemen op het vermogen van zijn schuldenaar om zijn schuldvordering te voldoen. Dit omvat het recht om beslag te leggen op goederen van de schuldenaar en deze te gelde te maken. |
| **Gemeenschappelijk onderpand** | Het geheel van goederen dat toebehoort aan een schuldenaar en waarop alle schuldeisers, behoudens wettige redenen van voorrang, gelijkelijk verhaal kunnen nemen. Dit principe is fundamenteel in het insolventie- en executierecht. |
| **Beslag** | Een ambtshandeling van een gerechtsdeurwaarder waarbij aan de schuldenaar wordt aangezegd dat bepaalde vermogensbestanddelen van de schuldenaar zullen dienen voor de delging van een schuld. Beslag legt een juridische beperking op het beschikken over de beslagen goederen. |
| **Executie** | Het proces waarbij een schuldeiser zijn recht op betaling afdwingt, doorgaans na het verkrijgen van een uitvoerbare titel. Dit kan leiden tot de gedwongen verkoop van goederen van de schuldenaar. |
| **Voorrecht** | Een wettelijk recht dat aan een schuldeiser wordt verleend wegens de bijzondere aard van zijn schuldvordering, om bij samenloop bij voorrang betaald te worden op het vermogen van de schuldenaar. Voorrechten zijn wettelijke uitzonderingen op het gelijkheidsbeginsel van schuldeisers. |
| **Hypotheek** | Een zakelijk zekerheidsrecht op onroerende goederen die worden gebruikt als onderpand voor een schuldvordering. Het geeft de hypotheekhouder het recht om bij wanbetaling het onroerend goed te laten verkopen en zich met voorrang op de opbrengst te verhalen. |
| **Samenloop** | Een situatie waarin meerdere schuldeisers gelijktijdig verhaal nemen op het vermogen van hun gezamenlijke schuldenaar. Dit leidt tot een collectieve realisatie van de activa en een verdeling onder de schuldeisers, rekening houdend met eventuele voorrechten of hypotheken. |
| **Vonnis** | Een beslissing van een rechterlijke instantie in een civiele zaak. Een uitvoerbaar vonnis vormt de basis voor executie en beslag. |
| **Gerechtsdeurwaarder** | Een openbaar ambtenaar belast met de betekening van akten, het leggen van beslag en de tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen. |
| **Titel** | Een akte met een bepaalde kwaliteit die de mogelijkheid biedt tot executie. Dit kan een vonnis, een authentieke akte of een ander door de wet als uitvoerbaar erkend document zijn. |
| **Eigendomsvoorbehoud (EVBH)** | Een overeenkomst waarbij de verkoper het eigendomsrecht op verkochte goederen behoudt totdat de koopprijs volledig is betaald. Dit dient als zekerheid voor de verkoper. |
Cover
INTERNE privaatrechtsgeschiedenis sv.docx
Summary
```
# Studiehandleiding: Interne Privaatrechtsgeschiedenis
Dit studieoverzicht biedt een gedetailleerde analyse van de historische evolutie van interne privaatrechtelijke rechtsgebieden in België, met een focus op personen- en familierecht, zakenrecht en verbintenissenrecht.
---
## Personen- en familierecht
Dit rechtsgebied regelt de persoonlijke verhoudingen binnen de samenleving, zoals die tussen familieleden en echtgenoten. In tegenstelling tot vermogensrechtelijke rechten, zijn de rechten die hieruit voortvloeien niet in geld waardeerbaar en dus onverkoopbaar.
### Basisbegrippen
De 19e-eeuwse juridische terminologie onderscheidt:
* **Rechtssubjecten:** Personen die rechten en verplichtingen kunnen hebben (bv. een mens, een rechtspersoon zoals de UGent).
* **Rechtsobjecten:** Zaken of goederen die zelf geen rechten of verplichtingen hebben (bv. een auto, een huis). Dieren kunnen een aparte categorie vormen.
**Juridische persoonlijkheid** omvat zowel **rechtsbekwaamheid** (het hebben van rechten) als **handelingsbekwaamheid** (het kunnen uitoefenen van die rechten). Het hebben van rechten betekent niet automatisch dat men ze ook kan uitoefenen.
**Rechtsfeiten** zijn feiten die juridische gevolgen hebben zonder dat die gewild zijn, terwijl **rechtshandelingen** feiten zijn waarbij de juridische gevolgen bewust en gewild zijn.
### Rechtsbekwaamheid en handelingsbekwaamheid
**Rechtsbekwaamheid** verwijst naar iemands juridische staat en de vrijheid en gelijkheid die daarmee gepaard gaan. Voor 1795 was er geen sprake van echte vrijheid of gelijkheid; slaven en horigen hadden beperkte rechten. Na de Franse Revolutie en de invoering van de principes van vrijheid en gelijkheid, is in principe iedereen rechtsbekwaam. Echter, de **rechtstoestand** bepaalt nog steeds de mate van rechts- en handelingsbekwaamheid.
**Handelingsbekwaamheid** werd historisch vaak bepaald door leeftijd en geslacht. Vrouwen werden juridisch vaak als onbekwaam beschouwd, wat vandaag ondenkbaar is maar destijds normaal werd gevonden. Dit was deels te wijten aan feministische invloeden op historici die dit onrecht aan het licht brachten. Het algemene beeld van de vrouw was dat van de "moeder aan de haard", gebaseerd op vermeende fysieke zwakte en een "natuurlijke rol".
**Tip:** De juridische discriminatie van vrouwen was minder belangrijk dan de onderliggende **mentaliteit** die eraan ten grondslag lag.
#### Vrouwen
##### Historisch perspectief
* **Vóór Napoleon:** Juridisch was een ongehuwde vrouw beter af dan een gehuwde vrouw.
* **Ongehuwde vrouw:** De juridische positie varieerde sterk, met perioden van meer zelfstandigheid afgewisseld met perioden van beperkingen en de noodzaak van een voogd. De Franse Revolutie schafte de meeste beperkingen weg voor ongehuwde vrouwen, wat leidde tot volledige handelingsbekwaamheid.
* **Gehuwde vrouw:** Zij stond aanvankelijk onder de **maritale macht** van de echtgenoot. De man was juridisch "heer en meester" en had een tuchtigingsrecht. De vrouw had weliswaar handelingsbekwaamheid, maar was **niet handelingsbevoegd** in concrete rechtshandelingen; de man trad als "ene" van het koppel op. Uitzonderingen hierop waren onder meer de handelster (met toestemming van de man) of bij een gekke of afwezige man. Macht over kinderen en goederen was grotendeels bij de man.
* **Vanaf Napoleon (Napoleontisch model):** Napoleon versterkte de traditionele discriminatie van vrouwen door te streven naar "orde en rust". De echtgenoot werd gezien als de absolute gezagsfiguur binnen het gezin. Maritale macht bleef behouden, de handelingsonbekwaamheid van de gehuwde vrouw werd geconsolideerd, en de discriminatie in geval van overspel bleef bestaan.
* **19e eeuw:** Het Napoleontische model kende succes door de "wet van de stilte" (vrouwen kwamen niet in opstand), het gebrek aan onderwijs voor vrouwen en maatschappelijke druk. Handelingsonbekwaamheid van de gehuwde vrouw kon omzeild worden via volmachten.
* **Doorbraak rond de jaren '70:** Dit was het gevolg van het burgerlijk recht (hervormingen in 1958 en vooral 1976), de toegenomen aanwezigheid van vrouwen in de politiek, de tweede feministische golf en Europese invloeden. De handelingsonbekwaamheid van de gehuwde vrouw werd volledig afgeschaft, waardoor zij op gelijke voet kwam te staan met de man.
* **Het recht als vriend ipv vijand:** Hoewel het recht veranderde, bleef de maatschappelijke mentaliteit achter. Het recht wordt nu actief ingezet als wapen tegen discriminatie. Er is echter nog steeds een lange weg te gaan in de mentaliteitsverandering.
##### Belangrijke figuren en context
* **Marie Popelin:** Een pionier die als eerste vrouw een rechtendiploma behaalde, maar de toegang tot de advocatuur werd geweigerd. Haar zaak toonde aan hoe rechterlijke vooroordelen de wet konden overrulen.
* **Juridische discriminatie vs. mentaliteit:** De juridische status was vaak een gevolg van, en versterkt door, de heersende maatschappelijke mentaliteit en genderstereotypen.
#### Kind
##### Leeftijd en meerderjarigheid
De leeftijd van meerderjarigheid is door de geschiedenis heen sterk geëvolueerd:
1. **Romeinen:** Meisjes waren meerderjarig op 12 jaar, jongens op 14 jaar. Dit betekende echter enkel het einde van de voogdij indien men sui iuris was. Tussen 12/14 en 25 jaar stond men nog onder curatele.
2. **Ons oude recht:** Leeftijd van ca. 12 jaar (meisjes) en 15 jaar (jongens). Dit betekende het einde van de voogdij, maar niet van de vaderlijke macht. De term "jongere" werd gebruikt voor iemand die nog onder het gezag van de vader stond. Er was een tendens tot stijging van deze leeftijd.
3. **Franse Revolutie + BW:** Meerderjarigheid op 21 jaar, wat tegelijkertijd emancipatie betekende (einde vaderlijke macht en onderhoudsverplichting). Dit kon problematisch zijn voor studenten die nog financiële steun nodig hadden [1804](#page=1804).
4. **1990:** Verlaging tot 18 jaar, wat een grotere breuk betekende met de onderhoudsverplichting.
5. **Verdere beperkingen:** Invloed van het Kinderrechtenverdrag leidde tot meer rechten voor minderjarigen, maar ook tot grotere strafrechtelijke verantwoordelijkheid.
6. **Huidige tendens:** Een discussiepunt blijft de verdere verlaging van de meerderjarigheidsleeftijd.
#### Afstamming
Vroeger had afstamming een enorm juridisch belang, in tegenstelling tot nu waar het bijna geen rol meer speelt. Er werd een streng onderscheid gemaakt tussen:
* **Wettige kinderen:** Geboren binnen het huwelijk. De wettigheid werd bepaald door de huwelijksstatus van de moeder en de regel "pater est quem nuptiae demonstrant" (de vader is degene die het huwelijk aanwijst).
* **Bastaarden:** Kinderen van ongehuwde ouders. Zij werden zwaar gediscrimineerd.
* **Legitimatie:** Gewone bastaarden konden gewettigd worden door een later huwelijk van de ouders ("legitimatio per subsequens matrimonium"). Andere bastaarden (overspelige, incestueuze) konden enkel gewettigd worden door een rescript van de vorst, met beperkte gevolgen.
* **Discriminatie:** Bastaarden werden uitgesloten van "eerbare" functies, hadden geen vaderlijk gezag over hen (maar ook vader geen onderhoudsplicht), en konden niet erven van hun ouders. Hun erfenis viel bij gebrek aan nakomelingen toe aan de heer.
* **Franse Revolutie:** Voerde het principe van "Les enfants de la patrie" in, wat betekende dat alle kinderen gelijke rechten moesten krijgen, zonder discriminatie.
* **BW 1804 (Napoleon):** Herintroduceerde de burgerlijke discriminatie. Natuurlijke kinderen konden niet erven van de familie van hun ouders, en zelfs bij erkenning erfden ze minder dan wettige kinderen. Adoptie werd ingevoerd als alternatieve juridische band.
* **Arrest Marckx en Wet van 1987:** Na de veroordeling van België door het EHRM (arrest Marckx) wegens discriminatie tussen wettige en natuurlijke kinderen, werd de wetgeving aangepast. De terminologie "wettig" en "natuurlijk" kind verdween, en de vaststelling van vaderschap werd vergemakkelijkt. Overspelige kinderen bleven echter juridisch kwetsbaar. De wet van 1987 werd bekritiseerd als te laat en slordig.
* **BBW:** Na 1987 waren er voortdurende bijsturingen en nieuwe wetgeving, onder meer door de opkomst van nieuwe vormen van ouderschap (draagmoederschap, etc.).
#### Adoptie
* **Romeinen:** Adoptie stond centraal om de familia voort te zetten, niet het welzijn van het kind. Het ging om het behouden van familienaam, patrimonium en voorouderverering.
* **Ons oude recht:** Adoptie bestond niet, vanuit het geloof dat "solus Deus heredem facit" (enkel God maakt een erfgenaam).
* **1804 – Code Civil:** Adoptie werd hervormd, maar opnieuw in het belang van de adoptant en met als doel de voortzetting van de familie. De geadopteerde moest meerderjarig zijn.
#### Vaderlijke/ouderlijke macht/gezag
* **Begrippen:** Onderscheid tussen "macht" (absoluut gezag) en "gezag" (meer genuanceerd, met plichten).
* **Romeinse patria potestas:** De vaderlijke macht die de pater familias uitoefende over zijn wettige afstammelingen in de mannelijke lijn. Het had een patriarchaal karakter, waarbij de macht eindigde bij het overlijden van de pater familias, ongeacht de leeftijd van de kinderen. De macht over personen en goederen was in theorie onbeperkt, maar in de praktijk vaak milder. Het diende vooral de belangen van de vader.
* **Na de Romeinen:** De patria potestas brokkelde langzaam af door invloed van het christendom (nadruk op het kind) en regionale gebruiken. De moeder kreeg meer inspraak, vooral als weduwe. De macht werd milder en de vader kreeg ook plichten ten aanzien van zijn kinderen (voeden, kleden, opvoeden). Het systeem evolueerde van patriarchaal naar een verantwoordelijkheid ten voordele van het kind.
* **Burgerlijk Wetboek:** Maakte het kind juridisch sterker, maar herintroduceerde tegelijkertijd grotere macht voor de vader (tuchtigingsrecht, opsluiting) [1804](#page=1804).
* **Na 1804:** Geleidelijke evolutie naar ouderlijk gezag, waarbij de moeder meer inspraak kreeg en de absolute macht van de vader werd ingeperkt. De jeugdrechtbank kreeg de mogelijkheid tot ingrijpen. De term "macht" werd vervangen door "gezag", met de nadruk op het belang van het kind [1912](#page=1912).
**Rode draad:** De evolutie ging van het belang van anderen (macht) naar het belang van het kind (gezag).
---
## Familie
### Begrip Familie
* **BW van 1804:** Het begrip "familie" was niet opgenomen, omdat het BW zich richtte op individuen en juridische relaties, niet op het sociale concept.
* **1987:** Eerste juridische vermelding in moderne familierechtelijke hervormingen.
* **Gevolg:** Door het ontbreken van een juridische definitie, wordt een sociologische benadering gebruikt (gezin, uitgebreide familie, huishouding). Het recht behandelt specifieke relaties binnen de familie.
* **Achteruitgang van de familie:** Modernisering en de nadruk op het individu deden het belang van de "grote familie" verdwijnen.
**Opgelet:** De familie- en jeugdrechtbank probeert wel het geheel van familiale relaties te behandelen.
### Verwantschap
* **Nu:**
* **Bloedverwantschap:** Personen die van elkaar afstammen of een gemeenschappelijke voorouder hebben.
* **Aanverwantschap:** Verwantschap door huwelijk (schoonfamilie).
* **Adoptie:** Juridische verwantschap via een rechtshandeling.
* **Vroeger anders:**
* **Romeinen:** Naast bloedverwanten ook **agnaten** (personen die onder dezelfde pater familias zouden staan). Enkel agnaten maakten deel uit van de familia, wat vreemde gevolgen had (moeder geen familie van kinderen, vader geen familie van natuurlijke kinderen). Enkel de mannelijke lijn telde mee.
* **Ons oude recht:** Geen adoptie zoals bij de Romeinen. Wel **spirituele verwantschap** (bv. door doopsel), wat huwelijksbeletselen kon meebrengen.
* **Terminologie:**
* **Ascendenten:** Voorouders.
* **Descendenten:** Afstammelingen.
* **Rechte lijn:** Personen die rechtstreeks van elkaar afstammen.
* **Zijlijn (collateralen):** Personen met een gemeenschappelijke voorouder, maar die niet rechtstreeks van elkaar afstammen (bv. broer en zus).
#### Afstand in graad
* **Romeins systeem:** Graad = aantal generaties/geboortes tussen twee personen. Tel per generatie in de rechte lijn; tel apart tot de gemeenschappelijke voorouder en tel op in de zijlijn.
* **Canoniek systeem (kerkelijk):** Men telt niet op, maar neemt de grootste afstand. 1 canonieke graad ≈ 2 Romeinse graden.
### Grenzen van de familie
* **Romeinen:** Tot en met de 7e graad (Romeins) voor huwelijk en erfenis.
* **Vroege middeleeuwen:** Kerk bepaalde huwelijksgrenzen (7e canonieke graad ≈ R8-R14), gewoonterecht erfgrenzen (4e canonieke graad ≈ R5-R8), wat leidde tot een onlogisch systeem.
* **Vanaf 13e eeuw:** Systeem omgedraaid: huwen tot 4e canonieke graad (≈ R5-R8), erven tot 7e canonieke graad (≈ R8-R14).
* **BW van 1804:** Huwen tot 4e graad (Romeins systeem). Erven tot 12e graad.
* **Vanaf 1919:** Erven herleid tot 4e graad, om administratieve redenen en ten gunste van de staat.
---
## Huwelijk
### Begrip
* **Recente definitie (vanaf 2003):** Huwelijk is een plechtig contract waarbij twee personen een gebonden leefgemeenschap vormen. Geslachtsverschil is geen vereiste meer (homohuwelijk).
* **Karakter:** Juridisch (geregeld door recht), contractueel (wederzijdse instemming) en plechtig (vormvereisten).
* **Doel:** Duurzame levensgemeenschap, vaak uit liefde (historisch recent).
### Huwelijk vroeger
* **Evolutie:** Van sociaal fenomeen (geen juridisch statuut) → juridisch, maar geen contract → contractueel → recentelijk contractueel en algemeen aanvaard.
* **Romeinen:** Huwelijk was een sociaal feit, buiten de juridische sfeer.
* **Germanen:** Huwelijk was juridisch, maar geen contract in moderne zin. Het diende vooral om allianties tussen families te versterken. Er bestonden verschillende vormen, waaronder het "koophuwelijk" en de "Friedelehe".
* **Kerkelijk huwelijksrecht:** De Kerk zag het huwelijk als een contract tussen de echtgenoten zelf, uit liefde, en met een monopolie op het huwelijksrecht. Het huwelijk werd beschouwd als een sacrament (heilig en onverbreekbaar), wat leidde tot het verbod op polygamie en echtscheiding.
* **Consensueel contract (vóór Trente):** Ontstond door instemming, met onenigheid over de aard van het huwelijk tussen consensualisme en formalisme. De Decretale *Veniens ad Nos* verzoende beide en bood bescherming aan vrouwen.
* **Vereisten:** Huwelijksbeletselen (verhindering of vernietiging) en vormvereisten (kerkbannen, huwelijk *in facie ecclesiae*). Dispensatie van beletselen was mogelijk via de paus.
* **Verzet van de familie:** De Kerk wilde vrijheid, de familie controle. Huwelijk zonder akkoord familie was geldig, maar de familie kon wel via straf- of erfrecht maatregelen nemen.
* **Plechtig contract (na Trente):** Reactie op het Protestantisme; huwelijk werd een plechtig contract met vormvereisten (3 kerkbannen, pastoor, 2 getuigen, registratie). De tussenkomst van de overheid was marginaal (voorkomen van geldverspilling, tegen "charivari").
### Burgerlijk huwelijk
* **Verlichting (18e eeuw):** Kritiek op kerkelijke macht, invoering burgerlijk huwelijk door Jozef II maar met behoud van beperkingen en kerkelijke plechtigheden [1784](#page=1784).
* **Franse Revolutie:** Volledige secularisering, huwelijk enkel tussen huwelijksgenoten, zonder instemming van verwanten. Kerkelijke regels werden gekopieerd met burgerlijke aanpassing (pastoor → burgemeester).
* **Burgerlijk Wetboek (1804, Napoleon):** Voorrang burgerlijk huwelijk, maar met herintroductie van ouderlijke toestemming voor jongeren en de "akte van eerbied". De vrijheid van huwelijk was nog niet volledig.
* **Na 1804:** Geleidelijke terugkeer van vrijheid, met volledige vrijheid en de mogelijkheid tot huwelijk uit liefde pas in 1983.
* **21e eeuw:** Invoering homohuwelijk. Vragen over verdere evolutie (huwelijk van drie?) en de relevantie van het huwelijk in een samenleving met alternatieve samenlevingsvormen (wettelijk samenwonen) [2003](#page=2003).
* **BBW:** Voorstel Geens voor een relatievermogensrecht dat juridische gevolgen koppelt aan samenwonen, maar dit is politiek niet haalbaar gebleken.
---
## Echtscheiding
### Proces
* **Romeinen en Germanen:** Echtscheiding was mogelijk, hoewel vaak afhankelijk van sociale macht en familierelaties. Bij de Romeinen was het op wederzijdse instemming mogelijk, met veel echtscheidingen tot gevolg. Bij de Germanen was het vooral voor de man mogelijk, met willekeurige redenen en de mogelijkheid van een vete bij een "slechte reden".
* **Kerk:** Stelde het huwelijk als onontbindbaar. Pogingen om dit te omzeilen, zoals het aanvoeren van niet-bestaande huwelijksbeletselen of het niet-plaatsvinden van de bijslaap, leidden tot de ontwikkeling van alternatieven zoals **separatio quoad torum et mensam** (scheiding van tafel en bed).
* **Franse Revolutie en BW:** Echtscheiding werd opnieuw toegestaan, als reactie op het kerkelijk huwelijksrecht. De wetgeving was aanvankelijk zeer soepel, maar Napoleon maakte de procedure strenger met een terugkeer naar kerkelijke principes. Er bestonden twee vormen: EOT (echtscheiding op gezamenlijke beslissing) en EBF (echtscheiding wegens fout) [1804](#page=1804).
* **Evolutie na 1804:** Geleidelijke versoepeling door gewijzigde sociale opvattingen, emancipatie van de vrouw en de sociale zekerheid. Belangrijke wijzigingen waren de afschaffing van EBF bij veroordeling tot "infamerende straf", de gelijkgemaking van mannen en vrouwen bij overspel, en de invoering van EFS (echtscheiding wegens feitelijke scheiding).
* **Hervorming van 1 september 2007:** Afschaffing van EBF en EFS, met voortaan enkel nog EOT (echtscheiding met onderlinge toestemming) en EOO (echtscheiding door onherstelbare ontwrichting).
* **Nood aan verdere hervormingen:** Mogelijke afschaffing van rechterlijke tussenkomst bij EOT, uitschakeling van fout bij EOO, en afschaffing van "scheiding van tafel en bed". Het huidige echtscheidingsrecht is relatief goed geregeld, maar er is nog steeds weinig juridische regeling voor het uit elkaar gaan van samenwonende koppels.
---
## Zakenrecht
Het zakenrecht regelt de verhouding tussen personen en goederen (zaken). Het is een relatief abstracte rechtstak, die de overgang van het oude BW naar het nieuwe BBW heeft meegemaakt.
### Inleidende begrippen
* **Hedendaagse termen en BBW:** Het BBW (Boek 3) moderniseert het zakenrecht, met onder andere de integratie van erfpacht en opstal. Men spreekt nu van "goederenrecht", wat een ruimer begrip is dan "zakenrecht" (omvat ook vermogensrechten). Enkele artikelen staan soms foutief in het wetboek.
* **Personen- en familierecht vs. vermogensrecht:**
* **P&F:** Regelt persoonlijke verhoudingen, extra-patrimoniale rechten (niet in geld waardeerbaar).
* **Vermogensrecht:** Regelt alles wat in geld waardeerbaar is (patrimoniale rechten en plichten). Omvat zakenrecht, verbintenissenrecht en intellectuele rechten.
* **Goederen, zaken en rechten:** Goederen zijn alles wat vatbaar is voor toe-eigening. Dit omvat **zaken** (stoffelijke goederen) en **rechten** (onstoffelijke goederen).
* **Zakelijke rechten binnen het zakenrecht:**
* **Onderscheid:** Eigendomsrecht (volledig) vs. andere zakelijke rechten (beperkt). Zakelijke genotsrechten vs. zakelijke zekerheden.
* **Kenmerken:** *Numerus clausus* (gesloten systeem), volgrecht (recht blijft aan het goed kleven) en voorkeurrecht (voorrang bij betaling).
* **Vergelijking Romeins en huidig recht:** Hoewel de termen verschillen (bv. "subjectieve rechten" vs. "actiones"), zijn er gelijkenissen zoals het *numerus clausus*, niet-absolute volgrechten en voorkeurrechten, en het belang van eigendomsbescherming.
* **Structuur:**
* **Huidig recht:** Denkt in termen van subjectieve rechten en onderscheidt P&F recht van vermogensrecht. Vermogensrecht omvat zakenrecht, verbintenissenrecht en intellectuele eigendomsrechten. Zakelijk recht geeft heerschappij over een goed, vorderingsrecht geeft recht op prestatie van een persoon.
* **Romeins recht:** Dacht in termen van *actiones* (rechtsmiddelen) en kende geen strikt onderscheid tussen P&F en vermogensrecht. Procesrecht was een volwaardig domein. Vermogensrecht omvatte verbintenissenrecht, zakenrecht en erfrecht. Zakelijke rechten golden enkel op "zaken" (res).
### Eigendom, bezit en detentie
* **De begrippen:**
* **Eigendom:** Het recht om alles met een goed te doen, tenzij verboden. Volledig, exclusief en onbeperkt zakelijk recht. Beschermd door de rechter, maar bewijs is vaak moeilijk.
* **Bezit (Possessio):** Feitelijke macht over een goed met de schijn van eigendom. Wordt soms juridisch beschermd en kan leiden tot eigendomsverwerving (verjaring). Eenvoudiger te bewijzen dan eigendom.
* **Detentie:** Louter feitelijke macht, zonder schijn van eigendom (bv. lenen van een boek). Nooit rechtsgevolgen.
* **Evolutie:**
* **Primitieve maatschappij:** Slechts één begrip ("ik heb iets"), zonder onderscheid tussen macht en recht.
* **Vroege Rome:** Ontwikkeling van detentie en *usus* (rechtmatige macht).
* **Ontwikkelde Rome:** Uit *usus* ontstonden verschillende vormen, waaronder *dominium* (eigendom) en *possessio* (bezit). Bezit werd beschermd door interdicten.
* **Na-klassieke periode:** Terugval, waarbij *dominium* en *possessio* samenvloeiden.
* **Justinianus:** Herstelde het onderscheid tussen *dominium*, *possessio* en *detentio*.
* **Germanen:** Terug naar twee begrippen: recht (*saisine*) tegenover feit (*detentie*).
* **Ius Commune:** Herontdekking van bezit en eigendom, met het concept van *dominium directum* (heer) en *dominium utile* (vazal).
* **Definitie Bartolus (14e eeuw):** Eerste duidelijke definitie van eigendom als het recht om volledig te beschikken over een lichamelijke zaak, tenzij door de wet verboden.
* **Vernunftrecht (17e-18e eeuw):** Benadrukte een absoluut en onbeperkt eigendomsrecht.
* **Franse Revolutie en BW 1804:** Beperkte eigendom door wet en buren, met een nadruk op individueel eigendomsrecht binnen de grenzen van de publieke orde.
* **Latere evolutie & BBW:** Het klassieke, absolute eigendomsbegrip werkt niet meer in de moderne samenleving. Het BBW biedt een complexer, maar nog steeds niet volledig sluitend, eigendomsbegrip.
### Zakelijke zekerheden
* **Doel en kenmerken:** Verlenen aan een schuldeiser (SE) voorrang op bepaalde goederen van de schuldenaar (SA) bij insolventie. Kenmerken zijn het beperkt zakelijk recht, accessoir karakter (afhankelijk van de schuld) en het pand, hypotheek als voorbeelden.
* **Romeinen:**
* **Fiducia:** Overdracht van eigendom aan de SE onder voorwaarde van teruggave bij betaling. Gebaseerd op vertrouwen, maar complex en strikt.
* **Pignus (en hypotheca):** Pand (brede zin) kon een bezitspand (*pignus* in strikte zin) zijn waarbij de SE het bezit kreeg, of een bezitloos pand (*hypotheca*) waarbij de SA het bezit behield, maar de SE een recht van voorrang had. *Hypotheca* evolueerde naar de moderne hypotheek.
### Erfpacht en opstal
* **Erfpacht:** Ontstaan in de middeleeuwen, gebaseerd op Romeinse rechten (*ius perpetuum in agro vectigali* en *emphyteusis*). Het is een zakelijk gebruiksrecht op onroerende goederen, met een duur tot maximaal 99 jaar (of eeuwigdurend voor openbaar domein).
* **Opstal:** Recht om een gebouw te hebben op de grond van een ander. Ontstaan in Rome in stedelijke context. Het BBW regelt dit flexibel, ook boven of onder andermans grond, en met een duur tot maximaal 99 jaar (of eeuwigdurend in complexe situaties).
### Zakelijke zekerheden
* **Doel en kenmerken:** Verlenen aan een SE voorrang op bepaalde goederen van de SA bij insolventie. Kenmerken: beperkt zakelijk recht, accessoir karakter (afhankelijk van de schuld).
* **Romeinen:**
* **Fiducia:** Overdracht van eigendom aan de SE onder voorwaarde. Gebaseerd op vertrouwen, maar complex en strikt.
* **Pignus (en hypotheca):** Pand (brede zin) kon bezitspand (*pignus*) of bezitloos pand (*hypotheca*) zijn. *Hypotheca* evolueerde naar de moderne hypotheek.
---
## Verbintenissenrecht
Het verbintenissenrecht regelt de rechtsbetrekkingen tussen personen waarbij de ene persoon (schuldenaar/debitor) gehouden is tot een bepaalde prestatie ten opzichte van de andere persoon (schuldeiser/creditor).
### Begrippen
* **Verbintenis (obligatio):** Een rechtsbetrekking tussen een SA en SE, waarbij de SA een prestatie moet leveren (doen, niet doen, geven, garanderen).
* **Schuld vs. Aansprakelijkheid:** Schuld is de plicht tot presteren, aansprakelijkheid is de mogelijkheid voor de SE om die prestatie te eisen. Deze vallen niet altijd samen (bv. vader aansprakelijk voor fout zoon, maar geen schuld).
* **BBW (art. 5.1):** Definieert de prestatie die kan bestaan uit doen, niet doen, geven en garanderen.
### Classificatie bronnen verbintenissen
De bronnen van verbintenissen zijn de feiten die de verbintenis doen ontstaan. Gaius onderscheidde contracten en delicten. Justinianus breidde dit uit met quasi-contracten en quasi-delicten. Het BW 1804 kende vijf categorieën, die het BBW terugbracht tot vier (met nuance).
* **Romeinen:** Contractus (overeenkomst), Delictum (onrechtmatige daad), Quasi-contract, Quasi-delict.
* **BW 1804:** Contract, Delict, Verbintenissen uit de wet, Quasi-contract, Quasi-delict.
* **BBW (art. 5.3):** Rechtshandeling (contract + eenzijdige rechtshandeling), Oneigenlijk contract (= quasi-contract), Buitencontractuele aansprakelijkheid (= delict), Wet.
---
## Contractenrecht
### Algemeen vs. Bijzonder contractenrecht
Dit onderscheid, ontstaan in het Vernunftrecht, scheidt algemene regels die voor alle contracten gelden van specifieke regels voor bepaalde contracttypes. Het BBW kent een verder onderscheid met een algemeen verbintenissenrecht en een algemeen contractenrecht.
### Algemeen contractenrecht
* **De wilsleer:** De wil van de partijen staat centraal als grondslag van het contract, versterkt door het Vernunftrecht (wilsautonomie). Dit wordt in het BBW in evenwicht gebracht met bescherming van zwakkere partijen en de maatschappij.
* **Vertrouwensleer:** Iemand kan gebonden zijn, ook al heeft hij die wil niet gewild, als er een schijn is gewekt (bv. schijnmandaat). Dit is in het BBW beperkt geïmplementeerd.
* **Precontractuele fase:** Aandacht voor de periode vóór de contractsluiting, met mogelijke rechtsgevolgen bij foutieve onderhandelingen.
* **Contractsluiting: Formalisme vs. Consensualisme:**
* **Consensualisme:** Contract ontstaat door loutere wilsovereenstemming (bv. klassieke overeenkomst tussen particulieren).
* **Formalisme:** Naast wil ook formaliteit vereist (bv. huwelijk). Romeinen kenden beide vormen. Na de Romeinen domineerde formalisme, later gevolgd door een terugkeer van consensualisme door de Kerk en handelaren. Het BW 1804 is in principe consensualistisch, maar vereist geschrift als bewijs vanaf een bepaalde waarde. Het BBW behoudt het consensualisme maar schaft de "causa" (oorzaak) af, wat als achterhaald wordt beschouwd.
* **Voorwaarden geldig contract:** Toestemming (vrij van wilsgebreken), bekwaamheid, geldig voorwerp en geldige oorzaak.
* **Uitvoering en interpretatie:** Contracten moeten te goeder trouw worden uitgevoerd. Interpretatie zoekt naar de werkelijke wil van de partijen.
* **Wanprestatie:** Elke tekortkoming in de uitvoering van een contract. Gevolgen zijn gedwongen uitvoering (in natura of bij equivalent) of ontbinding.
* **Uitdoven verbintenis:** Kan gebeuren met of zonder voldoening van de SE (bv. betaling, schuldvernieuwing, kwijtschelding).
* **Vertegenwoordiging en lastgeving:** Vertegenwoordiging laat toe om via een vertegenwoordiger rechtsgevolgen te ondervinden. Het onderscheid tussen onmiddellijke en middellijke vertegenwoordiging in het BBW is enigszins verwarrend. Het principe *nemo alteri stipulari potest* (niemand kan voor een ander bedingen) uit het Romeinse recht werd later, ondanks aanvankelijke weerstand, aangepast om vertegenwoordiging mogelijk te maken.
---
## Erfrecht
Erfrecht regelt de overgang van het vermogen van een overledene naar erfgenamen. Historisch gezien was erfrecht cruciaal voor de overdracht van vermogen en de bescherming van de familie, maar de invloed ervan is in de moderne samenleving afgenomen.
### Romeinen
De Romeinen kenden enkel testamenten, wat het erfrecht sterk beïnvloedde.
### Voor de Franse Revolutie
* **Wettelijke devolutie:** Zeer gefragmenteerd door invloed van personen- en goederenstatuten, met regionale verschillen. Het **ordenprincipe** (groepen erfgenamen die elkaar uitsluiten) hielp de opvolging te structureren.
* **Descendenten:** Kinderen en nakomelingen, met gelijkheid binnen de graad, maar met uitzonderingen zoals primogenituur en mannenvoorrecht.
* **Ascendenten:** Ouders en grootouders, aanvankelijk geen erfgenamen, later secundair.
* **Collateralen:** Broers, zussen, neven, etc., met het **familiaal terugvalrecht** (goederen keren terug naar de familie waaruit ze afkomstig zijn).
* **Erfloze nalatenschap:** Ging naar de heer met hoge rechtsmacht of de langstlevende echtgenoot.
* **Testament:** Keerde terug vanaf ca. 1100, met een soepele procedure en inhoud gericht op voordeel voor de Kerk. De testamentvrijheid was echter beperkt door bepalingen als de *lex Falcidia* en de *querela inofficiosi testamenti*.
### Franse Revolutie
Doel: Deconcentratie van vermogen, verjonging van de maatschappij en vereenvoudiging van het recht. Afschaffing van uitzonderingen op gelijkheid (primogenituur, mannenvoorrecht, tenures), beperking van testeervrijheid en verplichting tot inbreng van giften. Grote versnippering van nalatenschappen.
### Oud BW [1804](#page=1804).
Napoleon matigde de Franse Revolutie met een grotere vrijheid, minder nadruk op verjonging en meer op het behoud van de familie. De herformulering van het erfrecht consolideerde de principes van familiebescherming en gelijkheid binnen de familie, gecombineerd met meer testeervrijheid.
### Na 1804
Geleidelijke versoepeling van formaliteiten, invoering van bijzondere wetten tegen versnippering en invloed van andere rechtstakken (vennootschapsrecht, SZ-recht, successierechten).
### BBW (2017, Boek 4)
* **Hervormingen:** Focus op het kerngezin, meer autonomie voor de erflater, groter belang van roerende goederen en familiale erfovereenkomsten.
* **Kerngezin centraal:** Ascendentenreserve afgeschaft, maar onderhoudsvordering voor behoeftige ouders blijft.
* **Meer wilsautonomie:** Erflater kan via erfovereenkomsten afspraken maken met kinderen.
* **Conclusie:** Beperkte hervorming die de principes van familiebescherming en gelijkheid binnen de familie in stand houdt, maar met meer flexibiliteit voor de erflater en de mogelijkheid tot familiale erfovereenkomsten.
---
## Huwelijksvermogensrecht
Het huwelijksvermogensrecht regelt de vermogensrechtelijke gevolgen van het huwelijk, met name de situatie van de langstlevende echtgenoot (LLE) bij overlijden.
### Rome
Dotaal stelsel met zware discriminatie voor de vrouw.
### Germanen
Aanvankelijk had enkel de man eigen goederen. Later kreeg ook de vrouw eigen goederen, waaronder de bruidsschat. Er waren giften van de echtgenoot (*dos ex marito*, *morgengabe*) die het vermogen van de vrouw konden vergroten, maar de familie van de man verloor hierdoor vermogen.
### Leenrecht Ancien Régime
* **Doarium:** Een transformatie van de *dos ex marito*, waarbij de vrouw enkel vruchtgebruik kreeg op een deel van de lenen van haar man, tijdelijk en enkel indien zij haar man overleefde. Dit beschermde de familie van de man tegen vermogensverlies. Het was enkel voor vrouwen en diende als compensatie voor hun benadeelde positie in het erfrecht.
### Gemeenrecht Ancien Régime
* **Na overlijden eerststervende:** De LLE behield eigen goederen, kreeg een deel in de gemeenschap en rechten op de nalatenschap van de eerststervende (meestal vruchtgebruik).
* **Gemeenschap:** Meestal een beperkte gemeenschap van aanwinsten en roerende goederen.
* **Rechten op de gemeenschap:** Helftdeling van activa, met uitzonderingen voor persoonlijke goederen. Schulden volgden de gemeenschap.
* **Huwelijkscontract:** Kon afwijken van het wettelijk stelsel en moest voor het huwelijk worden gesloten.
* **Keuzerecht LLE:** Mogelijkheid om te kiezen tussen het wettelijk stelsel of het huwelijkscontract, afhankelijk van wat voordeliger was.
### Franse Revolutie, BW en Later
* **Franse Revolutie:** Afschaffing van het doarium als gevolg van de afschaffing van de feodaliteit. Weinig andere impact op het huwelijksvermogensrecht.
* **BW:** Breuk met het verleden, met een nieuw wettelijk stelsel van gemeenschap van roerende goederen en aanwinsten. Dit was een achteruitgang voor de LLE, vooral voor vrouwen met weinig eigen goederen. Alternatieven via huwelijkscontract waren mogelijk.
* **Na 1804:** Veroudering van het BW, met aanpassingen die het belang van roerende goederen erkenden en het dotaal stelsel afschaften. De bescherming van de LLE in het erfrecht evolueerde richting vruchtgebruik en later zelfs volle eigendom.
* **BBW:** Versterkt de bevoordeling van de LLE, maar laat de bescherming van feitelijk samenwonenden tekortkomen en vergroot de kloof tussen gehuwden en ongehuwden.
---
## Zakenrecht
Het zakenrecht regelt de verhouding tussen personen en goederen, met een focus op de rechten die personen op goederen kunnen hebben. De overgang naar het BBW heeft hierin belangrijke vernieuwingen gebracht.
### Inleidende begrippen
* **Hedendaagse termen en BBW:** Het BBW (Boek 3) moderniseert het zakenrecht door de integratie van erfpacht en opstal, en de focus op "goederenrecht" dat zaken en rechten omvat.
* **P&F vs. Vermogensrecht:** P&F-recht omvat extra-patrimoniale rechten (niet in geld waardeerbaar), terwijl vermogensrecht alle geldwaardeerbare rechten en plichten omvat, inclusief het zakenrecht.
* **Goederen, zaken en rechten:** Goederen zijn alles wat vatbaar is voor toe-eigening, waaronder zaken (stoffelijk) en rechten (onstoffelijk).
* **Zakelijke rechten:** Rechten die rechtstreeks op een goed rusten en gekenmerkt worden door *numerus clausus*, volgrecht en voorkeurrecht.
* **Vergelijking Romeins en huidig recht:** Hoewel de terminologie verschilt (subjectieve rechten vs. *actiones*), zijn er functionele gelijkenissen in de bescherming van eigendom en de principes van *numerus clausus*.
* **Structuur:** Het huidige recht denkt in termen van subjectieve rechten, terwijl het Romeinse recht uitging van *actiones*. Het hedendaagse zakenrecht onderscheidt eigendom, genotsrechten en zekerheden, een onderscheid dat bij de Romeinen minder scherp was.
### Eigendom, bezit en detentie
* **De begrippen:** Eigendom is het meest omvattende recht, bezit is feitelijke macht met de schijn van eigendom, en detentie is louter feitelijke macht zonder die schijn.
* **Evolutie:** Van een enkele concept in de primitieve maatschappij, via een tweeledig onderscheid (detentie/usus) in het vroege Rome, naar een drieledig onderscheid (*dominium*, *possessio*, *detentio*) in het ontwikkelde Romeinse recht. Na de val van Rome was er een terugval, gevolgd door een heropleving via het *ius commune* en de herontdekking van het Romeinse recht. Het BBW wil het eigendomsbegrip moderniseren, maar blijft in veel opzichten trouw aan het traditionele concept.
* **Dominium vs. Onze eigendom:** Dominium was exclusief voor Romeinen, concreet en minder beperkt dan de hedendaagse eigendom. Onze eigendom is abstract, heeft meer wettelijke beperkingen en is slechts één soort eigendom.
* **Possessio vs. Ons bezit:** Bezit in het Romeinse recht werd beschermd door interdicten, terwijl ons bezit beschermd wordt door rechtsvorderingen en een vermoeden van eigendom kan creëren.
### Zakelijke rechten
* **Beperkte zakelijke rechten:** Rechten op andermans zaak (*iura in re aliena*), die de eigenaar beperken. Ze worden ingedeeld in zakelijke zekerheden (recht op geldwaarde) en zakelijke genotsrechten (recht op gebruik).
* **Vruchtgebruik:** Het recht om van een zaak te gebruiken en de vruchten te genieten, met behoud van de zaak. Historisch ontstaan om de vrouw te voorzien van levensonderhoud zonder dat het goed uit de familie verdween. Het BBW verduidelijkt de tijdelijkheid van dit recht.
* **Erfpacht en opstal:** Zakelijke gebruiksrechten die de titularis het recht geven op het gebruik van andermans goed, voor lange periodes. Het BBW biedt hierin grote flexibiliteit.
### Zakelijke zekerheden
* **Doel en kenmerken:** Verlenen aan een SE voorrang op bepaalde goederen van de SA bij insolventie. Ze zijn beperkt zakelijk recht en hebben een accessoir karakter.
* **Romeinen:** Fiducia (eigendomsoverdracht onder voorwaarde) en Pignus/Hypotheca (pand, met of zonder bezit). De fiducia verdween geleidelijk wegens haar complexiteit.
---
## Overzicht
Dit overzicht koppelt hedendaagse juridische concepten aan hun Romeinse equivalenten om de historische evolutie te illustreren. Het benadrukt de verschuiving van *actiones* naar subjectieve rechten, de uitbreiding van het goederenbegrip, en de evolutie van eigendomsconcepten.
```markdown
[TABLE
HEDEN (BBW) | ROMEINS RECHT
Subjectieve rechten (rechten & plichten) | Actiones (rechtsmiddelen)
P&F – vermogensrecht | P&F – vermogensrecht – procesrecht
Iedereen is rechtssubject | Slaven & dieren = zaken
Vermogensrecht bevat: Zakenrecht, Verbintenissenrecht, Intellectuele eigendom | Vermogensrecht bevat: Zakenrecht, Verbintenissenrecht, Erfrecht
Zakelijke rechten vs. vorderingsrechten | Actio in rem vs. actio in personam
Goederen (zaken + rechten) | Zaken (res, geen rechten)
Onderscheid binnen zakenrecht: Eigendom – genotsrechten – zekerheden | Geen verder onderscheid
[/TABLE
[TABLE
DOMINIUM | ONZE EIGENDOM
Enkel op zaken (stoffelijke goederen) | Op zaken én rechten
Concreet, gebaseerd op feitelijke heerschappij | Abstract, juridisch concept
Geen speciale positie in zakenrecht | “Koning” van het zakenrecht
Minder beperkingen | Meer wettelijke beperkingen
Meerdere soorten dominium | Slechts 1 soort eigendom
[/TABLE
[TABLE
CAUSAAL | ABSTRACT
Wordt eigenaar als ovk geldig is, leveringshandeling is feitelijke overgave | Wordt eigenaar zodra leveringshandeling is gesteld, ongeacht geldigheid ovk
Juridische rechtvaardiging: onderliggende ovk | Juridische rechtvaardiging: onafhankelijk van ovk
België, Frankrijk | Duitsland
[/TABLE
[TABLE
Romeins recht | Ius commune
Zaakschade (beperkt tot zaken en slaven) | Zaakschade en vermogensschade
Uitzonderlijk schade m.b.t. zaak | Altijd schade m.b.t. zaak + loutere vermogensschade
Geen schade voor vrijen | Wel schade voor vrijen (iniuria)
Geen morele schade | Wel morele schade (iniuria)
[/TABLE
```
Glossary
# Woordenlijst
| Term | Definitie |
|---|---|
| **Absoluut eigendom** | Een vorm van eigendom waarbij de eigenaar alle bevoegdheden heeft om met het goed te doen wat hij wil, tenzij dit door de wet wordt verboden of beperkt. Dit stond tegenover de meer beperkte vormen van eigendom in het Romeinse recht. |
| **Actio in rem** | Een rechtsmiddel in het Romeinse recht dat betrekking had op zakelijke rechten en de eigenaar in staat stelde een zaak op te eisen van iedereen die deze onder zich had. Het kwam overeen met onze hedendaagse zakelijke rechten. |
| **Actio in personam** | Een rechtsmiddel in het Romeinse recht dat gericht was tegen een specifieke persoon en betrekking had op vorderingsrechten of verbintenissen. Het gaf recht op een prestatie van een welbepaalde persoon. |
| **Consensualisme** | Een contractvorm waarbij een overeenkomst ontstaat door loutere wilsovereenstemming tussen partijen, zonder dat bijkomende formaliteiten vereist zijn. |
| **Dominium** | Het Romeinse concept van het hoogste, meest volledige en exclusieve eigendomsrecht over een zaak, uitsluitend voor Romeinse burgers. Dit gaf de eigenaar de macht om te gebruiken, vruchten te genieten en te beschikken over de zaak. |
| **Erfrecht** | Het rechtsgebied dat regelt wie na het overlijden van een persoon de rechten en plichten (de nalatenschap) verkrijgt, zowel op basis van de wet als op basis van een testament. |
| **Erfstadhouder** | Een term die in het feodale recht werd gebruikt voor de persoon die de leen van de heer hield en verplichtingen had tegenover de heer, zoals militaire dienst. |
| **Erfpacht** | Een zakelijk gebruiksrecht op onroerende goederen dat de titularis het recht geeft om het goed te gebruiken en de vruchten ervan te genieten, vaak voor een lange periode en tegen een jaarlijkse vergoeding. |
| **Formalisme** | Een contractvorm waarbij naast de wilsovereenstemming ook de vervulling van bepaalde vormen, rituelen of handelingen vereist is voor de geldigheid van de overeenkomst. |
| **Furtum** | In het Romeinse recht, een ruimer begrip dan moderne diefstal, dat ook heling, ongeoorloofd gebruik van andermans zaken en het wegnemen van eigen zaken uit iemands bezit omvatte. |
| **Goederenrecht** | De tak van het recht die de verhouding regelt tussen personen en goederen, inclusief zaken en vermogensrechten. Het BBW gebruikt deze term in plaats van het traditionelere "zakenrecht". |
| **Huishoudelijk mandaat** | Een speciale volmacht die een echtgenoot aan zijn vrouw kon geven om huishoudelijke zaken te regelen, wat haar handelingsbevoegdheid in specifieke contexten uitbreidde. |
| **Huwelijksvermogensrecht** | Het rechtsgebied dat de vermogensrechtelijke gevolgen van het huwelijk regelt, inclusief de toebehoren en verdeling van goederen tussen echtgenoten. |
| **Ius commune** | Het recht dat in de middeleeuwen ontstond door de heropleving van het Romeinse recht en de invloed van het canoniek recht, dat de basis vormde voor het latere nationale recht. |
| **Interdicten** | Bevelen of verboden van de Romeinse praetor die dienden om een feitelijke toestand te handhaven of te herstellen, met name ter bescherming van het bezit (possessio). |
| **Kloostervoogdij** | Een periode waarin het testamentaire recht sterk door de Kerk werd beïnvloed, met een voorkeur voor schenkingen aan de Kerk en specifieke regels voor testamenten die de Kerk ten goede kwamen. |
| **Legitieme portie** | Een wettelijk voorbehouden deel van de nalatenschap dat beschermd moest worden voor de naaste erfgenamen (descendenten en soms ascendenten) tegen testamentaire bevoordeling van anderen. |
| **LLE (Langstlevende echtgenoot)** | De echtgenoot die na het overlijden van de andere echtgenoot in leven blijft. Het huwelijksvermogensrecht en erfrecht regelen de rechten van de LLE. |
| **Mancipatio** | Een formalistisch en plechtig ritueel in het oude Romeinse recht voor de overdracht van belangrijke goederen (res mancipi), waarbij een symbolische handeling met geld en getuigen plaatsvond. |
| **Maritale macht** | De juridische macht van de man over zijn echtgenote, die inhield dat de vrouw hem moest gehoorzamen en de man zelfs een tuchtigingsrecht had. |
| **Misbruik van omstandigheden** | Een wilsgebrek waarbij iemand misbruik maakt van de zwakke positie of noodtoestand van een ander om een contract te sluiten dat voordelig is voor zichzelf en nadelig voor de ander. |
| **Nemo alteri stipulari potest** | Een fundamenteel principe in het Romeinse recht dat stelde dat niemand namens een ander iets kon bedingen. Dit had grote gevolgen voor vertegenwoordiging en bedingen ten gunste van derden. |
| **Noodzaak (Noodtoestand)** | Een situatie van overmacht waarin iemand een handeling verricht die normaal gesproken onrechtmatig zou zijn, maar die noodzakelijk is om een groter kwaad te voorkomen. Dit kon een rechtvaardigingsgrond zijn voor bepaalde handelingen. |
| **Numersus clausus** | Het principe dat het aantal zakelijke rechten beperkt is en alleen door de wetgever kan worden gecreëerd. Nieuwe zakelijke rechten kunnen niet zomaar worden bedacht. |
| **Oorzakelijk verband** | Het verband tussen de fout of handeling van een persoon en de geleden schade. Dit is een cruciaal element om aansprakelijkheid te kunnen vaststellen. |
| **Ongehuwde vrouw** | Een vrouw die niet getrouwd was. Juridisch gezien had zij vóór Napoleon een betere positie qua handelingsbekwaamheid dan een gehuwde vrouw, omdat zij niet onder de maritale macht van een echtgenoot viel. |
| **Onroerend goed** | Een zaak die duurzaam verbonden is met de grond en niet zonder aanzienlijke moeite kan worden verplaatst. In het BBW is alles roerend, tenzij de wet het als onroerend aanmerkt. |
| **Onrechtmatige daad** | Een handeling of nalaten die in strijd is met de wet of een zorgvuldigheidsnorm, en die schade veroorzaakt bij een ander, waarvoor de dader aansprakelijk kan worden gesteld. |
| **Openbare orde** | Het geheel van fundamentele rechtsbeginselen en normen die de maatschappelijke structuur en het algemeen belang beschermen. Contracten die hiermee strijdig zijn, zijn nietig. |
| **Oorspronkelijke eigendomsverkrijging** | Een manier om eigenaar te worden waarbij geen vorige eigenaar betrokken is, zoals toe-eigening (occupatio) of verjaring. |
| **Ouderlijk gezag** | De rechten en plichten die ouders hebben ten aanzien van hun minderjarige kinderen, inclusief het recht op opvoeding, verzorging en vertegenwoordiging. Dit verving de eerdere "vaderlijke macht". |
| **Overmacht** | Een onvoorzienbare en onvermijdbare gebeurtenis die de nakoming van een verbintenis onmogelijk maakt, waardoor de schuldenaar van zijn aansprakelijkheid wordt ontheven. |
| **Pacta sunt servanda** | Een fundamenteel principe van het contractenrecht dat stelt dat overeenkomsten die geldig zijn gesloten, bindend zijn voor de partijen en te goeder trouw moeten worden nagekomen. |
| **Pater familias** | De vader of het hoofd van het gezin in het Romeinse recht, die de absolute macht (patria potestas) had over zijn afstammelingen en goederen. |
| **Patria potestas** | De vaderlijke macht die de pater familias uitoefende over zijn wettige afstammelingen in de mannelijke lijn, welke macht in theorie onbeperkt was over personen en goederen. |
| **Personen- en familierecht** | Het rechtsgebied dat de positie van personen in hun relaties tot anderen regelt, zoals huwelijk, afstamming, voogdij en ouderlijk gezag. Deze rechten zijn niet in geld waardeerbaar. |
| **Possessio** | Het Romeinse concept van bezit, dat bestond uit feitelijke macht over een zaak gecombineerd met de wil om als eigenaar op te treden (animus possidendi). Het bezit werd beschermd door interdicten. |
| **Praetor** | Een Romeinse magistraat die bevoegd was om rechtsmiddelen te verlenen en het recht verder te ontwikkelen, met name via de "actio in rem" en interdicten ter bescherming van het bezit. |
| **Precontractuele fase** | De periode voorafgaand aan de daadwerkelijke totstandkoming van een contract, waarin onderhandelingen plaatsvinden en waarbij reeds bepaalde rechtsgevolgen kunnen ontstaan, zoals aansprakelijkheid bij foutieve onderhandelingen. |
| **Primogenituur** | Het principe waarbij de oudste zoon automatisch alles erfde, vaak toegepast in het leenrecht en bij vorstenhuizen om de concentratie van macht en goederen te verzekeren. |
| **Quasi-contract** | Een verbintenis die ontstaat zonder een overeenkomst of een onrechtmatige daad, maar door feitelijke omstandigheden die leiden tot een verplichting tot vergoeding of teruggave, zoals zaakwaarneming of ongerechtvaardigde verrijking. |
| **Quasi-delict** | In het Romeinse recht, een handeling die bijna een delict was, maar niet helemaal voldeed aan de vereisten. Het werd gebruikt om aansprakelijkheid te creëren voor risico's zonder directe fout, zoals bij vallende objecten van gebouwen. |
| **Rechtsbekwaamheid** | Het vermogen om rechten te hebben. Iedere persoon is in principe rechtsbekwaam, wat betekent dat men drager kan zijn van rechten en plichten. |
| **Rechtsfeit** | Een feit dat juridische gevolgen heeft, zonder dat deze gewild zijn door de betrokkenen. Voorbeelden zijn geboorte, overlijden of het ontstaan van een verbintenis uit de wet. |
| **Rechtsmiddel** | Een middel dat de wet biedt om een recht af te dwingen of te beschermen, zoals een vordering bij de rechter. In het Romeinse recht sprak men vooral van "actiones". |
| **Rechtsvermoeden** | Een wettelijke aanname dat een bepaald feit waar is, tenzij het tegendeel wordt bewezen. Bezit kon bijvoorbeeld een rechtsvermoeden van eigendom creëren. |
| **Rechtsvordering** | Het recht om voor de rechter te verschijnen om een bepaald recht af te dwingen of bescherming te zoeken. In het Romeinse recht stond de "actio" centraal. |
| **Redelijk en zorgvuldig persoon** | De hedendaagse normfiguur die wordt gebruikt om de zorgvuldigheid van een persoon te beoordelen, ter vervanging van de oudere "goede huisvader" (diligens pater familias). |
| **Res communes** | Zaken die in het Romeinse recht gemeenschappelijk waren en door iedereen gebruikt konden worden, zoals lucht, stromend water en de zee. |
| **Res derelicta** | Een zaak die door de eigenaar met de intentie om het eigendom op te geven, is achtergelaten of weggegooid. Deze zaken konden door toe-eigening (occupatio) eigendom worden. |
| **Res habilis** | Een vereiste in het Romeinse recht voor verkrijgende verjaring (usucapio), wat inhield dat de zaak niet gestolen of buiten de handel mocht zijn. |
| **Res nec mancipi** | Goederen in het Romeinse recht die niet de speciale, formele overdrachtsvorm van "mancipatio" vereisten en dus met een eenvoudigere "traditio" konden worden overgedragen. |
| **Res nullius** | Een zaak die van niemand is en dus door toe-eigening (occupatio) eigendom kan worden. Dit principe was historisch belangrijk voor kolonisatie. |
| **Res tuffaria** | Een zakenrechtelijk recht dat de eigenaar van een onroerend goed verplicht om een onderhoudscontract aan te gaan met de persoon die op het goed gebouwd heeft (de opstalhouder). |
| **Retributie** | Een vergoeding of compensatie, vaak in de vorm van geld of goederen, die betaald moest worden als schadeloosstelling of als beloning voor geleverde diensten. |
| **Reverentie-akte** | Een document dat volgens het Franse Burgerlijk Wetboek van 1804 vereist was voor personen onder een bepaalde leeftijd die wilden trouwen, om de ouders te informeren en hen de mogelijkheid te geven bezwaar te maken. |
| **Risicoaansprakelijkheid** | Aansprakelijkheid die ontstaat ongeacht of de persoon een fout heeft gemaakt, enkel gebaseerd op de controle over een risicovolle activiteit of zaak. |
| **Saisine** | Een Germaans juridisch concept dat de rechten van een persoon op een goed betrof, vergelijkbaar met "usus", maar niet identiek. Het stond tegenover het feitelijke bezit. |
| **Schadevergoeding** | De financiële compensatie die een benadeelde partij kan eisen van de persoon die de schade heeft veroorzaakt, om de geleden verliezen en gederfde winsten te vergoeden. |
| **Scheiding van goederen** | Een huwelijksvermogensstelsel waarbij de goederen van beide echtgenoten gescheiden blijven en elk behoudt wat van hen is. |
| **Schuld** | Een rechtsplicht van de schuldenaar (debitor) om een bepaalde prestatie te leveren aan de schuldeiser (creditor). |
| **Schuldvordering (Vorderingsrecht)** | Het recht van een schuldeiser (creditor) om van de schuldenaar (debitor) een bepaalde prestatie te eisen. |
| **Senatusconsultum Velleianum** | Een Romeinse senatusconsult dat vrouwen beschermde tegen borgstelling en hen verbood om op te treden als borgsteller voor schulden van anderen. |
| **Species-zaak** | Een individuele, unieke zaak die niet vervangbaar is door iets gelijkaardigs, zoals een specifiek kunstwerk of een persoonlijk voorwerp. |
| **Spirituele verwantschap** | Een vorm van verwantschap die kon ontstaan door kerkelijke handelingen, zoals het peter- of meterschap bij een doopsel, en die huwelijksbeletselen kon meebrengen. |
| **Strafrecht** | Het rechtsgebied dat zich bezighoudt met het vaststellen van strafbare feiten en de bijbehorende sancties, zoals boetes en gevangenisstraffen. |
| **Stricti iuris** | Een type contract in het Romeinse recht dat strikt naar de letter van de overeenkomst moest worden uitgevoerd, zonder veel ruimte voor interpretatie of soepelheid. |
| **Successio** | De Romeinse term voor erfopvolging, het proces waarbij rechten en plichten van een overledene worden overgedragen aan erfgenamen. |
| **Superficies solo cedit** | Een Romeins principe dat inhield dat alles wat op de grond werd gebouwd of geplant, toebehoorde aan de eigenaar van de grond. Dit principe vormde de basis voor het opstalrecht. |
| **Testament** | Een eenzijdige rechtshandeling waarbij een persoon bij leven beschikt over de verdeling van zijn goederen na zijn overlijden. |
| **Tex-Tex** | Een fictieve of metaforische term die gebruikt wordt om aan te geven dat er tussen de twee rechtsstelsels (bv. Romeins en hedendaags recht) grote verschillen of een gebrek aan aansluiting bestaat. |
| **Titel (causa)** | De juridische oorzaak of rechtvaardiging die ten grondslag ligt aan een eigendomsoverdracht of een andere rechtshandeling. Zonder geldige titel kan een rechtsovergang ongeldig zijn. |
| **Tienend** | Een zakelijk recht dat ontstond in de vroege middeleeuwen, waarbij men verplicht was een deel (meestal 10%) van de landbouwproductie af te staan aan de Kerk of de heer. |
| **Traditio** | Een niet-formalistische wijze van eigendomsoverdracht in het Romeinse recht, waarbij de wil van partijen en de feitelijke overgave van het goed centraal stonden, en die een geldige titel (causa) vereiste. |
| **Traditionalisme** | Een systeem van eigendomsoverdracht waarbij zowel een geldige titel (causa) als een leveringshandeling vereist zijn om eigendom over te dragen. |
| **Trust** | Een juridische constructie, voornamelijk bekend in het Engelse recht, waarbij eigendom wordt overgedragen aan een trustee die het beheert ten behoeve van een begunstigde. Het werd in België geprobeerd in te voeren als "fiducie". |
| **Tuchtigingsrecht** | Het recht dat een echtgenoot vroeger had om zijn vrouw of kinderen te straffen, zelfs met lichamelijke correcties, zolang dit niet dodelijk was. Dit recht is vandaag afgeschaft. |
| **Vernunftrecht** | Het "recht van de rede", een juridische stroming in de 17e en 18e eeuw die streefde naar een rationeel en logisch eigendomsbegrip, met nadruk op absolute en onbeperkte eigendom. |
| **Verkrijgende verjaring** | Een manier om eigenaar te worden van een goed door langdurig en ononderbroken bezit, zelfs indien de bezitter oorspronkelijk geen eigenaar was. |
| **Verkeersmiddel** | Een middel dat gebruikt wordt om personen of goederen te vervoeren, zoals een auto, fiets of trein. |
| **Vertegenwoordiging** | Een rechtsfiguur waarbij iemand (de vertegenwoordiger) optreedt in naam en voor rekening van een ander (de vertegenwoordigde), waardoor de rechtsgevolgen rechtstreeks de vertegenwoordigde binden. |
| **Volgrecht** | Het recht van de houder van een zakelijk recht om het goed te volgen, ongeacht wie de eigenaar wordt. Een zakelijk recht blijft dus verbonden aan het goed zelf. |
| **Vorderingsrecht** | Het recht van een persoon om van een andere persoon een bepaalde prestatie te eisen, zoals de betaling van een geldbedrag of de levering van een goed. Dit staat tegenover zakelijke rechten. |
| **Vrijheid van huwelijk** | Het principe dat het huwelijk enkel een zaak is van de huwelijksgenoten zelf, en dat instemming van derden (familie, pastoor) niet langer vereist is voor de geldigheid. |
| **Vruchtgebruik** | Een beperkt zakelijk recht dat de titularis het recht geeft om van een goed gebruik te maken en de vruchten ervan te genieten, zonder de zaak zelf te mogen verbruiken of veranderen. Het eindigt normaal gesproken bij het overlijden van de vruchtgebruiker. |
| **Wanprestatie** | Elke tekortkoming in de uitvoering van een contractuele verbintenis, hetzij door niet-presteren, te laat presteren, of niet behoorlijk presteren. |
| **Wederkerig contract** | Een contract waarbij beide partijen over en weer verbintenissen aangaan, zoals een koopcontract waarbij de verkoper zich verbindt het goed te leveren en de koper zich verbindt de prijs te betalen. |
| **Wettelijke devolutie** | De regels die bepalen wie de nalatenschap erft bij versterf, dus wanneer er geen testament is opgemaakt, of wanneer het testament de nalatenschap niet volledig regelt. |
| **Wettige kinderen** | Kinderen die geboren zijn binnen een huwelijk. Vroeger bestond er een juridisch onderscheid tussen wettige kinderen en bastaarden, waarbij wettige kinderen bevoorrecht waren. |
| **Wilsovereenstemming (Consensus)** | De wederzijdse instemming van de partijen over de essentiële bestanddelen van een contract, wat het sluiten van consensuele contracten mogelijk maakt. |
| **Wilsgebreken** | Factoren die de vrije en bewuste wilsvorming aantasten, zoals dwaling, bedrog, geweld en misbruik van omstandigheden, en die kunnen leiden tot de nietigheid van het contract. |
| **Wilsleer** | Het principe dat de wil van de partijen de basis vormt van het contract. De overeenkomst is bindend omdat de partijen deze vrijwillig zijn aangegaan. |
| **Woonplaats** | De plaats waar iemand zijn hoofdverblijf heeft en juridisch ingeschreven is. Dit is relevant voor de bevoegdheid van rechtbanken en de toepassing van bepaalde wetten. |
Cover
Introduction to the tort law of European Countries 2.pptx
Summary
# Introduction to tort law principles and functions
Tort law is a system of civil liability that addresses wrongs committed by one party against another, distinct from contractual obligations, focusing on the protection of legal positions and the provision of remedies.
## 1. Introduction to tort law principles and functions
Tort law is concerned with fundamental questions regarding the nature of liability, its purposes, the interests it protects, the conduct that triggers it, and the criteria for attributing responsibility and awarding compensation.
### 1.1 What is tort liability?
Liability generally refers to being subject to an obligation to pay damages. Tort liability specifically arises when there is a violation of a legal position protected by the legal system by an individual who is not contractually bound to the victim. It is distinct from accountability.
### 1.2 What is (are) the function(s) of tort law?
The functions of tort law can be categorized as follows:
* **Compensatory function:** This is the primary aim, seeking to restore the victim to the position they were in before the wrong occurred. This is often achieved through monetary damages, representing the pecuniary equivalent of the loss suffered. The logic is essentially bilateral, focusing on the relationship between the wrongdoer and the victim.
* **Deterrence function:** Tort law aims to prevent future wrongs by discouraging potential wrongdoers. This function is more prominent when considering the broader societal implications of accidents and behavior.
* **Punitive function:** In some jurisdictions, tort law can also serve to punish the wrongdoer. This involves awarding damages that go beyond compensating the victim's loss, focusing instead on the wrongdoer's conduct and its deterrent effect. This raises questions about the compatibility of punitive damages with civil law systems and the extent to which civil judges can award them.
> **Tip:** While compensatory damages are loss-oriented and victim-focused, punitive damages are wrong-oriented and often consider the tortfeasor and society. Compensatory damages primarily look at past and future losses related to the victim, whereas punitive damages have a stronger emphasis on deterrence and future conduct.
### 1.3 What are the legal positions protected by tort law?
Legal systems approach the identification of protected legal positions in tort law through two main methods:
* **Atypicality of torts:** Some legal systems, like those in France and Italy, do not have a closed list of specific torts. Instead, tort liability is based on a general prohibition against harming others (e.g., the principle of *neminem laedere* - "to harm no one").
* **Typicality of torts:** Other systems, historically rooted in Roman law and continuing in German and English law, define torts as specific, recognized wrongs. While these lists can evolve, they provide a more defined framework for actionable conduct.
#### 1.3.1 The French approach
French law operates under a general principle of liability for causing harm to others.
* **Article 1240 of the French Civil Code** states that any act of a person that causes damage to another obliges the person at fault to repair it.
* **Article 1241** further clarifies that each person is responsible for damage caused not only by their direct actions but also by their negligence or imprudence.
Beyond these general provisions, French law also addresses specific forms of liability:
* **Vicarious liability (responsabilité pour fait d’autrui):** Article 1242 outlines situations where individuals are liable for the actions of others or for things under their control, including parents for their minor children, employers for their employees, and educators for their students. Exemptions from this liability are often contingent on proving the inability to prevent the harmful act.
* **Liability for animals:** Article 1243 holds the owner or user of an animal responsible for any damage it causes, regardless of whether it was under their direct care.
* **Liability for collapsing buildings:** Article 1244 makes the owner of a building liable for damage caused by its ruin, if the ruin results from a lack of maintenance or a defect in construction.
* Additional chapters address liability for defective products and compensation for ecological damage.
#### 1.3.2 The Italian approach
Italian tort law, codified in Article 2043 of the Civil Code, also centers on the concept of wrongful damage caused by an intentional or negligent act.
* **Article 2043 c.c.** stipulates that any intentional or negligent act causing wrongful damage to another obliges the perpetrator to compensate for that damage.
* The concept of "wrongful damage" has evolved to encompass not only infringements of absolute rights but also relative rights, factual positions, legitimate interests, and ultimately, any interest protected by the legal system.
Italian law also includes several provisions for vicarious and strict liability:
* **Articles 2048 to 2054** cover various specific liabilities, including those of parents, guardians, employers, for dangerous activities, for things in custody, for animals, for collapsing buildings, and for the circulation of vehicles.
#### 1.3.3 The German approach
German tort law is characterized by general provisions complemented by specific statutes.
* The primary provisions are **§§ 823 I, 823 II, and 826 of the German Civil Code (BGB)**.
* **§ 823 BGB** establishes liability for anyone who intentionally or negligently injures the life, body, health, freedom, property, or other right of another contrary to law. It also addresses infringements of statutory provisions intended for the protection of others.
* **§ 824 BGB** concerns liability for untrue statements that endanger credit or earnings.
* **§ 825 BGB** deals with liability arising from inducing a woman to illicit cohabitation through fraud or threats.
* Other specific provisions address liability for animal supervision, collapsing buildings, and public officials.
#### 1.3.4 The common law (England and Wales) approach
Historically, English tort law originated from a system of specific legal writs, leading to a "typicality" of torts.
* The **writ of trespass** was an early form of action protecting the inviolability of persons and property against direct physical interference. This evolved into **trespass to person** (assault, battery, false imprisonment), **trespass to land**, and **trespass to chattels**.
* Over time, the writ of trespass developed into **trespass upon the special case (action on the case)**, which extended liability to wrongs committed without direct physical violence, covering harms caused by indirect means or negligence.
* English case law has progressively recognized new torts and expanded existing ones, often guided by the general principle of *neminem laedere*.
* The **tort of negligence** has become a dominant figure in contemporary English tort law, arising from the need to address harms caused by industrial machinery. It is founded on a general **duty of care**, which requires individuals to take reasonable care to avoid foreseeable harm to their "neighbor." This duty's scope is flexible and assessed on a case-by-case basis, considering situations where one person's actions or omissions could reasonably endanger another's physical integrity or possessions.
### 1.4 What are the subjective criteria to attribute liability?
The attribution of tort liability can be based on several subjective criteria:
* **Intention or malice:** Liability arises from a deliberate act to cause harm.
* **Negligence or fault:** Liability arises from a failure to exercise reasonable care.
* **Objective scope of activity and sphere of risk (strict liability):** In certain activities deemed inherently dangerous, liability may be imposed regardless of fault.
* **Position towards the source of the damage (vicarious liability):** Liability can be imposed on one party for the tortious acts of another, such as an employer for an employee.
### 1.5 What are the objective criteria to attribute liability?
Objective criteria focus on the factual links required for liability:
* **Causation link:** This involves two aspects:
* **Material causation link:** The link between the tortfeasor's conduct and the infringement of a protected legal position. The prevailing doctrine for assessing this link is the "necessary condition" or *condicio sine qua non* test.
* **Legal causation link:** The link between the infringement of the legal position and the consequential damages suffered by the victim.
### 1.6 What if the victim contributed to the wrong?
This issue is known as "contributory negligence" in common law and is often related to the general civil law duty to mitigate losses. Typically, damages awarded are reduced proportionally to the victim's percentage of contribution to the causation of the damage.
### 1.7 What are the damages that can be compensated?
Damages that can be compensated generally fall into these categories:
* **Patrimonial damages:** These include tangible losses such as expenses incurred, loss of opportunities, and biological damage.
* **Moral damages:** These cover non-pecuniary losses like pain and suffering, and existential damage.
* **Thanatological damage:** This refers to damages related to death.
* Damages can be claimed *jure proprio* (in one's own right) or *jure hereditatis* (by inheritance).
* Only foreseeable damages are typically compensable.
### 1.8 Are there cases in which the tortfeasor is exempted from liability?
Yes, there are circumstances that can exempt a tortfeasor from liability:
* **Self-defence:** Provided the response is proportionate.
* **State of necessity:** Where harm is caused to avoid a greater harm.
* **Consent of the victim:** If the victim validly consents to the risk.
* **Legal liability exemptions:** Statutory provisions may carve out specific exemptions.
* **Agreed liability exemptions:** Parties may agree to limit or exclude liability, within legal limits.
### 1.9 What are the capacity requirements for being held liable?
Generally, torts are not considered legal transactions (*négoces juridiques*). Civil codes often require only natural capacity, not legal capacity, for an individual to be held liable. The consequences of a wrong committed by a person who has natural capacity but lacks legal capacity will then be addressed by identifying who bears the repercussions.
---
# Approaches to tortious conduct and liability across different legal systems
This topic examines the diverse legal frameworks governing tortious conduct and liability in France, Italy, Germany, and common law jurisdictions, highlighting their foundational principles and specific legislative provisions.
### 2.1 Foundational Concepts in Tort Law
Tort liability arises from the violation of a legally protected right or interest by an individual who is not contractually obligated to the victim. This liability is distinct from mere accountability.
#### 2.1.1 Functions of Tort Law
Tort law serves several key functions:
* **Compensatory:** Aims to restore the victim to their pre-tortious condition, typically through monetary damages. This function is primarily bilateral, focusing on the relationship between the wrongdoer and the victim.
* **Deterrence:** Seeks to prevent future wrongful acts by individuals or society at large.
* **Punitive:** Involves punishing the wrongdoer, distinct from compensation. The application and extent of punitive damages are a significant point of divergence between legal systems, with civil law systems generally being more hesitant to award them compared to common law systems.
> **Tip:** While compensatory damages are victim-oriented and loss-focused, punitive damages are tortfeasor and society-oriented, and wrong-focused. Compensatory damages look at past and future losses, while punitive damages emphasize deterrence and future prevention.
### 2.2 Approaches to Tortious Conduct
Legal systems approach the definition of tortious conduct through two primary frameworks:
#### 2.2.1 Atypicality of Torts
In legal systems like those in France and Italy, tort liability is not confined to a predefined list of specific wrongs. Instead, it rests on the broader principle of *neminem laedere* – the prohibition against harming others. This means that any conduct, intentional or negligent, causing damage to another can give rise to liability.
#### 2.2.2 Typicality of Torts
Conversely, some legal systems, including German and English law, historically originated from a more typical approach where delicts (wrongs) were specific and defined. While these systems have evolved, a degree of typicality remains, often with legislative provisions defining specific tortious acts.
### 2.3 Tortious Conduct and Liability in Specific Legal Systems
#### 2.3.1 The French Approach
French tort law is primarily governed by the Civil Code, emphasizing the principle of *neminem laedere*.
* **Article 1240:** States that any act by a person that causes damage to another obliges the person at fault to repair it.
* **Article 1241:** Extends liability to damage caused not only by direct action but also by negligence or imprudence.
French law also elaborates on specific forms of liability:
* **Responsabilité pour fait d’autrui (Vicarious Liability):**
* **Article 1242:** Establishes liability for the acts of persons for whom one is responsible or for things under one's custody.
* **Parents:** Jointly liable for damage caused by their minor children residing with them, unless they prove they could not prevent the act.
* **Employers (Committants):** Liable for damage caused by their employees (commis) in the course of their employment, unless they prove they could not prevent the act.
* **Teachers and Artisans:** Liable for damage caused by their pupils and apprentices during their supervision, with specific evidentiary burdens for the claimant regarding teachers' negligence.
* **Liability for Animals (Article 1243):** The owner or user of an animal is responsible for damage caused by it, regardless of whether the animal was under their guard or had escaped.
* **Liability for Collapsing Buildings (Article 1244):** The owner of a building is responsible for damage caused by its collapse, if the collapse resulted from a lack of maintenance or a defect in construction.
French law also includes provisions for product liability and ecological damage.
#### 2.3.2 The Italian Approach
Italian tort law, rooted in its Civil Code, also adopts a broad principle of liability.
* **Article 2043 c.c.:** Stipulates that any intentional or negligent act causing wrongful damage to another obliges the perpetrator to compensate for that damage.
* The concept of "wrongful damage" has evolved from infringements of absolute rights to encompass relative rights, factual positions, legitimate interests, and any interest protected by the legal system.
Italian law, similar to French law, includes provisions for:
* **Vicarious and Strict Liability:**
* **Article 2048 c.c.:** Liability of parents, guardians, preceptors, and art masters.
* **Article 2049 c.c.:** Liability of employers.
* **Article 2050 c.c.:** Liability for dangerous activities.
* **Article 2051 c.c.:** Liability for things in custody.
* **Article 2052 c.c.:** Liability for animals.
* **Article 2053 c.c.:** Liability for the collapse of a building.
* **Article 2054 c.c.:** Liability for the circulation of vehicles.
Special statutes also govern areas like product liability.
#### 2.3.3 The German Approach
German tort law, codified in the Bürgerliches Gesetzbuch (BGB), combines general provisions with specific ones.
* **General Provisions:**
* **§ 823 I BGB:** Imposes liability for wilfully or negligently injuring the life, body, health, freedom, property, or other right of another contrary to law. It requires compensation for damages arising therefrom.
* **§ 823 II BGB:** Imposes liability for infringing a statutory provision intended for the protection of others. If the statute allows for infringement without fault, liability only arises if fault can be imputed to the wrongdoer.
* **§ 826 BGB:** Addresses liability for intentional acts that are contrary to good morals and cause damage.
* **Specific Provisions:**
* **§ 824 BGB:** Deals with liability arising from untrue statements that endanger credit or earnings. Liability arises even if the untruth was not known, provided it ought to have been known. Communications made without knowledge of untruth do not create liability if there was a justifiable interest.
* **§ 825 BGB:** Imposes liability for damage caused by fraudulently or threateningly inducing a woman into illicit cohabitation, or by abusing a relationship of dependence.
* Other provisions address liability for animal supervision (§ 834), ruinous buildings (§ 836), and public officials (§ 839).
#### 2.3.4 The Common Law (England and Wales) Approach
English tort law has historical roots in specific forms of action, which initially led to a system of typical torts.
* **Origins in Writs:** Historically, claims were made through specific "writs," each with its own procedural rules. This procedural rigidity influenced the development of substantive tort law.
* **Writ of Trespass:** The foundational writ, protecting the inviolability of persons and property against physical interference. It had quasi-criminal undertones, potentially leading to penalties beyond compensation.
* **Trespass to Person:** Including assault, battery, and false imprisonment.
* **Trespass to Land.**
* **Trespass to Chattels.**
* **Writ of Trespass on the Case (Action on the Case):** Developed in the 14th-15th centuries to address wrongs not involving direct physical violence or immediate interference. This allowed for liability in situations of indirect harm.
* **Development of Negligence:** English case-law has expanded liability by applying general principles and developing new torts. The tort of negligence, which emerged in the early 20th century, is now a dominant figure in English tort law.
* It is based on a general **duty of care**, defined as the obligation to take reasonable care to avoid acts or omissions that could reasonably foreseeably injure one's "neighbour" (another person).
* The scope of this duty is flexible and determined on a case-by-case basis, encompassing situations where one party's actions or omissions create a foreseeable risk of harm to another's physical integrity or possessions.
### 2.4 Subjective and Objective Criteria for Liability
Across these legal systems, liability is attributed based on:
#### 2.4.1 Subjective Criteria
* **Intention or Malice:** Deliberate acts causing harm.
* **Negligence or Fault:** Failure to exercise reasonable care.
* **Objective Scope of Activity and Sphere of Risk (Strict Liability):** Liability attaches regardless of fault, based on engaging in inherently dangerous activities or controlling potentially hazardous instrumentalities.
* **Position Towards the Source of the Damage (Vicarious Liability):** Responsibility for the actions of others or things under one's control.
#### 2.4.2 Objective Criteria
* **Causation Link:** This involves two aspects:
* **Material Causation Link:** The connection between the tortfeasor's conduct and the infringement of a legal position. The prevailing doctrine is the *condicio sine qua non* (necessary condition) test.
* **Legal Causation Link:** The connection between the infringement of the legal position and the consequential damages.
> **Tip:** The *condicio sine qua non* test asks whether the damage would have occurred "but for" the defendant's conduct. If the answer is no, then the conduct is a necessary condition for the damage. However, this test is often supplemented by other considerations to limit liability to foreseeable consequences.
### 2.5 Defences and Exemptions
#### 2.5.1 Contributory Negligence
This refers to situations where the victim contributes to their own harm. In civil law, it's often related to the general duty to mitigate losses. Damages are typically awarded proportionally to the degree of the victim's contribution to the causation of the damage.
#### 2.5.2 Exemptions from Liability
In certain circumstances, a tortfeasor may be exempted from liability:
* **Self-Defence:** Provided the defence is proportionate to the threat.
* **State of Necessity:** Acting to avert a greater harm.
* **Consent of the Victim:** If the victim validly consents to the risk.
* **Legal Liability Exemptions:** As provided by statute.
* **Agreed Liability Exemptions:** Through contractual agreements, where permissible.
### 2.6 Capacity Requirements
Generally, tortious acts are not considered legal transactions (*négoces juridiques*). Civil codes typically require only "natural capacity" (the ability to understand and will) for a person to be held liable. Issues arise when an individual has natural capacity but lacks legal capacity, with the consequences falling on another party.
### 2.7 Damages
Compensable damages can include:
* **Patrimonial Damages:** Financial losses such as expenses incurred, loss of opportunities, or biological damage.
* **Moral Damages:** Compensation for non-pecuniary suffering, such as pain or existential damage.
* **Thanatological Damage:** Damages related to death.
Damages are typically awarded for both *jure proprio* (in one's own right) and *jure hereditatis* (by right of inheritance). Importantly, only foreseeable damages are generally compensable.
---
# Criteria for attributing tort liability and damages
This section outlines the fundamental elements required to establish tort liability, including subjective and objective criteria, and details the types of damages that are compensable, as well as potential exemptions from liability.
### 3.1 Subjective criteria for attributing liability
Subjective criteria for attributing liability focus on the mental state or position of the tortfeasor in relation to the damage caused. These can include:
* **Intention or malice:** This involves a deliberate act or desire to cause harm.
* **Negligence or fault:** This refers to a failure to exercise the required standard of care, leading to harm.
* **Objective scope of activity and sphere of risk (strict liability):** In some cases, liability is imposed regardless of fault, based on the inherently dangerous nature of an activity or the control over a harmful source.
* **Position towards the source of the damage (vicarious liability):** This concerns liability for the actions of others or for damages caused by things under one's control.
### 3.2 Objective criteria for attributing liability
Objective criteria focus on the causal link between the tortfeasor's conduct and the resulting damage.
#### 3.2.1 Causation link
The causation link is a crucial element, establishing the connection between the tortfeasor's conduct and the infringement of a legal position (material causation link), and between the infringement and the consequential damages (legal causation link).
* The prevailing doctrine for assessing the existence of this link is the **necessary condition (condicio sine qua non)**. This means that if the damage would not have occurred but for the tortfeasor's conduct, then causation is established.
### 3.3 Contribution of the victim to the wrong
When the victim contributes to the damage, common law refers to this as "contributory negligence." In civil law systems, this is often related to the general duty of mitigating losses. Typically, damages are awarded based on the percentage of the victim's contribution to the causation of the damage.
> **Tip:** Understand how different legal systems approach the victim's contribution to the harm, as it directly impacts the quantum of damages awarded.
### 3.4 Damages that can be compensated
The types of damages that can be compensated in tort law generally fall into several categories:
* **Patrimonial damages:** These include quantifiable financial losses such as expenses incurred, loss of opportunities, and biological damage (impairment of physical health).
* **Moral damages:** These encompass non-economic losses such as pain, suffering, and existential damage (impact on one's way of life).
* **Thanatological damage:** This refers to damages related to death, which may be claimed either in one's own right (jure proprio) or as an inheritance from the deceased (jure hereditatis).
* **Foreseeable damages:** Only damages that were reasonably foreseeable at the time of the tortious act are typically compensable.
> **Example:** If a person suffers a broken leg due to a defendant's negligence, patrimonial damages might include medical bills and lost wages, while moral damages could cover pain and suffering.
### 3.5 Exemptions from liability
In certain circumstances, a tortfeasor may be exempted from liability, even if their actions caused damage. Common grounds for exemption include:
* **Self-defence:** Provided that the defensive action was proportionate to the threat.
* **State of necessity:** When the tortfeasor acted to prevent a greater harm.
* **Consent of the victim:** If the victim voluntarily agreed to the risk of harm.
* **Legal liability exemptions:** These are statutory or common law provisions that relieve liability in specific situations.
* **Agreed liability exemptions:** This refers to situations where parties contractually agree to limit or exclude liability, though such agreements may be subject to legal limitations.
### 3.6 Capacity requirements for being held liable
Generally, torts are not considered legal transactions. Civil codes typically require "natural capacity" (the ability to understand and intend) rather than "legal capacity" (the ability to enter into legal relations) for a wrong to be actionable. If a person possesses natural capacity but lacks legal capacity, the consequences of their wrongful act will fall on another party.
---
## Common mistakes to avoid
- Review all topics thoroughly before exams
- Pay attention to formulas and key definitions
- Practice with examples provided in each section
- Don't memorize without understanding the underlying concepts
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Tort liability | The obligation to pay damages arising from a violation of a legally protected position by a person not contractually linked to the victim. |
| Compensatory function | The primary goal of tort law aimed at restoring the victim to the condition they were in before the wrongful act occurred, typically through monetary compensation for losses suffered. |
| Deterrence function | A function of tort law designed to prevent future wrongful acts by creating disincentives for potential wrongdoers. |
| Punitive function | A function of tort law that aims to punish the wrongdoer for egregious conduct, often through damages exceeding actual loss, to serve as an example. |
| Atypicality of torts | The legal principle, prevalent in systems like French and Italian law, where tort liability is based on a broad prohibition against harming others (neminem laedere), rather than a fixed list of specific tortious acts. |
| Typicality of torts | The legal principle, observed in systems like Roman, German, and English law, where tort liability is traditionally tied to specific, defined wrongs or actions, analogous to categories found in criminal law. |
| Vicarious liability | A form of liability where one party is held responsible for the wrongful actions of another, often based on a specific relationship (e.g., employer-employee, parent-child). |
| Strict liability | Liability imposed without a finding of fault or negligence, often applied in cases involving inherently dangerous activities or the use of hazardous instrumentalities. |
| Causation link | The connection between a tortfeasor's conduct and the resulting harm to the victim, comprising both the material link (conduct to infringement) and the legal link (infringement to damages). |
| Condicio sine qua non | The "but for" test, a prevailing doctrine used to assess the existence of a causation link, determining whether the damage would have occurred without the tortfeasor's conduct. |
| Contributory negligence | The legal doctrine where a victim's own negligence or contribution to the cause of their injury reduces or bars their recovery of damages. |
| Patrimonial damages | Financial losses incurred by the victim, including expenses, loss of future opportunities, and damage to physical well-being, which are quantifiable in monetary terms. |
| Moral damages | Compensation awarded for non-pecuniary losses, such as pain, suffering, emotional distress, and impacts on quality of life resulting from a tortious act. |
| Self-defence | A legal justification for using force to protect oneself from imminent harm, which can exempt a tortfeasor from liability if the force used is proportionate to the threat. |
| State of necessity | A legal defense that may excuse a tortfeasor from liability when their actions, though causing harm, were necessary to prevent a greater harm to themselves or others. |
| Legal capacity | The legal ability of a person to enter into contracts, incur obligations, and be held fully responsible for their actions under the law. |
| Natural capacity | The inherent mental ability of a person to understand the nature and consequences of their actions, which is a prerequisite for understanding wrongful conduct, even if legal capacity is lacking. |
Cover
juridsiche aspecten bekwaamheid.docx
Summary
# Juridische aspecten van bekwaamheid in de zorg
Dit onderwerp verkent de juridische concepten van bekwaamheid en hun implicaties in de zorgsector, met een focus op rechtsbekwaamheid, handelingsbekwaamheid en wilsbekwaamheid binnen de wettelijke kaders.
## 1. Juridische aspecten van bekwaamheid in de zorg
Bekwaamheid kan gedefinieerd worden als het in staat zijn om iets te beslissen, te beoordelen, te doen, te mogen en te kunnen. In de zorgcontext zijn drie hoofdtypen bekwaamheid relevant:
### 1.1 Rechtsbekwaamheid
Rechtsbekwaamheid houdt in dat men drager is van rechten en plichten. In België bezit elke natuurlijke persoon rechtsbekwaamheid vanaf de geboorte.
### 1.2 Handelingsbekwaamheid
Handelingsbekwaamheid is de mogelijkheid om de eigen rechten effectief uit te oefenen.
#### 1.2.1 Handelingsbekwaamheid bij meerderjarigen
* **Regel:** Volgens het Burgerlijk Wetboek (BW) is men in principe handelingsbekwaam vanaf de leeftijd van 18 jaar (meerderjarigheid).
* **Uitzonderingen:**
* Ontvoogde minderjarigen.
* Meerderjarige personen die juridisch handelingsonbekwaam worden verklaard door een vrederechter (bv. via bewind).
* **Handelingsonbekwaamheid bij meerderjarigen:** Dit betreft meerderjarigen die (een deel van) hun rechten niet kunnen uitoefenen. Redenen kunnen zijn:
* Psychische problemen (bv. psychoses, stemmingsstoornissen).
* Fysieke problemen (bv. coma, CVA met afasie).
* Sociale problemen (bv. verkwisters).
* **Beschermingsmaatregelen voor meerderjarigen:**
* **Bewind:** Uitgesproken door de vrederechter. De bewindvoerder neemt beslissingen over persoon en/of goederen.
* **Lastgeving/Zorgvolmacht:** Buitengerechterlijke regeling via een notaris. De lasthebber (zorgvolmachthouder) neemt beslissingen.
* **Maatwerk:** Afwegen welke beslissingen de persoon zelf nog kan nemen is cruciaal.
#### 1.2.2 Handelingsbekwaamheid bij minderjarigen
* **Regel:** Minderjarigen zijn in principe juridisch handelingsonbekwaam en worden wettelijk beschermd tot hun 18e levensjaar, tenzij ze ontvoogd zijn.
* **Uitzonderingen op de regelmatige handelingsonbekwaamheid:**
* **Ontvoogde minderjarigen:** Kunnen vanaf 15 jaar ontvoogd worden door huwelijk of een rechterlijk vonnis.
* **Toestemming met medische behandeling:** Vanaf een bepaalde leeftijd (afhankelijk van maturiteit en in staat tot redelijke beoordeling) kunnen minderjarigen toestemmen met medische behandelingen (Wet Patiëntenrechten).
* **Arbeidsovereenkomst (AO):** Vanaf 16 jaar kunnen minderjarigen een arbeidsovereenkomst aangaan (bv. voor een vakantiejob).
* **Dagelijkse handelingen:** Minderjarigen mogen wel dagelijkse handelingen verrichten zoals het kopen van kledij of een gsm.
* **Uitzonderingen in specifieke wetgevingen:**
* **Abortuswet:** Geen aparte regeling voor minderjarigen.
* **Euthanasiewet:** Mogelijk voor een "oordeelkundige" minderjarige.
* **Wet Patiëntenrechten:** Een minderjarige kan handelingsbekwaam geacht worden indien hij/zij de nodige maturiteit bezit en in staat is tot een redelijke beoordeling.
* **Recht om gehoord te worden:** Vanaf 12 jaar hebben minderjarigen het recht om gehoord te worden door de familierechtbank in procedures die hen aanbelangen (bv. bezoekregeling na echtscheiding).
#### 1.2.3 Vertegenwoordiging van minderjarigen
* **Wie oefent ouderlijk gezag uit?** In principe beide ouders, ook na echtscheiding. De rechter kan hiervan afwijken. Bij onenigheid kan de rechter een beslissing nemen. Bij afwezigheid van ouders stelt de vrederechter een voogd aan.
* **Plichten van ouders:** Levensonderhoud, opvoeding, opleiding, wederzijds respect, toezicht en burgerlijke aansprakelijkheid.
* **Rechten van ouders:** Recht op respect, persoonlijk contact, opvoeding, genot van goederen en beheer van vermogen.
* **Ontzetting uit ouderlijk gezag:** Een burgerrechtelijke maatregel waarbij ouders (tijdelijk) hun rechten verliezen door de rechter.
#### 1.2.4 Beoordeling van bekwaamheid bij minderjarigen
* **Individuele beoordeling:** De bekwaamheid van een minderjarige moet individueel en op maat beoordeeld worden, zonder vaste leeftijdsgrenzen.
* **Factoren:** Emotionele en intellectuele ontwikkeling, psycho-sociale context, opleidingsniveau, bevattingsvermogen en maturiteit.
### 1.3 Wilsbekwaamheid (feitelijke bekwaamheid)
Wilsbekwaamheid is de feitelijke bekwaamheid om op een bepaald moment beslissingen te nemen of iets te doen met betrekking tot medische beslissingen, gezondheid, kwaliteit van leven en waardig sterven.
#### 1.3.1 Vaststellen van wilsbekwaamheid
* **Door wie?** Een arts en/of een multidisciplinair team.
* **Wanneer?** Vaak in het kader van een zorgvolmacht, vroegtijdige zorgplanning of bij medische beslissingen.
* **Voorwaarden:**
* Op vraag van en met toestemming van de patiënt.
* Niet op vraag van een notaris (beroepsgeheim).
* **Kernvraag:** Is de patiënt in staat tot een redelijke beoordeling van zijn belangen?
#### 1.3.2 Vereiste vaardigheden voor wilsbekwaamheid
* Informatieverwerking: Informatie kunnen ontvangen, begrijpen, onthouden en geloven.
* Keuzemaken: Keuzes maken en uitdrukken.
* Afwegen: Voor- en nadelen kunnen afwegen.
* Communicatie: Vrijwillige en autonome beslissing kunnen communiceren naar de arts.
#### 1.3.3 Nadruk op het besluitvormingsproces
* Het proces van besluitvorming (wilsvorming) is belangrijker dan het resultaat.
* De kwaliteit van het besluitvormingsproces staat centraal.
* De beoordeling mag niet uitkomstgerelateerd zijn.
* **Taakspecificiteit:** Afhankelijk van de context en/of taak kunnen hogere eisen gesteld worden aan maturiteit.
#### 1.3.4 Vermoeden van wilsbekwaamheid en wilsonbekwaamheid
* **Volwassenen:** Er geldt een vermoeden van wilsbekwaamheid. Dit kan enkel in twijfel getrokken worden bij gegronde redenen. De bewijslast ligt bij degene die het tegendeel beweert.
* **Minderjarigen:** Er geldt een vermoeden van wilsonbekwaamheid, die dus beoordeeld moet worden.
#### 1.3.5 Vertrouwenspersoon en vertegenwoordiger
* **Vertrouwenspersoon:** Ontvangt op verzoek van de patiënt informatie en staat de patiënt bij. De rol hiervan is uitgebreid onder de update van de WPR (najaar 2023).
* **Vertegenwoordiger:** Neemt beslissingen in het belang van de patiënt in zijn/haar plaats. Kan aangeduid zijn door de patiënt (bv. via zorgvolmacht), gemandateerd zijn, of een bewindvoerder zijn (vonnis vrederechter).
#### 1.3.6 Gevolgen voor hoogstpersoonlijke rechten
* Hoogstpersoonlijke rechten zijn rechten die enkel door de persoon zelf uitgeoefend kunnen worden.
* Bij wilsonbekwame of handelingsonbekwame personen vervallen deze rechten en kunnen ze niet door een vertegenwoordiger of bewindvoerder uitgeoefend worden.
* **Voorbeelden van hoogstpersoonlijke rechten:** Toestemming geven tot huwen, instellen van een vordering tot echtscheiding, uitoefenen van ouderlijk gezag, erkennen van een kind, verzoek tot euthanasie, verlenen van toestemming tot afnemen van bloed, maken of herroepen van een testament, verzoek tot abortus.
### 1.4 Wettelijke kaders en uitzonderingen
Het Burgerlijk Wetboek vormt de basis voor handelingsbekwaamheid. Uitzonderingen hierop zijn opgenomen in diverse wetgevingen zoals de Wet Patiëntenrechten, de abortuswet en de euthanasiewet. Het decreet integrale jeugdhulp regelt de bescherming van minderjarigen in verontrustende opvoedingssituaties (VOS).
> **Tip:** Maak een schema met de verschillende bekwaamheidstypes en hun belangrijkste kenmerken en wettelijke basis om de materie beter te structureren.
>
> **Voorbeeld:** Voor de beoordeling van wilsbekwaamheid bij een meerderjarige met dementie, moet de arts niet alleen kijken of de persoon zich de diagnose herinnert, maar ook of hij/zij de gevolgen daarvan op zijn/haar beslissingen kan overzien en afwegen.
---
# Vertegenwoordiging en ouderlijk gezag
Dit gedeelte behandelt de juridische rollen van vertegenwoordigers, voogden en ouders, samen met de rechten en plichten die voortvloeien uit het ouderlijk gezag en de consequenties van niet-naleving.
### 2.1 Juridische bekwaamheid in de zorg
Bekwaamheid kan worden gedefinieerd als het vermogen om beslissingen te nemen, te beoordelen, iets te doen, iets te mogen en iets te kunnen. Men onderscheidt hierin verschillende vormen:
* **Rechtsbekwaamheid:** Dit houdt in dat men juridische rechten en plichten bezit. In België is elke natuurlijke persoon rechtsbekwaam.
* **Handelingsbekwaamheid:** Dit is de mogelijkheid om de eigen rechten effectief uit te oefenen. In principe is men handelingsbekwaam vanaf 18 jaar, de meerderjarige leeftijd, tenzij er uitzonderingen zijn zoals een ontvoogde minderjarige. Het Burgerlijk Wetboek (BW) regelt dit.
* **Wilsbekwaamheid (feitelijke bekwaamheid):** Dit verwijst naar het tijdelijke of permanente onvermogen om beslissingen te nemen of handelingen te verrichten, met name in medische context.
#### 2.1.1 Handelingsonbekwaamheid
Handelingsonbekwaamheid kan zich voordoen bij meerderjarigen en minderjarigen.
##### 2.1.1.1 Handelingsonbekwaamheid bij meerderjarigen
Dit betreft meerderjarige personen die (een deel van) hun rechten niet kunnen uitoefenen. Dit kan worden vastgesteld door een beslissing van de vrederechter, die dan beschermingsmaatregelen zoals bewind of een zorgvolmacht kan opleggen.
* **Buitengerechtelijk:** Via een lastgeving (voor goederen) of zorgvolmacht (voor persoon) geregeld via een notaris. De vertegenwoordiger is hier een lasthebber.
* **Gerechtelijk:** Via een vonnis van de rechter, waarbij een bewindvoerder wordt aangesteld.
De maatregelen zijn maatwerk en er wordt afgewogen welke beslissingen de persoon zelf nog kan nemen. Oorzaken van handelingsonbekwaamheid bij meerderjarigen kunnen psychische problemen (psychoses, stemmingsstoornissen), fysieke problemen (coma, CVA met afasie) of sociale problemen (verkwisters) zijn.
##### 2.1.1.2 Handelingsonbekwaamheid bij minderjarigen
Volgens het Burgerlijk Wetboek zijn minderjarigen juridisch weliswaar rechtsbekwaam, maar in principe handelingsonbekwaam tot hun 18e levensjaar, tenzij ze ontvoogd zijn. Dit is een wettelijke beschermingsmaatregel.
* **Uitzonderingen:** Ontvoogde minderjarigen (vanaf 15 jaar door huwelijk of rechterlijk vonnis) kunnen beperkt handelingsbekwaam zijn.
* **Beperkingen:** Minderjarigen kunnen geen juridische handelingen stellen zoals kopen, verkopen of huren, en geen rechtszaken starten.
* **Vertegenwoordiging:** Ouders of voogden oefenen het ouderlijk gezag uit en vertegenwoordigen de minderjarige.
* **Dagelijkse handelingen:** Jongeren mogen wel dagelijkse handelingen stellen, zoals kledij of een gsm kopen.
* **Arbeidsovereenkomst:** Vanaf 16 jaar kunnen zij een arbeidsovereenkomst aangaan (bv. een vakantiejob).
* **Medische handelingen:** Toestemming voor medische behandelingen kan gegeven worden indien de minderjarige daarvoor voldoende bekwaam is, conform de Wet op de Patiëntenrechten (WPR).
* **Testament:** Het opmaken van een testament is een hoogstpersoonlijk recht dat niet door een vertegenwoordiger kan worden uitgeoefend.
* **Bijzondere wetgeving:** De WPR hanteert een trapsysteem voor bekwaamheid, rekening houdend met maturiteit en beoordelingsvermogen. Voor abortus is er geen aparte regeling voor minderjarigen. Voor euthanasie geldt dat een "oordeelkundige minderjarige" hiervoor toestemming kan geven.
* **Recht om gehoord te worden:** Vanaf 12 jaar hebben minderjarigen het recht om gehoord te worden door de familierechtbank in procedures die hen aangaan, zoals bezoekregelingen na echtscheiding.
### 2.2 Vertegenwoordigers en ouderlijk gezag
#### 2.2.1 Wie oefent ouderlijk gezag uit?
In beginsel oefenen beide ouders (moeder en vader) het ouderlijk gezag uit, zelfs na een echtscheiding. Een rechter kan hiervan afwijken en het gezag toekennen aan één ouder of een voogd.
* **Gezamenlijk uitoefenen:** Dit betekent niet dat de ouders altijd samen moeten optreden. Er is een vermoeden van akkoord.
* **Onenigheid:** Bij blijvende onenigheid tussen ouders, bijvoorbeeld in geval van een vechtscheiding, kan een rechter (JRB) tussenkomen.
* **Geen ouders:** Indien er geen ouders zijn, stelt de vrederechter een voogd aan voor zowel de goederen als de opvoeding.
#### 2.2.2 Plichten van de ouders
De ouders hebben diverse plichten ten aanzien van hun kind:
* Levensonderhoud
* Opvoeding
* Opleiding
* Bevorderen van wederzijds respect
* Toezicht houden en burgerlijk aansprakelijk zijn
#### 2.2.3 Rechten van de ouders
Ouders genieten ook bepaalde rechten:
* Recht op respect
* Recht op persoonlijk contact
* Recht op opvoeding
* Recht op genot van de goederen van het kind (opbrengst en gebruik)
* Recht van beheer (in stand houden van het vermogen en zorgen voor opbrengst)
Het recht van beschikking over de goederen van het kind hebben ouders echter niet.
#### 2.2.4 Problemen bij het uitoefenen van ouderlijk gezag
Indien ouders hun plichten niet nakomen of hun rechten misbruiken, kan de rechter hen ontzetten uit het ouderlijk gezag. Dit is een burgerrechtelijke maatregel waarbij alle of sommige rechten (tijdelijk) worden ontnomen. De rechter kan ook toezicht bevelen op sociale uitkeringen indien deze voor verkeerde doeleinden worden gebruikt.
In geval van een verontrustende opvoedingssituatie (VOS) kan er via het decreet integrale jeugdhulp een buitengerechtelijk of gerechtelijk luik worden opgestart met als doel begeleiding en bescherming van het minderjarige kind en zijn gezin of context.
### 2.3 Wilsbekwaamheid in de zorgcontext
Wilsbekwaamheid, ook wel feitelijke bekwaamheid genoemd, slaat op het vermogen van een persoon om op een bepaald moment zijn rechten uit te oefenen en beslissingen te nemen. Het is geen juridische beslissing, maar een weergave van de actuele situatie.
* **Vaststelling:** In de gezondheidszorg wordt de wilsbekwaamheid vastgesteld door een arts en/of een multidisciplinair team.
* **Toepassing:** Dit is vaak relevant bij het opstellen van een zorgvolmacht of vroegtijdige zorgplanning.
* **Toestemming:** De vaststelling van wilsbekwaamheid mag enkel gebeuren op vraag van en met toestemming van de patiënt. Het kan niet op vraag van een notaris gebeuren wegens het beroepsgeheim.
* **Gevolgen van wilsonbekwaamheid:** Een wilsonbekwame patiënt is niet in staat om zijn wil uit te drukken of beslissingen te nemen rond zijn persoon, gezondheid, behandeling, kwaliteit van leven, of waardig sterven. Dit creëert de nood aan een vertrouwenspersoon en/of vertegenwoordiger.
#### 2.3.1 Wie is wie?
* **Vertrouwenspersoon:** Ontvangt op vraag van de patiënt informatie, alleen of samen met de patiënt, en staat de patiënt bij. De rol van de vertrouwenspersoon wordt uitgebreid door recente updates van de WPR.
* **Vertegenwoordiger:** Neemt beslissingen in het belang van de patiënt in zijn plaats. De vertegenwoordiger kan aangeduid zijn door de patiënt (bv. via zorgvolmacht) of een bewindvoerder zijn, aangeduid door de vrederechter (cascade WPR).
#### 2.3.2 Gevolgen voor hoogstpersoonlijke rechten
Hoogstpersoonlijke rechten zijn rechten die enkel door de persoon zelf kunnen worden uitgeoefend. Bij wilsonbekwame of handelingsonbekwame personen vervallen deze rechten en kunnen ze niet door een vertegenwoordiger of bewindvoerder worden uitgeoefend.
Voorbeelden van hoogstpersoonlijke rechten die vervallen bij wilsonbekwaamheid zijn:
* Het geven van toestemming tot huwen.
* Het instellen van een vordering tot echtscheiding of nietigverklaring van een huwelijk.
* De uitoefening van het ouderlijk gezag.
* Het erkennen van een kind.
* Het verlenen van toestemming tot sterilisatie, adoptie of fertiliteitsbehandelingen.
* Het verzoek tot euthanasie.
* Het verlenen van toestemming tot afnemen van bloed.
* Het maken of herroepen van een uiterste wilsbeschikking of testament.
* Het verzoek tot abortus.
#### 2.3.3 Beoordeling van wilsbekwaamheid
De beoordeling van wilsbekwaamheid is een medische of multidisciplinaire beoordeling en vereist geen vonnis van een rechter. De kernvraag is: "Is de patiënt in staat tot een redelijke beoordeling van zijn belangen?".
Vereiste vaardigheden voor wilsbekwaamheid omvatten:
* Informatieverwerking (ontvangen, begrijpen, onthouden, geloven).
* Het maken en uiten van een keuze.
* Het kunnen afwegen van voor- en nadelen.
* Het vrijwillig en autonoom kunnen communiceren van een beslissing naar de arts.
Er ligt een nadruk op het besluitvormingsproces. De kwaliteit van dit proces is belangrijker dan het resultaat zelf. De beoordeling mag niet uitkomstgerelateerd zijn.
> **Tip:** Taakspecificiteit is belangrijk: afhankelijk van de context en/of taak kunnen hogere eisen gesteld worden aan de maturiteit van de persoon.
#### 2.3.4 Vermoeden van wilsbekwaamheid en beoordeling bij minderjarigen
* **Volwassenen:** Er geldt een vermoeden van wilsbekwaamheid bij volwassenen. De wilsbekwaamheid mag enkel in twijfel getrokken worden bij gegronde redenen. De bewijslast ligt bij degene die het tegendeel beweert.
* **Minderjarigen:** Bij minderjarigen geldt een vermoeden van wilsonbekwaamheid. Hun bekwaamheid dient beoordeeld te worden.
* **Leeftijd:** Leeftijd is niet arbitrair en er zijn geen vaste leeftijdsgrenzen. De beoordeling is individueel en op maat.
* **Beoordeling:** Een totaalbeeld met verschillende facetten wordt geëvalueerd, waaronder de emotionele en intellectuele ontwikkeling, de psycho-sociale context, het opleidingsniveau, het bevattingsvermogen en de maturiteit.
---
# Beoordeling van wilsbekwaamheid
De beoordeling van wilsbekwaamheid, ook wel feitelijke bekwaamheid genoemd, richt zich op de actuele situatie en omstandigheden van een persoon om te bepalen of deze in staat is zijn rechten uit te oefenen en beslissingen te nemen.
### 3.1 Juridische concepten gerelateerd aan bekwaamheid
* **Rechtsbekwaamheid**: Het bezitten van rechten en plichten. Dit geldt voor elke natuurlijke persoon.
* **Handelingsbekwaamheid**: De mogelijkheid om de rechten die men bezit ook effectief uit te oefenen. In principe vanaf 18 jaar, tenzij er sprake is van ontvoogding.
* **Wilsbekwaamheid (feitelijke bekwaamheid)**: De feitelijke bekwaamheid om beslissingen te nemen of handelingen te verrichten, met name in de context van medische beslissingen. Dit is een tijdelijke of permanente toestand die losstaat van leeftijd.
### 3.2 Handelingsonbekwaamheid bij meerderjarigen
Bij meerderjarigen kan er sprake zijn van handelingsonbekwaamheid wanneer zij niet (meer) in staat zijn hun (een deel van hun) rechten uit te oefenen. Dit kan diverse oorzaken hebben:
* **Psychische problemen**: zoals psychoses of stemmingsstoornissen.
* **Fysieke problemen**: zoals coma of CVA met afasie.
* **Sociale problemen**: zoals verkwisting van vermogen door onverantwoorde uitgaven.
De vaststelling van handelingsonbekwaamheid bij meerderjarigen kan leiden tot beschermingsmaatregelen:
* **Beschermingsmaatregel van bewind**: Een juridische beslissing die kan worden ingesteld door een vrederechter.
* **Lastgeving**: Een buitengerechtelijke regeling via een notaris, bijvoorbeeld voor goederenbeheer.
* **Zorgvolmacht**: Een notariële akte waarbij een persoon een ander machtigt om beslissingen te nemen inzake persoon en/of goederen.
Bij deze maatregelen is het essentieel om maatwerk te leveren en af te wegen welke beslissingen de persoon zelf nog kan nemen.
### 3.3 Handelingsonbekwaamheid bij minderjarigen
* **Algemene regel**: Volgens het burgerlijk wetboek zijn minderjarigen in principe juridisch handelingsonbekwaam en is er een wettelijke beschermende maatregel tot 18 jaar, tenzij ze ontvoogd zijn.
* **Ontvoogde minderjarige**: Kan vanaf 15 jaar verkregen worden door huwelijk of een gerechtelijk vonnis.
* **Beperkingen**: Een handelingsonbekwame minderjarige kan niet kopen, verkopen, huren of een rechtszaak starten.
* **Vertegenwoordiging**: Ouders of voogden oefenen het ouderlijk gezag uit en vertegenwoordigen de minderjarige.
* **Uitzonderingen en nuances**:
* Dagelijkse handelingen, zoals het kopen van kleding of een mobiele telefoon, zijn wel toegestaan.
* Vanaf 16 jaar kan toestemming gegeven worden voor een arbeidsovereenkomst (bv. een vakantiejob).
* **Wet Patiëntenrechten (WPR)**: Stelt een trapsysteem voor bekwaamheid op waarbij maturiteit en het vermogen tot redelijke beoordeling van belang zijn voor het toestemmen met medische behandelingen.
* **Abortuswet en euthanasiewet**: Kennen specifieke regelingen voor minderjarigen waarbij hun wilsbekwaamheid wordt beoordeeld.
* **Recht om gehoord te worden**: Vanaf 12 jaar kunnen minderjarigen door de familierechtbank gehoord worden in procedures die hen aanbelangen.
#### 3.3.1 Ouderlijk gezag
* **Uitoefening**: In principe door beide ouders, ook na echtscheiding. De rechter kan hier uitzonderingen op maken.
* **Gezamenlijke uitoefening**: Wil niet zeggen dat ouders altijd samen moeten optreden; er geldt een vermoeden van akkoord. Bij onenigheid kan de rechter tussenkomst verlenen.
* **Plichten van ouders**: Levensonderhoud, opvoeding, opleiding, wederzijds respect, toezicht en burgerlijke aansprakelijkheid.
* **Rechten van ouders**: Recht op respect, persoonlijk contact, opvoeding, genot van goederen (opbrengst en gebruik), en beheer van het vermogen. Er is **geen** recht van beschikking over de goederen van het kind.
* **Gevolgen bij problemen**: Bij het niet nakomen van plichten of misbruiken van rechten kan de rechter de ouders ontzetten uit het ouderlijk gezag. Ook kan toezicht op sociale uitkeringen bevolen worden.
* **Verontrustende opvoedingssituatie (VOS)**: Geregeld via de integrale jeugdhulp, zowel buitengerechtelijk als gerechtelijk.
### 3.4 Wilsbekwaamheid in de gezondheidszorg
* **Definitie**: De feitelijke bekwaamheid om op dit moment in staat te zijn rechten uit te oefenen en beslissingen te nemen, specifiek in de context van gezondheidszorg.
* **Vaststelling**: Door een arts en/of een multidisciplinair team.
* **Toestemming**: De beoordeling mag enkel gebeuren op vraag van en met toestemming van de patiënt. Een notaris kan dit niet afdwingen vanwege het beroepsgeheim.
* **Gevolgen van wilsonbekwaamheid**: Een wilsonbekwame patiënt is niet in staat beslissingen te nemen over zijn gezondheid, levenskwaliteit of waardig sterven. Dit leidt tot de noodzaak van een vertrouwenspersoon en/of vertegenwoordiger.
#### 3.4.1 Vertrouwenspersoon en vertegenwoordiger
* **Vertrouwenspersoon**: Ontvangt op vraag van de patiënt informatie en staat de patiënt bij, al dan niet samen met de patiënt. De rol hiervan is recent uitgebreid (update WPR najaar 2023).
* **Vertegenwoordiger**: Neemt beslissingen in het belang van de patiënt in zijn/haar plaats. Kan aangeduid zijn door de patiënt (bv. via zorgvolmacht) of een bewindvoerder zijn aangesteld door de vrederechter.
* **Cascade**: De Wet Patiëntenrechten (WPR) voorziet in een specifieke cascade voor vertegenwoordiging.
#### 3.4.2 Gevolgen voor hoogstpersoonlijke rechten
* **Definitie**: Rechten die enkel door de persoon zelf uitgeoefend kunnen worden.
* **Vervallen bij onbekwaamheid**: Bij wilsonbekwame of handelingsonbekwame personen vervallen deze rechten en kunnen ze **niet** door een vertegenwoordiger of bewindvoerder worden uitgeoefend.
* **Voorbeelden van hoogstpersoonlijke rechten**:
* Toestemming geven tot huwen.
* Instellen van een vordering tot echtscheiding of nietigverklaring huwelijk.
* Uitoefening van ouderlijk gezag.
* Erkennen van een kind.
* Verlenen van toestemming voor sterilisatie, adoptie, fertiliteitsbehandelingen.
* Verzoek tot euthanasie.
* Verlenen van toestemming tot bloedafname.
* Maken of herroepen van een uiterste wilsbeschikking of testament.
* Verzoek tot abortus.
### 3.5 Beoordeling van wilsbekwaamheid
De beoordeling is een **medische of multidisciplinaire beoordeling** en vereist geen rechterlijk vonnis.
#### 3.5.1 Kernvraag en vaardigheden
* **Kernvraag**: Is de patiënt in staat tot een redelijke beoordeling van zijn belangen?
* **Vereiste vaardigheden**:
* **Informatieverwerking**: Informatie kunnen ontvangen, begrijpen, onthouden en geloven.
* **Keuze maken en uitdrukken**: Voor- en nadelen kunnen afwegen en een vrijwillige en autonome beslissing communiceren naar de arts.
#### 3.5.2 Nadruk op het besluitvormingsproces
* **Belang van het proces**: De kwaliteit van het besluitvormingsproces (wilsvorming) is belangrijker dan het resultaat. Het gaat om de wijze waarop de zorgvrager tot een bepaald besluit is gekomen.
* **Taakspecificiteit**: De eisen aan maturiteit kunnen variëren afhankelijk van de context en/of taak.
#### 3.5.3 Vermoedens en bewijslast
* **Volwassenen**: Er geldt een vermoeden van wilsbekwaamheid. Dit vermoeden kan enkel in twijfel getrokken worden bij gegronde redenen. De bewijslast ligt bij degene die het tegendeel beweert.
* **Minderjarigen**: Er geldt een vermoeden van wilsonbekwaamheid, waarbij de bekwaamheid individueel beoordeeld moet worden.
#### 3.5.4 Beoordeling van wilsbekwaamheid bij minderjarigen
De beoordeling is:
* **Niet arbitrair**: Er zijn geen vaste leeftijdsgrenzen.
* **Individueel en op maat**: Het is een totaalbeeld dat rekening houdt met verschillende facetten zoals emotionele en intellectuele ontwikkeling, psycho-sociale context, opleidingsniveau, bevattingsvermogen en maturiteit.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Bekwaamheid | De algemene capaciteit om iets te beslissen, te beoordelen, te doen, te mogen of te kunnen. Dit concept omvat meerdere juridische en feitelijke dimensies relevant voor het uitoefenen van rechten en plichten. |
| Rechtsbekwaamheid | Het juridisch bezitten van rechten en plichten. Iedere natuurlijke persoon in België is van nature rechtsbekwaam vanaf de geboorte tot het overlijden. |
| Handelingsbekwaamheid | De mogelijkheid om de rechten die men bezit daadwerkelijk zelfstandig uit te oefenen. In principe begint dit vanaf 18 jaar, tenzij er specifieke wettelijke uitzonderingen van toepassing zijn. |
| Wilsbekwaamheid (feitelijke bekwaamheid) | De actuele, feitelijke toestand waarbij een persoon in staat is om beslissingen te nemen of handelingen te verrichten, met name in medische context. Dit kan tijdelijk zijn door omstandigheden. |
| Burgerlijk Wetboek (BW) | De verzameling wetten die de private rechtsbetrekkingen tussen burgers regelen, zoals afstamming, huwelijk, eigendom en contracten. Het bevat regels omtrent bekwaamheid en meerderjarigheid. |
| Ontvoogde minderjarige | Een minderjarige die door een rechterlijke beslissing of door huwelijk, handelingsbekwaam wordt verklaard voor bepaalde rechtshandelingen, vaak vanaf 15 jaar. |
| Zorgvolmacht | Een akte, meestal opgemaakt bij een notaris, waarbij een persoon (de mandant) een andere persoon (de lasthebber) aanstelt om beslissingen te nemen over zowel persoonlijke als vermogensrechtelijke zaken indien de mandant zelf onbekwaam wordt. |
| Bewindvoerder | Een persoon die door de rechter wordt aangesteld om de goederen van een handelingsonbekwame meerderjarige te beheren en te vertegenwoordigen, na een gerechtelijk vonnis. |
| Ouderlijk gezag | Het geheel van rechten en plichten dat ouders hebben ten aanzien van hun minderjarige kinderen, waaronder levensonderhoud, opvoeding en opleiding, en het beheer van hun goederen. |
| Hoogstpersoonlijke rechten | Rechten die uitsluitend door de persoon zelf uitgeoefend kunnen worden en niet gedelegeerd kunnen worden aan een vertegenwoordiger of bewindvoerder, zoals het geven van toestemming tot huwen of het verzoek tot euthanasie. |
| Taakspecificiteit | Het principe dat de vereisten voor bekwaamheid kunnen variëren afhankelijk van de complexiteit en context van de specifieke taak of beslissing die genomen moet worden. |
| Multi-disciplinair team | Een groep van zorgprofessionals uit verschillende disciplines die samenwerken om een patiënt te beoordelen, te behandelen of te ondersteunen, bijvoorbeeld bij het vaststellen van wilsbekwaamheid. |
Cover
Kopie van burgerlijk recht samenvatting.docx
Summary
# Inleiding tot het recht en de indeling ervan
Dit gedeelte geeft een algemene definitie van recht, de doelstellingen en de mogelijke indelingen, zoals privaatrecht en publiekrecht, evenals objectief en subjectief recht, materieel en formeel recht.
## 1. Inleiding tot het recht en de indeling ervan
Het recht omvat een geheel van gedragsregels en normen die tot doel hebben het maatschappelijke leven te vormen. Deze regels worden opgelegd door de overheid en zijn afdwingbaar.
### 1.1 Indeling van het recht
Het recht kan op verschillende manieren worden ingedeeld:
#### 1.1.1 Privaatrecht en Publiekrecht
* **Privaatrecht:** Regelt de verhoudingen tussen burgers onderling.
* Burgerlijk recht: Betreft familiale verhoudingen.
* Gerechtelijk privaatrecht: Definieert de bevoegdheden van de rechtbanken en de procedures binnen het privaatrecht.
* Internationaal privaatrecht: Bepaalt welke rechter bevoegd is en welke rechtsregels van toepassing zijn in grensoverschrijdende geschillen.
* **Publiekrecht:** Regelt algemene belangen, de inrichting en de werking van overheidsorganen, en de verhoudingen tussen de overheid en de burgers.
* Staatsrecht: Beschrijft de onderlinge verhoudingen tussen de organen van de staat.
* Administratief recht: Beheert de werking van overheidsinstanties en de interactie van de burger met de overheid.
* Strafrecht: Definieert strafbare gedragingen en de bijbehorende sancties.
* Strafprocesrecht: Regelt de procedures voor het vaststellen en opsporen van misdrijven.
* Fiscaal recht: Houdt zich bezig met de problematiek van belastingen.
#### 1.1.2 Objectief recht en Subjectief recht
* **Objectief recht:** Verwijst naar het geheel van normen en regels die menselijke activiteiten, onderlinge verhoudingen tussen mensen, en de verhoudingen tussen gemeenschappen regelen. Het gaat hier dus om de regels op zich.
* **Subjectief recht:** Verwijst naar de aanspraken die een persoon kan laten gelden tegenover een ander. Het is het effectieve bezit van een recht dat kan worden ingeroepen.
#### 1.1.3 Materieel recht en Formeel recht
* **Materieel recht:** Omvat de regels die rechten toekennen en plichten opleggen aan personen.
* **Formeel recht:** Beschrijft hoe de naleving van het materiële recht kan worden verzekerd, bijvoorbeeld via procedures en processen.
### 1.2 Bronnen van het recht
De belangrijkste bronnen van het recht zijn:
#### 1.2.1 Wetgeving
* **Internationale verdragen en beslissingen:** Verdragen en regelgeving van internationale organisaties, zoals de Europese Unie, zijn een belangrijke bron van wetgeving. Europese organen hebben drie beleidsinstrumenten:
* Richtlijnen: Verplichten lidstaten om specifieke regels in hun nationale wetgeving op te nemen.
* Verordeningen: Zijn rechtstreeks toepasselijke en algemene regelgeving.
* Besluiten: Zijn gericht aan specifieke ontvangers (bv. bedrijven, staten).
* **Grondwet:** De fundamentele wet die de inrichting van de staatsmachten regelt en de fundamentele rechten en vrijheden van de burgers waarborgt. Wijziging van de grondwet is een complex proces.
* **Wet (in formele en materiële zin):**
* Wet in materiële zin: De regelgeving die nageleefd moet worden.
* Wet in formele zin: Een akte die door het federale parlement is gestemd en in het Belgisch Staatsblad is gepubliceerd.
* **Decreten:** Wetten gestemd op het niveau van de gemeenschappen en gewesten. Ordonnanties zijn de equivalent in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
* **Koninklijk Besluit (KB):** Besluiten genomen door de regering, die een wettelijke basis moeten hebben en de wet niet mogen schorsen of vrijstellen.
* **Regionale Koninklijke Besluiten:** Besluiten van de gemeenschaps- en gewestregeringen, die op hetzelfde niveau staan als een federaal KB.
* **Provinciale en gemeentelijke reglementen:** Regelgeving op lager bestuursniveau.
#### 1.2.2 Rechtspraak
De uitspraken van rechtbanken en hoven dienen als inspiratie en richtlijn, maar zijn in principe niet bindend. De taak van de rechter is het toepassen van het recht op specifieke feiten.
#### 1.2.3 Rechtsleer
Gedachten en analyses van juridische experts in handboeken, tijdschriften en juridische publicaties. Dit dient als inspiratiebron.
#### 1.2.4 Gewoonte
Niet-geschreven regels die algemeen geldend, openbaar en herhaaldelijk worden nageleefd, met de overtuiging dat ze juridisch bindend zijn.
### 1.3 Structuren en instellingen
#### 1.3.1 Algemene beginselen
* **Democratische staat:** Burgers hebben inspraak via gekozen vertegenwoordigers in het parlement.
* **Scheiding van machten:** De verdeling van bevoegdheden over de wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht om machtsmisbruik te voorkomen.
* **Rechtsstaat:** De macht is geregeld en beperkt door de wet, zowel voor burgers als voor de overheid.
#### 1.3.2 Politieke instellingen
* **Federaal niveau:**
* Wetgevende macht: Kamer van volksvertegenwoordigers, Senaat, en de Koning.
* Uitvoerende macht: De regering.
* **Regionaal niveau:**
* Gemeenschappen: Vlaamse, Franse en Duitstalige gemeenschap.
* Gewesten: Vlaams, Waals en Brussels Hoofdstedelijk Gewest. De bevoegdheden van gemeenschappen en gewesten worden deels door dezelfde parlementen en regeringen uitgeoefend.
* **Provincies en gemeenten:** Besturen op lokaal niveau met eigen bevoegdheden en verkozen raden.
#### 1.3.3 Rechtbanken en hoven
Het Belgische rechtssysteem kent een hiërarchie van rechtbanken en hoven, elk met specifieke bevoegdheden, van vredegerechten en politierechtbanken tot het Hof van Cassatie.
### 1.4 Bewijslast en bewijsstandaard
#### 1.4.1 Bewijslast
De algemene regel is dat de bewijslast rust op degene die een rechtshandeling of feit wil bewijzen om zijn vordering te ondersteunen. Algemeen bekende feiten hoeven niet bewezen te worden.
#### 1.4.2 Toelaatbaarheid van bewijsmiddelen
Voor rechtshandelingen gelden specifieke regels: bedragen boven 3500 euro vereisen in beginsel een ondertekend geschrift, terwijl lagere bedragen bewijs met alle middelen toelaten. Voor feiten is bewijs soepeler en kunnen diverse middelen worden gebruikt. Voor geschillen tussen ondernemingen gelden vaak nog soepelere bewijsregels.
#### 1.4.3 Bewijsmiddelen
* **Schriftelijk bewijs:** Authentieke aktes (opgemaakt door ambtenaar) en onderhandse aktes (door partijen opgemaakt). Elektronische handtekeningen worden ook erkend.
* **Getuigenbewijs:** Verklaringen van getuigen kunnen, na beoordeling door de rechter, deel uitmaken van het bewijs.
* **Vermoeden:** Wettelijke vermoedens (weerlegbaar of niet-weerlegbaar) en feitelijke vermoedens die de rechter kan baseren op ernstige en precieze aanwijzingen.
* **Bekentenis:** Een verklaring die nadelig is voor de aflegger, zowel gerechtelijk als buitengerechtelijk.
* **Eed:** Een plechtige verklaring voor de rechter, die ambtshalve kan worden opgelegd of door een partij aan de andere kan worden opgedragen.
---
# Bronnen van het recht
Dit onderdeel behandelt de verschillende bronnen waaruit rechtsregels voortkomen, waaronder wetgeving op diverse niveaus, rechtspraak, rechtsleer en gewoonte.
### 2.1 Wetgeving
Wetgeving vormt een cruciale bron van rechtsregels en kan op verschillende niveaus worden ingedeeld.
#### 2.1.1 Internationale verdragen en Europese regelgeving
Internationale verdragen, met name die gesloten binnen het kader van de Europese Unie, zijn een belangrijke bron van recht. Europese organen hanteren drie beleidsinstrumenten:
* **Richtlijnen**: Deze bevatten regels die nationale overheden moeten overnemen en verwerken in hun eigen wetgeving.
* **Verordeningen**: Dit zijn algemene en volledige reglementeringen die rechtstreeks toepasbaar zijn in de lidstaten.
* **Besluiten**: Deze regels zijn van toepassing op specifieke aangeduide bestemmelingen, zoals bedrijven of staten.
#### 2.1.2 De Grondwet
De Grondwet is de fundamentele wet van België en regelt de inrichting van de staatsmachten en waarborgt de fundamentele rechten en vrijheden van de inwoners. Wijziging van de Grondwet is een complex proces dat een specifieke procedure vereist, waaronder het opmaken van een lijst met te wijzigen artikelen, het ontbinden van de wetgevende kamers, het organiseren van verkiezingen en het behalen van een gekwalificeerde meerderheid in beide kamers.
#### 2.1.3 De wet
De wet kan in twee betekenissen worden onderscheiden:
* **Wet in materiële zin**: Dit zijn de regels die we moeten naleven, vanuit een inhoudelijk perspectief.
* **Wet in formele zin**: Dit is een akte die gestemd is in het federale parlement. Na goedkeuring moet de wet in het Belgisch Staatsblad worden gepubliceerd, waarna iedereen geacht wordt deze te kennen en te volgen.
#### 2.1.4 Decreten en Ordonnanties
Decreten zijn wetten die op niveau van de gemeenschappen en gewesten worden gestemd en enkel kracht hebben op hun respectieve grondgebieden. Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest kent in plaats van decreten, ordonnanties.
#### 2.1.5 Koninklijke Besluiten (KB's) en Ministeriële Besluiten
Koninklijke Besluiten worden genomen door de koning (in de praktijk door de ministers) en moeten steunen op een wettelijke basis. Ze mogen de wet zelf niet schorsen of ervan vrijstellen. Op regionaal niveau bestaan er soortgelijke besluiten, 'regionale Koninklijke Besluiten' genoemd, die dienen ter uitvoering van decreten.
#### 2.1.6 Provinciale en Gemeentelijke Reglementen
Naast federale en regionale wetgeving bestaan er ook reglementen op provinciaal en gemeentelijk niveau, die betrekking hebben op materies van provinciaal of gemeentelijk belang.
### 2.2 Rechtspraak
Rechtspraak, bestaande uit de uitspraken van de rechtbanken, is geen bindende bron van recht, maar dient ter inspiratie. De taak van de rechter is om feiten te beoordelen en daarop het recht toe te passen, wat kan leiden tot verschillende uitkomsten per zaak.
### 2.3 Rechtsleer
Rechtsleer, gevormd door de geschriften van juristen (zoals handboeken, tijdschriften en juridische kranten), is eveneens niet-bindend maar biedt inspiratie en analyse van rechtsregels.
### 2.4 Gewoonte
Gewoonte is een rechtsbron die bestaat uit algemeen geldende, openbare en herhaalde gedragingen, gedragen met de subjectieve overtuiging dat deze gedragingen juridisch bindend zijn. Hoewel niet op papier gezet, wordt gewoonte als bindend beschouwd, vergelijkbaar met geschreven wetgeving.
> **Tip:** Hoewel rechtspraak en rechtsleer niet formeel bindend zijn, kunnen ze wel aanzienlijke invloed hebben op de interpretatie en evolutie van het recht. Het is dus essentieel om ook deze bronnen te bestuderen.
> **Voorbeeld:** De gewoonte om op een bepaald kruispunt altijd voorrang te verlenen aan het verkeer van rechts kan, hoewel niet expliciet in de wet vastgelegd voor dat specifieke kruispunt, als een bindende regel worden beschouwd indien aan de vereisten van gewoonterecht is voldaan.
---
# Structuren, instellingen en gerechtelijke organisatie
Dit onderdeel van de studiehandleiding behandelt de algemene beginselen van de Belgische staat, de politieke instellingen op federaal en regionaal niveau, en een overzicht van de Belgische rechtbanken en hoven.
### 3.1 Algemene beginselen van de staat
De Belgische staat is georganiseerd volgens een aantal fundamentele principes:
* **Democratische staat:** Burgers hebben inspraak door middel van verkiezingen, waarbij vertegenwoordigers worden gekozen die namens hen beslissingen nemen in het parlement.
* **Scheiding van machten:** De staatsmacht is verdeeld over de wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht. Dit principe voorkomt concentratie van macht bij één persoon of instantie.
* **Rechtsstaat:** De macht van de overheid is gebonden aan de wet. Dit staat tegenover een politiestaat, waar de overheid boven de wet kan staan. Burgers en overheid moeten zich aan de regels houden. Een belangrijk principe hierbij is de onschuldpresumptie tot het tegendeel bewezen is.
* **Gelijkheid:** Alle burgers zijn gelijk voor de wet, zonder discriminatie.
* **Federale staat:** België is een federale staat, wat betekent dat de macht verdeeld is tussen de federale overheid, de gemeenschappen en de gewesten, die elk eigen bevoegdheden hebben.
* **Monarchie:** De koning is het staatshoofd, maar wordt niet door verkiezingen verkozen.
### 3.2 Politieke instellingen
De politieke instellingen in België zijn opgebouwd op verschillende niveaus:
#### 3.2.1 Federaal niveau
Op federaal niveau bevinden zich de volgende machten:
* **Wetgevende macht:**
* **Kamer van volksvertegenwoordigers:** Wordt voor 5 jaar verkozen. Vereisten voor verkiesbaarheid zijn Belgische nationaliteit, 18 jaar zijn, genot van politieke rechten en wonen in België.
* **Senaat:** Wordt samengesteld door de taalgroepen en niet rechtstreeks verkozen. De bevoegdheden zijn beperkter en de Senaat komt slechts 8 keer per jaar samen. Belangrijke bevoegdheden omvatten verklaringen tot herziening van de grondwet en herziening van bijzondere wetten.
* **Koning:** Heeft constitutioneel bepaalde bevoegdheden en een politieke en symbolische rol.
* **Uitvoerende macht:**
* **Regering:** Bestaat uit ministers die de wetten uitvoeren.
#### 3.2.2 Regionaal niveau
Op regionaal niveau zijn er de gemeenschappen en de gewesten:
* **Gemeenschappen (3):**
* Vlaamse gemeenschap
* Franse gemeenschap
* Duitstalige gemeenschap
* **Gewesten (3):**
* Vlaams gewest
* Franse gewest
* Brussels Hoofdstedelijk gewest
De bevoegdheden van de gemeenschappen en gewesten worden vaak uitgeoefend door hetzelfde parlement en dezelfde regering. Voor het Vlaams gewest geldt dit bijvoorbeeld voor het Vlaams parlement en de Vlaamse regering.
#### 3.2.3 Provincies en gemeenten
* **Provincies:**
* Bevoegd voor zaken van provinciaal belang die niet onder het algemeen belang van de federale staat vallen.
* **Provincieraad:** Wordt om de 6 jaar verkozen.
* **Deputatie:** Voert beslissingen van de provincieraad uit en beheert het dagelijks bestuur. Wordt voorgezeten door de provinciegouverneur.
* **Gouverneur:** Fungeert als commissaris van de regering in de provincie.
* **Gemeenten:**
* Zijn verantwoordelijk voor gemeentelijke aangelegenheden zoals openbare werken en sociale bijstand.
* Bestaan uit een burgemeester, gemeenteraad en college van schepenen.
### 3.3 Overzicht van rechtbanken en hoven
Het Belgische rechtssysteem kent een hiërarchie van rechtbanken en hoven, elk met specifieke bevoegdheden:
1. **Hof van Cassatie:**
* Bevoegd voor procedurefouten en interpretatiefouten.
* Is de laatste instantie indien er geen beroep meer mogelijk is.
* Oordeelt niet over de feiten zelf, maar of de rechter een fout heeft gemaakt.
* Indien een uitspraak vernietigd wordt, wordt de zaak doorverwezen naar een andere rechtbank van hetzelfde niveau.
2. **Hof van Assisen:**
* Op provinciaal niveau.
* Beslist over misdaden, met een jury die oordeelt over schuld of onschuld.
* Er is geen beroep mogelijk tegen uitspraken van het Hof van Assisen.
* Een Hof van Assisen wordt pas samengesteld wanneer er een zaak is.
3. **Hof van beroep:**
* Zijn er 5 in België.
* Bevatten kamers voor burgerlijke, correctionele en jeugd/familiezaken.
* Dient als beroepsmogelijkheid tegen uitspraken van de rechtbanken van eerste aanleg.
4. **Arbeidshof:**
* Regionale bevoegdheid.
* Dient als beroepsmogelijkheid tegen uitspraken van de arbeidsrechtbank.
* Behandelt zaken betreffende sociale aangelegenheden.
5. **Rechtbank van eerste aanleg:**
* **Burgerlijke rechtbank:** Behandelt zaken met een waarde van meer dan 5000 euro. Dient als beroepsmogelijkheid tegen uitspraken van de vrederechter.
* **Correctionele rechtbank:** Behandelt wanbedrijven (bv. diefstallen, slagen en verwondingen) en gecorrectionaliseerde misdaden. Dient als beroepsmogelijkheid tegen uitspraken van de politierechtbank.
* **Familie- en jeugdrechtbank:** Behandelt familierechtelijke zaken en zaken betreffende minderjarigen.
* **Strafuitvoeringsrechtbank:** Behandelt zaken betreffende strafuitvoering, zoals vervroegd vrijkomen en weekendverlof.
6. **Arbeidsrechtbank:**
* Behandelt sociale zaken.
7. **Ondernemingsrechtbank:**
* Behandelt zaken met betrekking tot ondernemingen.
* Dient als beroepsmogelijkheid tegen uitspraken van de vrederechter inzake handelszaken.
8. **Politierechtbank:**
* Op arrondissementniveau.
* Behandelt overtredingen (als eerste aanleg) en in tweede aanleg burgerrechtelijke zaken.
* Behandelt voornamelijk verkeerszaken.
9. **Vredegerecht:**
* Op kantonniveau.
* Behandelt burgerrechtelijke zaken met een waarde van minder dan 5000 euro.
* Heeft exclusieve bevoegdheden op bepaalde domeinen.
### 3.4 Bewijslast en bewijsstandaard
* **Bewijslast:** Degene die een rechtshandeling of feit beweert, moet dit ondersteunen met bewijs. Algemeen bekende feiten hoeven niet bewezen te worden. Degene die een verbintenis beweert te bestaan, moet het bewijs leveren. Ook degene die betaling of tenietgaan inroept, moet dit bewijzen.
* **Bewijsstandaard:** Absolute zekerheid van bewijs is niet altijd vereist.
* **Toelaatbaarheid van bewijsmiddelen:**
* Bij rechtshandelingen met een waarde van meer dan 3500 euro is een ondertekend geschrift vereist, tenzij er sprake is van een eenzijdige handeling of materiele/morele ongelijkheid.
* Bij rechtshandelingen met een waarde van minder dan 3500 euro zijn alle bewijsmiddelen toegelaten.
* Bij geschillen tussen ondernemingen zijn de bewijsregels soepeler en zijn alle bewijsmiddelen, inclusief mondelinge getuigenissen, toegelaten, ook zonder geschrift.
#### 3.4.1 Verschillende bewijsmiddelen
* **Schriftelijk bewijs:**
* **Authentieke akte:** Opgemaakt door een openbaar ambtenaar. Heeft bijzondere bewijskracht en uitvoerbare kracht. De juistheid van de akte wordt vermoed, tenzij er sprake is van schriftvervalsing.
* **Onderhandse akte:** Partijen stellen deze zelf op en dienen deze te ondertekenen. Heeft geen uitvoerbare kracht. Vermelding van bedrag in letters en aantal exemplaren zijn vereist.
* **Geschrift:** Omvat alfabetische tekens of verstaanbare tekens op een drager, met behoud van integriteit.
* **Handtekening:** Identificeert de persoon en toont de wilsuiting. Elektronische handtekeningen (gewoon of gekwalificeerd) zijn ook geldig.
* Eenzijdige verbintenissen moeten een handtekening bevatten met de vermelding van de som geschreven door de verbonden partij zelf.
* **Getuigenbewijs:**
* Mag gebruikt worden als wettelijke bewijsregels dit toelaten.
* De rechtbank beoordeelt de waarde van het getuigenbewijs in combinatie met andere bewijsmiddelen.
* **Vermoeden:**
* **Wettelijk vermoeden:** Vermoedens vastgelegd in de wet, die weerlegbaar of niet-weerlegbaar kunnen zijn.
* **Feitelijk vermoeden:** Feiten waarop de rechter zijn conclusie baseert. De bewijswaarde wordt door de rechter bepaald, enkel indien ze berusten op ernstige en precieze aanwijzingen en overeenstemmend zijn.
* **Bewijs door bekentenis:**
* **Gerechtelijke bekentenis:** Afgelegd in een rechtsgeding.
* **Buitengerechtelijke bekentenis:** Afgelegd buiten het geding, maar heeft dezelfde bewijswaarde. Kan uitdrukkelijk of stilzwijgend zijn.
* **Eed:**
* Een plechtige verklaring voor de rechter.
* **Gedingsbeslissende eed:** Opgedragen door de ene partij aan de andere, enkel over feiten waarbij de aangesprokene persoonlijk betrokken is. Weigering leidt tot in het ongelijk gesteld worden.
* **Ambtshalve opgelegde eed:** Door de rechter opgelegd en kan niet worden teruggewezen na aflegging.
### 3.5 Verbintenissenrecht
#### 3.5.1 Definitie
Een verbintenis is een rechtsband op grond waarvan een schuldeiser van een schuldenaar, indien nodig in rechte, de uitvoering van een prestatie mag eisen.
* **Schuldenaar:** Degene op wie de verbintenis rust (geeft, doet of nalaat iets te doen).
* **Schuldeiser:** Degene die de prestatie kan vorderen.
* **Prestatie:** Kan bestaan uit het geven van iets, het doen van iets, of het niet doen van iets.
* **Bronnen van verbintenissen:** Rechtshandeling, oneigenlijk contract, buitencontractuele aansprakelijkheid, de wet.
#### 3.5.2 Natuurlijke verbintenis
Een natuurlijke verbintenis is een verbintenis die niet afdwingbaar is, maar erkenning ervan doet een verbintenis ontstaan. Een verjaarde schuld is een natuurlijke verbintenis. Betaling van een natuurlijke verbintenis kan niet teruggevorderd worden.
#### 3.5.3 Contracten
Een contract is een akkoord tussen twee of meer partijen met als doel rechtsgevolgen te doen ontstaan.
* **Soorten contracten:**
* **Consensueel:** Komt tot stand door loutere wilsovereenstemming.
* **Vormelijk:** Geldigheid vereist een specifieke vorm.
* **Zakelijk:** Geldigheid vereist de overhandiging van een voorwerp.
* **Wederkerig:** Beide partijen verbinden zich tot een prestatie.
* **Eenzijdig:** Slechts één partij verbindt zich tot een prestatie.
* **Ten kosteloze titel (kosteloos):** Eén partij verkrijgt een voordeel zonder tegenprestatie.
* **Ten economische titel (bezwarend):** Beide partijen verkrijgen een voordeel.
* **Resultaatsverbintenis:** Verplichting tot het bereiken van een specifiek resultaat.
* **Inspannings- of middelenverbintenis:** Verplichting om de best mogelijke inspanning te leveren.
* **Totstandkoming van het contract:**
* **Onderhandelingen (precontractuele fase):** Voorafgaand aan het contract.
* **Aanbod:** Een voorstel dat alle essentiële bestanddelen van het contract bevat.
* **Aanvaarding:** De onvoorwaardelijke acceptatie van het aanbod leidt tot een overeenkomst. Herroeping is niet meer mogelijk na aanvaarding.
* **Geldigheid van een contract:** Vereist vrije en bewuste toestemming, bekwaamheid van de partijen, een bepaald en geoorloofd voorwerp, en een geoorloofde oorzaak.
* **Wilsgebreken:** Dwaling, bedrog, geweld, misbruik van omstandigheden.
* **Bekwaamheid:** Handelingsbekwaamheid is vereist om contracten aan te gaan. In principe vanaf 18 jaar.
* **Voorwerp:** Moet bepaald en geoorloofd zijn (niet tegen de openbare orde of goede zeden).
* **Oorzaak:** De determinerende beweegredenen voor het sluiten van het contract.
* **Nietigheid:** Een contract dat niet aan de geldigheidsvereisten voldoet, wordt geacht nooit te hebben bestaan.
* **Interpretatie van de overeenkomst:** Bij twijfel kijkt men naar de bedoeling van de partijen. Toetredingscontracten en bevrijdingsbedingen worden streng geïnterpreteerd.
#### 3.5.4 Gevolgen van de overeenkomst
* **Bindende kracht:** De overeenkomst geldt als wet tussen partijen.
* **Goede trouw:** De overeenkomst moet worden uitgevoerd met inachtneming van de goede trouw, niet enkel letterlijk maar ook volgens de geest ervan.
* **Wijzigende omstandigheden:** Kunnen leiden tot heronderhandeling of beëindiging onder strikte voorwaarden.
* **Duur van het contract:** Kan voor bepaalde of onbepaalde duur zijn. Contracten voor onbepaalde duur kunnen op elk moment worden opgezegd.
#### 3.5.5 Niet-nakoming van contractuele verbintenissen
Mogelijke gevolgen: uitvoering in natura, herstel van schade, ontbinding van contract, prijsvermindering, opschorten van eigen verbintenis.
* **Niet toerekenbaar aan de schuldenaar (overmacht):** Indien de niet-nakoming te wijten is aan een onoverkomelijke gebeurtenis.
* **Uitvoering in natura:** De rechter verplicht de partij om alsnog de afgesproken prestatie te leveren.
* **Herstel van schade (schadevergoeding):** Compensatie voor geleden verlies. De schuldeiser heeft een schadebeperkingsplicht.
* **Ontbinding van contract:** Kan door de rechter worden uitgesproken bij ernstige contractuele wanprestatie.
* **Prijsvermindering:** Vermindering van de te betalen prijs als sanctie.
* **Exceptie van niet-uitvoering (ENAC):** De ene partij mag zijn eigen prestatie opschorten als de andere partij niet presteert.
#### 3.5.6 Gevolgen tegenover derden
* **Principe:** Contracten hebben geen gevolgen voor derden.
* **Uitzonderingen:** Sterkmaking, derdenbeding, rechtstreekse vordering.
#### 3.5.7 Modaliteiten van de verbintenis
* **Verbintenis onder voorwaarde:** Ontstaan of tenietgaan is afhankelijk van een toekomstige, onzekere gebeurtenis (opschortende of ontbindende voorwaarde).
* **Verbintenis met tijdbepaling:** Uitvoering is afhankelijk van een toekomstige, zekere gebeurtenis.
#### 3.5.8 Nakoming van de verbintenis
* **Betaling:** Uitvoering van de prestatie (niet enkel geld). Kan door eender wie aan de schuldeiser worden gedaan.
* **Wat:** Wat afgesproken werd in het contract.
* **Waar:** Bij de woonplaats van de schuldenaar, tenzij anders bepaald.
#### 3.5.9 Niet-nakoming van verbintenis
* **Ingebrekenstelling:** Een formele waarschuwing aan de schuldenaar om de verbintenis na te komen.
* **Uitzondering:** Niet zinvol indien ingebrekestelling geen nut meer heeft.
### 3.6 Buitencontractuele aansprakelijkheid
Regels inzake buitencontractuele aansprakelijkheid zijn in principe aanvullend.
#### 3.6.1 Aansprakelijkheid voor eigen daad
Iedereen is aansprakelijk voor schade die hij door zijn fout veroorzaakt. Vereist: een fout, schade, en een oorzakelijk verband tussen fout en schade.
* **Fout:** Overtreding van een wettelijke norm of de zorgvuldigheidsnorm.
* **Zorgvuldigheidsnorm:** Wat een normaal zorgvuldig, redelijk persoon in dezelfde omstandigheden niet zou doen.
* **Uitzonderingen:** Overmacht, wettelijke verdediging, toestemming van de benadeelde.
* **Kinderen jonger dan 12 jaar:** Niet aansprakelijk. Kinderen ouder dan 12 jaar zijn aansprakelijk, maar schadevergoeding kan beperkt of geschrapt worden. Geestenzieken worden gelijkgesteld met kinderen van +12 jaar.
#### 3.6.2 Aansprakelijkheid voor andermans daad
* **Aansprakelijkheid van titularissen van gezag over minderjarigen (ouders):** Ouders zijn aansprakelijk voor de fouten van hun kinderen, tenzij ze bewijzen dat ze geen fout hebben gemaakt in hun toezicht.
* **Aansprakelijkheid van personen belast met toezicht op anderen:** Bijvoorbeeld in internaten of gevangenissen. De toezichthouder is aansprakelijk, tenzij hij kan bewijzen dat hij geen fout heeft gemaakt in het toezicht.
* **Aansprakelijkheid van de aansteller (werkgever):** De werkgever is aansprakelijk voor fouten van de werknemer, indien deze tijdens en naar aanleiding van de functie zijn gebeurd. De werkgever kan dit enkel weerleggen bij opzet, zware fout of herhaaldelijke lichte fout. De aansprakelijkheid is onweerlegbaar indien de fout opzettelijk was.
#### 3.6.3 Aansprakelijkheid voor dieren en zaken
* **Dieren:** Eigenaar of bewaker is aansprakelijk voor schade veroorzaakt door het dier, tenzij hij kan aantonen dat hij op het moment van de feiten niet de bewaker was.
* **Gebrek aan een zaak:** De houder van de zaak is aansprakelijk voor schade veroorzaakt door een gebrek van de zaak (foutloze aansprakelijkheid).
* **Oorzakelijk verband:** Vereist dat de schade niet zou zijn ontstaan zonder de fout of het gebrek.
#### 3.6.4 Schade
* **Schade moet zeker zijn.**
* **Patrimoniale schade:** Vermogensschade (bv. materiële kosten).
* **Extrapatrimoniale schade:** Immateriële schade (bv. psychische pijn, littekens).
* Kosten om dreigende schade te voorkomen of te verergering te voorkomen, kunnen verhaald worden.
* De benadeelde heeft een schadebeperkingsplicht.
#### 3.6.5 Gevolgen van de aansprakelijkheid
* **Integrale schadevergoeding:** Alle schade en niets dan de schade wordt vergoed.
* Kan in natura of bij schadevergoeding zijn.
* **Bevoegdheid van de rechter:** Kan een gebod of verbod opleggen om verergering van schade te voorkomen.
#### 3.6.6 Productaansprakelijkheid
Regels ter bescherming van consumenten bij gebruik van onveilige producten. Een product is gebrekkig indien het niet de verwachte veiligheid biedt. Aansprakelijk zijn de producent en de verkoper.
#### 3.6.7 Bijzondere regeling voor verkeersslachtoffers
* **Doel:** Bescherming van zwakke weggebruiker.
* De verzekering van de bestuurder betaalt voor lichamelijke schade aan zwakke weggebruikers, ongeacht fout van de bestuurder.
* **Voorwaarden:** Zwakke weggebruiker, lichamelijke schade, geen onverschoonbare fout van de zwakke weggebruiker (indien ouder dan 14 jaar).
* **Uitzondering:** Indien de zwakke weggebruiker het ongeval opzettelijk heeft veroorzaakt en de gevolgen heeft gewild (en ouder is dan 14 jaar).
---
# Bewijslast, bewijsstandaard en bewijsmiddelen
Dit onderdeel gaat over de vereisten waaraan voldaan moet worden om rechtshandelingen en feiten te bewijzen, de toelaatbaarheid van bewijsmiddelen en een uiteenzetting van de verschillende bewijsmiddelen.
### 4.1 Bewijslast
De bewijslast rust op degene die een rechtshandeling of een feit wil bewijzen ter ondersteuning van zijn bewering. Algemeen bekende feiten hoeven niet bewezen te worden. In het algemeen geldt dat wie beweert dat een verbintenis bestaat, dit ook moet kunnen bewijzen. Iemand die betaling of het tenietgaan van een verbintenis inroept, moet hiervan bewijs leveren. Absolute zekerheid van bewijs is echter niet steeds vereist.
### 4.2 Bewijsstandaard
Er is geen vereiste van absolute zekerheid bij het bewijzen van feiten of rechtshandelingen.
### 4.3 Toelaatbaarheid van bewijsmiddelen
Bij het bewijzen van een rechtshandeling gelden specifieke regels. Voor rechtshandelingen met een bedrag van € 3500 of meer, is een bewijs met een ondertekend geschrift vereist, tenzij er sprake is van een eenzijdige handeling of een materiële of morele ongelijkheid tussen partijen. Voor bedragen onder de € 3500 mogen alle wettelijke middelen van recht gebruikt worden.
Voor het bewijzen van feiten is de bewijsvoering soepeler en mogen alle mogelijke bewijsmiddelen worden aangewend, behalve wanneer het specifieke wettelijke bewijsregels voorschrijven. Bij geschillen tussen ondernemingen geldt vaak een nog soepeler regime, waarbij alle bewijsmiddelen zijn toegestaan zonder de noodzaak van een geschrift.
### 4.4 De verschillende bewijsmiddelen
#### 4.4.1 Schriftelijk bewijs
Schriftelijk bewijs kan worden onderverdeeld in authentieke akten en onderhandse akten.
* **Authentieke akte:**
* Opgemaakt door een openbaar ambtenaar.
* Heeft bijzondere bewijskracht, wat betekent dat de inhoud als waar wordt aangenomen, tenzij er bewijs van schriftvervalsing geleverd kan worden.
* Heeft uitvoerbare kracht, waardoor de akte direct ten uitvoer kan worden gelegd zonder eerst naar de rechtbank te hoeven.
* **Onderhandse akte:**
* Door de partijen zelf opgesteld.
* De inhoud wordt toe-eigenend door middel van een handtekening.
* Heeft geen uitvoerbare kracht.
* Er moet gespecificeerd worden hoeveel exemplaren zijn opgemaakt.
* Het bedrag moet in geschreven letters worden vermeld.
* E-mails en elektronische handtekeningen kunnen ook als schriftelijk bewijs gelden.
Een geschrift wordt gedefinieerd als een geheel van alfabetische of verstaanbare tekens aangebracht op een drager die toegang tot de informatie voor een bepaalde periode biedt, met behoud van integriteit, ongeacht de drager en transmissiemethoden. Een handtekening is een teken (elektronisch of anderszins) waarmee een persoon zich identificeert en zijn wilsuiting kenbaar maakt.
Een elektronische handtekening kan een gewone of een gekwalificeerde elektronische handtekening zijn (met behulp van bijvoorbeeld een e-ID).
Bij het bewijzen van een eenzijdige verbintenis is een handtekening van degene die zich verbindt vereist, met de vermelding van de som die door hemzelf geschreven is. Hiervan kan contractueel niet worden afgeweken.
#### 4.4.2 Getuigenbewijs
Getuigenbewijs is toegestaan wanneer alle wettelijke bewijsregels zijn gevolgd. De rechtbank beoordeelt de waarde van het getuigenbewijs. Een getuigenis kan, in combinatie met andere bewijsmiddelen, de rechter helpen de waarheid van een zaak te bepalen.
#### 4.4.3 Vermoedens
V পার্থক্যen tussen wettelijke en feitelijke vermoedens:
* **Wettelijk vermoeden:**
* Vermoedens die in de wet zijn vastgelegd.
* Kunnen weerlegbaar of niet-weerlegbaar zijn.
* Een weerlegbaar vermoeden kan worden weerlegd door het leveren van tegenbewijs.
* Een niet-weerlegbaar vermoeden kan niet worden tegengesproken (bv. de aansprakelijkheid van een werkgever voor schade toegebracht door een werknemer tijdens diens job).
* **Feitelijk vermoeden:**
* Vrij feiten die de rechter kan gebruiken om een conclusie te trekken.
* De rechter kent hier bewijswaarde aan toe, mits de vermoedens berusten op één of meer ernstige en precieze aanwijzingen en overeenstemmend zijn.
#### 4.4.4 Bewijs door bekentenis
Een bekentenis is een verklaring die nadelig is voor degene die haar aflegt. Men is hier voorzichtig mee vanwege mogelijke druk of dwang.
* **Gerechtelijke bekentenis:** Afgelegd in een rechtsgeding met betrekking tot het punt dat bekend wordt.
* **Buitengerechtelijke bekentenis:** Afgelegd buiten het geding, bijvoorbeeld in een gesprek of brief. Deze heeft dezelfde bewijswaarde als een gerechtelijke bekentenis.
Een bekentenis kan uitdrukkelijk of stilzwijgend zijn.
#### 4.4.5 Eed
Een eed is een plechtige verklaring die een partij voor de rechter aflegt om de waarheid te spreken.
* **Gedingsbeslissende eed:** Opgedragen door de ene partij aan de andere, en kan enkel betrekking hebben op feiten waarbij de oproepende partij persoonlijk betrokken is. Weigering om de eed af te leggen, leidt tot het in het ongelijk gesteld worden wat betreft de bewering.
* **Ambtshalve opgelegde eed:** Opgelegd door de rechter aan een partij. Deze kan na aflegging niet meer worden teruggewezen.
---
# Verbintenissenrecht: totstandkoming, geldigheid en gevolgen
Dit uitgebreide deel behandelt de definitie van verbintenissen, de bronnen ervan, de totstandkoming en geldigheid van contracten, wilsgebreken, en de gevolgen van contractuele niet-nakoming, inclusief aansprakelijkheid voor eigen en andermans daden, dieren, zaken en producten, alsook specifieke regelingen voor verkeersslachtoffers.
## 5.1 Verbintenissen: definitie en bronnen
### 5.1.1 Definitie van een verbintenis
Een verbintenis is een rechtsband op grond waarvan een schuldeiser van een schuldenaar, indien nodig in rechte, de uitvoering van een prestatie mag eisen. De schuldenaar is degene op wie de verbintenis rust, en verbindt zich ertoe iets te geven, iets te doen of iets niet te doen. De schuldeiser is degene die een prestatie kan vorderen van de schuldenaar.
### 5.1.2 Natuurlijke verbintenis
Een natuurlijke verbintenis is een verbintenis die niet afdwingbaar is, maar waarvan erkenning wel een verbintenis doet ontstaan. Indien een natuurlijke verbintenis (bijvoorbeeld een verjaarde schuld) toch wordt nagekomen, kan het betaalde bedrag niet meer worden teruggevorderd.
### 5.1.3 Bronnen van verbintenissen
Verbintenissen kunnen voortvloeien uit:
* **Rechtshandelingen:** Dit zijn handelingen die gericht zijn op het creëren van rechtsgevolgen.
* **Contracten:** Een overeenkomst tussen twee of meer partijen om rechtsgevolgen te doen ontstaan.
* **Oneigenlijke contracten:** Situaties die wettelijk gelijkgesteld worden met contracten (niet verder uitgewerkt in dit document).
* **Buitencontractuele aansprakelijkheid:** Schade die wordt veroorzaakt buiten een contractuele relatie.
* **De wet:** Rechtstreeks door de wet opgelegde verplichtingen.
### 5.1.4 Aanvullend recht
De regels met betrekking tot contracten zijn in principe aanvullend recht, wat betekent dat partijen ervan kunnen afwijken in hun overeenkomst. Uitzonderingen hierop zijn wettelijke bepalingen van openbare orde of dwingend recht, die de maatschappelijke orde beschermen.
## 5.2 Contracten: totstandkoming en geldigheid
### 5.2.1 Totstandkoming van een contract
De totstandkoming van een contract verloopt in de precontractuele fase, die begint met een **aanbod**. Dit is een voorstel tot contracteren dat alle essentiële en substantiële bestanddelen van het beoogde contract omvat.
Zodra een **aanbod** correct wordt **aanvaard**, is er sprake van een overeenkomst. Vanaf dat moment is er geen herroeping meer mogelijk, aangezien een geldig aangegane verbintenis de partijen tot wet strekt.
### 5.2.2 Geldigheid van een contract
Voor de geldigheid van een contract zijn de volgende voorwaarden essentieel:
* **Vrije en bewuste toestemming van elke partij:** Er moet wilsovereenstemming zijn over de essentiële elementen.
* **Bekwaamheid van elke partij om contracten aan te gaan:** Partijen moeten handelingsbekwaam zijn (vanaf 18 jaar, met uitzonderingen voor dagdagelijkse handelingen).
* **Bepaalbaar en geoorloofd voorwerp:** Het voorwerp van de verbintenis mag niet strijdig zijn met de openbare orde en goede zeden.
* **Geoorloofde oorzaak:** De determinerende beweegredenen die elke partij ertoe hebben bewogen het contract te sluiten, mogen niet strijdig zijn met de openbare orde en goede zeden.
### 5.2.3 Toestemming en wilsgebreken
Indien de toestemming gebrekkig is, kan het contract nietig worden verklaard. De belangrijkste wilsgebreken zijn:
* **Dwaling:** Een verkeerde voorstelling van de feiten, die verschoonbaar moet zijn. Dit betekent dat een normaal zorgvuldig persoon in dezelfde omstandigheden ook zou hebben gedwaald.
* **Bedrog:** Bewust iets niet zeggen of doen om een andere persoon te doen dwalen. Verschoonbaarheid is hier geen vereiste.
* **Geweld:** Dwang met fysiek geweld om een overeenkomst te sluiten. Het geweld moet een redelijke indruk maken op een normaal persoon.
* **Misbruik van omstandigheden:** Misbruik maken van de behoefte, lusten of zwakheden van een ander om die een overeenkomst te laten tekenen, vaak in een relatie tussen een sterke en een zwakke partij.
### 5.2.4 Soorten contracten
Contracten kunnen op verschillende manieren worden ingedeeld:
* **Consensuele, vormelijke en zakelijke contracten:**
* **Consensueel:** Komt tot stand door loutere wilsovereenstemming, zonder vormvereisten.
* **Vormelijk:** De geldigheid is afhankelijk van een vormvereiste (bv. een akte bij de notaris).
* **Zakelijk:** De totstandkoming vereist de overhandiging van een voorwerp.
* **Wederkerige en eenzijdige contracten:**
* **Wederkerig:** Beide partijen moeten een prestatie leveren.
* **Eenzijdig:** Slechts één partij moet een prestatie leveren (bv. schenking).
* **Contracten zonder bezwarende of kosteloze titel:**
* **Kosteloos:** Eén partij heeft geen tegenprestatie (bv. bewaargeving zonder betaling).
* **Ten economische titel/onder bezwarende titel:** Beide partijen moeten iets geven, met een wederzijds voordeel.
* **Resultaatsverbintenis en inspannings- of middelenverbintenis:**
* **Resultaatsverbintenis:** Verplichting tot het bereiken van een bepaald resultaat. Niet-nakoming leidt tot een vermoeden van fout.
* **Middelenverbintenis:** Verplichting om zich in te spannen om een zo goed mogelijk resultaat te bekomen. Men moet bewijzen dat men zijn best niet heeft gedaan.
### 5.2.5 Interpretatie van de overeenkomst
Bij twijfel over de interpretatie van een overeenkomst, kijkt men naar de **bedoeling van de partijen**. Er zijn specifieke interpretatieregels, zoals:
* **Toetredingscontracten** worden uitgelegd ten nadele van de opsteller.
* **Bevrijdingsbedingen** worden uitgelegd ten nadele van de schuldenaar.
* Bij consumentencontracten (B2C) prevaleert in principe de voor de consument gunstige interpretatie.
## 5.3 Gevolgen van de overeenkomst
### 5.3.1 Bindende kracht
Een geldig aangegane overeenkomst is bindend tussen partijen. De overeenkomst moet worden uitgevoerd, niet louter volgens de letterlijke tekst, maar ook volgens de geest van de overeenkomst en met **goede trouw**.
### 5.3.2 Wijzigende omstandigheden
Indien de omstandigheden significant wijzigen na het sluiten van de overeenkomst en er een wanverhouding ontstaat tussen de rechten en verplichtingen, kan er onder strikte voorwaarden een mogelijkheid zijn tot heronderhandeling of beëindiging. Indien onderhandelingen falen, kan de rechter dit bepalen.
### 5.3.3 Duur van het contract
Contracten kunnen voor **bepaalde** of **onbepaalde duur** zijn. Een contract voor onbepaalde duur kan op elk moment door één van de partijen worden opgezegd.
## 5.4 Niet-nakoming van contractuele verbintenissen en gevolgen
### 5.4.1 Mogelijkheden bij niet-nakoming
Indien een verbintenis niet wordt nagekomen, zijn er verschillende mogelijkheden voor de schuldeiser:
* **Uitvoering in natura:** Vordering tot nakoming van de oorspronkelijke prestatie.
* **Herstel van schade (schadevergoeding):** Vordering tot vergoeding van de geleden schade. De schuldeiser heeft een schadebeperkingsplicht.
* **Ontbinding van het contract:** Beëindiging van de overeenkomst. Dit vereist doorgaans een beslissing van de rechter, tenzij er een ontbindend beding is opgenomen. De sanctie geldt enkel bij ernstige contractuele wanprestatie.
* **Prijsvermindering:** Vordering tot vermindering van de overeengekomen prijs.
* **Opschorting van eigen verbintenis (Exceptie van niet-uitvoering - ENAC):** De schuldeiser kan zijn eigen prestatie opschorten als de wederpartij niet presteert.
### 5.4.2 Overmacht
Niet-nakoming als gevolg van **overmacht** (een onvoorzienbare en onvermijd-bare gebeurtenis) is niet toerekenbaar aan de schuldenaar. In dat geval kan de schuldeiser geen uitvoering in natura of schadevergoeding eisen.
### 5.4.3 Ingebrekenstelling
Bij contractuele wanprestatie moet de schuldeiser de schuldenaar in **gebreke stellen**, tenzij dit zinloos is. Dit is een formele waarschuwing om de verbintenis alsnog na te komen.
### 5.4.4 Gevolgen tegenover derden
In principe heeft een contract geen gevolgen voor derden (**relativiteit van contracten**). Er zijn echter uitzonderingen:
* **Sterkmaking:** Een partij belooft dat een derde een prestatie zal leveren.
* **Derdenbeding:** Een contract waarbij een derde rechten verkrijgt uit de overeenkomst.
* **Rechtstreekse vordering:** Een wettelijke uitzondering die een derde toelaat om rechtstreeks een vordering in te stellen tegen een contractpartij (bv. onderaannemer tegen opdrachtgever).
## 5.5 Modaliteiten van de verbintenis
### 5.5.1 Verbintenis onder voorwaarde
De verbintenis is afhankelijk van een **toekomstige en onzekere gebeurtenis**:
* **Opschortende voorwaarde:** De verbintenis ontstaat pas als de voorwaarde wordt vervuld (bv. verkrijgen van een lening).
* **Ontbindende voorwaarde:** De verbintenis dooft uit als de voorwaarde wordt vervuld (bv. het contract eindigt als de lening niet wordt verkregen).
### 5.5.2 Verbintenis met tijdbepaling
De uitvoering van de verbintenis hangt af van een **toekomstige en zekere gebeurtenis** (bv. een specifieke datum).
### 5.5.3 Nakoming van de verbintenis
De **betaling** is de uitvoering van de prestatie. Het maakt niet uit wie betaalt, maar wel aan wie wordt betaald. De plaats van betaling is in principe de woonplaats van de schuldenaar, tenzij anders overeengekomen of indien het een zeker voorwerp betreft.
## 5.6 Buitencontractuele aansprakelijkheid
### 5.6.1 Algemene beginselen
Regels inzake buitencontractuele aansprakelijkheid zijn aanvullend, tenzij de bescherming van fysieke of psychologische integriteit of opzettelijke fouten worden aangetast. Rechtspersonen kunnen ook buitencontractueel aansprakelijk zijn.
### 5.6.2 Aansprakelijkheid voor eigen daad
Iedereen is aansprakelijk voor schade veroorzaakt door zijn **fout**. Vereist is:
1. **Een fout:** Schending van een wettelijke norm of de zorgvuldigheidsnorm (wat een normaal zorgvuldig persoon niet zou doen).
2. **Schade:** Zeker en vaststaand, vermogens- of extra-patrimoniaal.
3. **Causaal verband:** Een direct verband tussen de fout en de schade.
**Uitzonderingen op aansprakelijkheid voor eigen daad:**
* Overmacht
* Wettige verdediging
* Toestemming van de benadeelde
**Kinderen en geestelijk gestoorden:**
* Kinderen jonger dan 12 jaar zijn niet aansprakelijk.
* Kinderen vanaf 12 jaar en geestelijk gestoorden zijn aansprakelijk, maar de schadevergoeding kan beperkt worden.
### 5.6.3 Aansprakelijkheid voor andermans daad (kwalitatieve aansprakelijkheid)
Men kan aansprakelijk zijn voor de daden van anderen:
* **Ouders voor hun minderjarige kinderen:** Tenzij de ouders kunnen bewijzen dat zij geen fout hebben gemaakt in hun toezicht.
* **Personen belast met toezicht:** Aansprakelijk voor schade veroorzaakt door personen onder hun toezicht, tenzij bewezen kan worden dat zij geen fout hebben gemaakt in het toezicht.
* **Aansteller (werkgever) voor werknemer:** Aansprakelijk voor fouten van de werknemer, indien deze zijn begaan tijdens en naar aanleiding van de functie. De aansteller kan zich niet onttrekken, tenzij er sprake is van opzet, zware fout of herhaaldelijke lichte fout van de werknemer, waarna de aansteller regres kan uitoefenen.
### 5.6.4 Aansprakelijkheid voor dieren en zaken
* **Dieren:** De eigenaar of bewaker van een dier is aansprakelijk voor schade veroorzaakt door het dier, tenzij men kan aantonen dat men op het moment van de feiten niet de bewaker was.
* **Zaken:** De houder van een zaak is aansprakelijk voor schade veroorzaakt door een **gebrek** van die zaak. Dit is een foutloze aansprakelijkheid. Een gebrek is een kenmerk waardoor niet-normale veiligheid niet kan gegarandeerd worden.
### 5.6.5 Schade
* **Patrimoniale schade:** Vermogensschade (kosten voor herstel, gederfde inkomsten). Gemakkelijker te begroten.
* **Extra-patrimoniale schade:** Immateriële schade (pijn, littekens, psychische schade). Moeilijker te begroten, gebeurt op basis van redelijkheid en billijkheid.
Kosten die nodig zijn om dreigende schade te voorkomen of te verergering te beperken, kunnen verhaald worden. De benadeelde heeft een **schadebeperkingsplicht**.
### 5.6.6 Gevolgen van de aansprakelijkheid
* **Integrale schadevergoeding:** Alle schade en niets dan de schade wordt vergoed, in natura of bij equivalent. De benadeelde mag vrij beschikken over de vergoeding.
* **Bevel of verbod:** De rechter kan een bevel of verbod opleggen om schade te voorkomen of wettelijke bepalingen na te leven.
## 5.7 Productaansprakelijkheid
De regels inzake productaansprakelijkheid beschermen consumenten bij het gebruik van onveilige producten. Een product is gebrekkig als het niet de verwachte veiligheid biedt. Aansprakelijk zijn de leverancier (producent) of de verkoper.
## 5.8 Bijzondere regeling voor verkeersslachtoffers
Het doel is de bescherming van zwakke weggebruikers (voetgangers, fietsers etc.). De verzekering van de bestuurder van een motorvoertuig moet de schade aan de zwakke weggebruiker vergoeden, ook zonder fout van de bestuurder.
**Voorwaarden:**
* Het slachtoffer is een zwakke weggebruiker.
* Het betreft enkel lichamelijke schade.
* Geen onverschoonbare fout van de zwakke weggebruiker (indien ouder dan 14 jaar).
De **Wet Aansprakelijkheid Motorrijtuigen (WAN)** regelt dit. Een uitzondering geldt als de zwakke weggebruiker het ongeval opzettelijk heeft gewild en de gevolgen ervan.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Recht | Een omvattend geheel van gedragsregels en normen die het maatschappelijke leven vormgeven, opgelegd door de overheid en afdwingbaar zijn. |
| Privaatrecht | Het deel van het recht dat de verhoudingen tussen burgers onderling regelt, waaronder burgerlijk recht, gerechtelijk privaatrecht en internationaal privaatrecht vallen. |
| Burgerlijk recht | Het rechtsgebied dat zich bezighoudt met familiale verhoudingen binnen het privaatrecht. |
| Publiekrecht | Het rechtsgebied dat zich richt op algemene belangen, de inrichting en werking van overheidsorganen en de verhoudingen tussen overheid en burgers. |
| Objectief recht | Het geheel van normen dat menselijke activiteiten, onderlinge verhoudingen tussen mensen en verhoudingen tussen gemeenschappen regelt; de regels op zich. |
| Subjectief recht | Aanspraken die een persoon kan laten gelden tegenover een ander; het effectief bezit dat ingeroepen kan worden en niet per se in de wet is vastgelegd. |
| Materieel recht | De rechtsregels die rechten toekennen en plichten opleggen aan personen. |
| Formeel recht | De regels die bepalen hoe de naleving van het materiële recht verzekerd kan worden, bijvoorbeeld door procedures. |
| Wetgeving | Verwijst naar alle vormen van wetgeving, inclusief internationale verdragen, Europese richtlijnen en verordeningen, de grondwet, wetten, decreten en besluiten. |
| Richtlijn (EU) | Een Europese regelgevingsinstrument dat door nationale overheden moet worden overgenomen en verwerkt in hun eigen wetgeving. |
| Verordening (EU) | Een algemene en volledige reglementering die rechtstreeks toepasbaar is in alle lidstaten van de Europese Unie. |
| Grondwet | De fundamentele wet van een staat die de inrichting van de staatsmachten regelt en de fundamentele rechten en vrijheden van de inwoners waarborgt. |
| Wet | Een akte die gestemd is in het federale parlement in België, die de regels bevat die nageleefd moeten worden. |
| Decreet | Een wet die op niveau van de gemeenschappen en gewesten gestemd wordt en van kracht is op hun respectieve grondgebieden. |
| Koninklijk Besluit (KB) | Besluiten die door de koning (in de praktijk de ministers) worden genomen, gebaseerd op een wettelijke basis en die de wet niet mogen schorsen of vrijstellen. |
| Rechtspraak | De uitspraken van de rechtbanken en hoven die dienen ter inspiratie en interpretatie van het recht, hoewel deze niet bindend zijn in de zin van wetgeving. |
| Rechtsleer | De wetenschappelijke analyse en commentaren van juristen over het recht, gepubliceerd in boeken, tijdschriften en juridische kranten, die als inspiratiebronnen dienen. |
| Gewoonte | Een niet op papier gezet recht dat toch bindend is, gebaseerd op algemeen geldende, openbare en herhaalde gedragingen met de subjectieve overtuiging dat het een rechtsregel betreft. |
| Democratische staat | Een staatsvorm waarbij burgers inspraak hebben door het kiezen van vertegenwoordigers die zetelen in het parlement. |
| Scheiding van machten | Het principe dat de staatsmacht verdeeld is over de wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht om machtsconcentratie te voorkomen. |
| Rechtstaat | Een staat waarin de macht geregeld en beperkt wordt door de wet, en waarin de overheid zich eveneens aan de regels moet houden. |
| Federale staat | Een staatsvorm waarbij de macht is verdeeld tussen een federale overheid en deelstaten (gemeenschappen en gewesten) met eigen bevoegdheden. |
| Wetgevende macht | De macht die wetten creëert, bestaande uit de Kamer van Volksvertegenwoordigers, de Senaat en de Koning op federaal niveau. |
| Uitvoerende macht | De macht die de wetten uitvoert, bestaande uit de regering op federaal niveau. |
| Rechterlijke macht | De macht die rechtspreekt, bestaande uit de rechtbanken en hoven. |
| Hof van Cassatie | Het hoogste rechtscollege dat oordeelt over procedurele en interpretatiefouten van lagere rechtbanken, zonder het feitenkwestie zelf te beoordelen. |
| Hof van Assisen | Een rechtbank op provinciaal niveau waar een jury beslist over de schuldvraag bij misdaden; er kan geen beroep tegen worden aangetekend. |
| Hof van Beroep | Een rechtbank waar men in beroep kan gaan tegen uitspraken van de rechtbank van eerste aanleg, met verschillende kamers zoals burgerlijke, correctionele en jeugd/familie. |
| Arbeidshof | Een rechtbank die zich bezighoudt met beroepen in sociale zaken. |
| Arbeidsrechtbank | Een rechtbank die bevoegd is voor geschillen op sociaal gebied. |
| Ondernemingsrechtbank | Een rechtbank die bevoegd is voor zaken in verband met ondernemingen en beroepen van de vrederechter in handelszaken. |
| Rechtbank van eerste aanleg | Een rechtbank die bevoegd is voor burgerlijke, correctionele en familie/jeugdzaken, afhankelijk van de aard en waarde van de zaak. |
| Politierechtbank | Een rechtbank op arrondissementniveau die zich voornamelijk bezighoudt met verkeerszaken en overtredingen. |
| Vredegerecht | Een rechtbank op kantonniveau die bevoegd is voor burgerlijke zaken met een beperkte waarde en exclusieve bevoegdheden. |
| Bewijslast | De verplichting om een rechtshandeling of feit te bewijzen ter ondersteuning van een bewering. |
| Bewijsstandaard | Het vereiste niveau van zekerheid dat nodig is om een bewering als bewezen te beschouwen. |
| Toelaatbaarheid van bewijsmiddelen | De regels die bepalen welke soorten bewijs in een juridische procedure aanvaard kunnen worden. |
| Schriftelijk bewijs | Bewijs dat wordt geleverd door middel van geschriften, zoals authentieke akten of onderhandse akten. |
| Authentieke akte | Een akte opgemaakt door een openbaar ambtenaar, met bijzondere bewijskracht en uitvoerbare kracht. |
| Onderhandse akte | Een akte die door partijen zelf wordt opgesteld en wiens inhoud wordt toegeëigend door handtekening; heeft geen uitvoerbare kracht. |
| E-mail en elektronische handtekening | Communicatiemiddelen en identificatietekens die, mits aan bepaalde voorwaarden voldaan, als bewijs kunnen dienen. |
| Getuigenbewijs | Bewijs geleverd door getuigenverklaringen, waarvan de waarde door de rechtbank wordt beoordeeld. |
| Vermoeden | Een gevolgtrekking die de wet of de rechter maakt op basis van bepaalde feiten. |
| Wettelijk vermoeden | Een vermoeden dat in de wet is vastgelegd en kan weerlegbaar of niet-weerlegbaar zijn. |
| Feitelijk vermoeden | Een gevolgtrekking die de rechter maakt op basis van feiten die hij als ernstig en precies beschouwt. |
| Bekentenis | Een verklaring die nadelig is voor de persoon die de verklaring aflegt; kan gerechtelijk of buitengerechtelijk zijn. |
| Eed | Een plechtige verklaring die door een partij voor de rechter wordt afgelegd, of ambtshalve door de rechter wordt opgelegd. |
| Verbintenis | Een rechtsband op grond waarvan een schuldeiser van een schuldenaar de uitvoering van een prestatie mag eisen. |
| Schuldenaar | Degene op wie de verbintenis rust en die zich ertoe verbindt iets te geven, te doen of niet te doen. |
| Schuldeiser | Degene die een prestatie kan vorderen van de schuldenaar. |
| Natuurlijke verbintenis | Een verbintenis die niet juridisch afdwingbaar is, maar waarvan erkenning wel een verbintenis doet ontstaan. |
| Aanvullend recht | Rechtsregels waarvan partijen contractueel mogen afwijken, tenzij het openbare orde of dwingend recht betreft. |
| Contract | Een akkoord tussen twee of meer partijen om rechtsgevolgen tot stand te brengen. |
| Consensueel contract | Een contract dat tot stand komt door loutere wilsovereenstemming, zonder specifieke vormvereisten. |
| Vormelijk contract | Een contract dat voor zijn geldigheid een specifiek vormvereiste kent. |
| Zakelijk contract | Een contract dat pas tot stand komt bij de overhandiging van een voorwerp door de ene partij aan de andere. |
| Wederkerig contract | Een contract waarbij beide partijen verplichtingen aangaan. |
| Eenzijdig contract | Een contract waarbij slechts één partij een verplichting aangaat. |
| Contract ten kosteloze titel | Een contract waarbij een partij geen tegenprestatie ontvangt (bv. schenking). |
| Contract ten economische titel | Een contract waarbij beide partijen een economisch voordeel nastreven. |
| Contract onder bezwarende titel | Een contract waarbij elke partij een voordeel verkrijgt en iets moet geven. |
| Resultaatsverbintenis | Een verbintenis aangegaan met het doel een specifiek resultaat te bereiken. |
| Middelenverbintenis | Een verbintenis waarbij men zich ertoe verbindt zijn best te doen om een zo goed mogelijk resultaat te bereiken. |
| Onderhandelingen (precontractuele fase) | Alle activiteiten die plaatsvinden vóór de totstandkoming van een contract, ter voorbereiding ervan. |
| Aanbod | Een voorstel tot contracteren dat alle essentiële bestanddelen van het beoogde contract omvat. |
| Aanvaarding | De instemming met een aanbod, wat leidt tot de totstandkoming van een overeenkomst. |
| Geldigheid van een contract | De voorwaarden waaraan een contract moet voldoen om juridisch geldig te zijn (toestemming, bekwaamheid, voorwerp, oorzaak). |
| Toestemming | De vrije en bewuste instemming van alle partijen met de essentiële elementen van het contract. |
| Wilsgebreken | Gebreken in de toestemming die een contract ongeldig kunnen maken, zoals dwaling, bedrog, geweld en misbruik van omstandigheden. |
| Dwaling | Een verkeerde voorstelling van de feiten waardoor een partij het contract niet zou hebben gesloten of tegen andere voorwaarden. |
| Bedrog | Het bewust achterhouden van informatie of het doen van valse verklaringen om een partij tot contracteren te bewegen. |
| Geweld | Dwang, met fysieke of morele middelen, om een partij tot contracteren te dwingen. |
| Misbruik van omstandigheden | Het exploiteren van de behoefte, lusten of zwakheden van een ander om hem een contract te laten tekenen. |
| Handelingsbekwaamheid | De juridische bekwaamheid om zelfstandig rechtshandelingen te stellen, zoals het aangaan van contracten. |
| Voorwerp (van een contract) | Het object of de prestatie waarop het contract betrekking heeft; moet bepaald en geoorloofd zijn. |
| Oorzaak (van een contract) | De determinerende beweegredenen die een partij ertoe hebben bewogen het contract te sluiten. |
| Nietigheid | De ongeldigheid van een contract, waardoor het geacht wordt nooit te hebben bestaan. |
| Interpretatie van de overeenkomst | Het vaststellen van de betekenis en strekking van een contract, met oog voor de bedoeling van de partijen. |
| Bindende kracht | De juridische kracht van een overeenkomst, die partijen verplicht deze na te komen, ook bij gewijzigde omstandigheden. |
| Goede trouw | Het principe dat partijen bij de uitvoering van een overeenkomst zich eerlijk en loyaal dienen te gedragen. |
| Wijzigende omstandigheden | Omstandigheden die na het sluiten van een overeenkomst wijzigen en die, onder strikte voorwaarden, een heronderhandeling of beëindiging kunnen rechtvaardigen. |
| Duur van het contract | De periode waarvoor een contract geldig is, bepaald of onbepaald. |
| Niet-nakoming van contractuele verbintenissen | Het niet uitvoeren van de verplichtingen die voortvloeien uit een contract. |
| Uitvoering in natura | De nakoming van de oorspronkelijke verbintenis zoals afgesproken in het contract. |
| Schadevergoeding | Een financiële compensatie voor geleden schade. |
| Ontbinding van contract | Het beëindigen van een contract als gevolg van ernstige contractuele wanprestatie. |
| Prijsvermindering | Het verminderen van de overeengekomen prijs als sanctie voor niet-nakoming. |
| Exceptie van niet uitvoering (ENAC) | Het recht om de eigen verbintenis op te schorten zolang de andere partij haar verbintenis niet nakomt. |
| Gevolgen tegenover derden | De rechtsgevolgen van een contract die buiten de contracterende partijen vallen. |
| Sterkmaking | Een belofte aan de tegenpartij dat een derde een bepaalde prestatie zal leveren. |
| Derdenbeding | Een clausule in een contract waarbij een derde rechten verkrijgt uit dat contract. |
| Rechtstreekse vordering | Een wettelijke uitzondering die een derde toelaat zijn vordering rechtstreeks in te stellen tegen een partij van een contract, ondanks dat hij geen contractpartij is. |
| Modaliteit van de verbintenis | Bijkomende voorwaarden die de verbintenis wijzigen, zoals een voorwaarde of tijdsbepaling. |
| Verbintenis onder voorwaarde | Een verbintenis waarvan het ontstaan of tenietgaan afhankelijk is van een toekomstige en onzekere gebeurtenis. |
| Opschortende voorwaarde | Een voorwaarde die het ontstaan van een verbintenis uitstelt tot de gebeurtenis zich voordoet. |
| Ontbindende voorwaarde | Een voorwaarde die het tenietgaan van een verbintenis veroorzaakt zodra de gebeurtenis zich voordoet. |
| Verbintenis met tijdbepaling | Een verbintenis waarvan de uitvoering afhankelijk is van een toekomstige en zekere gebeurtenis. |
| Nakoming van de verbintenis (betaling) | De uitvoering van de overeengekomen prestatie, niet beperkt tot geld. |
| Inbrekengestelling | Een formele waarschuwing aan de schuldenaar om de verbintenis na te komen, alvorens gerechtelijke stappen te ondernemen. |
| Buitencontractuele aansprakelijkheid | Aansprakelijkheid die ontstaat buiten een contractuele relatie, door een fout die schade veroorzaakt. |
| Aansprakelijkheid voor eigen daad | Iedereen is aansprakelijk voor schade die hij door zijn eigen fout aan een ander veroorzaakt. |
| Fout | Een schending van een wettelijke norm of zorgvuldigheidsnorm die schade veroorzaakt. |
| Schade | Een benadeling van een persoon, materieel of immaterieel. |
| Oorzakelijk (causaal) verband | Het verband tussen een fout en de geleden schade, waarbij de schade niet zou zijn opgetreden zonder de fout. |
| Overmacht | Een onoverkomelijke gebeurtenis die de nakoming van een verbintenis verhindert. |
| Wettelijke verdediging | Het recht om geweld te gebruiken ter verdediging tegen een aanval. |
| Toestemming van de benadeelde | Het geven van toestemming door het slachtoffer om een fout te begaan. |
| Aansprakelijkheid voor andermans daad | Aansprakelijkheid die ontstaat voor de fouten van anderen waarvoor men verantwoordelijk is (bv. ouders voor kinderen). |
| Kwalitatieve aansprakelijkheid | Aansprakelijkheid die voortvloeit uit een bepaalde hoedanigheid (bv. eigenaar van een dier). |
| Aansprakelijkheid van de aansteller (werkgever) | De werkgever is aansprakelijk voor de fouten van zijn werknemers begaan tijdens en naar aanleiding van hun functie. |
| Onweerlegbare aansprakelijkheid | Aansprakelijkheid die niet kan worden weerlegd door de aansprakelijke partij. |
| Aansprakelijkheid voor dieren en zaken | Aansprakelijkheid voor schade veroorzaakt door dieren of gebreken aan zaken. |
| Gebrek (van een zaak) | Een kenmerk waardoor een zaak niet de normale veiligheid garandeert. |
| Solidum aansprakelijkheid | Meerdere partijen zijn aansprakelijk voor dezelfde schade en het slachtoffer kan kiezen wie hij aanspreekt voor het geheel. |
| Regres | Het recht van een partij die de volledige schade heeft betaald, om het deel van de andere aansprakelijke partijen terug te vorderen. |
| Patrimoniale schade | Materiële schade die de vermogenspositie aantast (bv. kosten van herstel, verlies van inkomsten). |
| Extrapatrimoniale schade | Immateriële schade, zoals psychisch leed, pijn of verlies van levenskwaliteit. |
| Integrale schadevergoeding | Een vergoeding die de volledige geleden schade dekt. |
| Bevel of verbod | Een rechterlijke uitspraak die een partij verplicht iets te doen of na te laten om schade te voorkomen. |
| Productaansprakelijkheid | Aansprakelijkheid voor schade veroorzaakt door een gebrekkig product. |
| Gebrekkig product | Een product dat niet de veiligheid biedt die men redelijkerwijs mag verwachten. |
| Zwakke weggebruiker | Een niet-gemotoriseerde verkeersdeelnemer (bv. voetganger, fietser) die bijzondere bescherming geniet. |
| WAN-wet (Wet Aansprakelijkheid Motorrijtuigen) | Wetgeving die de aansprakelijkheid bij ongevallen met motorrijtuigen regelt, met specifieke bescherming voor zwakke weggebruikers. |
Cover
Kopie van Lesnota's - Basisbegrippen van recht.docx
Summary
## Basisbegrippen van Recht
Dit studiegids biedt een gedetailleerd overzicht van de basisbegrippen van het recht, gebaseerd op de lesnotities, PowerPoints en het handboek, met erkenning aan professoren Gerd Verschelden en Piet Taelman.
### Deel I – Wat is recht?
#### Hoofdstuk 1 - Het recht als een geheel van gedragsregels
Het recht kan worden gedefinieerd als een geheel van gedragsregels en ermee samenhangende institutionele voorschriften, uitgevaardigd en gehandhaafd door of krachtens het maatschappelijk gezag, met het oog op een rechtszekere, rechtvaardige en doeltreffende ordening van de maatschappij. Er bestaat geen universeel aanvaarde definitie van recht, maar er is wel consensus over centrale elementen.
##### Afdeling 1 – Enkele definities
* **Objectief recht** verwijst naar het geheel van gedragsregels dat in een bepaalde samenleving en tijd geldt.
* **Subjectieve rechten** zijn de door het recht bekrachtigde aanspraken van rechtssubjecten (natuurlijke personen en rechtspersonen) op medepersonen of voorwerpen om hun doelen in het rechtsverkeer te realiseren.
Het recht wordt onderverdeeld in **publiekrecht** (verhouding burger-overheid of overheid-overheid) en **privaatrecht** (verhouding tussen gelijken, burgers onderling). De bronnen van het Belgisch privaatrecht omvatten wetgeving, gewoonte en algemene rechtsbeginselen.
* **Notatie van wetsartikelen:** (art. [Boek.[Artikel BW)
* **Burgerlijk Wetboek (BW):** Een mix van oud (Napoleontisch) en nieuw recht. Er is een overgangsfase in de hercodificatie.
* **Bijzondere wetten:** Reglementering die niet in het BW of oud BW is opgenomen, zoals die betreffende notariaat, marktpraktijken (WER), nationaliteitsrecht (BWN), jeugdbescherming, etc.
* **Gewoonte:** Een regel die voortvloeit uit bestendig gebruik met de overtuiging van haar bindend karakter. Niet elk gebruik is een gewoonte.
* **Algemene rechtsbeginselen:** Door het Hof van Cassatie erkende principes, soms gecodificeerd, die als rechtsbeginsel gelden.
De klassieke onderscheiden tussen publiek- en privaatrecht vervagen steeds meer, onder andere door de meergelaagde rechtsorde (internationaal, nationaal, gewestelijk, gemeentelijk niveau) en de toenemende privaatrechtelijke benadering door de overheid.
**Materieel recht** regelt de inhoud van het recht, terwijl **formeel recht** de vorm en afdwinging ervan regelt (bv. procesrecht).
**Rechtsfeiten** zijn feiten die rechtsgevolgen meebrengen (bv. geboorte), terwijl **rechtshandelingen** menselijke wilsverklaringen zijn met het oog op gewilde rechtsgevolgen (bv. een kind erkennen, een huis kopen).
##### Afdeling 2 – Centrale elementen in het begrip recht
Rechtsregels kunnen **dwingend** zijn (niet van af te wijken) of **aanvullend** (afwijking mogelijk via overeenkomst). Het **institutionele en begripsmatige kader** omvat de formulering, toepassing en afdwinging van rechtsregels door de wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht.
Het doel van rechtsregels is een **kwalitatieve ordening van de maatschappij**, die afhangt van:
* **Rechtszekerheid:** Vereist voorspelbaarheid, vastheid, algemeenheid en onderlinge consistentie van wetten.
* **Rechtvaardigheid:** Moet rechtvaardig overkomen en is evolutief. Een harde kern van waarden (bv. eerbiediging van leven) moet gerespecteerd worden.
* **Doeltreffendheid:** Middelen moeten aangepast zijn aan de doelstellingen, die idealiter geëvalueerd worden.
**Handhaving van rechtsregels** gebeurt door of krachtens het maatschappelijk gezag (uitvoerende en rechterlijke macht). Het initiatief tot handhaving ligt bij de burger in privaatrecht en bij de staat in publiekrecht.
#### Hoofdstuk 2 – Relativiteit van deze benadering
De benadering van recht als een geheel van gedragsregels is niet universeel. In landen als de VS worden regels afgeleid uit precedenten (eerdere uitspraken), en in Japan ligt de nadruk meer op verzoening en dialoog. De ordenende functie van recht is cruciaal in ons systeem. Een efficiënte jurist streeft naar een cliëntgerichte aanpak en benut alternatieve oplossingen zoals bemiddeling.
### Deel II – Basisbegrippen
#### Hoofdstuk 1 – Rechtssubjecten
Rechtssubjecten zijn personen (fysieke of rechtspersonen) voor wie rechtsnormen rechten en plichten meebrengen.
##### Afdeling 1 – Begrippen
* **Rechtssubject:** Een synoniem voor 'persoon' in juridische zin, waaronder natuurlijke personen en rechtspersonen vallen.
* **Dieren:** Zijn geen juridische personen, maar genieten wel rechtsbescherming. Ze hebben geen plichten.
* **Embryo:** Vanaf de versmelting van zaad- en eicel, geen rechtssubject maar geniet rechtsbescherming.
* **Lijk:** Stoffelijk overschot van een overleden persoon; geen rechtssubject meer, maar geniet rechtsbescherming en er zijn regels omtrent de lijkbezorging.
* **Doodgeboren kind:** Geen titularis van rechten en plichten, wel kunnen akten van burgerlijke stand worden opgemaakt voor sociale/familiale gevolgen.
##### Afdeling 2 – Natuurlijke personen
* **Levende en levensvatbare personen:** Elke levend en levensvatbaar geboren mens is een rechtssubject. Levensvatbaarheid wordt bepaald door medische consensus over de mogelijkheid tot overleven.
* **Einde van juridische persoonlijkheid:** De dood, vastgesteld door een arts. Bepaalde juridische aspecten (bv. auteursrecht, erkenning van een overleden kind) kunnen na het overlijden blijven bestaan of nog gewijzigd worden.
##### Afdeling 3 – Rechtspersonen
Een rechtspersoon is een groepering van rechtssubjecten of een afgescheiden vermogen dat titularis kan zijn van rechten en plichten.
* **Rechtspersonen versus samenwerkingsverbanden zonder rechtspersoonlijkheid:** Rechtspersonen verkrijgen zelf juridische persoonlijkheid en kunnen rechtshandelingen stellen; ze hebben een eigen, afgescheiden vermogen. Samenwerkingsverbanden zonder rechtspersoonlijkheid (bv. maatschap, feitelijke verenigingen) hebben geen afgescheiden vermogen.
* **Soorten rechtspersonen:**
* **Publiekrechtelijke:** Opgericht door de overheid voor publieke dienstverlening (bv. Belgische Staat, Gemeenschappen).
* **Privaatrechtelijke:** Privaat initiatief, met andere doelen dan staatsgezag (bv. vennootschappen, verenigingen, stichtingen).
* **Verenigingen:** Streven een belangeloos doel na (bv. VZW's).
* **Stichtingen:** Afgescheiden vermogen voor een belangeloos doel (bv. Private Stichting, Stichting van openbaar nut).
* **Vennootschappen:** Gericht op winstverdeling (bv. VOF, BV, NV, CV).
* **Legaliteitsbeginsel:** Rechtspersoonlijkheid kan enkel worden toegekend in wettelijk voorziene gevallen.
* **Ontstaan en einde:** Rechtspersoonlijkheid ontstaat bij neerlegging van een uittreksel van de oprichtingsakte ter griffie van de ondernemingsrechtbank. Het einde wordt bepaald door ontbinding en vereffening.
* **Tegenwerpelijkheid:** Het bestaan van de rechtspersoon wordt tegenwerpelijk aan derden na publicatie in het Belgisch Staatsblad.
#### Hoofdstuk 2 – Bekwaamheid
Bekwaamheid slaat op de juridische mogelijkheid om rechten en plichten te hebben (rechtsbekwaamheid) of zelfstandig uit te oefenen (handelingsbekwaamheid).
##### Afdeling 1 – Begrippen
* **Rechtsbekwaamheid (genotsbekwaamheid):** De bevoegdheid om titularis te zijn van rechten en plichten. Principe: volledige rechtsbekwaamheid voor alle Belgen.
* **Uitzonderingen:** Vreemdelingen (burgerlijke rechten, politieke rechten), zwaar strafrechtelijk veroordeelden.
* **Specifieke rechtsonbekwaamheden:** Wettelijk opgelegd (bv. huwelijksbeletselen) of rechterlijk opgelegd (bv. verbod tot beroepsuitoefening).
* **Handelingsbekwaamheid:** De bevoegdheid om rechten en plichten zelfstandig uit te oefenen. Principe: iedereen is handelingsbekwaam.
* **Beperkingen:** Handelingsonbekwaamheid, die algemeen (bv. minderjarigen) of gedeeltelijk kan zijn.
* **Beschermingsregimes:** Vertegenwoordiging of bijstand door een derde (bv. ouders voor minderjarigen, bewindvoerder voor beschermde meerderjarigen).
##### Afdeling 2 – De bekwaamheid van natuurlijke personen
* **Rechtsbekwaamheid:** Principe is volledig, behalve voor bepaalde categorieën personen (vreemdelingen, zwaar veroordeelden) en specifieke wettelijke/rechterlijke beperkingen (bv. voogdij).
* **Handelingsbekwaamheid:** Principe is volledig. Beperkingen gelden voor niet-ontvoogde minderjarigen (algemeen handelingsonbekwaam) en beschermde meerderjarigen (vaak gedeeltelijk handelingsonbekwaam).
* **Nietigheid:** Rechtshandelingen gesteld door handelingsonbekwamen zijn vatbaar voor nietigverklaring, afhankelijk van de aard van de bekwaamheidsbeperking (relatieve nietigheid) of de aard van de regel (absolute nietigheid).
* **Onderscheid nietigheid rechtens vs. nietigheid wegens benadeling:** Nietigheid rechtens vereist enkel de overtreding van de regel, nietigheid wegens benadeling vereist ook bewijs van nadeel.
##### Afdeling 3 – De bekwaamheid van rechtspersonen
* **Genotsbekwaamheid:** Beperkt door de aard van de rechtspersoon, de wet en het doel (specialiteitsbeginsel).
* **Handelingsbekwaamheid:** Wordt uitgeoefend via natuurlijke personen (organen, lasthebbers).
#### Hoofdstuk 3 – Rechtshandelingen
Rechtshandelingen zijn menselijke wilsverklaringen waaraan het recht rechtsgevolgen verbindt, afgelegd met het doel deze rechtsgevolgen te creëren. Ze kunnen materieel, formeel of procesrechtelijk zijn.
##### Afdeling 1 – Inleiding
Rechtshandelingen onderscheiden zich van materiële handelingen en rechtsfeiten.
##### Afdeling 2 – Geldigheid van rechtshandelingen
Geldigheidsvereisten voor contracten omvatten vrije en bewuste toestemming, bekwaamheid, een bepaald en geoorloofd voorwerp, en een geoorloofde oorzaak. Conformiteit met dwingende rechtsregels is eveneens cruciaal.
* **Toestemming:** Moet de werkelijke wil beantwoorden. Wilsgebreken (dwaling, bedrog, geweld, misbruik van omstandigheden) kunnen tot nietigverklaring leiden. De vertrouwensleer kan hierop een correctie vormen.
* **Voorwerp:** Moet geoorloofd zijn.
* **Oorzaak:** Een individuele rechtvaardiging voor de rechtshandeling. Een ongeoorloofde oorzaak leidt tot absolute nietigheid.
##### Afdeling 3 – Nietigheid van rechtshandelingen
Een nietige rechtshandeling bestaat tot ze wordt vernietigd. De gevolgen van nietigverklaring werken ex tunc (retroactief) en ex nunc (voor de toekomst).
* **Absolute nietigheid:** Bij strijdigheid met openbare orde, genotsonbekwaamheid, ongeldig voorwerp of oorzaak. Kan door elke belanghebbende of de rechter worden ingeroepen.
* **Relatieve nietigheid:** Bij strijdigheid met louter dwingend recht, handelingsonbekwaamheid, of wilsgebreken. Kan enkel door de beschermde persoon worden ingeroepen.
#### Hoofdstuk 4 – Aansprakelijkheid
Aansprakelijkheid regelt wie de schade vergoedt die door een ander is veroorzaakt. Dit kan via verzekeringen of schadefondsen. Het aansprakelijkheidsrecht kent een hercodificatie in boek 6 BW, met ingang van 1 januari 2025.
##### Afdeling 1 – Begrip en situering
Het aansprakelijkheidsrecht bepaalt in welke gevallen schade moet worden vergoed, door wie, en op welke wijze. De hercodificatie beoogt de opname van rechtersrecht, modernisering en een duidelijke structuur.
##### Afdeling 2 – Soorten aansprakelijkheid
* **Strafrechtelijke aansprakelijkheid:** Bij overtreding van een norm met strafsanctie, ongeacht opzet of schade.
* **Burgerrechtelijke aansprakelijkheid:** Verplichting tot herstel van schade berokkend aan een ander burger.
Onderscheid tussen **contractuele aansprakelijkheid** (wanprestatie bij contractuitvoering) en **buitencontractuele aansprakelijkheid** (schade door andere wanprestatie). Het **samenloopverbod** van vroeger is grotendeels afgeschaft onder het nieuwe BW, wat een keuze mogelijk maakt tussen beide regimes, tenzij wet of contract anders bepaalt.
* **Enkelvoudige aansprakelijkheid:** Aansprakelijkheid voor eigen daad (art. 6.5 BW).
* **Samengestelde aansprakelijkheid:** Aansprakelijkheid voor andermans daad (oud BW: art. 1384 BW), zaken en dieren.
##### Afdeling 3 – Grondslagen van buitencontractuele aansprakelijkheid
* **Schuldaansprakelijkheid:** Vereist bewijs van schade, fout van de tegenpartij, toerekenbaarheid en causaal verband (art. 6.5 BW). De fout wordt objectief bepaald (elke maatschappelijk onaanvaardbare gedraging).
* **Objectieve aansprakelijkheid (foutloze aansprakelijkheid):** Verplichting tot schadevergoeding zonder noodzaak van een fout (bv. aansprakelijkheid voor dieren - art. 1385 oud BW, 6.17 BW; gebrekkige zaken - art. 1384 oud BW, 6.16 BW).
* **Toereken(ingsvat)baarheid:** Cruciaal voor foutaansprakelijkheid. Minderjarigen onder 12 jaar zijn nooit persoonlijk aansprakelijk (art. 6.5 BW). Voor minderjarigen van 12 jaar en geestesgestoorden geldt een billijkheidsregeling. Rechtspersonen zijn aansprakelijk via hun organen.
##### Afdeling 4 – Oorzakelijk verband
Er moet een oorzakelijk verband bestaan tussen de fout en de schade. De **equivalentieleer** (conditio sine qua non) wordt bevestigd in boek 6 BW, met correcties op basis van feitelijke en juridische causaliteit (billijkheidscorrectie).
##### Afdeling 5 – Schade
Schade is de aantasting van een juridisch beschermd belang. De schade moet rechtmatig, vaststaand (eventueel toekomstig) en persoonlijk zijn.
* **Patrimoniale schade:** Economische gevolgen (verliezen, kosten, winstderving).
* **Extrapatrimoniale schade:** Niet-economische gevolgen (lichamelijke/psychische pijn, terugslag).
Schadeloosstelling streeft naar herstel van wat kapot is gemaakt (patrimoniale schade) of een billijke vergoeding (extrapatrimoniale schade).
#### Hoofdstuk 5 – Rechtsmisbruik
Rechtsmisbruik treedt op wanneer een subjectief recht op een wijze wordt uitgeoefend die kennelijk de grenzen van normale rechtsuitoefening te buiten gaat, vaak met het oogmerk om een ander te schaden. De sanctie is de matiging van het recht tot zijn normale rechtsuitoefening, onverminderd schadeherstel.
#### Hoofdstuk 6 – Subjectieve rechten
Subjectieve rechten zijn juridisch bekrachtigde aanspraken en bevoegdheden die rechtssubjecten kunnen uitoefenen. Ze worden behandeld door de gewone rechtbanken.
##### Afdeling 1 – Begrip en nut
Subjectieve rechten kunnen politieke of burgerlijke rechten zijn, en patrimoniale of extrapatrimoniale rechten.
##### Afdeling 2 – Indeling van de subjectieve rechten volgens het rechtsobject
* **Patrimoniale rechten:** Gerelateerd aan goederen (lichamelijk of onlichamelijk). Omvatten zakelijke rechten (eigendom, mede-eigendom, vruchtgebruik, erfdienstbaarheid, etc.) en vorderingsrechten.
* **Extrapatrimoniale rechten:** Betreffen niet-in-geld-waardeerbare belangen, zoals persoonlijkheidsrechten (recht op naam, afbeelding, privacy) en familierechten (recht op huwelijk, echtscheiding).
#### Hoofdstuk 7 – Duurzame ontwikkeling
Duurzame ontwikkeling voorziet in de behoeften van het heden zonder de mogelijkheden van toekomstige generaties in het gedrang te brengen. Dit concept heeft internationale (VN, SDG's) en nationale juridische kaders (Grondwet art. 7bis, federale en Vlaamse wetgeving). De rechtsleer en rechtspraak (bv. klimaatzaken) spelen een rol in de implementatie ervan.
### Deel III – De professionele actoren in het recht
Diverse actoren zijn betrokken bij de rechtspleging, elk met hun specifieke rol en opleiding.
#### Hoofdstuk 1 – De magistraat
Magistraten (rechters en parketmagistraten) beslechten geschillen en hebben een verzoeningsopdracht. Ze worden benoemd na een rigoureus selectieproces en genieten onafhankelijkheid.
#### Hoofdstuk 2 – Het gerechtspersoneel
* **Griffier:** Assisteert de rechter in zijn ambt, beheert de administratie van de rechtbank.
* **Referendaris:** Verleent juridische bijstand aan magistraten, vooral bij hogere rechtscolleges.
* **Parketjurist:** Vergelijkbaar met referendaris, maar werkzaam bij het Openbaar Ministerie.
#### Hoofdstuk 3 – De advocaat
Advocaten adviseren, staan partijen bij en pleiten voor hen. Ze zijn onderworpen aan deontologie en tucht.
#### Hoofdstuk 4 – De gerechtsdeurwaarder
Gerechtsdeurwaarders zijn ministeriële ambtenaren die exploten opstellen, betekenen en zorgen voor de tenuitvoerlegging van rechterlijke uitspraken.
#### Hoofdstuk 5 – De notaris
Notarissen verlijden authentieke akten, waken over de belangen van alle partijen en geven juridisch advies. Ze hebben een hybride statuut van openbaar ambtenaar en vrij beroep.
#### Hoofdstuk 6 – De bedrijfsjurist
Bedrijfsjuristen begeleiden ondernemingen op juridisch vlak en zijn beschermd tot titel.
#### Hoofdstuk 7 – De overheidsjurist
Werken voor de overheid, met takenpakket en specialisatie afhankelijk van de werkomgeving.
#### Hoofdstuk 8 – De jurist in academia
Academici verbonden aan rechtsfaculteiten dragen bij aan rechtsvorming via publicaties en adviezen.
### Deel IV – Kennismaking met het burgerlijk procesrecht
Het burgerlijk procesrecht regelt hoe geschillen via de rechtbank worden beslecht en hoe rechterlijke beslissingen worden afgedwongen.
#### Hoofdstuk 1 – Inleiding
In geval van een geschil (bv. Leen Puttemans na val over putdeksel) dient men zich te wenden tot de rechter. Het verbod op eigenrichting is essentieel. Alternatieve conflicthanteringsmethoden zoals minnelijke schikking, bemiddeling en collaboratieve onderhandelingen worden steeds belangrijker.
#### Hoofdstuk 2 – Bronnen van burgerlijk procesrecht
De belangrijkste bronnen zijn de Grondwet (scheiding der machten, onafhankelijkheid rechter, motiveringsplicht), het Gerechtelijk Wetboek (codificatie van procedurele regels), bijzondere wetgeving en algemene beginselen van behoorlijke procesvoering (bv. recht op toegang tot de rechter, hoor- en wederhoor, onpartijdigheid).
#### Hoofdstuk 3 – Organisatie en bevoegdheid van de internrechtelijke rechtscolleges
Het Belgische gerechtelijk landschap is piramidaal opgebouwd met o.a. Vredegerechten, Politierechtbanken, Rechtbanken van eerste aanleg, Arbeidsrechtbanken, Ondernemingsrechtbanken, Hoven van beroep en het Hof van Cassatie. Het Hof van Cassatie waakt over de eenheid van rechtspraak.
* **Bevoegdheid:** De rechtsmacht van een rechter wordt bepaald door materiële en territoriale bevoegdheid.
#### Hoofdstuk 4 – Rechtspleging
De rechtspleging omvat de stappen om een zaak voor de rechtbank te brengen en te laten beslechten.
##### Afdeling 1 – Voorwaarden voor de rechtsvordering
Om een rechtsvordering te kunnen instellen, moet men juridische persoonlijkheid bezitten, handelingsbekwaam zijn, belang hebben en de juiste hoedanigheid hebben.
##### Afdeling 2 – Soorten vorderingen
Er zijn inleidende vorderingen en tussenvorderingen (uitbreiding, tegenvordering, tussenkomst, nieuwe procesverhouding).
##### Afdeling 3 – Inleiding van de vordering
Een vordering kan worden ingesteld via dagvaardingsexploot, verzoekschrift op tegenspraak, of gezamenlijk verzoekschrift. De zaak wordt ingeschreven op de rol en er wordt een dossier van de rechtspleging opgemaakt.
##### Afdeling 4 – Inleidende zitting
Bij de inleidende zitting verschijnen de partijen (persoonlijk, vertegenwoordigd of bijgestaan). Bij niet-verschijning kan verstek worden uitgesproken. Vervolgens volgt de instaatstelling (uitwisseling van conclusies en stukken).
##### Afdeling 5 – Het in staat stellen van de zaak
Dit omvat de uitwisseling van conclusies (schriftelijke argumentatie) en stavingsstukken, volgens een vastgestelde kalender of in der minne.
##### Afdeling 6 – Rechtsdag
De rechtsdag is de pleitzitting waar partijen hun zaak mondeling kunnen toelichten.
##### Afdeling 7 – Beraad en uitspraak
Na het sluiten van het debat en eventueel advies van het OM, volgt het beraad en de uitspraak (vonnis, arrest, beschikking). De motiveringsplicht en de redelijke termijn zijn hierbij cruciaal.
##### Afdeling 8 – Rechtsmiddelen
Rechtsmiddelen zoals verzet en hoger beroep maken het mogelijk om beslissingen van de rechter aan te vechten.
#### Hoofdstuk 5 – Gedwongen tenuitvoerlegging
Indien een partij een vonnis niet vrijwillig naleeft, kan de uitvoerende macht (gerechtsdeurwaarders) via gedwongen tenuitvoerlegging de beslissing afdwingen, vaak via verhaalsexecutie op het vermogen van de schuldenaar. Dwangsommen kunnen ook als drukkingsmiddel dienen.
### Conclusie
Het recht is een complex geheel van regels en principes, met een breed scala aan juridische actoren en procedures. De studie van deze basisbegrippen is essentieel voor elke rechtsstudent.
---
**Veelvoorkomende fouten om te vermijden:**
* Het door elkaar halen van objectief en subjectief recht.
* Het verwarren van rechtsfeiten met rechtshandelingen.
* Het onjuist toepassen van de verschillende soorten aansprakelijkheid (schuld vs. objectief, contractueel vs. buitencontractueel).
* Onjuiste interpretatie van de bevoegdheidsregels van de rechtbanken.
* Het onderschatten van de rol van de rechter en de partijautonomie in het procesrecht.
* Het vergeten van de belangstellingseisen of hoedanigheid bij het instellen van een vordering.
* Niet correct toepassen van de regels inzake nietigheid en de gevolgen ervan.
* Het negeren van de evoluerende rechtspraak en wetgeving, zoals de hercodificatie van het aansprakelijkheidsrecht.
* Verwarring tussen de verschillende bevoegdheidsgrenzen (bv. aanleggrenzen voor hoger beroep).
* Het niet correct interpreteren van de rol van de verschillende actoren in het rechtsverkeer (bv. advocaat vs. magistraat).
```
Glossary
## Woordenlijst
| Term | Definitie |
|---|---|
| Objectief recht | Het geheel van gedragsregels die in een bepaalde samenleving in een bepaalde tijd bestaan. |
| Subjectieve rechten | Rechten van rechtssubjecten (fysieke personen en rechtspersonen); door het recht bekrachtigde aanspraak van een rechtssubject, met betrekking tot medepersonen of voorwerpen, met de bedoeling deze in het rechtsverkeer te verwezenlijken. |
| Rechtsfeit | Een feit dat rechtsgevolgen meebrengt, ongeacht of dit door een menselijke handeling is veroorzaakt. |
| Rechtshandeling | Een menselijke wilsverklaring waarbij een rechtssubject een handeling stelt met het oog op rechtsgevolgen, die door de persoon die de rechtshandeling stelt gewild zijn. |
| Conventionele vertegenwoordiging | Vertegenwoordiging waarbij de bevoegdheid tot vertegenwoordiging voortvloeit uit een overeenkomst tussen de vertegenwoordiger en de vertegenwoordigde. |
| Materiële schade | Schade die een economisch gevolg heeft voor het slachtoffer, zoals verliezen, kosten of winstderving. |
| Morele schade | Schade die een niet-economisch gevolg heeft voor het slachtoffer, zoals lichamelijke of psychische pijn. |
| Rechtsmisbruik | De uitoefening van een recht op een wijze die kennelijk de grenzen van de normale rechtsuitoefening te buiten gaat, vaak met het oogmerk om een ander te schaden. |
| Zakelijk recht | Een recht dat een onmiddellijke heerschappij verleent over een bepaald goed of een geheel van goederen, zonder de tussenkomst van een andere persoon. |
| Vorderingsrecht | Een recht dat recht geeft op een prestatie van een andere persoon, zijnde doen, laten of geven. |
| Beslag | Een gerechtelijke maatregel die tot doel heeft de beschikkingsbevoegdheid van een schuldenaar over bepaalde goederen te beperken, teneinde deze goederen te bewaren voor mogelijke verhaalexecutie door de schuldeiser. |
Cover
L5_Rapporto giuridico - Fatti giuridici.pdf
Summary
# Lo schema del rapporto giuridico
Lo schema del rapporto giuridico definisce una relazione tra una situazione giuridica attiva e una corrispondente passiva tra soggetti giuridici [1](#page=1).
### 1.1 Definizione di rapporto giuridico
Il rapporto giuridico è la relazione tra una determinata situazione giuridica attiva e una corrispondente passiva. Questa relazione intercorre tra due o più soggetti, distinti in parte attiva (titolare della situazione attiva) e parte passiva (titolare della situazione passiva) [1](#page=1).
### 1.2 Elementi del rapporto giuridico
Gli elementi fondamentali che compongono lo schema del rapporto giuridico sono:
#### 1.2.1 Situazioni attive
Le situazioni giuridiche attive conferiscono al titolare un potere o una facoltà di agire o di pretendere un comportamento da altri. Tra queste si annoverano [1](#page=1):
* **Diritto soggettivo:** È la principale situazione giuridica attiva, che riconosce e tutela una posizione di vantaggio per un soggetto in relazione a un bene o a un interesse. Può essere ulteriormente classificato in [1](#page=1):
* **Diritto assoluto:** Può essere fatto valere nei confronti di tutti (erga omnes), come ad esempio il diritto di proprietà [1](#page=1).
* **Diritto relativo:** Può essere fatto valere nei confronti di uno o più soggetti determinati, come ad esempio un diritto di credito [1](#page=1).
* **Diritto potestativo:** È il potere di incidere sulla sfera giuridica altrui modificandola, estinguendola o creandola, senza che l'altra parte possa opporsi, ma solo soggiacere [1](#page=1).
> **Tip:** Il diritto soggettivo è il nucleo centrale del rapporto giuridico, rappresentando la sfera di libertà e potere riconosciuta dall'ordinamento [1](#page=1).
#### 1.2.2 Situazioni passive
Le situazioni giuridiche passive rappresentano un onere, un vincolo o una limitazione per il soggetto su cui gravano. Tra queste troviamo [1](#page=1):
* **Dovere:** È un comportamento imposto a un soggetto per il soddisfacimento di un interesse altrui, implicito nella situazione attiva di un altro. Il dovere è il correlato passivo del diritto soggettivo [1](#page=1).
* **Obbligazione:** È un vincolo giuridico che impone a un soggetto (debitore) di eseguire una prestazione a favore di un altro soggetto (creditore), generalmente di natura patrimoniale [1](#page=1).
* **Soggezione:** È la posizione in cui si trova il soggetto che subisce le conseguenze giuridiche di un diritto potestativo altrui, senza poterlo impedire [1](#page=1).
> **Example:** Se Tizio è proprietario di un terreno (situazione attiva: diritto soggettivo assoluto), il resto della collettività ha il dovere di astenersi dall'invadere la sua proprietà (situazione passiva: dovere). Se Caio deve diecimila euro a Sempronio, Caio si trova in una situazione passiva di obbligazione, mentre Sempronio vanta una situazione attiva di diritto soggettivo relativo (diritto di credito) [1](#page=1).
### 1.3 Relazione tra situazione attiva e passiva
Il rapporto giuridico si configura essenzialmente come una relazione di interdipendenza tra una posizione di potere o di vantaggio (situazione attiva) e una posizione di dovere o di soggezione (situazione passiva). La presenza e la correlazione di queste due dimensioni sono indispensabili per la sua esistenza [1](#page=1).
---
# Le vicende dei diritti soggettivi
Le vicende dei diritti soggettivi riguardano le modalità attraverso cui questi si costituiscono, si modificano e si estinguono nel tempo [2](#page=2).
### 2.1 Costituzione dei diritti soggettivi
La costituzione di un diritto soggettivo può avvenire in due modi principali: a titolo originario o a titolo derivativo [2](#page=2).
#### 2.1.1 Costituzione a titolo originario
Si parla di costituzione a titolo originario quando un diritto si costituisce in capo a una persona indipendentemente dal fatto che il precedente titolare glielo trasmetta. Un esempio tipico è l'occupazione di cose che non appartengono a nessuno, con cui un soggetto ne acquista la proprietà [2](#page=2) [3](#page=3).
#### 2.1.2 Costituzione a titolo derivativo
La costituzione a titolo derivativo si verifica quando un soggetto acquista un diritto perché il precedente titolare glielo trasmette. Un esempio classico è il contratto di vendita, con la stipulazione del quale l'acquirente acquista la proprietà del bene venduto e il venditore acquista il diritto al pagamento del prezzo. Anche la successione ereditaria rientra in questa categoria: con la morte di un soggetto e l'accettazione dell'eredità, i beni del defunto diventano di proprietà dei suoi successori [2](#page=2) [3](#page=3).
### 2.2 Modificazione dei diritti soggettivi
I diritti soggettivi possono subire modificazioni. Tra queste si citano l'espropriazione parziale e l'accollo [2](#page=2).
### 2.3 Estinzione dei diritti soggettivi
L'estinzione di un diritto soggettivo può avvenire per diverse ragioni, tra cui la rinuncia del titolare, la soddisfazione dell'interesse sotteso al diritto e il decorso del tempo [2](#page=2).
#### 2.3.1 Rinuncia del titolare
Il titolare di un diritto può decidere di rinunciarvi, determinandone così l'estinzione.
#### 2.3.2 Soddisfazione dell'interesse
Un diritto si estingue quando l'interesse per cui è stato costituito viene pienamente soddisfatto. Ad esempio, nel contratto di vendita, il diritto del venditore al pagamento del prezzo si estingue una volta che l'acquirente ha saldato l'importo dovuto [3](#page=3).
#### 2.3.3 Decorso del tempo
Il decorso del tempo può portare all'estinzione di un diritto. Un esempio è la decadenza del compratore dalla garanzia per vizi della cosa venduta se non denuncia i vizi entro un termine prestabilito dalla scoperta, come otto giorni [3](#page=3).
> **Tip:** La comprensione delle diverse modalità di costituzione, modifica ed estinzione è fondamentale per analizzare la vita giuridica di un diritto soggettivo e le relative implicazioni. Prestare attenzione ai termini perentori, come nel caso della denuncia dei vizi, è cruciale per non perdere i propri diritti.
---
# I fatti giuridici e la loro classificazione
La trattazione dei fatti giuridici esplora gli eventi, naturali o umani, cui l'ordinamento giuridico collega determinati effetti, quali la nascita, la modifica o l'estinzione di un diritto soggettivo e della corrispondente situazione giuridica passiva. Questa categoria fondamentale del diritto viene ulteriormente articolata in base alla rilevanza della volontà umana [4](#page=4).
### 3.1 La nozione di fatto giuridico
Un fatto giuridico è definito come un evento, sia esso di origine naturale o un'azione umana, al quale una norma giuridica collega specifici effetti. Tali effetti si concretizzano nella creazione, nella modifica o nell'estinzione di un diritto soggettivo, con la conseguente insorgenza di una situazione giuridica passiva a carico di un altro soggetto [4](#page=4).
### 3.2 Classificazione dei fatti giuridici
La classificazione dei fatti giuridici si basa principalmente sul ruolo della volontà umana riguardo agli effetti che ne derivano. Si distinguono pertanto tre categorie principali:
#### 3.2.1 Fatto giuridico in senso stretto
Il fatto giuridico in senso stretto si riferisce a un evento, sia esso naturale o umano, rispetto al quale la volontà umana non ha alcuna incidenza sulla produzione degli effetti giuridici. In questi casi, la norma collega gli effetti all'evento in sé, indipendentemente da una qualsiasi intenzione delle parti [4](#page=4).
> **Esempio:** Il decorso del tempo, che porta all'estinzione di un diritto per prescrizione, è un fatto giuridico in senso stretto. La volontà umana non può influenzare il verificarsi di tale effetto legato allo scorrere del tempo.
#### 3.2.2 Atto giuridico
L'atto giuridico (in senso lato) comprende un comportamento umano volontario, sul quale la volontarietà del comportamento stesso è un elemento rilevante. Tuttavia, all'interno degli atti giuridici, si opera un'ulteriore distinzione fondamentale [4](#page=4).
##### 3.2.2.1 Atto giuridico in senso stretto
L'atto giuridico in senso stretto si caratterizza per la volontà del comportamento che lo pone in essere, ma non per la volontà degli effetti giuridici che da esso scaturiscono. In sostanza, il soggetto vuole compiere l'azione, ma gli effetti giuridici sono predeterminati dalla legge, indipendentemente dalla sua volontà specifica di produrli [4](#page=4).
> **Esempio:** La costituzione in mora del debitore, mediante una dichiarazione notificata al debitore stesso, è un atto giuridico in senso stretto. Il creditore vuole inviare la notifica (volontà del comportamento), ma gli effetti giuridici della mora (ad esempio, l'inizio della decorrenza degli interessi) sono stabiliti dalla legge, non dalla volontà specifica del creditore di produrre proprio quegli effetti.
##### 3.2.2.2 Negozio giuridico
Il negozio giuridico si distingue per la volontarietà sia del comportamento, sia degli effetti giuridici che si intendono produrre. In questo caso, il soggetto non solo vuole compiere l'atto, ma vuole anche gli specifici effetti giuridici che l'ordinamento ricollega a quel determinato negozio. È la categoria più ampia degli atti giuridici, dove la volontà delle parti gioca un ruolo centrale nella determinazione del contenuto e degli effetti dell'atto [4](#page=4).
> **Esempio:** La compravendita è un tipico negozio giuridico. Le parti non solo manifestano la volontà di scambiare un bene contro un prezzo, ma intendono produrre gli effetti traslativi della proprietà e obbligatori di pagamento.
---
# Il negozio giuridico e le sue classificazioni
Il negozio giuridico rappresenta una dichiarazione di volontà volta a produrre determinati effetti giuridici, riconducibili al risultato voluto dai dichiaranti [5](#page=5).
### 4.1 Struttura del negozio giuridico
Il negozio giuridico può essere classificato in base alla sua struttura e alla tipologia di dichiarazioni di volontà coinvolte:
* **Negozio unilaterale**: si perfeziona con la dichiarazione di volontà di una sola parte. Può essere recettizio (la dichiarazione deve pervenire a un destinatario per produrre effetti) o non recettizio [5](#page=5).
* **Negozio bilaterale**: richiede la concordanza di volontà di due parti [5](#page=5).
* **Negozio plurilaterale**: coinvolge la volontà di più di due parti [5](#page=5).
### 4.2 Funzione del negozio giuridico
La funzione del negozio giuridico ne determina la temporalità degli effetti:
* **Negozio *inter vivos***: produce effetti durante la vita delle parti [5](#page=5).
* **Negozio *mortis causa***: è destinato a produrre effetti dopo la morte del suo autore, come nel caso del testamento [5](#page=5).
### 4.3 Oggetto e contenuto del negozio giuridico
L'oggetto del negozio giuridico ne definisce il tipo di interessi tutelati:
* **Negozio a contenuto patrimoniale**: ha ad oggetto beni o diritti di natura economica, come nel contratto [5](#page=5).
* **Negozio a contenuto personale**: riguarda interessi non direttamente patrimoniali, come nel caso del matrimonio [5](#page=5).
### 4.4 Negozi patrimoniali: onerosità e gratuità
I negozi patrimoniali si distinguono ulteriormente in base alla sussistenza di un sacrificio correlativo:
#### 4.4.1 Negozi a titolo oneroso
In un negozio a titolo oneroso, una parte, per acquisire un diritto, un beneficio o un vantaggio, accetta un sacrificio a titolo di corrispettivo. Questo significa che vi è uno scambio di prestazioni economicamente valutabili [6](#page=6).
#### 4.4.2 Negozi a titolo gratuito
In un negozio a titolo gratuito, una parte acquista un vantaggio senza un corrispettivo diretto. È importante distinguere la gratuità dal concetto di liberalità [6](#page=6).
> **Tip:** La liberalità implica un intento spontaneo di arricchire il beneficiario attraverso un'attribuzione patrimoniale, motivata da uno spirito liberale. I negozi a titolo gratuito non necessariamente perseguono questo fine, potendo essere economicamente interessati (ad esempio, un comodato gratuito può essere strumentale a futuri affari) [6](#page=6).
#### 4.4.3 Presunzioni legali di onerosità o gratuità
La legge interviene talvolta per presumere l'onerosità o la gratuità di determinati negozi:
* In alcuni casi, la gratuità è presunta per legge, come nel deposito [7](#page=7).
* In altri casi, la legge presume l'onerosità, come nel mutuo o nel mandato [7](#page=7).
* Vi sono poi negozi che la legge considera essenzialmente gratuiti, in cui la previsione di un corrispettivo ne snaturerebbe la figura contrattuale, come nel comodato [7](#page=7).
> **Tip:** Di regola, l'acquirente a titolo gratuito è protetto meno intensamente rispetto a quello a titolo oneroso. Questo principio riflette la maggiore tutela accordata dall'ordinamento a chi acquista un bene attraverso un sacrificio economico [7](#page=7).
---
## Errori comuni da evitare
- Rivedete tutti gli argomenti accuratamente prima degli esami
- Prestate attenzione alle formule e definizioni chiave
- Praticate con gli esempi forniti in ogni sezione
- Non memorizzate senza comprendere i concetti sottostanti
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Rapporto giuridico | Relazione tra una determinata situazione giuridica attiva (come un diritto soggettivo) e una corrispondente situazione giuridica passiva (come un dovere o un'obbligazione). |
| Diritto soggettivo | Potere o facoltà di agire per il soddisfacimento di un proprio interesse, protetto dall'ordinamento giuridico. Può essere assoluto (valido erga omnes) o relativo (nei confronti di soggetti determinati). |
| Diritto potestativo | Diritto che conferisce al suo titolare il potere di produrre modificazioni nella sfera giuridica altrui, a prescindere dal concorso della volontà dell'altra parte (es. recesso). |
| Dovere | Situazione giuridica passiva che impone un determinato comportamento in osservanza di una norma giuridica, al fine di soddisfare l'interesse altrui o generale. |
| Obbligazione | Vincolo giuridico in base al quale un soggetto (debitore) è tenuto a eseguire una prestazione patrimoniale a favore di un altro soggetto (creditore). |
| Soggezione | Situazione giuridica passiva correlata a un diritto potestativo, che comporta l'essere esposti alla modificazione della propria sfera giuridica determinata dalla volontà altrui. |
| Costituzione a titolo originario | Modalità di acquisto di un diritto in cui questo sorge in capo a un soggetto in modo autonomo, senza derivare da un precedente titolare. |
| Costituzione a titolo derivativo | Modalità di acquisto di un diritto in cui il nuovo titolare acquista il diritto per successione dal precedente titolare, con le stesse caratteristiche e limiti del diritto originario. |
| Fatto giuridico | Evento, naturale o umano, al quale l'ordinamento giuridico riconnette la produzione di effetti giuridici (creazione, modifica o estinzione di diritti e obblighi). |
| Atto giuridico | Comportamento umano volontario cui l'ordinamento collega effetti giuridici, indipendentemente dalla volontà specifica degli effetti stessi. |
| Negozio giuridico | Dichiarazione di volontà con la quale vengono enunciati gli effetti perseguiti, cui l'ordinamento riconnette effetti conformi alla volontà manifestata dai dichiaranti. |
| Atto giuridico in senso stretto | Comportamento umano volontario, dove è rilevante la volontà del comportamento, ma non necessariamente la volontà degli effetti giuridici prodotti. |
| Negozi a titolo oneroso | Negozio giuridico in cui ciascuna parte, per ottenere un vantaggio, subisce un sacrificio o sopporta un correlativo sacrificio economico. |
| Negozi a titolo gratuito | Negozio giuridico in cui un soggetto acquista un vantaggio senza sopportare un correlativo sacrificio economico, come nel caso della donazione. |
Cover
les 11) 8. RechtsbijstandsVERZ.pptx
Summary
# Begripsomschrijving en situering van de rechtsbijstandsverzekering
Hieronder vind je een gedetailleerde studiegids voor het onderwerp "Begripsomschrijving en situering van de rechtsbijstandsverzekering", gebaseerd op de verstrekte documentatie voor de eerste vier pagina's.
## 1\. Begripsomschrijving en situering van de rechtsbijstandsverzekering
Dit deel introduceert de definitie, de gedekte risico's en de algemene kenmerken van de rechtsbijstandsverzekering.
### 1.1 Begripsomschrijving van de rechtsbijstandsverzekering
De rechtsbijstandsverzekering wordt gedefinieerd als een verzekeringsovereenkomst waarbij de verzekeraar zich ertoe verbindt om diensten te verlenen en kosten op zich te nemen. Het doel hiervan is de verzekerde in staat te stellen zijn rechten te doen gelden, zowel als eiser als in verdediging, in gerechtelijke, administratieve of andere procedures, of zelfs los van een procedure.
#### 1.1.1 Gedekt risico en dienstverlening
De rechtsbijstandsverzekeraar staat in voor:
* **Diensten te verlenen:** Dit omvat advies, bijstand en bemiddeling.
* **Kosten te dragen:** Dit betreft kosten die verband houden met advocaten, experts, gerechtskosten, enzovoort, zodra de verzekerde betrokken raakt bij een juridisch conflict.
De verzekeraar treedt dus op om de verzekerde te helpen bij het doen gelden van zijn eigen rechten (als eiser) of bij het zich verdedigen (als verweerder) in een procedure.
#### 1.1.2 Soorten kosten en procedures
De dekking kan betrekking hebben op:
* **Gerechtelijke kosten:** Ongeacht de uitkomst van de procedure, dekt de verzekering het ereloon van de advocaat, het ereloon van de raadgevend deskundige, en gerechtskosten zoals dagvaardingen, rechtsplegingsvergoedingen (RPV), betekeningen, etc.
* **Buitengerechtelijke kosten:** Deze zijn gericht op het bewerkstelligen van een minnelijke schikking.
Het is echter cruciaal dat de verbintenis van de rechtsbijstandsverzekeraar geen strafrechtelijke geldboete of minnelijke schikking als direct voorwerp heeft.
> **Tip:** De rechtsplegingsvergoeding (RPV) is een door de rechter vastgestelde vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand, die de verliezende partij aan de winnende partij moet betalen.
#### 1.1.3 Onderscheid met andere vormen van rechtsbijstand
De rechtsbijstandsverzekering moet worden onderscheiden van de waarborg rechtstoegang voor minvermogenden, zoals kosteloze juridische bijstand (pro deo via het Bureau voor Juridische Bijstand - BJB). De rechtsbijstandsverzekering is een **privaat en facultatief** product, in tegenstelling tot bijvoorbeeld de BA Autoverzekering die verplicht is. Er bestaan geen modelpolissen of minimumgarantievoorwaarden voor rechtsbijstandsverzekeringen, wat betekent dat de dekking sterk kan verschillen per verzekeraar. De rechtsbijstandsverzekering kan worden afgesloten als een afzonderlijke polis of als een aanvullende dekking.
### 1.2 Rechtsbijstandverzekering voor motorvoertuigen
De rechtsbijstandsverzekering voor motorvoertuigen kent doorgaans drie hoofdwaarborzen:
1. **Strafrechtelijke verdediging:** Dekt de kosten en bijstand wanneer de verzekerde wordt vervolgd voor een misdrijf in het verkeer.
2. **Verhaal:** Dekt de kosten en bijstand wanneer de verzekerde slachtoffer is en zijn schade wil verhalen op de aansprakelijke derde.
3. **Burgerlijke verdediging:** Dekt de kosten en bijstand wanneer de verzekerde zelf wordt aangesproken door een derde die schadevergoeding eist, en de BA-verzekering niet (volledig) tussenkomt.
#### 1.2.1 Strafrechtelijke verdediging
Deze waarborg komt tussen wanneer de verzekerde wordt vervolgd voor een verkeersongeval (wegcode-overtreding is een strafbaar feit) of, afhankelijk van de polis, bij verkeersovertredingen zonder ongeval. De rechtsbijstandsverzekering voorziet in de keuze van een advocaat en de dekking van (gerechts)kosten en procedurele bijstand.
**Uitsluitingen:**
* Strafrechtelijke boetes worden **nooit** gedekt.
* Opzettelijke misdrijven worden zowel door de BA- als de rechtsbijstandsverzekering uitgesloten.
* Zware vormen van criminaliteit, zoals fraude of milieumisdrijven, zijn vaak uitgesloten (afhankelijk van de polis).
* Strafrechtelijke feiten die buiten het gebruik van een motorrijtuig vallen, worden doorgaans niet gedekt.
#### 1.2.2 Verhaal (als slachtoffer)
Wanneer de verzekerde slachtoffer is van een ongeval of schade lijdt, neemt de rechtsbijstandsverzekering de juridische stappen op zich om de schade te verhalen op de aansprakelijke derde. De verzekeraar onderzoekt hierbij de elementen fout, schade en oorzakelijk verband. Andere instrumenten zoals de RDR (Regeling van de Rechtsbijstand), conventies en de verzekering van de tegenpartij kunnen hierbij een rol spelen.
> **Voorbeeld:** U wordt aangereden als fietser. Uw rechtsbijstandsverzekering kan de juridische stappen ondernemen om de schade aan uw fiets, kleding, bagage en eventuele lichamelijke letsels te verhalen op de dader. Voor fietsers en voetgangers geldt vaak een automatische vergoeding via artikel 29bis WAM (Wet op de Midden- en Kleinbedrijf).
##### 1.2.2.1 De objectiviteitsclausule
Deze clausule, vaak aanwezig in rechtsbijstandpolissen na een ongeval, stelt de verzekerde in staat een onafhankelijke advocaat in te schakelen als hij het niet eens is met het standpunt van zijn BA-verzekeraar. Indien de onafhankelijke advocaat een positieve slaagkans beoordeelt, dekt de rechtsbijstandsverzekering de verdere procedurekosten. Als de advocaat het advies van de verzekeraar bevestigt, betaalt de verzekerde de helft van het advies van de advocaat.
##### 1.2.2.2 Contractuele geschillen
Contractuele geschillen ontstaan wanneer een contractant zijn verbintenissen niet, slecht of laattijdig nakomt. Sinds 1 januari 2025 is het samenloopverbod tussen contractuele en extracontractuele aansprakelijkheid afgeschaft, wat betekent dat beide vormen van aansprakelijkheid naast elkaar kunnen bestaan.
Binnen de rechtsbijstand motorvoertuigen worden vier grote groepen van contractuele geschillen onderscheiden:
* **Geschillen met verzekeraars:**
* **BA-verzekeraar:** Discussies over de interpretatie van de polis of de wet. De rechtsbijstand beoordeelt of de verzekeraar correct handelt (negatief advies) of dat de verzekerde gelijk heeft (positief advies, waarna onderhandelingen of gerechtelijke stappen volgen).
* **Omniumverzekeraar:** Geschillen over de toepassing van de polis, bijvoorbeeld bij diefstal van een voertuig. Een tegenexpert kan worden aangesteld om de schadeomvang te bepalen.
* **Persoonlijke ongevallenverzekering (bestuurdersverzekering):** Betwistingen over de vaststelling van blijvende invaliditeit (BI). De rechtsbijstandsverzekeraar kan bijstaan in medische betwistingen.
* **Geschillen met de invoerder, constructeur of verkoper:**
* **Verborgen gebreken:** Niet-zichtbare defecten die het voertuig ongeschikt maken of het gebruik ernstig verminderen. De aansprakelijkheid van de verkoper varieert afhankelijk of deze professioneel of particulier te goeder trouw/kwader trouw handelt.
* **Niet nakomen van garantie:** Bijvoorbeeld wanneer een garantie niet wordt gehonoreerd.
* **Niet conforme of late levering:** Situaties waarbij het voertuig niet voldoet aan de bestelling of te laat wordt geleverd. De rechtsbijstandsverzekeraar organiseert hierbij vaak een minnelijke tegensprekelijke expertise en tracht herstelling of vergoeding te bekomen.
* **Geschillen met de hersteller van het voertuig:**
* **Slechte herstelling of onderhoud:** Indien een hersteller het voertuig niet correct herstelt, kan de verzekerde dit betwisten. De rechtsbijstand kan hierbij bemiddelen via expertise en onderhandelingen, of een gerechtelijke procedure opstarten.
* **Betwisting van de factuur:** Onenigheid over de kosten van de uitgevoerde herstellingen of het onderhoud.
* **Andere contractuele geschillen:** Dit omvat diverse situaties zoals geschillen met een car-wash, bewaargeving van het voertuig, huurgeschillen, of een slechte tankbeurt.
#### 1.2.3 Burgerlijke verdediging
Deze waarborg komt tussen wanneer de verzekerde wordt aangesproken door een derde die schadevergoeding eist. Normaal gesproken neemt de BA-auto de verdediging op zich en betaalt deze de schade indien de verzekerde aansprakelijk is. De rechtsbijstandsverzekering komt enkel tussen in specifieke situaties waar de BA-verzekering niet (volledig) tussenkomt, zoals:
* **Schade die niet accidenteel is:** Opzettelijke schade is doorgaans uitgesloten bij BA.
* **Schade aan goederen onder bewaring:** Dit is een klassieke uitsluiting bij BA.
* **Schade buiten het toepassingsgebied van de BA-verzekering:** Bijvoorbeeld bij gebruik buiten het verkeer, wanneer het voertuig niet verzekerd was op het moment van het schadegeval, of schade veroorzaakt door een werktuigfunctie van het voertuig.
* **Wedstrijden, snelheidsevenementen, etc.**
Bij burgerlijke verdediging verdedigt de rechtsbijstandsverzekeraar de verzekerde, maar betaalt **nooit** de schadevergoeding aan het slachtoffer. De BA-verzekeraar blijft de enige die burgerlijke schade kan vergoeden.
#### 1.2.4 Andere waarborgen
Naast de drie hoofdwaarborzen kunnen er ook andere dekkingsmogelijkheden bestaan, zoals:
* **Insolventie van de aansprakelijke derde:** De rechtsbijstandsverzekeraar betaalt de schade van de verzekerde wanneer de tegenpartij insolvabel blijkt, binnen de polisgrenzen.
* **Contractuele geschillen rond het voertuig:** Zoals reeds vermeld bij geschillen met garages, slechte herstellingen, leasingmaatschappijen of tankfouten.
* * *
# Rechtsbijstand voor motorvoertuigen: specifieke waarborgen
Dit onderdeel van de rechtsbijstandsverzekering focust op de specifieke waarborgen die van toepassing zijn voor motorvoertuigen, namelijk strafrechtelijke verdediging, verhaal en burgerlijke verdediging.
### 2.1 Rechtsbijstandverzekering: algemene situaties
Een rechtsbijstandsverzekering is een overeenkomst waarbij de verzekeraar zich ertoe verbindt diensten te verlenen en kosten op zich te nemen om de verzekerde in staat te stellen zijn rechten te doen gelden, zowel als eiser als verweerder, in gerechtelijke, administratieve of andere procedures. Dit omvat advies, bijstand, bemiddeling en de dekking van kosten zoals erelonen van advocaten en deskundigen, en gerechtskosten. De verzekeraar mag echter geen strafrechtelijke geldboetes of minnelijke schikkingen als voorwerp hebben.
Rechtsbijstandverzekeringen zijn privaat en facultatief, in tegenstelling tot de verplichte BA auto-verzekering. De dekking kan sterk verschillen per verzekeraar en wordt niet gestandaardiseerd door modelpolissen of minimumgarantievoorwaarden.
### 2.2 Rechtsbijstand voor motorvoertuigen: de drie hoofdwijzen
Voor motorvoertuigen worden drie specifieke waarborgen onderscheiden:
#### 2.2.1 Strafrechtelijke verdediging
Deze waarborg komt tussen wanneer de verzekerde wordt vervolgd voor een misdrijf in het verkeer, zoals bij verkeersongevallen of, afhankelijk van de polis, bij verkeersovertredingen zonder ongeval.
* **Wat dekt het?**
* Een advocaat naar vrije keuze.
* Dekking van (gerechts)kosten.
* Procedurele bijstand.
* **Wat dekt het NIET?**
* Strafrechtelijke boetes of geldstraffen.
* **Typische uitsluitingen:**
* Opzettelijke misdrijven.
* Zware vormen van criminaliteit zoals fraude, milieumisdrijven (afhankelijk van de polis).
* Strafrechtelijke feiten die buiten het gebruik van een motorrijtuig vallen.
#### 2.2.2 Verhaal (slachtoffer)
Deze waarborg treedt in werking wanneer de verzekerde het slachtoffer is van een ongeval en een vergoeding wenst voor geleden schade. De rechtsbijstandsverzekeraar onderneemt dan juridische stappen tegen de aansprakelijke derde.
* **Wat de RB onderzoekt:**
* De fout van de tegenpartij.
* De geleden schade.
* Het oorzakelijk verband tussen fout en schade.
* Mogelijkheden onder artikel 29bis WAM (voor zwakke weggebruikers).
* **Andere instrumenten die de RB kan inzetten:** RDR (Regeling voor de Rechtsbijstand), conventies, de verzekering van de tegenpartij.
* **Voorbeelden:**
* Een aanrijding waarbij de RB de vergoeding van de schade aan het voertuig, kleding, bagage of lichamelijke schade (afhankelijk van de polis) vordert bij de tegenpartij.
* Bij fietsers of voetgangers die slachtoffer zijn, wordt automatische vergoeding via artikel 29bis WAM nagestreefd.
##### 2.2.2.1 Extra-contractuele schade en de RDR
De RDR regelt enkel materiële schade tussen BA-verzekeraars onderling. Juridisch blijft de aansprakelijkheid extra-contractueel. De RDR is niet van toepassing bij betwisting of twijfel over de aansprakelijkheid, of bij een niet-akkoord met het voorstel van de RDR.
**Objectiviteitsclausule:** In geval van een ongeval stelt deze clausule de verzekerde in staat een onafhankelijke advocaat in te schakelen als hij niet akkoord gaat met het standpunt van zijn BA-verzekeraar. De RB dekt de verdere proceskosten als de advocaat positief oordeelt over de slaagkansen. Als het advies negatief is, betaalt de verzekerde de helft van het advies van de advocaat.
##### 2.2.2.2 Contractuele geschillen
Dit zijn geschillen waarbij een contractant de verbintenissen uit een overeenkomst niet, slecht of laattijdig uitvoert. Sinds 1 januari 2025 is het samenloopverbod tussen contractuele en extra-contractuele aansprakelijkheid afgeschaft.
**Vier grote groepen van contractuele geschillen binnen de RB motorvoertuigen:**
1. **Geschillen met verzekeraars:**
* **BA-verzekeraar:** Betwisting over de interpretatie van de polis of de wet.
* **Negatief advies RB:** BA-verzekeraar handelt correct; RB adviseert acceptatie.
* **Positief advies RB:** RB onderhandelt met de BA-verzekeraar. Indien geen akkoord, wordt een advocaat ingeschakeld voor een gerechtelijke procedure.
* **Omniumverzekeraar:** Geschillen over de toepassing van de omniumpolis (bv. bij diefstal van een voertuig, discussie over uitbetalingsbedrag). Er wordt vaak een tegenexpert aangesteld om de schadeomvang te bepalen.
* **Persoonlijke ongevallenverzekering (bestuurdersverzekering):** Betwistingen over de bepaling van blijvende invaliditeit na een verkeersongeval. De RB staat de verzekerde bij in medische betwistingen.
2. **Geschillen met de invoerder, constructeur of verkoper (privé of professioneel) van het voertuig:**
* **Verborgen gebreken:** Niet-zichtbare defecten die het voertuig ongeschikt maken of het gebruik ernstig verminderen. Koper moet snel reageren na vaststelling. Bewijs via tegensprekelijke expertise.
* **Aansprakelijkheid professionele verkoper:** Volledige aansprakelijkheid (prijs + schade).
* **Aansprakelijkheid particuliere verkoper:** Te goeder trouw: enkel prijs + kosten van de koop. Te kwader trouw: volledige schadevergoeding.
* **Rol RB:** Organiseert expertise, tracht herstelling/vergoeding te bekomen. Indien betwisting blijft, wordt een advocaat ingeschakeld.
* **Niet nakomen garantie.**
* **Niet conforme of late levering.**
3. **Geschillen met de hersteller van het voertuig:**
* **Slechte herstelling of onderhoud:** Betwisting van de uitgevoerde werken.
* **Betwisting factuur.**
* **Rol RB:** Expertise (tegensprekelijk), minnelijke regeling, of gerechtelijke procedure.
4. **Andere contractuele geschillen:**
* Geschillen met een car-wash.
* Geschillen betreffende de bewaargeving van het voertuig.
* Huurgeschillen met betrekking tot het voertuig.
* Slechte tankbeurt.
#### 2.2.3 Burgerlijke verdediging (aangesproken worden)
Deze waarborg komt tussen wanneer de verzekerde door een derde wordt aangesproken tot betaling van schadevergoeding. Normaal gezien dekt de BA-auto de verdediging en betaling bij aansprakelijkheid. De RB komt enkel tussen wanneer de BA niet kan of wil tussenkomen.
* **Situaties waarin de RB tussenkomt (wanneer BA niet dekt):**
* Schade die niet accidenteel is (opzettelijke schade wordt door BA uitgesloten).
* Schade aan goederen onder bewaring (klassieke BA-uitsluiting).
* Schade buiten het toepassingsgebied van de BA: gebruik buiten het verkeer, voertuig niet verzekerd op het moment van het schadegeval, schade door een werktuigfunctie.
* Wedstrijden, snelheidsevenementen.
* **Belangrijk:** In deze gevallen verdedigt de RB de verzekerde, maar **betaalt nooit aan het slachtoffer**. De BA blijft de enige partij die burgerlijke schade kan vergoeden.
### 2.3 Rechtsbijstand Motorvoertuigen: Overige waarborgen
Naast de drie hoofdwijzen kunnen er nog andere waarborgen zijn, zoals:
* **Insolventie van aansprakelijke derde:** De RB betaalt de schade van de verzekerde als de tegenpartij insolvent blijkt (binnen de polisgrenzen).
* **Contractuele geschillen rond het voertuig:** Dit overlapt deels met de reeds besproken contractuele geschillen met garages, leasingmaatschappijen, etc.
> **Tip:** Het is cruciaal om de polisvoorwaarden van de rechtsbijstandsverzekering grondig te lezen, aangezien de specifieke dekking en uitsluitingen sterk kunnen variëren tussen verzekeraars. De relatie tussen de BA auto-verzekering en de rechtsbijstandsverzekering is hierbij van groot belang.
* * *
# Andere waarborgen en toepassingen van rechtsbijstand
Hieronder volgt een gedetailleerde samenvatting van het onderwerp "Andere waarborgen en toepassingen van rechtsbijstand", gebaseerd op de verstrekte documentatie.
## 3\. Andere waarborgen en toepassingen van rechtsbijstand
Dit deel van de rechtsbijstandsverzekering breidt de dekking uit naar specifieke situaties die verder gaan dan de standaard waarborgen, waaronder de insolventie van de aansprakelijke derde en de toepassingen voor het privéleven, bedrijven en gebouwen.
### 3.1 Insolventie van de aansprakelijke derde
Een belangrijke aanvullende waarborg binnen de rechtsbijstandverzekering betreft de dekking van de schade wanneer de aansprakelijke derde insolvent blijkt. Dit betekent dat de rechtsbijstandsverzekeraar tussenkomt om de schade van de verzekerde te vergoeden, zelfs als de tegenpartij niet in staat is om de schade te betalen wegens financiële problemen. Deze waarborg is met name relevant voor contractuele geschillen met betrekking tot het voertuig, zoals problemen met een garage, een slechte herstelling, leasing of een tankfout. De tussenkomst is echter wel beperkt tot de grenzen van de polis.
### 3.2 Rechtsbijstand voor het privéleven
Hoewel de specifieke details van de rechtsbijstand voor het privéleven niet uitvoerig worden beschreven in dit document (en worden aangeduid met "Lezen"), is het een erkende toepassing van de rechtsbijstandsverzekering. Deze tak van verzekering is bedoeld om particulieren bij te staan in juridische geschillen die verband houden met hun privéleven, buiten de context van hun motorvoertuig of professionele activiteiten. Denk hierbij aan geschillen rondom huur, consumentenaankoop, arbeidsrecht, familierecht of letselschade opgelopen buiten het verkeer.
### 3.3 Rechtsbijstand voor bedrijven en zelfstandigen
Net als bij de rechtsbijstand voor het privéleven, worden de specifieke details voor bedrijven en zelfstandigen aangeduid met "Lezen". Dit suggereert dat er specifieke polissen of dekkingsopties bestaan die zijn afgestemd op de juridische behoeften van ondernemingen en zelfstandigen. Deze kunnen betrekking hebben op contractuele geschillen, arbeidsrechtelijke kwesties, geschillen met leveranciers of klanten, fiscale geschillen, of geschillen met overheidsinstanties. Het doel is om bedrijven en zelfstandigen te beschermen tegen de financiële en juridische gevolgen van dergelijke conflicten.
### 3.4 Rechtsbijstand voor gebouwen
De rechtsbijstand voor gebouwen wordt eveneens aangeduid met "Lezen", wat impliceert dat er gespecialiseerde dekkingsmogelijkheden zijn voor geschillen met betrekking tot onroerend goed. Dit kan betrekking hebben op geschillen met aannemers, architecten, burenruzies, problemen met verhuurders of huurders, geschillen rondom erfdienstbaarheden, of geschillen met nutsbedrijven met betrekking tot het gebouw. De rechtsbijstandsverzekering kan helpen bij het verhalen van schade, het verdedigen van rechten of het oplossen van conflicten in verband met de eigendom of het gebruik van een gebouw.
* * *
**Belangrijke opmerking:** De documentatie vermeldt expliciet de overgang van oud artikel 90 eerste lid WLVO naar artikel 154, eerste lid W.Verz. voor de definitie van rechtsbijstandsverzekering. De kern van de definitie blijft echter hetzelfde: de verzekeraar verbindt zich tot het verlenen van diensten en het dragen van kosten om de verzekerde in staat te stellen zijn rechten te doen gelden, zowel als eiser als verweerder, in of buiten een procedure. Er wordt ook benadrukt dat de verbintenis van de rechtsbijstandsverzekeraar geen strafrechtelijke geldboete of minnelijke regeling als voorwerp mag hebben, conform artikel 155 W.Verz.
Verder is het cruciaal om te onthouden dat rechtsbijstandsverzekeringen privé en facultatief zijn, in tegenstelling tot de verplichte BA Autoverzekering. De dekking kan sterk verschillen per verzekeraar en er bestaan geen modelpolissen of minimumgarantievoorwaarden. Dit onderstreept het belang van het zorgvuldig nalezen en vergelijken van verschillende polissen.
Ten slotte wordt de afschaffing van het samenloopverbod tussen contractuele en extracontractuele aansprakelijkheid sinds 1 januari 2025 vermeld, wat de juridische mogelijkheden op dit gebied vergroot.
* * *
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
* Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
* Let op formules en belangrijke definities
* Oefen met de voorbeelden in elke sectie
* Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Rechtsbijstandsverzekering | Een verzekeringsovereenkomst waarbij de verzekeraar zich ertoe verbindt diensten te verlenen en kosten te dragen, teneinde de verzekerde in staat te stellen zijn rechten te doen gelden, als eiser of als verweerder, hetzij in een gerechtelijke, administratieve of andere procedure, tenzij los van enige procedure. |
| Gedekt risico | Hetgeen de rechtsbijstandsverzekeraar dekt, wat inhoudt het verlenen van diensten (zoals advies en bijstand) en het dragen van kosten (zoals erelonen van advocaten en gerechtskosten) bij juridische conflicten. |
| Gerechtelijke kosten | Kosten die gepaard gaan met een gerechtelijke procedure, zoals dagvaardingskosten, erelonen van de advocaat, en kosten voor deskundigenonderzoek. |
| Buitengerechtelijke bijstand | Juridische bijstand die plaatsvindt buiten een gerechtelijke procedure om, bijvoorbeeld ter voorbereiding van een minnelijke schikking of bemiddeling. |
| Strafrechtelijke verdediging (RB motorvoertuigen) | De waarborg die tussenkomt wanneer de verzekerde wordt vervolgd voor een misdrijf in het verkeer, inclusief de dekking van advocaatkosten en procedurele bijstand, maar exclusief strafrechtelijke boetes. |
| Verhaal (RB motorvoertuigen) | De waarborg waarbij de rechtsbijstandsverzekeraar de juridische stappen onderneemt om vergoeding te verkrijgen van de schade die de verzekerde heeft geleden door toedoen van een aansprakelijke derde. |
| Burgerlijke verdediging (RB motorvoertuigen) | De waarborg die de verzekerde bijstaat wanneer deze door een derde wordt aangesproken tot schadevergoeding, en de Burgerlijke Aansprakelijkheidsverzekering (BA) niet tussenkomt omdat het risico niet gedekt is. |
| Contractuele geschillen | Geschillen die voortvloeien uit de niet-naleving, slechte uitvoering of laattijdige uitvoering van de verplichtingen die uit een overeenkomst voortvloeien. |
| Extra-contractuele schade | Schade die niet voortkomt uit een contractuele relatie, maar uit een onrechtmatige daad die een fout, schade en een oorzakelijk verband vertoont. |
| Verborgen gebreken | Niet-zichtbare defecten aan een voertuig die bij aankoop niet ontdekt konden worden, maar die het gebruik ervan ernstig verminderen of het voertuig ongeschikt maken. |
| Insolvabele derde | Een partij die aansprakelijk is voor schade, maar financieel niet in staat is om de verschuldigde vergoeding te betalen. De rechtsbijstandsverzekering kan in bepaalde gevallen tussenkomen om deze schade te dekken. |
Cover
les 1,2 en 3 van B.A. Verz. Summary.pdf
Summary
# Burgerlijke aansprakelijkheid uitbating (BA-uitbating)
Dit document behandelt de burgerlijke aansprakelijkheidsverzekering die risico's dekt die voortvloeien uit de dagelijkse bedrijfsvoering van een onderneming.
## 1. Burgerlijke aansprakelijkheid uitbating (BA-uitbating)
De BA-uitbating verzekering dekt de risico's die verband houden met de dagelijkse activiteiten van een onderneming. Dit omvat aansprakelijkheid jegens derden voor schade veroorzaakt door fouten tijdens de exploitatie, door aangestelden, door gebrekkige zaken onder beheer, en door burenhinder. Het onderscheidt zich van beroepsaansprakelijkheid, dat specifieke fouten in de uitoefening van een beroep dekt, zoals fout advies. BA-uitbating dekt algemene risico's van de bedrijfsactiviteit, terwijl beroepsaansprakelijkheid zich richt op specifieke deskundigheidsfouten [23](#page=23) [24](#page=24).
Traditioneel kent de BA-onderneming twee hoofdluiken: BA-uitbating (inclusief toevertrouwde goederen) en BA na levering. De BA-uitbating verzekert de aansprakelijkheid die voortvloeit uit de exploitatie zelf van de onderneming, gericht op schade aan derden die geen contractuele band hebben met de onderneming. Contractuele aansprakelijkheid valt hier principieel buiten, tenzij de schade vreemd is aan de uitvoering van de overeenkomst [12](#page=12) [24](#page=24) [2](#page=2) [34](#page=34).
### 1.1 Aansprakelijkheidsgronden binnen BA-uitbating
Verschillende aansprakelijkheidsgronden kunnen aan de orde zijn bij BA-uitbating, en deze sluiten elkaar niet uit [24](#page=24).
#### 1.1.1 Fout van de onderneming zelf (extra-contractueel)
Gebaseerd op het principe van artikel 1382 (oud) BW, is de onderneming aansprakelijk voor schade veroorzaakt door een onzorgvuldige of onrechtmatige daad bij de uitbating. Dit vereist een fout, schade en een causaal verband [13](#page=13) [24](#page=24) [2](#page=2).
De fout van een onderneming wordt beoordeeld aan de hand van de norm van de normale, zorgvuldige onderneming in dezelfde omstandigheden [3](#page=3).
> **Voorbeeld:** Een klant die uitglijdt in een winkel door een natte vloer [24](#page=24).
#### 1.1.2 Aansprakelijkheid voor aangestelden
De onderneming is aansprakelijk voor schade veroorzaakt door haar aangestelden (werknemers of medewerkers onder haar gezag) tijdens en door de uitoefening van hun functie. De fout van de aangestelde wordt gelijkgesteld aan een eigen fout van de onderneming, gebaseerd op een onweerlegbaar vermoeden van aansprakelijkheid voortvloeiend uit de ondergeschiktheid [13](#page=13) [24](#page=24) [3](#page=3).
> **Voorbeeld:** Een bezorger van de onderneming veroorzaakt een ongeval tijdens het leveren van goederen [24](#page=24).
#### 1.1.3 Aansprakelijkheid voor gebrekkige zaken onder beheer (in bewaring)
De onderneming is aansprakelijk voor schade veroorzaakt door een gebrekkige zaak waarover zij feitelijke macht uitoefent of in bewaring heeft. Een gebrek is een abnormaal kenmerk dat gevaar oplevert. De onderneming kan zich niet bevrijden door te bewijzen dat ze voorzichtig was; dit is een onweerlegbaar vermoeden van aansprakelijkheid. Dit valt onder het brede kader van BA-uitbating [13](#page=13) [34](#page=34) [3](#page=3).
> **Voorbeeld:** Een defecte lift in het bedrijfspand veroorzaakt letsel bij een bezoeker [25](#page=25).
#### 1.1.4 Burenhinder
Burenhinder creëert aansprakelijkheid zonder dat er een fout vereist is. Het berust op het principe van evenwicht tussen naburige eigendommen en beoogt hinder die boven normale ongemakken uitgaat [13](#page=13) [25](#page=25) [3](#page=3).
> **Voorbeeld:** Een fabriek die continue schadelijke dampen uitstoot, wat de gezondheid van omwonenden aantast [25](#page=25).
### 1.2 Materieel toepassingsgebied van de waarborg BA-uitbating
Het materieel toepassingsgebied bepaalt welke schadegevallen gedekt worden en omvat vier kernvragen: gedekte activiteiten, gedekte aansprakelijkheden, gedekte gebeurtenissen en uitsluitingen [25](#page=25).
#### 1.2.1 Gedekte activiteiten
Enkel aansprakelijkheid die de onderneming oploopt in het kader van de economische activiteit zoals beschreven in het contract is gedekt. Het is cruciaal om de activiteit correct en volledig te omschrijven bij het afsluiten van de polis. Elke wijziging moet worden gemeld. Aansprakelijkheid gedekt door BA-motorvoertuigen is uitgesloten [13](#page=13) [25](#page=25) [26](#page=26) [4](#page=4).
> **Voorbeeld:** Een bakkerij die brand veroorzaakt tijdens het bakken van brood wordt gedekt, omdat dit onder de activiteit "bakkerij" valt. Als dezelfde bakker, zonder dit te melden aan de verzekeraar, cateringdiensten organiseert en daar schade veroorzaakt (bv. voedselvergiftiging), is dit niet gedekt omdat catering buiten de omschreven activiteit valt [4](#page=4).
> **Tip:** Zorg ervoor dat de omschrijving van de activiteit in de polis volledig en accuraat is om dekking te garanderen. Een discrepantie kan leiden tot niet-gedekte schade [13](#page=13).
#### 1.2.2 Gedekte aansprakelijkheden
De polis dekt quasi-delictuele aansprakelijkheid (zoals hierboven beschreven) en foutloze aansprakelijkheid (bv. burenhinder). Contractuele aansprakelijkheid valt er principieel buiten, tenzij de schade vreemd is aan de uitvoering van het contract. De aansprakelijkheid voor toevertrouwde goederen valt onder deze noemer [13](#page=13) [25](#page=25) [36](#page=36) [4](#page=4).
#### 1.2.3 Gedekte gebeurtenissen
Het begrip 'schadeverwekkende gebeurtenis' is breed en neutraal; elk feit of voorval dat schade veroorzaakt, ongeacht of dit plots of toevallig is. Dit omvat ook schade van repetitieve aard of geleidelijke schade door bijvoorbeeld lekkages. Soms blijft, bij moeilijk te verzekeren risico's, de dekking beperkt tot accidentele schadegevallen (plots, onverwacht, toevallig). Uitsluitingen bewaren het toevallig karakter en sluiten herhaalde, onvermijdelijke of opzettelijke schade uit [14](#page=14) [15](#page=15) [25](#page=25) [36](#page=36) [4](#page=4).
> **Voorbeeld:** Een lekkende leiding die geleidelijk vochtinsijpeling veroorzaakt, wordt beschouwd als een schadeverwekkende gebeurtenis [26](#page=26).
> **Tip:** Het begrip 'schadeverwekkende gebeurtenis' is ruimer en dekt ook schade die geleidelijk ontstaat, wat de dekking ten goede komt [14](#page=14).
#### 1.2.4 Uitsluitingen
Veelvoorkomende uitsluitingen zijn [15](#page=15) [26](#page=26) [36](#page=36) [4](#page=4):
* Risico's gedekt door BA-motorvoertuigen [15](#page=15) [26](#page=26) [4](#page=4).
* Contractuele aansprakelijkheid (tenzij vreemd aan contractuitvoering) [15](#page=15) [26](#page=26) [4](#page=4).
* Schade met een toevallig karakter die niet wordt gegarandeerd (bv. opzettelijke schade, herhaalde en onvermijdelijke schadegevallen) [15](#page=15) [26](#page=26) [36](#page=36).
* Schade veroorzaakt door 'grove schuld', waaronder dronkenschap, gebruik van illegale middelen, herhaalde fouten van dezelfde oorsprong, of het uitvoeren van werken zonder de nodige bekwaamheid of middelen [15](#page=15) [26](#page=26) [4](#page=4).
> **Voorbeeld:** Een aannemer die dronken een werfkraan bestuurt en een auto aanrijdt, valt onder de uitsluiting van grove schuld [26](#page=26).
* Schade die gedekt wordt door andere onderdelen van de BA-onderneming (bv. schade aan toevertrouwde goederen, schade na levering) is ook uitgesloten. Dit is belangrijk voor toevertrouwde goederen: als de schade door een gebrekkige zaak in bewaring ook onder de dekking voor 'schade na levering' zou vallen, is deze specifiek voor toevertrouwde goederen mogelijk uitgesloten [15](#page=15) [36](#page=36).
### 1.3 Betrokken partijen
* **Verzekeringsnemer:** De onderneming (fysieke of rechtspersoon) die het contract afsluit [15](#page=15) [26](#page=26) [36](#page=36).
* **Verzekerden:** Degenen wiens aansprakelijkheid gedekt is: de onderneming zelf, bestuurders en vennoten (binnen hun functie), werknemers en aangestelden (voor schade in hun dienst), en gevolmachtigden of vertegenwoordigers [15](#page=15) [26](#page=26) [36](#page=36).
* **Derden:** Personen wiens schade wordt vergoed door de polis [15](#page=15) [26](#page=26) [36](#page=36).
### 1.4 Vergoedbare schade
* **Lichamelijke schade:** Alle financiële gevolgen van aantasting van de fysische integriteit, zoals inkomstenverlies, morele schade, esthetische schade en behandelingskosten [15](#page=15) [26](#page=26) [37](#page=37).
* **Materiële schade:** Kosten voor herstel of vervanging van beschadigde of vernielde goederen, inclusief afbraak- en opruimingskosten [15](#page=15) [26](#page=26) [37](#page=37).
* **Immateriële schade (gevolgschade):** Economisch verlies dat rechtstreeks voortvloeit uit gedekte materiële of lichamelijke schade (bv. onbruikbaarheid van een gebouw, bedrijfsschade). Zuiver vermogensverlies zonder voorafgaande materiële schade is niet gedekt [15](#page=15) [26](#page=26) [37](#page=37).
> **Voorbeeld:** Een brand in een restaurant veroorzaakt materiële schade aan de keuken en immateriële schade door de sluiting van het restaurant [26](#page=26).
> **Tip:** Begrijp het onderscheid tussen immateriële schade die een gevolg is van materiële schade (gedekt) en zuivere vermogensschade (meestal niet gedekt) [15](#page=15).
> **Tip:** De verzekering voor toevertrouwde goederen dekt de schade die deze gebrekkige zaak veroorzaakt aan derden, niet de schade aan de zaak zelf (die de verzekerde zelf moet dragen) [37](#page=37).
### 1.5 Verzekerd kapitaal
Dit is het maximumbedrag dat de verzekeraar per schadegeval of per verzekeringsjaar uitbetaalt. Bij schade boven dit kapitaal moet de verzekerde het overschot zelf betalen. Het bepalen van het kapitaal hangt af van de omvang van de mogelijke schade en de frequentie van schadegevallen, met gebruik van standaardformules door verzekeraars. Een hoger kapitaal biedt betere bescherming [16](#page=16) [27](#page=27) [33](#page=33) [37](#page=37).
> **Tip:** Het bepalen van het verzekerd kapitaal is cruciaal en hangt af van de omvang van de mogelijke schade en de kans op voorkomen ervan. Standaardformules worden vaak gehanteerd [27](#page=27).
### 1.6 Vrijstellingen (franchise)
Dit is het bedrag dat de verzekerde zelf betaalt bij een schadegeval. Het komt in mindering van de vergoeding door de verzekeraar. Een hogere vrijstelling leidt doorgaans tot een lagere premie, maar mag de financiële draagkracht van de onderneming niet overschrijden [16](#page=16) [27](#page=27) [33](#page=33) [37](#page=37).
### 1.7 Premiebepaling
Factoren zoals de activiteit van de onderneming, het aantal personeelsleden, het schadeverleden en de sectorervaring van de verzekeraar beïnvloeden de premie. Berekeningswijzen zijn onder meer percentage van loonsom/omzet (met nacalculatie) of een forfaitaire premie [16](#page=16) [27](#page=27) [33](#page=33) [37](#page=37).
### 1.8 Territoriaal toepassingsgebied
Meestal geldt wereldwijde dekking voor schade die voortvloeit uit activiteiten van een Belgische bedrijfszetel. Dekking in de VS/Canada vereist vaak voorafgaande aangifte en kan extra voorwaarden hebben. Punitive damages (strafvergoedingen) zijn altijd uitgesloten; enkel compensatory damages (werkelijke schade) worden vergoed [16](#page=16) [27](#page=27) [33](#page=33) [37](#page=37).
> **Voorbeeld:** Een Amerikaans bedrijf dat ondanks een bekend veiligheidsprobleem de productie voortzet en een explosie veroorzaakt, kan naast de werkelijke schade (compensatory damages) veroordeeld worden tot een zware aanvullende strafvergoeding (punitive damages). Deze punitive damages zijn nooit gedekt door BA-verzekeringen [16](#page=16).
> **Voorbeeld:** In het Angelsaksische recht kunnen rechterlijke boetes (punitive damages) die als straf bedoeld zijn, niet via een BA-verzekering worden gedekt. De verzekering dekt enkel de werkelijk geleden schade (compensatory damages) [27](#page=27).
Nieuwe vestigingen in België zijn vaak automatisch gedekt, maar clausules moeten worden nagezien [27](#page=27).
### 1.9 Onderverzekering bij onderaannemers
Onderaannemers moeten hun eigen BA-polis afsluiten. De hoofdaannemer blijft wel contractueel aansprakelijk voor hun fouten, maar de BA-uitbating van de hoofdaannemer kan tussenkomen, met verhaalrecht op de onderaannemer en diens verzekeraar. Dit is vooral relevant bij grote werken [27](#page=27).
> **Tip:** De overlap tussen de verschillende luiken van de BA-onderneming, zoals BA-uitbating, BA na levering en schade aan toevertrouwde goederen, vereist een zorgvuldige analyse van de polisvoorwaarden om dubbele dekking of uitsluitingen te vermijden [36](#page=36).
---
# Burgerlijke aansprakelijkheid na levering (BA na levering)
Dit gedeelte behandelt de burgerlijke aansprakelijkheid van een onderneming die ontstaat na de levering van producten of de oplevering van werken, waarbij de focus ligt op schade die deze geleverde zaken of werken veroorzaken, en behandelt zowel contractuele als buitencontractuele aansprakelijkheid.
### 2.1 Algemeen kader en onderscheid met BA-uitbating
Burgerlijke aansprakelijkheidsverzekeringen voor ondernemingen worden traditioneel onderverdeeld in twee hoofdluiken: BA-uitbating en BA na levering. Hoewel ze vaak in één contract gecombineerd worden, is het onderscheid cruciaal [29](#page=29).
* **BA-uitbating:** Dekt risico's die verband houden met de exploitatie zelf van de onderneming. Het gaat hierbij primair om buitencontractuele aansprakelijkheid ten aanzien van derden, die geen directe contractuele band hebben met de onderneming. Schade veroorzaakt door een fout van de onderneming, haar aangestelden, of door een gebrekkige zaak in haar bewaring, of door burenhinder, valt hieronder. Contractuele aansprakelijkheid is doorgaans uitgesloten, tenzij de schade vreemd is aan de uitvoering van het contract [29](#page=29) [7](#page=7).
* **BA na levering:** Dekt risico's die voortvloeien uit het in omloop brengen (op de markt brengen) van producten die door de onderneming zijn vervaardigd, of werken die haar werden opgedragen, nadat deze de controle van de onderneming hebben verlaten en door de klant zijn ontvangen. Het belangrijke verschil met BA-uitbating is dat BA na levering ook de contractuele aansprakelijkheid kan dekken, aangezien de eerste slachtoffers vaak de klanten zelf zijn (contractanten) [16](#page=16) [29](#page=29) [8](#page=8).
> **Tip:** Het is essentieel om het verschil tussen BA-uitbating en BA na levering goed te begrijpen, aangezien de toepassingsgebieden en de gedekte aansprakelijkheidsgronden verschillen [29](#page=29).
### 2.2 Aansprakelijkheidsgronden voor BA na levering
De grondslag van de aansprakelijkheid onder BA na levering is complexer dan bij BA-uitbating, omdat de schade zowel derden als de klanten zelf (contractanten) kan treffen. De belangrijkste aansprakelijkheidsgronden zijn [29](#page=29) [8](#page=8):
#### 2.2.1 Contractuele aansprakelijkheid (Koop-verkoop)
* **Art. 1641 oud BW (verborgen gebreken):** Deze bepaling regelt de contractuele aansprakelijkheid van de verkoper voor verborgen gebreken van het verkochte goed [30](#page=30) [8](#page=8).
* **Voorwaarde:** Het gebrek moet verborgen zijn (niet zichtbaar bij levering, zelfs niet voor een normaal zorgvuldige koper), het product moet onbruikbaar of gevaarlijk zijn bij normaal gebruik, en de verkoper moet het gebrek gekend hebben of moeten gekend hebben (tenzij er sprake is van 'onoverwinnelijke onwetendheid' voor een professionele verkoper) [30](#page=30) [8](#page=8).
* **Rechten van de koper:** Ontbinding van de koop of prijsvermindering, en schadevergoeding indien de verkoper het gebrek kende of moest kennen [30](#page=30) [8](#page=8).
* **Relevantie voor BA na levering:** Wanneer schade ontstaat door een verborgen gebrek, kan de koper (contractant) de onderneming rechtstreeks aanspreken op basis van contractuele aansprakelijkheid. BA na levering dekt deze claims [29](#page=29) [30](#page=30).
#### 2.2.2 Buitencontractuele aansprakelijkheid na levering/oplevering
* **Niet meer art. 1384, lid 1 oud BW (gebrekkige zaak):** Na levering is de onderneming geen "bewaarder" meer in de zin van deze bepaling; de aansprakelijkheid voor een gebrekkige zaak rust dan op de nieuwe bewaarder (de klant) [30](#page=30) [8](#page=8).
* **Art. 1382 oud BW (fout):** Een fout van de ondernemer (verkoper of aannemer) kan nog steeds leiden tot aansprakelijkheid, met name bij lichamelijke schade aan derden die buiten de contractuele ketting vallen [17](#page=17) [30](#page=30) [8](#page=8).
#### 2.2.3 Productaansprakelijkheid als bijzondere grondslag
* **Europese richtlijn (1985, omgezet in Belgische wet):** Dit is een foutloze aansprakelijkheid voor producenten (fabrikant van eindproducten, grondstoffen, onderdelen, of importeur in de EU) [17](#page=17) [30](#page=30) [8](#page=8).
* **Voorwaarde:** Een gebrekkig product dat niet de veiligheid biedt die men redelijkerwijs mag verwachten, én schade én een oorzakelijk verband. Het bewijs van een fout van de producent is niet nodig [17](#page=17) [30](#page=30) [8](#page=8).
* **Toepassing:** Geldt voor de fabrikant van het eindproduct, de fabrikant van grondstoffen of onderdelen, en de importeur in de EU [30](#page=30).
### 2.3 Materieel toepassingsgebied van de waarborg BA na levering
De dekking onder BA na levering is afhankelijk van specifieke polisvoorwaarden en uitsluitingen [30](#page=30).
* **Gedekte aansprakelijkheden:** Zowel contractuele als buitencontractuele aansprakelijkheid kunnen gedekt zijn [17](#page=17) [30](#page=30) [8](#page=8).
* **Gedekte gebeurtenissen:** Dekking is gebaseerd op een "schadeverwekkende gebeurtenis", een ruim en neutraal begrip dat elk feit of voorval omvat dat schade veroorzaakt, ongeacht of dit plots of toevallig is. Dit sluit ook schadegevallen van repetitieve aard in, in tegenstelling tot het oudere, engere begrip 'ongeval' [31](#page=31) [8](#page=8).
#### 2.3.1 Belangrijke uitsluitingen
Verschillende soorten schade zijn uitgesloten om te voorkomen dat de verzekering een algemene garantie wordt [17](#page=17) [31](#page=31) [9](#page=9).
* **Schade aan het geleverde product of uitgevoerde werk zelf:** De onderneming blijft zelf verantwoordelijk voor de kwaliteit en het herstel of de vervanging van haar producten of werken. De verzekering dekt niet het gebrek aan kwaliteit, duurzaamheid of rendement van de prestatie zelf [17](#page=17) [31](#page=31) [8](#page=8) [9](#page=9).
* **Uitzondering:** Bij complexe producten kan de uitsluiting beperkt zijn tot het gebrekkige onderdeel ("faulty part"). De interpretatie van polisclausules is hier cruciaal [31](#page=31) [8](#page=8).
* **Schade exclusief ontstaan uit de ongeschiktheid van het product of het onvolkomen karakter van de prestaties:** Dit betreft zuiver vermogensverlies of het loutere mislukken van de prestatie zonder bijkomende materiële of lichamelijke schade [17](#page=17) [31](#page=31) [9](#page=9).
* **Onderscheid gebrek aan prestatie vs. gebrekkig product:** Een gebrek aan prestatie betekent dat het product wel functioneert, maar niet de beloofde resultaten behaalt (bv. zonnepanelen leveren minder rendement dan beloofd). Een gebrekkig product vertoont een abnormaal kenmerk (bv. zonnepanelen veroorzaken brand). In de praktijk is dit onderscheid vaak moeilijk te maken [31](#page=31) [9](#page=9).
* **Schade veroorzaakt door 'uitdrukkelijk' grove schuld:** Dit omvat onder andere:
* Elke inbreuk op wetgeving of sectorale regels die bijna noodzakelijkerwijs schade veroorzaakt [9](#page=9).
* Het aanvaarden of tot stand brengen van een product/werk zonder de vereiste bekwaamheden, kennis of middelen [31](#page=31) [9](#page=9).
* Het niet onderwerpen van producten aan voldoende voorafgaande controle, ondanks de bestaande technologie [31](#page=31) [9](#page=9).
* Schending van wetgeving, regels of gebruiken waarvan men redelijkerwijs had moeten weten dat deze schade zou veroorzaken [31](#page=31).
* **Opzettelijk veroorzaakte schade:** Dit is logischerwijs uitgesloten [9](#page=9).
* **Zuiver immateriële schade:** Dit is economisch verlies zonder voorafgaande materiële of lichamelijke schade. De polis dekt enkel immateriële gevolgschade die voortvloeit uit gedekte materiële of lichamelijke schade (bv. bedrijfsschade na brand). Strafrechtelijke boetes en "punitive damages" (strafschadevergoedingen, vooral in Angelsaksisch recht) zijn altijd uitgesloten. Enkel vergoedingen voor de werkelijke schade (compensatory damages) worden vergoed [10](#page=10) [16](#page=16) [17](#page=17) [31](#page=31) [32](#page=32) [9](#page=9).
> **Tip:** Wees zeer nauwkeurig bij het beschrijven van de activiteiten en de producten/werken bij het afsluiten van de verzekering, en meld wijzigingen tijdig. Dit voorkomt discussies bij schadegevallen [32](#page=32).
* **Risico's gedekt door andere onderdelen van de BA-onderneming:** Zoals schade aan toevertrouwde goederen of schade na levering van producten/oplevering van werken die door specifieke clausules worden gedekt [9](#page=9).
### 2.4 Temporeel toepassingsgebied en eenheid van schadegeval
De vraag wanneer een schadegeval gedekt is, is belangrijk voor de toepassing van de clausules [32](#page=32).
* **Levering:** De dekking start vanaf het moment dat de onderneming de feitelijke controle over het product of werk verliest. Schade vóór levering valt onder BA-uitbating [10](#page=10) [32](#page=32).
* **Clausule 'eenheid van schadegeval':** Alle schadegevallen die voortvloeien uit éénzelfde oorzakelijk feit worden beschouwd als één schadegeval. Dit is relevant voor de contractuele bovengrens van de waarborg die dan één keer geldt, ongeacht het aantal slachtoffers [10](#page=10) [17](#page=17) [32](#page=32).
* **Bepalen verzekerd kapitaal:** Dit kan een apart bedrag zijn voor lichamelijke en materiële schade, of één vermengd bedrag. Materiële schade dekt in principe ook immateriële gevolgschade [10](#page=10) [32](#page=32).
* **Spreiding over verzekeringsjaren:** Wanneer schade zich over meerdere jaren verspreidt (bv. door een productiefout in een reeks producten), maar voortkomt uit dezelfde oorzaak, wordt dit als één schadegeval beschouwd en wordt de bovengrens van het betreffende verzekeringsjaar toegepast. Hierbij moet bepaald worden aan welk verzekeringsjaar het schadegeval wordt toegerekend [10](#page=10) [17](#page=17) [32](#page=32).
### 2.5 Verzekerde personen en gedekte schade
#### 2.5.1 Verzekerde personen
De personen wiens aansprakelijkheid gedekt is door de BA na levering omvatten:
* De onderschrijver (de onderneming zelf) [10](#page=10) [32](#page=32).
* Organen, vennoten, aangestelden en gelijkgestelden die handelen in naam van de onderneming [10](#page=10) [32](#page=32).
* **Niet:** Onderaannemers. Zij dienen zelf een BA-polis af te sluiten. De hoofdaannemer blijft echter contractueel aansprakelijk voor fouten van onderaannemers. De BA na levering-verzekering van de hoofdaannemer kan tussenkomen, met verhaalrecht op de onderaannemer en diens verzekeraar [10](#page=10) [17](#page=17) [32](#page=32).
#### 2.5.2 Gedekte schade
De gedekte schade omvat:
* **Lichamelijke schade:** Alle financiële gevolgen van aantasting van de fysische integriteit (inkomstenverlies, morele en esthetische schade, medische kosten) [10](#page=10) [17](#page=17) [32](#page=32).
* **Andere materiële schade:** Kosten voor herstel of vervanging van goederen van de klant of derden [10](#page=10) [17](#page=17) [32](#page=32).
* **Immateriële gevolgschade:** Financieel verlies dat rechtstreeks voortvloeit uit lichamelijke of materiële schade (bv. bedrijfsschade na brand) [10](#page=10) [17](#page=17) [31](#page=31) [32](#page=32).
#### 2.5.3 Niet-gedekte schade
* Schade aan het product/werk zelf (herstel/vervanging blijft voor rekening van de onderneming) [10](#page=10) [17](#page=17) [31](#page=31) [32](#page=32).
* Zuiver immateriële schade die geen gevolg is van materiële of lichamelijke schade (bv. winstverlies door te late levering) [10](#page=10) [31](#page=31) [32](#page=32).
* Strafrechtelijke/administratieve boetes en "punitive damages" [10](#page=10) [17](#page=17) [31](#page=31) [32](#page=32).
### 2.6 Verzekerd kapitaal en vrijstelling
* **Verzekerd kapitaal:** Het maximumbedrag dat de verzekeraar uitbetaalt per schadegeval of per verzekeringsjaar. Bij schade boven dit kapitaal moet de verzekerde het overschot zelf betalen. Het kapitaal wordt bepaald op basis van de omvang van de mogelijke schade en de frequentie van schadegevallen met gebruik van standaardformules door verzekeraars [10](#page=10) [16](#page=16) [33](#page=33).
* **Vrijstelling (franchise):** Het bedrag dat de verzekerde zelf betaalt bij een schadegeval. Het komt in mindering van de vergoeding door de verzekeraar. Een hogere vrijstelling leidt meestal tot een lagere premie maar mag de financiële draagkracht van de onderneming niet overschrijden [16](#page=16) [33](#page=33).
### 2.7 Premiebepaling
De premie voor BA na levering wordt beïnvloed door diverse factoren, waaronder de activiteit van de onderneming, het aantal personeelsleden, het schadeverleden, en de ervaring van de verzekeraar met de specifieke sector. Berekeningswijzen kunnen een percentage van de loonsom/omzet zijn (met een voorschotpremie en eindafrekening) of een forfaitaire premie, vooral voor kleinere ondernemingen [16](#page=16) [33](#page=33).
### 2.8 Territoriaal toepassingsgebied
In beginsel geldt de verzekering wereldwijd, zolang de schade voortvloeit uit activiteiten van een Belgische bedrijfszetel. Dekking in de USA/Canada vereist vaak voorafgaande aangifte en specifieke voorwaarden en "punitive damages" zijn daar altijd uitgesloten. Wijzigingen of nieuwe vestigingen moeten nagekeken worden in de polis [16](#page=16) [33](#page=33).
---
# Burgerlijke aansprakelijkheid en de soorten ervan
Burgerlijke aansprakelijkheid is de juridische verplichting om de schade te vergoeden die aan een derde is toegebracht, hetzij door eigen handelen, hetzij door dat van personen of zaken waarvoor men verantwoordelijk is [51](#page=51).
### 3.1 Begrip en situeren van burgerlijke aansprakelijkheid
Burgerlijke aansprakelijkheid creëert een rechtsband waarbij de aansprakelijke persoon de schadelijder moet vergoeden. Het aansprakelijkheidsrecht omvat de regels die bepalen wanneer een verplichting tot schadeherstel ontstaat, wie tot herstel gehouden is en op welke wijze [46](#page=46) [51](#page=51).
#### 3.1.1 Burgerlijke aansprakelijkheid versus strafrechtelijke aansprakelijkheid
* **Burgerlijke aansprakelijkheid:** Gericht op het herstel van geleden schade [46](#page=46) [51](#page=51).
* **Strafrechtelijke aansprakelijkheid:** Gericht op het opleggen van een straf voor een normovertreding [46](#page=46) [51](#page=51).
Beide kunnen samenvallen wanneer een strafbare gedraging ook schade aan derden veroorzaakt [46](#page=46) [51](#page=51).
#### 3.1.2 Enkelvoudige en samengestelde (meervoudige) aansprakelijkheid
* **Enkelvoudige aansprakelijkheid:** Aansprakelijkheid voor eigen daden [46](#page=46) [51](#page=51).
* **Samengestelde aansprakelijkheid:** Aansprakelijkheid voor daden van anderen (bv. ouders voor kinderen) of zaken waarvoor men verantwoordelijk is (bv. eigenaar van een instortend gebouw) [46](#page=46) [51](#page=51).
#### 3.1.3 Schuldaansprakelijkheid en objectieve aansprakelijkheid
* **Schuldaansprakelijkheid:** Vereist een bewezen fout van de aansprakelijke persoon [46](#page=46).
* **Objectieve aansprakelijkheid (foutloze aansprakelijkheid):** Legt de verplichting tot schadevergoeding op, zelfs zonder eigen fout [46](#page=46) [52](#page=52).
> **Voorbeeld objectieve aansprakelijkheid:** Burenhinder, waarbij abnormale hinder die het evenwicht tussen naburige erven verstoort, volstaat zonder dat een fout is vastgesteld [46](#page=46) [52](#page=52).
#### 3.1.4 Contractuele versus buitencontractuele aansprakelijkheid
* **Contractuele aansprakelijkheid:** Ontstaat door het niet correct nakomen van een contractuele verbintenis (wanprestatie) [46](#page=46) [53](#page=53).
* **Voorwaarden:** Bestaan van een contract, schade uit wanprestatie, en verband tussen tekortkoming en contract [53](#page=53).
* **Bewijslast:** Resultaatsverbintenis (resultaat telt) versus middelenverbintenis (inspanning telt) [53](#page=53).
* **Omvang schade:** In beginsel beperkt tot voorzienbare schade [53](#page=53).
* **Verjaringstermijn:** 10 jaar [53](#page=53).
* **Buitencontractuele (extracontractuele) aansprakelijkheid:** Elke andere vorm van schadeveroorzakend gedrag die niet gebaseerd is op een contract [46](#page=46) [53](#page=53).
* **Voorwaarden (vanaf 1 januari 2025):** Fout, schade, en causaal verband [53](#page=53).
* **Afgeleide aansprakelijkheid:** Aansprakelijkheid voor fouten van derden waarover men gezag of toezicht uitoefent [53](#page=53).
* **Omvang schade:** In beginsel volledige schade [53](#page=53).
* **Verjaringstermijn:** 5 jaar (of 20 jaar in specifieke gevallen) [53](#page=53).
Het onderscheid is belangrijk voor o.a. de omvang van de schade en de verjaringstermijnen [46](#page=46).
### 3.2 Voorwaarden voor aansprakelijkheid (op basis van Art. 6.5 BW)
Voor schuldaansprakelijkheid zijn de volgende voorwaarden vereist [47](#page=47):
1. **Een fout:** Schending van een wettelijke regel of de algemene zorgvuldigheidsnorm [47](#page=47) [52](#page=52).
* **Algemene zorgvuldigheidsnorm:** Gedrag van een voorzichtig en redelijk persoon in dezelfde omstandigheden (het criterium van de 'goede huisvader'). Rekening wordt gehouden met voorzienbare gevolgen, proportionaliteit, stand van techniek, vakmanschap en beginselen van goed bestuur [47](#page=47) [52](#page=52).
* **Beroepsaansprakelijkheid:** Kan voortvloeien uit de uitoefening van een beroep, met name door het niet naleven van specifieke regels en gebruiken van die sector [47](#page=47) [52](#page=52).
2. **Toerekenbaarheid:** De fout moet de dader toerekenbaar zijn. Overmacht, dwaling, dwang, noodtoestand, wettige verdediging en toestemming van de benadeelde kunnen de aansprakelijkheid uitsluiten [47](#page=47) [52](#page=52).
* **Minderjarigen:** Kinderen jonger dan twaalf jaar zijn niet aansprakelijk voor hun fouten [47](#page=47) [52](#page=52).
3. **Schade:** Een krenking van een juridisch beschermd persoonlijk belang, die zeker en meetbaar is [47](#page=47) [54](#page=54).
* **Patrimoniale schade:** Economische gevolgen (verliezen, kosten, winstderving, waardevermindering) [47](#page=47) [54](#page=54).
* **Extrapetrimoniale schade:** Niet-economische gevolgen (aantasting van fysieke of psychische integriteit) [47](#page=47) [54](#page=54).
* **Personenschade:** Omvat zowel patrimoniale (bv. medische kosten, arbeidsongeschiktheid) als extrapetrimoniale schade (bv. esthetische schade) [47](#page=47) [54](#page=54).
* **Zaakschade:** Patrimoniale schade door beschadiging of tenietgaan van een goed [54](#page=54).
4. **Causaal verband:** Er moet een rechtstreeks verband zijn tussen de fout en de schade. De fout moet een noodzakelijke voorwaarde zijn voor het ontstaan van de schade (de 'conditio sine qua non'-leer) [47](#page=47) [54](#page=54).
### 3.3 Burgerlijke aansprakelijkheidsverzekeringen
Een burgerlijke aansprakelijkheidsverzekering (BA-verzekering) is een schadeverzekering die de verzekerde beschermt tegen de financiële gevolgen van zijn eventuele burgerlijke aansprakelijkheid. De verzekeraar verbindt zich ertoe, binnen de grenzen van de polis, de schade te vergoeden die de verzekerde aan derden veroorzaakt en waarvoor hij burgerrechtelijk aansprakelijk is [55](#page=55) [58](#page=58).
#### 3.3.1 Toepassingsgebied
* **Wettelijke definitie:** Dekt vorderingen tot vergoeding wegens schade die binnen de overeenkomst is beschreven en vrijwaart het vermogen van de verzekerde tegen schulden uit een vaststaande aansprakelijkheid [55](#page=55) [58](#page=58).
* **Soort verzekering:** Schadeverzekering met een indemnitaire werking (vergoeding van werkelijke schade, nooit meer) [55](#page=55) [58](#page=58).
* **Verzekerd belang:** Het vermogen van de verzekerde dat bedreigd wordt door schadeclaims van derden [55](#page=55) [58](#page=58).
* **Verplicht of vrijwillig:** Sommige BA-verzekeringen zijn wettelijk verplicht (bv. BA Auto, BA Beroepsaansprakelijkheid voor specifieke beroepen), andere zijn vrijwillig maar sterk aangeraden (bv. BA Familiale) of contractueel opgelegd (bv. BA Uitbating) [55](#page=55) [58](#page=58).
#### 3.3.2 Geldigheid in de tijd
De bepaling van welk schadegeval door welke verzekeraar gedekt wordt, is cruciaal bij poliswissels. Er zijn drie principes [55](#page=55):
1. **Act committed:** Bepalend is het moment waarop de fout (schadeverwekkende gebeurtenis) werd begaan. De verzekeraar van dat moment is verantwoordelijk. Dit is het principe bij de meeste BA-verzekeringen [56](#page=56) [59](#page=59).
2. **Claims made:** Bepalend is het moment waarop de vordering tot schadevergoeding schriftelijk wordt ingesteld (en de schade zich voordoet) tijdens de contractuele dekkingsperiode. Dit is voordeliger voor de verzekeraar [56](#page=56) [59](#page=59).
3. **Loss occurrence:** Bepalend is het moment waarop de schade zich manifesteert. De verzekeraar van dat moment is verantwoordelijk [56](#page=56) [59](#page=59).
Volgens de wet geldt in principe het 'loss occurrence' principe, waarbij de waarborg slaat op schade voorgevallen tijdens de duur van de overeenkomst en zich uitstrekt tot vorderingen die na het einde worden ingediend. Partijen kunnen echter het 'claims made' principe overeenkomen. Voor de meeste BA-verzekeringen geldt in principe een onbeperkte geldigheid in de tijd voor vorderingen die na het einde van de overeenkomst worden ingesteld, zolang de schade tijdens de looptijd van de polis is voorgevallen [59](#page=59).
#### 3.3.3 Bijzondere verplichtingen van de verzekerde
De verzekerde heeft specifieke verplichtingen om de verzekeraar te beschermen:
* **Overdracht van stukken:** Onmiddellijke overzending van alle gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken betreffende een schadegeval [56](#page=56) [59](#page=59).
* **Verschijnen:** Medewerking bij verschijnen voor de rechtbank of bij onderzoeksmaatregelen [56](#page=56) [59](#page=59).
Niet-naleving kan leiden tot vergoeding van de door de verzekeraar geleden schade, mits de verzekeraar schuldige tekortkoming, schadeomvang en oorzakelijk verband bewijst [56](#page=56) [60](#page=60).
#### 3.3.4 Omvang van de waarborg
De verzekeraar betaalt de schadevergoeding tot de dekkingsgrenzen [56](#page=56) [60](#page=60).
* **Intresten:** De verzekeraar betaalt, zelfs boven de dekkingsgrenzen, de intresten op de hoofdsom verschuldigde schadevergoeding om de actuele waarde van de schade te herstellen [56](#page=56) [60](#page=60).
* **Kosten:** De verzekeraar betaalt, zelfs boven de dekkingsgrenzen, de kosten betreffende burgerlijke rechtsvorderingen (advocaten, deskundigen), mits deze door hem of met zijn toestemming zijn gemaakt of niet onredelijk zijn [56](#page=56) [60](#page=60).
* **Beperkingen:** De Koning kan intresten en kosten beperken, met uitzonderingen waarbij ze integraal worden genomen [56](#page=56) [60](#page=60).
#### 3.3.5 Eigen recht van de benadeelde
De benadeelde heeft een rechtstreeks recht op de verzekeringsprestatie tegenover de verzekeraar, zonder de aansprakelijke partij eerst te moeten aanspreken. Dit beschermt de benadeelde tegen onvermogen of schuldeisers van de verzekerde. De schadevergoeding komt rechtstreeks aan de benadeelde toe [50](#page=50) [57](#page=57) [61](#page=61).
#### 3.3.6 Reddingskosten
De dekking van reddingskosten is verplicht en kan niet worden uitgesloten. Dit betreft kosten gemaakt om de gevolgen van een schadegeval te voorkomen of te beperken [50](#page=50) [57](#page=57) [61](#page=61).
---
# Aansprakelijkheidsverzekeringen in het algemeen
Dit onderdeel behandelt de algemene beginselen van verzekeringen, de partijen bij een verzekeringsovereenkomst, het verzekerbaar belang en de diverse soorten verzekeringen, met een specifieke focus op aansprakelijkheidsverzekeringen [40](#page=40).
### 4.1 Algemene beginselen van verzekeringen
Verzekeringen vervullen meerdere cruciale sociaal-economische functies, waaronder de vergoeding van schade, de bevordering van technische vooruitgang door risicobeperking, en een preventierol. Met name levensverzekeringen dragen bij aan het spaarwezen [41](#page=41).
#### 4.1.1 Begrip 'verzekering'
Een verzekeringsovereenkomst is een wederkerig contract. Hierbij verbindt een partij (de verzekeraar) zich, tegen betaling van een premie, tot het leveren van een bepaalde prestatie indien een onzekere gebeurtenis zich voordoet die nadelige gevolgen kan hebben voor de verzekerde of de begunstigde. De verzekeraar biedt schadeloosstelling en financiële bescherming [41](#page=41).
#### 4.1.2 Partijen bij de verzekeringsovereenkomst
De belangrijkste partijen bij een verzekeringsovereenkomst zijn:
* **De verzekeraar**: Degene die de verzekeringsdekking belooft [41](#page=41).
* **De verzekeringnemer**: De persoon die het contract onderschrijft en de premie betaalt [41](#page=41).
* **De verzekerde**: De titularis van het verzekerbaar belang; de persoon die door de verzekering wordt gedekt [41](#page=41).
* **De begunstigde**: Degene in wiens voordeel de verzekeringsprestaties bedongen zijn; dit kan de verzekeringnemer, de verzekerde, of een derde partij zijn [41](#page=41).
* **De benadeelde**: In aansprakelijkheidsverzekeringen is dit degene aan wie schade is toegebracht waarvoor de verzekerde aansprakelijk is [41](#page=41).
#### 4.1.3 De onzekere gebeurtenis (risico)
De prestatie van de verzekeraar is afhankelijk van een gebeurtenis die toekomstig, objectief onzeker en niet volledig potestatief moet zijn. De onzekerheid kan betrekking hebben op het al dan niet voordoen van het risico, het tijdstip waarop het risico zich voordoet, en de omvang van de schade [42](#page=42).
> **Voorbeeld:** Bij een brandverzekering is het onzeker of er brand zal ontstaan, wanneer dit zal gebeuren, en wat de omvang van de schade zal zijn [42](#page=42).
#### 4.1.4 Het verzekerbaar belang
Het verzekerbaar belang is een geldigheidsvoorwaarde voor de verzekeringsovereenkomst en voorkomt speculatie. Het vertegenwoordigt het belang dat iemand heeft bij het uitblijven van een schadegeval [42](#page=42).
* In zaakverzekeringen is het belang verbonden met een juridisch verband, zoals eigendomsrecht [42](#page=42).
* In aansprakelijkheidsverzekeringen is het verzekerbaar belang het vermogen van de verzekerde dat bedreigd wordt door een aansprakelijkheidsvordering [42](#page=42).
* In kostenverzekeringen betreft het belang het behoud van het vermogen dat bedreigd wordt door de uitgave van kosten [42](#page=42).
* In persoonsverzekeringen hangt het belang samen met gevreesde gebeurtenissen en hun nadelige gevolgen voor de persoon [42](#page=42).
> **Voorbeeld:** Iemand die huurt en zijn inboedel verzekert, heeft een verzekerbaar belang omdat schade aan zijn meubels zijn vermogen treft. Het verzekeren van een willekeurig huis van een onbekende daarentegen, leidt niet tot een persoonlijk vermogensnadeel en is dus geen verzekerbaar belang [42](#page=42).
#### 4.1.5 De premie
De premie is de tegenprestatie van de verzekeringnemer voor het door de verzekeraar overgenomen risico; zonder premie is er geen dekking [42](#page=42).
#### 4.1.6 De tegenprestatie van de verzekeraar
De verzekeraar presteert op het moment van het optreden van de onzekere gebeurtenis, hetzij in geld (schadevergoeding), hetzij in natura [43](#page=43).
> **Voorbeeld:** Bij een rechtsbijstandverzekering levert de verzekeraar, zolang er geen procedure is, prestaties in natura zoals het onderzoeken van rechten en het versturen van aangetekende brieven [43](#page=43).
### 4.2 Soorten verzekeringen
Verzekeringen kunnen op verschillende manieren worden ingedeeld [44](#page=44).
#### 4.2.1 Indemnitaire verzekeringen en forfaitaire verzekeringen
Dit onderscheid heeft betrekking op de wijze van vergoeding [44](#page=44).
* **Indemnitaire verzekering**: Het doel is de werkelijk geleden schade te vergoeden, tot maximaal het bedrag van de werkelijke schade, conform het indemniteitsbeginsel (verrijkingsverbod). Voorbeelden zijn brandverzekering, BA-verzekering, en autoverzekering [44](#page=44).
* **Forfaitaire verzekering**: Er wordt een vast bedrag uitgekeerd, onafhankelijk van de werkelijk geleden schade. Voorbeelden zijn levensverzekering en dagvergoedingen bij hospitalisatieverzekeringen [44](#page=44).
#### 4.2.2 Schadeverzekeringen en persoonsverzekeringen
Dit onderscheid is gebaseerd op het gedekte risico [44](#page=44).
* **Schadeverzekering**: Dekt schade die het vermogen van de verzekerde aantast [44](#page=44).
* **Zaakverzekering**: Dekt schade aan het vermogen door beschadiging of tenietgaan van goederen [44](#page=44).
* **Aansprakelijkheidsverzekering**: Dekt schade die de verzekerde aan derden toebrengt en waarvoor hij aansprakelijk is [44](#page=44).
* **Kostenverzekering**: Dekt kosten die voortvloeien uit een onzekere gebeurtenis, zoals rechtsbijstand of reisbijstand [44](#page=44).
* **Persoonsverzekering**: Dekt gebeurtenissen die iemands leven, fysische integriteit of gezinstoestand aantasten [44](#page=44).
Er is een onderling verband: alle schadeverzekeringen zijn indemnitaire verzekeringen. Persoonsverzekeringen zijn hetzij indemnitaire, hetzij forfaitaire verzekeringen, terwijl levensverzekeringen altijd forfaitair zijn [44](#page=44).
> **Voorbeeld 1 (Persoonsverzekering, Forfaitair):** Een bruidschatverzekering die een vast bedrag uitkeert bij het overlijden van een ouder voor het huwelijk van het kind [45](#page=45).
> **Voorbeeld 2 (Persoonsverzekering, Indemnitair):** Een ongevallenverzekering die de werkelijke medische kosten van een ongeval terugbetaalt [45](#page=45).
#### 4.2.3 Vrijwillige verzekeringen en verplichte verzekeringen
* **Vrijwillige verzekeringen**: De meeste verzekeringen, zoals levens- en brandverzekeringen, zijn facultatief [45](#page=45).
* **Verplichte verzekeringen**: Soms is het sluiten van een verzekeringscontract wettelijk of contractueel verplicht. Contractuele verplichtingen omvatten bijvoorbeeld huurdersaansprakelijkheid in huurcontracten of schuldsaldoverzekering bij hypotheken. Wettelijke verplichtingen betreffen onder meer BA motorvoertuigen en arbeidsongevallen, vaak met het oog op de bescherming van derde schadelijders [45](#page=45).
### 4.3 Aansprakelijkheidsverzekeringen
Een aansprakelijkheidsverzekering is een schadeverzekering die de verzekerde beschermt tegen de financiële gevolgen van zijn eventuele burgerlijke aansprakelijkheid. De verzekeraar verbindt zich ertoe, binnen de grenzen van de polis, de schade te vergoeden die de verzekerde aan derden veroorzaakt en waarvoor hij burgerrechtelijk aansprakelijk is. Het hoofddoel is de bescherming van het vermogen van de verzekerde tegen financiële gevolgen van aansprakelijkheid [48](#page=48) [55](#page=55) [57](#page=57) [58](#page=58).
#### 4.3.1 Kenmerken van aansprakelijkheidsverzekeringen
* **Soort verzekering**: Schadeverzekering met indemnitaire werking. Dit houdt in dat de werkelijk geleden schade wordt vergoed, maar nooit meer [44](#page=44) [48](#page=48) [55](#page=55) [57](#page=57) [58](#page=58).
* **Risico**: De burgerrechtelijke aansprakelijkheid van de verzekerde voor schade aan derden [48](#page=48) [55](#page=55) [57](#page=57) [58](#page=58).
* **Verzekerd belang**: Het vermogen van de verzekerde dat bedreigd wordt door een aansprakelijkheidsvordering [42](#page=42) [48](#page=48) [55](#page=55) [57](#page=57) [58](#page=58).
* **Verplicht of vrijwillig**: Sommige BA-verzekeringen zijn wettelijk verplicht (bv. BA Auto), andere zijn vrijwillig maar sterk aangeraden (bv. BA Familiale), of contractueel opgelegd (bv. BA Uitbating) [45](#page=45) [48](#page=48) [55](#page=55) [58](#page=58).
#### 4.3.2 Toepassingsgebied en gevolgen
Volgens de wet strekken aansprakelijkheidsverzekeringen ertoe de verzekerde dekking te geven tegen vorderingen tot vergoeding wegens schade die in de overeenkomst is beschreven, en zijn vermogen te vrijwaren tegen schulden uit een vaststaande aansprakelijkheid. De dekkingsplicht van de verzekeraar houdt in dat deze optreedt wanneer een vordering tot schadevergoeding tegen de verzekerde wordt gericht, mits de schadeverwekkende gebeurtenis binnen de contractuele dekking valt. De dekking geldt voor specifieke soorten aansprakelijkheid (contractueel/buitencontractueel), daden/nalatigheden, en heeft een bepaalde territoriale werking [48](#page=48) [55](#page=55) [58](#page=58).
#### 4.3.3 Geldigheid in de tijd
De bepaling welk(e) verzekeraar(s) moet(en) betalen is complex omdat schadegevallen zich in de tijd kunnen uitstrekken (fout, schade, vordering, veroordeling). Er zijn drie hoofdprincipes [48](#page=48) [55](#page=55) [59](#page=59):
1. **Act committed**: De fout (schadeverwekkende gebeurtenis) moet zich voordoen tijdens de contractuele dekkingsperiode. Dit principe is voordelig voor de verzekerde [48](#page=48) [55](#page=55) [59](#page=59).
2. **Claims made**: De vordering moet zijn ingesteld tijdens de contractuele dekkingsperiode. Dit principe is voordelig voor de verzekeraar [48](#page=48) [55](#page=55) [59](#page=59).
3. **Loss occurrence**: De schade moet zich hebben voorgedaan tijdens de contractuele dekkingsperiode; het moment waarop de schade zich manifesteert is bepalend [48](#page=48) [55](#page=55) [59](#page=59).
Volgens de wet slaat de waarborg in principe op schade voorgevallen tijdens de duur van de overeenkomst en strekt deze zich uit tot vorderingen die na het einde van de overeenkomst worden ingediend (loss occurrence principe). Partijen kunnen echter overeenkomen dat de waarborg alleen geldt voor vorderingen die gedurende de contractduur worden ingesteld voor schade die ook tijdens die duur is voorgevallen (claims made principe). Er zijn specifieke bepalingen voor vorderingen die binnen een bepaalde termijn na einde contract worden ingediend. Voor de meeste BA-verzekeringen (met uitzondering van BA auto, BA gezin, BA brand) geldt in principe een onbeperkte geldigheid in de tijd wat betreft de claims die ingediend worden voor schade die tijdens de verzekerde periode is ontstaan [49](#page=49) [59](#page=59).
#### 4.3.4 Bijzondere verplichtingen van de verzekerde
De verzekerde heeft specifieke verplichtingen tegenover de verzekeraar [44](#page=44) [48](#page=48) [55](#page=55) [59](#page=59):
* **Verplichting tot overdracht van stukken**: Onmiddellijke overzending van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken aan de verzekeraar om te voorkomen dat deze voor een voldongen feit wordt geplaatst [48](#page=48) [55](#page=55) [59](#page=59).
* **Verplichting om te verschijnen**: Verschijnen voor de rechtbank of voor een onderzoeksmaatregel [48](#page=48) [55](#page=55) [59](#page=59).
Niet-naleving kan leiden tot de verplichting van de verzekerde om de door de verzekeraar geleden schade te vergoeden, mits de verzekeraar schuld, schade en causaal verband kan bewijzen [48](#page=48) [59](#page=59).
#### 4.3.5 Omvang van de waarborg
De verzekeraar betaalt de schadevergoeding tot de overeengekomen dekkingsgrens. Naast de hoofdsom dekt de verzekeraar doorgaans ook [49](#page=49) [56](#page=56) [60](#page=60):
* **Intresten**: Om de actuele waarde van de geleden schade te herstellen. De verzekeraar betaalt de intresten zelfs boven de dekkingsgrenzen [49](#page=49) [56](#page=56) [60](#page=60).
* **Kosten**: Kosten van burgerlijke rechtsvorderingen, inclusief honoraria van advocaten en deskundigen, onder bepaalde voorwaarden. Deze worden door de verzekeraar of met zijn toestemming gemaakt, of, bij belangenconflicten, niet onredelijk gemaakt. Ook deze worden, onder voorwaarden, boven de dekkingsgrenzen betaald [49](#page=49) [56](#page=56) [60](#page=60).
* **Beperkingen**: De wet kan de intresten en kosten beperken, met specifieke uitzonderingen waarbij deze integraal worden gedekt tot een bepaald maximum [49](#page=49) [56](#page=56) [60](#page=60).
#### 4.3.6 Kwitantie ter afrekening
Een kwitantie voor een gedeeltelijke of finale afrekening betekent niet dat de benadeelde van zijn rechten afziet en is geen dading. Een kwitantie ter finale afrekening moet de elementen van de schade vermelden waarop de afrekening betrekking heeft en maakt geen dading uit, wat bij wet verboden is [49](#page=49) [61](#page=61).
#### 4.3.7 Eigen recht van de benadeelde
De wet geeft de benadeelde een eigen recht tegen de aansprakelijkheidsverzekeraar. Dit betekent dat de benadeelde de schadevergoeding rechtstreeks kan eisen van de verzekeraar, zonder eerst de aansprakelijke partij te moeten aanspreken. Dit beschermt de benadeelde tegen het onvermogen of de schuldeisers van de verzekerde. De door de verzekeraar verschuldigde schadevergoeding komt rechtstreeks toe aan de benadeelde, met uitsluiting van de overige schuldeisers van de verzekerde [48](#page=48) [57](#page=57) [61](#page=61).
#### 4.3.8 Reddingskosten
De dekking van reddingskosten is verplicht en kan niet worden uitgesloten. Dit betreft kosten gemaakt om de gevolgen van een schadegeval te voorkomen of te beperken, zowel op vraag van de verzekeraar als op initiatief van de verzekerde (indien dringend en redelijk), of bij nakend gevaar [48](#page=48) [57](#page=57) [61](#page=61).
---
# Aansprakelijkheid voor toevertrouwde goederen
Dit onderdeel behandelt de verzekering die schade dekt veroorzaakt door gebrekkige zaken waarover de onderneming feitelijke macht uitoefent, zoals goederen in bewaring voor herstelling of opslag [33](#page=33).
### 5.1 Situering binnen BA-verzekeringen voor ondernemingen
De burgerlijke aansprakelijkheidsverzekering (BA) voor ondernemingen kent traditioneel verschillende luiken. Het aspect 'toevertrouwde goederen' is een specifiek onderdeel dat vaak geïntegreerd is binnen de BA-uitbating [18](#page=18) [19](#page=19) [34](#page=34).
#### 5.1.1 Drie hoofdzaken van BA-onderneming
De BA-onderneming omvat doorgaans drie luiken [34](#page=34):
* **BA-uitbating (exploitatie):** Dekt schade die ontstaat bij de directe exploitatie van de onderneming, met betrekking tot derden zonder contractuele band, op basis van extra-contractuele aansprakelijkheid [34](#page=34).
* **BA na levering:** Dekt schade die voortvloeit uit producten na het verlaten van de onderneming of na oplevering van werken. Hierbij kan ook contractuele aansprakelijkheid spelen [34](#page=34).
* **Schade aan toevertrouwde goederen:** Dit specifieke luik, dat onder het kader van BA-uitbating valt, verzekert tegen schade veroorzaakt door gebrekkige zaken die de onderneming in bewaring heeft of waarover zij feitelijke macht uitoefent [34](#page=34).
Het luik 'toevertrouwde goederen' is een aanvulling op de BA-exploitatie en dekt specifiek de aansprakelijkheid die voortvloeit uit schade aan goederen die de onderneming tijdelijk in haar bezit heeft voor herstelling, bewerking of bewaring [19](#page=19).
> **Tip:** De overlap tussen de verschillende luiken van de BA-onderneming vereist een zorgvuldige analyse van de polisvoorwaarden om dubbele dekking of uitsluitingen te vermijden [36](#page=36).
### 5.2 Aansprakelijkheidsgronden voor toevertrouwde goederen
De aansprakelijkheid voor schade aan toevertrouwde goederen kan op verschillende gronden ontstaan [19](#page=19) [34](#page=34).
#### 5.2.1 Gebrekkige zaak in bewaring
Een specifieke aansprakelijkheidsgrond binnen de BA-uitbating is de aansprakelijkheid van de onderneming voor schade veroorzaakt door een gebrekkige zaak die zij in bewaring heeft [34](#page=34).
* **Zaak in bewaring:** Dit betreft roerende en onroerende goederen waarover de onderneming feitelijke macht uitoefent, zoals gebouwen, machines of voertuigen [35](#page=35).
* **Gebrekkig:** De zaak vertoont een abnormaal kenmerk dat gevaar oplevert, bijvoorbeeld een losliggende tegel of een defecte lift [35](#page=35).
* **Onweerlegbaar vermoeden van aansprakelijkheid:** De onderneming kan zich niet bevrijden van haar aansprakelijkheid door aan te tonen dat zij voorzichtig of zorgvuldig was. De aansprakelijkheid ligt automatisch bij de onderneming zodra aan de voorwaarden van een gebrekkige zaak in bewaring is voldaan [35](#page=35).
> **Tip:** Het cruciale verschil met de algemene BA-uitbating is de specifieke aard van de zaak die de schade veroorzaakt: een zaak waar de onderneming feitelijke macht over heeft, in plaats van een inherent onderdeel van de eigen uitbating of geleverde dienst [35](#page=35).
#### 5.2.2 Schade veroorzaakt door aangestelden
De onderneming is aansprakelijk voor schade die haar werknemers of medewerkers veroorzaken tijdens de uitoefening van hun functie. De fout van de aangestelde wordt gelijkgesteld aan een fout van de onderneming [19](#page=19).
> **Example:** Een magazijnier laat een waardevol instrument van een klant vallen tijdens het verplaatsen ervan [19](#page=19).
### 5.3 Materieel toepassingsgebied van de waarborg (met focus op toevertrouwde goederen)
De verzekering dekt schade aan de goederen die de onderneming heeft ontvangen van haar klanten met het oog op een specifieke dienstverlening, zoals herstelling, onderhoud, opslag of bewerking. Het gaat hierbij om goederen die de onderneming feitelijk onder zich heeft en waarvoor zij een zorgplicht heeft [19](#page=19).
#### 5.3.1 Gedekte activiteiten en aansprakelijkheden
* **Gedekte activiteiten:** De aansprakelijkheid moet voortvloeien uit de economische activiteit zoals omschreven in het contract. Wijzigingen in activiteiten moeten aan de verzekeraar gemeld worden [36](#page=36).
* **Gedekte aansprakelijkheden:** Dit omvat quasi-delictuele aansprakelijkheid (door fout van de onderneming of aangestelde) en foutloze aansprakelijkheid (zoals bij burenhinder). De aansprakelijkheid voor toevertrouwde goederen valt onder deze noemer [36](#page=36).
#### 5.3.2 Gedekte gebeurtenissen
De verzekering dekt schade veroorzaakt door een 'schadeverwekkende gebeurtenis'. Dit is een ruim en neutraal begrip dat elk feit of voorval omvat dat schade veroorzaakt, ongeacht of dit plots, toevallig of geleidelijk gebeurt [19](#page=19) [36](#page=36).
* **Uitzondering:** Bij moeilijk verzekerbare risico's kan de dekking beperkt blijven tot 'accidentele schadegevallen', wat een engere definitie is die enkel schade omvat die plots, onverwacht en toevallig ontstaat [36](#page=36).
### 5.4 Uitsluitingen
Specifieke uitsluitingen zijn van toepassing op deze verzekering [20](#page=20) [36](#page=36):
* **Schade aan het geleverde product of uitgevoerde werk zelf:** Deze verzekering dekt niet de schade aan het product of de dienst die de onderneming zelf levert. Dit is geen garantieverzekering voor herstel of vervanging [20](#page=20).
* **Zuiver immateriële schade:** Schade die niet voortvloeit uit materiële of lichamelijke schade is in principe niet gedekt [20](#page=20) [37](#page=37).
* **Opzettelijk veroorzaakte schade:** Schade die de verzekerde opzettelijk heeft veroorzaakt, is uitgesloten [20](#page=20) [36](#page=36).
* **Schade door grove schuld:** Duidelijke situaties van grove nalatigheid, zoals handelen onder invloed of uitvoeren van werken waarvoor men niet de nodige bekwaamheid bezit, kunnen tot uitsluiting leiden [20](#page=20) [36](#page=36).
* **Schade die gedekt wordt door andere onderdelen van de BA-onderneming:** Indien schade door een gebrekkige zaak in bewaring ook onder de dekking voor 'schade na levering' zou vallen, is de specifieke dekking voor toevertrouwde goederen mogelijk uitgesloten [36](#page=36).
> **Tip:** De onderneming blijft zelf verantwoordelijk voor de kwaliteit en correcte uitvoering van haar eigen producten en diensten [20](#page=20).
### 5.5 Betrokken partijen bij de verzekering
* **Verzekeringsnemer:** De onderneming die het contract afsluit [20](#page=20) [36](#page=36).
* **Verzekerden:** De onderneming zelf, alsook haar bestuurders, vennoten, werknemers en aangestelden, zolang zij handelen binnen het kader van de onderneming en de uit te voeren dienstverlening [20](#page=20) [36](#page=36).
* **Derden:** De personen (klanten) van wie de toevertrouwde goederen schade oplopen en wier aansprakelijkheid de verzekering dekt [20](#page=20) [36](#page=36).
### 5.6 Vergoedbare schade
De verzekering kan dekking bieden voor [20](#page=20) [37](#page=37):
* **Materiële schade:** Kosten voor herstel of vervanging van de beschadigde of vernielde toevertrouwde goederen, inclusief afbraak en opruiming [20](#page=20) [37](#page=37).
* **Immateriële gevolgschade:** Financiële verliezen die rechtstreeks voortvloeien uit de materiële schade aan de toevertrouwde goederen, zoals inkomstenverlies door onbruikbaarheid [20](#page=20) [37](#page=37).
> **Tip:** De verzekering voor toevertrouwde goederen dekt de schade die deze gebrekkige zaak veroorzaakt aan derden, niet de schade aan de zaak zelf (die de verzekerde zelf moet dragen) [37](#page=37).
> **Example:** Een restaurant moet tijdelijk sluiten na schade aan de keukenapparatuur (materiële schade) waardoor inkomstenverlies lijdt (immateriële gevolgschade). Dit laatste is gedekt indien het een direct gevolg is van de gedekte materiële schade [20](#page=20).
### 5.7 Verzekerd kapitaal en vrijstelling
* **Verzekerd kapitaal:** Het maximumbedrag dat de verzekeraar per schadegeval zal uitkeren. Bij schade boven dit kapitaal moet de verzekerde zelf het overschot dragen. De bepaling ervan hangt af van de omvang van mogelijke schade en de frequentie van schadegevallen [21](#page=21) [33](#page=33) [37](#page=37).
* **Vrijstelling (franchise):** Een bedrag dat de verzekerde zelf betaalt bij een schadegeval, dat in mindering wordt gebracht op de uitkering van de verzekeraar. Een hogere vrijstelling kan leiden tot een lagere premie, maar mag de financiële draagkracht van de onderneming niet overschrijden [21](#page=21) [33](#page=33) [37](#page=37).
### 5.8 Premiebepaling
De premie voor deze verzekering wordt beïnvloed door factoren zoals de aard van de activiteit van de onderneming, het aantal personeelsleden, het schadeverleden en de ervaring van de verzekeraar met de specifieke sector. De berekeningswijze kan gebaseerd zijn op een percentage van de loonsom/omzet of een forfaitair bedrag [21](#page=21) [37](#page=37).
### 5.9 Territoriaal toepassingsgebied
In beginsel geldt de verzekering wereldwijd, zolang de schade voortvloeit uit activiteiten van een Belgische bedrijfszetel. Dekking in de USA/Canada vereist vaak voorafgaande aangifte en specifieke voorwaarden, en 'punitive damages' zijn daar altijd uitgesloten. Wijzigingen of nieuwe vestigingen moeten nagekeken worden in de polis [33](#page=33) [37](#page=37).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Burgerlijke aansprakelijkheid | De verplichting om schade te vergoeden die men aan een ander heeft toegebracht, hetzij door eigen gedrag, hetzij door het gedrag van personen of zaken waarvoor men verantwoordelijk is. Dit creëert een rechtsband waarbij de aansprakelijke persoon de schadelijder moet vergoeden. |
| BA-onderneming | Een verzekering die dekt tegen de risico's die voortvloeien uit de exploitatie van een onderneming. Dit omvat schade veroorzaakt door de activiteit zelf, door geleverde producten of werken, of door goederen die aan de onderneming zijn toevertrouwd. |
| BA-uitbating/exploitatie | Het luik van de BA-onderneming dat verzekert tegen risico's die verband houden met schadelijke gebeurtenissen tijdens de dagelijkse uitoefening van de onderneming en aansprakelijkheid ten aanzien van derden. |
| BA na levering | Het luik van de BA-onderneming dat risico's dekt die voortvloeien uit producten die op de markt worden gebracht of werken die worden opgeleverd, en die na levering of oplevering schade veroorzaken. |
| Extra-contractuele aansprakelijkheid | Aansprakelijkheid die niet voortvloeit uit een contractuele relatie, maar uit een onrechtmatige daad die schade veroorzaakt. Dit is vaak gebaseerd op het principe van foutaansprakelijkheid (artikel 1382 oud BW). |
| Contractuele aansprakelijkheid | Aansprakelijkheid die voortvloeit uit het niet correct uitvoeren van een contractuele verbintenis (wanprestatie). Dit is relevant bij schade aan klanten na levering van producten of oplevering van werken. |
| Fout | Een onzorgvuldige of onrechtmatige daad die leidt tot schade. In de context van BA-exploitatie wordt de fout beoordeeld aan de hand van de norm van een normale, zorgvuldige onderneming. |
| Causaal verband | Het rechtstreekse verband tussen de fout van de aansprakelijke partij en de geleden schade. De schade moet een direct gevolg zijn van de fout. |
| Aangestelden | Werknemers of medewerkers die onder het gezag van een onderneming staan. De onderneming is aansprakelijk voor schade veroorzaakt door haar aangestelden tijdens de uitoefening van hun functie. |
| Gebrekkige zaak in bewaring | Een roerend of onroerend goed waarover de onderneming feitelijke macht uitoefent, en dat een abnormaal kenmerk vertoont dat gevaar oplevert, waardoor schade ontstaat. |
| Burenhinder | Hinder die boven de normale ongemakken van nabuurschap uitgaat en het evenwicht tussen naburige eigendommen verstoort. Hiervoor is geen fout vereist. |
| Schadeverwekkende gebeurtenis | Een ruim en neutraal begrip dat elk feit of voorval omvat dat schade veroorzaakt, ongeacht of dit plots, toevallig of geleidelijk gebeurt. Dit is een verbreding ten opzichte van het vroegere begrip 'ongeval'. |
| Grove schuld | Situaties die verder gaan dan normale nalatigheid, zoals dronkenschap, gebruik van illegale middelen, herhaalde fouten van dezelfde oorsprong, of het uitvoeren van werken zonder de nodige bekwaamheid of middelen. |
| Lichamelijke schade | Alle financiële gevolgen van aantasting van de fysische integriteit, zoals inkomstenverlies, morele schade, esthetische schade en behandelingskosten. |
| Materiële schade | Kosten voor herstel of vervanging van beschadigde of vernielde goederen. |
| Immateriële schade (gevolgschade) | Economisch verlies dat rechtstreeks voortvloeit uit gedekte materiële of lichamelijke schade, zoals bedrijfsschade of onbruikbaarheid van een gebouw. Zuiver vermogensverlies zonder voorafgaande materiële of lichamelijke schade is doorgaans niet gedekt. |
| Verzekerd kapitaal | Het maximumbedrag dat de verzekeraar uitbetaalt per schadegeval. Bij schade boven dit kapitaal moet de verzekerde het overschot zelf dragen. |
| Vrijstelling (franchise) | Het bedrag dat de verzekerde zelf betaalt bij een schadegeval, en dat in mindering komt van de vergoeding door de verzekeraar. |
| Premiebepaling | Het proces van het vaststellen van de premie voor een verzekering, gebaseerd op factoren zoals de activiteit, het aantal personeelsleden, het schadeverleden en de sectorervaring. |
| Territoriaal toepassingsgebied | De geografische reikwijdte van de dekking van de verzekering. |
| Punitive damages | Strafschadevergoedingen die in Angelsaksische rechtssystemen kunnen worden opgelegd als straf voor bepaald gedrag. Deze zijn vrijwel altijd uitgesloten van dekking door BA-verzekeringen. |
| Compensatory damages | Werkelijke schadevergoedingen die bedoeld zijn om de geleden schade te compenseren. |
| Beroepsaansprakelijkheid | Een verzekering die specifieke risico's dekt die voortvloeien uit beroepsfouten, zoals fout advies, ontwerp of medische handelingen, in tegenstelling tot de algemene risico's van een bedrijfsuitbating. |
| Zaak in bewaring | Een roerend of onroerend goed waarover de onderneming feitelijke macht uitoefent, met het oog op herstelling, opslag of bewerking. |
| Onweerlegbaar vermoeden van aansprakelijkheid | Een juridische situatie waarbij de aansprakelijkheid van een partij automatisch wordt vastgesteld zodra aan bepaalde voorwaarden is voldaan, zonder dat deze partij zich kan bevrijden door aan te tonen dat zij voorzichtig was. |
| Productaansprakelijkheid | Een foutloze aansprakelijkheid die rust op producenten voor schade veroorzaakt door gebrekkige producten, gebaseerd op Europese richtlijnen. |
| Verborgen gebrek | Een gebrek in een product dat niet zichtbaar was bij levering, zelfs niet voor een normaal zorgvuldige koper, en dat het product onbruikbaar of gevaarlijk maakt bij normaal gebruik. |
| Onderschrijver | De partij die het verzekeringscontract afsluit, meestal de onderneming. |
| Verzekerden | Degenen wiens aansprakelijkheid gedekt is binnen de polis, zoals de onderneming, bestuurders, werknemers en aangestelden. |
| Benadeelde | Degene aan wie schade is toegebracht waarvoor de verzekerde aansprakelijk is en wiens schade vergoed wordt door de verzekeraar. |
| Indemnitaire verzekering | Een verzekering die tot doel heeft de werkelijk geleden schade te vergoeden, nooit meer dan het bedrag van die schade (indemniteitsbeginsel). |
| Forfaitaire verzekering | Een verzekering waarbij een vast bedrag wordt uitgekeerd, onafhankelijk van de werkelijk geleden schade. |
| Schadeverzekering | Een verzekering die schade dekt die het vermogen van de verzekerde aantast, door aansprakelijkheidsvordering, kosten, of beschadiging van goederen. |
| Persoonsverzekering | Een verzekering die gebeurtenissen dekt die iemands leven, fysieke integriteit of gezondheid aantasten. |
| Vrijwillige verzekering | Een verzekering die niet wettelijk verplicht is en door de verzekeringnemer naar eigen keuze wordt afgesloten. |
| Verplichte verzekering | Een verzekering die wettelijk of contractueel verplicht is, vaak ter bescherming van derden. |
| Schuld- en objectieve aansprakelijkheid | Schuldaansprakelijkheid vereist een fout, terwijl objectieve aansprakelijkheid (foutloze aansprakelijkheid) de verplichting tot schadevergoeding oplegt, zelfs zonder eigen fout (bv. burenhinder). |
| Verzekerbaar belang | Het belang dat iemand heeft bij het uitblijven van een schadegeval; noodzakelijk voor een geldige verzekeringsovereenkomst. |
| Premie | De tegenprestatie van de verzekeringnemer voor de door de verzekeraar overgenomen risico's. |
| Wet Verzekeringen | De relevante wetgeving die de regels rondom verzekeringsovereenkomsten in België bepaalt. |
| Act committed principe | Het principe waarbij de verzekeraar die dekking verleende op het moment van de schadeverwekkende gebeurtenis, verantwoordelijk is, zelfs als de schade zich later manifesteert of de polis is beëindigd. |
| Claims made principe | Het principe waarbij de verzekeraar die dekking verleent op het moment dat de vordering tot schadevergoeding wordt ingesteld, verantwoordelijk is. |
| Loss occurrence principe | Het principe waarbij de verzekeraar die dekking verleent op het moment dat de schade zich manifesteert, verantwoordelijk is. |
| Reddingskosten | Kosten gemaakt om de gevolgen van een schadegeval te voorkomen of te beperken; dekking hiervan is verplicht. |
Cover
Les 2) B.A. Verzekeringen vervolg.pptx
Summary
# Burgerlijke aansprakelijkheid onderneming: exploitatie
Dit onderwerp behandelt de burgerlijke aansprakelijkheid van een onderneming die voortvloeit uit haar algemene bedrijfsactiviteiten en exploitatie, inclusief de dekking tegen risico's die verband houden met schade veroorzaakt door deze activiteiten.
## 1\. Burgerlijke aansprakelijkheid onderneming – situering
De burgerlijke aansprakelijkheidsverzekering voor ondernemingen (BA-onderneming) dekt risico's die voortvloeien uit de exploitatie van een onderneming. Dit omvat schade die ontstaat door de activiteit zelf, door geleverde producten of werken, of door goederen die aan de onderneming zijn toevertrouwd. Het onderscheidt zich van beroepsaansprakelijkheid, dat specifiek gericht is op fouten in de uitoefening van een beroep.
### 1.1. BA-onderneming: traditionele luiken
Traditioneel wordt de BA-onderneming opgesplitst in:
* BA uitbating (inclusief toevertrouwde goederen)
* BA na levering
### 1.2. Luik BA uitbating/exploitatie
Dit luik verzekert tegen risico's die verband houden met schadelijke gebeurtenissen tijdens de exploitatie van de onderneming. Het dekt de aansprakelijkheid ten aanzien van derden bij diverse aspecten van de uitoefening van de onderneming. Soms wordt dit aangevuld met een clausule voor 'aansprakelijkheid voor toevertrouwde goederen'.
#### 1.2.1. Aansprakelijkheidsgronden
De BA-exploitatie dekt hoofdzakelijk de **extra-contractuele aansprakelijkheid ten aanzien van derden**. Dit betekent dat schade die voortvloeit uit een band met de onderneming door een overeenkomst (contractuele aansprakelijkheid) in principe buiten dekking valt, tenzij het schadegeval vreemd is aan de uitvoering van die overeenkomst. De aansprakelijkheid ten aanzien van personeel en cliënteel valt eveneens grotendeels buiten dit luik.
**Basis extra-contractuele aansprakelijkheid:** Artikel 1382 (oud) BW is de fundamentele grondslag. De kerncomponenten zijn:
* **Fout:** Een onzorgvuldige of onrechtmatige daad bij de uitbating.
* **Schade:** Lichamelijke, materiële of (beperkte) morele schade.
* **Causaal verband:** De schade moet een rechtstreeks gevolg zijn van de fout.
De verzekering BA-onderneming komt tussen wanneer de onderneming aansprakelijk is ten aanzien van derden.
> **Tip:** De fout van een onderneming wordt beoordeeld aan de hand van de norm van de normale, zorgvuldige onderneming in dezelfde omstandigheden.
##### 1.2.1.1. Aansprakelijkheid voor aangestelden
De onderneming is aansprakelijk voor schade veroorzaakt door haar **aangestelden** (werknemers of medewerkers onder haar gezag).
* **Voorwaarden:** De schade moet veroorzaakt zijn tijdens en door de uitoefening van hun functie.
* **Onweerlegbaar vermoeden van aansprakelijkheid:** De fout van de aangestelde wordt gelijkgesteld aan een eigen fout van de onderneming, zonder dat een rechtstreekse fout van de onderneming zelf vereist is.
##### 1.2.1.2. Aansprakelijkheid voor gebrekkige zaak in bewaring
De onderneming is aansprakelijk voor schade veroorzaakt door een **gebrekkige zaak die zij in bewaring heeft**.
* **Zaak in bewaring:** Een roerend of onroerend goed waarover de onderneming feitelijke macht uitoefent.
* **Gebrekkig:** De zaak heeft een abnormaal kenmerk dat gevaar oplevert.
* **Onweerlegbaar vermoeden:** De onderneming kan zich niet bevrijden door te bewijzen dat ze voorzichtig was.
##### 1.2.1.3. Aansprakelijkheid voor burenhinder
De onderneming kan aansprakelijk zijn voor **burenhinder**.
* **Geen fout vereist:** De aansprakelijkheid berust op het principe van evenwicht tussen naburige eigendommen.
* **Voorwaarde:** Het gaat om hinder die boven de normale ongemakken van nabuurschap uitgaat.
#### 1.2.2. Materieel toepassingsgebied waarborg
Het materieel toepassingsgebied bepaalt welke schadegevallen de verzekering dekt.
##### 1.2.2.1. Gedekte activiteiten
De verzekering dekt de aansprakelijkheid die de onderneming oploopt in het kader van haar **economische activiteit zoals omschreven bij het afsluiten van het contract**.
* **Belang van correcte omschrijving:** Elke wijziging van activiteit moet gemeld worden aan de verzekeraar.
* **Uitsluiting:** Aansprakelijkheid gedekt door BA-motorvoertuigen is uitgesloten.
> **Voorbeeld:** Een bakkerij die brand veroorzaakt tijdens het bakken van brood wordt gedekt, omdat dit onder de activiteit "bakkerij" valt. Als dezelfde bakker, zonder dit te melden aan de verzekeraar, cateringdiensten organiseert en daar schade veroorzaakt (bv. voedselvergiftiging), is dit niet gedekt omdat catering buiten de omschreven activiteit valt.
##### 1.2.2.2. Gedekte aansprakelijkheden
De polissen dekken doorgaans de **quasi-delictuele aansprakelijkheid** (zie 1.2.1) en de **foutloze aansprakelijkheid ingevolge burenhinder**. Contractuele aansprakelijkheid valt in principe buiten de BA-exploitatie.
##### 1.2.2.3. Gedekte gebeurtenissen
Het begrip 'schadeverwekkende gebeurtenis' is ruim en neutraal, en omvat elk feit of voorval dat schade veroorzaakt, ongeacht of dit plots of toevallig is. Dit is een verbreding ten opzichte van het vroegere begrip 'ongeval' (accidenteel, plots, toevallig).
* **Uitzondering:** Bij moeilijk verzekerbare risico's (bv. milieuvervuiling) kan de dekking beperkt blijven tot **accidentele schadegevallen** (plots, onverwacht en toevallig).
> **Belangrijk:** Het toevallige karakter van het schadegeval blijft behouden door bepaalde uitsluitingen, zoals schade door herhaalde en onvermijdelijke gebeurtenissen, of schade door opzettelijk handelen van de verzekerde.
##### 1.2.2.4. Uitsluitingen
Veelvoorkomende uitsluitingen zijn:
* Risico's gedekt door BA-motorvoertuigen.
* Contractuele aansprakelijkheid.
* Schade die het toevallige karakter ondermijnt.
* **Opzettelijk veroorzaakte schade:** Logischerwijs uitgesloten.
* **Schade veroorzaakt door ‘grove schuld’**: Dit omvat situaties zoals dronkenschap, gebruik van illegale middelen, herhaalde fouten van dezelfde oorsprong, of het uitvoeren van werken zonder de nodige bekwaamheid of middelen.
> **Voorbeeld:** Een aannemer die in dronken toestand een werfkraan bestuurt en een auto aanrijdt, of een elektricien die zonder kennis hoogspanningscabines installeert, kan onder deze uitsluiting vallen.
* Schade die gedekt wordt door andere onderdelen van de BA-onderneming (bv. schade aan toevertrouwde goederen, schade na levering).
#### 1.2.3. Betrokken partijen
* **Verzekeringsnemer:** De onderneming (fysieke of rechtspersoon) die het contract onderschrijft.
* **Verzekerden:** Degenen wiens aansprakelijkheid gedekt is binnen de exploitatie, zoals de onderneming zelf, bestuurders, vennoten, werknemers en vertegenwoordigers.
* **Derden:** Personen die schade lijden door de aansprakelijkheid van de onderneming en wier schade vergoed wordt.
#### 1.2.4. Vergoedbare schade
* **Lichamelijke schade:** Alle financiële gevolgen van aantasting van de fysische integriteit (bv. inkomstenverlies, morele schade, esthetische schade, behandelingskosten).
* **Materiële schade:** Kosten voor herstel of vervanging van beschadigde of vernielde goederen.
* **Immateriële schade:** Economisch verlies dat voortvloeit uit een gedekte materiële schade (immateriële gevolgschade). **Zuiver immateriële schade, die niet het gevolg is van materiële of lichamelijke schade, is niet gedekt.**
> **Voorbeeld:** Een loodgieter die een brand veroorzaakt in een restaurantkeuken (materiële schade) waardoor het restaurant gedwongen wordt te sluiten en inkomsten misloopt (immateriële gevolgschade), wordt gedekt. Een loutere te late levering van een project, zonder materiële of lichamelijke schade, waardoor de opdrachtgever inkomsten mist, is niet gedekt.
#### 1.2.5. Verzekerd kapitaal
Dit is het **maximumbedrag** dat de verzekeraar uitbetaalt per schadegeval. Een hoger kapitaal biedt betere bescherming bij grote schadegevallen. Bij schade boven dit kapitaal moet de verzekerde het overschot zelf dragen.
> **Voorbeeld:** Bij materiële schade van 150.000 euro en een verzekerd kapitaal van 125.000 euro, betaalt de verzekeraar 125.000 euro en moet de onderneming 25.000 euro zelf dragen.
De bepaling van het verzekerd kapitaal hangt af van de omvang van de mogelijke schade (afhankelijk van activiteit, grootte, ligging) en de frequentie van schade. Verzekeraars hanteren vaak standaardbedragen.
#### 1.2.6. Vrijstellingen (franchise)
De **vrijstelling** is het bedrag dat de verzekerde zelf betaalt bij een schadegeval, en dat in mindering komt van de vergoeding door de verzekeraar. Een hogere vrijstelling leidt meestal tot een lagere premie.
#### 1.2.7. Premiebepaling
De premie wordt bepaald door factoren als de activiteit van de onderneming, het aantal personeelsleden, het schadeverleden en de ervaring van de verzekeraar met de sector. Berekeningswijzen zijn o.a. een percentage van de loonsom/omzet (met nacalculatie) of een forfaitaire premie.
#### 1.2.8. Territoriaal toepassingsgebied
De verzekering biedt doorgaans **wereldwijde dekking**, zolang de schade voortvloeit uit activiteiten van een Belgische bedrijfszetel.
* **Beperkingen:** Dekking in de **USA/Canada** vereist vaak voorafgaande aangifte en kan extra voorwaarden hebben.
* **Punitive damages (strafschadevergoedingen):** Deze zijn **altijd uitgesloten**. Enkel **compensatory damages** (werkelijke schade) worden vergoed.
> **Voorbeeld:** Een Amerikaans bedrijf dat bewust een veiligheidsprobleem negeert en een explosie veroorzaakt, moet niet alleen de werkelijke schade vergoeden, maar kan ook een aanzienlijke strafschadevergoeding krijgen. De verzekering dekt enkel de werkelijke schade, niet de strafcomponent.
Nieuwe vestigingen in België zijn vaak automatisch gedekt, mits deze binnen de verzekerde activiteiten vallen en de clausules nagelezen worden.
#### 1.2.9. Onderaannemers
Bij BA-exploitatie is de aansprakelijkheid van onderaannemers doorgaans niet direct gedekt. De hoofdaannemer blijft wel aansprakelijk voor fouten van onderaannemers, en de BA na levering kan hierbij een rol spelen.
* * *
# Burgerlijke aansprakelijkheid onderneming: na levering
Dit gedeelte behandelt de burgerlijke aansprakelijkheid van een onderneming die ontstaat na de levering van producten of de oplevering van werken, waarbij de focus ligt op schade die deze geleverde zaken of werken veroorzaken.
### 2.1 Algemeen kader
Burgerlijke aansprakelijkheid voor ondernemingen kan traditioneel worden opgesplitst in twee hoofdluiiken:
* **BA-exploitatie (of uitbating):** Dekt risico's die verband houden met de dagelijkse uitoefening van de bedrijfsactiviteit zelf, en richt zich voornamelijk op schade aan derden.
* **BA na levering:** Dekt risico's die voortvloeien uit producten die op de markt worden gebracht of werken die worden opgeleverd, en die na levering of oplevering schade veroorzaken.
De verzekering BA-onderneming dekt algemene risico's verbonden aan het runnen van een onderneming, zoals een klant die uitglijdt in een winkel. Beroepsaansprakelijkheid daarentegen, dekt specifieke risico's die voortkomen uit beroepsfouten, zoals bij een architect of arts.
### 2.2 Luik BA na levering
De verzekering burgerlijke aansprakelijkheid 'na levering' dekt risico's die verband houden met het in omloop brengen van producten die door de onderneming zijn vervaardigd, of werken die haar werden opgedragen en die na ontvangst door de klant schade veroorzaken. In tegenstelling tot BA-exploitatie, waar de aansprakelijkheid primair extra-contractueel is ten aanzien van derden, kan bij BA na levering ook de contractuele aansprakelijkheid ten aanzien van de klant een rol spelen.
#### 2.2.1 Aansprakelijkheidsgronden
De aansprakelijkheidsgrondslag voor BA na levering is complexer omdat de schade zowel derden als de klanten zelf (co-contractanten) kan treffen. De belangrijkste grondslagen zijn:
* **Koop-verkoop (art. 1641 oud BW):** Dit betreft de contractuele aansprakelijkheid voor verborgen gebreken. Een gebrek is verborgen indien het niet zichtbaar was bij levering, ook niet voor een normaal zorgvuldig koper, en het product onbruikbaar of gevaarlijk maakt bij normaal gebruik. De professionele verkoper wordt geacht deze gebreken te kennen, tenzij er sprake is van onoverwinnelijke onwetendheid. De koper kan de onderneming rechtstreeks aanspreken voor ontbinding van de koop, prijsvermindering of schadevergoeding indien het gebrek gekend was of gekend moest zijn.
* **Extra-contractuele aansprakelijkheid na levering/oplevering:** Na levering of oplevering is de onderneming doorgaans geen 'bewaarder' meer, waardoor aansprakelijkheid op basis van art. 1384, lid 1 oud BW niet meer direct van toepassing is. Echter, via art. 1382 oud BW kan de fout van de ondernemer (verkoper of aannemer) leiden tot aansprakelijkheid, vooral voor lichamelijke schade aan derden buiten de contractuele ketting.
* **Productaansprakelijkheid:** Gebaseerd op Europese richtlijnen (omgezet in Belgische wetgeving), legt dit een foutloze aansprakelijkheid op voor producenten (fabrikanten van eindproducten, grondstoffen, onderdelen, of importeurs in de EU). Vereist is een gebrekkig product (dat niet de veiligheid biedt die redelijkerwijs verwacht mag worden), schade en een oorzakelijk verband. Het bewijs van een fout van de producent is niet nodig.
#### 2.2.2 Materieel toepassingsgebied
Het materieel toepassingsgebied bepaalt welke schadegevallen door de verzekering BA na levering worden gedekt.
* **Gedekte aansprakelijkheden:** Zowel contractuele als extra-contractuele aansprakelijkheid kunnen gedekt zijn. De dekking is gebaseerd op het begrip 'schadeverwekkende gebeurtenis', wat een ruim en neutraal begrip is voor elk feit of voorval dat schade veroorzaakt. Dit sluit ook schadegevallen van repetitieve aard in, in tegenstelling tot het oudere, engere begrip 'ongeval'.
* **Uitsluitingen:**
* **Schade aan het geleverde product of uitgevoerde werk zelf:** De onderneming moet zelf instaan voor de kwaliteit van haar producten en werken. De verzekering dekt geen 'garantieverzekering' voor herstel of vervanging.
> **Tip:** Bij complexe producten is de uitsluiting vaak beperkt tot het gebrekkige onderdeel (faulty part). De interpretatie van polisclausules is hier cruciaal.
* **Schade exclusief ontstaan uit de ongeschiktheid van het product of uit het onvolkomen karakter van de prestaties:** Dit betekent dat schade die louter voortvloeit uit het mislukken, slecht functioneren, of het gebrek aan kwaliteit, duurzaamheid, rendement of geschiktheid van het product of werk, niet gedekt is.
> **Tip:** Het onderscheid tussen 'gebrek aan prestatie' (product werkt, maar levert niet beloofde resultaten) en 'gebrekkig product' (product vertoont abnormaal kenmerk) is in de praktijk vaak moeilijk te maken, maar essentieel voor de dekking.
* **Schade veroorzaakt door 'uitdrukkelijk' grove schuld:** Dit omvat onder meer:
* Elke inbreuk op wetgeving of sectorale regels die bijna noodzakelijkerwijze schade veroorzaakt.
* Het aanvaarden of tot stand brengen van een product/werk zonder de vereiste bekwaamheden, kennis of middelen.
* Het niet onderwerpen van producten aan voldoende voorafgaande controle, ondanks de bestaande technologie.
* **Opzettelijk veroorzaakte schade:** Dit is logischerwijs uitgesloten.
* **Risico's gedekt door andere onderdelen van de BA-onderneming:** Zoals schade aan toevertrouwde goederen of schade na levering van producten/oplevering van werken die door specifieke clausules worden gedekt.
* **Punitive damages:** Straf- of sanctievergoedingen die in Angelsaksische rechtssystemen worden opgelegd, zijn altijd uitgesloten. Enkel vergoedingen voor de werkelijke schade (compensatory damages) worden vergoed.
#### 2.2.3 Temporeel toepassingsgebied
Het temporeel toepassingsgebied bepaalt wanneer de dekking ingaat.
* **Levering:** De dekking treedt in werking na levering of oplevering, wat wordt gedefinieerd als het moment waarop de onderneming de feitelijke controle over het product of werk verliest. Schade die ontstaat vóór dit moment valt onder BA-exploitatie.
* **Clausule 'eenheid van schadegeval':** Alle schade die voortvloeit uit dezelfde oorzaak wordt beschouwd als één schadegeval. Dit is belangrijk voor de contractuele bovengrens van de waarborg (verzekerd kapitaal), die dan één keer geldt, ongeacht het aantal slachtoffers.
* Het verzekerd kapitaal kan apart worden bepaald voor lichamelijke en materiële schade, of als één vermengd bedrag.
* Immateriële gevolgschade (zoals bedrijfsschade) wordt doorgaans gedekt door het bedrag voor materiële schade, en kan het totaalbedrag aanzienlijk verhogen.
* Indien schade zich over meerdere verzekeringsjaren spreidt, maar voortkomt uit dezelfde oorzaak, wordt dit als één schadegeval beschouwd en wordt de bovengrens van het betreffende verzekeringsjaar toegepast.
#### 2.2.4 Betrokken personen
De personen wiens aansprakelijkheid gedekt is door de BA na levering omvatten:
* De onderschrijver (de onderneming zelf).
* Organen, vennoten, aangestelden en gelijkgestelden die handelen in naam van de onderneming.
* **Niet:** Onderaannemers. Zij dienen zelf een BA-polis af te sluiten. De hoofdaannemer blijft echter contractueel aansprakelijk voor fouten van onderaannemers. De BA na levering-verzekering van de hoofdaannemer kan tussenkomen, met verhaalrecht op de onderaannemer en diens verzekeraar.
#### 2.2.5 Gedekte schade
De gedekte schade omvat:
* **Lichamelijke schade:** Alle financiële gevolgen van aantasting van de fysische integriteit (inkomstenverlies, morele en esthetische schade, medische kosten).
* **Andere materiële schade:** Kosten voor herstel of vervanging van goederen van de klant of derden.
* **Immateriële gevolgschade:** Financieel verlies dat rechtstreeks voortvloeit uit lichamelijke of materiële schade (bv. bedrijfsschade na brand).
**Uitgesloten schade:**
* Schade aan het product/werk zelf (herstel/vervanging blijft voor rekening van de onderneming).
* Zuiver immateriële schade die geen gevolg is van materiële of lichamelijke schade (bv. winstverlies door te late levering).
* Strafrechtelijke/administratieve boetes en punitieve damages.
* * *
# Burgerlijke aansprakelijkheid: verschil met beroepsaansprakelijkheid
Dit onderwerp maakt een onderscheid tussen de burgerlijke aansprakelijkheidsverzekering van een onderneming (BA-onderneming) en de beroepsaansprakelijkheidsverzekering (BA-beroep).
### 3.1 Situering van de BA-onderneming
De BA-onderneming is een aansprakelijkheidsverzekering die dekking biedt tegen risico's die verband houden met de uitbating van een onderneming. Deze risico's kunnen voortvloeien uit:
* De activiteit zelf van de onderneming (bv. een klant die uitglijdt in een winkel).
* De producten of werken die de onderneming levert (bv. een defect huishoudtoestel dat brand veroorzaakt).
* De uitoefening van de onderneming aan goederen die aan klanten toebehoren (bv. schade aan een auto in de garage tijdens herstelling).
De specifieke risico's zijn afhankelijk van de onderneming en de uitgeoefende activiteit. De onderliggende aansprakelijkheidsgronden zijn echter doorgaans dezelfde als bij algemene burgerlijke aansprakelijkheid.
### 3.2 BA-onderneming versus BA-beroepsaansprakelijkheid
Het belangrijkste onderscheid ligt in het soort risico dat gedekt wordt:
* **BA-onderneming:** Dekt de algemene risico's verbonden aan het runnen van een onderneming. Dit omvat risico's uit de uitbating, na levering van producten of werken, en schade aan goederen die aan klanten toebehoren.
* \_Voorbeeld: Een klant glijdt uit in een winkel en breekt zijn arm.
* **BA-beroepsaansprakelijkheid (BA-beroep):** Dekt specifieke risico's die voortvloeien uit het uitoefenen van een bepaald beroep, met name beroepsfouten zoals advies, ontwerp of medische handelingen.
* \_Voorbeeld: Een architect maakt een fout in de plannen waardoor een gebouw instabiel wordt. Een arts maakt een medische fout met schade voor de patiënt. Een accountant maakt een rekenfout waardoor de klant te veel belastingen betaalt.
Samenvattend: BA-onderneming dekt schade door de bedrijfsactiviteit in het algemeen, terwijl beroepsaansprakelijkheid schade door specifieke beroepsfouten of deskundigheid dekt.
### 3.3 Luiken van de BA-onderneming
Traditioneel kan de BA-onderneming worden onderverdeeld in de volgende luiken:
* BA-uitbating (inclusief 'toevertrouwde goederen').
* BA na levering.
#### 3.3.1 BA-uitbating/exploitatie
Deze verzekering dekt risico's die verband houden met de schadelijke gebeurtenissen tijdens de exploitatie zelf van de onderneming. De dekking geldt voor de aansprakelijkheid ten aanzien van derden bij diverse aspecten van de uitoefening van de onderneming.
* **Aansprakelijkheidsgronden:**
* **Extra-contractuele aansprakelijkheid ten aanzien van derden:** Dit is de kern van de BA-exploitatie. Het betreft schade die veroorzaakt wordt door de onderneming aan personen die geen contractuele band hebben met de onderneming. Contractuele aansprakelijkheid ten aanzien van klanten valt hier meestal buiten, tenzij de schade vreemd is aan de uitoefening van de overeenkomst. Schade aan personeel valt eveneens buiten deze dekking.
* **Basisprincipe (gebaseerd op art. 1382 oud BW):**
* **Fout:** Een onzorgvuldige of onrechtmatige daad bij de uitbating.
* **Schade:** Lichamelijk, materieel of beperkt moreel.
* **Causaal verband:** De schade moet een rechtstreeks gevolg zijn van de fout.
* **Aansprakelijkheid voor aangestelden:** Een onderneming is aansprakelijk voor schade veroorzaakt door haar werknemers of medewerkers die onder haar gezag staan, tijdens en door de uitoefening van hun functie. De fout van de aangestelde wordt gelijkgesteld aan een eigen fout van de onderneming. Dit is een **onweerlegbaar vermoeden van aansprakelijkheid**.
* **Aansprakelijkheid voor gebrekkige zaken in bewaring:** De onderneming is aansprakelijk voor schade veroorzaakt door een gebrekkige zaak waarover zij feitelijke macht uitoefent (bv. machines, voertuigen). Een gebrek is een abnormaal kenmerk dat gevaar oplevert. Dit is eveneens een **onweerlegbaar vermoeden van aansprakelijkheid**.
* **Aansprakelijkheid voor burenhinder:** De aansprakelijkheid berust op het principe van evenwicht tussen naburige eigendommen. Burenhinder ontstaat wanneer een onderneming een abnormale last veroorzaakt die een buur niet hoeft te dragen, boven de normale ongemakken van nabuurschap uitgaand. Hiervoor is **geen fout vereist**.
* **Materieel toepassingsgebied waarborg:** Dit bepaalt welke schadegevallen gedekt zijn.
* **Gedekte activiteiten:** De aansprakelijkheid moet voortvloeien uit de economische activiteit zoals die bij het afsluiten van het contract is omschreven. Het is cruciaal om de activiteit volledig en correct te omschrijven. Wijzigingen moeten aan de verzekeraar worden gemeld. Schade gedekt door BA-motorvoertuigen is uitgesloten.
> **Tip:** Zorg ervoor dat de omschrijving van de activiteit in de polis volledig en accuraat is om dekking te garanderen. Een discrepantie kan leiden tot niet-gedekte schade.
* **Gedekte aansprakelijkheden:** In polissen wordt vaak gesproken over 'quasi-delictuele aansprakelijkheid'. Dit omvat aansprakelijkheid gebaseerd op een fout (door de onderneming of een aangestelde) en foutloze aansprakelijkheid (bv. burenhinder). Contractuele aansprakelijkheid valt in principe buiten de dekking van BA-exploitatie, wat soms tot discussies kan leiden.
* **Gedekte gebeurtenissen:** Vroeger was dekking enkel voor 'ongevallen' (plots, toevallig). Nu wordt het neutralere begrip 'schadeverwekkende gebeurtenis' gebruikt, wat elk feit of voorval is dat schade veroorzaakt, ongeacht of het plots of toevallig is. Soms blijft voor moeilijk verzekerbare risico's (bv. milieuvervuiling) de beperking tot accidentele schadegevallen (plots, onverwacht, toevallig) gelden.
> **Tip:** Het begrip 'schadeverwekkende gebeurtenis' is ruimer en dekt ook schade die geleidelijk ontstaat, wat de dekking ten goede komt.
* **Uitsluitingen:**
* Risico's gedekt door BA-motorvoertuigen.
* Contractuele aansprakelijkheid (meestal).
* Schade die het toevallig karakter van het schadegeval uitsluit, zoals herhaalde en onvermijdelijke schadegevallen.
* Opzettelijk veroorzaakte schade.
* Schade veroorzaakt door 'grove schuld', wat onder andere kan inhouden: dronkenschap, ernstige nalatigheid, of het uitvoeren van werken waarvoor men de bekwaamheid niet bezit.
* Schade die gedekt wordt door andere onderdelen van de BA-onderneming (bv. schade aan toevertrouwde goederen, schade na levering).
* **Betrokken partijen:**
* **Verzekeringsnemer:** De onderneming (fysieke of rechtspersoon) die het contract afsluit.
* **Verzekerden:** De onderneming zelf, haar bestuurders en vennoten (binnen hun functie), werknemers en aangestelden (voor schade in de uitoefening van hun dienst), en gevolmachtigden of vertegenwoordigers.
* **Derden:** Personen die schade lijden door de aansprakelijkheid van de onderneming en wier schade door de polis wordt vergoed.
* **Vergoedbare schade:**
* **Lichamelijke schade:** Alle financiële gevolgen van aantasting van de fysische integriteit, zoals inkomstenverlies, morele schade, esthetische schade en behandelingskosten.
* **Materiële schade:** Kosten voor herstel of vervanging van beschadigde of vernielde goederen.
* **Immateriële schade:** Economisch verlies zoals onbruikbaarheid van een gebouw of bedrijfsschade. Enkel **immateriële gevolgschade**, die rechtstreeks voortvloeit uit een gedekte materiële of lichamelijke schade, is verzekerd. Zuiver vermogensverlies zonder voorafgaande materiële schade is niet gedekt.
> **Tip:** Begrijp het onderscheid tussen immateriële schade die een gevolg is van materiële schade (gedekt) en zuivere vermogensschade (meestal niet gedekt).
* **Verzekerd kapitaal:** Het maximumbedrag dat de verzekeraar uitbetaalt per schadegeval. Bij schade boven dit kapitaal moet de verzekerde het overschot zelf betalen. Het bepalen van het kapitaal hangt af van de omvang van de mogelijke schade en de frequentie van schadegevallen.
* **Vrijstellingen (franchise):** Een bedrag dat de verzekerde zelf betaalt bij een schadegeval. Een hogere vrijstelling leidt doorgaans tot een lagere premie.
* **Premiebepaling:** Factoren zoals de activiteit van de onderneming, het aantal personeelsleden, het schadeverleden en de sectorervaring van de verzekeraar beïnvloeden de premie. Berekeningswijzen zijn onder meer percentage van loonsom/omzet (met nacalculatie) of een forfaitaire premie.
* **Territoriaal toepassingsgebied:** Meestal wereldwijde dekking voor schade die voortvloeit uit activiteiten van een Belgische bedrijfszetel. Dekking in de VS/Canada vereist vaak voorafgaande aangifte en kan extra voorwaarden hebben. \_Punitive damages (strafvergoedingen) zijn **altijd uitgesloten**; enkel \_compensatory damages (werkelijke schade) worden vergoed.
> **Voorbeeld:** Een Amerikaans bedrijf dat ondanks een bekend veiligheidsprobleem de productie voortzet en een explosie veroorzaakt, kan naast de werkelijke schade (compensatory damages) veroordeeld worden tot een zware aanvullende strafvergoeding (punitive damages). Deze punitive damages zijn nooit gedekt door BA-verzekeringen.
#### 3.3.2 BA na levering
Deze verzekering dekt risico's die verband houden met het in omloop brengen van producten of het opleveren van werken die door de onderneming zijn vervaardigd of uitgevoerd, nadat deze de controle ervan hebben verlaten en door de klant zijn ontvangen.
* **Aansprakelijkheidsgronden:**
* **Contractuele aansprakelijkheid:** De eerste slachtoffers zijn vaak de klanten zelf. Relevant zijn onder meer de regels rond verborgen gebreken (art. 1641 oud BW), waarbij de verkoper aansprakelijk kan zijn als hij de gebreken kende of moest kennen.
* **Extra-contractuele aansprakelijkheid:** Relevant voor schade aan derden die niet rechtstreeks contracteren met de onderneming. Het kan ook gebaseerd zijn op een fout van de ondernemer (art. 1382 oud BW), vooral bij lichamelijke schade van derden.
* **Productaansprakelijkheid (Europese richtlijn):** Dit is een foutloze aansprakelijkheid voor producenten. De voorwaarde is dat het product gebrekkig is en niet de veiligheid biedt die men redelijkerwijs mag verwachten. Er is geen bewijs van fout nodig, enkel van het gebrek, de schade en het oorzakelijk verband.
* **Materieel toepassingsgebied:**
* **Gedekte aansprakelijkheden:** Zowel contractuele als extracontractuele aansprakelijkheid kunnen gedekt zijn. De dekking is gebaseerd op 'schadeverwekkende gebeurtenissen', met specifieke uitsluitingen in de polis.
* **Uitsluitingen:**
* **Schade aan het geleverde product of uitgevoerde werk zelf:** De onderneming blijft zelf instaan voor de kwaliteit en de herstel- of vervangingskosten van haar eigen producten/werken. De verzekering is geen "garantieverzekering". Soms is deze uitsluiting beperkt tot het gebrekkige onderdeel bij complexe producten.
* **Schade exclusief ontstaan uit de ongeschiktheid van het product of het onvolkomen karakter van de prestaties:** Geen dekking voor het loutere mislukken of slecht functioneren van het product of de prestatie zelf (tekort aan kwaliteit, duurzaamheid, geschiktheid). Dit onderscheidt zich van een gebrekkig product dat een abnormaal kenmerk vertoont en gevaar oplevert.
* **Grove schuld:** Vergelijkbaar met BA-exploitatie, met een focus op schending van wetgeving, gebrek aan bekwaamheid of middelen, of onvoldoende controle van producten.
* **Temporeel toepassingsgebied:** De dekking geldt voor aansprakelijkheid na levering/oplevering.
* **Clausule 'eenheid van schadegeval':** Alle schade die voortkomt uit dezelfde oorzaak wordt beschouwd als één schadegeval. Dit is belangrijk voor het bepalen van het verzekerd kapitaal en de toepassing ervan per verzekeringsjaar. Schade die zich over meerdere jaren spreidt, moet correct worden toegerekend aan het juiste verzekeringsjaar.
* **De verzekerde personen:** De onderneming, haar organen, vennoten, aangestelden en gelijkgestelden. Onderaannemers moeten zelf een BA-polis afsluiten, maar de hoofdaannemer blijft contractueel aansprakelijk voor hun fouten en kan hierop tussenkomst van de BA na levering krijgen.
* **Gedekte schade:**
* Lichamelijke schade.
* Andere materiële schade bij de klant of derden.
* Vaak ook: immateriële gevolgschade die rechtstreeks volgt uit lichamelijke of materiële schade.
* **Uitgesloten schade:**
* Schade aan het product/werk zelf.
* Zuiver immateriële schade (zonder voorafgaande lichamelijke of materiële schade), zoals winstverlies door te late levering.
* Strafrechtelijke/administratieve boetes en \_punitive damages.
### 3.4 BA voor toevertrouwde goederen
Dit luik, vaak geïntegreerd in de BA-onderneming, dekt schade aan goederen die de onderneming in ontvangst heeft genomen van klanten met het oog op herstelling, opslag, of bewerking. Hierbij is de onderneming verantwoordelijk voor de zorg die ze aan deze goederen besteedt. De aansprakelijkheid ontstaat door het gebrek aan zorg of een fout bij het uitvoeren van de werkzaamheden aan deze goederen, resulterend in schade aan de goederen zelf.
* * *
# Verzekering schade aan toevertrouwde goederen
Deze verzekering dekt schade aan goederen die aan de onderneming zijn toevertrouwd en wordt beschouwd als een apart onderdeel binnen de burgerlijke aansprakelijkheidsverzekeringen voor ondernemingen.
### 4.1 Situering binnen BA-verzekeringen
De burgerlijke aansprakelijkheidsverzekering voor ondernemingen kan traditioneel worden onderverdeeld in verschillende luiken, waaronder:
* **BA uitbating (inclusief ‘toevertrouwde goederen’):** Dekt de algemene risico’s verbonden aan het runnen van een onderneming, zoals ongevallen van klanten in de zaak.
* **BA na levering:** Dekt risico’s na het in omloop brengen van producten of na oplevering van werken.
* **Verzekering schade aan toevertrouwde goederen:** Specifiek voor schade aan goederen die de onderneming onder zich heeft gekregen.
Dit luik van "toevertrouwde goederen" is een aanvulling op de BA-exploitatie en dekt specifiek de aansprakelijkheid die voortvloeit uit schade aan goederen die de onderneming tijdelijk in haar bezit heeft voor herstelling, bewerking of bewaring.
### 4.2 Aansprakelijkheidsgronden
De aansprakelijkheid voor schade aan toevertrouwde goederen kan voortvloeien uit verschillende situaties:
* **Gebrekkige zaak die de onderneming in bewaring heeft:** Indien een zaak (roerend of onroerend) waarover de onderneming feitelijke macht uitoefent, gebrekkig is en schade veroorzaakt, is de onderneming aansprakelijk. Dit geldt ongeacht of de onderneming zelf een fout beging; er is sprake van een onweerlegbaar vermoeden van aansprakelijkheid.
* **Voorbeeld:** Een garage die een auto herstelt, veroorzaakt schade aan het voertuig door een defect aan de herstelapparatuur.
* **Schade veroorzaakt door aangestelden:** De onderneming is aansprakelijk voor schade die haar werknemers of medewerkers veroorzaken tijdens de uitoefening van hun functie, ook al is er geen directe fout van de onderneming zelf. De fout van de aangestelde wordt gelijkgesteld aan een fout van de onderneming.
* **Voorbeeld:** Een magazijnier laat een waardevol instrument van een klant vallen tijdens het verplaatsen ervan.
### 4.3 Materieel toepassingsgebied waarborg
De verzekering dekt schade aan de goederen die de onderneming heeft ontvangen van haar klanten met het oog op een specifieke dienstverlening, zoals herstelling, onderhoud, opslag of bewerking. Het gaat hierbij om goederen die de onderneming feitelijk onder zich heeft en waarvoor zij een zorgplicht heeft.
* **Gedekte gebeurtenissen:** Over het algemeen dekt de verzekering schade veroorzaakt door een **schadeverwekkende gebeurtenis**. Dit is een ruim en neutraal begrip dat elk feit of voorval omvat dat schade veroorzaakt, ongeacht of dit plots, toevallig of geleidelijk gebeurt. Echter, bepaalde uitsluitingen kunnen het begrip beperken tot **accidentele schadegevallen** (plots, onverwacht en toevallig).
### 4.4 Uitsluitingen
Net zoals bij andere BA-verzekeringen zijn er specifieke uitsluitingen van toepassing:
* **Schade aan het geleverde product of uitgevoerde werk zelf:** Deze verzekering dekt niet de schade aan het product of de dienst die de onderneming zelf levert. Dit zou neerkomen op een garantieverzekering voor herstel of vervanging, wat buiten het toepassingsgebied valt.
* **Tip:** De onderneming blijft zelf verantwoordelijk voor de kwaliteit en correcte uitvoering van haar eigen producten en diensten.
* **Zuiver immateriële schade:** Schade die niet voortvloeit uit materiële of lichamelijke schade is in principe niet gedekt.
* **Opzettelijk veroorzaakte schade:** Schade die de verzekerde opzettelijk heeft veroorzaakt, is uitgesloten.
* **Schade door grove schuld:** Duidelijke situaties van grove nalatigheid, zoals handelen onder invloed of uitvoeren van werken waarvoor men niet de nodige bekwaamheid bezit, kunnen tot uitsluiting leiden.
### 4.5 Betrokken partijen
* **Verzekeringsnemer:** De onderneming die het contract afsluit.
* **Verzekerden:** De onderneming zelf, alsook haar bestuurders, vennoten, werknemers en aangestelden, zolang zij handelen binnen het kader van de onderneming en de uit te voeren dienstverlening.
* **Derden:** De personen (klanten) van wie de toevertrouwde goederen schade oplopen en wiens aansprakelijkheid de verzekering dekt.
### 4.6 Vergoedbare schade
De verzekering kan dekking bieden voor:
* **Materiële schade:** Kosten voor herstel of vervanging van de beschadigde of vernielde toevertrouwde goederen.
* **Immateriële gevolgschade:** Financiële verliezen die rechtstreeks voortvloeien uit de materiële schade aan de toevertrouwde goederen.
* **Voorbeeld:** Een restaurant moet tijdelijk sluiten na schade aan de keukenapparatuur (materiële schade) waardoor inkomstenverlies lijdt (immateriële gevolgschade). Dit laatste is gedekt indien het een direct gevolg is van de gedekte materiële schade.
### 4.7 Verzekerd kapitaal en vrijstelling
* **Verzekerd kapitaal:** Het maximumbedrag dat de verzekeraar per schadegeval zal uitkeren. Bij schade boven dit kapitaal moet de verzekerde zelf het overschot dragen.
* **Vrijstelling (franchise):** Een bedrag dat de verzekerde zelf betaalt bij een schadegeval, dat in mindering wordt gebracht op de uitkering van de verzekeraar. Een hogere vrijstelling kan leiden tot een lagere premie.
### 4.8 Premiebepaling
De premie voor deze verzekering wordt beïnvloed door factoren zoals de aard van de activiteit van de onderneming, het aantal personeelsleden, het schadeverleden en de ervaring van de verzekeraar met de specifieke sector. De berekeningswijze kan gebaseerd zijn op een percentage van de loonsom/omzet of een forfaitair bedrag.
* * *
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
* Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
* Let op formules en belangrijke definities
* Oefen met de voorbeelden in elke sectie
* Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Burgerlijke aansprakelijkheid onderneming (BA-onderneming) | Dit type verzekering dekt algemene risico's die verband houden met het runnen van een onderneming, inclusief schade die voortvloeit uit de bedrijfsactiviteit, producten, of goederen van klanten die aan de onderneming zijn toevertrouwd. Het beschermt tegen aansprakelijkheid ten aanzien van derden. |
| Beroepsaansprakelijkheid (BA-beroep) | Deze verzekering dekt specifieke risico's die voortvloeien uit het uitoefenen van een beroep, zoals beroepsfouten in advies, ontwerp, of medische handelingen. Het richt zich op schade die ontstaat door de specifieke deskundigheid of nalatigheid binnen een bepaald beroep. |
| Extra-contractuele aansprakelijkheid | Aansprakelijkheid die niet voortvloeit uit een overeenkomst tussen partijen, maar uit een onrechtmatige daad of nalatigheid die schade veroorzaakt. In de context van BA-onderneming betreft dit meestal aansprakelijkheid ten aanzien van derden die niet contractueel verbonden zijn met de onderneming. |
| Contractuele aansprakelijkheid | Aansprakelijkheid die voortvloeit uit het niet nakomen van een overeenkomst of contractuele verplichting. In het kader van BA na levering kan dit bijvoorbeeld de aansprakelijkheid zijn van een verkoper voor een verborgen gebrek in een verkocht product. |
| Schadeverwekkende gebeurtenis | Een neutraal en ruim begrip dat elk feit of voorval omvat dat schade veroorzaakt. Dit staat in contrast met het vroegere, engere begrip van een ongeval dat enkel plots en toevallig mocht zijn, en laat geleidelijke schade toe te dekken. |
| Accidenteel schadegeval | Een schadegeval dat plots, onverwacht en toevallig ontstaat. Dit begrip is beperkter dan een schadeverwekkende gebeurtenis en sluit progressieve of voorzienbare schade uit. Het richt zich op risico's van echt onverwachte ongevallen. |
| Quasi-delictuele aansprakelijkheid | Een ander woord voor extra-contractuele aansprakelijkheid, gebaseerd op onrechtmatige daden of fouten die schade veroorzaken zonder dat er een contractuele band bestaat tussen de veroorzaker en het slachtoffer. |
| Causaal verband | Het noodzakelijke verband tussen een fout en de geleden schade. Zonder een bewezen causaal verband tussen de fout van de onderneming en de schade van het slachtoffer, kan er geen aansprakelijkheid worden vastgesteld. |
| Lichamelijke schade | Alle financiële gevolgen van de aantasting van de fysieke integriteit van een persoon, zoals inkomstenverlies door arbeidsongeschiktheid, morele schade, esthetische schade en behandelingskosten. |
| Materiële schade | Alle kosten die nodig zijn voor het herstel of de vervanging van goederen die door een schadegeval beschadigd of vernield zijn, inclusief kosten voor afbraak en opruiming. |
| Immateriële gevolgschade | Economisch verlies dat optreedt als direct gevolg van lichamelijke of materiële schade. Dit kan bijvoorbeeld bedrijfsschade of inkomensverlies door de onbruikbaarheid van een gebouw zijn. Enkel deze vorm van immateriële schade is doorgaans gedekt. |
| Verzekerd kapitaal | Het maximale bedrag dat de verzekeraar uitbetaalt per schadegeval. Bij schade die dit bedrag overschrijdt, moet de verzekerde het overschot zelf dragen. Een hoger verzekerd kapitaal biedt betere bescherming bij grote schadegevallen. |
| Vrijstelling (franchise) | Het bedrag dat de verzekerde zelf betaalt bij een schadegeval, dat in mindering komt op de vergoeding van de verzekeraar. Een hogere vrijstelling leidt doorgaans tot een lagere premie. |
| Punitive damages | Een aanvullende schadevergoeding die door rechters kan worden opgelegd, bovenop de werkelijke schadevergoeding. Deze dient om de dader te straffen en toekomstige soortgelijke daden te ontmoedigen. In Belgische BA-verzekeringen zijn punitive damages altijd uitgesloten. |
| Compensatory damages | De werkelijke schadevergoeding die wordt toegekend aan het slachtoffer om de geleden verliezen te compenseren. Dit staat tegenover punitive damages en is hetgeen doorgaans wordt gedekt door BA-verzekeringen. |
| Gebrekkig product | Een product dat niet de veiligheid biedt die men redelijkerwijs mag verwachten, of dat een abnormaal kenmerk vertoont ten opzichte van wat normaal is. Dit kan leiden tot aansprakelijkheid van de producent. |
| Verborgen gebrek | Een gebrek aan een product dat niet zichtbaar was bij de levering en ook niet door een normaal zorgvuldig koper ontdekt had kunnen worden. Het product is hierdoor onbruikbaar of gevaarlijk in normaal gebruik. |
| Eenheid van schadegeval | Een clausule die bepaalt dat alle schade die voortvloeit uit éénzelfde oorzaak, wordt beschouwd als één enkel schadegeval. Dit is relevant voor het bepalen van het verzekerd kapitaal en de toepassing van de contractuele bovengrens van de waarborg. |
Cover
Lesnota's - Basisbegrippen van recht (1).docx
Summary
# Het recht als een geheel van gedragsregels
Het recht kan worden gedefinieerd als een systeem van gedragsregels en bijbehorende handhavingsmechanismen, ingesteld door een maatschappij met als doel de ordening ervan.
## 1. Enkele definities van recht
### 1.1 Universele definitie
Er bestaat geen universeel aanvaarde definitie van recht, aangezien deze verschilt naargelang plaats en tijd. Wel zijn er centrale punten waarop de nadruk ligt.
### 1.2 Objectief en subjectief recht
* **Objectief recht:** Het geheel van gedragsregels dat in een bepaalde samenleving en op een bepaald tijdstip geldt.
* **Subjectieve rechten:** Rechten die toebehoren aan rechtssubjecten (natuurlijke personen en rechtspersonen). Het betreft een door het recht bekrachtigde aanspraak van een rechtssubject, gericht tot medepersonen (verbintenissenrecht) of tot voorwerpen (goederenrecht), met het oog op het verwezenlijken van bepaalde doelen in het rechtsverkeer.
## 2. Bronnen van Belgisch privaatrecht
### 2.1 Wetgeving
* **Burgerlijk Wetboek (BW):** Verwijzingen naar wetsartikelen worden genoteerd als `(art. X.Y BW)`. Het BW bevat een mix van oud Burgerlijk Wetboek (grotendeels nog Napoleon) en nieuwere wetgeving, in een overgangsfase van hercodificatie.
* **Bijzondere wetten:** Wetgeving die niet is gecodificeerd in het BW of oud BW, maar er wel naast bestaat (bv. regelgeving rond notariaat, marktpraktijken en consumentenbescherming (WER), nationaliteitsrecht).
* **Gemeenschaps- en gewestbevoegdheden:** Bepaalde regelgeving valt onder de bevoegdheden van de gemeenschappen (bv. jeugdbeschermingsrecht, deel adoptierecht) of gewesten (bv. begraafplaatsen, leefmilieu, wonen).
### 2.2 Gewoonte
Een regel die voortvloeit uit bestendig gebruik, waarvan het bindende karakter steunt op de algemene overtuiging van de geldigheid ervan. Niet elke gewoonte is een gebruik, maar elk gebruik kan een gewoonte zijn.
### 2.3 Algemene rechtsbeginselen
Principes die door het Hof van Cassatie als rechtsbeginselen worden erkend, sommige zijn gecodificeerd. Voorbeelden zijn het verbod van dwanguitvoering op een persoon, het verbod van onrechtvaardige verrijking, en het verbod van rechtsmisbruik.
## 3. Vervaging van klassieke onderscheiden
### 3.1 Publiek- en privaatrecht
* **Privaatrecht:** Regelt de rechtsverhouding tussen gelijken (burgers), zoals verbintenissenrecht en erfenisrecht. Kenmerkend is een horizontale verhouding.
* **Publiekrecht:** Regelt de verhouding tussen overheid en burger, of tussen overheden onderling, zoals strafrecht, fiscaal recht en bestuursrecht. Kenmerkend is een verticale verhouding.
Deze onderscheiden vervagen steeds meer. Zo wordt kooprecht steeds meer op verdragsniveau geregeld, en zijn veel privaatrechtelijke regels van dwingend karakter geworden.
### 3.2 Meergelaagde rechtsorde
Regelgeving kan op verschillende niveaus bestaan (internationaal, nationaal, gewestelijk, gemeentelijk). De overheid treedt ook steeds vaker op privaatrechtelijke wijze op.
### 3.3 Materieel en formeel recht
* **Materieel recht:** Gaat over de inhoud van het recht (bv. verbod op diefstal).
* **Formeel recht:** Gaat over de vorm van het recht en dient om het materieel recht af te dwingen (bv. procesrecht).
* Binnen het formeel recht bestaan er ook vervagingen, bv. publiek procesrecht en burgerlijk procesrecht kunnen vermengd worden, en burgerlijke overeenkomsten kunnen deel uitmaken van het procesrecht.
## 4. Rechtsfeiten, rechtshandelingen en rechtsgevolgen
* **Rechtssubject:** Een 'persoon' (fysiek of rechtspersoon) waarvoor rechtsnormen rechten en plichten creëren.
* **Rechtsfeit:** Een feit dat rechtsgevolgen meebrengt, zonder dat de wil van de persoon hierin een rol speelt (bv. geboorte, overlijden).
* **Rechtshandeling:** Een menselijke wilsverklaring waarbij een rechtssubject een handeling stelt met de bedoeling rechtsgevolgen te creëren. De rechtsgevolgen zijn gewild door de handelende persoon (bv. het sluiten van een huwelijk, het kopen van een product).
## 5. Staat van de persoon en bekwaamheid
### 5.1 Staat van de persoon
Het geheel van bepaalde hoedanigheden van een persoon die zijn rechtspositie in de maatschappij en familie bepalen. Het omvat de rechtspositie in de maatschappij (bv. nationaliteit), de staat in de familie (bv. huwelijk, samenwoning) en de staat als enkeling (bv. leeftijd, naam, woonplaats). Wijzigingen op een niveau kunnen doorwerken op andere niveaus. De verkrijging van elementen van de staat is afhankelijk van rechtsfeiten, materiële rechtshandelingen of rechterlijke uitspraken.
### 5.2 Bekwaamheid
* **Rechtsbekwaamheid (genotsbekwaamheid):** De bevoegdheid om titularis te zijn van rechten en plichten. In principe is iedereen rechtsbekwaam, met uitzonderingen voor niet-Belgen (bepaalde politieke rechten) en zwaar gestraften.
* **Handelingsbekwaamheid:** De bevoegdheid om rechten en plichten zelfstandig uit te oefenen. In principe is iedereen handelingsbekwaam, met beperkingen voor:
* **Algemeen handelingsonbekwamen:** Niet-ontvoogde minderjarigen.
* **Gedeeltelijk handelingsonbekwamen:** Ontvoogde minderjarigen en beschermde meerderjarigen, waarbij de bekwaamheid voor specifieke rechtshandelingen ingeperkt is.
## 6. Centrale elementen in het begrip recht
### 6.1 Geheel van gedragsregels met bijkomende institutionele voorschriften
* **Gedragsregels:** Bevelen of verboden van wisselende intensiteit, dwingend of aanvullend van aard.
* **Institutioneel kader:** Regels voor formulering (wetgevend), toepassing (uitvoerend) en afdwinging (rechterlijke macht).
### 6.2 Opgelegd door de maatschappij
Via wetgevende organen die via verkiezingen worden verkozen.
### 6.3 Doel: een kwalitatieve ordening van de maatschappij
De kwaliteit wordt bepaald door:
* **Rechtszekerheid:** Voorspelbaarheid (iedereen kent de wet), vastheid (stabiliteit van de wet), algemeenheid en onderlinge consistentie.
* **Rechtvaardigheid:** Evolutief, maar met een harde kern van waarden (bv. respect voor iemands leven).
* **Doeltreffendheid:** Middelen aangepast aan de doelstellingen.
### 6.4 Handhaving van rechtsregels door of krachtens het maatschappelijk gezag
* **Privaatrecht:** Handhaving primair door de burger zelf.
* **Publiekrecht:** Handhaving door de staat.
**Synthese:** Continentaal recht is een geheel van gedragsregels en samenhangende institutionele voorschriften, uitgevaardigd en gehandhaafd door of krachtens het maatschappelijk gezag, met het oog op een rechtszekere, rechtvaardige en doeltreffende ordening van de maatschappij.
## 7. Relativiteit van deze benadering
Andere rechtssystemen (bv. VS met precedentenrecht, Japan met nadruk op verzoening) hanteren andere benaderingen. In België wordt steeds meer ingezet op alternatieve oplossingen zoals bemiddeling, met het oog op een betere naleving van het recht.
---
# Rechtssubjecten en bekwaamheid
Dit deel van de studiehandleiding behandelt de basisbegrippen rond rechtssubjecten, hun bekwaamheid, de geldigheid en nietigheid van rechtshandelingen, en de gevolgen hiervan, inclusief aansprakelijkheid en rechtsmiddelen.
## 2. Rechtssubjecten en bekwaamheid
### 2.1 Rechtssubjecten
Rechtssubjecten zijn personen (zowel natuurlijke als rechtspersonen) aan wie rechtsnormen rechten en plichten toekennen. Zij zijn de dragers van rechten en plichten binnen het rechtssysteem.
#### 2.1.1 Natuurlijke personen
Een natuurlijk persoon is een levend en levensvatbaar geboren mens.
* **Ontstaan:** Juridische persoonlijkheid ontstaat vanaf de geboorte van een levensvatbaar kind. Een kind wordt als geboren beschouwd wanneer dit in zijn voordeel is, wat betekent dat rechten al vanaf de verwekking kunnen worden verkregen, zoals erfrecht. Het wettelijke vermoeden van de periode van verwekking ligt tussen de 300ste en 180ste dag vóór de geboorte, wat weerlegbaar is.
* **Einde:** De juridische persoonlijkheid eindigt met de dood, die door een arts moet worden vastgesteld. Bepaalde aspecten van de juridische persoonlijkheid kunnen na de dood blijven bestaan of gewijzigd worden, zoals auteursrecht dat blijft bestaan tot 70 jaar na overlijden.
* **Staat van de persoon:** Dit omvat hoedanigheden die de rechtspositie in de maatschappij en familie bepalen, zoals nationaliteit, burgerlijke staat, afstamming, samenwoning en individuele kenmerken (leeftijd, geestesgesteldheid, naam, woonplaats). Wijzigingen op één niveau van de staat beïnvloeden ook andere niveaus.
* **Burgerlijke stand:** De gemeentelijke administratie die wijzigingen in de staat van de persoon bijhoudt.
* **Bezit van staat:** Sociaal gedrag dat een bepaalde hoedanigheid van de persoon tegenover anderen uitstraalt, wat kan dienen als bewijsmiddel (bv. vaderschap door sociaal gedrag als ouder). Dit bezit is enkelvoudig voor de mannelijke rol en tweezijdig voor de mannelijke en vrouwelijke rol.
#### 2.1.2 Rechtspersonen
Rechtspersonen zijn groeperingen van rechtssubjecten of afgescheiden vermogens die titularis van rechten en plichten kunnen zijn. Ze zijn abstracte juridische creaties.
* **Bestaansreden:** Maatschappelijke samenwerking en het mogelijk maken van afgescheiden vermogens, los van de persoonlijke vermogens van de leden.
* **Verschil met samenwerkingsverbanden zonder rechtspersoonlijkheid:** Rechtspersonen verkrijgen zelf juridische persoonlijkheid, hebben een eigen vermogen en kunnen rechtshandelingen stellen. Samenwerkingsverbanden zonder rechtspersoonlijkheid (zoals een maatschap of feitelijke vereniging) hebben geen afgescheiden vermogen. Schuldeisers van individuele groepsleden kunnen bij rechtspersonen enkel verhaal halen op hun aandelen, terwijl dit bij samenwerkingsverbanden kan op het onverdeelde aandeel in het samenwerkingsvermogen.
* **Soorten rechtspersonen:**
* **Publiekrechtelijke rechtspersonen:** Opgericht door de overheid voor publieke dienstverlening (bv. de Belgische Staat, gemeenschappen, intercommunales).
* **Privaatrechtelijke rechtspersonen:** Opgericht door privaat initiatief.
* **Verenigingen:** Streven een belangeloos doel na (bv. VZW - Verening zonder winstoogmerk).
* **Stichtingen:** Een afgescheiden vermogen ingezet voor een belangeloos doel (bv. Private stichting, Stichting van openbaar nut).
* **Vennootschappen:** Gericht op winstgevendheid (bv. VOF, BV, NV, CV).
* **Legaliteitsbeginsel:** Rechtspersoonlijkheid kan enkel toegekend worden in de door de wet voorziene gevallen.
* **Ontstaan en einde:** Rechtspersoonlijkheid ontstaat bij neerlegging van een uittreksel uit de oprichtingsakte ter griffie van de ondernemingsrechtbank. Het einde komt door ontbinding, vereffening en sluiting van de vereffening.
* **Tegenwerpelijkheid:** Het bestaan van de rechtspersoon wordt aan derden tegenwerpelijk na publicatie van een uittreksel uit de oprichtingsakte in het Belgisch Staatsblad.
### 2.2 Bekwaamheid
Bekwaamheid verwijst naar de mogelijkheid om rechten en plichten te hebben en uit te oefenen.
#### 2.2.1 Rechtsbekwaamheid (genotsbekwaamheid)
Dit is de bevoegdheid om titularis te zijn van rechten en plichten.
* **Beginsel:** Alle Belgen zijn volledig rechtsbekwaam.
* **Uitzonderingen:**
* **Algemene beperkingen:** Niet-Belgen en zwaar strafrechtelijk veroordeelden kunnen beperkingen genieten op burgerlijke rechten.
* **Specifieke rechtsonbekwaamheden:** Wettelijk of rechterlijk opgelegd, zoals huwelijksbeletselen of onbekwaamheden tot het stellen van bepaalde rechtshandelingen (bv. voogdij).
#### 2.2.2 Handelingsbekwaamheid
Dit is de bevoegdheid om rechten en plichten zelf en zelfstandig uit te oefenen.
* **Beginsel:** Iedereen is in principe handelingsbekwaam.
* **Beperkingen (handelingsonbekwaamheid):**
* **Algemeen handelingsonbekwamen:** Niet-ontvoogde minderjarigen en beschermde meerderjarigen die niet in staat zijn zelfstandig in het rechtsverkeer op te treden. Zij handelen via een vertegenwoordiger of met bijstand van een curator.
* **Gedeeltelijk handelingsonbekwamen:** Personen die enkel onbekwaam zijn voor specifieke rechtshandelingen waarvoor de bekwaamheid expliciet is ingeperkt (bv. ontvoogde minderjarigen, beschermde meerderjarigen met bewindvoerder).
* **Beschermingsmaatregelen:**
* **Buitengerechtelijke bescherming:** Zorgvolmacht (lastgeving).
* **Rechterlijke bescherming (bewind):** Op maat uitgesproken door de vrederechter voor handelingen met betrekking tot de persoon of de goederen.
* **Functies van de uitzonderingen:** Bescherming van personen met onvoldoende ontwikkelde wil, via vertegenwoordiging of bijstand.
* **Sanctie bij miskenning:** De rechtshandeling is vatbaar voor nietigverklaring.
#### 2.2.3 Bekwaamheid van rechtspersonen
* **Rechtsbekwaamheid:** Rechtspersonen zijn volledig rechtsbekwaam, met uitzonderingen die voortvloeien uit hun aard (geen familierechten, politieke rechten), de wet, of hun doel (specialiteitsbeginsel).
* **Handelingsbekwaamheid:** Rechtspersonen handelen via natuurlijke personen (organen: AV, bestuurders) of bijzondere lasthebbers.
### 2.3 Rechtshandelingen
Rechtshandelingen zijn menselijke wilsverklaringen waarbij een rechtssubject, met het oog op rechtsgevolgen, een handeling stelt.
#### 2.3.1 Geldigheid van rechtshandelingen
Vereisten voor geldigheid (o.a. voor contracten): vrije en bewuste toestemming, bekwaamheid, bepaalbaar en geoorloofd voorwerp, en geoorloofde oorzaak.
* **Wilsgebreken:** Dwaling, bedrog, geweld, misbruik van omstandigheden kunnen leiden tot nietigverklaring.
* **Vertrouwensleer:** Een ongeldige wilsverklaring kan toch geldig zijn als bij de wederpartij het vertrouwen werd gewekt dat het om een werkelijk gewilde verklaring ging.
#### 2.3.2 Nietigheid van rechtshandelingen
Nietigheid is de sanctie wanneer niet aan de geldigheidsvereisten is voldaan.
* **Relatieve nietigheid:** Kan enkel ingeroepen worden door de beschermde persoon (bv. bij handelingsonbekwaamheid of wilsgebreken).
* **Absolute nietigheid:** Kan ingeroepen worden door elke belanghebbende en ambtshalve door de rechter (bv. bij strijdigheid met de openbare orde).
* **Gevolgen:** Werkt retroactief (ex tunc) en leidt tot restitutieplicht.
### 2.4 Aansprakelijkheid
Aansprakelijkheid is de plicht tot vergoeding van geleden schade.
* **Soorten aansprakelijkheid:**
* **Burgerrechtelijke aansprakelijkheid:** Verplichting tot herstel van schade aan een burger.
* **Contractuele aansprakelijkheid:** Bij wanprestatie van een contract.
* **Buitencontractuele aansprakelijkheid:** Bij schade die niet uit een contract voortvloeit.
* **Strafrechtelijke aansprakelijkheid:** Bij overtreding van een norm met een strafsanctie.
* **Grondslagen van buitencontractuele aansprakelijkheid:** Fout, schade, en oorzakelijk verband tussen fout en schade.
* **Schuldaansprakelijkheid:** Gebaseerd op een verwijtbare gedraging (fout).
* **Objectieve (schuldloze) aansprakelijkheid:** Aansprakelijkheid zonder vereiste van fout (bv. voor dieren, instortende gebouwen, bepaalde gevaarlijke activiteiten).
* **Aansprakelijkheid voor andermans daad:** Ouders voor minderjarige kinderen, aanstellers voor aangestelden, onderwijzers/ambachtslieden voor leerlingen.
* **Oorzakelijk verband:** Vereist dat de schade niet zou zijn ontstaan zonder de fout (equivalentieleer), met mogelijke correcties (reële causaliteit, billijkheidscorrectie).
* **Schade:** Zowel patrimoniale (materiële) als extrapatrimoniale (morele) schade kan vergoed worden.
### 2.5 Rechtsmisbruik
Het uitoefenen van een subjectief recht op een wijze die kennelijk de grenzen van de normale uitoefening te buiten gaat. De sanctie is matiging van het recht of schadevergoeding.
### 2.6 Subjectieve rechten
Juridisch bekrachtigde aanspraken en bevoegdheden die een rechtssubject kan uitoefenen.
* **Indeling:**
* **Politieke en burgerlijke rechten.**
* **Patrimoniale en extrapatrimoniale rechten.**
* **Zakelijke rechten:** Onmiddellijke heerschappij over een goed (numerus clausus).
* **Vorderingsrechten:** Recht op een prestatie van een ander.
* **Intellectuele rechten:** Exclusief exploitatierecht op creaties.
* **Persoonlijkheids- en familierechten:** Niet in geld waardeerbare belangen.
### 2.7 Bekwaamheid van rechtspersonen
Rechtspersonen zijn rechtsbekwaam, maar hun handelingsbekwaamheid wordt uitgeoefend via natuurlijke personen (organen) of bijzondere lasthebbers. Hun handelingsbekwaamheid is beperkt door hun doelstelling (specialiteitsbeginsel).
---
# Aansprakelijkheid en schade
Dit onderwerp behandelt de verschillende soorten aansprakelijkheid en de grondslagen hiervan, waaronder schuldaansprakelijkheid en objectieve aansprakelijkheid. Daarnaast komen de causaliteit tussen fout en schade en de gevolgen van aansprakelijkheid aan bod.
## 3. Aansprakelijkheid en schade
### 3.1 Begrip en situering
Het beginsel is dat wie schade lijdt, deze zelf dient te dragen. Deze schadelast kan echter worden verplaatst naar een ander persoon, met name wanneer de geleden schade werd veroorzaakt door foutieve gedragingen van die andere persoon, of zelfs zonder dat er een fout is gemaakt (bij objectieve aansprakelijkheid). De spreiding van de schadelast is frequent, onder meer door de techniek van verzekeringen.
Het aansprakelijkheidsrecht omvat een geheel van regels die bepalen:
* In welke gevallen geleden schade moet worden vergoed.
* Wie tot schadeloosstelling moet overgaan.
* Op welke manier de schade moet worden vergoed.
Met ingang van 1 januari 2025 treedt boek 6 van het Burgerlijk Wetboek inzake aansprakelijkheid in werking, wat de codificatie van het bestaande recht (met name uit de artikelen 1382 tot 1386bis oud BW) vervangt. De doelstellingen van deze hercodificatie zijn onder meer het opvullen van leemtes, modernisering en het creëren van een duidelijke en leesbare structuur.
Het overgangsrecht bepaalt dat de bepalingen van boek 6 BW van toepassing zijn op feiten die tot aansprakelijkheid leiden en zich na de inwerkingtreding hebben voorgedaan, en niet op de toekomstige gevolgen van feiten die zich daarvoor hebben voorgedaan.
### 3.2 Soorten aansprakelijkheid
#### 3.2.1 Onderscheid strafrechtelijke en burgerrechtelijke aansprakelijkheid
* **Strafrechtelijke aansprakelijkheid:** Ontstaat bij de overtreding van een norm waarop een strafsanctie staat, ongeacht het opzettelijk of nalatig karakter van de overtreding of de eventuele schade aan andere personen (want de schade is aan de maatschappij).
* **Burgerrechtelijke aansprakelijkheid:** Verwijst naar de plicht tot herstel van schade die aan een andere burger werd berokkend.
#### 3.2.2 Onderscheid contractuele en buitencontractuele aansprakelijkheid
* **Contractuele aansprakelijkheid:** Ontstaat wanneer een contractspartij nalaat om een bij overeenkomst aangegane verbintenis correct uit te voeren (contractuele wanprestatie).
* **Buitencontractuele aansprakelijkheid (extracontractuele aansprakelijkheid):** Ontstaat bij schade die te wijten is aan elke andere vorm van wanprestatie dan contractuele wanprestatie.
**De problematiek van de samenloop:** Een schadeverwekkende gedraging kan zowel een contractuele wanprestatie als de overtreding van een gedragsnorm uitmaken. Vóór de invoering van boek 6 BW was er in beginsel een samenloopverbod, waarbij extracontractueel recht op contractspartijen niet kon worden ingeroepen, tenzij de fout en schade vreemd waren aan de uitvoering van het contract. Boek 6 BW schaft dit samenloopverbod af, waardoor de benadeelde in beginsel een keuze heeft tussen contractuele en extracontractuele aansprakelijkheid, tenzij de wet of het contract anders bepaalt. Er geldt wel een uitzondering waarbij het verweermiddel van het contract kan worden ingeroepen, tenzij de schade het gevolg is van aantasting van fysieke of psychische integriteit of opzettelijk is veroorzaakt.
#### 3.2.3 Onderscheid enkelvoudige en samengestelde aansprakelijkheid
* **Enkelvoudige aansprakelijkheid:** Betreft de aansprakelijkheid voor eigen daden. Dit wordt geregeld door de artikelen 1382-1383 oud BW, die onderscheid maken tussen opzettelijk verwerkte schade en schade door nalatigheid of onvoorzichtigheid. In boek 6 BW is dit geregeld in artikel 6.5.
* **Samengestelde aansprakelijkheid:** Betreft de aansprakelijkheid voor andermans daden, zaken en dieren. Dit omvat de aansprakelijkheid voor minderjarigen, aangestelden, gebrekkige zaken en dieren. In boek 6 BW zijn deze regelingen voornamelijk te vinden in artikelen 6.12-6.17.
#### 3.2.4 Onderscheid schuldaansprakelijkheid en objectieve aansprakelijkheid
* **Schuldaansprakelijkheid:** Vereist dat de benadeelde bewijst dat hij schade heeft geleden, dat de tegenpartij hieraan schuld heeft (een fout heeft begaan en toerekeningsvatbaar is), en dat er een oorzakelijk verband bestaat tussen fout en schade. De bewijslast ligt bij het slachtoffer.
* **Objectieve aansprakelijkheid (foutloze aansprakelijkheid):** Verplicht iemand schade te vergoeden, ook al heeft hij deze niet door een foutieve gedraging veroorzaakt of helemaal niet veroorzaakt. Dit is een risicoaansprakelijkheid waarbij de band met de schadeverwekker of het schadeverwekkende incident volstaat.
### 3.3 Grondslagen van buitencontractuele aansprakelijkheid
De grondslagen van buitencontractuele aansprakelijkheid kunnen worden ingedeeld volgens de traditionele visie (onderscheid enkelvoudige – samengestelde aansprakelijkheid) of de recentere visie (onderscheid schuldaansprakelijkheid – objectieve aansprakelijkheid). Boek 6 BW hanteert een indeling op basis van eigen daad, andermans daad, en zaken en dieren.
#### 3.3.1 Schuldaansprakelijkheid
De schuldaansprakelijkheid vereist drie essentiële bestanddelen:
1. **Fout:** Elke maatschappelijk onaanvaardbare gedraging, zijnde de overtreding van een wettelijke of reglementaire bepaling, of een schending van de algemene zorgvuldigheidsnorm (gedragen als een goede huisvader).
2. **Toerekeningsvatbaarheid:** De fout moet aan de schadeverwekker verweten kunnen worden. Dit impliceert dat de persoon over voldoende geestesvermogens beschikt om de draagwijdte van zijn daden te beseffen. Minderjarigen jonger dan 12 jaar en personen met een geestesstoornis worden in beginsel als niet-toerekeningsvatbaar beschouwd, hoewel het nieuwe BW een billijkheidsregeling kent voor meerderjarige onbekwamen.
3. **Schade:** De aantasting van een juridisch beschermd (rechtmatig) persoonlijk belang.
4. **Causaal verband:** Er moet een oorzakelijk verband bestaan tussen de fout en de schade. De equivalentieleer, waarbij elke fout die een noodzakelijke voorwaarde is voor de schade als causaal relevant wordt beschouwd, is hierbij het uitgangspunt. Correcties zoals de billijkheidscorrectie worden toegepast om onredelijke gevolgen te vermijden.
#### 3.3.2 Aansprakelijkheid voor andermans daad
* **Aansprakelijkheid van de titularissen van het gezag over de persoon van minderjarigen:** Ouders, adoptanten, voogden en pleegzorgers zijn aansprakelijk voor de fouten van de minderjarige kinderen onder hun gezag. Vóór 16 jaar is de aansprakelijkheid foutloos (risicoaansprakelijkheid), vanaf 16 jaar is deze weerlegbaar indien de ouders aantonen dat de schade niet te wijten is aan enige fout van hun kant.
* **Aansprakelijkheid van personen belast met het toezicht op anderen:** Onderwijzers, ambachtslieden en instellingen met globaal en duurzaam toezicht zijn aansprakelijk voor schade veroorzaakt door personen onder hun toezicht, tenzij ze bewijzen dat ze de fout niet hadden kunnen voorkomen.
* **Aansprakelijkheid van aanstellers voor schade veroorzaakt door hun aangestelden:** De aansteller is foutloos aansprakelijk voor schade veroorzaakt door zijn aangestelden tijdens en naar aanleiding van de uitoefening van hun functie. Rechtspersonen zijn aansprakelijk voor fouten begaan door hun organen of personeelsleden.
#### 3.3.3 Aansprakelijkheid voor zaken en dieren
* **Aansprakelijkheid voor dieren:** De bewaarder van een dier is foutloos aansprakelijk voor de schade veroorzaakt door dit dier. Enkel het bewijs dat men niet de bewaarder is, of dat de schade het gevolg is van een fout van het slachtoffer of een derde, werkt bevrijdend.
* **Aansprakelijkheid voor gebrekkige zaken:** De bewaarder van een gebrekkige zaak is foutloos aansprakelijk voor de schade veroorzaakt door het gebrek. Een zaak is gebrekkig wanneer zij niet de veiligheid biedt die men redelijkerwijs mag verwachten. Instortende gebouwen vallen hier ook onder.
### 3.4 Oorzakelijk verband
Tussen de fout en de schade moet een oorzakelijk verband bestaan om tot aansprakelijkheid te leiden. De **equivalentieleer** (conditio sine qua non) wordt toegepast als uitgangspunt, aangevuld met correcties zoals het **feitelijk causale verband** en de **billijkheidscorrectie** (juridische causaliteit) om onredelijke gevolgen te vermijden. Bij een pluraliteit van oorzaken (meerdere daders, fout van het slachtoffer) wordt het oorzakelijk verband beoordeeld in het licht van de bijdrage tot het ontstaan van de schade.
### 3.5 Schade
Schade wordt gedefinieerd als de economische (patrimoniale) en niet-economische (morele) gevolgen van de aantasting van een juridisch beschermd (rechtmatig) persoonlijk belang.
* **Patrimoniale schade:** Omvat economische gevolgen zoals verliezen, kosten, winstderving en waardevermindering.
* **Extrapatrimoniale schade:** Omvat niet-economische gevolgen zoals lichamelijke en mentale pijn.
* **Schade bij terugslag:** Eigen schade die een persoon lijdt ten gevolge van de aantasting van het belang van een ander met wie hij een juridische band of nauwe genegenheidsband heeft.
De vergoedbare schade moet zeker (vaststaand, maar mag toekomstig zijn indien zeker) en persoonlijk zijn. Het slachtoffer heeft recht op integrale schadeloosstelling, wat betekent dat hij in de toestand moet worden gebracht waarin hij zich bevonden zou hebben indien het schadeverwekkende feit zich niet had voorgedaan. Een punitieve schadevergoeding is uitgesloten, maar bij opzettelijke schade kan een bijkomende vergoeding gelijk aan de nettowinst van de aansprakelijke worden toegekend.
### 3.6 Gevolgen van buitencontractuele aansprakelijkheid
De gevolgen van aansprakelijkheid leiden tot een verbintenis tot integrale schadeloosstelling. Dit kan gebeuren via:
* **Herstel in natura:** Het herstellen van wat kapot is gemaakt.
* **Schadevergoeding in geld:** Equivalent in geld voor de geleden schade.
Beide vormen kunnen gelijktijdig worden toegepast. Het recht op schadevergoeding kan worden verminderd indien de benadeelde zelf een fout heeft begaan (vanaf 12 jaar), of indien de schade opzettelijk is veroorzaakt door de benadeelde zelf. In geval van meerdere aansprakelijken, worden deze in solidum gehouden voor het geheel van de schade, met regresmogelijkheden onderling, afhankelijk van hun bijdrage aan het ontstaan van de schade.
Bij de vaststelling van de omvang van de schade wordt rekening gehouden met de concrete situatie van het slachtoffer en het tijdstip van de effectieve schadeloosstelling.
### 3.7 Rechtsmisbruik
Rechtsmisbruik ontstaat wanneer iemand zijn subjectief recht uitoefent op een wijze die kennelijk de grenzen te buiten gaat van de normale uitoefening van dat recht door een voorzichtig en redelijk persoon. Dit kan leiden tot een sanctie in de vorm van matiging van het recht tot zijn normale rechtsuitoefening, en indien de schade is berokkend, tot een schadevergoeding op grond van buitencontractuele aansprakelijkheid. De sanctie is geen nietigheid van de rechtshandeling, maar de matiging van het recht tot zijn proportionele omvang.
---
# Procesrecht en gerechtelijke organisatie
Dit deel behandelt de organisatie van de rechterlijke macht, de bronnen van burgerlijk procesrecht, de verschillende rechtsmiddelen en de gedwongen tenuitvoerlegging, waarbij ook de rol van juridische actoren en procedurele stappen aan bod komen.
## 4. Procesrecht en gerechtelijke organisatie
### 4.1 Bronnen van burgerlijk procesrecht
De bronnen van het burgerlijk procesrecht zijn onder meer:
* **De Grondwet:** Erkent de rechterlijke macht als derde staatsmacht en stelt fundamentele beginselen vast zoals de scheiding der machten, de onafhankelijkheid van de rechter, de motiveringsplicht en de oprichting van de Hoge Raad voor de Justitie.
* **Het Gerechtelijk Wetboek:** Vervangt de oude Franse Code de Procédure Civile en beoogt een snellere, minder omslachtige en minder kostelijke rechtspleging. Het bevat de regels voor de opstart, behandeling en tenuitvoerlegging van burgerlijke zaken.
* **Bijzondere wetgeving:** Specifieke wetten bevatten afwijkende procedureregels voor bepaalde geschillen, wat kan leiden tot verkokering van het procesrecht.
* **Algemene beginselen van behoorlijke procesvoering:** Deze, voorheen ongeschreven, beginselen zijn thans verankerd in de basisbronnen (bv. art. 6 EVRM) en omvatten onder meer het recht op toegang tot de rechter, het hoor- en wederhoor, de wapengelijkheid, de onpartijdigheid van de rechter en de redelijke termijn.
### 4.2 De rechterlijke macht
#### 4.2.1 Organisatie
De rechterlijke macht bestaat uit verschillende niveaus, zowel verticaal (met de Hoge Raad voor de Justitie, het Hof van Cassatie, hoven van beroep, rechtbanken van eerste aanleg, enz.) als horizontaal (met de administratieve rechtscolleges zoals de Raad van State).
* **Organieke betekenis:** De instellingen die de rechterlijke macht vormen.
* **Functionele betekenis:** Het rechtspreken, wat niet exclusief is voor de rechterlijke macht (ook GwH en administratieve rechtscolleges doen dit).
#### 4.2.2 Bevoegdheid
Bevoegdheid verwijst naar de rechtsmacht die de wetgever aan een rechter toekent. Dit wordt onderverdeeld in:
* **Materiële bevoegdheid:** Bepaald door de aard van de zaak (bv. waarde, voorwerp, urgentie, hoedanigheid van partijen).
* **Algemene bevoegdheid:** Het geheel van normale bevoegdheden van een rechtscollege.
* **Bijzondere bevoegdheid:** Specifiek door de wet toegewezen bevoegdheden.
* **Uitsluitende bevoegdheid:** Bevoegdheid die voorbehouden is voor één specifiek rechtscollege. Rechters moeten deze ambtshalve onderzoeken.
* **Territoriale bevoegdheid:** Bepaald door het rechtsgebied (bv. woonplaats van de verweerder). De keuze van de eiser is hierin doorslaggevend, tenzij de wet anders bepaalt.
#### 4.2.3 Rechtbanken en Hoven
* **Vredegerecht:** Bevoegd voor geschillen met een waarde onder een bepaalde drempel, onroerende goederen, invordering van schulden, onbekwaamheidsstatuten en voogdijzaken.
* **Politierechtbank:** Bevoegd voor verkeers- en treinongevallen, alsook voor hoger beroep tegen administratieve sancties.
* **Rechtbank van eerste aanleg:** Heeft een algemene bevoegdheid voor alle geschillen die niet aan andere rechtbanken zijn toegewezen, en is onderverdeeld in burgerlijke, familie- en jeugdrechtbanken, correctionele rechtbanken en strafuitvoeringsrechtbanken.
* **Arbeidsrechtbank:** Bevoegd voor geschillen betreffende arbeids- en socialezekerheidsrecht.
* **Ondernemingsrechtbank:** Bevoegd voor geschillen tussen ondernemingen en voor insolventieprocedures.
* **Arrondissementsrechtbank:** Bevoegd voor bevoegdheidsconflicten.
* **Hof van beroep:** Bevoegd voor hoger beroep tegen vonnissen van de rechtbank van eerste aanleg en de ondernemingsrechtbank, alsook voor misdrijven gepleegd door ministers.
* **Arbeidshof:** Bevoegd voor hoger beroep tegen vonnissen van de arbeidsrechtbank.
* **Hof van Cassatie:** Bevoegd voor cassatieberoepen wegens overtreding van de wet of schending van vormvoorschriften, met als doel de eenheid van rechtspraak te waarborgen.
#### 4.2.4 Openbaar Ministerie (OM)
Het OM, dat deel uitmaakt van de uitvoerende macht, waakt over de wettelijke toepassing van het recht, met name in strafzaken, maar ook in burgerlijke zaken waar de openbare orde in het gedrang is. Het kan adviseren, een rechtsvordering instellen en toezicht uitoefenen.
#### 4.2.5 De Hoge Raad voor de Justitie (HRJ)
De HRJ is een grondwettelijk orgaan dat instaat voor de selectie, benoeming en bevordering van magistraten, alsook voor de externe controle op de werking van de rechterlijke macht.
### 4.3 Rechtsmiddelen
Rechtsmiddelen stellen partijen in staat om een beslissing van de rechter te betwisten.
* **Verzet:** Kan ingesteld worden door een partij die bij verstek is veroordeeld, waardoor de zaak opnieuw voor dezelfde rechter wordt behandeld.
* **Hoger beroep:** Maakt het mogelijk om een zaak opnieuw te laten beoordelen door een hogere rechter. Dit is beperkt door de aanleg grenzen en de waarde van de vordering.
* **Cassatieberoep:** Een beroep bij het Hof van Cassatie om de correcte toepassing van de wet te controleren, zonder de feiten te herbeoordelen.
### 4.4 Gedwongen tenuitvoerlegging
Dit omvat de procedures die ervoor zorgen dat rechterlijke uitspraken (en andere uitvoerbare titels) effectief worden nageleefd.
* **Uitvoerbare titel:** Een document dat de basis vormt voor gedwongen tenuitvoerlegging (bv. vonnis, arrest, notariële akte).
* **Verhaalsexecutie:** De SA staat met zijn gehele vermogen in voor de nakoming van zijn verbintenissen. Dit kan leiden tot beslag en gedwongen verkoop van vermogensbestanddelen.
* **Dwangsom:** Een bijkomende veroordeling tot betaling van een geldsom per dag dat de hoofdveroordeling niet wordt nagekomen.
* **Voorlopige tenuitvoerlegging:** De mogelijkheid om een uitspraak ten uitvoer te leggen, ook al is deze nog vatbaar voor rechtsmiddelen.
### 4.5 Juridische actoren
* **Magistraat:** Omvat zowel rechters (zittende magistratuur) als parketmagistraten (staande magistratuur). Rechters spreken recht, parketmagistraten waken over de wettelijke toepassing van het recht.
* **Griffier:** Assisteert de rechter en zorgt voor de administratieve en formele afhandeling van zaken.
* **Referendaris / Parketjurist:** Verleent juridische bijstand aan magistraten.
* **Advocaat:** Adviseert, staat bij en vertegenwoordigt partijen in rechte.
* **Gerechtsdeurwaarder:** Stelt exploten op, betekent akten en staat in voor de tenuitvoerlegging van rechterlijke uitspraken.
* **Notaris:** Verlijdt authentieke akten en waakt over de belangen van alle betrokken partijen.
* **Bedrijfsjurist:** Adviseert een onderneming op juridisch vlak.
* **Overheidsjurist:** Werkt binnen overheidsinstellingen.
* **Jurist in academia:** Verbonden aan een rechtsfaculteit, draagt bij aan de rechtswetenschap via onderzoek en publicaties.
### 4.6 Het burgerlijk procesrecht
Het burgerlijk procesrecht regelt de procedure voor het beslechten van geschillen tussen burgers.
* **Rechtsvordering:** De mogelijkheid om een geschonden recht via de rechter af te dwingen.
* **Voorwaarden voor de rechtsvordering:** Juridische persoonlijkheid, handelingsbekwaamheid, belang en hoedanigheid.
* **Soorten vorderingen:** Inleidende vordering, tussenvorderingen (tegenvordering, tussenkomst, uitbreiding), en vorderingen tot collectief herstel.
* **Inleiding van de vordering:** Meestal via een dagvaardingsexploot, maar ook via verzoekschrift of gezamenlijk verzoekschrift.
* **Instaatstelling:** Het uitwisselen van conclusies en stavingsstukken tussen partijen, met een kalender die door de rechter wordt opgelegd.
* **Rechtsdag:** De mondelinge behandeling van de zaak door de partijen voor de rechter.
* **Beraad en uitspraak:** Na het sluiten van het debat beraadslaagt de rechter en velt hij zijn vonnis of arrest.
* **Rechtsmiddelen:** Verzet, hoger beroep en cassatieberoep.
* **Gedwongen tenuitvoerlegging:** De afdwinging van de rechterlijke uitspraak.
---
**Belangrijke concepten en termen:**
* **Objectief recht vs. Subjectief recht:** Het geheel van regels vs. de concrete aanspraken van rechtssubjecten.
* **Handelingsbekwaamheid:** De bevoegdheid om rechten en plichten zelfstandig uit te oefenen.
* **Rechtsmisbruik:** Het uitoefenen van een recht op een wijze die kennelijk de grenzen van de normale rechtsuitoefening overschrijdt.
* **Equivalentieleer:** Een fout is causaal als deze een noodzakelijke voorwaarde was voor de schade.
* **Schuldaansprakelijkheid vs. Objectieve aansprakelijkheid:** Aansprakelijkheid gebaseerd op een fout vs. aansprakelijkheid ongeacht fout.
* **Consensualisme vs. Formalisme:** De loutere wil volstaat vs. specifieke vormvereisten zijn noodzakelijk.
* **Beschikkingsbeginsel:** Partijen bepalen de grenzen van het geding.
* **Verzet:** Rechtsmiddel tegen een verstekvonnis.
* **Hoger beroep:** Herbeoordeling door een hogere rechter.
* **Cassatieberoep:** Toetsing van de correcte toepassing van de wet.
* **Gedwongen tenuitvoerlegging:** Het afdwingen van rechterlijke beslissingen.
* **Uitvoerbare titel:** Document dat de basis vormt voor gedwongen tenuitvoerlegging.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Objectief recht | Het geheel van gedragsregels die in een bepaalde samenleving in een bepaalde tijd bestaan. |
| Subjectief recht | Rechten van rechtssubjecten (fysieke personen en rechtspersonen); door het recht bekrachtigde aanspraak van een rechtssubject, met betrekking tot medepersonen of voorwerpen, met de bedoeling in het rechtsverkeer te verwezenlijken. |
| Rechtsfeit | Een feit dat rechtsgevolgen meebrengt. |
| Rechtshandeling | Een menselijke wilsverklaring waarbij een rechtssubject een handeling stelt met het oog op rechtsgevolgen, welke rechtsgevolgen gewild zijn door de persoon die de rechtshandeling stelt. |
| Rechtsbekwaamheid | De bevoegdheid om titularis te zijn van rechten en plichten; het hebben van rechten en plichten. |
| Handelingsbekwaamheid | De bevoegdheid om de rechten en plichten waarvan men titularis is zelf en zelfstandig uit te oefenen. |
| Nietigheid | De sanctie die de ongeldigheid van een rechtshandeling vaststelt, waardoor deze juridisch geen effect heeft. |
| Absolute nietigheid | Nietigheid die wordt uitgesproken bij strijdigheid met de openbare orde, genotsonbekwaamheid, een ongeldig voorwerp of een gebrek aan beweegreden, en die kan worden ingeroepen door elke belanghebbende. |
| Relatieve nietigheid | Nietigheid die wordt uitgesproken bij strijdigheid met bepalingen van louter dwingend recht, handelingsonbekwaamheid of wilsgebreken, en die enkel kan worden ingeroepen door de beschermde persoon. |
| Rechtsmisbruik | De uitoefening van een recht op een wijze die kennelijk de grenzen te buiten gaat van de normale uitoefening van dat recht door een voorzichtig en redelijk persoon in dezelfde omstandigheden geplaatst. |
| Subjectief recht | Juridisch bekrachtigde aanspraken en bevoegdheden die een rechtssubject op bepaalde zaken of jegens bepaalde personen kan uitoefenen om zijn doelstellingen te verwezenlijken. |
| Patrimoniale rechten | Rechten die gerelateerd zijn aan goederen en deel uitmaken van het vermogen van een persoon. |
| Extrapatrimoniale rechten | Rechten die niet in geld waardeerbaar zijn, niet tot het vermogen van een persoon behoren en onvervreemdbaar zijn. |
| Zakelijke rechten | Rechten die een onmiddellijke heerschappij geven over een bepaald goed of geheel van goederen, zonder de tussenkomst van een andere persoon. |
| Vorderingsrechten | Rechten die recht geven op de prestatie van een andere persoon (doen, laten, geven). |
| Intellectuele rechten | Rechten die een tijdelijk en exclusief exploitatierecht verschaffen op een creatie van de menselijke geest. |
| Causaal verband (aansprakelijkheid) | Het verband tussen een fout en de geleden schade, waarbij de schade niet zou zijn ontstaan zonder de fout. |
| Equivalentieleer | De leer die stelt dat er een causaal verband bestaat indien de schade niet zou zijn ontstaan zonder de fout (conditio sine qua non-test). |
| Objectieve aansprakelijkheid | Aansprakelijkheid waarbij iemand verplicht is schade te vergoeden, ook al heeft hij deze niet door een foutieve gedraging veroorzaakt of helemaal niet veroorzaakt. |
| Schuldaansprakelijkheid | Aansprakelijkheid waarbij iemand die toerekeningsvatbaar is en door een foutieve gedraging schade veroorzaakt, deze in beginsel moet vergoeden. |
| Rechtsvordering | De mogelijkheid van iedereen om met een geschil naar de rechtbank te stappen, om het geschonden (subjectief) recht af te dwingen. |
| Dagvaarding | Een exploot, opgesteld door een gerechtsdeurwaarder, waarmee een partij wordt opgeroepen om voor de rechtbank te verschijnen. |
| Instelling | Het proces van het mededelen van stavingsstukken en het uitwisselen van conclusies tussen partijen om een zaak voor te bereiden. |
| Rechtsdag | De zitting waar partijen de mogelijkheid krijgen om de zaak mondeling toe te lichten aan de rechter. |
| Verstekvonnis | Een vonnis dat wordt uitgesproken wanneer een partij niet verschijnt voor de rechtbank. |
| Hoger beroep | Een rechtsmiddel waarmee een partij kan proberen de beslissing van een lagere rechter te laten vernietigen of hervormen door een hogere rechter. |
| Verzet | Een rechtsmiddel dat door een versteklatende partij kan worden ingesteld tegen een verstekvonnis, waardoor de zaak opnieuw voor dezelfde rechter wordt behandeld. |
| Gedwongen tenuitvoerlegging | De procedure waarbij de uitspraak van een rechter, met behulp van een uitvoerbare titel, wordt afgedwongen, desnoods met geweld. |
| Executoriale titel | Een document dat de gedwongen tenuitvoerlegging mogelijk maakt, zoals een vonnis, arrest, notariële akte of een dwangbevel. |
| Beslag | De 'bevriezing' van het vermogen van een schuldenaar, waardoor deze geen beschikkingsbevoegdheid meer heeft over de beslagen goederen. |
| Rechtsleer (doctrine) | De geschriften en publicaties van juristen die het recht bestuderen, scherpen en bijdragen aan de rechtsvinding en de rechtsontwikkeling. |
| Rechtsvergelijking | Het bestuderen van rechtssystemen in andere landen om problemen aan te pakken en de eigen wetgeving te verbeteren. |
| Administratieve rechtscolleges | Rechtscolleges die worden ingericht bij wet met specifieke bevoegdheden, zoals de Raad van State, voor het beslechten van geschillen met de overheid. |
| Hoofdelijkheid | Een verbintenis waarbij meerdere schuldenaren gehouden zijn tot de gehele schuld, waardoor de schuldeiser elk van hen kan aanspreken voor de volledige betaling. |
| In solidum aansprakelijkheid | Een vorm van aansprakelijkheid waarbij meerdere personen, die elk een eigen fout hebben begaan, hoofdelijk aansprakelijk zijn voor het geheel van de schade. |
| Rechtsmiddelen | Middelen die in de wet voorzien zijn om een rechterlijke beslissing te laten vernietigen of hervormen. |
| Dwangsom | Een bijkomende veroordeling tot betaling van een geldsom, opgelegd aan de schuldenaar die de hoofdveroordeling van de rechter niet nakomt. |
| Rechtsherstel | Hetgeen de wet de partij biedt om de schade die geleden is te compenseren, hetzij in natura, hetzij bij equivalent in geld. |
| Matiging van het recht | De sanctie voor rechtsmisbruik, waarbij de uitoefening van een recht wordt beperkt tot de normale rechtsuitoefening. |
| Gerechtelijke achterstand | De situatie waarin de rechtbanken meer zaken behandelen dan ze kunnen afhandelen, wat leidt tot lange doorlooptijden. |
| Behoorlijke procesvoering | Fundamentele beginselen die gericht zijn op een goede rechtsbedeling, zoals het recht op toegang tot de rechter, hoor en wederhoor, en de onpartijdigheid van de rechter. |
| Beschikkingsbeginsel | Het principe dat partijen de grenzen van het geding bepalen en het initiatief nemen om hun rechten af te dwingen. |
| Processtof | Het geheel van geschilpunten waarover de rechter uitspraak moet doen, voortkomend uit de confrontatie tussen de eis en het verweer. |
| Openbare orde | Regels die het algemeen belang beschermen en de juridische grondslagen van de maatschappij bepalen. |
| Dwingend recht | Regels die particuliere belangen beschermen en waarvan niet mag worden afgeweken. |
| Consensualisme | Het principe dat de loutere wilsovereenstemming volstaat voor de geldigheid van een rechtshandeling, zonder formaliteiten. |
| Formalisme | De eis dat de geldigheid van een rechtshandeling afhankelijk is van het naleven van door de wetgever bepaalde vormvereisten. |
| Authentieke akte | Een geschrift dat in de wettelijke vorm is verleden voor een bevoegde openbare of ministerieel ambtenaar, met bewijswaarde ten aanzien van derden. |
| Onderhandse akte | Een geschrift dat rechtsgevolgen beoogt en door de partij(en) is ondertekend, zonder tussenkomst van een openbare ambtenaar. |
| Rechtsmisbruik | De uitoefening van een recht op een wijze die kennelijk de grenzen te buiten gaat van de normale uitoefening van dat recht door een voorzichtig en redelijk persoon. |
| Duurzame ontwikkeling | Ontwikkeling die voorziet in de behoeften van de huidige generatie zonder daarmee voor toekomstige generaties de mogelijkheden in het gedrang te brengen om ook in hun behoeften te voorzien. |
| Rechtsvordering | De mogelijkheid van iedere burger om in geval van schending van zijn subjectief recht, zich tot de rechter te wenden om dit recht af te dwingen. |
| Wetboek van Economisch Recht (WER) | Een wetboek dat economische regelgeving bevat, inclusief regels inzake consumentenbescherming en rechtsvorderingen tot collectief herstel. |
| Partijautonomie | Het principe dat partijen de grenzen van het geding bepalen en het initiatief nemen om hun rechten af te dwingen. |
| Magistraat | Een lid van de rechterlijke macht die rechtspreekt, zoals een rechter of een lid van het Openbaar Ministerie. |
| Procureur des Konings | Het hoofd van het parket bij een rechtbank van eerste aanleg, belast met de leiding van het openbaar ministerie in die rechtbank. |
| Gerechtsdeurwaarder | Een ministerieel ambtenaar die bevoegd is om exploten op te stellen, te betekenen en de tenuitvoerlegging van rechterlijke uitspraken te verzekeren. |
| Notaris | Een openbaar ambtenaar die bevoegd is om authentieke akten te verlijden en die waakt over de belangen van alle bij de akte betrokken partijen. |
| Bedrijfsjurist | Een jurist die een onderneming begeleidt op juridisch vlak, meestal in dienstverband. |
| Overheidsjurist | Een jurist die werkzaam is bij de overheid, statutair of contractueel. |
| Jurist in academia | Een jurist die verbonden is aan een rechtsfaculteit van een universiteit en zich bezighoudt met onderwijs en onderzoek. |
| Parket-Generaal | Het openbaar ministerie bij een hof van beroep of het Hof van Cassatie. |
| Hoge Raad voor de Justitie (HRJ) | Een onafhankelijk orgaan belast met de selectie, benoeming en controle van de magistraten, en met het bevorderen van de kwaliteit van de rechterlijke macht. |
| Instituut voor gerechtelijke opleiding (IGO) | Een instelling belast met de opleiding van magistraten en het gerechtspersoneel. |
| Adviesraad van de magistratuur (ARM) | Een representatief orgaan voor de magistratuur dat adviezen verstrekt over hun statuut en werkomstandigheden. |
| Geding | Een geschil dat voor de rechtbank wordt gebracht om beslecht te worden. |
| Rechtsmiddel | Een wettelijk middel waarmee een partij een rechterlijke beslissing kan aanvechten. |
| Verzet | Een rechtsmiddel tegen een verstekvonnis, waardoor de zaak opnieuw voor dezelfde rechter wordt behandeld. |
| Hoger beroep | Een rechtsmiddel tegen een beslissing in eerste aanleg, waardoor een hogere rechter de zaak opnieuw beoordeelt. |
| Cassatieberoep | Een rechtsmiddel tegen een beslissing in laatste aanleg, waarbij het Hof van Cassatie nagaat of de wet correct is toegepast. |
| Beslag | De rechtshandeling waarbij de goederen van een schuldenaar door de gerechtsdeurwaarder worden 'bevroren' om de schuldeiser te voldoen. |
| Dwangsom | Een bijkomende veroordeling tot betaling van een geldsom bij het niet nakomen van een hoofdveroordeling, bedoeld om de schuldenaar aan te sporen tot medewerking. |
| Rechtsherstel | Hetgeen de wet de partij biedt om de geleden schade te compenseren, hetzij in natura, hetzij bij equivalent in geld. |
| Executoriale titel | Een document dat de gedwongen tenuitvoerlegging van een beslissing mogelijk maakt, zoals een vonnis of arrest. |
| Wettelijke vertegenwoordiging | Vertegenwoordiging die voortvloeit uit de wet, bijvoorbeeld bij minderjarigen of beschermde meerderjarigen. |
| Conventionele vertegenwoordiging | Vertegenwoordiging die gebaseerd is op een overeenkomst, zoals een volmacht of lastgeving. |
| Organieke vertegenwoordiging | Vertegenwoordiging van rechtspersonen door hun organen (bestuurders, etc.). |
| Schijnvertegenwoordiging | Vertegenwoordiging waarbij de vertegenwoordigde de schijn wekt dat de vertegenwoordiger bevoegd is, ook al is dit niet het geval, waardoor de vertegenwoordigde toch gebonden kan zijn. |
| Verzet | Rechtsmiddel tegen een verstekvonnis. |
| Rechtsdag | De zitting waar partijen hun zaak mondeling kunnen toelichten aan de rechter. |
| Beraad | De periode waarin de rechter nadenkt over de zaak na het sluiten van het debat. |
| Uitspraak | De beslissing van de rechter, zoals een vonnis, arrest of beschikking. |
| Processtof | Het geheel van geschilpunten waarover de rechter uitspraak moet doen. |
| Rechtsmiddelen | Middelen die voorzien zijn in de wet om een rechterlijke beslissing aan te vechten. |
| Wetboek van Rechtspleging (Ger.W.) | Een wetboek dat de procedurele regels voor burgerlijke zaken bevat. |
| Vrederechter | Een rechter die bevoegd is voor geschillen met een bepaalde waarde of die betrekking hebben op onroerende goederen, huur en voogdij. |
| Politierechtbank | Een rechtbank die bevoegd is voor verkeers- en treinongevallen en voor bepaalde misdrijven. |
| Rechtbank van eerste aanleg | Een rechtbank met een brede bevoegdheid die alle geschillen behandelt die niet aan andere rechtbanken zijn toegewezen. |
| Hof van beroep | Een hogere rechter die oordeelt over hoger beroep tegen beslissingen van rechtbanken van eerste aanleg. |
| Hof van Cassatie | Het hoogste rechtscollege in België, dat nagaat of de wet correct is toegepast door lagere rechters. |
| Openbaar Ministerie (OM) | De staande magistratuur die de juiste toepassing van de wet vordert en de samenleving vertegenwoordigt. |
| Procesverhouding | De juridische relatie tussen de procespartijen gedurende een geding. |
| Eis | De vordering die een partij instelt bij de rechter. |
| Verweer | De argumenten en verdediging die een partij aanvoert tegen de eis van de tegenpartij. |
| Dagvaardingsexploot | Het officiële document waarmee een partij wordt opgeroepen om voor de rechtbank te verschijnen. |
| Verstek | Het niet verschijnen van een partij voor de rechtbank. |
| Rechtsdag | De zitting waar partijen hun zaak mondeling kunnen toelichten aan de rechter. |
| Pleidooi | De mondelinge toelichting van de zaak door een advocaat aan de rechter. |
| Beraad | De periode waarin de rechter nadenkt over de zaak na het sluiten van het debat. |
| Vonnis | De beslissing van een rechtbank. |
| Arrest | De beslissing van een hof of het Hof van Cassatie. |
| Rechtsmiddel | Een middel om een rechterlijke beslissing aan te vechten. |
| Verzet | Rechtsmiddel tegen een verstekvonnis. |
| Hoger beroep | Rechtsmiddel tegen een beslissing in eerste aanleg. |
| Cassatieberoep | Rechtsmiddel tegen een beslissing in laatste aanleg. |
| Gedwongen tenuitvoerlegging | Het afdwingen van een rechterlijke beslissing met behulp van een uitvoerbare titel. |
| Beslag | De 'bevriezing' van het vermogen van een schuldenaar door een gerechtsdeurwaarder. |
| Dwangsom | Een bijkomende veroordeling tot betaling van een geldsom bij het niet nakomen van een hoofdveroordeling. |
| Rechtsherstel | Compensatie voor geleden schade, in natura of bij equivalent in geld. |
| Matiging van het recht | Beperking van de uitoefening van een recht tot de normale rechtsuitoefening als sanctie voor rechtsmisbruik. |
| Rechtsleer | De geschriften en publicaties van juristen die het recht bestuderen. |
| Rechtsvergelijking | Het bestuderen van rechtssystemen in andere landen. |
| Administratieve rechtscolleges | Rechtscolleges die geschillen met de overheid beslechten. |
| Hoofdelijkheid | Verbintenis waarbij meerdere schuldenaren gehouden zijn tot de gehele schuld. |
| In solidum aansprakelijkheid | Aansprakelijkheid van meerdere personen die elk een eigen fout begaan hebben. |
| Rechtsvordering | De mogelijkheid om een geschil voor de rechtbank te brengen. |
| Dagvaarding | Het oproepen van een partij om voor de rechtbank te verschijnen. |
| Instelling | Het proces van het uitwisselen van stukken en conclusies tussen partijen. |
| Rechtsdag | De zitting waar partijen hun zaak mondeling toelichten aan de rechter. |
| Beraad | De periode waarin de rechter nadenkt over de zaak. |
| Vonnis | De beslissing van een rechtbank. |
| Rechtsmiddel | Een manier om een rechterlijke beslissing aan te vechten. |
| Verzet | Rechtsmiddel tegen een verstekvonnis. |
| Hoger beroep | Rechtsmiddel tegen een beslissing in eerste aanleg. |
| Cassatieberoep | Rechtsmiddel tegen een beslissing in laatste aanleg. |
| Gedwongen tenuitvoerlegging | Het afdwingen van een rechterlijke beslissing. |
| Beslag | Het 'bevriezen' van vermogen door een gerechtsdeurwaarder. |
| Dwangsom | Een bijkomende veroordeling tot betaling van een geldsom bij het niet nakomen van een hoofdveroordeling. |
| Rechtsherstel | Compensatie voor geleden schade. |
| Matiging van het recht | Beperking van de uitoefening van een recht. |
| Rechtsleer | De geschriften van juristen. |
| Rechtsvergelijking | Vergelijking van rechtssystemen. |
| Administratieve rechtscolleges | Rechtscolleges die geschillen met de overheid beslechten. |
| Hoofdelijkheid | Verbintenis waarbij meerdere schuldenaren gehouden zijn tot de gehele schuld. |
| In solidum aansprakelijkheid | Aansprakelijkheid van meerdere personen met eigen fouten. |
| Rechtsvordering | De mogelijkheid om een geschil voor de rechtbank te brengen. |
| Dagvaarding | Het oproepen van een partij voor de rechtbank. |
| Instelling | Het uitwisselen van stukken en conclusies. |
| Rechtsdag | De zitting waar partijen hun zaak mondeling toelichten. |
| Beraad | De periode waarin de rechter nadenkt over de zaak. |
| Vonnis | De beslissing van een rechtbank. |
| Rechtsmiddel | Een manier om een rechterlijke beslissing aan te vechten. |
| Verzet | Rechtsmiddel tegen een verstekvonnis. |
| Hoger beroep | Rechtsmiddel tegen een beslissing in eerste aanleg. |
| Cassatieberoep | Rechtsmiddel tegen een beslissing in laatste aanleg. |
| Gedwongen tenuitvoerlegging | Afdwingen van een rechterlijke beslissing. |
| Beslag | 'Bevriezen' van vermogen. |
| Dwangsom | Bijkomende veroordeling tot betaling. |
| Rechtsherstel | Compensatie voor schade. |
| Matiging van het recht | Beperking van de uitoefening van een recht. |
| Rechtsleer | Geschriften van juristen. |
| Rechtsvergelijking | Vergelijking van rechtssystemen. |
| Administratieve rechtscolleges | Rechtscolleges die geschillen met de overheid beslechten. |
| Hoofdelijkheid | Verbintenis waarbij meerdere schuldenaren gehouden zijn tot de gehele schuld. |
| In solidum aansprakelijkheid | Aansprakelijkheid van meerdere personen met eigen fouten. |
| Rechtsvordering | Mogelijkheid om een geschil voor de rechtbank te brengen. |
| Dagvaarding | Oproepen van een partij voor de rechtbank. |
| Instelling | Uitwisselen van stukken en conclusies. |
| Rechtsdag | Zitting waar partijen hun zaak mondeling toelichten. |
| Beraad | Periode waarin de rechter nadenkt over de zaak. |
| Vonnis | Beslissing van een rechtbank. |
| Rechtsmiddel | Manier om een rechterlijke beslissing aan te vechten. |
| Verzet | Rechtsmiddel tegen een verstekvonnis. |
| Hoger beroep | Rechtsmiddel tegen een beslissing in eerste aanleg. |
| Cassatieberoep | Rechtsmiddel tegen een beslissing in laatste aanleg. |
| Gedwongen tenuitvoerlegging | Afdwingen van een rechterlijke beslissing. |
| Beslag | 'Bevriezen' van vermogen. |
| Dwangsom | Bijkomende veroordeling tot betaling. |
| Rechtsherstel | Compensatie voor schade. |
| Matiging van het recht | Beperking van de uitoefening van een recht. |
| Rechtsleer | Geschriften van juristen. |
| Rechtsvergelijking | Vergelijking van rechtssystemen. |
| Administratieve rechtscolleges | Rechtscolleges die geschillen met de overheid beslechten. |
| Hoofdelijkheid | Verbintenis waarbij meerdere schuldenaren gehouden zijn tot de gehele schuld. |
| In solidum aansprakelijkheid | Aansprakelijkheid van meerdere personen met eigen fouten. |
| Rechtsvordering | Mogelijkheid om een geschil voor de rechtbank te brengen. |
| Dagvaarding | Oproepen van een partij voor de rechtbank. |
| Instelling | Uitwisselen van stukken en conclusies. |
| Rechtsdag | Zitting waar partijen hun zaak mondeling toelichten. |
| Beraad | Periode waarin de rechter nadenkt over de zaak. |
| Vonnis | Beslissing van een rechtbank. |
| Rechtsmiddel | Manier om een rechterlijke beslissing aan te vechten. |
| Verzet | Rechtsmiddel tegen een verstekvonnis. |
| Hoger beroep | Rechtsmiddel tegen een beslissing in eerste aanleg. |
| Cassatieberoep | Rechtsmiddel tegen een beslissing in laatste aanleg. |
| Gedwongen tenuitvoerlegging | Afdwingen van een rechterlijke beslissing. |
| Beslag | 'Bevriezen' van vermogen. |
| Dwangsom | Bijkomende veroordeling tot betaling. |
| Rechtsherstel | Compensatie voor schade. |
| Matiging van het recht | Beperking van de uitoefening van een recht. |
| Rechtsleer | Geschriften van juristen. |
| Rechtsvergelijking | Vergelijking van rechtssystemen. |
| Administratieve rechtscolleges | Rechtscolleges die geschillen met de overheid beslechten. |
| Hoofdelijkheid | Verbintenis waarbij meerdere schuldenaren gehouden zijn tot de gehele schuld. |
| In solidum aansprakelijkheid | Aansprakelijkheid van meerdere personen met eigen fouten. |
| Rechtsvordering | Mogelijkheid om een geschil voor de rechtbank te brengen. |
| Dagvaarding | Oproepen van een partij voor de rechtbank. |
| Instelling | Uitwisselen van stukken en conclusies. |
| Rechtsdag | Zitting waar partijen hun zaak mondeling toelichten. |
| Beraad | Periode waarin de rechter nadenkt over de zaak. |
| Vonnis | Beslissing van een rechtbank. |
| Rechtsmiddel | Manier om een rechterlijke beslissing aan te vechten. |
| Verzet | Rechtsmiddel tegen een verstekvonnis. |
| Hoger beroep | Rechtsmiddel tegen een beslissing in eerste aanleg. |
| Cassatieberoep | Rechtsmiddel tegen een beslissing in laatste aanleg. |
| Gedwongen tenuitvoerlegging | Afdwingen van een rechterlijke beslissing. |
| Beslag | 'Bevriezen' van vermogen. |
| Dwangsom | Bijkomende veroordeling tot betaling. |
| Rechtsherstel | Compensatie voor schade. |
| Matiging van het recht | Beperking van de uitoefening van een recht. |
| Rechtsleer | Geschriften van juristen. |
| Rechtsvergelijking | Vergelijking van rechtssystemen. |
| Administratieve rechtscolleges | Rechtscolleges die geschillen met de overheid beslechten. |
| Hoofdelijkheid | Verbintenis waarbij meerdere schuldenaren gehouden zijn tot de gehele schuld. |
| In solidum aansprakelijkheid | Aansprakelijkheid van meerdere personen met eigen fouten. |
| Rechtsvordering | Mogelijkheid om een geschil voor de rechtbank te brengen. |
| Dagvaarding | Oproepen van een partij voor de rechtbank. |
| Instelling | Uitwisselen van stukken en conclusies. |
| Rechtsdag | Zitting waar partijen hun zaak mondeling toelichten. |
| Beraad | Periode waarin de rechter nadenkt over de zaak. |
| Vonnis | Beslissing van een rechtbank. |
| Rechtsmiddel | Manier om een rechterlijke beslissing aan te vechten. |
| Verzet | Rechtsmiddel tegen een verstekvonnis. |
| Hoger beroep | Rechtsmiddel tegen een beslissing in eerste aanleg. |
| Cassatieberoep | Rechtsmiddel tegen een beslissing in laatste aanleg. |
| Gedwongen tenuitvoerlegging | Afdwingen van een rechterlijke beslissing. |
| Beslag | 'Bevriezen' van vermogen. |
| Dwangsom | Bijkomende veroordeling tot betaling. |
| Rechtsherstel | Compensatie voor schade. |
| Matiging van het recht | Beperking van de uitoefening van een recht. |
| Rechtsleer | Geschriften van juristen. |
| Rechtsvergelijking | Vergelijking van rechtssystemen. |
| Administratieve rechtscolleges | Rechtscolleges die geschillen met de overheid beslechten. |
| Hoofdelijkheid | Verbintenis waarbij meerdere schuldenaren gehouden zijn tot de gehele schuld. |
| In solidum aansprakelijkheid | Aansprakelijkheid van meerdere personen met eigen fouten. |
| Rechtsvordering | Mogelijkheid om een geschil voor de rechtbank te brengen. |
| Dagvaarding | Oproepen van een partij voor de rechtbank. |
| Instelling | Uitwisselen van stukken en conclusies. |
| Rechtsdag | Zitting waar partijen hun zaak mondeling toelichten. |
| Beraad | Periode waarin de rechter nadenkt over de zaak. |
| Vonnis | Beslissing van een rechtbank. |
| Rechtsmiddel | Manier om een rechterlijke beslissing aan te vechten. |
| Verzet | Rechtsmiddel tegen een verstekvonnis. |
| Hoger beroep | Rechtsmiddel tegen een beslissing in eerste aanleg. |
| Cassatieberoep | Rechtsmiddel tegen een beslissing in laatste aanleg. |
| Gedwongen tenuitvoerlegging | Afdwingen van een rechterlijke beslissing. |
| Beslag | 'Bevriezen' van vermogen. |
| Dwangsom | Bijkomende veroordeling tot betaling. |
| Rechtsherstel | Compensatie voor schade. |
| Matiging van het recht | Beperking van de uitoefening van een recht. |
Cover
Lesnota's - Basisbegrippen van recht-6.pdf
Summary
## Introduction to Law
Law is fundamentally understood as a system of behavioral rules, supplemented by institutional regulations, established and enforced by societal authority to achieve an ordered society. This order is characterized by legal certainty, justice, and effectiveness. However, the approach to law and its objectives can vary across different legal systems and cultures.
### Chapter 1: Law as a Set of Behavioral Rules
#### Definitions of Law
While a universally accepted definition of law does not exist due to variations across jurisdictions and historical periods, there is a general consensus on core aspects. Law is primarily seen as a comprehensive set of behavioral rules and enforcement mechanisms designed to regulate societal interactions and maintain order. [ ] [2](#page=2).
#### Objective Law vs. Subjective Rights
* **Objective law** refers to the totality of legal norms and rules applicable within a particular society at a given time. [ ] [2](#page=2).
* **Subjective rights** are the entitlements and claims that legal subjects (natural persons and legal persons) possess. These are legally recognized assertions concerning other persons (in the context of contract law) or property (in the context of property law), aimed at achieving specific goals within the legal system. [ ] [2](#page=2).
#### Public Law vs. Private Law
* **Private Law:** Governs relationships between individuals considered equals, regulating interactions between citizens, such as those in contract law and inheritance law. It is often characterized as a horizontal relationship. [ ] [3](#page=3).
* **Public Law:** Governs relationships between citizens and the state, or between state entities. Examples include criminal law, tax law, social security law, and administrative law, representing a vertical relationship. [ ] [3](#page=3).
There is a noted trend of blurring distinctions between public and private law. For instance, aspects of contract law are increasingly influenced by international treaties, and traditionally supplementary private law rules are gaining a mandatory character. Furthermore, regulatory frameworks operate at multiple levels (international, national, regional, municipal), and public authorities increasingly engage in private law transactions. [ ] [3](#page=3).
#### Sources of Belgian Private Law
* **Statutory Law:** The primary source, indicated by article citations (e.g., `art. 1.1 BW`). The Belgian Civil Code (BW) is the core legislation, with the "Old Civil Code" (largely based on Napoleonic law) still largely in effect alongside the recently codified books. [ ] [2](#page=2).
* **Special Laws:** Legislation not codified within the Civil Code or Old Civil Code exists alongside it, covering areas such as notarial regulations, nationality law (BWN), market practices and consumer protection (WER), youth protection law (community competencies), and environmental law (regional competencies). [ -3 [2](#page=2).
* **Custom:** A source of law derived from consistent practice, supported by a general belief in its binding nature. Not all customs are legally recognized; they must stem from established usage and have binding character. [ ] [3](#page=3).
* **General Principles of Law:** Recognized by the Court of Cassation, these are fundamental legal tenets, some of which are codified. Examples include the prohibition of forced execution on a person (affecting integrity) and the prohibition of unjust enrichment and abuse of law. [ ] [3](#page=3).
#### Legal Facts, Legal Acts, and Legal Consequences
* **Legal Personality:** Refers to the status of a person (natural or legal) as a holder of rights and obligations. [ ] [4](#page=4).
* **Legal Fact:** An event that creates legal consequences. For example, birth grants rights to a mother and child, including inheritance rights. Driving through a red light is a legal act, not a legal fact. [ ] [4](#page=4).
* **Legal Act:** A declaration of will by a legal subject intended to produce specific legal consequences. Examples include recognizing a child, getting married, or purchasing an item. [ ] [4](#page=4).
#### The State of a Person
The "state of a person" defines their legal position within society and the family, distinguishing them from others. It operates on multiple levels: [ ] [4](#page=4).
* **Societal Status:** Determined by factors like nationality, which can affect rights such as voting. [ ] [4](#page=4).
* **Family Status:** Relates to one's position within familial relationships, including cohabitation and marriage, which can change through legal acts. [ ] [4](#page=4).
* **Individual Status:** Encompasses physical aspects (like age), psychological elements (e.g., mental capacity), and civil identifying elements (name, domicile). Changes at one level can affect others. [ ] [4](#page=4).
The acquisition of elements of a person's state can result from legal facts (birth), material legal acts (child recognition), judicial decisions (divorce), or laws. [ ] [4](#page=4).
**Tip:** Civil status refers to the administrative record-keeping of changes in a person's legal state, distinct from civil status itself. [ ] [4](#page=4).
#### Capacity
Capacity is categorized into:
* **Factual Capacity:** The actual ability to perform a specific act. For instance, someone without arms may lack the factual capacity to drive a car without modifications. [ ] [5](#page=5).
* **Legal Capacity (Capacity for Enjoyment):** The entitlement to be a holder of rights and obligations, to enjoy them. [ ] [5](#page=5).
* **Legal Capacity to Act (Capacity to Transact):** The power to exercise one's rights and obligations independently. Minors generally lack this capacity. [ ] [5](#page=5).
### Chapter 2: Central Elements in the Concept of Law
Law is characterized as a set of behavioral rules, an institutional and conceptual framework, imposed by society with the goal of societal ordering. [ ] [5](#page=5).
#### Behavioral Rules and Institutional Framework
* **Behavioral Rules:** These can be commands, prohibitions, or permissions, varying in intensity and applicability. They can be mandatory (non-derogable) or supplementary (allowing for alternative agreements). [ ] [5](#page=5).
* **Institutional Framework:** This includes the legislative, executive, and judicial branches, responsible for formulating, applying, and enforcing legal rules. [ ] [5](#page=5).
#### Imposition by Society
Legal rules are imposed by society, primarily through legislative bodies elected by the populace. [ ] [5](#page=5).
#### The Goal of Legal Rules: Qualitative Societal Ordering
The quality of societal ordering achieved by legal rules depends on:
1. **Legal Certainty:** Requires predictability (the principle of *Nemo censetur ignorare legem* – no one is deemed to be ignorant of the law), stability of laws, generality, and consistency. The rapid introduction of new laws and constant changes pose challenges to legal certainty. [ ] [6](#page=6).
2. **Justice:** An evolving concept, but with a core set of immutable values, such as respecting human life. [ ] [6](#page=6).
3. **Effectiveness:** The means employed should align with the objectives. The intended goals of legislation are typically outlined in explanatory memorandums, but their achievement is not always evaluated. [ ] [6](#page=6).
#### Enforcement of Legal Rules
Enforcement is carried out by or under the authority of the state, involving the executive and judicial branches. Enforcement initiatives differ: in private law, it is typically initiated by the individual; in public law, it is state-driven. [ ] [6](#page=6).
#### Synthesis of Law
Continental law can be synthesized as: a body of behavioral rules and associated institutional provisions, enacted and enforced by or under societal authority, aiming for a legally certain, just, and effective ordering of society. [ ] [6](#page=6).
### Chapter 3: Legal Subjects
#### Natural Persons
* **Living and Viable Persons:** Every living and viable born human is a legal subject from birth. A stillborn child, born without signs of life, is not a legal subject but may have documents from the civil registry created with legal consequences for the family. [ ] [7](#page=7).
* **Conceived Persons:** A conceived child (embryo) enjoys legal protection and may acquire rights, particularly inheritance rights, even if the father dies during the pregnancy. The legal presumption for the time of conception is between the 300th and 180th day before birth, which is a *juris tantum* presumption (rebuttable). [ ] [7](#page=7).
* **End of Legal Personality:** Legal personality ceases upon death, which is a factual matter determined by a physician. However, certain aspects of legal personality, like copyrights, may persist after death. [ ] [8](#page=8).
#### Legal Persons
Legal persons are abstract legal constructs that, either as a group of legal subjects or as a separate patrimony, can hold rights and obligations. They are created to organize and structure cooperation, providing for the separation of assets from personal assets. [ ] [8](#page=8).
* **Legal Persons vs. Unincorporated Partnerships:** Unincorporated partnerships (e.g., *maatschap*, factual associations) lack separate legal personality and a distinct patrimony. Legal persons, however, acquire their own legal personality, allowing them to perform legal acts and possess their own patrimony, separate from individual members. [ ] [8](#page=8).
* **Types of Legal Persons:**
* **Public Law Legal Persons:** Established by the government for public service delivery (e.g., the Belgian State, communities, Bpost, NMBS). [ ] [9](#page=9).
* **Private Law Legal Persons:** Created through private initiative for purposes other than state authority, including:
* **Associations:** Non-profit legal persons (e.g., VZW - *Vereniging zonder winstoogmerk*). [ ] [9](#page=9).
* **Foundations:** Separate patrimonies dedicated to non-profit objectives (e.g., Private Foundations, Public Benefit Foundations). [ ] [9](#page=9).
* **Companies:** Legal persons aimed at profit generation and distribution to participants (e.g., VOF - *Vennootschap onder firma*, BV - *Besloten vennootschap*, NV - *Naamloze vennootschap*, CV - *Coöperatieve vennootschap*). [ -10 [9](#page=9).
* **Liability of Legal Persons:** Can be unlimited (creditors can pursue the legal person's assets and members' assets) or limited (creditors can only pursue the legal person's assets), with limited liability typically subject to stricter formation and asset maintenance rules. [ ] [10](#page=10).
* **Legal Personality Principle:** Legal personality can only be granted in cases provided for by law; it cannot be self-created to prevent misuse. [ ] [10](#page=10).
* **Origin and End of Legal Personality:** Legal personality typically arises upon registration of an extract of the founding act and ends with voluntary or judicial dissolution followed by liquidation. [ -11 [10](#page=10).
* **Enforceability to Third Parties:** The existence of a legal person becomes enforceable against third parties after publication of an extract of its founding act in the Belgian Official Gazette. [ ] [11](#page=11).
### Chapter 4: Legal Capacity
#### General Concepts of Capacity
* **Factual Capacity:** The actual ability to perform a specific act. [ ] [11](#page=11).
* **Legal Capacity (Capacity for Enjoyment):** The competence to be a holder of rights and obligations, determined by one's state of person. [ ] [11](#page=11).
* **Legal Capacity to Act:** The competence to exercise one's rights and obligations independently. [ ] [11](#page=11).
#### Capacity of Natural Persons
* **Legal Capacity:** Generally, all Belgian nationals possess full legal capacity from birth. Exceptions can apply to non-Belgians (e.g., limitations on certain civil rights or public offices) and individuals with severe criminal convictions (who may be divested of certain political and civil rights). [ -12 [11](#page=11).
* **Specific Legal Incapacities:** These can be imposed by law (e.g., impediments to marriage) or by a court (e.g., prohibition from practicing a profession, forfeiture of parental authority). Violations of rules related to legal capacity can lead to absolute or relative nullity. [ ] [12](#page=12).
* **Capacity to Act:** The general principle is that all persons are capable of acting. Exceptions lead to incapacity to act. [ ] [12](#page=12).
* **General Incapacity to Act:** Persons are entirely unable to act independently in legal transactions. This is the rule for unemancipated minors and, in exceptional cases, for protected adults declared generally incapacitated by a judge. [ ] [13](#page=13).
* **Partial Incapacity to Act:** Persons are incapacitated for specific legal acts as defined by law or by a court. This applies to emancipated minors and protected adults. [ ] [13](#page=13).
* **Protected Adults:** Can be under judicial guardianship (*bewind*), where a legal representative acts on their behalf, or receive assistance. [ ] [13](#page=13).
* **Purpose of Incapacities:** These measures aim to protect individuals with underdeveloped will or those unable to fully comprehend the consequences of their actions. [ ] [14](#page=14).
#### Functions of Exceptions to Capacity to Act
* **Representation or Assistance:** Incapacitated individuals can participate in legal life through representation (where a representative acts for them) or assistance (where the representative acts alongside them with their consent). For minors, representation is the rule; for adults, assistance is generally preferred. [ ] [15](#page=15).
* **Annulment of Legal Acts:** Legal acts performed by incapacitated individuals without proper authorization can be annulled. [ ] [15](#page=15).
#### Timing of Incapacity
* **Minors:** Incapacity begins at birth. [ ] [15](#page=15).
* **Adults:** Incapacity arises upon judicial declaration. [ ] [16](#page=16).
#### Sanctioning Acts of Incapacitated Persons
* **Absolute Nullity:** Applies to violations of public order rules or legal incapacities, allowing any interested party to invoke it, including the judge. [ ] [16](#page=16).
* **Relative Nullity:** Applies to violations of purely mandatory rules or incapacities to act, which can only be invoked by the protected party. [ ] [16](#page=16).
* **Nullity by Law vs. Nullity Due to Damage:** Nullity by law applies automatically upon violation of specific rules (e.g., concerning capacity), whereas nullity due to damage requires proof that the act was detrimental to the incapacitated person. [ ] [17](#page=17).
* For minors, nullity due to damage is generally required, unless the act was not genuinely intended to be beneficial or was performed by very young minors (under 7 years old). [ -18 [17](#page=17).
* For protected adults, nullity by law generally applies to acts requiring judicial authorization, while acts of management typically require proof of damage. [ ] [18](#page=18).
### Chapter 5: Legal Acts
#### Introduction
Legal acts are human declarations of will to which the law attaches legal consequences. These are distinct from material acts and legal facts. [ ] [21](#page=21).
#### Validity of Legal Acts
For a legal act to be valid, several conditions must be met:
1. **Capacity to Act:** The parties must have the legal capacity to enter into the act. [ ] [21](#page=21).
2. **Consent:** The parties' actual will must correspond to their declared will. This is subject to certain defects:
* **Mistake (*Dwaling*):** A misrepresentation of an essential element. To be a ground for nullity, it must relate to an essential point and be excusable. [ -23 [22](#page=22).
* **Fraud (*Bedrog*):** Intentional misrepresentation through artifice. [ ] [23](#page=23).
* **Duress (*Geweld*):** Unlawful constraint, either physical or moral. [ ] [23](#page=23).
* **Abuse of Circumstances (*Misbruik van omstandigheden*):** Exploiting a person's vulnerability or weak position to gain a manifest advantage. [ ] [23](#page=23).
3. **Object:** The subject matter of the act must be lawful and determinable. [ ] [23](#page=23).
4. **Cause:** The underlying motivation for the act must be lawful. [ -24 [23](#page=23).
5. **Conformity with Law:** The act must not contravene mandatory legal provisions or public order rules. [ ] [24](#page=24).
#### Nullity of Legal Acts
A legal act that fails to meet validity requirements is subject to nullification.
* **Effects of Nullification:** Nullification generally operates retroactively (*ex tunc*), meaning the act is considered as if it never existed. This typically entails a mutual restitution of what was exchanged. However, for incapacitated persons, restitution is limited to the extent of any benefit received. [ ] [25](#page=25).
* **Absolute vs. Relative Nullity:** Absolute nullity applies to violations of public order or legal incapacities, while relative nullity applies to violations of purely mandatory rules or incapacities to act. [ ] [26](#page=26).
#### Enforceability of Legal Acts
The enforceability of legal acts to third parties is governed by principles of publicity, registration, and notification, ensuring transparency and legal certainty. [ -28 [26](#page=26).
### Chapter 6: Liability
#### Types of Liability
* **Criminal vs. Civil Liability:** Criminal liability arises from violating norms with penal sanctions, regardless of intent or resulting damage. Civil liability concerns the obligation to compensate for damage caused to another. [ ] [42](#page=42).
* **Contractual vs. Extracontractual Liability:** Contractual liability arises from breach of contract. Extracontractual liability arises from damage caused by actions outside of a contractual relationship, such as torts. [ -43 [42](#page=42).
* **Concurrence of Actions:** A single act can constitute both a contractual breach and a violation of a general behavioral norm. Historically, a prohibition on concurrence (*samenloopverbod*) existed, limiting the use of extracontractual liability between contract parties unless the fault was entirely unrelated to the contract's execution. However, Book 6 of the Civil Code has largely abolished this prohibition, generally allowing for a choice between contractual and extracontractual claims, unless the contract or law specifies otherwise. [ -44 [43](#page=43).
#### Grounds for Extracontractual Liability
The new Book 6 of the Civil Code organizes liability based on:
1. **Liability for Own Act:** Requires proof of damage, fault, and a causal link between the fault and the damage.
* **Fault:** Defined as any socially unacceptable behavior, including the violation of legal provisions or the breach of a duty of care (acting as a prudent person or *bonus pater familias*). [ ] [47](#page=47).
* **Attribution (Responsibility):** The fault must be attributable to the perpetrator. [ ] [48](#page=48).
* **Exclusion of Liability:** Grounds like force majeure, necessity, or consent of the victim can exclude liability. [ ] [48](#page=48).
* **Liability of Minors and Mentally Disabled Persons:** Minors under 12 are generally not personally liable, though their parents may be. Minors aged 12 and above can be held liable, subject to a fairness regime considering their economic situation and insurance. Mentally disabled persons are subject to a faultless liability regime, where damages can be reduced or waived based on fairness and insurance. [ -50 [49](#page=49).
2. **Liability for Another's Act:** Individuals can be held liable for the acts of others under their authority or supervision. This includes liability of parents for their minor children, employers for their employees, and institutions for those under their care. The nature of this liability (fault-based or faultless) depends on the age of the minor and the specific legal regime. [ -52 [50](#page=50).
3. **Liability for Things and Animals:** Liability arises for damage caused by defective things or by animals. The keeper or owner is generally strictly liable, with limited grounds for escape from liability (e.g., proof that the damage was not caused by the defect or the animal, or victim's fault). [ -54 [53](#page=53).
#### Causation
A causal link between the fault and the damage is essential for establishing liability. The **equivalence theory** (*equivalentieleer*) holds that a fault is a cause of damage if the damage would not have occurred without it. This theory can be corrected by legal causality principles based on fairness, excluding liability when the connection between fault and damage is clearly unreasonable. [ -58 [57](#page=57).
#### Plurality of Liability
When multiple parties are liable, or when the victim's fault contributes to the damage, liability is apportioned.
* **Multiple Perpetrators:** If multiple individuals commit the same fault or different faults that contribute to the damage, they are generally held jointly and severally liable (*in solidum*), meaning the victim can claim the full compensation from any one of them. [ ] [59](#page=59).
* **Victim's Fault:** If the victim's fault contributed to the damage, their right to compensation may be reduced. If the victim intentionally caused the damage, they may lose the right to compensation entirely. [ ] [60](#page=60).
#### Damage
Damage refers to the economic (patrimonial) and non-economic (moral) consequences of an infringement on a legally protected personal interest. [ ] [62](#page=62).
* **Patrimonial Damage:** Includes losses and costs incurred. [ ] [63](#page=63).
* **Extrapatrimonial Damage:** Encompasses pain, suffering, and psychological distress. [ ] [63](#page=63).
* **Damage by Recoil (*Schade bij terugslag*):** Damage suffered by a person due to an initial harm to another person with whom they have a close relationship. [ ] [63](#page=63).
#### Consequences of Liability
The liable party is obligated to provide integral compensation, aiming to restore the victim to the position they would have been in had the harmful event not occurred. Punitive damages are generally excluded, though additional compensation may be awarded if the liable party acted intentionally and profited from the infringement. [ ] [64](#page=64).
### Chapter 7: Abuse of Law
#### Limits on the Exercise of Subjective Rights
The exercise of subjective rights is subject to legal limitations:
* **Legal Restrictions:** Laws may impose specific limits on how rights are exercised. [ ] [65](#page=65).
* **General Duty of Care:** Exercising a right should not violate the general duty of care, potentially leading to extracontractual liability. [ ] [65](#page=65).
* **Abuse of Law:** This occurs when a right is exercised in a manner that is legally permissible but demonstrably detrimental to others and lacks a reasonable benefit for the right-holder, or when the exercise clearly exceeds the normal boundaries of that right as exercised by a prudent and reasonable person. [ -66 [65](#page=65).
#### Sanctions for Abuse of Law
The sanction for abuse of law is typically the moderation of the exercise of the right to its normal scope, without prejudice to compensation for any damage caused. [ ] [66](#page=66).
### Chapter 8: Subjective Rights
#### Concepts and Types of Subjective Rights
Subjective rights are legally recognized claims and powers that a legal subject can exercise over specific things (property law) or against specific persons (contract law) to achieve their objectives. Disputes concerning subjective rights are typically resolved by ordinary courts. [ ] [67](#page=67).
Subjective rights can be classified based on the object of the right:
* **Political and Civil Rights:** Political rights pertain to the relationship between the state and the citizen (e.g., voting), while civil rights govern relationships between citizens. [ ] [67](#page=67).
* **Patrimonial and Extrapatrimonial Rights:** Patrimonial rights are economically valuable and form part of a person's assets, while extrapatrimonial rights relate to non-economically valuable aspects of a person's life (e.g., personal integrity, family relationships) and are generally inalienable. [ -68 [67](#page=67).
#### Patrimonial Rights
These rights relate to assets and form part of a person's patrimony. They are either:
* **Real Rights (*Zakelijke rechten*):** Grant immediate power over a specific good or set of goods, independently of another person. These are limited to those created by law (*numerus clausus* principle). [ -69 [68](#page=68).
* **Right of Ownership:** The most comprehensive real right, allowing for use, enjoyment, management, and disposition, subject to legal and third-party limitations. [ ] [69](#page=69).
* **Co-ownership:** Where multiple persons hold ownership rights over the same good. [ ] [70](#page=70).
* **Usufruct:** The temporary right to use and enjoy another's property, with the obligation to return it in its original condition. [ ] [71](#page=71).
* **Easements (*Erfdienstbaarheden*):** A burden on one property for the benefit of another. [ ] [72](#page=72).
* **Surface Right (*Opstalrecht*):** The right to own buildings or plantations on, above, or below another's land. [ ] [72](#page=72).
* **Real Securities (*Zakelijke zekerheden*):** Assets that serve as a guarantee for the repayment of a debt, granting priority to the creditor (e.g., mortgages, pledges, retention rights, reservation of ownership). [ -74 [73](#page=73).
* **Rights of Claim (*Vorderingsrechten*):** Grant the right to a performance from another person (to do, to refrain from doing, or to give). [ ] [75](#page=75).
* **Intellectual Property Rights:** Grant temporary and exclusive exploitation rights over creations of the human mind (e.g., copyrights, patents, trademarks). [ ] [75](#page=75).
#### Extrapatrimonial Rights
These rights relate to non-economic interests and are generally inalienable:
* **Personality Rights:** Rights related to physical, psychological, and moral integrity, name, image, and privacy. [ ] [76](#page=76).
* **Family Rights:** Rights related to marriage, divorce, legal cohabitation, and filiation. [ ] [76](#page=76).
### Chapter 9: Sustainable Development
Sustainable development is defined as development that meets the needs of the present without compromising the ability of future generations to meet their own needs. It is supported by international frameworks and national legislation, requiring governments to pursue social, economic, and environmental objectives with intergenerational solidarity. [ -78 [77](#page=77).
#### Legal Frameworks
* **International:** Agreements like the UN's Agenda 21 and the Sustainable Development Goals (SDGs) provide an international framework. [ ] [77](#page=77).
* **Federal (Belgian):** Article 7bis of the Constitution mandates federal authorities to pursue sustainable development objectives. Various federal bodies and plans contribute to this policy. [ ] [78](#page=78).
* **Regional (Flemish):** Regional decrees promote sustainable development with a focus on transition and inclusive, coordinated, and participatory policies. [ ] [79](#page=79).
#### Climate Litigation
Legal actions, notably by environmental organizations and citizens, have been instrumental in pushing governments to adopt more ambitious climate policies, invoking both human rights conventions and tort law principles. [ ] [80](#page=80).
### Chapter 10: Diversity
#### Concept of Diversity
Diversity encompasses all forms of human variation, including but not limited to multiculturalism. The concept has evolved to "super-diversity," recognizing increasing complexity and the need for societal normalization and active engagement with these differences. [ ] [84](#page=84).
#### Law and Diversity
* **Formal Equality:** The law aims for formal equality, prohibiting discrimination based on various grounds (e.g., gender, race, religion, disability). [ ] [84](#page=84).
* **Material Equality:** The reality of power imbalances and structural inequalities often leads to "inequality of diversity." The law is increasingly called upon to move from formal to material equality, addressing systemic disadvantages. [ ] [84](#page=84).
* **Intersectionality:** Recognizes that disadvantages often intersect across multiple identity characteristics. [ ] [84](#page=84).
* **Co-constitution:** Law and diversity mutually shape each other; law can reproduce or challenge diversity-related norms and power structures. [ ] [84](#page=84).
#### The "Neutrality" of Law
While law aims for neutrality, particularly concerning religious or ideological beliefs, critical legal theories argue that law often reflects the perspectives of dominant groups and can perpetuate existing power structures and biases. [ ] [85](#page=85).
* **Critical Legal Studies (CLS) and related theories:** Focus on deconstructing and reconstructing legal narratives to address structural inequalities and promote material equality. [ ] [85](#page=85).
* **Challenges to Critical Approaches:** Criticisms include accusations of subjectivity, bias, essentialism, and overlooking the culpability of individuals within dominant groups. [ ] [85](#page=85).
#### Illustration: Marriage
Marriage, a historically gendered institution, has undergone reforms to promote gender equality. However, it remains rooted in heteronormative assumptions, failing to fully accommodate the spectrum of contemporary family structures. [ -86 [85](#page=85).
### Part III: Professional Actors in Law
#### Magistrates
* **Role:** Magistrates (judges and public prosecutors) resolve disputes and have a reconciliation mandate. They are appointed for life by the King upon nomination by the High Council for Justice, ensuring independence. [ ] [87](#page=87).
* **Types:** Judges (sitting) decide cases, while public prosecutors (standing) represent society and advise on matters. [ ] [87](#page=87).
* **Access to the Profession:** Entry pathways involve rigorous examinations and internships, ensuring quality and competency. [ -88 [87](#page=87).
#### Court Personnel
* **Clerk of Court (*Griffier*):** Assists magistrates by managing administrative and procedural aspects of court proceedings, ensuring the formal validity of judgments. [ ] [89](#page=89).
* **Legal Referendary (*Referendaris*):** Provides legal assistance to judges, particularly in higher courts, and is a highly qualified legal professional. [ ] [89](#page=89).
* **Public Prosecutor's Jurist (*Parketjurist*):** Works within the Public Prosecutor's office, assisting prosecutors in their duties. [ ] [89](#page=89).
#### Lawyers (*Advocaat*)
* **Role:** Lawyers advise, assist, and represent parties in legal proceedings. They have a monopoly on pleading and are bound by a strict deontological code. [ ] [90](#page=90).
* **Practice:** Lawyers operate as independent professionals, building their own clientele. Their fees are typically paid by the client, with specific regulations against *pactum de quota litis* (agreements on fees contingent on the outcome). [ ] [90](#page=90).
* **Bar Associations:** Lawyers are affiliated with bar associations, which oversee professional standards and conduct. [ ] [90](#page=90).
* **Specialization:** A special category of lawyers exists for practice before the Court of Cassation, requiring advanced training and examination. [ ] [90](#page=90).
#### Bailiff (*Gerechtsdeurwaarder*)
* **Role:** Bailiffs are ministerial officers responsible for serving legal documents, enforcing court orders, and executing judgments. They are personally and professionally liable for their actions and must carry professional liability insurance. [ ] [91](#page=91).
* **Access:** Entry requires a comparative examination and a period of traineeship. [ ] [91](#page=91).
#### Notary (*Notaris*)
* **Role:** Notaries are public officials who draft authentic deeds, ensuring the legality and enforceability of acts while remaining neutral and advising all parties involved. [ ] [92](#page=92).
* **Status:** They hold a hybrid status as public officials with a free profession, subject to a specific deontological code and disciplinary oversight. [ ] [92](#page=92).
* **Access:** Admission to the profession is highly selective, requiring advanced legal degrees, a notarial traineeship, and a competitive examination. [ ] [92](#page=92).
#### In-House Counsel (*Bedrijfsjurist*)
* **Role:** Provide legal guidance to companies and are a protected title. They typically work in-house but can also act as independent consultants. [ ] [92](#page=92).
#### Public Lawyer (*Overheidsjurist*)
* **Role:** Work within public administration, with roles and specializations varying by their employing entity. [ ] [93](#page=93).
#### Academics in Law (*Jurist in academia*)
* **Role:** Involved in teaching and research at universities, contributing to legal scholarship and policy development. They play a role in legislative reform and contribute expertise to various legal fields. [ ] [93](#page=93).
### Part IV: Introduction to Civil Procedure
Civil procedure governs how civil disputes are resolved within the legal system, emphasizing the prohibition of self-justice and the reliance on state courts. [ ] [94](#page=94).
#### Principles of Proper Procedure
Key principles guiding civil procedure include the right to a fair trial, access to justice, the adversarial principle (hearing both sides), equality of arms, judicial impartiality, and the obligation for reasoned decisions and timely resolution. [ -106 [104](#page=104).
#### Types of Claims
* **Main Claim (*Hoofdvordering*):** Initiates the legal proceedings. [ ] [128](#page=128).
* **Incidental Claims (*Tussenvordering*):** Claims made during ongoing proceedings, such as counterclaims, intervention by third parties, or amendments to the main claim. [ ] [128](#page=128).
#### Course of Civil Proceedings
Civil proceedings generally involve three phases: initiation, preparation (exchange of pleadings and evidence), and judgment. The process can begin with a writ of summons (*dagvaardingsexploot*) or a petition (*verzoekschrift*). [ -131 [129](#page=129).
#### Judgment and Appeals
* **Judgments:** Decisions made by courts can be judgments (*vonnis*) or rulings (*arrest*). Judgments can be final or interim (deciding on certain issues while deferring others). [ -136 [135](#page=135).
* **Remedies:** Parties can challenge judicial decisions through ordinary remedies (opposition, appeal) or extraordinary remedies (cassation, third-party opposition). [ -141 [137](#page=137).
* **Opposition (*Verzet*):** Available against default judgments. [ ] [138](#page=138).
* **Appeal (*Hoger beroep*):** Allows for a review of a case by a higher court. [ ] [140](#page=140).
* **Cassation (*Voorziening in cassatie*):** A review by the Court of Cassation of legal errors, not factual ones. [ ] [122](#page=122).
#### Forced Execution
If a party fails to comply with a judgment, forced execution may be initiated through real execution (direct enforcement of the obligation) or execution by equivalent (monetary compensation). [ -143 [142](#page=142).
* **Enforcement Title (*Uitvoerbare titel*):** A judgment or authentic deed that allows for forced execution. [ ] [145](#page=145).
* **Provisional Execution (*Voorlopige tenuitvoerlegging*):** Allows for the enforcement of a judgment that is still subject to appeal or opposition. [ ] [145](#page=145).
#### Enforcement by Seizure (*Verhaalexecutie*)
This involves the seizure and sale of a debtor's assets to satisfy a creditor's claim, subject to principles of asset unity, debtor's liability with their entire patrimony, and equality among creditors (with exceptions for secured creditors). [ ] [144](#page=144).
#### Organization and Jurisdiction of Courts
The Belgian judicial system is hierarchical and territorial, with different courts having specific jurisdictions based on the nature of the dispute (material jurisdiction) and geographical area (territorial jurisdiction). [ -120 [112](#page=112).
* **Hierarchy:** Includes Peace Courts (*Vredegerecht*), Police Courts (*Politierechtbank*), Courts of First Instance (*Rechtbank van eerste aanleg*), Labour Courts (*Arbeidsrechtbank*), Enterprise Courts (*Ondernemingsrechtbank*), Courts of Appeal (*Hof van Beroep*), and the Court of Cassation (*Hof van Cassatie*). [ -122 [115](#page=115).
* **Specialized Courts:** Include Labour Courts and Enterprise Courts, with specific mandates in their respective fields. [ -119 [118](#page=118).
* **Jurisdiction:** Determined by material, territorial, and sometimes exclusive criteria. Parties cannot deviate from rules of material jurisdiction. [ ] [114](#page=114).
#### Public Prosecutor's Office (*Openbaar Ministerie*)
The Public Prosecutor's Office represents society, ensures the proper application of law, and has a role in both criminal and civil proceedings, offering opinions and, in some cases, initiating proceedings. [ -123 [122](#page=122).
#### High Council for Justice (*Hoge Raad voor Justitie*)
An independent body established after the Dutroux affair, responsible for the selection and appointment of magistrates, external oversight of judicial institutions, and providing advice to improve the justice system. [ ] [124](#page=124).
#### Institute for Judicial Training (*Instituut voor Gerechtelijke Opleiding - IGO*)
Provides initial and ongoing training for all judicial personnel. [ ] [125](#page=125).
#### Judicial Procedural Principles
* **Principle of Party Autonomy (*Beschikkingsbeginsel*):** Parties largely control the scope and conduct of civil proceedings. [ ] [108](#page=108).
* **Active Judge Role:** While party autonomy is key, the judge plays an active role in managing the case, ensuring efficiency, and applying the law. [ -111 [109](#page=109).
* **Due Process:** Entails access to justice, the right to be heard, equality of arms, judicial impartiality, reasoned decisions, and timely resolution of cases. [ -107 [104](#page=104).
***
**Common Mistakes to Avoid:**
* Confusing factual capacity with legal capacity to act.
* Overlooking the nuances between absolute and relative nullity.
* Misinterpreting the scope of vicarious liability.
* Failing to distinguish between different types of legal persons and their respective liabilities.
* Confusing legal facts with legal acts.
* Forgetting the specific procedural requirements for different types of legal acts (e.g., solemnity).
* Assuming that all civil wrongs automatically lead to liability without considering all legal requirements (fault, damage, causation).
* Incorrectly applying the rules regarding the capacity of minors or mentally incapacitated persons.
* Confusing the roles and jurisdictions of different courts.
* Forgetting the distinction between patrimonial and extrapatrimonial rights and their legal implications.
* Incorrectly applying the strict liability rules for things and animals.
* Misunderstanding the principle of the equivalence of creditors and the role of securities.
* Failing to grasp the concept of abuse of law and its limited application.
* Overlooking the procedural steps and deadlines in civil proceedings.
* Confusing the various types of legal remedies and their applicability.
Glossary
## Glossary
| Term | Definition |
| :---------------- | :------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- |
| Objective law | The body of behavioral rules that exist within a specific society at a particular time. |
| Subjective rights | Rights held by legal subjects (natural or legal persons), which are claims authenticated by law concerning fellow persons (leading to contract law) or objects (leading to property law), intended to be realized within legal interactions. |
| Public law | The body of law governing relationships between citizens and the government, or between different governmental entities, such as criminal law, tax law, social security law, and administrative law. |
| Private law | The body of law governing relationships between private individuals or entities, typically considered equals, regulating legal interactions between citizens, such as contract law, inheritance law, and property law. |
| Legal person | An entity (a group of legal subjects or a separate patrimony) that can be the holder of rights and obligations. |
| Legal fact | An event that produces legal consequences. |
| Legal act | A human declaration of will by which a legal subject undertakes an action with the aim of producing legal consequences, which are intended by the person performing the legal act. |
| Legal capacity | The competence to be the holder of rights and duties. |
| Legal personality | The entirety of rights and obligations of a legal subject. |
| Freedom of contract | The principle that parties are free to enter into contracts and determine their content, within the bounds of the law. |
| Legal certainty | The requirement that the law should be predictable, stable, generally applicable, and internally consistent. |
| Rule of law | The principle that all individuals and institutions are accountable to and must uphold laws that are publicly promulgated, equally enforced, and independently adjudicated, which are consistent with human rights principles. |
| Public order | Fundamental legal principles that safeguard the essential interests of the state or community, or that form the legal basis upon which society rests, such as the economic, moral, social, or environmental order. |
Cover
Lesnota's - Basisbegrippen van recht.docx
Summary
## Basisbegrippen van recht - Studiehandleiding
Dit document dient als een gedetailleerde studiehandleiding voor de cursus "Basisbegrippen van recht", gebaseerd op de lesnota's, PowerPoints en het handboek van de professoren Gerd Verschelden en Piet Taelman.
### Deel 0 – Voorwoord en algemene zaken
* **Geen les:** Woensdag 30 oktober.
* **Proefexamen:** Donderdag 31 oktober. Enkel de lijst Nederland – Frans is relevant, niet de lijst Nederland – Frans – Engels – Duits.
* **Codex privaatrecht:** Een essentiële bron van informatie.
* **Franse woordjes:** Beschikbaar via een Quizlet-link (BBR2425).
* **Examenformat:**
* 3 meerkeuzevragen per les.
* Invulvragen met context (eerste zit).
* Uitlegvraag (tweede zit).
* Casus met aansprakelijkheid en onbekwaamheid.
### Deel I – Wat is recht?
#### Hoofdstuk 1 - Het recht als een geheel van gedragsregels
##### Afdeling 1 – Enkele definities
* **Definitie van recht:** Er bestaat geen universeel aanvaarde definitie van recht. Wel zijn er centrale punten die breed worden erkend:
* Het recht is een geheel van gedragsregels en handhavingsregels.
* Het doel van het recht is de ordening van de samenleving.
* **Objectief recht versus subjectieve rechten:**
* **Objectief recht:** Het geheel van gedragsregels dat in een bepaalde samenleving op een bepaald moment bestaat.
* **Subjectieve rechten:** Rechten van rechtssubjecten (natuurlijke personen en rechtspersonen), zijnde door het recht bekrachtigde aanspraken ten aanzien van medepersonen (verbintenisrecht) of voorwerpen (goederenrecht).
* **Publiekrecht versus privaatrecht:**
* **Privaatrecht:** Regelt de rechtsverhouding tussen gelijken, tussen burgers. Kenmerkend is de horizontale verhouding (bv. verbintenissenrecht, erfenisrecht).
* **Publiekrecht:** Regelt de verhouding tussen de overheid en de burger, of tussen overheden onderling. Kenmerkend is de verticale verhouding (bv. strafrecht, fiscaal recht, bestuursrecht).
* **Bronnen van Belgisch privaatrecht:**
* **Wetten:** Gecodificeerd (Burgerlijk Wetboek - BW, dat naast het oud BW bestaat) en bijzondere wetten (niet gecodificeerd, bv. nationaliteitsrecht in BWN, marktpraktijken in WER).
* **Notatie wetsartikel:** `art. [Boek.[Artikel BW`.
* **Burgerlijk Wetboek (BW):** Herkodificatie van het oud BW (OBW), grotendeels gebaseerd op het Napoleonitische wetboek. Bestaat naast elkaar in een overgangsfase. Belangrijk is de kennis van de inwerkingtreding van de verschillende boeken.
* **Gewoonte:** Een regel die voortvloeit uit bestendig gebruik en waarvan het bindend karakter steunt op de algemene overtuiging.
* **Belangrijk onderscheid:** Elke gewoonte is een gebruik, maar niet elk gebruik is een gewoonte.
* **Algemene rechtsbeginselen:** Gevormd of erkend door het Hof van Cassatie, soms gecodificeerd (bv. verbod van dwanguitvoering, verbod van onrechtvaardige verrijking, verbod van rechtsmisbruik).
* **Vervaging van klassieke onderscheiden:**
* **Publiek- en privaatrecht:** Steeds meer privaatrechtelijke elementen in publiekrechtelijke verhoudingen en vice versa. Privaatrechtelijke regels krijgen vaker een dwingend karakter.
* **Meergelaagde rechtsorde:** Regelgeving op internationaal, nationaal, gewestelijk en gemeentelijk niveau.
* **Overheid als privaatrechtelijk actoren:** De overheid treedt steeds vaker op als private partij in het rechtsverkeer.
* **Materieel en formeel recht:**
* **Materieel recht:** Regelt de inhoud van de rechten en plichten.
* **Formeel recht (procesrecht):** Regelt de vorm van de rechtspleging en dient om materieel recht af te dwingen. Er is ook hier sprake van vervaging, bv. publiek en burgerlijk procesrecht.
* **Rechtsfeiten, rechtshandelingen en rechtsgevolgen:**
* **Rechtssubject:** Een persoon (fysiek of rechtspersoon) voor wie rechtsnormen rechten en plichten meebrengen.
* **Rechtsfeit:** Een feit dat rechtsgevolgen meebrengt (bv. geboorte, overlijden, een aanrijding).
* *Voorbeeld EX:* Rood licht rijden is een rechts*handeling*, geen rechtsfeit.
* **Rechtshandeling:** Een menselijke wilsverklaring die gericht is op het teweegbrengen van rechtsgevolgen (bv. huwelijk, aankoop van een product, erkenning van een kind).
* **Staat van de persoon:**
* = Het geheel van bepaalde hoedanigheden van een persoon die zijn rechtspositie (status) in de maatschappij en de familie bepalen en hem onderscheiden van anderen (art. 6, §2 oud BW).
* **Niveaus:** Rechtspositie in de maatschappij (bv. nationaliteit), staat in de familie (afstamming, samenwoning, huwelijk), staat als enkeling (fysieke, psychische, civielrechtelijke elementen zoals naam, woonplaats).
* **Verkrijging:** Afhankelijk van rechtsfeiten (geboorte), materiële rechtshandelingen (erkenning kind), rechterlijke uitspraken (ontbinding huwelijk) en de wet (naturalisatiewet).
* **Burgerlijke stand:** Gemeentelijke administratie die wijzigingen in de staat van de persoon bijhoudt (≠ burgerlijke staat).
* **Bekwaamheid:**
* **Feitelijke bekwaamheid:** De feitelijke mogelijkheid om een bepaalde daad te stellen (bv. fysieke mogelijkheid om een auto te besturen).
* **Rechts- of genotsbekwaamheid:** De bevoegdheid om titularis te zijn van rechten en plichten.
* **Handelingsbekwaamheid:** De bevoegdheid om rechten en plichten zelf en zelfstandig uit te oefenen.
##### Afdeling 2 – Centrale elementen in het begrip recht
* **Recht is een geheel van gedragsregels:**
* **Inhoud:** Bevelen, verboden, dwingend of aanvullend recht.
* **Doel:** Ordening van de maatschappij.
* **Doelstellingen:** Rechtszekerheid, rechtvaardigheid en doeltreffendheid.
* **Rechtszekerheid:** Vereist voorspelbaarheid, vastheid, algemeenheid en onderlinge consistentie. `Nemo censetur ignorare legem` (niemand wordt geacht de wet niet te kennen).
* **Rechtvaardigheid:** Evolutief, met een harde kern van waarden (bv. respect voor het leven).
* **Doeltreffendheid:** Middelen moeten aangepast zijn aan de doelstellingen.
* **Opgelegd door de maatschappij:** Via wetgevende organen.
* **Handhaving van rechtsregels:** Door de uitvoerende en rechterlijke macht.
* **Initiatief tot handhaving:** Bij de burger zelf in privaatrecht, bij de staat in publiekrecht.
* **Synthese van het (continentaal) recht:** Een geheel van gedrags- en institutionele voorschriften, uitgevaardigd en gehandhaafd door het maatschappelijk gezag, gericht op een rechtszekere, rechtvaardige en doeltreffende ordening van de maatschappij.
#### Hoofdstuk 2 – Relativiteit van deze benadering
* Verschillende rechtsordeningen hanteren andere benaderingen (bv. precedentenrecht in de VS, dialoog in Japan).
* In België ligt de nadruk op de ordenende functie van recht.
* De ideale jurist streeft naar een cliëntgerichte werking met alternatieve oplossingen (bemiddeling, verzoening).
* **Rechtstheorie:** Algemene rechtsleer (ontologisch) en rechtsvinding (epistemologisch, interpretatie van regels).
### Deel II – Basisbegrippen
#### Hoofdstuk 1 – Rechtssubjecten
##### Afdeling 1 – Begrippen
* **Rechtssubject:** Een persoon (fysiek of rechtspersoon) die titularis kan zijn van rechten en plichten.
##### Afdeling 2 – Natuurlijke personen
* **Levende en levensvatbare personen:** Elke levend en levensvatbaar geboren mens is een rechtssubject.
* **Levend:** Niet doodgeboren.
* **Levensvatbaar:** Medisch kan het kind overleven.
* **Dieren:** Geen rechtssubjecten (geen juridische persoonlijkheid), maar genieten wel rechtsbescherming. Ze hebben geen plichten.
* **Embryo:** Geen rechtssubject, geniet wel rechtsbescherming.
* **Lijk:** Stoffelijk overschot van een persoon na overlijden. Geen rechtssubject, geniet rechtsbescherming maar heeft geen rechten of plichten.
* **Doodgeboren kind:** Geen titularis van rechten en plichten, maar er kunnen wel akten van burgerlijke stand worden opgemaakt.
* **Nietigverklaring van rechtshandelingen door minderjarigen:**
* Handelingen gesteld door minderjarigen zijn in de regel vatbaar voor nietigverklaring, tenzij de wet anders bepaalt of de handeling een rechtens nietige handeling betreft.
* **Einde van juridische persoonlijkheid:** De dood. Bepaalde aspecten van juridische persoonlijkheid (bv. auteursrecht) kunnen na de dood voortbestaan.
##### Afdeling 3 – Rechtspersonen
* **Begrip en bestaansreden:** Groeperingen van rechtssubjecten of afgescheiden vermogens die titularis kunnen zijn van rechten en plichten. Ze zijn abstracte juridische creaties.
* **Rechtspersonen versus samenwerkingsverbanden zonder rechtspersoonlijkheid:**
* **Rechtspersoon:** Verkrijgt zelf juridische persoonlijkheid, heeft een eigen vermogen, kan zelf rechtshandelingen stellen. Schuldeisers van individuele leden kunnen enkel verhaal halen op het persoonlijke vermogen van die leden (inclusief hun aandelen/lidmaatschapsrechten).
* **Samenwerkingsverband zonder rechtspersoonlijkheid (bv. maatschap):** Heeft geen afgescheiden vermogen. Schuldeisers kunnen verhaal halen op het onverdeeld aandeel van de schuldenaar in het voor de samenwerking bestemde vermogen.
* **Soorten rechtspersonen:**
* **Publiekrechtelijke rechtspersonen:** Opgericht door de overheid met oog op publieke dienstverlening (bv. Belgische Staat, Gemeenschappen).
* **Privaatrechtelijke rechtspersonen:** Privaat initiatief, nastrevend van een doel anders dan staatsgezag (bv. vennootschappen, verenigingen, stichtingen).
* **Verenigingen:** Belangeloos doel (VZW).
* **Stichtingen:** Afgescheiden vermogen voor belangeloos doel (Private Stichting - PS, Stichting van Openbaar Nut - SON).
* **Vennootschappen:** Gericht op winstuitkering (VOF, BV/BVBA, NV, CV).
* **Legaliteitsbeginsel mbt rechtspersonen:** Rechtspersoonlijkheid kan enkel worden toegekend in wettelijk voorziene gevallen.
* **Vennootschappen met onbeperkte aansprakelijkheid:** Schuldeisers hebben verhaal op vermogen van de rechtspersoon én de leden, maar hebben minder strenge interne regels en boekhoudvoorschriften.
* **Vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid:** Enkel verhaal op vermogen van de rechtspersoon, maar met strengere vormings- en instandhoudingsvoorschriften voor het vermogen. Duurder in oprichting.
* **Ontstaan en einde van de rechtspersoon(lijkheid):**
* **Ontstaan:** Op de dag van neerlegging van een uittreksel uit de oprichtingsakte ter griffie van de ondernemingsrechtbank.
* **Einde:** Bij ontbinding (vrijwillig of gerechtelijk), gevolgd door vereffening.
* **Tegenwerpelijkheid van het bestaan van de rechtspersoon aan derden:** Pas na publicatie van een uittreksel uit de oprichtingsakte in het Belgisch Staatsblad.
#### Hoofdstuk 2 – Bekwaamheid
##### Afdeling 1 – Begrippen
* **Bekwaamheid:** Kan zowel genotsbekwaamheid (rechtsbekwaamheid) als handelingsbekwaamheid aanduiden.
##### Afdeling 2 – De bekwaamheid van natuurlijke personen
* **Rechtsbekwaamheid (genotsbekwaamheid):**
* **Beginsel:** Volledige rechtsbekwaamheid voor alle Belgen (art. 1.3, tweede lid BW).
* **Uitzonderingen:**
* **Algemene beperkingen:** Niet-Belgen (bv. vreemdelingen kunnen niet alle burgerlijke of politieke rechten genieten), zwaar strafrechtelijk veroordeelden.
* **Specifieke rechtsonbekwaamheden:** Opgelegd door de wet (bv. huwelijksbeletselen) of door de rechter (bv. verbod tot beroepsuitoefening, ontzetting uit ouderlijk gezag).
* **Handelingsbekwaamheid:**
* **Beginsel:** Iedereen is handelingsbekwaam (art. 1.3, tweede lid BW).
* **Beperkingen (handelingsonbekwaamheid):**
* **Algemene handelingsonbekwamen:** Kunnen in geen geval zelfstandig optreden zonder bijstand (bv. niet-ontvoogde minderjarigen, beschermde meerderjarigen).
* **Gedeeltelijk handelingsonbekwamen:** Enkel onbekwaam voor specifieke rechtshandelingen waarvoor de wet of rechter de bekwaamheid heeft ingeperkt (bv. ontvoogde minderjarigen, meerderjarigen onder bewind).
* **Functies van uitzonderingen op handelingsbekwaamheid:** Bescherming van personen met onvoldoende ontwikkelde wil, mogelijkheid tot deelname aan het rechtsverkeer via vertegenwoordiging of bijstand.
* **Nietigheid van rechtshandelingen:** Handelingen gesteld door handelingsonbekwamen zijn vatbaar voor nietigverklaring (relatieve nietigheid). Dit geldt niet altijd voor minderjarigen die een benadeling kunnen bewijzen.
* **Sanctionering van het stellen van rechtshandelingen bij onbekwaamheid:**
* **Relatieve nietigheid:** Bij strijdigheid met regels van louter dwingend recht (bv. handelingsonbekwaamheid, wilsgebreken). Enkel de beschermde persoon kan zich erop beroepen.
* **Absolute nietigheid:** Bij strijdigheid met regels van openbare orde (bv. nationaliteit, afstammingsrecht) of genotsonbekwaamheid. Kan door elke belanghebbende worden ingeroepen en is niet vatbaar voor bevestiging.
##### Afdeling 3 – De bekwaamheid van rechtspersonen
* **Genotsbekwaamheid:**
* **Beginsel:** Volledige rechtsbekwaamheid, zoals een natuurlijk persoon.
* **Uitzonderingen:** Beperkingen die voortvloeien uit de aard van de rechtspersoon, de wet, of het doel (specialiteitsbeginsel: wettelijke en statutaire specialiteit).
* **Handelingsbekwaamheid:**
* Wordt uitgeoefend via natuurlijke personen (organen, lasthebbers).
#### Hoofdstuk 3 – Rechtshandelingen
##### Afdeling 1 – Inleiding
* **Onderscheid:** Materiële handelingen (rechtsfeiten, buitencontractuele aansprakelijkheid, oneigenlijke contracten) en rechtshandelingen (menselijke wilsverklaringen gericht op rechtsgevolgen).
##### Afdeling 2 – Geldigheid van rechtshandelingen
* **Geldigheidsvereisten (voor contracten):**
1. Vrije en bewuste toestemming van elke partij.
2. Bekwaamheid van elke partij om rechtshandelingen aan te gaan.
3. Bepaalbaar en geoorloofd voorwerp (inhoud).
4. Geoorloofde oorzaak (individuele rechtvaardiging).
* **Wilsleer versus vertrouwensleer:** Bij onenigheid tussen de werkelijke wil en de verklaarde wil kan de vertrouwensleer (schijnleer) gelden indien de wederpartij te goeder trouw mocht vertrouwen op de schijnbaar gewilde wilsverklaring.
* **Wilsgebreken:** Dwaling, bedrog, geweld, misbruik van omstandigheden.
* **Inhoud van de rechtshandeling (voorwerp):** Moet geoorloofd zijn.
* **Oorzaak:** Individuele rechtvaardiging voor het stellen van de rechtshandeling. Ongeoorloofde oorzaak leidt tot absolute nietigheid.
* **Conformiteit:** De rechtshandeling moet conform zijn met dwingende rechtsregels en openbare orde.
##### Afdeling 3 – Nietigheid van rechtshandelingen
* **Gevolgen van nietigverklaring:** Werkt ex tunc (retroactief) en ex nunc (voor de toekomst). In beginsel volledige wederkerige restitutieplicht, met uitzonderingen voor handelingsonbekwamen.
* **Relatieve versus absolute nietigheid:**
* **Relatieve nietigheid:** Strijdigheid met dwingend recht of handelingsonbekwaamheid. Enkel door beschermde partij in te roepen.
* **Absolute nietigheid:** Strijdigheid met openbare orde of genotsonbekwaamheid. Kan door elke belanghebbende worden ingeroepen en is niet vatbaar voor bevestiging.
##### Afdeling 4 – Tegenwerpelijkheid van rechtshandelingen
* **Beginsel van relativiteit:** Een contract bindt enkel de contracterende partijen (inter partes).
* **Uitzonderingen:** Rechtstreekse vordering, derdenbeding, sterkmaking.
* **Relativering:** Het bestaan van rechtshandelingen dringt zich als feit op aan derden, die subjectieve rechten moeten respecteren en te goeder trouw moeten handelen.
* **Publiciteitsvoorschriften:** Noodzakelijk voor tegenwerpelijkheid aan derden (bv. registratie, overschrijving in registers zoals CRH, CER, CRT, CRL, CRV, registratie bij AAPD).
##### Afdeling 5 – Vertegenwoordiging bij rechtshandelingen
* **Begrip:** Een persoon (vertegenwoordiger) bevoegd om voor rekening van een ander (vertegenwoordigde) rechtshandelingen te verrichten met een derde.
* **Vormen:** Onmiddellijke (volkomen) vertegenwoordiging (in naam en voor rekening) en middellijke (onvolkomen) vertegenwoordiging (in eigen naam, maar voor rekening).
* **Grondslagen van vertegenwoordigingsbevoegdheid:** Rechtshandeling (volmacht/lastgeving), gerechtelijke beslissing, de wet, statuten van rechtspersonen.
* **Toerekening van rechtsgevolgen:** Normaal gesproken aan de vertegenwoordigde binnen de perken van de bevoegdheid. Bij bevoegdheidsoverschrijding is de vertegenwoordigde niet gebonden, tenzij hij de handeling bekrachtigt. Schijnvertegenwoordiging kan tot toerekening leiden.
##### Afdeling 6 – De vorm van rechtshandelingen
* **Consensualisme versus formalisme:**
* **Consensualisme:** Loutere wilsovereenstemming volstaat voor geldigheid (vormvrijheid).
* **Formalisme:** Geldigheid vereist naleving van wettelijk bepaalde vormvereisten (bv. authentieke akte, onderhandse akte).
* **Soorten wilsuitingen:** Uitdrukkelijk, stilzwijgend.
* **Soorten vormen:** Akten (authentiek en onderhands).
* **Authentieke akte:** Verleden voor een bevoegde openbare ambtenaar (notaris, ambtenaar burgerlijke stand, magistraat). Biedt bewijs- en uitvoerbare kracht.
* **Onderhandse akte:** Door partijen ondertekend geschrift. Geldigheidsvereisten mbt bewijs (bv. originelen, eigenhandige vermelding).
* **Functie van de vorm:** Geldigheidsvereiste, bewijsfunctie, tegenwerpelijkheidsvereiste, bescherming van de consument.
##### Afdeling 7 – Soorten rechtshandelingen
* **Indeling:** Naar aantal betrokken personen (eenzijdig, meerzijdig), invloed op subjectieve rechten (constitutief, uitdovend, overdragend, declaratief), vormvereisten (consensueel, formeel, zakelijk), invloed op vermogen (daden van bewaring, gebruik/genot, beheer, beschikking).
#### Hoofdstuk 4 – Aansprakelijkheid
##### Afdeling 1 – Begrip en situering
* **Principe:** Wie schade lijdt, draagt deze zelf, tenzij de schade veroorzaakt is door de fout of het risico van een ander.
* **Spreiding van schadelast:** Verzekeringen, schadefondsen.
* **Aansprakelijkheidsrecht:** Regels die bepalen in welke gevallen en wie schade moet vergoeden.
* **Hercodificatie Boek 6 BW:** Nieuwe wetgeving inzake aansprakelijkheid die pretoriaans recht codificeert en moderniseert, met een andere beleidskeuze. Overgangsrecht bepaalt welke wet van toepassing is afhankelijk van het moment waarop de feiten zich voordeden.
##### Afdeling 2 – Soorten aansprakelijkheid
* **Strafrechtelijke versus burgerrechtelijke aansprakelijkheid:** Strafrechtelijk bij overtreding van een strafnorm, burgerrechtelijk voor herstel van toegebrachte schade.
* **Contractuele versus buitencontractuele aansprakelijkheid:**
* **Contractueel:** Bij niet-nakoming van een verbintenis uit een contract.
* **Buitencontractueel (extracontractueel):** Bij schade veroorzaakt buiten een contractuele relatie.
* **Samenloop:** Mogelijkheid om zowel contractuele als buitencontractuele aansprakelijkheid in te roepen. Boek 6 BW schaft het samenloopverbod af, met uitzonderingen.
* **Enkelvoudige versus samengestelde aansprakelijkheid:**
* **Enkelvoudig:** Aansprakelijkheid voor eigen daad.
* **Samengesteld:** Aansprakelijkheid voor andermans daad, zaken of dieren.
* **Schuldaansprakelijkheid versus objectieve aansprakelijkheid:**
* **Schuldaansprakelijkheid:** Vereist een fout en toerekenbaarheid. Bewijslast ligt bij het slachtoffer.
* **Objectieve aansprakelijkheid (foutloze aansprakelijkheid):** Verplicht tot schadevergoeding, zelfs zonder fout (bv. aansprakelijkheid voor zaken of dieren).
##### Afdeling 3 – Grondslagen van buitencontractuele aansprakelijkheid
* **Schuldaansprakelijkheid:** Vereist schade, fout (onaanvaardbare gedraging, overtreding wettelijke norm of zorgvuldigheidsnorm) en oorzakelijk verband. Toerekeningsvatbaarheid (geestesvermogens) is cruciaal.
* **Gronden van uitsluiting van aansprakelijkheid:** Overmacht, dwaling, dwang, bevel van de wet/overheid, wettige verdediging, toestemming van het slachtoffer.
* **Toerekeningsvatbaarheid:** Problematisch bij onmondige kinderen (< 12 jaar sowieso niet aansprakelijk, ≥ 12 jaar billijkheidsregeling), geestesgestoorden (schuldloze aansprakelijkheid), rechtspersonen (via orgaantheorie, nu gelijkgesteld met natuurlijke personen).
* **Vermoedens van aansprakelijkheid:** Voor ouders/onderwijzers t.a.v. minderjarigen/leerlingen (weerlegbaar), voor aanstellers t.a.v. aangestelden (onweerlegbaar - risicoaansprakelijkheid).
##### Afdeling 4 – Oorzakelijk verband
* **Equivalentieleer:** Schade moet zijn ontstaan door de fout (`conditio sine qua non`). Correcties via feitelijke causaliteit en billijkheidscorrectie (juridische causaliteit).
* **Samenloop van oorzaken:** Meerdere aansprakelijken (gezamenlijke fout, verschillende fouten) of fout van slachtoffer en dader. Gevolgen voor verdeling van de schadelast en regresvorderingen.
##### Afdeling 5 – Schade
* **Begrip:** Elke schending van een rechtmatig belang, economisch of niet-economisch.
* **Vergoedbare schade:** Moet zeker zijn (vaststaand of toekomstig), persoonlijk en rechtmatig.
* **Soorten schade:** Patrimoniale (materiële) schade (verliezen en kosten, winstderving, waardevermindering) en extrapatrimoniale (morele) schade. Ook schade bij terugslag komt in aanmerking.
##### Afdeling 6 – Gevolgen van buitencontractuele aansprakelijkheid
* **Verbintenis tot integrale schadeloosstelling:** Herstel van de schade die de benadeelde zou hebben geleden indien het schadeverwekkende feit zich niet had voorgedaan. Punitieve schadevergoeding is uitgesloten, behalve bij opzettelijke winstgevende schade.
* **Wijzen van schadeloosstelling:** Herstel in natura of schadevergoeding in geld, of een combinatie.
#### Hoofdstuk 5 – Rechtsmisbruik
* **Wettelijke beperkingen:** Grenzen aan de uitoefening van subjectieve rechten door de wet, zorgvuldigheidsnorm.
* **Ontwikkeling van de leer:** Criteria gebaseerd op geen voordeel voor de uitoefenende partij, disproportioneel verband tussen voordeel en nadeel. Mijlpaalarrest Hof van Cassatie [1971](#page=1971).
* **Wettelijke omschrijving:** `Niemand mag misbruik maken van zijn recht` (art. 1.10 BW). Kennelijke buitenmatige uitoefening.
* **Sanctie:** Matiging van het recht tot zijn normale rechtsuitoefening, eventueel aangevuld met schadevergoeding op basis van buitencontractuele aansprakelijkheid.
#### Hoofdstuk 6 – Subjectieve rechten
* **Begrip en nut:** Juridisch bekrachtigde aanspraken en bevoegdheden die een rechtssubject kan uitoefenen. Betwistingen worden beslecht door de gewone rechtbanken.
* **Indeling volgens rechtsobject:**
* **Politieke en burgerlijke rechten:** Politiek (verticaal, bv. stemrecht), Burgerlijk (horizontaal, bv. contracten).
* **Patrimoniale en extrapatrimoniale rechten:** Patrimoniaal (op geld waardeerbaar, tot vermogen behorend, bv. zakelijke rechten, vorderingsrechten, intellectuele rechten), Extrapatrimoniaal (niet in geld waardeerbaar, onvervreemdbaar, bv. persoonlijkheidsrechten, familierechten).
* **Zakelijke rechten:** Onmiddellijke heerschappij over een goed, met het eigendomsrecht als meest omvattende recht. Andere zakelijke rechten (mede-eigendom, vruchtgebruik, erfdienstbaarheid, erfpacht, opstal, zakelijke zekerheden) worden door de wet gecreëerd (numerus clausus).
* **Vorderingsrechten:** Recht op een prestatie van een ander persoon.
* **Intellectuele rechten:** Tijdelijk en exclusief exploitatierecht op een creatie van de geest (auteursrecht, octrooi, merken).
* **Familierechten:** Rechten gerelateerd aan familiebanden (huwelijk, afstamming).
#### Hoofdstuk 7 – Duurzame ontwikkeling
* **Definitie:** Voorzien in behoeften van huidige generatie zonder de mogelijkheden van toekomstige generaties in het gedrang te brengen.
* **Internationaal kader:** VN-conferenties, Agenda 21, Sustainable Development Goals (SDG's).
* **Federaal juridisch kader:** Art. 7bis Grondwet (streefdoel), Wet 5 mei 1997, Federale plannen en rapporten, Federaal Instituut voor Duurzame Ontwikkeling (FIDO), Federale Raad voor Duurzame Ontwikkeling (FRDO).
* **Vlaams juridisch kader:** Decreet 18 juli 2008.
* **Klimaatzaken:** Juridische procedures gericht op het afdwingen van klimaatbeleid (bv. Urgenda, Klimaatzaak).
### Deel III – De professionele actoren in het recht
* **Magistraat:** Zittende magistraten (rechters) beslechten geschillen en hebben een verzoeningsopdracht. Parketmagistraten (OM) vertegenwoordigen de maatschappij. Toegang via gerechtelijke stage of examen beroepsbekwaamheid.
* **Gerechtspersoneel:** Griffier (ondersteunt rechter), Referendaris (juridische bijstand aan magistraten), Parketjurist (idem, maar bij OM).
* **Advocaat:** Partijdig, adviseert, staat bij en pleit voor procespartijen. Vrij beroep, onderworpen aan deontologie. Toegang via diploma, stage en examen.
* **Gerechtsdeurwaarder:** Ministerieel ambtenaar, opstellen en betekenen van exploten, tenuitvoerlegging van rechterlijke uitspraken. Benodigd voor gedwongen tenuitvoerlegging.
* **Notaris:** Openbaar ambtenaar, verlijdt authentieke akten, waakt over belangen van alle partijen. Hybridestatuut, onderworpen aan deontologie.
* **Bedrijfsjurist:** Begeleidt onderneming juridisch. Beschermde titel, vaak in dienstverband of als zelfstandige.
* **Overheidsjurist:** Werkt voor de overheid, takenpakket afhankelijk van werkomgeving.
* **Jurist in academia:** Verbonden aan universiteit, draagt bij via publicaties en adviezen, meer betrokken bij wetsherzieningen.
### Deel IV – Kennismaking met het burgerlijk procesrecht
#### Hoofdstuk 1 – Inleiding
* **Verhaal van schade:** Na een geschil kan de benadeelde via de rechter zijn gelijk halen, dit mag niet in eigen handen worden genomen (verbod eigenrichting).
* **Rechtsgeschil, proces(partijen), rechtspraak, rechtsbescherming/rechtshandhaving:** Essentiële begrippen van de gerechtelijke procedure.
* **Rol van de rechter:** De rechter leidt het geding, spreekt recht binnen een redelijke termijn en moet ambtshalve het recht toepassen.
* **Alternatieve conflicthantering:** Bemiddeling, arbitrage, collaboratieve onderhandelingen worden steeds belangrijker als alternatief voor de klassieke rechtspleging.
#### Hoofdstuk 2 – Bronnen van burgerlijk procesrecht
* **Grondwet:** Basis voor rechterlijke macht, scheiding der machten, onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter, motiveringsplicht. Hoge Raad voor de Justitie (HRJ) speelt een rol bij selectie en controle.
* **Gerechtelijk Wetboek (Ger.W.):** Vervangt de Code procédure Civil, beoogt een snellere en goedkopere rechtspleging. Strijd tegen gerechtelijke achterstand door middel van actiever case management.
* **Bijzondere wetgeving:** Specifieke procedureregels voor bepaalde geschillen.
* **Algemene beginselen van behoorlijke procesvoering:** Recht van toegang tot de rechter, hoor- en wederhoor, wapengelijkheid, onpartijdigheid van de rechter, redelijke termijn.
#### Hoofdstuk 3 – Organisatie en bevoegdheid van de internrechtelijke rechtscolleges
* **Gerechtelijke organisatie:** Piramidaal opgebouwd met de "gewone" rechtbanken (Vredegerecht, Politierechtbank, Rechtbank van Eerste Aanleg, Arbeidsrechtbank, Ondernemingsrechtbank, Hof van Beroep, Hof van Cassatie). Daarnaast bijzondere rechtscolleges (GwH, RvS).
* **Bevoegdheid:**
* **Materiële bevoegdheid:** Bepaald door voorwerp, waarde, urgentie en hoedanigheid van partijen.
* **Territoriale bevoegdheid:** Meestal de woonplaats van de verweerder, maar kan contractueel of wettelijk worden bepaald.
* **Structuur:** Vredegerechten, politierechtbanken, rechtbanken van eerste aanleg (met diverse kamers), hoven van beroep, arbeidshoven, ondernemingsrechtbanken, hof van cassatie.
* **Openbaar Ministerie (OM):** Staande magistratuur, waakt over de juiste toepassing van de wet, treedt op als procespartij in bepaalde gevallen.
* **Hoge Raad voor de Justitie (HRJ):** Organisme dat instaat voor de selectie, benoeming en externe controle van de rechterlijke macht.
* **Instituut voor gerechtelijke opleiding (IGO):** Verzorgt de opleiding van magistraten.
#### Hoofdstuk 4 – Rechtspleging
* **Van geschil naar geding:** Uitoefening van de rechtsvordering door het instellen van een eis (vordering).
* **Voorwaarden voor de rechtsvordering:** Juridische persoonlijkheid, handelingsbekwaamheid, belang en hoedanigheid.
* **Soorten vorderingen:** Inleidende, tussenvorderingen (uitbreiding, tegenvordering, tussenkomst), vorderingen tot collectief herstel.
* **Inleiding van de vordering:** Via dagvaardingsexploot, verzoekschrift op tegenspraak of vrijwillige verschijning.
* **Instaatstelling:** Uitwisselen van conclusies en stavingsstukken volgens een (gerechtelijke) kalender.
* **Rechtsdag (pleitzitting):** Mogelijkheid tot mondelinge toelichting, vaak interactief debat.
* **Beraad en uitspraak:** Na sluiting van het debat, volgt beraad en uitspraak (vonnis, arrest, beschikking).
* **Rechtsmiddelen:** Verzet, hoger beroep en cassatie om beslissingen te betwisten.
#### Hoofdstuk 5 – Gedwongen tenuitvoerlegging
* **Rechtsherstel:** Uitvoering in natura of bij equivalent (schadevergoeding).
* **Verhaalsexecutie:** Gedwongen verkoop van vermogensbestanddelen van de schuldenaar, waarbij schuldeisers bij voorrang worden betaald indien zij een wettig voorrecht of zekerheid hebben.
* **Uitvoerbare titel:** Noodzakelijk om gedwongen tenuitvoerlegging te starten (vonnis, arrest, notariële akte, etc.).
* **Dwangsom:** Een bijkomende veroordeling tot betaling van een geldsom indien de hoofdveroordeling niet wordt nagekomen.
* **Voorlopige tenuitvoerlegging:** Mogelijkheid om een vonnis reeds ten uitvoer te leggen terwijl het nog vatbaar is voor rechtsmiddelen.
---
**Veel succes met studeren!**
Glossary
## Glossary
| Term | Definitie |
| :-------------------- | :------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------ |
| Objectief recht | Het geheel van gedragsregels die in een bepaalde samenleving op een bepaald moment bestaan en die de samenleving ordenen. |
| Subjectieve rechten | Rechten van rechtssubjecten (natuurlijke personen en rechtspersonen), zijnde door het recht bekrachtigde aanspraken ten aanzien van medepersonen of voorwerpen, met de bedoeling rechtsgevolgen te verwezenlijken. |
| Rechtsfeit | Een feit waaraan het recht rechtsgevolgen koppelt, zonder dat dit het gevolg is van een bewuste menselijke wilsverklaring. |
| Rechtshandeling | Een menselijke wilsverklaring waarbij een rechtssubject een handeling stelt met het oog op rechtsgevolgen, waarbij de rechtsgevolgen gewild zijn door degene die de rechtshandeling stelt. |
| Rechtsbekwaamheid | De bevoegdheid om titularis te zijn van rechten en plichten, oftewel het hebben van rechten en plichten. Dit staat los van de mogelijkheid om deze rechten en plichten zelfstandig uit te oefenen. |
| Handelingsbekwaamheid | De bevoegdheid om de rechten en plichten waarvan men titularis is, zelf en zelfstandig uit te oefenen in het rechtsverkeer. |
| Publiekrecht | Het rechtsgebied dat de verhouding regelt tussen de overheid en de burger, of tussen verschillende overheden onderling. Het kenmerkt zich door een verticale verhouding. |
| Privaatrecht | Het rechtsgebied dat de rechtsverhoudingen tussen gelijken, tussen burgers onderling, regelt. Het kenmerkt zich door een horizontale verhouding. |
| Consensualisme | Het principe dat de loutere wilsovereenstemming, ongeacht de wijze waarop deze tot uiting wordt gebracht, voldoende is voor de geldigheid van een rechtshandeling, wat resulteert in vormvrijheid. |
| Rechtsmisbruik | De uitoefening van een recht op een wijze die kennelijk de grenzen te buiten gaat van de normale uitoefening van dat recht door een voorzichtig en redelijk persoon in dezelfde omstandigheden geplaatst, of in strijd met het doel waarvoor het recht is ingesteld. |
| Vorderingsrecht | Een recht dat aan een rechtssubject het recht geeft op een bepaalde prestatie (doen, laten of geven) van een andere persoon, wat vaak een contractuele relatie impliceert. |
| Zakelijk recht | Een recht dat een onmiddellijke heerschappij verleent over een bepaald goed of een geheel van goederen, zonder de tussenkomst van een andere persoon. Het is een recht op een zaak. |
| Rechtsfeit | Een feit waaraan het recht rechtsgevolgen koppelt, zonder dat dit het gevolg is van een bewuste menselijke wilsverklaring. Voorbeelden zijn geboorte of overlijden. |
| Rechtshandeling | Een menselijke wilsverklaring waarbij een rechtssubject een handeling stelt met het oog op rechtsgevolgen, waarbij de rechtsgevolgen gewild zijn door degene die de rechtshandeling stelt. Het is een bewuste uiting van wil die rechtsgevolgen beoogt. |
| Duurzame ontwikkeling | De ontwikkeling die voorziet in de behoeften van de huidige generatie zonder daarmee voor toekomstige generaties de mogelijkheden in het gedrang te brengen om ook in hun behoeften te voorzien. Het integreert economische, sociale en milieukundige aspecten. |
| Rechtsmiddel | Een wettelijk voorzien middel waarmee een partij kan proberen een beslissing van een rechter ongedaan te maken, te vernietigen of te hervormen, zoals verzet, hoger beroep of cassatie. |
| Procesrecht | Het geheel van regels dat de procedure bepaalt voor het voeren van een gerechtelijk geschil, van de dagvaarding tot de tenuitvoerlegging van een uitspraak, en de organisatie van de rechterlijke macht regelt. |
| Rechtsvordering | De mogelijkheid die de wet aan eenieder verleent om met een geschil naar de rechter te stappen om een geschonden (subjectief) recht af te dwingen, ook wel het recht om te procederen genoemd. |
| Dagvaardingsexploot | Een officiële akte, opgesteld door een gerechtsdeurwaarder, waarmee een partij wordt opgeroepen om voor een rechtbank te verschijnen, met vermelding van het voorwerp, de middelen en de rechtbank die de zaak zal behandelen. |
| Verstekvonnis | Een vonnis dat wordt uitgesproken wanneer een partij, ondanks een geldige dagvaarding, niet verschijnt voor de rechtbank en geen verweer voert, waardoor de rechter de vordering van de andere partij, indien gegrond, kan toewijzen. |
| Hoger beroep | Een rechtsmiddel dat het mogelijk maakt om een beslissing van een rechter in eerste aanleg, die nog niet in laatste aanleg is gewezen, opnieuw te laten beoordelen door een hogere rechter. |
| Verzet | Een rechtsmiddel dat specifiek gericht is tegen een verstekvonnis, waardoor de zaak opnieuw kan worden behandeld voor dezelfde rechter die het verstekvonnis heeft uitgesproken. |
| Executietitel | Een officiële akte, zoals een vonnis, arrest, notariële akte of een dwangbevel, die de toelating geeft om de opgelegde verplichtingen (meestal een geldsom) gedwongen te innen via gerechtelijke middelen. |
| Rechtsmisbruik | De uitoefening van een recht op een wijze die kennelijk de grenzen van de normale uitoefening te buiten gaat, met als doel enkel nadeel te berokkenen aan anderen zonder zelf enig voordeel te halen. |
Cover
Lesnota's - Basisbegrippen van recht.docx
Summary
Deel 0 – Voorwoord en algemene zaken
* Woe 30 okt: Geen les.
* Do 31 okt: Proefexamen. Enkel de lijst Nederlands – Frans kennen, niet de lijst Nederlands – Frans – Engels – Duits.
* Codex Privaatrecht raadplegen voor specifieke informatie.
* Franse woordjes: Beschikbaar via een Quizlet-link (BBR2425).
* Examenvorm: 3 meerkeuzevragen per les. Basisbegrippen in invulvraag in context (1e zit) en uitleg (2e). Casus over aansprakelijkheid en onbekwaamheid.
Deel I – Wat is recht?
Hoofdstuk 1 - Het recht als een geheel van gedragsregels
Afdeling 1 – Enkele definities
* **Het recht als een geheel van gedragsregels:** Er bestaat geen universeel aanvaarde definitie van recht. Wel zijn er centrale punten:
* Het recht omvat gedragsregels en handhavingsregels.
* Het doel is de ordening van de samenleving.
* **Objectief recht versus subjectieve rechten:**
* **Objectief recht:** Het geheel van gedragsregels dat in een bepaalde samenleving op een bepaald moment geldt.
* **Subjectief recht:** Een door het recht bekrachtigde aanspraak van een rechtssubject (natuurlijke persoon of rechtspersoon) op iets, met betrekking tot medepersonen (verbintenisrecht) of voorwerpen (goederenrecht), teneinde rechtsdoelen te verwezenlijken.
* **Publiekrecht versus privaatrecht:**
* **Privaatrecht:** Regelt de rechtsverhoudingen tussen gelijken (burgers onderling), zoals verbintenisrecht en erfenisrecht. Dit zijn horizontale verhoudingen.
* **Publiekrecht:** Regelt de rechtsverhoudingen tussen de overheid en burgers, of tussen overheden onderling, zoals strafrecht, fiscaal recht en bestuursrecht. Dit zijn verticale verhoudingen.
* **Bronnen van Belgisch privaatrecht:**
* **Wetten:** Gecodificeerd in het Burgerlijk Wetboek (BW). De notatie is (art. X BW).
* Het onderscheid tussen het oude en nieuwe BW is belangrijk, hoewel het oude BW (Napoleon) grotendeels nog van kracht is. Er is een overgangsfase naar hercodificatie.
* **Bijzondere wetten:** Wetgeving die niet in het BW is opgenomen, zoals wetgeving inzake notariaat, marktpraktijken (WER), nationaliteitsrecht (BWN).
* **Bevoegdheden van gemeenschappen en gewesten:** Bijvoorbeeld jeugdbeschermingsrecht (gemeenschappen) en begraafplaatsen (gewesten).
* **Gewoonte:** Voortvloeiend uit bestendig gebruik met de overtuiging van haar bindend karakter (Cass. 16 februari 1979). Niet elk gebruik is een gewoonte.
* **Algemene rechtsbeginselen:** Door het Hof van Cassatie erkende principes, soms gecodificeerd (bv. verbod van dwanguitvoering, verbod van onrechtvaardige verrijking, verbod van rechtsmisbruik).
* **Vervaging van klassieke onderscheiden:**
* De scheiding tussen publiek- en privaatrecht vervaagt steeds meer door bijvoorbeeld internationale verdragen (kooprecht) en dwingend privaatrecht.
* De overheid treedt ook steeds vaker privaatrechtelijk op.
* **Meergelaagde rechtsorde:** Regelgeving kan op verschillende niveaus bestaan (internationaal, nationaal, gewestelijk, gemeentelijk).
* **Materieel en formeel recht:**
* **Materieel recht:** Gaat over de inhoud van het recht.
* **Formeel recht (Procesrecht):** Gaat over de vorm en dient om materieel recht af te dwingen.
* **Rechtsfeiten, rechtshandelingen en rechtsgevolgen:**
* **Rechtssubject:** Een fysieke persoon of rechtspersoon aan wie de rechtsnorm rechten en plichten toekent.
* **Rechtsfeit:** Een feit dat rechtsgevolgen meebrengt (bv. geboorte, dood, ongeval). De geboorte geeft rechten aan de moeder en het kind. Door het rood licht rijden is een rechtsfeit, niet een rechtshandeling.
* **Rechtshandeling:** Een menselijke wilsverklaring met de bedoeling rechtsgevolgen teweeg te brengen (bv. huwelijk, erkenning kind, aankoop laptop).
* **Staat van de persoon:** Het geheel van hoedanigheden die iemands rechtspositie bepalen (bv. nationaliteit, huwelijkse staat, leeftijd). Wijzigingen hierin hebben invloed op onderliggende niveaus. De verkrijging ervan is afhankelijk van rechtsfeiten, rechtshandelingen of rechterlijke uitspraken. De burgerlijke stand houdt deze wijzigingen bij.
* *Verschil: Burgerlijke stand (administratief) ≠ burgerlijke staat (rechtspositie).*
* **Bezit van staat:** Sociaal gedrag dat een bepaalde status aantoont (bv. vader-kind relatie). Kan als bewijsmiddel dienen, maar is niet steeds ongrondwettelijk bevonden.
* *Enkelvoudig karakter:* Kind kan maar bezit van staat hebben tav één man tegelijk.
* *Tweezijdig karakter:* Kind kan bezit van staat hebben tav één man en één vrouw.
* **Bekwaamheid:**
* **Feitelijke bekwaamheid:** De fysieke mogelijkheid om een daad te stellen.
* **Rechts- of genotsbekwaamheid:** De bevoegdheid om titularis te zijn van rechten en plichten.
* **Handelingsbekwaamheid:** De bevoegdheid om rechten en plichten zelfstandig uit te oefenen.
Afdeling 2 – Centrale elementen in het begrip recht
* Recht is een geheel van gedragsregels met een institutioneel en begripsmatig kader, opgelegd door de maatschappij met als doel de ordening van de maatschappij.
* **Gedragsregels:** Bevelen, verboden, dwingend of aanvullend recht.
* **Institutioneel en begripsmatig kader:** Wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht.
* **Opgelegd door de maatschappij:** Via wetgevende organen.
* **Doel:** Kwalitatieve ordening van de maatschappij, gebaseerd op rechtszekerheid, rechtvaardigheid en doeltreffendheid.
* **Rechtszekerheid:** Vereist voorspelbaarheid, vastheid, algemeenheid en onderlinge consistentie.
* **Rechtvaardigheid:** Evolutief, met een harde kern van waarden.
* **Doeltreffendheid:** Middelen afgestemd op doelstellingen.
* **Handhaving:** Door de uitvoerende en rechterlijke macht. Initiatief tot handhaving ligt bij de burger (privaatrecht) of de staat (publiekrecht).
* **Synthese:** Recht is een geheel van gedragsregels en samenhangende institutionele voorschriften, uitgevaardigd en gehandhaafd door of krachtens het maatschappelijk gezag, met het oog op een rechtszekere, rechtvaardige en doeltreffende ordening van de maatschappij.
Hoofdstuk 2 – Relativiteit van deze benadering
* Verschillen met andere rechtssystemen (bv. VS, Japan).
* Het belang van alternatieve oplossingen (bemiddeling, verzoening) voor een betere ordening.
* Rechtstheorie: algemene rechtsleer (ontologisch) en rechtsvinding (epistemologisch).
Deel II – Basisbegrippen
Hoofdstuk 1 – Rechtssubjecten
Afdeling 1 – Begrippen
Afdeling 2 – Natuurlijke personen
* **Levende en levensvatbare personen:** Elke levend en levensvatbaar geboren mens is een rechtssubject. Levensvatbaarheid wordt bepaald door medische consensus.
* Dieren zijn geen rechtssubjecten, maar genieten wel rechtsbescherming.
* Een embryo is geen rechtssubject, maar heeft rechtsbescherming.
* Een lijk is het stoffelijk overschot van een persoon, maar geen rechtssubject meer en geniet rechtsbescherming.
* Een doodgeboren kind is geen titularis van rechten en plichten, hoewel akten kunnen worden opgemaakt.
* **Verwekt kind:** Geniet rechten (geen plichten). Wettelijk vermoed verwekt te zijn tussen 300ste en 180ste dag vóór geboorte (vermoeden *juris tantum*).
* **Einde van juridische persoonlijkheid:** De dood, een feitenkwestie. Sommige aspecten van juridische persoonlijkheid (bv. auteursrecht) blijven bestaan.
Afdeling 3 – Rechtspersonen
* **Begrip en bestaansreden:** Groepering van rechtssubjecten of afgescheiden vermogen dat titularis kan zijn van rechten en plichten. Abstracte juridische creaties.
* **Rechtspersonen versus samenwerkingsverbanden zonder rechtspersoonlijkheid:**
* **Rechtspersoon:** Heeft eigen rechtspersoonlijkheid, een eigen vermogen en kan zelf rechtshandelingen stellen.
* **Samenwerkingsverband zonder rechtspersoonlijkheid (bv. maatschap, feitelijke vereniging):** Geen afgescheiden vermogen.
* **Soorten rechtspersonen:**
* **Publiekrechtelijke:** Opgericht door de overheid voor publieke dienstverlening (bv. Belgische Staat, Gemeenschappen).
* **Privaatrechtelijke:** Privaat initiatief (bv. vennootschappen, verenigingen, stichtingen).
* **Verenigingen:** Belangeloos doel (VZW).
* **Stichtingen:** Afgescheiden vermogen voor belangeloos doel (PS: geen leden; SON: filantropisch, wetenschappelijk, etc.).
* **Vennootschappen:** Gericht op winst (VOF, BV/BVBA, NV, CV). Verschillen in aansprakelijkheid en rechtspersoonlijkheid.
* **Legaliteitsbeginsel:** Rechtspersoonlijkheid kan enkel worden toegekend in wettelijk voorziene gevallen.
* **Ontstaan en einde:** Ontstaan door neerlegging van oprichtingsakte; einde door ontbinding en vereffening.
* **Tegenwerpelijkheid:** Pas tegenwerpelijk aan derden na publicatie in het Belgisch Staatsblad.
Hoofdstuk 2 – Bekwaamheid
Afdeling 1 – Begrippen
Afdeling 2 – De bekwaamheid van natuurlijke personen
* **Rechtsbekwaamheid (Genotsbekwaamheid):**
* **Beginsel:** Volledige rechtsbekwaamheid voor alle Belgen.
* **Uitzonderingen:**
* **Algemene beperkingen:** Niet-Belgen (bv. vreemdelingen genieten beperkte burgerlijke en politieke rechten), zwaar strafrechtelijk veroordeelden.
* **Specifieke rechtsonbekwaamheden:** Wettelijk of rechterlijk opgelegd (bv. huwelijksbeletselen, onbekwaamheden tot het stellen van voogdij-handelingen).
* **Handelingsbekwaamheid:**
* **Beginsel:** Iedereen is handelingsbekwaam.
* **Beperkingen (Handelingsonbekwaamheid):**
* **Algemeen handelingsonbekwamen:** Minderjarigen (niet-ontvoogd), beschermde meerderjarigen. Kunnen niet zelfstandig optreden.
* **Gedeeltelijk handelingsonbekwamen:** Enkel onbekwaam voor wettelijk of rechterlijk ingeperkte handelingen.
* **Ontvoogde minderjarigen:** Door huwelijk of rechterlijk vonnis.
* **Beschermde meerderjarigen:** Via zorgvolmacht (buitengerechtelijk) of rechterlijke bescherming (bewind).
* **Sanctionering:** Overtreding leidt tot **relatieve nietigheid** (bij schending van dwingend recht/handelingsonbekwaamheid) of **absolute nietigheid** (bij schending van openbare orde).
* **Relatieve nietigheid:** Kan enkel door de beschermde persoon worden ingeroepen.
* **Absolute nietigheid:** Kan door elke belanghebbende worden ingeroepen, ook ambtshalve door de rechter.
* **Nietigheid rechtens versus nietigheid wegens benadeling:**
* **Nietigheid rechtens:** Loutere overtreding van regels inzake onbekwaamheid volstaat.
* **Nietigheid wegens benadeling:** Vereist bewijs dat de handeling nadelig was voor de onbekwame. Voor minderjarigen jonger dan 7 jaar is geen benadeling vereist.
* **Ogenblik ontstaan onbekwaamheid:** Bij geboorte (minderjarigen) of na rechterlijke onbekwaamverklaring (meerderjarigen).
* **Functie van uitzonderingen:** Bescherming van personen met onvoldoende ontwikkelde wil, via vertegenwoordiging of bijstand.
* **Vertegenwoordiging:** De vertegenwoordiger treedt op voor rekening van de beschermde persoon.
* **Bijstand:** De bijstandsverlener treedt samen met de beschermde persoon op.
* **Sanctieregeling:** Schending rechtsbekwaamheid → absolute nietigheid; Schending handelingsbekwaamheid → relatieve nietigheid.
Afdeling 3 – De bekwaamheid van rechtspersonen
* **Genotsbekwaamheid:** Beperkt door de aard van de rechtspersoon, de wet of het statutair doel (specialiteitsbeginsel).
* **Handelingsbekwaamheid:** Wordt uitgeoefend via natuurlijke personen (organen, lasthebbers).
Hoofdstuk 3 – Rechtshandelingen
Afdeling 1 – Inleiding
* **Onderscheid:** Materiële handelingen (rechtsfeiten), rechtshandelingen (wilsverklaringen), procesrechtshandelingen.
* **Rechtsfeiten:** Buitencontractuele aansprakelijkheid, oneigenlijke contracten (zaakwaarneming, onverschuldigde betaling, ongerechtvaardigde verrijking).
* **Rechtshandelingen:** Geldigheidsvereisten (toestemming, bekwaamheid, voorwerp, oorzaak). Schending leidt tot nietigverklaring.
Afdeling 2 – Geldigheid van rechtshandelingen
* **Geldigheidsvereisten voor contracten (art. 5.27 BW):** Vrije en bewuste toestemming, bekwaamheid, bepaalbaar en geoorloofd voorwerp, geoorloofde oorzaak.
* **Wilsleer vs. Vertrouwensleer:** De wil moet overeenstemmen met de werkelijke wil, tenzij het vertrouwen van de wederpartij gewekt is (schijnleer).
* **Wilsgebreken:** Dwaling, bedrog, geweld, misbruik van omstandigheden. Deze maken een rechtshandeling vatbaar voor nietigverklaring.
* **Inhoud (voorwerp) en oorzaak:** Moeten geoorloofd zijn. Ongeoorloofde oorzaak leidt tot absolute nietigheid. Wetsontduiking is een voorbeeld van ongeoorloofde oorzaak.
* **Conformiteit met dwingende rechtsregels:** Enkel strijdigheid met dwingend recht of openbare orde leidt tot nietigheid.
Afdeling 3 – Nietigheid van rechtshandelingen
* **Gevolgen van nietigverklaring:** Werkt *ex tunc* (retroactief) en *ex nunc* (voor de toekomst). Volledige wederkerige restitutieplicht, met gunstregeling voor handelingsonbekwamen.
* **Onderscheid relatieve en absolute nietigheid:** Afhankelijk van de geschonden rechtsregel (dwingend recht vs. openbare orde).
* **Nietigheid rechtens vs. nietigheid wegens benadeling:** Verschil in de rol van de rechterlijke beoordeling.
Afdeling 4 – Tegenwerpelijkheid van rechtshandelingen
* **Beginsel van relativiteit:** Een contract bindt enkel de contractpartijen.
* **Uitzonderingen:** Rechtstreekse vordering, derdenbeding, sterkmaking.
* **Relativering:** Het bestaan van rechtshandelingen dringt zich als feit op aan derden.
* **Publiciteitsvoorschriften:** Registratie in registers (bv. CRH, CER, CRT, CRL, CRV) en publicatie in het Belgisch Staatsblad. Overschrijving op het bevoegde kantoor van de AAPD is vereist voor de tegenwerpelijkheid van zakelijke rechten op onroerende goederen.
Afdeling 5 – Vertegenwoordiging bij rechtshandelingen
* **Begrip:** Een persoon (vertegenwoordiger) treedt op voor rekening van een ander (vertegenwoordigde).
* **Vormen:** Onmiddellijke (in naam en voor rekening) en middellijke (in eigen naam, voor rekening) vertegenwoordiging.
* **Grondslagen:** Volmacht (rechtshandeling, gerechtelijke beslissing, wet, statuten).
* **Toerekening rechtsgevolgen:** Binnen de grenzen van de bevoegdheid aan de vertegenwoordigde; daarbuiten aan de vertegenwoordiger. Schijnvertegenwoordiging kan leiden tot toerekening aan de vertegenwoordigde.
* **Tegenstrijdige belangen:** Een vertegenwoordiger mag niet optreden als tegenpartij van de vertegenwoordigde.
Afdeling 6 – De vorm van rechtshandelingen
* **Consensualisme vs. Formalisme:** Beginsel van vormvrijheid versus wettelijk voorgeschreven vormen.
* **Soorten wilsuitingen:** Uitdrukkelijk, stilzwijgend.
* **Soorten vormen:** Akten (authentieke, onderhandse). Authentieke akten hebben uitvoerbare kracht.
* **Functie van de vorm:** Geldigheidsvereiste, bewijsfunctie, tegenwerpelijkheidsvereiste, bescherming van de consument.
Afdeling 7 – Soorten rechtshandelingen
* **Indeling naar aantal betrokken personen:** Eenzijdig, meerzijdig.
* **Indeling naar invloed op subjectieve rechten:** Constitutief, uitdovend, overdragend, declaratief.
* **Indeling naar vormvereisten:** Consensueel, formeel, zakelijk.
* **Indeling naar aard:** Gesloten (bv. huwelijk), open (bv. contracten), toetredingscontracten.
* **Indeling naar invloed op vermogen:** Daden van bewaring, gebruik/genot, beheer, economisch beheer, beschikking.
Hoofdstuk 4 – Aansprakelijkheid
Afdeling 1 – Begrip en situering
* **Principe:** Iedereen draagt zijn eigen schade. Schadelast kan worden verplaatst bij fout of objectieve aansprakelijkheid.
* **Spreiding van schadelast:** Via verzekeringen en schadefondsen.
* **Aansprakelijkheidsrecht:** Regels die bepalen wanneer en wie schade moet vergoeden.
* **Hercodificatie Boek 6 BW:** Doel is codificatie van rechtersrecht, modernisering en aanpassing van structuren.
Afdeling 2 – Soorten aansprakelijkheid
* **Strafrechtelijke vs. Burgerrechtelijke aansprakelijkheid:** Strafrechtelijk bij overtreding van een norm met strafsanctie; burgerlijk voor herstel van schade aan een ander.
* **Contractuele vs. Buitencontractuele aansprakelijkheid:** Contractueel bij schending van een verbintenis uit een contract; buitencontractueel bij elke andere schade.
* **Samenloop:** Mogelijkheid om zowel contractueel als buitencontractueel aan te spreken. Boek 6 BW schaft het samenloopverbod af, met uitzonderingen.
* **Enkelvoudige vs. Samengestelde aansprakelijkheid:** Eigen daad vs. andermans daad, zaken en dieren.
* **Schuldaansprakelijkheid vs. Objectieve aansprakelijkheid:** Gebaseerd op fout vs. foutloos.
Afdeling 3 – Grondslagen van buitencontractuele aansprakelijkheid
* **Schuldaansprakelijkheid:** Vereist schade, een aan de tegenpartij toerekenbare fout, en een causaal verband.
* **Fout:** Elke maatschappelijk onaanvaardbare gedraging (schending wettelijke norm of zorgvuldigheidsnorm).
* **Toerekeningsvatbaarheid:** Persoon moet bewust zijn van het schadeverwekkende karakter van zijn daden. Boek 6 BW compenseert het ontbreken van deze expliciete opname door gronden van uitsluiting.
* **Gronden van uitsluiting:** Overmacht, wettige verdediging, toestemming van het slachtoffer, etc.
* **Aansprakelijkheid van minderjarigen:** Minderjarigen <12j nooit persoonlijk aansprakelijk (op grond van 6.5 BW); ≥12j principieel wel, met billijkheidsregime.
* **Aansprakelijkheid van rechtspersonen:** Gelijkgesteld met natuurlijke personen (art. 6.4 BW), aansprakelijk voor organen.
* **Vermoedens van aansprakelijkheid:** Voor ouders, leraars (weerlegbaar); voor aanstellers (onweerlegbaar).
Afdeling 4 – Oorzakelijk verband
* **Equivalentieleer:** Een fout is een oorzaak indien de schade zonder die fout niet zou zijn ontstaan (conditio sine qua non). Correcties door feitelijke causaliteit en billijkheidscorrectie.
* **Samenloop van oorzaken:** Meerdere aansprakelijken, fout van slachtoffer. De schadelast wordt verdeeld in functie van de bijdrage tot het ontstaan ervan.
Afdeling 5 – Schade
* **Definitie:** Economische (patrimoniale) en niet-economische (morele) gevolgen van de aantasting van een juridisch beschermd belang.
* **Vergoedbare schade:** Moet zeker, persoonlijk en rechtmatig zijn.
* **Soorten schade:** Patrimoniale (verliezen, kosten, winstderving) en extrapatrimoniale (morele schade).
* **Schade bij terugslag:** Schade geleden door een derde met een juridische of genegenheidsband met het direct benadeelde.
Afdeling 6 – Gevolgen van buitencontractuele aansprakelijkheid
* **Verbintenis tot integrale schadeloosstelling:** Herstel van de schade, zonder verrijking of verarming. Punitieve schadevergoeding is uitgesloten, tenzij met specifieke wettelijke bepalingen (bv. bij opzettelijke winst).
* **Wijzen van schadeloosstelling:** Herstel in natura of schadevergoeding in geld.
Hoofdstuk 5 – Rechtsmisbruik
* **Begrip:** Uitoefening van een recht op een wijze die kennelijk de grenzen van normale uitoefening te buiten gaat.
* **Traditionele criteria:** Geen voordeel voor de uitoefenaar, disproportioneel nadeel voor een ander.
* **Mijlpaalarrest Hof van Cassatie:** Kennelijk de grenzen te buiten gaan.
* **Wettelijke omschrijving (art. 1.10 BW):** Kennelijk de grenzen te buiten gaan van de normale uitoefening door een voorzichtig en redelijk persoon.
* **Sanctie:** Matiging van het recht tot zijn normale rechtsuitoefening, onverminderd herstel van de schade.
Hoofdstuk 6 – Subjectieve rechten
* **Begrip:** Juridisch bekrachtigde aanspraken en bevoegdheden die een rechtssubject kan uitoefenen.
* **Nut:** Betwistingen worden beslecht door gewone rechtbanken.
* **Indeling volgens rechtsobject:**
* **Politieke en burgerlijke rechten:** Verticaal (politiek) vs. Horizontaal (burgerlijk).
* **Patrimoniale en extrapatrimoniale rechten:** Vermogensrechtelijk (goederen, verbintenissen) vs. Niet-vermogensrechtelijk (persoonlijkheids-, familierechten).
* **Soorten voorwerpen:** Lichamelijk (waarneembaar) en onlichamelijk (rechten).
* **Soorten onlichamelijke voorwerpen:** Zakelijke rechten, vorderingsrechten, intellectuele rechten.
* **Zakelijke rechten:** Onmiddellijke heerschappij over een goed (numerus clausus).
* **Eigendomsrecht:** Meest omvattende recht (gebruik, genot, beschikking). Verschil met bezit en detentie.
* **Mede-eigendom:** Meerdere titularissen op hetzelfde goed (toevallig, vrijwillig, gedwongen).
* **Zakelijke gebruiksrechten:** Vruchtgebruik, erfdienstbaarheid, erfpacht, opstalrecht.
* **Zakelijke zekerheden:** Voorrecht, hypotheek, pand, retentierecht, eigendomsvoorbehoud.
* **Vorderingsrechten:** Recht op prestatie van een ander.
* **Intellectuele rechten:** Tijdelijk en exclusief exploitatierecht op een creatie.
* **Extrapatrimoniale rechten:** Niet in geld waardeerbare belangen (persoonlijkheidsrechten, familierechten).
Hoofdstuk 7 – Duurzame ontwikkeling
* **Definitie (art. 2, 1° wet 5 mei 1997):** Ontwikkeling die voorziet in de behoeften van de huidige generatie zonder de mogelijkheden van toekomstige generaties te compromitteren.
* **Internationaal kader:** VN-conferenties, Agenda 21, SDG’s (Sustainable Development Goals).
* **Federaal juridisch kader:** Artikel 7bis Grondwet (streefdoel). Wet 5 mei 1997, federale plannen en rapporten, indicatoren, FIDO, ICDO, FRDO.
* **Regelgevingsimpactanalyse (RIA):** Evaluatie van de gevolgen van voorontwerpen op DO.
* **Vlaams juridisch kader:** Decreet 18 juli 2008, Visie 2050.
* **Klimaatzaken:** Procedurele strijd voor klimaatdoelstellingen (bv. Urgenda, VZW Klimaatzaak).
Deel III – De professionele actoren in het recht
Hoofdstuk 1 – De magistraat
* Functies: Geschillenbeslechting, verzoening, uitoefening rechterlijke macht.
* Benoeming: Door de Koning op voordracht van de Hoge Raad voor de Justitie. Onafhankelijkheid gewaarborgd.
* Soorten: Rechters (zittend) en parketmagistraten (staand, OM).
* Toegang tot beroep: Vergelijkend examen, gerechtelijke stage, examen beroepsbekwaamheid.
Hoofdstuk 2 – Het gerechtspersoneel
* **Griffier:** Assisteert de rechter, administratieve en vormelijke taken.
* **Referendaris:** Juridische bijstand aan magistraten, vooral bij hogere rechtscolleges.
* **Parketjurist:** Vergelijkbaar met referendaris, maar verbonden aan het Openbaar Ministerie.
Hoofdstuk 3 – De advocaat
* Functies: Adviseren, bijstaan, pleiten, vertegenwoordigen. Partijdig (tenzij bemiddelaar).
* Rechten en plichten: Vrij beroep, deontologie, pleitmonopolie, honorarium.
* Toegang tot beroep: Diploma, stage, examen.
Hoofdstuk 4 – De gerechtsdeurwaarder
* Functies: Ministerieel ambtenaar, opstellen en betekenen van exploten, tenuitvoerlegging rechterlijke uitspraken.
* Verantwoordelijkheid: Persoonlijk professioneel en aansprakelijk, verplichte verzekering.
* Toegang tot beroep: Vergelijkend examen, stage.
Hoofdstuk 5 – De notaris
* Functies: Verlijden van authentieke akten, adviseren van alle partijen (neutraal).
* Status: Openbaar ambtenaar met vrij beroep.
* Toegang tot beroep: Master, manama, stage, vergelijkend examen.
Hoofdstuk 6 – De bedrijfsjurist
* Functie: Juridische begeleiding van ondernemingen.
* Status: Beschermde titel, werkt meestal in dienstverband.
Hoofdstuk 7 – De overheidsjurist
* Functie: Juridisch advies binnen de overheid.
* Status: Statutair of contractueel, niveau A.
Hoofdstuk 8 – De jurist in academia
* Functie: Onderwijs, onderzoek, advies.
* Status: ZAP, AAP, WP.
Deel IV – Kennismaking met het burgerlijk procesrecht
Hoofdstuk 1 – Inleiding
* **Zaak Leen Puttemans:** Fietsongeluk door putdeksel, stad Gent niet aansprakelijk. Politie seponering.
* **Noodzaak rechtsgang:** Verhaal van schade via de rechter, verbod op eigenrichting.
* **Rechtsgeschil:** Dispuut over een recht dat aan de rechter wordt voorgelegd.
* **Proces(partijen):** Partijen die een rechtsgeschil hebben.
* **Rechtspraak:** Uitspraak van de rechter.
* **Rechtsbescherming/Rechtshandhaving:** Afdwingen van recht via de rechter.
* **Alternatieve conflicthantering:** Bemiddeling, verzoening, arbitrage, collaboratieve onderhandelingen. Dit wordt steeds meer aangemoedigd en soms verplicht.
Afdeling 1 – Voorwaarden voor de rechtsvordering
* Juridische persoonlijkheid, handelingsbekwaamheid, belang, hoedanigheid.
Afdeling 2 – Soorten vorderingen
* Inleidende vordering, tussenvorderingen (uitbreiding, tegenvordering, tussenkomst, nieuwe procesverhouding).
Afdeling 3 – Inleiding van de vordering
* **Dagvaardingsexploot:** Standaardprocedure, door gerechtsdeurwaarder.
* **Verzoekschrift op tegenspraak:** Alternatief voor dagvaarding in bepaalde gevallen.
* **Vrijwillige verschijning:** Via gezamenlijk verzoekschrift.
* **Inschrijving op de rol:** Registratie van de zaak.
Afdeling 4 – Inleidende zitting
* Verschijnen van partijen (persoonlijk, via vertegenwoordiger/advocaat).
* Verstek: Indien een partij niet verschijnt.
Afdeling 5 – Het in staat stellen van de zaak
* **Instaatstelling:** Mededelen van stavingsstukken en uitwisselen van conclusies.
* **Conclusie:** Schriftelijke argumentatie van de partij.
* **Soorten instaatstelling:** Minnelijk, rechterlijk, vrij.
* **Sanctie:** Te late conclusies kunnen ambtshalve worden geweerd.
Afdeling 6 – Rechtsdag
* **Pleitzitting:** Mondelinge toelichting van de zaak aan de rechter.
* **Alternatief:** Schriftelijke behandeling, indien partijen ermee akkoord gaan.
Afdeling 7 – Beraad en uitspraak
* **Sluiten van het debat:** Na instaatstelling en rechtsdag.
* **Advies OM:** Soms verplicht, niet bindend.
* **Beraad:** Bespreking door de rechter(s).
* **Uitspraak:** Vonnis (rechtbank) of arrest (hof).
Afdeling 8 – Rechtsmiddelen
* **Begrip:** Middelen om beslissingen van de rechter aan te vechten.
* **Gewone rechtsmiddelen:** Verzet (tegen verstekvonnis) en hoger beroep (tegen beslissing in eerste aanleg).
* **Aanleggrens:** Beperkt de mogelijkheid tot hoger beroep op basis van de waarde van de vordering.
Hoofdstuk 5 – Gedwongen tenuitvoerlegging
Afdeling 1 – Inleiding
* **Rechtsherstel:** Uitvoering in natura of uitvoering bij equivalent (schadevergoeding).
* **Dwangsom:** Bijkomende veroordeling tot betaling van een geldsom bij niet-nakoming.
Afdeling 2 – Verhaalexecutie
* Beslag op het vermogen van de SA.
* Verdeling van opbrengst naar evenredigheid van vordering, behoudens wettige redenen van voorrang (voorrechten, hypotheken).
* **Uitvoerbare titel:** Noodzakelijk voor gedwongen tenuitvoerlegging (vonnis, arrest, notariële akte, dwangbevel).
* **Voorlopige tenuitvoerlegging:** Gedwongen tenuitvoerlegging van een vonnis dat nog vatbaar is voor een rechtsmiddel.
Belangrijk!
* De inhoud van de conclusies moet alles bevatten wat de partij wil laten gelden.
* De rechter mag de door partijen aangevoerde rechtsgrond aanvullen, maar niet het voorwerp of de oorzaak van de vordering wijzigen.
**Common mistakes to avoid:**
* Het verwarren van objectief en subjectief recht.
* Het niet correct toepassen van de regels rond handelingsbekwaamheid, met name bij minderjarigen en beschermde meerderjarigen.
* Het vergeten van de specifieke vereisten voor bepaalde rechtshandelingen (bv. vormvereisten).
* Het onjuist interpreteren van de verschillende soorten aansprakelijkheid (schuld vs. objectief, eigen daad vs. andermans daad).
* Het onjuist toepassen van de regels inzake oorzakelijk verband en schadebegroting.
* Het niet kennen van de bevoegdheidsregels van de verschillende rechtbanken.
* Het onderschatten van de rol van alternatieve conflicthanteringsmethoden.
* Het niet correct toepassen van de principes van de burgerlijke rechtspleging (bv. gevolgen van verstek, instaatstelling).
* Het onjuist interpreteren van de verschillende rechtsmiddelen (verzet, hoger beroep).
* Het onjuist toepassen van de regels inzake gedwongen tenuitvoerlegging.
Glossary
## Glossary
| Term | Definitie |
|---|---|
| Objectief recht | Het geheel van gedragsregels dat in een bepaalde samenleving op een bepaald moment bestaat. |
| Subjectief recht | Een door het recht bekrachtigde aanspraak van een rechtssubject (fysieke of rechtspersoon) op iets, met betrekking tot medepersonen of voorwerpen, teneinde rechtsdoelen te bereiken. |
| Rechtsfeit | Een feit dat rechtsgevolgen meebrengt, ongeacht de menselijke wil. |
| Rechtshandeling | Een menselijke wilsverklaring die gericht is op het teweegbrengen van rechtsgevolgen, welke door de wet aan deze verklaring wordt verbonden. |
| Staat van de persoon | Het geheel van bepaalde hoedanigheden van een persoon die zijn rechtspositie in de maatschappij en familie bepalen en hem onderscheiden van anderen. |
| Handelingsbekwaamheid | De bevoegdheid om rechten en plichten zelfstandig uit te oefenen. |
| Rechtsbekwaamheid (Genotsbekwaamheid) | De bevoegdheid om titularis te zijn van rechten en plichten; het hebben van rechten en plichten. |
| Relatieve nietigheid | Een sanctie die enkel kan worden ingeroepen door de beschermde persoon of partij, meestal bij schending van regels van louter dwingend recht of handelingsonbekwaamheid. |
| Absolute nietigheid | Een sanctie die kan worden ingeroepen door elke belanghebbende, en soms ambtshalve door de rechter, meestal bij schending van regels van openbare orde of bij genotsonbekwaamheid. |
| Rechtsmisbruik | Het uitoefenen van een recht op een wijze die kennelijk de grenzen te buiten gaat van de normale uitoefening van dat recht door een voorzichtig en redelijk persoon. |
| Zakelijk recht | Een recht dat een directe heerschappij geeft over een bepaald goed, zonder de tussenkomst van een andere persoon. |
| Vorderingsrecht | Een recht dat aanspraak geeft op een prestatie (doen, laten, geven) van een andere persoon. |
| Vermogen | Het geheel van rechten en plichten die aan een rechtssubject verbonden zijn. |
| Consensualisme | Het principe dat de loutere wilsovereenstemming, ongeacht de vorm waarin deze zich uit, volstaat voor de geldigheid van een rechtshandeling. |
| Formalisme | Het principe dat de geldigheid van rechtshandelingen afhankelijk is van het naleven van door de wet voorgeschreven vormvereisten. |
| Rechtsvordering | De mogelijkheid voor een rechtssubject om een geschil aan de rechter voor te leggen teneinde een geschonden recht af te dwingen. |
| Processtof | Het geheel van geschilpunten waarover de rechter uitspraak moet doen. |
| Dagvaardingsexploot | Een exploot, uitgebracht door een gerechtsdeurwaarder, waarmee een partij wordt opgeroepen om voor de rechtbank te verschijnen. |
| Verstekvonnis | Een vonnis dat wordt uitgesproken wanneer een partij niet verschijnt voor de rechtbank. |
| Hoger beroep | Een rechtsmiddel dat de mogelijkheid biedt om een beslissing van een lagere rechter te laten toetsen door een hogere rechter. |
| Verhaalsexecutie | Het proces waarbij het vermogen van een schuldenaar wordt aangesproken om een schuld te voldoen, meestal door gedwongen verkoop van goederen. |
| Dwangsom | Een bijkomende veroordeling tot betaling van een geldsom die wordt opgelegd wanneer de hoofdveroordeling niet wordt nagekomen. |
| Rechtsherstel | De maatregelen die de wet voorziet om de benadeelde partij te compenseren voor geleden schade. |
| Beslag | De handeling waarbij de gerechtsdeurwaarder goederen van een schuldenaar onder gerechtelijk toezicht plaatst, teneinde deze te verhalen. |
| Totstandkomingsakte | Een akte die de vestiging, overdracht of vaststelling van zakelijke rechten op onroerende goederen regelt en die voor tegenwerpelijkheid aan derden moet worden overgeschreven. |
| Schuldaansprakelijkheid | Aansprakelijkheid die gebaseerd is op een fout van de schadeverwekker. |
| Objectieve aansprakelijkheid (Foutloze aansprakelijkheid) | Aansprakelijkheid die niet gebaseerd is op een fout, maar op een bepaald risico of een specifieke wettelijke bepaling. |
| Causaal verband | Het verband tussen een fout en de geleden schade, noodzakelijk om aansprakelijkheid te kunnen vaststellen. |
| Rechtsmisbruik | Het uitoefenen van een recht op een wijze die kennelijk de grenzen te buiten gaat van de normale uitoefening ervan. |
| Consensuele rechtshandeling | Een rechtshandeling waarbij de loutere wilsovereenstemming volstaat voor de geldigheid. |
| Vormelijke rechtshandeling | Een rechtshandeling waarbij de geldigheid afhankelijk is van het naleven van door de wet voorgeschreven vormvereisten. |
| Zakelijke rechtshandeling | Een rechtshandeling die pas tot stand komt door de overhandiging van een voorwerp. |
Cover
Lesnota's - Basisbegrippen van recht.docx
Summary
## Introduction to the Fundamentals of Law
This study guide prov
#### Section 1 - Definitions
* The concept of law varies across different European continental regions and throughout time, with no universally accepted definition.
* Despite differing opinions, central points are emphasized:
* Law is a set of behavioral rules and enforcement rules.
* Its purpose is to order society.
#### Objective Law versus Subjective Rights
* **Objective Law:** The entirety of behavioral rules that exist in a particular society at a specific time.
* **Subjective Rights:** Rights of legal subjects (natural persons and legal entities); claims of a legal subject that are validated by the law, relating to fellow persons or objects, with the intention of realizing them in legal transactions.
#### Public Law versus Private Law
* **Private Law:** Regulates relationships between equals, between individuals. It governs legal relationships between peers, citizens, such as contract law, inheritance law, etc. (horizontal relationships).
* **Public Law:** Concerns the relationship between citizens and the government, or between different government bodies. Examples include criminal law, tax law, social security law, administrative law, etc. (vertical relationships).
* **Blurring of Distinctions:**
* The distinction between public and private law is increasingly becoming blurred.
* Sources of private law are increasingly found at the international treaty level.
* Traditionally, private law was considered supplementary, but it increasingly contains mandatory provisions.
* **Multi-layered Legal Order:** Regulation is possible at various levels (international, national, regional, municipal).
* **Government Increasingly Using Private Law:** Public authorities are increasingly engaging in private law transactions.
#### Sources of Belgian Private Law
* **Legal Articles Notation:** `(art. 1.1 BW)`
* The number before the dot indicates the book.
* The number after the dot indicates the article.
* **BW = Civil Code (NOT the New Civil Code):** The current Civil Code, enacted on April 13, 2019, is not fully in effect. It is divided into books.
* **Old BW = Old Civil Code:** Largely based on the Napoleonic Code and still largely in effect.
* **Coexistence:** Both the Old and New Civil Codes exist side-by-side during this transition phase of codification.
* **Tip:** Understanding which books of the new Civil Code are in effect and how they interact with the old code is important for exam questions regarding the timing of codification.
* **Special Laws:** Laws not codified in the Civil Code or Old Civil Code exist alongside them.
* Examples include regulations concerning notaries, nationality law (found in BWN), market practices and consumer protection (WER - Code of Economic Law).
* Legislation enacted by communities (e.g., youth protection law, parts of adoption law) and regions (e.g., cemeteries, human remains, environmental protection, housing) also form sources of law.
* **Custom:** A source of law.
* Definition: A rule derived from consistent practice, the binding character of which is supported by a general conviction. (Cass. February 16, 1979, Arr. Cass. 1978-79, 717).
* **Example:** Every custom is a practice, but not every practice is a custom.
* **General Legal Principles:** Also a source of law.
* The Court of Cassation can declare something a legal principle (some are codified).
* Examples: Prohibition of forced execution on a person (through violation of integrity), prohibition of unjust enrichment, prohibition of abuse of rights.
#### Material and Formal Law
* **Material Law:** Pertains to the content of the law.
* **Formal Law:** Pertains to the form of the law and serves to enforce material law (e.g., procedural law).
* **Blurring:** Distinctions between procedural law branches (e.g., public procedural law and civil procedural law) are also blurring.
#### Legal Facts, Legal Acts, and Legal Consequences
* **Legal Subject:** A "person" (natural or legal entity) for whom a legal norm creates rights and obligations.
* **Legal Fact:** An event that brings about legal consequences.
* Example: Birth immediately grants rights to the mother (e.g., parental authority) and child, and inheritance rights.
* **Incorrect Example:** Driving through a red light is a legal act (a deliberate human action).
* **Legal Act:** A human declaration of will whereby a legal subject performs an act with the aim of legal consequences. The legal consequences are intended by the person performing the legal act.
* Examples: Recognizing a child, entering into marriage, buying a laptop.
#### Personal Status
* **Personal Status:** The set of specific qualities of a person that determine their legal position (status) in society and family, distinguishing them from others (art. 6, § 2 Old BW).
* **Legal Position in Society (Highest Level):**
* Example: Nationality, which can be relevant for voting rights, and is often governed by special legislation.
* **Status in the Family (Middle Level):**
* Unique to each individual.
* Relates to one's position concerning descent and cohabitation/marriage.
* Can change, primarily through legal acts.
* **Status as an Individual (Lowest Level):**
* **Physical Elements:** Age (reaching majority and thus capacity to act).
* **Psychological Elements:** Mental state (e.g., mental illness, dementia) can lead to legal incapacitation by a judge, resulting in fewer rights.
* **Civil-Law Elements for Identification:** Name, domicile.
* Changes in one level of personal status can affect the underlying levels.
* **Acquisition of Elements of Personal Status:** Dependent on legal facts, material legal acts, judicial decisions, or laws.
* **Civil Status Records:** Municipal administration that records changes in personal status (art. 6, § 1 Old BW). This is distinct from marital status.
#### Possession of Status (Bezit van Staat)
* Social behavior that establishes a relationship with another person.
* Example: A person acting as a father and being recognized as such by society, even if not biologically related.
* Can serve as proof of parentage.
* **Ground for Non-Receipt:** Historically, possession of status could be a ground for establishing paternity, but this has been found unconstitutional due to its absolute nature, requiring a balancing of interests.
* **Characteristics:**
* **Singular Character:** A child can only have possession of status with respect to one man at a time.
* **Dual Character:** A child can have possession of status with respect to one man and one woman (or one woman and a female partner).
#### Capacity
* **Actual Capacity:** The factual possibility of performing a specific act.
* **Legal Capacity (Enjoyment Capacity):** The authority to be the holder of rights and obligations.
* **Capacity to Act:** The authority to exercise rights and obligations independently and on one's own behalf.
#### Section 2 - Central Elements in the Concept of Law
* Law is a set of behavioral rules with an institutional and conceptual framework, imposed by society, with the aim of ordering society.
* **Behavioral Rules:** Can be commands, prohibitions, or permissions, varying in intensity and applicability. They can be mandatory (cannot be deviated from) or supplementary (allowing for alternative agreements).
* **Institutional and Conceptual Framework:** Refers to the structures for formulating (legislative), applying (executive), and enforcing (judicial) laws.
* **Imposed by Society:** Through legislative bodies elected via elections.
* **Goal of Legal Rules:** A qualitative ordering of society.
* **Quality of Ordering:** Dependent on legal certainty, justice, and effectiveness.
* **Legal Certainty:** Requires predictability (ignorance of the law is no excuse), stability of laws, generality, and internal consistency.
* **Justice:** Law must appear just and is evolutionary. It includes a hard core of values that must always be respected (e.g., respecting another's life).
* **Effectiveness:** Means must be adapted to objectives. Evaluation of whether the intended goal is achieved is often lacking.
* **Enforcement of Legal Rules:** By or under the authority of society's governing bodies (executive and judicial branches).
* **Initiative for Enforcement:** In private law, it rests with the individual; in public law, it rests with the state.
#### Synthesis
* (Continental) law is: a set of behavioral rules and related institutional provisions enacted and enforced by or under societal authority, aiming for a legally certain, just, and effective ordering of society.
### Chapter 2 - Relativity of this Approach
* Other legal systems, like the US, derive rules from precedents (previous rulings).
* Some cultures emphasize reconciliation or human dialogue (e.g., Japan).
* The primary function of law in Belgium is ordering society.
* The ideal functioning of a jurist involves client-centered practice rather than rigid adherence to rules, encouraging alternative solutions like mediation and reconciliation for better behavior.
#### Legal Theory
* **General Legal Theory:** Ontological (concerning the nature of being).
* **Legal Reasoning:** Epistemological (concerning the nature and scope of knowledge), explaining and interpreting rules.
## Part II - Basic Concepts
### Chapter 1 - Legal Subjects
#### Section 1 - Concepts
#### Section 2 - Natural Persons
* **Living and Viable Persons:** Every living and viable born human being, without exception.
* Living = not stillborn.
* Viable = capable of survival according to medical consensus.
* Essential for legal capacity.
* **Not all Living Beings are Legal Subjects:** Animals, for instance, are not legal subjects but enjoy legal protection. They lack legal personality, meaning they cannot hold rights and obligations.
* **Embryo:** From the moment of conception, an embryo is not a legal subject but enjoys legal protection.
* **Deceased Person (Corpse):** The remains of a person. A deceased person is no longer a legal subject and does not possess rights or obligations, although their remains receive legal protection.
* **Stillborn Child:** A child born deceased without breathing. They are not the holder of rights and obligations. Civil status documents can be issued for stillborn children, but they have no legal consequences.
* **Conceived Child:** A child conceived enjoys rights (but no obligations) before birth.
* **Prenatal Recognition:** Possible even if the father dies during pregnancy, allowing the child to inherit.
* **Presumption of Conception:** Legally presumed to occur between the 300th and 180th day before birth (art. 326 Old BW). This is a \_juris tantum presumption (rebuttable).
* **End of Legal Personality:** Death. This is a factual matter to be determined by a doctor.
* Certain aspects of legal personality may be retained or modified after death (e.g., posthumous recognition of a child, copyright).
#### Section 3 - Legal Persons
* **Definition and Rationale:** A group of legal subjects, or an segregated pool of assets, that can be the holder of rights and obligations. They are abstract legal creations.
* **Legal Persons vs. Partnerships Without Legal Personality:**
* **Partnership Without Legal Personality:** A partnership that does not acquire its own legal personality. It lacks a segregated pool of assets.
* **Legal Person:** Acquires its own legal personality and can perform legal acts. It has its own assets, separate from those of its individual members.
* **Creditor Recourse:**
* **Against a Legal Person:** Creditors of individual members can only pursue the private assets of the shareholder, which includes their shares in the legal person.
* **Against a Partnership Without Legal Personality:** Creditors can pursue the debtor's undivided share in the assets designated for the partnership.
* **Types of Legal Persons:**
* **Public Law Legal Persons:** Established by the government for public service provision (e.g., the Belgian State, regional governments, Bpost, NMBS).
* **Private Law Legal Persons:** Established through private initiative for purposes other than exercising state authority (e.g., companies, associations, foundations).
* **Associations and Foundations:**
* **Association:** Private law legal persons pursuing a non-profit objective.
* **VZW (ASBL - Non-profit Association):** Can organize profit-making activities, but profits must be used for their objective. Has members.
* **Private Foundation (PS):** A segregated pool of assets dedicated to realizing a non-profit objective. Has no members, only directors.
* **Public Benefit Foundation (SON):** A segregated pool of assets dedicated to philanthropic, ideological, religious, scientific, artistic, pedagogical, or cultural objectives.
* **Foundations:**
* **Public Benefit Foundation (SON):** A segregated pool of assets intended to achieve a philanthropic, ideological, religious, scientific, artistic, pedagogical, or cultural purpose.
* **Companies:** Private law legal persons aimed at generating profit to distribute to participants (shareholders).
* **Forms:** Vary in terms of limited liability and legal personality.
* **Companies with Unlimited Liability:** Creditors have recourse to both the company's assets and the members' assets. However, they have less stringent internal organization and accounting rules.
* **Companies with Limited Liability:** Only recourse to the company's assets, but subject to various formation and maintenance requirements.
* **Principle of Legality for Legal Persons:** Legal personality can only be granted in cases provided for by law to prevent proliferation.
* **Origin and End of Legal Personality:**
* **Origin:** On the day an extract of the founding deed is filed with the registry of the company court of the jurisdiction where the entity has its seat.
* **End:** Through voluntary or judicial dissolution, followed by liquidation of assets.
* **Opposability of the Existence of Legal Persons to Third Parties:** Only after publication of an extract of the founding deed in the Belgian Official Gazette.
### Chapter 2 - Capacity
#### Section 1 - Concepts
#### Section 2 - Capacity of Natural Persons
* **Legal Capacity (Enjoyment Capacity):**
* **Principle:** Full legal capacity for all Belgians (art. 1.3, second paragraph BW).
* **Exceptions:**
* **General Limitations:** Non-Belgians (regarding civil rights like becoming a notary) and severely convicted individuals (deprivation of certain political and/or civil rights).
* **Specific Legal Incapacities:** Imposed by law (e.g., marriage prohibitions) or by a court judgment (e.g., prohibition from practicing a profession, forfeiture of parental authority).
* **Capacity to Act:**
* **Principle:** Everyone is presumed to have capacity to act (art. 1.3, second paragraph BW).
* **Limitations:** Incapacity to act.
* **General Incapacity:** Inability to act independently in legal transactions without assistance (e.g., unemancipated minors, protected adults).
* **Partial Incapacity:** Incapacity only for specific legal acts as defined by law or a court.
* **Ways to Achieve Capacity:**
* **Emancipation:** Through marriage or a court decision.
* **Protected Adults:** Through out-of-court protection (e.g., lasting power of attorney) or court-ordered protection (guardianship/curatorship).
* **Purpose of Exceptions:** Protection of individuals with insufficient will or understanding.
* **Functions of Exceptions:**
* **Representation:** A person acts on behalf of the protected individual.
* **Assistance:** The assisting person acts together with the protected individual, but not without their consent.
* **Sanction for Misuse:** Nullity of legal acts performed by an incapacitated person.
* **Relative Nullity:** Can only be invoked by the protected person.
* **Absolute Nullity:** Can be invoked by any interested party, or declared by the court.
* **Moment of Incapacity:**
* **Minors:** From birth.
* **Adults:** From the date of judicial incapacitation.
* **Sanctioning the Performance of Legal Acts During Incapacity:**
* **Misuse of Legal Capacity:** Leads to nullity.
* **Relative vs. Absolute Nullity:** Based on whether the rule violated is mandatory or public order.
* **Nullity by Law vs. Nullity Due to Lesion:**
* **Nullity by Law:** Strict nullity upon violation of incapacity rules.
* **Nullity Due to Lesion:** Requires proof of disadvantage or harm to the incapacitated person. Minors generally require proof of lesion, except for very young children or acts requiring judicial authorization.
* **Acts Requiring Authorization:** Nullity by law if authorization is not obtained.
* **Capacity of Legal Persons:**
* **Enjoyment Capacity:** Generally full capacity, but limited by their nature, law, or stated purpose (principle of specialty).
* **Capacity to Act:** Exercised through their organs (natural persons).
### Chapter 3 - Legal Acts
#### Section 1 - Introduction
* **Distinction:** Material Acts (legal facts) vs. Legal Acts (human declarations of will).
* **Legal Acts:**
* **Material Aspect:** The act itself.
* **Formal Aspect:** The way the act is expressed.
* **Procedural Legal Acts:** Acts within the context of legal proceedings.
#### Section 2 - Validity of Legal Acts
* **Validity Requirements:** Free and conscious consent, legal capacity, a determinable and lawful object (content), and a lawful cause (motive).
* **Conformity with Mandatory Legal Rules:** Legal acts must comply with mandatory legal provisions and public order rules.
* **Capacity to Act:** Distinct from imputability (responsibility for one's actions).
* **Will Theory vs. Reliance Theory:**
* **Will Theory:** The act must conform to the actual will of the person.
* **Reliance Theory:** An invalid declaration may be considered valid if it reasonably led the other party to believe it was a genuinely intended act.
* **Defects of Will:**
* **Mistake (Dwaling):** A misrepresentation of an essential element. Must be excusable.
* **Fraud (Bedrog):** Intentional deception through artifice.
* **Duress (Geweld):** Unlawful pressure (physical or moral).
* **Abuse of Circumstances (Misbruik van omstandigheden):** Exploiting a vulnerable position to create a manifest imbalance in performance.
* **Content of the Legal Act (Object):** Must be lawful.
* **Cause (Oorzaak):** The individual justification or motive for performing the legal act. It must be lawful, and its absence or unlaw ciation can lead to absolute nullity (e.g., tax evasion schemes).
#### Section 3 - Nullity of Legal Acts
* A legal act tainted by a validity defect is subject to nullification until it is voided.
* **Consequences of Nullification:** Works retroactively (\_ex tunc) and prospectively (\_ex nunc).
* **Restitution:** Parties must return what they have received.
* **Exceptions:** Favored treatment for incapacitated persons regarding restitution.
* **Third Parties:** The validity of subsequent acts may be affected (\_nemo plus iuris transferre potest quam ipse habet - no one can transfer more rights than they have).
* **Relative Nullity:** Applies for violations of mandatory rules or defects of will. Can only be invoked by the protected party.
* **Absolute Nullity:** Applies for violations of public order rules or lack of essential elements. Can be invoked by any interested party, and the court can declare it on its own motion.
#### Section 4 - Opposability of Legal Acts
* **Principle of Relativity of Legal Acts:** Contracts generally only bind the parties involved (\_inter partes).
* **Exceptions:** Direct action (e.g., a subcontractor's right to claim payment from the main client), third-party stipulations, and "sterkmaking" (a promise by one party that another will perform).
* **Relativization:** The existence of legal acts can affect third parties (e.g., factual circumstances, requiring good faith) and may require specific publicity formalities (e.g., registration in public registers).
#### Section 5 - Representation in Legal Acts
* **Definition:** One person (the representative) is empowered to perform a legal act with a third party on behalf of another (the represented).
* **Types:**
* **Immediate Representation:** The representative acts in the name and on behalf of the represented.
* **Mediated Representation:** The representative acts in their own name but on behalf of the represented.
* **Legal Basis for Representation:** Law, court decision, legal act (power of attorney), or statutes of legal persons.
* **Consequences of Representation:** Legal consequences are generally attributed to the represented party within the scope of the representative's authority.
* **Representation Without Authority:** The represented party is not bound unless they ratify the act. The representative may be liable for damages.
* **Apparent Representation (Schijnvertegenwoordiging):** The represented party created a justifiable appearance that the representative had authority, leading to the represented party being bound.
* **Conflicts of Interest:** A representative acting against the interests of the represented party can lead to nullity, unless ratified.
#### Section 6 - Form of Legal Acts
* **Princ of Consensualism vs. Formalism:**
* **Consensualism:** The mere meeting of minds is sufficient for validity (form freedom).
* **Formalism:** Validity requires adherence to specific legal forms. Non-compliance can lead to nullity.
* **Types of Expression of Will:** Express (explicit) and tacit (implicit).
* **Types of Formalities:**
* **Deed (Akte):** A signed written document serving as proof of a legal act.
* **Authentic Deed:** Drawn up by a public or ministerial officer (e.g., notary, registrar of civil status). Offers strong probative value and enforceability.
* **Private Deed:** Signed by the parties without public officer involvement.
#### Section 7 - Types of Legal Acts
* **Classification:** Based on the number of involved parties (unilateral, multilateral), impact on subjective rights (constitutive, extinctive, translatieve, declarative), form (consensual, formal, real), and impact on assets (acts of preservation, use, management, disposition).
* **Acts of Disposition:** Significantly alter the composition of assets (e.g., sale, donation, mortgage).
### Chapter 4 - Liability
#### Section 1 - Concept and Placement
* **Princ:** Individuals generally bear their own damages.
* **Transfer of Liability:** Liability can be transferred to another person if damage is caused by their fault or even without fault (objective liability).
* **Mechanisms for Spreading Liability:** Insurance, damage funds.
* **Liability Law:** A set of rules determining when damage must be compensated, who must compensate it, and how.
* **Recodification (Book 6 BW):** Modernizes and clarifies liability rules, incorporating judicial precedent.
#### Section 2 - Types of Liability
* **Criminal vs. Civil Liability:** Criminal liability arises from violating a norm with a penal sanction, regardless of intent or actual damage. Civil liability concerns compensation for damage caused to another citizen.
* **Contractual vs. Extra-contractual Liability:**
* **Contractual Liability:** Arises from a breach of contract.
* **Extra-contractual Liability:** Arises from any other wrongful act causing damage.
* **Concurrence of Claims:** When a single act constitutes both a contractual and extra-contractual breach, the victim generally has a choice of action. The new Book 6 BW largely abolishes the prohibition of concurrence, favoring extra-contractual liability unless the contract states otherwise.
* **Simple vs. Composite Liability:**
* **Simple Liability:** Liability for one's own actions.
* **Composite Liability:** Liability for the actions of others (e.g., parents for their children, employers for their employees) or for things and animals.
* **Fault-based vs. Objective Liability:**
* **Fault-based Liability:** Requires proof of fault, damage, and a causal link.
* **Objective Liability:** Liability imposed regardless of fault, often based on risk (e.g., liability for animals, defective things).
#### Section 3 - Grounds for Extra-contractual Liability
* **Fault-based Liability:** Requires proof of damage, fault (a socially unacceptable act, breach of a legal norm or the standard of care of a "good householder"), and a causal link.
* **Exclusions from Liability:** Force majeure, error, duress, necessity, legal command, lawful self-defense, victim's consent.
* **Attributability (Toerekeningsvatbaarheid):** The fault must be attributable to the perpetrator, requiring sufficient mental capacity. Minors under 12 are generally not personally liable, while those 12 and over may be subject to a fairness regime.
* **Liability for Others' Acts:** Presumption of fault for parents, teachers, and principals (employers) regarding acts of those under their supervision or employ.
* **Objective Liability:**
* **Liability for Animals:** The owner or keeper is strictly liable for damage caused by the animal, unless they can prove they are not the owner/keeper or that the victim's fault caused the damage.
* **Liability for Things:** The keeper of a defective thing is strictly liable for damage caused by the defect.
* **Liability for Dangerous Activities:** Strict liability for harm caused by inherently dangerous activities.
#### Section 4 - Causation
* **Causal Link:** A necessary element for liability.
* **Equivalent Theory (Conditio Sine Qua Non):** A fault is considered a cause if the damage would not have occurred without it. Corrected by principles of legal causality and fairness to avoid absurd results.
* **Plurality of Causes:** When multiple faults contribute to the damage, perpetrators are generally jointly and severally liable (\_in solidum).
#### Section 5 - Damage
* **Definition:** Any violation of a legally protected interest, whether material or moral.
* **Types of Damage:** Patrimonial (economic) and extra-patrimonial (non-economic).
* **Compensation:** Aims to restore the victim to the position they would have been in had the damage not occurred. Punitive damages are excluded.
### Chapter 5 - Abuse of Right
* **Definition:** Exercising a subjective right in a manner that clearly exceeds the normal limits of its exercise by a reasonable person, or applying legal rules or institutions in violation of their purpose.
* **Criteria:** No advantage for the right holder, only disadvantage for another; disproportionate relationship between the holder's benefit and the other's harm.
* **Sanction:** The exercise of the right is moderated to its normal scope, and damages may be awarded for harm caused.
### Chapter 6 - Subjective Rights
* **Definition:** Legally validated claims and powers that a legal subject can exercise over objects (property law) or towards persons (law of obligations) to achieve their objectives.
* **Jurisdiction:** Disputes over subjective rights are handled by ordinary courts.
* **Classification:**
* **Political vs. Civil Rights:** Political rights are vertical (state-citizen), while civil rights are horizontal (citizen-citizen).
* **Patrimonial vs. Extra-patrimonial Rights:** Patrimonial rights are economically valuable and part of a person's assets; extra-patrimonial rights relate to non-economic interests (e.g., personal rights, family rights) and are inalienable.
* **Objects of Rights:** Things (tangible or intangible), but not animals or persons.
* **Types of Patrimonial Rights:**
* **Real Rights:** Rights conferring direct power over a specific good, created only by law (numerus clausus principle). Includes ownership, co-ownership, usufruct, servitudes, and security rights.
* **Ownership:** The most comprehensive real right.
* **Possession:** A factual state of control with the intent to own.
* **Detention:** Factual control without the intent to own.
* **Claims (Vorderingsrechten):** Rights to a performance from another person.
* **Intellectual Property Rights:** Exclusive rights over creations of the mind.
* **Extra-patrimonial Rights:** Non-transferable rights concerning personal integrity, name, image, privacy, family relationships (marriage, divorce, parentage).
### Chapter 7 - Sustainable Development
* **Definition:** Development that meets the needs of the present without compromising the ability of future generations to meet their own needs.
* **International Framework:** UN conferences, Agenda 21, Sustainable Development Goals (SDGs).
* **Belgian Legal Framework:** Sustainable development is a policy objective for all levels of government (federal, community, regional), requiring both negative obligations (not to act against it) and positive obligations (to promote it).
* **Climate Litigation:** Cases brought by environmental organizations and citizens to compel governments to take stronger climate action, citing human rights and general liability principles.
* **Role of Law:** Consolidation, codification, clarification, and implementation of sustainable development principles.
## Part III - Professional Actors in Law
### Chapter 1 - The Magistrate
* **Role:** Decides civil and political disputes, has a reconciliation mandate, and represents the nation in judicial matters.
* **Appointment:** For life, by the High Council of Justice, ensuring independence.
* **Types:** Judges (sitting) and Public Prosecutors (standing), who represent society and advise on cases.
* **Access to the Profession:** Through rigorous selection processes, including examinations and internships, ensuring quality.
### Chapter 2 - Judicial Personnel
* **Clerk (Griffier):** Assists judges in all official duties, handles administrative and formal aspects of proceedings.
* **Referendary (Referendaris):** Provides legal assistance to judges, often requiring significant legal expertise.
* **Prosecution Lawyer (Parketjurist):** Assists Public Prosecutors, similar to referendaries.
### Chapter 3 - The Lawyer
* **Role:** Advises clients, represents them in court, and has a monopoly on pleading.
* **Status:** Independent professional, bound by a strict code of conduct.
* **Access to the Profession:** Requires a law degree, a three-year traineeship, and passing a bar exam.
* **Fees:** Based on honorariums, often with agreements on fee structures but avoiding "pactum de quota litis" (fees solely dependent on the outcome).
* **Professional Organizations:** Affiliated with Bar Associations and the Order of Flemish Bars (OVB).
### Chapter 4 - The Bailiff (Gerechtsdeurwaarder)
* **Role:** A ministerial official responsible for serving legal documents (explpoits), enforcing court judgments, and executing seizures.
* **Appointment:** Appointed by the King, tied to a specific territory.
* **Fees:** Set by royal decree, usually advanced by the client.
* **Liability:** Personally and professionally liable, requires a mandatory liability insurance.
* **Access to the Profession:** Competitive examination and a five-year traineeship.
### Chapter 5 - The Notary
* **Role:** Drafts authentic deeds, acts neutrally to protect the interests of all parties involved.
* **Status:** Public official with a legally determined fee structure, also operating as a private professional.
* **Access to the Profession:** Requires a law degree, a notarial law master's, a three-year traineeship, and passing a competitive exam. Positions are limited.
### Chapter 6 - The In-house Counsel (Bedrijfsjurist)
* **Role:** Provides legal advice to a company.
* **Status:** Protected title, members of the Institute of Company Lawyers, subject to a code of conduct.
* **Employment:** Typically employed by a company but can also advise multiple companies as an independent consultant.
### Chapter 7 - The Public Lawyer (Overheidsjurist)
* **Role:** Works in public administration, with tasks varying by the specific government entity.
* **Status:** Statutory or contractual employee, not a protected title.
### Chapter 8 - The Jurist in Academia
* **Role:** Works at a law faculty, contributing through research, publications, and teaching.
* **Impact:** Influences legal development and codification efforts.
* **Career Path:** Involves progression through academic ranks (e.g., assistant, researcher, professor).
## Part IV - Introduction to Civil Procedure
### Chapter 1 - Introduction
* **The Case of Leen Puttemans:** A student injured by a defective road surface, highlighting the process of seeking redress for damages.
* **Dispute Resolution:** If direct negotiation fails, legal action before a court is an option, but alternative dispute resolution methods are also encouraged.
* **Key Concepts:** Legal dispute, court proceedings, jurisprudence, legal protection, enforcement.
* **Civil Code of Procedure (Gerechtelijk Wetboek):** Governs the entire process from initiating a case to enforcing judgments.
* **Right to a Fair Trial:** A fundamental human right.
### Chapter 2 - Sources of Civil Procedure Law
* **Constitution:** Establishes the judicial power, separation of powers, and fundamental procedural guarantees (e.g., right to a fair trial, reasoned judgments, judicial independence).
* **Judicial Code (Gerechtelijk Wetboek):** The primary source of procedural rules, aiming for a more efficient and less costly legal process.
* **Special Legislation:** Specific procedural rules may exist in other codes or separate laws.
* **General Principles of Due Process:** Including the right of access to a court, the right to be heard (adversarial principle), equality of arms, judicial impartiality, and the requirement for reasoned judgments and reasonable timescales.
### Chapter 3 - Organization and Jurisdiction of Domestic Courts
* **Hierarchical Structure:** Courts are organized hierarchically, with different levels of jurisdiction.
* **Court of Cassation:** Reviews judgments for legal errors, ensuring uniform application of the law.
* **Courts of Appeal:** Hear appeals against decisions of lower courts.
* **Courts of First Instance:** Handle a broad range of civil and criminal cases.
* **Other Courts:** Specialized courts such as labor courts, commercial courts, and peace courts address specific areas of law.
* **Public Prosecutor's Office:** Represents the public interest and ensures the correct application of the law.
* **High Council of Justice (Hoge Raad voor de Justitie):** Oversees judicial independence, selection, and the proper functioning of the judiciary.
* **Judicial Training Institute (Instituut voor Gerechtelijke Opleiding - IGO):** Responsible for the training of judicial personnel.
### Chapter 4 - Legal Proceedings
* **From Dispute to Litigation:** A dispute becomes a legal proceeding when a claim is formally brought before a court.
* **Conditions for Legal Action:** Legal personality, capacity to act, legal interest, and standing.
* **Types of Claims:** Initial claims, interim claims (e.g., counterclaims, third-party interventions), and appeals.
* **Initiating Proceedings:** Typically through a writ of summons (dagvaarding) or a court-filed petition (verzoekschrift).
* **Stages of Proceedings:** Preparation (exchange of pleadings and evidence), hearing (oral arguments), deliberation, and judgment.
* **Role of the Judge:** Increasingly active in managing cases to ensure timely resolution.
* **Evidence:** Parties must present evidence to support their claims.
* **Judgments:** Court decisions can be rendered on the merits of the case, provisionally, or on procedural matters.
### Chapter 5 - Compulsory Enforcement
* **Legal Enforcement:** The process by which a winning party compels the losing party to comply with a court's decision.
* **Enforcement Title:** A document that legally allows for compulsory execution (e.g., a court judgment, a notarial deed).
* **Methods of Enforcement:**
* **Execution in Kind:** Direct fulfillment of the ordered performance.
* **Execution by Equivalent:** Monetary compensation or seizure and sale of assets.
* **Penalty Payment (Dwangsom):** A financial penalty for non-compliance.
* **Seizure (Beslag):** The legal freezing of a debtor's assets to secure a creditor's claim.
* **Distribution of Proceeds:** Creditors are generally paid proportionally, unless they have preferential rights (e.g., secured creditors).
## Conclusion
The study of law provides a foundational understanding of societal order and individual rights. Mastery of these concepts, from the definition of law to the intricacies of legal procedure and enforcement, is crucial for any aspiring legal professional. Emphasis on accurate terminology, understanding of legal principles, and the ability to apply them to practical scenarios are key for exam success.
Glossary
## Glossary
| Term | Definition |
| :-------------------------------------------- | :--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- |
| Objective Law | The entirety of behavioral rules that exist in a particular society at a specific time. |
| Subjective Rights | Rights of legal subjects (natural persons and legal entities), which are claims of a legal subject that are validated by the law, relating to fellow persons (-> law of obligations) or objects (-> property law) with the intention of realizing them in legal transactions. |
| Material Law | Deals with the content of the law. |
| Formal Law | Deals with the form of the law; it is subordinate to material law and serves to enforce material law, such as procedural law. |
| Legal Fact | A fact that brings about legal consequences. |
| Legal Act | A human declaration of will whereby a legal subject performs an act with the aim of legal consequences. The legal consequences are intended by the person performing the legal act. |
| Legal Personality | The entire set of rights and obligations of a legal subject, also referred to as legal personality. |
| Capacity | The ability to be a holder of rights and obligations, or the authority to exercise rights and obligations independently and on one's own behalf. |
| Legal Capacity | The authority to be the holder of rights and obligations, or the capacity to enjoy rights and obligations. |
| Capacity to Act | The authority to exercise rights and obligations independently and on one's own behalf. |
| Relative Nullity | Nullity that can only be invoked by the protected person or that can be waived by that person. |
| Absolute Nullity | Nullity that can be invoked by any interested party, including the public prosecutor, and can also be declared by the court on its own motion. It cannot be confirmed. |
| Abuse of Right | The exercise of a subjective right in a manner that clearly exceeds the limits of the normal exercise of that right by a careful and reasonable person in the same circumstances, or the application of legal rules or institutions in violation of their purpose. |
| Good Faith (Subjective) | Refers to the knowledge of a person; it is presumed unless the contrary is proven. It means acting without knowledge of the illegality or irregularity of one's actions. |
| Enforcement Title | A document that legally allows for the compulsory execution of an obligation, such as a court judgment, a notarial deed, or a dwingend invorderingsbevel. |
| Repossession (Verhaalsexecutie) | The legal process by which a creditor seizes and sells the assets of a debtor to satisfy a debt, typically through a court order. |
| Judicial Organization | The structure and functioning of the courts and judicial bodies within a country, including their composition, jurisdiction, and procedures. |
| Jurisdiction | The authority of a court to hear and decide a case. It can be material (based on the subject matter or value of the dispute) or territorial (based on the location of the parties or the events). |
| Preliminary Question (Prejudiciële Vraagstelling) | A question raised by a lower court to a higher court (e.g., the Constitutional Court) concerning the compatibility of a law with the Constitution or other higher-ranking norms, which must be answered before the lower court can rule on the main case. |
| Public Prosecutor's Office (Openbaar Ministerie) | The body responsible for prosecuting criminal offenses and representing the public interest in legal proceedings, often referred to as the standing magistracy. |
Cover
Lesnota's - Basisbegrippen van recht.docx
Summary
---
## Deel I: Wat is recht?
### Het recht als een geheel van gedragsregels
Recht wordt beschouwd als een geheel van gedragsregels en ermee samenhangende institutionele voorschriften, uitgevaardigd en gehandhaafd door of krachtens het maatschappelijk gezag, met het oog op een rechtszekere, rechtvaardige en doeltreffende ordening van de samenleving. Er bestaat geen universeel aanvaarde definitie van recht, maar er is wel een nadruk op centrale punten.
#### Enkele definities en onderscheidingen
* **Objectief recht vs. Subjectief recht:**
* **Objectief recht:** Het geheel van gedragsregels dat in een bepaalde samenleving en op een bepaald moment geldt.
* **Subjectief recht:** Een door het recht bekrachtigde aanspraak van een rechtssubject (persoon) op iets, ten opzichte van medepersonen of voorwerpen.
* **Publiekrecht vs. Privaatrecht:**
* **Privaatrecht:** Regelt de rechtsverhoudingen tussen gelijken (burgers onderling), zoals verbintenissenrecht en erfrecht (horizontale verhouding).
* **Publiekrecht:** Regelt de verhoudingen tussen de overheid en de burger, of tussen overheden onderling, zoals strafrecht, fiscaal recht en bestuursrecht (verticale verhouding).
#### Bronnen van Belgisch privaatrecht
* **Wetten:** De notatie van een wetsartikel gebeurt via (art. X.Y BW), waarbij X het boek en Y het artikel aanduidt. Het Burgerlijk Wetboek (BW) is momenteel in een overgangsfase van hercodificatie. Het Oude Burgerlijk Wetboek (OBW), grotendeels gebaseerd op het Napoleon van 1804, geldt nog steeds naast het nieuwe BW. Bijzondere wetten, die niet in het BW of OBW zijn gecodificeerd, bestaan daarnaast (bv. wet op notariaat, marktpraktijken en consumentenbescherming (WER)).
* **Gewoonte:** Een regel die voortvloeit uit bestendig gebruik waarvan het bindend karakter steun vindt in de algemene overtuiging. Niet elk gebruik is een gewoonte.
* **Algemene rechtsbeginselen:** Gevestigde principes die door het Hof van Cassatie als rechtsbeginselen worden erkend (sommige zijn gecodificeerd).
#### Vervaging van klassieke onderscheiden
De klassieke onderscheiden tussen publiek- en privaatrecht, en tussen materieel en formeel recht, vervagen steeds meer door meergelaagde rechtsordes en de toenemende toepassing van privaatrechtelijke regels door de overheid.
#### Rechtsfeiten, rechtshandelingen en rechtsgevolgen
* **Rechtssubject:** Een persoon (fysiek of rechtspersoon) voor wie de rechtsnorm rechten en plichten meebrengt.
* **Rechtsfeit:** Een feit dat rechtsgevolgen meebrengt, zonder dat deze beoogd zijn (bv. geboorte).
* **Rechtshandeling:** Een menselijke wilsverklaring, afgelegd met de bedoeling rechtsgevolgen te creëren (bv. erkennen van een kind, huwelijk sluiten).
#### Staat en bekwaamheid van de persoon
* **Staat van de persoon:** Het geheel van hoedanigheden dat iemands rechtspositie bepaalt (bv. nationaliteit, afstamming, naam, woonplaats). Wijzigingen in de staat kunnen gevolgen hebben op andere niveaus.
* **Bekwaamheid:**
* **Rechtsbekwaamheid (Genotsbekwaamheid):** De bevoegdheid om titularis te zijn van rechten en plichten. Principe: iedereen is rechtsbekwaam. Uitzonderingen: vreemdelingen (burgerlijke/politieke rechten), zwaar strafrechtelijk veroordeelden.
* **Handelingsbekwaamheid:** De bevoegdheid om rechten en plichten zelfstandig uit te oefenen. Principe: iedereen is handelingsbekwaam. Uitzonderingen: minderjarigen, beschermde meerderjarigen.
### Centrale elementen in het begrip recht
* **Gedragsregels:** Bevelen of verboden, dwingend of aanvullend.
* **Institutioneel en begripsmatig kader:** Formulering, toepassing en afdwinging van rechtsregels.
* **Opgelegd door de maatschappij:** Via wetgevende organen.
* **Doel:** Ordening van de maatschappij, met nadruk op rechtszekerheid, rechtvaardigheid en doeltreffendheid.
* **Handhaving:** Door of krachtens het maatschappelijk gezag (uitvoerende en rechterlijke macht).
---
## Deel II: Basisbegrippen
### Rechtssubjecten
#### Natuurlijke personen
* **Levende en levensvatbare personen:** Elke levend en levensvatbaar geboren mens. Dieren zijn geen rechtssubjecten, maar genieten wel rechtsbescherming. Embryo's en lijken zijn geen rechtssubjecten, maar genieten wel rechtsbescherming.
* **Doodgeboren kind:** Geen titularis van rechten en plichten, maar wel gevolgen voor de burgerlijke stand.
* **Einde van de juridische persoonlijkheid:** De dood. Bepaalde aspecten (bv. auteursrecht) kunnen blijven bestaan.
#### Rechtspersonen
* **Begrip:** Een groepering van rechtssubjecten of een afgescheiden vermogen dat titularis kan zijn van rechten en plichten.
* **Soorten:**
* **Publiekrechtelijke rechtspersonen:** Opgericht door de overheid (bv. Belgische Staat, Gemeenschappen).
* **Privaatrechtelijke rechtspersonen:** Privaat initiatief (bv. vennootschappen, verenigingen, stichtingen).
* **Verenigingen:** Belangeloos doel (VZW).
* **Stichtingen:** Afgescheiden vermogen voor belangeloos doel (Private Stichting, Stichting van Openbaar Nut).
* **Vennootschappen:** Gericht op winst (bv. VOF, BV, NV, CV).
* **Legaliteitsbeginsel:** Rechtspersoonlijkheid kan enkel worden toegekend in de gevallen voorzien door de wet.
* **Ontstaan en einde:** Ontstaan door neerlegging akte ter griffie; einde door ontbinding en vereffening. Tegenwerpelijkheid aan derden na publicatie in het Staatsblad.
### Bekwaamheid
#### De bekwaamheid van natuurlijke personen
* **Rechtsbekwaamheid (Genotsbekwaamheid):** De bevoegdheid om titularis te zijn van rechten en plichten. Principe: iedereen is rechtsbekwaam. Uitzonderingen: algemene beperkingen (vreemdelingen, veroordeelden) en specifieke rechtsonbekwaamheden (wettelijk of rechterlijk opgelegd).
* **Handelingsbekwaamheid:** De bevoegdheid om rechten en plichten zelfstandig uit te oefenen. Principe: iedereen is handelingsbekwaam. Beperkingen: algemeen handelingsonbekwamen (minderjarigen, beschermde meerderjarigen) en gedeeltelijk handelingsonbekwamen.
* **Functie van de uitzonderingen:** Bescherming van personen met onvoldoende ontwikkelde wil.
* **Systemen:** Vertegenwoordiging en bijstand.
* **Sanctie bij miskenning:** Relatieve nietigheid.
#### De bekwaamheid van rechtspersonen
* **Genotsbekwaamheid:** Beperkt door de aard, de wet en het doel (specialiteitsbeginsel) van de rechtspersoon.
* **Handelingsbekwaamheid:** Wordt uitgeoefend via natuurlijke personen (organen, lasthebbers).
### Rechtshandelingen
#### Geldigheid van rechtshandelingen
* **Geldigheidsvereisten (voor contracten):** Vrije en bewuste toestemming, bekwaamheid, bepaalbaar en geoorloofd voorwerp, geoorloofde oorzaak.
* **Wilsleer vs. Vertrouwensleer:** De werkelijke wil (wilsleer) versus de gewekte schijn (vertrouwensleer).
* **Wilsgebreken:** Dwaling, bedrog, geweld, misbruik van omstandigheden.
* **Onhoud van de rechtshandeling:** Moet geoorloofd zijn.
* **Oorzaak:** Individuele rechtvaardiging voor het stellen van de rechtshandeling. Ongeoorloofde oorzaak leidt tot absolute nietigheid.
* **Conformiteit met dwingende rechtsregels:** Onderscheid dwingend en aanvullend recht. Overtreding van dwingend recht leidt tot relatieve nietigheid; overtreding van openbare orde leidt tot absolute nietigheid.
#### Nietigheid van rechtshandelingen
* **Gevolgen:** Werkt ex tunc (retroactief) en ex nunc (voor de toekomst). Wederkerige restitutieplicht, met uitzonderingen voor handelingsonbekwamen.
* **Onderscheid:** Relatieve nietigheid (miskenning dwingend recht, handelingsonbekwaamheid, wilsgebreken) versus absolute nietigheid (schending openbare orde, genotsonbekwaamheid, ongeldig voorwerp/oorzaak).
#### Tegenwerpelijkheid van rechtshandelingen
* **Beginsel van de relativiteit:** Contracten binden enkel de partijen.
* **Uitzonderingen:** Rechtstreekse vordering, derdenbeding, sterkmaking.
* **Publiciteitsvoorschriften:** Registratie, publicatie in het Staatsblad.
#### Vertegenwoordiging bij rechtshandelingen
* **Begrip:** Een persoon (vertegenwoordiger) treedt op voor rekening van een ander (vertegenwoordigde) met een derde.
* **Vormen:** Onmiddellijke (in naam en voor rekening) en middellijke (in eigen naam, voor rekening) vertegenwoordiging.
* **Grondslagen:** Volmacht (rechtshandeling), gerechtelijke beslissing, wet, statuten.
* **Toerekening van rechtsgevolgen:** Bij goede vertegenwoordiging aan de vertegenwoordigde; bij slechte vertegenwoordiging aan de vertegenwoordiger, tenzij bekrachtiging of schijnleer.
#### De vorm van rechtshandelingen
* **Consensualisme vs. Formalisme:** Principe van vormvrijheid tegenover vereiste van specifieke vormen voor geldigheid.
* **Soorten wilsuitingen:** Uitdrukkelijk, stilzwijgend, louter stilzwijgen.
* **Soorten vormen:** Authentieke akte (door ambtenaar, met bewijs- en uitvoerbare kracht) en onderhandse akte (door partijen, met bewijswaarde indien erkend).
* **Functies van de vorm:** Geldigheid, bewijs, tegenwerpelijkheid, bescherming van de consument.
#### Soorten rechtshandelingen
* **Naar aantal betrokken personen:** Eenzijdig (bv. testament), meerzijdig (bv. contracten, maar deze kunnen ook eenzijdig of wederkerig zijn qua verbintenissen).
* **Naar invloed op subjectieve rechten:** Constitutieve, uitdovende, overdragende, declaratoire.
* **Naar vormvereisten:** Consensuele, vormelijke, zakelijke rechtshandelingen.
* **Naar open/gesloten karakter:** Gesloten (bv. huwelijk), open (bv. contracten), toetredingscontracten.
* **Naar invloed op vermogen:** Daden van bewaring, gebruik/genot, beheer, economisch beheer, beschikking.
### Aansprakelijkheid
#### Begrip en situering
* **Principe:** Iedereen draagt zijn eigen schade.
* **Verplaatsing van schadelast:** Mogelijk bij foutieve gedragingen van een ander of bij objectieve aansprakelijkheid.
* **Hercodificatie (Boek 6 BW):** Nieuwe regels vanaf 1 januari 2025, die de bestaande rechtspraak codificeren, leemtes opvullen en moderniseren.
#### Soorten aansprakelijkheid
* **Strafrechtelijke vs. Burgerrechtelijke aansprakelijkheid:** Strafrechtelijk bij overtreding van een norm met strafsanctie; burgerlijk voor herstel van schade aan een ander.
* **Contractuele vs. Buitencontractuele aansprakelijkheid:** Contractueel bij wanprestatie in een contract; buitencontractueel bij elke andere vorm van wanprestatie.
* **Samenloop:** Mogelijkheid om zowel contractueel als buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht te gebruiken. Het samenloopverbod is in Boek 6 BW afgeschaft.
#### Grondslagen van buitencontractuele aansprakelijkheid
* **Schuldaansprakelijkheid:** Fout + schade + oorzakelijk verband.
* **Fout:** Maatschappelijk onaanvaardbare gedraging (schending wet of zorgvuldigheidsnorm).
* **Toerekeningsvatbaarheid:** Persoon moet zich bewust zijn van de draagwijdte van zijn daden. Minderjarigen (<12 jaar) zijn niet toerekeningsvatbaar; voor 12-16 jaar geldt een billijkheidsregeling. Geestesgestoorden zijn niet toerekeningsvatbaar. Rechtspersonen handelen via organen.
* **Gronden van uitsluiting:** Overmacht, dwaling, wettige verdediging, etc.
* **Objectieve aansprakelijkheid (Foutloze aansprakelijkheid):**
* **Aansprakelijkheid voor eigen niet-toerekenbaar gedrag** (bv. art. 1386bis oud BW, billijkheidscorrectie).
* **Aansprakelijkheid voor gedragingen die in se geen fout uitmaken** (bv. onteigeningen, burenhinder).
* **Risicoaansprakelijkheid:** Los van fout of toerekenbaarheid (bv. aansprakelijkheid voor dieren, gebrekkige zaken, instortende gebouwen).
#### Oorzakelijk verband
* **Equivalentieleer (Conditio sine qua non):** De fout is oorzakelijk indien de schade niet zou zijn ontstaan zonder de fout. Correcties door feitelijke causaliteit en juridische causaliteit (billijkheidscorrectie).
* **Samenloop van oorzaken:** Meerdere aansprakelijken leiden tot hoofdelijke aansprakelijkheid (vóór 1 jan 2025) of in solidum aansprakelijkheid (vanaf 1 jan 2025). Fout van het slachtoffer leidt tot vermindering van de schadeloosstelling (vanaf 12 jaar).
#### Schade
* **Definitie:** Economische (patrimoniale) en niet-economische (morele) gevolgen van de aantasting van een juridisch beschermd belang.
* **Soorten:** Patrimoniale (verliezen, kosten, winstderving) en extrapatrimoniale (morele schade, schade bij terugslag).
* **Schadeloosstelling:** Gericht op volledig herstel (integrale schadeloosstelling), zonder winstbejag of bestraffing. Kan in natura of bij equivalent gebeuren.
### Rechtsmisbruik
* **Beperking van uitoefening:** Subjectieve rechten mogen niet worden uitgeoefend op een wijze die kennelijk de grenzen van de normale uitoefening te buiten gaat.
* **Criteria:** Geen voordeel voor de uitoefener, enkel nadeel voor ander; disproportioneel verband.
* **Sanctie:** Matiging van het recht tot zijn normale rechtsuitoefening, en eventueel schadevergoeding.
### Subjectieve rechten
* **Begrip:** Juridisch bekrachtigde aanspraken en bevoegdheden die een rechtssubject kan uitoefenen.
* **Indeling:**
* **Politieke vs. Burgerlijke rechten:** Verticaal (overheid-burger) vs. Horizontaal (burger-burger).
* **Patrimoniale vs. Extrapatrimoniale rechten:** Op geld waardeerbaar (goederen, verbintenissen) vs. Niet in geld waardeerbaar (persoonlijkheidsrechten, familierechten).
* **Soorten patrimoniale rechten:**
* **Zakelijke rechten:** Onmiddellijke heerschappij over een goed (numerus clausus: eigendom, mede-eigendom, vruchtgebruik, erfdienstbaarheden, erfpacht, opstal, zakelijke zekerheden).
* **Vorderingsrechten:** Recht op prestatie van een andere persoon.
* **Intellectuele rechten:** Tijdelijk en exclusief exploitatierecht op creaties van de geest (auteursrecht, octrooi, merken, etc.).
* **Extrapatrimoniale rechten:** Persoonlijkheidsrechten (integriteit, naam, afbeelding, privacy), familierechten (huwelijk, echtscheiding, samenwoning, afstamming).
### Duurzame ontwikkeling
* **Definitie:** Ontwikkeling die voorziet in de behoeften van huidige generaties zonder de mogelijkheden van toekomstige generaties in het gedrang te brengen.
* **Internationaal kader:** VN-conferenties (Rio, Johannesburg, Rio+20), SDG's.
* **Federaal juridisch kader:** Artikel 7bis Grondwet (streefdoel), federale plannen en rapporten, RIA.
* **Vlaams juridisch kader:** Decreet ter bevordering van duurzame ontwikkeling, Visie 2050.
* **Klimaatzaken:** Juridische procedures om overheden te dwingen tot klimaatactie.
* **Rol van de jurist:** Consolidatie, codificatie, clarificatie en implementatie van het begrip DO.
---
## Deel III: De professionele actoren in het recht
### De magistraat
* **Rol:** Beslecht geschillen, heeft verzoeningsopdracht, oefent rechterlijke macht uit namens de natie.
* **Benoeming:** Door de Koning na voordracht door de Hoge Raad voor de Justitie.
* **Onafhankelijkheid:** Gegarandeerd door vaste benoeming en wedde vastgesteld bij wet.
* **Soorten:** Rechters (zittend) en parketmagistraten (staand, vertegenwoordigen samenleving).
* **Toegang:** Via gerechtelijke stage na vergelijkend examen, of examen beroepsbekwaamheid na ervaring.
### Het gerechtspersoneel
* **Griffier:** Assisteert rechter, beheert griffie, waarborgt vormelijke aspect van uitspraak.
* **Referendaris:** Juridische bijstand aan magistraten (niet tot rechterlijke orde behorend).
* **Parketjurist:** Idem als referendaris, maar bij het Openbaar Ministerie.
### De advocaat
* **Rol:** Adviseert, staat bij, pleit en vertegenwoordigt procespartijen. Partijdig, behalve als bemiddelaar.
* **Rechtsvorming:** Pleitmonopolie, vrij beroep, deontologie.
* **Toegang:** Diploma rechten, 3 jaar stage, Buba-attest. Advocaten bij het Hof van Cassatie hebben specifieke opleiding en examen.
### De gerechtsdeurwaarder
* **Rol:** Ministerieel ambtenaar, benoemd door de Koning, voor het opstellen van exploten, betekenen en tenuitvoerleggen van rechterlijke uitspraken.
* **Verantwoordelijkheid:** Persoonlijk professioneel verantwoordelijk, verplicht tot aansprakelijkheidsverzekering.
* **Toegang:** Vergelijkend examen en 5 jaar stage.
### De notaris
* **Rol:** Verlijdt authentieke akten, waakt over belangen van alle partijen, is neutraal.
* **Status:** Openbaar ambtenaar met wettelijk bepaald ereloon en vrij beroep (hybridestatuut).
* **Toegang:** Master rechten, Manama notariaat, 3 jaar stage, vergelijkend examen.
* **Uitoefening:** Notaris-titularis, geassocieerd notaris, toegevoegd notaris.
### De bedrijfsjurist
* **Rol:** Begeleidt onderneming juridisch.
* **Status:** Beschermde titel, werkt in dienstverband of als zelfstandige.
### De overheidsjurist
* **Rol:** Juridische ondersteuning binnen de overheid.
* **Status:** Statutair of contractueel, geen beschermde titel.
### De jurist in academia
* **Rol:** Impact via publicaties, adviezen, betrokken bij wetgevingsherziening.
* **Personen:** Zelfstandig academisch personeel (ZAP), Assisterend academisch personeel (AAP), Wetenschappelijk personeel (WP), Academisch technisch personeel (ATP).
---
## Deel IV: Kennismaking met het burgerlijk procesrecht
### Inleiding
* **Casus Leen Puttemans:** Fietsen met schade door gebrekkige straat. Vraag: wie is aansprakelijk? Stad Gent weigert. Politie seponert.
* **Geen eigenrichting:** Enkel overheid mag geweld monopoliseren.
* **Rechtsgeschil:** Dispuut over het recht.
* **Procesverhouding:** Rechtsgeschil voor de rechtbank met procespartijen.
* **Rechtspraak:** Uitspraak van de rechtbank (vonnis/arrest).
* **Rechtsbescherming/Rechtshandhaving:** Afdwingen van het recht via de rechter.
* **Rol van het Gerechtelijk Wetboek:** Regelt procedure van opstart tot tenuitvoerlegging.
* **Alternatieve conflicthantering:** Buitengerechtelijke trajecten (verzoening, bemiddeling, collaboratieve onderhandelingen) kunnen aantrekkelijk zijn naast de overheidsrechter.
### Bronnen van burgerlijk procesrecht
* **Grondwet:** Basis rechterlijke macht (art. 40), scheiding der machten, motiveringsplicht (art. 149), onafhankelijkheid rechter (art. 151), Hoge Raad voor de Justitie (HRJ).
* **Gerechtelijk Wetboek (Ger.W.):** Vervangt Code Procédure Civil, beoogt snellere en goedkopere rechtspleging. Strijd tegen gerechtelijke achterstand via actiever case management en objectivering toegang.
* **Bijzondere wetgeving:** Afwijkende procedureregels in andere wetboeken of wetten.
* **Algemene beginselen van behoorlijke procesvoering:** Recht op toegang tot de rechter, hoor- en wederhoor, wapengelijkheid, onpartijdigheid rechter, redelijke termijn.
### Organisatie en bevoegdheid van de internrechtelijke rechtscolleges
* **Rechterlijke macht:** Piramidaal opgebouwd. "Gewone" hoven en rechtbanken.
* **Niet-rechterlijke macht:** Grondwettelijk Hof (GwH), Raad van State (RvS), administratieve rechtscolleges.
* **Rechtmacht:** De uitoefening van de rechterlijke macht (breed) of de macht die de rechter verwerft om geschilpunten te beslechten (eng).
* **Bevoegdheid:** Attributief (materieel) en distributief (territoriaal).
* **Materiële bevoegdheid:** Voorwerp, waarde, urgentie, hoedanigheid partijen.
* **Territoriale bevoegdheid:** Gebiedsomschrijving (basisregel: woonplaats verweerder).
* **Rechtscolleges:** Vredegerecht, Politierechtbank, Rechtbank van eerste aanleg (burgerlijke, familie-, jeugd-, correctionele, strafuitvoeringsrechtbank), Beslagrechter, Arbeidsrechtbank, Ondernemingsrechtbank, Arrondissementsrechtbank, Hof van Assisen, Hof van Beroep, Arbeidshof, Hof van Cassatie.
* **Openbaar Ministerie (OM):** Staande magistratuur, vertegenwoordigt uitvoerende macht, vordert juiste toepassing van de wet.
### Rechtspleging
* **Van geschil naar geding:** Uitoefenen van de rechtsvordering door het instellen van een eis.
* **Voorwaarden rechtsvordering:** Juridische persoonlijkheid, handelingsbekwaamheid, belang, hoedanigheid.
* **Soorten vorderingen:** Inleidende, tussenvorderingen (uitbreiding, tegenvordering, tussenkomst, nieuwe procesverhouding).
* **Inleiding vordering:** Dagvaardingsexploot (door gerechtsdeurwaarder) of verzoekschrift op tegenspraak (door griffie). Vrijwillige verschijning via gezamenlijk verzoekschrift.
* **Inschrijving op de rol:** Officiële registratie van de zaak.
* **In staat stellen van de zaak:** Uitwisselen van conclusies (schriftelijke argumentatie) en stavingsstukken (bewijzen). Dwingende kalender via rechterlijke instaatstelling.
* **Rechtsdag (Pleitzitting):** Mondelinge toelichting van de zaak aan de rechter.
* **Beraad en uitspraak:** Na sluiten debat, beraad door rechter, uitspraak (vonnis/arrest).
### Rechtsmiddelen
* **Begrip:** Middelen om een beslissing van de rechter ongedaan te maken (vernietigen, hervormen).
* **Gewone:** Verzet (tegen verstekvonnis) en Hoger beroep (tegen beslissing in eerste aanleg).
* **Buitengewone:** Cassatieberoep (schending wet of vorm).
### Gedwongen tenuitvoerlegging
* **Rechtsherstel:** Keuze tussen uitvoering in natura (directe uitvoering) of uitvoering bij equivalent (via geld).
* **Verhaalsexecutie:** Beslag op vermogen van de schuldenaar, gevolgd door gedwongen verkoop en verdeling van de opbrengst.
* **Uitvoerbare titel:** Vonnis, arrest, notariële akte, dwangbevel.
* **Voorlopige tenuitvoerlegging:** Gedwongen uitvoering van een vonnis dat nog vatbaar is voor rechtsmiddel, tenzij de rechter anders bepaalt.
---
## Veelvoorkomende fouten om te vermijden
* **Verwarring tussen objectief en subjectief recht:** Begrijp het verschil tussen de rechtsnorm zelf en de aanspraak die een persoon daaruit kan putten.
* **Verwarring tussen natuurlijke en rechtspersonen:** Weet wanneer een entiteit als rechtssubject wordt erkend.
* **Onjuiste toepassing van nietigheid:** Begrijp het verschil tussen relatieve en absolute nietigheid en wanneer deze van toepassing zijn.
* **Miskenning van handelingsonbekwaamheid:** Weet welke personen handelingsonbekwaam zijn en welke gevolgen dit heeft voor hun rechtshandelingen.
* **Verwarring van aansprakelijkheidstypes:** Onderscheid tussen schuldaansprakelijkheid, risicoaansprakelijkheid en aansprakelijkheid voor andermans daad.
* **Verkeerde interpretatie van causaal verband:** Begrijp de equivalentieleer en de correcties daarop.
* **Onderschatting van procesrechtelijke formaliteiten:** Volg de regels van het Gerechtelijk Wetboek nauwkeurig op, anders kan een vordering onontvankelijk worden verklaard.
* **Vergeten van de bevoegdheidsregels:** Een zaak voor de verkeerde rechter brengen kan leiden tot onbevoegdverklaring.
* **Misverstand over de rol van rechtsspraak:** Hoewel er geen strikte precedentenwerking is, hebben uitspraken van hogere rechtbanken wel gezag.
* **Niet voldoen aan vormvereisten:** Respecteer de wettelijk bepaalde vormen voor rechtshandelingen, anders riskeert men nietigheid.
Glossary
## Woordenlijst
| Term | Definitie |
|---|---|
| Objectief recht | Het geheel van gedragsregels die in een bepaalde samenleving in een bepaalde tijd bestaan. |
| Subjectief recht | Rechten van rechtssubjecten (fysieke personen en rechtspersonen); door het recht bekrachtigde aanspraak van een rechtssubject, met betrekking tot medepersonen of voorwerpen, met bedoeling in het rechtsverkeer te verwezenlijken. |
| Rechtsfeit | Een feit dat rechtsgevolgen meebrengt, zonder dat deze beoogd zijn door de persoon die het feit bewerkstelligt. |
| Rechtshandeling | Een menselijke wilsverklaring waarbij een rechtssubject een handeling stelt met het oog op rechtsgevolgen, welke rechtsgevolgen gewild zijn bij de persoon die de rechtshandeling stelt. |
| Rechtsbekwaamheid | De bevoegdheid om titularis te zijn van rechten en plichten; het hebben van rechten en plichten. |
| Handelingsbekwaamheid | De bevoegdheid om de rechten en plichten waarvan men titularis is zelf en zelfstandig uit te oefenen. |
| Relatieve nietigheid | Een sanctie waarbij enkel de beschermde persoon zich op de nietigheid kan beroepen, maar de rechter ambtshalve de toe te passen rechtsregels kan opwerpen. |
| Absolute nietigheid | Een sanctie waarbij elke belanghebbende, inclusief het openbaar ministerie, de nietigheid kan opwerpen, en de aangetaste rechtshandeling niet vatbaar is voor bevestiging. |
| Rechtsmisbruik | De uitoefening van een recht op een wijze die kennelijk de grenzen te buiten gaat van de normale uitoefening van dat recht door een voorzichtig en redelijk persoon in dezelfde omstandigheden geplaatst. |
| Zakelijk recht | Rechten die een onmiddellijke heerschappij geven over een bepaald goed of een geheel van goederen, zonder de tussenkomst van een andere persoon. |
| Vorderingsrecht | Geeft recht op de prestatie van een andere persoon: doen, laten of geven. |
| Consensualisme | Het principe dat de loutere wil volstaat voor geldigheid, op welke wijze hij ook tot uiting wordt gebracht; vormvrijheid. |
| Formalisme | De geldigheid van vormelijke rechtshandelingen is afhankelijk van het naleven van door de wetgever bepaalde vormvereisten. |
| Rechtsvordering | De mogelijkheid van iedereen om met een geschil naar de rechtbank te stappen, om zijn geschonden (subjectief) recht af te dwingen. |
Cover
LE SOCIETÀ DI PERSONE.pdf
Summary
# Introduzione alle società di persone e loro tipologie
Questo argomento introduce le società di persone, delineando le principali tipologie come la società semplice, la società in nome collettivo e la società in accomandita semplice, con un focus sulla responsabilità dei soci [1](#page=1).
### 1.1 Caratteristiche generali delle società di persone
Le società di persone sono regolate dal Codice Civile, Titolo V, articoli dal 2247 c.c. al 2324 c.c.. Una caratteristica comune a queste forme societarie è la natura della responsabilità dei soci per le obbligazioni sociali. Oltre alla società stessa, la responsabilità dei soci per tali obbligazioni è definita personale, solidale e illimitata, in particolare per coloro che hanno agito in nome e per conto della società [1](#page=1).
> **Tip:** La responsabilità dei soci per le obbligazioni sociali è un aspetto cruciale da comprendere per distinguere le società di persone dalle società di capitali.
### 1.2 Tipologie di società di persone
Il Codice Civile individua tre tipologie principali di contratti sociali che rientrano nella categoria delle società di persone:
#### 1.2.1 Società semplice
La società semplice è disciplinata dal Capo II, articoli dal 2251 c.c. al 2290 c.c.. La sua principale caratteristica è la possibilità di svolgere esclusivamente attività economiche non commerciali. Sono considerate attività non commerciali quelle diverse da quelle elencate nell'articolo 2195 c.c.. Esempi di attività non commerciali includono [1](#page=1):
* Attività agricole principali e connesse [1](#page=1).
* Attività di revisione contabile [1](#page=1).
* Attività immobiliare, a condizione che il godimento dei beni non sia statico (per evitare il divieto di società di mero godimento) [1](#page=1).
* Attività professionali (le cosiddette STP) [1](#page=1).
Per quanto riguarda la responsabilità dei soci, se questi non hanno né la rappresentanza né la gestione della società, la loro responsabilità può essere limitata tramite un patto sociale espresso, purché portato a conoscenza dei terzi in modo idoneo, ad esempio mediante notifica [1](#page=1).
#### 1.2.2 Società in nome collettivo (S.n.c.)
La società in nome collettivo è regolata dal Capo III, articoli dal 2291 c.c. al 2312 c.c.. In questa tipologia societaria, tutti i soci hanno una responsabilità solidale e illimitata per le obbligazioni sociali. Un eventuale patto contrario a questa illimitata responsabilità non ha effetto nei confronti dei terzi. Tuttavia, tali limitazioni di responsabilità possono avere efficacia interna: il socio per il quale è prevista una tale limitazione potrà rivalersi nei confronti degli altri soci per l'intero debito che è stato chiamato a corrispondere a un terzo [1](#page=1) [2](#page=2).
> **Tip:** La responsabilità illimitata e solidale dei soci nelle S.n.c. è un aspetto fondamentale che le distingue dalle società di capitali, dove la responsabilità è generalmente limitata al capitale conferito.
#### 1.2.3 Società in accomandita semplice (S.a.s.)
La società in accomandita semplice è trattata nel Capo IV, articoli dal 2313 c.c. al 2324 c.c.. Un elemento essenziale di questa società è la previsione di due categorie distinte di soci: gli accomandatari e gli accomandanti [1](#page=1) [2](#page=2).
* **Soci accomandanti:** Questi soci sono responsabili nei limiti del loro conferimento. Inoltre, non possono essere investiti di poteri amministrativi all'interno della società [2](#page=2).
* **Soci accomandatari:** I soci accomandatari hanno la possibilità di amministrare la società e rispondono per l'attività sociale con tutto il loro patrimonio. Tuttavia, la loro responsabilità è subordinata alla preventiva escussione del patrimonio sociale, un aspetto che li accomuna ai soci delle S.n.c. [2](#page=2).
### 1.3 Costituzione delle società di persone
La costituzione delle società in nome collettivo e delle società in accomandita semplice richiede la forma di scrittura privata autenticata o di atto pubblico. Per la società semplice, invece, il contratto non è soggetto ad alcuna forma specifica, a meno che la natura dei beni conferiti non richieda una forma particolare. Qualora si conferiscano beni immobili in una società semplice, sarà necessaria la forma dell'atto pubblico [2](#page=2).
In ogni caso, l'atto costitutivo deve contenere determinate informazioni essenziali [2](#page=2):
1. Il cognome e il nome, il nome del padre, il domicilio, la cittadinanza e la razza dei soci [2](#page=2).
2. La ragione sociale [2](#page=2).
3. I soci che detengono l'amministrazione e la rappresentanza della società [2](#page=2).
4. La sede della società e le eventuali sedi secondarie [2](#page=2).
5. L'oggetto sociale [2](#page=2).
---
# Costituzione e conferimenti nelle società di persone
Questa sezione analizza le modalità di costituzione delle società di persone, i requisiti dell'atto costitutivo e le diverse tipologie di conferimenti ammesse, inclusi denaro, beni e opera, esaminandone la valutazione e la contabilizzazione.
### 2.1 Costituzione delle società di persone
La costituzione delle società in nome collettivo (S.n.C.) e in accomandita semplice (S.a.s.) richiede la forma di scrittura privata autenticata o di atto pubblico. Per la società semplice, il contratto non è soggetto ad alcuna forma specifica, a meno che la natura dei beni conferiti non imponga una forma particolare, come l'atto pubblico per i conferimenti immobiliari [2](#page=2).
L'atto costitutivo, per le S.n.C. e le S.a.s., deve obbligatoriamente contenere:
1. Cognome, nome, nome del padre, domicilio, cittadinanza e razza dei soci [2](#page=2).
2. La ragione sociale [2](#page=2).
3. I soci con poteri di amministrazione e rappresentanza [2](#page=2).
4. La sede della società ed eventuali sedi secondarie [2](#page=2).
5. L'oggetto sociale [2](#page=2).
6. I conferimenti di ciascun socio, il loro valore e il metodo di valutazione [3](#page=3).
7. Le prestazioni a cui sono obbligati i soci d'opera [3](#page=3).
È importante notare che una S.n.C. può nascere anche per fatti concludenti (società di fatto), ma incontrerà difficoltà in sede di iscrizione al Registro delle Imprese. Nelle S.a.s., è fondamentale distinguere tra soci accomandatari (amministratori e illimitatamente responsabili, salvo escussione preliminare del patrimonio sociale) e accomandanti (responsabili nei limiti del conferimento e privi di poteri amministrativi). In assenza di tale distinzione nell'atto costitutivo, tutti i soci vengono considerati accomandatari [2](#page=2) [3](#page=3).
Fino all'iscrizione nel Registro delle Imprese, per le S.n.C. e le S.a.s. si applica la disciplina delle società semplici [3](#page=3).
> **Tip:** La distinzione tra società semplici, S.n.C. e S.a.s. si basa principalmente sulla responsabilità dei soci e sulla forma dell'atto costitutivo.
Contabilmente, il momento della costituzione è distinto da quello del conferimento. Inizialmente, sorgono crediti della società verso i soci, registrati in conti finanziari intestati ai soci stessi [3](#page=3).
### 2.2 Conferimenti dei soci
I conferimenti sono essenziali per lo scopo sociale e attribuiscono la qualifica di socio. L'insieme dei conferimenti costituisce il fondo comune iniziale (capitale sociale), che può anche formarsi nel corso della vita della società [3](#page=3).
Il conferimento d'opera non è capitalizzabile e non genera scritture in Partita Doppia. In caso di inadempimento, gli amministratori possono chiedere l'esclusione del socio o agire per risarcimento danni [4](#page=4).
L'oggetto del conferimento non ha limitazioni, purché sia suscettibile di valutazione economica. Si distinguono [4](#page=4):
* **Conferimenti di capitale:** Forniscono garanzia immediata ai creditori, sono suscettibili di esecuzione forzata e rimborsabili alla liquidazione [4](#page=4).
* **Conferimenti di patrimonio:** Capitalizzabili a posteriori in base ai risultati produttivi effettivi [4](#page=4).
#### 2.2.1 Tipologie di conferimenti
##### Conferimenti in denaro
I conferimenti in denaro sono i più comuni e, in assenza di diversa indicazione, si presumono in parti uguali. Qualora il versamento avvenga in ritardo rispetto alla data stabilita, possono essere previsti interessi di mora a favore della società [4](#page=4) [5](#page=5).
> **Esempio:** In una S.n.C. con capitale di 10.000 euro, i soci Abati e Bastia conferiscono 5.000 euro ciascuno [3](#page=3) [4](#page=4).
##### Conferimenti di beni
Possono essere conferiti interi rami d'azienda o aziende funzionanti. L'apporto di un'azienda funzionante richiede la valutazione degli elementi patrimoniali, distinguendo tra principio della continuità dei valori (mantenendo i valori contabili) o principio dell'adeguamento dei valori (aggiornando i valori a quelli correnti) [5](#page=5) [6](#page=6).
> **Esempio 1 (Adeguamento dei valori):**
> Costituzione della Romei e Carli S.n.C. con capitale di euro 900.000,00. Socio Romei apporta la sua azienda (valutata a valori correnti) per 540.000,00 euro (60%); socio Carli conferisce 360.000,00 euro in denaro (40%) [6](#page=6).
>
> Scritture contabili per l'adeguamento dei valori [7](#page=7):
>
> ```
> Diversi a Capitale sociale 900.000,00
> Socio Romei c/ conferimenti 540.000,00
> Socio Carli c/conferimenti 360.000,00
> ```
> ```
> Diversi a Diversi 727.200,00
> Terreni 80.000,00
> Fabbricati 300.000,00
> Attrezzature 18.000,00
> Merci 177.000,00
> Crediti v/ clienti 122.200,00
> Avviamento 30.000,00
> a Debiti v/ fornitori 157.300,00
> a Debiti per TFR 29.900,00
> a Socio Romei c/ conferimento 540.000,00
> ```
> ```
> Merci c/esist. iniziali a Merci 177.000,00
> ```
> ```
> Unicredit banca c/c a Socio Carli c/conferimenti 380.000,00
> ```
>
> **Esempio 1 (Continuità dei valori):**
> Capitale Sociale determinato in euro 800.000,00. Socio Romei conferisce la sua azienda per 480.000,00 euro (60%); socio Carli conferisce 320.000,00 euro in denaro (40%) [7](#page=7).
>
> Scritture contabili per la continuità dei valori [8](#page=8):
>
> ```
> Diversi a Capitale sociale 800.000,00
> Socio Romei c/ conferimenti 480.000,00
> Socio Carli c/conferimenti 320.000,00
> ```
> ```
> Diversi a Diversi 730.000,00
> Terreni 80.000,00
> Fabbricati 320.000,00
> Arredamento 30.000,00
> Merci 170.000,00
> Crediti v/ clienti 130.000,00
> a F.do Ammort. Fabbricati 48.000,00
> a F.do Ammort. Arredamento 9.600,00
> a F.do Rischi su crediti 5.200,00
> a Debiti per TFR 29.900,00
> a Debiti v/ Fornitori 157.300,00
> a Socio Romei c/ conferimento 480.000,00
> ```
> ```
> Merci c/esist. iniziali a Merci 170.000,00
> ```
> ```
> Unicredit banca c/c a Socio Carli c/conferimenti 320.000,00
> ```
Possono essere conferiti anche "know how", "fabbricati", "terreni", "diritti reali e personali di godimento" (escluso il diritto di abitazione), "diritto d'uso" e "crediti" [8](#page=8).
Per i crediti, il socio conferente risponde dell'insolvenza del debitore nei limiti dell'art. 1267 c.c. se ne garantisce il buon fine. Pertanto si può avere [8](#page=8):
* **Conferimento di crediti al valore nominale:** Il socio si impegna a risarcire la società per l'eventuale perdita subita [8](#page=8).
* **Conferimento di crediti al valore di realizzo:** Il socio non garantisce il buon fine, e il rischio d'insolvenza si trasferisce sulla società [8](#page=8).
> **Esempio 2:**
> Costituzione della Giove Adelmo & C. S.n.C. con capitale di 150.000,00 euro. Socio Giove conferisce 105.000,00 euro (70%) tramite bonifico; socio Romei conferisce un credito di 45.000,00 euro (30%), garantendone il buon fine e pagando anticipatamente interessi del 6%. Alla scadenza, il credito viene riscosso solo per 35.000,00 euro. Il socio Romei integra la differenza [9](#page=9).
>
> Scritture contabili relative al conferimento del credito e all'integrazione [9](#page=9):
>
> ```
> Diversi a Capitale sociale 150.000,00
> Socio Giove c/ conferimenti 105.000,00
> Socio Romei c/conferimenti 45.000,00
> ```
> ```
> Unicredit banca c/c a Socio Giove c/ conferimenti 105.000,00
> ```
> ```
> Diversi a Diversi 45.443,84
> Crediti diversi 45.000,00
> Cassa 443,84
> a Interessi attivi v/soci 443,84
> a Socio Romei c/conferimenti 45.000,00
> ```
> ```
> Unicredit banca c/c a Crediti diversi 35.000,00
> parziale riscossione
> ```
> ```
> Socio Romei c/ reintegro a Crediti diversi 10.000,00
> ```
> ```
> Unicredit banca c/c a Socio Romei c/ reintegro 10.000,00
> ```
##### Conferimenti di prestazioni personali (soci d'opera)
Il conferimento di servizi da parte del socio d'opera non è capitalizzabile e si esaurisce con la prestazione. Non genera scritture in Partita Doppia poiché il suo apporto non aumenta il patrimonio netto della società, ma determina una retribuzione commisurata alla partecipazione agli utili. Differisce dal lavoratore subordinato, il cui compenso è basato su tariffe professionali o CCNL [10](#page=10) [9](#page=9).
> **Tip:** I conferimenti diversi dal denaro vengono generalmente valutati al valore corrente, basandosi su prezzi di mercato attendibili [10](#page=10).
### 2.3 Operazioni successive alla costituzione e destinazione dell'utile
I costi d'impianto sostenuti per la costituzione della società, se di utilità pluriennale, possono essere patrimonializzati e ammortizzati entro cinque anni. È vietata la distribuzione di utili finché tali costi non sono interamente ammortizzati, a meno che non vi siano riserve disponibili sufficienti [10](#page=10).
Alla fine del periodo amministrativo, l'utile spetta ai soci per la loro quota, dopo l'approvazione del rendiconto, e ciascun socio ha diritto all'immediata percezione, salvo diversa disposizione statutaria o accordo unanime. I soci possono, di comune accordo, accantonare parte degli utili per autofinanziare la società [10](#page=10).
---
# Gestione post-costituzione: utili, perdite e capitale sociale
La gestione post-costituzione di una società di persone si concentra sulla destinazione degli utili, sulla copertura delle perdite e sulla gestione delle variazioni del capitale sociale [10](#page=10).
### 3.1 Destinazione dell'utile
Alla fine dell'esercizio, qualora si rilevi un utile, i soci hanno diritto a percepirne la quota spettante dopo l'approvazione del rendiconto, salvo diversa disposizione dell'atto costitutivo o accordo unanime. A differenza delle società di capitali, dove è l'assemblea a deliberare sulla distribuzione, nelle società di persone il diritto alla percezione è del singolo socio, a meno che non si concordi di accantonare parte degli utili per autofinanziamento [10](#page=10).
Le società di persone non sono soggette a un'imposta autonoma; la tassazione avviene per trasparenza in capo ai soci. Le eventuali ritenute fiscali subite dalla società si riflettono sui soci [11](#page=11).
> **Tip:** La prassi di prelevare somme in conto utili durante l'esercizio, seppur non espressamente consentita dall'art. 2303 c.c., è tollerata dalla giurisprudenza in virtù della responsabilità illimitata dei soci. Tuttavia, al momento della distribuzione degli utili effettivi, si deve tener conto di tali prelevamenti, distribuendo solo il residuo. Il socio che ha prelevato in eccesso è tenuto a rimborsare la differenza, eventualmente maggiorata degli interessi [11](#page=11) [12](#page=12).
**Esempio 3: Distribuzione utile con ritenuta fiscale** [11](#page=11).
La Romei e Carli SnC, con due soci al 50%, chiude l'esercizio con un utile di 54.000 euro e subisce una ritenuta fiscale di 780 euro.
* Distribuzione utile ai soci: 27.000 euro ciascuno.
* Registrazione delle ritenute fiscali a carico dei soci: 390 euro ciascuno.
* Pagamento netto ai soci tramite banca: 26.610 euro ciascuno.
**Esempio 4: Gestione prelevamenti in conto utili** [12](#page=12).
La Romei e Carli SnC ottiene un utile di 54.000 euro. Il socio Romei preleva 30.000 euro e il socio Carli 25.000 euro.
* Utile da distribuire ai soci: 27.000 euro ciascuno.
* Registrazione prelevamenti: Socio Romei 30.000 euro, Socio Carli 25.000 euro.
* Il socio Romei ha prelevato in esubero (3.000 euro) e deve restituirli.
* Il socio Carli ha prelevato meno dell'utile spettante (2.000 euro) e riceverà tale differenza.
### 3.2 Copertura della perdita d'esercizio
Quando un esercizio si chiude in perdita, è necessario provvedere alla sua copertura poiché è vietata la distribuzione di utili finché il capitale non sia integrato o ridotto in misura corrispondente. Le modalità di copertura sono diverse [13](#page=13):
* **Rinvio a nuovo della perdita:** La perdita viene accantonata in attesa di utili futuri che la ripianino. Non è una vera copertura ma una posticipazione. La scrittura contabile consiste in una permutazione di voci all'interno del patrimonio netto [13](#page=13).
```
Perdita a nuovo eserc. 20xx a Perdita d'esercizio 12.500,00
```
* **Utilizzo di riserve:** Si copre la perdita utilizzando riserve di utili o patrimonio accantonate in esercizi precedenti. Anche questa è una permutazione di voci del patrimonio netto [13](#page=13).
```
Riserva volontaria a Perdita d'esercizio 12.500,00
```
* **Reintegro dei soci:** I soci apportano nuove risorse finanziarie per ripristinare l'integrità del patrimonio netto. Questo implica un afflusso di liquidità [14](#page=14).
```
Diversi a Perdita d'esercizio 12.500,00
Socio Romei c/ reintegro 7.500,00
Socio Carli c/ reintegro 7.500,00
Unicredit banca c/c a Diversi 12.500,00
a Socio Romei c/ reintegro 7.500,00
a Socio Carli c/ reintegro 7.500,00
```
* **Riduzione del capitale sociale:** È l'ultima e più onerosa modalità, poiché richiede una modifica dell'atto costitutivo con intervento notarile. Si rende necessaria quando non si prevedono utili futuri sufficienti o per favorire l'ingresso di nuovi soci o la distribuzione di utili futuri [14](#page=14).
```
Capitale sociale a Perdita d'esercizio 12.500,00
```
### 3.3 Aumenti di capitale sociale
Gli aumenti di capitale sociale possono essere:
* **Nominali:** Avvengono tramite la capitalizzazione di riserve, senza apporto di nuove risorse finanziarie. Il patrimonio netto rimane invariato, poiché l'aumento del capitale sociale è controbilanciato da una riduzione delle riserve [15](#page=15).
```
Riserva volontaria a Capitale sociale 50.000,00
```
* **Reali:** Si verificano quando la società riceve nuove risorse finanziarie da soci esistenti o nuovi soci. È necessario distinguere tra [15](#page=15):
* **Nuovo apporto da parte di vecchi soci:** Se la proporzione delle quote di partecipazione rimane immutata, le scritture sono simili a quelle di costituzione [15](#page=15).
* **Ingresso di nuovi soci:** Se la proporzione delle quote sociali muta, si rende necessario determinare il capitale economico della società prima dell'aumento. Sarà opportuno redigere un bilancio straordinario che consideri i valori correnti degli elementi patrimoniali e l'avviamento. L'apporto del nuovo socio sarà diviso tra "capitale sociale" e "riserva", quest'ultima a beneficio di tutti i soci, inclusi quelli che non partecipano all'aumento, come remunerazione per la riduzione della loro percentuale di partecipazione [15](#page=15) [16](#page=16).
**Esempio 5: Ingresso di un nuovo socio** [16](#page=16).
La "Delizia dell'orto SnC" ha un capitale sociale di 250.000 euro, diviso equamente tra Carli e Bruni. Entra il socio Verdi, sottoscrivendo una quota nominale di 150.000 euro. Il valore economico della società è di 320.000 euro.
* Prima dell'aumento: Carli e Bruni detengono il 50% ciascuno (125.000 euro ciascuno).
* Dopo l'aumento: Carli e Bruni detengono il 31,25% ciascuno (125.000 euro nominali), mentre Verdi detiene il 37,50% (150.000 euro nominali). Il capitale sociale totale diventa 400.000 euro.
* L'apporto del socio Verdi (192.000 euro, calcolato in base al valore economico) viene imputato per 150.000 euro a capitale sociale e 42.000 euro a riserva volontaria [17](#page=17).
> **Tip:** Un caso particolare di aumento di capitale è il consolidamento di debiti, dove un creditore converte il suo debito in partecipazione. Il patrimonio netto aumenta, ma non si tratta di un nuovo apporto di risorse finanziarie. È necessario determinare il valore economico della società per valorizzare la nuova partecipazione [17](#page=17).
### 3.4 Riduzioni di capitale sociale
Le riduzioni di capitale sociale, similmente agli aumenti, possono essere:
* **Nominali:** Non comportano una riduzione del patrimonio netto, come nel caso della copertura di perdite mediante riduzione del capitale sociale [17](#page=17).
---
# Riduzione del capitale sociale e finanziamento dei soci
Questo argomento tratta le diverse modalità di riduzione del capitale sociale, distinguendo tra riduzioni nominali e reali, e analizza le forme di finanziamento dei soci verso la società [17](#page=17) [18](#page=18) [19](#page=19).
### 4.1 Riduzioni del capitale sociale
Le riduzioni del capitale sociale possono essere classificate in due categorie principali: nominali e reali [17](#page=17).
#### 4.1.1 Riduzioni nominali
Le riduzioni nominali sono quelle che non comportano una diminuzione del patrimonio netto della società. L'esempio tipico di riduzione nominale è la copertura di perdite con il capitale sociale [17](#page=17).
#### 4.1.2 Riduzioni reali
Le riduzioni reali comportano sia una diminuzione del capitale sociale che una contemporanea riduzione del patrimonio netto. Rientrano in questa categoria i casi di rimborso proporzionale ai soci, la liquidazione della quota del singolo socio per morte, recesso o esclusione [18](#page=18).
##### 4.1.2.1 La morte del socio
In caso di morte di un socio, l'articolo 2284 del Codice Civile prevede tre possibili soluzioni [18](#page=18):
* **Continuazione della società tra i soci superstiti** con liquidazione della quota agli eredi (applicabile solo a società con almeno tre soci) [18](#page=18).
* **Scioglimento della società** [18](#page=18).
* **Continuazione della società con gli eredi** [18](#page=18).
Queste regole derivano dal principio dell'intrasferibilità della qualità di socio senza il consenso degli altri, caratteristico delle società personali (intuitus personae). Un'eccezione si ha per il socio accomandante, la cui quota è trasferibile per successione ereditaria anche senza il consenso degli altri soci, salvo diversa disposizione dell'atto costitutivo. La riduzione del capitale sociale si verifica unicamente nella prima ipotesi, poiché solo in questo caso vi è una effettiva riduzione del patrimonio netto a favore degli eredi [18](#page=18).
##### 4.1.2.2 Il recesso del socio
Il recesso del socio è disciplinato dall'articolo 2285 del Codice Civile. Al socio receduto spetta la liquidazione della sua quota, che deve essere calcolata sulla base di un bilancio straordinario [18](#page=18).
##### 4.1.2.3 L'esclusione del socio
L'esclusione del socio è disciplinata dall'articolo 2286 del Codice Civile. Come per il recesso, al socio escluso spetta la liquidazione della sua quota, determinata tramite un bilancio straordinario [18](#page=18).
##### 4.1.2.4 Liquidazione della quota e riduzione del capitale
La liquidazione della quota del socio receduto o escluso è disciplinata dall'articolo 2289 del Codice Civile. La dottrina distingue tra società semplice e società in nome collettivo/in accomandita semplice, poiché la riduzione del capitale sociale è trattata dall'articolo 2306 del Codice Civile per le prime, mentre la liquidazione della quota è disciplinata dall'articolo 2289 per tutte le società di persone [19](#page=19).
* Nella **società semplice**, potrebbe non esserci un capitale sociale definito, rendendo la liquidazione della quota un processo distinto dalla riduzione del capitale sociale ex art. 2306 c.c. [19](#page=19).
* L'articolo 2306 c.c. disciplina la **riduzione del capitale sociale** attraverso il rimborso delle quote pagate o la liberazione dall'obbligo di ulteriori versamenti [19](#page=19).
* L'articolo 2289 c.c. disciplina la **liquidazione della quota** che può avvenire intaccando poste del patrimonio netto diverse dal capitale sociale. Le due fattispecie in cui si parla di "riduzione per esuberanza" secondo l'art. 2289 c.c. sono [19](#page=19):
1. Rimborso delle quote pagate alla sottoscrizione [19](#page=19).
2. Liberazione dei soci dall'obbligo di ulteriori versamenti per capitale sottoscritto ma non ancora versato [19](#page=19).
> **Tip:** È fondamentale distinguere tra la riduzione del capitale sociale e la liquidazione della quota del socio, sebbene in alcuni casi possano concorrere. La liquidazione della quota ha l'obiettivo di restituire al socio il valore della sua partecipazione, mentre la riduzione del capitale sociale mira a diminuire formalmente il capitale sociale iscritto nel registro delle imprese.
### 4.2 Finanziamento dei soci
Le società di persone spesso affrontano carenze finanziarie dovute alla ristretta base societaria e alle limitazioni nel ricorso al credito (es. emissione di obbligazioni). Per ovviare a ciò, i soci possono finanziare direttamente la società attraverso due modalità principali [19](#page=19):
#### 4.2.1 Versamenti in conto capitale
Questi versamenti rappresentano un incremento del patrimonio netto della società. La caratteristica fondamentale è che non vi è un obbligo di rimborso da parte della società [19](#page=19).
* **Vantaggi:**
* **Rapidità:** Il processo è generalmente più veloce rispetto all'aumento del capitale sociale [19](#page=19).
* **Non onerosità:** Non è necessario modificare l'atto costitutivo, evitando quindi spese fiscali e professionali [19](#page=19).
#### 4.2.2 Finanziamenti a titolo di prestito
Questi finanziamenti assumono la natura di prestiti erogati dai soci alla società. Pertanto, sono soggetti all'obbligo di restituzione da parte della società e possono prevedere o meno una remunerazione sotto forma di interessi [19](#page=19).
* **Finanziamenti fruttiferi (con interessi):** Qualora i finanziamenti siano produttivi di interessi, la società dovrà applicare una ritenuta fiscale alla fonte sugli interessi riconosciuti ai soci [20](#page=20).
> **Tip:** I versamenti in conto capitale sono spesso preferiti dai soci per la loro semplicità e rapidità, in quanto non richiedono formalità societarie. Tuttavia, i finanziamenti a titolo di prestito, sebbene più complessi, possono essere fiscalmente più vantaggiosi in termini di deducibilità degli interessi passivi per la società.
#### 4.2.3 Un caso di aumento del capitale tramite consolidamento di debiti
Sebbene non sia una riduzione, si menziona il consolidamento di debiti come una forma particolare di "aumento" del capitale netto. Si verifica quando un creditore importante converte il suo debito in una partecipazione societaria. Questa operazione non è né un aumento virtuale né reale, poiché il patrimonio netto aumenta ma senza un nuovo apporto di risorse finanziarie. È necessario determinare il valore economico della società per valorizzare correttamente la nuova partecipazione del socio ex creditore [17](#page=17).
Esempio di calcolo per determinare la nuova quota di capitale sottoscritta:
Vecchio C.S. : Quota nom. sottoscritta = Val. Econ. Società : Conferim. nuovo Socio
$$ 150.000,00 : 250.000,00 = 320.000,00 : x $$
$$ x = \frac{250.000,00 \times 320.000,00}{150.000,00} = 192.000,00 $$ [17](#page=17).
---
# Liquidazione delle società di persone
Il processo di liquidazione delle società di persone presenta differenze significative tra le società semplici e quelle di tipo collettivo o in accomandita semplice, con particolare riguardo alla ripartizione dell'attivo residuo e al rimborso dei conferimenti [20](#page=20).
### 5.1 Differenze procedurali tra società semplici e società di persone collettive
La differenza principale nella liquidazione risiede nell'obbligo di redigere un rendiconto finale. Nelle società semplici, non è prevista la redazione di un rendiconto finale. Al contrario, per le società in nome collettivo e le società in accomandita semplice, è invece richiesto un bilancio finale di liquidazione e un piano di riparto, ai sensi dell'articolo 2311 del Codice Civile [20](#page=20).
### 5.2 Ripartizione dell'attivo residuo nelle società semplici
Secondo l'articolo 2282 del Codice Civile, una volta estinti i debiti sociali, l'attivo residuo è destinato prioritariamente al rimborso dei conferimenti effettuati dai soci. Qualsiasi eccedenza che residua dopo il rimborso dei conferimenti deve essere ripartita tra i soci in proporzione alla loro quota di partecipazione agli utili [20](#page=20).
#### 5.2.1 Valutazione dei conferimenti
L'ammontare dei conferimenti che non hanno avuto ad oggetto somme di denaro viene determinato in base alla valutazione effettuata nel contratto sociale. In assenza di una specifica valutazione contrattuale, si fa riferimento al valore che tali beni avevano nel momento in cui sono stati eseguiti [20](#page=20).
#### 5.2.2 Gestione dell'insufficienza dei conferimenti
Qualora le somme disponibili per la ripartizione non siano sufficienti a rimborsare integralmente i conferimenti effettuati dai soci, le perdite verranno sopportate nella medesima misura della loro partecipazione agli utili [20](#page=20).
#### 5.2.3 Restituzione dei conferimenti in natura e in godimento
I soci che hanno conferito beni in natura hanno diritto alla restituzione di una somma di denaro pari alla valutazione attribuita a tali beni al momento del conferimento. Per i soci che hanno conferito beni in godimento, questi devono essere restituiti a coloro che li hanno conferiti [20](#page=20).
##### 5.2.3.1 Conferimenti d'opera e di godimento: controversie sul rimborso
La questione del rimborso in denaro per i soci che hanno effettuato un conferimento d'opera o di godimento è oggetto di dibattito dottrinale [20](#page=20) [21](#page=21).
* **Prima tesi:** Questa tesi sostiene che tali soci non abbiano diritto a un rimborso in denaro, a meno che non sia stata precedentemente effettuata una capitalizzazione del godimento o della prestazione d'opera al momento del conferimento. Se il bene in godimento è ancora esistente al momento dello scioglimento, esso deve essere restituito [21](#page=21).
* **Altra tesi:** Al contrario, questa tesi afferma che il rimborso in denaro debba sempre essere eseguito, a meno che i soci non abbiano espressamente escluso l'imputazione a capitale di tale conferimento al momento della sua effettuazione [21](#page=21).
> **Tip:** La dottrina prevalente evidenzia la necessità di una corretta capitalizzazione delle prestazioni d'opera e di godimento per una determinata determinazione dei risultati della gestione sociale e per garantire l'uguaglianza delle posizioni dei soci al termine della vita della società, annullando così le differenze tra conferimenti di patrimonio e conferimenti di capitale [21](#page=21).
---
## Errori comuni da evitare
- Rivedete tutti gli argomenti accuratamente prima degli esami
- Prestate attenzione alle formule e definizioni chiave
- Praticate con gli esempi forniti in ogni sezione
- Non memorizzate senza comprendere i concetti sottostanti
Glossary
| Termine | Definizione |
|---|---|
| Società semplice | Una forma societaria che può svolgere esclusivamente attività economiche non commerciali, con responsabilità dei soci che può essere limitata da un patto sociale espresso e reso noto ai terzi, a differenza delle società in nome collettivo. |
| Società in nome collettivo (S.n.c.) | Società in cui tutti i soci rispondono solidalmente e illimitatamente per le obbligazioni sociali; eventuali patti contrari non hanno effetto nei confronti dei terzi, ma possono avere effetti interni tra i soci. |
| Società in accomandita semplice (S.a.s.) | Società caratterizzata dalla presenza di due categorie di soci: gli accomandatari, che amministrano e rispondono illimitatamente, e gli accomandanti, responsabili solo nei limiti del loro conferimento e non ammessi all'amministrazione. |
| Atto costitutivo | Documento fondamentale che definisce le regole di funzionamento di una società, inclusi i soci, la ragione sociale, l'oggetto sociale, i conferimenti e la gestione. |
| Conferimento | Apporto di beni, denaro o servizi da parte dei soci alla società, essenziale per la formazione del fondo comune iniziale (capitale sociale) e per il perseguimento dello scopo sociale. |
| Fondo comune iniziale (Capitale sociale) | L'insieme dei conferimenti effettuati dai soci all'atto della costituzione della società, che rappresenta la dotazione patrimoniale iniziale. |
| Conferimento d'opera | Apporto di prestazioni lavorative da parte di un socio, che non è capitalizzabile nel senso che non genera una voce nel capitale sociale, ma dà diritto a una partecipazione agli utili o a una retribuzione. |
| Valore corrente | Il valore di un bene o di un'attività determinato in base ai prezzi di mercato attuali, spesso utilizzato nella valutazione dei conferimenti e nelle operazioni straordinarie. |
| Costi d'impianto | Spese sostenute all'atto della costituzione di una società, come costi amministrativi, fiscali e professionali, che possono essere patrimonializzati e ammortizzati su più esercizi. |
| Utile d'esercizio | Il risultato positivo della gestione annuale di una società, al netto di tutti i costi e le imposte, che può essere distribuito ai soci o accantonato. |
| Tassazione per trasparenza | Principio secondo cui il reddito prodotto dalle società di persone non è tassato in capo alla società stessa, ma viene imputato direttamente ai soci in proporzione alla loro partecipazione agli utili, e tassato a livello individuale. |
| Prelevamenti in conto utili | Somme che i soci prelevano dalla società durante l'esercizio, prima dell'approvazione del bilancio, considerate un'anticipazione sugli utili futuri e soggette a regole specifiche di rendicontazione. |
| Perdita d'esercizio | Il risultato negativo della gestione annuale di una società, che riduce il patrimonio netto e deve essere coperta o imputata a nuovo. |
| Rinvio a nuovo della perdita | Tecnica contabile che consiste nell'accantonare la perdita d'esercizio nel patrimonio netto, rimandandone la copertura a esercizi futuri in cui si prevedono utili. |
| Riserva volontaria | Parte degli utili accantonati dai soci per autofinanziare la società o per altre finalità discrezionali, che può essere utilizzata per coprire perdite o per aumenti di capitale. |
| Reintegro dei soci | Conferimento aggiuntivo da parte dei soci per coprire una perdita d'esercizio, con l'obiettivo di ripristinare l'integrità patrimoniale della società. |
| Riduzione di capitale sociale | Diminuzione del valore nominale del capitale sociale, che può avvenire per diverse ragioni, tra cui la copertura di perdite o il rimborso ai soci di quote del capitale. |
| Aumento nominale di capitale sociale | Aumento del capitale sociale ottenuto mediante la capitalizzazione di riserve, che non comporta un afflusso di nuove risorse finanziarie nella società. |
| Aumento reale di capitale sociale | Aumento del capitale sociale che comporta l'apporto di nuove risorse finanziarie alla società da parte dei soci attuali o di nuovi soci. |
| Valore economico della società | La stima del valore complessivo di un'impresa, che tiene conto non solo dei valori contabili ma anche di fattori extracontabili come l'avviamento, i marchi e il potenziale di crescita. |
| Consolidamento di debiti | Operazione in cui un creditore accetta la conversione del debito della società in una partecipazione societaria, comportando un miglioramento della posizione finanziaria netta. |
| Liquidazione della società | Fase conclusiva della vita di una società, in cui l'attivo viene venduto, i debiti saldati e l'eventuale residuo distribuito ai soci. |
| Conferimento di beni in godimento | Utilizzo di beni da parte di un socio a favore della società, senza trasferimento della proprietà, che al termine della società devono essere restituiti al proprietario. |
| Conferimento d'opera | Prestazione di lavoro da parte di un socio a favore della società, che non genera capitale sociale ma dà diritto a una partecipazione agli utili o a una retribuzione. |
Cover
Maeve.pdf
Summary
# Buitencontractuele aansprakelijkheid als bron van verbintenissen
Verbintenissen kunnen ontstaan uit een rechtshandeling, uit een oneigenlijk contract, uit buitencontractuele aansprakelijkheid of uit de wet. Buitencontractuele aansprakelijkheid resulteert in een verbintenis tot schadeloosstelling ten laste van de aansprakelijke persoon ten aanzien van een persoon die schade heeft geleden [1](#page=1).
### 1.1 Situering van buitencontractuele aansprakelijkheid
Buitencontractuele aansprakelijkheid vormt een specifieke bron van verbintenissen, naast rechtshandelingen, oneigenlijke contracten en de wet [1](#page=1).
### 1.2 Onderscheid met contractuele aansprakelijkheid
* **Contractuele aansprakelijkheid**: Ontstaat bij de niet-nakoming van een contract en leidt eveneens tot een verbintenis tot schadeloosstelling [1](#page=1).
* **Buitencontractuele aansprakelijkheid**: Ontstaat los van enige contractuele relatie.
Beide vormen van aansprakelijkheid vallen onder de noemer burgerrechtelijke aansprakelijkheid. Burgerrechtelijke aansprakelijkheid moet op haar beurt onderscheiden worden van strafrechtelijke aansprakelijkheid [1](#page=1).
### 1.3 Soorten buitencontractuele aansprakelijkheid
Buitencontractuele aansprakelijkheid kan worden onderverdeeld in:
* **Aansprakelijkheid voor eigen daad**: Wanneer iemands eigen schadeverwekkend gedrag tot aansprakelijkheid leidt. Dit wordt ook wel foutaansprakelijkheid genoemd (art. 6.5 BW) [1](#page=1).
* **Aansprakelijkheid voor andermans daad**: Wanneer het schadeverwekkend gedrag van een ander persoon tot aansprakelijkheid leidt [1](#page=1).
### 1.4 Gerelateerde concepten
* **Ongerechtvaardigde verrijking**: Degene die ongerechtvaardigd verrijkt is, is aan de verarmde het laagste bedrag van de verrijking en de verarming verschuldigd, geraamd op het tijdstip van de vergoeding (art. 5.137 BW) [1](#page=1).
---
# Verschillende soorten buitencontractuele aansprakelijkheid
Dit document behandelt de verschillende vormen van buitencontractuele aansprakelijkheid, de voorwaarden waaraan voldaan moet worden om aansprakelijk te zijn, en de toepassingsgebieden ervan.
## 2. Voorwaarden voor aansprakelijkheid
Om aansprakelijk te kunnen worden gesteld, moeten aan drie cumulatieve voorwaarden zijn voldaan [2](#page=2):
* Een tot aansprakelijkheid leidend feit [2](#page=2).
* Schade die in aanmerking komt voor schadeloosstelling [2](#page=2).
* Een causaal verband tussen het tot aansprakelijkheid leidend feit en de schade [2](#page=2).
Deze voorwaarden zijn, tenzij de wet anders bepaalt, op dezelfde wijze van toepassing op natuurlijke personen als op private en publieke rechtspersonen. Voor natuurlijke personen geldt dat zij minstens twaalf jaar oud moeten zijn om aansprakelijk te zijn voor hun eigen fouten of die van anderen. Minderjarigen ouder dan twaalf jaar, net als geestesgestoorden, zijn wel aansprakelijk [2](#page=2).
### 2.1 Het tot aansprakelijkheid leidende feit
Het tot aansprakelijkheid leidende feit kan bestaan uit een eigen fout of een gebeurtenis die gelinkt kan worden aan de aansprakelijke persoon. Dit kan zowel foutaansprakelijkheid (eigen daad) als risicoaansprakelijkheid (gebeurtenis gelinkt aan de aansprakelijke, zonder dat er een fout van de aansprakelijke hoeft te zijn) omvatten [3](#page=3).
#### 2.1.1 Foutaansprakelijkheid (aansprakelijkheid voor eigen daad)
Iedereen is aansprakelijk voor de schade die hij door zijn fout aan een ander veroorzaakt. Een fout wordt begrepen als [3](#page=3):
* De schending van een wettelijke regel die een bepaald gedrag oplegt of verbiedt [3](#page=3).
* De schending van de algemene zorgvuldigheidsnorm die geldt in het maatschappelijk verkeer [3](#page=3).
##### 2.1.1.1 Schending van specifieke gedragsnorm
Dit betreft de schending van een rechtsnorm die een bepaald gedrag voorschrijft of verbiedt. Er moet worden nagegaan of de inhoud en strekking van de norm zijn nageleefd; een toetsing aan de voorzichtige en redelijke persoon is hier niet vereist [3](#page=3).
##### 2.1.1.2 Schending van de algemene zorgvuldigheidsnorm
Dit betreft onzorgvuldigheid. Een persoon handelt zorgvuldig als hij handelt als een voorzichtig en redelijk persoon geplaatst in dezelfde omstandigheden. De omstandigheden waarover het gaat, zijn externe omstandigheden zoals tijd, plaats, weersomstandigheden, maar ook beroep, ervaring en opleiding. Interne omstandigheden (karakter, emotionaliteit, intelligentie) worden in principe niet in rekening genomen [4](#page=4) [5](#page=5).
De rechter kan bij de beoordeling van onzorgvuldigheid rekening houden met vijf criteria (niet exhaustief en niet cumulatief) [5](#page=5):
1. **De redelijkerwijze voorzienbare gevolgen van het gedrag:** Kon de persoon op het moment van het schadeverwekkend gedrag voorzien dat er schade zou kunnen optreden [5](#page=5)?
2. **De evenredigheid van het risico:** De aard en omvang van het risico staan in verhouding tot de inspanningen en maatregelen die nodig zijn om het te vermijden [5](#page=5).
3. **De stand van de techniek en wetenschappelijke kennis:** Rekening houden met de techniek en kennis die toegankelijk was op het moment van het schadeverwekkend feit [5](#page=5).
4. **De eisen van goed vakmanschap en goede beroepsactiviteiten:** Technische normen en gebruiken binnen de beroepssector [6](#page=6).
5. **De beginselen van goed bestuur en goede organisatie:** Vooral relevant voor rechtspersonen [6](#page=6).
##### 2.1.1.3 Uitzonderingen op foutaansprakelijkheid
Verschillende gronden kunnen uitsluiting van aansprakelijkheid voor een fout bewerkstelligen [6](#page=6):
* **Overmacht:** Het is onmogelijk de toepasselijke gedragsregel na te leven, hetzij door onvoorzienbare, hetzij door onvermijdbare omstandigheden [6](#page=6).
* **Andere gronden:** Dwaling, dwang, noodtoestand, bevel, wettige verdediging, toestemming van de benadeelde [7](#page=7).
##### 2.1.1.4 Wettelijke beperking van aansprakelijkheid voor fout
Sommige wetten beperken de persoonlijke aansprakelijkheid van bepaalde beroepscategorieën, zoals werknemers, politie, loodsen, militair personeel, statutair personeel in dienst van publieke rechtspersonen en vrijwilligers, voor fouten begaan tijdens hun functie [7](#page=7).
#### 2.1.2 Risicoaansprakelijkheid (foutloze aansprakelijkheid)
Dit betreft aansprakelijkheid voor andermans daad of voor een gebeurtenis gelinkt aan de aansprakelijke, zonder dat er een eigen fout van de aansprakelijke vereist is [3](#page=3).
##### 2.1.2.1 Aansprakelijkheid van personen belast met toezicht op anderen
Personen die belast zijn met globaal en duurzaam toezicht op anderen zijn aansprakelijk voor de schade die deze laatsten door hun fout of een ander tot aansprakelijkheid leidend feit veroorzaken. Globaal en duurzaam betekent dat het toezicht zich op meerdere aspecten van het dagelijks leven richt en van substantiële duur is [7](#page=7).
* **Onderwijsinstellingen:** Zijn aansprakelijk voor schade veroorzaakt door leerlingen tijdens het onderwijs. Er geldt een weerlegbaar vermoeden van fout in het toezicht [8](#page=8) [9](#page=9).
* **Minderjarigen jonger dan zestien jaar:** Ouders, adoptanten, voogden en pleegzorgers zijn foutloos aansprakelijk voor schade veroorzaakt door deze minderjarigen [9](#page=9).
* **Minderjarigen van zestien jaar of ouder:** Ouders, adoptanten, voogden en pleegzorgers zijn aansprakelijk, maar enkel indien de schade te wijten is aan een fout van hun kant (in de opvoeding of het toezicht). Dit is dus een vorm van foutaansprakelijkheid gebaseerd op een vermoeden van fout [10](#page=10).
##### 2.1.2.2 Aansprakelijkheid van de aansteller
Een aansteller is foutloos aansprakelijk voor de schade die zijn aangestelde aan derden veroorzaakt tijdens en naar aanleiding van de uitoefening van zijn functie, als gevolg van diens fout of een ander tot aansprakelijkheid leidend feit [11](#page=11).
* **Aansteller:** Degene die voor eigen rekening in feite gezag over en toezicht op het gedrag van een ander kan uitoefenen [11](#page=11).
* **Aangestelde:** Zij die in ondergeschikt verband werk uitvoeren voor een ander. Dit begrip is ruimer dan werknemer [11](#page=11).
* **Tijdens en naar aanleiding van de uitoefening van zijn functie:** Wordt breed geïnterpreteerd; de schade mag niet hebben plaatsgehad zonder de tewerkstelling [12](#page=12).
* **Beperking voor werknemers:** Werknemers zijn enkel aansprakelijk voor opzettelijke fouten, zware fouten en lichte fouten die regelmatig voorkomen. Derden kunnen zich richten tot de aansteller (die voor elke fout aansprakelijk is) of tot de aangestelde (die enkel aansprakelijk is bij zware of opzettelijke fout) [12](#page=12) [13](#page=13).
##### 2.1.2.3 Aansprakelijkheid van rechtspersonen
* **Publiekrechtelijke rechtspersonen:** Zijn foutloos aansprakelijk voor schade veroorzaakt door hun personeelsleden tijdens en naar aanleiding van de uitoefening van hun functie [13](#page=13).
* **Privaatrechtelijke rechtspersonen:** Zijn foutloos aansprakelijk voor schade veroorzaakt door hun bestuursorganen of leden ervan. Er is een uniforme behandeling van het personeel en bestuursleden [13](#page=13) [14](#page=14).
* **Publiekrechtelijke rechtspersonen voor organen die geen deel uitmaken van het personeel:** Zijn ook foutloos aansprakelijk, bijvoorbeeld ministers, burgemeesters [14](#page=14).
##### 2.1.2.4 Aansprakelijkheid voor zaken
De bewaarder van een zaak is foutloos aansprakelijk voor schade veroorzaakt door een gebrek van die zaak [14](#page=14).
* **Bewaarder:** De persoon die op het moment van het schadeverwekkend feit de niet-ondergeschikte macht van leiding en controle heeft over de zaak. De eigenaar wordt vermoed bewaarder te zijn, tenzij hij bewijst dat de bewaring bij een ander berust [14](#page=14) [15](#page=15).
* **Zaak:** Betreft materiële zaken; alle lichamelijke voorwerpen [15](#page=15).
* **Gebrekkige zaak:** Een zaak is gebrekkig wanneer zij door een van haar kenmerken niet de veiligheid biedt die men gerechtigd is te verwachten. Het gebrek moet een kenmerk van de zaak zijn, onderscheiden van foutief gebruik. De oorsprong, aard en duur van het gebrek zijn irrelevant voor de aansprakelijkheid [15](#page=15) [16](#page=16).
##### 2.1.2.5 Aansprakelijkheid voor dieren
De bewaarder van een dier is foutloos aansprakelijk voor schade veroorzaakt door dit dier [16](#page=16).
* **Bewaarder:** De persoon die de niet-ondergeschikte macht van leiding en controle heeft over het dier. De eigenaar wordt vermoed bewaarder te zijn [16](#page=16).
* **Dier:** Viseert in principe alle dieren [16](#page=16).
* Het volstaat dat het dier schade heeft veroorzaakt; het gedrag van het dier (normaal of abnormaal) is irrelevant [17](#page=17).
##### 2.1.2.6 Aansprakelijkheid voor gebrekkige producten
De specifieke productaansprakelijkheid regelt de aansprakelijkheid van de producent voor schade veroorzaakt door een gebrekkig product [17](#page=17).
* **Toepassingsvoorwaarden:**
1. Het moet gaan om een product (lichamelijk roerend goed, met uitzondering van onroerend goed als geheel) [17](#page=17).
2. Het product moet gebrekkig zijn (niet de verwachte veiligheid bieden, rekening houdend met presentatie, gebruik en tijdstip van inverkeerstelling) [18](#page=18).
3. Er moet schade zijn die in aanmerking komt voor schadeloosstelling (schade aan personen en morele schade; schade aan goederen enkel indien bestemd voor privégebruik, met aftrekfranchise van 500 euro) [18](#page=18).
4. Bewijs van een causaal verband tussen het gebrek en de schade [18](#page=18).
5. De aangesprokene moet de producent zijn (fabrikant, schijnproducent, EU-invoerder, of subsidiair de leverancier) [18](#page=18).
* **Verweermiddelen producent:** Het product niet in verkeer gebracht, geen gebrek bij invoering, geen economisch doel, overeenstemming met overheidsvoorschriften, onmogelijkheid ontdekking gebrek (standaardkennis), of gebrek aan eindproduct te wijten aan ontwerp/instructies van ander [19](#page=19).
* **Termijnen:** Verjaringstermijn van drie jaar, vervaltermijn van tien jaar [20](#page=20).
## 3. Schade die in aanmerking komt voor schadeloosstelling
Schade is de economische en niet-economische gevolgen van de aantasting van een juridisch beschermd persoonlijk belang. Voor schadeloosstelling moet de schade rechtmatig en zeker zijn [20](#page=20) [21](#page=21).
### 3.1 Soorten schade
* **Patrimoniale schade:** Alle economische gevolgen (verliezen, kosten, winstderving, waardevermindering) [21](#page=21).
* **Extrapatrimoniale schade:** Niet-economische gevolgen (pijn, leed, angst, reputatie) [21](#page=21).
* **Actuele en toekomstige schade:** Schade die reeds geleden is of die pas later ontstaat, mits zeker [21](#page=21).
* **Rechtstreekse, onrechtstreekse schade en schade bij terugslag:** Rechtstreekse schade is de schade die men zelf lijdt. Onrechtstreekse schade is schade die anderen lijden als gevolg van de aantasting van iemands belangen. Schade bij terugslag is een specifieke vorm van onrechtstreekse schade door een juridische of genegenheidsband [22](#page=22).
### 3.2 Voorbeschiktheid en reeds bestaande toestand
De aansprakelijke moet de benadeelde nemen zoals hij hem aantreft, met al zijn persoonlijke kenmerken (voorbeschiktheid). Bij een reeds bestaande toestand heeft men enkel recht op vergoeding voor de nieuwe schade of de verergering ervan. Verhaasting treedt op indien de schade hoe dan ook vroeger zou zijn opgetreden [22](#page=22) [23](#page=23).
### 3.3 Rechtmatige schade
Schade is onrechtmatig als de vordering tot schadeloosstelling een onwettige situatie erkent, behoudt of bestendigt [23](#page=23).
### 3.4 Zekere schade
Enkel zekere schade leidt tot schadeloosstelling; het bestaan ervan moet onbetwistbaar vaststaan. Toekomstige schade komt voor schadeloosstelling in aanmerking indien deze het zekere gevolg is van een actuele aantasting [24](#page=24).
## 4. Oorzakelijk verband
Een tot aansprakelijkheid leidend feit is oorzaak van de schade indien het een noodzakelijke voorwaarde is voor deze laatste (conditio sine qua non) [24](#page=24).
### 4.1 Equivalentieleer
Alle oorzaken zijn gelijkwaardig en brengen in gelijke mate aansprakelijkheid mee [26](#page=26).
### 4.2 Correcties op de equivalentieleer
* **Correctie op feitelijke causaliteit:** Indien een feit geen noodzakelijke voorwaarde is omdat een andere gebeurtenis reeds voldoende was om de schade te veroorzaken, is het feit toch een oorzaak (art. 6.18 §1 BW) [27](#page=27).
* **Correctie op juridische causaliteit:** Geen aansprakelijkheid indien het feitelijke causaal verband dermate verwijderd is dat het kennelijk onredelijk zou zijn de schade toe te rekenen aan de aangesprokene (art. 6.18 §2 BW) [27](#page=27).
### 4.3 Causale onzekerheid
* **Proportionele aansprakelijkheid:** Wanneer het onzeker is of de fout een noodzakelijke voorwaarde was, heeft de benadeelde recht op een gedeeltelijke schadeloosstelling in verhouding tot de waarschijnlijkheid van de oorzaak. Dit geldt in principe voor foutaansprakelijkheid [28](#page=28) [29](#page=29).
* **Alternatieve oorzaken:** Indien meerdere personen aansprakelijk zijn voor soortgelijke feiten die de benadeelde blootstelden aan het risico op schade, maar niet bewezen kon worden welk feit de schade veroorzaakte, is elk persoon aansprakelijk in verhouding tot de waarschijnlijkheid dat zijn feit de schade veroorzaakte (art. 6.23 BW) [29](#page=29).
## 5. Pluraliteit van aansprakelijkheden
### 5.1 Meerdere derden aansprakelijk
* **In solidum aansprakelijkheid:** Als meerdere personen aansprakelijk zijn voor onderscheiden tot aansprakelijkheid leidende feiten die oorzaak zijn van dezelfde schade, zijn zij in solidum aansprakelijk. De benadeelde kan van elk van hen de gehele schade vorderen. Hetzelfde geldt als meerdere personen aansprakelijk zijn voor eenzelfde feit [30](#page=30).
* **Aanzetten tot een fout:** Wie een ander aanzet tot een fout of hem daarbij helpt, is met deze persoon in solidum aansprakelijk [31](#page=31).
### 5.2 Regres onder medeaansprakelijken
De aangesproken partij die de schade integraal vergoedt, heeft in principe regresmogelijkheid tegenover de overige aansprakelijke partijen, in de mate waarin hun feit bijdroeg tot de schade [31](#page=31).
* **Regres bij foutloze aansprakelijkheid:** De foutloos aansprakelijke kan regres uitoefenen voor het geheel van de schade tegen de persoon door wiens fout de voorwaarden voor deze aansprakelijkheid vervuld zijn [31](#page=31).
* **Regres bij opzet:** Geen regres mogelijk indien de schadevergoedende partij aansprakelijk is op grond van een opzettelijke fout of indien de medeaansprakelijke aansprakelijk is op grond van een opzettelijke fout. Wel regres voor het geheel tegen een medeaansprakelijke met opzet [32](#page=32).
### 5.3 Medeaansprakelijkheid van de benadeelde
Het recht op schadeloosstelling van de benadeelde wordt verminderd in de mate waarin een feit waarvoor hij aansprakelijk is, een van de oorzaken van de schade is. Dit geldt niet voor minderjarigen jonger dan twaalf jaar [33](#page=33).
* **Bij opzet:** De benadeelde heeft geen recht op schadeloosstelling indien zijn eigen opzettelijke fout een van de oorzaken van de schade is [34](#page=34).
## 6. Samenloop
Het samenloopverbod tussen contractuele en buitencontractuele aansprakelijkheid is verdwenen. De benadeelde heeft de keuze, tenzij contractueel uitgesloten [35](#page=35).
### 6.1 Quasi-immuniteit van de uitvoeringsagent
De quasi-immuniteit van de uitvoeringsagent is afgeschaft; benadeelden kunnen buitencontractuele vorderingen instellen tegen hulppersonen. Contractueel kan dit echter weer worden ingesteld [36](#page=36) [37](#page=37).
## 7. Gevolgen van aansprakelijkheid
* **Schadeloosstellingsplicht:** Strekt ertoe de benadeelde in de toestand te plaatsen waarin hij zich zou hebben bevonden zonder het schadeverwekkend feit (patrimoniale schade) of kent een billijke en passende vergoeding toe (extrapatrimoniale schade) [38](#page=38).
* **Wijze van schadeloosstelling:** Kan in natura of door schadevergoeding plaatsvinden. Schadevergoeding is vrij te gebruiken door de benadeelde [38](#page=38).
* **Integrale schadeloosstelling:** De omvang van de schade wordt bepaald op de datum die het tijdstip van de effectieve schadeloosstelling het dichtst benadert [39](#page=39).
* **Preventie van schade:** Schadebeperkingsplicht voor de benadeelde. De aansprakelijke moet de kosten dragen van dringende en redelijke maatregelen om dreigende schade te voorkomen. De rechter kan ook een bevel of verbod opleggen om schade te voorkomen [43](#page=43).
* **Vergoeding van nettowinst:** Indien de aansprakelijke opzettelijk met winstintentie inbreuk maakte op een persoonlijkheidsrecht, eer of reputatie, kan een bijkomende vergoeding gelijk aan de nettowinst worden toegekend [44](#page=44).
### 7.1 Minderjarigen en geestesgestoorden
* **Minderjarigen:** Vanaf 12 jaar aansprakelijk. De rechter kan oordelen dat de minderjarige geen schadeloosstelling verschuldigd is of deze beperken naar billijkheid. Indien gedekt door verzekering, kan de rechter niet oordelen dat er geen schadeloosstelling verschuldigd is of deze beperken beneden het verzekerde bedrag [41](#page=41).
* **Geestesgestoorden:** Aansprakelijk indien hun oordeelsvermogen of controle over daden ernstig is aangetast. De rechter kan de schadeloosstelling beperken naar billijkheid [41](#page=41) [42](#page=42).
### 7.2 Voordeelstoerekening
Uitkeringen en voordelen die de benadeelde niet zou hebben ontvangen zonder het schadeverwekkend feit en die strekken tot schadeloosstelling, worden in mindering gebracht op de schadevergoeding. Begiftigingen worden niet in mindering gebracht [42](#page=42).
### 7.3 Zaakschade
Vergoeding van de kosten van herstel of, indien hoger, de kosten van vervanging. Ook eventuele waardevermindering na herstel. Bij tenietgaan is de benadeelde recht op vergoeding voor vervanging [42](#page=42) [43](#page=43).
---
# Schade die in aanmerking komt voor schadeloosstelling
Dit deel van de studiehandleiding behandelt de definitie en vereisten voor schade die recht geeft op schadeloosstelling, inclusief de verschillende soorten schade en specifieke situaties die de toewijzing van vergoedingen beïnvloeden.
### 3.1 Begrip van schade
Schade wordt gedefinieerd als de economische en niet-economische gevolgen van de aantasting van een juridisch beschermd persoonlijk belang. Het is belangrijk te onderscheiden dat schade niet de aantasting zelf is, maar wel het gevolg daarvan. Een aangetast belang ligt steeds ten grondslag aan schade; zonder aangetast belang kan geen schade bestaan. Er kunnen wel aangetaste belangen bestaan zonder dat dit tot schade leidt [20](#page=20).
#### 3.1.1 Vereisten voor een aangetast belang
Om voor schadeloosstelling in aanmerking te komen, moet een belang aan twee cruciale vereisten voldoen:
* **Juridische bescherming:** Het belang moet door het recht erkend en beschermd worden. Dit betekent niet noodzakelijk dat het belang beschermd moet zijn door een subjectief recht. Een voorbeeld waarbij dit niet het geval is, is diefstal; het belang van de dief is niet beschermd, waardoor schade hieruit voortvloeiend niet voor schadeloosstelling in aanmerking komt [20](#page=20).
* **Persoonlijk karakter:** Alleen de titularis van het aangetaste belang kan vergoeding vorderen voor de schade die uit de aantasting voortvloeit [20](#page=20).
#### 3.1.2 Rechtmatigheid en zekerheid van schade
Schade komt slechts voor schadeloosstelling in aanmerking indien deze rechtmatig en zeker is. Feitenrechters oordelen over deze kwalificatie, onder toezicht van het Hof van Cassatie [21](#page=21).
### 3.2 Soorten schade
Schade kan worden onderverdeeld in verschillende categorieën op basis van hun aard en timing.
#### 3.2.1 Patrimoniale en extrapatrimoniale schade
* **Patrimoniale of materiële schade:** Omvat alle economische gevolgen van de aantasting van een belang. Dit kan zowel verliezen, kosten, winstderving als waardevermindering omvatten [21](#page=21).
* **Extrapatrimoniale of morele schade:** Omvat alle niet-economische gevolgen van de aantasting van de fysieke of psychische integriteit. Deze schade kan ook voor rechtspersonen in aanmerking komen, mits verenigbaar met hun aard. Het gaat hierbij om een weerslag op het welbevinden, de psychische gezondheid (pijn, leed, angst) of de reputatie, zonder dat het patrimonium van de benadeelde direct geraakt wordt [21](#page=21).
> **Tip:** De aard van het geschonden belang is niet bepalend voor dit onderscheid. Zo kan de aantasting van de psychische of fysische integriteit zowel patrimoniale als extrapatrimoniale schade tot gevolg hebben. Een voorbeeld is iemand die zijn been breekt; dit leidt tot pijn (extrapatrimoniale schade) en inkomensverlies doordat werken onmogelijk wordt (patrimoniale schade) [21](#page=21).
#### 3.2.2 Actuele en toekomstige schade
* **Actuele schade:** Schade die reeds geleden is op het moment dat de rechter zich uitspreekt over de aansprakelijkheidsvordering [21](#page=21).
* **Toekomstige schade:** Schade die pas later ontstaat. Dit moet onderscheiden worden van hypothetische schade. Ook toekomstige schade moet steeds voldoende zeker zijn [21](#page=21).
#### 3.2.3 Rechtstreekse, onrechtstreekse en schade bij terugslag
* **Rechtstreekse schade:** De schade die de persoon wiens belang werd aangetast, zelf lijdt door die aantasting [21](#page=21).
* **Onrechtstreekse schade:** Schade die andere personen lijden ten gevolge van dezelfde aantasting. Dit betreft persoonlijke schade die voortvloeit uit de aantasting van de belangen van een ander persoon. Een voorbeeld is iemand die getuige is van een ongeval met een zwaargewonde en daardoor in shock is; deze persoon lijdt morele schade ten gevolge van de aantasting van de fysieke integriteit van het slachtoffer. Onrechtstreekse schade kan patrimoniaal of extrapatrimoniaal zijn, en actueel of toekomstig [22](#page=22).
* **Schade bij terugslag:** Een specifieke vorm van onrechtstreekse schade. Het betreft persoonlijke schade die voortvloeit uit de aantasting van de belangen van een andere persoon met wie de benadeelde een juridische band (zoals arbeidsovereenkomst of afstamming) of een voldoende nauwe genegenheidsband heeft. Bij affectieve relaties die niet op afstamming berusten, moet de rechter de realiteit ervan beoordelen. Voorbeelden zijn schade bij naasten (kind) door het overlijden van de rechtstreeks benadeelde (vader), of schade die een werkgever lijdt door het doorbetalen van loon aan een arbeidsongeschikte werknemer zonder diens arbeidsprestaties te ontvangen. De aansprakelijke kan de benadeelde bij terugslag de fout van de rechtstreeks benadeelde en andere verweermiddelen tegenwerpen die hij aan deze laatste had kunnen tegenwerpen [22](#page=22).
### 3.3 Invloed van voorbeschiktheid en voorafgaande toestand
#### 3.3.1 Voorbeschiktheid
Voorbeschiktheid of predispositie is de toestand waarin de benadeelde zich bevindt, waardoor hij vatbaarder is voor schade. In principe wordt hiermee geen rekening gehouden. De aansprakelijke moet de benadeelde nemen zoals hij hem aantreft, met al zijn persoonlijke kenmerken. Dit betekent dat de voorbeschiktheid ten laste komt van de aansprakelijke [22](#page=22).
> **Example:** Iemand met een zeer gevoelige schedel die door een lichte tik een hersenbloeding oploopt en overlijdt, leidt tot schadeloosstelling door de veroorzaker van de tik voor de volledige schade, ondanks de voorbeschiktheid [22](#page=22).
#### 3.3.2 Voorafgaande toestand
Als uitzondering op het principe van voorbeschiktheid, heeft een benadeelde die zich reeds vóór het schadelijke feit in een bekende eerdere toestand bevond die al tot schadelijke gevolgen heeft geleid (bijvoorbeeld een reeds bestaande beperking), slechts recht op schadeloosstelling voor de nieuwe schade veroorzaakt door hetzelfde feit of voor de verergering van de bestaande schade [22](#page=22).
### 3.4 Verhaasting
Verhaasting treedt op wanneer de schade hoe dan ook tot stand zou zijn gekomen. Indien de aansprakelijke bewijst dat het schadelijke feit de schade slechts vervroegd heeft doen optreden, leidt enkel de schade die het gevolg is van dit vervroegd optreden tot schadeloosstelling [23](#page=23).
> **Example:** Een persoon met een oogkwaal die door een ongeval sneller blind wordt dan normaal het geval zou zijn [23](#page=23).
### 3.5 Rechtmatige schade
Schade is onrechtmatig indien de vordering tot schadeloosstelling ertoe strekt een onwettige situatie te erkennen, te behouden of te bestendigen. Het feit dat de eiser zich op het moment van het ontstaan van de schade in een onwettige situatie bevond, betekent niet noodzakelijk dat hij zich niet kan beroepen op de aantasting van een rechtmatig belang [23](#page=23).
> **Example:** Een bakkersleerling die arbeidsongeschikt is door een ongeval en een vergoeding vordert voor het verlies van inkomsten uit zwartwerk. Hoewel het belang (fysieke integriteit) juridisch beschermd is, is de schade (verloren inkomsten uit onwettige activiteit) onrechtmatig [23](#page=23).
> **Tip:** Om voor schadeloosstelling in aanmerking te komen, moet de schade dus het gevolg zijn van de aantasting van een juridisch beschermd belang én moet de schade zelf rechtmatig zijn [23](#page=23).
### 3.6 Zekerheid van schade
Enkel zekere schade leidt tot schadeloosstelling. Schade is zeker indien het bestaan ervan onbetwistbaar vaststaat en in zodanige mate waarschijnlijk is dat de rechter niet meer ernstig aan het tegendeel hoeft te denken. De rechter moet overtuigd zijn dat het slachtoffer zich in een betere situatie zou hebben bevonden indien de gebeurtenis niet had plaatsgevonden. De schade mag niet enkel hypothetisch zijn, gebaseerd op zuivere veronderstellingen of gissingen [24](#page=24).
#### 3.6.1 Toekomstige schade en zekerheid
Toekomstige schade leidt tot schadeloosstelling indien zij het zekere gevolg is van de actuele aantasting van een juridisch beschermd persoonlijk belang. De vereiste van zekerheid belet niet dat toekomstige schade vergoed kan worden, op voorwaarde dat vaststaat dat deze zich zal voordoen. De aantasting van het belang die aanleiding zal geven tot de toekomstige schade moet echter reeds vaststaan op het moment van de beoordeling. Het toekomstig karakter heeft betrekking op de gevolgen van de aantasting, niet op de aantasting zelf [24](#page=24).
> **Example:** Als vaststaat dat iemand zal overlijden door een ongeval, kwalificeert de schade van de naasten die daardoor verdriet zullen lijden niet als toekomstige schade, aangezien het overlijden zelf nog niet vaststaat [24](#page=24).
---
# Oorzakelijk verband
Het oorzakelijk verband vormt een essentiële voorwaarde voor aansprakelijkheid, waarbij de equivalentieleer centraal staat, aangevuld met correcties en specifieke regels voor causale onzekerheid en proportionele aansprakelijkheid.
### 4.1 De equivalentieleer: de conditio sine qua non-test
De kern van het oorzakelijk verband wordt gevormd door de equivalentieleer, die stelt dat een tot aansprakelijkheid leidend feit de oorzaak is van schade indien het een noodzakelijke voorwaarde (een *conditio sine qua non*) is voor die schade [25](#page=25).
#### 4.1.1 Toepassing van de conditio sine qua non-test
Om na te gaan of er sprake is van een noodzakelijke voorwaarde, dient de rechter de *conditio sine qua non*-test uit te voeren. Dit is een juridische versie van de tegenfeitelijke analyse, gericht op het opsporen van feitelijke causale verbanden tussen individuele gebeurtenissen [25](#page=25).
De kernanalyse houdt in dat men het tot aansprakelijkheid leidende feit wegdenkt.
* Bij risicoaansprakelijkheid wordt enkel het feit zelf weggedacht [25](#page=25).
* Bij foutaansprakelijkheid wordt zowel de fout weggedacht als een rechtmatig alternatief bijgedacht [25](#page=25).
Een feit is een noodzakelijke voorwaarde voor de schade indien de schade zich zonder dit feit, in de concrete omstandigheden die bestonden ten tijde van het schadegeval, niet zou hebben voorgedaan zoals deze zich heeft voorgedaan. Vaak ontbreken echter feitelijke en wetenschappelijke gegevens om met zekerheid te bepalen hoe de gebeurtenissen zich zonder het feit zouden hebben ontwikkeld. Rechters baseren hun beslissingen daarom vaak op de normale gang van zaken, of op veronderstellingen en beleidsmatige keuzes [25](#page=25).
#### 4.1.2 Verschillen tussen foutloze en foutaansprakelijkheid
* **Bij foutloze aansprakelijkheid** volstaat het meestal om de gebeurtenis die aansprakelijkheid meebrengt weg te denken om de *conditio sine qua non*-test te doen [25](#page=25).
* **Bij foutaansprakelijkheid** moet de rechter ook bepalen wat de verweerder had moeten doen om rechtmatig te handelen. Hij moet een rechtmatig alternatief vaststellen voor de fout van de verweerder. Indien de schade in die hypothese nog zou zijn opgetreden, is er geen sprake van een causaal verband [25](#page=25).
> **Voorbeeld (foutaansprakelijkheid):** Een autobestuurder rijdt zonder rijbewijs en veroorzaakt een ongeval. Als het ongeval zich ook had voorgedaan indien de bestuurder wel een rijbewijs had gehad, is er geen causaal verband tussen het foutief gedrag (rijden zonder rijbewijs) en het ongeval [25](#page=25).
> **Voorbeeld (foutaansprakelijkheid):** Door wegenwerken is een baan afgesloten behalve voor plaatselijk verkeer. Een autobestuurder negeert het verbodsbord en zijn wagen raakt beschadigd door de werken. Tussen zijn fout (het negeren van het bord) en de schade is er geen causaal verband, omdat de schade ook zou zijn ingetreden als hij op bezoek moest bij iemand die in de straat woont (een hypothese zonder fout) [26](#page=26).
> **Voorbeeld (foutaansprakelijkheid):** Een autobestuurder wordt vooraan aangereden door iemand die van links komt; het achterlicht van het slachtoffer brandde niet. Het ongeval zou ook gebeurd zijn indien het achterlicht wel had gebrand, dus er is geen causaal verband [26](#page=26).
#### 4.1.3 Gelijkwaardigheid van oorzaken
Eens vastgesteld dat het tot aansprakelijkheid leidende feit een noodzakelijke voorwaarde is voor de schade, is het onderzoek naar het oorzakelijk verband afgesloten. Alle oorzaken worden als gelijkwaardig beschouwd en brengen in gelijke mate aansprakelijkheid mee; dit staat bekend als de equivalentieleer [26](#page=26).
### 4.2 Alternatieve benaderingen van causaliteit
Naast de equivalentieleer bestaan er andere benaderingen die, naast de feitelijke oorzaken, ook een vorm van juridische causaliteit beoordelen [26](#page=26):
* **De leer van de adequate oorzaak:** Alleen als de schade het normale gevolg is van het tot aansprakelijkheid leidende feit, wordt dit feit als oorzakelijk beschouwd [26](#page=26).
* **De leer van de efficiënte oorzaak:** Alleen de meest doorslaggevende oorzaak wordt in aanmerking genomen [26](#page=26).
* **De leer van de toerekening naar redelijkheid:** Het is aan de rechter om te oordelen of het redelijk is om de schade aan iemand toe te rekenen [26](#page=26).
### 4.3 Correcties op de equivalentieleer en de conditio sine qua non-test
Er zijn twee belangrijke uitzonderingen op de bovengenoemde principes: correcties op de feitelijke causaliteit en correcties op de juridische equivalentieleer [26](#page=26).
#### 4.3.1 Correctie op de feitelijke causaliteit (samenloop van oorzaken)
**Probleem:** De *conditio sine qua non*-test leidt niet tot aansprakelijkheid wanneer een feit dat op zichzelf een noodzakelijke (of voldoende) voorwaarde is voor de schade, samenloopt met een gelijktijdige gebeurtenis die voldoende is om dezelfde schade te veroorzaken. In dat geval is het eerste feit immers geen noodzakelijke voorwaarde meer [27](#page=27).
> **Voorbeeld:** Iemand gooit een brandbom in een huis, en tegelijkertijd vindt er een kortsluiting plaats door werkzaamheden van een elektricien. Zowel de brandbom als de kortsluiting zouden op zichzelf voldoende zijn geweest om de brand te veroorzaken. Daardoor zijn noch de brandstichting, noch de kortsluiting een noodzakelijke voorwaarde voor de brand, wat tot geen aansprakelijkheid zou leiden [27](#page=27).
**Oplossing (artikel 6.18, §1 BW):** "Indien een tot aansprakelijkheid leidend feit geen noodzakelijke voorwaarde is voor de schade om de enkele reden dat een of meer andere gelijktijdige feiten, afzonderlijk of samen, een voldoende voorwaarde zijn voor de schade, is het niettemin ook een oorzaak." [27](#page=27).
Deze correctie geldt ook bij samenloop met natuurfenomenen of feiten die niet tot aansprakelijkheid leiden [27](#page=27).
> **Voorbeeld:** Een brandstichter ontkomt niet aan aansprakelijkheid, zelfs als er tegelijkertijd blikseminslag is die de brand ook had kunnen veroorzaken [27](#page=27).
#### 4.3.2 Correctie op de juridische causaliteit (kennelijk onredelijke toerekening)
**Probleem:** De juridische equivalentieleer kan leiden tot zeer verregaande en onbillijke gevolgen.
> **Voorbeeld (Courtellemont-zaak):** Een autobestuurder werd aangereden, gehospitaliseerd, en kreeg vervolgens hiv-besmet bloed toegediend. De oorspronkelijke vrachtwagenchauffeur werd aansprakelijk gesteld voor de hiv-besmetting, omdat zonder zijn fout (de aanrijding) de schade (hiv-besmetting) nooit zou hebben plaatsgevonden [27](#page=27).
**Oplossing (artikel 6.18, §2 BW):** "Er is geen aansprakelijkheid indien het feitelijke causaal verband tussen het tot aansprakelijkheid leidende feit en de schade dermate verwijderd is dat het kennelijk onredelijk zou zijn de schade toe te rekenen aan de persoon die wordt aangesproken." [27](#page=27) [28](#page=28).
Bij deze beoordeling wordt rekening gehouden met het onwaarschijnlijke karakter van de schade in het licht van de normale gevolgen van het feit, en met de omstandigheid dat dit feit niet op betekenisvolle wijze heeft bijgedragen aan het ontstaan van de schade [28](#page=28).
> **Voorbeeld (toepassing op Courtellemont-zaak):** De rechter zou kunnen beslissen dat er geen causaal verband bestaat tussen de aanrijding en de hiv-besmetting, omdat het kennelijk onredelijk zou zijn de schade toe te rekenen aan de vrachtwagenchauffeur [28](#page=28).
### 4.4 Causale onzekerheid en proportionele aansprakelijkheid
In situaties waar de causale verbanden niet met zekerheid kunnen worden vastgesteld, bieden specifieke regels uitkomst.
#### 4.4.1 Proportionele aansprakelijkheid voor onzekere oorzaken (artikel 6.22, §1 BW)
Dit artikel regelt de aansprakelijkheid wanneer onzeker is of de fout van de aangesprokene een noodzakelijke voorwaarde is voor de schade, omdat de schade zich ook had kunnen voordoen bij rechtmatig handelen [28](#page=28).
* De benadeelde heeft recht op een gedeeltelijke schadeloosstelling, in verhouding tot de waarschijnlijkheid waarmee de fout de schade heeft veroorzaakt [28](#page=28).
* Voor de toepassing van deze regel is geen specifieke minimumdrempel van zekerheid vereist, maar de onzekerheid mag niet gebaseerd zijn op hypothetische veronderstellingen [28](#page=28).
> **Voorbeeld:** Een patiënt vertoont symptomen van gangreen. Een arts behandelt hem niet tijdig, waarna amputatie van het been volgt. Het is niet zeker of de amputatie vermeden zou zijn bij tijdige zorg, maar statistische gegevens tonen aan dat dit in vergelijkbare gevallen meestal wel zo is. Het causale verband kan niet met zekerheid bewezen worden, maar de patiënt heeft een ernstige kans op genezing verloren. De patiënt kan een schadevergoeding ontvangen die in verhouding staat tot de waarschijnlijkheid waarmee de fout de schade heeft veroorzaakt [28](#page=28).
Deze bepaling is in principe van toepassing op foutaansprakelijkheid en vindt overeenkomstige toepassing bij aansprakelijkheid voor feiten begaan door personen waarvoor men foutloos aansprakelijk is [29](#page=29).
#### 4.4.2 Proportionele aansprakelijkheid bij alternatieve oorzaken (artikel 6.23 BW)
Dit artikel regelt situaties waarin meerdere soortgelijke feiten, waarvoor verschillende personen aansprakelijk zijn, de benadeelde hebben blootgesteld aan het risico op schade, maar niet kan worden aangetoond welk feit de schade daadwerkelijk heeft veroorzaakt [29](#page=29).
* Elke persoon is aansprakelijk in verhouding tot de waarschijnlijkheid waarmee het feit waarvoor hij instaat, de schade heeft veroorzaakt [29](#page=29).
* Wie bewijst dat het feit waarvoor hij instaat geen oorzaak is van de schade, is niet aansprakelijk [29](#page=29).
> **Voorbeeld:** Een consument lijdt schade door een generiek product dat door meerdere bedrijven is geproduceerd, en hij kan de specifieke producent niet identificeren [29](#page=29).
> **Voorbeeld:** Bij kettingbotsingen waarbij niet vaststaat welke bestuurder een fout heeft begaan [29](#page=29).
Voor de toepassing van dit artikel moet bij elk van de potentieel aansprakelijken afzonderlijk een fout of ander tot aansprakelijkheid leidend feit worden vastgesteld, dat de benadeelde aan het risico op de schade heeft blootgesteld [29](#page=29).
* Indien de potentiële impact van elk van de potentiële aansprakelijken gelijk is, kan de rechter de schade gelijk verdelen [29](#page=29).
* Indien dit niet het geval is, kan de rechter uitgaan van het respectieve belang van de activiteiten van elk van hen [29](#page=29).
---
# Gevolgen van aansprakelijkheid en compensatiesystemen
Dit hoofdstuk behandelt de verplichtingen die voortvloeien uit aansprakelijkheid, met specifieke aandacht voor schadeloosstelling, preventieve maatregelen, de vergoeding van nettowinst en diverse compensatiesystemen.
### 5.1 De schadeloosstellingsplicht
De kern van aansprakelijkheid is de plicht tot schadeloosstelling, die kan worden aangevuld met een plicht tot vergoeding van gerealiseerde nettowinst. Het doel van schadeloosstelling is tweeledig: het herstellen van zowel patrimoniale als extrapatrimoniale schade [37](#page=37) [38](#page=38).
#### 5.1.1 Schadeloosstelling van patrimoniale schade
Patrimoniale schade dient ertoe de benadeelde in de hypothetische toestand te plaatsen waarin hij zich zou hebben bevonden indien het schadeveroorzakende feit zich niet had voorgedaan. Dit vereist een vergelijking tussen de huidige toestand van de benadeelde en de toestand die hij zou hebben gehad zonder het schadegeval, waarbij ook rekening wordt gehouden met toekomstige evoluties. Hoewel de vergoeding dit doel nastreeft, zal deze niet altijd de schade exact weerspiegelen [38](#page=38).
#### 5.1.2 Schadeloosstelling van extrapatrimoniale schade
Extrapatrimoniale schade, vaak morele schade genoemd, wordt vergoed met een billijke en passende geldsom, aangezien een exacte tegenwaarde moeilijk te bepalen is [38](#page=38).
#### 5.1.3 Wijze van schadeloosstelling
Schadeloosstelling kan plaatsvinden in natura of door middel van schadevergoeding, en deze wijzen kunnen gelijktijdig worden toegepast. De schadevergoeding is vrij over te gebruiken door de benadeelde [38](#page=38).
* **Schadeloosstelling in natura:** Dit strekt ertoe de schadelijke gevolgen van het schadeveroorzakende feit daadwerkelijk ongedaan te maken. De rechter kan hiervoor de rechtstoestand wijzigen, maatregelen bevelen, of de benadeelde machtigen deze op kosten van de aansprakelijke uit te voeren. De benadeelde kan een aanbod tot herstel in natura weigeren indien gegronde redenen bestaan, zoals een verstoorde persoonlijke verhouding [39](#page=39).
* **Integrale schadeloosstelling:** De aansprakelijke is gehouden tot integrale schadeloosstelling, waarbij de benadeelde noch mag verarmen, noch verrijken. De omvang van de schade wordt bepaald op het moment dat het dichtst bij de effectieve schadeloosstelling ligt, meestal het moment van de rechterlijke uitspraak [39](#page=39).
#### 5.1.4 Afzonderlijke bepaling en raming van schade
De rechter bepaalt in principe elk schade-element afzonderlijk om transparantie te bevorderen en toekomstige regresvorderingen te vergemakkelijken [40](#page=40).
* **Indicatieve tabel:** Deze tabel geeft een overzicht van klassiek terugkerende schadeposten en heeft een normerend karakter, hoewel deze niet bindend is. Ze helpt bij het begroten van moeilijk te kwantificeren schade, zoals morele schade of gebruiksverlies [40](#page=40).
* **Raming bij benadering:** Wanneer exacte bepaling onmogelijk of buitensporig kostbaar is, kan de rechter de schade bij benadering ramen [40](#page=40).
* **Raming naar billijkheid:** Dit is een subsidiaire methode die wordt toegepast wanneer schade op geen enkele andere manier kan worden bepaald, en vereist een deugdelijke motivering [41](#page=41).
#### 5.1.5 Minderjarigen en geestesgestoorden
* **Minderjarigen:** Vanaf 12 jaar kunnen minderjarigen aansprakelijk worden gesteld, maar de rechter kan de schadeloosstelling beperken of vrijstellen, rekening houdend met de omstandigheden en de financiële toestand van partijen. Als de aansprakelijkheid gedekt is door een verzekering, kan de rechter niet oordelen dat er geen schadeloosstelling verschuldigd is, noch deze beperken onder het verzekerde bedrag [41](#page=41).
* **Geestesgestoorden:** Personen met een aanzienlijk aangetast oordeelsvermogen of controle over hun daden zijn aansprakelijk voor hun fouten of andere schadeveroorzakende feiten. Net als bij minderjarigen kan de rechter hier ook de schadeloosstelling beperken of vrijstellen [41](#page=41) [42](#page=42).
#### 5.1.6 Voordeelstoerekening
Uitkeringen en voordelen die de benadeelde niet zou hebben ontvangen zonder het schadeveroorzakende feit en die strekken tot schadeloosstelling, worden in mindering gebracht op de schadevergoeding. Voordelen die de benadeelde beogen te begiftigen, worden niet in mindering gebracht [42](#page=42).
#### 5.1.7 Zaakschade
Bij beschadiging van een zaak heeft de benadeelde recht op vergoeding van de herstelkosten of de vervangingskosten indien deze lager zijn dan de herstelkosten. Ook eventuele waardevermindering na herstel is verhaalbaar. Bij tenietgaan van een zaak of indien herstel niet mogelijk is, heeft de benadeelde recht op vergoeding van de vervangingskosten om een zaak met dezelfde kenmerken te verkrijgen [42](#page=42) [43](#page=43).
### 5.2 Preventie van schade
De benadeelde heeft een schadebeperkingsplicht om schade te voorkomen of te beperken voor zover redelijk en voorzichtig. De kosten van dringende en redelijke preventieve maatregelen kunnen ten laste van de aansprakelijke komen, zelfs indien de schade niet is gerealiseerd. De rechter kan ook een bevel of verbod opleggen om de verergering van schade te voorkomen of om de naleving van wettelijke regels af te dwingen. Dit laatste is gebonden aan strikte voorwaarden, zoals een vaststaande of ernstig dreigende schending [43](#page=43) [44](#page=44).
### 5.3 Vergoeding van nettowinst
Wanneer een aansprakelijke opzettelijk en met winstoogmerk een persoonlijkheidsrecht schendt of eer/reputatie aantast, kan de benadeelde een bijkomende vergoeding gelijk aan de nettowinst van de aansprakelijke eisen. Deze winst kan de reguliere schadevergoeding overstijgen. De kosten die de aansprakelijke specifiek voor het realiseren van deze winst heeft gemaakt, worden van de winst afgetrokken [44](#page=44).
### 5.4 Compensatiesystemen
Diverse systemen bestaan om schade te compenseren, met name aansprakelijkheidsverzekeringen, speciale regelingen voor zwakke weggebruikers en schadefondsen.
#### 5.4.1 Aansprakelijkheidsverzekeringen
Een aansprakelijkheidsverzekering is een schadeverzekering waarbij de verzekeraar, tegen betaling van een premie, de schadevergoeding aan het slachtoffer betaalt in plaats van de schadeverwekker [45](#page=45).
* **Verzekerd risico:** Dekt de aansprakelijkheid die men oploopt door schade toe te brengen aan derden (third party insurance) [45](#page=45).
* **Soorten:** Belangrijke soorten zijn de familiale verzekering, beroepsaansprakelijkheidsverzekering en de burgerrechtelijke aansprakelijkheid motorrijtuigen [45](#page=45).
* **Relatie verzekeraar en benadeelde:** De wet kent een **rechtstreekse vordering** toe aan het slachtoffer tegen de verzekeraar van de schadeverwekker, waardoor het slachtoffer niet afhankelijk is van de financiële toestand van de schadeverwekker [46](#page=46).
* Bij **verplichte aansprakelijkheidsverzekeringen** kan de verzekeraar geen wettelijke of contractuele verweermiddelen inroepen tegen de benadeelde [46](#page=46).
* Bij **niet-verplichte aansprakelijkheidsverzekeringen** kan de verzekeraar wel verweermiddelen inroepen, met uitzondering van die welke voortvloeien uit opzettelijk door minderjarigen veroorzaakte schade of grove schuld, die niet tegenwerpelijk zijn aan de benadeelde [46](#page=46).
* **Regresmogelijkheid verzekeraar:** Indien de verzekeraar gedekt heeft, kan hij onder bepaalde voorwaarden regres uitoefenen op de verzekeringnemer/verzekerde, mits dit contractueel is voorzien. De verzekeraar moet de verzekeringnemer informeren van zijn voornemen om verhaal uit te oefenen [46](#page=46) [47](#page=47).
#### 5.4.2 Regeling voor zwakke weggebruikers (art. 29bis WAM)
Deze regeling, ingevoerd vanuit de bezorgdheid voor snelle vergoeding van zwakke weggebruikers, voorziet in een afwijkend vergoedingsstelsel dat onafhankelijk is van de fout- of schuldvraag [47](#page=47).
* **Kern van de regeling:** De verzekeraar van het betrokken voertuig betaalt de schade aan de zwakke weggebruiker, inclusief schade aan kledij. De verzekeraar kan deze bedragen niet terugvorderen van het slachtoffer indien dit later verantwoordelijk blijkt te zijn, tenzij het slachtoffer de schade gewild heeft. Schade opgelopen door de gemotoriseerde bestuurder door de fout van de zwakke weggebruiker kan wel worden teruggevorderd [48](#page=48).
* **Toepassingsgebied:** Vereist een verkeersongeval met een motorvoertuig waarbij een zwakke en een niet-zwakke weggebruiker betrokken zijn [49](#page=49).
* **Verkeersongeval:** Elk ongeval op de openbare weg of terreinen toegankelijk voor het publiek, dat deelname aan het verkeer impliceert [49](#page=49).
* **Zwakke weggebruiker:** Voetganger, fietser, of elke niet-bestuurder van een motorrijtuig [49](#page=49).
* **Motorrijtuigen:** Voertuigen die op mechanische kracht kunnen worden gedreven en niet onder specifieke uitzonderingen vallen (bv. bepaalde elektrische steps) [50](#page=50).
* **Betrokkenheid:** Het motorrijtuig moet een rol hebben gespeeld bij het ongeval, enkel aanwezigheid is niet voldoende [50](#page=50).
#### 5.4.3 Diverse schadefondsen
Schadefondsen bieden vergoeding in gevallen waar aansprakelijkheid, verzekeringen of sociale zekerheid tekortschieten [50](#page=50).
* **Fonds tot hulp aan slachtoffers van opzettelijke gewelddaden:** Biedt financiële hulp wanneer de dader onbekend is of het slachtoffer niet vergoed kan worden [50](#page=50).
* **Gemeenschappelijk Motorwaarborgfonds (GMWF):** Komt tussen wanneer de aansprakelijkheidsverzekering ontoereikend is, de aansprakelijke insolvabel is, of de bestuurder niet geïdentificeerd kan worden. Het fonds vergoedt ook wanneer de bestuurder vrijuit gaat door een toevallig feit (overmacht). Bij betrokkenheid van meerdere voertuigen en onduidelijkheid over wie de veroorzaker is, wordt de schade gelijk verdeeld over de verzekeraars [50](#page=50) [51](#page=51).
* **Fonds medische ongevallen:** Vergoedt ernstige schade veroorzaakt door medische ongevallen zonder aansprakelijkheid, of wanneer aansprakelijkheid niet (voldoende) gedekt is, of betwist wordt. Het fonds treedt op als back-up wanneer de verzekeraar niet dekt of een ontoereikende vergoeding aanbiedt [51](#page=51).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Buitencontractuele aansprakelijkheid | De verplichting om schade te vergoeden die is veroorzaakt door een onrechtmatige daad of een ander tot aansprakelijkheid leidend feit, zonder dat er een voorafgaand contract tussen de partijen bestaat. Dit staat tegenover contractuele aansprakelijkheid. |
| Bronnen van verbintenis | De juridische grondslagen waaruit verbintenissen voortvloeien. Dit omvat rechtshandelingen, oneigenlijke contracten, buitencontractuele aansprakelijkheid en de wet zelf. |
| Contractuele aansprakelijkheid | Aansprakelijkheid die voortvloeit uit de niet-nakoming van een contractuele verbintenis. De schadevergoeding is gericht op het herstellen van de benadeelde partij tot de situatie waarin deze zich zou hebben bevonden indien het contract correct was nagekomen. |
| Burgerrechtelijke aansprakelijkheid | Aansprakelijkheid die voortvloeit uit civielrechtelijke normen en die gericht is op het vergoeden van schade. Dit staat tegenover strafrechtelijke aansprakelijkheid, die gericht is op het bestraffen van strafbare feiten. |
| Aansprakelijkheid voor eigen daad | De aansprakelijkheid die rust op een persoon voor de schade die hij zelf heeft veroorzaakt door zijn eigen fout of onzorgvuldig gedrag. Dit is de basisvorm van foutaansprakelijkheid. |
| Aansprakelijkheid voor andermans daad | De aansprakelijkheid die rust op een persoon voor de schade veroorzaakt door het gedrag van een ander, met wie hij een bepaalde relatie heeft (bv. ouders voor hun kinderen, werkgevers voor hun werknemers). Vaak is dit een foutloze aansprakelijkheid. |
| Cumulatief (aansprakelijkheid) | De situatie waarin verschillende vormen van aansprakelijkheid naast elkaar kunnen bestaan en de ene vorm de andere niet vervangt, noch uitsluit. De benadeelde kan zich op meerdere grondslagen beroepen. |
| Tot aansprakelijkheid leidend feit | Elk feit, handeling of nalaten dat op grond van de wet leidt tot aansprakelijkheid. Dit kan een fout zijn, maar ook een risico-element bij risicoaansprakelijkheid. |
| Fout | Een schending van een wettelijke regel die bepaald gedrag oplegt of verbiedt, of een schending van de algemene zorgvuldigheidsnorm die geldt in het maatschappelijk verkeer. |
| Risico-aansprakelijkheid (objectieve aansprakelijkheid) | Een vorm van aansprakelijkheid waarbij iemand aansprakelijk wordt gesteld voor schade, ongeacht of er sprake is van een persoonlijke fout. De aansprakelijkheid is gebaseerd op het risico dat aan een bepaalde activiteit of zaak verbonden is. |
| Algemene zorgvuldigheidsnorm | Een niet-specifieke gedragsnorm die vereist dat men handelt zoals een voorzichtig en redelijk persoon zou handelen in dezelfde omstandigheden, om schade aan anderen te voorkomen. |
| Subjectief recht | Een recht dat aan een individu wordt toegekend en dat hem bevoegdheden geeft ten aanzien van bepaalde zaken, personen of de eigen persoon, en dat door anderen gerespecteerd moet worden. |
| Onzorgvuldigheid | Het handelen in strijd met de algemene zorgvuldigheidsnorm, waarbij niet de nodige voorzichtigheid en redelijkheid in acht worden genomen. |
| Redelijke en voorzichtige persoon | Een fictief persoon die handelt volgens de normen van zorgvuldigheid en voorzichtigheid die in de maatschappij algemeen worden verwacht. Dit is het criterium om te beoordelen of er sprake is van een fout. |
| Voorzienbare gevolgen | De mogelijke gevolgen van een handeling die op het moment van het handelen redelijkerwijs konden worden voorzien, ook al is de precieze omvang of de getroffen persoon niet bekend. |
| Evenredigheid van risico | Een criterium om te beoordelen of er sprake is van onzorgvuldigheid, waarbij de omvang van het risico op schade wordt afgewogen tegen de inspanningen en maatregelen die nodig zijn om dit risico te vermijden. |
| Stand van de techniek en wetenschappelijke kennis | De actuele stand van de technologische en wetenschappelijke ontwikkelingen die relevant zijn voor het beoordelen van zorgvuldigheid, op het moment van het schadeverwekkende feit. |
| Goed vakmanschap en goede beroepsactiviteiten | De technische normen, gebruiken en werkwijzen die gelden binnen een specifieke beroepssector en die door een zorgvuldige en redelijke professional moeten worden nageleefd. |
| Beginselen van goed bestuur en goede organisatie | Principes die van toepassing zijn op rechtspersonen en organisaties, met betrekking tot hun interne werking, besluitvorming en de uitoefening van hun taken, met name relevant voor de overheid. |
| Overmacht | Een situatie waarin het onmogelijk is om een gedragsregel na te leven, ongeacht de wil van de persoon, door een onvoorzienbaar of onvermijdelijk feit. Dit kan een grond zijn voor uitsluiting van aansprakelijkheid. |
| Dwaling | Een verkeerde voorstelling van zaken die van invloed kan zijn op de beoordeling van aansprakelijkheid, maar die in principe geen grond vormt voor uitsluiting van aansprakelijkheid tenzij expliciet voorzien. |
| Dwang | Een situatie waarin iemand door externe druk gedwongen wordt om een bepaalde handeling te verrichten, wat invloed kan hebben op de beoordeling van zijn aansprakelijkheid. |
| Noodtoestand | Een situatie van ernstig gevaar waarin iemand gedwongen wordt om een handeling te verrichten die normaal gesproken onrechtmatig zou zijn, om een groter kwaad te voorkomen. Kan een grond zijn voor uitsluiting van aansprakelijkheid. |
| Wettige verdediging | Het zich verdedigen tegen een onrechtmatige aanval, waarbij het toebrengen van schade aan de aanvaller gerechtvaardigd kan zijn. Kan een grond zijn voor uitsluiting van aansprakelijkheid. |
| Toestemming van de benadeelde | Wanneer de benadeelde partij voorafgaand aan het schadeverwekkende feit toestemming heeft gegeven voor de handeling, kan dit de aansprakelijkheid van de dader beperken of uitsluiten. |
| Wettelijke beperking van aansprakelijkheid | Situaties waarin de wet de aansprakelijkheid van bepaalde beroepscategorieën beperkt, bijvoorbeeld voor werknemers die enkel aansprakelijk zijn voor opzettelijke of zware fouten. |
| Globaal en duurzaam toezicht | Het organiseren en controleren van de levenswijze van personen op een brede en langdurige manier, wat leidt tot aansprakelijkheid voor de schade veroorzaakt door die personen. |
| Onderwijsinstelling | Een instelling die onderwijs of beroepsopleiding verstrekt, en die aansprakelijk kan zijn voor schade veroorzaakt door leerlingen onder hun toezicht. |
| Weerlegbaar vermoeden van fout | Een wettelijk vermoeden dat een persoon een fout heeft gemaakt in zijn toezicht, wat hij kan weerleggen door aan te tonen dat hij de schade redelijkerwijs niet kon voorkomen. |
| Risicoaansprakelijkheid van titularissen van het gezag over minderjarigen | Ouders, voogden of pleegzorgers zijn foutloos aansprakelijk voor schade veroorzaakt door minderjarigen onder hun gezag, met specifieke regels afhankelijk van de leeftijd van de minderjarige. |
| Aansteller | De persoon die feitelijk gezag en toezicht uitoefent over een ander (de aangestelde) en die aansprakelijk is voor de schade die de aangestelde veroorzaakt tijdens de uitoefening van zijn functie. |
| Aangestelde | Een persoon die ondergeschikt verband werk uitvoert voor een ander (de aansteller). Dit begrip is ruimer dan werknemer en omvat iedereen die instructies van de opdrachtgever volgt. |
| Rechtspersonen van publiek recht | Organisaties die publiekrechtelijk zijn opgericht (bv. overheden) en die aansprakelijk kunnen zijn voor de daden van hun personeel. |
| Rechtspersonen van privaat recht | Organisaties die privaatrechtelijk zijn opgericht (bv. vennootschappen) en die aansprakelijk kunnen zijn voor de daden van hun bestuursorganen en personeel. |
| Orgaantheorie | Een vroegere theorie die stelde dat rechtspersonen aansprakelijk waren voor fouten van hun bestuursorganen op basis van hun eigen foutaansprakelijkheid. |
| Bewaarder van een zaak | De persoon die op het moment van het schadeverwekkend feit de feitelijke macht van leiding en controle heeft over een zaak, en die foutloos aansprakelijk is voor schade veroorzaakt door een gebrek van die zaak. |
| Zaak (in goederenrechtelijke zin) | Elk lichamelijk voorwerp, ongeacht of het natuurlijk of kunstmatig is. Dit omvat zowel enkelvoudige als samengestelde zaken. |
| Gebrekkige zaak | Een zaak die door een kenmerk niet de veiligheid biedt die men gerechtigd is te verwachten onder de gegeven omstandigheden. |
| Bewaarder van een dier | De persoon die de niet-ondergeschikte macht van leiding en controle heeft over een dier en die foutloos aansprakelijk is voor schade veroorzaakt door dat dier. |
| Productaansprakelijkheid | Een specifieke vorm van aansprakelijkheid die rust op producenten voor schade veroorzaakt door gebrekkige producten die zij in het handelsverkeer hebben gebracht. |
| Producent | De fabrikant van een eindproduct, onderdelen of grondstoffen, de schijnproducent die zich als zodanig aandient, of de EU-invoerder van een product. |
| Verweermiddelen van de producent | Gronden waarop een producent zich kan beroepen om aansprakelijkheid voor een gebrekkig product te ontlopen, zoals het niet in het verkeer brengen van het product, of het ontbreken van een gebrek op het moment van inverkeerstelling. |
| Verjaringstermijn | Een wettelijke termijn waarbinnen een rechtsvordering moet worden ingesteld. Na het verstrijken van deze termijn kan de vordering niet meer succesvol worden ingesteld. |
| Vervaltermijn | Een termijn waarbinnen een recht moet worden uitgeoefend, waarna het recht van rechtswege vervalt. |
| Patrimoniale schade | Economische schade die bestaat uit verliezen, kosten, winstderving en waardevermindering. Dit omvat alle financiële gevolgen van een aantasting van een juridisch beschermd belang. |
| Extrapatrimoniale schade | Niet-economische schade die de fysieke of psychische integriteit, het welbevinden, de psychische gezondheid (pijn, leed, angst) of de reputatie aantast. |
| Actuele schade | Schade die reeds geleden is op het moment dat de rechter uitspraak doet over de aansprakelijkheidsvordering. |
| Toekomstige schade | Schade die pas later ontstaat, maar die een zeker gevolg is van de actuele aantasting van een juridisch beschermd belang. |
| Rechtstreekse schade | De schade die de persoon wiens belang werd aangetast, zelf lijdt als gevolg van die aantasting. |
| Onrechtstreekse schade | Schade die andere personen lijden ten gevolge van de aantasting van de belangen van een ander persoon, met wie zij een band hebben. |
| Schade bij terugslag | Een specifieke vorm van onrechtstreekse schade die voortvloeit uit de aantasting van de belangen van een ander persoon met wie de eerste een juridische of nauwe genegenheidsband heeft. |
| Voorbeschiktheid (predispositie) | Een toestand waarin de benadeelde zich bevindt die hem vatbaarder maakt voor het oplopen van schade. De aansprakelijke moet de benadeelde nemen zoals hij hem aantreft. |
| Vooraf bestaande toestand | Een reeds aanwezige gekende toestand bij de benadeelde die reeds tot schadelijke gevolgen heeft geleid. Enkel nieuwe schade of verergering van bestaande schade wordt vergoed. |
| Verhaasting | Wanneer het tot aansprakelijkheid leidende feit ervoor zorgt dat schade vroeger optreedt dan het anders zou zijn gebeurd. Enkel de schade door het vervroegd optreden wordt vergoed. |
| Onrechtmatige daad (in de context van schade) | Schade die voortvloeit uit een onwettige situatie of activiteit die aan de benadeelde kan worden aangerekend, en die daarom niet tot schadeloosstelling leidt. |
| Zekere schade | Schade waarvan het bestaan onbetwistbaar vaststaat en die in zo hoge mate waarschijnlijk is dat de rechter niet meer ernstig aan het tegendeel hoeft te denken. |
| Hypothetische schade | Schade die gebaseerd is op zuivere veronderstellingen of gissingen en die niet zeker is. |
| Equivalentieleer | Een leer die bepaalt dat een tot aansprakelijkheid leidend feit een oorzaak is van de schade indien het een noodzakelijke voorwaarde (conditio sine qua non) is voor het optreden van die schade. |
| Conditio sine qua non-test | Een methode om de feitelijke causaliteit te bepalen, waarbij men zich veronderstelt dat het schadelijke feit zich niet heeft voorgedaan en nagaat of de schade zich dan ook niet zou hebben voorgedaan. |
| Leer van de adequate oorzaak | Een benadering die stelt dat alleen de oorzaken die normaal gesproken tot schade leiden, juridisch relevant zijn voor aansprakelijkheid. |
| Leer van de efficiënte oorzaak | Een benadering die zich richt op de meest doorslaggevende oorzaak van de schade. |
| Leer van de toerekening naar redelijkheid | Een benadering waarbij de rechter beoordeelt of het redelijk is om de schade toe te rekenen aan een bepaalde persoon. |
| Correctie op de feitelijke causaliteit | Aanpassing van de conditio sine qua non-test, bijvoorbeeld wanneer meerdere feiten gezamenlijk voldoende zijn om schade te veroorzaken, maar elk afzonderlijk geen noodzakelijke voorwaarde is. |
| Correctie op de juridische causaliteit | Aanpassing van de equivalentieleer om onbillijke verregaande gevolgen te voorkomen, bijvoorbeeld door de schade niet toe te rekenen als deze kennelijk onredelijk is. |
| Causale onzekerheid | Onzekerheid over het bestaan van een causaal verband tussen het feit en de schade. |
| Proportionele aansprakelijkheid | Een regeling waarbij de schadeloosstelling wordt vastgesteld in verhouding tot de waarschijnlijkheid waarmee een fout de schade heeft veroorzaakt, wanneer het causaal verband onzeker is. |
| Alternatieve oorzaken | Gevallen waarin meerdere personen aansprakelijk zijn voor soortgelijke feiten die de benadeelde aan een risico hebben blootgesteld, maar niet vaststaat welk feit de schade daadwerkelijk heeft veroorzaakt. |
| Pluraliteit van aansprakelijkheden | Situaties waarin meerdere personen aansprakelijk zijn voor dezelfde schade. |
| In solidum aansprakelijkheid | Aansprakelijkheid waarbij meerdere personen hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade, zodat de benadeelde zich tot elk van hen kan wenden voor de volledige vergoeding. |
| Regres | Het recht van een persoon die aansprakelijk is gesteld en de schade heeft vergoed, om een deel van die vergoeding te verhalen op andere aansprakelijke personen. |
| Medeaansprakelijkheid van de benadeelde | Situaties waarin het eigen gedrag van de benadeelde mede heeft bijgedragen aan het ontstaan van de schade, wat kan leiden tot een vermindering van de te ontvangen schadevergoeding. |
| Samenloop | De mogelijkheid voor een benadeelde om zich zowel op contractuele als buitencontractuele aansprakelijkheid te beroepen voor dezelfde schade. |
| Samenloopverbod | Het principe dat voorheen van toepassing was, waarbij de contractuele aansprakelijkheid exclusief was voor schade door contractbreuk, tenzij de niet-nakoming een misdrijf inhield. |
| Quasi-immuniteit van de uitvoeringsagent | Het vroegere principe waarbij een hulppersoon van een contractpartij niet direct buitencontractueel kon worden aangesproken door de andere contractpartij voor schade geleden bij de uitvoering van de overeenkomst. |
| Schadeloosstellingsplicht | De verplichting van degene die aansprakelijk is om de benadeelde in de toestand te brengen waarin hij zich zou hebben bevonden indien het schadelijke feit zich niet had voorgedaan. |
| Vergoedingsplicht van nettowinst | Een aanvullende plicht die de aansprakelijke kan hebben om de door hem gerealiseerde nettowinst af te staan aan de benadeelde, indien deze winst is behaald door opzettelijke inbreuk op persoonlijkheidsrechten. |
| Schadeloosstelling in natura | Herstel van de schade in werkelijkheid, bijvoorbeeld door het ongedaan maken van de schadelijke gevolgen of het bevelen van bepaalde maatregelen. |
| Schadevergoeding | Een geldelijke compensatie voor geleden schade. |
| Integrale schadeloosstelling | Het beginsel dat de benadeelde volledig wordt vergoed voor alle geleden schade, zonder verrijking of verarming. |
| Ogenblik van bepaling van de omvang van de schade | Het moment waarop de omvang van de schade wordt vastgesteld, wat meestal het tijdstip van de rechterlijke uitspraak is. |
| Indicatieve tabel | Een tabel die overzichten biedt van klassiek terugkerende schadeposten en indicatieve bedragen voor de vergoeding, met als doel voorspelbaarheid te creëren. |
| Raming bij benadering | Wanneer de exacte bepaling van de schade onmogelijk of buitensporig kostbaar is, kan de rechter de omvang van de schade bij benadering ramen. |
| Raming naar billijkheid | Een subsidiaire methode waarbij de rechter de schadevergoeding vaststelt op basis van billijkheid, wanneer de omvang van de schade op geen enkele andere wijze bepaald kan worden. |
| Minderjarigen (aansprakelijkheid) | Kinderen onder een bepaalde leeftijd zijn niet of beperkt aansprakelijk voor hun daden, met leeftijdsgrenzen die de mate van aansprakelijkheid bepalen. |
| Geestesgestoorden (aansprakelijkheid) | Personen met een geestesstoornis die hun oordeelsvermogen of controle over hun daden aantast, zijn aansprakelijk, maar de rechter kan de vergoeding matigen. |
| Voordeelstoerekening | De situatie waarin voordelen die de benadeelde ontvangt als gevolg van het schadeverwekkende feit, in mindering worden gebracht op de schadevergoeding. |
| Zaakschade | Schade toegebracht aan goederen, die kan leiden tot vergoeding van herstelkosten of vervangingskosten. |
| Schadebeperkingsplicht | De plicht van de benadeelde om redelijke maatregelen te nemen om de schade te voorkomen of te beperken. |
| Preventieve maatregelen | Handelingen die worden ondernomen om schade te voorkomen of de verergering ervan te beperken. |
| Bevel of verbod (door rechter) | Een rechterlijke uitspraak die een partij verplicht iets te doen of na te laten om schade te voorkomen of te beperken. |
| Aansprakelijkheidsverzekering | Een verzekering die de financiële gevolgen van aansprakelijkheid dekt, door de schadevergoeding aan de benadeelde uit te betalen in plaats van de schadeverwekker. |
| Familiale verzekering | Een aansprakelijkheidsverzekering die schade dekt die door gezinsleden wordt veroorzaakt aan derden. |
| Beroepsaansprakelijkheidsverzekering | Een verzekering die de aansprakelijkheid dekt die voortvloeit uit beroepsfouten. |
| Burgerrechtelijke aansprakelijkheid motorrijtuig | Verplichte verzekering voor motorvoertuigen die de aansprakelijkheid dekt voor schade toegebracht aan derden. |
| Rechtstreekse vordering van het slachtoffer | Een wettelijke bevoegdheid die het slachtoffer toekent om de verzekeraar van de schadeverwekker rechtstreeks aan te spreken voor de schadevergoeding. |
| Verweermiddelen van de verzekeraar | Gronden waarop een verzekeraar zich kan beroepen om zijn verplichting tot dekking te beperken of uit te sluiten ten opzichte van de benadeelde of de verzekerde. |
| Regresmogelijkheid verzekeraar | Het recht van de verzekeraar om, onder bepaalde voorwaarden, betaalde schadevergoedingen te verhalen op de verzekeringnemer of de verzekerde. |
| Verkeersslachtoffer | Een persoon die schade lijdt als gevolg van een verkeersongeval. |
| Zwakke weggebruiker | Een weggebruiker die kwetsbaarder is in het verkeer, zoals een voetganger, fietser, of passagier van een niet-gemotoriseerd voertuig. |
| Schadefondsen | Organisaties die zijn opgericht om schade te vergoeden wanneer aansprakelijkheid, verzekeringen of sociale zekerheid geen soelaas bieden. |
| Fonds tot hulp aan slachtoffers van opzettelijke gewelddaden | Een fonds dat financiële hulp verleent aan slachtoffers van opzettelijke gewelddaden, wanneer de dader onbekend is of niet kan betalen. |
| Gemeenschappelijk Motorwaarborgfonds (GMWF) | Een fonds dat tussenkomt in gevallen waarin de aansprakelijkheidsverzekering van de dader niet volstaat, bijvoorbeeld bij insolvabiliteit van de dader of onbekende bestuurder. |
| Fonds medische ongevallen | Een fonds dat vergoeding biedt voor ernstige medische schade die is veroorzaakt door een medisch ongeval, zelfs zonder aantoonbare aansprakelijkheid. |
| Deelname aan het verkeer | Het gebruik van een weg met een voertuig met als doel personen of zaken te vervoeren. Dit is vereist om te spreken van een verkeersongeval in de context van artikel 29bis WAM. |
Cover
Maeve.pdf
Summary
# Buitencontractuele aansprakelijkheid
Buitencontractuele aansprakelijkheid vormt een belangrijke bron van verbintenissen die schadevergoeding als doel heeft wanneer er geen contractuele relatie bestaat tussen de partijen.
## 1. Buitencontractuele aansprakelijkheid als bron van verbintenissen
Verbintenissen kunnen ontstaan uit verschillende bronnen, waaronder rechtshandelingen, oneigenlijke contracten, buitencontractuele aansprakelijkheid en de wet. De verbintenis die voortvloeit uit buitencontractuele aansprakelijkheid is de verplichting tot schadeloosstelling ten laste van de aansprakelijke persoon jegens degene die schade heeft geleden [1](#page=1).
### 1.1 Contractuele versus buitencontractuele aansprakelijkheid
Het is cruciaal om buitencontractuele aansprakelijkheid te onderscheiden van contractuele aansprakelijkheid. Contractuele aansprakelijkheid ontstaat door de niet-nakoming van een contract, terwijl buitencontractuele aansprakelijkheid losstaat van enige contractuele relatie. Beide vallen echter onder de noemer burgerrechtelijke aansprakelijkheid, die op haar beurt weer onderscheiden moet worden van strafrechtelijke aansprakelijkheid [1](#page=1).
## 2. Verschillende soorten buitencontractuele aansprakelijkheid
Buitencontractuele aansprakelijkheid kan worden onderverdeeld in aansprakelijkheid voor eigen daad en aansprakelijkheid voor andermans daad [1](#page=1).
### 2.1 Aansprakelijkheid voor eigen daad
Dit is de foutaansprakelijkheid, waarbij iemand aansprakelijk is voor de schade die hij door zijn eigen fout aan een ander veroorzaakt [3](#page=3).
### 2.2 Aansprakelijkheid voor andermans daad
Hierbij is een persoon aansprakelijk voor schade veroorzaakt door gedragingen van anderen of door bepaalde zaken. Deze aansprakelijkheid bestaat naast de aansprakelijkheid van de oorspronkelijke schadeverwekker en vervangt deze niet. Voorbeelden zijn aansprakelijkheid van ouders voor hun kinderen, aanstellers voor hun aangestelden, en bewaarders voor zaken (#page=1, 2) [1](#page=1) [2](#page=2).
## 3. Voorwaarden voor aansprakelijkheid
Om aansprakelijkheid vast te stellen, moeten drie cumulatieve voorwaarden vervuld zijn [2](#page=2):
1. Een tot aansprakelijkheid leidend feit (fout of risico) (#page=2, 3) [2](#page=2) [3](#page=3).
2. Schade die in aanmerking komt voor schadeloosstelling [2](#page=2).
3. Een causaal verband tussen het tot aansprakelijkheid leidend feit en de schade [2](#page=2).
Deze voorwaarden zijn van toepassing op zowel natuurlijke personen als rechtspersonen, tenzij de wet anders bepaalt [2](#page=2).
### 3.1 Het tot aansprakelijkheid leidend feit
Dit kan een **fout** zijn of een **risico-aansprakelijkheid** (ook wel objectieve of foutloze aansprakelijkheid genoemd) [3](#page=3).
#### 3.1.1 Foutaansprakelijkheid
Een fout wordt gedefinieerd als de schending van een wettelijke regel of de algemene zorgvuldigheidsnorm die geldt in het maatschappelijk verkeer [3](#page=3).
* **Schending van een wettelijke regel:** Hierbij wordt nagegaan of de inhoud en strekking van de norm zijn nageleefd. Een toetsing aan de "voorzichtige en redelijke persoon" is niet nodig [3](#page=3).
* **Schending van de algemene zorgvuldigheidsnorm:** Een persoon handelt zorgvuldig indien hij handelt als een voorzichtig en redelijk persoon in dezelfde omstandigheden [4](#page=4).
* **Externe omstandigheden:** Tijd, plaats, weersomstandigheden, beroep, ervaring en opleiding worden in acht genomen [4](#page=4).
* **Interne omstandigheden:** Karakter, emotionaliteit, intelligentie en opvoeding worden in principe buiten beschouwing gelaten, hoewel de wet vijf criteria hanteert die aan de rechter richting geven [5](#page=5):
1. **Redelijkerwijze voorzienbare gevolgen:** Kon de schade op het moment van het schadeverwekkend gedrag worden voorzien [5](#page=5)?
2. **Evenredigheid van risico, aard en omvang:** De redelijke maatregelen die genomen moesten worden om de schade te vermijden worden afgewogen tegen het risico [5](#page=5).
3. **Stand van techniek en wetenschappelijke kennis:** De beschikbare kennis op het moment van het feit is relevant [5](#page=5).
4. **Eisen van goed vakmanschap:** Technische normen en gebruiken binnen de beroepssector [6](#page=6).
5. **Beginselen van goed bestuur en organisatie:** Vooral relevant voor rechtspersonen [6](#page=6).
##### 3.1.1.1 Uitzonderingen op foutaansprakelijkheid
Er zijn gronden die de foutaansprakelijkheid kunnen uitsluiten [6](#page=6):
* **Overmacht:** Het is onmogelijk de gedragsregel na te leven door onvoorzienbare of onvermijdelijke omstandigheden [6](#page=6).
* **Andere gronden:** Dwaling, dwang, noodtoestand, bevel, wettige verdediging, en toestemming van de benadeelde [7](#page=7).
* **Wettelijke beperkingen:** Voor specifieke beroepscategorieën, zoals werknemers, politie en militairen, gelden beperkingen voor aansprakelijkheid voor lichte fouten [7](#page=7).
#### 3.1.2 Risico-aansprakelijkheid (foutloze aansprakelijkheid)
Dit type aansprakelijkheid ontstaat door een gebeurtenis die gelinkt is aan de aansprakelijke, ook als er geen fout is van deze persoon. De schade wordt toegerekend aan degene die een bepaald risico draagt [3](#page=3).
* **Aansprakelijkheid voor zaken:** De bewaarder van een gebrekkige zaak is foutloos aansprakelijk voor de schade die door het gebrek wordt veroorzaakt. Een zaak is gebrekkig indien ze niet de verwachte veiligheid biedt [14](#page=14) [15](#page=15).
* **Aansprakelijkheid voor dieren:** De bewaarder van een dier is foutloos aansprakelijk voor de schade die het dier veroorzaakt [16](#page=16).
* **Aansprakelijkheid voor gebrekkige producten:** De producent is aansprakelijk voor schade veroorzaakt door een gebrek in zijn product [17](#page=17).
### 3.2 Aansprakelijkheid voor andermans daad
Dit omvat diverse specifieke regimes:
* **Aansprakelijkheid van personen belast met toezicht op anderen:**
* **Globaal en duurzaam toezicht:** Personen belast met de organisatie en controle van de levenswijze van anderen kunnen aansprakelijk zijn. Dit geldt niet voor bijvoorbeeld sportverenigingen of onthaalmoeders die geen globaal en duurzaam toezicht uitoefenen [7](#page=7) [8](#page=8).
* **Onderwijsinstellingen:** Zijn aansprakelijk voor schade veroorzaakt door hun leerlingen terwijl deze onder toezicht staan. Er geldt een weerlegbaar vermoeden van fout in het toezicht [8](#page=8) [9](#page=9).
* **Aansprakelijkheid van titularissen van gezag over minderjarigen:**
* **Minderjarigen jonger dan 16 jaar:** Ouders, adoptanten, voogden en pleegzorgers zijn foutloos aansprakelijk voor schade veroorzaakt door minderjarigen jonger dan zestien jaar [9](#page=9).
* **Minderjarigen ouder dan 16 jaar:** Titularissen van gezag zijn aansprakelijk, maar kunnen de aansprakelijkheid weerleggen door aan te tonen dat de schade niet te wijten is aan een fout van hun kant (opvoeding of toezicht). Dit is beter te beschouwen als een vorm van foutaansprakelijkheid gebaseerd op een vermoeden [10](#page=10).
* **Aansprakelijkheid van de aansteller:** Een aansteller is foutloos aansprakelijk voor schade veroorzaakt door zijn aangestelde tijdens en naar aanleiding van de uitoefening van zijn functie. Het begrip "aangestelde" is ruimer dan "werknemer" [11](#page=11).
* **Aansprakelijkheid van rechtspersonen:**
* **Publiekrechtelijke rechtspersonen:** Zijn foutloos aansprakelijk voor schade veroorzaakt door hun personeelsleden [13](#page=13).
* **Privaatrechtelijke rechtspersonen:** Zijn foutloos aansprakelijk voor schade veroorzaakt door hun bestuursorganen of leden daarvan [13](#page=13).
* **Publiekrechtelijke rechtspersonen (organen):** Zijn foutloos aansprakelijk voor schade veroorzaakt door hun organen of leden van die organen die geen deel uitmaken van het personeel (bv. ministers, burgemeesters) [14](#page=14).
* **Aansprakelijkheid voor zaken:** De bewaarder van een zaak is foutloos aansprakelijk voor schade veroorzaakt door een gebrek van die zaak [14](#page=14).
* **Aansprakelijkheid voor dieren:** De bewaarder van een dier is foutloos aansprakelijk voor schade veroorzaakt door dit dier [16](#page=16).
* **Aansprakelijkheid voor gebrekkige producten:** De producent is aansprakelijk voor schade veroorzaakt door een gebrek in zijn product. Dit geldt voor elk lichamelijk roerend goed, behalve onlichamelijke goederen, met uitzondering van elektriciteit. Er zijn zes verweermiddelen voor de producent [17](#page=17) [19](#page=19).
### 3.3 Leeftijdsgrenzen en aansprakelijkheid
Natuurlijke personen moeten minstens 12 jaar oud zijn om aansprakelijk te kunnen worden gesteld voor hun eigen fout. Minderjarigen jonger dan 12 jaar zijn niet aansprakelijk. Minderjarigen ouder dan 12 jaar, net als geestesgestoorden, zijn wel aansprakelijk voor schade veroorzaakt door hun fout of een ander tot aansprakelijkheid leidend feit [2](#page=2).
## 4. Schade die in aanmerking komt voor schadeloosstelling
Schade is de economische en niet-economische gevolgen van de aantasting van een juridisch beschermd persoonlijk belang. De schade moet rechtmatig en zeker zijn [20](#page=20).
### 4.1 Soorten schade
* **Patrimoniale schade (materiële schade):** Omvat alle economische gevolgen, zoals verliezen, kosten, winstderving en waardevermindering [21](#page=21).
* **Extrapatrimoniale schade (morele schade):** Omvat niet-economische gevolgen zoals pijn, leed, angst en aantasting van welbevinden of reputatie [21](#page=21).
* **Actuele en toekomstige schade:** Actuele schade is reeds geleden, toekomstige schade zal later ontstaan. Toekomstige schade moet voldoende zeker zijn [21](#page=21) [24](#page=24).
* **Rechtstreekse, onrechtstreekse en schade bij terugslag:**
* **Rechtstreekse schade:** De schade die de persoon wiens belang werd aangetast zelf lijdt [21](#page=21).
* **Onrechtstreekse schade:** Schade die andere personen lijden als gevolg van de aantasting van iemands belangen [22](#page=22).
* **Schade bij terugslag:** Persoonlijke schade die voortvloeit uit de aantasting van belangen van een ander met wie men een juridische of nauwe genegenheidsband heeft [22](#page=22).
### 4.2 Voorbeschiktheid en reeds bestaande toestand
* **Voorbeschiktheid:** De aansprakelijke moet de benadeelde nemen zoals hij hem aantreft, inclusief zijn neiging tot schade [22](#page=22).
* **Vooraf bestaande toestand:** Indien de benadeelde reeds een eerdere toestand had die tot schadelijke gevolgen leidde, is hij enkel gerechtigd op vergoeding voor de nieuwe schade of verergering [23](#page=23).
* **Verhaasting:** Als de schade sowieso eerder zou zijn opgetreden, is enkel de schade door het vervroegd optreden verhaalbaar [23](#page=23).
### 4.3 Rechtmatigheid en zekerheid van schade
* **Rechtmatige schade:** De schade mag niet voortvloeien uit een onwettige situatie van de benadeelde [23](#page=23).
* **Zekere schade:** De schade moet zo waarschijnlijk zijn dat de rechter niet meer ernstig aan het tegendeel hoeft te denken [24](#page=24).
## 5. Causaal verband
Er moet een causaal verband zijn tussen het tot aansprakelijkheid leidend feit en de schade [2](#page=2).
### 5.1 Equivalentieleer (conditio sine qua non)
Een feit is een oorzaak van de schade indien het een noodzakelijke voorwaarde is (conditio sine qua non). De rechter voert de tegenfeitelijke analyse uit: de schade zou zich niet hebben voorgedaan zonder het feit. Bij foutaansprakelijkheid moet ook een rechtmatig alternatief worden vastgesteld [25](#page=25).
### 5.2 Correcties op de equivalentieleer
* **Correctie op feitelijke causaliteit:** Een feit dat geen noodzakelijke voorwaarde is, kan toch als oorzaak worden beschouwd indien het samenloopt met een andere gebeurtenis die voldoende is om dezelfde schade te veroorzaken (#page=26, 27) [26](#page=26) [27](#page=27).
* **Correctie op juridische causaliteit (toerekening naar redelijkheid):** Er is geen aansprakelijkheid indien het feitelijke causale verband dermate verwijderd is dat het kennelijk onredelijk zou zijn de schade toe te rekenen [27](#page=27).
### 5.3 Causale onzekerheid
* **Proportionele aansprakelijkheid:** Bij onzekerheid over het causaal verband kan een gedeeltelijke schadeloosstelling worden toegekend, in verhouding tot de waarschijnlijkheid waarmee de fout de schade heeft veroorzaakt [28](#page=28).
* **Alternatieve oorzaken:** Als meerdere soortgelijke feiten door verschillende personen de schade hebben kunnen veroorzaken, maar niet bewezen is wie de oorzaak was, is elk persoon aansprakelijk in verhouding tot de waarschijnlijkheid [29](#page=29).
## 6. Pluraliteit van aansprakelijkheden
### 6.1 Meerdere derden aansprakelijk
* **In solidum aansprakelijkheid:** Als meerdere personen aansprakelijk zijn voor onderscheiden feiten die dezelfde schade veroorzaken, zijn zij in solidum aansprakelijk, wat betekent dat de benadeelde elk van hen voor de gehele schade kan aanspreken. Dit geldt ook als meerdere personen aansprakelijk zijn voor hetzelfde feit [30](#page=30).
* **Aanzetten tot een fout:** Wie een ander aanzet tot een fout of helpt, is in solidum aansprakelijk [30](#page=30).
### 6.2 Regres onder medeaansprakelijken
* **Zonder opzet:** De aangesproken partij die de schade integraal vergoedt, heeft in principe regresrecht op de overige aansprakelijke partijen [31](#page=31).
* **Bij opzet:** Regres is in principe uitgesloten indien de aansprakelijke zelf opzettelijk schade heeft veroorzaakt [31](#page=31).
### 6.3 Medeaansprakelijkheid van de benadeelde
* **Zonder opzet:** Het recht op schadeloosstelling van de benadeelde wordt verminderd in de mate waarin een feit waarvoor hij aansprakelijk is, een oorzaak van de schade is [33](#page=33).
* **Bij opzet:** De benadeelde heeft geen recht op schadeloosstelling indien een fout die hij zelf opzettelijk beging een van de oorzaken van de schade is [34](#page=34).
### 6.4 Samenloop
Het samenloopverbod tussen contractuele en buitencontractuele aansprakelijkheid is verdwenen. Benadeelden hebben de keuze tussen een contractuele of buitencontractuele weg, tenzij anders bepaald in het contract [35](#page=35).
## 7. Gevolgen van aansprakelijkheid
### 7.1 Schadeloosstellingsplicht
Het doel van schadeloosstelling is de benadeelde in de toestand te plaatsen waarin hij zich zou hebben bevonden indien het schadeverwekkend feit zich niet had voorgedaan. Dit geldt zowel voor patrimoniale als voor extrapatrimoniale schade. De schadeloosstelling kan plaatsvinden in natura of door schadevergoeding en kan gelijktijdig toepassing vinden [38](#page=38).
* **Schadeloosstelling in natura:** Strekt ertoe de schadelijke gevolgen ongedaan te maken [39](#page=39).
* **Integrale schadeloosstelling:** De aansprakelijke is gehouden tot integrale schadeloosstelling, zonder verrijking of verarming van de benadeelde [39](#page=39).
* **Ogenblik van bepaling schade:** De omvang van de schade wordt bepaald op de datum die het tijdstip van de effectieve schadeloosstelling zo dicht mogelijk benadert [39](#page=39).
### 7.2 Preventie van schade
* **Schadebeperkingsplicht:** De benadeelde moet maatregelen nemen om schade te voorkomen of te beperken [43](#page=43).
* **Preventieve maatregelen:** De kosten van dringende en redelijke maatregelen om dreigende schade te voorkomen, vallen ten laste van de aansprakelijke [43](#page=43).
* **Bevel of verbod:** De rechter kan een bevel of verbod opleggen om de verergering of het ontstaan van schade te voorkomen (#page=43, 44) [43](#page=43) [44](#page=44).
### 7.3 Vergoeding van nettowinst
Wanneer de aansprakelijke opzettelijk en met winstoogmerk heeft gehandeld, kan de benadeelde een bijkomende vergoeding krijgen gelijk aan de gerealiseerde nettowinst [44](#page=44).
### 7.4 Minderjarigen en geestesgestoorden
* **Minderjarigen:** Kunnen vanaf 12 jaar aansprakelijk worden gesteld, maar de rechter kan oordelen dat geen schadeloosstelling verschuldigd is of deze beperken, naar billijkheid [41](#page=41).
* **Geestesgestoorden:** Zijn aansprakelijk indien hun oordeelsvermogen of controle over daden ernstig is aangetast, met dezelfde mogelijkheden tot matiging als bij minderjarigen [41](#page=41).
### 7.5 Zaakschade
Bij beschadiging van een zaak heeft de benadeelde recht op vergoeding van de herstelkosten of de vervangingskosten, plus eventuele waardevermindering na herstel. Bij tenietgaan of onmogelijkheid van herstel, heeft de benadeelde recht op vergoeding van de vervangingskosten [42](#page=42) [43](#page=43).
---
# Schade die in aanmerking komt voor schadeloosstelling
Schade die in aanmerking komt voor vergoeding omvat de economische en niet-economische gevolgen van de aantasting van een juridisch beschermd persoonlijk belang, mits deze schade rechtmatig en zeker is [20](#page=20) [21](#page=21).
### 2.1 Begrip schade
Schade wordt niet beschouwd als de aantasting van een belang zelf, maar wel als het gevolg van die aantasting. Er ligt steeds een aangetast belang aan ten grondslag; zonder aangetast belang kan er geen schade bestaan, hoewel er wel aangetaste belangen kunnen zijn die geen schade tot gevolg hebben [20](#page=20).
#### 2.1.1 Vereisten voor een beschermd belang
Om voor schadeloosstelling in aanmerking te komen, moet een belang:
* **Juridisch beschermd zijn:** Dit betekent niet noodzakelijk een subjectief recht, maar wel een belang dat erkend en beschermd wordt door het recht. De rechter oordeelt hierover. Diefstal valt hierdoor buiten schadeloosstelling, aangezien het belang van de dief (het bezit van het gestolen goed) niet juridisch beschermd is [20](#page=20).
* **Persoonlijk zijn:** Enkel de titularis van het aangetaste belang kan vergoeding vorderen voor de schade die voortvloeit uit de aantasting [20](#page=20).
### 2.2 Voorwaarden voor schadeloosstelling
Schade komt slechts voor schadeloosstelling in aanmerking indien zij aan de volgende twee voorwaarden voldoet:
* **Rechtmatigheid:** De schade mag niet strekken tot het erkennen, behouden of bestendigen van een onwettige situatie. Hoewel de eiser zich op het moment van het ontstaan van de schade in een onwettige situatie kan bevinden, sluit dit de aantasting van een rechtmatig belang niet noodzakelijk uit. Een voorbeeld is een bakkersleerling die arbeidsongeschikt is en inkomstenverlies lijdt door zwartwerk; zijn fysieke integriteit is een beschermd belang, maar de verloren inkomsten vloeien voort uit een onrechtmatige activiteit [23](#page=23).
* **Zekerheid:** De schade moet onbetwistbaar vaststaan en zo waarschijnlijk zijn dat de rechter niet meer ernstig aan het tegendeel kan denken. De schade mag niet louter hypothetisch, gebaseerd op veronderstellingen of gissingen zijn [24](#page=24).
### 2.3 Soorten schade
Schade kan worden onderverdeeld in verschillende categorieën:
#### 2.3.1 Patrimoniale en extrapatrimoniale schade
* **Patrimoniale (materiële) schade:** Omvat alle economische gevolgen van de aantasting van een belang, zoals verliezen, kosten, winstderving en waardevermindering [21](#page=21).
* **Extrapatrimoniale (morele) schade:** Omvat alle niet-economische gevolgen van de aantasting van de fysieke of psychische integriteit, zoals pijn, leed, angst of aantasting van de reputatie. Deze schade komt ook in aanmerking voor rechtspersonen, voor zover verenigbaar met hun aard [21](#page=21).
> **Tip:** De aard van het geschonden belang is niet bepalend voor dit onderscheid. De aantasting van fysieke of psychische integriteit kan leiden tot zowel patrimoniale als extrapatrimoniale schade [21](#page=21).
> **Example:** Iemand die zijn been breekt, lijdt extrapatrimoniale schade door de pijn en patrimoniale schade door inkomensverlies omdat hij niet kan werken [21](#page=21).
#### 2.3.2 Actuele en toekomstige schade
* **Actuele schade:** Schade die reeds geleden is op het moment van de uitspraak van de rechter [21](#page=21).
* **Toekomstige schade:** Schade die pas later ontstaat. Deze moet onderscheiden worden van hypothetische schade [21](#page=21).
> **Tip:** Toekomstige schade komt voor schadeloosstelling in aanmerking indien zij het zekere gevolg is van de actuele aantasting van een juridisch beschermd persoonlijk belang. De aantasting van het belang moet reeds vaststaan op het moment van de beoordeling van de rechter, niet de schade zelf [24](#page=24).
> **Example:** Een persoon die in de toekomst zal overlijden door een ongeval. De schade die de naasten lijden door verdriet wordt niet gekwalificeerd als toekomstige schade, omdat het overlijden van de persoon zelf nog niet vaststaat [24](#page=24).
#### 2.3.3 Rechtstreekse, onrechtstreekse en schade bij terugslag
* **Rechtstreekse schade:** De schade die de persoon wiens belang werd aangetast zelf lijdt door die aantasting [21](#page=21).
* **Onrechtstreekse schade:** Schade die andere personen lijden als gevolg van dezelfde aantasting. Dit betreft de persoonlijke schade die voortvloeit uit de aantasting van de belangen van een ander [22](#page=22).
> **Example:** Iemand die getuige is van een ernstig ongeval en daardoor in shock raakt, lijdt morele schade ten gevolge van de aantasting van de fysieke integriteit van het slachtoffer [22](#page=22).
* **Schade bij terugslag:** Een specifieke vorm van onrechtstreekse schade, waarbij persoonlijke schade voortvloeit uit de aantasting van de belangen van een ander met wie de eerste een juridische band of een voldoende nauwe genegenheidsband heeft. De rechter beoordeelt de realiteit van affectieve relaties die niet gebaseerd zijn op een afstammingsband. De aansprakelijke kan de fout van de rechtstreeks benadeelde en andere verweermiddelen tegenwerpen aan de benadeelde bij terugslag [22](#page=22).
> **Example:** Schade bij naasten (zoals een kind) door het overlijden van de rechtstreeks benadeelde (hun vader); schade die een werkgever lijdt door het doorbetalen van loon aan een arbeidsongeschikte werknemer zonder diens prestaties te ontvangen [22](#page=22).
### 2.4 Specifieke situaties met betrekking tot schade
#### 2.4.1 Voorbeschiktheid en voorafgaande toestand
* **Voorbeschiktheid (predispositie):** Een toestand waarin de benadeelde zich bevindt die hem vatbaarder maakt voor schade. In principe wordt hiermee rekening gehouden, wat betekent dat de aansprakelijke de benadeelde neemt zoals hij hem aantreft. De aansprakelijke draagt de kosten van de potentiële aanleg tot het oplopen van schade [22](#page=22).
> **Example:** Iemand met een gevoelige schedel die door een lichte tik een hersenbloeding oploopt en overlijdt; de aansprakelijke is in dat geval volledig aansprakelijk voor de schadeloosstelling [22](#page=22).
* **Vooraf bestaande toestand:** Indien de benadeelde zich reeds vóór het feitelijke feit in een gekende eerdere toestand bevond die al schadelijke gevolgen had, heeft hij enkel recht op vergoeding voor de *nieuwe* schade of de *verergering* van de bestaande schade [23](#page=23).
#### 2.4.2 Verhaasting
Indien de schade hoe dan ook tot stand zou zijn gekomen, wordt enkel de schade vergoed die het gevolg is van het *vervroegd optreden* van die schade door het aansprakelijkheidsfeitelijk feit [23](#page=23).
> **Example:** Een persoon met een oogkwaal die door een ongeval sneller blind wordt dan normaal; enkel de schade door het vervroegd blind worden wordt vergoed [23](#page=23).
#### 2.4.3 Onrechtmatige schade
Schade die bestaat uit het verlies van een voordeel dat zijn oorsprong vindt in een onrechtmatige gebeurtenis of activiteit die aan de benadeelde kan worden aangerekend, leidt niet tot schadeloosstelling [23](#page=23).
> **Example:** Een bakkersleerling die arbeidsongeschikt is door een ongeval en een vergoeding vordert voor het verlies van inkomsten uit zwartwerk. Hoewel zijn fysieke integriteit beschermd is, vindt het verloren voordeel zijn oorsprong in een onrechtmatige activiteit [23](#page=23).
#### 2.4.4 Zekere schade en toekomstige schade
Enkel zekere schade leidt tot schadeloosstelling. Toekomstige schade komt voor vergoeding in aanmerking indien zij het zekere gevolg is van de actuele aantasting van een juridisch beschermd persoonlijk belang. De aantasting zelf moet reeds vaststaan op het moment dat de rechter zich over de toekomstige schade uitspreekt [24](#page=24).
### 2.5 Schadeloosstellingsplicht
De doelstelling van schadeloosstelling is om de benadeelde in de toestand te plaatsen waarin hij zich zou hebben bevonden indien het schadeveroorzakende feit zich niet had voorgedaan [38](#page=38).
#### 2.5.1 Schadeloosstelling voor patrimoniale schade
Strekt ertoe de benadeelde te plaatsen in de hypothetische toestand waarin hij zich zou hebben bevonden zonder het feit. De omvang wordt gemeten aan de hand van het verschil tussen de toestand van de benadeelde voor en na het schadegeval, rekening houdend met de hypothetische evolutie van zijn toestand. Dit is een vorm van constructieve utopie [38](#page=38).
#### 2.5.2 Schadeloosstelling voor extrapatrimoniale schade
Heeft tot doel de benadeelde een billijke en passende vergoeding toe te kennen voor deze schade. Aangezien deze schade moeilijk exact te waarderen is, wordt een forfaitaire geldsom toegekend [38](#page=38).
#### 2.5.3 Wijze van schadeloosstelling
* **Herstel in natura of schadevergoeding:** Schadeloosstelling kan plaatsvinden door herstel in natura of door schadevergoeding, of een combinatie daarvan indien nodig voor volledige schadeloosstelling. De benadeelde beschikt vrij over de schadevergoeding [38](#page=38).
* **Herstel in natura:** Strekt ertoe de schadelijke gevolgen feitelijk ongedaan te maken. Dit kan door wijziging van de rechtstoestand, bevelen tot maatregelen, of machtiging aan de benadeelde om dit zelf te doen op kosten van de aansprakelijke. De benadeelde kan herstel in natura vorderen, tenzij dit onmogelijk, kennelijk onredelijk is, dwang vereist of strijdig met menselijke waardigheid [39](#page=39).
* **Integrale schadeloosstelling:** De aansprakelijke is gehouden tot integrale schadeloosstelling, rekening houdend met de concrete toestand van de benadeelde. Het doel is dat de schadeloosstelling de schade volledig dekt, zonder verrijking of verarming van de benadeelde [39](#page=39).
#### 2.5.4 Ogenblik van bepaling van de omvang van de schade
De omvang van de schade wordt bepaald op de datum die het tijdstip van de effectieve schadeloosstelling het dichtst benadert, doorgaans het moment van de uitspraak van de rechter [39](#page=39).
#### 2.5.5 Afzonderlijke bepaling van de schade
De rechter bepaalt in principe elk element van de schade afzonderlijk om transparantie te bevorderen en toekomstige regresvorderingen te faciliteren [40](#page=40).
* **Indicatieve tabel:** Een tabel die klassiek terugkerende schadeposten overzicht, met een normerend karakter in de praktijk [40](#page=40).
* **Raming bij benadering:** De rechter kan de omvang van de schade bij benadering ramen indien exacte bepaling onmogelijk is of buitensporige kosten met zich meebrengt [40](#page=40).
* **Raming naar billijkheid:** Indien de omvang van de schade op geen enkele andere wijze kan worden bepaald, kan de rechter de schadevergoeding naar billijkheid vaststellen, mits motivering [41](#page=41).
#### 2.5.6 Minderjarigen en geestesgestoorden
* **Minderjarigen:** Vanaf 12 jaar kunnen minderjarigen aansprakelijk gesteld worden, maar de rechter kan de schadeloosstelling beperken of vrijstellen naar billijkheid, rekening houdend met de omstandigheden en financiële toestand. Deze bevoegdheid is een uitzondering op de integrale schadeloosstelling. Indien de aansprakelijkheid gedekt is door een verzekeringscontract, kan de rechter de schadeloosstelling niet beperken onder het verzekerde bedrag [41](#page=41).
* **Geestesgestoorden:** Personen met een geestesstoornis die hun oordeelsvermogen of controle over daden ernstig aantast, zijn aansprakelijk. De rechter kan ook hier de schadeloosstelling beperken of vrijstellen naar billijkheid, op dezelfde wijze als bij minderjarigen [41](#page=41).
#### 2.5.7 Voordeelstoerekening
Uitkeringen en voordelen die de benadeelde niet zou hebben ontvangen zonder het schadeveroorzakende feit en die strekken tot schadeloosstelling, worden in mindering gebracht op de schadevergoeding. Uitkeringen met het oogmerk te begiftigen, worden niet in mindering gebracht [42](#page=42).
#### 2.5.8 Zaakschade
* **Beschadiging van een zaak:** De benadeelde heeft recht op vergoeding van de herstelkosten, tenzij vervanging goedkoper is. Ook de eventuele waardevermindering na herstel kan vergoed worden [42](#page=42) [43](#page=43).
* **Tenietgaan van een zaak:** De benadeelde heeft recht op vergoeding van de kosten nodig voor vervanging door een zaak met dezelfde kenmerken en ouderdom [43](#page=43).
### 2.6 Preventie van schade
#### 2.6.1 Schadebeperkingsplicht
De benadeelde moet redelijke maatregelen nemen om schade te voorkomen of te beperken. De kosten van dringende en redelijke maatregelen om dreigende schade of verergering te voorkomen, vallen ten laste van de aansprakelijke, zelfs indien de schade uiteindelijk niet optreedt of de maatregelen het doel niet bereiken [43](#page=43).
#### 2.6.2 Bevel of verbod
De rechter kan de aansprakelijke een bevel of verbod opleggen om de verergering van schade te voorkomen door herhaling of voortzetting van het schadeverwekkend feit [43](#page=43).
---
# Oorzakelijk verband en compensatiesystemen
Dit topic behandelt de noodzakelijke voorwaarde van een oorzakelijk verband tussen het schadeveroorzakende feit en de schade, inclusief de equivalentieleer en de correcties daarop. Verder worden diverse compensatiesystemen zoals verkeersslachtofferregelingen en schadefondsen besproken.
### 3.1 Het oorzakelijk verband
Een tot aansprakelijkheid leidend feit is een oorzaak van de schade indien het een noodzakelijke voorwaarde is voor deze laatste. Dit wordt ook wel de **equivalentieleer** of **conditio sine qua non-leer** genoemd [25](#page=25).
#### 3.1.1 De conditio sine qua non-test
De conditio sine qua non-test is een juridische methode om feitelijke causale verbanden tussen gebeurtenissen op te sporen. De kernanalyse bestaat erin het schadeveroorzakende feit weg te denken en na te gaan of de schade zich dan nog zou hebben voorgedaan [25](#page=25).
* **Bij foutaansprakelijkheid**: Naast het wegdenken van de fout, moet ook een rechtmatig alternatief worden bijgedacht. Als de schade zich ook in die hypothese zou hebben voorgedaan, is er geen causaal verband [25](#page=25).
* **Bij risicoaansprakelijkheid**: Het wegdenken van het feit is voldoende [25](#page=25).
Er is sprake van een noodzakelijke voorwaarde indien de schade zich zonder het betreffende feit, in de concrete omstandigheden, niet zou hebben voorgedaan zoals deze zich heeft voorgedaan. Rechters baseren zich hierbij vaak op de normale gang van zaken, veronderstellingen of beleidsmatige keuzes [25](#page=25).
#### 3.1.2 Afwijkingen en correcties op de equivalentieleer
Hoewel de equivalentieleer de basis vormt, zijn er twee belangrijke uitzonderingen/correcties:
##### 3.1.2.1 Correctie op de feitelijke causaliteit (conditio sine qua non-test)
De standaard conditio sine qua non-test leidt niet tot aansprakelijkheid wanneer een feit, dat op zichzelf een noodzakelijke of voldoende voorwaarde is voor de schade, samenloopt met een andere gebeurtenis die ook voldoende is om dezelfde schade te veroorzaken. In zo'n geval is het eerste feit geen noodzakelijke voorwaarde meer [27](#page=27).
* **Wetsartikel 6.18 §1 BW**: Dit artikel corrigeert dit door te stellen dat, indien een tot aansprakelijkheid leidend feit geen noodzakelijke voorwaarde is enkel omdat andere gelijktijdige feiten de schade afzonderlijk of samen voldoende zouden hebben veroorzaakt, het feit niettemin als een oorzaak geldt. Dit geldt ook bij samenloop met natuurverschijnselen of feiten die niet tot aansprakelijkheid leiden [27](#page=27).
##### 3.1.2.2 Correctie op de juridische causaliteit (equivalentieleer)
De equivalentieleer kan tot vergaande en soms onbillijke gevolgen leiden, zoals in de Courtellemont-zaak waar een vrachtwagenchauffeur aansprakelijk werd gesteld voor een hiv-besmetting die voortvloeide uit een aanrijding die hij veroorzaakte, omdat zonder de aanrijding de besmetting nooit zou hebben plaatsgevonden [27](#page=27).
* **Wetsartikel 6.18 §2 BW**: Dit artikel introduceert een correctie door te stellen dat er geen aansprakelijkheid is indien het feitelijke causaal verband dermate verwijderd is dat het kennelijk onredelijk zou zijn de schade toe te rekenen aan de aangesprokene. Hierbij wordt rekening gehouden met het onwaarschijnlijke karakter van de schade en de mate waarin het feit heeft bijgedragen aan het ontstaan ervan [27](#page=27) [28](#page=28).
#### 3.1.3 Causale onzekerheid en proportionele aansprakelijkheid
Wanneer onzekerheid bestaat over het causale verband, kunnen specifieke regelingen van toepassing zijn.
##### 3.1.3.1 Proportionele aansprakelijkheid (art. 6.22 §1 BW)
Indien het onzeker is of een fout van de aangesprokene een noodzakelijke voorwaarde was voor de schade (omdat de schade zich ook zonder de fout had kunnen voordoen), heeft de benadeelde recht op een gedeeltelijke schadeloosstelling. Deze vergoeding staat in verhouding tot de waarschijnlijkheid waarmee de fout de schade heeft veroorzaakt. De schade mag hierbij niet hypothetisch zijn [28](#page=28).
* Deze bepaling is primair van toepassing op foutaansprakelijkheid, maar vindt ook overeenkomstige toepassing bij aansprakelijkheid voor andermans fout [28](#page=28).
##### 3.1.3.2 Alternatieve oorzaken (art. 6.23 BW)
Wanneer meerdere personen aansprakelijk zijn voor soortgelijke feiten die de benadeelde hebben blootgesteld aan het risico op schade, maar niet bewezen kan worden welk feit de schade effectief veroorzaakte, is elk van hen aansprakelijk in verhouding tot de waarschijnlijkheid waarmee hun feit de schade heeft veroorzaakt [29](#page=29).
* In hoofde van elke potentiële aansprakelijke moet een tot aansprakelijkheid leidend feit worden vastgesteld [29](#page=29).
* Wie bewijst dat zijn feit geen oorzaak is, is niet aansprakelijk [29](#page=29).
* Indien de potentiële impact gelijk is, kan de rechter de schade gelijk verdelen; anders kan de rechter uitgaan van het respectieve belang van de activiteiten [29](#page=29).
### 3.2 Pluraliteit van aansprakelijkheden
Dit deel behandelt situaties waarin meerdere partijen aansprakelijk zijn voor dezelfde schade.
#### 3.2.1 Meerdere derden aansprakelijk
##### 3.2.1.1 In solidum aansprakelijkheid (art. 6.19 BW)
* **Onderscheiden tot aansprakelijkheid leidende feiten (art. 6.19 §1 BW)**: Als meerdere personen aansprakelijk zijn voor onderscheiden feiten die dezelfde schade veroorzaken, zijn zij **in solidum** aansprakelijk. Dit betekent dat de benadeelde elke medeaansprakelijke kan aanspreken voor de volledige schade [30](#page=30).
* **Eenzelfde tot aansprakelijkheid leidend feit (art. 6.19 §2 1° BW)**: Wanneer meerdere personen aansprakelijk zijn voor hetzelfde feit, zijn zij eveneens in solidum aansprakelijk [30](#page=30).
* **Aanzetten om een fout te begaan (art. 6.19 §2 2° BW)**: Wie een ander aanzet tot een fout of daarbij helpt, is in solidum aansprakelijk voor de door die fout veroorzaakte schade. Hierbij is een intentioneel element vereist [31](#page=31).
#### 3.2.2 Regresmogelijkheden
##### 3.2.2.1 Regres zonder opzet (art. 6.21 §1 BW)
Indien meerdere personen in solidum aansprakelijk zijn, heeft de aangesproken partij die de schade integraal vergoedt in principe een regresmogelijkheid tegenover de overige aansprakelijken. Dit is in de mate waarin het feit waarop diens aansprakelijkheid berust, heeft bijgedragen tot het ontstaan van de schade. Bij onmogelijkheid de bijdrage vast te stellen, kan de rechter billijkheidshalve een gelijke verdeling doorvoeren [31](#page=31).
##### 3.2.2.2 Regres bij aansprakelijkheid voor andermans daad en foutloze aansprakelijkheid
* **Aansprakelijkheid voor andermans daad (art. 6.21 §1 BW)**: De persoon die aansprakelijk wordt gesteld, kan geen regres uitoefenen tegen de persoon die voor hem aansprakelijk is [31](#page=31).
* **Foutloze aansprakelijkheid (art. 6.21 §2 2° BW)**: De persoon die foutloos aansprakelijk is, kan wel regres uitoefenen voor het geheel van de schade tegen de persoon door wiens fout de voorwaarden voor deze aansprakelijkheid vervuld zijn [31](#page=31).
##### 3.2.2.3 Regres bij opzet
* **Geen regres (art. 6.21 §3 1° BW)**: Degene die de benadeelde schadeloosstelde, kan geen regres uitoefenen tegen een medeaansprakelijke indien hij zelf of een persoon voor wie hij aansprakelijk is, met opzet schade heeft veroorzaakt [32](#page=32).
* **Regres voor het geheel (art. 6.21 §3 BW)**: Degene die de benadeelde schadeloosstelde, kan wel regres uitoefenen voor het geheel tegen elke medeaansprakelijke die aansprakelijk is op grond van een opzettelijke fout [33](#page=33).
* **Meerdere keren opzet (art. 6.21 §3 3° BW)**: Indien zowel de schadeloosgestelde partij als de medeaansprakelijke (of een persoon voor wie zij aansprakelijk zijn) een opzettelijke fout begingen, gelden de regels voor regres zonder opzet [33](#page=33).
#### 3.2.3 Medeaansprakelijkheid van de benadeelde (art. 6.20 BW)
De regels over medeaansprakelijkheid van de benadeelde gelden enkel voor benadeelden ouder dan twaalf jaar [33](#page=33).
* **Zonder opzet (art. 6.20 §1 BW)**: Het recht op schadeloosstelling van de benadeelde wordt verminderd in de mate waarin zijn eigen aansprakelijkheid bijdraagt aan de schade [33](#page=33).
* **Aansprakelijkheid voor andermans daad en foutloze aansprakelijkheid (art. 6.20 §2 BW)**: Een persoon die aansprakelijk is voor andermans daad of wiens fout leidt tot foutloze aansprakelijkheid van een ander, kan deze aansprakelijkheid niet inroepen om zijn eigen schade te verhalen of zijn aansprakelijkheid te beperken (#page=33, 34) [33](#page=33) [34](#page=34).
* **Bij opzet (art. 6.20 §3 BW)**: De benadeelde heeft geen recht op schadeloosstelling indien zijn eigen opzettelijke fout (of die van een persoon voor wie hij aansprakelijk is) een oorzaak van de schade is. Heeft een aansprakelijke derde daarentegen opzettelijk schade veroorzaakt, dan heeft de benadeelde recht op volledige schadeloosstelling [34](#page=34) [35](#page=35).
#### 3.2.4 Samenloop
##### 3.2.4.1 Samenloopverbod (verleden) en keuzevrijheid (heden)
Vroeger was het voor een benadeelde onmogelijk om een contractspartner buitencontractueel aansprakelijk te stellen voor schade die voortvloeide uit de niet-nakoming van een contract [35](#page=35).
* **Wetsartikel 6.3 §1 BW**: Dit samenloopverbod is verdwenen. Wettelijke bepalingen inzake buitencontractuele aansprakelijkheid kunnen nu ook tussen medecontractanten van toepassing zijn, waardoor de benadeelde de keuze heeft tussen contractuele en buitencontractuele aansprakelijkheid [35](#page=35).
* **Verweermiddelen (art. 6.3 §1 2° BW)**: Een contractpartner die buitencontractueel wordt aangesproken, kan wel de verweermiddelen inroepen die voortvloeien uit het contract, de wetgeving inzake bijzondere contracten en bijzondere verjaringsregels. Dit geldt niet voor schade die het gevolg is van aantasting van fysieke/psychische integriteit of opzettelijk begane fouten [35](#page=35) [36](#page=36).
##### 3.2.4.2 Quasi-immuniteit van de uitvoeringsagent (afgeschaft)
* **Vroeger**: Een hulppersoon (uitvoeringsagent) kon buitencontractueel niet zomaar door de hoofdcontractant worden aangesproken voor schade die hij bij de uitvoering van de overeenkomst toebracht. Er bestond geen contractuele relatie tussen de hulppersoon en de hoofdcontractant, wat leidde tot een quasi-immuniteit [36](#page=36).
* **Boek 6 BW**: De quasi-immuniteit van de uitvoeringsagent is afgeschaft. Benadeelden kunnen nu ook een buitencontractuele vordering instellen tegen de hulppersoon van hun medecontractant [37](#page=37).
* **Contractuele herinstelling**: Via contractuele bedingen kan deze quasi-immuniteit echter terug ingesteld worden, bijvoorbeeld in het hoofdcontract waarin buitencontractuele vorderingen tegen hulppersonen worden uitgesloten [37](#page=37).
* **Verweermiddelen hulppersonen**: Hulppersonen die buitencontractueel worden aangesproken, kunnen dezelfde verweermiddelen inroepen als hun opdrachtgever, alsook verweermiddelen die zij zelf tegen hun medecontractant kunnen inroepen [37](#page=37).
### 3.3 Compensatiesystemen
#### 3.3.1 Aansprakelijkheidsverzekeringen
Een aansprakelijkheidsverzekering is een schadeverzekering waarbij de verzekeringsmaatschappij, tegen betaling van een premie, de schadevergoeding betaalt aan het slachtoffer in plaats van de schadeverwekker. Dit is een 'third party insurance' [45](#page=45).
* **Rechtstreekse vordering van het slachtoffer**: Om de positie van het slachtoffer te verbeteren, kent de wet een rechtstreekse vordering toe aan het slachtoffer tegen de verzekeraar van de schadeverwekker. Hierdoor is het slachtoffer niet afhankelijk van de financiële toestand van de schadeverwekker [46](#page=46).
* **Verweermiddelen verzekeraar**:
* **Verplichte verzekering**: De verzekeraar kan verweermiddelen die voortvloeien uit wet of overeenkomst niet inroepen tegen de benadeelde [46](#page=46).
* **Niet-verplichte verzekering**: De verzekeraar kan alle verweermiddelen inroepen. Bij familiale verzekeringen geldt echter dat opzet of grove schuld van een minderjarige niet tegenwerpelijk is aan de benadeelde [46](#page=46).
* **Regresmogelijkheid verzekeraar (art. 152 W.Verz.)**: De verzekeraar kan, indien de wet of overeenkomst dit toelaat, verhaal uitoefenen op de verzekeringnemer/verzekerde. Dit is het tegenwicht van de niet-tegenstelbaarheid van excepties. Dit regresrecht heeft een contractueel karakter [47](#page=47).
#### 3.3.2 Verkeersslachtofferregelingen
Vanuit de zorg voor snelle vergoeding van zwakke weggebruikers is een afwijkend vergoedingsstelsel ingevoerd in (art. 29bis WAM) [47](#page=47).
* **Regeling**: Ongeacht de foutvraag krijgt de zwakke weggebruiker na een ongeval bepaalde schade vergoed. De verzekeraar van de eigenaar van het betrokken voertuig betaalt de schade aan de zwakke weggebruiker. Enkel schade uit lichamelijk letsel, dood en kledij vallen hieronder [48](#page=48).
* **Toepassingsgebied**: Dit geldt voor verkeersongevallen op de openbare weg waarbij een motorvoertuig en een zwakke (niet-bestuurder van een motorvoertuig) en andere weggebruiker betrokken zijn (#page=48, 49). Spoortuigen en trams vallen hier ook onder [48](#page=48) [49](#page=49) [50](#page=50).
* **Uitzonderingen**: De regeling is niet van toepassing indien de benadeelde het ongeval en de gevolgen heeft gewild (vanaf 14 jaar) [48](#page=48).
#### 3.3.3 Diverse schadefondsen
Schadefondsen treden op waar aansprakelijkheid, verzekeringen of sociale zekerheid geen oplossing bieden [50](#page=50).
* **Fonds tot hulp aan slachtoffers van opzettelijke gewelddaden**: Verleent financiële hulp als de dader onbekend is of niet kan vergoeden [50](#page=50).
* **Gemeenschappelijk Motorwaarborgfonds (GMWF)**: Komt tussen bij insolvabiliteit van de aansprakelijke persoon, of indien de aansprakelijkheidsverzekering niet kan vergoeden (bv. onbekende bestuurder). Het GMWF vergoedt ook in geval van een toevallig feit dat de bestuurder vrijpleit van aansprakelijkheid. Bij onduidelijkheid over welk van de meerdere betrokken voertuigen de schade heeft veroorzaakt, wordt de schade gelijk verdeeld over de WAM-verzekeraars [50](#page=50) [51](#page=51).
* **Fonds medische ongevallen**: Vergoedt ernstige schade als gevolg van medische ongevallen, ook zonder aantoonbare fout van de zorgverlener, of wanneer de aansprakelijkheid niet (voldoende) gedekt is door een verzekering of betwist wordt. Het Fonds treedt op als back-up voor de verzekeraar van de zorgverlener [51](#page=51).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Buitencontractuele aansprakelijkheid | De verbintenis die ontstaat wanneer iemand door zijn fout of door een ander tot aansprakelijkheid leidend feit schade toebrengt aan een derde, zonder dat er een voorafgaand contractuele band bestaat tussen de aansprakelijke en de benadeelde. |
| Verbintenis | Een juridische rechtsband waarbij een persoon (de schuldenaar) gehouden is tot een bepaalde prestatie jegens een andere persoon (de schuldeiser). Deze prestatie kan bestaan uit geven, doen of niet-doen. |
| Rechtshandeling | Een handeling die gericht is op het tot stand brengen van rechtsgevolgen, zoals het sluiten van een contract of het opstellen van een testament. |
| Oneigenlijk contract | Een verbintenis die ontstaat uit een handeling die weliswaar geen contract is, maar die wettelijk wordt gelijkgesteld met een contract, zoals zaakwaarneming of ongerechtvaardigde verrijking. |
| Wettelijke regel | Een regel die is vastgelegd in de wet, en die gedragingen oplegt of verbiedt. De schending van een wettelijke regel kan aanleiding geven tot aansprakelijkheid. |
| Algemene zorgvuldigheidsnorm | De norm die vereist dat men handelt als een voorzichtig en redelijk persoon, geplaatst in dezelfde omstandigheden. Deze norm vult specifieke wettelijke regels aan en kan hogere eisen stellen. |
| Subjectief recht | Een recht dat aan een persoon toekomt en dat hij tegenover eenieder kan doen gelden, zoals het eigendomsrecht of een persoonlijkheidsrecht. |
| Foutaansprakelijkheid | Aansprakelijkheid die voortvloeit uit een persoonlijk verwijtbaar gedrag (een fout) van de aansprakelijke. |
| Risicoaansprakelijkheid (Objectieve aansprakelijkheid / Foutloze aansprakelijkheid) | Aansprakelijkheid die niet gebaseerd is op een persoonlijke fout van de aansprakelijke, maar op het louter meebrengen van een risico, zoals de aansprakelijkheid van de bewaarder van een gebrekkige zaak of een dier. |
| Causaal verband | Het verband dat bestaat tussen een oorzaak en een gevolg, waarbij het gevolg noodzakelijk is ingetreden als gevolg van de oorzaak. Dit is een essentiële voorwaarde voor aansprakelijkheid. |
| Patrimoniale schade | De economische schade die een benadeelde lijdt, bestaande uit verlies, kosten, gederfde winst en waardevermindering. |
| Extrapatrimoniale schade (Morele schade) | De niet-economische schade die een benadeelde lijdt, zoals pijn, leed, angst, aantasting van de psychische of fysieke integriteit, of aantasting van de reputatie. |
| Causale onzekerheid | De situatie waarin het onzeker is of een bepaald feit de oorzaak is van de schade, of in welke mate het heeft bijgedragen aan de schade. |
| Proportionele aansprakelijkheid | Een vorm van aansprakelijkheid waarbij de vergoeding wordt aangepast aan de waarschijnlijkheid waarmee een bepaald feit de schade heeft veroorzaakt, vooral wanneer causaliteit onzeker is. |
| In solidum aansprakelijkheid | Situatie waarbij meerdere personen hoofdelijk aansprakelijk zijn voor dezelfde schade, wat betekent dat de benadeelde elk van hen kan aanspreken voor de volledige schade. |
| Regres | Het recht van een persoon die aansprakelijk is gesteld en de schade vergoed heeft, om een deel van die vergoeding te verhalen op andere personen die mede-aansprakelijk waren. |
| Schadeverzekering | Een verzekering die beoogt de financiële gevolgen van schade te dekken, zoals een aansprakelijkheidsverzekering. |
| Rechtstreekse vordering | Een wettelijk recht van het slachtoffer om de verzekeraar van de aansprakelijke rechtstreeks aan te spreken voor de vergoeding van de schade. |
| Zaakwaarneming | Het vrijwillig behartigen van de belangen van een ander zonder daartoe wettelijk of contractueel verplicht te zijn. |
| Ongerechtvaardigde verrijking | Situatie waarin iemand verrijkt wordt ten koste van een ander, zonder dat daarvoor een wettige grond bestaat. |
| Verweermiddelen | Argumenten of juridische gronden die door een partij kunnen worden aangevoerd om aansprakelijkheid te ontlopen of de omvang van de schade te beperken. |
| Voorzienbare gevolgen | De effecten of resultaten van een handeling die redelijkerwijs verwacht konden worden op het moment dat de handeling werd verricht. |
| Evenredigheid van het risico | De afweging tussen het risico op schade en de inspanningen die nodig zijn om dit risico te vermijden, om te bepalen of er sprake is van onzorgvuldigheid. |
| Stand van de techniek en wetenschappelijke kennis | De op dat moment beschikbare technologische en wetenschappelijke inzichten die relevant zijn voor het beoordelen van zorgvuldigheid. |
| Goed vakmanschap en goede beroepsactiviteiten | De technische normen, gebruiken en professionele standaarden die gelden binnen een bepaald vakgebied of beroep. |
| Beginselen van goed bestuur en goede organisatie | Principes die van toepassing zijn op de werking van rechtspersonen, waaronder overheden, en die gericht zijn op een correcte en efficiënte uitoefening van hun taken. |
| Overmacht | Een situatie waarin het onmogelijk is om een bepaalde gedragsregel na te leven, wegens een onvoorzienbare of onvermijdbare gebeurtenis. |
| Dwaling | Onjuiste voorstelling van zaken die leidt tot een verkeerde beslissing of handeling. |
| Dwang | Een situatie waarin iemand door middel van bedreiging of geweld wordt gedwongen iets te doen wat hij anders niet zou doen. |
| Noodtoestand | Een situatie waarin iemand gedwongen wordt een minder ernstige schade te berokkenen om een grotere schade te voorkomen. |
| Wettige verdediging | Het gebruik van geweld om zichzelf of anderen te beschermen tegen een wederrechtelijke aanranding. |
| Toestemming van de benadeelde | Vrijwillige instemming van de persoon die potentieel schade zou lijden, om een bepaalde handeling te ondergaan. |
| Gevaarlijke zaken | Zaken die inherent een risico op schade met zich meebrengen, zoals explosieven of gevaarlijke chemicaliën. |
| Gebrek aan een zaak | Een kenmerk van een zaak waardoor deze niet de veiligheid biedt die men gerechtigd is te verwachten in de gegeven omstandigheden. |
| Gebrekkig product | Een product dat niet de veiligheid biedt die men ervan mag verwachten, rekening houdend met presentatie, gebruik en het tijdstip van inverkeerstelling. |
| Producent | De fabrikant van een eindproduct, onderdelen, grondstoffen, alsook de schijnproducent en de EU-invoerder. |
| Verhaasting | De situatie waarin de schade hoe dan ook tot stand zou zijn gekomen, maar door het schadeveroorzakende feit eerder optreedt dan normaal. |
| Zekere schade | Schade waarvan het bestaan met een hoge mate van waarschijnlijkheid vaststaat en waarvan de rechter niet ernstig aan het tegendeel hoeft te denken. |
| Minderjarigen | Personen die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt. Hun aansprakelijkheid is beperkt en afhankelijk van hun leeftijd en de aard van de fout. |
| Geestesgestoorden | Personen wier oordeelsvermogen of controle over hun daden ernstig is aangetast door een geestesstoornis. |
| Voordeelstoerekening | Het in mindering brengen van uitkeringen of voordelen die de benadeelde heeft ontvangen als gevolg van het schadeveroorzakende feit, op de verschuldigde schadevergoeding. |
| Zaakschade | Schade toegebracht aan goederen. |
| Preventieve maatregelen | Handelingen die worden ondernomen om schade te voorkomen of te beperken. |
| Nettowinst | De winst die overblijft na aftrek van alle kosten, specifiek gerealiseerd door een onrechtmatige daad. |
| Aansprakelijkheidsverzekering | Een verzekering die de financiële gevolgen dekt van aansprakelijkheid voor schade aan derden. |
| Rechtstreekse vordering | Het recht van het slachtoffer om de verzekeraar van de aansprakelijke rechtstreeks aan te spreken. |
| Verkeersongeval | Elk ongeval dat zich voordoet op de openbare weg en waarbij een motorvoertuig betrokken is. |
| Zwakke weggebruiker | Een weggebruiker die minder beschermd is dan andere weggebruikers, zoals een voetganger of fietser, in een verkeersongeval met een motorvoertuig. |
| Schadefonds | Een fonds dat tussenkomt om schade te vergoeden wanneer aansprakelijkheid, verzekering of sociale zekerheid geen oplossing biedt. |
| Medische schade | Schade die is veroorzaakt door medische behandelingen of ingrepen. |
| Vereffening | Het proces van het bepalen van de omvang van de schade en het vaststellen van de te betalen vergoeding. |
Cover
maeve recht.docx
Summary
## Burgerlijk recht
### Basisbegrippen
#### Het vermogen
Het vermogen is de totaliteit van alle goederen (zowel rechten als plichten) die aan een persoon (rechtssubject) toebehoren. Jouw vermogen kan worden berekend als: **wat je hebt – wat je moet betalen**. Goederen omvatten alle in geld waardeerbare rechten, zoals het recht op loon, en plichten, zoals schulden en leningen.
De "vermogenstriptiek" (drie kernprincipes) stelt:
* Alleen **personen** (rechtssubjecten) hebben een vermogen; dieren en voorwerpen niet.
* Elke persoon heeft **slechts één vermogen**, ongeacht het aantal schulden of bezittingen. Dit vermogen staat in voor alle schulden.
* Het vermogen dient als **verhaalsobject**; men kan het niet opsplitsen om schulden te ontwijken.
#### Vermogensrechten (= patrimoniale rechten)
Dit zijn rechten die economische waarde hebben en in geld waardeerbaar zijn. Kenmerken zijn:
* Economische waarde.
* Ze doven niet uit bij overlijden, maar gaan over op erfgenamen.
* Ze zijn verhandelbaar.
Er zijn drie hoofdcategorieën van vermogensrechten:
##### Zakelijke rechten
Deze rechten hebben betrekking op een bepaald **goed** (zaak of vermogensrecht) en creëren een directe verhouding tussen een rechtssubject en een rechtsobject. Ze staan tegenover persoonlijke rechten.
* **Onderscheid:** tussen onroerende en roerende goederen.
* **Kenmerken:**
* **Numerus clausus-beginsel:** Er is een beperkt, wettelijk vastgelegd aantal zakelijke rechten; men kan niet zelf nieuwe zakelijke rechten uitvinden.
* **Directe heerschappij:** De houder van een zakelijk recht is "baas" over het goed.
* **Werking erga omnes:** Zakelijke rechten zijn tegenstelbaar aan iedereen; iedereen moet jouw recht respecteren. Dit vereist publiciteitsmaatregelen (bv. inschrijving in een openbaar register).
* **Volgrecht (droit de suite):** Het zakelijk recht blijft rusten op het goed, ongeacht wie de eigenaar is.
* **Voorbeelden van zakelijke rechten:**
* **Eigendomsrecht:** Geeft drie bevoegdheden: gebruik, genot (bv. huurinkomsten) en beschikking (verkopen, vernietigen). Mede-eigendom is een speciale vorm. Het is **≠ bezit**; bezit is louter het feitelijk onder zich hebben van een goed, niet noodzakelijk de eigendom.
* **Vruchtgebruik:** Geeft recht op gebruik en genot van een goed, maar de beschikkingsbevoegdheid berust bij de blote eigenaar. Dit wordt vaak opgesplitst om fiscale redenen.
* **Erfdienstbaarheid:** Een recht dat één perceel (heersend erf) heeft op een ander perceel (lijkend erf). Bijvoorbeeld het recht van overgang om naar een ingesloten erf te geraken. Dit is een zakelijk recht en wordt dus mee overgedragen bij verkoop.
##### Persoonlijke rechten
Deze rechten geven aanspraak op een specifieke **prestatie** van een bepaald persoon. Ze creëren een verhouding tussen twee rechtssubjecten.
* **Rechtstak:** verbintenissenrecht.
* **Kenmerken:**
* **Wilsautonomie:** Er is geen numerus clausus; partijen mogen nieuwe soorten verbintenissen en overeenkomsten creëren.
* **Aanspraak op andere persoon:** Het recht is gericht op een persoon die iets moet doen, niet doen of geven.
* **Relatief:** De rechten zijn enkel bindend tussen de contractspartijen.
* **Geen volgrecht:** De vordering geldt enkel tegen de specifieke persoon; bij verkoop van een goed waar een persoonlijk recht op rust, kan de nieuwe eigenaar niet door de oorspronkelijke contractspartij worden aangesproken (tenzij huurrechtelijke bescherming).
##### Intellectuele rechten
Dit zijn rechten op een idee of een creatie van de menselijke geest, zoals auteursrecht, octrooien en patenten.
**<-> Extrap মনোal rechten**
Dit zijn rechten zonder economische waarde.
* **Kenmerken:**
* Geen economische waarde.
* Doven uit bij overlijden.
* Niet verhandelbaar.
* **Categorieën:**
* **Persoonlijkheidsrechten:** Beschermen de integriteit van een persoon (bv. recht op privacy).
* **Familierechten:** Subjectieve rechten die voortvloeien uit familiebanden (bv. recht om een kind te erkennen).
### Verbintenissen
#### Begrip
Een verbintenis is een rechtsband of rechtsverhouding die een juridisch afdwingbare uitvoering van een bepaalde prestatie garandeert. Indien de prestatie niet wordt geleverd, kan men naar de rechtbank stappen. Dit staat tegenover:
* **Zuiver morele verbintenis:** Een gevoel van verplichting zonder juridische afdwingbaarheid.
* **Natuurlijke verbintenis:** Niet juridisch afdwingbaar, maar als de prestatie spontaan wordt geleverd, kan deze niet worden teruggevorderd (bv. een verjaarde factuur betalen).
In een verbintenis zijn er:
* **Schuldeiser:** Gerechtigd, actiefzijde, heeft een schuldvordering (het recht dat ontstaat).
* **Schuldenaar:** Gehouden, passiefzijde, heeft een schuld (de plicht die ontstaat).
#### Voorwerp van de verbintenis
Verbintenissen kunnen worden opgedeeld naar hun voorwerp:
* **Verbintenis om iets te doen:** (bv. een dienst leveren).
* **Verbintenis om iets niet te doen:** (bv. geen huisdieren houden in een kot, informatie niet verspreiden).
* **Verbintenis om iets te geven:** (bv. de levering van een goed).
Opdeling naar maatstaf voor aansprakelijkheid:
* **Resultaatsverbintenis:** De schuldenaar verbindt zich tot het bereiken van een bepaald resultaat. Alleen overmacht kan de schuldenaar bevrijden. (bv. levering van een product).
* **Inspanningsverbintenis:** De schuldenaar verbindt zich ertoe de nodige inspanningen te leveren om een resultaat te bereiken, maar dit resultaat is niet gegarandeerd. (bv. de genezing door een dokter).
#### Bronnen van verbintenissen
Verbintenissen kunnen ontstaan uit:
* **Rechtshandeling:** Een handeling met de bedoeling rechtsgevolgen te hebben.
* **Meerzijdig:** Vereist minstens twee wilsuitingen (bv. overeenkomsten, contracten).
* **Eenzijdig:** Vereist één wilsuiting (bv. een beloning voor het vinden van een vermiste kat).
* **Onrechtmatige daad:** Een fout die schade veroorzaakt bij een ander. De dader (schadeverwekker - SA) is aansprakelijk jegens het slachtoffer (schadelijder - SE). Er moet een oorzakelijk verband zijn tussen de fout en de schade.
* **Oneigenlijke contracten (zonder fout):** Minder bekende bronnen die lijken op contracten maar zonder contractuele band ontstaan.
* **Zaakwaarneming:** Iemand neemt de zaken waar van een ander die afwezig is (bv. het dak herstellen tijdens vakantie). De waarnemer kan een vergoeding eisen.
* **Onverschuldigde betaling:** Iemand betaalt per ongeluk een bedrag dat niet verschuldigd is. De ontvanger moet het bedrag terugbetalen.
* **Onrechtvaardigde verrijking:** De ene persoon wordt verrijkt ten koste van de andere, zonder juridische grondslag. (bv. tante voedt kind op, ouders verrijkt, tante verarmd -> terugbetaling).
#### Modaliteiten van verbintenissen
Modaliteiten bepalen **wanneer** en **hoe** een verbintenis moet worden nageleefd.
##### Voorwaardelijke verbintenissen
Afhankelijk van een toekomstige en onzekere gebeurtenis.
* **Opschortende voorwaarde:** De verbintenis wordt pas afdwingbaar als de voorwaarde vervuld is. (bv. contract pas geldig als je slaagt voor je examen).
* **Ontbindende voorwaarde:** De verbintenis is al in werking, maar eindigt zodra de voorwaarde vervuld is. (bv. huurcontract eindigt als de eigenaar het appartement zelf nodig heeft).
##### Verbintenissen met tijdsbepaling
Afhankelijk van een toekomstige en zekere gebeurtenis. (bv. de verkoop van een hondenhok wanneer de hond overlijdt).
##### Verbintenissen met meerdere schuldenaars/schuldeisers
* **Regel: Deelbaarheid:** Elke schuldenaar is aansprakelijk voor een deel van de schuld.
* **Uitzondering: Hoofdelijkheid (passief):** Eén schuldenaar is aansprakelijk voor de gehele schuld. De schuldeiser kan zelf kiezen wie hij aanspreekt voor het volledige bedrag. Dit is voordelig voor de schuldeiser omdat het risico op onvermogen van één schuldenaar wordt vermeden.
* **In solidum aansprakelijkheid:** Vergelijkbaar met hoofdelijkheid, maar de grondslag is anders.
#### Tenietgaan van verbintenissen
Verbintenissen kunnen tenietgaan door:
* **Betaling/nakoming:** De normale uitvoering van de verbintenis.
* **Schuldvernieuwing:** Een oude verbintenis wordt vervangen door een nieuwe.
* **Schuldvergelijking/compensatie:** Wederzijdse schuldvorderingen tussen dezelfde personen doven elkaar uit, ten belope van het laagste bedrag. Vereist wederzijdse schuldvorderingen, tussen dezelfde personen, beide schulden zeker en opeisbaar, en effen (niet betwist).
* **Bevrijdende verjaring:** Na verloop van tijd (algemene termijn 10 jaar voor persoonlijke rechtsvorderingen, 30 jaar voor zakelijke; kortere termijnen voor bv. huurgelden) wordt een schuld niet langer afdwingbaar, hoewel ze wel blijft bestaan. Er is ook verkrijgende verjaring (verwerving van een goed).
* **Verkrijgende verjaring:** Na verloop van tijd een goed verwerven, ook van een niet-eigenaar.
* **Schuldvermenging:** De schuldeiser en schuldenaar worden dezelfde persoon, waardoor de verbintenis tenietgaat.
### Totstandkoming van overeenkomsten
#### Verloop
##### Precontractuele fase
In deze fase is er onderhandelingsvrijheid en nog geen contractuele gebondenheid. Echter, **precontractuele aansprakelijkheid** kan ontstaan bij het foutief afbreken van onderhandelingen of het schenden van de informatieplicht, wat kan leiden tot schadevergoeding.
##### Aanbod
Dit is een eenzijdige wilsuiting die duidelijk en volledig is, met de vaste wil om gebonden te zijn zodra de tegenpartij het aanbod bereikt. Essentiële bestanddelen zijn de elementen die de overeenkomst tot stand brengen (bv. prijs); substantiële bestanddelen zijn zaken waar partijen doorslaggevend belang aan hechten of nog over willen onderhandelen.
##### Aanvaarding
De aanvaarding moet zonder aanvullingen, beperkingen of wijzigingen van essentiële of substantiële bestanddelen zijn. Een afwijkende aanvaarding geldt als een **tegenaanbod**. Aanvaarding kan uitdrukkelijk (mondeling/schriftelijk 'ja') of stilzwijgend (gedrag, uitvoering van de overeenkomst) zijn.
#### Geldigheidsvoorwaarden
Zelfs bij aanbod en aanvaarding zijn er geldigheidsvoorwaarden:
##### Wilsovereenkomst
Vrije en bewuste toestemming van elke partij, vrij van wilsgebreken.
* **Werkelijke wil = uitgedrukte wil:** De werkelijke bedoeling van de partijen moet overeenkomen met wat wordt uitgedrukt. Bij verschil:
* **Verschil in hoofde van alle partijen (simulatie/veinzing):** De werkelijke wil geldt tussen partijen, tenzij strijdig met dwingend recht of openbare orde. Derden kunnen kiezen zich te beroepen op de werkelijke wil of de geveinsde afspraak.
* **Verschil in hoofde van één partij:** De uitgedrukte wil geldt in principe, tenzij de tegenpartij er redelijkerwijs niet op kon vertrouwen dat de uitgedrukte wil overeenstemde met de werkelijke wil.
* **Wilsgebreken:**
* **Dwaling:** Een onjuiste opvatting die verschoonbaar moet zijn (niet door eigen fout veroorzaakt).
* **Bedrog:** Vereist "kunstgrepen" (leugens) van de tegenpartij; verschoonbaarheid is niet vereist.
* **Geweld:** Moet indruk maken op een redelijk persoon en doorslaggevend zijn.
* **Sanctie wilsgebrek:** Nietigheid en/of schadevergoeding op basis van onrechtmatige daad.
##### Rechts- en handelingsbekwaamheid
* **Rechtsbekwaamheid:** Iedereen die rechten en plichten kan hebben.
* **Handelingsbekwaamheid:** Iedereen die rechten en plichten effectief kan uitoefenen. Minderjarigen en geesteszieken zijn vaak handelingsonbekwaam.
##### Voorwerp van de overeenkomst
De inhoud van de overeenkomst. Moet:
* Bestaan.
* Bepaald of bepaalbaar zijn.
* Geoorloofd zijn (toegestaan door de wet).
* In handel zijn (verhandelbaar).
##### Oorzaak van de overeenkomst
De reden waarom de overeenkomst wordt gesloten. Moet geoorloofd zijn.
#### Vormvoorwaarden
In principe zijn er geen specifieke vormvereisten, maar soms zijn er bewijsregels (bv. schriftelijk contract) of geldigheidsvereisten.
#### Gevolgen van overeenkomsten
##### Tussen de partijen
De overeenkomst bindt de partijen ("strekt de partijen tot wet").
* **Interpretatieve werking GT (Goede Trouw):** Overeenkomsten worden te goeder trouw geïnterpreteerd, rekening houdend met de bedoeling van partijen en het gezond verstand.
* **Aanvullende werking GT:** Aanvullend recht kan de overeenkomst aanvullen, tenzij partijen anders overeenkomen.
* **Beperkende werking GT:** Afspraken die strijdig zijn met dwingend recht of die leiden tot rechtsmisbruik, worden niet toegepast.
##### Ten aanzien van derden
* **Relativiteit van de overeenkomst:** Derden zijn niet gebonden door de verplichtingen uit een overeenkomst.
* **Sterkmaking:** Een partij belooft dat een derde zal presteren.
* **Derdenbeding:** Een uitzondering waarbij een derde wel rechten kan putten uit een contract.
* **Derde-medeplichtigheid aan andermans contractbreuk:** Derden kunnen aansprakelijk zijn als ze bewust helpen bij een contractbreuk.
* **Tegenwerpelijkheid:** Sommige overeenkomsten moeten openbaar gemaakt worden om tegenstelbaar te zijn aan derden (bv. overdracht van onroerende goederen).
* **Pauliaanse vordering:** Een vordering van een derde om een handeling nietig te laten verklaren als die hun rechten bedrieglijk schaadt.
#### Nakoming van overeenkomsten – wanprestatie
Niet-nakoming van een overeenkomst kan niet-uitvoering, laattijdige uitvoering of gebrekkige uitvoering zijn. Dit kan toerekenbaar zijn (indien geen overmacht) of niet-toerekenbaar.
* **Imprevisieleer:** Bij een onvoorziene situatie die een ernstig onevenwicht veroorzaakt, kan het contract worden aangepast.
* **Bevrijdingsbedingen (exoneratiebedingen):** Beperken of sluiten de aansprakelijkheid uit. Deze zijn geldig, tenzij verboden door de wet, voor eigen opzettelijke fout/bedrog, of voor fouten die het leven/fysieke integriteit aantasten. Ze mogen de essentie van het contract niet uithollen.
#### Sancties bij wanprestatie
1. **Ingebrekestelling:** Schriftelijke aanmaning tot nakoming.
2. **Uitvoerbare titel:** Verkrijgen van een vonnis bij de rechtbank.
3. **Gedwongen uitvoering:** Via gerechtsdeurwaarder (beslag).
4. **Dwangsom:** Een extra financiële prikkel tot nakoming.
**Bijzondere sancties:**
* **Ontbinding:** Beëindiging van het contract bij ernstige wanprestatie.
* **Prijsvermindering:** Aanpassing van de prijs als de wanprestatie minder ernstig is.
#### Verweermiddelen
* **Exceptio non adimpleti contractus (ENAC):** Opschorten van de eigen verbintenis als de wederpartij niet nakomt.
* **Exceptio timoris:** Opschorten van de eigen verbintenis als men goede redenen heeft om te vrezen dat de wederpartij niet zal nakomen.
* **Retentierecht:** Het goed van de andere partij bijhouden tot de prestatie geleverd is.
#### Beëindiging van overeenkomsten
* **Nietigheid:** Ongeldigverklaring met terugwerkende kracht wegens gebreken bij de totstandkoming.
* **Opzegging:** Eenzijdige beëindiging (bv. bij contracten van onbepaalde duur).
* **Wederzijdse toestemming:** Beide partijen besluiten de overeenkomst te beëindigen.
* **Ontbinding:** Beëindiging wegens wanprestatie.
### Onrechtmatige daad
Om aansprakelijk te zijn, moeten drie voorwaarden vervuld zijn:
1. **Fout:** Een handelen of nalaten dat strijdig is met de vereiste zorgvuldigheid.
* **Objectief bestanddeel:** Onrechtmatigheid (schending van een regel of de algemene zorgvuldigheidsnorm).
* **Subjectief bestanddeel:** Schuldbekwaamheid en toerekenbaarheid. Minderjarigen (< 12 jaar) zijn niet schuldbekwaam.
* **Toerekenbaarheid:** Geen gronden van uitsluiting van aansprakelijkheid (overmacht, dwaling, dwang, bevel van wet/overheid, noodtoestand, wettige zelfverdediging, geldige toestemming benadeelde).
2. **Schade:** Materieel, fysiek of moreel verlies, zeker en reëel, ook toekomstige schade en verlies van een kans.
3. **Oorzakelijk verband:** Een direct verband tussen de fout en de schade (elke fout die bijdraagt aan de schade telt als oorzaak - equivalentieleer).
#### Herstel
In beginsel in natura, of via vervangende/aanvullende schadevergoeding.
#### Kwalitatieve aansprakelijkheid
Aansprakelijkheid voor de daad van anderen of van zaken:
* **Minderjarigen:** Ouders zijn aansprakelijk (met tegenbewijs voor 12-16 jaar, en voor 16-18 jaar).
* **Aansteller (werkgever) voor aangestelde (werknemer):** Voorwaarden: fout ondergeschikte, tijdens uitoefening functie. Geen tegenbewijs mogelijk.
* **Bewaarder van een zaak:** Aansprakelijk bij gebreken van de zaak. Geen tegenbewijs mogelijk.
* **Bewaarder van een dier:** Aansprakelijk. Geen tegenbewijs mogelijk.
#### Samenloop van aansprakelijkheid
Tussen contractspartijen kan zowel contractuele als buitencontractuele aansprakelijkheid worden ingeroepen, tenzij de wet dit uitsluit. Bij fysieke/psychische schade of opzet geldt de buitencontractuele aansprakelijkheid.
### Zekerheden
Het vermogen van een schuldenaar dient als verhaalsobject voor zijn schuldeisers.
* **Gelijkheid van schuldeisers:** In principe worden schuldeisers gelijk behandeld (pondspondsgewijze verdeling).
* **Uitzonderingen:**
* **Voorrechten:** Wettelijk bepaalde voorrang (algemeen of bijzonder).
* **Zakelijke zekerheden:** Pand (roerende goederen) en hypotheek (onroerende goederen). Deze hangen vast aan een bepaald goed.
* **Persoonlijke zekerheden:** Borgstelling, waarbij een derde mede-aansprakelijk wordt.
#### Pauliaanse vordering
Een schuldeiser kan een rechtshandeling van de schuldenaar (bv. schenking) die zijn rechten benadeelt, niet-tegenwerpelijk laten verklaren.
## Ondernemingsrecht
### De onderneming
#### Onderneming in formele zin
Wie juridisch als onderneming wordt beschouwd, ongeacht de activiteit.
* Natuurlijke personen die zelfstandig een beroepsactiviteit uitoefenen.
* Rechtspersonen (vennootschappen, VZW's, stichtingen).
* Andere organisaties zonder rechtspersoonlijkheid.
#### Onderneming in functionele zin
Iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon die duurzaam een economisch doel nastreeft (goederen/diensten aanbieden op de markt, winst maken).
#### Belang van de definities
* **Formele zin:** Bepaalt bevoegdheid ondernemingsrechtbank, inschrijvingsplicht KBO, boekhoudplicht, etc.
* **Functionele zin:** Bepaalt toepassingsgebied mededingingsrecht en marktpraktijkenrecht.
#### Verplichtingen en bijzondere regels
* **Inschrijving in Kruispuntbank voor Ondernemingen (KBO).**
* **Houden van een financiële rekening.**
* **Aanvaardingsplicht** van giraal geld tot een bepaald bedrag (EUR 247,89).
* **Afgifte van een factuur.**
* **Boekhoudplicht:** In beginsel dubbel boekhouden, tenzij uitzonderingen.
#### Passieve hoofdelijkheid onder ondernemingen
Bij meerdere schuldenaars zijn ondernemingen in beginsel hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schuld, tenzij de schuld kennelijk vreemd is aan de onderneming of hiervan is afgeweken in het contract.
#### Vermoeden van kennis van verborgen gebreken
Voor verkopers die niet-professioneel of niet-gespecialiseerd zijn, geldt een exoneratiemogelijkheid voor onbekende verborgen gebreken. Voor fabrikanten of gespecialiseerde verkopers zijn de regels strenger.
#### Bewijs in ondernemingszaken
Vrij bewijs is mogelijk, ongeacht het bedrag. De factuur en de boekhouding zijn bijzondere bewijsmiddelen.
#### Bestrijding betalingsachterstand bij handelstransacties
Bescherming van de schuldeiser met o.a. een betalingstermijn van 30 dagen (afwijkbaar tot 60), recht op bijzondere interest en forfaitaire invorderingskosten.
#### Ondernemingen, vennootschap en rechtspersoon
* **Onderneming:** Juridisch (entiteit) of economisch (handelszaak).
* **Vennootschap:** Een juridische vorm om een onderneming uit te oefenen (bv. VOF, BV, NV).
* **Rechtspersoon:** Een juridische entiteit met eigen rechten en plichten en een afgescheiden vermogen.
### Vertegenwoordiging, tussenpersonen en distributie
#### Vertegenwoordiging in het algemeen
Een vertegenwoordiger stelt rechtshandelingen in naam en voor rekening van een opdrachtgever, waardoor de gevolgen rechtstreeks aan de opdrachtgever worden toegerekend.
* **Voorwaarden:** Handelen in naam van opdrachtgever, met en binnen bevoegdheid.
* **Gevolgen:** Rechtstreekse band tussen derde en opdrachtgever; vertegenwoordiger is niet gebonden.
* **Middelijke vertegenwoordiging (naamlening):** Vertegenwoordiger handelt in eigen naam, voor rekening van een ander. Opdrachtgever is juridisch onzichtbaar voor de derde.
#### Wat indien zonder of buiten bevoegdheid?
* **Regel:** Geen toerekening aan opdrachtgever. Risico ligt bij de derde (moet legitimatie vragen).
* **Uitzonderingen:** Bekrachtiging (goedkeuring) of schijnvertegenwoordiging (derde mocht redelijkerwijs geloven dat er bevoegdheid was).
#### Handelstussenpersonen (juridische zin)
* **Makelaar:** Bemiddelt bij het sluiten van overeenkomsten, occasioneel, in naam van opdrachtgever.
* **Handelsagent:** Permanent, zelfstandig, bemiddelt of sluit overeenkomsten in naam van opdrachtgever. Heeft recht op commissie en mogelijk uitwinningsvergoeding.
* **Handelsvertegenwoordiger:** Werknemer die commerciële opdrachten uitvoert in naam van werkgever.
* **Commissionair:** Verricht commerciële rechtshandelingen in eigen naam voor rekening van opdrachtgever (committent). Heeft vaak een stilzwijgend pandrecht.
#### Distributieovereenkomsten (economische zin)
* **Franchise:** Exploitatie van een commerciële formule (merk, concept) in eigen naam en voor eigen rekening.
* **Concessie:** Verticale overeenkomst waarbij men het recht verkrijgt om producten of diensten van een merk te verkopen/leveren, zelfstandig en voor eigen rekening.
### Vrijheid van onderneming en mededinging
#### Mededingingsrecht
Doel is de consument te beschermen door vrije concurrentie te waarborgen.
* **Verbod op mededingingsbeperkende afspraken:** Tussen ondernemingen die de handel potentieel ongunstig kunnen beïnvloeden.
* **Verbod op misbruik van machtspositie:** Het onrechtmatig gebruiken van een dominante marktpositie.
* **Concentratiecontrole:** Toezicht op fusies en overnames.
* **Verbod op staatssteun:** Tenzij voor algemeen belang.
#### Marktpraktijken en consumentencontracten
Bescherming van consumenten en concurrenten.
* **Oneerlijke handelspraktijken:** Misleidende of agressieve praktijken die de economische besluitvorming van consumenten wezenlijk kunnen verstoren.
* **Oneerlijke marktpraktijken tussen ondernemingen:** Praktijken die de beroepsbelangen van andere ondernemingen schaden.
* **Vergelijkende reclame:** Toegestaan indien aan strikte voorwaarden voldaan is (niet misleidend, objectief, respectvol).
* **Onrechtmatige bedingen in consumentencontracten:** Bedingen die een kennelijk onevenwicht creëren ten nadele van de consument.
#### Intellectuele eigendomsrechten
Bescherming van creatieve prestaties.
* **Auteursrechten:** Beschermen originele werken van letterkunde en kunst (ontstaan automatisch, duur 70 jaar na overlijden).
* **Industriële eigendomsrechten:** Beschermen creaties met economische rol (octrooien, merken). Vereisen registratie.
* **Octrooi:** Exclusief recht op een uitvinding gedurende een beperkte tijd.
* **Merkenrecht:** Recht op een teken om producten/diensten te onderscheiden.
### Insolventieprocedures
#### Doelstellingen
Collectief verhaal door schuldeisers, verwijderen van insolvabele schuldenaars, bewaren van de 'going concern'-waarde, en het vermijden van faillissement door preventieve maatregelen.
#### Faillissement vs. Gerechtelijke Reorganisatie
* **Faillissement:** Doel is afwikkeling en liquidatie van het vermogen. Bescherming tegen individueel beslag.
* **Gerechtelijke reorganisatie:** Doel is voorkomen van faillissement en continuïteit waarborgen. Bescherming tegen alle schuldeisers.
#### Faillissementsprocedure
1. **Aangifte/dagvaarding:** Veroorzaakt door staking van betaling en geschokt krediet.
2. **Faillissementsvonnis:** Constitutief; leidt tot collectief beslag, fixatiebeginsel, buitenbezitstelling gefailleerde en aanstelling curator.
3. **Aangifte en verificatie schuldvorderingen:** Schuldeisers dienen hun vorderingen in bij de curator.
4. **Bepaling van het passief:** Rangorde van schuldeisers (gescheiden van de boedel, in de boedel).
5. **Samenstelling van het actief:** Alle goederen van de gefailleerde die niet onbeslagbaar zijn of van derden.
6. **Vereffening:** Verkoop van activa.
7. **Sluiting van het faillissement:** Einde bewind curator, kwijtschelding schuldenaar.
#### Gerechtelijke reorganisatie en overdracht onder gerechtelijk gezag
Procedures om de continuïteit van een onderneming te waarborgen.
* **Gerechtelijke reorganisatie:** Bescherming tegen schuldeisers, mogelijkheid tot collectief of minnelijk akkoord.
* **Overdracht onder gerechtelijk gezag:** Verkoop van de onderneming als geheel aan een overnemende partij.
Glossary
## Woordenlijst
| Term | Definitie |
| :--------------------------- | :---------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- |
| **Vermogen** | De totaliteit van de goederen (zowel rechten als plichten) die aan een persoon toebehoren. Het is de optelsom van wat iemand bezit min wat hij moet betalen. |
| **Goederen** | Alle in geld waardeerbare rechten en plichten die aan een persoon toebehoren en deel uitmaken van zijn vermogen. |
| **Vermogensrechten** | Rechten die in geld waardeerbaar zijn en deel uitmaken van iemands vermogen. Kenmerken zijn economische waarde, overgang bij overlijden en verhandelbaarheid. |
| **Zakelijke rechten** | Vermogensrechten die een directe heerschappij verlenen over een bepaald goed, en tegenstelbaar zijn aan iedereen (erga omnes). Ze kennen een gesloten systeem (numerus clausus). |
| **Persoonlijke rechten** | Vermogensrechten die een aanspraak geven op een bepaalde prestatie van een specifieke persoon. Ze kennen een open systeem en zijn relatief, dus enkel bindend tussen de contractspartijen. |
| **Verbintenis** | Een juridisch afdwingbare rechtsband tussen minstens twee personen, waarbij de ene persoon (de schuldeiser) gerechtigd is tot een bepaalde prestatie en de andere persoon (de schuldenaar) gehouden is deze prestatie te leveren. |
| **Rechtshandeling** | Een handeling die bewust wordt verricht met de bedoeling rechtsgevolgen te teweeg te brengen. Dit kan eenzijdig (bv. een beloning) of meerzijdig (bv. een contract) zijn. |
| **Onrechtmatige daad** | Een fout die schade veroorzaakt bij een ander, waarvoor de dader juridisch aansprakelijk is en verplicht is de schade te herstellen. |
| **Handelingsbekwaamheid** | De juridische bekwaamheid van een persoon om zelfstandig rechten en plichten uit te oefenen en rechtshandelingen te verrichten. Minderjarigen en geesteszieken zijn vaak handelingsonbekwaam. |
| **Wilsgebreken** | Gebreken in de toestemming bij het sluiten van een overeenkomst, zoals dwaling, bedrog of geweld, die de geldigheid van de overeenkomst kunnen aantasten. |
| **Nietigheid** | De sanctie die een rechtshandeling ongeldig verklaart, alsof deze nooit heeft bestaan, vaak als gevolg van een probleem bij de totstandkoming (bv. wilsgebrek). |
| **Onderneming** | Een entiteit, natuurlijk persoon of rechtspersoon, die zelfstandig en duurzaam een economisch doel nastreeft door het aanbieden van goederen of diensten op de markt. |
| **Handelszaak** | Een zuiver economisch concept dat de verzameling van goederen en rechten betreft die een onderneming gebruikt voor haar activiteiten. Het is geen rechtssubject en heeft geen eigen vermogen. |
| **Rechtspersoon** | Een juridische entiteit die, net als een natuurlijk persoon, rechten en plichten kan hebben en zelfstandig kan optreden in het rechtsverkeer, met een afgescheiden vermogen. |
| **Insolventie** | Een toestand waarin een onderneming of persoon niet meer kan voldoen aan zijn lopende financiële verplichtingen, wat kan leiden tot faillissement of gerechtelijke reorganisatie. |
| **Faillissement** | Een gerechtelijke procedure die de collectieve liquidatie van het vermogen van een insolvente schuldenaar (een onderneming) regelt ten behoeve van zijn schuldeisers. |
| **Gerechtelijke reorganisatie** | Een procedure die tot doel heeft de continuïteit van een onderneming in moeilijkheden te waarborgen door bescherming te bieden tegen schuldeisers en het mogelijk maken van een herstructurering van de onderneming. |
| **Intellectueel eigendomsrecht** | Een exclusief recht dat bescherming biedt aan creatieve prestaties van de menselijke geest, zoals auteursrechten, octrooien en merken, gedurende een bepaalde periode. |
Cover
Module III Goederen.docx
Summary
# Het onderscheid tussen openbaar en privaat domein
Dit document biedt een gedetailleerd overzicht van het onderscheid tussen openbaar en privaat domein, de criteria voor de indeling, en de juridische implicaties van dit onderscheid.
## 1. Algemene beginselen van het openbaar en privaat domein
Het onderscheid tussen openbaar en privaat domein is cruciaal voor de bepaling van de toepasselijke rechtsregels op goederen die eigendom zijn van de overheid.
### 1.1 Definitie en kenmerken
* **Openbaar domein:** Bestaat uit goederen die bestemd zijn voor publiek gebruik of goederen die noodzakelijk zijn voor de werking van een openbare dienst. Deze bestemming kan voortvloeien uit de aard van het goed zelf of uit een specifieke beslissing van de overheid.
* **Voorbeelden van goederen die tot het openbaar domein behoren:** Overheidsgebouwen, wegen, openbare bibliotheken, verlichting.
* **Privaat domein:** Omvat alle goederen die niet tot het openbaar domein behoren. Dit zijn goederen die niet bestemd zijn voor algemeen gebruik of die niet dienen voor de openbare dienstverlening.
* Het nieuwe Burgerlijk Wetboek (vanaf 1 september 2021) stelt in artikel 3.45, eerste lid, dat publieke goederen tot het privaat domein behoren, tenzij ze tot het openbaar domein zijn bestemd.
### 1.2 Affectatie en desaffectatie
De indeling van een goed in het openbaar of privaat domein is niet onomkeerbaar. Er is een mogelijkheid tot overgang tussen beide domeinen.
* **Affectatie:** Het proces waarbij een goed wordt bestemd tot algemeen gebruik of wordt verbonden aan een openbare dienst. Dit gebeurt door een overheidsbeslissing, die zowel uitdrukkelijk als stilzwijgend kan zijn.
* **Desaffectatie:** Het proces waarbij een goed zijn bestemming van algemeen gebruik verliest en niet langer dienstig is voor de werking van een openbare dienst. Dit gebeurt eveneens door een overheidsbeslissing en kan uitdrukkelijk of stilzwijgend zijn.
Een goed kan niet tegelijkertijd tot het openbaar en privaat domein behoren.
## 2. Rechtsregeling van het openbaar domein
Goederen die tot het openbaar domein behoren, genieten een bijzondere, extra bescherming vanwege hun bestemming ten voordele van het algemeen belang en de continuïteit van de openbare dienst.
### 2.1 Kenmerken van de rechtsregeling
* **Onvervreemdbaar:** Openbare domeingoederen mogen niet worden vervreemd, noch vrijwillig noch gedwongen. Ze worden beschouwd als "buiten de handel". Dit principe, dat voortvloeit uit de bestemming van algemeen gebruik en/of dienstbaarheid aan een openbare dienst, is echter niet absoluut. Het vervreemdingsverbod geldt voor verkoop, huur, pacht en alle andere overeenkomsten, behalve wanneer privatief gebruik wordt toegestaan.
* **Onverjaarbaar:** Goederen van het openbaar domein zijn niet vatbaar voor verkrijgende verjaring. De traditionele verjaringstermijn van 30 jaar is hier niet van toepassing, omdat deze goederen buiten de handel zijn.
* **Niet vatbaar voor beslag:** Hoewel er sinds 1994 een bijzondere beslagregeling is voor overheidsgoederen, blijft de principiële onbeslagbaarheid van openbare domeingoederen grotendeels behouden. Er is een opsomming van beslagbare goederen door de overheid; indien er geen lijst is, is beslag mogelijk op goederen die kennelijk niet nuttig zijn voor de uitoefening van de overheids- of dienstaak.
* **Niet bezwaard met zakelijke rechten:** Traditioneel konden er geen zakelijke rechten, zoals hypotheken of erfdienstbaarheden, op openbare domeingoederen worden gevestigd. De huidige visie erkent echter dat erfdienstbaarheden wel mogelijk zijn, op voorwaarde dat ze verenigbaar zijn met de openbare bestemming, geen beletsel vormen voor het openbaar gebruik en het recht van het bestuur om het gebruik te regelen, niet aantasten.
### 2.2 Ingebruikname van openbaar domein
De overheid kan particulieren gebruiksrechten toestaan op openbare domeingoederen, op voorwaarde dat dit niet onverenigbaar is met de algemene bestemming van het goed.
* **Collectieve ingebruikname:** Iedereen heeft het recht om vrij, gelijk en gratis gebruik te maken van openbare domeingoederen, mits de bestemming en opgelegde regels worden nageleefd. Het "vrij" gebruik kan beperkt worden door gebruiksverboden.
* **Private ingebruikname:** Een particulier verkrijgt het exclusieve gebruiksrecht op een bepaald deel van het openbaar domein. Dit kan gebeuren via:
* **Tijdelijke vergunningen:** Een eenzijdige bestuurshandeling die een precair en te allen tijde herroepbaar gebruiksrecht verleent. De vergunning kan worden ingetrokken om redenen van algemeen belang, zonder recht op schadevergoeding. Ze is tegenstelbaar aan derden. Voorbeelden zijn stationeringsvergunningen en wegvergunningen.
* **Domeinconcessies:** Een meerzijdige rechtshandeling waarbij de overheid aan een concessiehouder het recht verleent om op permanente wijze en met uitsluiting van anderen een bepaald deel van het openbaar domein in gebruik te nemen.
## 3. Rechtsregeling van het privaat domein
Het privaat domein kent een beperkter beschermingsregime dan het openbaar domein.
* **Desaffectatie:** Bij desaffectatie van goederen uit het openbaar domein, worden deze goederen deel van het privaat domein en is een soepeler regime van toepassing.
* **Vervremdbaar en in de handel:** Goederen van het privaat domein zijn vervreemdbaar en kunnen worden verhandeld.
* **Verjaarbaar:** Goederen van het privaat domein kunnen onderworpen zijn aan verjaring, met name de verkrijgende verjaring onder de voorwaarden van artikel 2279 van het oude Burgerlijk Wetboek.
* **Beslaglegging:** Dezelfde beslagregeling als voor openbare domeingoederen is van toepassing.
* **Zakelijke rechten:** Zakelijke rechten, zoals hypotheken, kunnen worden gevestigd op goederen van het privaat domein. Dit geldt ook voor erfdienstbaarheden, onteigening, erfdienstbaarheden tot algemeen nut en opeising.
## 4. Onteigening, erfdienstbaarheid tot algemeen nut en opeising
Deze instrumenten maken het voor de overheid mogelijk om op gedwongen wijze private goederen te verwerven of te bezwaren in het algemeen belang.
### 4.1 Onteigening
De overheid kan op gedwongen wijze particuliere goederen toe-eigenen voor doeleinden zoals de aanleg van infrastructuur.
* **Definitie en voorwaarden:** Onteigening is een publiekrechtelijk instrument dat enkel mag worden ingezet indien er een wettelijke basis is en steeds in het algemeen belang. De wet stelt strikte voorwaarden en vereist een billijke en voorafgaande schadeloosstelling. De onteigening vindt plaats op de wijze die bij wet of decreet is bepaald.
* **Wat kan onteigend worden:**
* **Federale wetgeving:** Lichamelijke onroerende goederen. Roerende goederen en zakelijke/vorderingsrechten zijn over het algemeen niet vatbaar voor onteigening.
* **Vlaams onteigeningsdecreet:** Lichamelijke onroerende goederen en zakelijke rechten. Roerende goederen zijn niet vatbaar voor onteigening.
* **Onteigeningsprocedure:** De procedure kent een administratieve fase (bestuursbeslissingen) en een gerechtelijke fase (wettigheidsbeoordeling en bepaling van de schadevergoeding). Er zijn verschillende procedures, waaronder een gewone procedure en een procedure bij hoogdringendheid, afhankelijk van de wetgeving (federaal of Vlaams).
* **Schadevergoeding:** De billijke schadevergoeding beoogt de benadeelde in de toestand te plaatsen waarin hij of zij zich zou bevinden als er geen onteigening was geweest. Hierbij wordt rekening gehouden met de objectieve waarde van het goed, maar ook met subjectieve elementen.
### 4.2 Erfdienstbaarheid tot algemeen nut
De overheid kan particuliere goederen bezwaren met beperkingen ten behoeve van het algemeen belang, zonder eigendomsoverdracht.
* **Kenmerken:** Dit is een eigendomsbeperking van privaat eigendomsrecht die dient ter behartiging van het algemeen belang. Het creëert geen heersend erf zoals bij gemeenrechtelijke erfdienstbaarheden, maar is gebaseerd op bijzondere wetten en verordeningen.
* **Recht op vergoeding:** Een recht op vergoeding bestaat enkel indien dit voorzien is in de bijzondere wet of verordening die de erfdienstbaarheid oplegt.
### 4.3 Opeising
In noodsituaties kan de overheid tijdelijk het gebruik van particuliere goederen of diensten vorderen.
* **Kenmerken:** Dit is een publiekrechtelijke techniek die in noodsituaties wordt toegepast. Het principe is tijdelijk, maar kan leiden tot eigendomsoverdracht bij verbruiksgoederen.
* **Wettelijke grondslag:** Gebaseerd op bijzondere wetten, zoals de wet op militaire opeisingen.
* **Vergoedingsrecht:** Een recht op vergoeding bestaat enkel indien voorzien in de bijzondere wet, en kan betrekking hebben op schade ontstaan tijdens de opeising.
## 5. Administratieve contracten
De overheid kan contracten aangaan, die onderverdeeld kunnen worden in gewone contracten en administratieve contracten.
### 5.1 Gewoon contract
De overheid handelt hierin als een private partij, op gelijke voet met de medecontractant.
### 5.2 Administratief contract
De overheid handelt in het algemeen belang, waarbij het private belang van de particulier ondergeschikt kan zijn. Kenmerkend is de ongelijkwaardigheid van de contractspartijen.
* **Voorbeelden:** Domeinconcessies, concessies voor werken, overheidsopdrachten.
* **Toepasselijk recht:** De regels van het administratief recht zijn van toepassing.
* **Bevoegde rechter:** De bevoegde rechter wordt bepaald door de grondwettelijke bevoegdheidsverdeling.
#### 5.2.1 Domeinconcessie
Een overeenkomst waarbij de overheid aan een concessiehouder het recht verleent om een deel van het openbaar domein permanent en exclusief te gebruiken, meestal tegen betaling. Dit onderscheidt zich van een vergunning door de meerzijdige totstandkoming en de gevolgen voor beëindiging. De beëindiging om redenen van algemeen belang kan recht geven op schadevergoeding.
#### 5.2.2 Concessie voor werken en diensten
Hierbij laat de overheid werken uitvoeren of diensten verrichten door een derde (de concessiehouder), die in ruil daarvoor het recht verkrijgt om deze werken of diensten te exploiteren.
* **Operationeel risico:** Een cruciaal criterium om een concessie te onderscheiden van een overheidsopdracht is de overdracht van het operationeel risico aan de concessiehouder. Dit betekent dat de concessiehouder blootgesteld is aan marktrisico's en er geen garantie is dat de investeringen worden terugverdiend.
* **Wetgeving:** De Wet van 17 juni 2016 betreffende de concessieovereenkomsten regelt dit soort contracten.
## 6. Overheidsopdrachten
Overheidsopdrachten zijn overeenkomsten onder bezwarende titel die de overheid sluit voor werken, leveringen of diensten. Ze zijn strikt gereguleerd om belastinggeld efficiënt te besteden, discriminatie te voorkomen en gelijke behandeling van ondernemers te garanderen.
### 6.1 Rechtsregime en beginselen
* **Europees en nationaal kader:** De regelgeving is gebaseerd op Europese richtlijnen en Belgische wetgeving, zoals de Overheidsopdrachtenwet.
* **Algemene beginselen:**
* **Gelijkheid en niet-discriminatie:** Gelijke en niet-discriminerende behandeling van alle ondernemers.
* **Transparantie:** Openheid over de essentiële elementen van de opdracht.
* **Proportionaliteit:** Maatregelen moeten noodzakelijk en in verhouding staan tot het nagestreefde doel.
* **Verbod van vertekenen mededinging:** Opdracht mag niet zo worden opgesteld dat mededinging kunstmatig wordt beperkt of bepaalde ondernemingen worden bevoordeeld.
* **Verbod van belangenconflict:** Voorkomen en opsporen van situaties waarin persoonlijke belangen de onpartijdigheid kunnen raken.
* **Verplicht naleven van milieu-, sociaal- en arbeidsrecht:** Ondernemers moeten toepasselijke wetgeving naleven.
* **Forfaitair beginsel:** Opdrachten worden op forfaitaire basis geplaatst, met vooraf vastgelegde prijzen.
* **Betaling voor verstrekte en aanvaarde prestaties:** Betaling gebeurt na acceptatie van de geleverde prestaties, met mogelijke voorschotten.
* **Vertrouwelijkheid:** Beperking van toegang tot documenten tot het nemen van beslissingen.
* **Regels betreffende communicatiemiddelen:** Verplicht gebruik van elektronische middelen.
* **Voorbehouden opdrachten:** Mogelijkheid tot voorbehouden voor sociale werkplaatsen en ondernemers die gehandicapten integreren.
* **Verplichte raming van de waarde:** De waarde van de opdracht bepaalt de toepasselijke regels.
### 6.2 Toepassingsgebied
* **Materieel toepassingsgebied:** Omvat overeenkomsten onder bezwarende titel voor werken, leveringen of diensten, gesloten tussen ondernemers en aanbesteders. Er zijn specifieke uitsluitingen (bv. juridisch advies door advocaten).
* **Personeel toepassingsgebied:** Omvat de Staat, gewesten, gemeenschappen, lokale overheden en specifieke publiekrechtelijke instellingen (catch-all bepaling), alsook verenigingen van aanbestedende overheden. De criteria voor de catch-all bepaling zijn: specifieke doelstelling van algemeen belang (niet commercieel/industrieel), rechtspersoonlijkheid (of afhankelijkheid van de overheid qua financiering, toezicht of bestuursleden) en afhankelijkheid van de Staat.
Het onderscheid tussen het openbaar en privaat domein is dus fundamenteel voor de juridische behandeling van goederen en de toepasselijke rechtsregels. Het openbaar domein geniet een specifieke bescherming, terwijl het privaat domein meer de regels van het gemeenrecht volgt, met uitzondering van specifieke regels die van toepassing kunnen zijn.
---
# Rechtsregeling van het openbaar domein
Dit deel behandelt de specifieke rechtsregels die gelden voor goederen die tot het openbaar domein behoren, met de nadruk op hun onvervreemdbaarheid, onverjaarbaarheid, en de regels rond beslagname en zakelijke rechten.
## 2. Rechtsregeling van het openbaar domein
Goederen die tot het openbaar domein behoren, genieten een bijzondere rechtsbescherming die afwijkt van het gemeen recht. Dit uitzonderingsregime is gerechtvaardigd door het algemeen belang en de noodzaak van de continuïteit van de openbare dienst.
### 2.1 Kenmerken van openbare domeingoederen
Openbare domeingoederen zijn onderworpen aan specifieke rechtsregels die hen extra bescherming bieden. Deze kenmerken zijn:
#### 2.1.1 Onvervreemdbaarheid
* **Principe:** Openbare domeingoederen zijn onvervreemdbaar. Dit betekent dat ze niet kunnen worden overgedragen, noch vrijwillig noch gedwongen.
* **Grondslag:** Dit principe is gekoppeld aan de bestemming van het goed voor algemeen gebruik of dienstbaarheid aan een openbare dienst. Het goed is 'buiten de handel'.
* **Toepassing:** Het vervreemdingsverbod, zoals vastgelegd in artikel 1128 oud Burgerlijk Wetboek, is van toepassing op alle overeenkomsten die strekken tot eigendomsoverdracht, waaronder koop-verkoop, maar ook huurovereenkomsten of pachtovereenkomsten zijn uitgesloten.
* **Nuance:** Privatief gebruik door particulieren kan wel toegestaan worden.
* **Wettelijke basis:** Artikel 3.45, tweede lid van het Nieuw Burgerlijk Wetboek.
#### 2.1.2 Onverjaarbaarheid
* **Principe:** Openbare domeingoederen zijn niet vatbaar voor verkrijgende verjaring, wat betekent dat de eigendom erover niet door tijdsverloop kan worden verkregen.
* **Wettelijke grondslag:** Artikel 3.45, tweede lid van het Nieuw Burgerlijk Wetboek stelt expliciet dat goederen die tot het openbaar domein behoren niet vatbaar zijn voor verkrijgende verjaring. De principes van artikel 2262 oud Burgerlijk Wetboek (over buiten de handel zijnde zaken) zijn hier van toepassing, terwijl artikel 2279 oud Burgerlijk Wetboek (bezit te goeder trouw) hier niet geldt.
#### 2.1.3 Niet vatbaar voor beslag
* **Evolutie sinds 1994:** Vóór 1994 genoten overheidsgoederen een volledige uitvoeringsimmuniteit, wat betekende dat schuldeisers geen beslag konden leggen. Sinds 1994 is er een bijzondere beslagregeling van kracht die van toepassing is op alle overheidsgoederen.
* **Huidige regeling:** De princpiële onbeslagbaarheid is niet absoluut. Er is een lijst met beslagbare goederen opgesteld door de overheid. Indien er geen specifieke lijst is, kan beslag gelegd worden op goederen die kennelijk niet nuttig zijn voor de uitoefening van de taak van de overheid of voor de continuïteit van de openbare dienst.
* **Verzet:** De overheid kan verzet aantekenen tegen een beslag binnen een vervaltermijn van één maand na het betekenen van het deurwaardersexploot, gevolgd door een dagvaarding voor de beslagrechter.
* **Alternatief:** De overheid kan een alternatief aanbod van een goed aan de schuldeiser doen, wat bindend is voor de schuldeiser op Belgisch grondgebied.
* **Wettelijke basis:** Artikel 1412bis van het Gerechtelijk Wetboek.
#### 2.1.4 Geen zakelijke rechten
* **Principe:** Overheidsgoederen van het openbaar domein kunnen in principe niet bezwaard worden met zakelijke rechten, zoals hypotheken.
* **Zakelijke zekerheden:** Hypotheken (artikel 45 Hypotheekwet) zijn niet mogelijk.
* **Erfdienstbaarheden:** Aanvankelijk werden erfdienstbaarheden niet toegestaan. De huidige visie, gesteund door het Hof van Cassatie, erkent dat erfdienstbaarheden wel mogelijk zijn onder strikte voorwaarden:
* Ze moeten verenigbaar zijn met de openbare bestemming van het openbaar domein.
* Ze mogen geen belemmering vormen voor het openbaar gebruik.
* Ze mogen het recht van het bestuur om het gebruik te regelen volgens de noden en het belang van de gemeenschap niet aantasten.
* **Regelgever:** De regelgever onderschrijft deze opvatting, zoals blijkt uit diverse decreten.
#### 2.1.5 Ingebruikname
De overheid kan aan particulieren gebruiksrechten toestaan op openbare domeingoederen, mits dit niet onverenigbaar is met de algemene bestemming van het goed. Er worden twee vormen van ingebruikname onderscheiden:
* **Collectieve ingebruikname:**
* **Principe:** Eenieder heeft het recht om vrij, gelijk en gratis gebruik te maken van openbare domeingoederen.
* **Nuances:** 'Vrij' betekent dat men de opgelegde regels en de bestemming van het goed moet naleven, en er kunnen gebruiksverboden gelden. 'Gratis' kan ook genuanceerd worden.
* **Private ingebruikname:**
* **Principe:** Een particulier verkrijgt het exclusieve recht om gebruik te maken van een bepaald gedeelte van het openbaar domein, bij uitsluiting van anderen.
* **Voorwaarden:** De voorwaarden zijn dezelfde als voor collectieve ingebruikname.
* **Instrumenten:**
* **Tijdelijke vergunning:** Dit is een eenzijdige bestuurshandeling die een machtiging tot gebruik verleent. Deze rechten zijn precair en te allen tijde herroepbaar om redenen van algemeen belang, zonder recht op schadevergoeding. De privaatrechtelijke regels zijn hier niet van toepassing. Een vergunning is tegenstelbaar aan derden.
* **Stationeervergunning:** Gebruiksrecht op de oppervlakte van een deel van het openbaar domein.
* **Wegvergunning:** Gebruiksrecht op de oppervlakte en eventueel bezetting van de ondergrond.
* **Domeinconcessie:** Dit is een meerzijdige rechtshandeling (overeenkomst) waarbij de overheid aan een concessiehouder toelating verleent om op permanente wijze en met uitsluiting van anderen een bepaald deel van het openbaar domein in gebruik te nemen. Dit biedt meer zekerheid dan een vergunning en beëindiging ervan leidt tot een subjectief recht op schadevergoeding.
### 2.2 Rechtsregeling van het privaat domein
De rechtsregeling van het privaat domein is beperkter wat betreft bescherming.
* **Desaffectatie:** Na desaffectatie (het verlies van de bestemming van algemeen gebruik) geldt een soepeler regime.
* **Vervreemdbaar en in de handel:** Goederen van het privaat domein zijn vervreemdbaar en beschouwd als 'in de handel'.
* **Verjaarbaar:** Ze zijn vatbaar voor verjaring (artikel 2279 oud Burgerlijk Wetboek).
* **Beslag:** Ze vallen onder dezelfde bijzondere beslagregeling als de openbare domeingoederen.
* **Zakelijke rechten:** Zakelijke rechten kunnen gevestigd worden, hoewel specifieke rechtsregels van toepassing kunnen zijn.
### 2.3 Onteigening
Onteigening is een publiekrechtelijk instrument waarbij de overheid onder bepaalde voorwaarden particuliere goederen kan toe-eigenen.
* **Voorwerp:** Kan betrekking hebben op lichamelijke onroerende goederen (Vlaams onteigeningsdecreet staat ook zakelijke rechten toe). Roerende goederen zijn in principe niet onteigenbaar.
* **Voorwaarden (Grondwettelijk):**
1. Noodzakelijk ter realisatie van het algemeen nutsdoel.
2. Grondslag in een wettelijke bepaling (habilitatie).
3. Vindt plaats op de wijze bij wet bepaald (procedure).
4. Billijke en voorafgaande schadeloosstelling.
* **Algemeen nut:** Het belang van de gemeenschap, breder dan enkel de staat, gewesten of gemeenschappen.
* **Schadeloosstelling:** Moet billijk zijn, rekening houdend met alle geleden schade. Dit omvat de objectieve waarde van het goed en, onder voorwaarden, de subjectieve waarde.
### 2.4 Opeising
In noodsituaties kan de overheid tijdelijk particuliere goederen of diensten vorderen, wat soms kan leiden tot eigendomsoverdracht (bij verbruiksgoederen). Dit is geregeld bij bijzondere wetten en er is recht op vergoeding indien dit in de wet is voorzien.
---
# Onteigening, erfdienstbaarheid tot algemeen nut en opeising
Dit onderwerp behandelt de mechanismen waarmee de overheid dwangmatig particuliere goederen kan verwerven of beperkingen kan opleggen, inclusief de wettelijke kaders en procedures.
### 3.1 Kernbegrippen en wettelijke basis
Onteigening, erfdienstbaarheid tot algemeen nut en opeising zijn specifieke publiekrechtelijke instrumenten die de overheid toelaten om, onder strikte voorwaarden, in te grijpen in particuliere eigendomsrechten. Deze mechanismen zijn essentieel voor het realiseren van projecten van algemeen belang die niet via vrijwillige overeenkomsten kunnen worden gerealiseerd.
De wettelijke basis voor deze instrumenten is verankerd in zowel internationale verdragen als nationale wetgeving:
* **Artikel 1 Eerste Aanvullend Protocol (AP) bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM):** Dit artikel beschermt het eigendomsrecht en stelt dat niemand van zijn eigendom mag worden beroofd, behalve in het algemeen belang en onder de voorwaarden die in de wet en de algemene beginselen van het internationaal recht zijn bepaald.
* **Artikel 16 van de Belgische Grondwet:** Dit artikel bepaalt dat niemand van zijn eigendom mag worden ontzet dan ten algemenen nutte, in de gevallen en op de wijze bij de wet bepaald en tegen billijke en voorafgaande schadeloosstelling.
* **Federale algemene onteigeningswetten:** Deze wetten regelen de federale onteigeningsprocedures.
* **Vlaams Onteigeningsdecreet (decreet van 24 februari 2017) en het Uitvoeringsbesluit (Besluit Vlaamse Regering 27 oktober 2017):** Deze regelen de onteigeningen binnen het Vlaams Gewest met betrekking tot bevoegdheden die onder de Vlaamse gemeenschap vallen.
### 3.2 Onteigening
Onteigening is de bevoegdheid van de overheid om, op gedwongen wijze, particuliere goederen aan zichzelf toe te eigenen ten behoeve van een publiek doel. Dit is een eenzijdig, gezaghalve bestuursoptreden dat slechts mag worden ingezet wanneer een 'gewone' eigendomsoverdracht door koop-verkoop niet mogelijk blijkt.
#### 3.2.1 Voorwerp van onteigening
* **Algemene Federale Onteigeningswetten:** Staan de onteigening toe van lichamelijke onroerende goederen. Roerende goederen en zakelijke rechten/vorderingsrechten kunnen in principe niet onteigend worden onder deze wetgeving.
* **Vlaams Onteigeningsdecreet:** Maakt de onteigening mogelijk van lichamelijke onroerende goederen en zakelijke rechten. Roerende goederen kunnen ook hier niet worden onteigend.
> **Tip:** Het is cruciaal om de specifieke wetgeving te raadplegen om te bepalen wat precies onteigend kan worden, aangezien de bevoegdheden verschillen tussen het federale en het regionale niveau.
#### 3.2.2 Wettelijke voorwaarden voor onteigening
Onteigening moet voldoen aan vier grondwettelijke voorwaarden, die voortvloeien uit artikel 16 van de Grondwet en artikel 1 Eerste AP bij het EVRM:
1. **Algemeen nut:** De onteigening moet noodzakelijk zijn ter realisatie van een doel van algemeen nut. Dit begrip is breed en kan betrekking hebben op de gemeenschap in ruimere zin, publieke instellingen, publiekrechtelijke en soms ook privaatrechtelijke rechtspersonen die een openbare dienst verlenen. Voorbeelden zijn onderwijs, onderzoek, verbetering van het wegennet of de bouw van sociale woningen.
2. **Wettelijke grondslag (habilitatie):** De onteigening moet plaatsvinden op grond van een wettelijke bepaling die de overheid daartoe machtigt (habilitatie). Verschillende federale wetten en het Vlaams onteigeningsdecreet bieden dergelijke wettelijke grondslagen.
3. **Procedure bij wet bepaald (wijze):** De onteigening moet gebeuren volgens de strikte procedure die in de wet of het decreet is vastgelegd.
4. **Billijke en voorafgaande schadeloosstelling:** Er moet een redelijke en voorafgaande vergoeding worden toegekend aan de benadeelde partij.
> **Tip:** Het algemeen nut is een open begrip dat door de rechtspraak, met name het Hof van Cassatie en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, steeds opnieuw wordt ingevuld.
#### 3.2.3 Onteigeningsprocedure
De toepasselijke wetgeving (federaal of Vlaams) bepaalt de specifieke procedure. In beide gevallen wordt een onderscheid gemaakt tussen:
* **Federale regelgeving:**
* **Gewone procedure:** Een langere procedure met een gedetailleerde administratieve fase (inclusief openbaar onderzoek) en een gerechtelijke fase voor wettigheidsbeoordeling en vaststelling van de vergoeding.
* **Procedure bij hoogdringendheid:** Een snellere procedure waarbij het openbaar onderzoek niet verplicht is, met een provisionele schadevergoeding aan het einde van de eerste gerechtelijke fase.
* **Vlaamse regelgeving:**
* **Eén geharmoniseerde procedure:** Deze lijkt sterk op de federale procedure bij hoogdringendheid en omvat een administratieve fase (met onderhandelingsplicht en openbaar onderzoek) en een gerechtelijke fase voor de wettigheidsbeoordeling en de vaststelling van de definitieve vergoeding.
Beide procedures bestaan uit een **administratieve fase** (waarin het bestuur discretionaire bevoegdheden heeft) en een **gerechtelijke fase** (waarin de wettigheid en de schadevergoeding worden beoordeeld door de 'gewone' rechter).
> **Belangrijk:** Bij de vaststelling van de schadevergoeding is het essentieel om de volledige schade die voortvloeit uit de onteigening te vergoeden, waardoor de benadeelde in de toestand wordt geplaatst alsof de onteigening niet had plaatsgevonden. Dit omvat de objectieve waarde (verkoopwaarde, toekomstwaarde) en in bepaalde gevallen de subjectieve waarde (affectiewaarde) van het goed. Wachtintresten en andere bijkomende schadeposten kunnen ook deel uitmaken van de vergoeding.
#### 3.2.4 Bevoegde rechter
* **Betwistingen over de wettigheid van het onteigeningsbesluit of de onteigeningsmachtiging:**
* **Federaal:** De Raad van State (schorsings- en/of annulatieberoep). Na aanvang van de gerechtelijke fase is de 'gewone rechter' bevoegd.
* **Vlaanderen:** De Raad voor vergunningsbetwistingen, met beroepsmogelijkheid in cassatie bij de Raad van State.
* **Betwistingen over de onteigeningsvergoeding:**
* **Federaal en Vlaanderen:** Exclusieve bevoegdheid van de 'gewone rechter' (de rechtbank van eerste aanleg of de vrederechter, afhankelijk van de waarde).
#### 3.2.5 Belanghebbende derden
Eigenaars, vruchtgebruikers en andere belanghebbenden (zoals huurders) moeten betrokken worden bij de procedure voor de vaststelling van de vergoeding.
### 3.3 Erfdienstbaarheid tot algemeen nut
Een erfdienstbaarheid tot algemeen nut is een algemene eigendomsbeperking die op een privaat eigendomsrecht wordt gevestigd ten voordele van het algemeen belang, in plaats van ten voordele van een heersend erf zoals bij een gemeenrechtelijke erfdienstbaarheid.
* **Kenmerken:**
* Het is een beperking op het privaats eigendomsrecht.
* Het algemeen belang is het heersende 'erf'.
* Het ontstaat door bijzondere wetten of verordeningen.
* Er is geen eigendomsoverdracht, in tegenstelling tot onteigening.
* **Recht op vergoeding:** In principe enkel indien voorzien in de bijzondere wet of verordening die de erfdienstbaarheid instelt. Artikel 16 van de Grondwet is hier niet rechtstreeks op van toepassing.
> **Voorbeeld:** Het gedwongen bezwaren van particuliere gronden met een grote gasleiding.
### 3.4 Opeising
Opeising is een publiekrechtelijke techniek waarbij de overheid gezagshalve particuliere goederen (roerend of onroerend) en/of diensten tijdelijk kan betrekken bij de uitoefening van taken van openbaar nut.
* **Kenmerken:**
* Het principe is tijdelijkheid.
* In bepaalde gevallen kan het leiden tot eigendomsoverdracht, met name bij verbruiksgoederen die tenietgaan.
* Het vindt plaats in noodsituaties.
* De wettelijke grondslag berust op bijzondere wetten (bv. Wet op de militaire opeisingen van 12 mei 1927).
* **Vergoedingsrecht:** Enkel indien voorzien in de bijzondere wet. Mogelijk is er een vergoeding voor schade ontstaan tijdens de opeising, gebaseerd op het principe van 'normaal zorgvuldig bestuur'.
> **Voorbeeld:** Opeising van diensten en goederen tijdens oorlogssituaties.
### 3.5 Administratieve contracten vs. Gewone contracten
De overheid sluit, naast de eenzijdige instrumenten zoals onteigening, ook meerzijdige overeenkomsten. Hierbij is het belangrijk het onderscheid te maken tussen:
* **Gewone contracten:** De overheid treedt op als een private persoon, op gelijke voet met particuliere medecontractanten. Het gemeenrecht is hierop van toepassing.
* **Administratieve contracten:** De overheid handelt in het algemeen belang en het private belang van de particulier kan wijken voor het algemene belang. Dit brengt een ongelijkwaardigheid tussen contractspartijen met zich mee. Regels van administratief recht zijn van toepassing.
> **Voorbeeld administratief contract:** Een domeinconcessie of een overheidsopdracht.
### 3.6 Domeinconcessie
Een domeinconcessie is een overeenkomst waarbij de overheid aan een concessiehouder toelating verleent om op een permanente wijze en met uitsluiting van anderen een bepaald deel van het openbaar domein in gebruik te nemen. In tegenstelling tot een eenzijdige vergunning, komt een concessie tot stand via een meerzijdige rechtshandeling.
* **Kenmerken:**
* Exclusief gebruiksrecht.
* Meestal tegen betaling van een vergoeding.
* De concessiehouder draagt een operationeel risico.
* **Beëindiging:** Redenen van algemeen belang kunnen leiden tot beëindiging, maar dit moet dan wel gepaard gaan met een schadevergoeding voor de concessiehouder.
> **Onderscheid met vergunning:** Een domeinconcessie is een overeenkomst, een vergunning is een eenzijdige beslissing van het bestuur. Beide bieden wel een exclusief gebruiksrecht.
#### 3.6.1 Concessie vs. Overheidsopdracht
Het **operationeel risico** is het determinerende criterium:
* Bij een **concessie** (werken of diensten) draagt de concessiehouder het operationeel risico, wat betekent dat er geen garantie is dat de investeringen en kosten kunnen worden terugverdiend.
* Bij een **overheidsopdracht** draagt de overheid dit risico (of is er geen risicooverdracht).
### 3.7 Conclusie
Onteigening, erfdienstbaarheid tot algemeen nut en opeising zijn cruciale, maar strikt gereguleerde instrumenten die de overheid toelaten om in te grijpen in particuliere eigendomsrechten ten behoeve van het algemeen belang. De procedures en voorwaarden zijn complex en vereisen een grondige kennis van de toepasselijke wetgeving, zowel op federaal als op regionaal niveau. De bescherming van het eigendomsrecht, gekoppeld aan de noodzaak om projecten van algemeen nut te realiseren, vormt de kern van deze materie.
---
# Overheidsopdrachten en concessies
Dit onderdeel bespreekt de verschillende soorten overeenkomsten die de overheid kan aangaan, zoals administratieve contracten, concessies en overheidsopdrachten, inclusief hun bijbehorende rechtsregimes en de bevoegde rechters.
### 4.1 Goederen van de overheid: openbaar en privaat domein
Het onderscheid tussen het openbaar en privaat domein is cruciaal voor de rechtsregels die van toepassing zijn op overheidsgoederen.
#### 4.1.1 Onderscheid openbaar en privaat domein
* **Openbaar domein:** Goederen die bestemd zijn voor publiek gebruik of noodzakelijk zijn voor de werking van een openbare dienst. Deze kunnen door hun aard of door een specifieke overheidsbeslissing tot het openbaar domein behoren.
* **Privaat domein:** Dit is een restcategorie die goederen omvat die niet tot het openbaar domein behoren, dus niet bestemd zijn voor algemeen gebruik of de openbare dienstverlening.
Volgens artikel 3.45, eerste lid van het Nieuw Burgerlijk Wetboek (verwijzend naar artikel 538 Oud BW) behoren publieke goederen tot het privaat domein, tenzij ze tot het openbaar domein zijn bestemd.
#### 4.1.2 Affectatie en desaffectatie
De indeling van een goed tussen openbaar en privaat domein is niet onomkeerbaar.
* **Affectatie:** Het proces waarbij een goed vanuit het privaat domein wordt overgebracht naar het openbaar domein. Dit gebeurt door een overheidsbeslissing (uitdrukkelijk of stilzwijgend) om het goed te bestemmen voor algemeen gebruik of te verbinden aan een openbare dienst.
* **Desaffectatie:** Het proces waarbij een goed vanuit het openbaar domein wordt overgebracht naar het privaat domein. Dit gebeurt wanneer het goed niet langer bestemd is voor algemeen gebruik of niet langer dienstig is voor de openbare dienst. Dit kan ook uitdrukkelijk of stilzwijgend gebeuren.
#### 4.1.3 Rechtsregeling van het openbaar domein
Het openbaar domein geniet een aparte en beschermde rechtsregeling vanwege het algemeen belang en de continuïteit van de openbare dienst.
* **Onvervreemdbaar:** Openbare domeingoederen zijn in principe onvervreemdbaar, wat betekent dat ze niet kunnen worden vervreemd (verkocht, verhuurd, etc.). Dit is gekoppeld aan het principe van algemeen gebruik of dienstbaarheid aan een openbare dienst. Het goed is "buiten de handel". Dit principe is niet absoluut; privatief gebruik kan wel worden toegestaan.
* **Onverjaarbaar:** Eigendomsverwerving door verjaring is niet mogelijk voor goederen van het openbaar domein, aangezien deze buiten de handel zijn.
* **Niet vatbaar voor beslag:** Sinds 1994 geldt er een bijzondere beslagregeling. Hoewel de algemene uitvoeringsimmuniteit niet meer volledig van toepassing is, zijn er beperkingen. Er kan enkel beslag worden gelegd op goederen die kennelijk niet nuttig zijn voor de uitoefening van de overheidsinstantie of voor de continuïteit van de openbare dienst. De overheid kan wel verzet aantekenen tegen een beslag.
* **Geen zakelijke rechten:** Aanvankelijk konden er geen zakelijke rechten (zoals hypotheken of erfdienstbaarheden) op gevestigd worden. De huidige visie laat erfdienstbaarheden toe onder voorwaarden: ze mogen de openbare bestemming, het openbaar gebruik of de regeling van het gebruik door het bestuur niet belemmeren.
* **Ingebruikname:** De overheid kan particulieren gebruiksrechten toestaan op openbare domeingoederen, mits dit niet onverenigbaar is met de algemene bestemming van het goed.
* **Collectieve ingebruikname:** Iedereen heeft het recht om vrij, gelijk en gratis gebruik te maken van openbare domeingoederen, met naleving van de bestemming en regels.
* **Private ingebruikname:** Een particulier verkrijgt een exclusief gebruiksrecht op een bepaald deel van het openbaar domein. Dit kan via:
* **Tijdelijke vergunningen:** Een eenzijdige bestuurshandeling die precair en te allen tijde herroepbaar is om redenen van algemeen belang, zonder schadevergoeding.
* **Domeinconcessies:** Een meerzijdige rechtshandeling (overeenkomst) waarbij de overheid aan een concessiehouder toelating verleent om op een permanente wijze en met uitsluiting van anderen een bepaald deel van het openbaar domein in gebruik te nemen.
#### 4.1.4 Rechtsregeling van het privaat domein
Het privaat domein kent een beperkter beschermingsregime. Na desaffectatie is het goed vervreemdbaar, in de handel en verjaarbaar (conform artikel 2279 Oud BW). De beslagregeling is dezelfde als voor het openbaar domein. Zakelijke rechten kunnen gevestigd worden, maar er gelden specifieke rechtsregels voor o.a. onteigening, erfdienstbaarheid tot algemeen nut en opeising.
#### 4.1.5 Onteigening
Onteigening is een publiekrechtelijk instrument waarmee de overheid op gedwongen wijze particuliere goederen kan toe-eigenen ten algemenen nutte, mits billijke en voorafgaande schadeloosstelling.
* **Voorwerp:** Lichamelijke onroerende goederen (federaal en Vlaams). Zakelijke rechten kunnen ook onteigend worden onder het Vlaams decreet. Roerende goederen kunnen in principe niet onteigend worden.
* **Wettelijk kader:** Art. 1 Eerste Aanvullend Protocol bij het EVRM, Art. 16 Grondwet, Federale algemene onteigeningswetten, Vlaams Onteigeningsdecreet.
* **Grondwettelijke voorwaarden:**
1. Noodzakelijk ter realisatie van het algemeen nutsdoel.
2. Grondslag in een wettelijke bepaling (habilitatie).
3. Volgens de bij wet bepaalde wijze (procedure).
4. Billijke en voorafgaande schadeloosstelling.
* **Algemeen nutsdoel:** Invulling is niet precies omschreven, maar het dient het belang van de gemeenschap en omvat publieke instellingen en privaatrechtelijke rechtspersonen belast met een openbare dienst.
* **Habilitatie:** Een wettelijke rechtsgrond die de onteigeningsbevoegdheid toekent.
* **Procedure:** Verschilt tussen federale (gemeenrechtelijke en hoogdringendheidsprocedure) en Vlaamse regelgeving (één procedure). Beide bestaan uit een administratieve en een gerechtelijke fase.
* **Schadeloosstelling:** Moet billijk zijn en alle schade dekken die voor de benadeelde uit de onteigening is ontstaan, met inbegrip van de objectieve en subjectieve waarde van het goed.
#### 4.1.6 Erfdienstbaarheid tot algemeen nut
Dit betreft een algemene eigendomsbeperking op een privaat eigendomsrecht ten dienste van het algemeen belang, gevestigd krachtens een bijzondere wet of verordening. Er is in principe geen recht op vergoeding, tenzij voorzien in de bijzondere wet.
#### 4.1.7 Opeising
Dit is een publiekrechtelijke techniek waarbij de overheid, in noodsituaties, tijdelijk particuliere goederen en/of diensten kan vorderen voor taken van openbaar nut. Soms kan dit leiden tot eigendomsoverdracht. Er is een vergoedingsrecht indien voorzien in de bijzondere wet.
### 4.2 Administratieve contracten en overheidsopdrachten
De overheid kan verschillende soorten overeenkomsten aangaan, met verschillende rechtsregimes en bevoegde rechters.
#### 4.2.1 Gewoon contract versus administratief contract
* **Gewoon contract:** De overheid handelt als een private persoon, op gelijke voet met particulieren. Het gemeenrecht is van toepassing.
* **Administratief contract:** De overheid handelt in het algemeen belang, waarbij het privaat belang van de particulier kan wijken. De rechtsregels van het administratief recht zijn van toepassing, die afwijken van het gemeenrecht. De bevoegdheid van de rechter wordt bepaald door de constitutionele bevoegdheidsverdeling, niet door de kwalificatie van het contract.
#### 4.2.2 Domeinconcessie
Een overeenkomst waarbij de overheid aan een concessiehouder het recht verleent om een deel van het openbaar domein uit te buiten, meestal tegen betaling. Dit verschilt van een vergunning (eenzijdig) door de meerzijdige totstandkoming en de gevolgen voor beëindiging. Een concessiehouder heeft een subjectief recht en bij beëindiging is er recht op schadevergoeding.
#### 4.2.3 Concessie voor werken en diensten
* **Concessie voor werken:** De overheid laat een werk uitvoeren door een ondernemer die het recht verwerft om het werk te exploiteren of een betaling verkrijgt.
* **Concessie voor diensten:** De overheid laat een dienst verrichten en beheren door een ondernemer die het recht verkrijgt die diensten uit te buiten.
Het bepalende criterium voor een concessie is de overdracht van het operationeel risico aan de concessiehouder.
#### 4.2.4 Overheidsopdrachten
Dit zijn overeenkomsten onder bezwarende titel tussen ondernemers en aanbesteders voor het uitvoeren van werken, leveren van producten of verlenen van diensten.
* **Doel:** Zuinig en correct gebruik van belastinggeld, gelijke behandeling van ondernemers, bevordering van de interne markt en vermijden van discriminatie.
* **Wettelijk kader:** Europees (VWEU, richtlijnen) en Belgisch (Overheidsopdrachtenwet, KB's).
* **Basisprincipes:** Gelijkheid en niet-discriminatie, transparantie, proportionaliteit, verbod van vertekening van mededinging, verbod van belangenconflict, verplicht naleven van milieu-, sociaal- en arbeidsrecht.
* **Forfaitair beginsel:** Opdrachten worden in principe forfaitair geplaatst, met vooraf vastgelegde prijzen die nadien niet meer mogen wijzigen. Uitzonderingen en prijsherziening zijn mogelijk onder strikte voorwaarden.
* **Vertrouwelijkheid:** Regels betreffende de toegang tot documenten en de vertrouwelijkheid van informatie tijdens de procedure.
* **Materieel toepassingsgebied:** De overeenkomst moet betrekking hebben op werken, leveringen of diensten en gesloten zijn onder bezwarende titel tussen een of meer ondernemers en een of meer aanbesteders. Er zijn specifieke uitsluitingen, zoals juridisch advies door advocaten.
* **Personeel toepassingsgebied:** Omvat de Staat, Gewesten, Gemeenschappen, lokale overheden, publiekrechtelijke instellingen en personen die onder bepaalde voorwaarden afhankelijk zijn van deze entiteiten, en verenigingen die uit deze entiteiten bestaan.
**Tip:** Het onderscheid tussen een concessie en een overheidsopdracht is cruciaal en draait om de overdracht van het **operationeel risico**. Bij een concessie draagt de concessiehouder dit risico grotendeels, terwijl dit bij een overheidsopdracht bij de aanbesteder ligt.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Openbaar domein | Goederen die bestemd zijn voor publiek gebruik of noodzakelijk zijn voor de werking van een openbare dienst. Deze goederen zijn onderworpen aan specifieke publiekrechtelijke regels. |
| Privaat domein | De restcategorie van goederen die niet tot het openbaar domein behoren. Deze goederen zijn niet bestemd voor algemeen gebruik en niet dienstig voor de openbare dienstverlening en vallen onder het privaatrecht. |
| Affectatie | Het proces waarbij een goed wordt bestemd voor algemeen gebruik of wordt verbonden aan een openbare dienst, waardoor het onderdeel wordt van het openbaar domein. Dit gebeurt door een overheidsbeslissing, uitdrukkelijk of stilzwijgend. |
| Desaffectatie | Het proces waarbij een goed zijn bestemming van algemeen gebruik verliest en niet langer dienstig is voor de werking van een openbare dienst, waardoor het overgaat naar het privaat domein. Dit kan zowel stilzwijgend als uitdrukkelijk gebeuren. |
| Onvervreemdbaar | Een eigenschap van openbare domeingoederen die inhoudt dat ze niet kunnen worden vervreemd, noch vrijwillig noch gedwongen, vanwege hun bestemming voor algemeen gebruik of hun dienstbaarheid aan een openbare dienst. |
| Onverjaarbaar | Een principe dat stelt dat goederen behorend tot het openbaar domein niet vatbaar zijn voor verkrijgende verjaring, waardoor eigendomsverwerving door verjaring van deze goederen niet mogelijk is. |
| Niet vatbaar voor beslag | Openbare domeingoederen kunnen niet door schuldeisers in beslag worden genomen, hoewel er sinds 1994 een bijzondere beslagregeling bestaat die in specifieke gevallen beslag toelaat op bepaalde overheidsgoederen. |
| Zakelijke rechten | Beperkte rechten op een goed, zoals een hypotheek of erfdienstbaarheid. Op openbare domeingoederen kunnen in principe geen zakelijke rechten worden gevestigd, hoewel er uitzonderingen mogelijk zijn onder strikte voorwaarden. |
| Ingebruikname | Het toestaan van gebruiksrechten op openbare domeingoederen aan particulieren, hetzij collectief (voor iedereen) of privatief (exclusief voor één persoon), mits dit niet onverenigbaar is met de algemene bestemming van het goed. |
| Tijdelijke vergunning | Een eenzijdige bestuurshandeling die een particulier toelating geeft om tijdelijk en precair gebruik te maken van een deel van het openbaar domein, te allen tijde herroepbaar om redenen van algemeen belang. |
| Domeinconcessie | Een meerzijdige overeenkomst waarbij de overheid een concessiehouder toelaat een deel van het openbaar domein op permanente wijze en met uitsluiting van anderen in gebruik te nemen, vaak tegen betaling. |
| Onteigening | Het proces waarbij de overheid, ten algemenen nutte en mits billijke en voorafgaande schadeloosstelling, op gedwongen wijze particuliere goederen kan toe-eigenen. |
| Erfdienstbaarheid tot algemeen nut | Een eigendomsbeperking die door de overheid op particuliere goederen kan worden opgelegd ten behoeve van het algemeen belang, vaak geregeld bij bijzondere wetten en niet leidend tot eigendomsoverdracht. |
| Opeising | Een publiekrechtelijke techniek waarbij de overheid in noodsituaties tijdelijk het gebruik van particuliere goederen of diensten kan vorderen, wat soms kan leiden tot eigendomsoverdracht, met een vergoedingsrecht indien voorzien in de bijzondere wet. |
| Administratief contract | Een overeenkomst gesloten door de overheid waarbij het algemeen belang voorgaat op het private belang van de tegenpartij, gekenmerkt door een ongelijke verhouding tussen de contractspartijen, zoals een domeinconcessie of overheidsopdracht. |
| Gewoon contract | Een overeenkomst waarbij de overheid handelt als een private persoon en op gelijke voet staat met de medecontractant, waarbij de gelijkwaardigheid van contractspartijen kenmerkend is, zoals een huurovereenkomst. |
| Overheidsopdracht | Een overeenkomst onder bezwarende titel tussen een of meer ondernemers en een of meer aanbesteders voor het uitvoeren van werken, leveren van producten of verlenen van diensten, onderworpen aan strikte administratiefrechtelijke procedures en beginselen om belastinggeld efficiënt te gebruiken en concurrentie te waarborgen. |
| Gelijkheid en niet-discriminatie | Een basisbeginsel in het overheidsopdrachtenrecht dat stelt dat alle ondernemers gelijk en niet-discriminerend behandeld moeten worden gedurende de gehele procedure, om concurrentieverstoring te vermijden. |
| Transparantiebeginsel | Een fundamenteel principe in het overheidsopdrachtenrecht dat vereist dat de essentiële elementen van een opdracht openbaar worden gemaakt, zodat geïnteresseerden de voorwaarden kunnen kennen en beoordelen of iedereen gelijk werd behandeld. |
| Proportionaliteitsbeginsel | Het principe dat maatregelen genomen door de aanbestedende overheid noodzakelijk en in verhouding moeten staan tot het nagestreefde doel, wat van toepassing is op onder andere selectiecriteria en facultatieve uitsluitingsgronden. |
| Verbod van vertekenen mededinging | Een bepaling die zowel de aanbesteder als de ondernemers verbiedt om de mededinging kunstmatig te beperken of te verstoren, door bijvoorbeeld de opdracht zodanig op te stellen dat bepaalde ondernemingen worden bevoordeeld of benadeeld. |
| Belangenconflict | Een situatie waarin een ambtenaar of persoon verbonden aan de aanbesteder persoonlijke belangen heeft die de onpartijdigheid in het gedrang brengen. Het is verboden tussen te komen bij een overheidsopdracht in zo'n situatie. |
| Forfaitair beginsel | Het principe dat overheidsopdrachten op forfaitaire basis worden geplaatst, waarbij het verschuldigde bedrag vooraf wordt vastgelegd en in principe niet meer mag worden gewijzigd, tenzij met specifieke uitzonderingen. |
| Operationeel risico | Het risico inherent aan de exploitatie van werken of diensten dat aan de concessiehouder wordt overgedragen, wat een werkelijke blootstelling aan marktgrillen inhoudt en betekent dat investeringen mogelijk niet worden terugverdiend. |
| Klassieke sectoren | Sectoren waarin overheidsopdrachten geplaatst worden, zoals werken, leveringen en diensten, waarvoor specifieke Europese richtlijnen en nationale wetgeving van toepassing zijn, afhankelijk van de drempelbedragen. |
| Speciale sectoren | Sectoren zoals drinkwatervoorziening, energie, transport en postdiensten, waarvoor afwijkende regelgeving kan gelden in het kader van overheidsopdrachten. |
| Catch-all bepaling | Een bepaling in de wetgeving inzake overheidsopdrachten die van toepassing is op publiekrechtelijke instellingen en personen die voldoen aan specifieke cumulatieve voorwaarden inzake doel, aard van de activiteit en afhankelijkheid van de overheid. |
Cover
Notities consumentenrecht finaal (1).pdf
Summary
## Consumer Law in the EU
This study guide provides a comprehensive overview of consumer law within the European Union, focusing on the principles of consumer protection, harmonization efforts, and the practical application of relevant legislation.
### Consumer law in the Belgian Code of Economic Law (WER)
The Belgian Code of Economic Law (WER) is the primary legislative framework for consumer protection in Belgium. It incorporates various European directives and regulations to ensure a harmonized and high level of consumer protection across the Union.
#### Harmonization of EU Law
* Most consumer protection rules stem from EU directives, which are then transposed into national law. Book VI of the WER largely reflects harmonized EU legislation, previously found in the 1991 Law on Commercial Practices and the 2010 Law on Market Practices. [ ] [6](#page=6).
* However, certain consumer protection rules, such as those concerning the legal guarantee for goods, are not integrated into Book VI WER but remain in the old Civil Code (currently being updated to Book 7 of the Civil Code). [ ] [6](#page=6).
* Book XIX of the WER addresses consumer debt collection and is an example of non-harmonized legislation, meaning it does not apply to consumers in other member states. [ ] [6](#page=6).
* The Court of Justice of the European Union (CJEU) plays a crucial role in interpreting EU directives, with national courts referring preliminary questions to the CJEU for clarification. [ ] [6](#page=6).
* EU guidance, provided by the European Commission and national economic inspectorates, offers interpretations of regulations but is not legally binding. National authorities, however, use this guidance in their enforcement activities. [ ] [7](#page=7).
#### High Level of Protection
* The EU harmonizes consumer law for two primary objectives:
1. **Realization of the Internal Market (Article 114 TFEU):** Harmonization facilitates easier cross-border trade for businesses and ensures consistent consumer protection across member states, fostering consumer confidence. [ ] [7](#page=7).
2. **Protection of Consumers' Economic Interests (Article 169 TFEU):** This aims to establish a high level of protection for consumers in their dealings with businesses, prioritizing their safety, health, and economic well-being. [ ] [8](#page=8).
* **Maximum Harmonization:** This approach aims to create a fully integrated internal market by setting uniform rules, allowing no additional national protection measures. [ ] [8](#page=8).
* **Minimum Harmonization:** This approach sets a baseline level of protection, permitting member states to introduce additional, more stringent measures. However, these must be compatible with the free movement of goods and services. [ ] [8](#page=8).
* **Enforcement Challenges:** While rights are codified, effective enforcement can be difficult for consumers, especially for low-value claims, due to the costs and complexity of legal proceedings. Alternative dispute resolution mechanisms and collective actions by consumer organizations are potential solutions. [ ] [8](#page=8).
#### Harmonization Levels
* **Minimum Harmonization:** Allows member states to provide additional consumer protection, provided these measures are compatible with EU law and do not unduly restrict the free movement of goods and services. Such restrictions are permissible if they pursue a legitimate public interest objective, are pertinent, and are proportionate. [ ] [9](#page=9).
* **Maximum Harmonization:** Precludes member states from introducing additional consumer protection measures beyond those stipulated in the directive. Deviations are only allowed if explicitly permitted by the directive itself. [ ] [10](#page=10).
* The EU legislator often includes options for member states within maximum harmonization directives, allowing for some degree of national variation. [ ] [12](#page=12).
* Sanctions for non-compliance are often left to member states but must be effective, dissuasive, and proportionate. [ ] [13](#page=13).
### Consumer Law in the Belgian Code of Economic Law (WER) - Concepts and Scope
* **Dual Objectives of Book VI WER:** The regulations in Book VI aim to protect consumers and ensure fair competition. [ ] [15](#page=15).
* **Book XIX WER:** Covers debt collection practices affecting consumers. [ ] [15](#page=15).
* **Historical Context of Book XIV WER:** Previously addressed the relationship between consumers and liberal professions (e.g., notaries, lawyers). This book has been repealed, and liberal professions are now generally treated as "undertakings" under Book VI. [ ] [15](#page=15).
* **Key Definitions (Book I WER):** The application of Book VI requires understanding specific definitions:
* **Products:** Defined broadly in Article I.8, 47° WER for the purposes of Book VI, encompassing goods, services, rights, obligations, and digital content/services. [ ] [16](#page=16).
* **Goods:** Defined in Article I.1, 6° WER as tangible movable property, including gas, water, and electricity. [ ] [16](#page=16).
* **Services:** Defined in Article I.1, 5° WER as any performance provided in the framework of a professional activity or statutory objective. This includes digital services. [ ] [17](#page=17).
* **Undertaking (Enterprise):** Defined in Article I.8, 39° WER and Article I.22/1, 4° WER. This definition is crucial for determining the scope of consumer protection rules. [ ] [16](#page=16).
* **Consumer:** Defined in Article I.1, 2° WER as any natural person acting for purposes outside their trade, business, craft, or profession. This definition is identical to that in the Civil Code. [ ] [21](#page=21).
#### Specific Definitions
* **Service:** Includes digital services and financial services. Financial services have specific regulations, but general consumer protection rules from Book VI WER may also apply cumulatively. [ ] [17](#page=17).
* **Goods:** Generally refers to tangible movable property. Digital content stored on a physical medium is considered a good. [ ] [18](#page=18).
* **Goods/Services (Mixed Contracts):** Contracts involving both goods and services are always considered sales contracts if they include the sale of a tangible movable good. [ ] [19](#page=19).
* **Digital Content and Digital Services:** These are specifically defined and have distinct legal regimes, particularly concerning warranties and the right of withdrawal. [ ] [20](#page=20).
* Digital content not on a physical medium is not considered a "good" under the goods legislation but is covered by specific rules for digital content and services. [ ] [20](#page=20).
* "Free" digital content or services in exchange for personal data are also covered by consumer protection rules. [ ] [20](#page=20).
* **Products (Article I.8, 47° WER):** A broad definition encompassing goods, services, rights, obligations, and digital content/services, relevant for unfair commercial practices. [ ] [21](#page=21).
#### Definition of Consumer (Article I.1, 2° WER)
* **Natural Persons Only:** Legal entities cannot be considered consumers. [ ] [22](#page=22).
* **Purpose of the Contract:** The key criterion is whether the person acts for purposes outside their professional activity. This is assessed based on the objective nature of the good or service and the consumer's intent. [ ] [22](#page=22).
* **Future Professional Activity:** Generally, acting with a view to a future professional activity does not qualify for consumer protection. However, recent case law suggests that a natural person without an existing professional activity may still be considered a consumer when acting for a future professional activity, provided it is not their sole economic activity at the time of contracting. [ ] [23](#page=23).
* **Mixed Use:** For contracts with mixed private and professional purposes, the consumer is protected if the professional use is negligible or if the private use predominates. [ ] [27](#page=27).
* **Definition of Undertaking (Article I.8, 39° WER):** This definition covers natural or legal persons pursuing an economic activity on a durable basis. Occasional sales are excluded. [ ] [30](#page=30).
* **Territorial Scope:** Contractual aspects are governed by the Rome I Regulation, which provides a specific rule for consumer contracts (Article 6). If no choice of law is made, the law of the consumer's habitual residence applies. This rule aims to protect consumers by allowing them to benefit from the mandatory provisions of their home country's law. [ ] [32](#page=32).
* The application of this rule requires the undertaking to have directed its activities towards the consumer's country. [ ] [34](#page=34).
### Contract Terms and Unfair Clauses
* **Bindin g Force of General Terms and Conditions:** Consumers must have a reasonable opportunity to review general terms and conditions before concluding a contract, and their acceptance must be explicit or implicit. [ ] [40](#page=40).
* **Pre-contractual Information (Article VI.2 WER):** Undertakings have a general obligation to provide specific pre-contractual information to consumers, including details about general terms and conditions. [ ] [43](#page=43).
* **Transparency Requirement:** Contractual terms must be clear and comprehensible. Lack of transparency can lead to a finding of unfairness. This applies to formal (appearance), procedural (access), and material (content) aspects of transparency. [ ] [44](#page=44).
* **Exclusion of Core Terms:** Clauses that define the core performance of the contract (e.g., price, main object) are generally excluded from unfairness review, provided they are clear and comprehensible. [ ] [50](#page=50).
* **Black List (Article VI.83 WER):** Contains a list of terms that are prohibited in all circumstances. [ ] [49](#page=49).
* **General Assessment Norm (Article VI.82 WER):** Prohibits terms that create a significant imbalance in the parties' rights and obligations to the detriment of the consumer. [ ] [49](#page=49).
* **Sanction:** The primary sanction for unfair contract terms is their unenforceability, meaning they do not bind the consumer. In Belgium, this is often translated into the nullity of the term. [ ] [49](#page=49).
* **Unilateral Modification Clauses:** Terms allowing an undertaking to unilaterally change contract terms, prices, or delivery times are subject to strict scrutiny, particularly regarding transparency and the consumer's right to terminate the contract. [ ] [54](#page=54).
* **Wider Meaning of "Undertaking" for Certain Purposes:** In the context of consumer law, "undertaking" is interpreted broadly to ensure maximum consumer protection. [ ] [30](#page=30).
#### Specific Prohibited Terms (Black List Examples)
* **Unilateral Price or Contract Term Changes:** Undertakings cannot unilaterally modify prices or contract terms unless based on objective criteria or specific exceptions for indefinite-term contracts with proper notification and termination rights. [ ] [54](#page=54).
* **Unilateral Modification of Essential Characteristics:** Modifying essential characteristics of a product or service without the consumer's consent is prohibited. [ ] [56](#page=56).
* **Unfair Termination Clauses:** Undertakings cannot reserve the right to terminate indefinite-term contracts without reasonable notice or to terminate fixed-term contracts without providing adequate compensation to the consumer. [ ] [58](#page=58).
* **Exclusion of Consumer Defenses:** Clauses that prevent consumers from invoking defenses, such as the exception of non-performance (exceptio non adimpleti contractus), are void. [ ] [59](#page=59).
* **Excessive Penalty Clauses (Article VI.83, 24° WER):** Prohibits penalty clauses that are manifestly disproportionate to the actual damage suffered by the undertaking. The recent Book XIX WER sets specific caps for late payment fees. [ ] [67](#page=67).
* **Reciprocity and Equivalence Requirements (Article VI.83, 17° WER):** If an undertaking imposes penalties or higher interest rates for consumer non-performance, it must offer equivalent compensation to the consumer for the undertaking's own non-performance. [ ] [60](#page=60).
* **Exclusion or Limitation of Liability (Article VI.83, 13° & 25° WER):** Undertakings cannot exclude or limit their liability for gross or intentional fault (Article VI.83, 13° WER) or for physical damage (Article VI.83, 25° WER). [ ] [71](#page=71).
* **Clauses on Silent Renewal (Articles VI.83, 19° & 20° WER):** Prohibits overly long or unclear silent renewal clauses, especially for services, and requires specific information to be provided to the consumer. Article VI.91 WER provides specific protections for consumers regarding silent renewals of service contracts. [ ] [75](#page=75).
* **Jurisdiction Clauses (Article VI.83, 23° WER):** Clauses that unfairly disadvantage consumers by designating an inconvenient or inaccessible jurisdiction can be deemed unfair. [ ] [78](#page=78).
* **Limitations on Consumer Evidence (Article VI.83, 21° WER):** Prohibits clauses that unfairly limit the consumer's means of proof. [ ] [80](#page=80).
* **Ambiguous Clauses:** Ambiguous clauses are interpreted in favor of the consumer. [ ] [83](#page=83).
* **Duty to Inform about Legal Rights:** Undertakings must inform consumers about their legal rights, and failure to do so transparently can render clauses unfair. [ ] [83](#page=83).
#### General Assessment Norm (Article VI.82 WER)
* This norm prohibits terms that create a "manifest imbalance" in the parties' rights and obligations. [ ] [81](#page=81).
* **Assessment Criteria:** The assessment considers circumstances at the time of contract conclusion, other contract terms, and the clarity and comprehensibility of the clause. [ ] [81](#page=81).
* **Consumer's Perspective:** The assessment is made from the perspective of the average consumer, who is reasonably informed, circumspect, and attentive. [ ] [83](#page=83).
* **Role of CJEU:** The CJEU provides criteria for assessing fairness but does not rule on individual cases. [ ] [81](#page=81).
#### Sanctioning of Unfair Terms (Article VI.84 WER)
* **Nullity:** Unfair terms are null and void and do not bind the consumer. [ ] [89](#page=89).
* **No Revision:** National courts cannot revise or moderate unfair terms; they must be set aside entirely. [ ] [90](#page=90).
* **No Return to Suppletive Law:** Generally, if an unfair term is voided, parties cannot fall back on default (suppletive) contract law provisions to fill the gap, especially if doing so would undermine the dissuasive effect of the sanction. However, exceptions exist where the contract cannot subsist without the term and voiding it would severely disadvantage the consumer. [ ] [92](#page=92).
* **Restitution:** Consumers can recover payments made based on unfair terms, plus interest, though this is subject to statutes of limitation and the principle of res judicata. [ ] [94](#page=94).
### Consumer Purchase: Guarantee for Goods
* **Legal Guarantee vs. Commercial Guarantee:** The legal guarantee is mandatory and provided by law, while a commercial guarantee is voluntary and offered by the seller or manufacturer, often for a fee. [ ] [105](#page=105).
* **Scope:** The legal guarantee applies to sales contracts between an undertaking and a consumer for tangible movable goods. [ ] [99](#page=99).
* **Second-hand Goods:** The guarantee period can be reduced to one year, provided clear information is given to the consumer. [ ] [114](#page=114).
* **Goods with Digital Elements:** Goods incorporating digital content or services are subject to the goods warranty rules if the digital element is essential for the goods' functionality and is supplied under the sales contract. [ ] [102](#page=102).
* **Live Animals:** Specific rules apply, including a shorter guarantee period and stricter notification requirements. [ ] [101](#page=101).
* **Conformity Criteria (Article 1649ter OBW):** Goods must meet both objective (intended use, quality) and subjective (as per contract) conformity criteria. [ ] [107](#page=107).
* **Burden of Proof:** Initially, the burden is on the consumer to prove a conformity defect. However, for defects manifesting within two years of delivery, there is a rebuttable presumption that the defect existed at the time of delivery. [ ] [117](#page=117).
* **Guarantee Period:** The legal guarantee period is two years from delivery. [ ] [114](#page=114).
* **Remedies (Article 1649quies BW):** Consumers have a hierarchy of remedies:
1. **Repair or Replacement:** The primary remedies, free of charge, within a reasonable time and without significant inconvenience. [ ] [119](#page=119).
2. **Price Reduction or Contract Termination:** Available if repair or replacement is impossible, disproportionate, or not performed within a reasonable time, or if the defect is significant. [ ] [119](#page=119).
* **Additional Damages:** Consumers may claim additional damages for losses incurred beyond the repair or replacement of the defective good. [ ] [126](#page=126).
* **No New Guarantee Period After Repair/Replacement:** The guarantee period is suspended, not restarted, during repair or replacement. [ ] [116](#page=116).
### Guarantees for Digital Content and Digital Services
* **Scope:** Applies to digital content and digital services supplied to consumers, provided there is a price paid, including the provision of personal data. [ ] [135](#page=135).
* **Conformity:** Similar objective and subjective criteria apply as for tangible goods, including the right to receive updates and the requirement for correct integration into the consumer's digital environment. [ ] [136](#page=136).
* **Remedies:** Mirror the remedies for goods: conformity, price reduction, or contract termination. [ ] [139](#page=139).
* **Duration:** For continuously supplied services, the liability period matches the contract duration. For single supplies, it's two years, with a one-year presumption of non-conformity at the time of delivery. [ ] [138](#page=138).
### Debt Collection from Consumers
* **Book XIX WER:** This book introduced specific regulations for amicable debt collection to protect consumers from excessive costs and aggressive practices. [ ] [141](#page=141).
* **Key Provisions:**
* **Cost-Free Reminder:** A free payment reminder must be sent before any late fees or penalties can be claimed. [ ] [146](#page=146).
* **14-Day Waiting Period:** After the reminder, a 14-day waiting period must be observed before initiating further collection actions or charging late fees. [ ] [147](#page=147).
* **Limitation on Fees (Article XIX.4 WER):** Strict caps are imposed on late payment interest and flat-rate collection fees to prevent excessive charges. [ ] [151](#page=151).
* **Amicable Collection Rules:** Specific rules govern the conduct of debt collectors, including restrictions on house visits and communications, and mandatory information to be provided to the consumer. [ ] [158](#page=158).
* **Sanctions for Non-Compliance:** Non-compliance can lead to the consumer being exempt from paying penalty clauses or, in severe cases, the court ordering the return of payments and releasing the consumer from the debt obligation towards the original creditor. [ ] [160](#page=160).
* **Prospective IOS Procedure for B2C:** The government is considering extending the "IOS procedure" (simplified debt collection for undisputed claims) to B2C contexts, with enhanced consumer safeguards. [ ] [162](#page=162).
### Distance and Off-Premises Contracts
* **Ratio Legis:** These rules are designed to protect consumers from information asymmetry (distance contracts) and undue pressure or surprise tactics (off-premises contracts) by providing pre-contractual information and a right of withdrawal. [ ] [168](#page=168).
* **Scope:** Primarily applies to B2C contracts involving goods, services (excluding financial services in many instances), digital content, and energy contracts. [ ] [170](#page=170).
* **Definition of Distance Contract:** Concluded without the simultaneous physical presence of trader and consumer, using distance communication techniques. [ ] [171](#page=171).
* **Definition of Off-Premises Contract:** Concluded in the simultaneous physical presence of parties, but outside the trader's business premises, or immediately after the consumer has been addressed in person in a non-business location. [ ] [173](#page=173).
* **Information Obligations (Article VI.45 WER):** Traders must provide extensive pre-contractual information to consumers. Failure to do so can lead to extended withdrawal periods or contract remedies under unfair commercial practices. [ ] [177](#page=177).
* **Right of Withdrawal:** Consumers have a 14-day right to withdraw from distance and off-premises contracts without penalty. [ ] [191](#page=191).
* **Start of Term:** The 14-day period generally starts from the conclusion of service contracts or the receipt of goods. [ ] [191](#page=191).
* **Exceptions:** Certain contracts are exempt, such as those for customized goods, rapidly perishable items, sealed audio/video or software if unsealed, newspapers, and certain services like accommodation and transport at a specific date. [ ] [213](#page=213).
* **Digital Content/Services:** Withdrawal is generally excluded for digital content if delivered immediately with the consumer's explicit consent and acknowledgment of losing the right of withdrawal. Digital services are treated similarly if fully performed within the withdrawal period with explicit consumer consent. [ ] [215](#page=215).
* **Confirmation of Contract:** Information provided pre-contractually must be confirmed on a durable medium, typically before or at the time of delivery of goods or performance of services, unless already provided on a durable medium beforehand. [ ] [186](#page=186).
* **Sanctions for Information Breaches:** Failure to comply with information obligations can result in extended withdrawal periods, the consumer being exempt from paying for unrequested goods or services, or potentially applying remedies under unfair commercial practices. [ ] [189](#page=189).
### General Consumer Contract Provisions
* **Pre-contractual Information (Article VI.2 WER):** Traders must provide clear and comprehensible pre-contractual information to enable consumers to make informed decisions. This includes details about the product, price, trader's identity, and contractual terms. [ ] [216](#page=216).
* **Price Indication (Articles VI.3, VI.4, VI.6 WER):** Prices must be clearly and unambiguously indicated, including all taxes and additional costs. [ ] [220](#page=220).
* **Transparency Obligation (Article VI.37 WER):** Contract terms must be clear and understandable. Ambiguous terms are interpreted in favor of the consumer. [ ] [222](#page=222).
* **Prohibition of Default Options (Article VI.41 WER):** Traders cannot use pre-ticked boxes or default options that require consumers to opt-out of additional services or charges; explicit consent is required. [ ] [225](#page=225).
* **Use of Payment Methods (Articles VI.7/4 & VI.7/5 WER):** Traders must offer at least one electronic payment method and generally must accept cash payments in physical stores, with limited exceptions. [ ] [226](#page=226).
* **Delivery Terms (Article VI.43 WER):** Suppletive delivery is "without undue delay" and at most within 30 days. If this is not met, the consumer must grant an additional appropriate period. If still not delivered, the consumer can terminate the contract. [ ] [228](#page=228).
* **Transfer of Risk (Article VI.44 WER):** The risk of loss or damage to goods passes to the consumer only upon physical possession of the goods by the consumer or a third party designated by them (excluding the carrier chosen by the consumer unless the trader failed to inform them of this). [ ] [229](#page=229).
### Advertising and Unfair Commercial Practices towards Consumers
* **EU Framework:** The Unfair Commercial Practices Directive (UCPD) and the Comparative Advertising Directive form the core EU framework. The UCPD is maximally harmonized, meaning member states cannot impose additional prohibitions beyond those listed, except in specific areas like financial services and immovable property. [ ] [233](#page=233).
* **Structure of the Regulation:** The rules are structured around:
* **Black Lists:** Specific commercial practices that are prohibited in all circumstances (Articles VI.100 and VI.103 WER). [ ] [240](#page=240).
* **General Norms:** Broad prohibitions against misleading and aggressive practices that materially distort or are likely to materially distort the economic behavior of consumers. [ ] [253](#page=253).
* **Overarching Norm:** Prohibits unfair practices that violate professional diligence and materially distort economic behavior. [ ] [267](#page=267).
* **Definition of Advertising (Article I.8, 13° WER):** Any communication by an undertaking aimed at promoting the sale of products, directly or indirectly. This includes practices that enhance the company's image. [ ] [236](#page=236).
* **Definition of Commercial Practice (Article I.8, 23° WER):** A broader concept encompassing any act, omission, conduct, representation, or commercial communication by a trader relating to the promotion, sale, or delivery of a product. This includes practices during contract execution. [ ] [237](#page=237).
* **Sanction (Article VI.38 WER):** If a contract is concluded as a result of an unfair commercial practice, the consumer may be released from their payment obligation or entitled to recover payments already made, while potentially retaining the goods or services. [ ] [268](#page=268).
* **"Dark Patterns":** These are manipulative interface designs that exploit consumer psychology to steer them towards certain choices. While specific EU legislation (DSA) addresses them for online platforms, general UCPD rules apply broadly, and upcoming EU directives will introduce more specific prohibitions. [ ] [271](#page=271).
### Traveler Protection
* **Package Travel and Linked Travel Arrangements:** Specific legislation, based on EU directives, protects travelers entering into package travel contracts and linked travel arrangements. [ ] [300](#page=300).
* **Package Travel:** Defined as a combination of at least two different travel services (e.g., transport and accommodation) for the same trip, combined by one professional or through linked online booking procedures. The organizer is liable for the entire package. [ ] [301](#page=301).
* **Linked Travel Arrangements:** Occur when a trader facilitates the separate booking of travel services from different providers, without transferring personal data or when the consumer books sequentially within 24 hours of the first booking, with the trader not being liable for the other providers' services. [ ] [303](#page=303).
* **Information Obligations:** Traders must provide comprehensive pre-contractual information, including details about the package, prices, rights, and responsibilities. [ ] [305](#page=305).
* **Cancellation Rights:** Travelers generally have the right to cancel package travel contracts, subject to reasonable cancellation fees determined by the organizer. They can cancel without penalty in cases of unavoidable and extraordinary circumstances at the destination or if the organizer makes significant changes to the package. [ ] [311](#page=311).
* **Organizer's Liability:** The organizer is liable for the proper performance of all travel services included in the package, even those provided by subcontractors. They have a duty of assistance to travelers in difficulty. [ ] [313](#page=313).
* **Exceptions to Liability:** The organizer is not liable for non-conformity caused by the traveler, a third party unrelated to the package, or by unavoidable and extraordinary circumstances (force majeure). [ ] [316](#page=316).
#### Protection for Air Passenger Rights
* **Regulation (EC) No 261/2004:** This directly applicable EU regulation protects passengers against flight cancellations, denied boarding, and long delays. [ ] [275](#page=275).
* **Scope:** Applies to flights departing from an EU airport or flights arriving at an EU airport operated by an EU carrier. [ ] [278](#page=278).
* **Passenger Rights:** Depending on the situation (denied boarding, cancellation, or significant delay), passengers are entitled to assistance (meals, accommodation), reimbursement, re-routing, and compensation. [ ] [283](#page=283).
* **Force Majeure:** This defense exempts airlines from paying compensation for delays or cancellations caused by extraordinary circumstances beyond their control that could not have been avoided by taking all reasonable measures. Technical defects are generally not considered force majeure unless they stem from a manufacturing fault affecting an entire aircraft type. [ ] [289](#page=289).
* **Delay Compensation:** Passengers are entitled to compensation for delays exceeding three hours upon arrival at their final destination, unless caused by force majeure. [ ] [297](#page=297).
* **Collection of Compensation:** Passengers can pursue compensation individually or through collective action. Commercial entities also offer services to help passengers claim compensation on a "no cure, no pay" basis. [ ] [277](#page=277).
### Passenger Rights for Other Modes of Transport
* EU regulations also provide protection for passengers traveling by train, bus, and coach, and by sea or inland waterways, covering similar rights to assistance and compensation in case of disruptions. [ ] [275](#page=275).
### Package Travel Agreements
* **Definition:** A package is a combination of at least two different travel services for the same trip, sold for a total price, and combined either by a single trader or through linked online booking procedures. [ ] [301](#page=301).
* **Linked Travel Arrangements:** Occur when a trader facilitates the booking of separate travel services from different providers, without transferring personal data, for the same trip, within 24 hours of the first booking confirmation. The trader offering the arrangement is only liable for the services they provide, not those of other suppliers. [ ] [303](#page=303).
* **Information and Contractual Requirements:** Detailed pre-contractual information must be provided, and the final contract must clearly outline the terms, including the organizer's liability and the traveler's rights. [ ] [305](#page=305).
* **Modification of Package:** The organizer can modify package details, but significant changes require traveler consent or the right to cancel without penalty and claim damages. Price increases are permissible only under specific circumstances (exchange rate fluctuations, fuel costs, taxes) and with advance notice, with the consumer having the right to cancel if the increase exceeds 8%. [ ] [309](#page=309).
* **Traveler's Right to Cancel:** Travelers can always cancel a trip, but may be liable for cancellation fees. They can cancel without penalty in cases of unavoidable and extraordinary circumstances at the destination. [ ] [311](#page=311).
* **Organizer's Liability:** Organizers are strictly liable for the proper performance of all services in the package, including those provided by third parties. They also have a general duty of assistance to travelers in difficulty, regardless of fault. [ ] [313](#page=313).
* **Dispute Resolution:** Travelers can use the "Geschillencommissie Reizen" (Disputes Committee for Travel) for dispute resolution, which operates as an ADR mechanism. [ ] [317](#page=317).
### Consumer Protection, ADR, and ODR
* **Alternative Dispute Resolution (ADR):** The EU promotes ADR as a way to resolve consumer disputes efficiently and accessibly, complementing judicial pathways. The ADR Directive sets quality standards for ADR entities, emphasizing independence, transparency, and effectiveness. [ ] [322](#page=322).
* **Online Dispute Resolution (ODR):** The ODR Regulation established an online platform for cross-border e-commerce disputes, acting as a clearinghouse to connect parties with suitable ADR entities. However, its effectiveness has been debated, and it is being replaced by updated provisions integrated into the new ADR Directive and the Digital Services Act. [ ] [325](#page=325).
* **Digital Services Act (DSA):** This regulation aims to create a safer digital environment and includes provisions on transparency, content moderation, and out-of-court dispute resolution for online platforms. It mandates that platforms have clear terms and conditions, fair enforcement mechanisms, and provide access to ADR for disputes arising from content moderation decisions. [ ] [326](#page=326).
### Common Mistakes to Avoid
* **Misinterpreting Harmonization Levels:** Confusing minimum and maximum harmonization can lead to incorrect assumptions about national supplementary protections.
* **Overlooking Specific Definitions:** Applying general legal definitions instead of those specific to consumer law (e.g., "undertaking," "product") can lead to misinterpretations of scope.
* **Ignoring the "Average Consumer" Standard:** When assessing unfairness or misleading practices, the perspective of the average consumer is paramount, not that of a particularly sophisticated or vulnerable individual.
* **Failing to Distinguish Between Legal and Commercial Guarantees:** Understanding the distinct nature, origin, and enforceability of each is crucial.
* **Misapplying the Right of Withdrawal:** Incorrectly assuming a right of withdrawal for all distance contracts or miscalculating the withdrawal period can lead to issues.
* **Underestimating the Impact of "Dark Patterns":** Failing to recognize and avoid manipulative design techniques in online interfaces can lead to legal consequences under unfair commercial practices legislation.
* **Confusing Package Travel with Linked Travel Arrangements:** Misclassifying these arrangements can significantly alter liability and consumer rights.
* **Overlooking the "Force Majeure" Defense in Air Passenger Rights:** While a defense, its scope is narrowly interpreted, and airlines must demonstrate they took all reasonable measures to avoid the disruption.
* **Misunderstanding the "No Cure, No Pay" Principle in ADR/ODR:** While beneficial for consumers, understanding the conditions under which the ADR provider is compensated is important.
* **Assuming Adherence to EU Directives Automatically Ensures National Compliance:** The transposition of directives into national law is critical, and sometimes national interpretations or specific national rules can add layers of protection or complexity.
Glossary
# Glossary
| Term | Definition |
|---|---|
| Consumer law | The branch of law that protects consumers in their transactions with businesses, focusing on fairness and transparency in commercial practices and agreements. |
| Book VI WER | A section of the Belgian Code of Economic Law that consolidates various consumer protection rules, including those related to unfair contract terms, distance selling, and unfair commercial practices. |
| Book XIX WER | A section of the Belgian Code of Economic Law specifically addressing the collection of consumer debts, setting rules for reminders, limitations on fees, and out-of-court collection practices. |
| Unfair contract terms | Contractual clauses that, contrary to the requirement of good faith, cause a significant imbalance in the parties' rights and obligations to the detriment of the consumer. |
| Black list | A list of contract terms that are considered unfair under all circumstances and are therefore automatically prohibited and void in consumer contracts. |
| General assessment norm | A broad legal principle that prohibits contract terms creating a manifest imbalance in the parties' rights and obligations to the detriment of the consumer, assessed based on all relevant circumstances. |
| Consumer purchase | A contract of sale where a seller, acting within their trade, business, craft, or profession, sells goods to a consumer. |
| Legal guarantee | A statutory guarantee provided by law, ensuring that goods sold are free from conformity defects and fit for their intended purpose, typically lasting for two years from delivery. |
| Conformity | The state of a good or service meeting the agreed-upon specifications in the contract, including objective criteria like quality and suitability for common use, and subjective criteria based on specific consumer needs communicated to the seller. |
| Right of withdrawal | A consumer's right to cancel a distance or off-premises contract within a specified period (usually 14 days) without giving any reason and without incurring any costs, other than potential return shipping fees or compensation for diminished value. |
| Distance contract | A contract concluded between a trader and a consumer under an organized distance sales or service-provision scheme without the simultaneous physical presence of the trader and the consumer, with the conclusion of the contract occurring exclusively through one or more means of distance communication. |
| Off-premises contract | A contract concluded in the simultaneous physical presence of the trader and the consumer, outside the trader's business premises, or in the trader's business premises or on any means of distance communication immediately after the consumer has been addressed in person and individually in a place other than the trader's business premises. |
| Commercial practice | Any action, omission, conduct, or commercial communication, including advertising, by a trader directly or indirectly related to the promotion, sale, or supply of a product to consumers. |
| Misleading commercial practice | A commercial practice that contains false information or presents information in a way that deceives or is likely to deceive the average consumer, thereby causing them to take a transactional decision they would not otherwise have taken. |
| Aggressive commercial practice | A commercial practice that, through harassment, coercion, or undue influence, significantly impairs the average consumer's freedom of choice with regard to a product, thereby causing them to take a transactional decision they would not otherwise have taken. |
| Alternative Dispute Resolution (ADR) | A mechanism for resolving consumer disputes outside of court, involving an independent and impartial third party to facilitate a resolution through mediation, conciliation, or arbitration. |
| Online Dispute Resolution (ODR) | A specific form of ADR that utilizes online platforms and tools to facilitate the resolution of disputes, particularly in the context of e-commerce transactions. |
Cover
notities interne privaatgeschiedenis.pdf
Summary
# de ontwikkeling van de meerderjarigheidsleeftijd en de gevolgen daarvan
### Kernidee
* De juridische positie van vrouwen is geen rechtlijnige evolutie geweest, maar een met vallen en opstaan, beïnvloed door maatschappelijke mentaliteiten [2](#page=2) [3](#page=3) [5](#page=5).
* De emancipatie van vrouwen, vooral op juridisch vlak, is een relatief recent fenomeen, met belangrijke doorbraken vanaf de jaren '70 [5](#page=5) [6](#page=6).
* Historisch waren zowel ongehuwde als gehuwde vrouwen juridisch vaak benadeeld ten opzichte van mannen [2](#page=2) [3](#page=3).
### Sleutelfeiten
* Marie Popelin, de eerste vrouw met een rechtenstudie in België, werd geweigerd als advocaat, wat een keerpunt markeerde voor de vrouwenrechtenbeweging [2](#page=2) [5](#page=5).
* De Franse Revolutie bracht juridische gelijkheid voor ongehuwde vrouwen, maar de positie van gehuwde vrouwen bleef complex [3](#page=3).
* Het Napoleontische model verstevigde de maritale macht van de man en maakte gehuwde vrouwen handelingsonbekwaam [4](#page=4).
* Pas vanaf 1958 begon de afschaffing van de maritale macht en handelingsonbekwaamheid voor vrouwen [6](#page=6).
* In 1976 werd de vrouw definitief handelingsbevoegd, wat wordt gezien als een echte doorbraak [6](#page=6).
* De kerk speelde een cruciale rol in de ontwikkeling van het huwelijksrecht, eerst als regulator en later door het huwelijk als sacrament te beschouwen [10](#page=10) [9](#page=9).
* Het burgerlijk huwelijk werd definitief ingevoerd tijdens de Franse Revolutie, wat de secularisering van het huwelijk markeerde [11](#page=11).
### Kernconcepten
* **Rechtsbekwaamheid vs. Handelingsbekwaamheid:** Iedereen is rechtsbekwaam, maar handelingsbekwaamheid (het zelfstandig mogen stellen van rechtshandelingen) was historisch beperkt voor vrouwen [2](#page=2).
* **Maritale macht:** De juridische suprematie van de man over zijn vrouw, die gehoorzaamheid, samenwonen en trouw inhield [3](#page=3) [4](#page=4).
* **Patria potestas:** Romeins concept van vaderlijke macht over wettige afstammelingen in de mannelijke lijn [7](#page=7).
* ** Agnaten:** Romeinse vorm van verwantschap, gebaseerd op de mannelijke lijn, in tegenstelling tot bloed- of aanverwantschap [7](#page=7).
* **Consensualisme vs. Formalisme:** De evolutie van het huwelijk van een sociaal fenomeen naar een contractueel begrip, waarbij de nadruk verschoof van formaliteiten naar wederzijdse toestemming [10](#page=10).
* **Huwelijksbeletselen:** Juridische voorwaarden die een geldig huwelijk verhinderen of nietig verklaren, zoals leeftijd, impotentie of gebrekkige toestemming [10](#page=10).
### Gevolgen
* De veranderende juridische status van vrouwen had grote impact op hun autonomie en participatie in de maatschappij [2](#page=2) [3](#page=3) [5](#page=5).
* Het huwelijk evolueerde van een familiecontract naar een verbintenis gebaseerd op liefde en wederzijdse keuze [11](#page=11) [9](#page=9).
* Nieuwe maatschappelijke uitdagingen, zoals gendergelijkheid en transgenderrechten, blijven de juridische kaders beïnvloeden [6](#page=6).
* De historische achterstelling van vrouwen was vaak dieper geworteld in maatschappelijke mentaliteiten dan in de letter van de wet [2](#page=2) [6](#page=6).
- > **Tip:** Begrijp de impact van maatschappelijke mentaliteiten op juridische regels; het recht is vaak een reflectie van de heersende normen [2](#page=2) [6](#page=6)
- >
- > **Tip:** Vergelijk de evolutie van de juridische positie van ongehuwde en gehuwde vrouwen; dit illustreert de complexiteit van historische veranderingen [2](#page=2) [3](#page=3)
---
### Meerderjarigheidsleeftijd bij de Romeinen
* Bij de Romeinen waren er twee concepten: volwassenheid en meerderjarigheid [14](#page=14).
* Volwassenheid was gebaseerd op seksuele leeftijd, later vastgelegd op 12 jaar voor vrouwen en 14 jaar voor mannen [14](#page=14).
* Volwassenheid maakte geen einde aan de macht van de *pater familias* (*alieni iuris*) tenzij er sprake was van uitdrukkelijke emancipatie [14](#page=14).
* Emancipatie was nadelig, met verlies van erfrecht en de plicht tot zelfonderhoud [14](#page=14).
* Het belang van volwassenheid was dus zeer beperkt [14](#page=14).
### Meerderjarigheidsleeftijd in ons oude recht
* Volwassenheid en meerderjarigheid werden synoniemen [14](#page=14).
* De leeftijd was 15 jaar voor mannen en 12 jaar voor vrouwen [14](#page=14).
* Voogdij eindigde bij meerderjarigheid, ouderlijke macht niet [14](#page=14).
* De leeftijd werd later verhoogd naar 25 jaar, gekoppeld aan emancipatie [14](#page=14).
### Burgerlijk Wetboek van 1804
* De meerderjarigheidsleeftijd was 21 jaar, voortkomend uit het Parijse gewoonterecht [15](#page=15).
* Deze leeftijd beëindigde de vaderlijke macht, maar de onderhoudsverplichting bleef bestaan [15](#page=15).
* Vroegere emancipatie was mogelijk via uitdrukkelijke handeling of automatisch door het huwelijk van een minderjarige [15](#page=15).
### Hervormingen van de meerderjarigheidsleeftijd
* In de jaren '60 werd de leeftijd verlaagd naar 18 jaar om beroep op uitdrukkelijke emancipaties te verminderen [15](#page=15).
* De onderhoudsverplichting bleef, maar de breuk hiermee werd groter [15](#page=15).
* Sinds 2022 hebben jongeren vanaf 16 jaar stemrecht voor Europese verkiezingen [15](#page=15).
* Dit gaat gepaard met een grotere strafrechtelijke verantwoordelijkheid [15](#page=15).
- > **Tip:** De verlaging van de meerderjarigheidsleeftijd weerspiegelt een veranderende maatschappij waarin jongeren steeds eerder als volwaardig worden beschouwd in verschillende domeinen
### Conclusie
* De ontwikkeling van de meerderjarigheidsleeftijd toont een verschuiving van een star leeftijdsgebonden concept naar een meer genuanceerde benadering, waarbij specifieke rechten en plichten op verschillende leeftijden kunnen ontstaan.
* De wetgeving heeft zich aangepast aan maatschappelijke veranderingen en de erkenning van jongeren als actieve burgers.
---
## De ontwikkeling van eigendom, bezit en detentie in het goederenrecht
### Kernbegrippen in het goederenrecht
* Het goederenrecht richt zich op patrimoniale rechten, die in geld waardeerbaar zijn en verhandelbaar [23](#page=23).
* Goederen omvatten materiële zaken vatbaar voor toe-eigening en immateriële rechten [23](#page=23).
* Zakelijke rechten geven een onmiddellijke heerschappij over een goed, zonder tussenkomst van een ander persoon [23](#page=23).
* Vorderingsrechten geven recht op een prestatie van een persoon (iets doen, niet doen, of geven) [23](#page=23).
### Evolutie van eigendom, bezit en detentie
* **Primitieve maatschappij:** Geen onderscheid tussen eigendom, bezit en detentie; recht van de sterkste [26](#page=26).
* **Vroege Rome:** Onderscheid tussen 'ik heb het en kan niet naar de rechter' en 'ik heb het en kan wel naar de rechter' (usus als genotsrecht) [27](#page=27).
* **Ontwikkelde Rome:** Onderscheid tussen dominium (eigendom, afdwingbaar via actio), possessio (bezit, beschermd door interdict) en detentie (louter feitelijke macht) [27](#page=27).
* Dominium: Absoluut, algemeen (usus, fructus, abusus), exclusief en voortdurend [28](#page=28).
* Possessio: Feitelijke macht met schijn van eigendom, dient als bewijs en kan leiden tot eigendom [27](#page=27) [28](#page=28).
* Detentie: Louter feitelijke macht zonder schijn van eigendom, heeft geen rechtsgevolgen [27](#page=27).
* **Na-klassieke periode:** Vermenging van possessio en dominium [29](#page=29).
* **Justinianus:** Herstel van het onderscheid tussen de drie begrippen [29](#page=29).
* **Germanen:** Saisine (recht om voordeel te halen uit een goed) zonder onderscheid tussen eigendom en bezit [29](#page=29).
* **Ius commune (Middeleeuwen):** Terugkeer van het begrip 'bezit' geïntroduceerd door de kerk; onderscheid tussen *dominium directum* (heer) en *dominium utile* (vazal) [29](#page=29) [30](#page=30).
* Eigendom in ius commune: Niet exclusief, met gedeelde rechten afhankelijk van hoedanigheid [30](#page=30).
* **Vernunftrecht:** Eigendom gezien als het recht om naar believen te beschikken, als absoluut en onbeperkt recht beschouwd [30](#page=30).
* **Franse Revolutie en BW 1804:** Afschaffing feodaliteit, eigendom wordt exclusief en algemeen (bijna zoals Romeins recht) [30](#page=30).
* Art. 544 BW 1804: Eigendom als recht om volledig te beschikken over een zaak, tenzij verboden door wet of reglementen [31](#page=31).
* **Latere evolutie (vanaf 19e eeuw):** Nieuwe tendensen leiden tot een complexer eigendomsbegrip.
* Groter belang van onteigeningen [31](#page=31).
* Onderscheid tussen "juridische" en "economische" eigendom [31](#page=31).
* Opkomst van intellectuele rechten [31](#page=31).
* **Nieuw BW (Art. 3.50):** Eigendom verleent rechtstreeks recht op gebruik, genot en beschikken, met beperkingen door wet, verordeningen of rechten van derden [31](#page=31).
* Art. 3.63: Eigendomsrecht niet langer naar boven en beneden onbeperkt, enkel voor uitoefening bevoegdheden [31](#page=31).
* Burenhinder expliciet geregeld in de wet [31](#page=31).
### Gelijkwaardige kenmerken van eigendom doorheen de tijd
---
## Eigendomsverkrijging: Gevorderde Concepten en Evolutie
### Onderscheid tussen Systemen van Eigendomsoverdracht
* Consensualisme: Eigendomsoverdracht gebeurt direct bij wilsovereenstemming, zonder aparte levering [32](#page=32).
* Traditionalisme: Eigendomsoverdracht vereist zowel wilsovereenstemming als een specifieke leveringshandeling [32](#page=32).
* Causaal stelsel: Geldige titel of causa is vereist voor eigendomsoverdracht; ongeldige overeenkomst leidt tot geen overdracht [32](#page=32).
* Abstract stelsel: Eigendom kan overgaan zelfs zonder geldige onderliggende overeenkomst, mits levering heeft plaatsgevonden [32](#page=32).
### Romeinse Wijzen van Eigendomsoverdracht
* **Mancipatio**: Formalistische, abstracte leveringshandeling voor eigendomsoverdracht, vereist rituele formules en getuigen [33](#page=33).
* **In iure cessio**: Schijnproces voor de praetor, kon ook voor andere rechten dan eigendom worden gebruikt; raakte in onbruik [33](#page=33).
* **Traditio**: Niet-formalistische bezitsverschaffing; mits causaal (geldige titel), leidt tot eigendomsoverdracht [33](#page=33).
### Evolutie naar Consensualisme
* **Traditio longa manu, brevi manu, symbolica**: Verdere ontwikkeling van traditio, waarbij materiële overdracht niet altijd nodig is [34](#page=34).
* **Constitutum possessorium**: Evolutie waarbij verkoper goed blijft houden voor koper (fictieve huur/bezitsafspraak) [34](#page=34).
* **Vernunftrecht**: De overeenkomst op zich volstond voor eigendomsoverdracht, leveringshandeling werd overbodig [34](#page=34).
* **Belgisch BW **: Volgde het consensualisme; eigendomsoverdracht door loutere overeenstemming [34](#page=34).
* Probleem: Niet altijd mogelijk bij soortzaken, gebrek aan publiciteit [34](#page=34).
* Oplossing publiciteit: Registers ingevoerd vanaf 1851 [34](#page=34).
### Verjaring als Oorspronkelijke Eigendomsverkrijging
* Verkrijgende verjaring: Verkrijgen van een recht door tijdsverloop; belangrijk voor bewijs van eigendom [34](#page=34).
### Beperkte Zakelijke Rechten
* **Vruchtgebruik**: Recht om andersmans zaak te gebruiken en vruchten te trekken, met behoud van de zaak [37](#page=37).
* Ontstaan: Voorkomen dat erfenis bij andere man komt [37](#page=37).
* Definitie (Paulus): Andersmans zaak gebruiken, vruchten trekken, zaak in stand houden (vereist onderhoud niet) [37](#page=37).
* Eindigt door: Overlijden vruchtgebruiker, verstrijken termijn, consolidatie, non usus, afstand, tenietgaan zaak [37](#page=37).
* **Erfdienstbaarheid**: Ene erf dient het andere (fundus fundo servit); regelt gebruik en toegang [38](#page=38).
* Voorwaarden: Ten goede aan grond, blijvend nut, nabijheid, verschillende eigenaren, nooit actief [38](#page=38).
* Evolutie: Wettelijke erfdienstbaarheden (ingeslotenheid), ook door verjaring (voortdurend & zichtbaar) [38](#page=38).
* BBW: Hoofdlast niet-doen/dulden, aanvullende verbintenis kan doen zijn; verjaring niet langer eis van voortdurendheid [39](#page=39).
* **Erfpacht**: Gebruiksrecht op onroerende goederen, duurt 15-99 jaar [39](#page=39).
* **Opstal**: Recht om gebouw te hebben op grond van een ander; verleent eigendom op bouwwerk [39](#page=39).
### Ontbrekende Zakelijke Rechten in België
* **Engelse Trust**: Vertrouwensafspraak over eigendom, met drie partijen (settlor, trustee, beneficiary) [40](#page=40).
### Verbintenissenrecht
---
## Contractenrecht: Geldigheidsvoorwaarden en wanprestatie
### Geldigheidsvoorwaarden voor een contract
* Een geldig contract vereist vier voorwaarden: toestemming, bekwaamheid, een geldig voorwerp en een geldige oorzaak [45](#page=45).
* Bekwaamheid van vrouwen is reeds behandeld in familierecht [45](#page=45).
* Nietigheid kan absoluut of relatief zijn, afhankelijk van het geschonden belang [45](#page=45).
#### Toestemming en wilsgebreken
* Toestemming is de reden voor een bindend contract; zonder geldige toestemming bestaat het contract niet [45](#page=45).
* Wilsgebreken zijn gebreken in de toestemming: dwaling, bedrog, geweld en benadeling [45](#page=45).
* Het BBW voegt misbruik van omstandigheden toe als wilsgebrek [45](#page=45).
##### Dwaling
* Dwaling is een vergissing die niet altijd tot nietigheid leidt [45](#page=45).
* Romeinen onderscheidden error in negotio (aard RH), error in corpore (voorwerp), error in nomine (naam), error iuris (wet) en error in pretio (prijs) [45](#page=45).
* Bij dwaling over een eigenschap onderscheidden Romeinen tussen essentieel (error in substantia) en niet-essentieel [45](#page=45).
* Vernunftrecht en BW 1804 focusten op subjectieve beoordeling (persoon die zich vergist) [46](#page=46).
* Huidig Belgisch recht eist dat dwaling verschoonbaar en doorslaggevend is [46](#page=46).
##### Bedrog (dolus)
* Bedrog is een vergissing veroorzaakt door een list van de andere partij [46](#page=46).
* Romeinen kenden geen nietigheid bij bedrog op zich, maar boden rechtsmiddelen via de Praetor (actio doli, exceptio doli) [46](#page=46).
* Ius commune onderscheidde dolus causam dans (leidend tot nietigheid) en dolus incidens (schadevergoeding) [46](#page=46).
* BBW breidt aansprakelijkheid uit tot medeplichtigen van de tegenpartij [47](#page=47).
##### Geweld (metus)
* Geweld werd later door Romeinen aanvaard en kon van derden uitgaan [47](#page=47).
* Ius commune werd milder, vergelijkend met een normaal persoon onder omstandigheden [47](#page=47).
* BW 1804 volgt ius commune; latere RS breidde begrip uit met geweld door omstandigheden [47](#page=47).
* BBW beperkt geweld, met geweld door omstandigheden verplaatst naar misbruik van omstandigheden [47](#page=47).
##### Benadeling
* Benadeling is een onevenwicht tussen prestaties [47](#page=47).
* Romeinen zagen dit als goed zaken doen, behalve Justinianus bij grondverkoop (meer dan helft benadeeld) [47](#page=47).
* Ius commune focuste op het misbruiken van zwakheid en het "juiste prijs" (justum pretium) [47](#page=47).
* 18e-eeuwse economie deed het begrip benadeling achteruitgaan [48](#page=48).
* BW 1804 nam systeem Justinianus over (benadeling voor meer dan 7/12) [48](#page=48).
* BBW kent "misbruik van omstandigheden" als sanctie voor onevenwicht door zwakheid [48](#page=48).
#### Geldig voorwerp
### Interpretatie en uitvoering van contracten
### Wanprestatie en haar gevolgen
---
## Delicts- en quasi-delicten en risico-aansprakelijkheid
### Romeins recht
* **Delictum:** Verbintenis die ontstaat uit een onrechtmatige daad, een inbreuk op een wettelijke plicht of zorgvuldigheidsnorm [54](#page=54).
* **Onderscheid Delicta Privata en Pubblica:** Privébelangen schenden vs. algemeen belang schenden [54](#page=54).
* **Gericht op boete (poena) vs. schadevergoeding:** Delictum leidt altijd tot straf, onrechtmatige daad tot schadevergoeding [54](#page=54).
* **Geen algemeen principe:** Romeinen werkten met specifieke delicten, geen algemene regel voor elke onrechtmatige daad [54](#page=54).
* **Actiones bij Delictum:**
* Actio poenalis: gericht op de boete [54](#page=54).
* Actiones reipersecutoriae: gericht op schadevergoeding [54](#page=54).
* Actiones mixtae: gericht op boete én schadevergoeding [54](#page=54).
* **Kenmerken poenales/gemengde actiones:** Passief onovererfbaar, onbeperkt cumuleerbaar bij meerdere daders [54](#page=54).
* **Belangrijkste delicten:** Furtum (diefstal), damnum iniuria datum (Lex Aquilia), iniuria (bewuste krenking) [55](#page=55).
* **Furtum:** Ruimer dan hedendaagse diefstal, omvat heling en ongeoorloofd gebruik [55](#page=55).
* **Damnum iniuria datum (Lex Aquilia):** Verleende een actio voor schade, oorspronkelijk beperkt tot specifieke gevallen (doden slaaf/vee, vernielen zaken) [55](#page=55).
* **Elementen Lex Aquilia:** Damnum (schade), iniuria (onrechtmatigheid), datum (causaal verband) [56](#page=56).
* **Damnum:** Schade aan een lichaam of zaak, morele schade telt niet. Geen schadevergoeding voor vrije personen wegens onmeetbare waarde [55](#page=55).
* **Iniuria (als voorwaarde Lex Aquilia):** Schade moet onrechtmatig zijn (uitzonderingen: zelfverdediging, noodzaak, toestemming) [56](#page=56).
* **Datum (causaal verband):** Directe aanraking was vereist [56](#page=56).
* **Boete Lex Aquilia:** Hoogste waarde in voorafgaand jaar (paragraaf 1) of waarde in dichtstbijzijnde 30 dagen (paragraaf 3) [56](#page=56).
* **Iniuria (als apart delict):** Bewuste krenking van persoonlijkheid, uitgevonden door de praetor [56](#page=56).
* **Quasi-delicten:** Aansprakelijkheid zonder contract/quasi-contract en zonder bewezen fout (bv. deiectis vel effusis, posito vel suspenso). Foutloze extracontractuele aansprakelijkheid [57](#page=57).
* **Risico-aansprakelijkheid:** Aansprakelijkheid wegens controle over een risico (dieren, slaven, kinderen) [57](#page=57).
* **Noxalis deditio:** Overgave van dier/kind/slaaf aan slachtoffer [57](#page=57).
### Gewoonterecht (Vroege Middeleeuwen)
* **Primitiever systeem:** Dier voor de rechtbank, collectieve aansprakelijkheid [57](#page=57).
* **Vete:** Familie van dader kon zich wreken op elk lid van familie slachtoffer [57](#page=57).
* **Afkoop van wraak:** Via vaste tarieven mogelijk [57](#page=57).
### Ius Commune (Hoge en Late Middeleeuwen)
* **Vete onder druk:** Overheid treedt op via strafrecht [57](#page=57).
### Oud Burgerlijk Wetboek (BW)
### Latere ontwikkelingen
### Nieuw Burgerlijk Wetboek (BBW)
### De toekomst
---
## Erfrecht: ontwikkeling en gevolgen
* Erfrecht regelt de overgang van vermogen van een overledene op levenden [62](#page=62).
* Twee manieren van vermogensovergang: bij versterf (wettelijk) of bij testament [62](#page=62).
* Wettelijke devolutie bepaalt de grenzen van testamentvrijheid [62](#page=62).
* Centrale principes: bescherming familie tegen buitenstaanders en gelijkheid binnen de familie [65](#page=65) [70](#page=70).
### Historische ontwikkeling erfrecht
#### Romeins recht en voor Franse Revolutie
* Romeinen waren kampioenen van het testament; wettelijke devolutie was minder belangrijk [62](#page=62).
* Verschillende erfrechten naargelang statuut persoon (vrij/onvrij, adel/niet-adel) [62](#page=62).
* Verschillende erfrechten naargelang statuut goederen (cateylen vs erven, allodia vs tenures, eigen vs verworven) [62](#page=62).
* Erfrecht was gewoonterecht, leidend tot verbrokkeling en conflictenrecht [63](#page=63).
* Orden: groepen erfgenamen die elkaar uitsluiten op basis van belangrijkheid [63](#page=63).
* Principes bij descendenten: dichtere graad voor op verdere; gelijkheid binnen graad [63](#page=63).
* Uitzonderingen op gelijkheid: primogenituur (eerstgeboorterecht), mannenvoorrecht, bevoordeling eerste huwelijk [63](#page=63) [64](#page=64).
* Primogenituur was typisch voor leenrecht om macht familie te behouden [63](#page=63).
* Dochters werden vaak uitgesloten wegens bruidsschat, of kregen minder door mannenvoorrecht [64](#page=64).
* Devolutierecht: bevoordeling kinderen eerste huwelijk, cruciaal in soevereiniteitsaanspraken (bv. Rijsel) [64](#page=64).
* Collateralen (zijverwanten): geen zuiver gradueel systeem; parentele gaat voor op graad [64](#page=64).
* Familiaal terugvalrecht: goederen keren terug naar familie van oorsprong [64](#page=64).
* Kloving: kunstmatige verdeling nalatenschap in twee helften (vader/moeder) voor verdeling langs beide zijden [64](#page=64).
* Erfloze nalatenschap: gaat naar overlevende partner of heer [65](#page=65).
* Testament: eenzijdige, herroepbare wilsbeschikking, kon wettelijke devolutie buiten spel zetten [65](#page=65).
* Legaten: beschikking over specifieke goederen in testament [65](#page=65).
* Vanaf 12e eeuw herontdekking Romeins recht; kerk promoot testamenten weer vanaf 13e eeuw [65](#page=65).
* Kerkelijke invloed: soepele vormvereisten, doel was hemel bereiken via vrome formules, herstel onrecht, of legaten aan kerk [66](#page=66).
* Beperkte testamentvrijheid: oud recht had reserve (bv. 2/3 of 4/5 voor erfgenaam) [66](#page=66).
* Lex Falcidia (Romeins): erfgenaam moet minimaal 1/4 krijgen, anders inkorting mogelijk [66](#page=66).
* Querela inofficiosi testamenti: klacht over onfatsoenlijk testament, belang familie [66](#page=66).
#### Franse Revolutie
#### Burgerlijk Wetboek (Napoleon)
#### Na 1804
---
## Hervorming en evaluatie van het erfrecht
* Het erfrecht is sinds 1804 grotendeels onveranderd gebleven, maar nieuwe evoluties en de hoge successierechten belasten de middenklasse zwaar.
* De hervorming van 2017 (Geens) integreerde sociale veranderingen, de toegenomen levensverwachting, en de vraag naar meer autonomie voor de erflater.
* Ondanks de hervormingen blijft het erfrecht conservatief door de bescherming van de familie en het behoud van de reserve.
### Belangrijke aanpassingen in het erfrecht .
* **Sociale veranderingen:** Afschaffing ascendentenreserve, wel recht op onderhoudsvordering [72](#page=72).
* **Levensverwachting:** Kinderen erven later; familiale erfovereenkomsten toegelaten [72](#page=72).
* **Autonomie erflater:** Reserve van de helft bij erfopvolging door descendenten; erfovereenkomsten mogelijk [72](#page=72).
* **Roerende goederen:** Gelijkschakeling waardering roerende en onroerende goederen [72](#page=72).
* Formele integratie in Boek 4 BW in 2022 [72](#page=72).
* Fiscale aanpassingen op Vlaams niveau voor erfovereenkomsten [72](#page=72).
### Evaluatie van de hervorming
* Beperkte hervorming, blijft in spoor van oud familiaal erfrecht [72](#page=72).
* Privaatrecht individualistisch, erfrecht is een uitzondering [72](#page=72).
* Erfovereenkomsten vereisen akkoord alle kinderen; reserve blijft behouden [72](#page=72).
* Erflater kan niet vrij beschikken bij testament zolang reservataire erfgenamen bestaan [72](#page=72).
* Veranderingen zijn aanzienlijk voor notarissen [72](#page=72).
### Verdere ontwikkeling en kritiek
* Voorstel om reserve af te schaffen, omdat ouders nu meer focussen op opvoeding en opleiding [73](#page=73).
* Fiscale hinderpalen belemmeren deze aanpak [73](#page=73).
* Erfrecht beschermt familie tegen buitenstaanders, maar de echtgenoot is onderbelicht [73](#page=73).
### Huwelijksvermogensrecht: Inleiding en systemen
* Regelt vermogenssituatie tijdens en bij ontbinding van het huwelijk, specifiek bij overlijden van één echtgeno(o)t(e) [73](#page=73).
* Huwelijkscontract kan afwijken van wettelijk stelsel (equivalent testament) [73](#page=73).
* Categorieën: gemeenschap, eigen goederen, huwelijksvermogensstelsel [73](#page=73).
* Systemen: algemene gemeenschap, beperkte gemeenschap, scheiding van goederen [73](#page=73).
### Historische huwelijksvermogenssystemen
* **Romeinen:** Scheiding van goederen met dotaal stelsel, discriminerend voor vrouwen [73](#page=73).
* **Germanen:** Oorspronkelijk enkel eigen goederen man; later ook vrouw, maar systeem bleef man-gericht (bv. morgengabe) [73](#page=73).
* **Leenrecht Ancien Régime:** doarium (weduwgoed) voor vrouw, gekoppeld aan eerstgeboorterecht [74](#page=74).
* **Gemeenrecht Ancien Régime (vanaf 11e eeuw):** Gelijkheid man en vrouw; langstlevende behoudt eigen goederen en deel gemeenschap [74](#page=74).
### Gemeenrecht Ancien Régime: Verdeling en schulden
---
# de juridische positie van kinderen en de afschaffing van discriminatie op basis van afstamming
### Kernidee
- De juridische positie van kinderen en discriminatie op basis van afstamming hebben een lange historische evolutie gekend, van sterke patriarchale macht en categorische onderscheidingen naar meer kindgericht gezag en gelijkstelling
### Belangrijke concepten en historische ontwikkeling
* **Burgerlijk Wetboek 1804:** Meerderjarigheidsleeftijd was 21 jaar, wat leidde tot emancipatie maar behoud van onderhoudsverplichting [15](#page=15).
* **Emancipatie:** Kon uitdrukkelijk of automatisch (door huwelijk) plaatsvinden [15](#page=15).
* **Verlaging meerderjarigheid:** In 1990 verlaagd naar 18 jaar, met behoud van onderhoudsverplichting en studieverplichting [15](#page=15).
* **Vaderlijke macht (Romeins recht):** Grote macht van de pater familias over wettige Romeinse afstammelingen, met recht op leven en dood en eigendom [18](#page=18) [19](#page=19).
* **Patria Potestas (Romeins recht):** Grote macht uitgeoefend door een Romeinse man over wettige, Romeinse afstammelingen in mannelijke lijn [19](#page=19).
* **Peculium (Romeins recht):** Deel van het vermogen van de pater familias dat hij de filius familias liet beheren [19](#page=19).
* **Onderscheid wettige en bastaardkinderen (Oud recht):** Grote discriminatie van bastaardkinderen [15](#page=15) [16](#page=16).
* **Wettig kind (Oud recht):** Kind wiens moeder op moment van verwekking of geboorte gehuwd was; weerlegbaar vermoeden van vaderschap [15](#page=15).
* **Putatief huwelijk:** Kinderen uit een nietig verklaard huwelijk zijn wettig indien gesloten voor priester en één echtgenoot te goeder trouw was [15](#page=15).
* **Legitimatie:** Gewone bastaarden konden door huwelijk of rescript van de vorst gewettigd worden [16](#page=16).
* **Gevolgen buitenhuwelijkse afstamming (Oud recht):** Geen toegang tot openbare ambten, geen onderhoudsverplichting, beperkt erfrecht [16](#page=16).
* **Discriminatie motivatie:** Morele redenen (kerk) en macht/geld (kerk en wereldlijke heren) [16](#page=16).
* **Franse Revolutie:** Afschaffing onderscheid bastaard/wettig kind, maar geen erkenningsdwang en beperkt erfrecht [17](#page=17).
* **Burgerlijk Wetboek 1804:** Terugkeer naar discriminatie van natuurlijke kinderen, bemoeilijking vaststelling vaderschap [17](#page=17).
* **Arrest Marckx en wet 1987:** Afschaffing onderscheid wettige/onwettige kinderen, aanpassing terminologie naar huwelijkse/buitenhuwelijkse kinderen [17](#page=17).
* **Adoptie (Romeins recht):** Doel was vermijden uitsterven familia, gebeurde door en van mannen [18](#page=18).
* **Adoptie (BW 1804):** Terug ingevoerd voor het voorzien van erfgenamen aan kinderlozen; belang adoptanten voorop [18](#page=18).
* **Moderne adoptie:** Vanaf 1940 ook adoptie van minderjarigen, belang van de geadopteerde primeert [18](#page=18).
* **Ouderlijk gezag:** Huidig concept waarbij het belang van het kind voorop staat, tegenover de vroegere vaderlijke macht [18](#page=18).
* **Vaderlijke macht (Oud recht):** Gedeeltelijk ingeperkt door christendom; verplichtingen en rechten ouder gericht op kind [19](#page=19).
* **Vaderlijke macht (BW 1804):** Enkel vaderlijke macht, ruime macht voor de vader, absolute gehoorzaamheid kinderen [20](#page=20).
* **Ouderlijke macht (Heden):** Sinds 1974, en gezamenlijk sinds 1995 [20](#page=20).
* **Inperking ouderlijke macht:** Evolutie via jeugdrechtbank, belang kind, macht werd gezag [20](#page=20).
* **Voogdij (Romeinen):** Bescherming van een minderjarig sui iuris, oorspronkelijk om erfenis familie te beschermen [21](#page=21).
### Implicaties
### Gemeenschappelijke valkuilen
---
# Eigendom, bezit en detentie: concepten en hun evolutie
### Kernideeën
* Goederenrecht omvat rechten op goederen, die bestaan uit materiële zaken en immateriële rechten [23](#page=23).
* Zakelijke rechten geven directe heerschappij over een goed zonder tussenkomst van anderen [23](#page=23).
* De evolutie van eigendom, bezit en detentie kent een lange geschiedenis met invloeden van Romeins recht, Germanen en middeleeuwse glossatoren [26-31](#page=26-31).
* Het onderscheid tussen eigendom, bezit en detentie is in de loop der tijd geëvolueerd van een praktisch naar een theoretisch onderscheid [27](#page=27).
### Belangrijke concepten
* **Vermogen:** Het geheel van in geld waardeerbare rechten en verplichtingen [23](#page=23).
* **Zakelijke rechten:** Rechten die een onmiddellijke heerschappij over een goed verlenen [23](#page=23).
* **Numerus clausus:** Zakelijke rechten zijn wettelijk vastgelegd; nieuwe rechten kunnen niet gecreëerd worden [24](#page=24).
* **Volgrecht:** Zakelijk recht volgt het goed ongeacht in wiens handen het zich bevindt [24](#page=24).
* **Voorkeursrecht:** Recht om bij gedwongen verkoop als eerste betaald te worden [24](#page=24).
* **Eigendomsrecht:** Het meest omvattende recht, waarbij men alles met het goed mag doen, tenzij het verboden is [23](#page=23).
* **Bezit:** Feitelijke macht over iets met de schijn van eigendom; heeft rechtsgevolgen en is makkelijk te bewijzen [26](#page=26).
* **Detentie:** Enkel feitelijke macht zonder schijn van eigendom; heeft geen rechtsgevolgen [26](#page=26).
* **Actio in rem:** Romeinse vordering betreffende een zaak; correspondeert met zakelijke rechten [25](#page=25).
* **Actio in personam:** Romeinse vordering betreffende een persoon; correspondeert met vorderingsrechten [25](#page=25).
### Historische evolutie
* **Romeins recht:**
* Onderscheid tussen `dominium` (eigendom, `actio in rem`) en `possessio` (bezit, `interdicten`) [27](#page=27).
* `Dominium` is absoluut, algemeen (usus, fructus, abusus) en exclusief [28](#page=28).
* `Possessio` biedt snelle bescherming en kan materieelrechtelijk leiden tot eigendom [27-28](#page=27-28).
* Geen `animus` nodig voor onderscheid `possessio`/detentie; feitelijke macht en interdict zijn bepalend [29](#page=29).
* **Germanen:** Werkten met `saisine`, waarbij het onderscheid tussen eigendom en bezit vervaagde [29](#page=29).
* **Ius Commune (Middeleeuwen):**
* De Kerk introduceert het begrip 'bezit' opnieuw om geweld te beperken [29](#page=29).
* Ontstaan van `dominium directum` (heer) en `dominium utile` (vazal) in feodale structuren [30](#page=30).
* Eigendom was niet exclusief; meerdere personen konden rechten uitoefenen [30](#page=30).
* **Vernunftrecht:** Interpreteerde eigendom als onbeperkt en absoluut, met focus op individuele vrijheid [30](#page=30).
### Eigendomsoverdracht door overeenkomst
---
## Beschikkingsbevoegdheid, leveringshandeling en titel: Romeinse evolutie
### Kernconcepten
* Beschikkingsbevoegdheid is vereist voor eigendomsoverdracht; dit kan eigendom zijn of toestemming van de eigenaar [33](#page=33).
* Niemand kan meer recht overdragen dan hij zelf bezit ("Nemo plus transferre potest quam ipse habet") [33](#page=33).
### Leveringshandelingen in het Romeins recht
* **Traditionalistisch systeem:** Vereist een leveringshandeling om eigendom over te dragen [33](#page=33).
* Drie vormen: mancipatio, in iure cessio, en traditio [33](#page=33).
### Mancipatio en in iure cessio
* **Formalistisch karakter:** Vereisen specifieke rituelen [33](#page=33).
* **Verschaffen altijd eigendom:** Maar niet noodzakelijk bezit [33](#page=33).
* **Abstract:** Geen titel vereist; eigendom wordt verkregen door de rituele handeling [33](#page=33).
* **Mancipatio:** Rituele handeling met grijpen van de zaak, weegschaal, munt en formule, met getuigen en verkoper [33](#page=33).
* **In iure cessio:** Schijnproces voor de praetor, mogelijk voor *res nec mancipi* en andere rechten [33](#page=33).
* Raakte in onbruik en werd door Justinianus niet opgenomen, dus geen belang voor ons recht [33](#page=33).
### Traditio
* **Niet-formalistisch:** Betekent overdracht/levering op diverse manieren [33](#page=33).
* **Meer specifiek:** Bezitsverschaffing [33](#page=33).
* **Onderscheid:** Kan loutere bezitsverschaffing zijn of bezitsverschaffing met eigendomsoverdracht [33](#page=33).
* **Causa (titel) is bepalend:**
* Traditio zonder causa: Alleen bezitsverschaffing [33](#page=33).
* Traditio met causa: Bezitsverschaffing met eigendomsoverdracht [33](#page=33).
* **Geldigheid contract:** Het contract (causa) moet geldig zijn voor eigendomsoverdracht [33](#page=33).
* **Invloed op ons recht:** Opgenomen in het CIC, maar leidt tot de vraag of wij consensualisme of traditionalisme hebben [33](#page=33).
### Ius Commune evolutie van Traditio
* **Traditio simplex:** Materieel overgedragen zaak [33](#page=33).
* **Bijzondere traditio:** Niet materieel overgedragen (geen feitelijke macht) [33](#page=33).
* Vervolggevallen worden in het document besproken [33](#page=33).
---
# Verbintenissenrecht en contractenrecht door de geschiedenis heen
### Leveringshandeling en titel in het Romeinse recht
* Romeins recht kende een traditionalistisch systeem voor eigendomsoverdracht, vereiste een leveringshandeling [33](#page=33).
* Leveringshandelingen waren: mancipatio, in iure cessio en traditio [33](#page=33).
* **Mancipatio & in iure cessio:**
* Formalistisch [33](#page=33).
* Ververschafte altijd eigendom, maar niet noodzakelijk bezit [33](#page=33).
* Abstract: geen titel vereist; eigendom ging over door rituele formaliteit [33](#page=33).
* Mancipatio vereiste fysiek grijpen, aanraken met munt en rituele formule [33](#page=33).
* In iure cessio gebruikte een schijnproces voor de praetor [33](#page=33).
* In iure cessio raakte in onbruik en werd niet opgenomen in het CIC [33](#page=33).
* **Traditio:**
* Niet-formalistisch [33](#page=33).
* Verschafte altijd bezit, maar niet altijd eigendom [33](#page=33).
* Causaal: een geldige titel (causa) was vereist voor eigendomsoverdracht [33](#page=33).
* Traditio zonder causa leidde enkel tot bezitsverschaffing [33](#page=33).
* Traditio met causa leidde tot bezitsverschaffing en eigendomsoverdracht [33](#page=33).
### Evolutie naar consensualisme
* Ius commune onderscheidde traditio simplex (materiële overdracht) en bijzondere traditio (niet-materiële overdracht) [33](#page=33).
* **Constitutum possessorium:**
* Evolutie van traditionalisme naar consensualisme [34](#page=34).
* Verkoper behield bezit van verkocht goed, maar nu in naam van de koper (animo suo, corpore alieno) [34](#page=34).
* Ontstond initieel uit een combinatie van verkoop en huur [34](#page=34).
* In na-klassiek recht opgenomen als fictief huurcontract, later als clausule in verkoopovereenkomst [34](#page=34).
* Vernunftrecht: De overeenkomst alleen volstond voor eigendomsoverdracht, leveringshandeling niet meer vereist [34](#page=34).
* BW van 1804 volgde Vernunftrecht: consensualisme voor eigendomsoverdracht [34](#page=34).
* Problemen consensualisme: niet bij soortzaken (individualisatie nodig), gebrek aan publiciteit [34](#page=34).
* Publiciteitsprobleem opgelost in 1851 met registers (Hypotheekbewaarder, nu AAPD) [34](#page=34).
### Oorspronkelijke eigendomsverkrijging
### Bescherming
### Verlies
### Beperkte zakelijke rechten
### Vruchtgebruik
### Erfdienstbaarheden
### Erfpacht en opstal
### Ontbrekende zakelijke rechten
### Verbintenissenrecht - Inleiding
### Verbintenissenrecht - Begrippen
### Classificatie van bronnen van verbintenissen
---
## Verbintenissenrecht en contractenrecht door de geschiedenis heen (Deel 2)
### Kernideeën
* Het onderscheid tussen algemeen en bijzonder contractenrecht ontstond in het Vernunftrecht [43](#page=43).
* De wilsleer, centraal in contractenrecht, stelt dat de wil van partijen de basis vormt voor een contract [43](#page=43).
* Formalisme vereist extra handelingen naast wilsovereenstemming, terwijl consensualisme enkel de wil volstaat [43](#page=43).
### Sleutelbegrippen en evolutie
* **Romeins recht:**
* Vier categorieën contracten: *re* (zaaksoverhandiging), *verbis* (woordelijk), *litteris* (geschrift), *consensu* (wilsovereenstemming) [43](#page=43).
* Overwegend formalisme, met *contractus consensu* (koop, huur, lastgeving, vennootschap) als uitzondering [43](#page=43).
* *Pacta* in enge zin (enkel natuurlijke verbintenis) en ruime zin (contracten) [44](#page=44).
* **Germanen:** Primair formalisme, later beweging richting consensualisme door handelaren en canonisten (*pacta sunt servanda*) [44](#page=44).
* **Ius commune/Vernunftrecht:** Consensualisme triomfeert, *pacta sunt servanda* wordt leidend principe [44](#page=44).
* **Belgisch Burgerlijk Wetboek (BBW):**
* *Causaregel* behouden uit traditie, hoewel wil volstaat [44](#page=44).
* Geschriftformaliteit uitgebreid naar elektronische akten sinds 2001 [44](#page=44).
* Blockchain en smart contracts als toekomstige ontwikkelingen [44](#page=44).
### Voorwaarden voor een geldig contract
* **Belgisch recht:** Toestemming, bekwaamheid, geldig voorwerp, geldige oorzaak [45](#page=45).
* **Nietigheid:** Relatieve (privébelang) en absolute (algemeen belang) [45](#page=45).
### Wilsgebreken
* **Dwaling:** Vergissing die niet altijd tot nietigheid leidt [45](#page=45).
* Romeinen: *Error in negotio* (aard RH), *in corpore* (voorwerp), *in substantia* (essentiële eigenschap) leiden tot nietigheid. *Error in nomine* (naam), *iuris* (wet), *pretio* (prijs) minder of niet [45](#page=45).
* Vernunftrecht: Subjectieve benadering, belang van dwaler, *error in substantia* centraal [46](#page=46).
* Belgische RS: Vereist verschoonbaarheid (normale mens maakt de vergissing) en doorslaggevendheid [46](#page=46).
* **Bedrog (dolus):** Opzettelijke list die tot dwaling leidt [46](#page=46).
* Romeinen: Geen nietigheid op zich, wel rechtsmiddelen (*actio doli*, *exceptio doli*) [46](#page=46).
* Ius commune: *Dolus causam dans* (hoofdzaak) leidt tot nietigheid, *dolus incidens* (incidentieel) tot schadevergoeding [46](#page=46).
* BBW: Bedrog mag ook van medeplichtige of persoon voor wie tegenpartij instaat uitgaan [47](#page=47).
* **Geweld (metus = vrees):**
* Romeinen: Aanvankelijk afwezig, later aanvaard, ook van derden [47](#page=47).
### Geldig voorwerp
---
# Wettelijke en morele grenzen van contractuele afspraken
### Core idea
* Contracten zijn gebonden aan wettelijke en morele grenzen die hun geldigheid en uitvoering bepalen [49](#page=49).
* Het begrip "goede zeden" (boni mores) was oorspronkelijk een moreel concept dat juridisch werd ingekaderd [49](#page=49).
* De interpretatie en uitvoering van contracten evolueerden van strikte naleving naar redelijkheid en billijkheid [49](#page=49).
### Key facts
* In het Belgisch Burgerlijk Wetboek (BBW) is het begrip "goede zeden" geïntegreerd in "openbare orde" [49](#page=49).
* De inhoud van "goede zeden" is wisselend en afhankelijk van tijd en plaats [49](#page=49).
* Pacta successoria (afspraken over toekomstige nalatenschap) en pacta de quota litis (aandeel in procesopbrengst) zijn voorbeelden van afspraken die de juridische status konden wijzigen [49](#page=49).
* Romeinse contracten kenden een onderscheid tussen *stricti iuris* (strikte nakoming) en *bonae fidei* (goede trouw) [49](#page=49).
* Hedendaagse contracten worden uitgevoerd te goeder trouw [49](#page=49).
* Wanprestatie omvat niet presteren, niet behoorlijk presteren, of niet tijdig presteren, mits er geen overmacht is [49](#page=49).
### Key concepts
* **Generieke verbintenissen:** Altijd aansprakelijk voor het leveren van het soort goed, ongeacht omstandigheden (genus non perit) [50](#page=50).
* **Dolus:** Opzet [50](#page=50).
* **Culpa:** Onopzettelijke nalatigheid [50](#page=50).
* **Custodia:** Bewaringsverplichting, gericht tegen diefstal, niet absoluut bij overmacht [50](#page=50).
* **Culpa levissima:** Bij de lichtste fout direct aansprakelijk [50](#page=50).
* **Culpa levis in abstracto:** Vergelijking met de zorgvuldige huisvader (diligens pater familias) [50](#page=50).
* **Culpa levis in concreto:** Vergelijking met de zorgvuldigheid voor de eigen zaak (diligentia quam suis) [50](#page=50).
* **Culpa lata:** Zware, grove nalatigheid [50](#page=50).
* **Mora debitoris:** Verzuim van de schuldenaar door niet tijdig te presteren [51](#page=51).
* **Interpellatio:** Ingebrekestelling [51](#page=51).
* **Mora ex re:** Verzuim dat uit omstandigheden blijkt [51](#page=51).
* **Dies interpellat pro homine:** De dag stelt de gebreke in de plaats van de persoon (datum bepaalt verzuim) [51](#page=51).
* **Clausula rebus sic stantibus:** Stilzwijgende clausule dat omstandigheden gelijk blijven (nu "verandering van omstandigheden") [51](#page=51).
### Implications
* De evolutie van het recht weerspiegelt een verschuiving van rigide regels naar flexibiliteit en billijkheid [49](#page=49).
* Het begrip "wanprestatie" is geëvolueerd van gescheiden concepten (tekortkoming en verzuim) naar een geïntegreerd begrip [51](#page=51).
* De gevolgen van wanprestatie omvatten gedwongen uitvoering, ontbinding en prijsvermindering [52](#page=52) [53](#page=53).
---
# Evolutie van aansprakelijkheidsrecht van Romeins recht tot het huidige Belgische recht
### Romeins recht: delictum
* Delictum: inbreuk op wettelijke plicht of zorgvuldigheidsnorm, vergelijkbaar met onze onrechtmatige daad [54](#page=54).
* Onderscheid tussen *delicta privata* (privébelang) en *delicta publica* (algemeen belang) [54](#page=54).
* *Delictum* was gericht op een boete (*poena*), niet primair op schadevergoeding [54](#page=54).
* *Delictum* kende geen algemeen principe; specifieke delicten waren vereist voor aansprakelijkheid [54](#page=54).
* *Actiones* bij delict: *poenalis* (boete), *reipersecutoria* (schadevergoeding), *mixtae* (gemengde) [54](#page=54).
* *Poenales* en *mixtae actiones* waren passief onovererfbaar en onbeperkt cumuleerbaar bij meerdere daders [54](#page=54).
### Belangrijke Romeinse delicten
* *Furtum* (diefstal): ruimer dan hedendaags, omvat ook heling en ongeoorloofd gebruik [55](#page=55).
* *Damnum iniuria datum* (Lex Aquilia): ingevoerd door Lex Aquilia (286 v.Chr.), basis voor Aquiliaanse aansprakelijkheid [55](#page=55).
* Lex Aquilia beperkt tot specifieke gevallen (doden slaaf/vee, vernielen zaken) [55](#page=55).
* Elementen Lex Aquilia: *damnum* (schade), *iniuria* (onrechtmatigheid), *datum* (causaal verband) [55](#page=55).
* *Damnum* (schade) beperkt tot *damnum in corpore datum* (lichamelijke schade); morele schade telde niet [55](#page=55).
* *Iniuria* (onrechtmatigheid): schade moest onrechtmatig zijn; uitzonderingen: zelfverdediging, noodzaak [56](#page=56).
* *Datum* (oorzakelijk verband): vereiste aanraking van de zaak; geen uitgebreide theorievorming [56](#page=56).
* Boete Lex Aquilia: hoogste waarde van slaaf/vee voorgaand jaar, of waarde binnen 30 dagen voor andere zaken [56](#page=56).
* *Iniuria* (afzonderlijk delict): bewuste krenking van persoonlijkheid, uitgebreid door praetor [56](#page=56).
* Quasi-delicten: aansprakelijkheid zonder contract/quasi-contract, o.a. *actio de deiectis vel effusis* (weggesmeten/uitgegoten zaken) [57](#page=57).
* Quasi-delicten: foutloze extracontractuele aansprakelijkheid, geen *dolus* of *culpa* te bewijzen [57](#page=57).
### Middeleeuwen en Ius Commune
* Primitief gewoonterecht: vete en collectieve aansprakelijkheid in vroege middeleeuwen [57](#page=57).
* Hoge/late middeleeuwen: vete onder druk door strafrecht; nood aan vaste regels uit Romeins recht (*ius commune*) [57](#page=57).
* *Ius commune*: bouwde voort op Romeins recht, o.a. verdwijnen *actio noxalis* [58](#page=58).
* *Furtum* verschuift naar strafrecht; engere definitie diefstal volgens Germaanse opvattingen [58](#page=58).
* Evolutie *iniuria* in *ius commune*: *animus iniuriandi* vermoed; nadruk op algemeen principe onrechtmatige daad [58](#page=58).
* Aquiliaanse aansprakelijkheid in *ius commune*: fout, schade, causaal verband [58](#page=58).
* Schade: uitgebreider dan Romeins recht, ook schade betreffende zaak en loutere vermogenschade; wel morele schade [58](#page=58).
* Verdwijnen poenale karakter: enkel nog schadevergoeding; passieve overerfbaarheid toegelaten [59](#page=59).
### Belgische recht (oud BW en latere ontwikkelingen)
### Nieuw Burgerlijk Wetboek (BBW)
---
# Erfrecht: van Romeinse tradities tot het hedendaagse recht
### Kernidee
- Erfrecht regelt de overgang van het vermogen van een overledene naar levende personen [62](#page=62).
- Twee vormen van erfopvolging: bij versterf (wettelijk) en bij testament (wilsbeschikking) [62](#page=62).
- Romeinse erfrecht kent een sterke nadruk op testamenten en minder op wettelijke devolutie [62](#page=62).
- Kernprincipes doorheen de geschiedenis: bescherming van de familie en gelijkheid binnen de familie [65](#page=65).
### Belangrijke feiten
- Erfrecht was vroeger cruciaal voor vermogensopbouw, nu minder door zelfopbouw [62](#page=62).
- Romeins erfrecht was complex, met verschillende regels naargelang sociale status en goederentype [62](#page=62).
- Erfrecht was sterk gewoonterechtelijk en regionaal verbrokkeld, wat conflictenrecht belangrijk maakte [63](#page=63).
- De "orde" is een groep erfgenamen die andere groepen uitsluit, ongeacht de verwantschapsgraad [63](#page=63).
- Voor descendenten gelden de principes van dichtere graad gaat voor op verdere graad en gelijkheid [63](#page=63).
- Uitzonderingen op gelijkheid bij descendenten: primogenituur (eerstgeborene) en uitsluiting van kinderen [63](#page=63).
- Primogenituur was verbonden met mannenvoorrecht: oudste zoon ging voor op dochters [63](#page=63).
- Dochters werden vaak uitgesloten wegens bruidsschat, of kinderen uit eerste huwelijk bevoordeeld bij hertrouwen [64](#page=64).
- Bij collateralen (zijverwanten) gelden gelijkaardige principes, maar met complicatie van "parentelen" [64](#page=64).
- Parentelen zijn groepen afstammelingen; eerst wordt de parenteel bepaald, dan de graad binnen de parenteel [64](#page=64).
- Familiaal terugvalrecht zorgde dat goederen terugkeerden naar de familie van herkomst [64](#page=64).
- Kloving verdeelde de nalatenschap kunstmatig in twee helften (vaders- en moederszijde) [64](#page=64).
- Bij een erfloze nalatenschap gaat deze naar de overlevende partner of de heer met hoge rechtsmacht [65](#page=65).
- Testamenten werden in de volksverhuizingen minder gebruikt, deels door de kerk [65](#page=65).
- De kerk promootte schenkingen, maar herontdekte later het Romeins recht en het testament [65](#page=65).
### Belangrijke concepten
- **Legitimeer/Successor**: erfopvolger [62](#page=62).
- **Cujus**: erflater [62](#page=62).
- **Wettelijke devolutie**: regels voor erfopvolging bij afwezigheid testament of niet-aanvaarding [62](#page=62).
- **Testament**: eenzijdige, herroepbare rechtshandeling voor beschikking over goederen na overlijden [62](#page=62).
- **Testamentaire vrijheid**: vrijheid om een testament op te maken, maar met wettelijke grenzen [62](#page=62).
- **Cateylen/Erven**: Romeinse onderscheidingen in erfrecht [62](#page=62).
### Implicaties
---
# De rol van het huwelijkscontract en de vermogenssituatie tijdens het huwelijk
### Kernidee
* Het huwelijksvermogensrecht regelt de financiële situatie van gehuwden tijdens het huwelijk en bij ontbinding [73](#page=73).
* Het huwelijkscontract laat toe af te wijken van wettelijke of gebruikelijke huwelijksvermogensstelsels [73](#page=73).
### Huwelijksvermogensstelsels
* **Algemene gemeenschap:** Alles is gemeenschappelijk; een uiterste stelsel [73](#page=73).
* **Beperkte gemeenschap:** Er is een gemeenschappelijke pot, maar ook eigen goederen blijven gescheiden [73](#page=73).
* **Scheiding van goederen:** Alles blijft strikt gescheiden; enkel eigen goederen bestaan [73](#page=73).
### Historische systemen
* **Romeinen:** Stelsel van scheiding van goederen met een dotaal stelsel, discriminerend voor vrouwen [73](#page=73).
* **Germanen:** Oorspronkelijk enkel eigen goederen van de man, later ook eigen goederen vrouw; gericht op de man [73](#page=73).
* **Leenrecht Ancien Régime:** Speciale regeling (doarium) voor de vrouw, een compensatie gerelateerd aan het eerstgeboorterecht [74](#page=74).
* **Gemeenrecht Ancien Régime:** Gelijkwaardigheid man en vrouw vanaf 11e eeuw, waarbij de langstlevende eigen goederen behoudt en de helft van de gemeenschap krijgt [74](#page=74).
### Het Burgerlijk Wetboek en latere wijzigingen
* **Napoleon (Burgerlijk Wetboek):** Beperkte gemeenschap van roerende goederen en aanwinsten; afschaffing rechten langstlevende, nadelig voor de vrouw [75](#page=75).
* **1976:** Dotaal stelsel geschrapt; gemeenschap beperkt tot aanwinsten [75](#page=75).
* **1981:** Belangrijke hervorming erfrecht; terugkeer naar bevoordeling langstlevende met vruchtgebruik op nalatenschap [75](#page=75).
* **2018/2022 (Nieuw BW):** Versterking positie langstlevende; mildering scheiding van goederen (verrekening aanwinsten, billijkheidsclausule) [76](#page=76).
* **Ongehuwd samenwonen:** Nog steeds een onopgelost probleem ondanks de hervormingen [76](#page=76).
### Belangrijke aspecten van het huwelijksvermogensrecht
* **Huwelijkscontract:** Mag enkel voor het huwelijk opgesteld worden en kan niet meer gewijzigd worden [75](#page=75).
* **Gemeenschap:** Kan positief of negatief zijn; omvat zowel activa (aankopen tijdens huwelijk) als passiva (schulden van voor en tijdens huwelijk) [74](#page=74).
* **Verdeling:** Vaak helftdeling van activa; uitzonderingen voor specifieke goederen [74](#page=74).
* **Schulden:** Verdeling van passiva kent regionale verschillen; vrouw kon verzaken aan gemeenschap [74](#page=74).
* **Nalatenschap:** Langstlevende heeft recht op lijftocht/vruchtgebruik op eigen goederen en gemeenschapsgoederen van overledene [75](#page=75).
- > **Tip:** Het oude recht bevoordeelde de langstlevende, wat gunstig was voor vrouwen met doorgaans minder eigen vermogen [75](#page=75)
- > **Tip:** Een huwelijkscontract moet altijd beter zijn dan het gewoonterecht om te worden gekozen [75](#page=75)
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Term | Definitie |
| Huwelijksvermogensrecht | Het rechtsgebied dat de financiële situatie van echtgenoten tijdens het huwelijk en bij de ontbinding ervan regelt. Dit omvat de verdeling van bezittingen en schulden. |
| Huwelijkscontract | Een overeenkomst tussen echtgenoten die afwijkt van de wettelijke bepalingen van het huwelijksvermogensrecht. Het stelt hen in staat om hun eigen regels voor vermogensbeheer en -verdeling op te stellen. |
| Gemeenschap van goederen | Een huwelijksvermogensstelsel waarbij alle bezittingen, zowel die van voor als tijdens het huwelijk, gezamenlijk eigendom zijn van beide echtgenoten. |
| Eigen goederen | Bezittingen die exclusief eigendom zijn van één van de echtgenoten, en niet tot de gemeenschap behoren. Dit kan bijvoorbeeld gaan om goederen die vóór het huwelijk zijn verkregen of verkregen zijn via schenking of erfenis. |
| Huwelijksvermogensstelsel | Het geheel van regels dat de vermogensrechtelijke relatie tussen echtgenoten bepaalt, inclusief hoe bezittingen en schulden worden beheerd en verdeeld. |
| Algemene gemeenschap | Een huwelijksvermogensstelsel waarbij absoluut alles, zonder uitzondering, gemeenschappelijk eigendom is van beide echtgenoten. |
| Beperkte gemeenschap | Een huwelijksvermogensstelsel waarbij er wel een gemeenschappelijke pot is, maar niet alle goederen daarin vallen. Goederen die vóór het huwelijk zijn verkregen, blijven eigen, tenzij anders bepaald. |
| Scheiding van goederen | Een huwelijksvermogensstelsel waarbij er geen gemeenschappelijke goederen zijn; alle bezittingen blijven gescheiden en exclusief eigendom van de echtgenoot die ze heeft verkregen. |
| Dotaal stelsel | Een historisch huwelijksvermogensstelsel, met name bij de Romeinen, dat sterk gericht was op mannen en vrouwen benadeelde, waarbij de "dota" (bruidsschat) centraal stond. |
| Morgengabe (ochtendgift) | Een historische gift van de man aan de vrouw na de eerste huwelijksnacht, die oorspronkelijk diende als compensatie voor het verlies van maagdelijkheid (pretium virginitatis). |
| Doarium (weduwgoed) | Een historisch recht voor de vrouw in het leenrecht van het ancien régime, waarbij zij lijftocht (later vruchtgebruik) kreeg op de lenen van haar overleden echtgenoot. |
| Lijftocht | Het recht om gedurende het leven te genieten van de inkomsten van goederen, zonder de eigendom ervan te hebben. Dit komt overeen met vruchtgebruik. |
| Lijftocht/Vruchtgebruik | Het recht om te genieten van de goederen van een ander, met name het recht van de langstlevende echtgenoot op de nalatenschap van de eerststervende. |
| Meerderjarigheidsleeftijd | De leeftijd waarop een persoon wettelijk als volwassene wordt beschouwd en volledig handelingsbekwaam is. Oorspronkelijk 21 jaar in het Burgerlijk Wetboek van 1804, later verlaagd naar 18 jaar in 1990. |
| Emancipatie | Het proces waarbij een minderjarige wettelijk wordt vrijgesteld van de ouderlijke macht, waardoor deze meerderjarig wordt verklaard voor bepaalde of alle juridische doeleinden. Dit kon uitdrukkelijk of automatisch gebeuren door huwelijk. |
| Vaderlijke macht (Patria Potestas) | Een Romeins juridisch concept dat de absolute macht van de pater familias (het hoofd van de familie) over zijn wettige afstammelingen omvatte, inclusief hun personen en goederen. Dit concept was sterk patriarchaal en beperkte de rechtsbekwaamheid van de afstammelingen. |
| Onderhoudsverplichting | De wettelijke plicht van ouders om te voorzien in de levensbehoeften van hun kinderen, ongeacht de leeftijd of huwelijkse staat van het kind. Deze verplichting bleef bestaan, zelfs na emancipatie of het bereiken van de meerderjarigheid. |
| Afstamming | De juridische relatie tussen een kind en zijn ouders, die bepaalt wie de wettelijke vader en moeder is. Historisch gezien was dit cruciaal voor het onderscheid tussen wettige en bastaardkinderen, met aanzienlijke juridische gevolgen. |
| Wettige kinderen | Kinderen geboren uit een wettig huwelijk, die onderworpen waren aan de vaderlijke macht en bepaalde erfrechten genoten. |
| Bastaardkinderen (Onwettige kinderen) | Kinderen geboren buiten een wettig huwelijk, die vroeger aanzienlijk werden gediscrimineerd en beperkte juridische rechten hadden, zoals geen recht op erfenis of onderhoud. |
| Vermoeden: Pater est quem nuptiae demonstrant | Een juridisch vermoeden dat de echtgenoot van de moeder als de wettige vader van het kind wordt beschouwd. Dit vermoeden was weerlegbaar, maar de bewijslast was vaak zwaar. |
| Putatief huwelijk | Een juridische constructie waarbij kinderen geboren uit een huwelijk dat later nietig werd verklaard, toch als wettig werden beschouwd indien aan specifieke voorwaarden werd voldaan, zoals het huwelijk voor een priester en de goede trouw van minstens één echtgenoot. |
| Legitimatie | Het proces waarbij bastaardkinderen wettelijk werden gelijkgesteld aan wettige kinderen, vaak door een later huwelijk van de ouders of door een besluit van de vorst, met variërende juridische gevolgen. |
| Erfrecht | Het recht om bezittingen van een overleden persoon te erven. De rechten van bastaardkinderen op erfenis waren historisch zeer beperkt of afwezig, wat leidde tot discriminatie. |
| Franse Revolutie | Een periode van grote politieke en sociale omwentelingen die leidde tot de afschaffing van het onderscheid tussen wettige en bastaardkinderen in het recht, met de leuze "alle kinderen zijn kinderen van het vaderland". |
| Beschikkingsbevoegdheid | Het recht om eigendom over te dragen. Om eigendom te kunnen overdragen, moet men eigenaar zijn of daartoe gemachtigd zijn door de eigenaar, volgens het principe "Nemo plus transferre potest quam ipse habet" (niemand kan meer recht aan een ander overdragen dan hij zelf heeft). |
| Mancipatio | Een formalistische, abstracte leveringshandeling tot eigendomsoverdracht in het Romeinse recht. De formaliteit bestond uit een rituele handeling met een muntje en een formule, waarbij de verkrijger de zaak met de hand vastgreep. Een titel was hierbij niet vereist. |
| In iure cessio | Een formalistische, abstracte leveringshandeling in het Romeinse recht die berustte op een schijnproces voor de praetor. Het kon gebruikt worden voor zaken die geen mancipatio vereisten en voor andere rechten dan eigendom. Deze methode raakte in onbruik en werd niet opgenomen in het Corpus Iuris Civilis. |
| Traditio | Een niet-formalistische leveringshandeling in het Romeinse recht die bezitsverschaffing inhoudt. Indien er een geldige titel (causa) aanwezig was, leidde dit tot eigendomsoverdracht. Zonder causa was er enkel bezitsverschaffing. |
| Causa (Titulus) | De rechtvaardigende reden of titel voor een traditio. Een geldige causa was vereist voor de eigendomsoverdracht bij een traditio. |
| Consensualisme | Een juridisch principe waarbij de loutere wilsovereenstemming tussen partijen volstaat voor de eigendomsoverdracht of contractsluiting, zonder dat er een materiële leveringshandeling vereist is. |
| Traditionalisme | Een juridisch systeem waarbij voor eigendomsoverdracht naast de wilsovereenstemming ook een specifieke leveringshandeling vereist is. Het Romeinse recht werkte aanvankelijk met dit systeem. |
| Constitutum possessorium | Een juridische constructie die de evolutie van traditionalisme naar consensualisme illustreert. Hierbij wordt het bezit overgedragen door een bezitsafspraak, bijvoorbeeld wanneer de verkoper na de verkoop het verkochte goed huurt, waarbij de huurovereenkomst het bezit aan de koper verschaft zonder materiële levering. |
| Verkrijgende verjaring | Een wijze van eigendomsverkrijging waarbij door tijdsverloop iemand een recht verkrijgt, bijvoorbeeld eigendom. Dit is van belang voor het bewijs van eigendom, omdat langdurig bezit volstaat in plaats van het bewijzen van een lange keten van voorgangers. |
| Occupatio | Een vorm van oorspronkelijke eigendomsverkrijging door toe-eigening van zaken die van niemand zijn (res nullius) of die de eigenaar vrijwillig heeft verlaten (res derelicta). |
| Reivindicatio | Een rechtsmiddel in het Romeinse recht ter bescherming van het dominium (eigendom). Het diende om vast te stellen dat men eigenaar was en om teruggave van het goed te verkrijgen. |
| Interdicten | Rechtsmiddelen in het Romeinse recht ter bescherming van het bezit (possessio). Dit konden bevelen zijn om een rechtmatig geachte situatie te herstellen (restitutoir) of verboden om iets af te nemen (prohibitoir). |
| Goede zeden (Boni mores) | Een containerbegrip dat verwijst naar de heersende maatschappelijke moraal. Wat als strijdig met de goede zeden werd beschouwd, was nietig. De inhoud van dit begrip kon variëren naar gelang de tijd en plaats. |
| Openbare orde | Een juridisch concept dat de fundamentele beginselen en belangen van de samenleving beschermt. Contractuele afspraken die hiermee strijdig zijn, worden als nietig beschouwd. |
| Contract stricti juris | Een type contract waarbij de rechter strikt gebonden was aan de letterlijke bewoordingen van de overeenkomst. Alleen wat expliciet in het contract stond, mocht worden uitgevoerd. |
| Contract bonae fidei | Een type contract dat moest worden uitgevoerd met inachtneming van redelijkheid en billijkheid. De rechter had hierbij meer vrijheid om rekening te houden met de geest van de overeenkomst. |
| Uitvoering te goeder trouw | Het principe dat contracten altijd met fatsoen en eerlijkheid moeten worden uitgevoerd, waarbij rekening wordt gehouden met de redelijkheid en billijkheid. |
| Wanprestatie | Het niet nakomen van een contractuele verbintenis, wat kan resulteren in niet presteren, niet behoorlijk presteren of niet tijdig presteren, mits er geen sprake is van overmacht. |
| Verzuim (Mora debitoris) | Het niet tijdig presteren van een verbintenis door de schuldenaar. Dit kan blijken uit een ingebrekestelling (interpellatio) of uit de omstandigheden van de zaak (mora ex re). |
| Tekortkoming | Het niet of niet behoorlijk nakomen van een contractuele verbintenis. Dit kan worden onderverdeeld in verschillende gradaties van nalatigheid. |
| Generieke verbintenissen | Verbintenissen waarbij het voorwerp van de prestatie bepaald is naar soort en hoeveelheid, zoals het betalen van geld. Bij deze verbintenissen geldt het principe "genus non perit" (de soort gaat niet teniet), wat betekent dat de schuldenaar altijd aansprakelijk is. |
| Dolus | Opzet; het bewust en willens en wetens handelen met de bedoeling om schade te veroorzaken of een verbintenis niet na te komen. Dit is niet hetzelfde als bedrog. |
| Culpa | Nalatigheid of onopzettelijke fout. Dit kan variëren van lichte nalatigheid (culpa levis) tot grove nalatigheid (culpa lata). |
| Culpa levissima | De lichtste vorm van nalatigheid, waarbij men al aansprakelijk kan zijn voor de geringste fout. |
| Delictum | Een Romeinse rechtsfiguur die overeenkomt met onze onrechtmatige daad, zijnde een inbreuk op een wettelijke plicht of een zorgvuldigheidsnorm, gericht op een boete (poena) in plaats van schadevergoeding. |
| Delicta privata | Delicten waarbij enkel het belang van een privépersoon wordt geschonden, waarvoor de benadeelde zelf moest optreden en de boete niet door de overheid werd geïnd. |
| Delicta publica | Delicten die in het algemeen belang werden geacht en waarbij de staat optrad, vaak gerelateerd aan handelingen tegen de goden. |
| Poena | De boete die bij Romeinse delicten werd opgelegd, oorspronkelijk bedoeld als afkoping van wraak, en die altijd werd toegekend, in tegenstelling tot schadevergoeding. |
| Actio poenalis | Een rechtsvordering bij een Romeins delict, gericht op het vorderen van een boete van de dader. |
| Actiones reipersecutoriae | Rechtsvorderingen waarmee men schadevergoeding vordert, in tegenstelling tot de actio poenalis die gericht was op een boete. |
| Actiones mixtae | Gemengde rechtsvorderingen die zowel een boete als een schadevergoeding konden vorderen, een tussencategorie tussen de poenale en reipersecutoire acties. |
| Furtum | Diefstal bij de Romeinen, een begrip dat ruimer was dan tegenwoordig en ook heling en ongeoorloofd gebruik omvatte. |
| Reinvidicatio | Het Romeinse recht van de eigenaar om een zaak terug te eisen van een ander die de zaak zonder recht onder zich houdt, gebruikt als reipersecutoire actie bij furtum. |
| Actio furti | De rechtsvordering wegens diefstal bij de Romeinen, waarmee de boete werd gevorderd. |
| Furtum manifestum | Diefstal bij heterdaad betrapt, waarvoor een hogere boete gold dan bij furtum nec manifestum. |
| Furtum nec manifestum | Diefstal waarbij de dader niet op heterdaad werd betrapt, waarvoor een lagere boete gold dan bij furtum manifestum. |
| Erflater | De overleden persoon wiens vermogen wordt overgedragen. |
| Erfopvolger | De levende persoon die het vermogen van de erflater ontvangt. |
| Erfopvolging | Het proces van de overgang van het vermogen van een overleden persoon naar erfopvolgers. |
| Bij versterf | Erfopvolging die plaatsvindt wanneer er geen testament is opgemaakt of wanneer de testamentaire erfgenaam de erfenis niet aanvaardt; de wettelijke of gewoonterechtelijke regels bepalen dan de erfopvolging. |
| Wettelijke devolutie | De regeling die bepaalt hoe de erfopvolging plaatsvindt bij versterf, gebaseerd op wettelijke of gewoonterechtelijke regels. |
| Bij testament | Erfopvolging die plaatsvindt op basis van een testament, een eenzijdige, herroepbare rechtshandeling waarbij de erflater beschikt over zijn goederen voor na zijn overlijden. |
| Testamentvrijheid | Het recht om een testament op te maken en te bepalen hoe de nalatenschap wordt verdeeld, hoewel dit beperkt kan zijn door wettelijke regels. |
| Cateylen | Een specifieke groep binnen het Romeinse erfrecht met een ander erfrecht dan de erven. |
| Erven | Een specifieke groep binnen het Romeinse erfrecht met een ander erfrecht dan de cateylen. |
| Allodia | Goederen die volledig vrij en onbezwaard eigendom waren. |
| Tenures | Goederen die in leen werden gehouden van een heer. |
| Vermogen | Het geheel van in geld waardeerbare rechten en verplichtingen die aan een persoon toebehoren, inclusief zowel bezittingen als schulden. |
| Intellectuele rechten | Rechten die een exclusief recht verlenen op een creatie van de menselijke geest, zoals uitvindingen of artistieke werken. |
| Zakenrecht | Een recht dat een onmiddellijke heerschappij geeft over een bepaald goed, zonder tussenkomst van een andere persoon. |
| Vorderingsrechten | Een recht op een prestatie van een persoon, die kan bestaan uit iets doen, iets niet doen of iets geven. |
| Eigendomsrecht | Het recht om alles met een goed te doen, tenzij dit wettelijk verboden is; het omvat het recht op gebruik, genot en beschikking. |
| Vruchtgebruik | Een zakelijk genotsrecht dat de houder toestaat de vruchten van een goed te genieten, maar niet om het goed te verkopen of te vervreemden. |
| Zakelijke genotsrechten | Zakelijke rechten die betrekking hebben op het directe gebruik en genot van een zaak, zoals eigendom, opstal, erfpacht, vruchtgebruik en erfdienstbaarheden. |
| Zakelijke zekerheden | Zakelijke rechten die geen recht geven om met het goed zelf iets te doen, maar wel recht op de geldwaarde bij een gedwongen verkoop, zoals een hypotheek. |
| Numerus clausus | Een gesloten systeem van zakelijke rechten, wat betekent dat de wetgever deze heeft vastgelegd en dat er geen nieuwe zakelijke rechten gecreëerd kunnen worden. |
| Volgrecht | Het kenmerk van een zakelijk recht dat het meegaat met het goed, ongeacht in wiens handen het zich bevindt. |
| Voorkeursrecht | Het recht om bij een gedwongen verkoop van een goed als eerste uit de opbrengst te worden betaald, bijvoorbeeld bij een zakelijke zekerheid. |
| Actio in rem | Een vordering die betrekking heeft op een recht op een zaak en die tegenover iedereen geldt (absoluut). |
| Erfloze nalatenschap | Een nalatenschap waarbij er geen erfgenaam is om deze in ontvangst te nemen. In dergelijke gevallen gaat de nalatenschap naar de overlevende partner of naar de heer met de hoge rechtsmacht. |
| Principes van het erfrecht | Twee fundamentele principes die de basis vormen van het erfrecht: 1. Bescherming van de familie tegen buitenstaanders, wat zichtbaar is in het familiaal terugvalrecht bij collaterale verwanten. 2. Gelijkheid binnen de familie, waarbij erfgenamen van dezelfde graad gelijk worden behandeld, met uitzonderingen. |
| Testament | Een eenzijdige, herroepbare wilsbeschikking waarbij iemand beschikt over een deel of het geheel van zijn of haar goederen voor na zijn of haar overlijden. Het kan de wettelijke devolutie volledig buiten spel zetten. |
| Legaat | Een beschikking in een testament waarbij een erflater één of meerdere specifieke goederen vermaakt aan een begunstigde. Er zijn verschillende soorten legaten: algemeen legaat (geheel vermogen), legaat ten algemene titel (een breukdeel van het vermogen), en bijzondere legaten (specifiek opgesomde goederen). |
| Schenking | Een contract waarbij de schenker zich onherroepelijk en in principe meteen ontdoet van een bepaald goed ten gunste van de begiftigde. Dit gebeurt direct en zonder mogelijkheid tot herroeping. |
| Fideicommissaire substitutie (erfstellingen over de hand) | Een Romeinse techniek waarbij een erflater een begunstigde aanwijst die een deel van de erfenis onder bepaalde voorwaarden moet doorgeven aan een andere persoon. Hiermee kon de erflater de erfgenaam van zijn erfgenaam vastleggen, bijvoorbeeld om een majoorat in te stellen. |
| Majoraat | Het eerstgeboorterecht van de oudste zoon, waarbij deze de nalatenschap ontvangt en deze vervolgens moet doorgeven aan zijn oudste zoon, enzovoort. Dit diende ter versterking van de familieband en om de goederen binnen de familie te houden. |
| Openvallen nalatenschap | Het moment waarop een nalatenschap juridisch beschikbaar wordt. Dit gebeurt normaal gesproken bij het overlijden van de erflater, maar kon vroeger ook door de "burgerlijke dood" (intreden in een klooster). |
| Saisine (bezitsvoortzetting) | Het principe waarbij erfgenamen bij versterf automatisch de goederen van de overledene verkrijgen zonder verdere formaliteiten. Dit betekent dat de erfgenaam direct eigenaar wordt van de goederen op het moment dat de nalatenschap openvalt. |
| Inbreng | Het terugplaatsen in de nalatenschap door een erfgenaam van wat hij of zij reeds van de erflater heeft ontvangen tijdens diens leven. Dit gebeurt om de gelijkheid tussen de erfgenamen te waarborgen. |
| Aanvaarding onder voorrecht van boedelbeschrijving | Een methode om een nalatenschap te aanvaarden waarbij eerst een inventaris wordt opgemaakt en de waarde van de goederen wordt bepaald. Pas als de nalatenschap positief blijkt, moet de erfgenaam deze aanvaarden. |
| Laudatio parentum | Het principe waarbij de instemming van verwanten vereist was bij de vervreemding van goederen, met name bij erven. Dit diende om de familie te beschermen tegen ongewenste overdrachten. |
| Rechtsbekwaamheid | Het juridische vermogen om rechten te hebben en plichten te dragen. In de context van de tekst wordt gesteld dat iedereen rechtsbekwaam is, wat een verandering is ten opzichte van eerdere perioden waarin slaven bijvoorbeeld geen rechten hadden. |
| Handelingsbekwaamheid | Het juridische vermogen om zelfstandig rechtshandelingen te verrichten, zoals het sluiten van contracten of het kopen van goederen. Kleine kinderen zijn bijvoorbeeld handelingsonbekwaam. |
| Maritale macht | De juridische macht die de man had over zijn echtgenote. Dit omvatte onder andere het recht op gehoorzaamheid, de plicht tot samenwonen en de verplichting tot getrouwheid van de vrouw. |
| Alieni iuris | Latijnse term die verwijst naar personen die onder de juridische macht van een ander staan, zoals kinderen onder de pater familias of vrouwen onder de manus van hun echtgenoot. |
| Sui iuris | Latijnse term die verwijst naar personen die juridisch zelfstandig zijn en niet onder de macht van een ander staan. |
| Pater familias | De oudste mannelijke persoon in een Romeinse familie, die de absolute macht had over alle leden van het huishouden, inclusief kinderen en kleinkinderen. |
| Manus | De macht die een Romeinse man kon verkrijgen over zijn echtgenote, vergelijkbaar met de maritale macht. Dit kon verkregen worden door een rechtshandeling of door langdurig gebruik (usus). |
| Voogdij | Een juridische constructie waarbij een persoon, de voogd, de zorg en het beheer van de goederen en persoon van een minderjarige of handelingsonbekwame op zich neemt. |
| Legitimatio per subsequens matrimonium | Het proces waarbij kinderen geboren buiten een huwelijk, maar van ouders die later trouwen, wettelijk gelijkgesteld worden aan wettige kinderen. |
Cover
Oefeningen Inleiding Privaatrecht - 16.12.25 (2) - Tagged.pdf
Summary
# Verbintenissenrechtelijke kwesties bij overeenkomsten
Dit document behandelt diverse verbintenissenrechtelijke vraagstukken die voortvloeien uit verschillende soorten overeenkomsten, waaronder huur-, koop- en volmachtovereenkomsten, met de focus op beëindiging en aansprakelijkheid [1](#page=1) [2](#page=2) [3](#page=3).
### 1.1 Huurovereenkomsten
#### 1.1.1 Beëindiging van huurovereenkomsten
Een huurovereenkomst voor bepaalde tijd kan in beginsel niet tussentijds worden beëindigd, tenzij de overeenkomst hierin voorziet of de wet anders bepaalt. Mondelinge huurovereenkomsten hebben, net als schriftelijke, een bindende kracht. De wet kan specifieke regels bevatten omtrent de beëindiging van huurovereenkomsten, afhankelijk van het type huur (bv. woninghuur, handelshuur) [1](#page=1).
> **Tip:** Bij mondelinge overeenkomsten is het belangrijk om bewijs te kunnen leveren van de afspraken.
#### 1.1.2 Huurachterstal en aansprakelijkheid
Bij huurachterstal kan de verhuurder de huurder aanspreken op de betaling van de achterstallige huur. Afhankelijk van de omstandigheden kan ook de tussenpersoon (bv. een lasthebber die een huurovereenkomst sloot) aansprakelijk zijn, met name indien hij buiten de grenzen van zijn volmacht is getreden [3](#page=3).
### 1.2 Koopovereenkomsten
#### 1.2.1 Conformiteit van de geleverde zaak
Bij een koopovereenkomst moet de geleverde zaak conform zijn aan wat overeengekomen werd. Indien de zaak niet de verwachte eigenschappen bezit, kan de koper verschillende stappen ondernemen. Dit geldt zowel bij aankopen van particulieren als van professionele verkopers [2](#page=2).
#### 1.2.2 Aansprakelijkheid voor gebreken
De verkoper is aansprakelijk voor verborgen gebreken die de zaak ongeschikt maken voor het gebruik waartoe deze doorgaans bestemd is, of die de waarde van de zaak zodanig verminderen dat de koper deze, indien hij de gebreken kende, niet of slechts tegen een mindere prijs zou hebben gekocht. De koper kan in dergelijke gevallen beroep doen op de remedies voorzien in het verbintenissenrecht, zoals ontbinding van de overeenkomst of een vermindering van de prijs [2](#page=2).
> **Voorbeeld:** Maarten koopt een rode Ferrari, maar krijgt een groene geleverd. Dit is een non-conformiteit. Indien de Ferrari later problemen heeft met de remmen, kan dit als een gebrek beschouwd worden waarvoor de verkoper aansprakelijk is [2](#page=2).
### 1.3 Volmachten
#### 1.3.1 Totstandkoming en grenzen van de volmacht
Een volmacht geeft een persoon (de lasthebber) de bevoegdheid om in naam en voor rekening van een ander (de lastgever) rechtshandelingen te stellen. De lasthebber dient binnen de grenzen van de hem verleende volmacht te blijven [3](#page=3).
#### 1.3.2 Aansprakelijkheid bij overschrijding van de volmacht
Wanneer de lasthebber de grenzen van zijn volmacht overschrijdt, kan hij persoonlijk aansprakelijk worden gesteld voor de rechtshandeling die hij heeft gesteld. In het geval van een huurovereenkomst die door een lasthebber buiten de toegestane huurprijs werd gesloten, kan de verhuurder mogelijk zowel de lastgever (indien de handeling wordt bekrachtigd) als de lasthebber aanspreken [3](#page=3).
> **Voorbeeld:** Anouk krijgt volmacht om een appartement te huren voor maximaal 450 euro, maar huurt het voor 850 euro. Zij treedt buiten de grenzen van haar volmacht [3](#page=3).
### 1.4 Aansprakelijkheid voor daden van anderen (ondergeschikten en kinderen)
#### 1.4.1 Aansprakelijkheid voor minderjarigen
Ouders of personen die de opvoeding uitoefenen, zijn aansprakelijk voor de schade die door hun minderjarige kinderen wordt veroorzaakt, voor zover deze minderjarigen nog onder hun toezicht staan. De leeftijd van de minderjarige is hierbij een belangrijke factor. Kinderen die jonger zijn dan 12 jaar worden doorgaans minder snel aansprakelijk geacht dan oudere kinderen of volwassenen [1](#page=1) [2](#page=2).
> **Tip:** De aansprakelijkheid voor minderjarigen is gebaseerd op een vermoeden van fout in het toezicht.
#### 1.4.2 Aansprakelijkheid van leidinggevenden (bv. leerkrachten)
Leidinggevenden, zoals leerkrachten die toezicht houden op leerlingen, kunnen aansprakelijk gesteld worden voor schade die ontstaat onder hun toezicht. De vraag is of de toezichthouder zijn toezichtplicht heeft nageleefd. Het feit dat de toezichthouder zich tijdelijk onttrekt aan zijn plicht (bv. om een sigaret te roken of om hulp te verlenen) kan relevant zijn voor de beoordeling van zijn aansprakelijkheid. Echter, de aard van de activiteit waarvoor de toezichthouder zich onttrekt (bv. EHBO verlenen versus roken) kan een verschil maken in de beoordeling [2](#page=2).
> **Voorbeeld:** In Casus 2 snijdt Michaël (12 jaar) per ongeluk Robbe (zijn vriendje) in de hand tijdens het bouwen van een boomhut. Bompa Jef, die toezicht hield, kan aansprakelijk zijn. Artikel 6.13 BW zou hier van toepassing kunnen zijn [1](#page=1).
#### 1.4.3 Aansprakelijkheid voor hinder (bv. lawaaihinder)
Hinder veroorzaakt door een fabriek kan leiden tot aansprakelijkheid op basis van onrechtmatige daad, met name door het schenden van de zorgvuldigheidsnormen. Dit geldt ook indien de activiteiten plaatsvinden binnen de uren dat machines mogen draaien, maar toch een ernstige hinder veroorzaken. Indien de fabriek niet over de nodige vergunningen beschikt om 's nachts machines te laten draaien, verhoogt dit de kans op aansprakelijkheid. De nabuur kan eisen dat de hinder wordt beëindigd of beperkt [1](#page=1).
---
# Buitencontractuele aansprakelijkheid bij onrechtmatige daad
Dit hoofdstuk behandelt de aansprakelijkheid die ontstaat uit daden van minderjarigen en de nalatigheid van hun begeleiders, met specifieke focus op artikel 6.13 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en gerelateerde bepalingen [1](#page=1) [2](#page=2).
### 2.1 Aansprakelijkheid voor minderjarigen
#### 2.1.1 Algemene principes
De wet voorziet in specifieke aansprakelijkheidsregels wanneer schade wordt veroorzaakt door minderjarigen. De centrale bepaling hierbij is artikel 6.13 BW, dat stelt dat de ouders, of degene die ouderlijk gezag uitoefent, aansprakelijk zijn voor de schade die hun minderjarige kinderen veroorzaken door hun fout. Deze aansprakelijkheid is een kwalitatieve aansprakelijkheid, wat betekent dat deze niet afhangt van een persoonlijke fout van de ouders, maar van de hoedanigheid waarin zij zich bevinden (nl. die van ouder) [1](#page=1) [2](#page=2).
#### 2.1.2 De rol van de begeleider
Naast de aansprakelijkheid van ouders, is er ook aandacht voor de aansprakelijkheid van personen die de zorg en het toezicht hebben over minderjarigen, zoals leerkrachten of begeleiders. Artikel 6.12 BW regelt de aansprakelijkheid van onderwijzers, kosthouders en andere personen die de opdracht hebben om toezicht uit te oefenen op minderjarigen. Zij zijn aansprakelijk voor de schade die deze minderjarigen toebrengen aan derden, tenzij zij kunnen bewijzen dat zij hun toezicht hebben uitgeoefend zoals het een goede huisvader betaamt, of dat de schade ook zou zijn ontstaan indien zij dit toezicht wel correct hadden uitgeoefend [1](#page=1) [2](#page=2).
> **Tip:** Bij de beoordeling van de aansprakelijkheid van de begeleider is het cruciaal om te onderzoeken of er sprake was van nalatigheid in het toezicht. De omstandigheden waaronder de gebeurtenis plaatsvond (bv. een activiteit met veel leerlingen, de afwezigheid van de begeleider) zijn hierbij van belang.
#### 2.1.3 Toepassing in casuïstiek
**Casus 2: Verjaardagsfeestje met minderjarigen**
In casus 2 snijdt Michaël (12 jaar) per ongeluk de vinger van zijn vriendje Robbe tijdens het bouwen van een boomhut. Robbe kan de grootvader van Michaël aanspreken op grond van artikel 6.13 BW. De grootvader en grootmoeder (Chantal en Jef) oefenen immers ouderlijk gezag uit over Michaël, omdat de ouders er niet bij zijn. Zij zijn dus aansprakelijk voor de schade die Michaël als minderjarige veroorzaakt [1](#page=1) [2](#page=2).
De mogelijke antwoorden zijn:
* a) artikel 6.5 en 6.6 BW: Dit artikel gaat over de algemene regels van buitencontractuele aansprakelijkheid en fouten van personen die men ten dienste heeft. Niet direct van toepassing hier [1](#page=1) [2](#page=2).
* b) artikel 6.12 BW: Dit artikel regelt de aansprakelijkheid van onderwijzers, kosthouders en anderen die belast zijn met toezicht. Hier is bompa Jef de begeleider, maar de primare aansprakelijkheid ligt bij de ouders/voogden [1](#page=1) [2](#page=2).
* c) artikel 6.13 BW: Dit artikel regelt de aansprakelijkheid van ouders voor hun minderjarige kinderen. Dit is de meest directe grondslag [1](#page=1) [2](#page=2).
* d) artikel 6.16 BW: Dit artikel regelt de aansprakelijkheid voor zaken die men onder zijn hoede heeft. Niet van toepassing hier [1](#page=1) [2](#page=2).
De meest correcte grondslag is dus artikel 6.13 BW [1](#page=1) [2](#page=2).
**Casus 4: Schooluitstap en mishandeling door leerlingen**
Deze casus verkent de aansprakelijkheid in verschillende scenario's betreffende een schooluitstap [2](#page=2).
* **Hypothese a): Zevende jaar, 17-jarigen**
Het slachtoffer, Joachim N., kan zich wenden tegen enerzijds de dader, Stefaan W., op grond van artikel 6.16 BW (fout van de dader zelf). Aangezien Stefaan waarschijnlijk nog minderjarig is (eind 17de jaar), zijn zijn ouders aansprakelijk op grond van artikel 6.13 BW. Daarnaast kan Joachim zich wenden tegen de school (het SOL te Lier) en de begeleider, Nel V., op grond van artikel 6.12 BW voor het gebrek aan toezicht. Op welke grondslag hij aanspraak kan maken, hangt af van de fout die kan worden bewezen. Dit kan schadevergoeding zijn voor de geleden lichamelijke en psychische schade, medische kosten, verlies aan inkomen etc. [1](#page=1) [2](#page=2).
* **Hypothese b): 3e jaar Secundair Onderwijs, 15-jarigen**
Het antwoord is hier hetzelfde als bij hypothese a). De leeftijd van 15 jaar betekent dat de jongens nog steeds minderjarig zijn, waardoor zowel de ouders (artikel 6.13 BW) als de begeleider en school (artikel 6.12 BW) aansprakelijk kunnen worden gesteld [2](#page=2).
* **Hypothese c): 3e Kleuterklas, 5-jarigen**
Bij 5-jarige kinderen ligt de aansprakelijkheid nog sterker bij de ouders (artikel 6.13 BW). De kans dat een begeleider succesvol een beroep kan doen op de disculpatiegrond van artikel 6.12 BW is kleiner, gezien de leeftijd en de kwetsbaarheid van kleuters, wat een verhoogd toezicht vereist. De school blijft echter ook aansprakelijk op grond van artikel 6.12 BW [1](#page=1) [2](#page=2).
* **Hypothese d): Begeleider als EHBO-verantwoordelijke**
Indien Nel V. de groep verliet om als EHBO-verantwoordelijke een ander kind te helpen, kan dit haar ontslaan van aansprakelijkheid op grond van artikel 6.12 BW. De reden voor haar afwezigheid (noodsituatie) kan aangemerkt worden als een externe omstandigheid die haar had verhinderd het toezicht correct uit te oefenen, mits zij kon aantonen dat de schade waarschijnlijk niet vermeden kon worden, zelfs met aanwezigheid. De aansprakelijkheid van de ouders van Stefaan W. (artikel 6.13 BW) blijft echter bestaan [1](#page=1) [2](#page=2).
### 2.2 Aansprakelijkheid voor eigen daad
#### 2.2.1 Algemene principes (referentie naar Casus 3)
Hoewel niet expliciet behandeld in de kern van dit hoofdstuk over minderjarigen, is het belangrijk om de algemene buitencontractuele aansprakelijkheid te onthouden. In Casus 3 veroorzaakt de fabriek Metallergie lawaaioverlast. Hier is sprake van een onrechtmatige daad die hinder veroorzaakt aan Jens. De grondslag hiervoor ligt in artikel 6.16 BW, de algemene bepaling inzake buitencontractuele aansprakelijkheid, die stelt dat eenieder verplicht is de schade die hij aan een ander veroorzaakt, te vergoeden [1](#page=1).
#### 2.2.2 Nalatigheid en fout (referentie naar Casus 5)
Casus 5 behandelt situaties van non-conformiteit en verborgen gebreken bij de aankoop van een auto. Hier is de grondslag van de aansprakelijkheid echter primair **contractueel** en niet buitencontractueel. De rode Ferrari die groen blijkt te zijn, of de wagen met remproblemen, zijn voorbeelden waarbij Maarten zich kan beroepen op de garanties voortvloeiend uit de verkoopovereenkomst. Maarten kan de verkoper (Kristof of NV Cars Antwerp) aanspreken op basis van niet-nakoming van de overeenkomst of verborgen gebreken. Dit valt onder het contractenrecht, niet onder buitencontractuele aansprakelijkheid wegens onrechtmatige daad, tenzij er sprake zou zijn van bedrog of andere onrechtmatige handelingen naast de contractuele wanprestatie [2](#page=2).
> **Tip:** Maak een duidelijk onderscheid tussen contractuele en buitencontractuele aansprakelijkheid. Contractuele aansprakelijkheid ontstaat uit een schending van een overeenkomst, terwijl buitencontractuele aansprakelijkheid ontstaat uit een schending van een wettelijke plicht, zonder dat er een contractuele band bestaat tussen de partijen.
---
# Recht op privacy en omgevingshinder
Dit onderdeel behandelt de juridische positie van een omwonende die hinder ondervindt van een fabriek die 's nachts machines laat draaien, en de mogelijke stappen die ondernomen kunnen worden.
### 3.1 De problematiek van omgevingshinder
Jens woont al meer dan 20 jaar in de druivenlaan en ondervindt sinds een half jaar ernstige hinder van een fabriek gespecialiseerd in metaalverwerking, genaamd Metallergie. De hinder bestaat erin dat de machines van Metallergie ook 's nachts draaien, wat de nachtrust van Jens ernstig verstoort. Ondanks herhaaldelijke pogingen van Jens om Metallergie aan te sporen om de nachtelijke machines uit te schakelen of geluidsbeperkende maatregelen te treffen, is er geen verandering gekomen. Jens vermoedt bovendien dat Metallergie mogelijk geen vergunning heeft om 's nachts machines te laten draaien [1](#page=1).
> **Tip:** In dergelijke gevallen is het cruciaal om na te gaan of de veroorzaakte hinder de normale ongemakken van het nabuurschap overschrijdt en of er specifieke wettelijke bepalingen of vergunningsvoorschriften geschonden worden.
### 3.2 Mogelijke juridische stappen en overwegingen
Hoewel het document niet diep ingaat op de specifieke juridische stappen die Jens kan ondernemen, worden er wel een aantal mogelijke invalshoeken gesuggereerd of impliciet gelaten in de casusomschrijving.
#### 3.2.1 Gemoedsrust en privacy
Het recht op rust en privacy kan geschonden worden door ernstige en voortdurende geluidsoverlast, vooral tijdens de nacht. Dit valt onder de bredere noemer van het hinderlijk gedrag van naburige percelen [1](#page=1).
#### 3.2.2 Vergunningsvereisten
Het vermoeden van Jens dat Metallergie mogelijk geen geldige vergunning heeft voor nachtelijke activiteiten is een belangrijk aanknopingspunt. Schending van vergunningsvoorschriften kan leiden tot administratieve en eventueel civielrechtelijke sancties [1](#page=1).
#### 3.2.3 Verwijzing naar wettelijke bepalingen (impliciet)
De vermelding van mogelijke rechtsgronden in Casus 2 (zoals artikel 6.5, 6.6, 6.12, 6.13 en 6.16 BW) suggereert dat ook voor de situatie van Jens vergelijkbare bepalingen uit het Burgerlijk Wetboek (BW) relevant kunnen zijn, met name die betrekking hebben op buren- en burenhinder. Hoewel deze specifieke artikelen niet direct in Casus 3 worden genoemd, is het aannemelijk dat regels rond onrechtmatige daad en nabuurschap hier van toepassing zijn [1](#page=1).
> **Tip:** Het is raadzaam om bewijsmateriaal te verzamelen, zoals een logboek van de geluidsoverlast, getuigenverklaringen en eventueel metingen van geluidsniveaus. Ook het opvragen van informatie over de vergunningsstatus bij de bevoegde overheid is een belangrijke eerste stap.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Huurovereenkomst | Een overeenkomst waarbij de ene partij (de verhuurder) zich verbindt om het genot van een zaak te verstrekken aan de andere partij (de huurder) tegen een bepaalde prijs. |
| Mondelinge overeenkomst | Een overeenkomst die niet schriftelijk is vastgelegd, maar tot stand komt door uitwisseling van wilsuitingen tussen partijen, bijvoorbeeld door spreken. |
| Beëindiging van overeenkomst | Het stopzetten van de rechtsband tussen partijen die door een overeenkomst is ontstaan, doorgaans gebaseerd op de overeengekomen duur, opzegging of ontbinding. |
| Verjaardagfeestje | Een feest ter viering van de geboortedag van een persoon, vaak met vrienden en familie. |
| Bomma en Bompa | Informele benamingen voor grootmoeder en grootvader in het Vlaamse taalgebied. |
| Boomhut | Een constructie die in een boom wordt gebouwd en vaak dient als speelhuisje of schuilplaats voor kinderen. |
| Zaag | Een gereedschap met een gekarteld blad, gebruikt om materialen zoals hout of metaal door te snijden. |
| Verwonding | Lichamelijk letsel dat ontstaat door een schadelijke invloed van buitenaf, zoals een snijwond of kneuzing. |
| Aansprakelijkheid | De juridische verplichting om de gevolgen van eigen daden of nalatigheden te dragen, vaak in de vorm van schadevergoeding. |
| Artikel 6.5 en 6.6 BW | Verwijzing naar specifieke wetsartikelen in het Belgische Burgerlijk Wetboek die waarschijnlijk betrekking hebben op aansprakelijkheid voor daden van anderen of zaken. |
| Artikel 6.12 BW | Verwijzing naar een specifiek wetsartikel in het Belgische Burgerlijk Wetboek dat mogelijkerwijs een grondslag voor aansprakelijkheid beschrijft. |
| Artikel 6.13 BW | Verwijzing naar een specifiek wetsartikel in het Belgische Burgerlijk Wetboek dat mogelijkerwijs een grondslag voor aansprakelijkheid beschrijft. |
| Artikel 6.16 BW | Verwijzing naar een specifiek wetsartikel in het Belgische Burgerlijk Wetboek dat mogelijkerwijs een grondslag voor aansprakelijkheid beschrijft. |
| Privaatrecht | Het gedeelte van het recht dat de rechtsbetrekkingen tussen burgers onderling regelt, zoals overeenkomstenrecht en aansprakelijkheidsrecht. |
| Druivenlaan | Een straatnaam, mogelijk duidend op de aanwezigheid van wijngaarden of druivenstruiken in de omgeving. |
| Fabriek | Een gebouw of complex waar goederen machinaal en op grote schaal worden geproduceerd. |
| Metaalverwerking | Een industrieel proces waarbij metaal wordt omgevormd of bewerkt om nieuwe producten te maken. |
| Nachtrust | De periode van slaap die gedurende de nacht plaatsvindt en essentieel is voor herstel en welzijn. |
| Lawaaioverlast | Overmatige geluidsproductie die hinder veroorzaakt en de normale leefomstandigheden negatief beïnvloedt. |
| Vergunning | Een officiële toestemming die door een bevoegd gezag wordt verleend om een bepaalde handeling te verrichten die anders verboden zou zijn. |
| Zevende jaar ‘Thuis- en bejaardenzorg’ | Een specifieke studierichting in het secundair onderwijs gericht op zorgverlening aan huis en in bejaardentehuizen. |
| Lichamelijke Opvoeding | Een schoolvak dat gericht is op het bevorderen van fysieke activiteit, sport en gezondheid. |
| Kalmthoutse heide | Een specifiek geografisch gebied, een natuurgebied gelegen in Kalmthout, bekend om zijn heidevegetatie. |
| Begeleider | Persoon die toezicht houdt op een groep, bijvoorbeeld leerlingen tijdens een uitstap, en verantwoordelijk is voor hun veiligheid en welzijn. |
| EHBO-verantwoordelijke | Persoon die getraind is in het verlenen van eerste hulp bij ongevallen en daarvoor de verantwoordelijkheid draagt binnen een groep of organisatie. |
| Onrechtmatige daad | Een handeling of nalaten die in strijd is met de wet of de zorgvuldigheid die in het maatschappelijk verkeer betaamt, en die schade veroorzaakt waarvoor aansprakelijkheid kan worden gesteld. |
| Kleuterklas | De klas in het onderwijs voor kinderen van ongeveer 2,5 tot 6 jaar oud. |
| Ferrari | Een Italiaans merk van sportauto's, bekend om hun hoge prestaties en luxueuze uitstraling. |
| Advertentie | Een openbare bekendmaking van een aanbod, product of dienst, bedoeld om publiek te informeren en aan te zetten tot aankoop of actie. |
| Proefrit | Een rit die met een voertuig wordt gemaakt voorafgaand aan de aankoop, om het functioneren en de rijervaring te beoordelen. |
| Levering | De feitelijke overdracht van een verkochte zaak van de verkoper aan de koper. |
| Remmen | Een mechanisme in een voertuig dat dient om de snelheid te verminderen of het voertuig tot stilstand te brengen. |
| Professionele verkoper | Een handelaar die in de uitoefening van zijn beroep goederen verkoopt, in tegenstelling tot een particulier. |
| NV | Afkorting voor "Naamloze Vennootschap", een rechtsvorm voor een vennootschap met een kapitaal verdeeld in aandelen. |
| Volmacht | Een juridische handeling waarbij iemand (de volmachtgever) een ander (de gevolmachtigde) de bevoegdheid verleent om in zijn naam en voor zijn rekening rechtshandelingen te verrichten. |
| Appartement | Een zelfstandige woning die deel uitmaakt van een groter gebouw. |
| Huurprijs | Het bedrag dat de huurder periodiek betaalt aan de verhuurder voor het genot van de gehuurde zaak. |
| Huurachterstal | De achterstand in de betaling van de huur door de huurder aan de verhuurder. |
| Verhuurder | De persoon of entiteit die een zaak in huur geeft aan een ander. |
| Huurder | De persoon of entiteit die een zaak huurt van een ander. |
Cover
Oefeningen online verzekeringsrecht.docx
Summary
# Classificatie van verzekeringen
Dit document biedt een gedetailleerde classificatie van verzekeringen, waarbij verschillende indelingscriteria worden gehanteerd en specifieke verzekeringstypes worden toegelicht.
## 1. Algemene indelingscriteria van verzekeringen
Verzekeringen kunnen op diverse manieren worden geclassificeerd, gebaseerd op hun aard, de gedekte risico's, de wijze van schadevergoeding, en de wettelijke of contractuele verplichting om ze af te sluiten.
### 1.1 Schadeverzekeringen versus persoonsverzekeringen
Dit is een fundamentele indeling gebaseerd op hetgeen verzekerd wordt:
* **Schadeverzekeringen**: Deze verzekeringen hebben tot doel de schade te vergoeden die de verzekerde lijdt als gevolg van het optreden van een onzeker voorval. Het doel is om de verzekerde terug te plaatsen in de financiële toestand waarin hij zich bevond vóór het schadegeval. Hierbij is het principe van compensatie centraal.
* **Voorbeelden**: BA-autoverzekering, brandverzekering, omniumverzekering, rechtsbijstand.
* **Persoonsverzekeringen**: Deze verzekeringen hebben betrekking op gebeurtenissen die rechtstreeks het menselijk lichaam of de menselijke persoon treffen. De uitkering is vaak afhankelijk van de gebeurtenis zelf, ongeacht of er concrete schade is geleden.
* **Voorbeelden**: Levensverzekering, hospitalisatieverzekering, invaliditeitsverzekering, ongevallenverzekering.
### 1.2 Indemnitaire verzekeringen versus forfaitaire verzekeringen
Deze indeling kijkt naar de manier waarop de uitkering wordt berekend na een schadegeval:
* **Indemnitaire verzekeringen**: Bij deze verzekeringen is de uitkering beperkt tot de werkelijke schade die de verzekerde heeft geleden. Het doel is om de verzekerde schadeloos te stellen, en niet om winst te maken. De omvang van de uitkering wordt bepaald door de geleden schade.
* **Voorbeelden**: BA-autoverzekering, brandverzekering, omniumverzekering.
* **Forfaitaire verzekeringen**: Bij deze verzekeringen wordt een vast bedrag (forfait) uitgekeerd wanneer een bepaalde gebeurtenis zich voordoet, ongeacht de werkelijke omvang van de schade. De uitkering is vooraf vastgelegd en is niet direct gekoppeld aan een concrete financiële schade.
* **Voorbeelden**: Levensverzekering (uitkering bij overlijden of leven op einddatum), ongevallenverzekering (vaste bedragen bij invaliditeit of overlijden).
### 1.3 Wettelijk verplichte, contractueel verplichte en vrij aangegane verzekeringen
Deze classificatie maakt onderscheid op basis van de verplichting om de verzekering af te sluiten:
* **Wettelijk verplichte verzekeringen**: De wet bepaalt dat deze verzekeringen verplicht zijn voor bepaalde personen of activiteiten. Het niet afsluiten ervan kan leiden tot juridische sancties.
* **Voorbeeld**: De Burgerlijke Aansprakelijkheidsverzekering voor motorvoertuigen (BA-autoverzekering).
* **Contractueel verplichte verzekeringen**: Deze verzekeringen zijn niet wettelijk verplicht, maar worden wel opgelegd door een contractuele relatie.
* **Voorbeeld**: Een eigenaar die een hypothecaire lening aangaat, kan door de bank verplicht worden een brandverzekering af te sluiten voor de woning. Een verhuurder kan een brandverzekering eisen van de huurder.
* **Vrij aangegane verzekeringen**: Dit zijn verzekeringen die men uit eigen vrije wil afsluit, zonder enige wettelijke of contractuele verplichting.
* **Voorbeeld**: Een omniumverzekering voor een auto, een hospitalisatieverzekering.
## 2. Toepassing van classificaties op specifieke verzekeringen
Hieronder wordt een aantal veelvoorkomende verzekeringen geclassificeerd volgens de bovenstaande criteria.
* **BA-autoverzekering**:
* Schadeverzekering
* Indemnitaire verzekering
* Wettelijk verplichte verzekering
* **Levensverzekering**:
* Persoonsverzekering
* Forfaitaire verzekering (bij overlijden of leven)
* Vrij aan te gane verzekering (meestal)
* **Brandverzekering**:
* Schadeverzekering
* Indemnitaire verzekering
* Wettelijk verplichte verzekering (voor huurder-verhuurderrelaties)
* Contractueel verplichte verzekering (bij hypothecaire lening)
* Vrij aan te gane verzekering (als eigenaar)
* **Hospitalisatieverzekering**:
* Persoonsverzekering
* Indemnitaire verzekering (vergoedt de werkelijke kosten, binnen bepaalde limieten)
* Vrij aan te gane verzekering (meestal)
* **Rechtsbijstandverzekering**:
* Schadeverzekering (in de zin dat juridische kosten schade zijn)
* Indemnitaire verzekering (vergoedt de gemaakte juridische kosten)
* Vrij aan te gane verzekering
* **BA-privélevensverzekering**:
* Schadeverzekering
* Indemnitaire verzekering
* Vrij aan te gane verzekering
* **Omniumverzekering**:
* Schadeverzekering
* Indemnitaire verzekering
* Vrij aan te gane verzekering
* **Schuldsaldoverzekering**:
* Persoonsverzekering (of een specifieke vorm van levensverzekering gericht op de schuld)
* Forfaitaire of indemnitaire (afhankelijk van de structuur, vaak forfaitair m.b.t. het openstaande kapitaal)
* Contractueel verplicht (bij leningen)
* **Bestuurdersverzekering**:
* Persoonsverzekering (dekt letselschade van de bestuurder)
* Forfaitaire verzekering (vaste bedragen bij invaliditeit/overlijden)
* Vrij aan te gane verzekering
## 3. Verzekeringswet en specifieke bepalingen
De Verzekeringswet regelt de rechten en plichten van zowel verzekeraars als verzekeringnemers. Verschillende artikelen van deze wet zijn relevant voor de classificatie en werking van verzekeringen.
### 3.1 Kernartikelen betreffende de overeenkomst
* **Artikel 57 §1**: Het verzekeringsvoorstel verbindt noch de kandidaat-verzekeringnemer noch de verzekeraar tot het sluiten van de overeenkomst.
* **Artikel 57 §2**: De verzekeringswaarborg gaat in ten laatste de dag volgend op de ontvangst van de verzekeringsaanvraag door de verzekeraar, tenzij anders bedongen.
* **Artikel 57 §3**: De verzekeringnemer kan een ondertekende verzekeringsaanvraag opzeggen binnen een termijn van 14 dagen na ontvangst door de verzekeraar.
* **Artikel 59**: Opzettelijk verzwijgen van gegevens leidt tot nietigheid van de verzekering.
* **Artikel 60**: Onopzettelijke niet-mededeling van gegevens kan leiden tot wijziging van de overeenkomst door de verzekeraar, of bij een schadegeval tot een proportionele vergoeding indien de verzwijging verwijtbaar is.
* **Artikel 61**: Medische informatie en genetische tests worden gereguleerd en kunnen de acceptatie beïnvloeden.
* **Artikel 62**: De verzekeraar verleent dekking, zelfs bij grove schuld, tenzij deze uitdrukkelijk van dekking is uitgesloten. Opzet leidt echter tot geen dekking.
* **Artikel 63**: Oorlogsschade is doorgaans uitgesloten van dekking, tenzij anders bedongen.
* **Artikel 64**: Een verzekeringsovereenkomst hoeft niet noodzakelijk schriftelijk opgesteld te zijn om geldig te zijn, maar een schriftelijk bewijs is wel aan te raden.
* **Artikel 65**: Indien de verzekerde een specifieke verplichting niet nakomt die tot het optreden van het schadegeval heeft geleid, kan de verzekeraar dekking weigeren.
* **Artikel 66**: De verzekeringswet is niet van toepassing op herverzekeringen en goederenvervoer (met uitzondering van bagage- en verhuisverzekeringen).
* **Artikel 69-70**: Niet-betaling van de premie leidt niet automatisch tot schorsing van de dekking. De verzekeraar moet de verzekeringnemer eerst aangetekend in gebreke stellen, waarna er een termijn van 15 dagen is om te betalen vooraleer de schorsing intreedt.
* **Artikel 71**: De schorsing van dekking na niet-betaling van de premie treedt in na het verstrijken van de termijn gesteld in de ingebrekestelling.
* **Artikel 72**: De schorsing van dekking doet geen afbreuk aan het recht van de verzekeraar om nog te vervallen premies te eisen, beperkt tot twee opeenvolgende jaren.
* **Artikel 74**: De verzekerde moet het schadegeval zo spoedig mogelijk melden, binnen de in de overeenkomst bepaalde termijn. De verzekeraar kan zich niet beroepen op het niet naleven van deze termijn indien de melding zo spoedig als redelijkerwijze mogelijk was geschied.
* **Artikel 75**: De verzekerde heeft de verplichting om schadegevallen te voorkomen.
* **Artikel 76**: Indien de verzekerde niet de nodige maatregelen neemt om de schade te beperken, kan de verzekeraar zijn prestatie verminderen indien hij hierdoor nadeel ondervindt.
* **Artikel 81**: Elke blijvende en aanmerkelijke risicoverzwaring moet aan de verzekeraar worden gemeld. Voor persoonsverzekeringen geldt deze meldingsplicht niet met betrekking tot het risico zelf.
* **Artikel 84**: De opzegging van een verzekeringsovereenkomst moet gebeuren volgens specifieke formaliteiten (aangetekende brief, deurwaardersexploot, aangifte).
* **Artikel 85**: De duur van landverzekeringsovereenkomsten mag niet langer zijn dan één jaar, met stilzwijgende verlenging, tenzij tijdig opgezegd. Uitzonderingen gelden voor ziekte- en levensverzekeringen.
* **Artikel 86**: Bepaalt de modaliteiten voor opzegging na een schadegeval.
* **Artikel 88**: De verjaringstermijn voor vorderingen uit een verzekeringsovereenkomst bedraagt drie jaar, met een mogelijke verlenging tot vijf jaar bij latere kennisname van het voorval of bij bedrog.
* **Artikel 93**: De prestatie van de verzekeraar mag de geleden schade niet te boven gaan om verrijking te voorkomen.
* **Artikel 94**: Combinatie van verschillende verzekeringen (schadevergoeding en forfaitaire uitkering) is toegestaan.
* **Artikel 95**: De verzekeraar heeft verhaalrecht (regres) tegen de aansprakelijke derde.
* **Artikel 96**: Bij overschatting van de waarde van het verzekerde goed kan de verzekeraar de uitkering verminderen.
* **Artikel 98**: De evenredigheidsregel bij onderverzekering bepaalt dat de uitkering evenredig is met de verhouding tussen het verzekerde bedrag en de werkelijke waarde. Deze regel kan contractueel worden aangepast.
* **Artikel 99**: Bij medeverzekering (meerdere verzekeringen voor hetzelfde risico) dragen de verzekeraars de schade naar rato van hun aandeel. De verzekerde mag zich niet verrijken.
* **Artikel 100**: Een verzekeringsovereenkomst eindigt bij overlijden van de verzekeringnemer, tenzij de rechten en plichten overgaan op de erfgenamen of nieuwe houder van het belang.
* **Artikel 101**: Overlijden van de verzekerde kan leiden tot automatische beëindiging van de overeenkomst, met name bij persoonsgebonden verzekeringen.
* **Artikel 103**: Forfaitaire verzekeraars hebben geen regresrecht, tenzij specifiek bedongen.
* **Artikel 105**: Een rechtsbijstandverzekering is een indemnitaire verzekering.
* **Artikel 106**: Reddingskosten gemaakt om de schade te beperken, worden vergoed door de verzekeraar, bovenop de verzekerde som.
* **Artikel 108-109**: Bepalen de wijze van waardebepaling bij zaakverzekeringen.
* **Artikel 110**: Er mogen geen veranderingen aan de plaats van het schadegeval aangebracht worden die de taxatie van de schade bemoeilijken, tenzij noodzakelijk.
* **Artikel 111 §2**: Specifieke regels voor opzegging van omniumverzekeringen bij verkoop van het voertuig.
* **Artikel 115**: Bepaalt de dekking van de brandverzekering voor diverse soorten schade, zoals implosie, schade door derden, enz.
* **Artikel 116**: Regelt de vergoeding van reddingskosten gemaakt door derden, bijvoorbeeld de brandweer.
* **Artikel 118**: Specificeert dat lichamelijke schade die voortvloeit uit reddingsoperaties wel degelijk gedekt kan zijn.
* **Artikel 121**: Procedurele bepalingen voor de brandverzekering, inclusief schadeafwikkeling en termijnen.
* **Artikel 123**: Overstromingsschade is niet altijd een standaarddekking binnen de brandverzekering en kan worden uitgesloten.
* **Artikel 126**: Opruimingskosten na een natuurramp kunnen worden terugbetaald door de brandverzekeraar.
* **Artikel 127**: Risicozones kunnen specifieke uitsluitingen of voorwaarden met zich meebrengen voor de brandverzekering.
* **Artikel 129**: Bepalingen omtrent risicozones en de invloed daarvan op de brandverzekering.
* **Artikel 147**: De benadeelde heeft vrije beschikking over de schadevergoeding die hij ontvangt uit een aansprakelijkheidsverzekering.
* **Artikel 148**: Een kwitantie van afrekening dekt enkel de expliciet genoemde elementen.
* **Artikel 149**: De verzekerde mag zonder toestemming van de verzekeraar geen erkentenissen van schuld doen die de verzekeraar binden.
* **Artikel 150**: Bij een aansprakelijkheidsverzekering heeft de benadeelde een eigen recht (rechtstreekse vordering) tegen de verzekeraar.
* **Artikel 151 §1**: Bij de BA-autoverzekering wordt de benadeelde steeds vergoed.
* **Artikel 152**: De verzekeraar kan zijn regresrecht uitoefenen onder bepaalde, uitdrukkelijk in de overeenkomst bepaalde, modaliteiten.
* **Artikel 156**: De verzekerde heeft steeds het recht om een advocaat te kiezen in het kader van een rechtsbijstandverzekering.
## 4. Belangrijke aandachtspunten en tips
> **Tip:** De classificatie van verzekeringen helpt om de werking en de specifieke kenmerken van elke polis beter te begrijpen. Het is essentieel om de polisvoorwaarden nauwkeurig te lezen en te weten welke indeling van toepassing is.
> **Tip:** Wees altijd eerlijk en volledig bij het invullen van verzekeringsaanvragen. Het verzwijgen van informatie kan leiden tot nietigheid van de overeenkomst of tot een verminderde uitkering bij een schadegeval.
> **Tip:** Zorg ervoor dat het verzekerde bedrag overeenstemt met de werkelijke waarde van het goed om problemen met onderverzekering te vermijden.
> **Tip:** Begrijp het verschil tussen een schadeverzekering en een persoonsverzekering, en tussen een indemnitaire en een forfaitaire verzekering, om de verwachte uitkering bij een schadegeval correct in te schatten.
---
# Verplichtingen en rechten in verzekeringsovereenkomsten
Dit document behandelt de rechten en plichten van zowel de verzekeraar als de verzekeringnemer binnen de context van een verzekeringsovereenkomst, met specifieke aandacht voor de interpretatie en toepassing van artikelen uit de Verzekeringswet.
## 2. Verplichtingen en rechten in verzekeringsovereenkomsten
### 2.1 Algemene principes van de verzekeringsovereenkomst
De verzekeringsovereenkomst is een contract waarbij de verzekeraar zich ertoe verbindt om, tegen betaling van een premie door de verzekeringnemer, een prestatie te leveren bij de realisatie van een onzeker voorval dat schade veroorzaakt aan de verzekerde of diens vermogen, of bij een gebeurtenis die betrekking heeft op het menselijk leven.
#### 2.1.1 De verzekeringsovereenkomst: algemene bepalingen
* **Vormvereisten:** Een verzekeringsovereenkomst moet schriftelijk worden opgesteld om geldig te zijn. Dit geldt echter niet voor alle verzekeringen.
* **Dwingend recht:** De bepalingen van de Verzekeringswet zijn grotendeels van dwingend recht, wat betekent dat partijen er niet van kunnen afwijken ten nadele van de consument.
* **Toepassingsgebied:** De Verzekeringswet is niet van toepassing op alle verzekeringen, zoals de verzekering van goederenvervoer, met uitzondering van bagage- en verhuisverzekeringen. Herverzekeringen vallen er ook buiten.
#### 2.1.2 Totstandkoming van de overeenkomst
* **Verzekeringsaanvraag:** De ondertekende verzekeringsaanvraag zelf verbindt noch de verzekeringnemer, noch de verzekeraar tot het sluiten van de overeenkomst. Het is een voorstel.
* **Inschrijvingsdatum:** De verzekeringswaarborg gaat in de dag volgend op de ontvangst van de verzekeringsaanvraag door de verzekeraar, tenzij anders bedongen.
* **Termijn reactie verzekeraar:** Indien de verzekeraar niet binnen dertig dagen na ontvangst van het voorstel een aanbod tot verzekering ter kennis brengt, is hij ertoe gehouden de overeenkomst te sluiten. Hij riskeert aansprakelijk te zijn voor de schade die de kandidaat-verzekeringnemer lijdt doordat hij niet verzekerd is.
* **Opzegging na aanvraag:** De verzekeringnemer kan een ondertekende verzekeringsaanvraag opzeggen binnen veertien dagen na ontvangst van de aanvraag door de verzekeraar. Als de verzekeraar een schadegeval dekt na deze termijn, dan is dat foutief.
#### 2.1.3 Verplichtingen van de verzekeringnemer
* **Premiebetaling:** De premie is een haalschuld. De verzekeringnemer moet de premie dus betalen, en niet pas nadat hij een uitnodiging daartoe heeft ontvangen.
* **Gevolg niet-betaling:** Niet-betaling van de premie leidt niet automatisch tot schorsing van de dekking. De verzekeraar moet eerst een aangetekende ingebrekestelling versturen. Daarna heeft de verzekeringnemer nog vijftien dagen de tijd om te betalen, alvorens de schorsing intreedt.
* **Sancties bij niet-betaling:** Na de ingebrekestelling en de termijn van vijftien dagen kan de dekking geschorst worden. De verzekeraar kan de overeenkomst ook opzeggen.
* **Mededelingsplicht:**
* **Voorafgaand:** De verzekeringnemer moet alle omstandigheden die van invloed kunnen zijn op de beoordeling van het risico door de verzekeraar, nauwkeurig meedelen. Opzettelijk verzwijgen leidt niet altijd tot nietigheid; het moet opzettelijk zijn.
* **Tijdens de overeenkomst:** De verzekeringnemer moet blijvende en aanmerkelijke risicoverzwaringen melden. Dit geldt niet voor persoonsverzekeringen. Bij niet-melding kan de verzekeraar, indien de verzwijging verwijtbaar is, de prestatie verminderen in verhouding tot de betaalde premie en de te betalen premie. Bij bedrog kan de verzekeraar dekking weigeren.
* **Melding schadegeval:** De verzekerde moet het schadegeval zo spoedig mogelijk melden. De wet bepaalt geen specifieke termijn, maar de algemene voorwaarden kunnen dit wel doen. Indien de verzekerde de schade niet tijdig meldt, kan de verzekeraar zijn prestatie verminderen voor zover hij hierdoor nadeel ondervindt.
* **Schadebeperking:** De verzekerde moet de nodige maatregelen nemen om de schade te beperken. Als de verzekerde dit nalaat en de verzekeraar hierdoor nadeel ondervindt, kan de verzekeraar zijn prestatie verminderen.
* **Toegang verlenen:** De verzekerde moet de verzekeraar en de deskundigen alle nuttige inlichtingen verschaffen en hen toelaten de plaats van het schadegeval te inspecteren en de schade te taxeren. Veranderingen aanbrengen waardoor de schade moeilijk te taxeren is, is niet toegestaan, tenzij noodzakelijk.
#### 2.1.4 Verplichtingen van de verzekeraar
* **Dekking verlenen:** De verzekeraar moet dekking verlenen indien het verzekerde voorval zich voordoet, tenzij er specifieke uitsluitingen van toepassing zijn.
* **Grove schuld:** De verzekeraar verleent dekking, zelfs bij grove schuld van de verzekeringnemer, tenzij hij deze gevallen expliciet van dekking heeft uitgesloten.
* **Opzet:** De verzekeraar verleent geen dekking bij opzet van de verzekeringnemer.
* **Oorlog:** Tenzij anders bedongen, verleent de verzekeraar geen dekking ingeval van oorlog.
* **Prestatie leveren:** Na de melding van het schadegeval dient de verzekeraar tot taxatie van de schade over te gaan en de overeengekomen prestatie te leveren. Er zijn termijnen bepaald waarbinnen de verzekeraar tot betaling moet overgaan, met name binnen 121 Verzekeringswet.
* **Schadevergoeding ter beschikking stellen:** De benadeelde beschikt vrij over de schadevergoeding. Hij hoeft deze niet noodzakelijk te gebruiken voor herstelling, bijvoorbeeld bij een auto-ongeval.
* **Reddingskosten:** Reddingskosten, die gemaakt worden om de schade te beperken, worden betaald door de verzekeraar bovenop de verzekerde som. Deze kosten kunnen ook ontstaan bij lichamelijke schade die onrechtstreeks het gevolg is van een reddingsoperatie.
* **Terugbetaling btw:** Bij zaakverzekeringen wordt de btw niet altijd vergoed indien de verzekerde geen herstelfactuur kan voorleggen.
#### 2.1.5 Uitzonderingen en speciale bepalingen
* **Duur van de verzekeringsovereenkomst:** Een landverzekeringsovereenkomst mag niet langer dan één jaar worden aangegaan, met stilzwijgende verlenging, tenzij een van de partijen zich ten minste drie maanden voor de vervaldag verzet. Dit geldt niet voor ziekte- en levensverzekeringen.
* **Opzegging na schadegeval:** De verzekeraar kan de verzekeringsovereenkomst opzeggen na een schadegeval, mits dit recht is voorbehouden in de overeenkomst. Bij BA-autoverzekeringen kan dit enkel indien de verzekeraar slachtoffers heeft moeten vergoeden. De opzegging heeft uitwerking ten vroegste drie maanden na de betekening.
* **Medeverzekering:** Bij medeverzekering spreiden meerdere verzekeraars het risico. De prestatie wordt naar verhouding van hun aandeel geleverd. De verzekeraars die het risico dekt, dienen dit te publiceren.
* **Vrijwillige zaakwaarneming:** De vrijwillige zaakwaarneming door een derde ter bescherming van het goed van de verzekerde, brengt met zich mee dat de verzekerde gehouden is tot vergoeding van alle nuttige en noodzakelijke uitgaven die door de zaakwaarnemer zijn veroorzaakt.
* **Contractuele verplichtingen:** Indien de verzekerde een specifieke verplichting niet nakomt, waardoor het schadegeval zich kon voordoen, mag de verzekeraar dekking weigeren.
* **Verhaalrecht van de verzekeraar:** De verzekeraar die een schade vergoedt, kan deze schade verhalen op de aansprakelijke derde. Dit recht van verhaal moet wel aan de verzekerde meegedeeld worden zodra de verzekeraar op de hoogte is van de feiten waarop hij zijn verhaal baseert. Dit recht verjaart na drie jaar, behoudens bedrog.
* **Nietigheid van de overeenkomst:** De verzekeringsovereenkomst kan nietig verklaard worden bij opzettelijke verzwijging van gegevens door de verzekeringnemer.
### 2.2 Specifieke rechten en plichten per verzekeringstype
#### 2.2.1 Schadeverzekeringen
* **Indemnitaire verzekeringen:** Deze verzekeringen hebben tot doel de geleden schade te vergoeden.
* **BA-autoverzekering:** Wettelijk verplicht. Dekt schade aan derden veroorzaakt door de wagen. Ook bij roekeloze daden wordt dekking verleend, maar de verzekeraar kan regres uitoefenen op de verzekerde.
* **Omniumverzekering:** Vrij aan te gaan. Dekt schade aan de eigen wagen in bepaalde situaties.
* **Brandverzekering:** Dekt schade aan gebouw en inboedel door o.a. brand, storm, hagel, waterschade, glasbreuk. Wettelijk verplicht voor huurder/verhuurder, contractueel of vrij aan te gaan voor eigenaars. Reddingskosten worden boven de verzekerde som vergoed. Het is een schadeverzekering.
* **Diefstalverzekering:** Kan deel uitmaken van de brandverzekering. De verzekerde kan verplicht worden preventieve maatregelen te nemen, zoals het installeren van een alarm.
* **BA-privéleven/familiale verzekering:** Dekt schade aan derden veroorzaakt door de verzekerde of gezinsleden in privé-sfeer. De benadeelde heeft een eigen recht tegen de verzekeraar.
* **Rechtsbijstandverzekering:** Biedt juridische bijstand bij geschillen. Is een indemnitaire verzekering, geen forfaitaire.
* **Forfaitaire verzekeringen:** Deze verzekeringen keren een vast bedrag uit bij de realisatie van een bepaald voorval, ongeacht de geleden schade.
* **Voorbeeld:** Hospitalisatieverzekering (hoewel vaak ook indemnitaire elementen bevat).
#### 2.2.2 Persoonsverzekeringen
* **Levensverzekering:** Dekt het risico van overlijden of de langdurige invaliditeit van de verzekerde. De verzekeringnemer is verplicht de wijziging van het risico te melden, behalve voor persoonsverzekeringen. De overeenkomst eindigt niet automatisch bij overlijden van de verzekeringnemer.
### 2.3 Belangrijke artikelen uit de Verzekeringswet (selectie)
* **Art. 56:** Dwingend recht.
* **Art. 57, §1:** Verzekeringsaanvraag verbindt partijen niet.
* **Art. 57, §2:** Ingangsdatum dekking.
* **Art. 57, §3:** Opzegging na aanvraag.
* **Art. 58:** Mededelingsplicht.
* **Art. 59:** Gevolgen opzettelijke verzwijging (nietigheid).
* **Art. 60:** Gevolgen onopzettelijke verzwijging.
* **Art. 61:** Medische informatie en genetische tests.
* **Art. 62:** Dekking bij grove schuld en opzet.
* **Art. 63:** Uitsluiting oorlogsschade.
* **Art. 64:** Vormvereisten (schriftelijk).
* **Art. 65:** Gevolgen niet-nakomen contractuele verplichtingen.
* **Art. 67:** Premie is een haalschuld.
* **Art. 69-71:** Gevolgen niet-betaling premie (ingebrekestelling, schorsing, opzegging).
* **Art. 74:** Melding schadegeval.
* **Art. 75:** Verplichting tot voorkomen schade.
* **Art. 76:** Schadebeperking.
* **Art. 81:** Melding risicoverzwaring tijdens de overeenkomst.
* **Art. 82-83:** Medeverzekering.
* **Art. 84:** Formaliteiten bij opzegging.
* **Art. 85:** Duur van de verzekeringsovereenkomst.
* **Art. 86:** Opzegging na schadegeval.
* **Art. 88:** Verjaringstermijn.
* **Art. 93:** Prestatie mag geleden schade niet overschrijden.
* **Art. 94:** Combinatie schade- en forfaitaire verzekering.
* **Art. 95:** Verhaalrecht van de verzekeraar op aansprakelijke derden.
* **Art. 96-97:** Verzekerde waarde en schadeberekening.
* **Art. 98:** Evenredigheidsregel bij onderverzekering.
* **Art. 99:** Samenloop van verzekeringen.
* **Art. 100:** Overgang van rechten bij overlijden.
* **Art. 101:** Overlijden van de verzekeringnemer (persoonsverzekering).
* **Art. 103:** Forfaitaire verzekeringen en verhaalrecht.
* **Art. 105:** Classificatie rechtsbijstandverzekering.
* **Art. 106:** Reddingskosten.
* **Art. 108-109:** Waardebepaling en bewijsstukken.
* **Art. 110:** Gesteldheid van de plaats van het schadegeval.
* **Art. 111:** Overgang van de verzekering bij verkoop voertuig.
* **Art. 115:** Uitsluiting van bepaalde schadeoorzaken (bv. implosie, schade door wagen).
* **Art. 116:** Schade aan derden door brandblussing.
* **Art. 121:** Procedure schadeafhandeling en betaling bij brandverzekering.
* **Art. 123:** Overstroming en brandverzekering.
* **Art. 126:** Opruimingskosten en natuurrampen.
* **Art. 127:** Risicozones en uitsluitingen.
* **Art. 129:** Definitie risicozones.
* **Art. 147:** Vrije beschikking over de schadevergoeding (aansprakelijkheidsverzekering).
* **Art. 148:** Kwitantie ter afrekening.
* **Art. 149:** Verhaal op de aansprakelijke (aansprakelijkheidsverzekering).
* **Art. 150:** Eigen recht van de benadeelde tegen de verzekeraar (aansprakelijkheidsverzekering).
* **Art. 151:** Vergoeding van benadeelden bij BA-autoverzekering.
* **Art. 152:** Regresrecht van de verzekeraar.
* **Art. 156:** Keuze van advocaat bij rechtsbijstand.
> **Tip:** Zorg ervoor dat je de verschillen tussen indemnitaire en forfaitaire verzekeringen goed begrijpt, evenals de specifieke verplichtingen en rechten die voortvloeien uit de Verzekeringswet. Besteed extra aandacht aan de artikelen betreffende de mededelingsplicht, premiebetaling en schadeaangifte, aangezien deze vaak leiden tot geschillen.
> **Voorbeeld:** Bij een BA-autoverzekering heeft de benadeelde een eigen recht tegen de verzekeraar van de aansprakelijke partij (art. 150). Dit betekent dat de benadeelde zich rechtstreeks tot de verzekeraar kan wenden voor de schadevergoeding, zonder eerst via de aansprakelijke persoon te moeten gaan.
> **Tip:** Maak gebruik van de casussen in het document om je begrip van de toepassing van de wet op specifieke situaties te testen. Probeer de oplossing te beredeneren voordat je naar het antwoord kijkt.
---
# De verzekeringsaanvraag en polis
## 3. De verzekeringsaanvraag en polis
Dit onderwerp behandelt het proces van het aanvragen en afsluiten van een verzekeringsovereenkomst, de informatieverplichtingen van partijen en de geldigheid van de polis.
### 3.1 Het verzekeringsvoorstel en de totstandkoming van de overeenkomst
De basis van een verzekeringsovereenkomst wordt gevormd door het verzekeringsvoorstel. Dit voorstel is echter niet direct een bindende overeenkomst. Zowel de kandidaat-verzekeringnemer als de verzekeraar worden door het verzekeringsvoorstel niet direct verbonden tot het sluiten van de overeenkomst.
#### 3.1.1 Informatieverplichtingen van de verzekeringnemer
Bij het aangaan van een verzekeringsovereenkomst is het cruciaal dat de verzekeringnemer accurate en volledige informatie verstrekt. Dit geldt zowel bij het indienen van het verzekeringsvoorstel als gedurende de looptijd van de overeenkomst.
##### 3.1.1.1 Het verzekeringsvoorstel
Tijdens het invullen van een verzekeringsvoorstel dient de kandidaat-verzekeringnemer alle hem bekende omstandigheden nauwkeurig mede te delen die van invloed kunnen zijn op de beoordeling van het risico door de verzekeraar. Dit omvat informatie over het risico zelf, zoals de beschrijving van het voertuig, het gebruik ervan, de woonplaats en de kenmerken van de bestuurders.
* **Opzettelijke verzwijging of onjuiste mededeling:** Indien de verzekeringnemer opzettelijk gegevens onjuist meedeelt of gegevens verzwijgt die van invloed zijn op de beoordeling van het risico, kan dit leiden tot nietigheid van de verzekeringsovereenkomst. Dit betekent dat de verzekeraar geen dekking hoeft te verlenen.
* **Onopzettelijke verzwijging of onjuiste mededeling:** Bij onopzettelijke verzwijging of onjuiste mededeling van gegevens, zal de verzekeraar in eerste instantie voorstellen de overeenkomst te wijzigen. Dit kan resulteren in een aanpassing van de premie of de polisvoorwaarden. Als de verzwijging uitkomt na een schadegeval, zal de verzekeraar nagaan of de verzwijging verwijtbaar is. Indien dit niet het geval is, dient de verzekeraar volledige dekking te verlenen.
##### 3.1.1.2 Mededelingsplicht tijdens de looptijd van de overeenkomst
Gedurende de looptijd van de verzekeringsovereenkomst blijft de mededelingsplicht bestaan. De verzekeringnemer is verplicht om veranderingen in het risico die een aanmerkelijke en blijvende verzwaring van het risico teweegbrengen, aan de verzekeraar te melden.
* **Aanmerkelijke en blijvende risicoverzwaring:** Voorbeelden hiervan zijn het plaatsen van een open haard in een woning, het veranderen van het gebruik van een pand (bv. van woning naar café of discotheek) of het aanbrengen van significante aanpassingen aan een voertuig.
* **Gevolgen van niet-melding:** Indien de verzekeringnemer een dergelijke risicoverzwaring niet meldt, kan dit, afhankelijk van de verwijtbaarheid, leiden tot een vermindering van de prestatie van de verzekeraar (naar rato van de betaalde premie ten opzichte van de premie die betaald had moeten worden), of zelfs tot weigering van dekking bij bedrieglijk opzet.
#### 3.1.2 De reactie van de verzekeraar
Nadat de verzekeringnemer een verzekeringsvoorstel heeft ingediend, dient de verzekeraar hierop te reageren.
* **Acceptatie of weigering:** De verzekeraar kan het voorstel accepteren, weigeren of een tegenvoorstel doen.
* **Termijn van reactie:** Indien de verzekeraar niet binnen dertig dagen na ontvangst van het voorstel een verzekeringsaanbod ter kennis heeft gebracht aan de kandidaat-verzekeringnemer, wordt de verzekeraar geacht de overeenkomst te hebben gesloten. In dat geval kan de verzekeraar aansprakelijk gesteld worden voor de schade die de kandidaat-verzekeringnemer lijdt als gevolg van het feit dat hij niet verzekerd is. De wet specificeert niet onder welke voorwaarden de dekking zou moeten ingaan, noch de hoogte van de schadevergoeding bij weigering tot verzekeren.
* **Datum van ingang van de dekking:** Tenzij anders bedongen, gaat de verzekeringswaarborg in op de dag volgend op de ontvangst van de verzekeringsaanvraag door de verzekeraar.
#### 3.1.3 De polis
De verzekeringspolis is het schriftelijke bewijs van de gesloten verzekeringsovereenkomst. Hoewel een verzekeringsovereenkomst geldig kan zijn zonder schriftelijke polis (art. 64 Verzekeringswet), is een schriftelijke polis gebruikelijk en bevat deze de algemene en bijzondere voorwaarden van de overeenkomst.
* **Inhoud van de polis:** De polis bevat onder andere:
* Identificatie van de verzekeraar en de verzekeringnemer.
* Beschrijving van het verzekerde risico.
* De verzekerde som of het verzekerde belang.
* De premie en de betalingsmodaliteiten.
* De duur van de overeenkomst.
* De franchise (het deel van de schade dat ten laste van de verzekerde blijft).
* Eventuele uitsluitingen of bijzondere voorwaarden.
### 3.2 Verplichtingen van de verzekeraar en de verzekeringnemer
Zowel de verzekeraar als de verzekeringnemer hebben specifieke verplichtingen die voortvloeien uit de verzekeringsovereenkomst en de wet.
#### 3.2.1 Verplichtingen van de verzekeraar
* **Het verlenen van dekking:** De verzekeraar is gehouden dekking te verlenen conform de polisvoorwaarden, tenzij er sprake is van een geldige reden tot uitsluiting of weigering.
* **Grove schuld:** De verzekeraar verleent dekking, zelfs bij grove schuld van de verzekeringnemer, tenzij deze gevallen uitdrukkelijk van dekking zijn uitgesloten in de polis. Bij opzet verleent de verzekeraar echter geen dekking.
* **Natuurrampen en oorlog:** Schade veroorzaakt door oorlog is doorgaans uitgesloten, tenzij anders bedongen.
* **Het betalen van de schadevergoeding:** Bij een gedekt schadegeval is de verzekeraar verplicht de overeengekomen schadevergoeding te betalen.
* **Informatieverplichting:** De verzekeraar dient de verzekeringnemer correct te informeren over de polisvoorwaarden, de premieberekening en de ingang van de dekking.
* **Publicatieverplichting:** Voor brandverzekeringen van eenvoudige risico's is de verzekeraar verplicht bepaalde informatie te publiceren.
#### 3.2.2 Verplichtingen van de verzekeringnemer
* **Het betalen van de premie:** De verzekeringnemer is verplicht de overeengekomen premie te betalen. De premie is een haalschuld, wat betekent dat de verzekeringnemer de premie zelf tijdig moet voldoen.
* **Niet-betaling van de premie:** Niet-betaling van de premie leidt niet automatisch tot schorsing van de dekking. De verzekeraar moet de verzekeringnemer eerst aangetekend in gebreke stellen. Na deze ingebrekestelling heeft de verzekeringnemer nog een termijn van vijftien dagen om de premie alsnog te betalen, alvorens de schorsing van dekking intreedt.
* **Het aangeven van het schadegeval:** De verzekeringnemer is verplicht een schadegeval zo spoedig mogelijk aan de verzekeraar te melden. De wet bepaalt geen algemene termijn hiervoor, maar de overeenkomst kan wel een specifieke termijn bevatten. Indien de melding niet tijdig geschiedt, kan de verzekeraar, indien hij hierdoor nadeel ondervindt, zijn prestatie verminderen.
* **Het verschaffen van inlichtingen:** De verzekerde is verplicht alle nuttige inlichtingen te verschaffen aan de verzekeraar, onder andere om het schadegeval te begroten. Het niet verlenen van medewerking, bijvoorbeeld door de expert niet binnen te laten, kan leiden tot vermindering van de prestatie.
* **Het beperken van de schade:** Indien de verzekerde geen noodzakelijke maatregelen neemt om de schade te beperken, kan de verzekeraar zijn prestatie verminderen, voorzover hij hierdoor nadeel heeft ondervonden.
* **Melden van risicoverzwaring:** Zoals reeds vermeld onder 3.1.1.2, dient de verzekeringnemer elke blijvende en aanmerkelijke risicoverzwaring te melden.
### 3.3 De geldigheid van de overeenkomst en de polis
De verzekeringsovereenkomst is aan strikte wettelijke regels gebonden om de geldigheid te waarborgen en de rechten van alle partijen te beschermen.
#### 3.3.1 Dwingend recht
De Verzekeringswet is grotendeels van dwingend recht. Dit betekent dat partijen er niet van mogen afwijken, tenzij de wet dit expliciet toestaat. Afwijkingen van dwingende bepalingen zijn nietig.
#### 3.3.2 Duur van de overeenkomst
* **Algemene regel:** De duur van een verzekeringsovereenkomst mag in principe niet langer zijn dan één jaar. Dit geldt met name voor landverzekeringen.
* **Stilzwijgende verlenging:** Een overeenkomst van één jaar wordt, behalve indien een van de partijen ten minste drie maanden voor de vervaldag van de overeenkomst schriftelijk verzet aantekent, stilzwijgend verlengd voor een nieuwe termijn van één jaar.
* **Uitzonderingen:** Voor levens- en ziekteverzekeringen kunnen langere looptijden overeengekomen worden.
#### 3.3.3 Opzegging van de overeenkomst
De opzegging van een verzekeringsovereenkomst dient te gebeuren volgens de wettelijke formaliteiten, meestal bij aangetekende brief of deurwaardersexploot, en met inachtneming van de opzegtermijnen.
* **Na een schadegeval:** In bepaalde gevallen, zoals bij autoverzekeringen, kan de verzekeraar de overeenkomst opzeggen na een schadegeval, mits dit in de polis is voorzien en de verzekeraar slachtoffers heeft moeten vergoeden. Deze opzegging heeft pas uitwerking na een bepaalde termijn.
* **Bij overlijden:** De verzekeringsovereenkomst eindigt in beginsel niet automatisch bij overlijden van de verzekeringnemer, maar de rechten en plichten kunnen wel overgaan op de erfgenamen.
#### 3.3.4 Uitzonderingen op de Verzekeringswet
De Verzekeringswet is niet van toepassing op alle soorten verzekeringen. Zo is de wet bijvoorbeeld niet van toepassing op herverzekeringen en op de verzekering van goederenvervoer, met uitzondering van bagage- en verhuisverzekeringen.
### 3.4 Speciale bepalingen en concepten
#### 3.4.1 Indemnitaire en forfaitaire verzekeringen
* **Indemnitaire verzekering:** Deze verzekeringen strekken ertoe de werkelijke geleden schade te vergoeden. De uitkering is dus afhankelijk van de omvang van de schade. De benadeelde mag zich door de verzekering niet verrijken.
* **Forfaitaire verzekering:** Bij deze verzekeringen wordt een vast bedrag uitgekeerd bij het intreden van het verzekerde voorval, ongeacht de werkelijke schade.
#### 3.4.2 Franchise
De franchise is het deel van de schade dat de verzekerde zelf dient te dragen. Deze kan verplicht zijn (bv. bij de wettelijk verplichte aansprakelijkheidsverzekering voor jonge bestuurders) of contractueel worden overeengekomen (bv. een extra franchise voor niet-opgegeven bestuurders bij een omniumverzekering).
#### 3.4.3 Moral Hazard
Moral hazard verwijst naar het gevaar dat de verzekerde zich roekelozer gaat gedragen omdat hij weet dat hij verzekerd is. Dit kan zich uiten in nalatigheid of zelfs opzettelijk gedrag dat tot schade leidt.
#### 3.4.4 Bonus-malus systeem
Dit systeem is vaak van toepassing op autoverzekeringen. Het beloont schadevrij rijden met een premiekorting (bonus) en bestraft schadegevallen met een premieverhoging (malus).
#### 3.4.5 Verzekeraar, verzekeringnemer, verzekerde en benadeelde
* **Verzekeraar:** De partij die de dekking verleent en de schade vergoedt.
* **Verzekeringnemer:** De partij die de overeenkomst sluit met de verzekeraar en de premie betaalt.
* **Verzekerde:** De persoon of het goed dat gedekt is door de verzekering.
* **Benadeelde:** De persoon die schade lijdt en recht heeft op een uitkering, vaak een derde partij bij aansprakelijkheidsverzekeringen.
#### 3.4.6 Medeverzekering
Bij medeverzekering zijn meerdere verzekeraars betrokken bij het dekken van hetzelfde risico. In geval van schade zullen de verzekeraars naar rato van hun dekkingspercentage bijdragen aan de schadevergoeding, om te voorkomen dat de verzekerde zich verrijkt.
#### 3.4.7 Rechtsbijstandverzekering
Dit is een indemnitaire verzekering die juridische bijstand verleent bij geschillen die verband houden met het verzekerde risico.
#### 3.4.8 Eigenaar, huurder, gebruiker
Deze partijen kunnen allemaal belang hebben bij een brandverzekering, afhankelijk van hun juridische relatie tot het verzekerde onroerend goed.
#### 3.4.9 Vrijwillige zaakwaarneming
In geval van schade kunnen kosten voor reddingsoperaties of het beperken van verdere schade door een derde (zaakwaarnemer) verhaald worden op de verzekeraar, mits deze kosten noodzakelijk en nuttig waren.
#### 3.4.10 Eigen recht van de benadeelde
Bij aansprakelijkheidsverzekeringen heeft de benadeelde een eigen recht om zich rechtstreeks tot de verzekeraar van de aansprakelijke partij te wenden voor de schadevergoeding.
#### 3.4.11 Verhaalrecht van de verzekeraar
De verzekeraar die een schadevergoeding heeft betaald, kan deze in bepaalde gevallen (bv. bij opzet of grove schuld van de verzekerde, of indien uitdrukkelijk voorzien in de polis) verhalen op de aansprakelijke persoon.
#### 3.4.12 Verzekering van goederenvervoer
Deze verzekeringen vallen buiten de algemene Verzekeringswet, met uitzondering van bagage- en verhuisverzekeringen.
#### 3.4.13 Risicoverzwaring en de gevolgen ervan
Een aanmerkelijke en blijvende risicoverzwaring die niet aan de verzekeraar wordt gemeld, kan leiden tot een vermindering van de uitkering of zelfs tot nietigheid, afhankelijk van de omstandigheden en de verwijtbaarheid.
#### 3.4.14 Verjaringstermijnen
Rechtsvorderingen die voortvloeien uit een verzekeringsovereenkomst verjaren in principe na drie jaar, te rekenen vanaf het ontstaan van het vorderingsrecht of vanaf de dag dat de rechthebbende kennis heeft gekregen van het voorval, met een absolute verjaringstermijn van vijf jaar.
> **Tip:** Bestudeer de specifieke artikelen van de Verzekeringswet nauwkeurig, aangezien veel oefeningen en casestudies hierop gebaseerd zijn. Begrijp de nuances tussen opzettelijke en onopzettelijke verzwijging, de gevolgen van niet-betaling van de premie, en de verschillende termijnen die van belang zijn voor de geldigheid en de uitvoering van de verzekeringsovereenkomst.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| BA-autoverzekering | Een verzekering die de burgerrechtelijke aansprakelijkheid dekt die voortvloeit uit het bezit en gebruik van een motorvoertuig. Ze vergoedt schade aan derden die door de verzekerde veroorzaakt is. |
| Brandverzekering | Een schadeverzekering die dekking biedt tegen schade veroorzaakt door brand, bliksem, rook en roet. Kan ook aanvullende waarborgen bevatten voor storm, hagel, waterschade en glasbreuk. |
| Familiale verzekering | Een burgerrechtelijke aansprakelijkheidsverzekering die de schade dekt die door de verzekerde persoon (en zijn gezin) aan derden wordt toegebracht tijdens het privéleven, buiten de professionele context en zonder betrokkenheid van een motorvoertuig. |
| Franchise | Het gedeelte van de schade dat de verzekerde zelf dient te dragen. Dit is een vast bedrag of een percentage van de schade dat niet door de verzekeraar wordt vergoed. |
| Indemnitaire verzekering | Een schadeverzekering waarbij het doel is om de benadeelde partij schadeloos te stellen tot het bedrag van de werkelijk geleden schade. De uitkering kan nooit hoger zijn dan de werkelijke schade. |
| Inschrijver van het voertuig | De persoon die het voertuig heeft ingeschreven bij de bevoegde instanties, wat vaak de eigenaar is of degene die het juridisch gezag over het voertuig heeft. |
| Juridische bijstand | Hulp en ondersteuning bij juridische geschillen, zowel in de vorm van advies als in de vorm van dekking van juridische kosten zoals advocaat- en gerechtskosten. |
| Levensverzekering | Een verzekering die uitkeert bij overlijden van de verzekerde, of een bedrag uitkeert bij het bereiken van een bepaalde leeftijd. Dit is een persoonsverzekering. |
| Moral Hazard | Het gevaar dat een verzekerde zich roekelozer gaat gedragen omdat hij weet dat de financiële gevolgen van zijn handelen door de verzekering gedekt worden. |
| Omniumverzekering | Een vrijwillige verzekering die zowel schade aan derden als schade aan het eigen voertuig dekt, inclusief diefstal, vandalisme en eigen schade door een ongeval. |
| Persoonsverzekering | Een verzekering die betrekking heeft op de persoon zelf, zoals levensverzekeringen, ongevallenverzekeringen en ziektekostenverzekeringen. De uitkering is niet noodzakelijk gekoppeld aan een werkelijke schade. |
| Rechtsbijstandverzekering | Een verzekering die de kosten dekt voor juridische bijstand in geval van geschillen, zowel ter verdediging als om rechten te doen gelden. |
| Risico | De gebeurtenis waarvan de verwezenlijking kan leiden tot schade of een verlies, en die het voorwerp uitmaakt van de verzekering. |
| Risicoanalyse | Het proces van het identificeren, beoordelen en inschatten van potentiële risico's, teneinde passende preventieve en/of verzekeringsmaatregelen te kunnen nemen. |
| Risicoidentificatie | Het proces waarbij potentiële gevaren of gebeurtenissen die schade kunnen veroorzaken, worden geïdentificeerd. |
| Risicoverzwaring | Een omstandigheid die de kans op het optreden van het verzekerde risico aanzienlijk vergroot na het afsluiten van de verzekeringsovereenkomst. |
| Schadeverzekering | Een verzekering die de schade dekt die geleden wordt als gevolg van een onzekere gebeurtenis. De uitkering is afhankelijk van de omvang van de schade. |
| Verzekeraar | De partij die zich, tegen betaling van een premie, verbindt tot het vergoeden van schade of het uitkeren van een bedrag bij het optreden van een verzekerd risico. |
| Verzekeringnemer | De natuurlijke of rechtspersoon die de verzekeringsovereenkomst afsluit en de premie betaalt. Dit kan dezelfde persoon zijn als de verzekerde, maar hoeft niet. |
| Verzekeringsaanvraag | Een document waarin de kandidaat-verzekeringnemer informatie verstrekt over het te verzekeren risico, waarna de verzekeraar beslist of en onder welke voorwaarden hij de verzekering wil aangaan. |
| Verzekeringspolis | Het schriftelijk bewijs van de verzekeringsovereenkomst, waarin de rechten en plichten van de verzekeraar en de verzekeringnemer zijn vastgelegd. |
| Verzekeringswet | De wet die de regels bepaalt voor het sluiten en uitvoeren van verzekeringsovereenkomsten. |
| Verzekeringswaarborg | De dekking die de verzekeraar biedt tegen het optreden van een specifiek risico, zoals bepaald in de verzekeringspolis. |
| Wettelijk verplichte verzekering | Een verzekering die door de wet is voorgeschreven en die door bepaalde personen of voor bepaalde activiteiten verplicht afgesloten moet worden, zoals de BA-autoverzekering. |
Cover
Oefeningen wettelijke erfopvolging 2 de orde - opgave.docx
Summary
# Eerste en tweede orde erfopvolging
Dit document behandelt de wettelijke erfopvolging in de tweede orde, met specifieke aandacht voor de devolutie van nalatenschappen aan de hand van diverse familie scenario's.
### 1.1 Wettelijke erfopvolging in de tweede orde
De wettelijke erfopvolging is geregeld in het Burgerlijk Wetboek. De orde van erfopvolging bepaalt welke familieleden recht hebben op de nalatenschap van een overledene wanneer er geen testament is opgemaakt.
#### 1.1.1 De plaats van de tweede orde
De tweede orde van wettelijke erfgenamen wordt aangesproken wanneer er geen erfgenamen uit de eerste orde (afstammelingen) aanwezig zijn. Deze orde omvat de bloedverwanten van de overledene in rechte lijn tot en met de vierde graad, met uitsluiting van de afstammelingen (eerste orde).
#### 1.1.2 Samenstelling van de tweede orde
De erfgenamen in de tweede orde zijn:
* Ouders (in de eerste graad)
* Broers en zussen (in de tweede graad)
* Grootouders (in de derde graad)
* Ooms, tantes, neven en nichten (in de vierde graad)
Binnen de tweede orde geldt een hiërarchische rangorde:
1. De ouders worden eerst aangesproken.
2. Als er geen ouders meer zijn, worden de broers en zussen aangesproken.
3. Als er ook geen broers of zussen zijn, dan komen de grootouders aan bod.
4. Als er geen grootouders zijn, dan komen de ooms, tantes, neven en nichten aan bod.
#### 1.1.3 Het principe van de "kleine kloving"
Het principe van de "kleine kloving" is essentieel bij de verdeling van de nalatenschap onder erfgenamen in de tweede orde. Dit principe houdt in dat de nalatenschap wordt verdeeld per stam, en vervolgens binnen elke stam naar het aantal hoofden wordt gekloofd.
* **Eerste kloving:** De nalatenschap wordt verdeeld tussen de stam van de vader en de stam van de moeder. Elk van deze stammen erft de helft van de nalatenschap.
* **Tweede kloving (binnen de stam):** Binnen elke stam wordt de helft van de nalatenschap gelijk verdeeld over de aanwezige erfgenamen van dezelfde graad.
**Tip:** Visualiseer de stamboom om de verdeling volgens het principe van de "kleine kloving" correct toe te passen. Teken altijd de beide stammen (vader en moeder) apart.
### 1.2 Toepassingen en scenario's
De volgende scenario's illustreren de toepassing van de wettelijke erfopvolging en het principe van de "kleine kloving".
#### 1.2.1 Opgave 1: Broer, zus en oom
**Scenario:** X overlijdt en laat een broer B, een zus Z, grootouders (GM en GV) langs de zijde van zijn vooroverleden moeder M, en een oom langs moederszijde na.
**Stamboom en devolutie:**
* De eerste orde (kinderen) is niet aanwezig.
* De tweede orde wordt aangesproken.
* Broers en zussen (tweede graad) hebben voorrang op grootouders (derde graad) en ooms/tantes (vierde graad).
* De nalatenschap gaat volledig naar broer B en zus Z, ieder voor de helft. De grootouders en de oom erven niets.
#### 1.2.2 Opgave 2: Broers, zus en grootmoeder
**Scenario:** X overlijdt en laat twee broers B1 en B2, een zus Z, zijn moeder M en grootouders langs de zijde van zijn moeder (GM) na.
**Stamboom en devolutie:**
* De eerste orde is niet aanwezig.
* De tweede orde wordt aangesproken.
* De moeder (eerste graad) is nog in leven.
* De nalatenschap gaat volledig naar de moeder. De broers, zus en grootouders erven niets.
#### 1.2.3 Opgave 3: Vooroverleden zus met kinderen
**Scenario:** Zelfde als opgave 2, maar de zus Z is vooroverleden en laat drie zonen (neven van X) na.
**Stamboom en devolutie:**
* De eerste orde is niet aanwezig.
* De tweede orde wordt aangesproken.
* De moeder (eerste graad) is nog in leven.
* De nalatenschap gaat volledig naar de moeder. De broers, de zonen van de vooroverleden zus en de grootouders erven niets.
#### 1.2.4 Opgave 4: Volle en halfbroer (kleine kloving)
**Scenario:** X overlijdt en laat een volle broer B, een volle zus Z, en een halfbroer HB langs de zijde van zijn vooroverleden vader na. De vader en moeder van X zijn vooroverleden.
**Stamboom en devolutie:**
* Eerste orde: niet aanwezig.
* Tweede orde: ouders zijn vooroverleden.
* Nu wordt gekeken naar broers en zussen. Er zijn volledige broers/zussen (gemeenschappelijke ouders) en halfbroers/zussen (één gemeenschappelijke ouder).
* De nalatenschap wordt verdeeld volgens het principe van de "kleine kloving".
* **Eerste kloving:** Nalatenschap wordt verdeeld tussen de vaderlijke stam en de moederlijke stam.
* Vaderlijke stam: Hier is de halfbroer HB de enige vertegenwoordiger.
* Moederlijke stam: Hier zijn de volle broer B en volle zus Z de vertegenwoordigers.
* **Verdeling:** De nalatenschap wordt in twee gelijke helften gesplitst:
* Helft voor de vaderlijke stam: Deze gaat volledig naar de halfbroer HB.
* Helft voor de moederlijke stam: Deze wordt gelijk verdeeld tussen de volle broer B en de volle zus Z. Dus B krijgt een kwart en Z krijgt een kwart van de totale nalatenschap.
**Resultaat:**
* Halfbroer HB: de helft ($ \frac{1}{2} $)
* Volle broer B: een kwart ($ \frac{1}{4} $)
* Volle zus Z: een kwart ($ \frac{1}{4} $)
> **Tip:** Bij halfbroers/zussen in de tweede orde, die afstammen van één gemeenschappelijke ouder, krijgt een halfbroer of halfzus de helft van wat een volle broer of zus krijgt. Dit volgt uit de "kleine kloving" per stam.
#### 1.2.5 Opgave 5: Biologische moeder, volle en halfbroer (kleine kloving)
**Scenario:** X overlijdt en laat zijn biologische moeder M, een volle broer B, een volle zus Z, en een halfbroer HB langs de zijde van zijn vooroverleden vader na.
**Stamboom en devolutie:**
* De eerste orde (kinderen) is niet aanwezig.
* De tweede orde wordt aangesproken.
* De moeder (eerste graad) is nog in leven.
* De nalatenschap gaat volledig naar de moeder. De volle broer, volle zus en halfbroer erven niets.
#### 1.2.6 Opgave 6: Vader, volle broer, halfzussen en halfbroer (kleine kloving)
**Scenario:** X overlijdt en laat zijn biologische vader V, een volle broer B, twee halfzussen HZ1 en HZ2 aan de zijde van zijn vader, een halfbroer HB aan de zijde van zijn vooroverleden biologische moeder M, en zijn grootmoeder GM aan vaderszijde na.
**Stamboom en devolutie:**
* Eerste orde: niet aanwezig.
* Tweede orde: Ouders. De vader V is nog in leven.
* Aangezien de vader (eerste graad in de tweede orde) nog in leven is, erft hij de volledige nalatenschap.
* De volle broer, halfzussen, halfbroer en grootmoeder erven niets.
#### 1.2.7 Opgave 7: Beide ouders leven (kleine kloving)
**Scenario:** Zelfde als opgave 6, maar de beide biologische ouders van de overledene X zijn nog in leven.
**Stamboom en devolutie:**
* Eerste orde: niet aanwezig.
* Tweede orde: Ouders. De vader V en de moeder M zijn beide nog in leven.
* De nalatenschap wordt verdeeld volgens het principe van de "kleine kloving".
* **Eerste kloving:** De nalatenschap wordt verdeeld tussen de vaderlijke stam en de moederlijke stam. Elk krijgt de helft ($ \frac{1}{2} $).
* Vaderlijke stam: Vader V (enkel) krijgt zijn helft.
* Moederlijke stam: Moeder M (enkel) krijgt haar helft.
* **Resultaat:** De vader V en de moeder M erven elk de helft van de nalatenschap.
> **Belangrijk:** Wanneer beide ouders nog leven, is de verdeling tussen hen altijd 50-50, ongeacht of er andere bloedverwanten in de tweede orde zijn.
#### 1.2.8 Opgave 8: Enig kind, halfbroer, grootvader (kleine kloving)
**Scenario:** X overlijdt als enig kind, maar laat aan moederskant een halfbroer B na. Beide biologische ouders zijn vooroverleden. Aan de zijde van zijn vooroverleden vader, laat hij zijn grootvader GV na.
**Stamboom en devolutie:**
* Eerste orde: niet aanwezig.
* Tweede orde: Ouders zijn vooroverleden.
* Nu wordt gekeken naar broers/zussen, grootouders, etc.
* Het principe van de "kleine kloving" is van toepassing.
* **Eerste kloving:** Nalatenschap wordt verdeeld tussen de vaderlijke stam en de moederlijke stam. Elk krijgt de helft ($ \frac{1}{2} $).
* Vaderlijke stam: Hier is de grootvader GV (van vaderszijde) de enige vertegenwoordiger. Hij erft de helft van de nalatenschap.
* Moederlijke stam: Hier is de halfbroer B de enige vertegenwoordiger. Hij erft de andere helft van de nalatenschap.
**Resultaat:**
* Grootvader GV (vaderszijde): de helft ($ \frac{1}{2} $)
* Halfbroer B (moederszijde): de helft ($ \frac{1}{2} $)
---
# Het principe van de kleine kloving
Het principe van de kleine kloving (ook wel kloving naar parenteel genoemd) regelt de verdeling van de nalatenschap wanneer er sprake is van halfbroers en -zussen of wanneer een ouder reeds is overleden en diens plaatsvervangers (kinderen) optreden.
### 2.1 Inleiding tot de kleine kloving
De kleine kloving is een principe binnen het wettelijke erfrecht dat specifiek van toepassing is bij de erfopvolging in de tweede graad (broers en zussen, en hun afstammelingen), wanneer de nalatenschap moet worden verdeeld tussen bloedverwanten die niet uit dezelfde ouders zijn geboren, of wanneer de nalatenschap langs de ene of andere ouder niet kan worden genoten. Het zorgt ervoor dat de nalatenschap wordt gesplitst naar de lijn van de ouders van de overledene.
### 2.2 Toepassing bij halfbroers en -zussen
Bij het overlijden van een persoon (erflater) die halfbroers en/of halfzussen achterlaat, wordt de nalatenschap in twee helften verdeeld. Eén helft gaat naar de volle bloedverwanten langs de zijde van de ene ouder, en de andere helft gaat naar de volle bloedverwanten langs de zijde van de andere ouder. Halfbroers en -zussen erven dus elk de helft van wat een volle broer of zus zou erven.
### 2.3 Toepassing wanneer een ouder reeds is overleden
Indien de nalatenschap niet kan worden genoten door een van de ouders van de erflater (bijvoorbeeld omdat deze reeds is overleden), treedt diens plaatsvervanger in (indien aanwezig, namelijk diens kinderen). De kleine kloving zorgt er dan voor dat de helft van de nalatenschap die oorspronkelijk naar die ouder zou gaan, wordt verdeeld onder diens afstammelingen.
### 2.4 Gevolgen voor de verdeling
Het principe van de kleine kloving kan ertoe leiden dat de verdeling complex wordt, vooral wanneer er meerdere lijnen van halfverwanten zijn, of wanneer de plaatsvervangers van een overleden ouder zelf ook halfverwanten zijn. De kern is dat de nalatenschap steeds wordt opgedeeld per "stam" of "lijn" van afstamming via de ouders.
#### 2.4.1 Verdeling van de nalatenschap in hoofden
Wanneer een nalatenschap wordt verdeeld volgens het principe van de kleine kloving, wordt de verdeling "in hoofden" gedaan binnen elke tak van de familie die recht heeft op een deel van de nalatenschap.
> **Tip:** Het is cruciaal om bij de toepassing van de kleine kloving steeds de familierelaties nauwkeurig te analyseren en een stamboom te tekenen om de correcte verdeling te visualiseren.
#### 2.4.2 Erfenis van volle broers en zussen
Volle broers en zussen erven uit beide linies (langs vader en langs moeder). Zij zullen dus, indien er geen halfbroers of -zussen zijn, de gehele nalatenschap ontvangen. Als er echter een halfbroer of -zus is, zullen de volle broers en zussen samen de helft ontvangen die toekomt aan de gemeenschappelijke ouderlijke lijn, en de andere helft zal dan naar de andere ouderlijke lijn gaan waar de halfbroer/zus deel van uitmaakt.
#### 2.4.3 Erfenis van halfbroers en -zussen
Halfbroers en -zussen erven enkel uit de lijn van de gemeenschappelijke ouder. Zij ontvangen de helft van wat een volle broer of zus zou ontvangen, mits deze volle broer of zus wel degelijk uit die gemeenschappelijke lijn komt. Meer specifiek, de helft van de nalatenschap die toekomt aan de ouder die ze gemeenschappelijk hebben, wordt dan verder verdeeld onder de kinderen uit die relatie.
#### 2.4.4 Erfenis van afstammelingen van halfbroers/zussen
Indien een halfbroer of -zus reeds is overleden en afstammelingen heeft, treden deze afstammelingen in de plaats van hun vooroverleden ouder. Zij erven dan het deel dat hun ouder zou hebben geërfd, wederom verdeeld per hoofd binnen die tak.
### 2.5 Voorbeelden ter illustratie
Hieronder volgen voorbeelden die de toepassing van het principe van de kleine kloving verduidelijken.
#### 2.5.1 Casus met halfbroer (volgens het document)
Stel, X overlijdt en laat na:
* Een volle broer B
* Een volle zus Z
* Een halfbroer HB langs de zijde van zijn vooroverleden biologische vader.
De beide biologische ouders van X zijn reeds vooroverleden.
De nalatenschap wordt in twee helften verdeeld: één helft voor de lijn van de moeder, en één helft voor de lijn van de vader.
* **Lijn van de Moeder:** Aangezien de moeder is vooroverleden en geen andere bloedverwanten in de eerste of tweede graad achterlaat langs haar zijde die de nalatenschap kunnen ontvangen, gaat deze helft naar de staat.
* **Lijn van de Vader:** De nalatenschap toekomend aan de vader wordt verdeeld tussen zijn kinderen: de volle broer B, de volle zus Z, en de halfbroer HB.
* Volle broer B en volle zus Z staan in de tweede graad ten opzichte van de vader.
* Halfbroer HB staat ook in de tweede graad ten opzichte van de vader, maar slechts langs één ouder.
Volgens het principe van de kleine kloving, wordt de nalatenschap van de vader (dus de helft van de totale nalatenschap) verdeeld over de kinderen die hij heeft. Dit betekent dat de nalatenschap die toekomt aan de vaderlijke lijn wordt gesplitst tussen de volle kinderen en de halfkinderen.
De helft van de nalatenschap die toekomt aan de vaderlijke lijn wordt verdeeld over B, Z en HB. Er zijn 3 kinderen die tot de vaderlijke lijn behoren. De verdeling van deze helft is dus:
* Volle broer B: $\frac{1}{2} \times \frac{1}{2} = \frac{1}{4}$ van de totale nalatenschap.
* Volle zus Z: $\frac{1}{2} \times \frac{1}{2} = \frac{1}{4}$ van de totale nalatenschap.
* Halfbroer HB: $\frac{1}{2} \times \frac{1}{2} = \frac{1}{4}$ van de totale nalatenschap.
Echter, een meer correcte interpretatie van de "kleine kloving" zoals vaak gehanteerd in het Nederlandse recht, is dat de nalatenschap wordt verdeeld per stam.
* De ene helft van de nalatenschap is "moederlijke nalatenschap" en de andere helft is "vaderlijke nalatenschap".
* Moederlijke nalatenschap: Moeder is vooroverleden en heeft geen andere afstammelingen achtergelaten die kunnen erven. Deze helft gaat naar de staat.
* Vaderlijke nalatenschap: Deze helft komt toe aan de kinderen van de vader. De kinderen van de vader zijn de volle broer B, de volle zus Z, en de halfbroer HB.
* Volle broer B en volle zus Z worden samen als één "hoofd" van de moederlijke lijn beschouwd.
* De halfbroer HB is het enige "hoofd" van de vaderlijke lijn die niet ook uit de moederlijke lijn komt.
Bij toepassing van de kleine kloving die de nalatenschap opsplitst per ouderlijke lijn:
De helft van de nalatenschap die aan de vaderlijke lijn toekomt, wordt verdeeld tussen de afstammelingen van die vader. De afstammelingen zijn B, Z en HB.
Echter, de kleine kloving zegt dat de nalatenschap gesplitst wordt naar de ouderlijke lijnen. De helft die aan de vader toekomt, wordt verdeeld onder de kinderen die hij heeft. In dit geval zijn dit B, Z en HB. Deze 3 erven elk $\frac{1}{3}$ van deze helft.
* Volle broer B erft: $\frac{1}{2} \times \frac{1}{3} = \frac{1}{6}$ van de totale nalatenschap.
* Volle zus Z erft: $\frac{1}{2} \times \frac{1}{3} = \frac{1}{6}$ van de totale nalatenschap.
* Halfbroer HB erft: $\frac{1}{2} \times \frac{1}{3} = \frac{1}{6}$ van de totale nalatenschap.
Dit laat een deel van de vaderlijke nalatenschap onverdeeld indien de volle broer en zus wel uit de moederlijke lijn komen die leeg is. De klassieke interpretatie is dat de nalatenschap wordt gesplitst in een moederlijke en vaderlijke helft.
* Moederlijke helft: Leeg (er is niemand uit de moederlijke lijn die kan erven behalve de (voormelde) vooroverleden moeder). Deze helft gaat naar de Staat.
* Vaderlijke helft: Komt toe aan de kinderen van de vader. Dit zijn B, Z en HB. Er zijn dus 3 erfgenamen uit de vaderlijke lijn.
* B krijgt $\frac{1}{3}$ van de vaderlijke helft.
* Z krijgt $\frac{1}{3}$ van de vaderlijke helft.
* HB krijgt $\frac{1}{3}$ van de vaderlijke helft.
Dus B en Z erven elk $\frac{1}{2} \times \frac{1}{3} = \frac{1}{6}$ van de totale nalatenschap.
HB erft $\frac{1}{2} \times \frac{1}{3} = \frac{1}{6}$ van de totale nalatenschap.
De som hiervan is $\frac{1}{6} + \frac{1}{6} + \frac{1}{6} = \frac{3}{6} = \frac{1}{2}$. De overige helft gaat naar de Staat.
#### 2.5.2 Casus met halfzus aan vaderszijde en halfbroer aan moederszijde
Stel, X overlijdt en laat na:
* Zijn biologische vader V (in leven)
* Een volle broer B
* Twee halfzussen HZ1 en HZ2 aan de zijde van zijn vader
* Een halfbroer HB aan de zijde van zijn vooroverleden biologische moeder M
* Zijn grootmoeder GM aan vaderszijde.
Omdat de vader (V) in leven is, wordt de nalatenschap in principe verdeeld volgens de regels van de eerste en tweede orde. De vader is de eerste erfgenaam. Echter, de vraag gaat over het principe van de kleine kloving, wat suggereert dat we de situatie moeten bekijken alsof de vader er niet is, of de nalatenschap per ouderlijke lijn wordt beschouwd als een fictieve verdeling. In de context van de "kleine kloving" zoals geïntroduceerd, gaat het om de verdeling wanneer er halfverwanten zijn of wanneer een ouder niet kan erven.
Laten we de situatie bekijken met de principes van de tweede orde en de kleine kloving, uitgaande dat de vader niet alles zou krijgen, of we kijken naar de verdeling van de helften die aan de ouders toekomen.
* **Moederlijke lijn:** De moeder M is vooroverleden. Haar plaatsvervanger is de halfbroer HB. De helft van de nalatenschap die toekomt aan de moederlijke lijn, komt toe aan HB. Dus HB erft $\frac{1}{2}$ van de totale nalatenschap.
* **Vaderlijke lijn:** De vader V is in leven, maar stel voor de toepassing van de kleine kloving dat we de nalatenschap opsplitsen. De vaderlijke helft van de nalatenschap gaat naar de afstammelingen van de vader. De afstammelingen van de vader die nog in leven zijn om te erven zijn de volle broer B, de twee halfzussen HZ1 en HZ2. De grootmoeder GM (vaderszijde) erft enkel indien er geen broers of zussen of hun afstammelingen zijn. De volle broer en halfzussen staan dichterbij dan de grootmoeder.
* De vaderlijke helft ($\frac{1}{2}$ van de nalatenschap) wordt verdeeld tussen B, HZ1 en HZ2. Dit zijn 3 erfgenamen die allemaal tot de vaderlijke lijn behoren.
* Volle broer B erft: $\frac{1}{2} \times \frac{1}{3} = \frac{1}{6}$ van de totale nalatenschap.
* Halfzus HZ1 erft: $\frac{1}{2} \times \frac{1}{3} = \frac{1}{6}$ van de totale nalatenschap.
* Halfzus HZ2 erft: $\frac{1}{2} \times \frac{1}{3} = \frac{1}{6}$ van de totale nalatenschap.
In totaal hebben we dan:
* HB: $\frac{1}{2}$ (of $\frac{3}{6}$)
* B: $\frac{1}{6}$
* HZ1: $\frac{1}{6}$
* HZ2: $\frac{1}{6}$
Totaal: $\frac{3}{6} + \frac{1}{6} + \frac{1}{6} + \frac{1}{6} = \frac{6}{6} = 1$ (de volledige nalatenschap).
> **Tip:** De kern van de kleine kloving is dat de nalatenschap in twee helften wordt gesplitst, één voor de moederlijke lijn en één voor de vaderlijke lijn. Binnen elke lijn worden de erfgenamen naar hoofden verdeeld. Indien een lijn leeg is, gaat die helft naar de Staat. Als er zowel volle broers/zussen als halfbroers/zussen zijn, erven de volle broers/zussen uit beide lijnen, terwijl halfbroers/zussen enkel uit hun respectievelijke lijn erven.
#### 2.5.3 Casus met halfbroer aan moederszijde en grootvader aan vaderszijde
Stel, X overlijdt als enig kind, maar laat aan moederskant een halfbroer B na. De beide biologische ouders zijn vooroverleden. Aan de zijde van zijn vooroverleden vader, laat hij zijn grootvader GV na.
* **Moederlijke lijn:** De moeder is vooroverleden. Haar plaatsvervanger is de halfbroer B. De helft van de nalatenschap die toekomt aan de moederlijke lijn, komt dus toe aan de halfbroer B. HB erft $\frac{1}{2}$ van de totale nalatenschap.
* **Vaderlijke lijn:** De vader is vooroverleden. Zijn afstammelingen (in dit geval X zelf) kunnen niet erven. De eerstvolgende bloedverwanten in de tweede graad langs vaderszijde zijn de grootouders. Aangezien de grootmoeder langs vaderszijde niet vermeld is, blijft de grootvader aan vaderszijde over. De grootvader GV erft de andere helft van de nalatenschap (de vaderlijke helft). GV erft $\frac{1}{2}$ van de totale nalatenschap.
De verdeling is dus:
* Halfbroer B: $\frac{1}{2}$ van de nalatenschap.
* Grootvader GV: $\frac{1}{2}$ van de nalatenschap.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Wettelijke erfopvolging | Het proces waarbij de wet bepaalt wie de bezittingen van een overleden persoon erft, in het geval dat er geen testament is opgemaakt. Dit omvat specifieke regels voor de rangorde van erfgenamen. |
| Devolutie | De overgang van rechten en plichten van een overleden persoon naar zijn of haar erfgenamen. Dit omvat de verdeling van de nalatenschap volgens de geldende wettelijke regels of testamentaire bepalingen. |
| Tweede orde erfgenamen | Familieleden die niet tot de eerste orde (kinderen en afstammelingen) behoren, maar wel recht hebben op een deel van de nalatenschap. Dit omvat in deze context broers, zussen, ouders en hun afstammelingen, en grootouders. |
| Stamboom | Een grafische weergave van de familiebanden van een persoon, die de afstamming en verwantschap aangeeft. Het helpt bij het visualiseren van de erfgenamen en de verdeling van de nalatenschap. |
| Vooroverleden | Een persoon die reeds is overleden vóór de datum van overlijden van de erflater. De bezittingen van een vooroverleden erfgenaam worden niet direct aan de erflater toegerekend, maar kunnen via plaatsvervulling toekomen aan diens afstammelingen. |
| Moederszijde / Vaderszijde | Verwijst naar de familieleden die afstammen van respectievelijk de moeder of de vader van een persoon. Bij erfopvolging kan dit relevant zijn voor de verdeling van de nalatenschap. |
| Kleine kloving | Een specifiek principe in het erfrecht waarbij de nalatenschap van een overledene die geen directe afstammelingen nalaat, wordt verdeeld. De nalatenschap wordt in twee helften gesplitst: één helft voor de familie van de vader en één helft voor de familie van de moeder, ongeacht wie er nog in leven is. |
| Halfbroer / Halfzus | Een broer of zus die dezelfde vader of moeder deelt, maar niet beide ouders. In de context van erfopvolging kunnen halfbroers en -zussen, afhankelijk van de specifieke wetgeving, een deel van de nalatenschap erven. |
| Plaatsvervulling | Een juridisch principe waarbij, wanneer een erfgenaam voor de erflater overlijdt, diens afstammelingen in zijn of haar plaats treden om de nalatenschap te erven. Dit geldt ook voor onwaardige erfgenamen of verwerping van de nalatenschap. |
| Grootouder | De ouder van een ouder. In de wettelijke erfopvolging kunnen grootouders als erfgenamen optreden, met name wanneer er geen erfgenamen uit hogere rangen aanwezig zijn. |
Cover
OPL_Oefenreeks_7.5._Aansprakelijkheids-_en_rechtsbijstandverzekeringen.pdf
Summary
# Aansprakelijkheids- en rechtsbijstandverzekeringen
Dit gedeelte van de studiehandleiding behandelt de artikelen uit de Verzekeringswet die betrekking hebben op aansprakelijkheids- en rechtsbijstandverzekeringen en de bijbehorende oefeningen, met een focus op de juridische bepalingen en de praktische implicaties ervan.
### 1.1 Aansprakelijkheidsverzekeringen
#### 1.1.1 Kernbegrippen en wettelijke bepalingen
De aansprakelijkheidsverzekering beoogt de vergoeding van schade die de verzekerde aan derden heeft toegebracht. Het is een schadeverzekering, wat betekent dat het een indemnitair karakter heeft [1](#page=1) [3](#page=3).
##### 1.1.1.1 Eigen recht van de benadeelde
Artikel 150 van de Verzekeringswet (WV) verleent de benadeelde een eigen recht tegen de verzekeraar van de aansprakelijke verzekerde. Dit betekent dat de benadeelde rechtstreeks de verzekeraar kan aanspreken voor de schadevergoeding, en niet enkel de verzekerde. Dit is essentieel omdat er in principe geen contractuele relatie bestaat tussen de benadeelde en de verzekeraar van de verzekerde. Zonder dit eigen recht zou de benadeelde afhankelijk zijn van de verzekerde om de uitkering door te storten, wat tot misbruik kon leiden [1](#page=1) [4](#page=4).
> **Tip:** Het eigen recht van de benadeelde is specifiek van toepassing op aansprakelijkheidsverzekeringen en niet op zaakverzekeringen [1](#page=1).
De benadeelde beschikt vrij over de door de verzekeraar verschuldigde schadevergoeding; het bedrag mag niet verschillen naargelang het gebruik ervan [1](#page=1).
##### 1.1.1.2 Recht van verhaal van de verzekeraar
De verzekeraar kan, onder bepaalde voorwaarden, een recht van verhaal uitoefenen tegen de verzekeringnemer en, indien daartoe grond bestaat, tegen de verzekerde die niet de verzekeringnemer is. Dit recht van verhaal is een mogelijkheid, geen verplichting, en moet expliciet in de polis worden voorzien. De verzekeraar kan zich slechts beroepen op dit recht voor zover hij de prestaties volgens de wet of de verzekeringsovereenkomst had kunnen weigeren of verminderen [1](#page=1) [2](#page=2) [4](#page=4).
De verzekeraar is verplicht de verzekeringnemer (of de verzekerde) kennis te geven van zijn voornemen om verhaal in te stellen, zodra hij op de hoogte is van de feiten waarop dit besluit gegrond is. Dit is een strikte modaliteit met betrekking tot het tijdstip en de bestemmeling van de kennisgeving, op straffe van verval van het recht van verhaal [2](#page=2).
> **Tip:** Het recht van verhaal wordt contractueel bepaald en kan niet worden uitgeoefend indien de verzekeraar dit niet uitdrukkelijk in de polis heeft voorbehouden [1](#page=1).
##### 1.1.1.3 Excepties, vrijstellingen, nietigheid en verval
Bij verplichte burgerrechtelijke aansprakelijkheidsverzekeringen kunnen excepties, vrijstellingen, nietigheid en verval van recht, die hun oorzaak vinden in feiten die zich voor of na het schadegeval hebben voorgedaan, niet aan de benadeelde worden tegengeworpen. Echter, nietigverklaring, opzegging, beëindiging of schorsing van de overeenkomst die vóór het schadegeval plaatsvond, kan wel aan de benadeelde worden tegengeworpen [2](#page=2) [3](#page=3).
De BA-autoverzekering is een wettelijk verplichte BA-verzekering, waardoor de hiervoor genoemde excepties niet tegenwerpelijk zijn aan de derde benadeelde. De verzekeraar moet de derde benadeelde vergoeden, met de mogelijkheid om vervolgens regres uit te oefenen op de eigen verzekeringsnemer of verzekerde [2](#page=2) [3](#page=3).
#### 1.1.2 Soorten aansprakelijkheidsverzekeringen en hun dekking
##### 1.1.2.1 BA-autoverzekering
De BA-autoverzekering dekt schade geleden door derden, niet de eigen geleden schade van de verzekerde. Het is een verplichte burgerrechtelijke aansprakelijkheidsverzekering [2](#page=2) [3](#page=3).
##### 1.1.2.2 BA-familiale verzekering (BA-privéleven)
Dit is een aansprakelijkheidsverzekering die de schade vergoedt waarvoor men in het privéleven burgerlijk aansprakelijk is wanneer deze schade aan een derde is veroorzaakt. De BA-autoverzekering is geen BA-privéleven [3](#page=3).
##### 1.1.2.3 BA-beroepsaansprakelijkheidsverzekering
Deze verzekering dekt zowel de contractuele als de extracontractuele aansprakelijkheid die voortvloeit uit de uitoefening van een beroep. Ze dekt de gevolgen van activiteiten zoals adviesverstrekking en zuiver intellectuele dienstverlening door professionals zoals juristen, accountants, artsen, architecten en IT-consultants [5](#page=5).
De dekking kan op twee manieren worden geregeld:
* **Loss occurrence:** De verzekeringswaarborg slaat op schade voorgevallen tijdens de duur van de overeenkomst en strekt zich uit tot vorderingen die na het einde van deze overeenkomst worden ingediend. Dit is de basisregel voor BA-auto, BA-privéleven en BA-brand voor kleine risico's [5](#page=5).
* **Claims made:** Indien overeengekomen, dekt deze regeling schade voorgevallen tijdens de duur van de overeenkomst, maar de vordering moet schriftelijk worden ingesteld tijdens de duur van de overeenkomst. Er is een wettelijk beperkte posterioriteitsdekking, waarbij vorderingen die schriftelijk worden ingesteld binnen 36 maanden na het einde van de overeenkomst ook in aanmerking kunnen komen onder specifieke voorwaarden [5](#page=5).
> **Tip:** Bij een beroepsaansprakelijkheidsverzekering is de verzekeraar niet gebonden door een voorstel van de verzekerde aan het slachtoffer zonder toestemming van de verzekeraar [6](#page=6).
#### 1.1.3 Risicoverzwaring
Bij risicoverzwaring, die ongekend was bij het aangaan van de overeenkomst, zijn er verschillende scenario's afhankelijk van de verwijtbaarheid van de verzekeringnemer (VN) [7](#page=7).
* **Niet verwijtbaar aan VN:** De overeengekomen prestatie is verschuldigd, zelfs indien het een zogenaamd onverzekerbaar risico betreft [7](#page=7).
* **Wel verwijtbaar aan VN:** De prestatie wordt verminderd in verhouding tot de betaalde premie ten opzichte van de normaal verschuldigde premie. Tenzij de verzekeraar bewijst dat het risico onverzekerbaar zou zijn, in welk geval de betaalde premies worden teruggegeven [7](#page=7).
* **Bedrieglijk opzet van VN:** De verzekeraar kan de dekking weigeren en de betaalde premies behouden als schadevergoeding [7](#page=7).
### 1.2 Rechtsbijstandverzekeringen
#### 1.2.1 Kenmerken en wettelijke bepalingen
De rechtsbijstandsverzekering is eveneens een schadeverzekering, met een indemnitair karakter. Artikel 156 van de Verzekeringswet is van toepassing op rechtsbijstandverzekeringen. Het objectiviteitsbeding is een belangrijk aspect bij rechtsbijstandverzekeringen [1](#page=1) [2](#page=2).
### 1.3 Algemene bepalingen van de Verzekeringswet
#### 1.3.1 Totstandkoming van de verzekeringsovereenkomst
De verzekeringsovereenkomst komt tot stand bij ondertekening van de verzekeringsaanvraag of de polis door de verzekeringnemer. Tenzij anders bedongen, gaat de waarborg in de dag volgend op de ontvangst door de verzekeraar van de ondertekende aanvraag of polis. De verzekeraar deelt de verzekeringnemer de ingangsdatum mede [2](#page=2).
#### 1.3.2 Melding van schadegevallen en inlichtingenverstrekking
De verzekerde moet het schadegeval zo spoedig mogelijk, en in ieder geval binnen de overeengekomen termijn, aan de verzekeraar melden. Daarnaast moet de verzekerde zonder verwijl alle nuttige inlichtingen verstrekken en vragen beantwoorden om de omstandigheden en omvang van de schade vast te stellen [4](#page=4).
##### 1.3.2.1 Sancties bij niet-nakoming
Niet-nakoming van de meldings- en inlichtingenverplichtingen kan leiden tot:
* Een vermindering van de prestatie door de verzekeraar, ten belope van het door hem geleden nadeel [4](#page=4).
* Verlies van het recht op verzekeringsprestaties indien de verplichtingen met bedrieglijk opzet zijn nagekomen en er een oorzakelijk verband bestaat tussen de tekortkoming en het schadegeval [4](#page=4).
> **Tip:** Deze verplichtingen tot aangifte staan doorgaans ook in de verzekeringspolis opgenomen [4](#page=4).
#### 1.3.3 Samenloop van verzekeringen
Samenloop van verzekeringen treedt op wanneer de verzekeraars niet van elkaar weten dat er meerdere verzekeringen lopen voor hetzelfde verzekerbare belang en risico bij verschillende verzekeraars [6](#page=6).
* **Buiten schadegeval:** Bij gelijktijdige verzekeringen wordt het verzekerd bedrag herleid tot de werkelijke waarde. Indien de verzekeraars hierover geen akkoord bereiken, kan de jongste overeenkomst worden opgezegd met teruggave van de premie voor het ongebruikte deel [6](#page=6).
* **Schadegeval:** De verzekerde kiest zelf welke verzekeraar hij aanspreekt; de verzekeraar kan de dekking niet weigeren door te verwijzen naar andere verzekeringen. De schadelast wordt verdeeld onder de betrokken verzekeraars (omslag) [6](#page=6).
* **Verzekerbare waarde bepaalbaar:** Verdeling naar evenredigheid met de respectieve verplichtingen van de verzekeraars [6](#page=6).
* **Verzekerbare waarde onbepaalbaar:** Gelijk aandeel ten belope van het hoogste bedrag, gemeenschappelijk verzekerd [6](#page=6).
#### 1.3.4 Beëindiging van de verzekering na een schadegeval (WAM-verzekering)
Voor de verplichte burgerrechtelijke aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen (WAM-verzekering) geldt een speciale regeling voor beëindiging na een schadegeval. Opzegging is enkel mogelijk wanneer de verzekerde aansprakelijk is en de verzekeraar de benadeelden heeft moeten vergoeden. Opzegging is niet mogelijk in geval van de regeling voor de "zwakke weggebruiker" (objectieve aansprakelijkheid), waarbij de BA-autoverzekeraar het slachtoffer moet vergoeden ongeacht de aansprakelijkheid van de automobilist [4](#page=4).
---
# Rechten en plichten van de benadeelde en verzekeraar
Dit onderdeel behandelt de rechten die een benadeelde partij heeft ten opzichte van een verzekeraar, met name het eigen recht op uitkering, en de plichten die rusten op de verzekeraar, zoals het recht van verhaal en de kennisgevingsplicht.
### 2.1 Het eigen recht van de benadeelde tegen de verzekeraar
De wet voorziet in een specifieke regeling die de benadeelde beschermt in het kader van aansprakelijkheidsverzekeringen.
#### 2.1.1 Ontstaan van het eigen recht
Artikel 150 van de Verzekeringswet (WV) stelt expliciet dat de verzekering de benadeelde een eigen recht tegen de verzekeraar verleent. Dit artikel is specifiek van toepassing op aansprakelijkheidsverzekeringen. De ratio legis achter dit recht is om te voorkomen dat de benadeelde benadeeld wordt doordat de verzekerde, na ontvangst van de verzekeringsuitkering, deze niet doorstort aan de benadeelde [1](#page=1) [3](#page=3).
#### 2.1.2 Vrijheid van de benadeelde in de besteding van de schadevergoeding
De benadeelde beschikt vrij over de door de verzekeraar verschuldigde schadevergoeding. Het bedrag van de schadevergoeding mag niet verschillen naargelang het gebruik dat de benadeelde ervan zal maken. Dit betekent dat de benadeelde de schadevergoeding mag gebruiken voor bijvoorbeeld een reis, in tegenstelling tot de verzekerde [1](#page=1) [2](#page=2).
#### 2.1.3 Excepties en vrijstellingen niet-tegenwerpelijk aan de benadeelde
Bij verplichte burgerrechtelijke aansprakelijkheidsverzekeringen kunnen bepaalde excepties, vrijstellingen, nietigheden of vervallen van recht, voortvloeiend uit de wet of de overeenkomst, niet aan de benadeelde worden tegengeworpen. Dit geldt voor feiten die zich zowel voor als na het schadegeval hebben voorgedaan. Echter, indien de nietigverklaring, opzegging, beëindiging of schorsing van de overeenkomst plaatsvond vóór het schadegeval, kan dit wel aan de benadeelde worden tegengeworpen [2](#page=2) [3](#page=3).
> **Tip:** De BA-autoverzekering is een wettelijk verplichte BA-verzekering. Hierdoor zijn de excepties die de verzekeraar tegen zijn eigen verzekeringsnemer of verzekerde kan inroepen, niet-tegenwerpelijk aan de derde benadeelde. De verzekeraar zal de derde benadeelde vergoeden, met de mogelijkheid van regres tegen de verzekeringsnemer of verzekerde [2](#page=2).
### 2.2 Plichten van de verzekeraar en rechten tot verhaal
De verzekeraar heeft diverse plichten en kan onder bepaalde voorwaarden verhaal uitoefenen.
#### 2.2.1 Het recht van verhaal van de verzekeraar
De verzekeraar kan zich, voor zover hij de prestaties had kunnen weigeren of verminderen op grond van de wet of de verzekeringsovereenkomst, voorbehouden tot verhaal tegen de verzekeringnemer en, indien daartoe grond bestaat, tegen de verzekerde die niet de verzekeringnemer is. Dit verhaal is beperkt tot het persoonlijk aandeel in de aansprakelijkheid van de verzekerde [1](#page=1) [2](#page=2) [3](#page=3) [4](#page=4).
> **Let op:** Het recht van verhaal is een mogelijkheid en geen verplichting voor de verzekeraar. Dit recht moet uitdrukkelijk in de polis worden voorzien om uitgeoefend te kunnen worden [1](#page=1).
#### 2.2.2 De kennisgevingsplicht van de verzekeraar
De verzekeraar is verplicht, op straffe van verval van zijn recht van verhaal, de verzekeringnemer of, indien van toepassing, de verzekerde die niet de verzekeringnemer is, kennis te geven van zijn voornemen om verhaal in te stellen zodra hij op de hoogte is van de feiten waarop dit besluit gegrond is [2](#page=2) [3](#page=3) [4](#page=4).
> **Tip:** Deze kennisgevingsplicht is onderworpen aan strikte modaliteiten met betrekking tot het tijdstip van kennisgeving en de bestemmeling ervan [2](#page=2).
#### 2.2.3 Wettelijk verplichte BA-verzekeringen en beëindiging na schadegeval
Voor de verplichte burgerrechtelijke aansprakelijkheidsverzekeringen inzake motorrijtuigen (WAM-verzekering) geldt een speciale regeling inzake beëindiging na een schadegeval. De verzekeraar kan de overeenkomst slechts opzeggen na een schadegeval indien hij de schadeloosstellingen aan de benadeelden heeft betaald of zal moeten betalen. Een uitzondering hierop zijn betalingen die verricht zijn met toepassing van artikel 29bis van de WAM, betreffende de regeling voor de "zwakke weggebruiker". In dat geval, waarbij de BA-autoverzekeraar het slachtoffer moet vergoeden ongeacht de aansprakelijkheid van de automobilist (objectieve aansprakelijkheid), is opzegging niet mogelijk. Opzegging is enkel mogelijk wanneer de verzekerde aansprakelijk is (subjectieve aansprakelijkheid) [4](#page=4).
#### 2.2.4 Contractuele bepalingen inzake de dekkingstermijn
In polissen voor beroepsaansprakelijkheidsverzekeringen, die niet betrekking hebben op motorrijtuigen, kunnen partijen overeenkomen dat de waarborg enkel geldt voor vorderingen die schriftelijk worden ingesteld tegen de verzekerde of de verzekeraar tijdens de duur van de overeenkomst voor schade die tijdens diezelfde duur is voorgevallen. Dit staat bekend als het "CLAIMS MADE" regime, een afwijkend regime van de basisregel "LOSS OCCURENCE" [5](#page=5).
> **Detail:** In het "CLAIMS MADE" regime worden, mits schriftelijke instelling binnen zesendertig maanden na het einde van de overeenkomst, ook vorderingen tot vergoeding in aanmerking genomen die betrekking hebben op schade voorgevallen tijdens de duur van de overeenkomst, indien het risico op dat moment niet door een andere verzekeraar werd gedekt, of op daden of feiten die aanleiding kunnen geven tot schade en die tijdens de duur van de overeenkomst zijn voorgevallen en aan de verzekeraar zijn aangegeven [5](#page=5).
#### 2.2.5 Erkennen van feiten door de verzekerde
Indien de verzekerde de benadeelde heeft vergoed of een vergoeding heeft toegezegd zonder de toestemming van de verzekeraar, kan dit niet tegen de verzekeraar worden ingeroepen. Het erkennen van feiten of het verstrekken van eerste geldelijke of medische hulp door de verzekerde kan voor de verzekeraar geen grond opleveren om zijn dekking te weigeren [6](#page=6).
> **Voorbeeld:** De verzekeraar is niet gebonden door het voorstel van Youssef aan het slachtoffer, omdat wat de verzekerde zonder toestemming van zijn verzekeraar belooft, de verzekeraar niet hoeft na te komen [6](#page=6).
#### 2.2.6 Samenloop van verzekeringen
Bij samenloop van verzekeringen, waarbij verzekeraars niet van elkaars bestaan weten, zijn er specifieke regels van toepassing [6](#page=6).
##### 2.2.6.1 Definitie van samenloop
Samenloop ontstaat wanneer er gelijktijdige verzekeringen zijn van éénzelfde verzekerbaar belang (zaak of aansprakelijkheid) bij verschillende verzekeraars tegen éénzelfde risico [6](#page=6).
##### 2.2.6.2 Gevolgen van samenloop
* **Buiten schadegeval (art. 96, lid 2 WV):** Het verzekerde bedrag wordt verminderd tot de werkelijke waarde. Indien de verzekeraars onderling geen akkoord bereiken, wordt de overeenkomst opgezegd met terugwerkende kracht, waarbij de jongste verzekering eerst wordt opgezegd en er premiekrediet wordt verleend voor het niet-gebruikte deel [6](#page=6).
* **Schadegeval (art. 99 WV):**
1. **Keuze van de verzekerde:** De verzekerde kiest zelf welke verzekeraar hij aanspreekt. Een verzekeraar kan niet weigeren dekking te verlenen door te verwijzen naar andere verzekeringen voor hetzelfde risico [6](#page=6).
2. **Omslag (verdeling van de schadelast):** Indien er geen afspraak is inzake de verdeelsleutel, wordt de schadelast wettelijk verdeeld naar evenredigheid met de respectievelijke verplichtingen van de betrokken verzekeraars. Dit geldt zowel voor zaakverzekeringen als voor aansprakelijkheidsverzekeringen met een conventioneel plafond [6](#page=6).
### 2.3 Plichten van de verzekerde
De verzekerde heeft eveneens plichten ten aanzien van de verzekeraar, met name op het gebied van melding en informatieverstrekking.
#### 2.3.1 Melding en informatieverstrekking
De verzekerde is verplicht, zodra mogelijk en in elk geval binnen de in de overeenkomst bepaalde termijn, het schadegeval aan de verzekeraar te melden. Daarnaast moet de verzekerde zonder verwijl alle nuttige inlichtingen verstrekken en antwoorden op vragen van de verzekeraar om de omstandigheden en omvang van de schade vast te stellen. Deze verplichting tot aangifte is doorgaans ook opgenomen in de verzekeringspolis [3](#page=3) [4](#page=4).
#### 2.3.2 Sancties bij niet-nakoming
Het niet respecteren van de meldingsplicht kan gesanctioneerd worden [4](#page=4):
* Minstens op basis van artikel 76 WV: vermindering van de prestatie van de verzekeraar [4](#page=4).
* Indien de verzekeraar tevens de dubbele voorwaarden van artikel 65 WV kan bewijzen (oorzakelijk verband tussen tekortkoming en schadegeval, en een specifieke in de overeenkomst opgelegde verplichting), kan het recht op verzekeringsprestaties vervallen, waardoor de verzekeraar de dekking kan weigeren [4](#page=4).
### 2.4 Specifieke verzekeringstypes
#### 2.4.1 Rechtsbijstandsverzekering
Een rechtsbijstandsverzekering is een schadeverzekering, wat betekent dat deze strekt tot vergoeding van schade. Er bestaat een specifieke wettelijke bepaling voor de rechtsbijstandsverzekering in artikel 156 WV [1](#page=1) [2](#page=2).
#### 2.4.2 BA-beroepsaansprakelijkheidsverzekering
Deze verzekering dekt zowel contractuele als extracontractuele aansprakelijkheid die voortvloeit uit de uitoefening van een beroep. Ze beschermt tegen de gevolgen van daden en diensten, zoals adviesverstrekking en intellectuele dienstverlening door onder andere juridische beroepen, accountants en artsen. De toepasselijke regelgeving (bv. "LOSS OCCURENCE" of "CLAIMS MADE") hangt af van wat in de polis is overeengekomen [5](#page=5).
---
# Specifieke verzekeringstypes en hun dekking
Dit onderdeel van de studiegids behandelt de dekking van verschillende specifieke verzekeringstypes, waaronder BA-auto, BA-familiale, BA-privéleven, brandverzekering en BA-beroepsaansprakelijkheid, met aandacht voor de relevante wettelijke bepalingen.
### 3.1 Burgerrechtelijke Aansprakelijkheidsverzekeringen (BA)
#### 3.1.1 Algemeen principe en BA-autoverzekering
De wettelijk verplichte burgerrechtelijke aansprakelijkheidsverzekeringen, zoals de BA-autoverzekering, bieden een specifieke bescherming aan benadeelden. Volgens artikel 151, § 1 van de Wetboeken Verzekeringen (WV) kunnen excepties, vrijstellingen, nietigheid of verval van recht die de verzekeraar ten aanzien van zijn verzekeringnemer kan inroepen, niet aan de benadeelde worden tegengeworpen, tenzij de nietigverklaring, opzegging, beëindiging of schorsing van de overeenkomst reeds vóór het schadegeval heeft plaatsgevonden. Dit betekent dat de BA-autoverzekeraar in principe de benadeelde derde zal vergoeden, waarna de verzekeraar de mogelijkheid heeft om regres uit te oefenen op de eigen verzekeringnemer of verzekerde. Het recht van verhaal van de verzekeraar tegen de verzekeringnemer of verzekerde is wel gebonden aan strikte modaliteiten, waaronder de verplichting om tijdig kennis te geven van het voornemen tot verhaal [2](#page=2) [3](#page=3).
> **Tip:** Onthoud dat bij verplichte BA-verzekeringen de bescherming van de benadeelde centraal staat, waardoor de verzekeraar minder mogelijkheden heeft om dekking te weigeren op basis van interne overeenkomsten of feiten.
##### 3.1.1.1 Dekking en eigen schade
De BA-autoverzekering dekt enkel de schade geleden door de derde-benadeelde, en niet de eigen geleden schade aan bijvoorbeeld de eigen auto [3](#page=3).
> **Voorbeeld:** Als Alida door haar nalatigheid schade veroorzaakt aan de poort van haar buurvrouw, dekt haar BA-autoverzekeraar de schade aan de poort. De schade aan Alida's eigen auto valt hier niet onder.
##### 3.1.1.2 Kennisgevingsplicht en aangifte van schade
De verzekerde is verplicht om zodra mogelijk en binnen de afgesproken termijn het schadegeval aan de verzekeraar te melden. Ook moet de verzekerde alle nuttige inlichtingen verstrekken om de omvang van de schade te kunnen vaststellen. Niet-nakoming van deze verplichtingen kan leiden tot een vermindering van de verzekeringsprestatie tot beloop van het geleden nadeel voor de verzekeraar. Bij bedrieglijk opzet in de niet-nakoming kan de verzekeraar de dekking zelfs weigeren. Er kan een geheel of gedeeltelijk verval van het recht op verzekeringsprestatie worden bedongen wegens niet-nakoming van een in de overeenkomst opgelegde verplichting, mits er een oorzakelijk verband is tussen de tekortkoming en het schadegeval [3](#page=3) [4](#page=4).
##### 3.1.1.3 Beëindiging van de overeenkomst na schadegeval (WAM-verzekering)
Voor de BA-autoverzekering (WAM-verzekering) geldt een speciale regeling inzake beëindiging na een schadegeval. Opzegging is enkel mogelijk wanneer de verzekerde aansprakelijk is en de verzekeraar de benadeelden moet vergoeden. Opzegging is niet mogelijk in geval van de regeling "zwakke weggebruiker" (objectieve aansprakelijkheid), waarbij de BA-autoverzekeraar het slachtoffer moet vergoeden, ongeacht de aansprakelijkheid van de automobilist [5](#page=5).
#### 3.1.2 BA-familiale verzekering (of BA-privéleven)
De BA-familiale verzekering, ook wel BA-privéleven genoemd, is een aansprakelijkheidsverzekering die de schade vergoedt waarvoor men in het privéleven burgerrechtelijk aansprakelijk is, wanneer die schade aan een derde is veroorzaakt. Net als bij andere aansprakelijkheidsverzekeringen, geeft deze verzekering de benadeelde een eigen recht tegen de verzekeraar. Regres door de verzekeraar tegen de verzekeringnemer is mogelijk indien dit uitdrukkelijk in de polis is opgenomen [3](#page=3) [4](#page=4).
> **Voorbeeld:** De BA-privéleven verzekering dekt bijvoorbeeld schade die uw kind veroorzaakt aan iemands eigendom tijdens het spelen, of schade die uw hond aanbrengt aan een derde.
##### 3.1.2.1 Toepasselijkheid
De BA-privéleven verzekering is relevant voor situaties waarin iemand in zijn privéleven onopzettelijk schade berokkent aan derden. Deze verzekering is niet van toepassing in de hoedanigheid van huurder of verhuurder; daarvoor zijn andere verzekeringen relevant [3](#page=3).
#### 3.1.3 BA-beroepsaansprakelijkheidsverzekering
De BA-beroepsaansprakelijkheidsverzekering dekt zowel de contractuele als de extracontractuele aansprakelijkheid die voortvloeit uit de uitoefening van een beroep. Deze verzekering beschermt tegen de gevolgen van handelingen die betrekking hebben op adviesverstrekking en zuiver intellectuele dienstverlening, zoals bij juridische beroepen, accountants, artsen, architecten en IT-consultants [5](#page=5).
##### 3.1.3.1 Dekkingsduur en vorderingen
De verzekeringswaarborg slaat op schade die voorgevallen is tijdens de duur van de overeenkomst en strekt zich uit tot vorderingen die na het einde van de overeenkomst worden ingediend (de "loss occurrence" regel), wat de basisregel is voor BA-auto, BA-privéleven en BA-brand voor kleine risico's. Partijen kunnen echter overeenkomen dat de waarborg enkel geldt voor vorderingen die schriftelijk worden ingesteld tegen de verzekerde of verzekeraar tijdens de duur van de overeenkomst voor schade voorgevallen tijdens diezelfde duur ("claims made" regel). Er geldt in dat geval een wettelijk beperkte posterioriteitsdekking, waarbij vorderingen die schriftelijk worden ingesteld binnen 36 maanden na het einde van de overeenkomst, ook in aanmerking kunnen worden genomen onder specifieke voorwaarden [5](#page=5).
> **Tip:** Het onderscheid tussen "loss occurrence" en "claims made" is cruciaal voor de BA-beroepsaansprakelijkheidsverzekering. Controleer altijd de polisvoorwaarden om te weten welke regel van toepassing is.
##### 3.1.3.2 Toestemming van de verzekeraar
Wat de verzekerde belooft aan het slachtoffer zonder toestemming van zijn verzekeraar, hoeft de verzekeraar niet na te komen. Het erkennen van feiten of het verstrekken van eerste hulp door de verzekerde kan de verzekeraar echter niet weerhouden van dekking te verlenen [6](#page=6).
##### 3.1.3.3 Samenloop van verzekeringen
Bij samenloop, wanneer de verzekeraars van elkaars bestaan niet op de hoogte zijn, is de dekking cumulatief. Er is sprake van samenloop bij gelijktijdige verzekeringen van hetzelfde verzekerbaar belang bij verschillende verzekeraars tegen hetzelfde risico. Bij fraude (wetens en willens verzekeren bij meerdere verzekeraars) is artikel 97 WV van toepassing. Indien er geen sprake is van fraude, wordt naar een billijke oplossing gezocht. Buiten een schadegeval kan het verzekerde bedrag worden verminderd tot de werkelijke waarde. Bij een schadegeval kiest de verzekerde welke verzekeraar hij aanspreekt, en de verzekeraar kan de dekking niet weigeren op basis van het bestaan van andere verzekeringen. De schadelast wordt verdeeld onder de betrokken verzekeraars volgens een afgesproken of wettelijke verdeelsleutel, waarbij bij zaken- en aansprakelijkheidsverzekeringen met een conventioneel plafond de verdeling evenredig gebeurt met de respectievelijke verplichtingen [6](#page=6).
### 3.2 Brandverzekering
#### 3.2.1 Dekking
De brandverzekering dekt de verzekerde goederen tegen schade veroorzaakt door brand, blikseminslag, ontploffing, implosie, alsook door het neerstorten van luchtvaartuigen of voorwerpen daaruit, en door het getroffen worden door voertuigen of dieren, tenzij anders bedongen [3](#page=3).
> **Voorbeeld:** Als er brand ontstaat in uw woning, zal de brandverzekering de schade aan het gebouw en de inboedel dekken, mits deze specifiek verzekerd zijn.
##### 3.2.1.1 Toepasselijkheid
De brandverzekering is relevant voor de bescherming van goederen tegen de genoemde risico's. Het is belangrijk om na te gaan of de specifieke dekking in de basispolis is opgenomen [3](#page=3).
### 3.3 Rechtsbijstandsverzekering
#### 3.3.1 Algemeen principe
De rechtsbijstandsverzekering is een specifieke verzekering die juridische bijstand verleent. Artikel 156 WV is hierbij relevant. De precieze dekking en voorwaarden kunnen afhangen van het objectiviteitsbeding en de specifieke clausules in de overeenkomst [2](#page=2).
### 3.4 Verzekeringsaanvraag en totstandkoming overeenkomst
Een verzekeringsovereenkomst komt tot stand bij ondertekening van een polis of een verzekeringsaanvraag door de verzekeringnemer. Tenzij anders bedongen, gaat de waarborg in de dag volgend op de ontvangst door de verzekeraar van de getekende polis of de aanvraag, waarbij de verzekeraar de verzekeringnemer hiervan op de hoogte zal stellen. Dit impliceert dat, indien een ongeval plaatsvindt de dag nadat de aanvraag is overgemaakt en er geen specifieke afspraken zijn gemaakt, de waarborg kan ingaan [2](#page=2) [3](#page=3).
---
# Schadegevallen en meldingen
Dit onderwerp behandelt de verplichtingen van de verzekerde bij schadegevallen, de mogelijke sancties bij niet-nakoming, en de gevolgen daarvan voor de verzekeraar.
### 4.1 Verplichtingen van de verzekerde bij schade
De verzekerde heeft een wettelijke verplichting om zonder verwijl alle nuttige inlichtingen te verstrekken aan de verzekeraar en te antwoorden op diens vragen, teneinde de omstandigheden en de omvang van een schadegeval te kunnen vaststellen. Deze verplichting tot aangifte van een schadegeval is doorgaans ook opgenomen in de verzekeringspolis [4](#page=4).
### 4.2 Sancties bij niet-nakoming van de meldingsplicht
Het niet naleven van de meldingsplicht kan leiden tot verschillende sancties voor de verzekerde, afhankelijk van de ernst van de overtreding en de bewijslast van de verzekeraar.
#### 4.2.1 Vermindering van de verzekeringsprestatie
Indien de verzekerde een van de hem door de artikelen 74 en 75 van de Wet Boek 6 (WV) opgelegde verplichtingen niet nakomt, en hierdoor een nadeel ontstaat voor de verzekeraar, kan de verzekeraar aanspraak maken op een vermindering van zijn prestatie. De omvang van deze vermindering is dan gelijk aan het door de verzekeraar geleden nadeel [4](#page=4).
#### 4.2.2 Weigering van dekking
De verzekeraar kan zijn dekking weigeren indien de verzekerde de verplichtingen bedoeld in de artikelen 74 en 75 WV met bedrieglijk opzet niet is nagekomen [4](#page=4).
#### 4.2.3 Vervallen van het recht op verzekeringsprestatie
Volgens artikel 65 WV mag in een verzekeringsovereenkomst geen geheel of gedeeltelijk verval van het recht op verzekeringsprestatie worden bedongen, tenzij er sprake is van niet-nakoming van een bepaalde, in de overeenkomst opgelegde verplichting. Bovendien moet er een oorzakelijk verband bestaan tussen de tekortkoming en het schadegeval [4](#page=4).
M.a.w., indien de verzekeraar de dubbele voorwaarden van art. 65 WV kan bewijzen (een bepaalde verplichting is niet nagekomen én er is een oorzakelijk verband tussen die tekortkoming en het schadegeval), vervalt het recht op verzekeringsprestaties, waardoor de verzekeraar dekking kan weigeren [4](#page=4).
### 4.3 Eigen recht van de benadeelde en regres
#### 4.3.1 Eigen recht tegen de verzekeraar
Een verzekering geeft de benadeelde een eigen recht tegen de verzekeraar zoals bepaald in artikel 150 WV [4](#page=4).
#### 4.3.2 Recht van verhaal (regres) door de verzekeraar
De verzekeraar kan, voor zover hij volgens de wet of de verzekeringsovereenkomst de prestaties had kunnen weigeren of verminderen, een recht van verhaal voorbehouden tegen de verzekeringnemer. Indien daartoe grond bestaat, kan dit verhaal ook ingesteld worden tegen de verzekerde die niet de verzekeringnemer is, ten belope van diens persoonlijk aandeel in de aansprakelijkheid [4](#page=4).
De verzekeraar is op straffe van verval van zijn recht van verhaal verplicht de verzekeringnemer of de verzekerde (die niet de verzekeringnemer is) kennis te geven van zijn voornemen om verhaal in te stellen zodra hij op de hoogte is van de feiten waarop dat besluit gegrond is. M.a.w., regres is mogelijk indien dit uitdrukkelijk in de polis is opgenomen [4](#page=4).
#### 4.3.3 Specifieke regels voor motorrijtuigenverzekeringen
Bij een verzekering die de verplichte burgerrechtelijke aansprakelijkheid inzake motorrijtuigen dekt, kan de verzekeraar zich slechts het recht voorbehouden de overeenkomst op te zeggen na een schadegeval, als hij de schadeloosstellingen ten gunste van de benadeelden heeft betaald of zal moeten betalen. Hierop zijn uitzonderingen van toepassing met betrekking tot betalingen verricht met toepassing van artikel 29bis van de wet van 21 november 1989 betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen. Wanneer een opzegging niet is toegestaan volgens de voorgaande bepaling, kan de verzekeraar zich niet beroepen op de bepalingen van artikel 66 WV om de overeenkomst op te zeggen [4](#page=4).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Verzekeringswet (WV) | De Verzekeringswet is een wet die regels vaststelt met betrekking tot verzekeringsovereenkomsten, inclusief rechten en plichten van verzekerden, verzekeraars en benadeelden. |
| Eigen recht van de benadeelde | Een wettelijk recht dat een benadeelde heeft om rechtstreeks de verzekeraar van de aansprakelijke persoon aan te spreken voor de schadevergoeding, zonder tussenkomst van de verzekerde. |
| Recht van verhaal | Het recht van een verzekeraar om, onder bepaalde voorwaarden, de betaalde schadevergoeding te verhalen op de verzekeringnemer of de verzekerde die de schade heeft veroorzaakt. |
| Schadeverzekering | Een type verzekering dat tot doel heeft om financiële schade te vergoeden die de verzekerde lijdt, zoals bij een onvoorziene gebeurtenis. |
| Indemnitaire verzekering | Een verzekering die erop gericht is de verzekerde financieel schadeloos te stellen tot het niveau van het geleden verlies, zonder dat de verzekerde er financieel beter van wordt. |
| BA-autoverzekering | Een wettelijk verplichte verzekering burgerrechtelijke aansprakelijkheid die schade dekt die door een motorrijtuig aan derden wordt toegebracht. |
| BA-familiale verzekering (BA-privéleven) | Een verzekering burgerrechtelijke aansprakelijkheid die schade dekt die een persoon in zijn privéleven aan derden toebrengt. |
| Rechtsbijstandsverzekering | Een verzekering die dekking biedt voor de kosten van juridische bijstand bij geschillen of claims. |
| Verzekeringsaanvraag | Een formulier of document dat door een potentiële verzekeringnemer wordt ingevuld om een verzekering aan te vragen, waarop de verzekeraar een beslissing neemt. |
| Verzekeringspolis | Het contractuele document dat de voorwaarden van de verzekeringsovereenkomst vastlegt tussen de verzekeraar en de verzekeringnemer. |
| Clausule ‘Loss Occurrence’ | Een bepaling in een verzekeringspolis die bepaalt dat de verzekering dekt schade die is voorgevallen tijdens de looptijd van de overeenkomst, zelfs als de vordering pas na afloop wordt ingediend. |
| Clausule ‘Claims Made’ | Een bepaling in een verzekeringspolis die bepaalt dat de verzekering dekt vorderingen die tijdens de looptijd van de overeenkomst worden ingediend, voor schade die tijdens diezelfde looptijd is voorgevallen. |
| Risicoverzwaring | Een situatie waarbij het risico dat gedekt is door de verzekering toeneemt na het aangaan van de overeenkomst, wat gevolgen kan hebben voor de dekking of de premie. |
| Bonus pater familias | Een juridische term die verwijst naar de zorgvuldigheid die van een "goede huisvader" mag worden verwacht; een norm van zorgvuldigheid. |
| Samenloop van verzekeringen | Een situatie waarin meerdere verzekeringen dezelfde zaak, aansprakelijkheid of risico dekken. |
| Verzekerde waarde | De waarde van het verzekerde object of belang op het moment van het schadegeval, zoals vastgelegd in de verzekeringsovereenkomst. |
Cover
ppt 3 belangrijke begrippen (2) (1).pptx
Summary
# Basisbegrippen van recht en sociale kaart
Hieronder vind je een samenvatting van de basisbegrippen van recht en de sociale kaart, bedoeld als studiemateriaal voor een examen.
## 1. Basisbegrippen van recht en sociale kaart
Dit onderwerp introduceert fundamentele concepten binnen het recht die essentieel zijn voor het begrijpen van juridische relaties en situaties.
### 1.1 Objectief en subjectief recht
* **Objectief recht**: Verwijst naar het geheel van rechtsregels dat geldt binnen een bepaald rechtsstelsel. Dit zijn de algemene regels die bepalen hoe mensen zich moeten gedragen en welke rechten en plichten zij hebben.
* **Voorbeeld**: Het eigendomsrecht is een regel uit het objectieve recht.
* **Subjectief recht**: Is het individuele, persoonlijke recht dat een rechtssubject kan ontlenen aan het objectieve recht. Het is de bevoegdheid die een persoon heeft om iets te doen of te eisen op basis van de wet.
* **Voorbeeld**: Swa mag, op basis van het eigendomsrecht, een huis in eigendom hebben en hierover beschikken.
### 1.2 Rechtssubjecten en rechtsobjecten
* **Rechtssubject**: Een entiteit die rechten en plichten kan dragen. Dit kunnen natuurlijke personen (mensen) zijn of rechtspersonen (organisaties, instellingen).
* **Natuurlijke personen**: Enkele voorbeelden uit de casus zijn Swa, Peter en Jos.
* **Rechtspersonen**: Een voorbeeld is het WZC De Notelaar.
* **Rechtsobject**: Het voorwerp van een subjectief recht. Dit kan een zaak zijn (zoals een huis of een auto) of een recht zelf (zoals een vordering op iemand).
* **Voorbeeld**: Het huis en de stallen van Swa zijn rechtsobjecten.
### 1.3 Rechtsbekwaamheid en handelingsbekwaamheid
* **Rechtsbekwaamheid**: De algemene hoedanigheid om drager te kunnen zijn van rechten en plichten. Iedere natuurlijke persoon is rechtsbekwaam vanaf de geboorte.
* **Voorbeeld**: Swa is rechtsbekwaam en heeft het recht op eigendom van zijn huis.
* **Handelingsbekwaamheid**: De mogelijkheid om zelfstandig rechtshandelingen te stellen en zo rechten en plichten te verwerven of te wijzigen. Niet iedereen die rechtsbekwaam is, is ook handelingsbekwaam.
* **Voorbeeld**: Peter is aangesteld als bewindvoerder en mag daardoor beslissingen nemen over het huis van Swa, wat betekent dat hij handelingsbekwaam is om deze rechtshandelingen te stellen ten behoeve van Swa.
### 1.4 Rechtsfeiten en rechtshandelingen
* **Rechtsfeit**: Een feit waaraan het recht gevolgen koppelt, ongeacht of die gevolgen gewild zijn. Vaak zijn dit gebeurtenissen in de natuur of menselijke feiten.
* **Voorbeeld**: Het overlijden van Marie is een rechtsfeit. Het koppelt rechtsgevolgen zoals erfenis, vereffening van een gemeenschap, etc. aan.
* **Rechtshandeling**: Een handeling die bewust wordt gesteld met de bedoeling om rechtsgevolgen te creëren, te wijzigen of te beëindigen. Een rechtshandeling vereist doorgaans een wilsuiting.
* **Voorbeeld**: Het verkopen van het huis door Peter aan Jos is een rechtshandeling. De bedoeling is om de eigendom over te dragen en een financiële transactie te realiseren.
### 1.5 Dwingend recht, aanvullend recht en openbare orde
* **Dwingend recht**: Regels waarvan men niet mag afwijken, zelfs niet met een overeenkomst tussen partijen. Deze regels beschermen fundamentele belangen die zo belangrijk worden geacht dat de overheid ze oplegt.
* **Openbare orde**: Regels die de basis van de samenleving raken.
* **Voorbeeld**: Monogamie, het verbod op kinderarbeid.
* **Goede zeden**: Regels die overeenkomen met de algemeen aanvaarde moraal en fatsoen.
* **Voorbeeld**: Het verbod op het verkopen van een baby.
* **Belangenbescherming**: Regels die specifiek zwakkere partijen beschermen.
* **Voorbeelden**: Minderjarigen, huurders.
* **Sancties bij schending dwingend recht**:
* **Relatieve nietigheid**: Enkel de persoon die door de regel wordt beschermd, kan de nietigheid inroepen.
* **Voorbeeld**: Een huurder die een contract krijgt met oneerlijke bepalingen, kan de nietigheid van die bepalingen vragen.
* **Absolute nietigheid**: De nietigheid kan door iedereen worden ingeroepen, inclusief de rechter ambtshalve, indien de regel van openbare orde is.
* **Voorbeeld**: Een huwelijk dat gesloten wordt terwijl één van de partners nog niet wettelijk gescheiden is van een vorige partner, wordt vernietigd (absolute nietigheid).
* **Aanvullend recht**: Regels die van toepassing zijn wanneer partijen zelf niets hebben geregeld in hun overeenkomst en er geen dwingend recht van toepassing is. Deze regels vullen de overeenkomst aan.
* **Voorbeeld**: Wanneer een huwelijkspaar geen huwelijkscontract maakt, is de wettelijke regeling (het wettelijk stelsel) van toepassing op hun goederen.
### 1.6 Toepassing op de casussen
> **Voorbeeld casus Petra en Adamo**:
> * Het feit dat Adamo nog getrouwd was, raakt de **openbare orde** (monogamie is een fundamenteel principe). Dit kan leiden tot **absolute nietigheid** van het nieuwe huwelijk.
> * Het feit dat Petra en Adamo geen huwelijkscontract hebben, betekent dat het **aanvullende recht** (het wettelijk stelsel) van toepassing is op hun inkomen.
> * De slechte staat van de huurwoning kan redenen geven tot het inroepen van de nietigheid van bepaalde huurcontractbepalingen, mogelijk via **relatieve nietigheid** ter bescherming van de huurder.
> * Het adopteren van een kind is een complexe rechtshandeling met specifieke rechtsgevolgen.
> **Voorbeeld casus Swa**:
> * Swa is de **rechtssubject** die de eigendom van het huis bezit. Dit huis is het **rechtsobject**.
> * Peter is als **bewindvoerder** aangesteld om de zakelijke aangelegenheden te regelen, wat impliceert dat hij **handelingsbekwaam** wordt geacht voor deze handelingen, ook al is Swa zelf mogelijk handelingsonbekwaam door zijn ziekte.
> * Het verkopen van het huis is een **rechtshandeling**, terwijl het overlijden van Marie een **rechtsfeit** was dat aanleiding gaf tot de bewindvoering.
---
# Juridische concepten en toepassingen in burgerlijke zaken
Dit onderdeel belicht diverse fundamentele juridische concepten en hun toepassingen binnen burgerlijke aangelegenheden, met een focus op regels die de samenleving structureren en individuele belangen beschermen.
### 2.1 Fundamentele juridische begrippen
Om juridische situaties te begrijpen, is het essentieel om de volgende basisbegrippen te kennen:
* **Objectief recht**: Dit verwijst naar het geheel van rechtsregels dat geldt binnen een bepaalde gemeenschap. Een voorbeeld hiervan is het eigendomsrecht.
* **Subjectief recht**: Dit is een individueel, persoonlijk recht dat een rechtssubject kan uitoefenen. Swa's recht om een huis in eigendom te hebben, is een voorbeeld van een subjectief recht.
* **Rechtssubject**: Dit is een entiteit die drager kan zijn van rechten en plichten. Rechtssubjecten kunnen natuurlijke personen zijn (zoals Swa, Peter of Jos) of rechtspersonen (zoals het WZC De Notelaar).
* **Rechtsobject**: Dit is waar het recht op slaat of wat het object van een recht is. Het huis en de stallen van Swa zijn voorbeelden van rechtsobjecten.
* **Rechtsbekwaamheid**: Dit is het vermogen om rechten te hebben. Swa is rechtsbekwaam omdat hij het recht op eigendom van zijn huis bezit.
* **Handelingsbekwaamheid**: Dit is het vermogen om zelfstandig rechtshandelingen te stellen en de eigen rechten uit te oefenen. Peter is handelingsbekwaam en kan dus beslissingen nemen over het huis van Swa.
* **Rechtsfeit**: Elk feit dat rechtsgevolgen met zich meebrengt. Het overlijden van Marie is een rechtsfeit.
* **Rechtshandeling**: Een handeling die gericht is op het verkrijgen van rechtsgevolgen. De verkoop van het huis door Peter aan Jos is een rechtshandeling.
> **Tip:** Het onderscheid tussen rechtsbekwaamheid en handelingsbekwaamheid is cruciaal. Iemand kan rechtsbekwaam zijn (bijvoorbeeld een minderjarige die eigenaar is van een huis), maar niet handelingsbekwaam om dat huis zelf te verkopen.
### 2.2 Dwingend recht, openbare orde en goede zeden
Deze begrippen vormen de kern van de bescherming van fundamentele maatschappelijke waarden en zwakkere partijen.
#### 2.2.1 Dwingend recht
Dwingend recht bestaat uit regels waarvan men wettelijk verplicht is deze na te leven en waarvan men niet mag afwijken, zelfs niet via een overeenkomst.
#### 2.2.2 Openbare orde
Regels van openbare orde beschermen de fundamentele beginselen van de samenleving. Een voorbeeld hiervan is het principe van monogamie.
> **Voorbeeld:** Het principe dat men slechts met één persoon tegelijk mag trouwen, is een regel van openbare orde. Een huwelijk dat gesloten wordt terwijl men nog gehuwd is met een ander, is strijdig met de openbare orde.
#### 2.2.3 Goede zeden
Dit begrip heeft betrekking op de heersende moraal en het fatsoen binnen een samenleving.
> **Voorbeeld:** Het verkopen van een baby is in strijd met de goede zeden.
#### 2.2.4 Belangenbescherming
Dwingend recht wordt vaak ingezet om de belangen van zwakkere partijen te beschermen. Denk hierbij aan minderjarigen of huurders die kwetsbaarder zijn in bepaalde juridische relaties.
### 2.3 Gevolgen van nietigheid
Wanneer een rechtshandeling of een bepaling in een overeenkomst strijdig is met dwingend recht, de openbare orde of de goede zeden, kan dit leiden tot nietigheid. Er zijn twee vormen van nietigheid:
#### 2.3.1 Relatieve nietigheid
Bij relatieve nietigheid kan enkel de persoon die door de overtreden regel wordt beschermd, de nietigheid inroepen.
> **Voorbeeld:** Een huurder die een huurcontract krijgt dat niet voldoet aan de wettelijke vereisten, kan de relatieve nietigheid van bepaalde bepalingen vragen. De verhuurder kan deze nietigheid niet zelf inroepen.
#### 2.3.2 Absolute nietigheid
Bij absolute nietigheid kan niet enkel de beschermde partij, maar ook de rechter ambtshalve (uit eigen beweging) de nietigheid van de rechtshandeling vaststellen. Dit is het geval bij overtredingen van regels van openbare orde.
> **Voorbeeld:** Als Adamo nog getrouwd was toen hij met Petra trouwde, is het tweede huwelijk absoluut nietig omdat het strijdig is met de openbare orde (monogamie). De rechter kan dit huwelijk vernietigen, ook al vragen Adamo of Petra dit niet expliciet.
### 2.4 Aanvullend recht
Wanneer er geen dwingend recht van toepassing is en de betrokken partijen zelf geen specifieke regelingen treffen, treedt het aanvullend recht in werking. Dit recht vult de leemtes op die ontstaan door het gebrek aan overeenstemming tussen partijen.
> **Voorbeeld:** Petra en Adamo zijn gehuwd zonder huwelijkscontract. In dit geval is de wettelijke bepaling over het gemeenschappelijk inkomen van toepassing. Als zij wel afspraken hadden willen maken over hun goederen, hadden ze een huwelijkscontract moeten opstellen; bij gebreke daaraan, geldt het "wettelijk stelsel" als aanvullend recht. Dit wettelijk stelsel regelt hoe de goederen van de echtgenoten worden beheerd en verdeeld tijdens en na het huwelijk.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Objectief recht | De verzameling van rechtsregels die in een gemeenschap gelden, zoals bijvoorbeeld het eigendomsrecht dat bepaalt hoe goederen toebehoren aan personen. |
| Subjectief recht (persoonlijk) | Het recht dat een specifieke persoon toekomt, waardoor deze persoon bepaalde bevoegdheden of aanspraken heeft ten opzichte van anderen, bijvoorbeeld het recht van Swa om een huis in eigendom te hebben. |
| Rechtssubject | Een entiteit die drager kan zijn van rechten en plichten, dit kan zowel een natuurlijk persoon (zoals Swa, Peter of Jos) als een rechtspersoon (zoals een WZC) zijn. |
| Rechtsobject | Het voorwerp van een recht, hetgeen waarop rechten betrekking hebben, zoals een huis, stallen of andere zaken waarover juridische aanspraken bestaan. |
| Rechtsbekwaam | De hoedanigheid om titularis te kunnen zijn van rechten, dit betekent dat men de mogelijkheid heeft om rechten te bezitten, zoals het recht op eigendom van Swa. |
| Handelingsbekwaam | De hoedanigheid om zelf, door eigen wilsuiting, rechten en plichten te doen ontstaan, te wijzigen of te beëindigen, bijvoorbeeld Peter die beslissingen neemt over het huis van Swa. |
| Rechtsfeit | Elk feit dat juridische gevolgen met zich meebrengt, zonder dat de wil van de persoon die het feit ondergaat een rol speelt, zoals het overlijden van Marie dat financiële en juridische consequenties heeft. |
| Rechtshandeling | Een bewuste daad die gericht is op het creëren van rechtsgevolgen, zoals het verkopen van een huis door Peter aan Jos, waarbij de wil om rechtsgevolgen te creëren essentieel is. |
| Dwingend recht | Rechtsregels waarvan men niet mag afwijken, zelfs niet bij overeenkomst tussen partijen, omdat ze de fundamentele belangen van de samenleving of zwakkere partijen beschermen. |
| Openbare orde | De fundamentele beginselen en waarden waarop de samenleving gebaseerd is en die essentieel zijn voor het maatschappelijk welzijn, zoals het principe van monogamie in het huwelijksrecht. |
| Goede zeden | De algemeen aanvaarde normen van moraliteit en fatsoen binnen een samenleving, die verbieden dat bepaalde handelingen worden verricht, zoals de verkoop van een baby. |
| Belangenbescherming | Juridische regels die gericht zijn op de bescherming van de belangen van partijen die als zwakker worden beschouwd in een rechtsverhouding, zoals minderjarigen of huurders. |
| Relatieve nietigheid | De ongeldigheid van een rechtshandeling die enkel kan ingeroepen worden door de persoon die door de wet beschermd wordt, bijvoorbeeld een huurder die een incorrect contract verkrijgt en de nietigheid ervan vraagt. |
| Absolute nietigheid | De ongeldigheid van een rechtshandeling die door elke belanghebbende of zelfs ambtshalve door de rechter kan worden ingeroepen, vaak wanneer de openbare orde is geschonden. |
| Aanvullend recht | Rechtsregels die van toepassing zijn wanneer partijen zelf geen afspraken hebben gemaakt over bepaalde aangelegenheden, en die dus aanvullen wat partijen niet zelf hebben geregeld, zoals de wetgeving rond het wettelijk stelsel van goederen bij huwelijken zonder huwelijkscontract. |
Cover
PPT 7 staatsstructuur (2) (3).pptx
Summary
# De Belgische staatsstructuur en beleidsniveaus
Dit onderwerp behandelt de fundamentele opbouw van de Belgische staat, inclusief de federale structuur, de gemeenschappen en gewesten, en de verschillende bestuursniveaus zoals provincies en gemeenten, en legt uit hoe de macht is verdeeld en welke organen bevoegdheden hebben op elk niveau.
### 1.1 Inleiding tot de Belgische staatsstructuur
België is geëvolueerd van een unitaire staat naar een federale staat, gekenmerkt door een verdeling van gezag tussen de federale entiteit en de deelstaten (gemeenschappen en gewesten). Het concept van een rechtsstaat, democratie en de scheiding der machten vormt de basis van dit politieke systeem.
> **Tip:** Als sociaal werker is het essentieel om te weten hoe de overheid is georganiseerd, wie de regels bepaalt en bij welk orgaan burgers terechtkunnen met hun vragen of problemen.
#### 1.1.1 Kernbegrippen
* **Rechtsstaat:** Een staat waarin iedereen, inclusief de overheid, zich aan de wet houdt. Rechten en vrijheden worden erkend en gerespecteerd, en geschillen worden beslecht door onafhankelijke rechtbanken.
* **Democratie:** Een bestuursvorm waarbij burgers participeren in het staatsbestuur, voornamelijk via verkiezingen en stemrecht.
* **Scheiding der machten:** De verdeling van de staatsmacht over de wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht om machtsmisbruik te voorkomen.
* **Wetgevende macht:** Maakt de algemene regels (wetten).
* **Uitvoerende macht:** Zorgt voor het dagelijks bestuur en de uitvoering van de wetten.
* **Rechterlijke macht:** Beslecht individuele geschillen op basis van de wetten.
#### 1.1.2 Evolutie naar een federale staat
Oorspronkelijk was België een unitaire staat met decentralisatie naar provincies en gemeenten. Na meerdere staatshervormingen is België geëvolueerd naar een federale staat, met een verdeling van bevoegdheden tussen de federale overheid en de deelstaten: de drie gemeenschappen en de drie gewesten.
### 1.2 De beleidsniveaus in België
België kent zes beleidsniveaus, elk met eigen wetgevende en uitvoerende organen en specifieke bevoegdheden.
* **Europese Unie:** Bevoegd voor wetgeving die (circa 80%) de nationale wetgevingen beïnvloedt op gebieden zoals economie, vrede, mensenrechten, en veiligheid.
* **Wetgevende macht:** Europees Parlement en Raad van de Europese Unie.
* **Uitvoerende macht:** Europese Commissie.
* **Politieke macht:** Europese Raad.
* **Rechterlijke macht en controlerende instanties:** Europees Hof van Justitie, Europees Rekenhof, Europese Ombudsman.
* **Federaal niveau:** Regelt zaken die de gehele federale staat aanbelangen.
* **Wetgevende macht:** Federaal Parlement (Kamer van volksvertegenwoordigers en Senaat) en de Koning.
* **Uitvoerende macht:** Federale Regering (premier, ministers, staatssecretarissen) en de Koning.
* **De Koning:** Lid van de wetgevende macht en hoofd van de uitvoerende macht, handelt echter steeds onder ministeriële verantwoordelijkheid.
* **Gemeenschappen:** Bevoegd voor persoonsgebonden materies zoals cultuur, onderwijs en gezondheidszorg. Er zijn drie gemeenschappen: Vlaamse, Franse en Duitstalige Gemeenschap.
* **Vlaamse Gemeenschap:**
* **Wetgevende macht:** Vlaams Parlement (unicameraal, 124 leden).
* **Uitvoerende macht:** Vlaamse Regering (maximaal 11 leden, met de minister-president als hoofd).
* **Franse Gemeenschap:**
* **Wetgevende macht:** Parlement van de Franse Gemeenschap.
* **Uitvoerende macht:** Regering van de Franse Gemeenschap.
* **Duitstalige Gemeenschap:**
* **Wetgevende macht:** Parlement van de Duitstalige Gemeenschap.
* **Uitvoerende macht:** Regering van de Duitstalige Gemeenschap.
* **Gewesten:** Bevoegd voor territoriale of materiële materies zoals ruimtelijke ordening, leefmilieu en economisch beleid. Er zijn drie gewesten: Vlaams, Waals en Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
* **Vlaams Gewest:**
* **Wetgevende macht:** Vlaams Parlement.
* **Uitvoerende macht:** Vlaamse Regering.
* **Waals Gewest:**
* **Wetgevende macht:** Waals Parlement.
* **Uitvoerende macht:** Waals Gewestelijke Regering.
* **Brussels Hoofdstedelijk Gewest:**
* **Wetgevende macht:** Brussels Parlement.
* **Uitvoerende macht:** Brussels Hoofdstedelijk Gewestelijke Regering.
* **Provincies:** Functioneren als intermediair tussen het gewest/gemeenschap en de gemeenten, met bevoegdheden op het vlak van provinciedomeinen, natuurbeheer, ruimtelijke ordening, etc.
* **Wetgevende macht:** Provincieraad (leden verkozen voor 6 jaar).
* **Uitvoerende macht:** Deputatie (4 leden + gouverneur). De gouverneur is verantwoordelijk voor orde en rust.
* **Gemeenten:** Het laagste bestuursniveau, bevoegd voor zaken van gemeentelijk belang zoals onderwijs, cultuur, sport, openbare werken en ruimtelijke ordening.
* **Wetgevende macht:** Gemeenteraad (leden verkozen voor 6 jaar).
* **Uitvoerende macht:** College van Burgemeester en Schepenen (UM). De burgemeester is hoofd van het college en speelt een bijzondere rol inzake veiligheid.
#### 1.2.1 Vlaanderen: een speciaal geval
In Vlaanderen zijn de bevoegdheden van de gemeenschap en het gewest samengevoegd in één parlement en één regering.
#### 1.2.2 Gedeelde bevoegdheden en complexiteit
Sommige bevoegdheden, zoals justitie, landbouw en volksgezondheid, zijn gedeeld over verschillende niveaus, wat leidt tot een complexe staatsstructuur en een complexe sociale kaart.
> **Tip:** De complexiteit van de Belgische staatsstructuur vereist een grondige kennis van de bevoegdheden per beleidsniveau om burgers correct te kunnen doorverwijzen.
### 1.3 Hoe een wet tot stand komt (federaal niveau)
1. Een ontwerp (van de regering) of voorstel (van een parlementslid) wordt ingediend.
2. Het voorstel wordt doorgestuurd naar een parlementaire commissie voor grondige bestudering.
3. Na een verslag wordt het besproken in de plenaire vergadering, waar amendementen mogelijk zijn.
4. Volgt een stemming, meestal bij gewone meerderheid.
5. Bij goedkeuring wordt de wet bekrachtigd door de Koning en afgekondigd in het Belgisch Staatsblad.
> **Tip:** Het is nuttig om de websites van de verschillende overheden te raadplegen, zoals die van de eigen gemeente, om de lokale politieke organisatie en de bevoegdheden van burgemeester en schepenen te kennen. De website van `desocialekaart.be` is een waardevolle bron voor het navigeren door het complexe Belgische sociale landschap.
---
# Europese Unie en haar instellingen
Dit deel van de tekst focust op de structuur en werking van de Europese Unie, met specifieke aandacht voor de belangrijkste instellingen en hun onderlinge samenwerking bij het beïnvloeden van wetgeving in de lidstaten.
### 2.1 Inleiding tot de Europese Unie
De Europese Unie (EU) is een samenwerkingsverband tussen 27 lidstaten (sinds het vertrek van het Verenigd Koninkrijk) dat zich richt op vrede, mensenrechten, economie, energie, sociaal beleid, justitie en veiligheid, binnenlandse zaken, onderwijs, fair trade, milieu, internet en bankwezen. Het voorzitterschap van de EU wisselt elke zes maanden. De EU heeft een aanzienlijke invloed op het dagelijks leven in de lidstaten, waarbij ongeveer 80% van de nationale wetgeving voortkomt uit Europese richtlijnen.
De drie prioriteiten voor de EU voor de periode 2024-2029 zijn:
* Een vrij en democratisch Europa hooghouden en de Europese waarden wereldwijd waarmaken.
* Een sterk en veilig Europa creëren door een samenhangend en invloedrijk extern optreden en een versterkte veiligheid en defensie, met een alomvattende aanpak van migratie en grensbeheer.
* Een welvarend en concurrerend Europa bevorderen door het concurrentievermogen te versterken, de groene en digitale transitie te stimuleren en een innovatie- en bedrijfsvriendelijk klimaat te creëren.
### 2.2 Instellingen van de Europese Unie
De EU beschikt over verschillende instellingen die de wetgevende, uitvoerende, politieke en rechterlijke macht vertegenwoordigen:
#### 2.2.1 Wetgevende macht
De wetgevende macht binnen de EU is verdeeld over twee instellingen die samen beslissingsbevoegdheid hebben over voorstellen van de Europese Commissie:
* **Europees Parlement:**
* Vertegenwoordigt de burgers van de lidstaten.
* Bestaat uit 720 leden die om de vijf jaar worden verkozen.
* Heeft een medebeslissingsrol in de wetgeving.
* **Raad van de Europese Unie (ook wel Raad van Ministers genoemd):**
* Vertegenwoordigt de lidstaten door middel van nationale ministers per beleidsthema.
* Heeft een medebeslissingsrol in de wetgeving.
* Stelt de begroting van de EU op en sluit internationale overeenkomsten.
#### 2.2.2 Uitvoerende macht
De uitvoerende macht is primair in handen van de Europese Commissie, die verantwoordelijk is voor het dagelijks beleid en het initiëren van wetgeving.
* **Europese Commissie:**
* Bestaat uit een voorzitter en 27 commissarissen (één per lidstaat).
* Houdt toezicht op de dagelijkse gang van zaken en het uitvoeren van beleid.
* Heeft het recht van wetgevend initiatief (mag voorstellen voor nieuwe wetgeving indienen).
* Zorgt voor de naleving van de Europese verdragen.
#### 2.2.3 Politieke macht
De politieke koers en prioriteiten van de EU worden bepaald door de Europese Raad.
* **Europese Raad:**
* Bestaat uit de staatshoofden en regeringsleiders van de lidstaten, vaak aangeduid als de 'Europese Top'.
* Bepaalt de algemene politieke beleidslijnen en prioriteiten van de EU, bijvoorbeeld door het opleggen van sancties.
* De voorzitter van de Europese Raad wordt door de leden van de Europese Raad verkozen voor een maximumtermijn van vijf jaar.
#### 2.2.4 Rechterlijke macht en controlerende instanties
De naleving van het EU-recht en de controle op de financiën worden gewaarborgd door gespecialiseerde instanties.
* **Europees Hof van Justitie:**
* Zorgt voor de uniforme interpretatie en toepassing van het EU-recht in alle lidstaten.
* Beslecht juridische geschillen tussen lidstaten, instellingen van de EU, bedrijven en particulieren.
* **Europees Rekenhof:**
* Controleert de inkomsten en uitgaven van de EU, en zorgt voor een ordentelijk financieel beheer.
* **Europese Ombudsman:**
* Onderzoekt klachten van burgers en bedrijven over wanbeheer door instellingen of organen van de EU.
### 2.3 Samenwerking en invloed
Het is cruciaal te begrijpen dat de EU-instellingen, met name het Europees Parlement en de Raad van de EU, de wetgeving die ons dagelijks leven beïnvloedt, mede vormgeven. De invloed van de EU op nationaal niveau is aanzienlijk, wat blijkt uit het feit dat een groot deel van de nationale wetgeving is gebaseerd op Europese richtlijnen. Sociale werkers moeten zich bewust zijn van deze structuren om te kunnen navigeren binnen het juridische en beleidsmatige kader.
> **Tip:** Verdiep je in de specifieke bevoegdheden van elke instelling. Dit helpt om te begrijpen wie verantwoordelijk is voor welk beleidsterrein en waar je met specifieke vragen of problemen terecht kunt.
> **Voorbeeld:** Wanneer een nieuwe milieuwetgeving wordt voorgesteld die van invloed is op bedrijven in een lidstaat, zal deze waarschijnlijk door het Europees Parlement en de Raad van de EU worden behandeld voordat deze nationaal geïmplementeerd moet worden door de Europese Commissie.
---
# Grondbeginselen van de rechtsstaat en democratie
Hieronder vind je een gedetailleerde samenvatting van de grondbeginselen van de rechtsstaat en democratie, opgesteld voor examendoeleinden.
## 3. Grondbeginselen van de rechtsstaat en democratie
Dit onderwerp legt de fundamentele concepten van een rechtsstaat en democratie uit, inclusief de scheiding der machten en de rol van burgerparticipatie.
### 3.1 Inleiding tot de rechtsstaat en democratie
Een rechtsstaat is een staat waarin iedereen, inclusief de overheid, zich aan de wet houdt. De wetgeving wordt tot stand gebracht door een democratisch verkozen meerderheid, rechten en vrijheden worden gerespecteerd, en onafhankelijke rechtbanken beslechten geschillen. Democratie betekent de deelname van burgers aan het staatsbestuur, voornamelijk via verkiezingen en kiesrecht.
### 3.2 Historiek en kernbegrippen
#### 3.2.1 Rechtsstaat
De kern van een rechtsstaat omvat:
* **Universaliteit van de wet:** Iedereen is onderworpen aan de wet, zonder uitzondering.
* **Legitieme wetgeving:** Wetten worden gemaakt door democratisch verkozen organen.
* **Respect voor rechten en vrijheden:** De fundamentele rechten en vrijheden van burgers worden erkend en beschermd.
* **Onafhankelijke rechtspraak:** Geschillen worden beslecht door rechtbanken die onafhankelijk opereren van de wetgevende en uitvoerende macht.
#### 3.2.2 Democratie
Democratie is gebaseerd op:
* **Burgerparticipatie:** Burgers nemen actief deel aan het bestuur van de staat.
* **Verkiezingen:** Dit is het primaire mechanisme voor burgerparticipatie, waarbij burgers hun vertegenwoordigers kiezen.
* **Kiesrecht:** Het recht om te stemmen, dat in veel democratieën algemeen is.
#### 3.2.3 Scheiding der machten
Dit principe verdeelt de staatsmacht over drie onafhankelijke machten om machtsmisbruik te voorkomen:
* **Wetgevende macht:** Verantwoordelijk voor het opstellen van algemene regels (wetten).
* **Uitvoerende macht:** Verantwoordelijk voor het dagelijks bestuur en de toepassing van wetten.
* **Rechterlijke macht:** Verantwoordelijk voor het beslechten van individuele geschillen op basis van de wet.
België evolueerde van een unitaire staat naar een federale staat, wat een complexe verdeling van gezag inhoudt tussen de federale overheid en de deelstaten (gemeenschappen en gewesten).
### 3.3 Beleidsniveaus in België
België kent zes beleidsniveaus, elk met eigen bevoegdheden en zowel een wetgevende als een uitvoerende macht:
1. **Europese Unie (EU):**
* **Wetgevende macht:** Europees Parlement (vertegenwoordigt burgers) en de Raad van de EU (vertegenwoordigt lidstaten).
* **Uitvoerende macht:** Europese Commissie (dagelijks beleid en wetgevend initiatief).
* **Politieke leiding:** Europese Raad (staats- en regeringsleiders).
* **Rechterlijke macht en controlerende instanties:** Europees Hof van Justitie, Europees Rekenhof, Europese Ombudsman.
* Ongeveer 80% van de Belgische wetgeving is een omzetting van Europese richtlijnen, wat de grote invloed van de EU op het dagelijks leven aantoont.
2. **Federale Staat:**
* **Wetgevende macht:** Federaal Parlement (Kamer van Volksvertegenwoordigers en Senaat) en de Koning.
* **Uitvoerende macht:** Federale Regering (premier, ministers, staatssecretarissen) en de Koning.
* De Koning is het staatshoofd, maar handelt onder ministeriële verantwoordelijkheid. De Senaat heeft een gereduceerde rol en de Kamer is het zwaartepunt van het parlementaire werk.
3. **Gemeenschappen en Gewesten:**
* België heeft drie gemeenschappen (Vlaamse, Franse, Duitstalige) en drie gewesten (Vlaams, Waals, Brussels Hoofdstedelijk).
* **Gemeenschapsbevoegdheden** richten zich op de persoon (bv. onderwijs, cultuur, gezondheidszorg, persoonsgebonden materies).
* **Gewestbevoegdheden** richten zich op materie/plaatsgebonden zaken (bv. ruimtelijke ordening, leefmilieu, economisch beleid, tewerkstelling).
* In Vlaanderen zijn de gemeenschaps- en gewestbevoegdheden samengevoegd.
4. **Provincie:**
* **Wetgevende macht:** Provincieraad (verkozen leden die provinciale verordeningen maken).
* **Uitvoerende macht:** Deputatie (leden gekozen uit de provincieraad) en de gouverneur (handhaaft orde en rust).
* Provincies hebben minder bevoegdheden gekregen en vervullen een ondersteunende rol.
5. **Gemeente:**
* **Wetgevende macht:** Gemeenteraad (verkozen leden die gemeentelijke verordeningen maken).
* **Uitvoerende macht:** College van Burgemeester en Schepenen (bestuur van de gemeente), met de burgemeester als hoofd.
* De burgemeester wordt voorgedragen uit de gemeenteraad en benoemd door de gewestregering. De bevoegdheden omvatten zaken van gemeentelijk belang die niet aan andere niveaus zijn toegewezen.
> **Tip:** Begrip van de verschillende beleidsniveaus en hun bevoegdheden is cruciaal voor een sociaal werker om te weten waar men terecht kan met specifieke problemen of aanvragen. De complexe staatsstructuur weerspiegelt zich in een even complexe sociale kaart.
### 3.4 Verkiezingen en participatie
Verkiezingen vinden plaats met verschillende frequenties voor de diverse bestuursniveaus:
* Europa: om de 5 jaar.
* Federaal: om de 5 jaar.
* Gemeenschappen en Gewesten: om de 5 jaar.
* Provincie en gemeente: om de 6 jaar.
Het stemrecht en de burgerparticipatie zijn fundamenteel voor het democratische karakter van de staat.
### 3.5 Belangrijke instellingen ter controle en inspraak
Naast de wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht, zijn er ook instellingen die toezicht houden en inspraak mogelijk maken:
* **Grondwettelijk Hof:** Toetst wetten aan de grondwet.
* **Rekenhof:** Controleert de staatsuitgaven.
* **Ombudsdiensten:** Fungeren als bemiddelaar tussen burgers en de overheid.
* **Raad van State:** Adviseert over wetgeving en oordeelt in bestuurszaken.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Rechtsstaat | Een staat waarin zowel burgers als de overheid zich aan de wet houden, wetten democratisch worden tot stand gebracht, individuele rechten en vrijheden worden gerespecteerd, en geschillen worden beslecht door onafhankelijke rechtbanken. |
| Democratie | Een bestuursvorm waarbij de burgers via verkiezingen deelnemen aan het staatsbestuur en de macht hebben om hun vertegenwoordigers te kiezen. Dit omvat het kiesrecht en het recht om deel te nemen aan politieke processen. |
| Scheiding der machten | Het principe dat de staatsmacht wordt verdeeld over drie onafhankelijke machten: de wetgevende macht die wetten maakt, de uitvoerende macht die deze wetten toepast en het dagelijks bestuur regelt, en de rechterlijke macht die geschillen beslecht en toeziet op de naleving van de wet. |
| Federale staat | Een staatsvorm waarbij de soevereiniteit is verdeeld tussen een centrale federale overheid en deelstaten (zoals gemeenschappen en gewesten in België), die elk eigen bevoegdheden en bestuursorganen hebben. |
| Grondwettelijke monarchie | Een staatsvorm waarin een monarch (koning of koningin) het staatshoofd is, maar wiens macht wordt beperkt door een grondwet en parlementaire controle. De monarch voert voornamelijk ceremoniële taken uit. |
| Wetgevende macht | Het deel van de overheid dat verantwoordelijk is voor het opstellen en aannemen van wetten. In België omvat dit op federaal niveau het Federaal Parlement (Kamer en Senaat) en de Koning, en op regionaal niveau de parlementen van de gemeenschappen en gewesten. |
| Uitvoerende macht | Het deel van de overheid dat verantwoordelijk is voor de dagelijkse leiding van de staat en de uitvoering van de wetten. Dit omvat de regering (premier en ministers) en de administratie. |
| Rechterlijke macht | Het deel van de overheid dat verantwoordelijk is voor het handhaven van de wet en het beslechten van geschillen. Dit orgaan is onafhankelijk van de wetgevende en uitvoerende macht en bestaat uit rechtbanken en hoven. |
| Europees Parlement | Het rechtstreeks verkozen wetgevende orgaan van de Europese Unie, dat samen met de Raad van de Europese Unie wetgeving goedkeurt en toezicht houdt op andere EU-instellingen. Het vertegenwoordigt de burgers van de EU. |
| Europese Commissie | Het uitvoerende orgaan van de Europese Unie, dat verantwoordelijk is voor het dagelijks beleid, het indienen van wetgevingsvoorstellen en het toezicht op de naleving van EU-verdragen door de lidstaten. |
| Gemeenschap | Een van de drie deelstaten in België (Vlaamse, Franse en Duitstalige Gemeenschap) die bevoegdheden heeft op het gebied van persoonsgebonden materies zoals cultuur, onderwijs en gezondheidszorg. |
| Gewest | Een van de drie deelstaten in België (Vlaams, Waals en Brussels Hoofdstedelijk Gewest) die bevoegdheden heeft op het gebied van ruimtelijke ordening, leefmilieu, economisch beleid en tewerkstelling. |
| Decreet | Een wet die wordt aangenomen door het parlement van een gemeenschap of gewest in België. Decreten hebben dezelfde bindende kracht als federale wetten binnen hun respectievelijke bevoegdheidsdomeinen. |
| Verordening | Een algemene regel of wet die wordt vastgesteld door een lager bestuursorgaan, zoals een provincieraad of gemeenteraad, voor de uitoefening van hun bevoegdheden. |
| OCMW | Openbaar Centrum voor Maatschappelijke Welzijn. Dit is een lokaal openbaar bestuur dat zorgt voor maatschappelijke dienstverlening aan personen in nood, zoals financiële hulp, huisvesting en sociale bijstand. |
Cover
PPT - les 1 december 2025 - deel III - Vorderingsrechten.pptx
Summary
# Vermogensrechten en verbintenissen
Dit deel behandelt de basisprincipes van vermogensrechten, met een focus op de bronnen van verbintenissen, waaronder rechtshandelingen, oneigenlijke contracten en onrechtmatige daden, en bespreekt ook de principes van hoofdelijkheid en in solidum gehoudenheid.
## 1. Vermogensrechten en verbintenissen
### 1.1 Subjectieve rechten
Subjectieve rechten zijn de rechten die een rechtssubject kan hebben, zoals burgerlijke en politieke rechten. Deze staan tegenover patrimoniale en extra-patrimoniale rechten.
#### 1.1.1 Patrimoniale rechten
Patrimoniale rechten maken deel uit van het vermogen van een persoon. Dit omvat intellectuele rechten, vorderingsrechten en zakelijke rechten.
##### 1.1.1.1 Vorderingsrechten
Een vorderingsrecht is een rechtsband tussen personen, waarbij de ene persoon (de schuldeiser) iets kan vorderen van een andere persoon (de schuldenaar). Dit kan inhouden:
* Iets doen
* Iets niet doen
* Iets geven
Vorderingsrechten kunnen worden onderverdeeld in resultaatsverbintenissen en inspanningsverbintenissen.
###### 1.1.1.1.1 Resultaatsverbintenis
Bij een resultaatsverbintenis is de schuldenaar aansprakelijk voor het niet-bereiken van het afgesproken resultaat, tenzij overmacht kan worden ingeroepen. Een garantieverbintenis is een specifieke vorm waarbij het resultaat gegarandeerd wordt.
###### 1.1.1.1.2 Inspanningsverbintenis
Bij een inspanningsverbintenis is de schuldenaar aansprakelijk indien hij onvoldoende inspanning heeft geleverd, ongeacht of het resultaat is bereikt.
### 1.2 Bronnen van verbintenissen
Verbintenissen kunnen uit verschillende bronnen voortvloeien:
* **De rechtshandeling**: Een handeling met de bedoeling rechtsgevolgen teweeg te brengen.
* **Oneigenlijke contracten**: Materiële handelingen die rechtsgevolgen creëren alsof er een contract is. Hieronder vallen:
* Zaakwaarneming
* Onverschuldigde betaling
* Verrijking zonder oorzaak
* **De onrechtmatige daad**: Een fout die schade veroorzaakt.
* **De wet**: Verbintenissen die rechtstreeks door de wet worden opgelegd.
### 1.3 Pluraliteit van schuldeisers of schuldenaars
Bij meerdere schuldeisers of schuldenaars worden de verbintenissen in principe als deelbaar beschouwd, tenzij de ondeelbaarheid uit de aard van de zaak volgt of contractueel is bedongen.
#### 1.3.1 Hoofdelijkheid
Hoofdelijkheid kan actief (meerdere schuldeisers) of passief (meerdere schuldenaars) voorkomen. De grondslag hiervoor kan de wet, een rechtshandeling, gewoonte of een algemeen rechtsbeginsel zijn. De gevolgen van hoofdelijkheid spelen zich af binnen de obligatio-verhouding (de rechtsband tussen schuldeiser en schuldenaar).
#### 1.3.2 In solidum gehoudenheid
Dit principe houdt in dat meerdere personen gehouden zijn om de verbintenis integraal na te komen, ook al is er geen sprake van hoofdelijkheid in strikte zin. De gevolgen hiervan zijn ook beperkt tot de obligatio-verhouding.
### 1.4 Modaliteiten van verbintenissen
Verbintenissen kunnen worden aangepast door middel van voorwaarden en termijnen.
#### 1.4.1 Voorwaarde
Een voorwaarde is een toekomstige en onzekere gebeurtenis waarvan de verbintenis afhankelijk wordt gesteld. Dit kan opschortend (de verbintenis wordt pas afdwingbaar bij het intreden van de voorwaarde) of ontbindend (de verbintenis eindigt bij het intreden van de voorwaarde) zijn.
#### 1.4.2 Termijn
Een verbintenis op termijn is afhankelijk van een toekomstige en zekere gebeurtenis.
### 1.5 Onrechtmatige daad en buitencontractuele aansprakelijkheid
De aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad, ook wel buitencontractuele aansprakelijkheid genoemd, regelt schade die ontstaat buiten een bestaande contractuele relatie.
> **Tip:** Het is belangrijk om buitencontractuele aansprakelijkheid te onderscheiden van strafrechtelijke aansprakelijkheid, hoewel cumulatie tussen beide mogelijk is.
#### 1.5.1 Onderscheid met contractuele aansprakelijkheid
Langdurig was cumulatie van contractuele en buitencontractuele aansprakelijkheid niet toegestaan, tenzij er specifieke uitzonderingen waren. Echter, artikel 6.3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) staat samenloop principieel toe, ook ten aanzien van hulppersonen van een contractant. Dit kan echter wettelijk of contractueel worden uitgesloten. Hulppersonen kunnen zich beroepen op verweermiddelen uit de hoofd- en onderovereenkomsten, tenzij er sprake is van aantasting van de fysieke of psychische integriteit met opzet.
#### 1.5.2 Vormen van buitencontractuele aansprakelijkheid
Buitencontractuele aansprakelijkheid kan worden onderverdeeld in:
* **Foutaansprakelijkheid**: Aansprakelijkheid gebaseerd op een eigen fout.
* **Kwalitatieve aansprakelijkheid**: Aansprakelijkheid voor de fout van een ander persoon waarvoor men verantwoordelijk wordt gehouden.
* **Foutloze aansprakelijkheid**: Aansprakelijkheid ongeacht of er een fout is begaan.
Vaak kunnen deze vormen van aansprakelijkheid ook gecombineerd worden.
##### 1.5.2.1 Foutaansprakelijkheid voor eigen fout
Om aansprakelijk te zijn op basis van een eigen fout, moeten drie voorwaarden vervuld zijn:
1. **Fout** (conform art. 6.5-6.6 BW):
* **Objectief**: Een overtreding van een rechtsnorm (wettelijke bepaling) of een algemene zorgvuldigheidsnorm. De algemene zorgvuldigheidsnorm wordt beoordeeld aan de hand van de 'bonus pater familias', een normaal vooruitziend en voorzichtig persoon in dezelfde omstandigheden.
* **Subjectief**: De dader moet schuldbekwaam (bewust van de gevolgen, onderscheid met handelingsonbekwaamheid) en toerekenbaar (wetens en willens) zijn.
**Uitsluitingsgronden voor fout**: Overmacht (art. 6.7 BW) en andere uitsluitingsgronden (art. 6.8 BW).
**Minderjarigen**: Kinderen jonger dan 12 jaar zijn niet persoonlijk aansprakelijk. Kinderen ouder dan 12 jaar zijn wel persoonlijk aansprakelijk, mits de rechter matigingsbevoegdheid heeft (art. 6.9-6.10 BW).
**Geesteszieken**: De systematiek is vergelijkbaar met die voor minderjarigen ouder dan 12 jaar (art. 6.11 BW).
2. **Schade** (conform art. 6.24 BW en volgende): Dit omvat een zeker verlies van een patrimoniaal of extra-patrimoniaal voordeel waarop het slachtoffer een persoonlijk, rechtmatig belang had om dit te behouden. De toetsing gebeurt door een vergelijking van de situatie voor en na het schadegeval.
3. **Oorzakelijk verband** (conform art. 6.18 BW en volgende): Er moet een causaal verband bestaan tussen de fout en de schade. De equivalentieleer stelt dat elke fout die bijdraagt aan de schade, volstaat; de "voornaamste" fout is niet vereist. Er is echter een uitzondering wanneer het verband tussen het schadeverwekkend feit en de schade dermate verwijderd is dat het kennelijk onredelijk zou zijn om dit toe te rekenen, mede in het licht van het onvoorzienbare karakter van de schade (art. 6.18, §2 BW).
##### 1.5.2.2 Kwalitatieve aansprakelijkheid voor andermans daad
De ratio legis achter kwalitatieve aansprakelijkheid is de bescherming van het slachtoffer. Men wordt aansprakelijk gehouden voor personen die men onder zich heeft en waarvoor men dient in te staan. Dit sluit de persoonlijke aansprakelijkheid niet uit.
Er zijn vijf vormen van kwalitatieve aansprakelijkheid:
1. **Aansprakelijkheid van titularissen van ouderlijk gezag of voogdij over minderjarigen** (art. 6.12 BW): Dit is gebaseerd op een vermoedelijk gebrek aan toezicht of opvoeding. Vereist is dat de minderjarige een fout of objectieve onrechtmatigheid begaat (indien niet schuldbekwaam) en dat er schade en een oorzakelijk verband is. Er is een foutloze aansprakelijkheid, tenzij de minderjarige 16 jaar of ouder is en geen toezichtfout werd begaan.
2. **Aansprakelijkheid van personen belast met toezicht op anderen** (art. 6.13 BW): Dit is gebaseerd op een vermoeden van een fout in het toezicht. Dit geldt bijvoorbeeld voor onderwijsinstellingen voor schade veroorzaakt door leerlingen die onder hun toezicht staan. Een weerlegbaar vermoeden van fout in het toezicht kan worden weerlegd door tegenbewijs te leveren dat er geen toezichtsfout is gemaakt.
3. **Aansprakelijkheid van aanstellers voor aangestelden** (art. 6.14 BW): Dit is gebaseerd op een vermoeden van gebrek in toezicht. Vereist is een band van ondergeschiktheid en dat de fout of objectieve onrechtmatigheid van de aangestelde schade veroorzaakt met een oorzakelijk verband. Dit vermoeden is onweerlegbaar.
4. **Aansprakelijkheid van rechtspersonen voor leden van hun bestuursorgaan of vertegenwoordigers in niet-ondergeschikte functie** (art. 6.15 BW): De ratio is vergelijkbaar met de aansprakelijkheid van aanstellers, met een onweerlegbaar vermoeden van gebrek in toezicht. De vereisten zijn grotendeels gelijk aan die voor aanstellers, met uitzondering van de band van ondergeschiktheid.
##### 1.5.2.3 Foutloze aansprakelijkheid
Bij foutloze aansprakelijkheid is er geen fout vereist, en is tegenbewijs om de aansprakelijkheid te ontlopen niet mogelijk.
1. **Aansprakelijkheid voor een gebrekkige zaak** (art. 6.16 BW): De bewaarder is foutloos aansprakelijk voor schade veroorzaakt door een gebrek in de zaak. Een gebrek houdt in dat de zaak door één van haar kenmerken niet de veiligheid biedt die men redelijkerwijs mocht verwachten. De eigenaar wordt vermoed de bewaarder te zijn, maar dit kan weerlegd worden indien een ander feitelijk heerschap over de zaak had (de bediening van de zaak).
2. **Aansprakelijkheid voor dieren** (art. 6.17 BW): De bewaarder van een dier is foutloos aansprakelijk voor schade veroorzaakt door dat dier. Ook hier wordt de eigenaar vermoed bewaarder te zijn, tenzij een ander feitelijk heerschap had over het dier.
### 1.6 Gevolgen van aansprakelijkheid
De aansprakelijkheid leidt tot een verbintenis tot herstel van de schade (art. 6.30 BW). Dit herstel moet volledig zijn en alle vormen van schade, materieel of moreel, omvatten. Het herstel kan gebeuren in natura of bij equivalent.
---
# Onrechtmatige daad en aansprakelijkheid
Dit onderdeel behandelt de principes achter aansprakelijkheid die voortvloeit uit onrechtmatige daden, de voorwaarden die hiervoor gelden, en de verschillende vormen van aansprakelijkheid.
### 2.1 Begripsafbakening en algemene principes
Aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad, ook wel buitencontractuele aansprakelijkheid genoemd, staat los van contractuele verplichtingen. In het verleden was er een strikte scheiding tussen contractuele en buitencontractuele aansprakelijkheid, waarbij cumulatie principieel niet mogelijk was. Echter, met de introductie van artikel 6.3 van het Burgerlijk Wetboek is samenloop principieel toegestaan, ook ten aanzien van een hulppersoon van de contractant. Uitzonderingen hierop zijn wettelijk of contractueel uitgesloten gevallen, of wanneer specifieke wetgeving inzake bijzondere contracten of verjaringsregels voorrang hebben. Een hulppersoon kan zich wel beroepen op verweermiddelen uit de hoofd- of onderovereenkomst, tenzij er sprake is van opzet of aantasting van fysieke of psychische integriteit.
Buitencontractuele aansprakelijkheid kan worden onderverdeeld in:
* **Foutaansprakelijkheid:** Aansprakelijkheid gebaseerd op een eigen fout.
* **Kwalitatieve aansprakelijkheid:** Aansprakelijkheid voor de fout of het gedrag van iemand anders waarvoor men verantwoordelijk is.
* **Foutloze aansprakelijkheid:** Aansprakelijkheid die niet gebaseerd is op een specifieke fout.
Het is frequent mogelijk dat verschillende vormen van buitencontractuele aansprakelijkheid cumuleren.
### 2.2 Foutaansprakelijkheid voor eigen fout
De grondslag van foutaansprakelijkheid voor eigen fout vereist de aanwezigheid van drie cumulatieve voorwaarden, samengevat als "schade door schuld":
1. **Fout:** De gedraging van de aansprakelijke persoon.
2. **Schade:** Het geleden verlies of nadeel.
3. **Oorzakelijk verband:** Een causaal verband tussen de fout en de schade.
#### 2.2.1 Fout
Een fout wordt objectief gedefinieerd als de overtreding van een rechtsnorm of een algemene zorgvuldigheidsnorm.
* **Overtreding van een rechtsnorm:** Dit betreft de inbreuk op een wettelijke bepaling.
* **Overtreding van een algemene zorgvuldigheidsnorm:** Dit wordt beoordeeld aan de hand van de gedragingen van een *bonus pater familias*, oftewel een normaal vooruitziend en voorzichtig persoon die in dezelfde omstandigheden geplaatst zou zijn.
Op subjectief vlak moet de dader **schuldbekwaam** en **toerekenbaar** zijn. Schuldbekwaamheid houdt in dat de persoon zich bewust moet zijn van de gevolgen van zijn handelen. Toerekenbaarheid betekent dat de handeling "wetens en willens" heeft plaatsgevonden.
**Uitsluitingsgronden voor fout:**
Bepaalde omstandigheden kunnen de fout uitsluiten. Dit zijn met name:
* **Overmacht:** Conform artikel 6.7 BW.
* **Andere uitsluitingsgronden:** Genoemd in artikel 6.8 BW.
**Specifieke gevallen minderjarigen en geesteszieken:**
* **Minderjarigen:** Kinderen jonger dan 12 jaar zijn niet persoonlijk aansprakelijk. Kinderen ouder dan 12 jaar zijn wel persoonlijk aansprakelijk, mits de rechter de mogelijkheid tot matiging heeft.
* **Geesteszieken:** De regels zijn vergelijkbaar met die voor minderjarigen boven de 12 jaar, met mogelijkheid tot matiging door de rechter.
#### 2.2.2 Schade
Schade omvat elk verlies van een patrimoniaal (materiële) of extra-patrimoniaal (immateriële) voordeel, waarvan het slachtoffer een persoonlijk, rechtmatig belang had op het behoud. De beoordeling van schade geschiedt door een vergelijking tussen de situatie vóór en na het schadegeval.
> **Tip:** Een belangrijk aspect bij schade is het 'rechtmatig belang op behoud'. Dit betekent dat het slachtoffer een legitieme reden moet hebben om het voordeel te willen behouden.
#### 2.2.3 Oorzakelijk verband
Er moet een causaal verband bestaan tussen de fout en de schade. De **equivalentieleer** (of leer van de gelijkwaardige voorwaarden) stelt dat elke fout die heeft bijgedragen aan de schade, volstaat. De "voornaamste" fout is niet vereist.
Echter, artikel 6.18, §2 BW introduceert een nuance: indien het verband tussen het schadeverwekkende feit en de schade dermate verwijderd is dat het kennelijk onredelijk zou zijn om de schade toe te rekenen, kan aansprakelijkheid worden afgewezen. Hierbij wordt mede rekening gehouden met het onvoorzienbare karakter van de schade, in het licht van de normale gevolgen van het tot aansprakelijkheid aanleiding gevende feit, en de betekenisvolle bijdrage tot het schadegeval.
Indien er meerdere aansprakelijken zijn, kan hun aansprakelijkheid tegenover het slachtoffer cumuleren, waarbij de verdeling onderling de eigen problematiek vormt.
### 2.3 Kwalitatieve aansprakelijkheid
Kwalitatieve aansprakelijkheid houdt in dat men aansprakelijk wordt gesteld voor de handelingen van een ander, met wie men een bepaalde relatie heeft. De ratio legis hierachter is de verhoogde beveiliging van het slachtoffer, aangezien men verantwoordelijk wordt gehouden voor diegenen die men "onder zich" heeft en waarvoor men moet instaan. Deze aansprakelijkheid sluit de persoonlijke aansprakelijkheid van de dader niet uit.
De aansprakelijkheid gaat hier uit van de 'fout' of objectieve onrechtmatigheid van de persoon voor wie men aansprakelijk is. Er zijn vijf vormen van kwalitatieve aansprakelijkheid:
#### 2.3.1 Aansprakelijkheid van titularissen van gezag over minderjarigen
Ouders, adoptanten, voogden en pleegzorgers die gezag hebben over een minderjarige kunnen aansprakelijk zijn voor schade veroorzaakt door het kind. De grondslag hiervoor is een vermeend gebrek aan toezicht of opvoeding.
* **Voorwaarden:** Minderjarig kind, fout of objectieve onrechtmatigheid van het kind (indien niet schuldbekwaam), schade, oorzakelijk verband.
* **Aard:** Foutloze aansprakelijkheid, tenzij de minderjarige 16 jaar of ouder is en geen toezichtsfout werd begaan.
#### 2.3.2 Aansprakelijkheid van personen belast met het toezicht op anderen
Personen die wettelijk of reglementair belast zijn met het toezicht op anderen, of bij gerechtelijke/administratieve beslissing of contract, kunnen aansprakelijk zijn. Het toezicht moet duurzaam gericht zijn op het controleren en organiseren van de levenswijze.
* **Voorwaarden:** Persoon belast met toezicht, fout of objectieve onrechtmatigheid van diegene op wie toezicht wordt gehouden, schade, oorzakelijk verband.
* **Aard:** Er geldt een weerlegbaar vermoeden van een toezichtsfout. Tegenbewijs is mogelijk.
#### 2.3.3 Aansprakelijkheid van onderwijsinstellingen voor leerlingen
Onderwijsinstellingen zijn aansprakelijk voor schade die door hun leerlingen wordt veroorzaakt, zolang deze leerlingen onder hun toezicht staan.
* **Voorwaarden:** De voorwaarden zijn grotendeels gelijklopend met die van personen belast met het toezicht op anderen.
* **Aard:** Ook hier geldt een weerlegbaar vermoeden van een toezichtsfout.
#### 2.3.4 Aansprakelijkheid van aanstellers voor aangestelden
Werkgevers (aanstellers) zijn aansprakelijk voor de fouten of objectieve onrechtmatigheden van hun werknemers (aangestelden) die handelen "in de bediening".
* **Voorwaarden:** Aanstelling (band van ondergeschiktheid), handelen in de bediening, fout of objectieve onrechtmatigheid van de aangestelde, schade, oorzakelijk verband.
* **Aard:** Dit betreft een onweerlegbaar vermoeden van gebrek in toezicht of een fout van de aansteller.
#### 2.3.5 Aansprakelijkheid van rechtspersonen voor hun bestuurders en vertegenwoordigers
Rechtspersonen kunnen aansprakelijk zijn voor de handelingen van leden van hun bestuursorgaan of vertegenwoordigers die optreden in een niet-ondergeschikte functie.
* **Voorwaarden:** De voorwaarden zijn vergelijkbaar met die van de aanstellersaansprakelijkheid, met uitzondering van de vereiste band van ondergeschiktheid.
* **Aard:** Dit is eveneens een onweerlegbaar vermoeden.
### 2.4 Foutloze aansprakelijkheid
Bij foutloze aansprakelijkheid is er geen vereiste van een specifieke fout van de aansprakelijke persoon.
#### 2.4.1 Aansprakelijkheid voor gebrekkige zaken
De bewaarder van een zaak is foutloos aansprakelijk voor schade veroorzaakt door een gebrek in die zaak. Een gebrek wordt gedefinieerd als een kenmerk van de zaak dat, onder de gegeven omstandigheden, niet de verwachte veiligheid biedt. De eigenaar wordt vermoed de bewaarder te zijn, tenzij iemand anders feitelijk heerschappij heeft over de zaak zonder inmenging van de eigenaar (bediening van de zaak).
* **Voorwaarden:** Gebrek in de zaak, schade veroorzaakt door dit gebrek, causale relatie.
* **Aard:** De aansprakelijkheid is foutloos en er is geen tegenbewijs mogelijk om de aansprakelijkheid te ontlopen.
#### 2.4.2 Aansprakelijkheid voor dieren
De bewaarder van een dier is foutloos aansprakelijk voor schade die het dier veroorzaakt. De ratio legis is gelijkaardig aan die voor gebrekkige zaken: de houder draagt de verantwoordelijkheid voor de controle over het dier.
* **Voorwaarden:** Dier vatbaar voor bewaring, schade veroorzaakt door het dier, causale relatie.
* **Aard:** Foutloze aansprakelijkheid. De eigenaar wordt vermoed de bewaarder te zijn, tenzij de feitelijke controle (bediening) bij een ander ligt.
### 2.5 Gevolgen van aansprakelijkheid
De aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad creëert de verbintenis tot volledig herstel van de geleden schade (artikel 6.30 BW). Dit geldt voor elke vorm van schade, zowel materieel als moreel, en kan geschieden in natura of bij equivalent.
---
# Modaliteiten van verbintenissen
Modaliteiten van verbintenissen betreffen aanpassingen of beperkingen aan de hoofdverbintenis, voornamelijk door middel van voorwaarden en termijnen.
### 3.1 Voorwaarden
Een voorwaarde is een toekomstige, onzekere gebeurtenis waarvan de verbintenis afhankelijk wordt gemaakt.
#### 3.1.1 Opschortende voorwaarde
Bij een opschortende voorwaarde ontstaat de verbintenis pas wanneer de voorwaarde in vervulling gaat. De verbintenis is dus nog niet opeisbaar vóór de vervulling.
> **Tip:** Denk hierbij aan een verplichting die pas "activeert" als er iets specifieks gebeurt.
#### 3.1.2 Ontbindende voorwaarde
Bij een ontbindende voorwaarde is de verbintenis onmiddellijk opeisbaar, maar vervalt deze wanneer de voorwaarde in vervulling gaat.
> **Tip:** Dit is het omgekeerde van een opschortende voorwaarde: de verbintenis bestaat, maar kan eindigen bij een bepaalde gebeurtenis.
### 3.2 Termijnen
Een termijn is een toekomstige, zekere gebeurtenis waarvan de verbintenis afhankelijk wordt gemaakt.
#### 3.2.1 Opschortende termijn
Een opschortende termijn bepaalt dat de verbintenis pas kan worden uitgevoerd na het verstrijken van een bepaald tijdsbestek. De verbintenis bestaat reeds, maar de opeisbaarheid is uitgesteld.
> **Voorbeeld:** Een betaling die pas over één maand verschuldigd is. De schuld bestaat vandaag, maar de betalingsverplichting is pas vanaf volgende maand afdwingbaar.
#### 3.2.2 Ontbindende termijn
Een ontbindende termijn bepaalt dat de verbintenis tenietgaat na het verstrijken van een bepaald tijdsbestek.
> **Voorbeeld:** Een huurovereenkomst die automatisch eindigt na vijf jaar. De huurovereenkomst bestaat nu, maar zal ophouden te bestaan op de vastgestelde datum.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Vermogensrechten | Dit zijn rechten die een economische waarde vertegenwoordigen en in de plaats van een persoon in het vermogen kunnen treden. Ze kunnen zowel op geld waardeerbaar als overdraagbaar zijn. |
| Subjectieve rechten | Dit zijn de aan een persoon toegekende bevoegdheden die voortvloeien uit de objectieve rechtsnorm. Men kan ze onderscheiden van burgerlijke rechten en politieke rechten. |
| Burgerlijke rechten | Dit zijn rechten die het rechtssubject de mogelijkheid geven om het eigen vermogen te beheren en zijn belangen te behartigen binnen de rechtssfeer. Ze staan tegenover politieke rechten. |
| Patrimoniale rechten | Dit zijn rechten die op geld waardeerbaar zijn en deel uitmaken van iemands vermogen. Ze kunnen worden overgedragen, verhuurd of verkocht. |
| Extra-patrimoniale rechten | Dit zijn rechten die niet op geld waardeerbaar zijn en geen deel uitmaken van iemands vermogen. Denk hierbij aan persoonsrechten of familierechtelijke rechten. |
| Vorderingsrechten | Een rechtsband tussen personen waarbij de ene persoon, de schuldeiser, de andere persoon, de schuldenaar, tot een bepaalde prestatie kan aanspreken. Dit kan iets doen, iets niet doen of iets geven zijn. |
| Resultaatsverbintenis | Een verbintenis waarbij de schuldenaar gehouden is om een bepaald resultaat te behalen. Bij het uitblijven van dit resultaat is de schuldenaar aansprakelijk, tenzij overmacht kan worden ingeroepen. |
| Inspanningsverbintenis | Een verbintenis waarbij de schuldenaar gehouden is om zich naar best vermogen in te spannen om een bepaald doel te bereiken. Hij is aansprakelijk indien hij onvoldoende inspanning heeft geleverd, niet bij het uitblijven van het resultaat op zich. |
| Rechtshandeling | Een handeling die gericht is op het tot stand brengen van rechtsgevolgen, zoals het sluiten van een contract. Het is een handeling die door de wet wordt erkend en die de wil van de handelende persoon als essentieel element heeft. |
| Zaakwaarneming | Het zich opzettelijk en zonder daartoe verplicht te zijn belasten met de behartiging van andermans belang, zonder dat de belanghebbende daarvan op de hoogte is of de gelegenheid heeft gehad om dit zelf te regelen. |
| Onverschuldigde betaling | Het voldoen van een schuld die men niet verschuldigd is. De ontvanger is verplicht het betaalde terug te geven aan degene die onterecht heeft betaald. |
| Onrechtmatige daad | Een handeling of nalaten die in strijd is met de rechten van een ander of met de wettelijke of ongeschreven zorgvuldigheidsnormen. Dit kan leiden tot aansprakelijkheid en de verplichting tot schadeherstel. |
| Hoofdelijkheid | Een verbintenis waarbij meerdere schuldenaren hoofdelijk gehouden zijn tot de gehele prestatie aan de schuldeiser, of waarbij meerdere schuldeisers gerechtigd zijn de gehele prestatie van de schuldenaar te vorderen. |
| In solidum gehoudenheid | Een verbintenis waarbij meerdere schuldenaren elk voor het geheel aansprakelijk zijn ten aanzien van de schuldeiser, maar er geen regresrecht bestaat tussen de schuldenaren onderling. |
| Voorwaarde (opschortend) | Een toekomstige en onzekere gebeurtenis waarvan de verbintenis afhankelijk is. Bij een opschortende voorwaarde wordt de verbintenis pas uitgevoerd nadat de voorwaarde is vervuld. |
| Voorwaarde (ontbindend) | Een toekomstige en onzekere gebeurtenis waarvan de verbintenis afhankelijk is. Bij een ontbindende voorwaarde dooft de verbintenis uit wanneer de voorwaarde wordt vervuld. |
| Foutaansprakelijkheid | Aansprakelijkheid die voortvloeit uit een eigen fout begaan door de aangesprokene. Hierbij moet er sprake zijn van een fout, schade en een oorzakelijk verband tussen beide. |
| Kwalitatieve aansprakelijkheid | Aansprakelijkheid voor de fout van een ander, die men onder zich heeft of waarvoor men krachtens een wettelijke bepaling verantwoordelijk is (bv. voor minderjarigen, aangestelden). |
| Foutloze aansprakelijkheid | Aansprakelijkheid die niet gebaseerd is op een eigen fout, maar op een risico dat men draagt, zoals aansprakelijkheid voor gebrekkige zaken of dieren. Tegenbewijs is hierbij niet mogelijk. |
| Oorzakelijk verband | Het verband tussen de fout (of het gebrek) en de geleden schade. De schade moet een rechtstreeks gevolg zijn van de fout om tot aansprakelijkheid te leiden. |
| Overmacht | Een omstandigheid die buiten de wil van de schuldenaar ligt en die het onmogelijk maakt de verbintenis na te komen. Dit kan leiden tot ontslag van aansprakelijkheid. |
| Bewaarder | De persoon die feitelijk de macht en het genot heeft over een zaak of dier, ook al is hij niet de eigenaar. De bewaarder is vaak aansprakelijk voor schade veroorzaakt door de zaak of het dier. |
| Gebrek (in de zaak) | Een kenmerk van een zaak dat ertoe leidt dat deze niet de veiligheid biedt die men in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mocht verwachten. |
Cover
PPT - oefencollege Inleiding Privaatrecht - 01.12.25 - Tagged.pdf
Summary
# Het vermogen en zijn eigenschappen
Het vermogen wordt gedefinieerd als het geheel van patrimoniale en extra-patrimoniale rechten en plichten van een rechtssubject, met aandacht voor de juridische eenheid en ondeelbaarheid ervan en de bestaande uitzonderingen.
### 1.1 Definitie van het vermogen
Het vermogen is het geheel van vermogensrechtelijke en niet-vermogensrechtelijke rechten en plichten van een rechtssubject. Dit kan worden gezien als een feitelijk geheel van activa en passiva. Juridisch gezien is het echter een geheel van patrimoniale rechten en verplichtingen [3](#page=3) [4](#page=4) [5](#page=5) [6](#page=6).
#### 1.1.1 Patrimoniale versus extra-patrimoniale rechten
* **Patrimoniale rechten:** Dit zijn subjectieve rechten die in geld waardeerbaar zijn. Ze hebben een economische waarde [4](#page=4).
* **Extra-patrimoniale rechten:** Dit zijn subjectieve rechten zonder economische waarde. Voorbeelden hiervan zijn persoonlijkheidsrechten en familiale rechten [4](#page=4).
#### 1.1.2 Juridische algemeenheid
Het vermogen wordt erkend als een juridische algemeenheid, wat betekent dat het juridisch als eenheid of geheel wordt beschouwd, ongeacht de actuele samenstelling ervan. Dit staat in contrast met een feitelijk geheel, dat afhankelijk is van de actuele samenstelling, zoals een museumcollectie [6](#page=6).
### 1.2 Het principe van de eenheid en ondeelbaarheid van het vermogen
Het principe van de eenheid en ondeelbaarheid van het vermogen is een fundamenteel concept in het recht [20](#page=20).
#### 1.2.1 Kernprincipes
* Elke persoon heeft een vermogen [21](#page=21).
* Alleen een persoon heeft een vermogen [21](#page=21).
* Een vermogen bestaat zolang de persoon bestaat [21](#page=21).
* Elke persoon heeft slechts één vermogen [21](#page=21) [22](#page=22).
* De ondeelbaarheid houdt in dat een persoon niet zomaar zijn vermogen kan splitsen [22](#page=22).
* De schuldenaar staat met al zijn activa in voor al zijn passiva [22](#page=22).
> **Tip:** Het principe van de eenheid en ondeelbaarheid van het vermogen betekent dat er geen ‘afgescheiden vermogens’ bestaan binnen één persoon, tenzij de wet dit expliciet toestaat.
#### 1.2.2 Vermogenssplitsing
Vermogenssplitsing is in principe niet mogelijk. Dit betekent dat men niet zomaar delen van zijn vermogen kan afzonderen om ze aan specifieke schulden of doeleinden te binden, los van de rest van het vermogen [22](#page=22).
### 1.3 Uitzonderingen op de eenheid en ondeelbaarheid van het vermogen
Er zijn echter wettelijke uitzonderingen op het principe van de eenheid en ondeelbaarheid van het vermogen [23](#page=23).
#### 1.3.1 Wettelijke uitzonderingen
* **Onbeslagbare goederen:** Bepaalde goederen zijn uitgesloten van beslag, wat een beperking vormt op de algemene regel dat alle activa instaan voor schulden (art. 1408 Ger.W.) [23](#page=23).
* **Kwaliteitsrekeningen:** Rekeningen die specifiek voor een bepaalde hoedanigheid worden aangehouden, zoals een kwaliteitsrekening, kunnen een vorm van vermogensscheiding inhouden (art. 3.37 BW) [23](#page=23).
* **Aanvaarden nalatenschap onder voorrecht van boedelbeschrijving:** Wanneer een erfgenaam een nalatenschap aanvaardt onder voorrecht van boedelbeschrijving, worden de nalatenschapsgoederen gescheiden van het eigen vermogen van de erfgenaam om te voorkomen dat hij met zijn eigen vermogen instaat voor de schulden van de nalatenschap [23](#page=23).
* **Afscheiding van nalatenschapsgoederen:** Dit is gerelateerd aan het aanvaarden onder voorrecht van boedelbeschrijving en behelst de specifieke afscheiding van de goederen van een nalatenschap [23](#page=23).
#### 1.3.2 Oprichting van een rechtspersoon
De oprichting van een rechtspersoon wordt ook beschouwd als een uitzondering op het principe van de eenheid en ondeelbaarheid van het vermogen. Een rechtspersoon heeft immers een eigen, afgescheiden vermogen, los van het vermogen van de natuurlijke personen die erachter staan [23](#page=23).
---
# Rechtshandelingen: vorm en geldigheid
Dit thema behandelt het principe van vormvrijheid bij rechtshandelingen en de specifieke uitzonderingen daarop, namelijk formele en zakelijke rechtshandelingen, alsmede de gevolgen van het niet naleven van deze vormvereisten.
### 2.1 Het principe van vormvrijheid
Het uitgangspunt bij rechtshandelingen is dat zij vormvrij zijn of consensueel. Dit betekent dat een rechtshandeling geldig tot stand komt door de loutere wilsuiting van de betrokken rechtssubjecten, zonder dat hieraan enige aanvullende vormvoorwaarde is gekoppeld [17](#page=17) [18](#page=18).
* **Ratio:** Dit principe is gebaseerd op het autonomiebeginsel en het zelfbeschikkingsrecht van individuen, die de vrijheid hebben om hun eigen rechtspositie te bepalen [18](#page=18).
* **Gevolg:** Loutere wilsovereenstemming volstaat voor de geldige totstandkoming van de rechtshandeling [18](#page=18).
### 2.2 Uitzonderingen op de vormvrijheid
Ondanks het algemene principe van vormvrijheid, kent de wet specifieke uitzonderingen waarbij de loutere wilsuiting niet volstaat voor de geldige totstandkoming van een rechtshandeling. Dit zijn de formele en de zakelijke rechtshandelingen [18](#page=18).
#### 2.2.1 Formele rechtshandelingen
Bij een formele rechtshandeling is de naleving van een door de wet voorgeschreven vorm vereist voor de geldige totstandkoming van de rechtshandeling [11](#page=11) [12](#page=12).
* **Definitie:** Een formele rechtshandeling komt slechts tot stand mits de naleving van de door de wet voorgeschreven vormvereisten [19](#page=19).
* **Vormvereisten:** Deze vereisten kunnen diverse vormen aannemen, zoals het opmaken van een bepaald geschrift of het in acht nemen van specifieke verplichte vermeldingen [19](#page=19).
* **Gevolgen van niet-naleving:** Het niet naleven van deze wettelijke vormvereisten kan leiden tot de vernietigbaarheid van de rechtshandeling, indien dit door de wet of door de partijen zelf zo is bepaald [19](#page=19).
* **Voorbeelden:** Typische voorbeelden van formele rechtshandelingen zijn een schenking en een testament [19](#page=19).
#### 2.2.2 Zakelijke rechtshandelingen
Een zakelijke rechtshandeling vereist voor haar geldige totstandkoming de afgifte van het voorwerp van de rechtshandeling [10](#page=10) [9](#page=9).
* **Definitie:** Een zakelijke rechtshandeling komt slechts tot stand door de afgifte van het voorwerp. De afgifte van het voorwerp is dus essentieel voor de geldige totstandkoming [10](#page=10) [19](#page=19).
* **Voorbeelden:** De handgift en een lening zijn klassieke voorbeelden van zakelijke rechtshandelingen [10](#page=10) [19](#page=19).
### 2.3 Tegenwerpelijkheid van rechtshandelingen
Bij formele rechtshandelingen is de naleving van een wettelijk voorgeschreven vorm vereist voor de tegenwerpelijkheid van de rechtshandeling [11](#page=11) [12](#page=12).
* **Definitie:** Tegenwerpelijkheid betekent dat de partijen het bestaan van de rechtshandeling en de gevolgen ervan aan derden kunnen bewijzen, en dat derden zich op het bestaan van de rechtshandeling en de gevolgen ervan voor de contractspartijen kunnen beroepen [12](#page=12).
* **Principe:** In beginsel volstaat het loutere bestaan van de rechtshandeling om deze aan derden tegenwerpelijk te maken [12](#page=12).
* **Uitzonderingen:** Er zijn echter uitzonderingen waarbij een publiciteitsmechanisme in sommige gevallen vereist is om de tegenwerpelijkheid te waarborgen [12](#page=12).
> **Tip:** Het onderscheid tussen de geldige totstandkoming en de tegenwerpelijkheid is cruciaal. Een rechtshandeling kan geldig tot stand zijn gekomen tussen partijen, maar nog niet tegenwerpelijk zijn aan derden totdat aan bepaalde vormvereisten (zoals publiciteit) is voldaan.
---
> **Voorbeeld:** Een mondelinge overeenkomst om een bepaald goed te verkopen is geldig tussen de koper en verkoper (vormvrij). Echter, als het om een onroerend goed gaat, vereist de wet een notariële akte en inschrijving in de openbare registers om de overdracht tegenwerpelijk te maken aan derden. Een simpele schenking van een som geld is een zakelijke rechtshandeling: de gift is pas geldig als het geld daadwerkelijk is overhandigd.
---
# Rechtspersonen en vertegenwoordiging
Dit onderdeel behandelt het concept van rechtspersonen, hun bevoegdheden volgens het specialiteitsbeginsel, en de principes van vertegenwoordiging, inclusief de vereisten en situaties van vertegenwoordiging zonder bevoegdheid.
### 3.1 Rechtspersonen
Een rechtspersoon is een groepering van rechtssubjecten of een afgezonderd vermogen dat als een zelfstandige eenheid wordt behandeld met een eigen vermogen. Dit eigen vermogen is exclusief of preferentieel het executieobject voor de schuldeisers van de rechtspersoon [14](#page=14).
#### 3.1.1 Wettelijke grondslag en bevoegdheden
Om rechtspersoonlijkheid te verkrijgen, is steeds een wettelijke grondslag vereist. Een rechtspersoon kan enkel optreden binnen de grenzen van zijn wettelijke en statutaire bevoegdheden. Deze bevoegdheden kunnen beperkt worden door de aard van de rechtspersoon en de wet, evenals door zijn doelstellingen. Bijvoorbeeld, een vereniging zonder winstoogmerk (VZW) mag geen winst nastreven. Dit principe wordt het specialiteitsbeginsel genoemd [13](#page=13) [14](#page=14).
> **Tip:** Het specialiteitsbeginsel is cruciaal voor het begrijpen van de grenzen waarbinnen rechtspersonen geldig kunnen handelen.
> **Example:** Wanneer een voetbalclub als rechtspersoon optreedt, is zij zelf de contractpartij bij overeenkomsten die worden gesloten voor de jaarlijkse fuif van de club, mits deze binnen haar statutaire doelstellingen vallen [7](#page=7) [8](#page=8).
### 3.2 Vertegenwoordiging
Vertegenwoordiging houdt in dat een vertegenwoordiger een rechtshandeling stelt voor rekening van de vertegenwoordigde. Dit is een uitzondering op het principe van wilsautonomie en het relativiteitsbeginsel. Vertegenwoordiging is niet mogelijk voor strikt persoonlijke rechtshandelingen zoals het sluiten van een testament of het aangaan van een huwelijk. Art. 1.8, §1 BW regelt de onmiddellijke vertegenwoordiging [29](#page=29) [32](#page=32).
#### 3.2.1 Vereisten voor vertegenwoordiging
Voor een geldige vertegenwoordiging zijn twee essentiële voorwaarden vereist:
1. **Kenbaarheidsvereiste**: De vertegenwoordiger moet duidelijk kenbaar maken dat hij niet optreedt in eigen naam en voor eigen rekening, maar in naam en voor rekening van de vertegenwoordigde. Als dit niet duidelijk is, verbindt de vertegenwoordiger zichzelf [29](#page=29) [8](#page=8).
2. **Vertegenwoordigingsbevoegdheid**: De vertegenwoordiger moet de bevoegdheid hebben om de vertegenwoordigde te binden. Deze bevoegdheid kan bijvoorbeeld voortvloeien uit een contract [29](#page=29) [8](#page=8).
> **Tip:** Zorg ervoor dat in elke situatie van vertegenwoordiging duidelijk is wie de contractpartij is.
#### 3.2.2 Vertegenwoordiging zonder bevoegdheid
Indien een vertegenwoordiging plaatsvindt zonder de vereiste bevoegdheid of zonder akkoord van de vertegenwoordigde, is in principe noch de vertegenwoordiger, noch de vertegenwoordigde gebonden. De "vertegenwoordiger" kan wel aansprakelijk zijn voor de schade die hij aan derden heeft veroorzaakt. Er zijn echter twee belangrijke uitzonderingen die de gebondenheid van de vertegenwoordigde alsnog kunnen bewerkstelligen [31](#page=31):
1. **Bekrachtiging**: De vertegenwoordigde kan de rechtshandeling alsnog bekrachtigen. Dit is geregeld in art. 1.8, §4 BW [31](#page=31).
2. **Schijnmandaat**: Dit doet zich voor wanneer er een schijn van bevoegdheid is die redelijkerwijs door een derde kon worden aangezien voor de werkelijkheid. De schijn van bevoegdheid moet toerekenbaar zijn aan de schijnvertegenwoordigde (die door zijn verklaringen of gedragingen bijdraagt aan deze schijn). Bovendien moet de derde gehandeld hebben op basis van deze schijn en schade lijden indien de schijn niet zou worden aangehouden [31](#page=31).
> **Example:** Als een bestuurslid van een vereniging zonder de vereiste volmacht een contract afsluit voor de aankoop van dure apparatuur, is de vereniging in principe niet gebonden. Indien de vereniging echter eerder gedragingen vertoonde die de indruk wekten dat dit bestuurslid deze bevoegdheid had, en de verkoper te goeder trouw handelde op basis van die schijn, kan de vereniging alsnog gebonden zijn door het schijnmandaat. De vereniging zou ook achteraf de transactie kunnen bekrachtigen.
---
# Wilsgebreken en handelingsbekwaamheid van minderjarigen
Dit onderdeel behandelt de vereisten voor geldige rechtshandelingen, de wilsgebreken die een wil kunnen aantasten, en de specifieke regels rondom de handelingsbekwaamheid van minderjarigen.
### 4.1 Vrije en bewuste toestemming als uitgangspunt
Het principe bij het aangaan van rechtshandelingen is dat de toestemming vrij en bewust moet zijn. Dit houdt in dat de wil die u geuit wordt, een volwaardige wil moet zijn en vrij moet zijn van zogenaamde wilsgebreken [25](#page=25).
### 4.2 Wilsgebreken
Wilsgebreken zijn factoren die de vrije en bewuste wil van een partij bij een rechtshandeling aantasten. De belangrijkste wilsgebreken zijn dwaling, bedrog en geweld [25](#page=25).
#### 4.2.1 Benadeling
Benadeling wordt in beginsel niet beschouwd als een algemeen wilsgebrek, maar kan onder specifieke wettelijke voorwaarden leiden tot vernietigbaarheid van een rechtshandeling. Het betreft een wanverhouding tussen de prestaties van de verschillende partijen [25](#page=25) [26](#page=26).
* **Wettelijke grondslagen voor benadeling:**
* Verdeling kan vernietigbaar zijn wegens benadeling van meer dan één vierde, conform artikel 4.105 BW [26](#page=26).
* De verkoop van onroerend goed kan vernietigbaar zijn wegens benadeling voor meer dan 7/12, zoals bepaald in artikel 1674 oud BW [26](#page=26).
* **Benadeling bij rechtshandelingen door minderjarigen:**
Bij rechtshandelingen verricht door een minderjarige wordt benadeling, mits deze voldoet aan specifieke voorwaarden, gezien als een grond voor vernietiging. Het is hierbij geen echt wilsgebrek in de klassieke zin, maar een bijkomend vereiste voor vernietiging. Een rechtshandeling van een minderjarige die de leeftijd van onderscheid heeft bereikt, is vernietigbaar bij benadeling [26](#page=26).
#### 4.2.2 Misbruik van omstandigheden (gekwalificeerde benadeling)
Misbruik van omstandigheden, ook wel gekwalificeerde benadeling genoemd, is een specifieke figuur die geregeld is in artikel 5.37 BW. Dit doet zich voor wanneer er sprake is van [27](#page=27):
1. Een kennelijk onevenwicht tussen de wederzijds bedongen prestaties [27](#page=27).
2. Eén partij maakt misbruik van een concrete zwakheid of zwakke positie van de andere partij [27](#page=27).
3. Er is een oorzakelijk verband tussen het misbruik van de zwakke positie en het kennelijk onevenwicht in de prestaties [27](#page=27).
Het gevolg van bewezen misbruik van omstandigheden is vernietiging van de rechtshandeling, indien dit misbruik doorslaggevend is geweest [27](#page=27).
### 4.3 Handelingsbekwaamheid van minderjarigen
Het algemene principe is dat een minderjarige handelingsonbekwaam is. Wanneer een rechtshandeling wordt aangegaan door een handelingsonbekwame, leidt dit tot (relatieve) vernietigbaarheid van die rechtshandeling [34](#page=34).
> **Tip:** De leeftijd van onderscheid is cruciaal in het kader van de handelingsbekwaamheid van minderjarigen. Deze leeftijd wordt algemeen geacht te liggen tussen 5 en 6 jaar [36](#page=36) [37](#page=37).
#### 4.3.1 Bijkomende vereiste van benadeling voor minderjarigen
Voor minderjarigen die de leeftijd van onderscheid hebben bereikt, geldt een bijkomend vereiste van benadeling voor de vernietigbaarheid van bepaalde rechtshandelingen. Dit geldt specifiek voor [34](#page=34) [35](#page=35) [36](#page=36) [37](#page=37):
* **Daden van beheer:** Dit zijn handelingen die gericht zijn op het behoud, beheer of de exploitatie van een vermogen [34](#page=34) [35](#page=35) [36](#page=36) [37](#page=37).
* **Eenvoudige benadeling:** Er moet sprake zijn van een eenvoudige benadeling, wat zowel intrinsiek als extrinsiek kan zijn [34](#page=34) [35](#page=35) [36](#page=36) [37](#page=37).
* **Intrinsiek:** Een objectieve wanverhouding tussen de prestaties van de partijen [34](#page=34) [35](#page=35) [36](#page=36) [37](#page=37).
* **Extrinsiek:** Een wanverhouding in functie van het vermogen van de minderjarige [34](#page=34) [35](#page=35) [36](#page=36) [37](#page=37).
Als deze voorwaarden (minderjarige die leeftijd van onderscheid heeft bereikt, daad van beheer, en eenvoudige benadeling) vervuld zijn, is de rechtshandeling vernietigbaar [34](#page=34) [35](#page=35) [36](#page=36) [37](#page=37).
#### 4.3.2 Gevallen zonder bijkomend vereiste van benadeling
Indien de minderjarige de leeftijd van onderscheid nog niet heeft bereikt (dus jonger dan 5 à 6 jaar), is de rechtshandeling verplicht te vernietigen. In dit geval is benadeling geen vereiste meer [36](#page=36) [37](#page=37).
> **Voorbeeld (gebaseerd op Casus 6):**
> Jonas, een 16-jarige die de leeftijd van onderscheid heeft bereikt, koopt een motorfiets voor 1.000 dollars. Zijn ouders zijn ongelukkig met de aankoop. Aangezien Jonas miljonairszoon is, is de prijs van 1.000 dollars waarschijnlijk geen benadeling in de zin van een objectieve wanverhouding die hem benadeelt, ondanks dat de verkoper snel geld nodig had. Als de aankoop echter wel een onevenwicht zou vertegenwoordigen in verhouding tot Jonas' vermogen en situatie, zou de rechtshandeling vernietigbaar kunnen zijn op grond van benadeling, omdat hij de leeftijd van onderscheid heeft bereikt en het waarschijnlijk een daad van beheer betreft [33](#page=33) [34](#page=34) [35](#page=35) [36](#page=36) [37](#page=37).
>
> Als Jonas een 5-jarige zou zijn, zou de rechtshandeling verplicht vernietigbaar zijn, ongeacht of er sprake is van benadeling, omdat hij de leeftijd van onderscheid nog niet heeft bereikt [33](#page=33) [36](#page=36) [37](#page=37).
>
> Als Jonas een koffiekoek zou kopen bij de bakker, zou dit als een kleine, dagelijkse aankoop waarschijnlijk worden beschouwd als een handeling die de minderjarige wel mag stellen zonder bijkomende vereisten [33](#page=33).
---
# Het verwekt kind en rechtspersoonlijkheid
Dit onderwerp behandelt de uitzondering op de algemene regel van aanvang van rechtspersoonlijkheid, namelijk dat een reeds verwekt kind onder bepaalde voorwaarden reeds rechten en plichten kan hebben vóór de geboorte.
### 5.1 Rechtspersoonlijkheid van natuurlijke personen
De rechtspersoonlijkheid van een natuurlijke persoon vangt aan bij de geboorte, mits het kind levend en levensvatbaar wordt geboren. Dit impliceert dat een mens vanaf het moment van levende en levensvatbare geboorte drager kan zijn van rechten en plichten [16](#page=16).
### 5.2 De uitzondering: de *infans conceptus*
Een belangrijke uitzondering op de algemene regel is de zogenaamde *infans conceptus*. Dit verwijst naar een kind vanaf het moment van verwekking. Onder specifieke voorwaarden kan de *infans conceptus* reeds titularis zijn van rechten [16](#page=16).
#### 5.2.1 Voorwaarden voor rechten van de *infans conceptus*
De voorwaarde waaronder de *infans conceptus* rechten kan hebben, is dat het kind bij de latere geboorte levend en levensvatbaar ter wereld komt. Dit betekent dat de rechten die aan het ongeboren kind worden toegekend, afhankelijk zijn van een toekomstige, maar wel degelijk uit te komen, gebeurtenis [15](#page=15) [16](#page=16).
#### 5.2.2 Gevolgen en voorbeelden
Indien aan de voorwaarde van levende en levensvatbare geboorte is voldaan, kan de *infans conceptus* reeds titularis zijn van bepaalde rechten en plichten. Enkele voorbeelden hiervan zijn [16](#page=16):
* De erkenning van een ongeboren kind [16](#page=16).
* Het ongeboren kind als erfgenaam [16](#page=16).
> **Tip:** Het concept van de *infans conceptus* benadrukt dat het recht proactief kan anticiperen op toekomstige gebeurtenissen ten behoeve van de bescherming van personen die nog niet geboren zijn, mits aan specifieke levensvatbaarheidsvoorwaarden wordt voldaan.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Vermogen | Het juridische geheel van patrimoniale rechten en verplichtingen van een rechtssubject, waarbij elke persoon slechts één ondeelbaar vermogen heeft dat bestaat zolang de persoon bestaat. |
| Patrimoniale rechten | Subjectieve rechten die in geld waardeerbaar zijn en deel uitmaken van het vermogen van een rechtssubject. |
| Extra-patrimoniale rechten | Subjectieve rechten die geen directe economische waarde hebben, zoals persoonlijkheidsrechten en familiale rechten. |
| Juridische algemeenheid | Een algemeenheid die door het recht als een juridische eenheid wordt erkend, ongeacht de actuele samenstelling, zoals gedefinieerd in art. 3.35 BW. |
| Feitelijk geheel | Een verzameling goederen die op een bepaald moment bij elkaar horen, waarbij de samenstelling kan variëren, zoals een museumcollectie. |
| Rechtspersoon | Een groepering van rechtssubjecten of een afgezonderd vermogen dat door het recht als een zelfstandige eenheid met eigen rechten en plichten wordt erkend, en dat kan handelen binnen de grenzen van zijn wettelijke en statutaire bevoegdheden. |
| Vertegenwoordiging | De handeling waarbij een vertegenwoordiger een rechtshandeling stelt in naam en voor rekening van een vertegenwoordigde, mits aan de voorwaarden van kenbaarheid en bevoegdheid is voldaan. |
| Kenbaarheidsvereiste | Het vereiste dat de vertegenwoordiger duidelijk moet kenbaar maken dat hij niet optreedt in eigen naam en voor eigen rekening, maar namens de vertegenwoordigde. |
| Bekrachtiging | De rechtshandeling waarbij een vertegenwoordigde achteraf zijn goedkeuring geeft aan een door een vertegenwoordiger gestelde rechtshandeling waarvoor deze laatste geen of onvoldoende bevoegdheid had. |
| Schijnmandaat | Een situatie waarin een derde redelijkerwijs kon geloven dat een vertegenwoordiger bevoegd was, doordat de schijn van bevoegdheid toerekenbaar is aan de schijnvertegenwoordigde. |
| Zakelijke rechtshandeling | Een rechtshandeling waarbij de afgifte van het voorwerp essentieel is voor de geldige totstandkoming ervan, zoals een handgift of een lening (art. 1875 Oud BW). |
| Formele rechtshandeling | Een rechtshandeling die slechts geldig tot stand komt mits aan specifieke, door de wet voorgeschreven vormvereisten wordt voldaan, zoals een schenking of een testament. |
| Tegenwerpelijkheid | De mogelijkheid voor partijen om de bestaan van een rechtshandeling en de gevolgen daarvan aan derden te bewijzen, en vice versa. |
| Specialiteitsbeginsel | Het beginsel dat een rechtspersoon slechts rechtsgeldig kan handelen binnen de strikt afgebakende grenzen van de wettelijke en statutaire bevoegdheden die aan deze rechtspersoon zijn toegekend. |
| Infans conceptus | Het principe waarbij een kind reeds vanaf het moment van verwekking als titularis van rechten wordt beschouwd, op voorwaarde dat het levend en levensvatbaar geboren wordt. |
| Wilsgebreken | Gebreken in de wilsuiting van een rechtssubject die de geldigheid van een rechtshandeling kunnen aantasten, zoals dwaling, bedrog, geweld en benadeling. |
| Dwaling | Een onjuiste voorstelling van de werkelijkheid bij het aangaan van een rechtshandeling, die, indien verschoonbaar, tot vernietiging kan leiden. |
| Bedrog | Het opzettelijk gebruik van listige kunstgrepen door een partij om de andere partij tot het aangaan van een rechtshandeling te bewegen. |
| Geweld | Het uitoefenen van fysieke of morele dwang op een partij om deze te bewegen tot het aangaan van een rechtshandeling. |
| Benadeling | Een wanverhouding tussen de prestaties van de partijen bij een rechtshandeling, die in bepaalde wettelijk omschreven gevallen kan leiden tot de vernietiging ervan. |
| Misbruik van omstandigheden | Situatie waarbij een partij misbruik maakt van de zwakke positie van een andere partij, resulterend in een kennelijk onevenwicht tussen de prestaties. |
| Handelingsonbekwaamheid | De juridische ongeschiktheid van een persoon om zelfstandig geldige rechtshandelingen te verrichten, zoals minderjarigen en onder curatele gestelden. |
| Leeftijd des onderscheids | De leeftijd waarop een minderjarige geacht wordt de gevolgen van zijn handelingen te kunnen inschatten, meestal rond de 5 tot 6 jaar, wat invloed heeft op zijn handelingsbekwaamheid. |
Cover
PPT - oefencollege Inleiding Privaatrecht - 16.12.25.pptx
Summary
# Huurovereenkomsten en hun beëindiging
Deze sectie analyseert de beëindiging van mondelinge huurovereenkomsten voor bepaalde en onbepaalde duur, met vermelding van de relevante wettelijke bepalingen.
### 1.1 Mondelinge huurovereenkomsten voor bepaalde duur
* **Principe:** Een huurovereenkomst voor een bepaalde duur is in principe niet opzegbaar, tenzij dit contractueel anders is bepaald.
* **Uitzondering voor mondelinge overeenkomsten:** Mondelinge huurovereenkomsten worden echter altijd geacht te zijn aangegaan voor onbepaalde duur, ongeacht de afgesproken looptijd.
* **Gevolg:** Dit betekent dat de huurovereenkomst, ondanks de afspraak van bijvoorbeeld twee jaar, steeds kan worden opgezegd.
* **Opzegtermijn:** De opzegging dient te gebeuren met een opzegtermijn van één maand.
**Voorbeeld:**
Sam sluit een mondelinge huurovereenkomst af met Geert voor de huur van een garage voor een duur van twee jaar. Na drie maanden wil Sam de overeenkomst beëindigen. Hoewel de overeenkomst voor bepaalde duur leek, wordt deze wegens het mondelinge karakter als een overeenkomst voor onbepaalde duur beschouwd. Sam kan de overeenkomst dus opzeggen met een opzegtermijn van één maand.
### 1.2 Wettelijke bepalingen en interpretaties
* **Art. 1736 oud BW:** Dit artikel bepaalt dat wanneer de huur werd aangevangen zonder een geschrift, de huur mag worden opgezegd door de huurder of de verhuurder, mits inachtneming van de wettelijke of gebruikelijke termijnen. Dit impliceert dat mondelinge huurovereenkomsten altijd als huur voor onbepaalde duur worden beschouwd en dus opzegbaar zijn.
**Tip:** Wees altijd voorzichtig met mondelinge afspraken, zeker bij huurovereenkomsten. Een schriftelijk contract biedt meer zekerheid en duidelijkheid over de duur en de opzegmogelijkheden.
---
# Aansprakelijkheid voor onrechtmatige daad
Dit deelonderwerp onderzoekt de aansprakelijkheid die voortvloeit uit onrechtmatige daden, met speciale aandacht voor de aansprakelijkheid van minderjarigen, de toezichtsplicht en de aansprakelijkheid voor gebrekkige zaken, gebaseerd op gemeenrechtelijke normen en specifieke wetsartikelen.
### 2.1 Gemeenrechtelijke aansprakelijkheid voor eigen daad
De algemene zorgvuldigheidsnorm vormt de basis voor de gemeenrechtelijke aansprakelijkheid. Deze norm houdt in dat men zich te allen tijde moet gedragen zoals een normale, zorgvuldige en vooruitziende persoon, geplaatst in dezelfde concrete omstandigheden, zich zou gedragen.
* **Artikel 6.5 en 6.6 BW:** Deze artikelen leggen de basis voor de aansprakelijkheid voor eigen daden. Een fout wordt geconstateerd wanneer iemands gedrag afwijkt van de vereiste zorgvuldigheid. Om aansprakelijk te zijn, moet er naast een fout, schade en een causaal verband zijn tussen de fout en de schade.
> **Tip:** Bij het beoordelen van de zorgvuldigheidsnorm is de leeftijd van de betrokken persoon wel relevant voor de invulling van wat van die persoon redelijkerwijs verwacht mag worden.
### 2.2 Aansprakelijkheid voor minderjarigen
De aansprakelijkheid voor daden van minderjarigen wordt geregeld door specifieke wetsartikelen die de toezichtsplicht van ouders, voogden of pleegzorgers regelen.
* **Artikel 6.12 BW:** Dit artikel regelt de aansprakelijkheid van ouders, adoptanten, voogden en pleegzorgers die gezag hebben over de persoon van een minderjarige. Deze aansprakelijkheid is een foutloze aansprakelijkheid, wat betekent dat de persoon die toezicht houdt aansprakelijk is, tenzij hij kan bewijzen dat hij zijn toezichtplicht niet heeft geschonden.
* Voor minderjarigen jonger dan 16 jaar geldt een wettelijk vermoeden van foutloze aansprakelijkheid bij een fout van het kind.
* Voor minderjarigen van 16 of 17 jaar kan de rechter de aansprakelijkheid matigen.
* **Artikel 6.10 BW:** Dit artikel betreft de aansprakelijkheid van minderjarigen die nog geen twaalf jaar oud zijn. Voor deze leeftijdsgroep kan geen aansprakelijkheid op grond van de algemene zorgvuldigheidsnorm worden ingesteld, aangezien van hen niet verwacht kan worden dat zij deze norm naleven.
### 2.3 Aansprakelijkheid voor toezicht (onderwijsinstellingen)
Onderwijsinstellingen kunnen aansprakelijk gesteld worden voor de daden van hun leerlingen, met name in de context van toezicht.
* **Artikel 6.13 BW:** Dit artikel regelt de aansprakelijkheid van onderwijsinstellingen, inrichtingen voor dagscholen en openbare of private instellingen die belast zijn met de permanente opvoeding van minderjarigen. De instelling is aansprakelijk voor de fouten die leerlingen, stagiairs of andere personen aan haar zorgen zijn toevertrouwd, begaan tijdens de periode dat zij onder het toezicht van de instelling staan.
* De instelling kan zich bevrijden van aansprakelijkheid door aan te tonen dat zij haar toezichtplicht niet heeft geschonden.
* De leeftijd van de leerlingen is hierbij niet strikt relevant.
> **Tip:** De vraag of er sprake is van een toezichtsfout hangt sterk af van de omstandigheden van het geval en de leeftijd van de leerlingen.
### 2.4 Aansprakelijkheid voor gebrekkige zaken
Aansprakelijkheid voor gebrekkige zaken ontstaat wanneer een zaak een gebrek vertoont dat schade veroorzaakt.
* **Artikel 6.16 BW:** Dit artikel betreft de aansprakelijkheid voor gebrekkige zaken. Hiervoor is vereist dat er een gebrekkige zaak aanwezig is die schade veroorzaakt.
### 2.5 Aansprakelijkheid in specifieke contexten
#### 2.5.1 Overlast door naburige eigenaars
Wanneer hinder door naburige eigenaars bovenmatig wordt en het evenwicht verstoort, kan dit aanleiding geven tot aansprakelijkheid.
* **Artikel 3.101 BW (voorheen artikel 544 oud BW):** Dit artikel regelt de aansprakelijkheid voor bovenmatige hinder die door een nabuur wordt veroorzaakt. De benadeelde kan verhaal zoeken voor de schade, een herstel van het evenwicht eisen (bijvoorbeeld via een vergoeding of het staken van de hinder).
#### 2.5.2 Non-conformiteit en verborgen gebreken bij koop
Bij een koopovereenkomst kunnen er problemen ontstaan indien het geleverde goed niet conform de overeenkomst is of verborgen gebreken vertoont.
* **Non-conformiteit (consumentenkoop):**
* **Artikel 1649 ter oud BW:** Vereist dat het geleverde goed niet conform is aan de overeenkomst.
* **Artikel 1649 quater oud BW:** Definieert de waarborgtermijn van twee jaar en het vermoeden van anterioriteit van het gebrek indien dit zich voordoet binnen zes maanden na levering.
* **Sanctionering (artikel 1649 quinquies oud BW):** Kosteloos herstel of vervanging, en indien dit niet mogelijk is, prijsvermindering of ontbinding van de overeenkomst, eventueel met schadevergoeding.
* **Verborgen gebreken:**
* **Artikel 1641 e.v. oud BW:** Is van toepassing wanneer er sprake is van een gebrek dat verborgen en ernstig is, en dat de koper niet kon ontdekken bij de levering. De koper moet de anterioriteit van het gebrek bewijzen.
* **Sanctionering (artikel 1644 oud BW):** Prijsvermindering of ontbinding van de overeenkomst met teruggave, en eventueel schadevergoeding indien de verkoper te kwader trouw was (artikel 1645 oud BW).
* **Termijn:** De vordering dient binnen een "korte termijn" te worden ingesteld (artikel 1648 oud BW).
### 2.6 Vertegenwoordiging
Bij vertegenwoordiging treden partijen op in naam en voor rekening van een ander. De gevolgen van de rechtshandeling zijn dan toerekenbaar aan de vertegenwoordigde, mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan.
* **Kenbaarheidsvereiste:** De vertegenwoordigingsbevoegdheid moet kenbaar zijn voor de derde-contractpartij.
* **Bekrachtiging:** Indien de vertegenwoordiging niet bevoegd was, kan de vertegenwoordigde de rechtshandeling nadien bekrachtigen.
* **Gevolgen:** De rechtsgevolgen zijn uitsluitend toerekenbaar aan de vertegenwoordigde.
* **Remedies:** Bij niet-nakoming van de overeenkomst door de vertegenwoordigde kunnen dwanguitvoering of ontbinding, met eventuele bijkomende schadevergoeding, worden gevorderd.
---
# Koopovereenkomsten en consumentenkoop
Dit onderdeel behandelt de niet-nakoming van de leveringsplicht bij koopovereenkomsten, de vrijwaring voor verborgen gebreken en de specifieke regels die van toepassing zijn op consumentenkoop.
### 3.1 Niet-nakoming van de leveringsplicht
Bij een koopovereenkomst ontstaat er een niet-nakoming van de leveringsplicht wanneer de verkoper niet levert wat contractueel is overeengekomen. Dit kan zich voordoen wanneer de geleverde zaak niet overeenkomt met wat is afgesproken.
* **Sanctionering:** De koper kan in dit geval kiezen voor:
* Dwanguitvoering: de koper vordert dat de verkoper alsnog presteert wat is overeengekomen.
* Ontbinding van de overeenkomst: de overeenkomst wordt beëindigd.
* Bijkomende schadevergoeding: bovenop de dwanguitvoering of ontbinding kan de koper aanspraak maken op een schadevergoeding indien de niet-nakoming een fout van de verkoper betreft.
### 3.2 Vrijwaring wegens verborgen gebreken
De verkoper is gehouden tot vrijwaring voor verborgen gebreken van de verkochte zaak, zoals bepaald in de artikelen 1641 en volgende van het oud Burgerlijk Wetboek.
* **Voorwaarden voor een verborgen gebrek:**
* **Gebrek:** De zaak moet een gebrek hebben.
* **Verborgen:** Het gebrek mag niet zichtbaar zijn geweest bij de aankoop en mag niet gemakkelijk te ontdekken zijn door de koper.
* **Ernstig:** Het gebrek moet ernstig genoeg zijn om de zaak ongeschikt te maken voor het gebruik waarvoor het bestemd is, of de waarde ervan dermate verminderen dat de koper de zaak, indien hij het gebrek had gekend, niet of tegen een lagere prijs zou hebben gekocht.
* **Anterioriteit:** Het gebrek moet bestaan hebben op het moment van de verkoop. Dit dient in principe door de koper bewezen te worden, tenzij er een wettelijk vermoeden geldt.
* **Sanctionering:** Indien aan de voorwaarden is voldaan, kan de koper kiezen voor:
* Prijsvermindering: de koopprijs wordt verlaagd in verhouding tot het gebrek.
* Ontbinding van de overeenkomst met teruggave: de overeenkomst wordt ontbonden en de koper geeft de zaak terug in ruil voor de betaalde prijs.
* Schadevergoeding: indien de verkoper te kwader trouw was (kennis had van het gebrek), kan de koper ook aanspraak maken op een schadevergoeding.
* **Termijn:** De vordering wegens verborgen gebreken dient ingesteld te worden binnen een "korte termijn", zoals bepaald in artikel 1648 oud BW. De precieze invulling van deze "korte termijn" is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
### 3.3 Consumentenkoop
De consumentenkoop is een specifieke vorm van koop die extra bescherming biedt aan de consument. Deze regels zijn van toepassing wanneer een consument een roerende lichamelijke zaak koopt van een verkoper die handelt in het kader van zijn handels-, bedrijfs- of ambachtsactiviteit.
* **Niet-conformiteit:** De verkoper is aansprakelijk voor elke niet-conformiteit die bestaat op het ogenblik van de levering van de goederen.
* **Vermoeden van niet-conformiteit:** Indien de niet-conformiteit zich manifesteert binnen een termijn van zes maanden na de levering, wordt vermoed dat deze niet-conformiteit reeds bestond op het ogenblik van de levering, tenzij het tegendeel wordt bewezen.
* **Waarborgtermijn:** De wettelijke waarborgtermijn voor consumentenkoop bedraagt twee jaar vanaf de levering van de goederen.
* **Sanctionering:** De consument heeft in geval van niet-conformiteit volgende rechten, in beginsel kosteloos:
1. **Herstel:** De verkoper dient de zaak kosteloos te herstellen.
2. **Vervanging:** Indien herstel niet mogelijk of niet kosteloos kan gebeuren, kan de consument de vervanging van de zaak eisen.
3. **Prijsvermindering of ontbinding:** Indien herstel of vervanging niet mogelijk is, of indien de verkoper nalaat dit binnen een redelijke termijn te doen, kan de consument de ontbinding van de overeenkomst vorderen of een prijsvermindering eisen.
4. **Schadevergoeding:** Naast bovenstaande remedies kan de consument ook aanspraak maken op een schadevergoeding indien de niet-conformiteit te wijten is aan een fout van de verkoper.
> **Tip:** Het belangrijkste verschil tussen de algemene regels inzake verborgen gebreken en consumentenkoop is de sterkere bescherming van de consument. Het vermoeden van anterioriteit van het gebrek en de vaste waarborgtermijn van twee jaar zijn cruciale voordelen voor de consumentenkoper.
> **Voorbeeld:** Maarten koopt een rode Ferrari van Kristof, een particuliere verkoper. Bij levering blijkt de auto knalgroen te zijn. Dit is een niet-nakoming van de leveringsplicht: Kristof levert niet wat is afgesproken. Maarten kan dwanguitvoering (de auto in het rood laten spuiten) of ontbinding van de overeenkomst vorderen, eventueel met schadevergoeding.
>
> Indien Maarten dezelfde Ferrari zou kopen van NV Cars Antwerp, een professionele verkoper, dan is de regeling van consumentenkoop van toepassing. Als de auto later plots problemen zou hebben met de remmen, valt dit onder de niet-conformiteit (en niet onder een verborgen gebrek in de algemene zin, hoewel het een soortgelijk effect heeft). Maarten zou dan aanspraak kunnen maken op kosteloos herstel of vervanging binnen de twee jaar waarborgtermijn.
---
# Vertegenwoordiging en gevolgen van overeenkomsten
Deze sectie onderzoekt de gevolgen van vertegenwoordiging, bekrachtiging en de remedies bij niet-nakoming van huurovereenkomsten.
### 4.1 Vertegenwoordiging
Vertegenwoordiging houdt in dat een persoon (de vertegenwoordiger) namens een ander (de vertegenwoordigde) rechtshandelingen verricht, waarbij de rechtsgevolgen uitsluitend aan de vertegenwoordigde worden toegerekend.
#### 4.1.1 Kenbaarheidsvereiste en bevoegdheid
Voor een geldige vertegenwoordiging is vereist dat de vertegenwoordigingsbevoegdheid kenbaar is voor de derde, en dat de vertegenwoordiger handelt in naam en voor rekening van de vertegenwoordigde.
#### 4.1.2 Bekrachtiging
Indien een vertegenwoordiger buiten zijn bevoegdheid is getreden, kan de vertegenwoordigde de rechtshandeling nadien bekrachtigen. Na deze bekrachtiging worden de rechtsgevolgen alsnog aan de vertegenwoordigde toegerekend.
#### 4.1.3 Gevolgen van vertegenwoordiging
Bij correcte vertegenwoordiging zijn de rechtsgevolgen van de gesloten overeenkomst uitsluitend toerekenbaar aan de vertegenwoordigde. De vertegenwoordiger zelf wordt in principe niet gebonden.
### 4.2 Gevolgen van overeenkomsten en remedies bij niet-nakoming
Deze sectie behandelt de remedies die beschikbaar zijn bij niet-nakoming van overeenkomsten, met specifieke aandacht voor huurovereenkomsten.
#### 4.2.1 Huurovereenkomsten
##### 4.2.1.1 Mondelinge huurovereenkomsten voor bepaalde duur
Hoewel een huurovereenkomst voor bepaalde duur in principe niet opzegbaar is, worden mondelinge huurovereenkomsten doorgaans geacht te zijn aangegaan voor onbepaalde duur.
* **Gevolg:** Een mondelinge huurovereenkomst wordt beschouwd als aangegaan per maand en is opzegbaar met een opzegtermijn van één maand, tenzij contractueel anders is bepaald.
> **Tip:** De kwalificatie van de overeenkomst (mondeling versus schriftelijk) kan dus aanzienlijke gevolgen hebben voor de opzegmogelijkheden.
##### 4.2.1.2 Niet-nakoming van contractuele verplichtingen
Bij niet-nakoming van de contractuele verplichtingen door een van de partijen bij een huurovereenkomst, staan diverse remedies ter beschikking aan de andere partij.
* **Remedies:**
* **Dwanguitvoering:** De crediteur kan de medewerking van de rechter inroepen om de debiteur te dwingen zijn verbintenissen na te komen.
* **Ontbinding van de overeenkomst:** De overeenkomst kan gerechtelijk of buitengerechtelijk worden ontbonden, wat leidt tot het beëindigen van de verbintenissen.
* **Schadevergoeding:** Naast dwanguitvoering of ontbinding kan de benadeelde partij aanspraak maken op een schadevergoeding ter dekking van de geleden verliezen.
> **Voorbeeld:** Indien een huurder huurachterstal heeft, kan de verhuurder dwanguitvoering vorderen (betaling van de huur) of de ontbinding van de huurovereenkomst vragen, naast een schadevergoeding voor de gederfde huurinkomsten.
#### 4.2.2 Koop-overeenkomsten
##### 4.2.2.1 Niet-nakoming van de leveringsplicht
Wanneer de verkoper niet levert wat contractueel werd overeengekomen (bv. verkeerde kleur van de wagen), kan de koper remedies inroepen.
* **Sanctionering:**
* Dwanguitvoering van de oorspronkelijke leveringsplicht.
* Ontbinding van de overeenkomst.
* Bijkomende schadevergoeding voor de geleden schade.
> **Voorbeeld:** Maarten koopt een rode Ferrari, maar krijgt een groene geleverd. Hij kan de levering van de correcte wagen eisen, de overeenkomst ontbinden, of beide, eventueel met een schadevergoeding voor de geleden kosten.
##### 4.2.2.2 Vrijwaring wegens verborgen gebreken (gemene koop)
Bij de aankoop van een zaak door een particuliere koper van een particuliere verkoper, is de verkoper gehouden tot vrijwaring voor verborgen gebreken die de zaak ongeschikt maken voor het gebruik waartoe zij bestemd is, of die dit gebruik zodanig verminderen dat de koper de zaak niet of nauwelijks zou hebben gekocht indien hij de gebreken kende.
* **Voorwaarden:**
* **Gebrek:** Er moet sprake zijn van een gebrek.
* **Verborgen:** Het gebrek mag niet zichtbaar zijn bij de aankoop.
* **Ernst:** Het gebrek moet ernstig genoeg zijn.
* **Anterioriteit:** Het gebrek moet aanwezig zijn geweest op het ogenblik van de aankoop. Dit moet door de koper bewezen worden.
* **Sanctionering:**
* Prijsvermindering.
* Ontbinding van de overeenkomst met teruggave van de zaak en terugbetaling van de prijs.
* Bijkomende schadevergoeding indien de verkoper te kwader trouw was (kennis van het gebrek).
> **Tip:** De vordering wegens verborgen gebreken moet ingesteld worden binnen een "korte termijn" na ontdekking van het gebrek.
##### 4.2.2.3 Non-conformiteit (consumentenkoop)
Bij een consumentenkoop (aankoop door een consument bij een professionele verkoper) gelden specifieke regels met betrekking tot non-conformiteit. De geleverde zaak moet conform zijn aan de overeenkomst.
* **Voorwaarden (Non-conformiteit):**
* De zaak beantwoordt niet aan de beschrijving door de verkoper of aan hetgeen de consument redelijkerwijs mocht verwachten.
* Verborgen gebreken vallen hieronder.
* De non-conformiteit moet bestaan binnen een waarborgtermijn van twee jaar na de levering.
* **Vermoeden van anterioriteit:** Indien de non-conformiteit zich voordoet binnen zes maanden na levering, wordt vermoed dat deze reeds bestond op het moment van levering.
* **Sanctionering:**
* Kosteloos herstel van de zaak.
* Kosteloze vervanging van de zaak.
* Indien herstel of vervanging niet mogelijk is of buitenproportioneel zou zijn:
* Prijsvermindering.
* Ontbinding van de overeenkomst.
* Schadevergoeding.
> **Voorbeeld:** Maarten koopt een tweedehands auto van een professionele verkoper. Na enkele maanden vertoont de auto ernstige remproblemen. Maarten kan waarschijnlijk een beroep doen op de non-conformiteit, aangezien het gebrek zich binnen de waarborgtermijn heeft gemanifesteerd en er een vermoeden van anterioriteit geldt. Hij kan dan kosteloos herstel of vervanging eisen.
### 4.3 Aansprakelijkheid voor daden van anderen en gebrekkige zaken
Deze sectie bespreekt de aansprakelijkheid voor schade veroorzaakt door minderjarigen, personen onder toezicht, en door gebrekkige zaken.
#### 4.3.1 Aansprakelijkheid voor daden van minderjarigen
De aansprakelijkheid voor schade veroorzaakt door minderjarigen is afhankelijk van hun leeftijd en de specifieke wetsartikelen.
* **Minderjarigen onder de 12 jaar:**
* Zij zijn niet aansprakelijk op grond van hun eigen daad (artikel 6.9 BW).
* De ouders (of personen met gezag) zijn wel aansprakelijk op grond van artikel 6.12 BW.
* **Minderjarigen tussen 12 en 18 jaar:**
* Zij kunnen aansprakelijk worden gesteld op grond van hun eigen daad (artikel 6.5 en 6.6 BW).
* Er is echter een matigingsbevoegdheid voor de rechter, rekening houdend met de leeftijd en de omstandigheden.
* De ouders (of personen met gezag) zijn aansprakelijk op grond van artikel 6.12 BW. Dit is een foutloze aansprakelijkheid voor minderjarigen onder de 16 jaar.
> **Voorbeeld:** Bij een ongeval waarbij een 15-jarige jongen een andere jongen verwondt, kunnen zowel de 15-jarige zelf (met mogelijke matiging) als zijn ouders aansprakelijk worden gesteld.
#### 4.3.2 Aansprakelijkheid voor personen onder toezicht (bv. leerlingen)
Onderwijsinstellingen kunnen aansprakelijk worden gesteld voor schade veroorzaakt door leerlingen die aan hun toezicht zijn toevertrouwd.
* **Artikel 6.13 BW:** Deze bepaling is van toepassing op onderwijsinstellingen, ongeacht de leeftijd van de leerlingen.
* **Foutvermoeden:** De onderwijsinstelling wordt vermoed een fout te hebben begaan indien schade wordt veroorzaakt door een leerling. Dit foutvermoeden is moeilijk te weerleggen.
> **Tip:** De leeftijd van de leerling is niet direct bepalend voor de aansprakelijkheid van de onderwijsinstelling onder dit artikel, maar wel voor de aansprakelijkheid van de ouders of de leerling zelf onder andere artikelen.
* **Aansprakelijkheid van begeleiders (bv. leerkrachten):**
* Begeleiders kunnen aansprakelijk worden gesteld op grond van artikel 6.5 en 6.6 BW (schending van de algemene zorgvuldigheidsnorm) indien zij hun toezichtplicht schenden.
* Indien de begeleider echter handelde in de uitoefening van een andere, gespecialiseerde taak (bv. EHBO) en de situatie redelijk inschatte, kan er mogelijk geen sprake zijn van een toezichtfout.
> **Voorbeeld:** Een leerkracht die een groep leerlingen achterlaat om een sigaret te roken, kan aansprakelijk zijn voor schade die de leerlingen onderling veroorzaken. Indien de leerkracht echter een kind uit een andere groep helpt bij een noodgeval, kan dit als een gerechtvaardigde afwezigheid worden beschouwd en de aansprakelijkheid voor toezichtfout beperken.
#### 4.3.3 Aansprakelijkheid voor gebrekkige zaken (artikel 6.16 BW)
Dit artikel regelt de aansprakelijkheid voor schade die veroorzaakt wordt door een gebrekkige zaak. De voorwaarde is dat er effectief een gebrekkige zaak aanwezig moet zijn.
> **Opmerking:** Dit artikel was niet direct van toepassing in de besproken casussen, maar het is een relevante bepaling inzake aansprakelijkheid voor zaken.
#### 4.3.4 Aansprakelijkheid voor eigen daad (artikel 6.5 en 6.6 BW)
Deze artikelen leggen de algemene aansprakelijkheid vast voor de eigen daad. Iedereen die door een fout schade veroorzaakt, is gehouden deze te vergoeden. Dit vereist de vaststelling van een fout, schade en een causaal verband.
* **Fout:** Schending van de algemene zorgvuldigheidsnorm. Dit wordt beoordeeld aan de hand van een normaal, voorzichtig en vooruitziend persoon in dezelfde concrete omstandigheden.
> **Voorbeeld:** De acties van de jongen die met een zaag in de vingers van een vriendje snijdt, kunnen worden beschouwd als een schending van de algemene zorgvuldigheidsnorm, zeker gezien de risico's die gepaard gaan met het gebruik van een zaag door kinderen.
#### 4.3.5 Aansprakelijkheid voor specifieke situaties
##### 4.3.5.1 Naburige eigenaars (artikel 3.101 BW, vroeger 544 oud BW)
Dit artikel regelt de aansprakelijkheid voor bovenmatige hinder die wordt veroorzaakt door een naburige eigenaar, waardoor het evenwicht tussen naburen wordt doorbroken.
* **Vereisten:**
* Bovenmatige hinder of doorbreken van het evenwicht.
* Toerekenbaar aan de nabuur.
* **Remedies:**
* Herstel van het evenwicht door middel van een vergoeding, compenserende maatregelen, of het staken van de hinderlijke handeling.
> **Voorbeeld:** Een fabriek die 's nachts machines laat draaien en daardoor de nachtrust van een buur ernstig verstoort, kan aansprakelijk worden gesteld op grond van dit artikel, ook al beschikt de fabriek over de nodige vergunningen.
##### 4.3.5.2 Overheidsinstellingen en vergunningen (artikel 6.5 en 6.6 BW)
Indien een activiteit illegaal wordt uitgeoefend (bv. zonder de vereiste vergunning), kan dit beschouwd worden als een fout die leidt tot aansprakelijkheid op grond van artikel 6.5 en 6.6 BW.
* **Vereisten:**
* Fout (bv. handelen zonder vergunning).
* Schade.
* Causaal verband.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Mondelinge huurovereenkomst | Een huurovereenkomst die niet schriftelijk is vastgelegd, maar enkel verbaal is overeengekomen tussen de huurder en de verhuurder. |
| Huurovereenkomst voor bepaalde duur | Een huurcontract dat eindigt op een vooraf vastgelegde datum, waarbij tussentijdse opzegging in principe niet mogelijk is, tenzij contractueel anders bepaald. |
| Huurovereenkomst voor onbepaalde duur | Een huurcontract zonder vooraf vastgestelde einddatum, dat doorgaans opzegbaar is met inachtneming van een wettelijke of contractuele opzegtermijn. |
| Gemene huur | Een type huurovereenkomst dat valt onder het gemeen huurrecht, zoals bepaald in het Burgerlijk Wetboek, in tegenstelling tot specifieke huurregimes zoals woninghuur. |
| Opzegtermijn | De periode die in acht genomen moet worden tussen de kennisgeving van de opzegging van een overeenkomst en de feitelijke beëindiging ervan, om partijen voldoende tijd te geven zich aan te passen. |
| Gemeenrechtelijke aansprakelijkheid | Aansprakelijkheid die gebaseerd is op algemene rechtsregels, zoals de zorgvuldigheidsnorm, en niet op specifieke wettelijke bepalingen die een bepaald type schade of relatie regelen. |
| Algemene zorgvuldigheidsnorm | De verplichting om zich te gedragen als een normale, zorgvuldige en vooruitziende persoon in dezelfde concrete omstandigheden, om schade aan anderen te voorkomen. |
| Wettelijke/reglementaire bepaling | Een regel die is vastgelegd in een wet of een door de overheid uitgevaardigd reglement, waarvan de schending tot aansprakelijkheid kan leiden. |
| Gebrekkige zaak | Een roerende of onroerende zaak die een defect of mankement vertoont dat gevaar oplevert of schade kan veroorzaken aan derden. |
| Naburige eigenaars | Personen die eigenaar zijn van percelen grond die naast elkaar liggen, en die derhalve rekening moeten houden met elkaars rechten en plichten met betrekking tot hinder. |
| Bovenmatige hinder | Overlast die zo ernstig is dat deze de normale uitoefening van het eigendomsrecht van de nabuur verstoort en het evenwicht tussen percelen doorbreekt. |
| Vertegenwoordiging | Een juridische constructie waarbij een persoon (de vertegenwoordiger) namens een ander persoon (de vertegenwoordigde) rechtshandelingen stelt, die de vertegenwoordigde binden. |
| Bekrachtiging | De handeling waarbij iemand achteraf instemt met een rechtshandeling die namens hem is gesteld zonder daartoe bevoegd te zijn, waardoor deze handeling alsnog rechtsgeldig wordt voor de oorspronkelijke partij. |
| Koop-verkoop | Een overeenkomst waarbij de ene partij zich verbindt een zaak te geven aan de andere en de prijs daarvan te betalen. |
| Verborgen gebreken | Gebreken aan een verkochte zaak die bij de levering niet zichtbaar waren en die de zaak ongeschikt maken voor het gebruik waarvoor het door de koper werd besteld, of die de waarde van de zaak zodanig verminderen dat de koper die niet zou hebben verkregen, of een mindere prijs zou hebben betaald, indien hij die gebreken kende. |
| Consumentenkoop | Een overeenkomst van koop en verkoop tussen een verkoper die handelt in het kader van zijn handels-, bedrijfs- of ambachtsactiviteit, en een koper, de consument, die handelt voor doeleinden die buiten zijn handels-, bedrijfs- of ambachtsactiviteit vallen. |
| Niet-conformiteit | Het niet voldoen van een geleverde zaak aan de kenmerken en vereisten die in de overeenkomst zijn vastgelegd, of aan de redelijke verwachtingen van de koper op basis van de aard van de zaak en de mededelingen van de verkoper. |
Cover
PPT Privaatrecht - les 1 - deel I - Inleiding en situering - rechtssubject - Tagged.pdf
Summary
# Concrete afspraken rond colleges, studiemateriaal en examen
Dit onderdeel van de studiegids bevat de praktische regels en vereisten met betrekking tot colleges, studiemateriaal en het examen voor het vak.
### 1.1 Afspraken rond colleges
Tijdens de colleges gelden specifieke regels om een optimale leeromgeving te garanderen. Het gebruik van laptops, tablets, gsm's en andere media is niet toegestaan met als doel om de focus te behouden. Studenten wordt aangeraden om handgeschreven notities te maken, eventueel direct op de presentaties (PPT's) die vooraf beschikbaar worden gesteld via Blackboard [3](#page=3).
Daarnaast zijn er gedragsregels voor tijdens het college:
* **Op tijd komen en blijven:** Studenten dienen op tijd te komen en in het lokaal te blijven tot de les is afgerond. Instromen na aanvang van de les of na de pauze is niet toegestaan. Het verlaten van het lokaal gedurende het college is eveneens niet toegestaan [3](#page=3).
* **Niet storen:** Studenten mogen anderen niet storen tijdens het college [3](#page=3).
> **Tip:** Het actief maken van handgeschreven notities kan helpen bij het verwerken en onthouden van de stof [3](#page=3).
### 1.2 Studiemateriaal en examenleerstof
De examenleerstof voor het deel privaatrecht is als volgt samengesteld:
* **Kernboek:** BARBAIX, R. en CARETTE, N., Privaat vermogensrecht, Intersentia, 2023. Dit boek is verkrijgbaar bij Universitas. In beginsel moet het volledige boek gekend worden [4](#page=4).
* **Uitzondering:** Voor het onderdeel buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht (pagina's 116-129) moet de tekst vervangen worden door een specifieke tekst over het nieuwe recht, die beschikbaar zal worden gesteld op Blackboard [4](#page=4).
* **Burgerlijk Wetboek:** Een niet-geannoteerde versie van het Burgerlijk Wetboek mag gebruikt worden tijdens het examen [4](#page=4).
* **PPT colleges:** De presentaties van de colleges zijn bedoeld als ondersteunend materiaal om de lessen te volgen en eventueel de leerstof te bestuderen. Ze volstaan echter niet op zichzelf als leerstof. De presentaties bevatten in principe geen nieuwe informatie, tenzij er sprake is van nieuwe ontwikkelingen die duidelijk aangegeven zullen worden [4](#page=4).
> **Tip:** Zorg ervoor dat u de meest recente versie van het kernboek en de bijbehorende aanvullende tekst voor buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht gebruikt [4](#page=4).
### 1.3 Examen
Het examen is gesloten boek en bestaat uit open vragen. Het doel van de vragen is om de kennis, het inzicht en de toepassing van de leerstof te peilen [5](#page=5).
Het examen "Bronnen en Beginselen" is opgedeeld in twee delen:
* **Deel I: Objectief Recht** (30 punten) [5](#page=5).
* **Deel II: Privaatrecht + Publiekrecht** (30 punten) [5](#page=5).
Om te slagen voor "Bronnen en Beginselen" moet aan twee voorwaarden worden voldaan:
1. Het gemiddelde van de punten van beide examendelen moet minstens 10/20 bedragen. Dit wordt berekend als [5](#page=5):
$$ \frac{\text{punten examendeel I} + \text{punten examendeel II}}{3} \ge 10 $$ [5](#page=5).
2. Er moet op elk examendeel minstens 12/30 behaald worden. Indien deze voorwaarde niet is voldaan, is het globale resultaat voor het examen maximaal 9/20 [5](#page=5).
> **Voorbeeld:** Een student behaalt 15/30 voor Deel I en 10/30 voor Deel II. Het gemiddelde is (15+10)/3 = 8.33/20. Hoewel het gemiddelde lager is dan 10, is de belangrijkste reden dat Deel II met 10/30 niet voldoet aan de eis van minimaal 12/30. Het eindresultaat wordt dan beperkt tot 9/20 [5](#page=5).
>
> **Voorbeeld 2:** Een student behaalt 13/30 voor Deel I en 14/30 voor Deel II. Het gemiddelde is (13+14)/3 = 9/20. Hoewel de student op elk deelvak meer dan 12/30 heeft behaald, is het gemiddelde te laag om te slagen. Het eindresultaat is 9/20 [5](#page=5).
>
> **Voorbeeld 3:** Een student behaalt 18/30 voor Deel I en 17/30 voor Deel II. Het gemiddelde is (18+17)/3 = 11.67/20. Beide onderdelen voldoen aan de minimumscore van 12/30 en het gemiddelde is hoger dan 10/20. De student slaagt voor het vak [5](#page=5).
---
# Situering en classificatie van het recht
Recht wordt gedefinieerd als het geheel van gedragsregels die de ordening van het menselijk samenleven nastreven en die door (of met tussenkomst van) de overheid kunnen worden afgedwongen. Het recht kan worden geclassificeerd in twee hoofdcategorieën: publiek recht en privaatrecht [6](#page=6).
### 2.1 Publiek recht
Publiek recht richt zich op staatsgezag en beoogt het algemeen belang. Het regelt de werking van de overheid, de verhoudingen tussen verschillende overheden, en de verhoudingen tussen de overheid en de burger [7](#page=7).
### 2.2 Privaatrecht
Privaatrecht regelt de onderlinge verhoudingen tussen burgers. Het regelt ook de verhouding tussen de burger en de overheid wanneer de overheid niet in haar hoedanigheid van overheid handelt. Het privaatrecht beoogt het privaat belang [8](#page=8).
#### 2.2.1 Onderscheid binnen het privaatrecht
Het privaatrecht kan worden onderverdeeld in materieel privaatrecht en gerechtelijk privaatrecht [8](#page=8).
* **Materieel privaatrecht:** Dit omvat de inhoudelijke rechtsregels. Het materieel privaatrecht kent op zijn beurt een onderverdeling [8](#page=8):
* **Burgerlijk recht (of ‘civiel recht’):** Dit regelt de algemene verhoudingen tussen burgers onderling en wordt beschouwd als het ‘gemeen’ privaatrecht of het “default regime”. Het is in het algemeen van toepassing wanneer er geen bijzondere regimes gelden, en zelfs binnen bijzondere regimes indien deze voor bepaalde aspecten geen specifieke regels voorzien [10](#page=10) [9](#page=9).
* **Bijzonder privaatrecht:** Dit regelt de verhoudingen tussen burgers in specifieke relaties. Voorbeelden hiervan zijn ondernemingsrecht, sociaal recht en economisch recht [9](#page=9).
* **Gerechtelijk privaatrecht:** Dit omvat het procesrecht en de afdwinging van materiële rechten. Het heeft een publiekrechtelijke component en wordt behandeld in het opleidingsonderdeel Gerechtelijk Recht [8](#page=8).
> **Tip:** De cursus legt hoofdzakelijk de focus op het burgerlijk recht, het gemeen privaatrecht. Begrip van dit gemeenrechtelijke kader is essentieel, aangezien het fungeert als een basis waarop specifieke rechtsgebieden voortbouwen of ervan afwijken [10](#page=10).
---
# Onderverdeling en kenmerken van het privaatrecht
Dit deel verkent de structuur van het gemeen privaatrecht, de kernprincipes die het Burgerlijk Wetboek sinds 1804 vormgeven, en de evoluties die het heeft ondergaan [12](#page=12) [16](#page=16).
### 3.1 Onderverdeling van het gemeen privaatrecht
Het gemeen privaatrecht kan worden onderverdeeld in drie hoofdbegrippen: personen- en familierecht, vermogensrecht en familiaal vermogensrecht [12](#page=12).
#### 3.1.1 Personen- en familierecht
Het personen- en familierecht, vaak afgekort als "P&F", behandelt de niet-patrimoniale (niet-vermogensrechtelijke) aspecten en elementen van de persoon en de familie [13](#page=13).
* **Personenrecht**: richt zich op de niet-patrimoniale elementen die inherent zijn aan een persoon [13](#page=13).
* **Familierecht**: focust op de niet-patrimoniale elementen binnen de familierelatie, die zowel verticaal (in opgaande en neergaande lijn) als horizontaal (tussen partners) kan worden beschouwd [13](#page=13).
#### 3.1.2 Vermogensrecht
Het vermogensrecht regelt de patrimoniale (vermogensrechtelijke) gevolgen van rechtsverhoudingen. Het valt verder uiteen in [14](#page=14):
* **Verbintenissenrecht**: behandelt de patrimoniale verhoudingen tussen personen, specifiek tussen een schuldeiser en een schuldenaar [14](#page=14).
* **Overeenkomstenrecht**: richt zich op de patrimoniale gevolgen die voortvloeien uit een overeenkomst [14](#page=14).
* **Goederenrecht**: bestudeert de patrimoniale verhoudingen tussen een persoon en een goed [14](#page=14).
#### 3.1.3 Familiaal vermogensrecht
Het familiaal vermogensrecht vormt een brug tussen het personen- en familierecht en het vermogensrecht. Het regelt de vermogensrechtelijke consequenties die voortvloeien uit het personen- en familierecht, met name de vermogensrechtelijke gevolgen van een relatie en de vermogensrechtelijke gevolgen van een overlijden [15](#page=15).
### 3.2 Kenmerken van het privaatrecht
Het Burgerlijk Wetboek van 1804, oorspronkelijk bekend als het 'Code Napoléon', is doordrongen van de principes van de Franse Revolutie en markeert de overgang van economisch immobilisme naar economisch liberalisme [16](#page=16).
#### 3.2.1 Fundamentele principes
De grote principes die het burgerlijk recht kenmerken, zijn:
* **Autonomie en zelfbeschikkingsrecht (vrijheid)**: Een kernprincipe dat de vrijheid van individuen centraal stelt [16](#page=16).
* **Gelijkheid**: Het principe dat alle personen gelijk worden behandeld voor de wet [16](#page=16).
* **Eigendom**: Beschouwd als een premisse voor zowel vrijheid als gelijkheid [16](#page=16).
Deze principes zijn terug te vinden in specifieke artikelen van het Burgerlijk Wetboek (BW) en zijn voordien opgenomen in het Oude Burgerlijk Wetboek (OBW):
* **Eigendomsrecht**: Artikel 3.50 BW (vroeger artikel 544 OBW) [17](#page=17).
* **Contractvrijheid en bindende kracht van de overeenkomst**: Artikel 5.14 BW (vroeger artikel 1134 OBW) [17](#page=17).
* **Foutaansprakelijkheid**: Artikel 6.5 BW (vroeger artikel 1382 OBW) [17](#page=17).
#### 3.2.2 Aanvullend recht
Het burgerlijk recht is in beginsel van aanvullend recht, wat een uitvloeisel is van het principe van autonomie. Dit betekent dat de regels van het burgerlijk recht van toepassing zijn indien en in de mate dat er geen andersluidende regeling is getroffen door de betrokken partijen. Een voorbeeld hiervan is het wettelijk huwelijksvermogensrecht, geregeld in artikel 2.3.1 en 2.3.12 BW [18](#page=18).
#### 3.2.3 Evoluties van het Burgerlijk Wetboek
Het Burgerlijk Wetboek heeft sinds 1804 aanzienlijke evoluties ondergaan [19](#page=19):
1. **Vermaatschappelijking van het privaatrecht**: Dit houdt in dat het privaatrecht meer rekening begint te houden met maatschappelijke belangen en solidarisering [19](#page=19).
* **Techniek**: Dit uit zich voornamelijk in de invoering van dwingend recht vanuit een oogpunt van solidarisering [19](#page=19).
* **Toepassingen**: Dit heeft geleid tot de evolutie van de wilsleer naar de vertrouwensleer en de vermaatschappelijking van de relativiteit van de rechtshandeling door de invoering van tegenwerpelijkheid [19](#page=19).
2. **Meergelaagdheid**: Het privaatrecht wordt beïnvloed door enerzijds europeanisering en internationalisering, en anderzijds door regionalisering en versnippering [20](#page=20).
3. **Constitutionalisering**: Grondrechten oefenen een toenemende invloed uit op het privaatrecht [20](#page=20).
#### 3.2.4 Toekomstperspectieven
De toekomst van het Burgerlijk Wetboek is een onderwerp van discussie, waarbij vragen rijzen over mogelijke 'aftuiging' door versnippering of juist een heropbouw door hercodificatie [21](#page=21).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Privaatrecht | Het rechtsgebied dat de onderlinge verhoudingen tussen burgers regelt, alsook de verhoudingen waarbij de overheid niet in haar hoedanigheid van overheidsgezag optreedt, en dat beoogt het privaat belang te dienen. |
| Publiek recht | Het rechtsgebied dat de werking van de overheid regelt, de verhouding tussen overheden onderling, en de verhouding tussen de overheid en de burger, met het algemeen belang als doel. |
| Materieel privaatrecht | Het deel van het privaatrecht dat de inhoudelijke rechtsregels bevat die de vermogensrechtelijke gevolgen van rechtsverhoudingen regelen. |
| Gerechtelijk privaatrecht | Het deel van het privaatrecht dat zich bezighoudt met het procesrecht en de afdwinging van materiële rechten, en dat een publiekrechtelijke component bevat. |
| Burgerlijk recht (civiel recht) | Het gemeen privaatrecht dat de algemene verhoudingen tussen burgers onderling regelt en dat geldt als het 'default regime' bij ontstentenis van bijzondere wettelijke bepalingen. |
| Bijzonder privaatrecht | Rechtsgebieden binnen het privaatrecht die specifieke relaties tussen burgers regelen, zoals het ondernemingsrecht, sociaal recht en economisch recht. |
| Vermogensrecht | Het deel van het privaatrecht dat de patrimoniale (vermogensrechtelijke) gevolgen van rechtsverhoudingen regelt, onderverdeeld in verbintenissenrecht en goederenrecht. |
| Verbintenissenrecht | Het onderdeel van het vermogensrecht dat de patrimoniale verhoudingen tussen personen regelt, gekenmerkt door een schuldverhouding tussen een schuldeiser en een schuldenaar. |
| Goederenrecht | Het onderdeel van het vermogensrecht dat de patrimoniale verhoudingen tussen een persoon en een goed regelt, met de nadruk op rechten en plichten met betrekking tot goederen. |
| Personen- en familierecht | Het rechtsgebied dat niet-vermogensrechtelijke aspecten en elementen van de persoon en de familie regelt, zowel verticaal (afstammelingen) als horizontaal (partners). |
| Familiaal vermogensrecht | Het rechtsgebied dat de vermogensrechtelijke gevolgen van het personen- en familierecht regelt, zoals de vermogensrechtelijke gevolgen van relaties en overlijden. |
| Dwingend recht | Rechtsregels waarvan niet mag worden afgeweken, vaak ingevoerd ter bescherming van partijen met een zwakkere positie of om maatschappelijke belangen te waarborgen. |
| Aanvullend recht | Rechtsregels die van toepassing zijn indien partijen geen andere regeling hebben getroffen, uitvloeisel van het principe van autonomie in het burgerlijk recht. |
| Contractvrijheid | Het principe dat partijen vrij zijn om overeenkomsten aan te gaan en de inhoud daarvan te bepalen, mits dit niet in strijd is met de wet, openbare orde of goede zeden. |
| Foutaansprakelijkheid | Het principe dat iemand die door een fout schade toebrengt aan een ander, gehouden is die schade te vergoeden, zoals vastgelegd in artikel 6.5 BW. |
| Vermaatschappelijking | Een evolutie in het privaatrecht waarbij maatschappelijke overwegingen en solidariteit een grotere rol gaan spelen, wat kan leiden tot de invoering van dwingend recht. |
| Meergelaagdheid | De invloed van verschillende bestuursniveaus (Europees, nationaal, regionaal) op het privaatrecht, wat leidt tot een complexer en soms versnipperd rechtslandschap. |
| Constitutionalisering | De toenemende invloed van grondrechten, vastgelegd in de Grondwet, op het privaatrecht en de interpretatie ervan door de rechtbanken. |
Cover
PPT Privaatrecht - les 2 - deel II - Concepten - rechtssubject - Tagged.pdf
Summary
# Het concept van rechtssubjecten
Dit onderwerp verkent de definitie, soorten en kenmerken van rechtssubjecten, die de dragers van rechten en plichten zijn in het burgerlijk recht.
### 1.1 Definitie van een rechtssubject
Een rechtssubject, ook wel een "(rechts)persoon" in brede zin genoemd, is de drager van rechten en verplichtingen waaraan het objectieve recht deze toekent. Het zijn de actoren binnen het burgerlijk recht waarvoor het burgerlijk recht geldt [4](#page=4).
### 1.2 Soorten rechtssubjecten
Er zijn twee hoofdcategorieën van rechtssubjecten: natuurlijke personen en rechtspersonen (in engere zin) [5](#page=5).
#### 1.2.1 Natuurlijke persoon
Een natuurlijke persoon is gelijk aan elke mens. Dit staat tegenover dieren, planten, voorwerpen, etc., die geen rechtssubjecten zijn. Er is een trend om de traditionele dichotomie tussen persoon en voorwerp te doorbreken, met voorbeelden van rechtssystemen die niet-menselijke entiteiten zoals rivieren of lagunes erkennen als rechtspersonen [6](#page=6).
#### 1.2.2 Het vermogen van een persoon
Een persoon is een mogelijke drager van rechten en plichten, zowel vermogensrechtelijk als niet-vermogensrechtelijk. Alle vermogensrechtelijke rechten en verplichtingen samen vormen het "vermogen". Het vermogen wordt gedefinieerd als het juridische geheel van vermogensrechtelijke (in geld waardeerbare of patrimoniale) rechten (actief) en verplichtingen (passief) [7](#page=7).
##### 1.2.2.1 Samenstelling van het vermogen
Het vermogen omvat zowel activa, zoals goederen (huis, wagen, bankrekeningen) en vorderingen (op cliënten, huurders), als passiva, zoals leningen en verplichtingen tegenover leveranciers of huurders [8](#page=8).
##### 1.2.2.2 Kenmerken van het vermogen
Het vermogen is een **juridisch** geheel, erkend in rechte, in tegenstelling tot een feitelijk geheel. Het bestaat uit vermogensrechtelijke rechten en plichten, zowel actief als passief. Dit betekent dat een vermogen negatief kan zijn; een vermogen is niet per se gelijk aan rijkdom. Het vermogen is een juridische algemeenheid en is dynamisch, waarbij het permanent fluctueert [10](#page=10) [9](#page=9).
**Tip:** Houd rekening met zakelijke subrogatie (zaakvervanging) wanneer bepaalde goederen uit het vermogen verdwijnen, zoals bepaald in artikel 3:10 van het Burgerlijk Wetboek [10](#page=10).
##### 1.2.2.3 De vermogensleer
De vermogensleer legt een verband tussen de persoon en het vermogen, met de volgende principes [11](#page=11):
1. Elke persoon heeft een vermogen [11](#page=11).
2. Alleen een persoon heeft een vermogen [11](#page=11).
3. Zolang de persoon bestaat, heeft hij een vermogen [11](#page=11).
4. Elke persoon heeft in beginsel slechts één vermogen [11](#page=11).
Deze principes impliceren dat de persoon de drager is van rechten en plichten, en het vermogen het geheel van deze rechten en plichten is. Het vermogen is onoverdraagbaar zolang de persoon bestaat, hoewel de bestanddelen ervan wel overdraagbaar zijn. Bij overlijden gaat het vermogen over op andere levende personen via het erfrecht. Het principe van ondeelbaarheid van het vermogen vloeit voort uit de ondeelbaarheid van de persoon [12](#page=12) [13](#page=13) [14](#page=14).
**Uitzonderingen op de ondeelbaarheid:** Hoewel schuldenaars in principe met hun volledige vermogen instaan voor hun schulden (art. 3:35 en 3:36 BW), zijn er uitzonderingen zoals onbeslagbare goederen (art. 1408 Ger.W.) of de gezinswoning onder voorwaarden. Afgescheiden vermogens, zoals kwaliteitsrekeningen (bv. derdenrekening van een advocaat) en aanvaarding onder voorrecht van boedel (erfrecht), vormen verdere uitzonderingen op de regel van ondeelbaarheid [15](#page=15) [16](#page=16).
#### 1.2.3 Rechtspersoon (sensu stricto)
Een rechtspersoon is een groepering van rechtssubjecten of een voor een bepaald doel afgezonderd vermogen dat door het recht wordt erkend als een zelfstandige eenheid, met eigen rechten en plichten en een eigen vermogen. Dit ontstaat vaak uit de wens van verschillende (natuurlijke) personen om samen te werken voor commerciële, religieuze, culturele of andere redenen, en om deze groepering juridisch te laten erkennen om financiële risico's te beperken of voor praktisch gemak [17](#page=17) [18](#page=18).
##### 1.2.3.1 Vormen van rechtspersonen
Rechtspersonen kunnen bestaan uit:
* **Groeperingen van rechtssubjecten:**
* Publiekrechtelijke rechtspersonen: opgericht door de overheid [19](#page=19).
* Privaatrechtelijke rechtspersonen: opgericht door private personen. Hieronder vallen verenigingen (zonder winstoogmerk) en vennootschappen (met winstoogmerk), inclusief eenpersoonsvennootschappen [19](#page=19).
* **Afgezonderd vermogen:**
* Stichtingen, die kunnen zijn van openbaar nut (dienen een door de wet erkend doel van algemeen belang) of private stichtingen (dienen een privaat belangeloos doel). Een stichting heeft geen vennoten of leden, in tegenstelling tot vennootschappen en verenigingen [20](#page=20).
##### 1.2.3.2 Kenmerken van het vermogen van een rechtspersoon
Een rechtspersoon wordt door het recht behandeld als een zelfstandige eenheid, die subject van rechten en plichten is en een eigen vermogen kan hebben. Dit is een **fictie van het recht**; een rechtspersoon is geen feitelijke groepering van personen die in rechte als geheel is erkend [21](#page=21).
Het vermogen van een rechtspersoon dient als uitsluitend of preferentieel onderpand voor de schuldeisers van de rechtspersoon [22](#page=22).
* Bij **beperkte aansprakelijkheid** is enkel het vermogen van de rechtspersoon het executieobject voor de schuldeisers van de rechtspersoon [22](#page=22).
* Bij **onbeperkte aansprakelijkheid** kan ook verhaal worden gezocht op het privévermogen van de natuurlijke personen achter de rechtspersoon, terwijl privéschuldeisers niet op het vermogen van de rechtspersoon kunnen verhalen [22](#page=22).
##### 1.2.3.3 Wettelijke erkenning van rechtspersonen
Het bestaan van een rechtspersoon is een fictie die enkel kan bestaan volgens de voorwaarden die de wet stelt, wat neerkomt op het legaliteitsbeginsel [23](#page=23).
---
# De levensduur en bestaan van rechtssubjecten
De periode waarin natuurlijke en rechtspersonen bestaan, vanaf hun ontstaan tot hun einde, wordt bepaald door specifieke juridische criteria en kent diverse nuances [24](#page=24) [25](#page=25) [26](#page=26).
### 2.1 Natuurlijke personen
#### 2.1.1 Ontstaan van natuurlijke personen
Het bestaan van een natuurlijke persoon begint in principe vanaf de geboorte. Er zijn echter twee belangrijke nuanceringen [24](#page=24):
* **Levensvatbaarheid bij geboorte:** Het kind moet levend en levensvatbaar geboren worden [24](#page=24).
* **De "infans conceptus"-regel:** Deze regel (pro jam nato habetur, quoties de commodo ejus agitur) bepaalt dat een kind dat nog niet verwekt is, geacht wordt te bestaan vanaf de verwekking, uitsluitend wanneer dit in zijn voordeel is (enkel voor rechten, niet voor verplichtingen). Er geldt een (weerlegbaar) vermoeden van verwekking, zoals uiteengezet in artikel 326 van het Oude Burgerlijk Wetboek. Voorbeelden van de toepassing hiervan zijn te vinden in artikelen 4.4 BW en 4.137 BW, en in aansprakelijkheidskwesties bij medische fouten [24](#page=24).
#### 2.1.2 Einde van natuurlijke personen
Het bestaan van een natuurlijke persoon eindigt in principe bij overlijden. Er zijn echter uitzonderingen en specifieke situaties [25](#page=25):
* **Faillissement:** Een faillissement kan nog zes maanden na het overlijden van de natuurlijke persoon voortduren [25](#page=25).
* **Adoptie:** De procedure van adoptie kan worden voortgezet bij het overlijden van de adoptant [25](#page=25).
Het begrip 'overlijden' kan verschillende vormen aannemen: natuurlijk overlijden, dat wordt vastgesteld middels een akte van overlijden, en situaties van vermissing of afwezigheid. Het einde van het bestaan van een natuurlijke persoon leidt tot de overdracht van diens vermogen naar één of meer levende personen (natuurlijk of rechtspersoon) [25](#page=25).
### 2.2 Rechtspersonen
#### 2.2.1 Ontstaan van rechtspersonen
Het bestaan van rechtspersonen is gebaseerd op het legaliteitsbeginsel; zij bestaan dankzij en onder de voorwaarden van de wet. Het ontstaan kent twee momenten [26](#page=26):
* **Inter partes (tussen partijen):** Dit is de neerlegging van het uittreksel van de oprichtingsakte op de griffie van de ondernemingsrechtbank, conform artikel 2:6 van het Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen (WVV) [26](#page=26).
* **Tegenover derden (publiciteitsbeginsel):** Dit vereist de publicatie in het Belgisch Staatsblad, zoals bepaald in artikel 2:18 WVV [26](#page=26).
#### 2.2.2 Einde van rechtspersonen
Het einde van het bestaan van een rechtspersoon wordt gekenmerkt door ontbinding [26](#page=26).
---
# De staat en bekwaamheid van rechtssubjecten
Dit deel behandelt de juridische identiteit (staat) en de mogelijkheid om juridische handelingen te verrichten (bekwaamheid) voor zowel natuurlijke personen als rechtspersonen, waarbij het onderscheid tussen rechts- en handelingsbekwaamheid wordt toegelicht.
### 3.1 De staat van het rechtssubject
De staat van een rechtssubject verwijst naar diens juridische identiteit en bepaalt de rechtspositie van een persoon [27](#page=27).
#### 3.1.1 De staat van de natuurlijke persoon
De staat van de natuurlijke persoon omvat verschillende aspecten [27](#page=27):
* **Status civitatis**: de positie in de maatschappij [27](#page=27).
* **Status familiae**: de positie binnen de familie [27](#page=27).
* **Als individu**: dit omvat factoren zoals leeftijd en geestestoestand [27](#page=27).
* **Betwist**: elementen waarvan het al dan niet tot de staat behoren omstreden is, zoals naam, woonplaats en geslacht [27](#page=27).
Kenmerken van de staat van de natuurlijke persoon zijn:
* Iedere persoon bezit een staat [28](#page=28).
* De staat is dynamisch, dus deze kan veranderen [28](#page=28).
* De staat is van openbare orde [28](#page=28).
* De staat is onbeschikbaar, wat betekent dat deze niet zomaar kan worden overgedragen of afgezien van [28](#page=28).
* De staat wordt door de wet opgelegd [28](#page=28).
* De staat is onverjaarbaar, wat impliceert dat rechten gerelateerd aan de staat niet verlopen door tijdsverloop [28](#page=28).
#### 3.1.2 De staat van de rechtspersoon
Voor rechtspersonen is de staat anders ingedeeld dan voor natuurlijke personen [29](#page=29):
* **Status civitatis**: Ja, rechtspersonen hebben een status in de maatschappij [29](#page=29).
* **Status familiae**: Nee, rechtspersonen hebben geen familiebanden [29](#page=29).
* **Als individu**: Dit is omstreden, maar omvat elementen zoals naam en zetel [29](#page=29).
### 3.2 Bekwaamheid van rechtssubjecten
Bekwaamheid is een essentieel element van de staat van een persoon. Het wordt onderverdeeld in verschillende categorieën [30](#page=30):
* **Rechtsbekwaamheid versus handelingsbekwaamheid**: Het onderscheid tussen de mogelijkheid om rechten en plichten te hebben, en de mogelijkheid om rechtshandelingen te verrichten [30](#page=30).
* **Gehele of gedeeltelijke (on)bekwaamheid**: Iemand kan volledig bekwaam, gedeeltelijk bekwaam, volledig onbekwaam of gedeeltelijk onbekwaam zijn [30](#page=30).
* **Absolute of relatieve (on)bekwaamheid**: Dit betreft de reikwijdte van de bekwaamheid of onbekwaamheid [30](#page=30).
Het algemene principe is dat bekwaamheid de regel is, en onbekwaamheid de uitzondering die restrictief gehanteerd moet worden. Dit wordt bevestigd door artikel 1.3 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) [30](#page=30).
#### 3.2.1 Bekwaamheid van de natuurlijke persoon
##### 3.2.1.1 Rechtsbekwaamheid van de natuurlijke persoon
Het principe is dat iedere natuurlijke persoon volledige rechtsbekwaamheid bezit, zoals vastgelegd in artikel 4 van het Oud Burgerlijk Wetboek (OBW). Er bestaat geen absolute rechtsonbekwaamheid. Wel zijn er gedeeltelijke rechtsonbekwaamheden mogelijk [31](#page=31):
* **Niet-Belgen**: Zij kunnen onderworpen zijn aan specifieke regels onder verwijzing naar artikel 8 van de Grondwet (GW) en artikelen 3 en 5 OBW [31](#page=31).
* **Bepaalde strafrechtelijk veroordeelden**: Zij kunnen gedeeltelijke rechtsonbekwaamheden hebben conform artikel 31 en verder van het Strafwetboek (Sw) [31](#page=31).
Overtredingen in dit verband leiden tot absolute vernietigbaarheid [31](#page=31).
##### 3.2.1.2 Handelingsbekwaamheid van de natuurlijke persoon
Het principe is dat natuurlijke personen volledig handelingsbekwaam zijn, zoals bepaald in artikel 1.3 lid 2 en 5.40 BW. Er zijn echter algemene uitzonderingen op deze handelingsbekwaamheid [32](#page=32):
* **Jeugdige leeftijd**: Minderjarigen zijn over het algemeen handelingsonbekwaam [32](#page=32).
* **Geestesziekte**: Personen met een geestesziekte kunnen handelingsonbekwaam zijn [32](#page=32).
Handelingsonbekwaamheid is een juridische categorie [32](#page=32).
De handelingsonbekwaamheid kan op twee manieren worden onderscheiden [33](#page=33):
* **In de breedte (algemeen of gedeeltelijk)**:
* **Algemene handelingsonbekwaamheid**: Van toepassing op bijvoorbeeld niet-ontvoogde minderjarigen [33](#page=33).
* **Gedeeltelijke handelingsonbekwaamheid**: Van toepassing op bijvoorbeeld ontvoogde minderjarigen en meerderjarige beschermde personen [33](#page=33).
* **In de diepte (bewind)**: Handelingsonbekwaamheid kan leiden tot bewind. Bewind kan inhouden [34](#page=34):
* **Vertegenwoordiging**: De bewindvoerder treedt op namens de handelingsonbekwame [34](#page=34).
* **Bijstand**: De handelingsonbekwame treedt samen met de bewindvoerder op, of heeft voorafgaande toestemming of machtiging nodig [34](#page=34).
De sanctie bij een rechtshandeling door een handelingsonbekwame is relatieve vernietigbaarheid [34](#page=34).
##### 3.2.1.3 Bescherming meerderjarige personen
De bescherming van meerderjarige personen is geëvolueerd. Het huidige regime is uniform maar op maat gemaakt, met het principe van subsidiariteit voorop [35](#page=35).
* **Gevolg in de breedte**: Voorrang voor gedeeltelijke handelingsonbekwaamheid [35](#page=35).
* **Gevolg in de diepte**: Voorrang voor bijstand boven vertegenwoordiging [35](#page=35).
Hoewel handelingsonbekwaamheid en bewind in principe hand in hand gaan, is dit niet altijd het geval. Voor hoogstpersoonlijke rechtshandelingen kan handelingsonbekwaamheid de facto leiden tot rechtsonbekwaamheid [36](#page=36).
#### 3.2.2 Bekwaamheid van de rechtspersoon
Over het algemeen is de bekwaamheid van rechtspersonen afgestemd op die van natuurlijke personen [37](#page=37).
* **Principe**: Bekwaamheid [37](#page=37).
* **Uitzondering**: Onbekwaamheid, die restrictief moet worden uitgelegd [37](#page=37).
##### 3.2.2.1 Rechtsbekwaamheid van de rechtspersoon
Het principe is dat rechtspersonen volledige rechtsbekwaamheid bezitten. Er zijn echter uitzonderingen mogelijk die voortkomen uit [38](#page=38):
* **De aard van de rechtspersoon**: Sommige rechtspersonen hebben inherent beperkte rechtsbevoegdheden [38](#page=38).
* **De wet**: Bijvoorbeeld artikel 9:22 van het Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen (WVV) [38](#page=38).
* **Het doel van de rechtspersoon (specialiteitsbeginsel)**: Dit kan betrekking hebben op wettelijke specialiteit (bijvoorbeeld winstoogmerk) of statutaire specialiteit. De rechtspersoon moet de grenzen van haar doel kennen of behoren te kennen (publiciteitsbeginsel) [38](#page=38).
* Met uitzondering voor bepaalde rechtspersonen, zoals de naamloze vennootschap (nv) (art. 7:94 WVV) en de besloten vennootschap (bv) (art. 5:73-74 WVV) [38](#page=38).
##### 3.2.2.2 Handelingsbekwaamheid van de rechtspersoon
Een rechtspersoon kan niet zelfstandig handelen; dit moet gebeuren via een fysiek persoon, wat wordt aangeduid met de "orgaantheorie" [39](#page=39).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Rechtssubject | Een entiteit, natuurlijke persoon of rechtspersoon, die drager kan zijn van rechten en verplichtingen binnen een juridisch systeem. Het is degene aan wie het objectieve recht rechten en plichten toekent. |
| Natuurlijke persoon | Elk mens die, vanaf de geboorte tot het overlijden, juridisch erkend wordt als een drager van rechten en verplichtingen. Dieren, planten of objecten worden niet beschouwd als natuurlijke personen. |
| Rechtspersoon (sensu stricto) | Een door de wet erkende juridische entiteit, die als een zelfstandige eenheid wordt behandeld en als zodanig subject van rechten en plichten is, met een eigen vermogen. Voorbeelden zijn vennootschappen en stichtingen. |
| Vermogen | Het juridische geheel van alle vermogensrechtelijke rechten (actief) en verplichtingen (passief) die aan een rechtssubject toebehoren. Dit staat los van de economische rijkdom van de persoon en kan ook negatief zijn. |
| Actief vermogen | Het deel van een vermogen dat bestaat uit de rechten en bezittingen die een rechtssubject heeft, zoals goederen, vorderingen en banktegoeden. |
| Passief vermogen | Het deel van een vermogen dat bestaat uit de verplichtingen en schulden die een rechtssubject heeft, zoals leningen en betalingsverplichtingen aan leveranciers. |
| Juridische algemeenheid | De erkenning door het recht van een vermogen als een ondeelbaar en dynamisch geheel, dat continu kan fluctueren en waarvan de bestanddelen onder bepaalde omstandigheden kunnen worden vervangen (zakelijke subrogatie). |
| Vermogensleer | De leer die de verbinding legt tussen een persoon en diens vermogen, waarbij stelt dat elke persoon een vermogen heeft, alleen een persoon een vermogen heeft, een persoon zolang hij bestaat een vermogen heeft, en in beginsel slechts één vermogen heeft. |
| Onverdeelbaarheid van het vermogen | Het principe dat het vermogen van een persoon in beginsel ondeelbaar is; het dient als het integrale onderpand voor alle schulden van die persoon, met beperkte uitzonderingen. |
| Afgescheiden vermogen | Een uitzondering op de ondeelbaarheid van het vermogen, waarbij een deel van het vermogen juridisch afgezonderd wordt voor specifieke doelen of schuldeisers, zoals bij kwaliteitsrekeningen of na een overlijden. |
| Rechtsbekwaamheid | De juridische bevoegdheid om drager te zijn van rechten en verplichtingen. In principe is iedereen rechtsbekwaam, met enkele wettelijke uitzonderingen zoals niet-Belgen of bepaalde veroordeelden. |
| Handelingsbekwaamheid | De juridische bevoegdheid om zelfstandig rechtshandelingen te verrichten die juridische gevolgen hebben. Deze bekwaamheid kan beperkt zijn op basis van leeftijd, geestestoestand of wettelijke bepalingen. |
| Bewind | Een juridisch kader waarbij de handelingsonbekwame persoon vertegenwoordigd wordt of bijstand krijgt bij het verrichten van rechtshandelingen, teneinde zijn belangen te beschermen. Dit kan zowel vertegenwoordiging als bijstand inhouden. |
| Specialiteitsbeginsel | Het beginsel dat een rechtspersoon slechts die rechten en plichten kan hebben die binnen het specifieke doel van de rechtspersoon vallen, zoals vastgelegd in de wet of statuten. Dit beperkt de rechts- en handelingsbekwaamheid van de rechtspersoon. |
| Orgaantheorie | De leer die stelt dat een rechtspersoon niet zelfstandig kan handelen, maar dit moet doen via natuurlijke personen die als organen van de rechtspersoon optreden, zoals bestuurders of zaakvoerders. |
| Infans conceptus-regel | Een juridisch principe dat stelt dat een ongeboren kind, mits het levend en levensvatbaar geboren wordt, reeds vanaf de verwekking rechten kan verkrijgen, maar geen verplichtingen, voor zover dit in zijn voordeel is. |
Cover
PPT Privaatrecht - les 3 - deel II - Concepten - subjectieve rechten - Tagged.pdf
Summary
# Subjectieve rechten
Dit onderwerp behandelt de aard, indeling en kenmerken van subjectieve rechten, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen patrimoniale en niet-patrimoniale rechten.
### 1.1 De aard van subjectieve rechten
Een subjectief recht is een recht dat een rechtssubject ontleent aan het objectieve recht. Het objectieve recht is het geheel van rechtsregels, terwijl een subjectief recht betrekking heeft op een specifiek rechtsobject [2](#page=2).
### 1.2 Indeling van subjectieve rechten
Subjectieve rechten kunnen worden ingedeeld op verschillende manieren. Een belangrijk onderscheid is dat tussen patrimoniale en niet-patrimoniale rechten. Daarnaast kan er een onderscheid gemaakt worden tussen politieke rechten en burgerlijke rechten. Burgerlijke rechten hebben betrekking op de bevoegdheid om het individuele leven te regelen [3](#page=3).
#### 1.2.1 Niet-patrimoniale rechten
Niet-patrimoniale rechten zijn rechten die niet direct in geld waardeerbaar zijn en die gekenmerkt worden door hun onbeschikbaarheid en onoverdraagbaarheid. Ze zijn ook onverjaarbaar en zijn moeilijker toepasbaar op rechtspersonen. Voorbeelden van niet-patrimoniale rechten zijn persoonlijkheidsrechten en familierechten [4](#page=4).
#### 1.2.2 Patrimoniale rechten
Patrimoniale rechten zijn rechten die wel in geld waardeerbaar zijn en die deel uitmaken van iemands vermogen. Ze kunnen worden overgedragen en zijn in principe verjaarbaar. Patrimoniale rechten worden onderverdeeld in drie hoofdcategorieën: vorderingsrechten (verbintenissen), zakelijke rechten en intellectuele rechten [10](#page=10) [5](#page=5).
##### 1.2.2.1 Vorderingsrechten (verbintenissen)
Een vorderingsrecht of verbintenis is een in geld waardeerbare rechtsband tussen twee rechtssubjecten, waarbij de ene partij (de schuldenaar) gehouden is iets te presteren ten gunste van de andere partij (de schuldeiser). De prestatie kan bestaan uit [6](#page=6):
* **Geven** (dare) [6](#page=6).
* **Doen** (facere) [6](#page=6).
* **Niet doen** (non facere) [6](#page=6).
Er bestaat een onderscheid tussen een "echte" verbintenis en een natuurlijke verbintenis. Een "echte" verbintenis is in rechte afdwingbaar (artikel 5.1 Burgerlijk Wetboek). Een natuurlijke verbintenis is daarentegen een niet in rechte afdwingbare gewetensplicht (artikel 5.2 Burgerlijk Wetboek). Een natuurlijke verbintenis kan echter convergeren naar een "echte" verbintenis in geval van vrijwillige uitvoering zonder vergissing of dwang, of door een belofte tot uitvoering zonder vergissing of dwang [7](#page=7).
##### 1.2.2.2 Zakelijke rechten
Een zakelijk recht is een in geld waardeerbare rechtsband tussen een rechtssubject en een rechtsobject (een zaak). Dit recht is enkel actief (er is een subject met een recht op een zaak) en niet passief. Zakelijke rechten kunnen verder worden onderverdeeld in zakelijke (gebruiks)rechten en zakelijke zekerheidsrechten [8](#page=8).
* **Zakelijke (gebruiks)rechten**: Voorbeelden hiervan zijn eigendom, vruchtgebruik, erfdienstbaarheid, erfpacht en opstal [8](#page=8).
* **Zakelijke zekerheden**: Deze rechten doorbreken de algemene regel van de "paritas creditorum" (gelijke rang van schuldeisers), waarbij schuldeisers in principe pondsgewijs worden betaald bij samenloop. Een zakelijk zekerheidsrecht geeft de bevoorrechte schuldeiser een samenloopdoorbrekend mechanisme. Voorbeelden hiervan zijn een voorrecht, hypotheek, pand en retentierecht. Dit staat tegenover persoonlijke zekerheden, zoals borgtocht, die een samenloopvermijdend mechanisme zijn [9](#page=9).
##### 1.2.2.3 Intellectuele rechten
Intellectuele rechten geven de houder een tijdelijk exclusief exploitatierecht. Deze rechten zijn sui generis, wat betekent dat ze van hun eigen aard zijn. Voorbeelden hiervan zijn auteursrechten en octrooien [5](#page=5).
### 1.3 Kenmerken van patrimoniale rechten
Patrimoniale rechten zijn beschikbaar, wat betekent dat ze overdraagbaar zijn en kunnen worden vervreemd. Ze zijn ook verjaarbaar, wat impliceert dat een recht kan tenietgaan door tijdsverloop indien het niet wordt uitgeoefend [10](#page=10).
> **Tip:** Het onderscheid tussen patrimoniale en niet-patrimoniale rechten is cruciaal omdat het de aard, overdraagbaarheid en afdwingbaarheid van de rechten bepaalt. Denk bij niet-patrimoniale rechten aan fundamentele persoonlijke rechten die niet zomaar te gelde gemaakt kunnen worden.
> **Voorbeeld:** Een vorderingsrecht op een som geld (patrimoniaal) is overdraagbaar en kan verjaren. Het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer (niet-patrimoniaal) is daarentegen onvervreemdbaar en onverjaarbaar.
---
# Rechtshandelingen: definities en categorisering
Dit gedeelte behandelt de definitie van een rechtshandeling en de verschillende manieren waarop deze kan worden geclassificeerd op basis van criteria zoals het aantal betrokken partijen, de impact op subjectieve rechten, de vereiste vorm en het tijdstip van inwerkingtreding.
### 2.1 De definitie van een rechtshandeling
Een rechtshandeling wordt gedefinieerd als een handeling die tot stand komt als gevolg van specifiek menselijk handelen, waarbij specifieke rechtsgevolgen worden beoogd. Dit onderscheidt rechtshandelingen van andere rechtsfeiten die niet noodzakelijkerwijs voortkomen uit beoogd menselijk handelen, of waarbij de rechtsgevolgen niet specifiek werden nagestreefd. Gebeurtenissen kunnen worden onderverdeeld in rechtens irrelevante feiten en rechtens relevante feiten (rechtsfeiten). Rechtsfeiten kunnen verder worden onderverdeeld in feiten die buiten specifiek menselijk handelen vallen, en feiten die voortkomen uit specifiek menselijk handelen. Binnen de categorie van menselijk handelen onderscheiden we handelen dat rechtsgevolgen teweegbrengt die niet waren beoogd, en handelen dat specifieke rechtsgevolgen beoogt, wat de definitie van een rechtshandeling is. Een voorbeeld van een rechtshandeling is wanneer Jan, een advocaat, naar het Justitiepaleis gaat om een zaak te pleiten en een conclusie neer te leggen [11](#page=11) [12](#page=12).
### 2.2 Categorisering van rechtshandelingen
De categorisering van rechtshandelingen is essentieel omdat deze een belangrijke indicatie geeft van het juridische regime dat op een specifieke rechtshandeling van toepassing is. Gezien de contractvrijheid zijn niet alle rechtshandelingen expliciet in de wet geregeld, maar er is wel een algemeen juridisch regime voor alle rechtshandelingen [13](#page=13).
#### 2.2.1 Naargelang het aantal betrokkenen
* **Eenzijdige rechtshandeling**: Een rechtshandeling die door slechts één partij wordt verricht [14](#page=14).
* **Meerzijdige rechtshandeling**: Een rechtshandeling waarbij minstens twee partijen betrokken zijn en hun wilsovereenstemming geven [14](#page=14).
#### 2.2.2 Naargelang de invloed op de subjectieve rechten
* **Constitutieve of vestigende rechtshandeling**: Rechtshandelingen die een nieuw subjectief recht in het leven roepen [15](#page=15).
* **Extinctieve of uitdovende rechtshandeling**: Rechtshandelingen die een bestaand subjectief recht doen tenietgaan [15](#page=15).
* **Translatieve of overdragende rechtshandeling**: Rechtshandelingen waarbij een bestaand subjectief recht van de ene persoon op de andere overgaat [15](#page=15).
* **Declaratieve (declaratoire) of bevestigende rechtshandeling**: Rechtshandelingen die de aard hebben van een bewijs van een reeds bestaand recht, eerder dan een overdracht of vestiging ervan. Dit concept kan onderscheid maken tussen het **instrumentum** (het bewijsstuk) en het **negotium** (de eigenlijke rechtshandeling) [15](#page=15).
#### 2.2.3 Naargelang de vorm
* **Vormeloos**: Rechtshandelingen die geen specifieke vorm vereisen om geldig te zijn [16](#page=16).
* **Vormelijk**: Rechtshandelingen waarbij een bepaalde vorm voorgeschreven is door de wet voor hun geldigheid [16](#page=16).
* **Zakelijk**: Rechtshandelingen die pas tot stand komen door de afgifte van een zaak [16](#page=16).
#### 2.2.4 Naargelang de invloed op het vermogen
Deze categorisering is relevant voor aspecten zoals bekwaamheid en bewind [17](#page=17).
* **Daden van gebruik en genot**: Rechtshandelingen die betrekking hebben op het normale gebruik van goederen [17](#page=17).
* **Daden van beheer**: Rechtshandelingen die gericht zijn op het behoud en onderhoud van vermogensbestanddelen. Dit kan onderverdeeld worden in [17](#page=17):
* Daden van bewaring: Gericht op het veiligstellen van vermogensbestanddelen [17](#page=17).
* Daden van economisch beheer: Gerichter op het actief beheren van het vermogen [17](#page=17).
* **Daden van beschikking**: Rechtshandelingen die een directe invloed hebben op de omvang van het vermogen, zoals verkoop of schenking [17](#page=17).
#### 2.2.5 Naargelang het tijdstip van uitwerking
* **Bij overlijden**: Rechtshandelingen die pas uitwerking hebben na het overlijden van een partij (bv. testament) [18](#page=18).
* **“Onder de levenden”**: Rechtshandelingen die reeds tijdens het leven van de partijen uitwerking hebben [18](#page=18).
#### 2.2.6 Naargelang de economische aard
* **Ten kosteloze titel – zonder (gelijkwaardige) tegenprestatie**: Rechtshandelingen waarbij geen of geen gelijkwaardige economische tegenprestatie wordt verwacht. Dit kan verder onderscheiden worden in [19](#page=19):
* In essentie kosteloos: De prestatie is primair gericht op het schenken of begunstigen [19](#page=19).
* In principe, maar niet in essentie kosteloos: Er kan een zekere tegenprestatie zijn, maar deze is niet de essentie van de handeling [19](#page=19).
* **Onder bezwarende titel**: Rechtshandelingen waarbij er een tegenprestatie wordt verwacht. Deze tegenprestatie wordt geacht gelijkwaardig te zijn, in lijn met het principe van autonomie [19](#page=19).
#### 2.2.7 Naargelang de vrijheid
* **Open rechtshandeling**: Rechtshandelingen waarbij partijen vrij zijn om de inhoud te bepalen [20](#page=20).
* **Toetreding tot een instelling**: Rechtshandelingen waarbij een partij zich aansluit bij bestaande regels of structuren [20](#page=20).
> **Tip:** Het begrijpen van deze categoriseringen is cruciaal voor het correct toepassen van de relevante juridische regels op specifieke situaties. Elke categorie kan verschillende vereisten, gevolgen en beschermingsmechanismen met zich meebrengen.
---
# Geldigheidsvereisten van rechtshandelingen
Een rechtshandeling vereist vier algemene geldigheidsvereisten om rechtsgevolgen teweeg te kunnen brengen [21](#page=21).
### 3.1 De vier algemene geldigheidsvereisten
De vier algemene geldigheidsvereisten voor een rechtshandeling zijn toestemming, bekwaamheid, voorwerp en oorzaak. Naast deze algemene vereisten kunnen er bij specifieke rechtshandelingen ook bijkomende vereisten gelden, zoals een vormvereiste [21](#page=21).
#### 3.1.1 Toestemming
Toestemming is de kern van de wil van een partij om rechtsgevolgen te creëren. Om rechtsgevolgen te kunnen teweegbrengen, dient de wil aan de volgende voorwaarden te voldoen [22](#page=22):
* **Gericht op rechtsgevolgen**: De wil moet specifiek gericht zijn op het tot stand brengen van juridische gevolgen [22](#page=22).
* **Geuite wil**: De wil moet kenbaar gemaakt zijn aan de buitenwereld, hetzij uitdrukkelijk, hetzij stilzwijgend [22](#page=22) [23](#page=23).
* **Discrepantie tussen werkelijke en geuite wil**:
* **Ongewild**: Hierbij geldt in principe de wilsleer (de werkelijke wil primeert), maar deze wordt gecorrigeerd door de vertrouwensleer (het gewekte vertrouwen van de tegenpartij kan soms primeren) [23](#page=23).
* **Gewild (Veinzing/Simulatie)**: Bij veinzing is er een discrepantie tussen de werkelijke wil en de geuite wil, waarbij de rechtshandeling tussen partijen gebonden is aan de werkelijke wil (wilsleer), maar tegenover derden de geuite wil geldt (vertrouwensleer). Dit is geregeld in artikel 5.39 BW [23](#page=23).
* **Volwaardige wil**: De wil moet een volwaardige wil zijn. Er is een vermoeden dat elke handelingsbekwame persoon ook wilsbekwaam is [24](#page=24).
* **Handelingsonbekwaamheid vs. Wilsongeschiktheid**: Handelingsonbekwaamheid is een juridische categorie (mogen), terwijl wilsongeschiktheid een concrete beoordeling is van het kunnen [24](#page=24).
* **Gevolgen van een onvolwaardige wil**: Een onvolwaardige wil leidt in principe tot een onbestaande rechtshandeling. Artikel 5.31 lid 1 BW bepaalt echter dat een rechtshandeling die is aangegaan met een onvolwaardige wil vernietigbaar is. Dit is geïllustreerd in het 'dronken cabaretière-arrest'. De vertrouwensleer kan hier wel correcties aanbrengen [24](#page=24).
* **Wil, vrij van wilsgebreken**: De geuite wil mag niet gebrekkig zijn. Wilsgebreken creëren een gebrekkige wil, wat leidt tot vernietigbaarheid van de rechtshandeling, met correcties vanuit rechtszekerheid en de belangen van de tegenpartij. De belangrijkste wilsgebreken zijn dwaling, bedrog en geweld [22](#page=22) [25](#page=25).
#### 3.1.2 Bekwaamheid
Bekwaamheid verwijst naar de juridische mogelijkheid om rechtshandelingen te stellen. De wet stelt eisen aan de bekwaamheid van personen die rechtshandelingen verrichten [21](#page=21).
#### 3.1.3 Voorwerp
Het voorwerp van een rechtshandeling is de prestatie die men belooft te leveren of te verkrijgen. Dit voorwerp moet bepaald of bepaalbaar zijn en geoorloofd [21](#page=21).
#### 3.1.4 Oorzaak
De oorzaak is de reden of het motief waarom partijen zich verbinden. Deze moet geoorloofd zijn [21](#page=21).
### 3.2 De wilsgebreken in detail
De wilsgebreken beïnvloeden de geldigheid van de toestemming en kunnen leiden tot vernietigbaarheid van de rechtshandeling [25](#page=25).
#### 3.2.1 Dwaling
Dwaling is een ongewilde discrepantie tussen de werkelijkheid en de wil van een partij. Voor vernietigbaarheid op basis van dwaling zijn de volgende voorwaarden vereist [26](#page=26):
* **Doorslaggevend**: De dwaling moet doorslaggevend zijn geweest voor het aangaan van de rechtshandeling.
* **Hoofddwaling**: Dwaling over een essentieel element van de rechtshandeling.
* **Incidentele dwaling**: Dwaling over een bijkomstig element, die in beginsel geen grond tot vernietiging is.
* **Dwaling over de persoon**: Enkel indien de persoon van de wederpartij essentieel was voor de rechtshandeling (intuïtu personae rechtshandelingen).
* **Geen dwaling over waarde of prijs**: In beginsel geen grond tot vernietiging.
* **Geen dwaling over de beweegreden**: In beginsel ook geen grond tot vernietiging.
* **Verschoonbare dwaling**: De dwaling moet verschoonbaar zijn. Dit betekent dat een voorzichtig en redelijk persoon, geplaatst in dezelfde omstandigheden, dezelfde dwaling zou hebben gemaakt. Rechtsdwaling is in de regel niet verschoonbaar [26](#page=26).
* **Kennis bij wederpartij**: Bij meerzijdige rechtshandelingen moet de tegenpartij kennis hebben gehad van het doorslaggevende karakter van de dwaling [26](#page=26).
#### 3.2.2 Bedrog
Bedrog is een gewilde discrepantie tussen de werkelijkheid en de wil, veroorzaakt door kunstgrepen. De voorwaarden voor vernietigbaarheid wegens bedrog zijn [27](#page=27):
* **Kunstgreep of list**: Er moet sprake zijn van een listige handeling.
* **Kwaadwillig**: De kunstgreep moet met opzet zijn gebeurd.
* **Doorslaggevend**: Het bedrog moet doorslaggevend zijn geweest voor het aangaan van de rechtshandeling.
* **Uitgaande van de tegenpartij**: Het bedrog moet door de wederpartij zijn gepleegd.
* **Geen verschoonbaarheidsvereiste**: Er is geen vereiste van verschoonbaarheid bij bedrog [27](#page=27).
#### 3.2.3 Geweld
Geweld is wanneer de wil van een partij wordt afgedwongen door fysiek of psychologisch geweld. De voorwaarden voor vernietigbaarheid wegens geweld zijn [28](#page=28):
* **Doorslaggevend**: Het geweld moet doorslaggevend zijn geweest voor het aangaan van de rechtshandeling.
* **Vrees voor aanzienlijk kwaad**: Er moet vrees zijn voor een aanzienlijk kwaad, dat indruk maakt op een voorzichtig en redelijk persoon in dezelfde omstandigheden [28](#page=28).
* **Onrechtmatig**: Het geweld moet onrechtmatig zijn.
* **Geen verschoonbaarheidsvereiste**: Er is geen vereiste van verschoonbaarheid bij geweld [28](#page=28).
#### 3.2.4 Benadeling
Vanuit het principe van wilsautonomie is benadeling op zichzelf geen grond voor vernietiging van een rechtshandeling. Enkel in wettelijk bepaalde gevallen kan benadeling leiden tot vernietiging. Echter, in bepaalde situaties kan er sprake zijn van misbruik van omstandigheden, zelfs zonder wettelijke grondslag, wat wel tot vernietiging kan leiden. Dit vereist [29](#page=29):
* Een kennelijk onevenwicht in de prestaties [29](#page=29).
* Misbruik van een concrete zwakheid bij de wederpartij [29](#page=29).
* Een oorzakelijk verband tussen het onevenwicht en het misbruik [29](#page=29).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Subjectief recht | Een recht dat een rechtssubject ontleent aan het objectieve recht, en dat betrekking heeft op een rechtsobject. |
| Objectief recht | Het geheel van rechtsregels dat op een bepaald moment geldt binnen een bepaalde gemeenschap, bijvoorbeeld het Belgische recht. |
| Rechtsobject | Het voorwerp of de entiteit waarop een subjectief recht betrekking heeft, zoals een zaak of een intellectuele eigendom. |
| Niet-patrimoniale rechten | Subjectieve rechten die niet in geld waardeerbaar zijn en vaak persoonlijkheids- of familierechten omvatten, gekenmerkt door onbeschikbaarheid en onoverdraagbaarheid. |
| Persoonlijkheidsrechten | Rechten die inherent zijn aan de persoon van een individu, zoals het recht op bescherming van de lichamelijke integriteit of de privacy. |
| Familierechten | Rechten die betrekking hebben op de familierelaties, zoals het huwelijk, ouderschap en afstamming. |
| Patrimoniale rechten | Subjectieve rechten die in geld waardeerbaar zijn en kunnen worden overgedragen, zoals vorderingsrechten, zakelijke rechten en intellectuele rechten. |
| Vorderingsrechten | Rechtsband tussen twee rechtssubjecten waarbij de ene partij (schuldenaar) verplicht is iets te geven, te doen of niet te doen ten gunste van de andere partij (schuldeiser). |
| Zakelijke rechten | Rechtsband tussen een rechtssubject en een rechtsobject (zaak), waarbij het rechtssubject direct macht heeft over de zaak. |
| Intellectuele rechten | Tijdelijke exclusieve exploitatierechten op creaties van de menselijke geest, zoals auteursrechten of octrooien. |
| Natuurlijke verbintenis | Een niet in rechte afdwingbare gewetensplicht die, indien vrijwillig uitgevoerd zonder vergissing of dwang, kan worden omgezet in een ‘echte’ verbintenis. |
| Zakelijke zekerheden | Rechten die een schuldeiser bevoorrechte verhaalspositie geven op een bepaald vermogen van de schuldenaar om de nakoming van een verbintenis te garanderen, zoals een hypotheek of pand. |
| Chirografaire schuldeiser | Een schuldeiser die geen specifieke zekerheid heeft en zijn vordering slechts pro rata kan verhalen op het vermogen van de schuldenaar bij samenloop met andere schuldeisers. |
| Rechtshandeling | Een handeling die bewust wordt verricht met het oog op het teweegbrengen van rechtsgevolgen, zoals het sluiten van een contract. |
| Rechtsfeit | Een feit dat rechtsgevolgen teweegbrengt, maar niet noodzakelijk met de bedoeling om deze rechtsgevolgen te bewerkstelligen; kan buiten menselijk handelen of als gevolg van specifiek menselijk handelen ontstaan. |
| Een- of meerzijdige rechtshandeling | Een rechtshandeling wordt eenzijdig genoemd als deze door slechts één wilsuiting tot stand komt (bv. testament), en meerzijdig als er twee of meer wilsuitingen nodig zijn (bv. contract). |
| Constitutieve/extinctieve/translatieve/declaratieve rechtshandeling | Rechtshandelingen die respectievelijk een recht vestigen, uitdoven, overdragen of bevestigen. |
| Vormeloze/vormelijke rechtshandeling | Een rechtshandeling die geen specifieke vorm vereist om geldig te zijn, versus een rechtshandeling die aan bepaalde wettelijke vormvereisten moet voldoen. |
| Daden van gebruik en genot/beheer/beschikking | Indelingen van handelingen op basis van hun invloed op het vermogen van een persoon, variërend van dagelijks gebruik tot verkoop of schenking. |
| Rechtshandeling ten kosteloze titel/onder bezwarende titel | Een rechtshandeling die wordt verricht zonder tegenprestatie, of een rechtshandeling waarbij er een wederzijdse prestatie wordt geleverd. |
| Toestemming | De wilsuiting van partijen die nodig is voor het tot stand komen van een rechtshandeling, waarbij de wil gericht moet zijn op rechtsgevolgen, geuit moet worden en vrij moet zijn van wilsgebreken. |
| Bekwaamheid | De juridische geschiktheid van een persoon om rechtshandelingen te stellen en de gevolgen ervan te dragen. |
| Voorwerp | Het concrete rechtsgevolg of de prestatie die het object uitmaakt van de rechtshandeling. |
| Oorzaak | De reden of het doel waarom de rechtshandeling wordt verricht; de juridische grondslag van de verbintenis. |
| Wilsautonomie | Het principe dat individuen vrij zijn om hun eigen wil te bepalen en rechtshandelingen te stellen die de door hen beoogde rechtsgevolgen hebben. |
| Wilsgebreken | Gebreken die de vrije en geïnformeerde wilsuiting aantasten, zoals dwaling, bedrog en geweld, die kunnen leiden tot vernietigbaarheid van de rechtshandeling. |
| Dwaling | Een ongewilde onjuiste voorstelling van de werkelijkheid die de wil van een partij beïnvloedt bij het aangaan van een rechtshandeling. |
| Bedrog | Een gewilde manipulatie, zoals kunstgrepen of leugens, die een partij ertoe aanzet een rechtshandeling te verrichten die zij anders niet zou hebben aangegaan. |
| Geweld | Een dwang, fysiek of psychologisch, die een partij uitoefent om een andere partij te dwingen een rechtshandeling te verrichten. |
| Benadeling | Een economisch onevenwicht tussen de prestaties van de partijen bij een rechtshandeling, dat onder bepaalde wettelijke voorwaarden kan leiden tot vernietiging. |
| Misbruik van omstandigheden | Situaties waarin een partij profiteert van de concrete zwakheid van een andere partij om een onevenwichtige rechtshandeling te verkrijgen. |
Cover
PPT Privaatrecht - les 4 - deel II - Concepten - rechtshandeling - Tagged.pdf
Summary
# Algemene geldigheidsvereisten van rechtshandelingen
Dit onderwerp behandelt de vier algemene geldigheidsvereisten voor rechtshandelingen, namelijk toestemming, bekwaamheid, voorwerp en oorzaak, alsook de gevolgen van de schending van deze vereisten [2](#page=2).
### 1.1 De vier algemene geldigheidsvereisten
Een rechtshandeling vereist, naast eventuele specifieke bijkomende vereisten zoals vormvereisten, vier algemene geldigheidsvereisten om geldig te zijn [2](#page=2).
#### 1.1.1 Toestemming
Toestemming is een fundamenteel vereiste voor de geldigheid van een rechtshandeling. Het houdt in dat de wil van de handelende persoon om het beoogde rechtsgevolg te bewerkstelligen, correct gevormd en geuit dient te zijn. Hoewel niet expliciet uitgewerkt in de verstrekte pagina's, impliceert het belang van toestemming dat wilsgebreken zoals dwaling, bedrog en geweld tot vernietigbaarheid van de rechtshandeling kunnen leiden [15](#page=15) [2](#page=2).
#### 1.1.2 Bekwaamheid
Bekwaamheid verwijst naar de juridische geschiktheid van een persoon om rechtshandelingen te stellen. Dit impliceert dat personen die juridisch onbekwaam zijn verklaard, zoals minderjarigen of bepaalde meerderjarige beschermde personen, beperkingen hebben in hun mogelijkheden om geldige rechtshandelingen te verrichten [10](#page=10) [2](#page=2).
#### 1.1.3 Voorwerp
Het voorwerp van een rechtshandeling betreft het beoogde rechtsgevolg. Dit voorwerp moet aan verschillende criteria voldoen om geldig te zijn [3](#page=3):
* **Mogelijkheid:** Het voorwerp moet feitelijk en juridisch mogelijk zijn [3](#page=3).
* **In de handel:** Het voorwerp moet in de handel zijn [3](#page=3).
* **Bepaald of bepaalbaar:** Het voorwerp moet voldoende bepaald of bepaalbaar zijn [3](#page=3).
* **Geoorloofdheid:** Het voorwerp mag niet strijdig zijn met regels van openbare orde of dwingend recht [3](#page=3).
#### 1.1.4 Oorzaak
De oorzaak van een rechtshandeling is een concept dat discussie oproept. Men kan onderscheid maken tussen de objectieve en subjectieve oorzaak [4](#page=4):
* **Objectieve oorzaak:** Deze is uniform voor elk type rechtshandeling en kijkt naar het doel vanuit de rechtshandeling zelf.
* **Subjectieve oorzaak:** Dit zijn de specifieke beweegredenen van het rechtssubject om de rechtshandeling te stellen.
De geoorloofdheid van de oorzaak is eveneens cruciaal. De determinerende beweegreden mag niet in strijd zijn met de openbare orde of dwingend recht. De openbare orde wordt beschouwd als een evolutief begrip [5](#page=5).
> **Voorbeeld:** Een rechtshandeling tussen ongehuwd samenwonenden kan, afhankelijk van de specifieke omstandigheden en de beweegredenen, geldig zijn indien deze in overeenstemming is met de heersende maatschappelijke normen en niet in strijd is met dwingende rechtsregels [5](#page=5).
### 1.2 Sanctionering bij schending van geldigheidsvereisten
Wanneer een van de algemene geldigheidsvereisten van een rechtshandeling niet is voldaan, kan dit leiden tot sancties. De belangrijkste sancties zijn vernietigbaarheid en schadevergoeding, die soms in combinatie kunnen worden toegepast [6](#page=6).
#### 1.2.1 Vernietigbaarheid
Vernietigbaarheid is de primaire sanctie bij het schenden van een geldigheidsvereiste [6](#page=6).
##### 1.2.1.1 Totstandkoming van vernietiging
Vernietiging kan op verschillende manieren tot stand komen [7](#page=7):
* **Door de rechter:** Een gerechtelijke procedure is een gebruikelijke weg.
* **Door een akkoord tussen partijen:** Partijen kunnen onderling overeenkomen de rechtshandeling te vernietigen.
* **Door schriftelijke kennisgeving:** Eén partij kan de andere partij schriftelijk informeren over de vernietiging, wat achteraf wel rechterlijk getoetst kan worden [7](#page=7).
##### 1.2.1.2 Termijnen voor vernietiging
De termijn om vernietiging in te stellen bedraagt in beginsel vijf jaar, maar kan in sommige gevallen oplopen tot twintig jaar. De exceptie van nietigheid, die ingeroepen kan worden ter verdediging tegen een vordering, is daarentegen onverjaarbaar [7](#page=7).
##### 1.2.1.3 Absolute versus relatieve vernietigbaarheid
Een belangrijk onderscheid binnen vernietigbaarheid betreft de absolute en relatieve vorm [8](#page=8).
* **Absolute vernietigbaarheid:** Deze raakt het openbaar belang. Kenmerken zijn maximale aanvechtingsmogelijkheden [8](#page=8):
* Iedere belanghebbende kan deze inroepen [8](#page=8).
* De rechter kan de vernietiging ambtshalve vaststellen [8](#page=8).
* De vernietiging kan in ieder stadium van het geding worden ingeroepen [8](#page=8).
* Er kan geen afstand van worden gedaan of deze kan niet worden bevestigd [8](#page=8).
* **Relatieve (of betrekkelijke) vernietigbaarheid:** Deze raakt enkel het privaat belang. De aanvechtingsmogelijkheden zijn beperkter [9](#page=9):
* Enkel de beschermde partij(en) kunnen deze inroepen [9](#page=9).
* De rechter kan deze niet ambtshalve toepassen [9](#page=9).
* De vernietiging moet in limine litis (aan het begin van het proces) worden ingeroepen [9](#page=9).
* Er kan afstand van worden gedaan of deze kan worden bevestigd, expliciet of stilzwijgend. Dit is enkel mogelijk indien de beschermde persoon zich bewust is van het gebrek en dit gebrek aan de vernietigingsgrond is ontsnapt [9](#page=9).
##### 1.2.1.4 Verplichte versus facultatieve vernietiging
Het principe is dat vernietiging verplicht is bij schending van een geldigheidsvereiste. Er is echter een uitzondering van facultatieve vernietiging. Dit principe geldt met name voor minderjarigen. Bij hen kan vernietiging enkel worden gevorderd indien er sprake is van benadeling, hetzij intrinsiek (de waarde van de prestatie) of extrinsiek (andere nadelige gevolgen) . Deze regel geldt mutatis mutandis ook voor meerderjarige beschermde personen. Uitzonderingen hierop zijn wanneer de persoon nog niet de 'jaren des onderscheids' heeft bereikt of wanneer zelfs de vertegenwoordiger de rechtshandeling niet zomaar had kunnen stellen [10](#page=10).
##### 1.2.1.5 Gevolgen van vernietiging
In principe wordt de rechtshandeling tenietgedaan alsof ze nooit heeft bestaan, wat neerkomt op een vernietiging **ex tunc** . Dit betekent dat partijen moeten worden hersteld in hun oorspronkelijke toestand, alsof de rechtshandeling nooit was aangegaan (quod nullum est, nullum effectum producit) . Dit gebeurt door middel van restitutie, hetzij in natura of bij equivalent. Tegenover derden geldt de nemo plus-regel ("nemo plus iuris transferre potest, quam ipse habet"), wat kan leiden tot een cascade van vernietigingen [11](#page=11).
Het is echter mogelijk dat de gevolgen van de vernietiging **ex nunc** (vanaf nu) werken. Dit kan gebeuren ter bescherming van onschuldige derden of bij specifieke rechtshandelingen. In bepaalde gevallen kan de restitutie onvolledig zijn ter bescherming van een partij, bijvoorbeeld bij een onvolledige restitutie ter bescherming van het algemeen belang, wat de preventieve werking van de vernietiging versterkt. Rechtsbeginselen zoals "nemo auditur propriam turpitudinem allegans" (niemand kan zijn eigen onrecht aanvoeren) en "in pari causa (turpitudinis cessat repetitio)" (bij gelijke schuld vervalt de teruggave) kunnen hierbij een rol spelen [12](#page=12).
##### 1.2.1.6 Temperingen van vernietigbaarheid
Naast de gevolgen van vernietiging zelf, zijn er ook temperingen mogelijk met betrekking tot de vernietigbaarheid zelf [13](#page=13).
* **Gedeeltelijke/partiële vernietigbaarheid:** Een beding kan vernietigd worden indien het niet onlosmakelijk verbonden is met de rest van de rechtshandeling. Soms is dit ook op grond van de wet mogelijk, los van het onlosmakelijke karakter [13](#page=13).
* **Alternatieve sancties:** Naast vernietiging kunnen er alternatieve sancties bestaan, zoals matiging uit de wet of conversie van de rechtshandeling. Bij relatieve vernietigbaarheid kan, op grond van de wens van partijen, ook schadevergoeding in plaats van vernietiging worden toegekend [13](#page=13).
#### 1.2.2 Schadevergoeding
Schadevergoeding kan, naast vernietiging, een sanctie zijn bij schending van een geldigheidsvereiste. Dit kan gebeuren op basis van buitencontractuele aansprakelijkheid, bijvoorbeeld in de precontractuele fase. De voorwaarden hiervoor zijn: een fout, schade en een oorzakelijk verband tussen fout en schade [14](#page=14) [6](#page=6).
#### 1.2.3 Combinatie van sancties
De sancties van vernietiging en schadevergoeding kunnen gecombineerd worden [15](#page=15).
* **Wel schadevergoeding, geen vernietiging:** Dit kan bijvoorbeeld voorkomen bij incidenteel bedrog [15](#page=15).
* **Wel vernietiging, geen schadevergoeding:** Dit is het geval bij bijvoorbeeld hoofddwaling [15](#page=15).
* **Vernietiging én schadevergoeding:** Dit is mogelijk bij ernstigere wilsgebreken zoals hoofdbedrog of geweld [15](#page=15).
---
# Rechtshandeling en vertegenwoordiging
Dit deel bespreekt hoe rechtshandelingen tot stand komen en de rol van vertegenwoordiging, waarbij wordt uitgelegd hoe een vertegenwoordiger namens een ander kan handelen en wat de vereisten en gevolgen hiervan zijn [16](#page=16) [17](#page=17).
### 2.1 Vertegenwoordiging
Vertegenwoordiging maakt het mogelijk dat iemand anders dan de persoon zelf een rechtshandeling verricht, wat praktisch is wanneer dit voor de persoon zelf niet mogelijk, niet praktisch of niet gewenst is. De vertegenwoordiger sluit de rechtshandeling in naam en voor rekening van de vertegenwoordigde. De gevolgen hiervan zijn dat de rechtshandeling rechtstreeks wordt toegerekend aan de vertegenwoordigde, alsof deze zelf heeft gehandeld, en de vertegenwoordiger verdwijnt uit de rechtsverhouding [16](#page=16) [17](#page=17).
#### 2.1.1 Onmiddellijke vertegenwoordiging
Bij onmiddellijke vertegenwoordiging treedt een vertegenwoordiger op in naam en voor rekening van de vertegenwoordigde. De rechtshandeling wordt dan rechtstreeks toegerekend aan de vertegenwoordigde, alsof deze zelf de handeling heeft verricht. De vertegenwoordiger zelf maakt geen deel uit van de uiteindelijke rechtsverhouding tussen de vertegenwoordigde en de derde partij [17](#page=17) [18](#page=18).
##### 2.1.1.1 Vereisten voor vertegenwoordiging
Voor een succesvolle onmiddellijke vertegenwoordiging moeten de volgende vereisten cumulatief aanwezig zijn [19](#page=19):
1. **Kenbaarheidseis**: Het moet duidelijk zijn dat de vertegenwoordiger optreedt namens de vertegenwoordigde. Als deze eis ontbreekt, kan de rechtshandeling worden toegerekend aan de vertegenwoordiger zelf [19](#page=19).
2. **Vertegenwoordigingsbevoegdheid**: De vertegenwoordiger moet de bevoegdheid hebben om namens de vertegenwoordigde te handelen [19](#page=19).
##### 2.1.1.2 Vertegenwoordigingsbevoegdheid
De vertegenwoordigingsbevoegdheid kan op verschillende manieren ontstaan [20](#page=20):
* **Uit de wet of via de rechter**: Dit is bijvoorbeeld het geval bij handelingsonbekwamen die vertegenwoordigd worden [20](#page=20).
* **Uit een rechtshandeling**: Dit gebeurt vaak via een lastgevingsovereenkomst, waarbij de lastgever (vertegenwoordigde) de lasthebber (vertegenwoordiger) volmacht geeft om rechtshandelingen te verrichten [20](#page=20).
#### 2.1.2 Gevolgen van afwezigheid van vertegenwoordigingsbevoegdheid
In principe leidt het ontbreken van vertegenwoordigingsbevoegdheid ertoe dat er geen rechtshandeling tot stand komt. De persoon die zonder bevoegdheid handelde, kan echter wel aansprakelijk worden gesteld voor eventuele schade die hierdoor ontstaat. Er zijn echter uitzonderingen op dit principe [20](#page=20):
* **Bevestiging/bekrachtiging**: De vertegenwoordigde kan achteraf de door de onbevoegde vertegenwoordiger verrichte rechtshandeling bekrachtigen, waardoor deze alsnog geldig wordt [20](#page=20).
* **Vertrouwensleer (schijnlastgeving)**: De vertegenwoordigde kan gebonden zijn aan de rechtshandeling als er sprake is van schijn van bevoegdheid, zelfs als de vertegenwoordiger feitelijk niet bevoegd was. De voorwaarden hiervoor zijn [20](#page=20):
* Er moet sprake zijn van een schijn van bevoegdheid [21](#page=21).
* De derde partij moet te goeder trouw zijn, wat betekent dat deze niet wist en redelijkerwijs ook niet hoefde te weten dat de vertegenwoordiger onbevoegd was [21](#page=21).
* De schijn van bevoegdheid moet toerekenbaar zijn aan de vertegenwoordigde. Dit hoeft niet te betekenen dat de vertegenwoordigde een fout heeft gemaakt; het gaat om de omstandigheden die de vertegenwoordigde heeft gecreëerd [21](#page=21).
* De derde partij moet op die schijn van bevoegdheid hebben vertrouwd [21](#page=21).
> **Tip:** De cumulatieve aard van de vereisten voor vertegenwoordiging betekent dat álle voorwaarden vervuld moeten zijn om een geslaagde onmiddellijke vertegenwoordiging te bewerkstelligen. Bij het ontbreken van één van de vereisten kunnen de gevolgen significant zijn.
> **Example:** Jan, een vriend van Piet, verkoopt zonder expliciete toestemming Piet's fiets aan Klaas. Piet had Jan niet gemachtigd om zijn fiets te verkopen. Klaas wist niet dat Jan niet bevoegd was. Als Piet de verkoop achteraf bekrachtigt, is de koop geldig. Als Piet de verkoop niet bekrachtigt, komt de koop in principe niet tot stand, maar kan Jan wel aansprakelijk zijn voor eventuele schade van Klaas. Als Piet echter eerder Klaas had laten geloven dat Jan zijn fiets mocht verkopen (schijn van bevoegdheid die aan Piet toerekenbaar is) en Klaas daarop vertrouwde, kan Piet toch gebonden zijn aan de verkoop aan Klaas, zelfs zonder bekrachtiging [20](#page=20) [21](#page=21).
---
# Derdenwerking van rechtshandelingen
Dit onderwerp onderzoekt de invloed van rechtshandelingen op derden, waarbij principes als relativiteit en tegenwerpelijkheid centraal staan, evenals de uitzonderingen hierop zoals de rechtstreekse vordering en het derdenbeding [22](#page=22).
### 3.1 Principe van relativiteit
Het principe van relativiteit houdt in dat een rechtshandeling enkel obligatoire gevolgen heeft tussen de partijen die de rechtshandeling hebben gesteld en niet voor of tegenover derden. Dit principe is verankerd in artikel 5.103 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek. Traditioneel werd dit principe strikt toegepast [23](#page=23) [24](#page=24).
### 3.2 Evolutie van derdenwerking
De maatschappelijke evolutie heeft geleid tot een relativering van het principe van relativiteit. Het arrest "Boswachtersarrest" markeerde een belangrijk keerpunt door een onderscheid te maken tussen de obligatoire gevolgen van een rechtshandeling (die relatief zijn tussen partijen) en het feit dat een rechtshandeling bestaat en gevolgen teweegbrengt (wat absoluut is, oftewel tegenwerpelijk). Dit is intussen wettelijk verankerd in artikel 5.103 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek [23](#page=23).
### 3.3 Tegenwerpelijkheid
Tegenwerpelijkheid betekent dat het bestaan van een rechtshandeling kan worden ingeroepen tegen en door een derde. Het is de feitelijkheid van de rechtshandeling die extern werkt [26](#page=26) [29](#page=29).
#### 3.3.1 Draagwijdte van tegenwerpelijkheid
De draagwijdte van tegenwerpelijkheid onderzoekt of een derde een onthoudingsplicht heeft. In tegenstelling tot zakelijke rechten die erga omnes gelden, hebben persoonlijke rechten slechts een beperkte onthoudingsplicht. Het is cruciaal om de balans te bewaren tussen relativiteit en tegenwerpelijkheid. Buitencontractuele aansprakelijkheid, met name de derde-medeplichtigheid aan andermans contractbreuk (artikel 5.111 BW), valt hier ook onder [27](#page=27).
#### 3.3.2 Publiciteitsvereisten voor tegenwerpelijkheid
In principe is tegenwerpelijkheid onmiddellijk, maar in bepaalde gevallen is er een publiciteitsvereiste. Voorbeelden hiervan zijn [28](#page=28):
* De vestiging, overdracht of vaststelling van onroerende zakelijke rechten, of de afstand daarvan, vereist publiciteit volgens artikel 3:30 BW [28](#page=28).
* Artikel 3:31 BW stelt de vorm voor tegenwerpelijkheid vast [28](#page=28).
* Bij roerende goederen speelt bezit een rol voor tegenwerpelijkheid [28](#page=28).
Publiciteit heeft als belang dat er geen (gelegitimeerde) onwetendheid is. Als een derde kennis heeft van de rechtshandeling, is er geen sprake van onwetendheid [28](#page=28).
### 3.4 Uitzonderingen op het principe van relativiteit
Hoewel het principe van relativiteit de regel is, bestaan er uitzonderingen, met name op het gebied van rechten (actief) [24](#page=24).
#### 3.4.1 Rechtstreekse vordering
De rechtstreekse vordering is een uitzondering waarbij een derde het recht heeft om rechtstreeks een contractuele verplichting van een contractpartij te eisen. Een voorbeeld hiervan is artikel 29bis van de WAM-wet [24](#page=24) [29](#page=29).
#### 3.4.2 Derdenbeding
Een derdenbeding is een clausule in een contract waarbij één partij een prestatie bedingt van de andere partij ten gunste van een derde die geen partij is bij het contract. Een klassiek voorbeeld is een levensverzekering, waarbij de verzekeringsnemer een contract sluit met de verzekeraar, en de begunstigde (een derde) recht heeft op de uitkering [24](#page=24) [25](#page=25) [29](#page=29).
> **Voorbeeld (Derdenbeding - Levensverzekering):** Een persoon (verzekeringnemer) sluit een levensverzekering af bij een verzekeraar. Hij bedingt dat bij zijn overlijden een bepaald bedrag wordt uitgekeerd aan zijn echtgenoot (begunstigde). De echtgenoot is geen partij bij de verzekeringsovereenkomst, maar kan via het derdenbeding rechtstreeks de uitkering van de verzekeraar eisen [25](#page=25).
#### 3.4.3 Uitzonderingen bij verplichtingen (passief)
Er zijn nauwelijks uitzonderingen waarbij derden gebonden worden door verplichtingen die voortvloeien uit een rechtshandeling [24](#page=24) [29](#page=29).
### 3.5 Andere uitzonderingen op tegenwerpelijkheid
Er zijn ook uitzonderingen op het principe van tegenwerpelijkheid [26](#page=26) [29](#page=29):
#### 3.5.1 Veinzing
Veinzing (simulatie) betreft situaties waarin de partijen de ware aard van hun rechtshandeling verbergen. In dergelijke gevallen kan een vordering tot geveinsdverklaring worden ingesteld om de ware toedracht aan het licht te brengen [26](#page=26) [29](#page=29).
#### 3.5.2 Pauliaanse vordering
De Pauliaanse vordering stelt schuldeisers in staat om rechtshandelingen van hun schuldenaar aan te vechten die de schuldeiser benadelen [26](#page=26) [29](#page=29).
### 3.6 Samenvatting algemene principes derdenwerking
| Principe | Relativiteit | Tegenwerpelijkheid |
| :------------ | :------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- | :--------------------------------------------------------------------------------------------------- |
| **Welke gevolgen** | Rechten & plichten, verbintenissen tussen schuldeiser/schuldenaar | Bestaan van de rechtshandeling, feitelijke gevolgen |
| **Draagwijdte** | Intern | Extern |
| **Effect** | 1. Derde heeft geen aanspraak tegen contractpartijen.
2. Contractpartij heeft geen aanspraak tegen derde. | 1. Contractpartij kan zich beroepen op de rechtshandeling tegenover een derde.
2. Derde kan zich beroepen op de rechtshandeling tegenover contractpartij. | | **Uitzonderingen** | **Actief (rechten):**
1. Rechtstreekse vordering (bv. Art. 29bis WAM-wet)
2. Derdenbeding
**Passief (verplichtingen):**
Geen of nauwelijks | 1. Actio Pauliana
2. Veinzing | --- ## Veelgemaakte fouten om te vermijden - Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens - Let op formules en belangrijke definities - Oefen met de voorbeelden in elke sectie - Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
2. Contractpartij heeft geen aanspraak tegen derde. | 1. Contractpartij kan zich beroepen op de rechtshandeling tegenover een derde.
2. Derde kan zich beroepen op de rechtshandeling tegenover contractpartij. | | **Uitzonderingen** | **Actief (rechten):**
1. Rechtstreekse vordering (bv. Art. 29bis WAM-wet)
2. Derdenbeding
**Passief (verplichtingen):**
Geen of nauwelijks | 1. Actio Pauliana
2. Veinzing | --- ## Veelgemaakte fouten om te vermijden - Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens - Let op formules en belangrijke definities - Oefen met de voorbeelden in elke sectie - Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Rechtshandeling | Een handeling die gericht is op het tot stand brengen van rechtsgevolgen, zoals het aangaan van een overeenkomst of het opstellen van een testament. Deze gevolgen zijn door het recht beoogd. |
| Geldigheidsvereisten | Voorwaarden waaraan een rechtshandeling moet voldoen om juridisch geldig te zijn en de beoogde rechtsgevolgen te sorteren. Voorbeelden zijn toestemming, bekwaamheid, een geoorloofd voorwerp en een geoorloofde oorzaak. |
| Toestemming | Een van de algemene geldigheidsvereisten van een rechtshandeling, waarbij de wil van de betrokken partijen overeenstemt en vrij is geuit, zonder gebreken zoals dwang of bedrog. |
| Bekwaamheid | De juridische geschiktheid van een persoon om rechtshandelingen te stellen. Personen die handelingsonbekwaam zijn verklaard, zoals minderjarigen of onder curatele gestelden, zijn hierin beperkt. |
| Voorwerp | Datgene waarop de rechtshandeling betrekking heeft of wat ermee wordt nagestreefd. Het moet mogelijk, in de handel, bepaald of bepaalbaar, en geoorloofd zijn. |
| Oorzaak | De beweegreden of het doel waarom een rechtshandeling wordt gesteld. Dit kan objectief (de functie van de rechtshandeling) of subjectief (persoonlijke motieven) zijn, en moet geoorloofd zijn. |
| Vernietigbaarheid | Een juridische sanctie die een rechtshandeling aantast, waardoor deze met terugwerkende kracht als ongeldig wordt beschouwd. Dit kan absoluut of relatief zijn, en afhankelijk van het belang van de geschonden norm. |
| Absolute vernietigbaarheid | Vernietigbaarheid die betrekking heeft op de schending van normen die het algemeen belang raken. Iedere belanghebbende kan zich hierop beroepen, en de rechter kan dit ambtshalve doen. |
| Relatieve vernietigbaarheid | Vernietigbaarheid die voortvloeit uit de schending van normen die enkel het privaat belang van een specifieke partij beschermen. Enkel de beschermde partij kan zich hierop beroepen. |
| Schadevergoeding | Compensatie voor geleden schade die wordt toegekend aan de benadeelde partij, vaak als alternatief of aanvulling op vernietiging van een rechtshandeling. |
| Vertegenwoordiging | De situatie waarin een persoon (de vertegenwoordiger) een rechtshandeling stelt in naam en voor rekening van een ander (de vertegenwoordigde), waardoor de rechtsgevolgen rechtstreeks aan de vertegenwoordigde worden toegerekend. |
| Onmiddellijke vertegenwoordiging | Vorm van vertegenwoordiging waarbij de vertegenwoordiger handelt in naam en voor rekening van de vertegenwoordigde, en de rechtshandeling rechtstreeks aan de vertegenwoordigde wordt toegerekend. |
| Kenbaarheidseis | Een vereiste voor vertegenwoordiging, waarbij duidelijk moet zijn dat de vertegenwoordiger optreedt namens de vertegenwoordigde, zodat de derde partij weet met wie de rechtsbetrekking wordt aangegaan. |
| Vertegenwoordigingsbevoegdheid | De juridische grondslag die iemand toestaat om namens een ander op te treden. Deze kan voortvloeien uit de wet, een rechterlijke uitspraak, of een overeenkomst zoals lastgeving (volmacht). |
| Derdenwerking | De invloed die een rechtshandeling heeft op personen die geen partij zijn bij die rechtshandeling. Dit principe wordt geregeld door de regels van relativiteit en tegenwerpelijkheid. |
| Relativiteit van de rechtshandeling | Het principe dat een rechtshandeling in beginsel enkel rechtsgevolgen heeft tussen de partijen die deze hebben gesloten, en geen rechten of plichten creëert voor of tegenover derden. |
| Tegenwerpelijkheid van de rechtshandeling | De mogelijkheid voor partijen om het bestaan van een rechtshandeling te laten erkennen door derden, en vice versa. Het feit van de rechtshandeling kan inroepbaar zijn tegenover derden. |
| Derdenbeding | Een clausule in een contract waarbij een partij (de stipulant) bedingt dat de andere partij (de promittent) een prestatie zal leveren aan een derde (de begunstigde), die daardoor een eigen recht verkrijgt. |
| Rechtstreekse vordering | Een wettelijk toegekend recht aan een schuldeiser om rechtstreeks de schuldenaar van zijn eigen schuldenaar aan te spreken tot betaling, ter voldoening van zijn eigen vordering. |
| Actio Pauliana | Een rechtsvordering die een schuldeiser de mogelijkheid biedt om een rechtshandeling die zijn schuldenaar met bedrieglijke benadeling van schuldeisers heeft verricht, te laten vernietigen. |
Cover
PPT Privaatrecht - les 7 - deel III - overeenkomsten - Tagged.pdf
Summary
# Contractenrecht: algemene beginselen en soorten
Dit onderwerp verkent de fundamentele principes die ten grondslag liggen aan het contractenrecht, zoals consensualisme, contractvrijheid en de bindende kracht van overeenkomsten, naast een classificatie van verschillende contracttypen [2](#page=2) [3](#page=3) [4](#page=4).
### 1.1 Wat is een contract?
Een contract, ook wel overeenkomst genoemd, is een meerzijdige rechtshandeling die berust op de wilsovereenstemming van minstens twee personen, tot stand gekomen door aanbod en aanvaarding. Het aanbod bindt de aanbieder reeds. Het contractenrecht is momenteel nog grotendeels geregeld in het oud Burgerlijk Wetboek, maar een nieuw Boek 7 BW wordt binnenkort verwacht [2](#page=2).
### 1.2 Soorten contracten
Contracten kunnen op verschillende manieren worden ingedeeld [3](#page=3):
* **Eenzijdig** versus **wederkerig**: eenzijdig indien slechts één partij verbintenissen aangaat, wederkerig indien beide partijen verbintenissen op zich nemen [3](#page=3).
* **Onder bezwarende titel** versus **om niet**: onder bezwarende titel indien elke partij een voordeel verkrijgt dat bestemd is om te geschieden, om niet indien één partij een voordeel geeft zonder tegenprestatie [3](#page=3).
* **Kanscontract** versus **vergeldend contract**: een kanscontract waarbij de prestatie van één of beide partijen afhankelijk is van een onzekere gebeurtenis, een vergeldend contract waarbij de prestaties van beide partijen aan elkaar gelijkwaardig worden geacht op het ogenblik van contractsluiting [3](#page=3).
* **Consensueel**, **vormelijk**, **zakelijk contract**: een consensueel contract komt tot stand door loutere wilsovereenstemming, een vormelijk contract vereist een specifieke vorm, een zakelijk contract vereist de afgifte van de zaak [3](#page=3).
* **Dadelijk contract** versus **duurcontract**: een dadelijk contract wordt onmiddellijk uitgevoerd, een duurcontract wordt gespreid in de tijd [3](#page=3).
* **Intuïtu personae**: een contract dat wordt aangegaan omwille van de persoon van de contractspartij [3](#page=3).
* **Toetredingscontract en algemene voorwaarden**: contracten waarbij de ene partij de clausules dicteert en de andere partij er enkel kan mee instemmen of niet [3](#page=3).
* **Benoemd** versus **onbenoemd**: benoemd indien specifiek in de wet geregeld, onbenoemd indien niet specifiek geregeld [8](#page=8).
* **Gemengd contract**: bevat elementen van verschillende benoemde contracten. De kwalificatie kan gebeuren via de combinatietheorie (toepassing van regels van beide contracten) of de absorptietheorie (toepassing van de regels van het contract dat overheerst). De juiste kwalificatie is relevant [8](#page=8).
### 1.3 Beginselen van het contractenrecht
Het contractenrecht steunt op een aantal fundamentele beginselen [4](#page=4):
#### 1.3.1 Contractvrijheid
Dit beginsel houdt in dat partijen vrij zijn om te beslissen of ze al dan niet contracteren, met wie ze contracteren, wat ze bedingen, en om een bestaande overeenkomst te wijzigen of te beëindigen. Dit principe kent echter nuanceringen, met name door de "vermaatschappelijking" [5](#page=5).
> **Tip:** Hoewel de contractvrijheid een hoeksteen is, zijn er wettelijke en maatschappelijke beperkingen, zoals verbodsbepalingen en de bescherming van zwakkere partijen.
#### 1.3.2 Bindende kracht van de overeenkomst
Overeenkomsten die wettig zijn aangegaan, strekken de partijen tot wet. Dit betekent dat partijen gehouden zijn hun verbintenissen na te komen zoals die uit de overeenkomst voortvloeien [6](#page=6).
* **Draagwijdte tussen partijen**:
* **Principe**: De overeenkomst geldt tussen de contractanten [6](#page=6).
* **Uitzonderingen**: Er bestaan wettelijke, contractuele en oneigenlijke uitzonderingen (waarbij partijen akkoord gaan met afwijking) [6](#page=6).
* **Draagwijdte tegenover de rechter**:
* In principe is er geen imprevisie (onvoorzienbare omstandigheden die de uitvoering bezwaren) tegenover de rechter, in tegenstelling tot overmacht [6](#page=6).
* Er zijn echter uitzonderingen voorzien in art. 5.74 BW, onder strenge voorwaarden [6](#page=6).
> **Voorbeeld:** Als partijen een prijs afspreken voor een product, is de verkoper verplicht het product te leveren tegen die prijs en de koper is verplicht te betalen, tenzij er specifieke afspraken of wettelijke uitzonderingen zijn die hiervan afwijken.
#### 1.3.3 Consensualisme
Dit beginsel houdt in dat overeenkomsten in principe vormvrij zijn en louter door wilsovereenstemming tot stand komen, zonder dat specifieke vormen (zoals een geschrift) vereist zijn. Dit is echter niet absoluut, aangezien sommige contracten vormelijk zijn [3](#page=3) [4](#page=4).
#### 1.3.4 Relativiteit
Het beginsel van relativiteit stelt dat een overeenkomst enkel gevolgen heeft tussen de contracterende partijen en geen rechten of plichten kan doen ontstaan voor derden, tenzij de wet anders bepaalt [4](#page=4).
#### 1.3.5 Uitvoering van de overeenkomst te goeder trouw
De uitvoering van overeenkomsten moet te goeder trouw gebeuren. Dit impliceert dat partijen zich redelijk en billijk moeten gedragen. Dit beginsel heeft drie functies [4](#page=4) [7](#page=7):
* **Interpretatieve werking**: Helpt bij de interpretatie van de overeenkomst in het licht van redelijkheid en billijkheid [7](#page=7).
* **Aanvullende werking**: Vult de overeenkomst aan met verplichtingen die voortvloeien uit de redelijkheid en billijkheid, zelfs indien deze niet expliciet zijn overeengekomen [7](#page=7).
* **Matigende werking**: Kan de uitoefening van contractuele rechten beperken indien deze strijdig is met de goede trouw (verbod van rechtsmisbruik) [7](#page=7).
> **Tip:** De redelijkheid en billijkheid zijn objectieve normen die de rechter kan hanteren om de contractuele relatie te beoordelen.
Dit samenvatting omvat de kernbegrippen en classificaties van contractenrecht zoals behandeld op pagina's 2 tot en met 8 van het document.
---
# Benoemde contracten: koop
Dit hoofdstuk behandelt het koopcontract, inclusief de verplichtingen van de verkoper onder algemeen recht en specifiek voor consumentenkoop, met aandacht voor eigendomsoverdracht en gebreken [9](#page=9).
### 2.1 Algemene principes van de koop
Een koopcontract behelst de overdracht van eigendom in ruil voor een prijs. Er bestaan twee hoofdregimes: het algemene kooprecht en de consumentenkoop. De bepaling van het toepasselijke recht volgt de principes van lex specialis versus lex generalis [9](#page=9).
#### 2.1.1 Eigendomsoverdracht en prijs
In beginsel gaat eigendom onmiddellijk over bij het sluiten van de overeenkomst. Uitzonderingen hierop zijn eigendomsvoorbehoud, de verkoop van soortgoederen, of een contractueel beding. De eigendomsoverdracht valt samen met de risico-overdracht. De prijs moet in geld betaald worden [10](#page=10).
#### 2.1.2 Vormvereisten
Het koopcontract is in principe consensueel, wat betekent dat het door wilsovereenstemming tot stand komt. Soms kunnen echter vormvereisten gelden voor de tegenwerpelijkheid aan derden of voor bewijs [10](#page=10).
### 2.2 Verplichtingen van de verkoper – algemeen recht
De verkoper heeft drie hoofdzakelijke verplichtingen: de levering, de vrijwaring voor verborgen gebreken, en de vrijwaring voor uitwinning (garanderen van rustig genot). Deze verplichtingen kennen een duaal regime, afhankelijk van of de levering reeds werd aanvaard of niet [11](#page=11).
#### 2.2.1 De leveringsverplichting
De leveringsverplichting (art. 1604 OBW) houdt in dat de verkoper het goed conform dient te leveren. Dit betekent dat het goed vrij moet zijn van zichtbare gebreken. Leveringsperikelen kunnen betrekking hebben op vertraging, levering op de verkeerde plaats, enzovoort. Een voorbehoudsloze aanvaarding van de levering impliceert conformiteit. Indien de levering niet wordt aanvaard, of indien er een voorbehoud wordt gemaakt bij aanvaarding, kan de koper remedies inroepen [12](#page=12).
##### 2.2.1.1 Remedies bij niet-conforme levering
De koper kan bij niet-conforme levering kiezen voor ontbinding van de overeenkomst, prijsvermindering, of dwanguitvoering. Daarnaast kan er, afhankelijk van de omstandigheden, aanspraak gemaakt worden op een bijkomende schadevergoeding [12](#page=12).
#### 2.2.2 Vrijwaring voor verborgen gebreken
De verkoper is gehouden tot vrijwaring voor verborgen gebreken (art. 1641 ev OBW). Dit betreft gebreken die niet zichtbaar zijn bij de levering [13](#page=13).
##### 2.2.2.1 Aansprakelijkheidsvoorwaarden voor verborgen gebreken
Om de verkoper aansprakelijk te stellen, moet het gebrek intrinsiek of functioneel zijn. Het gebrek moet bovendien verborgen zijn bij levering en voldoende ernstig zijn om de zaak ongeschikt te maken voor het gebruik waarvoor ze bestemd is. Cruciaal is de anterioriteit van het gebrek, wat inhoudt dat het gebrek reeds aanwezig moest zijn vóór de risico-overdracht [13](#page=13).
##### 2.2.2.2 Uitoefeningsvoorwaarden en remedies voor verborgen gebreken
De koper moet de gebreken binnen een korte termijn na ontdekking aankaarten. De koper heeft de keuze tussen de *actio quanti minoris* (prijsvermindering) en de *actio redhibitoria* (ontbinding van de verkoop). Een uitvoering in natura is in beginsel niet mogelijk, hoewel dit onder druk van de rechtspraak wel kan voorkomen. Indien de verkoper te kwader trouw was, kan de koper ook aanspraak maken op een bijkomende schadevergoeding [13](#page=13).
### 2.3 Verplichtingen van de verkoper – consumentenkoop
De consumentenkoop kent een monistisch systeem van niet-conformiteit, wat betekent dat dezelfde regels van toepassing zijn zowel vóór als na de levering. Dit regime is specifiek geregeld in art. 1649bis OBW [14](#page=14).
#### 2.3.1 Aansprakelijkheidsvoorwaarden in consumentenkoop
De verkoper is aansprakelijk bij niet-conformiteit van het goed. De niet-conformiteit moet zich manifesteren binnen twee jaar na de levering. Net als bij het algemene recht is de anterioriteit van het gebrek vereist, wat inhoudt dat het gebrek reeds vóór de levering aanwezig moest zijn. Er geldt echter een wettelijk vermoeden van anterioriteit dat de koper ontlast [14](#page=14).
#### 2.3.2 Uitoefeningsvoorwaarden en remedies in consumentenkoop
De consument-koper moet het gebrek binnen een jaar na vaststelling melden. Bovendien dient de melding te gebeuren binnen twee maanden na de ontdekking van het gebrek. De remedies in consumentenkoop zijn hiërarchisch geordend. Eerst komt het recht op kosteloos herstel of kosteloze vervanging van het goed. Indien dit niet mogelijk is, kan de koper kiezen voor prijsvermindering of ontbinding van de overeenkomst. Een bijkomende schadevergoeding kan steeds gevorderd worden, ongeacht de goede of kwade trouw van de verkoper [15](#page=15).
> **Tip:** Het onderscheid tussen het algemene kooprecht en de consumentenkoop is cruciaal, met name wat betreft de aansprakelijkheidsvoorwaarden en de beschikbare remedies. Let goed op de specifieke bepalingen voor consumentenkoop, zoals de beschermende vermoedens en de hiërarchie van remedies.
---
# Benoemde contracten: huur, aanneming, lening, bewaargeving, lastgeving en dading
Dit document behandelt diverse benoemde contracten, met nadruk op huur, aanneming, lening, bewaargeving, lastgeving en dading, hun kenmerken en aansprakelijkheden.
## 3. Benoemde contracten: huur, aanneming, lening, bewaargeving, lastgeving en dading
Dit onderdeel verkent verschillende specifieke benoemde contracten, waaronder huur, aanneming van werk, lening, bewaargeving, lastgeving en dading, met aandacht voor hun kernelementen en aansprakelijkheden [16](#page=16).
### 3.1 Huur
Huur wordt gedefinieerd als het tijdelijk genot van een goed tegen een prijs. Er bestaat een onderscheid tussen het 'gemeen huurrecht' en diverse bijzondere huurregimes. De bijzondere regimes omvatten onder andere de woninghuurwet, de handelshuurwet en pop-up huur, pacht, en sociale huur. De toepasselijkheid van het huurrecht wordt bepaald door de principes van *lex specialis* versus *lex generalis* [16](#page=16).
#### 3.1.1 Determinerende componenten en duur van de huurovereenkomst
De determinerende componenten van een huurovereenkomst zijn het genot van een goed, de betaling van een prijs, de rechten en verplichtingen van de partijen, en de duur van de huurovereenkomst. Het gemene huurrecht is van toepassing, tenzij een bijzonder huurregime geldt [17](#page=17).
Binnen het gemene huurrecht wordt een onderscheid gemaakt tussen huur van bepaalde duur en huur van onbepaalde duur. Een mondelinge huur wordt geacht van onbepaalde duur te zijn, conform artikel 1737 van het Oude Burgerlijk Wetboek (OBW) [18](#page=18).
* **Huur van bepaalde duur:**
* De duurtijd is voor een bepaalde tijd vastgelegd [18](#page=18).
* Tussentijdse beëindiging is niet mogelijk, tenzij dit expliciet is bedongen [18](#page=18).
* Bij het verstrijken van de termijn is een opzegging of een verlenging van de huur vereist [18](#page=18).
* **Huur van onbepaalde duur:**
* Opzegging is steeds mogelijk met inachtneming van een opzegtermijn van één maand, zoals bepaald in artikel 1736 OBW [18](#page=18).
* Voor de huur van een gemeubeld appartement geldt een opzegtermijn die gekoppeld is aan de periodiciteit van de huurbetaling [18](#page=18).
> **Tip:** Begrijp het onderscheid tussen gemeen huurrecht en bijzondere huurregimes, aangezien dit de toepasselijke regels en rechten bepaalt.
### 3.2 Aanneming
Aanneming, ook wel bekend als 'huur van werk', betreft het uitvoeren van een bepaalde dienst of werk, in onafhankelijkheid en tegen een prijs. De aansprakelijkheid van de aannemer is cruciaal bij foutieve uitvoering [19](#page=19).
* **Algemene aansprakelijkheid:**
* Zichtbare gebreken zijn relevant tot aan de aanvaarding van het werk [19](#page=19).
* Verborgen gebreken zijn vanaf de aanvaarding van het werk relevant [19](#page=19).
* **Voor de bouwaannemer:** Er geldt een specifieke 10-jarige aansprakelijkheid voor de stabiliteit van bouwwerken [19](#page=19).
### 3.3 Lening
Een lening houdt het gratis genot van een goed in. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen bruikleen en verbruikleen [20](#page=20).
* **Bruikleen:** Het is verplicht om exact hetzelfde goed terug te geven [20](#page=20).
* **Verbruikleen:** Het is verplicht om een gelijkaardig goed, van gelijkaardige aard of een equivalent terug te geven [20](#page=20).
De leningsovereenkomst wordt beschouwd als een zakelijke overeenkomst [20](#page=20).
### 3.4 Bewaargeving
Bewaargeving omvat het afgeven van een zaak met het oog op bewaring en bewaking. Dit is een zakelijke overeenkomst. Er is een onderscheid tussen vrijwillige bewaargeving en bewaargeving uit noodzaak. Bij bewaargeving uit noodzaak geldt steeds een vrij bewijs [21](#page=21).
### 3.5 Lastgeving
Lastgeving is een contract waarbij de ene partij, de lasthebber, in naam en voor rekening van de andere partij, de lastgever, een rechtshandeling stelt. Dit concept is verwant aan vrijwillige vertegenwoordiging, maar dan binnen een contractuele context [22](#page=22).
### 3.6 Dading
Een dading is een overeenkomst die tot doel heeft een geschil te beslechten door middel van wederzijdse toegevingen. De gevolgen van een dading zijn significant: het brengt een einde aan het geschil, waardoor partijen geen verdere toegang meer hebben tot de rechter aangaande dit specifieke geschil. Wilsgebreken zijn bij een dading moeilijk aan te tonen. Het bewijs van een dading moet steeds schriftelijk worden geleverd [23](#page=23).
> **Tip:** Onthoud dat een dading finale rechtsgevolgen heeft en de toegang tot de rechter blokkeert voor het betreffende geschil. Het schriftelijkheidsvereiste voor het bewijs is essentieel.
---
# Zekerheidscontracten
Dit onderwerp behandelt de belangrijkste soorten zekerheidscontracten die dienen ter beveiliging van de nakoming van verbintenissen, met specifieke aandacht voor inpandgeving en borgstelling [24](#page=24).
### 4.1 Overzicht van zekerheidscontracten
Zekerheidscontracten zijn overeenkomsten die strekken tot beveiliging van de nakoming van een verbintenis. Ze kunnen worden onderverdeeld in zakelijke zekerheid en persoonlijke zekerheid [24](#page=24).
#### 4.1.1 Zakelijke zekerheid
Zakelijke zekerheid is een zekerheidsrecht dat rust op een bepaald goed, ongeacht wie dat goed op enig moment bezit. De meest voorkomende vormen zijn inpandgeving en hypotheek [24](#page=24).
##### 4.1.1.1 Inpandgeving
Inpandgeving is het vestigen van een zekerheidsrecht op een roerende zaak of een recht (zoals een vordering) ter beveiliging van een schuld. De pandgever blijft eigenaar, maar draagt het bezit van de zaak over aan de pandhouder (vuistpand) of vestigt een bezitloos pandrecht [24](#page=24).
> **Tip:** Inpandgeving wordt vaak gebruikt voor de zekerheidstelling van leningen, waarbij bijvoorbeeld aandelen of inventaris als onderpand dienen.
#### 4.1.2 Persoonlijke zekerheid
Persoonlijke zekerheid is een zekerheid die berust op de persoon van een derde die zich jegens de schuldeiser verbindt om te voldoen aan de verbintenis van de hoofdschuldenaar, indien deze laatste niet nakomt. Het meest voorkomende voorbeeld hiervan is borgstelling [24](#page=24).
##### 4.1.2.1 Borgstelling
Bij borgstelling verbindt een derde (de borg) zich jegens de schuldeiser tot nakoming van de verbintenis van de hoofdschuldenaar. De borg treedt dus als het ware in de plaats van de hoofdschuldenaar wanneer deze in verzuim is. De borgstelling is een vorm van persoonlijke zekerheid, omdat de schuldeiser zijn verhaal kan halen op het gehele vermogen van de borg, en niet slechts op specifieke goederen [24](#page=24).
> **Tip:** Hoewel de documentatie hier slechts beknopt naar borgstelling verwijst als "zie vroeger" is het cruciaal om de specifieke juridische vereisten en de omvang van de aansprakelijkheid van de borg goed te bestuderen, aangezien dit een zeer specifieke rechtsfiguur betreft binnen het contractenrecht [24](#page=24).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Rechtshandeling | Een handeling die gericht is op het tot stand brengen van rechtsgevolgen, zoals het aangaan van een contract of het opmaken van een testament. Dit vereist wilsovereenstemming van ten minste twee personen bij meerzijdige rechtshandelingen. |
| Wilsovereenstemming | De consensus of overeenstemming tussen twee of meer partijen over de essentiële elementen van een rechtshandeling, met name bij de vorming van contracten. Het is de kern van elke overeenkomst. |
| Eenzijdig contract | Een contract waarbij slechts één partij verbintenissen aangaat jegens de andere partij, die daartegenover geen verbintenissen heeft. Een voorbeeld is een schenking. |
| Wederkerig contract | Een contract waarbij beide partijen over en weer verbintenissen op zich nemen. Elk van de partijen wordt zowel schuldeiser als schuldenaar. |
| Onder bezwarende titel | Een contract waarbij elke partij een prestatie ontvangt in ruil voor een prestatie die hij levert. Er is een economisch voordeel voor beide partijen. |
| Om niet | Een contract waarbij een partij een prestatie levert zonder daarvoor een tegenprestatie te ontvangen. Het voordeel is enkel voor de andere partij. |
| Kanscontract | Een contract waarbij de prestatie van één van de partijen afhangt van een onzekere gebeurtenis, waardoor de omvang van de prestatie op het moment van contractsluiting nog niet vaststaat. |
| Vergeldend contract | Een contract waarbij de prestaties van de partijen op het moment van contractsluiting vaststaan en als gelijkwaardig worden beschouwd. |
| Consensueel contract | Een contract dat tot stand komt door loutere wilsovereenstemming van de partijen, zonder dat daarvoor bijzondere vormvereisten gelden. |
| Vormelijk contract | Een contract dat slechts geldig tot stand komt mits het voldoen aan bepaalde wettelijke vormvereisten, zoals een geschrift of een notariële akte. |
| Zakelijk contract | Een contract dat naast de wilsovereenstemming ook de feitelijke afgifte van een zaak vereist om geldig te zijn. De overhandiging van de zaak is essentieel. |
| Dadelijk contract | Een contract waarvan de uitvoering onmiddellijk na het sluiten ervan dient te geschieden. De prestaties worden direct geleverd. |
| Duurcontract | Een contract dat verspreid over een bepaalde of onbepaalde periode wordt uitgevoerd, waarbij de prestaties zich in de tijd uitstrekken. |
| Intuïtu personae | Een contract dat zo nauw verbonden is met de persoon van een van de contractanten, dat dit contract niet kan worden overgedragen of door een ander kan worden nagekomen. |
| Toetredingscontract | Een contract waarbij één partij de algemene voorwaarden vaststelt en de andere partij enkel de keuze heeft om al dan niet toe te treden tot dat contract. |
| Algemene voorwaarden | Standaardbepalingen die door één partij worden opgesteld en bestemd zijn om te worden opgenomen in een reeks van contracten, zonder dat erover afzonderlijk onderhandeld wordt. |
| Consensualisme | Het principe dat een contract geldig tot stand komt door loutere wilsovereenstemming, zonder dat daarvoor bepaalde formaliteiten vereist zijn, tenzij de wet anders bepaalt. |
| Relativiteit | Het principe dat een contract slechts gevolgen heeft tussen de contracterende partijen en geen rechten of plichten creëert voor derden, tenzij de wet uitzonderingen voorziet. |
| Contractvrijheid | Het principe dat partijen in beginsel vrij zijn om te beslissen of ze willen contracteren, met wie ze willen contracteren, en wat de inhoud van hun contract zal zijn. |
| Bindende kracht van de overeenkomst | Het principe dat een gesloten contract de partijen bindt als wet, en dat deze verbintenissen enkel gewijzigd of beëindigd kunnen worden met wederzijdse toestemming of op grond van de wet. |
| Goede trouw | Een algemeen rechtsbeginsel dat eist dat partijen zich bij de uitvoering van hun verbintenissen redelijk en billijk gedragen, zowel objectief (als norm) als subjectief (als onwetendheid). |
| Benoemd contract | Een contract dat door de wet een specifieke regeling heeft gekregen en een eigen naam draagt, zoals koop, huur of lastgeving. |
| Onbenoemd contract | Een contract dat niet specifiek door de wet is geregeld en geen eigen naam draagt. De regels zijn gebaseerd op de algemene beginselen van het contractenrecht. |
| Gemengd contract | Een contract dat elementen van verschillende benoemde contracten combineert, waarbij de toepasselijke regels kunnen worden bepaald aan de hand van de combinatietheorie of de absorptietheorie. |
| Sui generis contract | Een contract dat zo uniek is in zijn soort dat het niet onder een bestaande wettelijke categorie valt en zijn eigen specifieke regels kan hebben. |
| Combinatietheorie | Een theorie om de rechtsregels voor gemengde contracten te bepalen, waarbij de regels van de verschillende benoemde contracten die in het gemengde contract zijn opgenomen, gecombineerd worden toegepast. |
| Absorptietheorie | Een theorie om de rechtsregels voor gemengde contracten te bepalen, waarbij men kijkt welk bestanddeel van het gemengde contract de hoofdmoot vormt en de regels van dat contract primair toepast. |
| Koop | Een contract waarbij de verkoper zich verbindt om een zaak te leveren en de koper zich verbindt om daarvoor een prijs in geld te betalen. |
| Consumentenkoop | Een koopovereenkomst gesloten tussen een verkoper die handelt in het kader van zijn handels-, bedrijfs- of ambachtsactiviteit, en een koper, natuurlijke persoon, die handelt voor doeleinden buiten zijn handels-, bedrijfs- of ambachtsactiviteit. |
| Eigendomsvoorbehoud | Een clausule in een koopcontract waarbij de verkoper het eigendomsrecht op de verkochte zaak behoudt totdat de volledige prijs is betaald. |
| Soortgoederen | Goederen die naar hun soort worden bepaald, zoals granen of vloeistoffen, waarbij de eigendom pas overgaat op het moment van individualisatie of afscheiding. |
| Conforme levering | De levering van de verkochte zaak die overeenstemt met wat contractueel is overeengekomen wat betreft hoeveelheid, kwaliteit en specificaties. |
| Vrijwaring voor verborgen gebreken | De verplichting van de verkoper om de koper te beschermen tegen gebreken aan de verkochte zaak die bij de levering niet zichtbaar waren en de zaak ongeschikt maken voor het gebruik waarvoor het bedoeld is. |
| Vrijwaring voor uitwinning | De verplichting van de verkoper om de koper te vrijwaren voor juridische belemmeringen of aanspraken van derden die het rustige genot van de gekochte zaak verstoren. |
| Rustig genot | Het ongestoord en vreedzaam gebruik van de gekochte zaak door de koper, zonder inmenging van derden of juridische gebreken. |
| Actio quanti minoris | De rechtsvordering die de koper kan instellen om een vermindering van de prijs te verkrijgen wegens een verborgen gebrek aan de verkochte zaak. |
| Actio redhibitoria | De rechtsvordering die de koper kan instellen om de koopovereenkomst te ontbinden wegens een ernstig verborgen gebrek aan de verkochte zaak. |
| Kwader trouw | Het bewust zijn van een gebrek of een juridisch probleem en dit toch niet melden aan de koper, wat kan leiden tot een ruimere aansprakelijkheid van de verkoper. |
| Niet-conformiteit | Situatie waarbij de geleverde zaak niet voldoet aan de contractuele verwachtingen of de wettelijke vereisten, wat van toepassing is in consumentenkoop. |
| Herstel | De reparatie van een gebrekkige zaak om deze weer in overeenstemming te brengen met de contractuele of wettelijke vereisten, vaak als eerste remedie bij consumentenkoop. |
| Vervanging | Het leveren van een nieuwe, conforme zaak ter vervanging van de gebrekkige zaak, eveneens een primaire remedie in consumentenkoop. |
| Prijsvermindering | Een vermindering van de overeengekomen prijs die de koper kan verkrijgen wanneer de geleverde zaak gebreken vertoont die niet volledig kunnen worden hersteld of vervangen. |
| Ontbinding | De beëindiging van de koopovereenkomst, waarbij de verplichtingen van beide partijen tenietgaan, wat als sanctie kan dienen bij niet-conformiteit. |
| Huur | Een contract waarbij de ene partij, de verhuurder, zich verbindt om de andere partij, de huurder, het genot van een zaak te geven voor een bepaalde tijd en tegen een bepaalde prijs. |
| Gemeen huurrecht | De algemene wettelijke bepalingen inzake huurovereenkomsten die van toepassing zijn indien er geen specifieke huurregimes van toepassing zijn of indien deze niet afwijken van het gemeen recht. |
| Woninghuurwet | Een specifieke wet die de huur van onroerende goederen die tot bewoning dienen regelt, met bijzondere bescherming voor de huurder. |
| Handelshuurwet | Een specifieke wet die de huur van gebouwen of gedeelten daarvan die als handel of ambachtsbedrijf worden gebruikt, regelt. |
| Pacht | Een contract waarbij de ene partij, de verpachter, een landbouwexploitaatie ter beschikking stelt van de andere partij, de pachter, tegen betaling van een pachtprijs. |
| Sociale huur | Een vorm van huur die wordt aangeboden aan personen met een lager inkomen, vaak geregeld door specifieke sociale woningwetgeving. |
| Aanneming | Een contract waarbij de ene partij, de aannemer, zich verbindt om voor rekening van de andere partij, de bouwheer, een werk te maken of een dienst te verrichten, onafhankelijk van zijn leiding en toezicht, tegen een prijs. |
| Bruikleen | Een contract waarbij een partij een zaak om niet in bruikleen geeft aan een andere partij, die verplicht is de zaak na gebruik terug te geven. De specifieke zaak zelf moet teruggegeven worden. |
| Verbruikleen | Een contract waarbij een partij een hoeveelheid verbruiksgoederen (bv. geld, graan) ter beschikking stelt aan een andere partij, die verplicht is een gelijkaardige hoeveelheid van hetzelfde soort terug te geven. |
| Bewaargeving | Een contract waarbij een partij (bewaargever) een zaak toevertrouwt aan een andere partij (bewaarnemer) ter bewaring en bewaking, met de verplichting deze terug te geven. |
| Vrijwillige bewaargeving | Bewaargeving die tot stand komt op initiatief van de partijen, zonder dat er sprake is van een dwingende noodzaak. |
| Bewaargeving uit noodzaak | Bewaargeving die ontstaat als gevolg van een onvoorzienbare noodsituatie, zoals een brand of een overstroming, waarbij een partij gedwongen is om goederen in bewaring te geven. |
| Lastgeving | Een contract waarbij de ene partij (lastgever) de andere partij (lasthebber) de opdracht geeft om in haar naam en voor haar rekening rechtshandelingen te verrichten. |
| Vertegenwoordiging | Het handelen in naam en voor rekening van een ander, waardoor de rechtshandelingen rechtstreeks de juridische gevolgen hebben voor de vertegenwoordigde persoon. |
| Dading | Een contract waarbij partijen een gerezen geschil beëindigen door wederzijdse toegevingen, om verdere juridische procedures te vermijden. |
| Inpandgeving | Een zakelijke zekerheid waarbij een schuldenaar een roerende zaak (of een recht) in pand geeft aan een schuldeiser als waarborg voor de nakoming van een verbintenis. |
| Zakelijke zekerheid | Een zekerheidsrecht dat gevestigd wordt op een bepaald goed, waardoor dat goed speciaal wordt aangewezen om de schuldeiser te voldoen indien de schuldenaar zijn verbintenis niet nakomt. |
| Borg | Een persoon die zich ertoe verbindt om de verbintenis van een hoofdschuldenaar na te komen, mocht deze laatste in gebreke blijven. |
| Persoonlijke zekerheid | Een zekerheid die steunt op de persoonlijke verbintenis van een derde (de borg) om een schuld te voldoen, in tegenstelling tot een zakelijke zekerheid die op een specifiek goed rust. |
Cover
PPT privaatrecht - les 8 - deel III - Zakelijke rechten - Tagged.pdf
Summary
# Inleiding tot zakelijke rechten
Dit onderdeel introduceert het concept van zakelijke rechten, hun essentiële kenmerken en de fundamentele verschillen met persoonlijke rechten, met aandacht voor de basisprincipes en de structuur van goederen [2](#page=2) [4](#page=4).
### 1.1 Het concept van zakelijke rechten
Een zakelijk recht wordt gedefinieerd als een rechtsband tussen een persoon en een goed. Dit staat in contrast met persoonlijke rechten, die een rechtsband tussen personen betreffen [2](#page=2) [4](#page=4).
### 1.2 Goederen: het voorwerp van zakelijke rechten
Het voorwerp van een zakelijk recht is steeds een goed, dat in de regel een zaak is. Om zakelijke rechten te begrijpen, is het essentieel om onderscheid te maken tussen verschillende categorieën van goederen [2](#page=2):
* **Lichamelijke versus onlichamelijke goederen:** Lichamelijke goederen zijn tastbaar, terwijl onlichamelijke goederen dat niet zijn [2](#page=2).
* **Goederen binnen of buiten de handel:** Sommige goederen mogen niet verhandeld worden, terwijl andere dat wel mogen [2](#page=2).
* **Vervangbare versus onvervangbare goederen:** Vervangbare goederen kunnen door een ander goed van dezelfde soort en kwaliteit worden vervangen, onvervangbare goederen niet [2](#page=2).
* **Soortgoederen versus speciesgoederen:** Soortgoederen zijn bepaald naar hun soort, speciesgoederen zijn individualiseerbare goederen [2](#page=2).
* **Verbruikbare versus niet-verbruikbare goederen:** Verbruikbare goederen worden door het eerste gebruik tenietgedaan, niet-verbruikbare goederen niet [2](#page=2).
* **Publieke goederen:** Deze categorie omvat zowel het openbaar domeingoed als het privaat domeingoed [2](#page=2).
### 1.3 Onderscheid tussen zakelijke en persoonlijke rechten
Het verschil tussen zakelijke en persoonlijke rechten is zowel intern als extern van aard [4](#page=4).
* **Intern:** Intern is het zakelijk recht de relatie tussen een persoon en een goed, terwijl het persoonlijke recht de relatie tussen twee of meer personen betreft [4](#page=4).
* **Extern:** Extern is een zakelijk recht in beginsel tegenwerpelijk aan iedereen (erga omnes) . Een persoonlijk recht daarentegen is in principe enkel tegenwerpelijk aan de betrokken partijen (relativiteit), tenzij er sprake is van de zogenaamde "vermaatschappelijking" door medeplichtigheid aan contractbreuk [4](#page=4).
#### 1.3.1 Het numerus clausus-beginsel
Zakelijke rechten kennen het zogenaamde *numerus clausus*-beginsel, wat betekent dat partijen geen zakelijke rechten kunnen creëren die niet in de wet voorzien zijn. Dit staat in schril contrast met de contractvrijheid die geldt voor persoonlijke rechten [4](#page=4) [5](#page=5).
### 1.4 Kenmerken van zakelijke rechten
Zakelijke rechten bezitten specifieke kenmerken die hen onderscheiden van persoonlijke rechten [5](#page=5):
* **Volgrecht:** Dit recht laat de rechthebbende toe het goed waar zijn recht op rust, te volgen, ongeacht wie het goed onder zich heeft [5](#page=5).
* **Recht van voorrang:** De houder van een zakelijk recht heeft een bevoorrechte positie ten opzichte van andere schuldeisers [5](#page=5).
* **Specialiteitsbeginsel en eenheidsbeginsel:** Hoewel niet expliciet uitgewerkt op de geciteerde pagina's, worden deze principes vermeld als kenmerken [5](#page=5).
* **Accessoriteit:** Zakelijke rechten, met name zekerheidsrechten, zijn vaak accessoir aan een vorderingsrecht. Zakelijke subrogatie is een ander concept dat hierbij aansluit [5](#page=5) [6](#page=6).
### 1.5 Soorten zakelijke rechten
Zakelijke rechten kunnen grofweg worden ingedeeld in twee hoofdcategorieën [6](#page=6):
* **Eigendom en mede-eigendom:** Dit zijn de meest omvattende zakelijke rechten, waarbij men spreekt van een recht op "eigen goed" ] [6](#page=6).
* **Zakelijke gebruiksrechten:** Dit zijn rechten die de rechthebbende het genot of gebruik geven van een goed dat aan een ander toebehoort, zoals erfdienstbaarheden of vruchtgebruik [6](#page=6).
* **Zakelijke zekerheidsrechten:** Deze rechten dienen ter waarborg van een schuld en zijn altijd accessoir aan een vorderingsrecht [6](#page=6).
> **Tip:** Het *numerus clausus*-beginsel is cruciaal om te onthouden. Het beperkt de autonomie van partijen bij het creëren van zakelijke rechten, wat hen onderscheidt van de bijna onbeperkte contractvrijheid bij persoonlijke rechten.
---
# Classificatie en onderscheid van goederen
Dit gedeelte behandelt de verschillende categorieën waarin goederen kunnen worden ingedeeld, zoals roerende en onroerende goederen, lichamelijke en onlichamelijke goederen, en publieke goederen.
### 2.1 Algemene indelingen van goederen
Goederen kunnen op diverse manieren worden geclassificeerd op basis van hun aard, bestemming of juridische status. Deze indelingen zijn essentieel voor het begrijpen van de toepasselijke rechtsregels en de rechten die personen op goederen kunnen hebben [2](#page=2).
### 2.2 Lichamelijke versus onlichamelijke goederen
* **Lichamelijke goederen:** Dit zijn goederen die materie bezitten en dus waarneembaar zijn door de zintuigen. Ze hebben een fysieke vorm [2](#page=2).
* **Onlichamelijke goederen:** Dit zijn goederen die geen materie bezitten en dus niet zintuiglijk waarneembaar zijn. Voorbeelden hiervan zijn intellectuele eigendomsrechten, aandelen, en schuldvorderingen [2](#page=2).
### 2.3 Goederen binnen of buiten de handel
* **Goederen binnen de handel:** Dit zijn goederen die juridisch vatbaar zijn voor handel en dus eigendom kunnen worden van particulieren [2](#page=2).
* **Goederen buiten de handel:** Dit zijn goederen die door hun aard of door wettelijke bepalingen niet verhandeld kunnen worden, zoals openbare domeingoederen of illegale middelen [2](#page=2).
### 2.4 Vervangbare versus onvervangbare goederen
* **Vervangbare goederen:** Goederen die naar soort en hoeveelheid kunnen worden uitgewisseld zonder dat de waarde wezenlijk verandert. De meeste geldmiddelen en grondstoffen vallen hieronder [2](#page=2).
* **Onvervangbare goederen:** Goederen die uniek zijn en niet zonder meer door een ander exemplaar kunnen worden vervangen zonder waardeverlies of verandering in hun wezen. Denk hierbij aan kunstwerken of specifieke gebouwen [2](#page=2).
### 2.5 Soortgoederen versus speciesgoederen
* **Soortgoederen:** Goederen die worden aangeduid naar hun soort en hoeveelheid. De levering van een bepaald aantal van dat soort volstaat [2](#page=2).
* **Speciesgoederen:** Goederen die individualiseerbaar zijn, soms ook "bepaalde" goederen genoemd. De levering van dat specifieke, unieke goed is vereist [2](#page=2).
### 2.6 Verbruikbare versus niet-verbruikbare goederen
* **Verbruikbare goederen:** Goederen die door het eerste gebruik tenietgaan of waarvan het gebruik normaliter het tenietgaan inhoudt. Bijvoorbeeld voedsel of geld [2](#page=2).
* **Niet-verbruikbare goederen:** Goederen die door herhaaldelijk gebruik niet tenietgaan. Denk aan meubilair of gereedschap [2](#page=2).
### 2.7 Publieke goederen
Publieke goederen zijn goederen die toebehoren aan de overheid en bestemd zijn voor het algemeen nut of de openbare dienst. Ze worden onderverdeeld in [2](#page=2):
* **Openbaar domeingoed:** Goederen die bestemd zijn voor het algemeen gebruik door iedereen, zoals straten, parken en rivieren. Ze zijn doorgaans niet vatbaar voor private toe-eigening [2](#page=2).
* **Privaat domeingoed:** Goederen die in eigendom toebehoren aan de overheid maar niet noodzakelijk voor algemeen gebruik zijn bestemd, zoals gebouwen van overheidsdiensten of overheidsgrond die niet voor publiek gebruik is opengesteld [2](#page=2).
### 2.8 Roerende versus onroerende goederen
Dit is een fundamenteel onderscheid in het goederenrecht [3](#page=3).
* **Historisch:** De verplaatsbaarheid van goederen was de voornaamste indicator.
* **Huidige definitie:** De wet omschrijft nu expliciet wat onroerende goederen zijn, waarbij roerende goederen de restcategorie vormen [3](#page=3).
#### 2.8.1 Onroerende goederen
Onroerende goederen kunnen worden onderverdeeld in:
* **Onroerend uit hun aard:** Dit omvat de grond zelf, alsook de natuurlijke volumes onder en boven de grond [3](#page=3).
* **Onroerend door incorporatie:** Dit betreft goederen die duurzaam en gewoonlijk verbonden zijn met een onroerend goed uit zijn aard, of daarin zijn vastgemaakt. Dit kan gaan om gebouwen, installaties of andere bestanddelen [3](#page=3).
* **Onroerend door bestemming:** Goederen die oorspronkelijk roerend waren, maar door de eigenaar van een onroerend goed bestemd zijn tot dienstverlening van dat onroerend goed [3](#page=3).
* **Onroerend door het voorwerp waarop het betrekking heeft:** Dit verwijst naar zakelijke rechten op onroerende goederen, zoals een erfpachtrecht of een hypotheek [3](#page=3).
#### 2.8.2 Roerende goederen
Roerende goederen zijn alle goederen die niet als onroerend worden beschouwd. Dit is dus de restcategorie. Voorbeelden zijn voertuigen, meubilair, en geld [3](#page=3).
### 2.9 Overige onderscheidingen
Hoewel niet gedetailleerd op de aangegeven pagina's, zijn er nog andere classificaties zoals goederen die buiten de handel zijn [2](#page=2).
---
# Eigendom en beperkingen
Eigendom wordt gekenmerkt als het meest omvattende zakelijke recht, doch onderworpen aan diverse beperkingen door wet, rechtshandeling, rechtsmisbruik en burenhinder [7](#page=7) [8](#page=8).
### 3.1 Het concept van eigendom
Eigendom, gedefinieerd in artikel 3.50 van het Burgerlijk Wetboek (BW), omvat het meest omvattende zakelijke recht. Dit recht kan worden ontleed in drie elementen [7](#page=7):
* **Usus**: het recht om de zaak te gebruiken [7](#page=7).
* **Fructus**: het recht om vruchten te trekken van de zaak [7](#page=7).
* **Abusus**: het recht om over de zaak te beschikken, inclusief vernietiging [7](#page=7).
Eigendom wordt ook omschreven als een "elastisch" recht, wat impliceert dat het kan worden beperkt en, na het vervallen van die beperkingen, weer volledig kan worden uitgeoefend [7](#page=7).
### 3.2 Beperkingen op het eigendomsrecht
Het eigendomsrecht is niet absoluut en kan op verschillende manieren worden beperkt. Deze beperkingen kunnen voortvloeien uit [7](#page=7):
* **De wet**: Wettelijke bepalingen die de uitoefening van eigendom aan banden leggen [7](#page=7).
* **Een rechtshandeling**: Afspraken tussen partijen, zoals contracten, die eigendomsrechten beperken [7](#page=7).
* **Verbod op rechtsmisbruik**: Het verbod om eigendomsrechten uit te oefenen op een wijze die kennelijk de grenzen van het normale maatschappelijke gebruik te buiten gaat [7](#page=7).
* **Burenhinder**: Specifieke hinder die buren aan elkaar toebrengen [7](#page=7) [8](#page=8).
#### 3.2.1 Burenhinder
Burenhinder, oorspronkelijk gecreëerd door rechtspraak en rechtsleer, is thans gecodificeerd in artikel 3.101 van het Burgerlijk Wetboek. Het concept berust op de "evenwichtsleer", waarbij de rechten en plichten van naburige eigenaars tegenover elkaar worden afgewogen [8](#page=8).
Om van burenhinder te kunnen spreken, moeten aan de volgende voorwaarden zijn voldaan [8](#page=8):
* **Nabuurschap**: Er dient sprake te zijn van een feitelijke nabijheid tussen de eigendommen [8](#page=8).
* **Bovenmatige hinder**: De hinder die wordt veroorzaakt, moet de normale ongemakken die met nabuurschap gepaard gaan, overstijgen [8](#page=8).
* **Toerekenbaarheid**: De hinder moet toerekenbaar zijn aan degene die wordt aangesproken [8](#page=8).
* **Oorzakelijk verband**: Er moet een causaal verband bestaan tussen de handeling van de buur en de geleden schade of hinder [8](#page=8).
De sanctie voor burenhinder is gericht op het herstellen van het evenwicht tussen de naburen. Dit kan leiden tot een billijke en passende compensatie, eventueel aangevuld met een bijkomende vergoeding [8](#page=8).
> **Tip:** Bij het beoordelen van burenhinder is het cruciaal om te kijken naar de ernst van de hinder in verhouding tot wat als normaal en toelaatbaar wordt beschouwd in de gegeven omstandigheden en de lokale context.
---
# Verkrijging van zakelijke rechten
Dit gedeelte behandelt de verschillende manieren waarop zakelijke rechten kunnen worden verkregen, met speciale aandacht voor de concepten van oorspronkelijke en afgeleide verkrijging, natrekking en verjaring [10](#page=10).
### 4.1 Oorspronkelijke en afgeleide verkrijging
Zakelijke rechten kunnen worden verkregen via twee hoofdwegen: afgeleide verkrijging en oorspronkelijke verkrijging [10](#page=10).
#### 4.1.1 Afgeleide verkrijging
Bij afgeleide verkrijging verkrijgt men een zakelijk recht van een rechtsvoorganger. Dit kan plaatsvinden door een rechtshandeling, door overheidsoptreden, of door een rechtsfeit [10](#page=10).
#### 4.1.2 Oorspronkelijke verkrijging
Oorspronkelijke verkrijging vindt plaats wanneer een zakelijk recht nieuw ontstaat, zonder dat het recht van een rechtsvoorganger wordt overgenomen. De belangrijkste vormen van oorspronkelijke verkrijging zijn natrekking en verjaring [10](#page=10).
### 4.2 Natrekking
Natrekking is een wijze van verkrijging waarbij de eigendom van een roerende zaak die aan iemand toebehoort, wordt nagetrokken door de eigendom van een andere zaak die aan een ander toebehoort, doordat de nagetrokken zaak een bestanddeel wordt van de hoofdzaak. Het principe 'accessorium sequitur principale' (het bijkomstige volgt de hoofdzaak) is hierbij van toepassing. Natrekking kan ook betrekking hebben op natuurlijke zaken, zoals vruchten [11](#page=11).
### 4.3 Verjaring
Verjaring is een manier om zakelijke rechten te verkrijgen door het verstrijken van een bepaalde wettelijke termijn. Dit wordt ook wel verkrijgende verjaring genoemd, ter onderscheiding van bevrijdende, uitdovende of extinctieve verjaring. De kern van verkrijgende verjaring is het bezit van een goed gedurende een bepaalde periode, mits dit bezit aan specifieke eisen voldoet. De drie cruciale elementen voor verkrijgende verjaring zijn: bezit, deugdelijkheid van het bezit, en de vastgestelde termijn [12](#page=12).
#### 4.3.1 Bezit
Bezit wordt gedefinieerd in artikel 3:18 BW als de feitelijke uitoefening van een recht, alsof men de rechthebbende (titularis) is. Bezit kent twee componenten: de objectieve component (corpus) en de subjectieve component (animus). Artikel 3:18 lid 2 BW bepaalt dat wie het corpus heeft, geacht wordt ook de animus te hebben. Het is essentieel om onderscheid te maken tussen bezit en detentie; een detentor kan nooit via verkrijgende verjaring een zakelijk recht verkrijgen [13](#page=13).
> **Tip:** De intentie (animus) is hierbij cruciaal. Iemand die een fiets leent en gebruikt, is een detentor; hij oefent het recht van gebruik niet uit *als ware hij de eigenaar*, maar wetende dat hij het leent. De eigenaar daarentegen, die zijn fiets dagelijks gebruikt, is een bezitter.
#### 4.3.2 Deugdelijk bezit
Voor verkrijgende verjaring is niet zomaar elk bezit voldoende, het bezit moet 'deugdelijk' zijn. Dit betekent dat het bezit voortdurend, ongestoord, openbaar en ondubbelzinnig moet zijn [13](#page=13).
* **Voortdurend:** Het bezit mag niet onderbroken zijn geweest [13](#page=13).
* **Ongestoord:** De bezitter mag niet door anderen in zijn bezit zijn gestoord [13](#page=13).
* **Openbaar:** Het bezit moet kenbaar zijn voor derden [13](#page=13).
* **Ondubbelzinnig:** Het bezit mag geen twijfel laten bestaan over de hoedanigheid van de bezitter [13](#page=13).
#### 4.3.3 Termijn
De wettelijke termijn voor verkrijgende verjaring is in beginsel tien jaar. In geval van kwade trouw, dat wil zeggen wanneer de bezitter weet of redelijkerwijs behoort te weten dat hij geen recht heeft op het bezit, bedraagt de termijn dertig jaar. Goede trouw wordt echter vermoed [14](#page=14).
Voor roerende goederen geldt onder bepaalde omstandigheden een kortere termijn, namelijk instantverjaring van nul jaar. Dit gebeurt in geval van verkrijging onder bezwarende titel, waarbij het "bezit geldt als titel". Het is dan de bezitter die een recht op de zaak pretendeert, en de echte eigenaar moet aantonen dat dit bezit niet deugdelijk is [14](#page=14).
> **Tip:** Het vermoeden van goede trouw betekent dat de bezitter niet zelf hoeft aan te tonen dat hij te goeder trouw is; de tegenpartij moet aantonen dat er sprake is van kwade trouw.
> **Example:** Stel dat persoon A zijn fiets uitleent aan persoon B voor een jaar. Persoon B gebruikt de fiets continu gedurende dit jaar en doet er ook onderhoud aan. Na dat jaar weigert persoon B de fiets terug te geven, stellende dat hij nu de eigenaar is. Als aan alle eisen van deugdelijk bezit is voldaan, kan persoon B na tien jaar eigenaar worden van de fiets (verkrijgende verjaring), mits hij te goeder trouw was bij aanvang van het bezit. Was persoon B echter al direct van plan de fiets niet terug te geven, dan is er sprake van kwade trouw en geldt de termijn van dertig jaar.
Er bestaat een uitzondering voor de terugvordering van gestolen of verloren goederen. De echte eigenaar kan in zulke gevallen zijn goed gedurende drie jaar terugvorderen. Dit onderstreept tevens de bewijsfunctie van bezit [14](#page=14).
---
# Zakelijke gebruiksrechten en zekerheidsrechten
Dit onderwerp behandelt zakelijke gebruiksrechten zoals vruchtgebruik, en de functie van zakelijke zekerheidsrechten als aanvulling op vorderingsrechten.
### 5.1 Zakelijke rechten
Zakelijke rechten geven een recht op een goed. Men kan onderscheid maken tussen [6](#page=6):
* Eigendom en mede-eigendom, waarbij het gaat om het eigen goed [6](#page=6).
* Zakelijke gebruiksrechten, die betrekking hebben op andermans goed [6](#page=6).
* Zakelijke zekerheidsrechten, die accessoir zijn aan een vorderingsrecht [6](#page=6).
### 5.2 Zakelijke gebruiksrechten
Zakelijke gebruiksrechten geven de titularis het recht om een goed van een ander te gebruiken [6](#page=6).
#### 5.2.1 Vruchtgebruik
Vruchtgebruik is een zakelijk gebruiksrecht dat tijdelijk is. Bij vruchtgebruik heeft de vruchtgebruiker het recht van *usus* (gebruik) en *fructus* (vruchten trekken), terwijl de blote of naakte eigenaar het recht van *abusus* (beschikken) behoudt [9](#page=9).
Vruchtgebruik kan zowel op goederen als op quasi-goederen rusten. Het ontstaat door de wet of wordt gevestigd door de eigenaar of de titularis van een ander zakelijk gebruiksrecht, mits dit binnen de grenzen van zijn eigen recht blijft [9](#page=9).
> **Tip:** Hoewel erfpacht, opstal en erfdienstbaarheden ook zakelijke gebruiksrechten zijn, hoeven deze niet gekend te worden voor dit specifieke examenonderdeel [9](#page=9).
#### 5.2.2 Zakelijke zekerheidsrechten
Zakelijke zekerheidsrechten zijn rechten die strekken tot verhaal op een bepaald goed, ter zekerheid van een vordering. Deze rechten zijn steeds accessoir aan een vorderingsrecht [6](#page=6).
> **Voorbeeld:** Een hypotheek op een huis is een zakelijk zekerheidsrecht dat de geldverstrekker zekerheid biedt dat de lening zal worden terugbetaald. Als de lener niet betaalt, kan de geldverstrekker het huis verkopen om zijn vordering te voldoen.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Zakelijk recht | Een rechtsband tussen een persoon en een goed, dat tegenwerpelijk is aan iedereen (erga omnes). |
| Persoonlijk recht | Een rechtsband tussen twee of meer personen, die in beginsel enkel tussen die specifieke personen geldt (relativiteit). |
| Roerende goederen | Goederen die niet onroerend zijn; dit is de restcategorie na het definiëren van onroerende goederen. |
| Onroerende goederen | Goederen die onroerend zijn uit hun aard (grond en volumes), door incorporatie (duurzaam verbonden met onroerende goederen), door bestemming, of door het voorwerp waarop het recht betrekking heeft. |
| Lichamelijke goederen | Goederen die tastbaar zijn en fysieke materie hebben. |
| Onlichamelijke goederen | Goederen die niet tastbaar zijn, zoals rechten of vermogensbestanddelen. |
| Zakelijke gebruiksrechten | Rechten die een persoon het genot of gebruik geven van een goed dat aan iemand anders toebehoort. |
| Zakelijke zekerheidsrechten | Rechten die een schuldeiser zekerheid bieden voor de terugbetaling van een schuld, zoals pand of hypotheek; deze zijn accessoir aan een vorderingsrecht. |
| Usus | Het recht om een goed te gebruiken. |
| Fructus | Het recht om de vruchten van een goed te innen. |
| Abusus | Het recht om over een goed te beschikken, bijvoorbeeld door het te verkopen of te vernietigen. |
| Volgrecht | Het recht dat een zakelijk recht heeft om het goed te volgen, ongeacht wie de eigenaar is. |
| Recht van voorrang | Het recht dat een zakelijk recht heeft om voorrang te krijgen op andere rechten op hetzelfde goed. |
| Numerus clausus-beginsel | Het beginsel dat bepaalt dat enkel de in de wet opgesomde zakelijke rechten bestaan, wat contrasteert met de contractvrijheid bij persoonlijke rechten. |
| Oorspronkelijke verkrijging | Het verkrijgen van een zakelijk recht zonder dat dit recht van een vorige titularis wordt afgeleid; bijvoorbeeld door natrekking of verjaring. |
| Afgeleide verkrijging | Het verkrijgen van een zakelijk recht van een vorige titularis, bijvoorbeeld door overdracht via een rechtshandeling. |
| Natrekking | Een principe waarbij de eigenaar van een hoofdzaak ook eigenaar wordt van de bijzaak die daaraan verbonden wordt. |
| Verjaring | Een rechtsfiguur waarbij men na verloop van tijd, onder bepaalde voorwaarden, eigenaar wordt van een goed (verkrijgende verjaring) of een recht verliest (bevrijdende verjaring). |
| Bezit | De feitelijke uitoefening van een recht alsof men de titularis ervan is, bestaande uit een objectieve component (corpus) en een subjectieve component (animus). |
| Deugdelijk bezit | Bezit dat voortdurend, ongestoord, openbaar en ondubbelzinnig is, wat essentieel is voor verkrijgende verjaring. |
| Termijn van verjaring | De wettelijk vastgestelde periode waarna verkrijgende verjaring kan plaatsvinden; deze kan variëren afhankelijk van de aard van het goed en de goede/kwade trouw. |
Cover
PPT Privaatrecht - les 9 - deel IV - sanctionering - Tagged.pdf
Summary
# Uitoefening en grenzen van subjectieve rechten
Dit onderwerp onderzoekt hoe subjectieve rechten uitgeoefend mogen worden en welke beperkingen er bestaan om misbruik te voorkomen, met een focus op het leerstuk van rechtsmisbruik en de wettelijke bepalingen ervan [2](#page=2).
### 1.1 Principe van uitoefening van subjectieve rechten
Het uitgangspunt is dat een subjectief recht vrij uitgeoefend mag worden [2](#page=2).
### 1.2 Grenzen aan de uitoefening: rechtsmisbruik
De uitoefening van een subjectief recht is echter begrensd door het principe dat er geen rechtsmisbruik mag worden gepleegd. Rechtsmisbruik wordt generiek gedefinieerd als de uitoefening van een recht op een wijze die kennelijk of manifest de grenzen van de normale uitoefening door een normaal vooruitziend en zorgvuldig persoon te buiten gaat [2](#page=2).
#### 1.2.1 Marginale toetsing bij rechtsmisbruik
De formulering "kennelijk of manifest" impliceert dat er sprake is van een marginale toetsing bij de beoordeling van rechtsmisbruik. Dit betekent dat de rechter terughoudend moet zijn bij het aannemen van rechtsmisbruik en dit alleen zal doen wanneer de uitoefening evident buiten de normale grenzen valt [2](#page=2).
#### 1.2.2 Toepassingen van rechtsmisbruik
De toepassingen van het leerstuk van rechtsmisbruik zijn niet limitatief. Dit suggereert dat het leerstuk breed kan worden toegepast op diverse situaties waarin subjectieve rechten worden uitgeoefend [2](#page=2).
#### 1.2.3 Wettelijke grondslagen van rechtsmisbruik
De belangrijkste wettelijke grondslag voor het leerstuk van rechtsmisbruik is artikel 1.10 van het Burgerlijk Wetboek (BW) [2](#page=2).
##### 1.2.3.1 Rechtsmisbruik buitencontractueel
Buitencontractueel kan rechtsmisbruik gegrond worden op artikel 6.5 BW [2](#page=2).
##### 1.2.3.2 Rechtsmisbruik contractueel
Contractueel kan rechtsmisbruik gegrond worden op artikel 5.73 BW [2](#page=2).
#### 1.2.4 Gevolgen van rechtsmisbruik
Wanneer rechtsmisbruik wordt vastgesteld, kunnen de gevolgen variëren. Mogelijkheden omvatten matiging van de uitoefening van het recht, herstel in natura, of herstel bij equivalent (schadevergoeding) [2](#page=2).
> **Tip:** Onthoud de specifieke artikelen van het BW die de grondslag vormen voor rechtsmisbruik, zowel buitencontractueel als contractueel, en wees duidelijk over de marginale toetsing die bij de beoordeling ervan gehanteerd wordt. De mogelijke gevolgen zijn ook cruciaal om te memoriseren [2](#page=2).
---
# Sanctionering van problemen bij de uitvoering van subjectieve rechten
Dit deel van de studiehandleiding behandelt de verschillende sancties die kunnen worden toegepast wanneer er problemen ontstaan bij de uitvoering van contractuele of wettelijke verplichtingen, met specifieke aandacht voor dwanguitvoering en ontbinding van rechtshandelingen [4](#page=4) [6](#page=6).
### 2.1 Problemen met uitvoering: dwanguitvoering
Dwanguitvoering omvat het gerechtelijk afdwingen van de uitvoering van een verbintenis wanneer een partij haar verplichtingen niet nakomt. In beginsel vereist dit dat de schuldeiser de schuldenaar eerst in gebreke heeft gesteld. Het principe is dat men niet mag doen aan eigenrichting, maar opschortingsrechten, zoals de *exceptio non adimpleti contractus* (ENAC), bieden wel een mogelijkheid tot het opschorten van de eigen prestatie [4](#page=4) [5](#page=5).
#### 2.1.1 Vereisten voor dwanguitvoering
Om tot dwanguitvoering te kunnen overgaan, is een uitvoerbare titel vereist. De uitvoering kan vervolgens worden geëist middels openbare macht [4](#page=4).
#### 2.1.2 Uitvoering in natura versus uitvoering bij equivalent
Het principe bij dwanguitvoering is uitvoering in natura, wat betekent dat de oorspronkelijke prestatie zelf moet worden geleverd. In bepaalde gevallen is uitvoering bij equivalent echter mogelijk, waarbij de prestatie wordt vervangen door een financiële compensatie [4](#page=4).
#### 2.1.3 Bijkomende schadevergoeding
Ongeacht de gekozen vorm van uitvoering (in natura of bij equivalent), is het steeds mogelijk om een bijkomende schadevergoeding te eisen voor geleden verliezen [4](#page=4) [7](#page=7).
#### 2.1.4 Opschortingsrechten en de ENAC
In principe is eigenrichting verboden, maar opschortingsrechten vormen hierop een belangrijke uitzondering. Tijdelijke overmacht kan leiden tot schorsing van de verbintenis. De *exceptio non adimpleti contractus* (ENAC) is een wederkerig recht waarbij een partij haar verbintenis mag opschorten indien de andere partij haar tegenovergestelde verbintenis niet nakomt [4](#page=4) [5](#page=5).
**Voorwaarden voor de ENAC:**
* Er dient sprake te zijn van een wederkerige rechtsverhouding [5](#page=5).
* De partij die schorst, mocht niet als eerste hebben gepresteerd [5](#page=5).
* De schuldvordering van de wederpartij moet zeker en onbetwist zijn [5](#page=5).
* De partij die opschort, moet te goeder trouw handelen, wat inhoudt dat de tekortkoming van de wederpartij voldoende ernstig moet zijn en niet toerekenbaar mag zijn aan degene die opschort [5](#page=5).
De ENAC kan worden ingeroepen zonder voorafgaande rechterlijke tussenkomst, maar dit geschiedt op het risico van de schuldenaar die zich op de ENAC beroept. Ontbinding via eenzijdige kennisgeving is een andere vorm die hierop lijkt [5](#page=5).
> **Tip:** Begrijp het verschil tussen de *exceptio non adimpleti contractus* als opschortingsrecht en de ontbinding van een overeenkomst. Beide beogen de gevolgen van wanprestatie aan te pakken, maar de rechtsgevolgen verschillen aanzienlijk.
### 2.2 Problemen met uitvoering: ontbinding
Ontbinding van een rechtshandeling kan worden toegepast wanneer er sprake is van een probleem met de uitvoering van verbintenissen [6](#page=6).
#### 2.2.1 Voorwaarden voor ontbinding
Om een rechtshandeling te kunnen ontbinden, moet aan de volgende voorwaarden zijn voldaan:
* Er moet sprake zijn van een wederkerige rechtshandeling [6](#page=6).
* Er moet sprake zijn van een voldoende ernstige wanprestatie [6](#page=6).
#### 2.2.2 Wijzen van ontbinding
Ontbinding kan op verschillende manieren plaatsvinden:
* **Gerechtelijke beslissing:** De meest klassieke vorm, waarbij een rechter de ontbinding uitspreekt [6](#page=6).
* **Toepassing uitdrukkelijk ontbindend beding:** Indien partijen dit vooraf in hun overeenkomst hebben opgenomen, kan ontbinding plaatsvinden op basis van dit beding [6](#page=6).
* **Eenzijdige kennisgeving:** Dit is een vorm van eigenrichting waarbij een partij de overeenkomst eenzijdig ontbindt door middel van een kennisgeving [6](#page=6).
* **Akkoord partijen:** Wanneer beide partijen instemmen met de ontbinding van de rechtshandeling [6](#page=6).
* **Anticipatory breach:** Dit verwijst naar situaties waarin een partij vóór de opeisbaarheid van de verbintenis duidelijk maakt dat zij deze niet zal nakomen, wat kan leiden tot ontbinding [6](#page=6).
#### 2.2.3 Gevolgen van ontbinding
De ontbinding van een rechtshandeling heeft tot gevolg dat deze met terugwerkende kracht teniet wordt gedaan, dus *ex tunc*. Dit betekent dat de rechtshandeling wordt geacht nooit te hebben bestaan [7](#page=7).
* **Vergelijking met vernietiging:** De gevolgen van ontbinding lijken op die van vernietiging, die ook terugwerkende kracht heeft [7](#page=7).
* **Restitutie:** Tussen de partijen dient restitutie plaats te vinden, wat betekent dat reeds geleverde prestaties moeten worden teruggegeven. Tegenover derden geldt het principe *nemo plus iuris* (men kan niet meer rechten overdragen dan men zelf heeft), wat betekent dat de ontbinding de rechten van te goeder trouw verkregen derden niet aantast [7](#page=7).
* **Verzachtingen:** Er bestaan wettelijke verzachtingen, zoals de mogelijkheid van ontbinding *ex nunc* (vanaf nu) in specifieke gevallen, zoals bepaald in artikel 3.17 en 3.28 van het Burgerlijk Wetboek. Er kunnen ook specifieke wettelijke beperkingen van toepassing zijn [7](#page=7).
#### 2.2.4 Bijkomende schadevergoeding bij ontbinding
Net als bij dwanguitvoering, is het ook bij ontbinding mogelijk om een bijkomende schadevergoeding te eisen indien daarvoor gronden bestaan [7](#page=7).
---
# Sanctionering van problemen met tegenwerpelijkheid van rechtshandelingen
Dit onderwerp behandelt de juridische sancties die toegepast worden wanneer de tegenwerpelijkheid van rechtshandelingen wordt betwist, met een specifieke focus op de Pauliaanse vordering.
### 3.1 Algemene principes van tegenwerpelijkheid
Het uitgangspunt bij de tegenwerpelijkheid van rechtshandelingen is gebaseerd op de principes van relativiteit en vermogensleer. Tegenwerpelijkheid impliceert dat een rechtshandeling, hoewel geldig tussen partijen, ook juridische gevolgen kan hebben ten aanzien van derden of dat derden zich erop kunnen beroepen. Problemen ontstaan wanneer deze tegenwerpelijkheid wordt betwist [8](#page=8).
### 3.2 De Pauliaanse vordering
De Pauliaanse vordering is een specifieke juridische actie die ertoe strekt de niet-tegenwerpelijkheid van een rechtshandeling te bewerkstelligen ten voordele van een schuldeiser met een anterieure vordering. Deze vordering stelt een schuldeiser in staat een rechtshandeling aan te vechten die de schuldenaar heeft verricht en waardoor deze laatste zichzelf heeft verarmd, met nadeel voor de schuldeiser [8](#page=8).
#### 3.2.1 Voorwaarden voor de Pauliaanse vordering
Om succesvol een beroep te kunnen doen op de Pauliaanse vordering, moeten aan een aantal cumulatieve voorwaarden voldaan zijn, zoals bepaald in artikel 5.243 van het Burgerlijk Wetboek [8](#page=8):
* **Verarming van de schuldenaar:** De rechtshandeling moet hebben geleid tot een vermindering van het vermogen van de schuldenaar. Dit kan zowel door een handeling (verkoop, schenking) als door een nalaten (niet innen van een schuld) [8](#page=8).
* **Benadeling van de schuldeiser:** De verarming van de schuldenaar moet tot gevolg hebben dat de schuldeiser niet (meer) kan worden voldaan. De actio pauliana is er om te voorkomen dat schuldenaren hun vermogen laten afnemen teneinde de verhaalbaarheid van hun schulden te ontwijken [8](#page=8).
* **Bedrieglijk handelen van de schuldenaar:** De schuldenaar moet op de hoogte zijn geweest van de benadeling van zijn schuldeiser. Bij rechtshandelingen die kosteloos zijn (bv. schenking), volstaat de wetenschap van de verarming [8](#page=8).
* **Medeplichtigheid van de derde (bij rechtshandelingen onder bezwarende titel):** Indien de rechtshandeling onder bezwarende titel is verricht (bv. verkoop), moet ook de derde met wie de schuldenaar heeft gecontracteerd, op de hoogte zijn geweest van de benadeling van de schuldeiser. De wetenschap van de derde bij een kosteloze rechtshandeling is niet vereist [8](#page=8).
> **Tip:** De Pauliaanse vordering is een uitzondering op het principe dat rechtshandelingen enkel de partijen binden en dat derden in beginsel geen beroep kunnen doen op deOngeldigheid ervan. De vordering leidt niet tot nietigheid van de rechtshandeling, maar tot ontegenwerpelijkheid ervan ten aanzien van de specifieke schuldeiser die de vordering instelt [8](#page=8).
#### 3.2.2 Gevolgen van de Pauliaanse vordering
Indien de Pauliaanse vordering slaagt, is de aangevochten rechtshandeling niet-tegenwerpelijk ten overstaan van de schuldeiser die de vordering heeft ingesteld. Dit betekent dat de betreffende schuldeiser de rechtshandeling mag negeren en zich, alsof de rechtshandeling nooit heeft plaatsgevonden, kan verhalen op het goed dat door de handeling uit het vermogen van de schuldenaar is verdwenen. Voor andere schuldeisers blijft de rechtshandeling wel tegenwerpelijk [8](#page=8).
> **Example:** Een schuldenaar, die weet dat hij een aanzienlijke schuld heeft bij schuldeiser A, schenkt zijn enige waardevolle auto aan zijn zoon. Schuldeiser A kan, mits aan alle voorwaarden is voldaan, een Pauliaanse vordering instellen om deze schenking aan hem niet-tegenwerpelijk te laten verklaren, zodat hij zich op de auto kan verhalen om zijn schuld te voldoen. Schuldeiser B, die geen vordering heeft op de schuldenaar, blijft gebonden door de schenking en kan de auto niet aanspreken [8](#page=8).
---
# Examenstructuur en beoordelingscriteria
Dit gedeelte van de studiegids behandelt de opbouw van het examen, de aard van de vragen, de weging van de onderdelen en belangrijke aandachtspunten voor een succesvolle afronding, inclusief het taalbeleid [9](#page=9).
### 4.1 Algemene opbouw van het examen
Het examen is een schriftelijke toets zonder mondelinge toelichting en betreft een gesloten boek examen met open vragen. De vragen testen kennis, inzicht en toepassing door middel van casussen. Het examen is een integraal onderdeel van het vak "Bronnen en beginselen" [9](#page=9).
### 4.2 Examendelen en weging
Het examen is opgesplitst in twee delen:
* **Examendag 1:** Gericht op objectief recht, met een weging van 30 punten van de totale 60 punten [9](#page=9).
* **Examendag 2:** Gericht op privaatrecht en publiek recht, eveneens met een weging van 30 punten van de totale 60 punten [9](#page=9).
### 4.3 Beoordelingscriteria en slagingsvereisten
Om te slagen voor het vak "Bronnen en beginselen" is het vereist om minimaal 12 van de 30 punten te behalen op elk van de examendelen [9](#page=9).
### 4.4 Belangrijke aandachtspunten voor het examen
#### 4.4.1 Wettelijke grondslag
Het is cruciaal om steeds de relevante wettelijke grondslag te vermelden bij het beantwoorden van vragen. Het niet vermelden van de wettelijke grondslag leidt tot verlies van punten [9](#page=9).
> **Tip:** Zorg ervoor dat je tijdens het studeren de belangrijkste wettelijke bepalingen noteert en oefent met het correct identificeren en toepassen ervan in verschillende scenario's.
#### 4.4.2 Gebruik van het wetboek
Bij het examen mag gebruik gemaakt worden van het wetboek, mits dit voldoet aan de facultaire richtlijnen inzake het anti-fraudebeleid [9](#page=9).
#### 4.4.3 Taalbeleid
Het taalbeleid is een belangrijk aspect van de beoordeling. Onbehoorlijke taalbeheersing en/of onvoldoende structuur in de antwoorden kunnen leiden tot een lagere beoordeling [9](#page=9).
> **Tip:** Oefen met het formuleren van duidelijke, gestructureerde antwoorden in correct Nederlands. Besteed aandacht aan juridische terminologie en de logische opbouw van je redenering.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Subjectief recht | Een recht dat aan een persoon toebehoort en dat deze persoon kan uitoefenen tegenover anderen. Dit omvat een reeks bevoegdheden en aanspraken die door de wet worden erkend en beschermd. |
| Rechtsmisbruik | De uitoefening van een subjectief recht op een kennelijk of manifest buitenproportionele wijze, die de normale uitoefening te buiten gaat zoals een normaal zorgvuldig persoon dit zou doen. Dit leidt tot beperkingen of sancties. |
| Dwanguitvoering | Het gerechtelijk afdwingen van de nakoming van een verbintenis, waarbij de schuldeiser middelen gebruikt om de schuldenaar te dwingen zijn prestatie te leveren, eventueel via openbare macht of bij equivalent. |
| Opschortingsrecht | Een recht om de eigen prestatie tijdelijk niet uit te voeren zolang de wederpartij haar verplichtingen niet nakomt. Het bekendste voorbeeld is de ENAC (exceptio non adimpleti contractus). |
| ENAC (Exceptio non adimpleti contractus) | Een opschortingsrecht dat geldt bij wederkerige overeenkomsten, waarbij een partij haar prestatie mag weigeren indien de andere partij haar opeisbare verbintenis niet nakomt, mits er sprake is van een voldoende ernstige tekortkoming. |
| Ontbinding | Een sanctie bij wederkerige overeenkomsten die, onder bepaalde voorwaarden van een ernstige wanprestatie, de rechtshandeling met terugwerkende kracht tenietdoet. Partijen moeten de reeds verrichte prestaties teruggeven. |
| Ex tunc | Een juridisch beginsel dat aangeeft dat een rechtshandeling met terugwerkende kracht wordt vernietigd, alsof deze nooit heeft bestaan. Dit heeft gevolgen voor de restitutie van prestaties. |
| Ex nunc | Een juridisch beginsel dat aangeeft dat een rechtshandeling vanaf het moment van de beslissing ongedaan wordt gemaakt, zonder terugwerkende kracht. Dit is van toepassing bij ontbinding onder bepaalde omstandigheden. |
| Pauliaanse vordering | Een rechtsmiddel voor schuldeisers om rechtshandelingen die hun schuldenaar heeft verricht en die hun verhaalsmogelijkheden benadelen, niet-tegenwerpelijk te laten verklaren. |
| Tegenwerpelijkheid | Het principe dat een rechtshandeling of een feitelijke toestand juridische gevolgen heeft voor derden. Een niet-tegenwerpelijk verklaarde rechtshandeling heeft geen effect voor de vragende partij. |
| Vermogensleer | Het beginsel dat vermogen wordt gezien als een geheel van goederen en schulden dat aan een persoon toebehoort en dat dient als onderpand voor zijn schuldeisers. |
Cover
PUB 2024 -Actualisering privaat (vermogens)recht - partim onrechtmatige daad - Tagged.pdf
Summary
# Algemene beginselen van buitencontractuele aansprakelijkheid
Dit onderwerp behandelt de fundamentele concepten van buitencontractuele aansprakelijkheid, inclusief de soorten aansprakelijkheid, de vereisten voor aansprakelijkheid en de opheffing van het samenloopverbod.
### 1.1 Uitgangspunt en soorten aansprakelijkheid
* De algemene regel is dat schade bij degene valt die deze lijdt, tenzij iemands civielrechtelijke aansprakelijkheid in het geding is. Aansprakelijkheid leidt tot een verbintenis tot schadeherstel en is daarmee een bron van verbintenissen [1](#page=1).
* Er worden twee soorten burgerlijke aansprakelijkheid onderscheiden: contractuele en buitencontractuele aansprakelijkheid [1](#page=1).
* **Contractuele aansprakelijkheid** ontstaat bij wanprestatie in het kader van een overeenkomst, waarbij het contract de bron van de verbintenis is [1](#page=1).
* **Buitencontractuele aansprakelijkheid** is niet-contractueel van aard en betreft de onrechtmatige daad. Dit omvat ook precontractuele aansprakelijkheid (art. 5.17 BW) [1](#page=1).
### 1.2 De Wet van 7 februari 2024 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek
* Deze wet heeft nieuwe regels inzake buitencontractuele aansprakelijkheid geïntroduceerd, die grotendeels een consolidatie en herschikking zijn van de vroegere regels uit artikel 1382 en volgende OBW. Er zijn echter ook vernieuwingen ten opzichte van de oude regels [1](#page=1).
* De nieuwe regels treden in werking op 1 januari 2025 en zijn enkel van toepassing op feiten die na die datum tot aansprakelijkheid leiden. Voor feiten die zich vóór 1 januari 2025 hebben voorgedaan, blijven de oude regels van artikel 1382 en volgende OBW van toepassing, ook voor de toekomstige gevolgen ervan [1](#page=1).
### 1.3 Samenloop van contractuele en buitencontractuele aansprakelijkheid
* Voorheen bestond er in het Belgische recht een principieel samenloopverbod. Contractanten konden bij wanprestatie jegens elkaar in beginsel enkel contractueel worden aangesproken [1](#page=1).
* De Wet van 7 februari 2024 heeft dit samenloopverbod opgeheven. Op grond van artikel 6.3 BW is samenloop tussen contractuele en buitencontractuele aansprakelijkheid principieel mogelijk [1](#page=1).
* Partijen kunnen deze samenloop echter contractueel uitsluiten. Ook de wetgever kan de mogelijkheid tot samenloop in specifieke situaties uitsluiten [1](#page=1).
* De contractueel overeengekomen bepalingen en de wetgeving inzake bijzondere contracten hebben steeds voorrang, zelfs wanneer een buitencontractuele aansprakelijkheidsvordering wordt ingesteld [2](#page=2).
### 1.4 Foutaansprakelijkheid versus objectieve aansprakelijkheid
* Foutaansprakelijkheid vormt het uitgangspunt in de buitencontractuele aansprakelijkheid [2](#page=2).
* Er zijn echter steeds meer gevallen van foutloze of objectieve aansprakelijkheid, waarbij de fout van de schadeverwekker niet vereist is (bv. art. 29 bis WAM, Wet Productaansprakelijkheid, burenhinder) [2](#page=2).
* Dit deel van de studie behandelt voornamelijk de foutaansprakelijkheid [2](#page=2).
### 1.5 Persoonlijke versus kwalitatieve aansprakelijkheid
Binnen de foutaansprakelijkheid kan een onderscheid gemaakt worden tussen:
* **Persoonlijke aansprakelijkheid**: Aansprakelijkheid voor eigen daden [2](#page=2).
* **Kwalitatieve aansprakelijkheid**: Aansprakelijkheid voor andermans gedrag, voor zaken of dieren [2](#page=2).
### 1.6 Vereisten voor aansprakelijkheid voor eigen daad
De aansprakelijkheid voor eigen daad, geregeld in artikelen 6.5-6.11 BW, vereist de vervulling van drie cumulatieve voorwaarden [2](#page=2):
1. Fout
2. Schade
3. Oorzakelijk verband
#### 1.6.1 Fout
De foutvereiste bestaat uit twee componenten: een objectieve en een subjectieve. Het bestaan van schade leidt niet automatisch tot het bestaan van een fout [2](#page=2).
##### 1.6.1.1 Objectieve component: onrechtmatig handelen
* Als objectieve component is een onrechtmatig handelen vereist. Artikel 6.5 BW bepaalt dat eenieder aansprakelijk is voor schade die hij door zijn fout aan een ander veroorzaakt [2](#page=2).
* Een fout bestaat volgens artikel 6.6, §1 BW uit:
* De schending van een wettelijke regel die een bepaald gedrag oplegt of verbiedt [2](#page=2).
* De schending van de algemene zorgvuldigheidsnorm die geldt in het maatschappelijk verkeer [2](#page=2).
* **Specifieke rechtsnorm**: Overtreding van een specifieke wettelijke of reglementaire regel (bv. verkeersregels) [2](#page=2).
* **Algemene zorgvuldigheidsnorm**: Handelen zoals een normaal voorzichtig en vooruitziend persoon, geplaatst in dezelfde concrete omstandigheden (de 'goede huisvader' of 'bonus pater familias'). Dit vereist een gedrag dat overeenkomt met dat van een voorzichtig en redelijk persoon in dezelfde omstandigheden [2](#page=2).
* Dit is een abstract criterium dat geconcretiseerd wordt door de concrete omstandigheden (bv. weersomstandigheden, tijdstip) [2](#page=2).
* Rekening wordt gehouden met de externe omstandigheden, niet met de zwakheden van de betrokkene zelf (bv. opvliegendheid) [2](#page=2).
* Vooruitziend betekent: redelijkerwijs proberen nadelige gevolgen te voorzien. Zorgvuldig betekent: ervoor zorgen dat deze nadelige gevolgen zich niet voordoen, eventueel door voorzorgsmaatregelen te nemen [2](#page=2).
* De fout kan bestaan uit een daad of een verzuim. Opzet is niet vereist; de lichtste fout leidt tot aansprakelijkheid [2](#page=2).
##### 1.6.1.2 Subjectieve component: verwijtbaarheid
* Het onrechtmatig handelen moet toerekenbaar zijn aan een schuldbekwaam persoon. Het onrechtmatig handelen moet de schadeverwekker kunnen worden verweten [3](#page=3).
* **Schuldbekwaamheid**: Vereist dat de persoon over voldoende geestesvermogen beschikt om de draagwijdte van zijn daden te beseffen en een oordeel te vormen over de aanvaardbaarheid ervan [3](#page=3).
* **Niet-schuldbekwame personen**:
* **Jonge kinderen**:
* Tot de Wet van 7 februari 2024 waren minderjarige personen in principe persoonlijk aansprakelijk, tenzij ze de vereiste onderscheidingsvermogen misten (bv. jonge kinderen). Er was geen wettelijke leeftijdsgrens, maar men ging er algemeen van uit dat een kind van 7 jaar in principe onderscheidingsvermogen had [3](#page=3).
* Artikel 6.9 BW introduceert nu dat kinderen **jonger dan twaalf jaar** niet aansprakelijk zijn voor schade veroorzaakt door hun fout [3](#page=3).
* Kinderen van **twaalf jaar of ouder** worden wel principieel aansprakelijk geacht (art. 6.10 BW). De rechter kan echter op grond van billijkheid de schade laten vergoeden door het minderjarig kind (12+) te laten vergoeden, bijvoorbeeld rekening houdend met de vermogenstoestand van partijen [3](#page=3).
* Er moet een onderscheid gemaakt worden tussen de handelingsbekwaamheid (procesbekwaamheid) van de minderjarige en de schuldbekwaamheid [3](#page=3).
* **Geesteszieke personen**: Personen die op het moment van het schadeverwekkende feit door een geestesstoornis niet in staat zijn de gevolgen van hun handelen in te schatten, missen de nodige schuldbekwaamheid. De geestesonbekwaamheid moet volledig zijn, ook al is ze tijdelijk [3](#page=3).
* Dit omvat o.a. psychisch gehandicapten, krankzinnigen, mensen met een verstandelijke handicap [3](#page=3).
* Personen die door een fysieke stoornis (bv. hartaanval, epilepsie) het bewustzijn verliezen en schade veroorzaken, zijn schuldonbekwaam, tenzij ze deze toestand vrijwillig hebben opgeroepen (bv. door dronkenschap of drugs) [3](#page=3).
* Artikel 6.11 BW laat de rechter toe de schade veroorzaakt door geestesgestoorden te laten vergoeden op grond van billijkheid, rekening houdend met de vermogenstoestand van de partijen. Een persoon die door een hartaanval de controle verliest, wordt niet beschouwd als een geesteszieke in de zin van art. 6.11 BW en het slachtoffer kan dan geen vergoeding verkrijgen op grond van dit artikel [3](#page=3).
* **Toerekenbaarheid**: Veronderstelt dat men wetens en willens heeft gehandeld, zonder overmacht, rechtvaardigings- of uitsluitingsgrond (bv. zelfverdediging, overheidsbevel, noodtoestand, onoverwinnelijke dwaling) [3](#page=3).
* De geldende uitsluitingsgronden zijn opgenomen in artikelen 6.7 en 6.8 BW [4](#page=4).
#### 1.6.2 Schade
* **Vereisten**: De toestand van het slachtoffer na het schadegeval wordt vergeleken met de toestand indien het schadegeval niet had plaatsgevonden. De schadevereiste wordt ruim ingevuld [4](#page=4).
* Schade komt in aanmerking indien het slachtoffer een persoonlijk (i), rechtmatig (ii) belang (iii) heeft (art. 6.24 BW). De schending van een subjectief recht is niet meer vereist; een belang hoeft niet specifiek beschermd te zijn door het objectieve recht [4](#page=4).
* De schade moet bovendien zeker (iv) zijn, hoewel toekomstige schade onder voorwaarden in aanmerking komt (art. 6.25 BW) [4](#page=4).
* **Soorten schade**:
* **Patrimoniale of materiële schade** (art. 6.26 BW): Omvat schade aan een goed (bv. deuk in wagen, gescheurde kledij) en materiële schade door lichamelijke schade (bv. inkomensverlies) [4](#page=4).
* **Extrapatrimoniale of morele schade**: Omvat bijvoorbeeld pijn, minderwaardigheidsgevoel, gevoelens van genegenheid [4](#page=4).
#### 1.6.3 Oorzakelijk verband
* **Begrip**: Er moet een oorzakelijk verband (causaliteit) bestaan tussen de fout en de schade. De fout moet een *conditio sine qua non* zijn voor de schade; zonder de fout zou de schade zich niet op dezelfde wijze hebben voorgedaan [4](#page=4).
* **Equivalentieleer**: In het Belgische recht geldt de equivalentieleer: elke fout zonder welke de schade zich niet zou hebben gerealiseerd, volstaat om volledig aansprakelijk te worden gesteld [4](#page=4).
* Een fout van een derde sluit de herstelplicht van de dader tegenover het slachtoffer niet uit (mogelijke *in solidum*-gehoudenheid) [4](#page=4).
* Tussen de daders onderling vindt wel een verdeling plaats (art. 6.19 BW) [4](#page=4).
* De Wet van 7 februari 2024 heeft de equivalentieleer als uitgangspunt bevestigd (art. 6.18, §1 BW) [4](#page=4).
* Op grond van artikel 6.18, §2 BW is er echter geen sprake van aansprakelijkheid indien het verband tussen het tot aansprakelijkheid leidende feit en de schade dermate verwijderd is dat het kennelijk onredelijk zou zijn de schade toe te rekenen. Hierbij wordt rekening gehouden met het onwaarschijnlijke karakter van de schade en de omstandigheid dat het feit niet op betekenisvolle wijze heeft bijgedragen tot het ontstaan van de schade [4](#page=4).
* **Fout van het slachtoffer**: Wanneer ook het slachtoffer zelf of een persoon voor wie hij moet instaan een fout maakte, kan dit leiden tot een verdeling van aansprakelijkheid tussen het slachtoffer en de dader(s) (art. 6.20 BW) [4](#page=4).
### 1.7 Kwalitatieve aansprakelijkheid
* Artikelen 6.12 tot en met 6.15 BW bevatten enkele gevallen van kwalitatieve aansprakelijkheid. Dit betreft aansprakelijkheid voor andermans daad, voor zaken of dieren [2](#page=2) [4](#page=4).
---
# Persoonlijke aansprakelijkheid voor eigen daad
Dit deel behandelt de vereisten voor aansprakelijkheid voor eigen handelen, bestaande uit fout, schade en oorzakelijk verband, waarbij zowel objectieve als subjectieve componenten van een fout worden belicht.
### 2.1 Aansprakelijkheid voor eigen daad
De aansprakelijkheid voor eigen daad is geregeld in de artikelen 6.5-6.11 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Om aansprakelijk te zijn voor eigen handelen, moeten drie vereisten vervuld zijn [2](#page=2):
* Fout
* Schade
* Oorzakelijk verband
#### 2.1.1 Fout
De foutvereiste bestaat uit twee componenten: een objectieve en een subjectieve. Het loutere bestaan van schade leidt niet automatisch tot de vaststelling van een fout [2](#page=2).
##### 2.1.1.1 Objectieve component
De objectieve component van de fout betreft onrechtmatig handelen. Artikel 6.5 BW stelt dat eenieder aansprakelijk is voor de schade die hij door zijn fout aan een ander veroorzaakt. Artikel 6.6, §1 BW preciseert dat een fout bestaat uit de schending van een wettelijke regel die een bepaald gedrag oplegt of verbiedt, of uit de schending van de algemene zorgvuldigheidsnorm die in het maatschappelijk verkeer geldt [2](#page=2).
* **Specifieke rechtsnorm:** Dit betreft de overtreding van een specifieke wettelijke of reglementaire regel, zoals de verkeersregels [2](#page=2).
* **Algemene zorgvuldigheidsnorm:** Dit is de norm die vereist dat men handelt zoals een normaal voorzichtig en vooruitziend persoon geplaatst in dezelfde concrete omstandigheden. Artikel 6.6, §2, lid 1 BW bepaalt dat dit gedrag overeenkomt met dat van een voorzichtig en redelijk persoon onder dezelfde omstandigheden. Het criterium van de "goede huisvader" (bonus pater familias) is abstract, maar wordt geconcretiseerd door de concrete omstandigheden van het geval (bv. weersomstandigheden, tijdstip) . Daarbij wordt geen rekening gehouden met de specifieke zwakheden van de betrokkene. Vooruitziend betekent redelijkerwijs proberen nadelige gevolgen te voorzien, en zorgvuldig betekent ervoor zorgen dat die gevolgen zich niet voordoen door eventueel voorzorgsmaatregelen te nemen. De fout kan bestaan uit een daad of een verzuim. Opzet is niet vereist; zelfs de lichtste fout kan leiden tot aansprakelijkheid [2](#page=2) [3](#page=3).
##### 2.1.1.2 Subjectieve component
De subjectieve component vereist dat het onrechtmatig handelen toerekenbaar is aan een schuldbekwaam persoon; met andere woorden, het moet de schadeverwekker verweten kunnen worden [3](#page=3).
* **Schuldbekwaamheid:** Schuldbekwaamheid impliceert dat de persoon over voldoende geestesvermogen beschikt om de draagwijdte van zijn daden te beseffen en een oordeel te vormen over de aanvaardbaarheid ervan [3](#page=3).
* **Niet-schuldbekwame personen:** Jonge kinderen en geesteszieke personen kunnen niet-schuldbekwaam zijn [3](#page=3).
* **Jonge kinderen:** Minderjarigen zijn in principe persoonlijk aansprakelijk voor schade veroorzaakt door hun fout. Een kind van 7 jaar werd vroeger algemeen geacht voldoende onderscheidingsvermogen te hebben. De Wet van 7 februari 2024 heeft een leeftijdsgrens ingevoerd: kinderen van minder dan twaalf jaar zijn niet aansprakelijk voor schade door hun fout (artikel 6.9 BW) . Kinderen van twaalf jaar en ouder worden wel principieel aansprakelijk geacht (artikel 6.10 BW), maar de rechter kan op billijkheidsgronden de schade laten vergoeden door rekening te houden met de vermogenstoestand van de partijen. Er moet een onderscheid gemaakt worden tussen de handelingsbekwaamheid (procesbekwaamheid) van de minderjarige en de schuldbekwaamheid [3](#page=3).
* **Geesteszieke personen:** Indien de schadeverwekker op het moment van het feit door een geestesstoornis niet in staat is de gevolgen van zijn handelen in te schatten, mist hij de nodige schuldbekwaamheid. Dit vereist een volledige, al dan niet tijdelijke, geestesonbekwaamheid. Personen die door een fysieke stoornis het bewustzijn verliezen en schade veroorzaken, zijn schuldonbekwaam, tenzij deze toestand vrijwillig werd opgeroepen (bv. door dronkenschap of drugs) . Artikel 6.11 BW laat de rechter toe schade veroorzaakt door geestesgestoorden op billijkheidsgrond te laten vergoeden, rekening houdend met de vermogenstoestand van de partijen [3](#page=3).
* **Toerekenbaarheid:** Dit veronderstelt dat men wetens en willens heeft gehandeld, zonder aanwezigheid van overmacht, een rechtvaardigings- of uitsluitingsgrond (zoals zelfverdediging, overheidsbevel, noodtoestand of onoverwinnelijke dwaling) . De geldende uitsluitingsgronden zijn opgenomen in de artikelen 6.7 en 6.8 BW [3](#page=3) [4](#page=4).
#### 2.1.2 Schade
Voor de bepaling van schade wordt de toestand van het slachtoffer na het schadegeval vergeleken met de toestand waarin het slachtoffer zou verkeren als het schadegeval niet had plaatsgevonden. De schadevereiste wordt ruim ingevuld. Schade komt in aanmerking indien het slachtoffer een persoonlijk, wettig belang heeft bij het materieel of moreel voordeel dat verloren ging (artikel 6.24 BW). De schending van een subjectief recht is niet langer vereist, en een belang hoeft niet specifiek beschermd te worden door het objectieve recht. De schade moet bovendien zeker zijn, hoewel toekomstige schade onder voorwaarden in aanmerking komt (artikel 6.25 BW) [4](#page=4).
* **Patrimoniale en extrapatrimoniale schade:**
* **Patrimoniale schade (materieel):** Omvat schade aan goederen (bv. deuk in wagen) en materiële schade door lichamelijk letsel (bv. inkomensverlies) (artikel 6.26 BW) [4](#page=4).
* **Extrapatrimoniale schade (moreel):** Omvat immateriële schade zoals pijn, minderwaardigheidsgevoelens of gevoelens van genegenheid [4](#page=4).
#### 2.1.3 Oorzakelijk verband
Tussen de fout en de schade moet er een oorzakelijk verband (causaliteit) bestaan. Dit betekent dat de fout een *conditio sine qua non* moet zijn voor de schade, oftewel dat zonder de fout de schade zich niet op dezelfde wijze zou hebben voorgedaan [4](#page=4).
* **Equivalentieleer:** In het Belgische recht geldt de equivalentieleer: elke fout zonder welke de schade zich niet in concreto zou hebben gerealiseerd, is voldoende om volledig aansprakelijk gesteld te worden. De fout van een derde sluit de herstelplicht van de dader tegenover het slachtoffer niet uit (mogelijke *in solidum*-gehoudenheid). Tussen de daders onderling vindt wel een verdeling plaats (artikel 6.19 BW) [4](#page=4).
De Wet van 7 februari 2024 heeft de equivalentieleer bevestigd als uitgangspunt (artikel 6.18, §1 BW). Artikel 6.18, §2 BW introduceert echter een beperking: er is geen aansprakelijkheid indien het verband tussen het feit en de schade dermate verwijderd is dat het kennelijk onredelijk zou zijn de schade toe te rekenen. Hierbij wordt rekening gehouden met het onwaarschijnlijke karakter van de schade en of het feit betekenisvol heeft bijgedragen aan het ontstaan ervan [4](#page=4).
* **Fout van het slachtoffer:** Indien het slachtoffer zelf, of een persoon waarvoor het moet instaan, een fout beging, kan dit leiden tot een verdeling van aansprakelijkheid, ook in de verhouding tussen het slachtoffer en de dader(s) (artikel 6.20 BW) [4](#page=4).
---
# Kwalitatieve aansprakelijkheid voor andermans daad
Kwalitatieve aansprakelijkheid voor andermans daad houdt in dat iemand aansprakelijk wordt gesteld voor de schade veroorzaakt door een ander, zonder dat er een eigen fout van de aansprakelijke persoon hoeft te zijn aangetoond.
### 3.1 Algemene beginselen van kwalitatieve aansprakelijkheid voor andermans daad
De artikelen 6.12 tot en met 6.15 van het Burgerlijk Wetboek (BW) voorzien in specifieke gevallen van kwalitatieve aansprakelijkheid voor andermans daad. Deze omvatten aansprakelijkheid van ouders voor minderjarige kinderen toezichthouders voor personen onder hun toezicht aanstellers voor hun aangestelden en rechtspersonen voor hun bestuursorganen. In tegenstelling tot de aansprakelijkheid voor zaken, bestaat er geen algemene wettelijke regeling voor kwalitatieve aansprakelijkheid voor personen in het algemeen [4](#page=4) [5](#page=5) [6](#page=6) [7](#page=7) [8](#page=8).
#### 3.1.1 Algemene vereisten
Voor alle specifieke gevallen van kwalitatieve aansprakelijkheid voor andermans daad gelden de volgende algemene vereisten:
* **Fout of objectieve onrechtmatigheid van de persoon voor wie men instaat**: Er moet sprake zijn van een fout, of althans een objectieve onrechtmatigheid, van degene wiens daad de schade heeft veroorzaakt [5](#page=5).
* **Schade**: Het slachtoffer moet schade hebben geleden. De schade wordt bepaald door de toestand na het schadegeval te vergelijken met de toestand zonder het schadegeval. Schade is ruim gedefinieerd en kan zowel materieel (patrimoniaal) als immaterieel (extrapatrimoniaal) zijn [4](#page=4) [5](#page=5).
* **Oorzakelijk verband**: Er moet een oorzakelijk verband (causaliteit) bestaan tussen de fout (of objectieve onrechtmatigheid) van de persoon voor wie men instaat en de geleden schade. Dit betekent dat de fout een *conditio sine qua non* moet zijn voor de schade [4](#page=4) [5](#page=5).
> **Tip:** De equivalentieleer (een fout is een voorwaarde zonder welke de schade zich niet zou hebben voorgedaan) is het uitgangspunt voor causaliteit, maar de aansprakelijkheid wordt beperkt als het verband met de schade kennelijk onredelijk is [4](#page=4).
#### 3.1.2 Verhouding met persoonlijke aansprakelijkheid
Kwalitatieve aansprakelijkheid dient als een waarborg voor het slachtoffer en doet geen afbreuk aan de persoonlijke aansprakelijkheid van de directe dader, mits die dader zelf een fout heeft begaan [5](#page=5).
#### 3.1.3 Exclusiviteit van inroeping door het slachtoffer
De kwalitatieve aansprakelijkheid is enkel inroepbaar door het slachtoffer en geldt niet in de onderlinge verhouding tussen de dader en de kwalitatief aansprakelijke persoon [5](#page=5).
### 3.2 Aansprakelijkheid van ouders voor minderjarige kinderen (art. 6.12 BW)
Ouders zijn aansprakelijk voor schade veroorzaakt door hun minderjarige kinderen [5](#page=5).
#### 3.2.1 Personen die aansprakelijk zijn
De aansprakelijkheid rust op ouders, adoptieouders, voogden en pleegzorgers, mits zij het gezag hebben over de persoon van de minderjarige. Loutere bewaking, zoals bij een grootouder of een ouder van een ander kind op een feestje, valt hier niet onder [5](#page=5).
#### 3.2.2 Kinderen waarop de aansprakelijkheid van toepassing is
De aansprakelijkheid geldt enkel voor minderjarige kinderen. Ontvoogde minderjarige kinderen vallen hier, hoewel betwist, niet meer onder [5](#page=5).
#### 3.2.3 Vereiste van fout of objectieve onrechtmatigheid bij het kind
* **Kinderen jonger dan 12 jaar**: Voor kinderen onder de 12 jaar is er geen subjectieve fout vereist. Er volstaat een objectieve onrechtmatigheid, omdat het subjectieve element van de fout bij deze leeftijd nog niet aanwezig is [5](#page=5).
* **Kinderen van 12 tot 16 jaar**: De aansprakelijkheid van de ouders wordt gezien als een foutloze, niet-weerlegbare aansprakelijkheid [5](#page=5).
* **Kinderen vanaf 16 jaar**: Vanaf 16 jaar blijft de kwalitatieve aansprakelijkheid bestaan, maar geldt er een weerlegbaar foutvermoeden. Ouders kunnen het tegenbewijs leveren door aan te tonen dat de schade niet het gevolg is van een gebrek aan toezicht [5](#page=5).
### 3.3 Aansprakelijkheid van personen belast met het toezicht op anderen (art. 6.13 BW)
Artikel 6.13 BW regelt de aansprakelijkheid van onderwijsinstellingen en andere toezichthouders [6](#page=6).
#### 3.3.1 Aansprakelijkheid van onderwijsinstellingen (art. 6.13, lid 2 BW)
Onderwijsinstellingen zijn aansprakelijk voor schade die leerlingen veroorzaken terwijl zij onder toezicht van de instelling staan [6](#page=6).
* **Onderwijs**: Dit begrip wordt ruim opgevat en omvat elke vorm van kennisoverdracht, inclusief sport- of kunstonderwijs, en geldt ook bij kosteloos onderwijs [6](#page=6).
* **Leerlingen**: De aansprakelijkheid is niet beperkt tot minderjarige leerlingen [6](#page=6).
* **Fout of objectieve onrechtmatigheid**: Net als bij ouders, volstaat bij een schuldonbekwame leerling een objectieve onrechtmatigheid [6](#page=6).
* **(Weerlegbaar) foutvermoeden in toezicht**: Er geldt een weerlegbaar vermoeden van gebrek aan toezicht. De instelling kan zich bevrijden door aan te tonen dat de schade niet kon worden verhinderd, rekening houdend met alle concrete elementen [6](#page=6).
#### 3.3.2 Aansprakelijkheid van algemene toezichthouders (art. 6.13, lid 1 BW)
Personen die op grond van een wettelijke, reglementaire, gerechtelijke, administratieve of contractuele bepaling belast zijn met het organiseren en controleren van de levenswijze van anderen, zijn aansprakelijk voor schade veroorzaakt door die personen onder hun toezicht [6](#page=6).
* **Toezichthouder**: De aansprakelijkheid is beperkt tot personen die op een globale en duurzame wijze toezicht houden. Loutere oppas (bv. broer/zus, grootouder, ouder van ander kind) of kortdurende begeleiding (bv. babysit, sportcoach, jeugdbeweging) valt hier niet onder. Instellingen voor pleegzorg, jeugdinstellingen en pleegouders kunnen wel aansprakelijk zijn [6](#page=6).
* **Fout of objectieve onrechtmatigheid**: Bij de persoon onder toezicht volstaat een objectieve onrechtmatigheid [6](#page=6).
* **(Weerlegbaar) foutvermoeden in toezicht**: Er geldt een weerlegbaar vermoeden van gebrek aan toezicht, dat kan worden weerlegd door aan te tonen dat de schade niet kon worden verhinderd [6](#page=6).
### 3.4 Aansprakelijkheid van aanstellers voor aangestelden (art. 6.14 BW)
Aanstellers (werkgevers, rechtspersonen van publiek recht) zijn aansprakelijk voor schade die hun aangestelden (werknemers, personeelsleden) veroorzaken in de uitoefening van hun functie [7](#page=7).
#### 3.4.1 Onweerlegbaar aansprakelijkheidsvermoeden
Het vermoeden dat de aansteller een fout heeft begaan door de betreffende persoon aan te stellen of in het toezicht, is **onweerlegbaar**. De aansteller kan zich niet bevrijden door aan te tonen dat hij geen fout heeft begaan [7](#page=7).
#### 3.4.2 Band van aanstelling
Er moet sprake zijn van een feitelijke gezagsrelatie tussen de aansteller en de aangestelde. Dit is niet noodzakelijk een juridische ondergeschiktheid (bv. bij uitzendkrachten, waar de feitelijke werkgever aansprakelijk is) [7](#page=7).
#### 3.4.3 Fout, objectieve onrechtmatigheid of kwalitatieve aansprakelijkheid van de aangestelde
De aansprakelijkheid van de aansteller komt in het geding indien de aangestelde een fout begaat, een objectief onrechtmatige daad stelt, of op een andere grond aansprakelijk is [7](#page=7).
#### 3.4.4 In de bediening waartoe gebezigd
De fout van de aangestelde moet zijn begaan "in de bediening waartoe hij gebezigd werd" of "in de uitoefening van de functie". Dit wordt ruim geïnterpreteerd; er moet een band bestaan tussen de aanstelling en de fout, hoe onrechtstreeks ook. De aansteller kan zich enkel bevrijden als hij bewijst dat de aangestelde buiten de bediening handelde, zonder toestemming en met een doel vreemd aan zijn taak [7](#page=7).
> **Voorbeeld:** Een werknemer die tijdens zijn pauze brand sticht door een lucifer weg te gooien, handelt nog in de bediening, waardoor de aansteller aansprakelijk kan zijn. Een werknemer die zonder toestemming een bedrijfswagen leent voor een privérit en een ongeval veroorzaakt, handelt buiten de bediening [7](#page=7) [8](#page=8).
#### 3.4.5 Bijzondere bescherming voor werknemers en ambtenaren
Een derde kan zich richten tot zowel de werkgever (aansteller) als de werknemer (aangestelde). De aansprakelijkheid van de werknemer is echter beperkt tot bedrog, zware schuld, of lichtere schuld indien deze hem gewoonlijk overkomt. De aansteller blijft echter steeds aansprakelijk voor de volledige schade, zelfs bij een lichte fout van de werknemer [8](#page=8).
### 3.5 Aansprakelijkheid van rechtspersonen voor hun bestuursorganen (art. 6.15 BW)
Rechtspersonen zijn foutloos aansprakelijk voor schade die hun bestuursorgaan of de leden ervan veroorzaken aan derden tijdens en naar aanleiding van hun functie [8](#page=8).
* **Toepassingsvoorwaarden**: Deze aansprakelijkheid vertoont gelijkenissen met de aansprakelijkheid van aanstellers voor aangestelden, maar vereist geen band van aanstelling (ondergeschiktheid) [8](#page=8).
* **Niet-ondergeschikte leden**: De aansprakelijkheid richt zich op situaties waarin niet-ondergeschikte bestuursleden (bv. bestuurders) schade veroorzaken [8](#page=8).
---
# Aansprakelijkheid voor zaken en dieren
Dit hoofdstuk behandelt de specifieke aansprakelijkheidsregimes voor gebrekkige zaken onder iemands bewaring en voor dieren.
### 4.1 Aansprakelijkheid voor gebrekkige zaken onder zijn bewaring (art. 6.16 BW)
Artikel 6.16 van het Burgerlijk Wetboek (BW) introduceert een algemene kwalitatieve aansprakelijkheid voor gebrekkige zaken die zich onder iemands bewaring bevinden. Naast de algemene vereisten van schade en een oorzakelijk verband, moeten specifieke voorwaarden vervuld zijn [8](#page=8).
#### 4.1.1 Gebrekkige zaak
Er is een gebrekkige zaak vereist. Deze aansprakelijkheid geldt voor alle zaken, met uitzondering van dieren waarvoor artikel 6.17 BW van toepassing is. De benadeelde partij moet bewijzen dat de zaak een gebrek vertoont. Een zaak wordt als gebrekkig beschouwd wanneer deze, door een van haar kenmerken, niet de verwachte veiligheid biedt in de gegeven omstandigheden [8](#page=8).
> **Voorbeelden van gebrekkige zaken:** een instortende stoel, een exploderende computer, een auto waarvan een wiel loskomt [8](#page=8).
#### 4.1.2 Bewaarder van de zaak
Tevens is vereist dat de gebrekkige zaak onder de bewaring staat van degene die wordt aangesproken. Bewaring impliceert hier het vermogen om de zaak voor eigen rekening te gebruiken, er genot van te hebben, of deze te bewaren met de mogelijkheid van toezicht, leiding en controle op een niet-ondergeschikte manier [8](#page=8).
De eigenaar wordt vermoed de bewaarder te zijn, tenzij deze kan aantonen dat de bewaring op het moment van het voorval bij een ander berustte [8](#page=8).
> **Voorbeeld:** Een zaak in een huurhuis kan onder de bewaring van de huurder vallen [8](#page=8).
#### 4.1.3 Geen fout vereist
Voor deze aansprakelijkheid is geen fout van de bewaarder noodzakelijk; het betreft een foutloze aansprakelijkheid. De bewaarder van de gebrekkige zaak kan enkel aan zijn aansprakelijkheid ontsnappen door het bewijs te leveren van een vreemde oorzaak, zoals overmacht of de daad van een derde [9](#page=9).
### 4.2 Aansprakelijkheid voor dieren (art. 6.17 BW)
De bewaarder van een dier is aansprakelijk voor de schade die door het dier is veroorzaakt, ongeacht of het dier zich onder zijn bewaring bevond of dat het verdwaald of ontsnapt was. Naast de vereisten van schade en een oorzakelijk verband tussen de gedraging van het dier en de schade, gelden specifieke voorwaarden [9](#page=9).
#### 4.2.1 Een dier
De aansprakelijkheid geldt voor alle dieren die men zich heeft toegeëigend, inclusief verdwaalde dieren. Dit omvat huisdieren, maar ook bijvoorbeeld wilde dieren in een dierentuin. Wild dat niet in het bezit is genomen, valt buiten de toepassing van artikel 6.17 BW [9](#page=9).
#### 4.2.2 Bewaarder
Tevens is vereist dat het dier onder de bewaring staat van degene die wordt aangesproken. Bewaring houdt in dit geval in dat men op niet-ondergeschikte wijze de macht van leiding en controle over het dier heeft [9](#page=9).
De eigenaar wordt vermoed de bewaarder te zijn, tenzij hij kan bewijzen dat de bewaring op het moment van de feiten bij iemand anders berustte [9](#page=9).
> **Voorbeeld:** Een dierenarts wordt niet als bewaarder beschouwd als de eigenaar tijdens de behandeling toezicht blijft houden. Een eigenaar die zijn dier voor onbepaalde tijd bij een vriend achterlaat zonder instructies, is niet aansprakelijk als het dier schade veroorzaakt; de vriend wordt dan als bewaarder beschouwd [9](#page=9).
#### 4.2.3 Geen foutvereiste
De aansprakelijkheid voor dieren is een objectieve of risicoaansprakelijkheid; de fout van de bewaarder speelt geen rol. Zodra vastgesteld is dat de gedraging van het dier schade heeft veroorzaakt aan derden, is de bewaarder aansprakelijk [9](#page=9).
#### 4.2.4 Vreemde oorzaak als bevrijdingsgrond
De bewaarder kan wel aantonen dat de gedraging van het dier werd uitgelokt door een vreemde oorzaak, zoals de fout van het slachtoffer of de fout van een derde [9](#page=9).
* **Enige oorzaak:** Indien de vreemde oorzaak de enige oorzaak is, ontbreekt een oorzakelijk verband tussen het gedrag van het dier en de schade. De bewaarder is dan niet aansprakelijk omdat aan een van de toepassingsvoorwaarden van artikel 6.17 BW niet is voldaan [9](#page=9).
> **Voorbeeld:** Een eigenaar van een paard is niet aansprakelijk als het paard op hol sloeg nadat derden voetzoekers tussen zijn poten hadden gegooid [9](#page=9).
* **Gedeelde oorzaak:** Indien de schade zowel door de daad van het dier als door de vreemde oorzaak (bijvoorbeeld fout van het slachtoffer) is ontstaan, wordt de aansprakelijkheid verdeeld tussen de eigenaar/bewaarder en het slachtoffer [9](#page=9).
---
# Schadeloosstelling
Indien er sprake is van aansprakelijkheid wegens onrechtmatige daad, kan het slachtoffer schadeloosstelling vorderen, met als doel om het slachtoffer terug te plaatsen in de positie alsof de daad niet had plaatsgevonden [10](#page=10) [9](#page=9).
### 5.1 Bron van verbintenissen
Aansprakelijkheid wegens onrechtmatige daad (zowel voor eigen daad als kwalitatieve aansprakelijkheid) creëert een verbintenis tot schadeherstel [9](#page=9).
### 5.2 Integrale schadeloosstelling
Het principe van schadeloosstelling is integraal; het slachtoffer dient volledig te worden teruggeplaatst in de hypothetische situatie waarin de onrechtmatige daad niet had plaatsgevonden [10](#page=10) [9](#page=9).
#### 5.2.1 Herstel in natura
Het uitgangspunt is herstel in natura. Dit kan zelfs leiden tot de nietigheid van een rechtshandeling, zoals bij gekwalificeerde benadeling. In contractuele context kan het ook voortvloeien uit een situatie waarin een persoon schuld heeft aan de toestand van de onvolwaardige wil van een andere partij, en de wederpartij dit niet kon of behoorde te weten [10](#page=10).
#### 5.2.2 Herstel bij equivalent
Wanneer herstel in natura niet mogelijk is, of indien dit rechtsmisbruik zou uitmaken, geschiedt het herstel bij equivalent, wat inhoudt dat de schadevergoeding in geld wordt toegekend. Dit wordt ook wel de sanctie in het privaatrecht genoemd [10](#page=10).
### 5.3 Specifieke aansprakelijkheidsvormen die leiden tot schadeloosstelling
#### 5.3.1 Aansprakelijkheid voor zaken
* **Principe**: De bewaarder van een gebrekkige zaak is aansprakelijk voor de schade veroorzaakt door dat gebrek [9](#page=9).
* **Bewaarder**: De eigenaar wordt vermoed de bewaarder te zijn, tenzij bewezen kan worden dat de bewaring op het moment van de feiten bij iemand anders berustte. Een voorbeeld hiervan is dat de huurder de bewaring van een zaak in een huurhuis kan hebben [9](#page=9).
* **Foutvereiste**: Er is geen fout van de bewaarder vereist; dit is een foutloze aansprakelijkheid [9](#page=9).
* **Ontsnapping aan aansprakelijkheid**: De bewaarder kan enkel aan aansprakelijkheid ontsnappen door het bewijs van een vreemde oorzaak, zoals overmacht of de daad van een derde [9](#page=9).
#### 5.3.2 Aansprakelijkheid voor dieren
* **Principe**: De bewaarder van een dier is aansprakelijk voor schade veroorzaakt door het dier, ongeacht of het dier onder bewaring stond, verdwaald of ontsnapt was [9](#page=9).
* **Vereisten**: Naast schade en een causaal verband tussen de gedraging van het dier en de schade, is vereist dat er sprake is van een dier dat men zich heeft toegeëigend, ook al is het verdwaald. Dit geldt voor huisdieren en bijvoorbeeld ook voor wilde dieren in een dierentuin, maar niet voor wild dat niet in bezit is genomen [9](#page=9).
* **Bewaarder**: Het dier dient onder de bewaring te staan van degene die wordt aangesproken, wat inhoudt dat deze persoon op niet-ondergeschikte wijze macht van leiding en controle over het dier heeft. De eigenaar wordt vermoed de bewaarder te zijn, tenzij de bewaring op het moment van de feiten bij iemand anders berustte. Een dierenarts die toezicht houdt terwijl de eigenaar toezicht blijft houden, wordt bijvoorbeeld niet als bewaarder beschouwd. Een vriend die een dier voor onbepaalde tijd krijgt zonder instructies, kan als bewaarder worden beschouwd als het dier schade veroorzaakt [9](#page=9).
* **Foutvereiste**: Dit is een objectieve of risicoaansprakelijkheid; de fout van de bewaarder speelt geen rol [9](#page=9).
* **Vreemde oorzaak**: De bewaarder kan aansprakelijkheid vermijden door aan te tonen dat de gedraging van het dier werd uitgelokt door een vreemde oorzaak (bv. fout van het slachtoffer of een derde) [9](#page=9).
* Indien de vreemde oorzaak de *enige* oorzaak is, is er geen causaal verband tussen het gedrag van het dier en de schade, waardoor de bewaarder niet aansprakelijk is. Een voorbeeld is een paard dat op hol slaat na voetzoekers tussen de poten [9](#page=9).
* Indien de schade is ontstaan door zowel het dier als de vreemde oorzaak, wordt de aansprakelijkheid verdeeld tussen de bewaarder en het slachtoffer [9](#page=9).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Onrechtmatige daad | Een handeling of nalaten die in strijd is met de wettelijke plicht of de algemene zorgvuldigheidsnorm, en die schade veroorzaakt bij een ander. Het is de basis voor buitencontractuele aansprakelijkheid. |
| Burgerlijke aansprakelijkheid | De verplichting om schade te vergoeden die door eigen handelen of nalaten is veroorzaakt, gebaseerd op het principe dat men aansprakelijk is voor de schade die men aan een ander toebrengt. |
| Contractuele aansprakelijkheid | Aansprakelijkheid die voortvloeit uit een schending van een contractuele verbintenis. Dit treedt op wanneer een partij een overeenkomst niet nakomt. |
| Buitencontractuele aansprakelijkheid | Aansprakelijkheid die niet voortvloeit uit een contract, maar uit een onrechtmatige daad. Dit omvat ook de precontractuele aansprakelijkheid. |
| Samenloopverbod | Een principe dat lange tijd gold in het Belgische recht, waarbij contractuele en buitencontractuele aansprakelijkheid niet tegelijkertijd konden worden ingeroepen voor dezelfde schade. Dit verbod is inmiddels opgeheven. |
| Foutaansprakelijkheid | Het principe dat iemand aansprakelijk is voor schade die hij door zijn eigen fout heeft veroorzaakt. Dit vereist een verwijtbaar en onrechtmatig handelen. |
| Objectieve aansprakelijkheid | Aansprakelijkheid die niet gebaseerd is op een persoonlijke fout van de schadeverwekker, maar op andere gronden zoals risico of de hoedanigheid waarin iemand handelt. |
| Kwalitatieve aansprakelijkheid | Aansprakelijkheid die voortvloeit uit de hoedanigheid waarin men zich bevindt, zoals de aansprakelijkheid van ouders voor hun kinderen of van aanstellers voor hun aangestelden. |
| Persoonlijke aansprakelijkheid | De aansprakelijkheid voor eigen daden en gedragingen. Dit is de basisvorm van aansprakelijkheid waarbij een fout van de dader vereist is. |
| Schuldbekwaamheid | Het vermogen van een persoon om de draagwijdte van zijn daden te beseffen en zich een oordeel te vormen over de aanvaardbaarheid ervan. Personen zonder voldoende geestesvermogen zijn schuldonbekwaam. |
| Algemene zorgvuldigheidsnorm | Een norm die vereist dat men handelt zoals een normaal voorzichtige en vooruitziende persoon (bonus pater familias) geplaatst in dezelfde omstandigheden zou handelen. |
| Oorzakelijk verband (causaliteit) | Het noodzakelijke verband tussen de fout van de dader en de geleden schade. Zonder de fout zou de schade zich niet op dezelfde wijze hebben voorgedaan. |
| Equivalentieleer | De leer die stelt dat elke fout zonder welke de schade zich niet zou hebben voorgedaan, voldoende is om aansprakelijkheid te vestigen. |
| Patrimoniale schade | Materiële schade die direct de economische of vermogenspositie van het slachtoffer aantast, zoals schade aan goederen of inkomensverlies. |
| Extrapatrimoniale schade | Immateriële schade, zoals pijn, leed, aantasting van eer of goede naam, die het slachtoffer lijdt. |
| Bewaarder van zaak | Degene die de feitelijke macht van leiding, controle en gebruik heeft over een zaak, niet noodzakelijk de eigenaar. |
| Gebrekkige zaak | Een zaak die door een bepaald kenmerk niet de veiligheid biedt die men ervan mag verwachten onder de gegeven omstandigheden. |
| Bewaarder van dier | Degene die de feitelijke macht van leiding en controle over een dier heeft, ook indien het dier ontsnapt of verdwaald is. |
| Schadeloosstelling | Het herstel van de schade die door een onrechtmatige daad is veroorzaakt, hetzij in natura, hetzij bij equivalent (geldelijke vergoeding). |
Cover
pwp 6 tot 9 samengevoegd.pptx
Summary
# Burgerlijke aansprakelijkheidsverzekering (BA Privéleven)
Oké, hier is de studiehandleiding voor "Burgerlijke aansprakelijkheidsverzekering (BA Privéleven)", opgesteld volgens jouw instructies.
## 1. Burgerlijke aansprakelijkheidsverzekering (BA Privéleven)
De burgerlijke aansprakelijkheidsverzekering voor het privéleven, ook wel bekend als de familiale verzekering of BA Privé, dekt de financiële gevolgen van schade die de verzekerde onopzettelijk aan derden toebrengt in het kader van zijn privéleven.
### 1.1 Het verzekerde risico
Het risico dat de verzekeraar overneemt is de burgerlijke aansprakelijkheid van de verzekerde voor schade aan derden, veroorzaakt door een fout, nalatigheid of door personen, dieren of zaken waarvoor de verzekerde verantwoordelijk is, binnen de context van zijn privéleven. Dit omvat schade die de verzekerde zelf, zijn gezin, zijn dieren of zijn goederen onopzettelijk veroorzaken, buiten het beroepsleven. De verzekering beschermt aldus het vermogen van de verzekerde tegen vorderingen van derden.
**Voorbeelden van gedekte risico's:**
* Een kind dat per ongeluk de ruit van de buren breekt.
* Een hond die een bezoeker bijt.
* Het per ongeluk morsen van koffie op de laptop van iemand anders.
* Schade veroorzaakt door een gebrekkige zaak die men heeft uitgeleend.
### 1.2 Aansprakelijkheidsgronden
De BA Privéleven dekt aansprakelijkheid die voortvloeit uit buitencontractuele aansprakelijkheid, gebaseerd op de artikelen 1382 tot 1386 van het oude Burgerlijk Wetboek (nu Boek 6 BW). Contractuele aansprakelijkheid, die voortvloeit uit afspraken tussen partijen, is uitgesloten omdat deze niet direct verband houdt met het dagelijks privéleven.
De belangrijkste gronden voor aansprakelijkheid die onder deze verzekering vallen, zijn:
* **Eigen fout:** Nalaten of onvoorzichtigheid van de verzekerde zelf.
* **Aansprakelijkheid voor anderen:**
* Ouders voor hun minderjarige kinderen.
* Werkgevers voor hun aangestelden (huispersoneel).
* Eigenaars van dieren voor de schade die hun dieren veroorzaken.
* De bewaarder van gebrekkige zaken.
### 1.3 Partijen
De BA Privéleven kent de volgende partijen:
#### 1.3.1 De verzekeringsnemer
De verzekeringsnemer is de persoon die het contract afsluit met de verzekeraar en de premie betaalt. Deze persoon staat juridisch tegenover de verzekeraar en moet de verzekeraar correct informeren over de te verzekeren risico's. De verzekeringsnemer kan ook de verzekerde zijn, maar dit is niet noodzakelijk.
> **Voorbeeld:** Jan sluit een BA Privéleven-contract af voor zijn gezin. Jan is dan de verzekeringsnemer.
#### 1.3.2 De verzekerde
De verzekerde is de persoon wiens aansprakelijkheid door de polis wordt gedekt. In principe zijn de volgende personen verzekerd:
* De verzekeringsnemer zelf (indien het hoofdverblijf in België is).
* De echtgeno(o)t(e) of wettelijke partner van de verzekeringsnemer.
* Alle inwonende personen (huisgenoten).
* Minderjarige en inwonende kinderen, alsook hun eigen kinderen die verblijven onder hetzelfde dak.
* Soms ook meerderjarige studenten die om studieredenen buiten het hoofdverblijf verblijven (bv. op kot).
* Huispersoneel (in de uitoefening van hun privé-opdrachten).
* Personen die, buiten elke beroepsbedrijvigheid, kosteloos of bezoldigd, belast zijn met de bewaking van kinderen van de verzekeringsnemer of van diens dieren (bv. babysits, doggysits).
> **Voorbeeld:** De zoon van Jan (verzekeringsnemer) breekt bij het voetballen de ruit van de buurman. De zoon is de verzekerde en zijn aansprakelijkheid wordt gedekt.
>
> **Tip:** Meerderjarige kinderen die bij hun ouders inwonen, zelfs met een eigen inkomen, zijn meestal ook gedekt onder de familiale polis van hun ouders. Ook wanneer zij met hun partner bij schoonouders intrekken en inwonend zijn, kunnen zij onder de polis van de schoonouders vallen.
Het is belangrijk te vermelden dat dieren en zaken zelf niet als "verzekerde" worden beschouwd, maar de aansprakelijkheid van de verzekerde voor deze dieren of zaken wel gedekt is.
#### 1.3.3 De derden
Derden zijn alle personen die schade lijden door een fout van een verzekerde en die recht hebben op een vergoeding.
* **Uitzondering:** Gezinsleden van de verzekerde worden doorgaans niet als derden beschouwd. Schade die onderling binnen het gezin wordt veroorzaakt, is dus uitgesloten van dekking.
* **Uitzondering op de uitzondering:** Huispersoneel en gezinshelp(st)ers in privé-dienst worden zowel als verzekerde (wanneer zij schade aan derden veroorzaken) als als derde beschouwd (wanneer zij zelf lichamelijke schade oplopen veroorzaakt door een verzekerde of hun dier).
Een derde kan de verzekeraar rechtstreeks aanspreken voor een vergoeding (eigen recht van de benadeelde).
> **Voorbeeld:** De buurman wiens ruit gebroken werd, is de derde. Wanneer de poetsvrouw gebeten wordt door de hond van het gezin, zal de familiale verzekering de schade van de poetsvrouw vergoeden.
### 1.4 Omvang van de waarborg (Materieel toepassingsgebied)
De polis BA Privéleven vergoedt de schade aan derden waarvoor de verzekerde buitencontractueel aansprakelijk is, veroorzaakt in het privéleven.
#### 1.4.1 Gedekte schade
* **Lichamelijke schade:** Bijvoorbeeld iemand verwonden met een fiets.
* **Materiële schade:** Bijvoorbeeld een ruit breken bij de buren.
* **Morele schade (indirect):** Als gevolg van lichamelijke of materiële schade.
#### 1.4.2 Niet-gedekte schade
* Schade veroorzaakt in het beroepsleven.
* Schade aan eigen goederen of aan gezinsleden (zie 1.3.3).
* Schade door motorrijtuigen (hiervoor bestaat de verplichte BA Auto).
#### 1.4.3 Minimale dekking (KB van 12 januari 1984)
Het Koninklijk Besluit van 12 januari 1984 legt minimumgarantievoorwaarden vast voor de familiale verzekeringspolis ("minifamiliale polis"). Deze polis biedt ten minste een specifieke dekking.
#### 1.4.4 Uitbreidingen (Maxifamiliale polis)
Naast de minimale dekking kunnen polissen worden uitgebreid (vaak aangeduid als "maxifamiliale polis") met aanvullende waarborgen, die per verzekeraar kunnen verschillen.
#### 1.4.5 Specifieke gedekte risico's
De BA Privéleven dekt een reeks specifieke risico's:
* **Gebouw en inhoud:**
* **Minimale polis:** Dekt schade veroorzaakt door het hoofdverblijf, studentenverblijven, de inhoud daarvan en tuinen tot 1 hectare. Schade door het niet ruimen van ijs of sneeuw op de stoep is ook gedekt.
* **Uitgesloten schade:** Gebouwen tijdens opbouw, wederopbouw of verbouwing, en schade door een defecte lift (tenzij door eigen fout bij gebruik van een correct werkende lift).
* **Maxifamiliale polis:** Kan dekking bieden voor privé-garages, tweede verblijven, en schade door liften (vaak met onderhoudscontract). Ook schade tijdens verbouwingswerken kan gedekt zijn.
> **Voorbeeld:** Als een verzekerde bruusk de liftdeur opent en daardoor iemand kwetst, is de schade verzekerd wegens een persoonlijke fout. Als echter een scharnier van de liftdeur afbreekt en iemand kwetst, is dit niet verzekerd tenzij de verzekerde zelf eigenaar/huurder/gebruiker is en er een persoonlijke fout in het spel is.
* **Dieren:**
* **Minimale polis:** Dekt schade veroorzaakt door huisdieren (met uitzondering van rijpaarden waarvan de verzekerde eigenaar is), en door personen belast met de bewaking van deze dieren buiten beroepsactiviteit.
* **Maxifamiliale polis:** Breidt de dekking uit naar personen die tijdelijk voor andermans dieren zorgen, zolang dit niet beroepsmatig gebeurt.
> **Voorbeeld:** De hond van de verzekerde bijt een fietser. De familiale verzekering dekt de lichamelijke en materiële schade van de fietser.
* **Verplaatsing en vervoermiddelen:**
* **Minimale polis:** Dekt verzekerden als voetganger, fietser, en passagier van elk voertuig.
* **Uitgesloten:** Aansprakelijkheid die gedekt wordt door de verplichte BA Motorrijtuigen.
* **Specifieke gevallen:** Dekking bij beroepsverplaatsingen (onderweg naar werk), maar niet schade ingevolge de uitoefening van het beroep zelf.
> **Voorbeeld:** Schade veroorzaakt door een passagier van een motor- of bromfiets aan een fietser wordt door de familiale verzekering gedekt, niet door de BA motorfietsverzekering.
* **Joyriding:**
* **Minimale polis:** Dekt schade veroorzaakt door een kind dat een motorvoertuig bestuurt zonder wettelijke leeftijd te hebben bereikt, op voorwaarde dat dit buiten medeweten en tegen de wil van de ouders/voogden en de houder van het voertuig gebeurt. Dit beschermt ouders tegen de financiële gevolgen.
* **Maxifamiliale polis:** Dekt ook de aansprakelijkheid die voortvloeit uit het hanteren of verplaatsen van een motorvoertuig door iemand die nog niet de wettelijke leeftijd heeft om te besturen (bv. de handrem van een auto laten ontspannen).
> **Voorbeeld:** Een 17-jarige zoon neemt zonder toestemming de auto van zijn vader mee en veroorzaakt schade. De familiale verzekering kan tussenkomen onder strikte voorwaarden.
* **Vaartuigen:**
* **Minimale polis:** Dekt schade veroorzaakt door het gebruik van zeilboten tot 200 kg (bv. Laser, Optimist) en zeilplanken.
* **Sport- en ontspanningsactiviteiten:**
* **Minimale polis:** Dekt alle sport- en ontspanningsactiviteiten, behalve uitdrukkelijk uitgesloten activiteiten zoals jacht (die een wettelijk verplichte verzekering vereist) en alle motor- of autosporten.
* **Vrijetijdsbesteding, knutsel- en tuinarbeid:**
* **Minimale polis:** Dekt schade veroorzaakt door of met speelgoed, knutsel- of tuingereedschap, tenzij onderworpen aan de verplichte BA Motorrijtuigen.
> **Voorbeeld:** Schade veroorzaakt met een kettingzaag, of een ladder die niet wordt opgeruimd, kan gedekt zijn.
* **Werk van kinderen:**
* **Enkel in maxifamiliale polissen:** Dekt schade die kinderen veroorzaken tijdens het opknappen van klusjes buiten beroepsverband (bv. auto's wassen, gras maaien voor zakgeld). Schade door jobstudenten tijdens hun werk valt onder de BA Exploitatie.
* **Leden en leiders van jeugdbewegingen:**
* **Minimale polis:** Dekt de persoonlijke aansprakelijkheid van verzekerden als leden, leiders of organisatoren van jeugdbewegingen. De jeugdbeweging zelf of de organisatie is niet automatisch gedekt.
* **Maxifamiliale polis:** Dekt ook de aansprakelijkheid van leiders of begeleiders voor schade veroorzaakt door de jongeren onder hun toezicht.
> **Voorbeeld:** Een jeugdleidster steekt een kampvuur aan en een vonk vliegt naar de hooistapel van de buurman. Haar persoonlijke fout is gedekt. Als een leider de groep even alleen laat en één kind kwetst een ander, is dit enkel gedekt onder de maxifamiliale polis.
* **Grondverschuivingen:**
* Zowel mini- als maxifamiliale polissen waarborgen lichamelijke schade veroorzaakt door grondverschuivingen. Materiële schade is soms verzekerd in de maxifamiliale polis.
> **Voorbeeld:** Bij het graven voor een kuil begeeft de wand het, waardoor de garage van de buurman instort. Letselschade van de buur is in beide formules gedekt; materiële schade enkel in de maxifamiliale indien voorzien.
* **Burenhinder:**
* **Enkel in maximale polissen:** Dekt schade waarvoor vergoeding wordt geëist op grond van artikel 3.101 BW (abnormale burenhinder), mits er een ongeval aan de basis ligt. Dit is een foutloze aansprakelijkheid.
> **Voorbeeld:** Een imker kan abnormale burenhinder inroepen wanneer zijn bijenpopulatie sterft na het besproeien van fruitbomen met een insectendodend product door de buurman.
* **Bewaking van kinderen van derden:**
* **Enkel in maximale polissen:** Dekt de persoonlijke aansprakelijkheid van minderjarige kinderen van derden wanneer zij onder toevallige bewaking van een verzekerde staan.
> **Voorbeeld:** Een 15-jarige gast van de zoon kwetst een derde. De maxifamiliale polis dekt de aansprakelijkheid van de zoon of de verzekerde die de bewaking op zich nam.
### 1.5 Mogelijke uitbreidingen van dekking
#### 1.5.1 Onvermogen van aansprakelijke derde
Indien de verzekerde schade lijdt en beroep doet op rechtsbijstand, zal de familiale verzekeraar de belangen van de verzekerde verdedigen en, bij onvermogen van de aansprakelijke derde, de schade vergoeden (onderhevig aan polisbedrag en vrijstelling).
**Voorwaarden voor tussenkomst:**
* Het schadegeval valt onder de waarborg rechtsbijstand.
* De aansprakelijke derde is gekend.
* De aansprakelijke is onvermogend (kan niet betalen).
#### 1.5.2 Vrijwillige hulp door derden
Deze extra waarborg vergoedt schade die een derde oploopt wanneer deze vrijwillig hulp biedt bij de redding van de verzekerde of zijn goederen. Deze waarborg is weliswaar suppletief en komt pas tussen na uitputting van andere verzekeringen en tot een maximumbedrag.
> **Voorbeeld:** Een buurman loopt verwondingen op tijdens het helpen blussen van een brand bij de verzekerde.
#### 1.5.3 Burgerlijke borgstelling
Indien de verzekerde omwille van een gedekt schadegeval in het buitenland wordt vastgehouden, kan de verzekeraar de burgerlijke borgsom betalen om de verzekerde vrij te krijgen, indien de polis dit voorziet.
### 1.6 Uitsluitingen en verval
De verzekeraar kan de dekking weigeren omwille van uitsluitingen (risico's die nooit verzekerd zijn) of vervalgronden (verlies van recht op vergoeding door niet-naleving van polisverplichtingen).
* **Verval:** Treedt op na een schadegeval. De belangrijkste vervalgrond is de **opzettelijke fout** van de verzekerde die het schadegeval veroorzaakte.
* **Uitsluitingen:**
* **Contractuele aansprakelijkheid:** Schade die enkel uit een contractuele verbintenis voortvloeit.
* **Beroeps- of handelsactiviteiten:** Schade veroorzaakt tijdens beroepswerk.
* **Motorvoertuigen, lucht- en vaartuigen:** Schade veroorzaakt door voertuigen die onder de BA Motorrijtuigen vallen.
* **Dieren waarvoor men professioneel verantwoordelijk is:** Schade door een hond van een hondenkweker is niet gedekt.
* **Schade aan eigen goederen of aan de verzekerden:** Enkel schade aan derden is gedekt.
### 1.7 Territoriaal toepassingsgebied
De dekking hangt af van het rechtsstelsel en de plaats waar de burgerlijke aansprakelijkheid ontstaat.
* **Basisdekking (KB):** Geldt voor alle landen van geografisch Europa en die welke aan de Middellandse Zee grenzen.
* **Maximale polissen:** Mogelijke dekking voor de hele wereld, indien de verzekerde zijn hoofdverblijfplaats in België heeft.
### 1.8 Rechtsbijstand
De BA Privéleven biedt ook een rechtsbijstandswaarborg:
* Bij bewezen aansprakelijkheid van de verzekerde voor een gedekt schadegeval, vergoedt de verzekeraar de schade van de derde.
* Bij aansprakelijkheid van een derde, zal de verzekeraar het nodige doen om van deze derde vergoeding te bekomen voor de schade die de verzekerde heeft geleden.
* De verzekeraar verleent rechtsbijstand bij strafrechtelijke vervolgingen die voortvloeien uit een gewaarborgd schadegeval.
### 1.9 Verzekerde bedragen
De minimale bedragen per schadegeval, vastgelegd door het KB, zijn:
* 12.394.676,24 euro voor lichamelijke schade.
* 619.733,81 euro voor materiële schade.
**Niet gedekt:** Kosten van strafrechtelijke gevolgen, minnelijke schikkingen met het Openbaar Minister (OM), geldboeten en kosten van strafrechtsvervolging.
#### 1.9.1 Vrijstellingen
Per schadegeval kan een vrijstelling van 123,95 euro worden toegepast op de materiële schade, die de verzekerde zelf dient te dragen.
> **Tip:** De verzekerde bedragen en vrijstellingen zijn gekoppeld aan het indexcijfer van de consumptieprijzen, met als basis de index van 1983.
---
# De bouwverzekering
Hieronder volgt een gedetailleerde samenvatting over de bouwverzekering, opgesteld als een examengericht studiemateriaal.
## 2. De bouwverzekering
De bouwverzekering omvat een reeks verzekeringen die essentieel zijn voor het beheer van de talrijke risico's inherent aan bouwprojecten, en beschermt de diverse betrokken partijen tegen financiële verliezen ten gevolge van schade en aansprakelijkheid.
### 2.1 Situering en context
#### 2.1.1 Economische en juridische context
De bouwsector kenmerkt zich door de samenwerking van diverse partijen (bouwheer, architect, aannemers, onderaannemers, ingenieurs), aanzienlijke financiële belangen, en een inherent risico op schade en vertraging door factoren zoals weersomstandigheden, technische en menselijke fouten. Schade kan zeer kostbaar zijn, wat discussies over aansprakelijkheid frequent maakt. Verzekeringen spelen een cruciale rol in het beperken van deze financiële risico's. Juridisch gezien is de bouwsector gebonden aan contractuele afspraken (aannemingscontract, lastenboek) en wettelijke verplichtingen, met name de tienjarige aansprakelijkheid voor architecten en aannemers. Verzekeringen faciliteren een snelle schadevergoeding zonder de noodzaak om voorafgaandelijk schuld te bewijzen.
#### 2.1.2 Het verzekerd risico bij bouwactiviteiten
Bij bouwprojecten, zelfs kleine renovaties, is er sprake van samenwerking tussen meerdere partijen op één werf. Dit brengt diverse risico's met zich mee:
* **Schade aan de werken zelf:** Zowel aan het eigen werk als aan dat van anderen.
* **Aansprakelijkheid voor schade aan derden:** Bijvoorbeeld aan buren.
* **Lichamelijke schade/ongevallen op de werf:** Gedekt door arbeidsongevallenverzekeringen.
* **Materiële schade aan gereedschap, machines of materialen.**
##### 2.1.2.1 Voorbeelden van gedekt risico
* Een metser laat materiaal vallen op reeds geplaatste delen van een andere aannemer, wat leidt tot schade aan de werken. Dit kan leiden tot discussies over wie aansprakelijk is (metser, aannemer, bouwheer).
* Graafwerken ontzetten de grond onder de tuinmuur van de buur, waardoor deze instort. De bouwheer en aannemer kunnen extra-contractueel aansprakelijk worden gesteld door de buur.
#### 2.1.3 Aansprakelijkheidsgronden in de bouw
Verschillende aansprakelijkheidsgronden spelen een rol:
##### 2.1.3.1 Buitencontractuele aansprakelijkheid
Dit is de aansprakelijkheid gebaseerd op de algemene foutenleer (artikel 1382–1386 oud Burgerlijk Wetboek, nu Boek 6 BW). De dekking omvat eigen fouten (nalatigheid, onvoorzichtigheid), alsook aansprakelijkheid voor anderen (ouders voor kinderen, werkgevers voor personeel) en gebrekkige zaken. Dit valt typisch onder een BA-exploitatieverzekering.
##### 2.1.3.2 Aansprakelijkheid van de bouwheer wegens burenhinder
Op grond van artikel 3.101 BW (vroeger 544 oud BW) kan de bouwheer aansprakelijk zijn voor hinder die de normale burenverhouding overstijgt, zelfs zonder eigen fout (foutloze aansprakelijkheid). Dit kan materiële (scheuren, verzakkingen) of immateriële schade (hinder, omzetverlies) betreffen. De bouwheer kan "in solidum" met de aannemer worden veroordeeld, wat betekent dat zij beiden hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de volledige schade en de benadeelde vrij mag kiezen van wie hij vergoeding eist.
> **Voorbeeld:** Bij het slaan van heipalen ontstaan zware trillingen die naburige gebouwen beschadigen. Zelfs zonder directe fout van de aannemer of bouwheer, kan de bouwheer aansprakelijk worden gesteld voor het abnormaal verstoren van het evenwicht met de buren.
##### 2.1.3.3 Beroepsaansprakelijkheid van de architect
De architect is verantwoordelijk voor:
* **Ontwerpverantwoordelijkheid:** Opstellen van correcte en technisch verantwoorde plannen.
* **Advies- en zorgplicht:** Bewaken van materialen, constructiemethoden en kwaliteit.
* **Controle- en toezichtsplicht:** Regelmatige werfopvolging en controle op de correcte uitvoering door de aannemer.
* **Waarschuwingsplicht:** Informeren van de bouwheer over risico's en fouten.
Fouten in deze taken kunnen leiden tot beroepsaansprakelijkheid.
> **Voorbeeld:** Een architect vergeet de akoestische isolatie te voorzien tussen appartementen, of plant betonnen kolommen verkeerd, waardoor parkeerplaatsen te smal zijn en de promotor financieel verlies lijdt.
##### 2.1.3.4 Tienjarige aansprakelijkheid van de architect
Architecten zijn, samen met aannemers, gedurende tien jaar aansprakelijk voor ernstige gebreken die de stabiliteit of structurele soliditeit van het gebouw in gevaar brengen. Deze aansprakelijkheid is van openbare orde en kan niet contractueel worden uitgesloten.
##### 2.1.3.5 Beroepsaansprakelijkheid van de ingenieur-raadgever/studiebureau
Vergelijkbaar met de architect, zijn ingenieurs en studiebureaus aansprakelijk voor hun ontwerpen, berekeningen en advies inzake stabiliteit, funderingen, speciale technieken, enz.
##### 2.1.3.6 Aansprakelijkheid van de aannemers
Aannemers zijn aansprakelijk voor:
* **Fouten in de uitvoering:** Bijvoorbeeld een slechte fundering die instorting veroorzaakt.
* **Miskenning van de "regels van de kunst":** Dit omvat het geheel van erkende technische voorschriften, normen en goede gebruiken in de sector.
Ook op aannemers is de tienjarige aansprakelijkheid van toepassing.
> **Tip:** De "regels van de kunst" zijn de gebruikelijke, algemeen aanvaarde technische normen en werkwijzen die in de bouwsector worden gevolgd om een werk deugdelijk, veilig en duurzaam uit te voeren. Dit omvat professionele vakkennis, ervaring en standaarden uit technische voorschriften en de praktijk.
### 2.2 Partijen in de bouw
#### 2.2.1 De bouwheer
De bouwheer is de natuurlijke of rechtspersoon in wiens opdracht de bouwwerken worden uitgevoerd en die uiteindelijk het meesterschap over de werken draagt. Hij is verantwoordelijk voor:
* Het respecteren van stedenbouw- en vergunningvoorschriften.
* Het aanstellen van een veiligheidscoördinator.
* Het kiezen van bekwame aannemers en architecten.
* Het toezien op naleving van wettelijke verplichtingen op de werf.
#### 2.2.2 De architect
De architect is de technische en esthetische adviseur van de bouwheer, wettelijk verplicht bij de meeste bouwwerken. Zijn taken omvatten ontwerp, opmaak van lastenboeken, begeleiding van administratieve procedures, advies bij materiaalkeuze, controle op uitvoering en bijstand bij oplevering.
#### 2.2.3 De ingenieur-raadgever of het studiebureau
Deze partijen worden ingeschakeld voor complexe technische aspecten, zoals stabiliteits- en weerstandsstudies, funderingsberekeningen en ontwerpen van draagconstructies.
#### 2.2.4 De eigenlijke aannemers
* **Hoofdaannemer:** Is belast met het geheel van de werken, een belangrijk deel ervan, of een deel met coördinatie van onderaannemers. Hij heeft een contract met de bouwheer.
* **Onderaannemer:** Voert specifieke onderdelen van het bouwproject uit in opdracht van de hoofdaannemer. Hij heeft geen rechtstreeks contract met de bouwheer.
### 2.3 De Alle Bouwwerven Risico's (ABR) verzekering
#### 2.3.1 Situering en kenmerken
De ABR-verzekering is ontstaan in het Verenigd Koninkrijk en wordt vaak verplicht voor grote bouwwerken. Het is een "alle risico's"-verzekering, wat betekent dat alles gedekt is, tenzij uitdrukkelijk uitgesloten. Dit vereenvoudigt het schadebeheer, aangezien de verzekerde niet de dekking hoeft te bewijzen, maar de verzekeraar de uitsluiting moet aantonen.
##### 2.3.1.1 Doel en voordelen
Het doel is om onvoorziene schade tijdens de bouw te dekken met één brede, uniforme polis voor alle betrokken partijen (bouwheer, hoofdaannemer, onderaannemers, architect, etc.). Dit vermijdt dubbele verzekeringen, voorkomt discussies over aansprakelijkheid ("wie is aansprakelijk?") en stroomlijnt het schadebeheer.
##### 2.3.1.2 Flexibiliteit en tarificatie
ABR-polissen zijn flexibel en projectspecifiek. De premie wordt bepaald op basis van de omvang, technische complexiteit, locatie, duur, en de ervaring van de aannemers. De polisvoorwaarden kunnen variëren en worden afgestemd op specifieke risico's.
##### 2.3.1.3 Internationaal karakter
De ABR-verzekering is internationaal inzetbaar, gezien de internationale aard van bouwprojecten en aanbestedingen.
##### 2.3.1.4 Het "package" aspect
De verzekering dekt een breed spectrum aan risico's, waaronder:
* **Werken:** Tijdelijke en definitieve constructies.
* **Materieel op de werf:** Bouwplaatsinstallaties, machines, gereedschappen.
* **Bestaande goederen op of naast de werf** (indien meegedekt).
* **De bouw- en onderhoudsfase.**
* **Burgerlijke aansprakelijkheid voor schade aan derden.**
De ABR-verzekering kan worden uitgebreid met dekkingen voor transport, BA na levering, brand na ingebruikname, en diefstal.
##### 2.3.1.5 Uitsluitingen
Niet gedekt zijn typisch BA motorrijtuigen, en de tienjarige aansprakelijkheid (art. 1792 & 2270 BW), hoewel de eerste twee jaar van deze aansprakelijkheid soms gedeeltelijk gedekt zijn bij een ABR met onderhoudswaarborg.
##### 2.3.1.6 Rendabiliteit voor verzekeraars
De lange duur van bouwprojecten spreidt premie-inning en schadeafhandeling over meerdere jaren. Het risico neemt toe met de vordering van de werf. Financiële onevenwichtigheden kunnen ontstaan door het later optreden van grote schades. Natuurverschijnselen kunnen gelijktijdig grote schades veroorzaken, wat de spreiding van risico's bemoeilijkt.
##### 2.3.1.7 Beheer en technisch karakter
Elk schadegeval vereist grondig technisch onderzoek door gespecialiseerde ingenieurs en experts. Verzekeraars hanteren een selectieve acceptatieprocedure en vragen een voldoende hoge premie om de beheers- en expertisekosten te dekken.
#### 2.3.2 Analyse van de risico's
De risicoanalyse voor een ABR-polis is gebaseerd op:
* **Lastenboek:** Bepaalt aansprakelijkheden en verzekeringsbehoeften.
* **Hoofdplannen en uitvoeringsmethode:** Beoordeling van het technisch risico.
* **Uitvoeringsplanning:** Identificatie van risicovolle fasen.
* **Referenties en ervaring van aannemers:** Ervaring leidt tot lagere risico's.
* **Kostprijs en detailraming:** Basis voor premieberekening.
* **Bodemanalyse:** Inzicht in stabiliteit en grondwater.
* **Omschrijving omgeving:** Identificatie van risico's voor derden.
* **Risico op waterschade:** Analyse van diverse waterbronnen.
* **Bestaande verzekeringen van de partijen.**
#### 2.3.3 Samenstelling van de ABR-polis
De polis bestaat uit:
* **Bijzondere voorwaarden:** Projectspecifieke elementen zoals werfbeschrijving, verzekerde partijen, periodes, financiële gegevens, afwijkingen op algemene voorwaarden.
* **Algemene voorwaarden:** Standaardregels, inclusief gedekte risico's, uitsluitingen, vervalgronden en schadeafhandelingsprocedures.
##### 2.3.3.1 Algemene voorwaarden (inhoud)
* **Zaakschadeverzekering (Afdeling 1):** Dekt schade en verlies aan de werken tijdens de constructie- en onderhoudsperiode.
* **Aansprakelijkheidsverzekering (Afdeling 2):** Dekt burgerlijke aansprakelijkheid voor schade aan derden.
* **Gemeenschappelijke bepalingen:** Algemene uitsluitingen, verbintenissen, premies, administratieve bepalingen.
##### 2.3.3.2 Zaakverzekering (Afdeling 1)
* **Verzekerbare goederen:** Het bouwwerk in opbouw, materialen, voorlopige werken (stellingen, bekistingen), werfketen, werfwerktuigen, en bestaande goederen op de werf (met voorgaande plaatsbeschrijving).
* **Wie is verzekerd?** Alle partijen die werken uitvoeren op de werf. Leveranciers zijn enkel gedekt indien zij ook testen of montage uitvoeren.
* **Periode van verzekering:**
* **Constructie, montage en proeven:** Van opening werf tot voorlopige oplevering.
* **Onderhoud (garantieperiode):** Na voorlopige oplevering, voor het herstel van verborgen gebreken.
* **Tienjarige periode:** Aansprakelijkheid voor stabiele gebreken.
##### 2.3.3.3 Waarborgen (tijdens constructie)
Volledige dekking ("All Risks") voor schade aan het bouwwerk en opgenomen materialen, tenzij uitdrukkelijk uitgesloten. Dekt ook bijkomende goederen indien opgenomen in de polis.
**Voorwaarde voor dekking:** Schade moet op de werf plaatsvinden, tijdens de verzekerde periode, en binnen die periode worden vastgesteld.
##### 2.3.3.4 Waarborgen (tijdens onderhoud)
* **Waarborg "Bezoeken" (Type 1):** Dekking voor schade tijdens nazicht, bijstellingen, herstellingen of afwerkingswerken na oplevering (meestal 12 maanden).
* **Waarborg "Uitgebreid Onderhoud" (Type 2):** Dekking voor schade die zich manifesteert na oplevering, maar waarvan de oorzaak in de bouwperiode ligt. Moet uitdrukkelijk voorzien zijn (meestal 12-24 maanden).
##### 2.3.3.5 Uitsluitingen
Oorspronkelijk sloten ABR-polissen ontwerpfouten, gebrekkige materialen en niet-naleven van de regels van de kunst uit. Vandaag wordt vaak gevolgschade (schade aan andere delen veroorzaakt door een fout of materiaalgebrek) wel gedekt, maar het foute onderdeel zelf ("faulty part") blijft meestal uitgesloten.
##### 2.3.3.6 Aangegeven waarde en proportionaliteit
De verzekerde waarde is de totale waarde van de werken, inclusief taksen en erelonen. Bij onderverzekering (opgegeven waarde lager dan werkelijke waarde) wordt de schadevergoeding proportioneel verminderd. Een herzieningsclausule past de premie aan na de werkelijke eindwaarde.
> **Voorbeeld proportionaliteitsregel:** Werkelijke waarde: 1.000.000 euro. Opgegeven waarde: 800.000 euro (20% onderverzekerd). Schade: 100.000 euro. Vergoeding: 100.000 euro × (800.000 / 1.000.000) = 80.000 euro.
##### 2.3.3.7 Aansprakelijkheidsverzekering (Afdeling 2)
Deze afdeling is facultatief maar nuttig voor:
* **Uniforme dekking:** Eén polis voor alle werfpartijen, waardoor discussies en gaten in dekking worden vermeden.
* **Gemoedsrust voor de bouwheer:** Snelle tussenkomst van de ABR-verzekeraar bij schade aan derden.
* **Suppletieve dekking:** Vult bestaande BA-polissen van werfpartijen aan indien ontoereikend.
* **Hogere verzekerde kapitalen:** Biedt bredere financiële bescherming dan de limieten van individuele polissen.
### 2.4 De verzekering voor de tienjarige aansprakelijkheid
#### 2.4.1 Verplichte tienjarige aansprakelijkheid woningbouw (sinds 2018)
De wet van 31 mei 2017 verplicht aannemers, architecten en andere bouwactoren voor de tienjarige aansprakelijkheid bij woningbouw. Sinds 2019 geldt deze verplichting ook voor intellectuele beroepen in de bouwsector (ingenieurs, studiebureaus, etc.) voor hun beroepsaansprakelijkheid bij bouwen of renoveren.
##### 2.4.1.1 Reden voor de verplichting
De wetgever beoogt consumentenbescherming door de bouwheer te beschermen tegen de insolvabiliteit van een aansprakelijke bouwactor.
> **Voorbeeld:** Een aannemer veroorzaakt ernstige scheuren in dragende muren na één jaar. Indien de aannemer failliet is, betaalt de verzekeraar de herstellingen dankzij de verplichte verzekering.
##### 2.4.1.2 Verzekerd risico
De tienjarige aansprakelijkheid betreft ernstige gebreken die de stabiliteit of stevigheid van het gebouw in gevaar brengen, en die zich manifesteren binnen tien jaar na de (voorlopige) oplevering. Dit is een vervaltermijn van openbare orde.
* **Ernstige gebreken:** Structurele waterinfiltratie, zwamvorming in draagstructuren, corrosie in betonwapening, constructiefouten aan dak, ramen, gevels.
* **Niet-ernstige gebreken:** Kleine vochtvlekken, afbladderende verf, kleine chape- of vloerafwijkingen.
##### 2.4.1.3 Toepassingsgebied
* **Architecten en aannemers:** Voor werken die de gesloten ruwbouw realiseren (funderingen, dragende structuur, buitenschrijnwerk, dak).
* **Intellectuele beroepen in de bouwsector:** Voor hun beroepsaansprakelijkheid bij bouwen of renoveren.
* **Materieel toepassingsgebied:** Beperkt tot woningen in België, hoofdzakelijk bestemd voor individuele huisvesting. Constructies zoals studentenkamers, ziekenhuizen, etc. vallen hierdoor vaak buiten de scope.
* **Schadeposten:** Esthetische schade, zuiver immateriële schade, en materiële schade onder 2.500 euro zijn uitgesloten. Er is een theoretische bovengrens van 500.000 euro per polis.
* **Aannemers lichtere activiteiten:** Schilders, plintenleggers, etc. vallen buiten de verzekeringsplicht voor de ruwbouw, maar blijven wel 10-jarig aansprakelijk. Zij kunnen echter kiezen voor een vrijwillige verzekering.
##### 2.4.1.4 Hoe verzekeren?
* **Abonnementspolis (jaarpolis) of projectpolis (per werf).**
* **Tariferingsbureau:** Een vangnet voor wie geen verzekering vindt na weigering van drie verzekeraars.
* **Premie:** Afhankelijk van het soort werk, bodemgesteldheid, bouwmethode, duur, omgeving, gekozen waarborgen en verzekerde waarde.
##### 2.4.1.5 Bewijslast en sancties
* **Bewijs:** Architecten ontvangen een lijst van verzekerde collega's. De architect controleert of alle actoren op de werf een attest hebben. Aannemers en andere dienstverleners hebben een actieve bewijslast en moeten een attest bezorgen vóór aanvang van de werken. Bij verkoop moet de notaris het attest aan de koper bezorgen.
* **Sancties:** Geldboetes van 26 tot 10.000 euro (vermenigvuldigd met opdeciemen). Tuchtrechtelijke sancties voor architecten. Bij gebrek aan verzekering moet de bouwactor de schade met eigen vermogen vergoeden.
#### 2.4.2 Tienjarige aansprakelijkheid niet-woningbouw
Geen wettelijke verplichting, maar de bouwheer kan de aannemer contractueel verplichten zich te verzekeren. Verzekeraars bieden deze polissen vrijwillig aan.
##### 2.4.2.1 Verzekerde waarde
Raming van de ruwbouw. Definitieve waarde wordt bepaald bij oplevering, waarop de eindpremie wordt afgerekend.
##### 2.4.2.2 Technische controle
* **Noodzaak:** Verzekeraars willen zekerheid over de technische betrouwbaarheid van het gebouw.
* **Rol controlebureau:** Onafhankelijke analyse van plannen, berekeningen, bodemstudies, materialen en uitvoering. Dit vermindert het risico op bouwfouten en stabiliteitsproblemen.
* **Procedure:** Analyse van documenten, controle op de werf, opstellen van technisch verslag.
* **"Controle verzekering":** De verzekering is enkel toegekend op voorwaarde van een technische controle door een erkend bureau. Zonder controle, geen polis.
##### 2.4.2.3 Polis: waarborgen
* **Waarborgen tijdens de uitvoering van de werken (constructieperiode):** Dekking voor schade aan het werk zelf vóór de voorlopige oplevering (instorting, zware schade aan stabiliteit). Dit is vaak minder ruim dan bij een ABR-verzekering en wordt daarom minder aangeboden.
* **Waarborgen voor de tienjarige periode na oplevering (kern van de verzekering):**
* **10-jarige aansprakelijkheid t.a.v. de bouwheer:** Vergoeding van herstelkosten voor ernstige gebreken (stabiliteit, waterdichtheid) binnen 10 jaar na oplevering.
* **BA voor schade veroorzaakt door het tienjarig gebrek:** Dekt schade aan derden die voortvloeit uit een gedekt tienjarig gebrek.
##### 2.4.2.4 Uitsluitingen
Opzet, bedrog, fraude, werken die afwijken van plannen/controleverslagen, natuurrampen, mijnverzakkingen, grondverschuivingen (deze laatste zijn vaak wel gedekt in ABR).
##### 2.4.2.5 Aanvullende waarborgen en uitbreidingen
* **Hinder uit nabuurschap (art. 3.101 BW):** Dekking voor schade aan naburige gebouwen (scheuren, verzakkingen) op basis van abnormale burenhinder, zelfs zonder fout.
* **Afwerkingsschade, schade aan uitrustingen, immateriële schade:** Optionele dekkingen voor bijvoorbeeld gebruiksderving, winstderving of genotsderving.
* **Proportionaliteitsregel:** Kan worden uitgeschakeld door een inflatiegrens in de polis.
##### 2.4.2.6 Procedure voor het onderschrijven
1. **Aanleveren documenten:** Plannen, lastenboeken, bodemstudies, gegevens van deelnemers.
2. **Rol controlebureau:** Risicoanalyse, bepaling premie en kosten technische controle.
3. **Premiebepaling:** Afhankelijk van diverse factoren, vaak 1% tot 1,5% van de waarde van de gesloten ruwbouw.
4. **Ondertekening en betaling:** Premie bij aanvang, polis voor 10 jaar.
---
# BA Auto (WAM-wet)
Deze sectie behandelt de verplichte burgerlijke aansprakelijkheidsverzekering voor motorrijtuigen, geregeld door de WAM-wet, met de focus op de doelstellingen, het toepassingsgebied, de dekking en de verplichtingen van de betrokken partijen.
## 3. BA Auto (WAM-wet)
### 3.1 Situering en doelstellingen
De verplichte burgerlijke aansprakelijkheidsverzekering voor motorrijtuigen, ook wel de BA Auto genoemd, is ingesteld om slachtoffers van verkeersongevallen te beschermen. Het verkeer brengt inherente risico's met zich mee, waarbij één enkele fout kan leiden tot aanzienlijke lichamelijke en materiële schade. Zonder deze verzekeringsplicht zouden veroorzakers van schade deze vaak niet zelf kunnen dragen, waardoor slachtoffers zonder vergoeding zouden blijven. De WAM-wet (Wet van 21 november 1989) creëert duidelijkheid en uniformiteit door een minimale, wettelijk vastgelegde dekking te garanderen voor alle motorrijtuigen. Een bijkomend voordeel is de mogelijkheid voor benadeelden om hun vordering rechtstreeks in te dienen bij de WAM-verzekeraar van de aansprakelijke partij.
### 3.2 Kern en doelstellingen van de WAM-wet
De Wet van 21 november 1989, beter bekend als de WAM-wet, is de wet die de verplichte burgerlijke aansprakelijkheidsverzekering voor motorrijtuigen regelt. De voornaamste doelstellingen zijn:
* **Bescherming van slachtoffers:** Zorgen voor een adequate vergoeding van schade aan slachtoffers van verkeersongevallen.
* **Uniformiteit van dekking:** Verzekeraars zijn verplicht te werken met een wettelijk modelcontract (de modelovereenkomst), wat resulteert in een gelijke basisdekking voor iedereen in België.
* **Rechtstreekse vordering:** De WAM-wet kent aan de benadeelde een rechtstreekse vordering toe tegen de WAM-verzekeraar van de aansprakelijke partij.
### 3.3 Toepassingsgebied
De WAM-wet is van toepassing op:
* Alle motorrijtuigen die zich in het verkeer begeven.
* Voertuigen die normaal in België gestald zijn.
* Schade aan derden, zowel op de openbare weg als op toegankelijke privéplaatsen (conform de uitbreiding in de modelovereenkomst).
* Passagiers, die objectief beschermd worden.
De WAM-wet is **niet** van toepassing op:
* Eigen schade van de aansprakelijke bestuurder; hiervoor zijn andere verzekeringen, zoals een omniumverzekering, vereist.
* Voertuigen die niet onder de BA-verplichting vallen, bijvoorbeeld vanwege hun vermogen of snelheid. In dergelijke gevallen kan een familiale verzekering van toepassing zijn.
### 3.4 Wie wordt gedekt?
De BA-verzekering dekt de burgerlijke aansprakelijkheid van:
* De eigenaar van het motorrijtuig.
* Elke houder van het motorrijtuig.
* Elke bestuurder van het motorrijtuig.
* Alle inzittenden van het motorrijtuig.
* Personen die burgerrechtelijk aansprakelijk zijn voor bovengenoemde personen.
**Niet gedekt** is de aansprakelijkheid van degene die het voertuig in handen kreeg door diefstal, geweld of heling.
### 3.5 Welke schade wordt gedekt?
De BA-verzekeringspolis dekt:
* **Schade aan personen:** Dit omvat alle lichamelijke letsels die door het voertuig worden veroorzaakt. Er is **geen limiet** aan de vergoeding voor lichamelijke schade.
* **Schade aan goederen:** Dit omvat materiële schade die door het voertuig aan zaken van derden wordt toegebracht. Voor materiële schade kan een maximumvergoeding gelden.
Inzittenden van het voertuig vallen onder de dekking, ongeacht onder welke titel zij worden vervoerd.
### 3.6 Buitenlandse dekking
De BA-autoverzekering is **automatisch geldig in de gehele Europese Economische Ruimte (EER)** voor de volledige duur van de overeenkomst. Een schadegeval dat zich in het buitenland voordoet, wordt afgehandeld door een aangestelde schade-regelaar. Een buitenlands verblijf van het voertuig wordt niet beschouwd als een wijziging van het risico. De polis eindigt van rechtswege zodra het voertuig wordt ingeschreven in een andere lidstaat van de EER.
### 3.7 Plichten van de verzekerde
De verzekeringsnemer heeft een **mededelingsplicht**, die geldt voor alle verzekeringen. Dit houdt in dat de verzekeringsnemer eerlijk en volledig moet informeren over:
* Wie met het voertuig rijdt (bv. vaste bestuurders, jongeren).
* Het daadwerkelijk gebruik van het voertuig (privé, beroepsmatig, ritten, koerierdienst, etc.).
* Technische kenmerken van het voertuig.
* Vermogen van het voertuig.
* Aanpassingen aan het voertuig.
* Het laden/lossen van goederen.
* Risicofactoren (zoals eerdere schadegeschiedenis).
**Gevolgen van schending van de mededelingsplicht:**
* **Opzettelijk verzwijgen of vervalsen:** De verzekeraar kan de polis nietig verklaren.
* **Onopzettelijke onjuistheid:** De verzekeraar kan een aanpassing van de premie vragen, of bij een ongeval de vergoeding proportioneel verminderen.
**Belangrijk:** Deze sancties gelden **niet** tegenover het slachtoffer. De WAM-wet verplicht de verzekeraar het slachtoffer altijd te vergoeden. De sancties spelen enkel in de verhouding tussen de verzekeraar en de verzekeringsnemer (via regres).
### 3.8 Plichten van de WAM-verzekeraar
De WAM-verzekeraar heeft de volgende plichten:
* **Bewijs van verzekering afgeven:** Dit gebeurt middels de groene kaart of een digitaal attest, conform artikel 7 van de WAM-wet.
* **Tijdige schadeafhandeling:** De verzekeraar is wettelijk verplicht om binnen drie maanden een gemotiveerd voorstel te doen (of een voorschot te verlenen) en binnen dertig werkdagen uit te betalen. Bij vertraging, onvoldoende of foutieve afhandeling riskeert de verzekeraar wettelijke interesten, conform artikel 13 van de WAM-wet.
### 3.9 Tariferingsbureau
Het Tariferingsbureau is een onderdeel van het Gemeenschappelijk Waarborgfonds en fungeert als vangnet voor personen die, ondanks de wettelijke verplichting, geen BA Auto-dekking kunnen krijgen bij reguliere verzekeraars.
**Wanneer kan men hier terecht?**
Men kan een beroep doen op het Tariferingsbureau indien:
* Minstens drie verzekeraars de BA-dekking weigeren.
* De aangeboden premie onrealistisch hoog is of de vrijstelling excessief is, wat door de wet gelijkgesteld wordt met een weigering.
**Waarom bestaat dit bureau?**
Het doel is om te garanderen dat iedereen die wettelijk verplicht is een BA Auto te hebben, ook daadwerkelijk verzekerd kan raken. Dit beschermt de maatschappij tegen bestuurders die zonder verzekering rondrijden, zelfs als zij door verzekeraars als 'te risicovol' worden beschouwd.
### 3.10 Modelovereenkomst
Het Koninklijk Besluit van 16 april 2018 stelt de voorwaarden van de verzekeringsovereenkomsten tot dekking van de verplichte aansprakelijkheid inzake motorrijtuigen vast (BS 2 mei 2018). Deze modelovereenkomst vormt de **wettelijk vastgelegde standaardpolis** voor de BA-autoverzekering in België. Elke verzekeraar moet zich aan deze inhoud houden, aangezien deze de verplichte basis vormt voor elke BA Auto-polis. De modelovereenkomst bepaalt de minimale waarborgen, uitsluitingen, verplichtingen van de partijen en de rechten van de benadeelden, met als doel uniformiteit, rechtszekerheid en gelijke bescherming voor alle weggebruikers te waarborgen.
---
## Expertise- en RDR-overeenkomst
### 3.11 Situering, ontstaan en doelstellingen
De Expertise- en RDR-overeenkomst (Règlement Direct / Directe Regeling) is een conventie die sinds de jaren '70 van de vorige eeuw bestaat tussen Belgische verzekeraars. Het hoofddoel is het **versnellen en vereenvoudigen van de schaderegeling van materiële schade** bij verkeersongevallen. Door de invoering van de RDR-overeenkomst vergoedt de eigen verzekeraar van het slachtoffer de schade aan het voertuig rechtstreeks, waarna de verzekeraars de kosten onderling vereffenen. Dit proces is sneller, eenvoudiger en leidt tot minder conflicten, aangezien de afhandeling niet meer afhankelijk is van de trage procedure van de verzekeraar van de aansprakelijke partij.
Deze conventie is **privaatrechtelijk van aard** en kent geen wettelijke basis. Het is een onderlinge afspraak tussen verzekeraars, waarbij ongeveer 98% van de automarkt is aangesloten. De conventie bestaat uit twee hoofdcomponenten:
* **De Expertise-overeenkomst:** Regelt de wijze waarop schade wordt vastgesteld, met uniforme regels voor technische expertises.
* **De RDR-overeenkomst:** Bepaalt wie betaalt en hoe verzekeraars onderling vergoeden, met name via standaardscenario's (barama's).
Deze twee overeenkomsten vormen samen één geheel binnen de Conventie tussen Belgische autoverzekeraars.
### 3.12 De Expertise-overeenkomst
De Expertise-overeenkomst regelt dat de verzekeraar van de niet-aansprakelijke bestuurder (de 'directe verzekeraar' van het slachtoffer), voor rekening van de verzekeraar van de tegenpartij, de expertise van de schade aan het voertuig van zijn verzekerde laat uitvoeren en dit zelf vergoedt, mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan. Hierbij wordt beroep gedaan op erkende experten.
**Voorwaarden voor toepassing:**
* De betrokken voertuigen moeten onderworpen zijn aan de verplichte BA-verzekering.
* De betrokken voertuigen moeten in België ingeschreven zijn.
* Er moet contact zijn geweest tussen de betrokken voertuigen en het voorval moet gebeurd zijn op Belgisch grondgebied.
* De verplichte BA-verzekering moet zijn onderschreven bij toegetreden verzekeringsondernemingen tot de conventie.
* De aansprakelijkheid van een tegenpartij moet betrokken zijn.
* **Grensbedragen:**
* **Minimumdrempel:** 500 euro voor schadegevallen vanaf 1 januari 2025. Is de schade lager, dan is expertise niet verplicht en kan de verzekeraar-tegenpartij de regeling zonder expertise accepteren op basis van een bewijsstuk.
* **Maximumdrempel:** 8.500 euro. Bij overschrijding van dit plafond wordt de tussenkomst van de expert van de tegenpartij gevraagd. Bij onenigheid tussen deze twee experts wordt een derde expert als arbiter aangesteld.
**Bepaling van de schade:**
* **Herstelbare schade:** De schade wordt begroot op basis van de herstellingskosten.
* **Totaal verlies:** Indien de herstellingskosten hoger zijn dan de waarde van de wagen vóór het ongeval, wordt deze als 'totaal verlies' beschouwd.
### 3.13 De RDR-overeenkomst (Règlement Direct)
De RDR-overeenkomst is een conventie tussen BA-autoverzekeraars waarbij de **eigen verzekeraar de materiële schade van zijn verzekerde rechtstreeks afhandelt**, en de verzekeraars de kosten nadien onderling vereffenen volgens vastgelegde regels. Dit zorgt voor een snellere vergoeding en administratieve vereenvoudiging, doordat er geen lange wachttijden zijn om de regeling via de verzekeraar van de aansprakelijke partij te laten verlopen. Ongeveer 70% van alle autoschade wordt via RDR geregeld, met de meeste dossiers binnen één maand afgehandeld.
**Schaderegeling binnen de RDR:**
Er zijn twee methoden:
* **A. Regeling op initiatief:** Dit is de basisregel en wordt steeds eerst nagestreefd.
* **Toepassingsvoorwaarden:**
* Schade tot 25.000 euro. Boven dit bedrag is de regeling via het gemeen recht door de BA-verzekeraar van de aansprakelijke partij.
* Ongeval gebeurde in België, met contact tussen voertuigen, in België ingeschreven en BA-verzekeringsplichtig bij toegetreden verzekeraars. Ook op privéterrein, tenzij de aansprakelijke niet verzekerd is.
* Het ongeval moet beantwoorden aan een RDR-barème (standaardscenario).
* **RDR-barema's:** Gestandaardiseerde aansprakelijkheidstabellen die typische ongevalsscenario's bevatten (bv. kop-staart, voorrang, inhalen) met een vaste verdeling van aansprakelijkheid (0/100 of 50/50). Ze vereenvoudigen de aansprakelijkheidsbepaling zonder te wachten op een politiedossier. De barema's worden onderverdeeld in 5 categorieën: voertuigen in dezelfde richting, tegengestelde richting, voorrang, geparkeerde/stilstaande voertuigen, en manoeuvres/speciale gevallen. Slechts enkele barema's leiden tot gedeelde aansprakelijkheid.
* **Excepties (uitzonderingen op barema's):** Indien een bijkomende omstandigheid het scenario doorbreekt, kan een barema niet worden toegepast. Een exceptie moet bewezen worden (bv. door erkenning van beide partijen of bevestiging door een getuige). Gevolg: de regeling verloopt via akkoord of het gemeen recht.
* **Bewijsvoering:** Vereist overeenstemmende en onbetwistbare gegevens, voornamelijk het Europees Aanrijdingsformulier (EAF).
* **B. Regeling met akkoord:** Wordt gebruikt wanneer het ongeval niet volledig in een RDR-barema past of er twijfel bestaat over de feiten.
* **Toepassingsvoorwaarden:** Dezelfde algemene voorwaarden als 'regeling op initiatief', met een maximum van 25.000 euro schade.
* **Procedure:** De directe verzekeraar vraagt expliciet akkoord aan de verzekeraar-tegenpartij. Bij akkoord (50% of 100%) legt de verzekeraar-tegenpartij zich neer bij de regeling. Dit akkoord is definitief en kan niet meer worden gewijzigd, tenzij er een bewezen exceptie is. Het akkoord moet binnen drie maanden worden gegeven.
**Belangrijk:** De RDR-overeenkomst bindt enkel verzekeraars, niet de verzekerde of het slachtoffer. Hun rechten volgens het gemeen recht blijven behouden. Bij onenigheid kan men steeds terugvallen op de klassieke BA-procedure.
### 3.14 DATASSUR
DATASSUR is de organisatie die **de financiële compensatie van RDR-schadedossiers beheert** tussen de aangesloten verzekeraars. Het beheert geen schadegevallen op zich, maar regelt de maandelijkse financiële vereffening tussen de deelnemende verzekeraars. De terugbetaling aan de directe verzekeraar gebeurt via forfaitaire bedragen, berekend op basis van het maandelijkse gemiddelde van alle werkelijke kosten, om administratieve vereenvoudiging te garanderen en misbruik te voorkomen. Ongeveer 21.000 RDR-dossiers worden maandelijks via deze compensatiekas afgehandeld.
---
# Expertise- en RDR-regeling
Hier is een gedetailleerde en uitgebreide samenvatting over de Expertise- en RDR-regeling, opgesteld als een examen-klaar studiegids.
## 4. Expertise- en RDR-regeling
Deze sectie behandelt de expertise- en Rapid Direct Regeling (RDR) overeenkomsten tussen autoverzekeraars, met als doel een vlottere en efficiëntere afhandeling van materiële schade.
### 4.1 Situering en doelstellingen
De Expertise- en RDR-overeenkomsten zijn conventies tussen verzekeraars die sinds de jaren '70 van de vorige eeuw bestaan. Het hoofddoel is het versoepelen en stroomlijnen van het schadebeheer van materiële schade na een verkeersongeval. Dit wordt bereikt door middel van een snellere vaststelling van de schade en een efficiëntere vergoeding. De kernprincipes zijn:
* **Versnelde afhandeling:** De eigen verzekeraar van het slachtoffer vergoedt de schade van zijn verzekerde zo snel mogelijk.
* **Interne vereffening:** De verzekeraars verrekenen de kosten onderling volgens vastgelegde regels.
* **Administratieve kostenreductie:** Door een gestandaardiseerd proces worden de beheerskosten voor beide partijen verlaagd.
* **Conflictvermijding:** De gestandaardiseerde procedures en barema's minimaliseren discussies en geschillen.
Deze overeenkomsten vormen een privaatrechtelijke regeling, geen wettelijke basis, en zijn tot stand gekomen door Assuralia. Een aanzienlijk deel van de automarkt (ongeveer 98%) is toegetreden tot deze conventie, en ongeveer 75% van de verkeersongevallen wordt via deze procedure afgehandeld. De conventie bindt de verzekeraars om de volgende aspecten na te leven:
* De expertise-overeenkomst
* De RDR-overeenkomst
* De overeenkomst tot regeling van de terugbetalingen
### 4.2 De expertise-overeenkomst
De expertise-overeenkomst regelt de technische vaststelling van de schade aan voertuigen. Het principe is dat de **eigen verzekeraar van het slachtoffer** (de "directe verzekeraar") de expertise van de schade aan het voertuig van zijn verzekerde laat uitvoeren. Deze expertise wordt uitgevoerd door erkende experten. De verzekeraar van de tegenpartij neemt de kosten van deze expertise voor zijn rekening, mits aan de voorwaarden van de conventie is voldaan.
#### 4.2.1 Voorwaarden voor toepassing van de expertise-overeenkomst
Om de expertise-overeenkomst toe te passen, moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan:
* De betrokken voertuigen moeten onderworpen zijn aan de verplichte BA-verzekering.
* De betrokken voertuigen moeten in België zijn ingeschreven.
* Er moet een contact (botsing) zijn geweest tussen de betrokken voertuigen.
* Het ongeval moet op Belgisch grondgebied hebben plaatsgevonden.
* De verplichte BA-verzekering moet zijn onderschreven bij verzekeringsondernemingen die tot de conventie zijn toegetreden.
* De aansprakelijkheid van een tegenpartij moet betrokken zijn.
Daarnaast gelden specifieke **drempelbedragen** voor de schade:
* **Minimum drempelbedrag:** Vanaf 1 januari 2025 is dit vastgesteld op 500 euro. Indien de herstellingskosten dit bedrag niet overschrijden, is expertise niet verplicht en wordt de schade eis aanvaard met enkel een gestaafd bewijsstuk.
* **Maximum drempelbedrag:** Tot 8.500 euro. Bij overschrijding van dit plafond wordt de tussenkomst van de expert van de tegenpartij gevraagd.
* **Geschil tussen experten:** Indien de twee aangestelde experten niet tot een akkoord komen, wordt een derde expert als arbiter aangeduid.
#### 4.2.2 Bepalen van de schadeomvang
De expertiseovereenkomst focust op **"herstelbare schade"**. Totaal verlies wordt aangenomen wanneer de herstellingskosten hoger zijn dan de waarde van de wagen vóór het ongeval.
### 4.3 De RDR-overeenkomst (Rapid Direct Regeling)
De RDR-overeenkomst is een conventie tussen BA-autoverzekeraars die ervoor zorgt dat de **eigen verzekeraar** van de verzekerde de materiële schade van zijn verzekerde rechtstreeks afhandelt. De kosten worden nadien onderling vereffend via een forfaitair systeem. Het doel is een snellere vergoeding en administratieve vereenvoudiging, waarbij de meeste dossiers binnen één maand worden afgehandeld.
#### 4.3.1 Schaderegeling binnen de RDR
Er zijn twee methoden van schaderegeling binnen de RDR:
**A. De regeling op initiatief**
Dit is de basisregel en wordt steeds eerst nagestreefd.
* **Toepassingsvoorwaarden – Grensbedrag:** Toepasbaar voor schade tot 25.000 euro. Boven dit bedrag geldt de regeling in het gemeen recht.
* **Toepassingsvoorwaarden – Ongeval:**
* Het ongeval gebeurde in België.
* Er was contact tussen de voertuigen.
* De voertuigen zijn in België ingeschreven.
* De voertuigen zijn BA-verzekeringsplichtig.
* De BA-verzekering is onderschreven bij een toegetreden verzekeraar tot de RDR-conventie.
* De RDR blijft toepasbaar op privéterrein, tenzij de vermoedelijk aansprakelijke niet verzekerd is.
* Het ongeval moet beantwoorden aan een **RDR-barema** (standaardscenario).
* **De RDR-barema's:** Dit zijn gestandaardiseerde aansprakelijkheidstabellen die typische ongevalsscenario's beschrijven met een vaste verdeling van aansprakelijkheid (bv. 0/100, 50/50). Ze maken soms abstractie van mogelijke uitzonderingen om snellere regeling mogelijk te maken. De barema's zijn onderverdeeld in 5 categorieën:
1. Voertuigen die in dezelfde richting rijden (bv. kop-staart)
2. Voertuigen die in tegengestelde richting rijden
3. Verplichting om voorrang te verlenen
4. Geparkeerde of stilstaande voertuigen
5. Manoeuvres en speciale gevallen
Slechts enkele barema's (bv. 12, 21, 51) leiden tot gedeeltelijke aansprakelijkheid; de meeste leiden tot 100% aansprakelijkheid.
* **Excepties (uitzonderingen op barema's):** Een exceptie doorbreekt de toepassing van een barema indien een bijkomende omstandigheid bewezen is. Dit kan leiden tot regeling met akkoord of via BA-gemeen recht.
* **Toepassingsvoorwaarden – Bewijsvoering:** Overeenstemmende en onbetwistbare gegevens zijn essentieel, met een cruciale rol voor het **Europees aanrijdingsformulier (EAF)**.
> **Tip:** Het Europees aanrijdingsformulier is een uniform document dat wereldwijd wordt gebruikt om verkeersongevallen vast te leggen. Het bevat een schets, vakjes met aansprakelijkheidsindicatoren, en verklaringen van bestuurders. Binnen RDR is het EAF cruciaal omdat het verzekeraars toelaat aansprakelijkheid te bepalen zonder te wachten op politierapporten. Zorg ervoor dat de informatie op het EAF correct en consistent is.
**B. De regeling met akkoord (sinds 1 juli 2007)**
Deze regeling wordt gebruikt wanneer een ongeval niet volledig in een RDR-barema past of wanneer er twijfel bestaat over de feiten.
* **Toepassingsvoorwaarden:** Zelfde algemene voorwaarden als de regeling op initiatief, en een schadebedrag tot 25.000 euro.
* **Werkwijze:** De verzekeraar van het slachtoffer vraagt expliciet akkoord aan de verzekeraar van de tegenpartij. Bij een gegeven akkoord (dat definitief is) vergoedt de verzekeraar van het slachtoffer de schade.
* **Risico voor verzekeraar-tegenpartij:** Het akkoord impliceert een aanvaarding van 50% of 100% van de regeling van de directe verzekeraar.
* **Termijn:** Het akkoord moet binnen 3 maanden worden gegeven.
#### 4.3.2 DATASSUR
DATASSUR is de organisatie die de financiële compensatie van RDR-schadedossiers beheert tussen de aangesloten verzekeraars. Het beheert geen individuele schadegevallen, maar zorgt voor de maandelijkse financiële verrekening op basis van forfaitaire bedragen. Dit vereenvoudigt de administratie en voorkomt misbruik.
#### 4.3.3 Verloop van een RDR-dossier
* **Regeling op initiatief:**
1. Beide partijen melden het ongeval aan hun eigen verzekeraar (via EAF).
2. Aansprakelijkheid wordt bepaald volgens een RDR-barema.
3. De eigen verzekeraar stelt een expert aan.
4. De expert onderzoekt het voertuig en stelt het schadebedrag vast.
5. De eigen verzekeraar vergoedt zijn verzekerde.
6. De eigen verzekeraar vraagt terugbetaling via DATASSUR.
* **Regeling met akkoord:**
1. Beide partijen melden het ongeval aan hun eigen verzekeraar (via EAF).
2. De omstandigheden passen niet volledig in een barema of roepen twijfel op.
3. De verzekeraar van het slachtoffer vraagt expliciet akkoord aan de verzekeraar van de tegenpartij.
4. Bij akkoord vergoedt de eigen verzekeraar zijn verzekerde.
5. De eigen verzekeraar krijgt terugbetaling via DATASSUR.
#### 4.3.4 Rechten van de verzekerde
De RDR-overeenkomst bindt enkel de verzekeraars, niet de verzekerde of het slachtoffer. De verzekerde behoudt zijn rechten volgens het gemeen recht en kan de RDR-beslissing betwisten, waarna de zaak buiten RDR wordt beoordeeld.
### 4.4 Het Europees aanrijdingsformulier (EAF)
Het EAF is cruciaal voor de correcte toepassing van de RDR-overeenkomst. Het is een uniform document dat door beide bestuurders moet worden ingevuld en ondertekend. De vakjes en de situatieschets geven de informatie die direct gekoppeld kan worden aan de RDR-barema's. Handtekeningen bevestigen de instemming met de weergegeven feiten. Tegenstrijdigheden of twijfel leiden tot het onmogelijk worden van de regeling op initiatief.
---
**Opmerking:** De informatie over de Expertise- en RDR-regeling is specifiek gericht op de autoverzekeringssector en de interne afspraken tussen verzekeraars. De details van de barema's en excepties evolueren door de rechtspraak van de toepassingscommissie.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| BA Privéleven | Een niet-verplichte aansprakelijkheidsverzekering die de burgerlijke aansprakelijkheid dekt van de verzekerde voor schade aan derden, veroorzaakt in het kader van het privéleven door een fout, nalatigheid, of door personen, dieren of zaken waarvoor hij verantwoordelijk is. |
| Familiale verzekering | Een synoniem voor de BA Privéleven verzekering, die het vermogen van de verzekerde beschermt tegen aansprakelijkheidsvorderingen van derden voor onopzettelijk veroorzaakte schade buiten het beroepsleven. |
| Minifamiliale polis | Een door het Koninklijk Besluit van 12 januari 1984 vastgelegde minimale garantievoorwaarde voor een familiale verzekering, die een basisdekking garandeert voor de burgerlijke aansprakelijkheid in het privéleven. |
| Burgerlijke aansprakelijkheid buiten contract | Aansprakelijkheid die voortvloeit uit onrechtmatige daden die schade toebrengen aan derden, zonder dat er een voorafgaande contractuele relatie tussen partijen bestaat. Dit is het kernrisico dat door de BA Privéleven wordt gedekt. |
| Contractuele aansprakelijkheid | Aansprakelijkheid die voortvloeit uit afspraken tussen partijen, zoals een contract. Deze vorm van aansprakelijkheid is doorgaans uitgesloten in de BA Privéleven verzekering. |
| Verzekeringsnemer | De persoon die een verzekeringscontract afsluit met de verzekeraar en de premie betaalt. Deze persoon staat juridisch tegenover de verzekeraar en moet de verzekeraar correct informeren over risico's. |
| Verzekerde | De persoon wiens aansprakelijkheid door de polis wordt gedekt. Dit kan de verzekeringsnemer zelf zijn, zijn partner, inwonende personen, huispersoneel, en soms ook dieren of zaken waarvoor hij verantwoordelijk is. |
| Derden | Elke persoon die schade lijdt door een fout van een verzekerde en een vergoeding kan eisen. Gezinsleden van de verzekerde worden in principe niet als derden beschouwd, met uitzondering van huispersoneel en gezinshelp(st)ers in privé-dienst. |
| Materiële schade | Schade die direct meetbaar is in geld, zoals de beschadiging van goederen of eigendommen. In de BA Privéleven kan dit bijvoorbeeld een gebroken ruit zijn. |
| Lichamelijke schade | Schade die betrekking heeft op het menselijk lichaam, zoals verwondingen of letsels. In de BA Privéleven kan dit bijvoorbeeld het verwonden van iemand met een fiets zijn. |
| Morele schade (indirect) | Schade die voortvloeit uit lichamelijke of materiële schade, zoals immateriële hinder of psychisch leed. In de BA Privéleven is dit vaak een gevolg van de primaire schade. |
| Maxifamiliale polis | Een familiale verzekeringspolis die uitgebreidere dekkingen biedt dan de minimale polis, met diverse mogelijke uitbreidingen afhankelijk van de verzekeraar en de specifieke polisvoorwaarden. |
| ABR-verzekering | Alle Bouwwerven Risico's verzekering. Een brede, uniforme verzekering voor alle betrokken partijen op een werf, die bescherming biedt tegen onvoorziene schade tijdens de bouw en diverse risico's dekt, inclusief materiële schade aan de werken en burgerlijke aansprakelijkheid voor schade aan derden. |
| Tienjarige aansprakelijkheid | Een wettelijk verplichte verzekering voor aannemers en architecten in de bouwsector, die gedurende tien jaar na de oplevering dekking biedt voor ernstige gebreken die de stabiliteit of stevigheid van een gebouw in gevaar brengen. |
| Beroepsaansprakelijkheid | De aansprakelijkheid die voortvloeit uit de uitoefening van een bepaald beroep. Voor architecten, ingenieurs en andere dienstverleners in de bouwsector is dit vaak een specifieke verzekeringsplicht. |
| Bouwheer | De persoon (natuurlijk of rechtspersoon) in wiens opdracht bouwwerken worden uitgevoerd. Hij is degene die uiteindelijk het bouwwerk in bezit neemt en draagt het eindverantwoordelijk toezicht over het project. |
| WAM-wet | Wet op de verplichte aansprakelijkheidsverzekering voor motorrijtuigen. Deze wet regelt de verplichte BA-verzekering voor motorvoertuigen met als doel slachtoffers van verkeersongevallen te beschermen. |
| Modelovereenkomst | Een wettelijk vastgelegde standaardpolis voor de BA-autoverzekering in België, die zorgt voor minimale waarborgen, uitsluitingen en rechten van benadeelden, ter bevordering van uniformiteit en rechtszekerheid. |
| Expertise-overeenkomst | Een overeenkomst tussen Belgische autoverzekeraars die regelt hoe de schade aan voertuigen wordt vastgesteld, met uniforme regels voor technische expertises om de schaderegeling te versoepelen. |
| RDR-overeenkomst | Règlement Direct / Directe Regeling. Een conventie tussen BA-autoverzekeraars waarbij de eigen verzekeraar de materiële schade van zijn verzekerde rechtstreeks afhandelt, waarna de verzekeraars de kosten onderling vereffenen volgens vaste regels en barema's. |
| RDR-barema | Gestandaardiseerde aansprakelijkheidstabellen binnen de RDR-conventie die bepalen hoe de aansprakelijkheid wordt verdeeld bij verkeersongevallen tussen twee voertuigen, vaak gebaseerd op typische ongevalsscenario's. |
| Europees aanrijdingsformulier | Een uniform document dat in heel Europa wordt gebruikt om verkeersongevallen vast te leggen. Het vormt een primaire bron van informatie voor verzekeraars en is essentieel voor de toepassing van RDR-procedures. |
Cover
Pwp + lesnotities basisbegrippen.docx
Summary
# Het concept van recht en de kwaliteiten van rechtsordening
Dit onderwerp onderzoekt de definitie van recht als een systeem van gedragsregels en de institutionele kaders, met nadruk op de maatschappelijke ordening en de parameters van rechtszekerheid, rechtvaardigheid en doeltreffendheid.
## 1. Het concept van recht en de kwaliteiten van de rechtsordening
### 1.1 Recht als een geheel van gedragsregels
Recht kan worden gedefinieerd als een systeem dat bestaat uit:
* **Gedragsregels:** Deze regels dicteren hoe individuen zich binnen de maatschappij dienen te gedragen. Ze kunnen de vorm aannemen van een bevel of een verbod, met variërende intensiteit.
* **Voorbeeld:** Het bevel om alimentatie te betalen voor kinderen of het verbod om door rood licht te rijden.
* **Dwingende of aanvullende regels:**
* **Dwingend recht:** Regels waarvan niet kan worden afgeweken (bv. regels van openbare orde, huwelijksrecht).
* **Aanvullend recht:** Regels die partijen contractueel kunnen aanpassen of van afwijken.
* **Een institutioneel en begripsmatig kader:** Dit kader omvat de procedures voor de formulering, toepassing en handhaving van de gedragsregels.
* **Oplegging door de maatschappij:** De regels worden uitgevaardigd en gehandhaafd door of krachtens het maatschappelijk gezag, zoals wetgevende organen. De burgers zijn indirect verantwoordelijk aangezien zij de vertegenwoordigers kiezen die de wetten creëren.
* **Doel: Ordening van de maatschappij:** Het recht dient ter regulering van het maatschappelijk verkeer en de maatschappelijke orde.
### 1.2 Kwaliteiten van de rechtsordening
De kwaliteit van de maatschappelijke ordening door het recht wordt beoordeeld aan de hand van drie parameters:
* **Rechtszekerheid:** Dit verwijst naar de juridisch-technische vereisten van het rechtssysteem.
* **Voorspelbaarheid:** Het adagium "Niemand wordt geacht de wet niet te kennen" benadrukt de verwachting dat burgers op de hoogte zijn van de geldende wetten.
* **Vastheid:** Hoewel wetswijzigingen constant zijn, streeft men naar voorspelbaarheid in de toepassing van regels.
* **Algemeenheid:** Het vinden van algemene principes kan bemoeilijkt worden door de gedetailleerdheid van regelgeving, maar een duidelijke structuur draagt bij aan rechtszekerheid.
* **Onderlinge consistentie:** Regels dienen consistent te zijn en wijzigingen in de ene regel mogen geen onbedoelde gevolgen hebben voor andere regels.
* **Rechtvaardigheid:** Dit principe is evolutief, maar kent een harde kern van fundamentele waarden die te allen tijde gerespecteerd dienen te worden. Wat als rechtvaardig wordt beschouwd, kan door de tijd heen veranderen.
* **Doeltreffendheid:** Dit houdt in dat de middelen die ingezet worden, aangepast moeten zijn aan de gestelde doelstellingen. Een wet moet effectief bijdragen aan het realiseren van de bedoelingen van de wetgever. Er is een gebrek aan systematische wetsevaluatie door de overheid.
### 1.3 Handhaving van rechtsregels
Rechtsregels worden gehandhaafd door of krachtens het maatschappelijk gezag. De uitvoerende macht (via koninklijke besluiten) en de rechterlijke macht spelen hierin een cruciale rol.
* **Initiatief tot handhaving:**
* **Privaatrecht:** De burger moet zelf het initiatief nemen tot handhaving (bv. een vordering instellen). Het parket komt niet tussen, met uitzondering van alimentatiekwesties.
* **Publiekrecht:** De overheid neemt het initiatief tot handhaving.
### 1.4 Bronnen van Belgisch privaatrecht
De bronnen van het Belgische privaatrecht omvatten, volgens de nieuwe structuur van het Burgerlijk Wetboek (BW):
* **Het nieuwe Burgerlijk Wetboek (BW):** Bevat de actuele en gecodificeerde regels.
* **Het oude Burgerlijk Wetboek (oud BW):** Nog steeds relevant voor niet-gehercodificeerde delen.
* **Bijzondere wetten:** Wetten die privaatrechtelijke regels bevatten die niet in het BW zijn opgenomen (bv. wetgeving over beroepen).
* **De gewoonte:** Een regel die voortvloeit uit bestendig gebruik en waarvan het bindend karakter wordt ondersteund door algemene overtuiging.
* **Algemene rechtsbeginselen:** Beginselen die niet altijd expliciet in de wet zijn uitgewerkt, maar wel een wettelijke basis krijgen via de rechtspraak.
### 1.5 Vervaging van klassieke onderscheiden
De hedendaagse rechtsorde vertoont een vervaging van de klassieke onderscheiden tussen:
* **Privaat- en publiekrecht:** Publiekrecht maakt steeds meer gebruik van privaatrechtelijke technieken, en regels worden vaker dwingend gemaakt.
* **Materieel en formeel recht:** Ook dit onderscheid wordt minder scherp.
### 1.6 Rechtssubjecten
Rechtssubjecten zijn entiteiten waaraan het recht rechten en plichten toekent.
* **Natuurlijke personen:** Elk levend en levensvatbaar geboren mens. De juridische persoonlijkheid begint bij de levende en levensvatbare geboorte en eindigt bij de dood. Een verwekt kind geniet reeds bepaalde rechten, voorwaardelijk aan een levende geboorte.
* **Rechtspersonen:** Abstracte juridische creaties die kunnen optreden in een procedure en titularis kunnen zijn van rechten en plichten. Ze hebben een eigen vermogen, afgescheiden van dat van hun leden. Rechtspersoonlijkheid wordt door de wet voorzien.
### 1.7 Rechtsfeiten en rechtshandelingen
* **Rechtsfeit:** Een feit dat rechtsgevolgen met zich meebrengt en waarvoor rechtsregels moeten worden toegepast. Het overkomt de persoon (bv. geboorte, een verkeersongeval).
* **Rechtshandeling:** Een menselijke wilsverklaring, afgelegd met de bedoeling rechtsgevolgen tot stand te brengen. De wil van het rechtssubject is cruciaal. Voorbeelden zijn het sluiten van een overeenkomst, het erkennen van een kind of het aangaan van een huwelijk.
### 1.8 Bekwaamheid van rechtssubjecten
Bekwaamheid verwijst naar de mogelijkheid om rechten en plichten te hebben en uit te oefenen.
* **Rechtsbekwaamheid (genotsbekwaamheid):** De bevoegdheid om titularis te zijn van rechten en plichten. Elk levensvatbaar mens is in beginsel rechtsbekwaam.
* **Handelingsbekwaamheid:** De bevoegdheid om rechten en plichten zelfstandig uit te oefenen. Deze ontstaat in principe op 18-jarige leeftijd.
* **Handelingsonbekwaamheid:** Kan algemeen (geen enkele bekwaamheid) of gedeeltelijk zijn. Minderjarigen en wettelijk onbekwaam verklaarde meerderjarigen zijn handelingsonbekwaam.
* **Bescherming van onbekwamen:** Handelingsonbekwamen worden beschermd via vertegenwoordiging of bijstand.
### 1.9 Geldigheid van rechtshandelingen
Rechtshandelingen vereisen als geldigheidsvoorwaarden:
* **Handelingsbekwaamheid:** De partij moet bekwaam zijn om de rechtshandeling te stellen.
* **Toestemming:** De wilsuiting moet vrij en bewust zijn en overeenstemmen met de werkelijke wil van de partij (wilsleer). De vertrouwensleer kan een correctie hierop vormen.
* **Voorwerp:** Het object van de rechtshandeling moet bepaalbaar en geoorloofd zijn.
* **Oorzaak:** De beweegreden voor de rechtshandeling moet geoorloofd zijn.
* **Conformiteit met dwingende rechtsregels:** Een rechtshandeling mag niet strijdig zijn met dwingend recht of regels van openbare orde.
### 1.10 Nietigheid van rechtshandelingen
Een nietige rechtshandeling is een rechtshandeling die niet aan de geldigheidsvereisten voldoet.
* **Relatieve nietigheid:** Kan enkel worden ingeroepen door de beschermde partij (bv. bij handelingsonbekwaamheid of schending van dwingend recht). De nietigheid kan worden bevestigd.
* **Absolute nietigheid:** Kan door elke belanghebbende worden ingeroepen (bv. bij strijdigheid met openbare orde). De nietigheid kan niet worden bevestigd.
* **Gevolgen van nietigverklaring:** Werkt retroactief (ex tunc) en heeft tot gevolg dat de rechtshandeling geacht wordt nooit te hebben bestaan.
### 1.11 Tegenwerpelijkheid van rechtshandelingen
Rechtshandelingen zijn in beginsel enkel tegenwerpelijk aan de partijen die ze hebben gesteld (relativiteit van de rechtshandelingen). Uitzonderingen hierop zijn onder meer het derdenbeding, de rechtstreekse vordering en de sterkmaking. Publiciteitsvoorschriften (zoals publicatie in het Belgisch Staatsblad of registratie in registers) zijn vaak vereist om rechtshandelingen aan derden tegenwerpelijk te maken.
### 1.12 Vertegenwoordiging bij rechtshandelingen
Vertegenwoordiging is een juridische techniek waarbij een persoon (de vertegenwoordiger) bevoegd is om voor rekening van een ander (de vertegenwoordigde) rechtshandelingen te stellen. De vertegenwoordigingsbevoegdheid kan voortvloeien uit de wet (wettelijke vertegenwoordiging), een gerechtelijke beslissing of een rechtshandeling (volmacht). De rechtsgevolgen van een rechtshandeling die via vertegenwoordiging is gesteld, komen in principe toe aan de vertegenwoordigde.
### 1.13 Rechtsmisbruik
Rechtsmisbruik doet zich voor wanneer een rechtssubject zijn recht uitoefent op een wijze die kennelijk de grenzen van de normale uitoefening van dat recht te buiten gaat, vaak met het oogmerk een ander te schaden of zonder eigen nut. De sanctie hiervoor is de matiging van het recht tot zijn normale rechtsuitoefening, onverminderd de vergoeding van de geleden schade.
---
# Rechtssubjecten, bekwaamheid en rechtshandelingen
Dit topic behandelt de aard van rechtssubjecten (natuurlijke en rechtspersonen), de verschillende vormen van bekwaamheid (rechts- en handelingsbekwaamheid) en de geldigheidsvereisten van rechtshandelingen, inclusief de begrippen wilsgebreken en vertegenwoordiging.
## 2. Rechtssubjecten, bekwaamheid en rechtshandelingen
### 2.1 Rechtssubjecten
Rechtssubjecten zijn de dragers van rechten en plichten in het recht. Men onderscheidt hierin natuurlijke personen en rechtspersonen.
#### 2.1.1 Natuurlijke personen
Natuurlijke personen zijn alle levend en levensvatbaar geboren mensen. Zonder uitzondering genieten zij rechtsbekwaamheid. Andere levende wezens, zoals dieren, embryos en lijken, zijn geen rechtssubjecten, hoewel ze wel rechtsbescherming kunnen genieten. De juridische persoonlijkheid van een natuurlijk persoon begint bij de levende en levensvatbare geboorte. Het verwekte kind geniet reeds rechten, zij het voorwaardelijk, zoals het recht op erfenis of schenking, op voorwaarde dat het levend en wel geboren wordt. Dit wordt samengevat in het adagium "Infans conceptus pro jam nato habetur, quoties de commodis eius agitur" (het verwekte kind wordt beschouwd als reeds geboren telkens als dit in zijn belang is). Het einde van de juridische persoonlijkheid is de dood. Na het overlijden kunnen bepaalde aspecten van de juridische persoonlijkheid weliswaar behouden blijven, zoals auteursrechten.
#### 2.1.2 Rechtspersonen
Rechtspersonen zijn abstracte juridische creaties, zijnde groeperingen van rechtssubjecten of afgescheiden vermogens die titularis kunnen zijn van rechten en plichten. Ze dienen ter organisatie en structurering van samenwerkingsverbanden en kunnen optreden in het rechtsverkeer. Een rechtspersoon heeft een eigen vermogen dat afgescheiden is van de vermogens van de individuele groepsleden. Schuldeisers van individuele groepsleden kunnen zich in beginsel niet verhalen op het vermogen van de rechtspersoon.
Rechtspersonen worden onderverdeeld in:
* **Publiekrechtelijke rechtspersonen:** Opgericht door de overheid met het oog op publieke dienstverlening, zoals de staat, gemeenten en openbare instellingen.
* **Privaatrechtelijke rechtspersonen:** Ontstaan uit privaat initiatief en zijn gericht op andere doelen dan de uitoefening van staatsgezag. Hieronder vallen:
* **Vennootschappen:** Gericht op het maken van winst om deze uit te keren aan de deelnemers. Er zijn diverse vormen, zoals de Besloten Vennootschap (BV) en de Naamloze Vennootschap (NV), die zich onderscheiden door onder andere de beperking van aansprakelijkheid en de kapitaalvereisten. De enige vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid die winst nastreeft is de maatschap.
* **Verenigingen:** Streven een belangeloos doel na. De Vereniging zonder Winstoogmerk (VZW) mag wel winst maken, maar deze mag niet worden uitgekeerd aan de leden.
* **Stichtingen:** Vertegenwoordigen een afgescheiden vermogen dat wordt ingezet ter verwezenlijking van een bepaald belangeloos doel. Dit kan een Private Stichting (PS) of een Stichting van Openbaar Nut (SON) zijn.
Rechtspersoonlijkheid kan enkel worden toegekend door de wetgever in de door de wet bepaalde gevallen. Het ontstaan van de rechtspersoonlijkheid gebeurt op de dag van neerlegging van een uittreksel uit de oprichtingsakte ter griffie van de ondernemingsrechtbank. Het einde ervan komt door ontbinding en vereffening.
### 2.2 Bekwaamheid
Bekwaamheid is het vermogen om rechten en plichten te hebben en uit te oefenen. Men onderscheidt hierin rechtsbekwaamheid en handelingsbekwaamheid.
#### 2.2.1 Rechtsbekwaamheid (genotsbekwaamheid)
Rechtsbekwaamheid is de bevoegdheid om titularis te zijn van rechten en plichten. In principe is iedere natuurlijke persoon rechtsbekwaam vanaf de levende en levensvatbare geboorte. Ook rechtspersonen bezitten rechtsbekwaamheid, zij het met beperkingen die voortvloeien uit hun aard of doel (bv. geen politieke rechten). Uitzonderingen op de rechtsbekwaamheid van natuurlijke personen zijn onder andere vreemdelingen (voor bepaalde burgerlijke en politieke rechten) en specifiek voor bepaalde rechtsverhoudingen opgelegde onbekwaamheden (bv. huwelijksbeletselen).
#### 2.2.2 Handelingsbekwaamheid
Handelingsbekwaamheid is de bevoegdheid om de rechten en plichten waarvan men titularis is, zelfstandig uit te oefenen.
* **Natuurlijke personen:** Handelingsbekwaamheid ontstaat op 18-jarige leeftijd. Vanaf dan is men in principe handelingsbekwaam voor alle handelingen van het burgerlijk leven. Beperkingen zijn er voor:
* **Niet-ontvoogde minderjarigen:** Deze zijn algemeen handelingsonbekwaam en treden in het rechtsverkeer op via vertegenwoordiging (door hun wettelijke vertegenwoordigers). Dagdagelijkse handelingen kunnen wel, maar zijn soms vatbaar voor nietigverklaring indien benadeling wordt bewezen.
* **Ontvoogde minderjarigen:** Kunnen zelf optreden, maar hebben bijstand nodig van een curator. Zonder deze bijstand zijn hun handelingen vatbaar voor nietigverklaring.
* **Beschermde meerderjarigen:** Personen die gerechtelijk onbekwaam werden verklaard (bv. wegens dementie) worden gedeeltelijk handelingsonbekwaam verklaard. Zij kunnen weliswaar zelf optreden, maar enkel met bijstand van een bewindvoerder, of voor bepaalde rechtshandelingen met machtiging van de vrederechter. De zorgvolmacht is een buitengerechtelijke beschermingsmaatregel waarbij men zelf zijn belangen regelt voor het geval men handelingsonbekwaam wordt.
* **Rechtspersonen:** Omdat rechtspersonen abstracte entiteiten zijn, treden zij op via hun organen (bestuurders, algemene vergadering) of via bijzondere lasthebbers. De handelingsbekwaamheid is hierdoor indirect en afhankelijk van de bevoegdheid van de natuurlijke personen die hen vertegenwoordigen.
### 2.3 Rechtshandelingen
Een rechtshandeling is een wilsverklaring waarbij een of meer personen de bedoeling hebben om rechtsgevolgen te doen ontstaan. Ze onderscheiden zich van rechtsfeiten, die weliswaar rechtsgevolgen hebben, maar niet voortkomen uit een menselijke wilsverklaring met de bedoeling deze rechtsgevolgen teweeg te brengen.
#### 2.3.1 Geldigheidsvereisten van rechtshandelingen
Voor de geldigheid van een rechtshandeling zijn, naast de specifieke vereisten voor bepaalde rechtshandelingen (bv. huwelijk), in het algemeen de volgende voorwaarden vereist:
1. **Handelingsbekwaamheid:** De handelingsbekwaamheid van de partijen is een voorwaarde voor de geldigheid.
2. **Vrije en bewuste toestemming (wil):** De rechtshandeling moet beantwoorden aan de werkelijke wil van degene die haar stelt.
* **Wilsleer:** De werkelijke wil van de partijen is doorslaggevend. Materiële vergissingen die leiden tot een discrepantie tussen de werkelijke en verklaarde wil zijn nietigheidsgronden, tenzij de dwaling verschoonbaar is en betrekking heeft op een essentieel element van de rechtshandeling.
* **Vertrouwensleer (schijnleer):** Correctie op de wilsleer, waarbij een schijnbaar gewekte wil kan worden aanvaard indien de wederpartij te goeder trouw mocht vertrouwen op die schijn. Dit is met name relevant bij schijnvertegenwoordiging.
* **Wilsgebreken:** Indien de wil gebrekkig werd gevormd door dwaling, bedrog, geweld of misbruik van omstandigheden, kan de rechtshandeling nietig worden verklaard.
3. **Een bepaald en geoorloofd voorwerp:** De inhoud van de rechtshandeling moet bepaald of bepaalbaar, geoorloofd en niet strijdig met de openbare orde of dwingende wetsbepalingen zijn.
4. **Een geoorloofde oorzaak:** De beweegredenen die tot de rechtshandeling hebben geleid, moeten geoorloofd zijn.
5. **Conformiteit met dwingende rechtsregels:** De rechtshandeling mag niet in strijd zijn met dwingend recht.
#### 2.3.2 Nietigheid van rechtshandelingen
Indien niet aan de geldigheidsvereisten is voldaan, is de rechtshandeling in beginsel nietig. De nietigheid kan relatief (enkel in te roepen door de beschermde partij) of absoluut (in te roepen door elke belanghebbende en ambtshalve door de rechter) zijn, afhankelijk van de aard van de geschonden rechtsregel. De nietigheid werkt in beginsel *ex tunc* (met terugwerkende kracht). Voor handelingsonbekwamen geldt vaak een gunstregeling waarbij teruggave enkel verschuldigd is voor zover zij voordeel hebben gehaald uit de rechtshandeling.
#### 2.3.3 Vertegenwoordiging
Vertegenwoordiging is de situatie waarbij een persoon (de vertegenwoordiger) bevoegd is om voor rekening van een ander (de vertegenwoordigde) een rechtshandeling met een derde te verrichten. De rechtsgevolgen van de rechtshandeling binden dan de vertegenwoordigde. De bevoegdheid tot vertegenwoordiging kan gebaseerd zijn op de wet (wettelijke vertegenwoordiging, bv. door ouders voor minderjarigen), een gerechtelijke beslissing (gerechtelijke vertegenwoordiging) of een rechtshandeling (conventionele vertegenwoordiging, bv. lastgeving).
### 2.4 De uitoefening van subjectieve rechten
Subjectieve rechten zijn juridisch bekrachtigde aanspraken en bevoegdheden die een rechtssubject kan uitoefenen om zijn doelstellingen te verwezenlijken. Ze kunnen worden ingedeeld in politieke en burgerlijke rechten, en patrimoniale (op geld waardeerbare) en extrapatrimoniale (niet op geld waardeerbare) rechten.
* **Patrimoniale rechten:** Omvatten zakelijke rechten (onmiddellijke heerschappij over een goed, zoals eigendom, vruchtgebruik, erfdienstbaarheid, hypotheek) en vorderingsrechten (recht op een prestatie van een ander, bv. uit een contract).
* **Extrapatrimoniale rechten:** Betreffen niet-economische belangen, zoals persoonlijkheidsrechten (recht op naam, privacy) en familierechten (recht op huwelijk, erkenning kind).
De uitoefening van subjectieve rechten is niet onbeperkt. Beperkingen kunnen voortvloeien uit de wet, de algemene zorgvuldigheidsnorm en de leer van rechtsmisbruik. Rechtsmisbruik doet zich voor wanneer een recht op een kennelijk onredelijke wijze wordt uitgeoefend, met het opzet een ander te schaden of waarbij de voordelen voor de titularis verwaarloosbaar zijn in verhouding tot de nadelen voor de wederpartij. De sanctie hiervoor is matiging van het recht tot zijn normale uitoefening, onverminderd eventueel herstel van de veroorzaakte schade.
---
# Aansprakelijkheid en rechtsmisbruik
Dit deel van de studiehandleiding behandelt de verschillende regimes van aansprakelijkheid en het principe van rechtsmisbruik, inclusief de bijbehorende sancties.
## 3. Aansprakelijkheid en rechtsmisbruik
Het aansprakelijkheidsrecht regelt in welke gevallen geleden schade moet worden vergoed en wie tot schadeloosstelling dient over te gaan. De traditionele visie onderscheidt enkelvoudige en samengestelde aansprakelijkheid, terwijl de recentere visie focust op schuldaansprakelijkheid en objectieve aansprakelijkheid. Sinds 1 januari 2025 is het nieuwe Burgerlijk Wetboek, Boek 6 "Buitencontractuele aansprakelijkheid", van kracht, dat het pretoriaanse recht codificeert en moderniseert.
### 3.1 Soorten aansprakelijkheid
Er is een onderscheid te maken tussen verschillende soorten aansprakelijkheid:
#### 3.1.1 Strafrechtelijke versus burgerrechtelijke aansprakelijkheid
* **Strafrechtelijke aansprakelijkheid:** Ontstaat bij overtreding van een norm waarop een strafsanctie staat, ongeacht het opzet of de oorzaakte schade. Het beoogt de bestraffing van de dader en de bescherming van de maatschappij.
* **Burgerrechtelijke aansprakelijkheid:** Verwijst naar de plicht tot herstel van schade die aan een andere burger werd berokkend. Vereist steeds schade en een causaal verband tussen de fout en de schade. Beide kunnen samenlopen wanneer een strafbaar feit ook schade veroorzaakt.
#### 3.1.2 Contractuele versus buitencontractuele aansprakelijkheid
* **Contractuele aansprakelijkheid:** Ontstaat wanneer een contractspartij een contractuele verbintenis niet correct uitvoert (wanprestatie).
* **Buitencontractuele aansprakelijkheid:** Ontstaat bij schade die niet het gevolg is van een contractuele wanprestatie, maar van een foutieve gedraging die een algemene gedragsnorm schendt.
* **Samenloop:** Een foutieve gedraging kan zowel een contractuele wanprestatie als een buitencontractuele fout uitmaken. Onder het oude recht was samenloop tussen contractspartijen verboden, tenzij de fout en schade vreemd waren aan de contractuele uitvoering. Het nieuwe Boek 6 BW heft dit samenloopverbod op, met een keuzerecht voor de benadeelde, tenzij de wet of het contract anders bepaalt. De medecontractant kan echter verweermiddelen uit het contract inroepen, zoals exoneratieclausules of bijzondere verjaringsregels, tenzij de schade het gevolg is van een aantasting van de fysieke of psychische integriteit of een opzettelijk begane fout.
#### 3.1.3 Enkelvoudige versus samengestelde aansprakelijkheid
* **Enkelvoudige aansprakelijkheid:** Betreft de aansprakelijkheid voor eigen daad. De fout kan bestaan in een overtreding van een wettelijke of reglementaire bepaling, of van de zorgvuldigheidsnorm ("goede huisvader").
* **Samengestelde aansprakelijkheid:** Betreft de aansprakelijkheid voor andermans daad (ouders voor kinderen, aanstellers voor aangestelden, etc.), zaken of dieren. Het nieuwe Boek 6 BW regelt dit uitgebreid in artikelen 6.12 tot 6.15.
#### 3.1.4 Schuldaansprakelijkheid versus objectieve aansprakelijkheid
* **Schuldaansprakelijkheid:** Vereist een fout, toerekeningsvatbaarheid en een causaal verband tussen de fout en de schade. De fout kan bestaan uit de schending van een wettelijke gedragsnorm of de zorgvuldigheidsnorm. De toerekeningsvatbaarheid is gecompenseerd door gronden van uitsluiting van aansprakelijkheid.
* **Objectieve (foutloze) aansprakelijkheid:** Verplicht tot schadevergoeding zonder dat er een fout van de aansprakelijke moet worden bewezen. Dit omvat aansprakelijkheid voor:
* **Eigen (niet-on)rechtmatige daden:** Bijvoorbeeld schade veroorzaakt door onteigening of bovenmatige burenhinder.
* **Zaken en dieren:** De bewaarder van een gebrekkige zaak (art. 6.16 BW) of een dier (art. 6.17 BW) is foutloos aansprakelijk voor de schade die hierdoor wordt veroorzaakt.
* **Andermans daad:** Bijvoorbeeld de foutloze aansprakelijkheid van aanstellers voor hun aangestelden (art. 6.14 BW) en rechtspersonen voor hun bestuursorganen (art. 6.15 BW).
### 3.2 Grondslagen van buitencontractuele aansprakelijkheid
De aansprakelijkheid kan gebaseerd zijn op:
* **Aansprakelijkheid voor eigen daad:** Vereist een fout (schending wettelijke norm of zorgvuldigheidsnorm). Gronden van uitsluiting van aansprakelijkheid (overmacht, wettige verdediging, etc.) zijn mogelijk. De toerekeningsvatbaarheid van de dader is relevant, hoewel het nieuwe BW dit anders regelt voor minderjarigen en geestesgestoorden.
* **Aansprakelijkheid voor andermans daad:**
* **Minderjarigen:** Minderjarigen jonger dan 12 jaar zijn niet aansprakelijk (art. 6.9 BW), zij die ouder zijn dan 12 jaar wel, maar de rechter kan de schadeloosstelling naar billijkheid beperken of uitsluiten, rekening houdend met de economische toestand en verzekeringsdekking (art. 6.10 BW). Ouders zijn foutloos aansprakelijk voor minderjarigen jonger dan 16 jaar, en schuldaansprakelijk met een weerlegbaar vermoeden van fout voor hen van 16 jaar of ouder (art. 6.12 BW).
* **Personen belast met toezicht:** Personen met globaal en duurzaam toezicht, en onderwijsinstellingen, zijn aansprakelijk met een weerlegbaar vermoeden van fout voor schade veroorzaakt door de personen onder hun toezicht (art. 6.13 BW).
* **Aanstellers:** Zijn foutloos aansprakelijk voor schade veroorzaakt door hun aangestelden tijdens de uitoefening van hun functie (art. 6.14 BW).
* **Rechtspersonen:** Zijn foutloos aansprakelijk voor schade veroorzaakt door hun bestuursorganen of leden (art. 6.15 BW).
* **Aansprakelijkheid voor zaken en dieren:** De bewaarder van een gebrekkige zaak (art. 6.16 BW) of een dier (art. 6.17 BW) is foutloos aansprakelijk voor de door deze veroorzaakte schade.
### 3.3 Oorzakelijk verband
Tussen de fout en de schade moet een oorzakelijk verband bestaan. België hanteert de **equivalentieleer** (conditio sine qua non-benadering), waarbij een fout een oorzaak is indien de schade zich zonder die fout niet zou hebben voorgedaan. Correcties hierop zijn de feitelijke causaliteit (indien een ander feit ook voldoende is) en de juridische causaliteit (wanneer het verband met de schade kennelijk onredelijk is).
### 3.4 Samenloop van oorzaken
* **Pluraliteit van daders:** Indien meerdere personen aansprakelijk zijn voor eenzelfde schade, zijn zij in solidum aansprakelijk tegenover het slachtoffer. Het slachtoffer kan de gehele schade op één dader verhalen, die vervolgens regres kan uitoefenen op de mededaders.
* **Fout van het slachtoffer:** Indien de benadeelde zelf aansprakelijk is voor de schade (vanaf 12 jaar), wordt zijn recht op schadeloosstelling verminderd in de mate waarin zijn fout heeft bijgedragen tot het ontstaan van de schade (art. 6.20 BW). Bij fouten met opzet tot schade is geen recht op schadeloosstelling voor de benadeelde indien deze de fout zelf beging.
### 3.5 Schade
Schade wordt gedefinieerd als de economische en niet-economische gevolgen van de aantasting van een juridisch beschermd persoonlijk belang (art. 6.24 BW). De schade moet zeker zijn en kan patrimoniaal (economisch) of extrapatrimoniaal (niet-economisch, zoals pijn en leed) zijn. Schade bij terugslag (rechtstreekse schade door een eerdere aantasting van een derde) is ook vergoedbaar.
### 3.6 Gevolgen van buitencontractuele aansprakelijkheid
De aansprakelijke is gehouden tot integrale schadeloosstelling, die de benadeelde in de toestand moet plaatsen waarin hij zich zonder het schadeverwekkende feit zou hebben bevonden. Dit kan gebeuren door herstel in natura of door een schadevergoeding in geld.
### 3.7 Rechtsmisbruik
Rechtsmisbruik treedt op wanneer een titularis van een subjectief recht zijn recht uitoefent op een wijze die kennelijk de grenzen te buiten gaat van de normale uitoefening van dat recht door een voorzichtig en redelijk persoon, en dit zonder eigen nut maar met de bedoeling een ander te schaden.
* **Ontwikkeling:** Traditioneel werd rechtsmisbruik gesanctioneerd wanneer een recht werd uitgeoefend zonder eigen belang met het opzet een ander te schaden, wanneer een keuze werd gemaakt voor de meest nadelige wijze van rechtsuitoefening, of wanneer er een kennelijke wanverhouding bestond tussen het voordeel voor de titularis en de schade voor de wederpartij. Het Hof van Cassatie aanvaardt een marginale toetsing van de zorgvuldigheid.
* **Wettelijke omschrijving:** Niemand mag misbruik maken van zijn recht (art. 1.10 BW).
* **Sanctie:** De sanctie is de matiging van het recht tot zijn normale rechtsuitoefening, onverminderd het herstel van de door het misbruik veroorzaakte schade. Het recht blijft bestaan en de overeenkomst blijft geldig. De rechter kan het recht beperken, opschorten of bevelen dat het anders wordt uitgeoefend.
---
# Subjectieve rechten en hun uitoefening
Hier is een gedetailleerde en uitgebreide samenvatting van het onderwerp "Subjectieve rechten en hun uitoefening", opgesteld als een examen-klaar studieboekdeel.
## 4. Subjectieve rechten en hun uitoefening
Subjectieve rechten zijn de juridisch bekrachtigde aanspraken en bevoegdheden die een rechtssubject op bepaalde zaken of jegens bepaalde personen kan uitoefenen om zijn doelstellingen te verwezenlijken.
### 4.1 Begrip en nut van subjectieve rechten
Een subjectief recht is een personalistisch element in het recht, dat de autonomie en vrijheid tot zelfbeschikking van de burger erkent. Het biedt praktische betekenis bij de bevoegdheidsverdeling onder de rechtbanken: geschillen over subjectieve rechten vallen onder de bevoegdheid van de gewone rechter, niet de administratieve rechtscolleges, tenzij de eiser een subjectief recht beschermt tegen een administratieve beslissing.
### 4.2 Indeling van de subjectieve rechten
Subjectieve rechten kunnen worden ingedeeld op basis van hun object, alsook hun aard (patrimoniaal of extrapatrimoniaal).
#### 4.2.1 Indeling volgens het rechtsobject
* **Politieke rechten:** Rechten en bevoegdheden die de burger heeft om deel te nemen aan de uitoefening van het staatsgezag, zoals het kiesrecht.
* **Burgerlijke rechten:** Aanspraken en bevoegdheden die men heeft met het oog op private rechtsbetrekkingen.
#### 4.2.2 Indeling volgens aard: Patrimoniale en extrapatrimoniale rechten
Patrimoniale rechten zijn op geld waardeerbaar en kunnen zowel worden uitgeoefend als erover worden beschikt. Extrapatrimoniale rechten zijn niet op geld waardeerbaar, zijn in beginsel onvervreemdbaar en beperken de beschikking van de titularis.
##### 4.2.2.1 Patrimoniale rechten
Het patrimonium omvat alle bestaande en toekomstige goederen en verbintenissen van een rechtssubject. Goederen zijn alle voorwerpen die vatbaar zijn voor toe-eigening, inclusief vermogensrechten. Deze kunnen lichamelijk (zintuiglijk waarneembaar) of onlichamelijk (op geld waardeerbare rechten) zijn.
* **Zakelijke rechten:** Deze verlenen een onmiddellijke heerschappij over een goed zonder tussenkomst van een andere persoon. Ze vormen een gesloten systeem (numerus clausus) en omvatten:
* **Eigendomsrecht:** Het meest omvattende zakelijke recht, dat rechten op bewaring, gebruik, genot, beheer en beschikking verleent, met wettelijke en contractuele beperkingen.
* **Bezit:** De feitelijke macht over een goed met de intentie er eigenaar van te zijn. Het heeft bewijs-, beschermings- en verkrijgende functies. Bezit te goeder trouw wordt wettelijk vermoed eigendom te zijn en leidt tot eigendomsverkrijging na 10 jaar (te kwader trouw na 30 jaar), tenzij de ware eigenaar zijn recht betwist.
* **Detentie:** De feitelijke macht over een goed zonder de intentie eigenaar te worden (bv. huurder, voogd).
* **Mede-eigendom:** Wanneer meerdere personen titularis zijn van het eigendomsrecht op hetzelfde goed. Dit kan toevallig (erfenis), vrijwillig (aankoop) of gedwongen (appartementen, gemeenschappelijke delen) ontstaan.
* **Zakelijke gebruiksrechten:**
* **Vruchtgebruik:** Het tijdelijke recht op gebruik en genot van een goed, met verplichting tot teruggave in de oorspronkelijke staat. Het splitst de volle eigendom op in blote eigendom en vruchtgebruik.
* **Erfdienstbaarheid:** Een last op een onroerend goed (lijdend erf) tot gebruik en nut van een ander onroerend goed (heersend erf). Kan wettelijk zijn (waterafvloeiing, afstanden) of door menselijk handelen ontstaan (wegrecht, recht van waterput).
* **Erfpacht:** Verleent het volle gebruik en genot van een andermans onroerend goed, met mogelijkheid tot bestemmingswijziging, voor een minimale duur van 15 jaar en maximaal 99 jaar, hernieuwbaar.
* **Opstalrecht:** Verleent het eigendomsrecht op bouwwerken of beplantingen op, boven of onder andermans grond. De opstalhouder verkrijgt door het recht van natrekking het eigendom van de opstallen.
* **Zakelijke zekerheden:** Een bepaald goed dient als waarborg voor de terugbetaling van een schuld. De schuldeiser met zekerheid wordt bij voorrang betaald. Dit doorbreekt de paritas creditorum (gelijke behandeling van schuldeisers).
* **Voorrecht:** Een recht dat uit hoofde van de aard van de schuldvordering voorrang verleent, gebaseerd op de wet en kan betrekking hebben op alle goederen of specifieke goederen.
* **Hypotheek:** Een recht op een onroerend goed als zekerheid, dat de goederen volgt en tegenwerpelijk wordt na inschrijving op het bevoegde kantoor van de Administratie van de Patrimoniumdocumentatie (AAPD).
* **Pandrecht:** Een recht op roerende goederen (lichamelijk of onlichamelijk) of onroerende goederen door bestemming (met uitzondering van schepen), dat geregistreerd wordt in het Nationaal Pandregister voor tegenwerpelijkheid.
* **Eigendomsvoorbehoud:** Een beding dat de eigendomsoverdracht opschort tot volledige betaling van de prijs. Vereist schriftelijke registratie bij levering, indien de goederen onroerend door incorporatie zijn geworden.
* **Retentierecht:** Het recht om de teruggave van een goed op te schorten zolang de schuldvordering die verband houdt met dat goed niet voldaan is.
* **Vorderingsrechten:** Rechten die recht geven op de prestatie van een andere persoon (doen, laten, geven). Ze vormen het voorwerp van het verbintenissenrecht.
* **Zakelijke rechten vs. Vorderingsrechten:** Zakelijke rechten gelden erga omnes (tegen eenieder) en hebben een directe heerschappij, terwijl vorderingsrechten inter partes (tussen partijen) gelden en een rechtsband scheppen. Beide zijn echter tegenwerpelijk aan derden, die de uitoefening ervan moeten respecteren.
* **Intellectuele rechten:** Verlenen een tijdelijk en exclusief exploitatierecht op creaties van de menselijke geest, zoals auteursrecht, octrooien, merken, tekeningen en modellen.
##### 4.2.2.2 Extrapatrimoniale rechten
Deze rechten hebben betrekking op niet in geld waardeerbare belangen en zijn onvervreemdbaar.
* **Persoonlijkheidsrechten:** Rechten met betrekking tot de fysieke, psychische en morele integriteit, naam, afbeelding, privacy, etc.
* **Familierechten:** Rechten in verband met het familieverband, zoals het recht op huwelijk, echtscheiding, erkenning van een kind, of het aangaan van een wettelijke samenwoning.
### 4.3 Bekwaamheid van rechtssubjecten
Bekwaamheid is de juridische mogelijkheid om rechten en plichten te hebben (rechtsbekwaamheid/genotsbekwaamheid) of om deze zelfstandig uit te oefenen (handelingsbekwaamheid).
#### 4.3.1 Bekwaamheid van natuurlijke personen
* **Rechtsbekwaamheid:** Ontstaat bij de levende en levensvatbare geboorte. Geldt in principe voor alle Belgen, met uitzonderingen voor vreemdelingen (beperkt tot burgerlijke rechten, niet politieke) en zwaar strafrechtelijk veroordeelden (ontzetting uit burgerlijke rechten).
* **Handelingsbekwaamheid:** Ontstaat op 18-jarige leeftijd.
* **Algemene handelingsonbekwaamheid:** Geldt voor niet-ontvoogde minderjarigen en voor meerderjarigen die rechterlijk onbekwaam zijn verklaard. Zij treden op via vertegenwoordiging.
* **Gedeeltelijke handelingsonbekwaamheid:** Geldt voor ontvoogde minderjarigen en beschermde meerderjarigen (die zelfstandig kunnen optreden, maar met bijstand).
* **Beschermingsmaatregelen:** Zorgvolmacht (buitengerechtelijk) of bewindvoering door een vrederechter (gerechtelijk).
* **Sancties bij miskenning:**
* **Relatieve nietigheid:** Bij schending van regels inzake handelingsbekwaamheid of dwingend recht. Kan enkel ingeroepen worden door de beschermde persoon.
* **Absolute nietigheid:** Bij schending van regels van openbare orde. Kan door elke belanghebbende worden ingeroepen.
* **Nietigheid rechtens:** Rechtshandelingen gesteld door onbekwamen, die een rechterlijke machtiging vereisen, zijn van rechtswege nietig indien de machtiging ontbreekt.
* **Nietigheid wegens benadeling:** Rechtshandelingen gesteld door onbekwamen die niet rechtens nietig zijn, kunnen nietig verklaard worden indien bewezen wordt dat ze nadelig waren voor de onbekwame.
* **Bekwaamheid en openbare orde:** Regels inzake de staat en bekwaamheid raken de openbare orde. Onbekwaamheden moeten een wettelijke basis hebben.
#### 4.3.2 Bekwaamheid van rechtspersonen
* **Genotsbekwaamheid:** Gelijke rechtsbekwaamheid als natuurlijke personen, behoudens beperkingen die voortvloeien uit de aard van de rechtspersoon (bv. geen politieke rechten) en het specialiteitsbeginsel (handelen binnen het statutaire doel).
* **Handelingsbekwaamheid:** Wordt uitgeoefend via organen van de rechtspersoon of bijzondere lasthebbers.
### 4.4 Geldigheid en nietigheid van rechtshandelingen
Een rechtshandeling is geldig indien voldaan is aan de geldigheidsvereisten: handelingsbekwaamheid, vrije en bewuste toestemming (geen wilsgebreken zoals dwaling, bedrog, geweld, misbruik van omstandigheden), een bepaald en geoorloofd voorwerp, en een geoorloofde oorzaak.
* **Geldigheidsvereisten:** Handelingsbekwaamheid, wilsovereenstemming (wilsleer en vertrouwensleer), bepaalbaar en geoorloofd voorwerp, en geoorloofde oorzaak.
* **Nietigheid:** Een rechtshandeling die niet aan de geldigheidsvereisten voldoet, is nietig.
* **Relatieve nietigheid:** Bij schending van dwingend recht of bescherming van een particulier belang. Kan enkel door de beschermde partij worden ingeroepen.
* **Absolute nietigheid:** Bij schending van openbare orde. Kan door elke belanghebbende worden ingeroepen.
* **Gevolgen van nietigverklaring:** Werkt ex tunc (retroactief) en ex nunc. Gevolgen worden zoveel mogelijk ongedaan gemaakt. Voor handelingsonbekwamen geldt een gunstregeling waarbij enkel voordeel aan de onbekwame teruggevorderd kan worden.
* **Rechtsmisbruik:** De uitoefening van een recht op een wijze die kennelijk de grenzen van de normale rechtsuitoefening te buiten gaat, bv. zonder eigen belang om een ander te schaden, of door een disproportionele uitoefening. De sanctie is de matiging van het recht tot zijn normale proporties, onverminderd schadeherstel.
### 4.5 Tegenwerpelijkheid van rechtshandelingen
Principiële relativiteit: rechtshandelingen binden enkel de partijen.
* **Uitzonderingen:** Derdenbeding, rechtstreekse vordering, sterkmaking.
* **Tegenwerpelijkheid aan derden:** Het bestaan van de rechtshandeling moet aan derden kenbaar gemaakt worden via publiciteitsvoorschriften (Belgisch Staatsblad, registers).
### 4.6 Vertegenwoordiging bij rechtshandelingen
Vertegenwoordiging staat toe dat een persoon (vertegenwoordiger) voor rekening van een ander (vertegenwoordigde) rechtshandelingen stelt.
* **Onmiddellijke vertegenwoordiging:** Vertegenwoordiger treedt op in naam en voor rekening van de vertegenwoordigde. Rechtsgevolgen tussen vertegenwoordigde en derde.
* **Middellijke vertegenwoordiging:** Vertegenwoordiger treedt op in eigen naam, maar voor rekening van de vertegenwoordigde. Rechtsgevolgen tussen vertegenwoordiger en derde.
* **Grondslagen van vertegenwoordigingsbevoegdheid:** De wet (wettelijke vertegenwoordiging, bv. ouders voor minderjarigen), een rechtshandeling (volmacht, lastgeving) of een rechterlijke beslissing.
* **Toerekening van rechtsgevolgen:** Binnen de perken van de bevoegdheid treden de rechtsgevolgen in tussen de vertegenwoordigde en de derde (onmiddellijke vertegenwoordiging). Bij bevoegdheidsoverschrijding is de vertegenwoordigde niet gebonden, tenzij hij bekrachtigt of de schijn van bevoegdheid aan hem te rekenen is.
* **Belangenconflicten:** Een vertegenwoordiger mag niet optreden als tegenpartij van de vertegenwoordigde. Dergelijke rechtshandelingen zijn nietig, tenzij de vertegenwoordigde uitdrukkelijk instemt.
### 4.7 Aansprakelijkheid
Het aansprakelijkheidsrecht regelt de verplichting tot vergoeding van toegebrachte schade.
* **Soorten aansprakelijkheid:**
* **Strafrechtelijke vs. Burgerrechtelijke aansprakelijkheid:** Strafrechtelijk voor schending van normen met strafsanctie; burgerrechtelijk voor herstel van toegebrachte schade. Beide kunnen samenlopen.
* **Contractuele vs. Buitencontractuele aansprakelijkheid:** Contractueel bij schending van een overeenkomst; buitencontractueel bij schending van een algemene gedragsnorm. Het samenloopverbod is afgeschaft in het nieuwe Boek 6 BW, wat een keuzerecht tussen beide regimes geeft, tenzij specifieke contractuele afwijkingen of wettelijke bepalingen anders voorschrijven.
* **Enkelvoudige vs. Samengestelde aansprakelijkheid:** Aansprakelijkheid voor eigen daad vs. aansprakelijkheid voor andermans daad (ouders voor kinderen, aanstellers voor aangestelden, onderwijsinstellingen voor leerlingen).
* **Schuldaansprakelijkheid vs. Objectieve aansprakelijkheid:** Schuldaansprakelijkheid vereist een fout en toerekeningsvatbaarheid. Objectieve aansprakelijkheid (foutloze aansprakelijkheid) is aansprakelijkheid zonder fout, bv. voor gebrekkige zaken, dieren, of bepaalde activiteiten.
* **Grondslagen van buitencontractuele aansprakelijkheid:**
* **Aansprakelijkheid voor eigen daad:** Fout (schending van wettelijke norm of zorgvuldigheidsnorm).
* **Aansprakelijkheid voor andermans daad:** Titularissen van gezag over minderjarigen, personen belast met toezicht, aanstellers, rechtspersonen voor hun organen/personeel.
* **Aansprakelijkheid voor zaken en dieren:** Aansprakelijkheid van de bewaarder voor gebrekkige zaken en dieren.
* **Oorzakelijk verband:** Tussen de fout en de schade moet een causaal verband bestaan (equivalentieleer: de fout was een noodzakelijke voorwaarde voor de schade). Correcties zoals feitelijke causaliteit en juridische causaliteit (kennelijke onredelijkheid) worden toegepast.
* **Schade:** De economische en niet-economische gevolgen van de aantasting van een juridisch beschermd persoonlijk belang. Enkel zekere schade is vergoedbaar. Dit omvat patrimoniale (verliezen, kosten) en extrapatrimoniale schade (pijn, leed). Schade bij terugslag (door affectieband) is ook vergoedbaar.
* **Gevolgen van aansprakelijkheid:** Verplichting tot integrale schadeloosstelling (herstel in natura of financiële compensatie) om de benadeelde in de toestand te plaatsen alsof de schade niet was gebeurd.
### 4.8 Rechtsmisbruik
Rechtsmisbruik is de uitoefening van een subjectief recht op een wijze die kennelijk de grenzen van de normale rechtsuitoefening te buiten gaat. De sanctie is de matiging van het recht tot zijn normale proporties, onverminderd schadeherstel. Het recht blijft bestaan, maar de uitoefening wordt beperkt of aangepast.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Algemene rechtsleer | Onderdeel van de rechtstheorie dat zich bezighoudt met de fundamentele vragen over wat recht is, wat de doelen en functies ervan zijn, en hoe recht wordt toegepast en geïnterpreteerd. |
| Rechtsvinding | Het proces van het uitleggen en toepassen van rechtsregels, waarbij interpretatie van rechtsregels centraal staat om tot een concrete oplossing te komen. |
| Gedragsregels | Regels die bepalen hoe personen zich in de maatschappij moeten gedragen, zowel door bevelen als door verboden, variërend in intensiteit en toepassingsgebied. |
| Dwingend recht | Rechtsregels waarvan partijen niet mogen afwijken, ook niet bij overeenkomst, omdat ze fundamentele belangen beschermen. |
| Aanvullend recht | Rechtsregels die slechts gelden wanneer partijen zelf geen regeling hebben getroffen, en waarvan wel mag worden afgeweken. |
| Rechtszekerheid | Een fundamenteel principe van het recht dat zorgt voor voorspelbaarheid, vastheid en algemeenheid van de rechtsregels, zodat burgers weten waar ze aan toe zijn. |
| Rechtvaardigheid | De mate waarin het recht de samenleving op een billijke en ethisch verantwoorde manier ordent, rekening houdend met evoluerende maatschappelijke waarden. |
| Doeltreffendheid | De mate waarin de middelen (rechtsregels) aangepast zijn aan de doelstellingen die ermee beoogd worden, en of deze doelstellingen daadwerkelijk worden gerealiseerd. |
| Maatschappelijk gezag | Het recht dat wordt opgelegd en gehandhaafd door de maatschappij via haar instellingen, zoals de wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht. |
| Objectief recht | Het geheel van rechtsregels dat op een bepaald moment in een bepaalde maatschappij geldt en de gedragingen van individuen reguleert. |
| Subjectief recht | Juridisch bekrachtigde aanspraken en bevoegdheden die een rechtssubject kan uitoefenen ten aanzien van bepaalde zaken of personen om zijn persoonlijke doelstellingen te realiseren. |
| Privaatrecht | Het rechtsgebied dat de horizontale verhoudingen tussen burgers onderling regelt, inclusief personenrecht, familierecht, erfrecht en goederenrecht. |
| Publiekrecht | Het rechtsgebied dat de verticale verhoudingen tussen de overheid en de burger regelt, waarbij de overheid hiërarchisch hoger staat. |
| Materieel recht | De inhoudelijke regels van het recht, die bepalen welke rechten en plichten burgers hebben. |
| Formeel recht (procesrecht) | De regels die bepalen hoe het materieel recht wordt toegepast en gehandhaafd, inclusief de procedures en de rol van de rechterlijke macht. |
| Rechtsfeit | Een feit waaraan het recht rechtsgevolgen verbindt, ongeacht de intentie van de persoon bij wie het feit zich voordoet (bv. geboorte, overlijden). |
| Rechtshandeling | Een menselijke wilsverklaring die door het recht wordt erkend en waarmee rechtsgevolgen tot stand worden gebracht, zoals een overeenkomst of testament. |
| Persoonlijkheid (juridische) | Het geheel van rechten en plichten die een rechtssubject kan dragen, bepaald door zijn staat en bekwaamheid. |
| Staat van de persoon | Het geheel van hoedanigheden van een persoon dat zijn rechtspositie in de maatschappij en familie bepaalt, zoals nationaliteit en familierelaties. |
| Bekwaamheid (juridische) | De juridische mogelijkheid om titularis te zijn van rechten en plichten (rechtsbekwaamheid) en om deze zelfstandig uit te oefenen (handelingsbekwaamheid). |
| Handelingsbekwaamheid | De bevoegdheid om rechten en plichten zelfstandig uit te oefenen, die in de regel ontstaat bij het bereiken van de meerderjarigheid. |
| Rechtspersoon | Een abstracte juridische creatie, zijnde een groep mensen of een afgescheiden vermogen, die titularis kan zijn van rechten en plichten en die zelfstandig kan optreden in het rechtsverkeer. |
| Specialiteitsbeginsel | Het principe dat een rechtspersoon enkel rechten kan uitoefenen en verbintenissen kan aangaan die binnen haar statutair of wettelijk doel vallen. |
| Rechtsmisbruik | De uitoefening van een subjectief recht op een wijze die kennelijk de grenzen van de normale rechtsuitoefening te buiten gaat en een ander nadeel berokkent, zonder eigen belang. |
| Subjectief recht | Juridisch bekrachtigde aanspraken en bevoegdheden die een rechtssubject op bepaalde zaken of jegens bepaalde personen kan uitoefenen om zijn doelstellingen te verwezenlijken. |
| Patrimoniale rechten | Subjectieve rechten die op geld waardeerbaar zijn en die kunnen worden overgedragen of vervreemd, zoals eigendomsrechten en vorderingsrechten. |
| Extrapatrimoniale rechten | Subjectieve rechten die niet op geld waardeerbaar zijn en die betrekking hebben op persoonlijke of morele belangen, zoals persoonlijkheidsrechten en familierechten. |
| Zakelijk recht | Een recht dat een onmiddellijke heerschappij geeft over een bepaald goed, dat tegenover eenieder kan worden ingeroepen (erga omnes) en dat wettelijk is erkend (numerus clausus). |
| Vorderingsrecht | Een recht dat aanspraak geeft op een bepaalde prestatie van een andere persoon (doen, laten of geven), dat enkel tussen partijen geldt (inter partes) en dat het voorwerp uitmaakt van het verbintenissenrecht. |
| Intellectueel recht | Een recht dat tijdelijke en exclusieve exploitatierechten verleent op een originele of nieuwe creatie van de menselijke geest, zoals auteursrecht of octrooi. |
| Aansprakelijkheid | De plicht om de schade te vergoeden die men aan een ander heeft veroorzaakt, hetzij door een foutieve gedraging (schuldaansprakelijkheid), hetzij louter op grond van bepaalde wetten (objectieve aansprakelijkheid). |
| Schuldaansprakelijkheid | Aansprakelijkheid gebaseerd op een foutieve gedraging die aan de dader kan worden toegerekend, waarbij het slachtoffer de schade, de fout en het oorzakelijk verband moet bewijzen. |
| Objectieve aansprakelijkheid (foutloze aansprakelijkheid) | Aansprakelijkheid die ontstaat ongeacht of de schade door een fout is veroorzaakt, vaak gebaseerd op een risicoprincipe of een wettelijk vermoeden van aansprakelijkheid. |
| Causaal verband | Het verband tussen een fout of een ander tot aansprakelijkheid leidend feit en de geleden schade, waarbij het feit een noodzakelijke voorwaarde moet zijn geweest voor het intreden van de schade. |
| Rechtsverkeer | Het geheel van juridische handelingen en verhoudingen die plaatsvinden tussen rechtssubjecten, waarbij de regels van het recht worden toegepast. |
| Vertegenwoordiging | Het handelen door een persoon (vertegenwoordiger) voor rekening van een ander (vertegenwoordigde) in een rechtshandeling, met de bedoeling om rechtsgevolgen te creëren voor de vertegenwoordigde. |
| Volmacht | De bevoegdheid die aan een vertegenwoordiger wordt verleend om namens een ander rechtshandelingen te stellen, gebaseerd op een rechtshandeling, een gerechtelijke beslissing of de wet. |
| Schade | De economische en niet-economische gevolgen van de aantasting van een juridisch beschermd persoonlijk belang, die kan bestaan uit verlies, kosten of gederfde winst. |
| Totale schadeloosstelling | Het beginsel dat de benadeelde in de toestand moet worden gebracht waarin hij zich zou hebben bevonden indien de schadeverwekkende handeling niet had plaatsgevonden, met zowel materiële als immateriële schade. |
| Rechtsmisbruik | De uitoefening van een recht op een wijze die kennelijk de grenzen van de normale rechtsuitoefening te buiten gaat, met het oogmerk een ander te schaden. |
| Subjectief recht | Juridisch bekrachtigde aanspraken en bevoegdheden die een rechtssubject kan uitoefenen op bepaalde zaken of jegens bepaalde personen om zijn doelstellingen te verwezenlijken. |
| Erga omnes | Het principe dat een zakelijk recht tegenover eenieder kan worden ingeroepen. |
| Inter partes | Het principe dat een vorderingsrecht enkel tussen de betrokken partijen geldt. |
| Natrekking | Het principe dat de eigenaar van een zaak eigenaar wordt van al hetgeen erop gebouwd, geplant of erin geïncorporeerd is. |
| Zakelijke zekerheid | Een recht dat een bepaald goed aanwijst als waarborg voor de terugbetaling van een schuld, waardoor de schuldeiser bij voorrang kan worden betaald uit de opbrengst van dat goed. |
| Voorrecht | Een wettelijk toegekend recht dat een schuldeiser voorrang verleent boven andere schuldeisers, zelfs hypothecaire, op grond van de bijzondere aard van de schuldvordering. |
| Hypotheek | Een zakelijk recht op een onroerend goed dat tot zekerheid van een schuldvordering dient, zonder dat de schuldenaar het goed uit handen geeft, en dat door inschrijving tegenwerpelijk wordt aan derden. |
| Pandrecht | Een zakelijk zekerheidsrecht op roerende goederen of goederen die door bestemming onroerend zijn geworden, dat de pandhouder voorrang verleent bij de betaling uit de bezwaarde goederen. |
| Eigendomsvoorbehoud | Een beding in een verkoopovereenkomst waarbij de eigendom van een verkocht goed pas overgaat op de koper na volledige betaling van de prijs. |
| Retentierecht | Het recht van een schuldeiser om de teruggave van een goed van zijn schuldenaar op te schorten totdat zijn schuldvordering die met dat goed verband houdt, is voldaan. |
| Openbare orde | Rechtsregels die de essentiële belangen van de staat of de gemeenschap raken en die de juridische grondslagen van de maatschappij bepalen, zoals de economische, morele of sociale orde. |
| Dwingend recht | Rechtsregels die ter bescherming van een partij die door de wet als zwakker wordt beschouwd, waarvan niet mag worden afgeweken. |
| Relatieve nietigheid | Een sanctie waarbij een rechtshandeling vernietigbaar is, en enkel kan worden ingeroepen door de beschermde partij. |
| Absolute nietigheid | Een sanctie waarbij een rechtshandeling van rechtswege nietig is en door elke belanghebbende of ambtshalve door de rechter kan worden ingeroepen. |
| Orgaantheorie | De leer die stelt dat de fouten begaan door de organen van een rechtspersoon tijdens de uitoefening van hun functie, worden toegerekend aan de rechtspersoon zelf. |
| Wetsevaluatie | Het proces van het beoordelen van de effectiviteit en de impact van wetgeving, met het oog op mogelijke aanpassingen of herzieningen. |
| Rechtsstaat | Een staatsvorm waarin de macht van de overheid beperkt is door het recht, en waarin burgers beschermd worden tegen willekeur door onafhankelijke rechtbanken. |
| Lex specialis | Het principe dat een specifieke rechtsregel voorgaat op een algemene rechtsregel wanneer beide van toepassing zijn op hetzelfde geval. |
| Nemo plus iuris transferre potest quam ipse habet | Een rechtsbeginsel dat stelt dat niemand meer rechten kan overdragen dan hij zelf bezit. |
| Condo sine qua non | Een test om te bepalen of er een causaal verband bestaat tussen een fout en de schade, waarbij de fout een noodzakelijke voorwaarde moet zijn geweest voor het intreden van de schade. |
| Rechtsregels | Algemene gedragsnormen die door de overheid worden vastgesteld en gehandhaafd, en die de rechten en plichten van burgers bepalen. |
| Dwangsom | Een dwangmaatregel die door de rechter kan worden opgelegd om de naleving van een rechterlijke uitspraak te verzekeren, waarbij een geldsom verschuldigd is per dag van vertraging of per overtreding. |
| Hoofdzaak | De oorspronkelijke zaak waar een zakelijk recht op rust. |
| Bijzaak | Een zaak die dienstbaar is aan de hoofdzaak en daarvan het lot deelt. |
| Eigendomsrecht | Het meest omvattende zakelijke recht, dat de titularis het recht geeft op het gebruik, genot, beheer en de beschikking over een goed, behoudens wettelijke beperkingen. |
| Bezit | De feitelijke macht over een goed, uitgeoefend met de intentie om het als eigendom te beschouwen. |
| Detentie | De feitelijke macht over een goed, zonder de intentie om het als eigendom te beschouwen. |
| Mede-eigendom | Een situatie waarin meerdere personen gezamenlijk eigenaar zijn van eenzelfde goed, zonder dat elk van hen een exclusief recht op een bepaald gedeelte kan laten gelden. |
| Zakelijk gebruiksrecht | Een zakelijk recht dat de titularis toekent het recht om een goed te gebruiken en ervan te genieten, zoals vruchtgebruik, erfdienstbaarheid of erfpacht. |
| Vruchtgebruik | Een zakelijk gebruiksrecht dat de titularis het recht geeft op het gebruik en genot van een goed van de blote eigenaar, met de verplichting om het goed bij het einde van zijn recht terug te geven. |
| Erfdienstbaarheid | Een last op een onroerend goed (lijdend erf) tot gebruik en nut van een ander onroerend goed (heersend erf), gevestigd door de wet of door menselijk handelen. |
| Erfpacht | Een zakelijk gebruiksrecht dat de titularis het vol gebruik en genot van andermans goed verleent, met een minimale duurtijd van 15 jaar en een maximale van 99 jaar, hernieuwbaar. |
| Opstalrecht | Een zakelijk recht dat de titularis het eigendomsrecht verleent op bouwwerken of beplantingen op, boven of onder andermans grond. |
| Pand | Een zakelijk zekerheidsrecht op roerende goederen of goederen die door bestemming onroerend zijn geworden, dat de pandhouder voorrang verleent bij de betaling uit de bezwaarde goederen. |
| Hypotheek | Een zakelijk recht op een onroerend goed dat dient tot zekerheid van een schuldvordering en dat door inschrijving tegenwerpelijk wordt aan derden. |
| Verweer | Een juridische argumentatie of middel dat wordt ingezet om een vordering af te wijzen of te verminderen. |
| Causale relatie | Het verband tussen een oorzaak en een gevolg, waarbij het oorzakelijke feit noodzakelijk moet zijn voor het intreden van het gevolg. |
| Fout (juridisch) | Elke maatschappelijk onaanvaardbare gedraging, die een schending inhoudt van een wettelijke norm of van de algemene zorgvuldigheidsnorm, en die aan de dader kan worden toegerekend. |
| Zorgvuldigheidsnorm | De gedragsnorm die vereist dat men zich gedraagt als een voorzichtig en redelijk persoon in dezelfde omstandigheden geplaatst (bonus pater familias). |
| Wettelijke norm | Een rechtsregel die is vastgesteld door de wetgevende macht en die verplichtend is voor alle burgers. |
| Overmacht | Een situatie waarin het onmogelijk is om een wettelijke gedragsregel na te leven, veroorzaakt door een externe, onvoorzienbare en onvermijdbare gebeurtenis. |
| Schuldenaar | Een persoon die verplicht is een bepaalde prestatie te leveren aan een schuldeiser. |
| Schuldeiser | Een persoon die recht heeft op een bepaalde prestatie van een schuldenaar. |
| Verweer | Een juridische argumentatie of middel dat wordt ingezet om een vordering af te wijzen of te verminderen. |
| Causaal verband | Het verband tussen een fout of een ander tot aansprakelijkheid leidend feit en de geleden schade, waarbij het feit een noodzakelijke voorwaarde moet zijn geweest voor het intreden van de schade. |
| Verzekering | Een overeenkomst waarbij een verzekeraar zich ertoe verbindt om, tegen betaling van een premie, een bepaalde schade te vergoeden die een verzekerde zou lijden. |
| Polis | Het document waarin de voorwaarden van een verzekeringscontract zijn vastgelegd. |
| BA-verzekering (Burgerlijke Aansprakelijkheid) | Een verzekering die de aansprakelijkheid van de verzekerde dekt voor schade die hij aan derden veroorzaakt. |
| Wettelijke bewaarder | De persoon die krachtens de wet de plicht heeft om een zaak onder zijn bewaring te houden en te zorgen voor de naleving van de toepasselijke rechtsregels. |
| Aangestelde | Een persoon die in ondergeschikt verband werk uitvoert voor een ander (de aansteller), met het oog op het realiseren van de doelstellingen van de aansteller. |
| Aansteller | De persoon die aangestelden aanstelt voor eigen rekening en die een zekere mate van gezag en toezicht over hen uitoefent. |
| Orgaan van een rechtspersoon | Een persoon of groep van personen die, namens de rechtspersoon, de rechtshandelingen stelt en de beslissingen neemt die de rechtspersoon binden. |
| Rechtbank | Een instelling die belast is met het beslechten van geschillen en het toepassen van het recht, bestaande uit rechters en ander gerechtspersoneel. |
| Magistraat | Een lid van de rechterlijke macht, met name een rechter of een parketmagistraat, die belast is met het uitoefenen van de rechterlijke functie. |
| Griffier | Een ambtenaar van de rechterlijke macht die de rechter bijstaat in zijn ambt en instaat voor het beheer van de procedure en de uitgifte van vonnissen en arresten. |
| Advocaat | Een vrij beroeper die juridisch advies verstrekt, partijen bijstaat in gerechtelijke procedures en hen vertegenwoordigt voor de rechtbank. |
| Notaris | Een openbaar ambtenaar die bevoegd is om authentieke akten te verlijden en die waakt over de belangen van alle bij de akte betrokken partijen. |
| Gerechtsdeurwaarder | Een ministerieel ambtenaar die bevoegd is om exploten op te stellen, betekeningen te verrichten en de tenuitvoerlegging van rechterlijke uitspraken te verzekeren. |
| Jurist | Een persoon die een opleiding in de rechten heeft genoten en die juridische taken verricht, zoals juridisch advies verlenen, procedures voeren of juridische documenten opstellen. |
| Rechtsfeit | Een feit waaraan het recht rechtsgevolgen verbindt, ongeacht de intentie van de persoon bij wie het feit zich voordoet (bv. geboorte, overlijden). |
| Rechtshandeling | Een menselijke wilsverklaring die door het recht wordt erkend en waarmee rechtsgevolgen tot stand worden gebracht, zoals een overeenkomst of testament. |
| Geldigheidsvereisten | De voorwaarden waaraan een rechtshandeling moet voldoen om rechtsgeldig te zijn, zoals bekwaamheid, toestemming, een geoorloofd voorwerp en een geoorloofde oorzaak. |
| Wilsgebreken | Gebreken in de totstandkoming van de wil van een partij bij een rechtshandeling, zoals dwaling, bedrog of geweld, die kunnen leiden tot de nietigverklaring van de rechtshandeling. |
| Dwaling | Een verkeerde voorstelling van een doorslaggevend element dat een partij ertoe brengt een rechtshandeling te stellen die zij anders niet zou hebben gesteld, indien zij de juiste toedracht van zaken had gekend. |
| Bedrog | Het opzettelijk misleiden van een partij door middel van kunstgrepen, met het doel haar tot het stellen van een rechtshandeling te bewegen. |
| Geweld | Het aanwenden van onrechtmatige dwang (fysiek of moreel) die doet vrezen voor een aanzienlijke aantasting van de fysieke of morele integriteit of het vermogen van een partij of haar naasten. |
| Misbruik van omstandigheden | Situatie waarin een partij misbruik maakt van de zwakke positie van de andere partij om een kennelijk onevenwichtige prestatie te verkrijgen. |
| Nietigheid | De sanctie waarbij een rechtshandeling geacht wordt nooit te hebben bestaan, omdat aan de geldigheidsvereisten niet is voldaan. |
| Relatieve nietigheid | Een sanctie waarbij een rechtshandeling vernietigbaar is, en enkel kan worden ingeroepen door de beschermde partij. |
| Absolute nietigheid | Een sanctie waarbij een rechtshandeling van rechtswege nietig is en door elke belanghebbende of ambtshalve door de rechter kan worden ingeroepen. |
| Tegenwerpelijkheid | Het principe dat een juridisch feit of een rechtshandeling ook geldt tegenover derden, en dat deze derden de gevolgen ervan dienen te respecteren. |
| Publiciteit (rechtelijk) | Het bekendmaken van juridische feiten of rechtshandelingen via wettelijk voorgeschreven publiciteitsvormen, zoals de publicatie in het Belgisch Staatsblad, om ze tegenwerpelijk te maken aan derden. |
| Huwelijksstelsel | Het regime van goederen dat geldt tussen echtgenoten tijdens het huwelijk, en dat bepaalt hoe hun vermogen wordt beheerd en verdeeld. |
| Erfrecht | Het rechtsgebied dat de regels bepaalt betreffende de overgang van het vermogen van een overleden persoon op zijn erfgenamen. |
| Testament | Een eenzijdige rechtshandeling waarbij een persoon zijn wil uiten over de verdeling van zijn nalatenschap na zijn overlijden. |
| Wettelijke samenwoning | Een juridische vorm van samenleven tussen twee personen, die bepaalde rechten en plichten met zich meebrengt, vergelijkbaar met het huwelijk maar met een andere rechtsonzekerheid. |
| Zakelijke zekerheid | Een recht dat een bepaald goed aanwijst als waarborg voor de terugbetaling van een schuld, waardoor de schuldeiser bij voorrang kan worden betaald uit de opbrengst van dat goed. |
| Voorrecht | Een wettelijk toegekend recht dat een schuldeiser voorrang verleent boven andere schuldeisers, zelfs hypothecaire, op grond van de bijzondere aard van de schuldvordering. |
| Pandrecht | Een zakelijk zekerheidsrecht op roerende goederen of goederen die door bestemming onroerend zijn geworden, dat de pandhouder voorrang verleent bij de betaling uit de bezwaarde goederen. |
| Hypotheek | Een zakelijk recht op een onroerend goed dat dient tot zekerheid van een schuldvordering en dat door inschrijving tegenwerpelijk wordt aan derden. |
| Retentierecht | Het recht van een schuldeiser om de teruggave van een goed van zijn schuldenaar op te schorten totdat zijn schuldvordering die met dat goed verband houdt, is voldaan. |
| Eigendomsvoorbehoud | Een beding in een verkoopovereenkomst waarbij de eigendom van een verkocht goed pas overgaat op de koper na volledige betaling van de prijs. |
| Natrekking | Het principe dat de eigenaar van een zaak eigenaar wordt van al hetgeen erop gebouwd, geplant of erin geïncorporeerd is. |
| Erfpacht | Een zakelijk gebruiksrecht dat de titularis het vol gebruik en genot van andermans goed verleent, met een minimale duurtijd van 15 jaar en een maximale van 99 jaar, hernieuwbaar. |
| Opstalrecht | Een zakelijk recht dat de titularis het eigendomsrecht verleent op bouwwerken of beplantingen op, boven of onder andermans grond. |
| Vorderingsrecht | Een recht dat aanspraak geeft op een bepaalde prestatie van een andere persoon (doen, laten of geven), dat enkel tussen partijen geldt (inter partes) en dat het voorwerp uitmaakt van het verbintenissenrecht. |
| Intellectueel recht | Een recht dat tijdelijke en exclusieve exploitatierechten verleent op een originele of nieuwe creatie van de menselijke geest, zoals auteursrecht of octrooi. |
| Persoonlijkheidsrecht | Een recht dat betrekking heeft op de bescherming van de persoon van het individu, zoals het recht op naam, afbeelding, privacy en lichamelijke integriteit. |
| Familierecht | Het rechtsgebied dat de rechten en plichten regelt die voortvloeien uit familiale betrekkingen, zoals huwelijk, afstamming en ouderlijk gezag. |
| Daden van beschikking | Handelingen waarbij de eigenaar een zakelijk recht op zijn goed overdraagt, zoals verkoop, schenking of vestiging van een zakelijk recht. |
| Bezit | De feitelijke macht over een goed, uitgeoefend met de intentie om het als eigendom te beschouwen. |
| Detentie | De feitelijke macht over een goed, zonder de intentie om het als eigendom te beschouwen. |
| Verkrijgende verjaring | Een wijze van eigendomsverkrijging die plaatsvindt door het gedurende een bepaalde wettelijk bepaalde termijn ongestoord en openlijk uitoefenen van het bezit van een goed, als ware men de eigenaar. |
| Conforme uitvoering | De uitvoering van een verbintenis of contract in overeenstemming met wat is overeengekomen en met de wettelijke en contractuele bepalingen. |
| Aansprakelijkheid voor eigen daad | De aansprakelijkheid die voortvloeit uit een foutieve gedraging die de persoon zelf heeft begaan, en die rechtstreeks aan hem kan worden toegerekend. |
| Aansprakelijkheid voor andermans daad | De aansprakelijkheid die voortvloeit uit de fout van een persoon voor wiens daad men wettelijk aansprakelijk wordt gesteld, zoals ouders voor hun kinderen of aanstellers voor hun aangestelden. |
| Aansprakelijkheid voor zaken en dieren | De aansprakelijkheid die voortvloeit uit schade veroorzaakt door zaken onder iemands bewaring of door dieren waarvoor men verantwoordelijk is, vaak gebaseerd op een risicoprincipe. |
| Objectieve aansprakelijkheid | Aansprakelijkheid die voortvloeit uit een risico dat aan een persoon kan worden toegerekend, ongeacht of deze een fout heeft begaan. |
| Schuldaansprakelijkheid | Aansprakelijkheid die voortvloeit uit een foutieve gedraging die aan de dader kan worden toegerekend, en waarbij het slachtoffer de fout en het oorzakelijk verband moet bewijzen. |
| Causaal verband | Het verband tussen een fout of een ander tot aansprakelijkheid leidend feit en de geleden schade, waarbij het feit een noodzakelijke voorwaarde moet zijn geweest voor het intreden van de schade. |
| Billijkheid | Een algemeen rechtsbeginsel dat inhoudt dat het recht op een rechtvaardige en redelijke manier moet worden toegepast, rekening houdend met de specifieke omstandigheden van het geval. |
| Regres | Het recht van een persoon die aansprakelijk is gesteld voor schade die door een ander is veroorzaakt, om de betaalde schadevergoeding terug te vorderen van de werkelijke veroorzaker. |
| Schadevergoeding | De financiële compensatie die wordt toegekend aan een benadeelde partij om de geleden schade te herstellen. |
| Vergoedbare schade | De schade die rechtstreeks en zeker voortvloeit uit een fout of een ander tot aansprakelijkheid leidend feit, en die kan worden bewezen. |
| Patrimoniale schade | De schade die een economisch of vermogensrechtelijk gevolg heeft, zoals verlies van inkomen, kosten of waardevermindering. |
| Extrapatrimoniale schade | De schade die een niet-economisch of moreel gevolg heeft, zoals pijn, leed, aantasting van de fysieke of psychische integriteit. |
| Terugslag (schade bij) | De schade die een persoon lijdt als gevolg van een eerdere aantasting van het belang van een andere persoon met wie de eerste een juridische band of een nauwe genegenheidsband heeft. |
| Wettelijk bevel | Een bevel dat door de wet wordt opgelegd en dat door de overheid kan worden afgedwongen. |
| Noodtoestand | Een situatie waarin een persoon gedwongen wordt om een handeling te stellen die normaal gesproken onrechtmatig zou zijn, om een groter gevaar af te wenden. |
| Wettige verdediging | Het recht om zich te verdedigen tegen een onrechtmatige aanval, met proportioneel geweld. |
| Rechtsmisbruik | De uitoefening van een recht op een wijze die kennelijk de grenzen van de normale rechtsuitoefening te buiten gaat, met het oogmerk een ander te schaden. |
| Toestemming tot aantasting van belangen | De vrijwillige instemming van een persoon met een aantasting van zijn belangen, zoals bij sportbeoefening, waardoor hij geen aanspraak kan maken op schadevergoeding indien deze aantasting optreedt. |
| Subjectief recht | Juridisch bekrachtigde aanspraken en bevoegdheden die een rechtssubject kan uitoefenen op bepaalde zaken of jegens bepaalde personen om zijn doelstellingen te verwezenlijken. |
| Autonomie | Het vermogen van een rechtssubject om zijn eigen beslissingen te nemen en zijn rechten en plichten zelfstandig uit te oefenen. |
| Rechtsfeit | Een feit waaraan het recht rechtsgevolgen verbindt, ongeacht de intentie van de persoon bij wie het feit zich voordoet (bv. geboorte, overlijden). |
| Rechtshandeling | Een menselijke wilsverklaring die door het recht wordt erkend en waarmee rechtsgevolgen tot stand worden gebracht, zoals een overeenkomst of testament. |
| Politieke rechten | Rechten en bevoegdheden die de burger heeft om deel te nemen aan de uitoefening van het staatsgezag, zoals het kiesrecht. |
| Burgerlijke rechten | Subjectieve rechten die de burger heeft met het oog op private rechtsbetrekkingen, zoals eigendomsrechten en contractuele rechten. |
| Patrimoniale rechten | Subjectieve rechten die op geld waardeerbaar zijn en die kunnen worden overgedragen of vervreemd, zoals eigendomsrechten en vorderingsrechten. |
| Extrapatrimoniale rechten | Subjectieve rechten die niet op geld waardeerbaar zijn en die betrekking hebben op persoonlijke of morele belangen, zoals persoonlijkheidsrechten en familierechten. |
| Goederen | Alle voorwerpen die vatbaar zijn voor toe-eigening, met inbegrip van vermogensrechten, en die zowel tastbaar als ontastbaar kunnen zijn. |
| Lichamelijk voorwerp | Een voorwerp dat zintuiglijk waarneembaar is en kan worden gemeten, maar dat niet altijd vatbaar is voor toe-eigening of heerschappij. |
| Onlichamelijk voorwerp | Een op geld waardeerbaar recht zonder stoffelijk bestaan, zoals zakelijke rechten, vorderingsrechten en intellectuele rechten. |
| Zakelijk recht | Een recht dat een onmiddellijke heerschappij geeft over een bepaald goed, dat tegenover eenieder kan worden ingeroepen (erga omnes) en dat wettelijk is erkend (numerus clausus). |
| Eigendomsrecht | Het meest omvattende zakelijke recht, dat de titularis het recht geeft op het gebruik, genot, beheer en de beschikking over een goed, behoudens wettelijke beperkingen. |
| Mede-eigendom | Een situatie waarin meerdere personen gezamenlijk eigenaar zijn van eenzelfde goed, zonder dat elk van hen een exclusief recht op een bepaald gedeelte kan laten gelden. |
| Zakelijk gebruiksrecht | Een zakelijk recht dat de titularis toekent het recht om een goed te gebruiken en ervan te genieten, zoals vruchtgebruik, erfdienstbaarheid of erfpacht. |
| Vruchtgebruik | Een zakelijk gebruiksrecht dat de titularis het recht geeft op het gebruik en genot van een goed van de blote eigenaar, met de verplichting om het goed bij het einde van zijn recht terug te geven. |
| Erfdienstbaarheid | Een last op een onroerend goed (lijdend erf) tot gebruik en nut van een ander onroerend goed (heersend erf), gevestigd door de wet of door menselijk handelen. |
| Erfpacht | Een zakelijk gebruiksrecht dat de titularis het vol gebruik en genot van andermans goed verleent, met een minimale duurtijd van 15 jaar en een maximale van 99 jaar, hernieuwbaar. |
| Opstalrecht | Een zakelijk recht dat de titularis het eigendomsrecht verleent op bouwwerken of beplantingen op, boven of onder andermans grond. |
| Zakelijke zekerheid | Een recht dat een bepaald goed aanwijst als waarborg voor de terugbetaling van een schuld, waardoor de schuldeiser bij voorrang kan worden betaald uit de opbrengst van dat goed. |
| Voorrecht | Een wettelijk toegekend recht dat een schuldeiser voorrang verleent boven andere schuldeisers, zelfs hypothecaire, op grond van de bijzondere aard van de schuldvordering. |
| Pand | Een zakelijk zekerheidsrecht op roerende goederen of goederen die door bestemming onroerend zijn geworden, dat de pandhouder voorrang verleent bij de betaling uit de bezwaarde goederen. |
| Hypotheek | Een zakelijk recht op een onroerend goed dat dient tot zekerheid van een schuldvordering en dat door inschrijving tegenwerpelijk wordt aan derden. |
| Retentierecht | Het recht van een schuldeiser om de teruggave van een goed van zijn schuldenaar op te schorten totdat zijn schuldvordering die met dat goed verband houdt, is voldaan. |
| Eigendomsvoorbehoud | Een beding in een verkoopovereenkomst waarbij de eigendom van een verkocht goed pas overgaat op de koper na volledige betaling van de prijs. |
| Vorderingsrecht | Een recht dat aanspraak geeft op een bepaalde prestatie van een andere persoon (doen, laten of geven), dat enkel tussen partijen geldt (inter partes) en dat het voorwerp uitmaakt van het verbintenissenrecht. |
| Intellectueel recht | Een recht dat tijdelijke en exclusieve exploitatierechten verleent op een originele of nieuwe creatie van de menselijke geest, zoals auteursrecht of octrooi. |
| Persoonlijkheidsrecht | Een recht dat betrekking heeft op de bescherming van de persoon van het individu, zoals het recht op naam, afbeelding, privacy en lichamelijke integriteit. |
| Familierecht | Het rechtsgebied dat de rechten en plichten regelt die voortvloeien uit familiale betrekkingen, zoals huwelijk, afstamming en ouderlijk gezag. |
| Wet | Een regel vastgelegd door de wetgevende macht, die bindend is voor alle burgers en wordt gehandhaafd door de rechterlijke macht. |
| Rechters | Leden van de rechterlijke macht die belast zijn met het beslechten van geschillen en het toepassen van het recht. |
| Parketmagistraat | Een lid van het openbaar ministerie, belast met de toepassing van de strafwet en het instellen van vorderingen. |
| Griffier | Een ambtenaar van de rechterlijke macht die de rechter bijstaat in zijn ambt en instaat voor het beheer van de procedure en de uitgifte van vonnissen en arresten. |
| Advocaat | Een vrij beroeper die juridisch advies verstrekt, partijen bijstaat in gerechtelijke procedures en hen vertegenwoordigt voor de rechtbank. |
| Notaris | Een openbaar ambtenaar die bevoegd is om authentieke akten te verlijden en die waakt over de belangen van alle bij de akte betrokken partijen. |
| Gerechtsdeurwaarder | Een ministerieel ambtenaar die bevoegd is om exploten op te stellen, betekeningen te verrichten en de tenuitvoerlegging van rechterlijke uitspraken te verzekeren. |
| Jurist | Een persoon die een opleiding in de rechten heeft genoten en die juridische taken verricht, zoals juridisch advies verlenen, procedures voeren of juridische documenten opstellen. |
| Rechtspersoon | Een abstracte juridische creatie, zijnde een groep mensen of een afgescheiden vermogen, die titularis kan zijn van rechten en plichten en die zelfstandig kan optreden in het rechtsverkeer. |
| Rechtsfeit | Een feit waaraan het recht rechtsgevolgen verbindt, ongeacht de intentie van de persoon bij wie het feit zich voordoet (bv. geboorte, overlijden). |
| Rechtshandeling | Een menselijke wilsverklaring die door het recht wordt erkend en waarmee rechtsgevolgen tot stand worden gebracht, zoals een overeenkomst of testament. |
| Geldigheidsvereisten | De voorwaarden waaraan een rechtshandeling moet voldoen om rechtsgeldig te zijn, zoals bekwaamheid, toestemming, een geoorloofd voorwerp en een geoorloofde oorzaak. |
| Wilsgebreken | Gebreken in de totstandkoming van de wil van een partij bij een rechtshandeling, zoals dwaling, bedrog of geweld, die kunnen leiden tot de nietigverklaring van de rechtshandeling. |
| Dwaling | Een verkeerde voorstelling van een doorslaggevend element dat een partij ertoe brengt een rechtshandeling te stellen die zij anders niet zou hebben gesteld, indien zij de juiste toedracht van zaken had gekend. |
| Bedrog | Het opzettelijk misleiden van een partij door middel van kunstgrepen, met het doel haar tot het stellen van een rechtshandeling te bewegen. |
| Geweld | Het aanwenden van onrechtmatige dwang (fysiek of moreel) die doet vrezen voor een aanzienlijke aantasting van de fysieke of morele integriteit of het vermogen van een partij of haar naasten. |
| Nietigheid | De sanctie waarbij een rechtshandeling geacht wordt nooit te hebben bestaan, omdat aan de geldigheidsvereisten niet is voldaan. |
| Relatieve nietigheid | Een sanctie waarbij een rechtshandeling vernietigbaar is, en enkel kan worden ingeroepen door de beschermde partij. |
| Absolute nietigheid | Een sanctie waarbij een rechtshandeling van rechtswege nietig is en door elke belanghebbende of ambtshalve door de rechter kan worden ingeroepen. |
| Rechtsmisbruik | De uitoefening van een recht op een wijze die kennelijk de grenzen van de normale rechtsuitoefening te buiten gaat, met het oogmerk een ander te schaden. |
| Subjectief recht | Juridisch bekrachtigde aanspraken en bevoegdheden die een rechtssubject kan uitoefenen op bepaalde zaken of jegens bepaalde personen om zijn doelstellingen te verwezenlijken. |
| Goederen | Alle voorwerpen die vatbaar zijn voor toe-eigening, met inbegrip van vermogensrechten, en die zowel tastbaar als ontastbaar kunnen zijn. |
| Lichamelijk voorwerp | Een voorwerp dat zintuiglijk waarneembaar is en kan worden gemeten, maar dat niet altijd vatbaar is voor toe-eigening of heerschappij. |
| Onlichamelijk voorwerp | Een op geld waardeerbaar recht zonder stoffelijk bestaan, zoals zakelijke rechten, vorderingsrechten en intellectuele rechten. |
| Zakelijk recht | Een recht dat een onmiddellijke heerschappij geeft over een bepaald goed, dat tegenover eenieder kan worden ingeroepen (erga omnes) en dat wettelijk is erkend (numerus clausus). |
| Eigendomsrecht | Het meest omvattende zakelijke recht, dat de titularis het recht geeft op het gebruik, genot, beheer en de beschikking over een goed, behoudens wettelijke beperkingen. |
| Mede-eigendom | Een situatie waarin meerdere personen gezamenlijk eigenaar zijn van eenzelfde goed, zonder dat elk van hen een exclusief recht op een bepaald gedeelte kan laten gelden. |
| Zakelijk gebruiksrecht | Een zakelijk recht dat de titularis toekent het recht om een goed te gebruiken en ervan te genieten, zoals vruchtgebruik, erfdienstbaarheid of erfpacht. |
| Vruchtgebruik | Een zakelijk gebruiksrecht dat de titularis het recht geeft op het gebruik en genot van een goed van de blote eigenaar, met de verplichting om het goed bij het einde van zijn recht terug te geven. |
| Erfdienstbaarheid | Een last op een onroerend goed (lijdend erf) tot gebruik en nut van een ander onroerend goed (heersend erf), gevestigd door de wet of door menselijk handelen. |
| Erfpacht | Een zakelijk gebruiksrecht dat de titularis het vol gebruik en genot van andermans goed verleent, met een minimale duurtijd van 15 jaar en een maximale van 99 jaar, hernieuwbaar. |
| Opstalrecht | Een zakelijk recht dat de titularis het eigendomsrecht verleent op bouwwerken of beplantingen op, boven of onder andermans grond. |
| Pand | Een zakelijk zekerheidsrecht op roerende goederen of goederen die door bestemming onroerend zijn geworden, dat de pandhouder voorrang verleent bij de betaling uit de bezwaarde goederen. |
| Hypotheek | Een zakelijk recht op een onroerend goed dat dient tot zekerheid van een schuldvordering en dat door inschrijving tegenwerpelijk wordt aan derden. |
| Retentierecht | Het recht van een schuldeiser om de teruggave van een goed van zijn schuldenaar op te schorten totdat zijn schuldvordering die met dat goed verband houdt, is voldaan. |
| Eigendomsvoorbehoud | Een beding in een verkoopovereenkomst waarbij de eigendom van een verkocht goed pas overgaat op de koper na volledige betaling van de prijs. |
| Natrekking | Het principe dat de eigenaar van een zaak eigenaar wordt van al hetgeen erop gebouwd, geplant of erin geïncorporeerd is. |
| Vorderingsrecht | Een recht dat aanspraak geeft op een bepaalde prestatie van een andere persoon (doen, laten of geven), dat enkel tussen partijen geldt (inter partes) en dat het voorwerp uitmaakt van het verbintenissenrecht. |
| Intellectueel recht | Een recht dat tijdelijke en exclusieve exploitatierechten verleent op een originele of nieuwe creatie van de menselijke geest, zoals auteursrecht of octrooi. |
| Persoonlijkheidsrecht | Een recht dat betrekking heeft op de bescherming van de persoon van het individu, zoals het recht op naam, afbeelding, privacy en lichamelijke integriteit. |
| Familierecht | Het rechtsgebied dat de rechten en plichten regelt die voortvloeien uit familiale betrekkingen, zoals huwelijk, afstamming en ouderlijk gezag. |
| Wet | Een regel vastgelegd door de wetgevende macht, die bindend is voor alle burgers en wordt gehandhaafd door de rechterlijke macht. |
| Rechtbank | Een instelling die belast is met het beslechten van geschillen en het toepassen van het recht, bestaande uit rechters en ander gerechtspersoneel. |
| Magistraat | Een lid van de rechterlijke macht, met name een rechter of een parketmagistraat, die belast is met het uitoefenen van de rechterlijke functie. |
| Advocaat | Een vrij beroeper die juridisch advies verstrekt, partijen bijstaat in gerechtelijke procedures en hen vertegenwoordigt voor de rechtbank. |
| Notaris | Een openbaar ambtenaar die bevoegd is om authentieke akten te verlijden en die waakt over de belangen van alle bij de akte betrokken partijen. |
| Gerechtsdeurwaarder | Een ministerieel ambtenaar die bevoegd is om exploten op te stellen, betekeningen te verrichten en de tenuitvoerlegging van rechterlijke uitspraken te verzekeren. |
| Jurist | Een persoon die een opleiding in de rechten heeft genoten en die juridische taken verricht, zoals juridisch advies verlenen, procedures voeren of juridische documenten opstellen. |
| Rechtsverkeer | Het geheel van juridische handelingen en verhoudingen die plaatsvinden tussen rechtssubjecten, waarbij de regels van het recht worden toegepast. |
| Vertegenwoordiging | Het handelen door een persoon (vertegenwoordiger) voor rekening van een ander (vertegenwoordigde) in een rechtshandeling, met de bedoeling om rechtsgevolgen te creëren voor de vertegenwoordigde. |
| Volmacht | De bevoegdheid die aan een vertegenwoordiger wordt verleend om namens een ander rechtshandelingen te stellen, gebaseerd op een rechtshandeling, een gerechtelijke beslissing of de wet. |
| Schade | De economische en niet-economische gevolgen van de aantasting van een juridisch beschermd persoonlijk belang, die kan bestaan uit verlies, kosten of gederfde winst. |
| Totale schadeloosstelling | Het beginsel dat de benadeelde in de toestand moet worden gebracht waarin hij zich zou hebben bevonden indien de schadeverwekkende handeling niet had plaatsgevonden, met zowel materiële als immateriële schade. |
| Rechtsmisbruik | De uitoefening van een recht op een wijze die kennelijk de grenzen van de normale rechtsuitoefening te buiten gaat, met het oogmerk een ander te schaden. |
| Autonomie | Het vermogen van een rechtssubject om zijn eigen beslissingen te nemen en zijn rechten en plichten zelfstandig uit te oefenen. |
| Rechtsfeit | Een feit waaraan het recht rechtsgevolgen verbindt, ongeacht de intentie van de persoon bij wie het feit zich voordoet (bv. geboorte, overlijden). |
| Rechtshandeling | Een menselijke wilsverklaring die door het recht wordt erkend en waarmee rechtsgevolgen tot stand worden gebracht, zoals een overeenkomst of testament. |
| Geldigheidsvereisten | De voorwaarden waaraan een rechtshandeling moet voldoen om rechtsgeldig te zijn, zoals bekwaamheid, toestemming, een geoorloofd voorwerp en een geoorloofde oorzaak. |
| Wilsgebreken | Gebreken in de totstandkoming van de wil van een partij bij een rechtshandeling, zoals dwaling, bedrog of geweld, die kunnen leiden tot de nietigverklaring van de rechtshandeling. |
| Dwaling | Een verkeerde voorstelling van een doorslaggevend element dat een partij ertoe brengt een rechtshandeling te stellen die zij anders niet zou hebben gesteld, indien zij de juiste toedracht van zaken had gekend. |
| Bedrog | Het opzettelijk misleiden van een partij door middel van kunstgrepen, met het doel haar tot het stellen van een rechtshandeling te bewegen. |
| Geweld | Het aanwenden van onrechtmatige dwang (fysiek of moreel) die doet vrezen voor een aanzienlijke aantasting van de fysieke of morele integriteit of het vermogen van een partij of haar naasten. |
| Nietigheid | De sanctie waarbij een rechtshandeling geacht wordt nooit te hebben bestaan, omdat aan de geldigheidsvereisten niet is voldaan. |
| Relatieve nietigheid | Een sanctie waarbij een rechtshandeling vernietigbaar is, en enkel kan worden ingeroepen door de beschermde partij. |
| Absolute nietigheid | Een sanctie waarbij een rechtshandeling van rechtswege nietig is en door elke belanghebbende of ambtshalve door de rechter kan worden ingeroepen. |
| Tegenwerpelijkheid | Het principe dat een juridisch feit of een rechtshandeling ook geldt tegenover derden, en dat deze derden de gevolgen ervan dienen te respecteren. |
| Publiciteit (rechtelijk) | Het bekendmaken van juridische feiten of rechtshandelingen via wettelijk voorgeschreven publiciteitsvormen, zoals de publicatie in het Belgisch Staatsblad, om ze tegenwerpelijk te maken aan derden. |
| Aansprakelijkheid | De plicht om de schade te vergoeden die men aan een ander heeft veroorzaakt, hetzij door een foutieve gedraging (schuldaansprakelijkheid), hetzij louter op grond van bepaalde wetten (objectieve aansprakelijkheid). |
| Causaal verband | Het verband tussen een fout of een ander tot aansprakelijkheid leidend feit en de geleden schade, waarbij het feit een noodzakelijke voorwaarde moet zijn geweest voor het intreden van de schade. |
| Fout (juridisch) | Elke maatschappelijk onaanvaardbare gedraging, die een schending inhoudt van een wettelijke norm of van de algemene zorgvuldigheidsnorm, en die aan de dader kan worden toegerekend. |
| Zorgvuldigheidsnorm | De gedragsnorm die vereist dat men zich gedraagt als een voorzichtig en redelijk persoon in dezelfde omstandigheden geplaatst (bonus pater familias). |
| Wettelijke norm | Een rechtsregel die is vastgesteld door de wetgevende macht en die bindend is voor alle burgers en wordt gehandhaafd door de rechterlijke macht. |
| Overmacht | Een situatie waarin het onmogelijk is om een wettelijke gedragsregel na te leven, veroorzaakt door een externe, onvoorzienbare en onvermijdbare gebeurtenis. |
| Rechtsstaat | Een staatsvorm waarin de macht van de overheid beperkt is door het recht, en waarin burgers beschermd worden tegen willekeur door onafhankelijke rechtbanken. |
| Lex specialis | Het principe dat een specifieke rechtsregel voorgaat op een algemene rechtsregel wanneer beide van toepassing zijn op hetzelfde geval. |
| Condo sine qua non | Een test om te bepalen of er een causaal verband bestaat tussen een fout en de schade, waarbij de fout een noodzakelijke voorwaarde moet zijn geweest voor het intreden van de schade. |
| Verzekering | Een overeenkomst waarbij een verzekeraar zich ertoe verbindt om, tegen betaling van een premie, een bepaalde schade te vergoeden die een verzekerde zou lijden. |
| Polis | Het document waarin de voorwaarden van een verzekeringscontract zijn vastgelegd. |
| BA-verzekering (Burgerlijke Aansprakelijkheid) | Een verzekering die de aansprakelijkheid van de verzekerde dekt voor schade die hij aan derden veroorzaakt. |
| Wettelijke bewaarder | De persoon die krachtens de wet de plicht heeft om een zaak onder zijn bewaring te houden en te zorgen voor de naleving van de toepasselijke rechtsregels. |
| Aangestelde | Een persoon die in ondergeschikt verband werk uitvoert voor een ander (de aansteller), met het oog op het realiseren van de doelstellingen van de aansteller. |
| Aansteller | De persoon die aangestelden aanstelt voor eigen rekening en die een zekere mate van gezag en toezicht over hen uitoefent. |
| Orgaan van een rechtspersoon | Een persoon of groep van personen die, namens de rechtspersoon, de rechtshandelingen stelt en de beslissingen neemt die de rechtspersoon binden. |
| Rechtbank | Een instelling die belast is met het beslechten van geschillen en het toepassen van het recht, bestaande uit rechters en ander gerechtspersoneel. |
| Magistraat | Een lid van de rechterlijke macht, met name een rechter of een parketmagistraat, die belast is met het uitoefenen van de rechterlijke functie. |
| Advocaat | Een vrij beroeper die juridisch advies verstrekt, partijen bijstaat in gerechtelijke procedures en hen vertegenwoordigt voor de rechtbank. |
| Notaris | Een openbaar ambtenaar die bevoegd is om authentieke akten te verlijden en die waakt over de belangen van alle bij de akte betrokken partijen. |
| Gerechtsdeurwaarder | Een ministerieel ambtenaar die bevoegd is om exploten op te stellen, betekeningen te verrichten en de tenuitvoerlegging van rechterlijke uitspraken te verzekeren. |
| Jurist | Een persoon die een opleiding in de rechten heeft genoten en die juridische taken verricht, zoals juridisch advies verlenen, procedures voeren of juridische documenten opstellen. |
| Causale relatie | Het verband tussen een oorzaak en een gevolg, waarbij het oorzakelijke feit noodzakelijk moet zijn voor het intreden van het gevolg. |
| Fout (juridisch) | Elke maatschappelijk onaanvaardbare gedraging, die een schending inhoudt van een wettelijke norm of van de algemene zorgvuldigheidsnorm, en die aan de dader kan worden toegerekend. |
| Zorgvuldigheidsnorm | De gedragsnorm die vereist dat men zich gedraagt als een voorzichtig en redelijk persoon in dezelfde omstandigheden geplaatst (bonus pater familias). |
| Wettelijke norm | Een rechtsregel die is vastgesteld door de wetgevende macht en die bindend is voor alle burgers en wordt gehandzaamd door de rechterlijke macht. |
| Overmacht | Een situatie waarin het onmogelijk is om een wettelijke gedragsregel na te leven, veroorzaakt door een externe, onvoorzienbare en onvermijdbare gebeurtenis. |
| Regres | Het recht van een persoon die aansprakelijk is gesteld voor schade die door een ander is veroorzaakt, om de betaalde schadevergoeding terug te vorderen van de werkelijke veroorzaker. |
| Schadevergoeding | De financiële compensatie die wordt toegekend aan een benadeelde partij om de geleden schade te herstellen. |
| Vergoedbare schade | De schade die rechtstreeks en zeker voortvloeit uit een fout of een ander tot aansprakelijkheid leidend feit, en die kan worden bewezen. |
| Patrimoniale schade | De schade die een economisch of vermogensrechtelijk gevolg heeft, zoals verlies van inkomen, kosten of waardevermindering. |
| Extrapatrimoniale schade | De schade die een niet-economisch of moreel gevolg heeft, zoals pijn, leed, aantasting van de fysieke of psychische integriteit. |
| Terugslag (schade bij) | De schade die een persoon lijdt als gevolg van een eerdere aantasting van het belang van een andere persoon met wie de eerste een juridische band of een nauwe genegenheidsband heeft. |
| Wettelijk bevel | Een bevel dat door de wet wordt opgelegd en dat door de overheid kan worden afgedwongen. |
| Noodtoestand | Een situatie waarin een persoon gedwongen wordt om een handeling te stellen die normaal gesproken onrechtmatig zou zijn, om een groter gevaar af te wenden. |
| Wettige verdediging | Het recht om zich te verdedigen tegen een onrechtmatige aanval, met proportioneel geweld. |
| Subjectief recht | Juridisch bekrachtigde aanspraken en bevoegdheden die een rechtssubject kan uitoefenen op bepaalde zaken of jegens bepaalde personen om zijn doelstellingen te verwezenlijken. |
| Autonomie | Het vermogen van een rechtssubject om zijn eigen beslissingen te nemen en zijn rechten en plichten zelfstandig uit te oefenen. |
| Rechtsfeit | Een feit waaraan het recht rechtsgevolgen verbindt, ongeacht de intentie van de persoon bij wie het feit zich voordoet (bv. geboorte, overlijden). |
| Rechtshandeling | Een menselijke wilsverklaring die door het recht wordt erkend en waarmee rechtsgevolgen tot stand worden gebracht, zoals een overeenkomst of testament. |
| Politieke rechten | Rechten en bevoegdheden die de burger heeft om deel te nemen aan de uitoefening van het staatsgezag, zoals het kiesrecht. |
| Burgerlijke rechten | Subjectieve rechten die de burger heeft met het oog op private rechtsbetrekkingen, zoals eigendomsrechten en contractuele rechten. |
| Patrimoniale rechten | Subjectieve rechten die op geld waardeerbaar zijn en die kunnen worden overgedragen of vervreemd, zoals eigendomsrechten en vorderingsrechten. |
| Extrapatrimoniale rechten | Subjectieve rechten die niet op geld waardeerbaar zijn en die betrekking hebben op persoonlijke of morele belangen, zoals persoonlijkheidsrechten en familierechten. |
| Goederen | Alle voorwerpen die vatbaar zijn voor toe-eigening, met inbegrip van vermogensrechten, en die zowel tastbaar als ontastbaar kunnen zijn. |
| Lichamelijk voorwerp | Een voorwerp dat zintuiglijk waarneembaar is en kan worden gemeten, maar dat niet altijd vatbaar is voor toe-eigening of heerschappij. |
| Onlichamelijk voorwerp | Een op geld waardeerbaar recht zonder stoffelijk bestaan, zoals zakelijke rechten, vorderingsrechten en intellectuele rechten. |
| Zakelijk recht | Een recht dat een onmiddellijke heerschappij geeft over een bepaald goed, dat tegenover eenieder kan worden ingeroepen (erga omnes) en dat wettelijk is erkend (numerus clausus). |
| Eigendomsrecht | Het meest omvattende zakelijke recht, dat de titularis het recht geeft op het gebruik, genot, beheer en de beschikking over een goed, behoudens wettelijke beperkingen. |
| Mede-eigendom | Een situatie waarin meerdere personen gezamenlijk eigenaar zijn van eenzelfde goed, zonder dat elk van hen een exclusief recht op een bepaald gedeelte kan laten gelden. |
| Zakelijk gebruiksrecht | Een zakelijk recht dat de titularis toekent het recht om een goed te gebruiken en ervan te genieten, zoals vruchtgebruik, erfdienstbaarheid of erfpacht. |
| Vruchtgebruik | Een zakelijk gebruiksrecht dat de titularis het recht geeft op het gebruik en genot van een goed van de blote eigenaar, met de verplichting om het goed bij het einde van zijn recht terug te geven. |
| Erfdienstbaarheid | Een last op een onroerend goed (lijdend erf) tot gebruik en nut van een ander onroerend goed (heersend erf), gevestigd door de wet of door menselijk handelen. |
| Erfpacht | Een zakelijk gebruiksrecht dat de titularis het vol gebruik en genot van andermans goed verleent, met een minimale duurtijd van 15 jaar en een maximale van 99 jaar, hernieuwbaar. |
| Opstalrecht | Een zakelijk recht dat de titularis het eigendomsrecht verleent op bouwwerken of beplantingen op, boven of onder andermans grond. |
| Pand | Een zakelijk zekerheidsrecht op roerende goederen of goederen die door bestemming onroerend zijn geworden, dat de pandhouder voorrang verleent bij de betaling uit de bezwaarde goederen. |
| Hypotheek | Een zakelijk recht op een onroerend goed dat dient tot zekerheid van een schuldvordering en dat door inschrijving tegenwerpelijk wordt aan derden. |
| Retentierecht | Het recht van een schuldeiser om de teruggave van een goed van zijn schuldenaar op te schorten totdat zijn schuldvordering die met dat goed verband houdt, is voldaan. |
| Eigendomsvoorbehoud | Een beding in een verkoopovereenkomst waarbij de eigendom van een verkocht goed pas overgaat op de koper na volledige betaling van de prijs. |
| Natrekking | Het principe dat de eigenaar van een zaak eigenaar wordt van al hetgeen erop gebouwd, geplant of erin geïncorporeerd is. |
| Vorderingsrecht | Een recht dat aanspraak geeft op een bepaalde prestatie van een andere persoon (doen, laten of geven), dat enkel tussen partijen geldt (inter partes) en dat het voorwerp uitmaakt van het verbintenissenrecht. |
| Intellectueel recht | Een recht dat tijdelijke en exclusieve exploitatierechten verleent op een originele of nieuwe creatie van de menselijke geest, zoals auteursrecht of octrooi. |
| Persoonlijkheidsrecht | Een recht dat betrekking heeft op de bescherming van de persoon van het individu, zoals het recht op naam, afbeelding, privacy en lichamelijke integriteit. |
| Familierecht | Het rechtsgebied dat de rechten en plichten regelt die voortvloeien uit familiale betrekkingen, zoals huwelijk, afstamming en ouderlijk gezag. |
| Wet | Een regel vastgelegd door de wetgevende macht, die bindend is voor alle burgers en wordt gehandhaafd door de rechterlijke macht. |
| Rechtbank | Een instelling die belast is met het beslechten van geschillen en het toepassen van het recht, bestaande uit rechters en ander gerechtspersoneel. |
| Magistraat | Een lid van de rechterlijke macht, met name een rechter of een parketmagistraat, die belast is met het uitoefenen van de rechterlijke functie. |
| Advocaat | Een vrij beroeper die juridisch advies verstrekt, partijen bijstaat in gerechtelijke procedures en hen vertegenwoordigt voor de rechtbank. |
| Notaris | Een openbaar ambtenaar die bevoegd is om authentieke akten te verlijden en die waakt over de belangen van alle bij de akte betrokken partijen. |
| Gerechtsdeurwaarder | Een ministerieel ambtenaar die bevoegd is om exploten op te stellen, betekeningen te verrichten en de tenuitvoerlegging van rechterlijke uitspraken te verzekeren. |
| Jurist | Een persoon die een opleiding in de rechten heeft genoten en die juridische taken verricht, zoals juridisch advies verlenen, procedures voeren of juridische documenten opstellen. |
Cover
RECHT H4 - 4_5- Gerechtelijke procedures & rechtshulp .pdf
Summary
# Soorten procedures en beginselen voor de rechter
Hier volgt een gedetailleerd studiemateriaal over soorten procedures en beginselen voor de rechter.
## 1. Soorten procedures en beginselen voor de rechter
Dit onderdeel bespreekt de onderscheiden gerechtelijke procedures en de fundamentele principes waaraan rechters zich dienen te houden [1](#page=1).
### 1.1 Soorten gerechtelijke procedures
Gerechtelijke procedures kunnen grofweg worden onderverdeeld in privaatrechtelijke (burgerlijke) en strafrechtelijke procedures [1](#page=1).
#### 1.1.1 Privaatrechtelijke procedures
Deze procedures betreffen geschillen tussen burgers onderling [1](#page=1).
Voorbeelden hiervan zijn:
* Een onbetaalde factuur [1](#page=1).
* Een vordering tot schadevergoeding [1](#page=1).
* Geschillen over ontslagvergoedingen [1](#page=1).
De civiele rechtbank behandelt zaken tussen burgers, inclusief alle rechtbanken die geen strafrechtbanken zijn [1](#page=1).
#### 1.1.2 Strafrechtelijke procedures
Deze procedures hebben betrekking op misdrijven en worden behandeld door strafrechtbanken [1](#page=1).
Voorbeelden van strafrechtelijke delicten zijn:
* Gebruik of handel in drugs [1](#page=1).
* Door het rood licht rijden [1](#page=1).
* Iemand fysiek aanvallen [1](#page=1).
Strafrechtbanken omvatten de correctionele rechtbanken, de politierechtbank, het Hof van Assisen en het Hof van Beroep met een correctionele kamer. Het openbaar ministerie speelt vaak een rol bij het beoordelen van misdrijven namens de samenleving [1](#page=1).
### 1.2 Principes voor de rechter/raadsheer
Voordat een rechter inhoudelijk een zaak behandelt, dient hij verschillende beginselen te onderzoeken [1](#page=1):
#### 1.2.1 Bevoegdheid
De rechter moet nagaan of hij bevoegd is om de zaak te behandelen. Dit omvat [1](#page=1):
* **Territoriale bevoegdheid:** Is de eis voorgelegd aan de juiste rechtbank binnen het juiste rechtsgebied [1](#page=1)?
* **Materiële bevoegdheid:** Welk soort zaak betreft het? Bijvoorbeeld, persmisdrijven vallen onder het Hof van Assisen [1](#page=1).
#### 1.2.2 Ontvankelijkheid
De rechter controleert of de vordering ontvankelijk is. Dit kan bijvoorbeeld geweigerd worden als [1](#page=1):
* Er sprake is van **verjaring**: Voor bepaalde vorderingen geldt een wettelijke termijn waarbinnen een eis moet worden ingesteld. Als deze termijn is verstreken, kan de eis onontvankelijk worden verklaard, ongeacht de grondigheid ervan [1](#page=1).
> **Voorbeeld:** Als een werkgever te weinig loon heeft uitbetaald, heeft de werknemer doorgaans één jaar de tijd om hier een eis tegen in te stellen. Na dit jaar is de eis niet meer ontvankelijk [1](#page=1).
* Het proces wordt ingesteld door een **onbekwame**: Dit is het geval wanneer een minderjarige niet vertegenwoordigd wordt door zijn ouders of voogd [1](#page=1).
#### 1.2.3 Gegrondheid
Nadat de bevoegdheid is vastgesteld en de vordering ontvankelijk is verklaard, beoordeelt de rechter de gegrondheid van de eis [2](#page=2).
#### 1.2.4 Overige beginselen voor de rechter/raadsheer
Naast de initiële toetsing, dient de rechter zich aan de volgende principes te houden [2](#page=2):
* **Recht van verdediging respecteren:** Alle partijen moeten de kans krijgen zich te verdedigen [2](#page=2).
* **Uitspraak motiveren:** De rechter moet zijn uitspraak onderbouwen en ingaan op alle argumenten van alle partijen. Dit geldt tegenwoordig ook voor het Hof van Assisen [2](#page=2).
* **Niet weigeren om recht te spreken:** Een rechter mag niet weigeren een zaak te behandelen. Rechtsweigering is een ernstige schending [2](#page=2).
### 1.3 Alternatieve geschillenbeslechting (ADR)
De rechter kan zich afvragen of een uitspraak van de rechtbank de beste manier is om een conflict op te lossen, of dat er betere alternatieven bestaan. Naast het instellen van een vordering voor de rechtbank, zijn er alternatieve methoden [2](#page=2):
* Arbitrage
* Bemiddeling
* Verzoening [2](#page=2).
Deze methoden, collectief bekend als Alternatieve Geschillenbeslechting (ADR), worden aangemoedigd door de justitie, soms zelfs verplicht, en kunnen helpen tijd en geld te besparen, hoewel ze ook enkele maanden kunnen duren. Gerechtelijke procedures kunnen daarentegen tot twee jaar duren en de kosten doen oplopen. Goede informatie is essentieel voor het maken van de juiste keuze tussen deze methoden [2](#page=2) [3](#page=3).
#### 1.3.1 Beïnvloedende factoren voor ADR
Verschillende factoren kunnen de keuze voor ADR beïnvloeden [3](#page=3):
* Een principiële kwestie [3](#page=3).
* De mate van escalatie van het conflict [3](#page=3).
* De gelijkwaardigheid van beide partijen [3](#page=3).
* Onzekerheid over de uitkomst van een rechtszaak [3](#page=3).
* De toekomstige relatie tussen partijen en gemeenschappelijk belang [3](#page=3).
#### 1.3.2 Arbitrage
Arbitrage is een vorm van private rechtspraak waarbij partijen een geschil toevertrouwen aan een of meerdere scheidsrechters. Dit kan betrekking hebben op bestaande of toekomstige geschillen waarover partijen vrij kunnen beschikken. De overeenkomst hiervoor wordt vastgelegd in een scheidsrechterlijk beding of een scheidsrechterlijke overeenkomst. Er bestaan geen beroepsmogelijkheden tegen een arbitraal vonnis, wat het een 'alles of niets' situatie maakt die vaak in zeer specifieke situaties wordt toegepast [3](#page=3).
#### 1.3.3 Bemiddeling
Bij bemiddeling is een onafhankelijke persoon, de bemiddelaar, betrokken. De bemiddelaar mag zich niet direct met het conflict inmengen, maar mag wel vragen stellen. Het doen van suggesties door de bemiddelaar is verboden. De bemiddelaar helpt partijen bij het zoeken naar een compromis, wat mogelijk is wanneer partijen wederzijdse toegevingen kunnen doen [3](#page=3).
#### 1.3.4 Verzoening
Verzoening is een proces gericht op het herstellen van de relatie en het vinden van een oplossing waar beide partijen zich in kunnen vinden, vaak met de hulp van een neutrale derde partij [2](#page=2).
---
# Alternatieve geschillenbeslechting (ADR)
Hieronder vind je een gedetailleerd studieoverzicht over Alternatieve Geschillenbeslechting (ADR), gebaseerd op de verstrekte documentatie.
## 2. Alternatieve geschillenbeslechting (ADR)
Alternatieve geschillenbeslechting (ADR) biedt methoden om conflicten op te lossen buiten de traditionele rechterlijke procedure, met potentiële voordelen op het gebied van tijd, kosten en het behoud van relaties [2](#page=2) [4](#page=4).
### 2.1 Principes en doelstellingen van ADR
De keuze voor ADR in plaats van een gerechtelijke procedure wordt beïnvloed door verschillende factoren. ADR kan een aantrekkelijke optie zijn om tijd en geld te besparen, hoewel het ook enkele maanden kan duren. Justitie moedigt ADR aan en in sommige gevallen, zoals bij familiezaken, kan het zelfs verplicht zijn. Een goede informatievoorziening is essentieel om de juiste keuze te kunnen maken [2](#page=2) [3](#page=3) [4](#page=4).
#### 2.1.1 Beïnvloedende factoren bij de keuze voor ADR
Verschillende elementen spelen een rol bij de beslissing om voor ADR te kiezen:
* **Principiële kwestie:** Als het conflict voortkomt uit een principieel standpunt, kan dit de bereidheid tot compromis beïnvloeden [3](#page=3) [4](#page=4).
* **Mate van escalatie van het conflict:** Wanneer een conflict sterk is geëscaleerd en de partijen elkaar fel tegenspreken, is bemiddeling vaak minder zinvol [4](#page=4).
* **Gelijkwaardigheid van partijen:** De gelijkheid in mondigheid en positie tussen de partijen is belangrijk voor een effectieve ADR [4](#page=4).
* **Onzekerheid over de uitkomst van een rechtszaak:** Als de uitkomst van een mogelijke rechtszaak onzeker is, kan dit een stimulans zijn om ADR te overwegen [3](#page=3) [4](#page=4).
* **Toekomstige relatie en gemeenschappelijk belang:** Het bestaan van een toekomstige relatie of gemeenschappelijk belang tussen partijen kan ADR aantrekkelijk maken, aangezien het kan bijdragen aan het behoud van deze banden [3](#page=3) [4](#page=4).
#### 2.1.2 Voordelen van ADR
ADR biedt diverse voordelen ten opzichte van een traditionele rechtsgang:
* **Tijdsbesparing:** Hoewel ADR ook tijd kan vergen, is het doorgaans sneller dan langlopende gerechtelijke procedures die tot wel twee jaar kunnen duren en oplopende kosten met zich meebrengen [2](#page=2).
* **Kostenbesparing:** Potentieel lagere kosten door snellere afhandeling en minder formele procedures [2](#page=2).
* **Oplossing gericht op de kern van het conflict:** ADR kan leiden tot een meer duurzame en bevredigende oplossing, omdat de partijen zelf betrokken zijn bij het vinden van een compromis [3](#page=3) [4](#page=4).
* **Behoud van relaties:** De minder confronterende aard van ADR kan helpen om toekomstige relaties tussen partijen te behouden [4](#page=4).
* **Vertrouwelijkheid:** ADR-processen zijn doorgaans vertrouwelijk, wat bescherming biedt aan de betrokken partijen [4](#page=4).
### 2.2 Vormen van Alternatieve Geschillenbeslechting
Er zijn verschillende methoden binnen ADR, waarvan arbitrage, bemiddeling en verzoening de belangrijkste zijn [2](#page=2).
#### 2.2.1 Arbitrage
Arbitrage kan worden omschreven als private rechtspraak, waarbij de beslechting van een geschil wordt toevertrouwd aan een of meerdere scheidsrechters. Dit kan betrekking hebben op bestaande of toekomstige geschillen. De keuze voor arbitrage gebeurt middels een overeenkomst, zoals een arbitraal beding in een contract of een aparte arbitrageovereenkomst [3](#page=3).
* **Kenmerken van arbitrage:**
* **Private rechtspraak:** Geen openbare procedure zoals bij de rechtbank [3](#page=3).
* **Scheidsrechter:** De beslissing wordt genomen door een door partijen aangewezen deskundige [3](#page=3).
* **Onderwerp van arbitrage:** Geschillen waarover partijen vrijelijk kunnen beschikken [3](#page=3).
* **Arbitrale beslissing:** Tegen een arbitragebeslissing is geen hoger beroep mogelijk. Dit maakt arbitrage een 'alles of niets' situatie en wordt vaak toegepast in zeer specifieke situaties [3](#page=3).
#### 2.2.2 Bemiddeling
Bemiddeling is een proces waarbij een onafhankelijke derde partij, de bemiddelaar, de communicatie tussen strijdende partijen faciliteert om hen te helpen een eigen oplossing te vinden. De bemiddelaar blijft strikt buiten het conflict en mag geen suggesties doen of oplossingen opleggen; de rol is faciliterend [3](#page=3).
* **Kenmerken van bemiddeling:**
* **Onafhankelijke bemiddelaar:** Een neutrale en onpartijdige persoon die zich afzijdig houdt van het inhoudelijke conflict [3](#page=3) [4](#page=4).
* **Faciliteren van compromis:** De bemiddelaar helpt partijen bij het zoeken naar wederzijdse toegevingen [3](#page=3).
* **Vrijwillig karakter:** Deelname aan bemiddeling is vrijwillig en partijen kunnen het proces op elk moment stopzetten. Men kan echter wel verplicht zijn om de bemiddeling te proberen [4](#page=4).
* **Vertrouwelijkheid en discretie:** Alles wat tijdens de bemiddeling gebeurt, blijft vertrouwelijk en mag niet tegen partijen gebruikt worden in een gerechtelijke procedure. Erkende bemiddelaars hebben tevens een beroepsgeheim [4](#page=4).
* **Homologatie akkoord:** Een succesvolle bemiddeling kan leiden tot een akkoord dat door de rechter gehomologeerd kan worden, waardoor het een uitvoerbare titel wordt [4](#page=4) [5](#page=5).
* **Mogelijkheden en grenzen van bemiddeling:**
* **Geslaagde bemiddeling:** Dit resulteert in aanvaardbare en door beide partijen gedragen oplossingen [4](#page=4).
* **Beperkingen:** Bemiddeling is minder geschikt bij sterk geëscaleerde conflicten, principiële kwesties waarbij partijen niet willen plooien, en wanneer de uitkomst van een rechtszaak zeer zeker is. Ook moet er sprake zijn van gelijkwaardigheid tussen de partijen [4](#page=4).
* **Soorten bemiddeling:**
* **Bemiddelingsbeding in overeenkomst:** Een clausule in een contract die een bemiddelingspoging verplicht voordat een stap naar de rechter wordt gezet [4](#page=4).
* **Vrijwillige bemiddeling:** Partijen initiëren het bemiddelingsproces uit eigen beweging [4](#page=4).
* **Gerechtelijke bemiddeling:** Een pauze in een lopende procedure, op initiatief van de rechter, om bemiddeling te proberen [4](#page=4).
* **Collaboratieve onderhandelingen:** Een specifieke vorm van onderhandelen gericht op een gezamenlijke oplossing [4](#page=4).
* **Bemiddelingsproces:**
* **Bemiddelingsvoorstel:** Een voorstel om tot bemiddeling over te gaan en een bemiddelaar aan te stellen [5](#page=5).
* **Bemiddelingsprotocol:** Afspraken over de spelregels, concrete regels en het verloop van de bemiddeling. Het ondertekenen van het protocol schorst de verjaring. Kosten worden verdeeld [5](#page=5).
* **Bemiddelingsovereenkomst:** Het akkoord dat partijen bereiken over de gevonden oplossing. Dit dient schriftelijk te gebeuren en kan ter homologatie aan de rechter worden voorgelegd [5](#page=5).
* **Homologatie:** Het omzetten van het akkoord in een vonnis, waardoor het een uitvoerbare titel wordt. Dit vereist een erkend bemiddelaar [5](#page=5).
#### 2.2.3 Verzoening
Verzoening is eveneens een vorm van ADR, maar wordt in de verstrekte documentatie niet verder uitgewerkt dan de vermelding ervan als een van de hoofdtypen. Het concept impliceert doorgaans een proces waarbij een neutrale partij de partijen helpt om tot een verzoening te komen, wat kan overlappen met bemiddeling maar vaak een meer informele of minder gestructureerde aanpak kan hebben [2](#page=2) [5](#page=5).
---
# Burgerlijke procedureverloop en rechtsmiddelen
Dit gedeelte beschrijft het volledige traject van een burgerlijke rechtszaak, van de initiële stappen tot aan de uitvoering van een vonnis en de mogelijke manieren om daartegen op te komen [7](#page=7) [8](#page=8) [9](#page=9).
### 3.1 Inleiding van het geding
De burgerlijke procedure kan op verschillende manieren worden ingeleid [7](#page=7).
#### 3.1.1 Dagvaarding
* Dit is de meest voorkomende methode, waarbij een gerechtsdeurwaarder de oproeping aan de tegenpartij betekent [7](#page=7).
* De betekening kan fysiek plaatsvinden of via een gerechtelijk elektronisch adres (e-betekening) [7](#page=7).
* De dagvaarding moet de datum van de inleidende zitting vermelden, met een minimale termijn van 8 dagen om het recht op verdediging te waarborgen [7](#page=7).
#### 3.1.2 Verzoekschrift
* Bij deze methode neemt de griffie van de rechtbank de oproeping van de procespartijen voor haar rekening [7](#page=7).
* Deze procedure is doorgaans goedkoper omdat de kosten van een gerechtsdeurwaarder uitgespaard worden [7](#page=7).
#### 3.1.3 Vrijwillige verschijning
* Dit is een optie die enkel mogelijk is bij de vrederechter en de rechtbank van eerste aanleg [7](#page=7).
* Partijen verschijnen dan op de griffie van de bevoegde rechtbank op verzoek van beide partijen zelf [7](#page=7).
* Na deze initiële stappen worden de zaken geplaatst op de algemene rol [7](#page=7).
### 3.2 De inleidende zitting
De inleidende zitting is het formele startpunt van de procedure voor de rechtbank [7](#page=7).
* **Korte debatten:** In uitzonderlijke gevallen kunnen hier al korte debatten plaatsvinden om de zaak te behandelen [7](#page=7).
* **Uitstel:** Meestal wordt de zaak uitgesteld naar een vaste datum [7](#page=7).
* **Conclusiekalender:** Dit bepaalt de termijn waarbinnen de partijen hun schriftelijke argumentaties (conclusies) moeten neerleggen [7](#page=7).
* **Deskundige aanstelling:** Indien nodig, kan een deskundige worden aangesteld via een tussenvonnis [7](#page=7).
* **Voorlopige maatregelen:** In bepaalde gevallen kunnen voorlopige maatregelen worden getroffen [7](#page=7).
* **Wachtrol:** Als partijen afwijken van de overeengekomen kalender, wordt de zaak verwezen naar de wachtrol, ook wel de bijzondere rol genoemd. Hier begint een wachttijd waarin conclusies kunnen worden uitgewisseld [7](#page=7).
### 3.3 Kosten van de procedure
De kosten van de procedure, met uitzondering van de advocaatkosten, worden gedragen door de partij die de zaak verliest [8](#page=8).
### 3.4 Uitvoering van het vonnis
Nadat een vonnis is uitgesproken, kan de winnende partij de uitvoering ervan vragen [8](#page=8).
* **Uitvoerbare uitgifte (de 'grosse'):** Dit is een kopie van het vonnis voorzien van een formule van tenuitvoerlegging [8](#page=8).
* **Betekening door gerechtsdeurwaarder:** De gerechtsdeurwaarder betekent het vonnis aan de verliezende partij. Vanaf dit moment begint de termijn voor hoger beroep of verzet (meestal 1 maand) te lopen [8](#page=8).
* **Bevel tot betaling:** Indien er na 1 maand na de betekening van het vonnis nog geen betaling is gevolgd, betekent de gerechtsdeurwaarder een bevel tot betaling. Dit bevel heeft een minimumtermijn van 1 maand na betekening [8](#page=8).
* **Gedwongen uitvoering:** Indien noodzakelijk, kan overgegaan worden tot gedwongen uitvoering, bijvoorbeeld door middel van uitvoerend beslag [8](#page=8).
#### 3.4.1 Effect van hoger beroep en verzet op uitvoering
* **Vonnis op tegenspraak:** Hoger beroep schorst de uitvoering van het vonnis niet. Dit brengt een risico met zich mee voor de appellant [8](#page=8).
* **Verstekvonnis:** Bij een verstekvonnis schorst verzet de uitvoering van het vonnis wel [8](#page=8).
> **Tip:** Een verstekvonnis is een vonnis waarbij de tegenpartij niet is komen opdagen en zich niet heeft verweerd. De rechtbank vaardigt dan een vonnis uit gebaseerd op de eis van de oorspronkelijke eiser. De niet-opgedaagde partij kan echter nog verzet aantekenen, wat de uitvoering van het vonnis opschort [8](#page=8).
### 3.5 Rechtsmiddelen
Wanneer een partij niet akkoord gaat met een uitspraak, zijn er verschillende rechtsmiddelen beschikbaar [8](#page=8) [9](#page=9).
#### 3.5.1 Verzet
* Dit rechtsmiddel staat open na een **verstekvonnis** [8](#page=8).
* De zaak komt opnieuw voor dezelfde rechter [8](#page=8).
* Verzet heeft een **schorsend effect** op de uitvoering van het vonnis [8](#page=8).
#### 3.5.2 Hoger beroep
* Dit is de algemene weg om in beroep te gaan wanneer men niet tevreden is met de uitspraak [8](#page=8).
* De partij die beroep instelt, wordt de **appellant** genoemd, en de tegenpartij de **geïntimeerde** [6](#page=6) [9](#page=9).
* Het hoger beroep leidt tot een **volledig nieuwe beoordeling** van de zaak [9](#page=9).
* **Uitzondering:** Hoger beroep is niet voor alle uitspraken mogelijk [9](#page=9).
* **Geen schorsend effect:** In principe heeft hoger beroep geen schorsend effect op de uitvoering van het vonnis. Dit is anders bij verstekvonnissen waar verzet wel schorst [8](#page=8) [9](#page=9).
#### 3.5.3 Cassatie
* Cassatie kan enkel aan de orde komen bij een **procedurefout**, dat wil zeggen wanneer er iets gebeurt dat tegen de wet indruist [8](#page=8).
* Het Hof van Cassatie beoordeelt niet de feiten, maar enkel de correcte toepassing van het recht door de lagere rechtbanken [9](#page=9).
* Cassatie is **niet mogelijk voor bijzondere procedures** [9](#page=9).
> **Tip:** De beroepstermijn bedraagt in de regel 1 maand en begint te lopen vanaf het moment dat men kennis heeft gekregen van het vonnis [8](#page=8).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Privaatrechtelijke procedure | Een gerechtelijke procedure die betrekking heeft op geschillen tussen particulieren of rechtspersonen, zoals onbetaalde facturen, schadevergoedingen of ontslagkwesties. |
| Strafrechtelijke procedure | Een gerechtelijke procedure die wordt ingeleid wanneer een misdrijf is gepleegd, waarbij het openbaar ministerie vaak de samenleving vertegenwoordigt. Voorbeelden zijn drugshandel, verkeersovertredingen of mishandeling. |
| Bevoegdheid (territoriaal) | Het criterium dat bepaalt of een eis is voorgelegd aan de juiste rechtbank binnen een bepaald geografisch gebied. |
| Bevoegdheid (materieel) | Het criterium dat bepaalt of de rechtbank bevoegd is om te oordelen over een bepaald soort misdrijf of geschil, gebaseerd op de aard van de zaak. |
| Ontvankelijkheid | De voorwaarde dat een eis voldoet aan wettelijke eisen, zoals het niet verjaard zijn, om door de rechter te kunnen worden behandeld. |
| Verjaring | Een wettelijke termijn waarbinnen een rechtsvordering moet worden ingesteld; na het verstrijken van deze termijn is de eis niet langer ontvankelijk. |
| Recht van verdediging | Het fundamentele recht van een partij in een gerechtelijke procedure om gehoord te worden en zich te verdedigen tegen de ingebrachte beschuldigingen of vorderingen. |
| Motiveringsplicht | De verplichting voor een rechter om zijn uitspraak te onderbouwen met redenen en in te gaan op alle argumenten van de betrokken partijen. |
| Rechtsweigering | Het zich onttrekken aan de plicht om recht te spreken door een rechter, wat in strijd is met de wet. |
| Alternatieve geschillenbeslechting (ADR) | Een reeks methoden om conflicten buiten de traditionele rechtbank om op te lossen, zoals arbitrage, bemiddeling en verzoening, vaak met als doel tijd en kosten te besparen. |
| Arbitrage | Een vorm van private rechtspraak waarbij partijen een geschil voorleggen aan een of meerdere neutrale scheidsrechters, wier beslissing bindend is en waarvoor geen hoger beroep mogelijk is. |
| Bemiddeling | Een proces waarbij een onafhankelijke en neutrale bemiddelaar partijen helpt bij het vinden van een wederzijds aanvaardbaar compromis, zonder zelf oplossingen op te leggen. |
| Verzoening | Een proces gericht op het herstellen van verhoudingen en het vinden van een minnelijke schikking tussen partijen, vaak in informele settings. |
| Homologatie akkoord | De officiële bekrachtiging van een bemiddelingsovereenkomst door een rechter, waardoor deze akkoord de kracht van een vonnis krijgt en uitvoerbaar wordt. |
| Dagvaarding | Een officiële oproeping, betekend door een gerechtsdeurwaarder, die een partij uitnodigt om voor de rechtbank te verschijnen op een bepaalde datum. |
| Verzoekschrift | Een document waarmee partijen een zaak bij de rechtbank aanhangig maken, waarbij de griffie de procespartijen oproept. Dit is vaak goedkoper dan een dagvaarding. |
| Conclusiekalender | Een schema waarin de data worden vastgelegd waarop de procespartijen hun schriftelijke argumentaties, de conclusies, bij de rechtbank moeten neerleggen. |
| Vonnis op tegenspraak | Een rechterlijke uitspraak die tot stand komt nadat alle partijen in de gelegenheid zijn gesteld om hun standpunten kenbaar te maken en zich te verdedigen. |
| Verstek vonnis | Een rechterlijke uitspraak die wordt gedaan wanneer een van de partijen niet verschijnt voor de rechtbank ondanks een geldige oproeping. |
| Verzet | Een rechtsmiddel dat kan worden ingesteld tegen een verstek vonnis, waardoor de zaak opnieuw voor dezelfde rechter komt en de tenuitvoerlegging van het vonnis wordt geschorst. |
| Hoger beroep | Een rechtsmiddel dat partijen kunnen aanwenden wanneer zij niet tevreden zijn met een uitspraak van de rechtbank, met als doel een volledige nieuwe beoordeling van de zaak. |
| Cassatie | Een rechtsmiddel dat zich richt op procedurefouten en schending van de wet, waarbij de Hoge Raad controleert of de lagere rechter de wet correct heeft toegepast, zonder de feiten opnieuw te beoordelen. |
| Gerechtskosten | De kosten die verbonden zijn aan een gerechtelijke procedure, die in principe ten laste komen van de partij die de zaak verliest. |
| Uitvoerbare uitgifte (grosse) | Een gewaarmerkte kopie van een vonnis voorzien van een "formule van tenuitvoerlegging", die de mogelijkheid biedt om het vonnis met dwang te laten uitvoeren. |
Cover
samenvatting 6. Garantieregeling.pdf
Summary
# Toepassingsgebied van de wet consumentenkoop
Dit gedeelte bespreekt de reikwijdte van de Wet betreffende de bescherming van de consumenten bij de verkoop van consumptiegoederen, inclusief wie als verkoper en consument wordt beschouwd [1](#page=1).
### 1.1 Algemene reikwijdte van de wet consumentenkoop
De Wet betreffende de bescherming van de consumenten bij de verkoop van consumptiegoederen (Wet Consumentenkoop) is van toepassing op specifieke transacties. De wet regelt de verplichtingen van de verkoper en de rechten van de consument bij de verkoop van consumptiegoederen [1](#page=1).
#### 1.1.1 Toepasselijke transacties
De wet is van toepassing op de verkopen van consumptiegoederen door een verkoper aan een consument [1](#page=1).
> **Tip:** Het is cruciaal om de definities van 'verkoper' en 'consument' nauwkeurig te begrijpen, aangezien dit bepaalt of de wet van toepassing is op een bepaalde transactie.
#### 1.1.2 Definities van sleutelbegrippen
##### 1.1.2.1 Consumptiegoederen
Consumptiegoederen omvatten in de context van deze wet:
* Elke roerende lichamelijke zaak, wat inhoudt dat het een zaak is die zintuiglijk waargenomen kan worden [1](#page=1).
* Elk goed met digitale elementen [1](#page=1).
* Elk dier [1](#page=1).
##### 1.1.2.2 Verkoper
Een verkoper is gedefinieerd als elke natuurlijke persoon (NP) of rechtspersoon (RP) die overgaat tot de verkoop van consumptiegoederen in het kader van zijn beroepsactiviteit [1](#page=1).
##### 1.1.2.3 Consument
Een consument is iedere natuurlijke persoon (NP) die een consumptiegoed koopt voor privégebruik of voor hoofdzakelijk privédoeleinden [1](#page=1).
> **Tip:** De rechter dient ambtshalve na te gaan of een van de partijen als consument kan worden beschouwd, wat de toepassing van de regels inzake consumentenkoop bepaalt [1](#page=1).
### 1.2 Conformiteit van consumptiegoederen
Een kernverplichting van de verkoper is het leveren van een zaak die overeenstemt met de overeenkomst. Dit omvat ook de conformiteit met de gevoerde reclame [1](#page=1).
#### 1.2.1 Conformiteitsvereisten
Om te kunnen spreken van overeenstemming, moet aan een reeks subjectieve en objectieve conformiteitsvereisten worden voldaan [1](#page=1).
##### 1.2.1.1 Subjectieve conformiteitsvereisten
Deze vereisten hebben betrekking op de specifieke afspraken in de overeenkomst:
* Overeenstemming met de overeenkomst op het gebied van kwaliteit, type en hoeveelheid [1](#page=1).
* Geschiktheid voor een specifiek gebruik door de koper dat aan de verkoper is meegedeeld en door de verkoper (uitdrukkelijk of stilzwijgend) is aanvaard. In dit geval draagt de consument de bewijslast [1](#page=1).
* Beschikken over alle toebehoren en instructies zoals vermeld in de overeenkomst [1](#page=1).
* Het ontvangen van updates zoals afgesproken in de overeenkomst [1](#page=1).
##### 1.2.1.2 Objectieve conformiteitsvereisten
Deze vereisten betreffen de algemene verwachtingen voor een bepaald type consumptiegoed:
* Geschiktheid voor normaal gebruik [1](#page=1).
* Overeenstemming met de beschrijving door de verkoper en/of het getoonde model [1](#page=1).
* Levering met de redelijkerwijs te verwachten toebehoren en instructies [1](#page=1).
* Beschikken over hoeveelheden, kwaliteiten en andere kenmerken die normaal zijn voor dat type consumptiegoederen, gelet op de aard van het goed en publieke mededelingen door de verkoper of producent [1](#page=1).
> **Uitzondering:** De verkoper is niet gebonden door publieke mededelingen indien aantoonbaar is dat deze mededelingen hem niet bekend waren en ook niet bekend konden zijn, of indien deze mededelingen geen invloed hadden op de aankoopbeslissing [1](#page=1).
#### 1.2.2 Gevolgen van niet-conformiteit
Alle acht bovengenoemde conformiteitsvereisten moeten voldaan zijn. Als zelfs maar één van de acht vereisten niet is voldaan, heeft de koper recht op garantie [1](#page=1).
##### 1.2.2.1 Kennis van gebreken bij contractsluiting
Een belangrijke uitzondering op de objectieve conformiteitsvereisten (art. 1649ter, §7 oud BW) doet zich voor wanneer de koper op de hoogte was van een gebrek (of had moeten zijn) bij het sluiten van de overeenkomst [1](#page=1).
* Dit is het geval als de consument tijdens de contractsluiting uitdrukkelijk in kennis werd gesteld van een specifieke afwijking [1](#page=1).
* En als deze afwijking uitdrukkelijk en afzonderlijk door de consument werd aanvaard [1](#page=1).
---
# Conformiteit van consumptiegoederen
De conformiteit van consumptiegoederen bepaalt of een aangekocht goed voldoet aan de verwachtingen en vereisten van de consument, zoals vastgelegd in de overeenkomst en door de wet [1](#page=1).
### 2.1 Algemene verplichting tot conformiteit
De verkoper is verplicht een goed te leveren dat overeenstemt met de overeenkomst. Dit omvat niet alleen de afspraken tussen verkoper en koper, maar ook de informatie die door de verkoper in de reclame is gevoerd [1](#page=1).
### 2.2 Criteria voor conformiteit
Conformiteit wordt beoordeeld aan de hand van subjectieve en objectieve vereisten [1](#page=1).
#### 2.2.1 Subjectieve conformiteitsvereisten
Deze vereisten richten zich op de specifieke afspraken en de bedoelingen van de koper bij het sluiten van de overeenkomst. Ze omvatten [1](#page=1):
* Overeenstemming met de overeenkomst wat betreft kwaliteit, type en hoeveelheid [1](#page=1).
* Geschiktheid voor een specifiek gebruik dat door de koper is meegedeeld en door de verkoper (uitdrukkelijk of stilzwijgend) is aanvaard. De consument draagt hierbij de bewijslast [1](#page=1).
* Beschikking over alle toebehoren en instructies zoals overeengekomen [1](#page=1).
* Ontvangen van de in de overeenkomst gespecificeerde updates [1](#page=1).
#### 2.2.2 Objectieve conformiteitsvereisten
Deze vereisten stellen algemene minimumnormen waaraan consumptiegoederen moeten voldoen, ongeacht specifieke afspraken. Ze houden in dat het goed [1](#page=1):
* Geschikt is voor normaal gebruik [1](#page=1).
* Overeenstemt met de beschrijving door de verkoper en/of een getoond model [1](#page=1).
* Voorzien is van de redelijkerwijs te verwachten toebehoren en instructies [1](#page=1).
* Beschikt over hoeveelheden, kwaliteiten en andere kenmerken die normaal zijn voor dat type consumptiegoederen, rekening houdend met de aard van het goed en publieke mededelingen van de verkoper en/of producent [1](#page=1).
**Uitzondering op publieke mededelingen:** De verkoper is niet gebonden door publieke mededelingen indien hij kan aantonen dat deze hem niet bekend waren en ook niet bekend konden zijn, of indien deze mededelingen geen invloed hadden op de aankoopbeslissing [1](#page=1).
Alle acht bovengenoemde conformiteitsvereisten (vier subjectieve en vier objectieve) moeten voldaan zijn om van conformiteit te kunnen spreken. Indien slechts één van deze vereisten niet is voldaan, heeft de koper recht op garantie [1](#page=1).
> **Tip:** Het is cruciaal dat alle 8 conformiteitsvereisten voldaan zijn. Zelfs een kleine afwijking kan leiden tot een garantieclaim [1](#page=1).
#### 2.2.3 Uitzondering bij kennis van gebrek
Indien de consument tijdens de contractsluiting uitdrukkelijk in kennis werd gesteld van een specifieke afwijking en deze afwijking uitdrukkelijk en afzonderlijk heeft aanvaard, geldt dit als een algemene uitzondering op de objectieve conformiteitsvereisten [1](#page=1).
#### 2.2.4 Gebrek aan conformiteit door verkeerde installatie
De conformiteit kan ook beïnvloed worden door de installatie van het goed [2](#page=2):
* Indien de installatie door de verkoper deel uitmaakt van de overeenkomst, wordt een gebrekkige installatie beschouwd als een gebrek aan conformiteit van het goed [2](#page=2).
* Ook een levering met gebrekkige instructies leidt tot een gebrekkig goed [2](#page=2).
* Indien de fout bij de installatie echter bij de koper ligt, wordt het goed niet als gebrekkig beschouwd [2](#page=2).
### 2.3 Wettelijke garantietermijn
De verkoper is aansprakelijk voor elk gebrek aan overeenstemming dat bestaat op het moment van de levering en dat zich manifesteert binnen een bepaalde periode vanaf de levering [2](#page=2).
* **Nieuwe goederen:** De garantietermijn bedraagt minimaal twee jaar. Elk gebrek dat zich voordoet binnen deze twee jaar na levering wordt vermoed reeds bij de levering aanwezig te zijn geweest, tenzij de verkoper het tegendeel kan bewijzen [2](#page=2).
* **Dieren:** De garantietermijn voor dieren is één jaar [2](#page=2).
* **Tweedehandsproducten:** Tenzij anders is overeengekomen, geldt een termijn van twee jaar. Deze termijn mag echter bij overeenkomst ingekort worden tot minimaal één jaar, mits dit duidelijk en ondubbelzinnig wordt gecommuniceerd [2](#page=2).
> **Tip:** Contractuele afwijkingen van de wettelijke garantiebepalingen ten nadele van de consument zijn niet toegestaan en worden beschouwd als een onrechtmatig beding [2](#page=2).
### 2.4 Meldingstermijn voor de vaststelling van een gebrek
De consument dient de verkoper te verwittigen van een gebrek binnen twee maanden na de ontdekking ervan, tenzij een langere termijn is overeengekomen [2](#page=2).
* **Uitzondering voor dieren:** Voor dieren geldt een onmiddellijke kennisgevingsplicht zodra het gebrek voldoende duidelijk is [2](#page=2).
---
# Wettelijke garantietermijn en meldingsplicht
Dit deel behandelt de duur van de wettelijke garantie, mogelijke afwijkingen, en de termijn waarbinnen een consument een gebrek moet melden.
### 3.1 De wettelijke garantietermijn
De verkoper is aansprakelijk voor elk gebrek aan overeenstemming dat bestaat op het moment van levering en zich manifesteert binnen een bepaalde termijn vanaf de levering [2](#page=2).
#### 3.1.1 Duur van de garantie
* **Nieuwe goederen:** De wettelijke garantietermijn bedraagt minimaal twee jaar. Elk gebrek dat zich voordoet binnen twee jaar na levering wordt vermoed reeds bij de levering aanwezig te zijn geweest, tenzij de verkoper het tegendeel bewijst [2](#page=2).
* **Dieren:** Voor dieren geldt een garantietermijn van één jaar [2](#page=2).
* **Tweedehandsproducten:** Indien niets anders is overeengekomen, geldt een garantietermijn van twee jaar. Partijen kunnen echter bij overeenkomst deze termijn inkorten tot minimaal één jaar, mits dit duidelijk en ondubbelzinnig wordt gecommuniceerd [2](#page=2).
#### 3.1.2 Contractuele afwijkingen
Contractuele afwijkingen ten nadele van de consument met betrekking tot de garantie zijn niet mogelijk. Dit is vastgelegd in artikel VI.83, 14° van de Wetboek Economisch Recht (WER) en artikel 1649quater, §8 van het oude Burgerlijk Wetboek [2](#page=2).
### 3.2 Meldingstermijn voor gebreken
#### 3.2.1 Algemene meldingsplicht
De consument moet de verkoper verwittigen van een gebrek binnen twee maanden na de ontdekking ervan, tenzij een langere termijn is overeengekomen [2](#page=2).
#### 3.2.2 Uitzondering voor dieren
Voor dieren geldt een uitzondering op de algemene meldingsplicht. In dit geval geldt een onmiddellijke kennisgevingsplicht zodra het gebrek voldoende duidelijk is geworden [2](#page=2).
> **Tip:** Het is cruciaal voor consumenten om zich bewust te zijn van deze meldingsplichten om hun rechten onder de wettelijke garantie te behouden. Het tijdig melden van een gebrek is essentieel.
### 3.3 Invloed van installatie op gebreken
De manier waarop een goed is geïnstalleerd, kan van invloed zijn op de vraag of er sprake is van een gebrek aan overeenstemming.
* Indien de installatie door de verkoper deel uitmaakt van de overeenkomst, wordt een gebrekkige installatie beschouwd als een gebrekkig goed [2](#page=2).
* Ook gebrekkige instructies die leiden tot een incorrecte installatie, resulteren in een gebrekkig goed [2](#page=2).
* Echter, indien de gebrekkige installatie het gevolg is van een fout van de koper, wordt dit niet beschouwd als een gebrekkig goed [2](#page=2).
---
# Rechten van de consument binnen de garantieregeling
Dit gedeelte beschrijft de primaire en subsidiaire rechtsmiddelen waarover consumenten beschikken bij een gebrek aan overeenstemming, inclusief schadevergoeding [3](#page=3).
### 4.1 Primaire rechtsmiddelen
De primaire rechtsmiddelen voor de consument bij een gebrek aan overeenstemming zijn kosteloos herstel en kosteloze vervanging, zoals vastgelegd in artikel 1649quinquies, §§2 en 3 van het oud Burgerlijk Wetboek [3](#page=3).
#### 4.1.1 Keuze en uitvoering van primaire rechtsmiddelen
De consument heeft de vrije keuze tussen herstel en vervanging. De verkoper kan deze keuze echter weigeren indien de gekozen remedie onmogelijk is of onevenredige kosten met zich meebrengt. Beide herstel en vervanging moeten kosteloos, binnen een redelijke termijn en zonder ernstige overlast voor de consument worden verricht [3](#page=3).
#### 4.1.2 Verwijderings- en herinstallatiekosten
Sinds 1 juni 2022 zijn de verwijderings- en (her)installatiekosten die gepaard gaan met herstel of vervanging, voor rekening van de verkoper [3](#page=3).
#### 4.1.3 Specifieke regels voor dieren
Voor dieren gelden specifieke bepalingen in artikel 1649quinquies, §3/1 van het oud Burgerlijk Wetboek. Deze voorzien in kosteloos herstel tot een bepaald plafond, dat afhankelijk is van de schijf [3](#page=3).
### 4.2 Subsidiaire rechtsmiddelen
Wanneer de primaire rechtsmiddelen niet toereikend zijn of de verkoper deze weigert, kan de consument een beroep doen op subsidiaire rechtsmiddelen: prijsvermindering en ontbinding van de overeenkomst. Deze zijn geregeld in artikel 1649quinquies, §§4 en 5 van het oud Burgerlijk Wetboek [3](#page=3).
#### 4.2.1 Situaties die recht geven op subsidiaire rechtsmiddelen
Subsidiaire rechtsmiddelen zijn gerechtvaardigd in de volgende situaties:
* Wanneer de verkoper herstellingen en vervanging weigert als onmogelijk of onevenredig duur [3](#page=3).
* Wanneer de herstelling of vervanging is geweigerd, niet is voltooid, of is mislukt [3](#page=3).
* Wanneer het gebrek aan overeenstemming zo ernstig is dat subsidiaire remedies gerechtvaardigd zijn [3](#page=3).
* Wanneer conformering niet binnen een redelijke termijn of zonder ernstige overlast kan worden gerealiseerd [3](#page=3).
* In geval van een overleden dier, of wanneer de herstelkost van een dier te hoog is [3](#page=3).
#### 4.2.2 Uitzondering op ontbinding
Ontbinding van de overeenkomst is niet mogelijk wanneer het gebrek aan overeenstemming van te geringe betekenis is [3](#page=3).
#### 4.2.3 Gevolgen van ontbinding
Bij ontbinding worden beide partijen teruggeplaatst in hun oorspronkelijke positie. Dit houdt in [3](#page=3):
1. Teruggave van het goed door de consument en teruggave van de prijs door de verkoper [3](#page=3).
2. Eventuele gebruiksvergoeding die door de consument betaald moet worden, zoals bepaald in §7, 4e lid [3](#page=3).
### 4.3 Aanvullende schadevergoeding
Naast de gekozen garantie-remedie (herstelling, vervanging, prijsvermindering of ontbinding), kan de consument een aanvullende schadevergoeding eisen. Dit is mogelijk indien de gekozen remedie niet alle schade dekt die door het gebrek aan overeenstemming is veroorzaakt. Dit recht is vastgelegd in artikel 1649quinquies, §1, aanhef van het oud Burgerlijk Wetboek [3](#page=3).
### 4.4 Wettelijke versus commerciële garantie
#### 4.4.1 Kenmerken van de commerciële garantie
De commerciële garantie wordt door de onderneming 'vrijwillig' verstrekt. De inhoud ervan mag door de onderneming vrij worden bepaald, maar mag geen afbreuk doen aan de wettelijke garantie. Dit betekent dat de commerciële garantie, bijvoorbeeld voor nieuwe goederen, niet minder dan twee jaar mag bedragen [3](#page=3).
> **Tip:** Een commerciële garantie moet altijd iets meer bieden dan de wettelijke garantie om relevant te zijn [3](#page=3).
De commerciële garantie kan ook worden aangeboden door fabrikanten of andere entiteiten dan de verkoper. Daarnaast kan een commerciële garantie tegen betaling worden verstrekt, bijvoorbeeld om de wettelijke garantie uit te breiden. Een commerciële garantie is bindend voor de garant, conform artikel 1649septies van het oud Burgerlijk Wetboek [3](#page=3).
---
# Wettelijke versus commerciële garantie
Dit gedeelte belicht de verschillen tussen de wettelijke garantie en commerciële garanties, inclusief de kenmerken en beperkingen van de laatste.
### 5.1 Wettelijke garantie
De wettelijke garantie, vastgelegd in het Burgerlijk Wetboek, biedt consumenten bescherming bij een niet-conform goed.
#### 5.1.1 Primaire rechtsmiddelen
De primaire rechtsmiddelen voor de consument zijn kosteloos herstel en kosteloze vervanging, zoals bepaald in artikel 1649quinquies, §§2 en 3 van het oude Burgerlijk Wetboek [3](#page=3).
* **Keuze van de consument:** De consument heeft de vrije keuze tussen herstel en vervanging [3](#page=3).
* **Beperkingen voor de verkoper:** De verkoper mag de gekozen remedie weigeren indien deze onmogelijk of onevenredig is [3](#page=3).
* **Voorwaarden:**
* Kosteloosheid [3](#page=3).
* Uitvoering binnen een redelijke termijn [3](#page=3).
* Zonder ernstige overlast voor de consument [3](#page=3).
* **Kosten van verwijdering en herinstallatie:** Sinds 1 juni 2022 zijn deze kosten voor rekening van de verkoper [3](#page=3).
* **Specifieke regeling voor dieren:** Voor dieren geldt een kosteloze regeling tot een bepaald plafond, volgens een specifieke schijf [3](#page=3).
#### 5.1.2 Subsidiaire rechtsmiddelen
Wanneer primaire rechtsmiddelen niet mogelijk of succesvol zijn, kan de consument overgaan tot subsidiaire rechtsmiddelen: prijsvermindering en ontbinding van de overeenkomst, zoals bepaald in artikel 1649quinquies, §§4 en 5 van het oude Burgerlijk Wetboek [3](#page=3).
* **Situaties voor subsidiaire remedies:**
* De verkoper weigert herstelling of vervanging als onmogelijk of onevenredig [3](#page=3).
* De koper kan kiezen voor prijsvermindering of ontbinding indien herstelling/vervanging geweigerd, niet voltooid, of mislukt is [3](#page=3).
* Dit is ook gerechtvaardigd bij ernstige gebreken die subsidiaire remedies rechtvaardigen [3](#page=3).
* Indien conformiteit niet mogelijk is binnen een redelijke termijn of zonder ernstige overlast [3](#page=3).
* In geval van overlijden van een dier of te hoge herstelkosten [3](#page=3).
* **Uitzondering op ontbinding:** Ontbinding is niet mogelijk wanneer het gebrek aan overeenstemming van te geringe betekenis is [3](#page=3).
* **Gevolgen van ontbinding:** De partijen worden teruggeplaatst in hun oorspronkelijke positie [3](#page=3).
1. Teruggave van het goed en de prijs [3](#page=3).
2. Een eventuele gebruiksvergoeding kan door de consument betaald worden [3](#page=3).
#### 5.1.3 Aanvullende schadevergoeding
Bovenop de gekozen garantie-remedie (herstelling, vervanging, prijsvermindering of ontbinding) kan de consument een aanvullende schadevergoeding eisen voor alle schade die door het gebrek is veroorzaakt, indien de gekozen remedie deze schade niet volledig dekt [3](#page=3).
### 5.2 Commerciële garantie
De commerciële garantie is een extra waarborg die door de onderneming wordt aangeboden, maar kent specifieke kenmerken en beperkingen.
#### 5.2.1 Typerende kenmerken van de commerciële garantie
* **Vrijwillig verstrekt:** Een commerciële garantie wordt geheel ‘vrijwillig’ door de onderneming aangeboden [3](#page=3).
* **Inhoud:** De inhoud wordt vrij bepaald door de onderneming, met de belangrijke kanttekening dat deze geen afbreuk mag doen aan de wettelijke garantie. Dit betekent dat de commerciële garantie minimaal de bescherming van de wettelijke garantie moet bieden (bijvoorbeeld minimaal twee jaar voor nieuwe goederen) [3](#page=3).
* **Aanbieders:** Naast de verkoper kunnen ook de fabrikant of andere entiteiten commerciële garantie aanbieden [3](#page=3).
* **Betaling:** Een commerciële garantie kan ook tegen betaling worden verstrekt, waarbij de consument de wettelijke garantie kan uitbreiden tegen een meerprijs [3](#page=3).
* **Bindend karakter:** Eenmaal verstrekt, is de commerciële garantie bindend voor de garant [3](#page=3).
> **Tip:** Het is cruciaal om te onthouden dat de commerciële garantie *altijd* iets extra moet bieden ten opzichte van de wettelijke garantie. Als een commerciële garantie minder biedt dan de wettelijke garantie, dan blijft de wettelijke garantie onverminderd van kracht.
> **Voorbeeld:** Een elektronicawinkel biedt een "uitgebreide garantie" van drie jaar op een televisie. Deze drie jaar moeten minimaal de bescherming bieden die de wettelijke garantie (vaak twee jaar) ook biedt, en mogelijk extra dekking zoals on-site service of dekking voor specifieke soorten schade. Als de "uitgebreide garantie" echter een kortere termijn zou hanteren dan de wettelijke garantie, of bepaalde essentiële dekkingspunten zou uitsluiten, dan is enkel de wettelijke garantie van toepassing.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Consument | Een natuurlijk persoon die consumptiegoederen koopt voor privégebruik of hoofdzakelijk voor privédoeleinden. De rechter dient ambtshalve na te gaan of een partij als consument kan worden aangemerkt. |
| Consumptiegoed | Elke roerende lichamelijke zaak, elk goed met digitale elementen, of elk dier dat wordt verkocht. Dit omvat alles wat zintuiglijk waarneembaar is of specifieke digitale componenten bevat. |
| Verkoper | Elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die overgaat tot de verkoop van consumptiegoederen in het kader van zijn beroepsactiviteit. Dit geldt ongeacht of de verkoop fysiek of online plaatsvindt. |
| Conformiteit | Het voldoen van een geleverd goed aan de overeenkomst. Dit omvat zowel subjectieve vereisten (afspraken tussen partijen) als objectieve vereisten (normaal gebruik en publieke mededelingen). |
| Subjectieve conformiteitsvereisten | Criteria die de overeenstemming van het goed met de specifieke afspraken uit de overeenkomst beoordelen, inclusief kwaliteit, type, hoeveelheid en specifiek gebruik meegedeeld door de koper. |
| Objectieve conformiteitsvereisten | Algemene criteria die bepalen of een goed geschikt is voor normaal gebruik, overeenstemt met de beschrijving, en de gebruikelijke kenmerken bezit voor dat type goed, zoals normaal verwacht kan worden. |
| Wettelijke garantie | Een door de wet voorgeschreven garantie die de consument beschermt tegen gebreken aan een consumptiegoed. Deze garantie kan niet contractueel worden beperkt in nadeel van de consument. |
| Commerciële garantie | Een door de verkoper of fabrikant vrijwillig aangeboden garantie, die aanvullend is op de wettelijke garantie. De inhoud hiervan kan vrij worden bepaald, maar mag niet afbreuk doen aan de wettelijke garantie. |
| Primaire rechtsmiddelen | De eerste keuzemogelijkheden voor de consument bij een gebrek aan overeenstemming, namelijk kosteloos herstel of kosteloze vervanging van het goed. |
| Subsidiaire rechtsmiddelen | De rechtsmiddelen die de consument kan inroepen wanneer de primaire rechtsmiddelen niet mogelijk, niet voltooid, of mislukt zijn. Dit betreft prijsvermindering of ontbinding van de overeenkomst. |
| Prijsvermindering | Een rechtsmiddel waarbij de consument een deel van de betaalde prijs terugkrijgt, evenredig aan het gebrek aan overeenstemming van het goed. Dit is een subsidiair middel. |
| Ontbinding | Een rechtsmiddel waarbij de overeenkomst wordt vernietigd. Beide partijen worden teruggeplaatst in hun oorspronkelijke positie door teruggave van het goed en de prijs, met mogelijke gebruiksvergoeding. |
Cover
samenvatting BP.docx
Summary
# Fundamenten van burgerlijk procesrecht
Hier is een gedetailleerde studiehandleiding over de fundamenten van burgerlijk procesrecht, opgesteld conform uw specificaties.
## 1. Fundamenten van burgerlijk procesrecht
Dit onderwerp legt de basisprincipes en concepten van het burgerlijk procesrecht uit, waarbij de nadruk ligt op de onderscheiding tussen beschrijven (sein) en voorschrijven (sollen), de definitie van rechtsregels en de principes van de rechtsstaat.
### 1.1 Sein versus sollen
* **Sein**: Verwijst naar het beschrijven van de feitelijke toestand of hoe iets is. Dit is kenmerkend voor de positieve wetenschappen.
* **Voorbeeld**: Een vordering is ontvankelijk; een vonnis is van kracht.
* **Sollen**: Verwijst naar hoe iets behoort te zijn, wat moet of dient te gebeuren. Dit betreft het stellen van regels en rechtsnormen.
* **Voorbeeld**: De rechter moet streven naar een minnelijk akkoord.
### 1.2 Rechtsregels
Een rechtsregel is een bindend voorschrift waar men zich aan moet houden en van bewust moet zijn. Het kan een bevel of een verbod zijn, wat inhoudt dat er iets gedaan of niet gedaan moet worden. Een regel wordt beschouwd als een "rechtsregel" indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:
* Het heeft betrekking op het uiterlijke gedrag van mensen in de maatschappij.
* Het wordt in de maatschappij uitgevaardigd door een persoon of personen met gezag over degenen die aan de regel gebonden zijn.
* De naleving van de regel kan door de gezaghebbende autoriteit of overheid worden afgedwongen.
Het geheel van deze regels vormt het objectieve recht.
### 1.3 De rechtsstaat
#### 1.3.1 Begrip
De "rule of law" houdt in dat de maatschappij niet wordt geregeerd door de persoonlijke voorkeur van de gezaghebber, maar door een consistent geheel van rationele wetten waaraan ook de machthebbers en de wetgevingsprocessen zelf onderworpen zijn. De vraag naar de rechtsstaat richt zich op de formele aard van het heersende recht en of de staat onderworpen is aan de heerschappij van dit rationele recht. Indien de staat ook democratisch is, wordt onderzocht of de wetgever is samengesteld uit verkozenen van het volk.
#### 1.3.2 Principes van de rechtsstatelijke wet en de rechtsstaat
De wet en de rechtsstaat moeten voldoen aan de volgende principes:
1. **Algemene gelding van de wet**: De wet geldt niet voor specifieke personen of categorieën, maar voor iedereen die zich in een objectief gelijkaardige situatie bevindt en voor alle gelijkaardige gevallen. Een wet in een rechtsstaat is neutraal, onpartijdig en onpersoonlijk.
2. **Drie machten – een onafhankelijke rechterlijke macht**:
* **Wetgevende macht en uitvoerende macht**: Deze maken en voeren de wetten uit.
* **Rechtelijke macht**: Deze past de algemeen geldende wetten toe op concrete aanspraken die aan haar beoordeling worden voorgelegd. De rechter past deze regels toe in volledige onafhankelijkheid en onpartijdigheid.
* Er bestaat een scheiding of evenwicht tussen deze drie machten. De wetgever stelt de algemene regel vast, en mag zijn normatief optreden niet concretiseren. De rechter past de algemene regels in volle onafhankelijkheid en onpartijdigheid toe op de concrete zaak, en mag geen algemene regels creëren.
* Wanneer een persoon een subjectief recht wil laten gelden, moet hij dit laten honoreren door een beslissing van de overheidsrechter of scheidsrechter. Deze rechter doet "recht" door de algemene wet toe te passen op de concrete aanspraak.
3. **Classificatie van wetten in de rechtsstaat**: Wette kan worden onderverdeeld in materieel recht en formeel of gerechtelijk recht.
### 1.4 Objectief en subjectief recht
* **Objectief recht**: Het geheel van rechtsregels dat in een rechtsorde geldt. Dit zijn de wetten die bepalen wat mag, niet mag, moet of verboden is.
* **Subjectief recht**: Het recht dat een individu (rechtssubject) ontleent aan het objectieve recht. Dit is het recht van een persoon om iets te doen, te hebben of te eisen op basis van het objectieve recht.
### 1.5 Gerechtelijk recht (formeel recht / handhavingsrecht)
#### 1.5.1 Materieel recht
Het materieel recht bestaat uit rechtsregels die de maatschappelijke gedragingen inhoudelijk bepalen. Voorbeelden hiervan zijn burgerlijk recht, strafrecht, ondernemingsrecht en sociaal recht.
#### 1.5.2 Gerechtelijk recht
Het gerechtelijk recht zorgt ervoor dat het materiële recht op een rechtmatige manier wordt toegepast en gehandhaafd. Dit gebeurt in een rechtsstaat via algemene, vooraf bepaalde regels om willekeur te vermijden. Rechters concretiseren het recht door hun uitspraken, die vervolgens door de overheid worden uitgevoerd. Het gerechtelijk recht omvat de regels die bepalen hoe het recht wordt toegepast, gehandhaafd en gerealiseerd. Het wordt daarom ook wel handhavingsrecht genoemd en geldt als het sluitstuk van de rechtsstaat.
### 1.6 Doel van het gerechtelijk recht
#### 1.6.1 Uitsluiting van eigenrichting
Een essentieel doel van het gerechtelijk recht, en met name van geschillenbeslechting, is de uitsluiting van eigenrichting. Aanspraken worden beslecht door de daartoe bevoegde overheidsrechter of scheidsrechter. Eigenrichting, waarbij iemand eigenmachtig onrecht herstelt, is ongeoorloofd en leidt tot geweld en willekeur. Niemand mag zijn recht in eigen handen nemen.
Om de uitsluiting van eigenrichting te garanderen, moet de rechtszoekende gegarandeerd worden dat er een uitspraak zal worden gedaan op zijn verzoek aan de rechter. De rechter moet recht spreken, zelfs bij stilzwijgen, duisterheid of onvolledigheid van de wet. Bij rechtsweigering bestaat er een mogelijkheid tot verhaal op de rechter.
#### 1.6.2 Restanten van eigenrichting
In beperkte mate is het soms toegestaan dat iemand zelf een oplossing uitvoert voordat een rechter hierover heeft beslist. Dit gebeurt echter op eigen risico; als de rechter later anders beslist, kan de andere partij schadevergoeding eisen.
* **Exceptio non adimpleti contractus (ENAC)** (Art. 1612 BW): Bij wederkerige overeenkomsten mag een partij haar eigen prestatie opschorten zolang de andere partij haar verplichtingen niet nakomt. Dit kan ruim (opschorting zonder ingebrekestelling) of eng (opschorting na ingebrekestelling) zijn.
* **Voorbeeld**: Een huurder kan de huur opschorten als de verhuurder het appartement niet in goede staat oplevert.
* **Retentierecht**: Het recht om een zaak niet af te geven totdat de tegenprestatie is voldaan. Dit is een zakelijk recht dat op de zaak zelf rust en dient om eigen rechten af te dwingen.
* **Voorbeeld**: Een garagist mag een gerepareerde auto niet teruggeven totdat de reparatiekosten zijn betaald.
### 1.7 Burgerlijk procesrecht
#### 1.7.1 Begrip
Het burgerlijk procesrecht omvat alle rechtsregels van gerechtelijk recht die betrekking hebben op het privaatrecht, het geheel van rechtsregels met betrekking tot de onderlinge verhoudingen tussen burgers.
#### 1.7.2 Takken van burgerlijk procesrecht
Burgerlijk procesrecht omvat regels met betrekking tot:
* Burgerlijk recht
* Sociaal recht
* Economisch recht
#### 1.7.3 Onderdelen
Het burgerlijk procesrecht regelt:
* **Rechterlijke organisatie en bevoegdheid**: Hoe rechtbanken zijn opgebouwd en welke rechter welke zaken mag behandelen.
* **Procesgang en rechtsvordering**: Hoe een proces wordt gestart, hoe partijen hun rechten kunnen doen gelden en hoe het verloop van een rechtszaak is geregeld.
* **Bewijsvoering en bemiddeling**: Hoe bewijs wordt geleverd, verzameld en beoordeeld, inclusief alternatieve geschillenbeslechtingsvormen zoals bemiddeling.
* **Bewarende maatregelen en uitvoering van uitspraken**: Hoe rechten kunnen worden veiliggesteld en hoe uitspraken effectief worden uitgevoerd. Dit omvat ook collectieve schuldenregelingen.
#### 1.7.4 Synoniemen
Gerechtelijk privaatrecht en burgerlijk procesrecht zijn synoniemen.
### 1.8 Bronnen van het burgerlijk procesrecht
#### 1.8.1 Grondwet
De Grondwet bevat fundamentele regels met betrekking tot:
* De rechterlijke macht als onafhankelijke instantie (art. 40 lid 1 Gw.).
* De organisatie en werking van de rechterlijke macht (art. 144–159 Gw.).
* De Hoge Raad voor de Justitie, inclusief samenstelling en bevoegdheden (art. 151 §2 en §3 Gw.).
* Bepaalde grondrechten, zoals het recht op een eerlijk proces (art. 13 Gw.).
#### 1.8.2 Gerechtelijk Wetboek
Het Gerechtelijk Wetboek bundelt de meeste regels van burgerlijk procesrecht. Het doel was om deze regels te moderniseren, te vereenvoudigen en minder formalistisch te maken.
#### 1.8.3 Rechtspraak
Rechtspraak is een belangrijke bron van interpretatie. Hoewel rechters niet "bij wege van algemene regel" mogen uitspraak doen, vormen hun uitspraken gezaghebbende richtlijnen. Het Hof van Cassatie ziet toe op de eenheid van rechtspraak en controleert de correcte toepassing van het recht. Cassatiearresten zijn formeel niet bindend, maar worden door lagere rechters meestal gevolgd.
#### 1.8.4 Rechtsleer
De mening van rechtsgeleerden, zoals academici en auteurs, helpt bij het verklaren, systematiseren en bekritiseren van rechtspraak en wetgeving. Hoewel de rechtsleer geen bindende kracht heeft, wordt ze vaak aangehaald als gezaghebbende bron.
#### 1.8.5 Europese verordeningen en internationale verdragen
Het burgerlijk procesrecht wordt sterk beïnvloed door internationale en Europese regelgeving:
* **Europese verordeningen**: Zoals Verordening Brussel I-bis (bevoegdheid en tenuitvoerlegging binnen de EU), Verordening 2201/2003 (familierecht), Verordening 1896/2006 (Europees betalingsbevel), en Verordening 805/2004 (Europese executoriale titel). Deze hebben directe werking.
* **Internationale verdragen**: Waaronder het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM, met name art. 6 over het recht op een eerlijk proces), het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten, en verdragen van Den Haag en New York (over erkenning van buitenlandse uitspraken, betekening, etc.).
#### 1.8.6 Algemene rechtsbeginselen
Dit zijn fundamentele regels die de rechter moet toepassen wanneer de wet niet duidelijk is. Ze moeten verenigbaar zijn met de wetgever en gelden zelf als wet. Erkende algemene rechtsbeginselen omvatten:
* Beginselen van behoorlijke procesvoering (art. 6 EVRM)
* Recht van verdediging
* Onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter
* Beschikkingsbeginsel of autonomie van procespartijen
* Verbod van eigenrichting
Rechtsverwerking en het beginsel van dubbele aanleg worden niet als algemeen rechtsbeginsel erkend.
#### 1.8.7 Gebruiken
Niet geschreven regels, zoals akkoordprotocollen tussen rechtscolleges en de balie, kunnen ook als bron dienen, hoewel ze soms contra legem kunnen zijn.
### 1.9 Karakter van het burgerlijk procesrecht
#### 1.9.1 Nationaal recht
Wanneer een procedure wordt ingeleid, past de rechter de *lex fori* toe, het recht van het land waar de procedure plaatsvindt. Dit omvat niet alleen Belgisch recht, maar ook ander recht dat in België van toepassing is (internationale verdragen, EU-verordeningen).
#### 1.9.2 Publiekrecht en privaatrecht
Burgerlijk procesrecht heeft zowel een publiekrechtelijk als een privaatrechtelijk karakter. Het publiekrechtelijke aspect betreft de inrichting van de openbare dienst van het gerecht, terwijl het privaatrechtelijke aspect de belangen van de partijen zelf regelt.
#### 1.9.3 Dynamisch karakter
Het burgerlijk procesrecht wordt dagelijks toegepast en ondergaat daardoor invloed van maatschappelijke evoluties.
#### 1.9.4 Dienende functie
Het burgerlijk procesrecht heeft geen bestaansreden op zich; het dient om materiële rechten af te dwingen.
#### 1.9.5 Formalistisch karakter
Het burgerlijk procesrecht is sterk vormgebonden, wat betekent dat procedures aan strikte vormvereisten moeten voldoen om rechtszekerheid, gelijkheid en een eerlijk proces te waarborgen. Niet-naleving kan leiden tot nietigheid. Dit formalisme wordt echter beperkt door het beginsel van eerlijk proces: indien de schending geen nadeel berokkent, hoeft de rechter niet altijd nietigheid uit te spreken.
#### 1.9.6 Autonoom
Het burgerlijk procesrecht is een autonoom rechtsgebied met eigen regels, beginselen en doelstellingen. Er is echter een nauwe samenhang met het materiële recht, aangezien het procesrecht dient om dat materiële recht af te dwingen.
#### 1.9.7 Gebiedende aard en gradaties
Procesrecht bestaat uit gebiedend recht en aanvullend recht:
* **Aanvullend recht**: Bepalingen waarvan partijen kunnen afwijken, zowel vóór als na het ontstaan van het conflict. Excepties moeten "in limine litis" (bij aanvang van het geding) worden opgeworpen. De rechter kan schending niet ambtshalve opwerpen.
* **Dwingend recht – niet van openbare orde**: Afwijken is niet mogelijk vóór het geschil, wel nadien. Excepties moeten tijdig worden opgeworpen, niet noodzakelijk "in limine litis". De rechter kan dit niet ambtshalve opwerpen.
* **Dwingend recht – wél van openbare orde**: Beschermen het algemeen belang. Geen afwijking mogelijk, noch vóór, noch na het ontstaan van het geschil. Excepties kunnen tijdens de hele procedure worden opgeworpen. De rechter moet deze ambtshalve opwerpen.
#### 1.9.8 Accusatoir karakter
Het burgerlijk procesrecht is accusatoir van aard: het initiatief tot een procedure ligt bij de partijen zelf, niet bij de rechter. De rechter spreekt recht als een partij een vordering instelt.
* **De partijen**: Beslissen over de inhoud, omvang en feiten van hun vordering. De rechter mag niet meer toekennen dan gevraagd (verbod op *ultra petita*).
* **De taak van de rechter**: De rechter leidt het proces en bewaakt het correcte verloop. Hij moet misbruik van procesrecht voorkomen en kan ambtshalve onderzoeksmaatregelen nemen. De rechter moet het geschil juridisch kwalificeren volgens de juiste regels, mag geen nieuwe betwistingen opwerpen of het voorwerp van de vordering wijzigen, en moet steeds het recht van verdediging respecteren. De rechter mag tussenkomen om het juiste recht toe te passen, maar niet om nieuwe argumenten of feiten toe te voegen. In sommige gevallen, vooral bij regels van openbare orde of dwingend recht, is de rechter verplicht ambtshalve tussen te komen.
### 1.10 Toepassingsgebied
#### 1.10.1 Ratione personae (persoon)
Het burgerlijk procesrecht geldt in principe voor elke natuurlijke persoon en rechtspersoon, met uitzondering van personen met immuniteit (zoals diplomaten).
#### 1.10.2 Ratione materiae (materie)
Dit deel gaat over de materiële toepassingssfeer van het Gerechtelijk Wetboek.
* **Van toepassing op**: "Subjectief contentieux", d.w.z. geschillen over subjectieve rechten waarbij een rechtssubject een concrete, afdwingbare aanspraak tegen een ander rechtssubject voor de rechter brengt. Dit omvat geschillen over burgerlijke en politieke rechten.
* **NIET van toepassing op**: "Objectief contentieux", d.w.z. geschillen waarbij een administratieve overheid discretionaire bevoegdheid heeft, zoals de wettigheid van een beslissing met *erga omnes*-werking (bv. annulatieberoep bij de Raad van State).
**De poort: Art. 2 Ger.W.**
Dit artikel bepaalt dat de regels van het Gerechtelijk Wetboek gelden, tenzij een andere wet uitdrukkelijk afwijkt of een rechtsbeginsel onverenigbaar is. Het dient als gemeen recht om leemtes op te vullen.
#### 1.10.3 Ratione temporis (tijd)
De wetten op de rechterlijke organisatie, bevoegdheid en rechtspleging zijn van toepassing op lopende rechtsgedingen, zonder deze aan de instantie te onttrekken waarvoor zij reeds aanhangig zijn gemaakt. Dit betekent geen terugwerkende kracht, maar wel onmiddellijke toepasbaarheid op lopende zaken.
#### 1.10.4 Ratione loci (plaats)
Het Belgisch procesrecht geldt enkel op Belgisch grondgebied. Bij internationale geschillen wordt het internationaal privaatrechtelijk procesrecht toegepast (*lex fori*).
### 1.11 Basics
#### 1.11.1 Recht op toegang tot de rechter
Dit is een fundamenteel mensenrecht (art. 6 EVRM, art. 14 IVBPR) en houdt verband met het verbod op eigenrichting en het verbod op rechtsweigering. Hoewel de wet beperkingen kan opleggen (termijnen, kosten), mag het recht op toegang niet illusoir worden gemaakt. Dit omvat ook de organisatie van juridische bijstand voor rechtzoekenden met onvoldoende middelen (eerstelijns- en tweedelijnsbijstand, pro deo).
#### 1.11.2 Onpartijdige rechter
* **Subjectieve onpartijdigheid**: De rechter moet persoonlijk onpartijdig zijn; zelfs een schijn van partijdigheid is voldoende.
* **Objectieve onpartijdigheid**: Het rechtssysteem moet zo georganiseerd zijn dat niemand van zijn "natuurlijke rechter" wordt afgetrokken. Een rechter die eerder in een zaak betrokken was, mag er niet opnieuw over oordelen in hoger beroep.
#### 1.11.3 Onafhankelijke rechter
De rechter moet volledig onafhankelijk zijn van andere machten en in eer en geweten oordelen (art. 151 §1 Gw.).
#### 1.11.4 Eerlijk en openbaar proces
Dit is gewaarborgd door fundamentele rechten, met inbegrip van de beslechting binnen een redelijke termijn en een gemotiveerde beslissing die in openbare terechtzitting wordt uitgesproken.
* **Tegenspraak en procesgelijkheid**: Elke partij heeft het recht om te antwoorden op de argumenten van de andere partij, en dit antwoord moet vooraf worden meegedeeld.
* **Partijautonomie en beschikkingsbeginsel**: Procespartijen bepalen zelf de inhoud en loop van hun vordering. De rechter heeft een lijdende rol, tenzij er sprake is van een inquisitoir karakter.
* **Rechter kan rechtsgrond wijzigen (art. 774 Ger.W.)**: Partijen geven de feiten weer, en de rechter zoekt de rechtsgronden. Als de rechter een andere rechtsgrond vindt, moet hij die aan de partijen voorleggen alvorens te oordelen.
### 1.12 Organen van de rechterlijke macht en magistraten
#### 1.12.1 Hoven en rechtbanken
De macht om recht te spreken is grondwettelijk verankerd (art. 144–145 Gw.) en staat los van de wetgevende en uitvoerende macht. De onafhankelijkheid van rechters wordt gegarandeerd door benoeming voor het leven en onverenigbaarheden.
#### 1.12.2 Openbaar Ministerie (OM)
Het OM valt formeel onder de Minister van Justitie, maar maakt deel uit van de rechterlijke macht. Het kan optreden in privaatrechtelijke zaken via rechtsvordering, vordering of advies.
#### 1.12.3 Structuur van hoven en rechtbanken
Er is een piramidale hiërarchie van rechtscolleges, van de vredegerechten en politierechtbanken op lokaal niveau tot het Hof van Cassatie op het hoogste niveau. Er is een geografische organisatie per arrondissement en kanton.
* **Voorbeelden van rechtscolleges**: Vredegerecht, politierechtbank, rechtbank van eerste aanleg, ondernemingsrechtbank, arbeidsrechtbank, hof van beroep, arbeidshof, hof van assisen, Hof van Cassatie.
* **Afdelingen**: Sommige rechtscolleges zijn onderverdeeld in afdelingen voor een betere interne organisatie.
#### 1.12.4 Benoeming, bevordering en aanwijzing van magistraten
Er is een onderscheid tussen benoemingen (voor het leven) en aanwijzingen in mandaten (tijdelijk). Er zijn drie toegangswegen tot de magistratuur, gebaseerd op beroepservaring en examens.
### 1.13 Leden van de griffie, parketsecretariaat en steundiensten
* **Leden van de griffie**: Zij vormen het secretariaat van het rechtscollege en zijn verantwoordelijk voor de ontvangst en bewaring van stukken, de administratie en de bijstand aan magistraten.
* **Leden van het parketsecretariaat**: Zij vormen de administratieve dienst verbonden aan ieder parket en ondersteunen de magistraten van het OM.
### 1.14 De balie
* **Advocaat**: Een vertrouwenspersoon van de rechtzoekende en een essentieel element van de rechtsstaat. Het beroep is gereguleerd met rechten, plichten en tuchtrecht. Er is een stageperiode van drie jaar vereist.
* **Taken van de advocaat**: Advisering en belangenbehartiging buiten rechte, juridische bijstand en procesvoering.
* **Organisatie van het beroep**: Elke balie heeft een Orde van Advocaten met een Raad van de Orde en tuchtraden. Er is ook een Orde van Advocaten bij het Hof van Cassatie en overkoepelende organisaties zoals de Orde van Vlaamse Balies.
### 1.15 Gerechtsdeurwaarders
Gerechtsdeurwaarders zijn openbare ambtenaren en ministeriële officieren die akten authentiseren. Ze hebben een ministerieplicht voor bepaalde wettelijke taken (betekening, tenuitvoerlegging) en residuaire bevoegdheden zonder ministerieplicht.
### 1.16 Juridische eerste- en tweedelijnsbijstand
Deze bijstand, geregeld in het Gerechtelijk Wetboek, sluit nauw aan bij rechtsbijstand en garandeert dat rechtzoekenden met onvoldoende middelen toegang hebben tot de rechter.
### 1.17 Inleiding geschillenbeslechting in drie niveaus
Het burgerlijk procesrecht (formeel recht) heeft een dienende functie en biedt procedurele middelen om geschillen door een rechter te laten beslechten. Dit verloopt in drie niveaus:
1. **Materieel recht**: Beoordeling of de aanspraak naar materieel recht gegrond is.
2. **Rechtsvordering (ius agendi)**: Onderzoeken of het materieelrechtelijke recht kan worden afgedwongen voor de rechter (ontvankelijkheid).
3. **Eis of vordering in rechte**: Het effectief uitoefenen van de rechtsvordering voor de rechter, inclusief bevoegdheids- en procedurele vragen.
De partijen redeneren "bottom-up" (vanuit hun concrete situatie), terwijl de rechter "top-down" redeneert (beoordeling van toelaatbaarheid en gegrondheid).
#### 1.17.1 Eerste niveau: Materieel recht
Dit niveau gaat over de inhoudelijke regels die gedrag reguleren en de rechten en plichten bepalen. Een geschil ontstaat wanneer iemand een subjectief recht claimt en de tegenpartij dit betwist. De rechter beoordeelt hier de materiële gegrondheid. De uitkomst kan toewijzing of afwijzing zijn, wat leidt tot gezag van gewijsde over de grond van de zaak.
#### 1.17.2 Tweede niveau: Rechtsvordering (ius agendi)
Dit niveau onderzoekt of een rechtssubject zijn materieelrechtelijke aanspraak kan afdwingen voor de rechter, d.w.z. of de vordering ontvankelijk is. Middelen van ontoelaatbaarheid (onontvankelijkheid) kunnen hier worden aangevoerd. Een afwijzing op dit niveau betekent dat de zaak inhoudelijk niet wordt beoordeeld, maar de materiële aanspraak werd niet beoordeeld, waardoor een nieuwe vordering mogelijk is indien de fout wordt gecorrigeerd.
#### 1.17.3 Derde niveau: Eis of vordering in rechte
In deze fase wordt de rechtsvordering effectief uitgeoefend. Kernvragen zijn of de juiste rechter is aangezocht (bevoegdheidsvragen) en of de procedurele regels correct worden nageleefd. Processuele sancties, zoals excepties en nietigheden, treden op bij gebreken.
* **Partijen**: De rechtssubjecten die optreden in het proces (eiser, verweerder, tussenkomende partij). Er is een onderscheid tussen materiële en formele procespartijen.
* **Handelingen**: Er is een onderscheid tussen proceshandelingen (handelingen die de procedure voortbewegen) en rechtsprekende handelingen (uitspraken van de rechter).
* **Betekening en kennisgeving**: Formele en officiële manieren om akten mee te delen, met strikte vormvereisten op straffe van nietigheid.
### 1.18 Eis = vordering en verweer
#### 1.18.1 Eis = vordering
Een eis bestaat uit drie componenten: het voorwerp (wat wordt gevorderd), de feiten (waarop de vordering is gebaseerd) en de rechtsgronden (de toepasselijke wettelijke regels).
* **Soorten vorderingen**:
* **Hoofdvordering**: Leidt het geding in.
* **Tussenvordering**: Elke andere vordering tijdens het geding, zoals een tegenvordering of een tussenkomst van derden.
* **Verband tussen vorderingen**: Samenhang, onsplitsbaarheid en aanhangigheid zijn van belang om tegenstrijdige uitspraken te voorkomen.
* **Afstand van geding**: Een partij kan afstand doen van de rechtspleging, waarbij het recht zelf blijft bestaan.
#### 1.18.2 Verweer
De verweerder kan zich verdedigen via:
* **Eigenlijk verweer**:
* **Verweer ten gronde**: Betwisting van de inhoud van het geschil (feiten, rechtsgrond).
* **Exceptief verweer**: Betwisting van procedurele voorwaarden (bv. ontvankelijkheid).
* **Tegenvordering**: De verweerder stelt zelf een vordering in tegen de eiser.
### 1.19 Sanctieregeling
Procesrechtelijke regels zijn formalistisch en hun schending leidt tot sancties met een opschortend of afdoende effect, afhankelijk van de aard van de sanctie (proceshandelingen of werking van het gerecht).
* **Nietigheden (art. 860 e.v. Ger.W.)**: Gelden voor vormgebreken en termijnen die op straffe van nietigheid of verval zijn voorgeschreven, met principes als legaliteit, relativiteit, regularisatie, dekking en responsabiliteit.
* **Berekening van termijnen**: Termijnen worden gerekend van middernacht tot middernacht, de vervaldag telt mee, en vallen op een niet-werkdag, wordt de termijn verlengd naar de eerstvolgende werkdag.
### 1.20 Bevoegdheid
#### 1.20.1 Nationale en internationale bevoegdheidsregels
De bevoegde rechter wordt bepaald door Belgische nationale regels (indien geen internationaal element) of door internationale bevoegdheidsregels (Belgisch internationaal privaatrecht, verdragsrecht) indien er een internationaal element is.
#### 1.20.2 Rechtsmacht – bevoegdheid – verdelingsincident
* **Rechtsmacht**: De macht van Belgische hoven en rechtbanken om geschillen te beslechten.
* **Bevoegdheid**: Welke Belgische rechter (materieel, territoriaal) bevoegd is.
* **Verdelingsincident**: Een geschil binnen een rechtbank over de bevoegdheid van kamers of afdelingen.
#### 1.20.3 Algemene regels en begrippen in verband met bevoegdheid
* **Aanvullend recht, dwingend recht, openbare orde**: Indeling die vooral van belang is bij territoriale bevoegdheid. Materiële bevoegdheid is bijna altijd van openbare orde.
* **Ratione materiae vs. ratione loci**: Materiële bevoegdheid bepaalt welk type geschil een rechtscollege mag behandelen; territoriale bevoegdheid bepaalt welk rechtscollege binnen welk geografisch gebied bevoegd is.
* **Algemene, bijzondere, exclusieve, voorwaardelijke volheid van bevoegdheid**: Classificaties die de omvang en reikwijdte van de bevoegdheid van rechtscolleges beschrijven.
#### 1.20.4 Materiële bevoegdheidsverdeling
De bevoegdheid wordt bepaald door het onderwerp van de vordering, de waarde van de vordering, het spoedeisend karakter en de hoedanigheid van de partijen. Verschillende rechtscolleges hebben specifieke algemene, bijzondere of exclusieve bevoegdheden.
#### 1.20.5 Bevoegdheidsgeschillen
Geschillen over bevoegdheid kunnen ontstaan bij twijfel over territoriale of materiële bevoegdheid, of bij interne geschillen binnen een rechtscollege. Deze worden beslecht via bevoegdheidsincidenten of verwijzingsprocedures.
---
# Bronnen en karakteristieken van burgerlijk procesrecht
Hier is een uitgebreide samenvatting van de bronnen en het karakter van het burgerlijk procesrecht, opgesteld voor studie doeleinden.
## 2. Bronnen en karakteristieken van burgerlijk procesrecht
Dit gedeelte verkent de diverse bronnen van het burgerlijk procesrecht, zoals de grondwet en wetgeving, alsook het dynamische, dienende en formele karakter ervan.
### 2.1 Bronnen van het burgerlijk procesrecht
Het burgerlijk procesrecht wordt gevormd door een reeks rechtsbronnen die in hiërarchische en functionele zin bepalend zijn voor de toepasselijke regels.
#### 2.1.1 Grondwet
De Grondwet legt fundamentele principes vast die ook het burgerlijk procesrecht raken, met name met betrekking tot de rechterlijke macht.
* **Artikel 40, lid 1 Gw.:** Erkent de rechterlijke macht als een onafhankelijke instantie.
* **Artikelen 144 - 159 Gw.:** Regelen de organisatie en werking van de rechterlijke macht en bevatten fundamentele regels. Dit omvat onder andere de organisatie van de rechtbanken en de onafhankelijkheid van rechters.
* **Specifieke grondrechten:** Bepaalde grondrechten, zoals het recht op privacy (artikel 13 Gw.), kunnen ook relevant zijn in het procesrecht.
#### 2.1.2 Gerechtelijk Wetboek
Het Gerechtelijk Wetboek (Ger.W.) vormt de hoeksteen van het burgerlijk procesrecht. Vroeger was het burgerlijk procesrecht verspreid over diverse wetboeken, maar deze zijn nu gecentraliseerd in één wetboek.
* **Modernisering en vereenvoudiging:** Het Gerechtelijk Wetboek heeft tot doel het burgerlijk procesrecht moderner, eenvoudiger en minder formalistisch te maken.
* **Gemeen recht:** Artikel 2 Ger.W. stelt dat de regels van het Gerechtelijk Wetboek gelden voor alle rechtsplegingen, tenzij een andere wet uitdrukkelijk afwijkt of een rechtsbeginsel onverenigbaar is. Het fungeert als gemeen recht voor de rechtspleging.
#### 2.1.3 Rechtspraak
Rechtspraak, de uitspraken van de rechter, is een cruciale bron voor de interpretatie en toepassing van het recht.
* **Rol van de rechter:** Rechters passen wetten toe op concrete gevallen, en hun uitspraken verduidelijken de betekenis en reikwijdte van de wet.
* **Artikel 6 Ger.W.:** Stelt dat rechters niet in algemene termen mogen oordelen. Desondanks vormt de rechtspraak een belangrijke richtlijn voor lagere rechtbanken.
* **Hof van Cassatie:** Speelt een sleutelrol door toe te zien op de eenheid van rechtspraak en de correcte toepassing van het recht door lagere rechtbanken. Cassatiearresten zijn gezaghebbende richtsnoeren, hoewel ze formeel geen bindend precedent vormen zoals in Angelsaksische rechtssystemen.
#### 2.1.4 Rechtsleer
De opinies van rechtsgeleerden, vastgelegd in juridische literatuur, hebben een inspirerende rol en beïnvloeden rechters en rechtszoekenden.
* **Functies:** Rechtsleer helpt bij het verklaren, systematiseren en bekritiseren van rechtspraak en wetgeving.
* **Gezaghebbende bron:** Hoewel de rechtsleer geen bindende kracht heeft, wordt ze vaak aangehaald als een gezaghebbende bron in juridische argumentatie.
#### 2.1.5 Europese verordeningen en internationale verdragen
Het burgerlijk procesrecht wordt in toenemende mate beïnvloed door supranationale normen.
* **Europese verordeningen:** Hebben directe werking en zijn verplicht toe te passen in de lidstaten. Voorbeelden zijn:
* Verordening Brussel I-bis (bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging van vonnissen binnen de EU).
* Verordening 2201/2003 (familierecht).
* Verordening 1896/2006 (Europees betalingsbevel).
* Verordening 805/2004 (Europese executoriale titel).
* **Internationale verdragen:** Verdragen dragen bij aan internationale samenwerking en de wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen. Belangrijke voorbeelden zijn:
* Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), met name artikel 6 (recht op een eerlijk proces).
* Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten.
* Verdragen van Den Haag (o.a. erkenning van buitenlandse uitspraken, betekening van stukken).
* Verdrag van New York (erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse arbitrale uitspraken).
* Verdrag van Lugano (bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging in burgerlijke en handelszaken).
#### 2.1.6 Algemene rechtsbeginselen
Algemene rechtsbeginselen vormen fundamentele regels die de basis vormen van het rechtssysteem.
* **Definitie:** Wanneer de wet niet duidelijk is, moet de rechter recht spreken op basis van een algemeen rechtsbeginsel. Deze beginselen zijn zelf wet en mogen niet onverenigbaar zijn met de wetgever.
* **Erkende algemene rechtsbeginselen:**
* Beginselen van behoorlijke procesvoering (art. 6 EVRM): recht van verdediging, onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter.
* Beschikkingsbeginsel of autonomie van procespartijen.
* Verbod van eigenrichting.
* **Niet erkende algemene rechtsbeginselen:** Rechtsverwerking, beginsel van dubbele aanleg (beroep kunnen aantekenen).
#### 2.1.7 Gebruiken (niet-geschreven regels)
Akkoordprotocollen tussen rechtscolleges en de balie worden soms als bronnen beschouwd, ook al kunnen ze contra legem zijn (bijvoorbeeld afspraken over de wijze van verzending van uitspraken die strijdig zijn met het wetboek).
### 2.2 Karakter van het burgerlijk procesrecht
Het burgerlijk procesrecht kenmerkt zich door een aantal specifieke eigenschappen die bepalend zijn voor de werking ervan.
#### 2.2.1 Nationaal recht (lex fori)
Wanneer een procedure wordt opgestart, moet de rechter de *lex fori* toepassen, het recht dat geldt in het land waar de procedure plaatsvindt. Voor België betekent dit niet alleen Belgisch recht, maar ook internationaal recht zoals verdragen en EU-verordeningen die in België van toepassing zijn.
#### 2.2.2 Publiekrecht en privaatrecht
Burgerlijk procesrecht heeft een dubbel karakter:
* **Publiekrecht:** Regels met betrekking tot de inrichting van de openbare dienst van het gerecht.
* **Privaatrecht:** Regels die de belangen van de partijen zelf raken.
#### 2.2.3 Dynamisch karakter
Het burgerlijk procesrecht wordt dagelijks toegepast en staat daardoor onder invloed van maatschappelijke evoluties. Het past zich voortdurend aan, net als andere rechtstakken.
#### 2.2.4 Dienende functie
Het burgerlijk procesrecht heeft geen bestaansreden op zichzelf; het dient uitsluitend om de materiële recht aanspraken van rechtssubjecten te laten afdwingen. Het is een instrument om het materiële recht effectief te maken.
#### 2.2.5 Formalistisch karakter
* **Vormgebondenheid:** Het burgerlijk procesrecht is sterker vormgebonden dan het materiële recht. Procedures moeten strikte vormvereisten volgen om rechtszekerheid, gelijkheid en een eerlijk proces te waarborgen.
* **Nietigheid:** Niet-naleving van deze vormregels kan leiden tot nietigheid, wat betekent dat een handeling ongeldig wordt verklaard.
* **Gesloten systeem:** Het systeem is in principe gesloten: alleen wat wettelijk is toegestaan, is toegelaten.
* **Beperking van formalisme:** Dit formalisme wordt echter beperkt door het beginsel van een eerlijk proces. Als een schending geen nadeel berokkent, hoeft de rechter niet altijd de nietigheid uit te spreken.
#### 2.2.6 Autonoom rechtsgebied
Het burgerlijk procesrecht is een autonoom rechtsgebied met eigen regels, beginselen en doelstellingen. Toch is er een nauwe samenhang met het materiële recht, aangezien het procesrecht dient om dit laatste af te dwingen. De rechter past beide domeinen samen toe, maar het procesrecht behoudt zijn eigen logica.
#### 2.2.7 Gebiedende aard en gradaties
Procesrecht bevat zowel gebiedend recht als aanvullend recht.
* **Aanvullend recht:** Bepalingen waarvan partijen kunnen afwijken, zowel vóór als ná het ontstaan van een geschil. De rechter kan schendingen ervan niet ambtshalve opwerpen; partijen moeten dit zelf doen (*in limine litis*).
* **Dwingend recht (niet van openbare orde):** Partijen kunnen niet afwijken vóór het ontstaan van het geschil, wel erna. Excepties moeten tijdig worden opgeworpen. De rechter kan dit niet ambtshalve opwerpen.
* **Dwingend recht (wel van openbare orde):** Regels die het algemeen belang beogen en niet afwijkbaar zijn, noch vóór, noch na het ontstaan van het geschil. Excepties kunnen gedurende de hele procedure worden opgeworpen en de rechter moet ze ambtshalve opwerpen.
#### 2.2.8 Accusatoir karakter
Het burgerlijk procesrecht is accusatoir van aard, wat betekent dat het initiatief tot een procedure bij de partijen zelf ligt, niet bij de rechter.
* **Initiatief van partijen:** De rechter spreekt enkel recht als een partij een vordering instelt.
* **Rol van partijen:** Partijen beslissen over de inhoud, omvang en feiten van hun vordering. De rechter mag niet meer toekennen dan gevraagd (verbod op *ultra petita*). De verweerder bepaalt de mate waarin hij de vordering betwist.
* **Taak van de rechter:** De rechter leidt het proces en bewaakt het correcte verloop. Hij moet misbruik van procesrecht voorkomen. De rechter kan ambtshalve onderzoeksmaatregelen nemen, maar mag geen nieuwe betwistingen opwerpen of het voorwerp van de vordering wijzigen.
* **Ambtshalve tussenkomst:** De rechter mag tussenkomen om het juiste recht toe te passen, maar niet om nieuwe argumenten of feiten toe te voegen. Hij is echter verplicht ambtshalve tussen te komen bij regels van openbare orde of dwingend recht, en bij onjuiste juridische kwalificaties door partijen.
#### 2.2.9 Ethisch en sociaal
Het burgerlijk procesrecht draagt bij aan een rechtvaardige maatschappij en garandeert dat iedereen de mogelijkheid heeft om een procedure te voeren.
### 2.3 Toepassingsgebied van het burgerlijk procesrecht
Het toepassingsgebied van het burgerlijk procesrecht wordt bepaald door verschillende criteria.
#### 2.3.1 Ratione personae (op basis van personen)
Het burgerlijk procesrecht geldt in principe voor iedere natuurlijke persoon en rechtspersoon. Uitzonderingen kunnen gelden voor personen die immuniteit genieten, zoals diplomaten.
#### 2.3.2 Ratione materiae (op basis van materie)
Dit betreft de materiële toepassingssfeer van het Gerechtelijk Wetboek.
* **Toepassing op subjectief contentieux:** Het burgerlijk procesrecht geldt primair voor geschillen over subjectieve rechten, waarbij een rechtssubject een concrete, afdwingbare aanspraak tegen een ander rechtssubject voor de rechter brengt. Dit omvat geschillen over burgerlijke en politieke rechten.
* **Niet van toepassing op objectief contentieux:** Het geldt niet voor geschillen waarbij een administratieve overheid discretionaire bevoegdheid heeft, waarbij de wettigheid van een beslissing wordt getoetst (bv. annulatieberoep bij de Raad van State).
#### 2.3.3 Ratione temporis (op basis van tijd)
De inwerkingtreding van wetten op de rechterlijke organisatie, bevoegdheid en rechtspleging is van toepassing op lopende rechtsgedingen vanaf het moment dat ze in werking treden, zonder de lopende zaken aan de instantie waarvoor ze aanhangig zijn te onttrekken. Het heeft geen terugwerkende kracht maar is wel onmiddellijk toepasbaar op lopende zaken.
#### 2.3.4 Ratione loci (op basis van plaats)
Belgisch procesrecht geldt enkel op Belgisch grondgebied. Bij internationale geschillen wordt het internationaal privaatrechtelijk procesrecht toegepast (*lex fori*). Dit omvat de bevoegdheid van de Belgische rechter en de tenuitvoerlegging van vreemde vonnissen.
### 2.4 Basisprincipes van het burgerlijk procesrecht
Het burgerlijk procesrecht is gebaseerd op een aantal fundamentele rechten en beginselen.
#### 2.4.1 Recht op toegang tot de rechter
Dit is een fundamenteel mensenrecht, gewaarborgd door artikel 6 EVRM en artikel 14 IVBPR.
* **Verbod op eigenrichting:** Niemand mag zijn recht in eigen handen nemen.
* **Verbod op rechtsweigering:** De rechter moet altijd recht spreken (art. 5 Ger.W.).
* **Beperkingen:** Hoewel de wet beperkingen kan opleggen (termijnen, kosten), mag dit het recht op toegang tot de rechter niet illusoir maken.
* **Juridische bijstand:** Het recht op toegang impliceert ook de organisatie van bijstand voor minder gefortuneerden, via eerstelijns- en tweedelijnsbijstand (pro deo).
#### 2.4.2 Onpartijdige rechter
* **Subjectieve onpartijdigheid:** De rechter moet persoonlijk onpartijdig zijn; zelfs een schijn van partijdigheid is voldoende om een incident te creëren.
* **Objectieve onpartijdigheid:** Het rechtssysteem moet zo georganiseerd zijn dat niemand van zijn "natuurlijke rechter" wordt afgetrokken. Een rechter die in een hogere instantie oordeelt, mag niet eerder in dezelfde zaak een rol hebben gespeeld.
#### 2.4.3 Onafhankelijke rechter
De rechter moet volledig onafhankelijk zijn van andere machten (wetgevende en uitvoerende macht) en oordelen in eer en geweten, conform de wet (art. 151, §1 Gw.).
#### 2.4.4 Eerlijk en openbaar proces
Gewaarborgd door internationale verdragen en de Grondwet.
* **Principes:** Behandeling binnen een redelijke termijn, gemotiveerde beslissingen, openbare uitspraken, en controle op de rechter.
* **Tegenspraak en procesgelijkheid:** Partijen hebben het recht om te antwoorden op elkaars argumenten en bewijsstukken.
* **Partijautonomie en beschikkingsbeginsel:** De partijen bepalen zelf of ze een procedure starten, wat ze vragen, en of ze een uitspraak uitvoeren. Dit correspondeert met het accusatoir karakter van het procesrecht.
* **Inquisitoir karakter (in bepaalde contexten):** In sommige gevallen kan de rechter zonder vordering bepaalde maatregelen nemen (bv. bij stilzwijgen, duisterheid of onvolledigheid van de wet) en heeft hij initiatiefrechten om de procedure vooruit te helpen. De rechter kan de rechtsgrond wijzigen (art. 774 Ger.W.) na partijen te hebben gehoord.
### 2.5 De rechtsvordering
De rechtsvordering is de juridische toegang tot de rechter om een materieelrechtelijke aanspraak te laten sanctioneren.
#### 2.5.1 Begrip en belang
De rechtsvordering is de bevoegdheid die de wet aan een rechtssubject verleent om zijn aanspraak via een wettelijk vastgelegde rechtspleging te laten beoordelen door een rechter. Het is de tegenhanger van het verbod op eigenrichting.
#### 2.5.2 Afstand van rechtsvordering, geding of proceshandeling
* **Afstand van rechtsvordering (art. 821 Ger.W.):** Doet zowel de rechtspleging als het recht zelf teniet. Kan niet opnieuw ingesteld worden.
* **Afstand van geding (art. 820 Ger.W.):** Enkel afstand van de rechtspleging. Het recht zelf blijft bestaan, zodat later opnieuw een vordering kan worden ingesteld.
* **Afstand van proceshandeling (art. 822 Ger.W.):** Afstand van de gevolgen van een specifieke proceshandeling.
#### 2.5.3 Misbruik van procesrecht
Het gebruik van procesrecht met de bedoeling schade te berokkenen of op een kennelijk buitenproportionele wijze wordt bestraft (art. 780bis Ger.W.) met geldboetes en mogelijke schadevergoeding (art. 1382 oud BW).
#### 2.5.4 Algemene toelaatbaarheidsvoorwaarden
Een rechtsvordering moet aan bepaalde voorwaarden voldoen om ontvankelijk te zijn:
* **Buiten het Ger.W.:** Rechtsbekwaamheid (het vermogen om drager te zijn van rechten) en handelingsbekwaamheid (het vermogen om zelf geldige proceshandelingen te stellen).
* **Binnen het Ger.W.:** Hoedanigheid (de bevoegdheid om namens een ander op te treden) en belang (de nuttigheid van de gevraagde maatregel voor de eiser).
#### 2.5.5 Middelen van ontoelaatbaarheid
Dit zijn verweren die betrekking hebben op de rechtsvordering zelf en niet op de gegrondheid. Ze kunnen *ratione personae* (persoon van de partij), *ratione temporis* (termijnen) of *ratione materiae* (aard van het recht) betrekking hebben. Sommige zijn van openbare orde en moeten ambtshalve door de rechter worden toegepast.
### 2.6 Handelingen en sancties in het procesrecht
#### 2.6.1 Proceshandelingen versus rechtsprekende handelingen
* **Proceshandelingen:** Handelingen van partijen, hun gevolmachtigden of hulppersoneel die de procedure voortbewegen. Sancties: het stelsel van de nietigheden (art. 860 e.v. Ger.W.).
* **Rechtsprekende handelingen:** Uitspraken van de rechter (vonnissen, arresten). Sancties: hoger beroep, verzet, cassatie.
#### 2.6.2 Betekening en kennisgeving
Deze vormen de basis voor de rechtsgevolgen van handelingen en uitspraken. Betekening is de formele, officiële mededeling (meestal door een gerechtsdeurwaarder), terwijl kennisgeving de toezending via post of elektronische weg is. Beide zijn onderworpen aan strikte vormvereisten op straffe van nietigheid.
#### 2.6.3 Eis en verweer
* **Eis:** Bestaat uit het voorwerp (wat wordt gevorderd), de feiten (oorzaak) en de rechtsgronden (toepasselijke regels).
* **Verweer:** De reactie van de verweerder, die kan bestaan uit een louter verweer, een exceptief verweer of een tegenvordering.
#### 2.6.4 Sanctieregeling
Sancties in het procesrecht kunnen een opschortend (dilatoire excepties) of afdoend (peremptoire excepties) effect hebben en verschillen naar aard (m.b.t. proceshandelingen of de werking van het gerecht). Schendingen van vormvereisten en termijnen kunnen leiden tot nietigheid, verval of andere procedurele sancties.
### 2.7 Bevoegdheid
De bevoegdheidsregels bepalen welke rechter een zaak mag behandelen.
#### 2.7.1 Nationale en internationale bevoegdheidsregels
Dit onderscheid is cruciaal om te bepalen of een Belgische rechter bevoegd is (nationale regels) of dat er een internationaal element is dat internationale regels vereist.
#### 2.7.2 Rechtsmacht, bevoegdheid en verdelingsincident
* **Rechtsmacht:** De algemene bevoegdheid van Belgische hoven en rechtbanken om geschillen te beslechten.
* **Bevoegdheid:** De specifieke verdeling van deze rechtsmacht tussen de verschillende rechtbanken (*ratione materiae* en *ratione loci*).
* **Verdelingsincident:** Een geschil binnen eenzelfde rechtbank over de interne verdeling van een zaak tussen kamers of afdelingen.
#### 2.7.3 Ratione materiae (materiële bevoegdheid)
Dit criterium bepaalt welk type rechtscollege een bepaald soort geschil mag behandelen, gebaseerd op het onderwerp, de waarde van de vordering, het spoedeisend karakter of de hoedanigheid van de partijen. De materiële bevoegdheid is in principe van openbare orde.
#### 2.7.4 Ratione loci (territoriale bevoegdheid)
Dit criterium bepaalt welke rechtbank binnen welk geografisch gebied bevoegd is, op basis van de woonplaats van de verweerder, de plaats van de verbintenis, of andere wettelijk vastgelegde aanknopingspunten. De regels hieromtrent kunnen van aanvullend recht, dwingend recht of openbare orde zijn.
#### 2.7.5 Bevoegdheidsgeschillen
Geschillen over de bevoegdheid (*ratione loci* of *ratione materiae*) worden beslecht door de bevoegde rechter, die de zaak ambtshalve of op exceptie van een partij onderzoekt.
---
**Tip:** Het is cruciaal om het onderscheid tussen materiële en territoriale bevoegdheid, evenals de gevolgen van het openbare-orde-karakter ervan, goed te begrijpen. Dit bepaalt immers of de rechter ambtshalve moet ingrijpen of dat partijen de exceptie tijdig moeten opwerpen.
---
# De structuur van de rechterlijke macht en de organen van justitie
Hier is een gedetailleerde samenvatting over de structuur van de rechterlijke macht en de organen van justitie, bedoeld als studiehandleiding.
## 3. De structuur van de rechterlijke macht en de organen van justitie
Dit onderwerp behandelt de organisatie van de rechtbanken en hoven, de rol van magistraten, en de ondersteunende diensten binnen het gerechtelijk apparaat.
### 3.1 Het juridische landschap: van rechtstaat tot gerechtelijk recht
#### 3.1.1 De rechtsstaat en de rol van het recht
De rechtsstaat kenmerkt zich door de heerschappij van rationele en consistente wetten, waaraan ook de overheid zelf onderworpen is. Principes die hierbij centraal staan, zijn onder andere de algemene gelding van de wet (neutraal, onpartijdig en onpersoonlijk) en de scheiding der machten. De rechterlijke macht, als onafhankelijke macht, past de wetten toe op concrete geschillen, onafhankelijk van de wetgevende en uitvoerende macht.
* **Objectief recht:** Het geheel van rechtsregels dat geldt in een rechtsorde.
* **Subjectief recht:** Het recht dat een individu ontleent aan het objectieve recht, zijnde het recht om iets te doen, te hebben of te eisen.
#### 3.1.2 Het gerechtelijk recht als handhavingsrecht
Het gerechtelijk recht, ook wel formeel of handhavingsrecht genoemd, zorgt ervoor dat het materiële recht (de inhoudelijke rechtsregels) op een rechtmatige en betrouwbare manier wordt toegepast en gehandhaafd. Het is cruciaal voor het uitsluiten van eigenrichting en garandeert dat geschillen via vastgestelde procedures door de overheid (rechter of scheidsrechter) worden beslecht.
* **Doel van het gerechtelijk recht:** De uitsluiting van eigenrichting, waarbij individuen niet zelf het heft in handen mogen nemen om hun recht te halen.
* **Restanten van eigenrichting:** In zeer beperkte mate is zelfhulp toegestaan, maar steeds op eigen risico. Voorbeelden hiervan zijn de *exceptio non adimpleti contractus* (ENAC) en het retentierecht.
#### 3.1.3 Burgerlijk procesrecht
Het burgerlijk procesrecht omvat alle rechtsregels van het gerechtelijk recht die betrekking hebben op het privaatrecht. Het regelt de procedures voor geschillen tussen burgers onderling en omvat onderwerpen als de rechterlijke organisatie en bevoegdheid, de procesgang, bewijsvoering, bemiddeling, bewarende maatregelen en de uitvoering van uitspraken.
#### 3.1.4 Bronnen van het burgerlijk procesrecht
De belangrijkste bronnen van het burgerlijk procesrecht zijn:
* **Grondwet:** Bepaalt fundamentele regels over de rechterlijke macht, de onafhankelijkheid en de Hoge Raad voor de Justitie.
* **Gerechtelijk Wetboek:** Bundelt en moderniseert de regels van het burgerlijk procesrecht.
* **Rechtspraak:** Belangrijke bron voor interpretatie en concretisering van wetten, met name arresten van het Hof van Cassatie die de eenheid van rechtspraak waarborgen.
* **Rechtsleer:** Academische meningen die rechters en rechtszoekenden inspireren.
* **Europese verordeningen en internationale verdragen:** Regelen onder meer bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging van vonnissen binnen de EU en internationaal.
* **Algemene rechtsbeginselen:** Fundamentele regels die als wet gelden, zoals de beginselen van behoorlijke procesvoering.
* **Gebruiken:** Ongeschreven regels, vaak vastgelegd in akkoorden tussen rechtscolleges en de balie.
#### 3.1.5 Karakter van het burgerlijk procesrecht
Het burgerlijk procesrecht heeft diverse kenmerken:
* **Nationaal recht:** Toepassing van het recht van het land waar de procedure is ingeleid (lex fori).
* **Publiekrecht en privaatrecht:** Bevat regels voor de inrichting van de openbare dienst van het gerecht (publiek) en voor de belangen van partijen zelf (privaat).
* **Dynamisch karakter:** Wordt beïnvloed door maatschappelijke evoluties.
* **Dienende functie:** Dient om materiële rechten af te dwingen.
* **Formalistisch karakter:** Sterke vormgebondenheid om rechtszekerheid en eerlijk proces te waarborgen, hoewel dit beperkt wordt door het beginsel van eerlijk proces.
* **Autonoom:** Eigen regels, beginselen en doelstellingen, maar nauw verweven met het materiële recht.
* **Gebiedende aard en gradaties:** Bestaat uit dwingend en aanvullend recht, met variërende mogelijkheden tot afwijking.
* **Accusatoir karakter:** Initiatief ligt bij de partijen; de rechter leidt het proces en bewaakt het verloop, maar mag niet zelf nieuwe geschilpunten opwerpen.
#### 3.1.6 Toepassingsgebied
Het burgerlijk procesrecht geldt in principe voor iedere natuurlijke persoon en rechtspersoon. Het is van toepassing op geschillen over subjectieve rechten ("subjectief contentieux") en niet op geschillen waarbij administratieve overheden discretionaire bevoegdheid hebben ("objectief contentieux").
* **Ratione personae:** Geldt voor natuurlijke en rechtspersonen, met uitzonderingen (bv. immuniteit).
* **Ratione materiae:** Regelt geschillen over burgerlijke en politieke rechten, tenzij de wet anders bepaalt.
* **Ratione temporis:** Is van toepassing op lopende rechtsgedingen vanaf de inwerkingtreding, zonder terugwerkende kracht.
* **Ratione loci:** Geldt enkel op Belgisch grondgebied; bij internationale geschillen wordt internationaal privaatrecht toegepast.
#### 3.1.7 Fundamentele rechtsbeginselen in het procesrecht
* **Recht op toegang tot de rechter:** Een fundamenteel mensenrecht (art. 6 EVRM), verbonden aan het verbod op eigenrichting en rechtsweigering. Juridische bijstand (eerstelijns- en tweedelijnsbijstand) en rechtsbijstand (vrijstelling gerechtskosten) waarborgen deze toegang.
* **Onpartijdige rechter:** Vereist zowel subjectieve (persoonlijke onpartijdigheid) als objectieve onpartijdigheid (organisatie van het rechtssysteem).
* **Onafhankelijke rechter:** Volledige onafhankelijkheid van de rechter ten opzichte van andere machten.
* **Eerlijk en openbaar proces:** Gesteund op fundamentele rechten, met principes zoals tegenspraak, procesgelijkheid, partijautonomie en het beschikkingsbeginsel.
### 3.2 De organen van de rechterlijke macht en magistraten
De rechterlijke macht is een van de drie machten in de staat en oefent de rechtsprekende macht uit.
#### 3.2.1 Hoven en rechtbanken
De hoven en rechtbanken zijn de organen die de rechtsprekende macht uitoefenen. Ze worden benoemd voor het leven en genieten van onverenigbaarheden en aansprakelijkheidsregels om hun onafhankelijkheid te waarborgen.
* **Structuur:** Gekenmerkt door een piramidale hiërarchie, met verschillende niveaus (kantonaal, arrondissementeel, nationaal) en rechtsgebieden.
* **Nationale niveau:** Hof van Cassatie.
* **Rechtsgebieden/ressorten:** Hoven van beroep en arbeidshoven.
* **Arrondissementen:** Rechtbanken van eerste aanleg, arbeidsrechtbanken, ondernemingsrechtbanken, arrondissementsrechtbanken.
* **Kantons:** Vredegerechten.
* **Rechtscolleges:**
* **Vredegerecht:** Kantonaal georganiseerd voor kleinere geschillen.
* **Politierechtbank:** Per arrondissement, uitsluitend bevoegd voor verkeerszaken en administratieve boetes.
* **Rechtbank van eerste aanleg:** Per arrondissement, met diverse secties (burgerlijke, correctionele, familie- en jeugd-, strafuitvoeringsrechtbank). Bevoegdheid is voorwaardelijk verruimd.
* **Arbeidsrechtbank:** Per ressort, voor arbeidsgeschillen en socialezekerheidsrecht.
* **Ondernemingsrechtbank:** Per ressort, voor geschillen tussen ondernemingen en insolventieprocedures.
* **Arrondissementsrechtbank:** Per arrondissement, bevoegd voor bevoegdheidsgeschillen.
* **Hof van beroep:** Per rechtsgebied, oordeelt in hoger beroep.
* **Arbeidshof:** Per rechtsgebied, oordeelt in hoger beroep over arbeidsgeschillen.
* **Hof van assisen:** Niet-permanent, voor zware misdrijven, met jury.
* **Hof van Cassatie:** Voor heel België, controleert de juiste toepassing van recht en procedure.
* **Mobiliteit van magistraten:** Mogelijkheid tot interne (subsidiaire benoeming) en externe (hoger of lager niveau) mobiliteit, mits instemming.
#### 3.2.2 Het Openbaar Ministerie (OM)
Het OM behoort formeel tot de rechterlijke macht, maar staat onder het gezag van de Minister van Justitie. Het OM speelt een cruciale rol in strafzaken en treedt ook op in privaatrechtelijke zaken via rechtsvordering, vordering of advies.
* **Organisatie:** Hiërarchisch gestructureerd met procureur-generaal bij elk hof van beroep, federale procureur, college van procureurs-generaal, en parketmagistraten.
* **Rol in privaatrecht:** Vordering instellen, rechtsmiddelen aanwenden, informatie inwinnen, en advies verlenen wanneer de wet dit vereist of de openbare orde dit vraagt.
* **Ondeelbaarheid:** OM-leden handelen namens het gehele korps, wat verschilt van de individuele rol van rechters.
#### 3.2.3 Benoeming, bevordering en aanwijzing van magistraten
Toegang tot de magistratuur vereist een juridische mastergraad en verloopt via drie wegen: een vergelijkend examen en gerechtelijke stage, een examen beroepsbekwaamheid met ruime beroepservaring, of twintig jaar ervaring met een mondeling evaluatie-examen.
### 3.3 Ondersteunende diensten en de balie
Naast de magistraten zijn er cruciale ondersteunende organen en de balie die het gerechtelijk apparaat compleet maken.
#### 3.3.1 Leden van de griffie
De griffie vormt het secretariaat van het rechtscollege. De hoofdgriffier leidt de griffie en is verantwoordelijk voor de organisatie, bewaring van stukken, en bijstand aan magistraten. Griffiers en administratief personeel ondersteunen de hoofdgriffier bij diverse taken.
#### 3.3.2 Leden van het parketsecretariaat
Het parketsecretariaat is de administratieve dienst verbonden aan elk parket, geleid door een hoofdsecretaris. Secretarissen verlenen administratieve bijstand aan magistraten, zoals documentatie en dossieropbouw.
#### 3.3.3 De Balie
De balie, bestaande uit advocaten, is essentieel voor de rechtsstaat. Advocaten zijn vertrouwenspersonen die belangen behartigen, juridisch advies geven, en optreden in rechte.
* **Taken:** Advies, belangenbehartiging buiten rechte, procesvoering, vertegenwoordiging, en uitoefening van gerechtelijke ambten.
* **Organisatie:** Orde van Advocaten per arrondissement, met een Raad van de Orde en tuchtrechtelijke bevoegdheden. Er zijn ook landelijke orden (Orde van Vlaamse Balies en Ordre des Barreaux francophones et germanophone) die de belangen van de balies behartigen.
#### 3.3.4 Gerechtsdeurwaarders
Gerechtsdeurwaarders zijn openbare ambtenaren en ministeriële officieren die authenticiteit verlenen aan hun akten. Ze zijn exclusief bevoegd voor de betekening van exploten, tenuitvoerlegging van beslissingen, en invordering van onbetwiste geldschulden. Ze oefenen ook residuaire bevoegdheden uit en hebben een informatieplicht en een rol in minnelijke oplossingen.
### 3.4 Proceshandelingen en sancties
De correcte uitvoering van proceshandelingen en de toepassing van sancties zijn cruciaal in het procesrecht.
#### 3.4.1 Eis en verweer
* **Eis:** Bestaat uit het voorwerp (wat wordt gevorderd), de feiten (oorzaak) en de rechtsgronden. Kan een hoofd- of tussenvordering zijn.
* **Verweer:** De reactie van de verweerder, die kan bestaan uit een eigenlijke verweer (ten gronde of exceptief) of een tegenvordering.
#### 3.4.2 Sancties
Schendingen van procesrechtelijke regels kunnen leiden tot sancties met een opschortend effect (dilatoire excepties) of een afdoend effect (peremptoire excepties).
* **Sancties m.b.t. proceshandelingen:** Vallen onder het stelsel van de nietigheden, met principes als legaliteit, relativiteit, regularisatie, dekking en responsabiliteit.
* **Sancties m.b.t. de werking van het gerecht:** Betreffen regels over de organisatie, termijnberekening en procedures.
#### 3.4.3 Berekening van termijnen
Termijnen worden van dag tot dag gerekend, waarbij de vervaldag meetelt. Verval- en wachttermijnen worden op dezelfde manier berekend, met verschuiving van de vervaldag naar de eerstvolgende werkdag indien deze op een weekend of feestdag valt.
### 3.5 Bevoegdheid van de rechter
De bevoegdheid van de rechter bepaalt welke rechter een geschil mag behandelen. Dit omvat nationale en internationale regels, rechtsmacht, bevoegdheid (ratione materiae en ratione loci), en de verdeling binnen rechtbanken.
#### 3.5.1 Nationale en internationale bevoegdheidsregels
* **Nationale bevoegdheidsregels:** Bepalen de bevoegde rechter binnen het nationale recht, wanneer er geen internationaal element is.
* **Internationale bevoegdheidsregels:** Bepalen de bevoegde rechter bij internationale geschillen, gebaseerd op Belgisch internationaal privaatrecht en verdragen.
#### 3.5.2 Rechtsmacht, bevoegdheid en verdelingsincident
* **Rechtsmacht:** De macht van Belgische hoven en rechtbanken om geschillen te beslechten.
* **Bevoegdheid:** Welke specifieke Belgische rechter bevoegd is (intern nationaal niveau).
* **Verdelingsincident:** Een geschil binnen een rechtbank over de interne verdeling van zaken tussen kamers of afdelingen.
#### 3.5.3 Algemene regels en begrippen inzake bevoegdheid
* **Aanvullend, dwingend recht en openbare orde:** Bepalen de mate waarin partijen van bevoegdheidsregels kunnen afwijken.
* **Ratione materiae vs. Ratione loci:** Materiële bevoegdheid bepaalt welk type geschil een rechtscollege behandelt; territoriale bevoegdheid bepaalt welk rechtscollege geografisch bevoegd is.
* **Algemene, bijzondere, exclusieve, voorwaardelijke volheid van bevoegdheid:** Verschillende gradaties en types van bevoegdheid die aan rechtscolleges worden toegekend.
#### 3.5.4 Materiële bevoegdheidsverdeling
De bevoegdheid *ratione materiae* wordt bepaald door het onderwerp, de waarde, het spoedeisend karakter en de hoedanigheid van partijen. De verdeling is vrijwel altijd van openbare orde.
#### 3.5.5 Territoriale bevoegdheidsverdeling (ratione loci)
De bevoegdheid *ratione loci* wordt bepaald door de woonplaats van de verweerder, de plaats van de verbintenis of de betekening. De regels zijn ingedeeld naar dwingend karakter en openbare orde.
#### 3.5.6 Bevoegdheidsgeschillen
Geschillen over bevoegdheid, zowel *ratione loci* als *ratione materiae*, worden beslecht door de rechter zelf, de arrondissementsrechtbank, of de appelrechter, afhankelijk van de fase van de procedure en het dwingend karakter van de regel.
* **Soorten geschillen:** Betwisting door verweerder, ambtshalve onderzoek door de rechter, of geschillen in hoger beroep.
### 3.6 Kernbegrippen in het procesrecht
* **Aanspraak honoreren:** Een claim of recht erkennen en toekennen.
* **Beschikkingsbeginsel:** Partijen bepalen zelf het verloop van het proces.
* **Proceshandelingen vs. Rechtsprekende handelingen:** Vormen de basis van de sanctieregeling; proceshandelingen vallen onder de nietigheden, rechtsprekende handelingen onder het sanctiesysteem van de rechterlijke organisatie.
* **Betekening en kennisgeving:** Formele en informele manieren om akten mee te delen, essentieel voor de rechtsgeldigheid en het beginnen van termijnen.
* **Eis:** Bestaat uit voorwerp, feiten en rechtsgronden.
* **Verweer:** De verdediging van de verweerder.
* **Afstand van geding:** Het neerleggen van de rechtspleging, waarbij het recht zelf blijft bestaan.
* **Misbruik van procesrecht:** Het gebruiken van het procesrecht op een onrechtmatige wijze, wat kan leiden tot sancties.
* **Middelen van ontoelaatbaarheid:** Verweren die de rechtsvordering zelf raken (bv. gebrek aan hoedanigheid, belang, verjaring).
* **Rechtsvordering:** De bevoegdheid om via een wettelijk vastgelegde rechtspleging een materieelrechtelijke aanspraak via een rechter te laten beoordelen.
---
# Procedures en bevoegdheid in burgerlijke zaken
Hier is een gedetailleerde samenvatting over procedures en bevoegdheid in burgerlijke zaken, bedoeld als studiehandleiding voor examens.
## 4. Procedures en bevoegdheid in burgerlijke zaken
Dit onderwerp behandelt de juridische regels en principes die van toepassing zijn op het voeren van burgerlijke rechtszaken, inclusief de bepaling van de bevoegde rechter en de structuur van het proces.
### 4.1 Het gerechtelijk recht: basisprincipes en doelstellingen
Het gerechtelijk recht, ook wel formeel recht of handhavingsrecht genoemd, omvat de regels die zorgen voor de rechtmatige toepassing en handhaving van het materiële recht. Het doel is de uitsluiting van eigenrichting en de waarborging van een eerlijk proces.
#### 4.1.1 Het materiële recht versus het gerechtelijk recht
* **Materieel recht:** Beschrijft de inhoud van rechtsregels die het maatschappelijk gedrag reguleren, zoals rechten, plichten en verbintenissen. Voorbeelden zijn burgerlijk recht, strafrecht en ondernemingsrecht.
* **Gerechtelijk recht (formeel recht):** Omvat de regels die bepalen hoe het materiële recht wordt toegepast, gehandhaafd en gerealiseerd. Het garandeert dat recht wordt gedaan via vastgestelde procedures en voorkomt willekeur.
#### 4.1.2 Doelstellingen van het gerechtelijk recht
1. **Uitsluiting van eigenrichting:** Het gerechtelijk recht verbiedt individuen om hun rechten zelf, buiten de officiële kanalen om, ten uitvoer te leggen. Geschillen moeten worden beslecht door de overheidsrechter of een scheidsrechter.
* **Restanten van eigenrichting:** In zeer beperkte mate is het toegestaan dat iemand zelf een oplossing uitvoert alvorens een rechter hierover beslist, maar dit geschiedt op eigen risico. Voorbeelden hiervan zijn de *exceptio non adimpleti contractus* (ENAC) en het retentierecht.
#### 4.1.3 Rechtsstaat en gerechtelijk recht
De principes van de rechtsstaat, zoals de algemene gelding van de wet en de scheiding der machten met een onafhankelijke rechterlijke macht, vormen de basis voor het gerechtelijk recht. De rechter past de algemene wet toe op concrete geschillen, zonder zelf algemene regels te creëren.
### 4.2 Bronnen van het burgerlijk procesrecht
Het burgerlijk procesrecht vindt zijn oorsprong in diverse rechtsbronnen:
* **Grondwet:** Bepaalt fundamentele regels over de rechterlijke macht, de Hoge Raad voor de Justitie en bepaalde grondrechten zoals het recht op een eerlijk proces.
* **Gerechtelijk Wetboek:** Bevat de kernregels van het burgerlijk procesrecht en is bedoeld om het procesrecht te moderniseren en te vereenvoudigen.
* **Rechtspraak:** Uitspraken van rechters, met name die van het Hof van Cassatie, bieden belangrijke interpretatie en richting voor de toepassing van wetten.
* **Rechtsleer:** Academische en juridische publicaties die helpen bij het verklaren, systematiseren en bekritiseren van wetgeving en rechtspraak.
* **Europese verordeningen en internationale verdragen:** Regels die directe werking hebben of internationale samenwerking bevorderen, zoals Verordening Brussel I-bis en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
* **Algemene rechtsbeginselen:** Fundamentele regels die de rechter moet toepassen wanneer de wet onduidelijk is, zoals de beginselen van behoorlijke procesvoering en het verbod op eigenrichting.
* **Gebruiken:** Ongeschreven regels die voortkomen uit de praktijk, zoals akkoordprotocollen.
### 4.3 Karakter van het burgerlijk procesrecht
Het burgerlijk procesrecht wordt gekenmerkt door verschillende eigenschappen:
* **Nationaal recht (lex fori):** In beginsel past de rechter het recht van het land toe waar de procedure is ingeleid, inclusief internationale verdragen en EU-verordeningen die in dat land van toepassing zijn.
* **Publiekrecht en privaatrecht:** Het bevat regels over de inrichting van de openbare dienst van het gerecht (publiekrecht) en regels die de belangen van de partijen zelf raken (privaatrecht).
* **Dynamisch karakter:** Het ondergaat voortdurend invloeden door maatschappelijke evoluties.
* **Dienende functie:** Het heeft geen bestaansrecht op zich, maar dient om materiële aanspraken af te dwingen.
* **Formalistisch karakter:** Het is sterk vormgebonden om rechtszekerheid en een eerlijk proces te waarborgen. Niet-naleving kan leiden tot nietigheid. Dit formalisme wordt echter getemperd door het beginsel van een eerlijk proces.
* **Autonoom rechtsgebied:** Het heeft eigen regels, beginselen en doelstellingen, hoewel het nauw samenhangt met het materiële recht.
* **Gebiedende aard en gradaties:** Het kent zowel dwingend recht (niet afwijkbaar) als aanvullend recht (wel afwijkbaar). Regels van openbare orde zijn van dwingend recht en moeten ambtshalve door de rechter worden toegepast.
* **Accusatoir karakter:** Het initiatief tot een procedure ligt bij de partijen. De rechter leidt het proces weliswaar en bewaakt het correcte verloop, maar mag niet zelf nieuwe betwistingen opwerpen of het voorwerp van de vordering wijzigen.
### 4.4 Toepassingsgebied van het burgerlijk procesrecht
Het toepassingsgebied wordt bepaald door verschillende criteria:
#### 4.4.1 Ratione personae (personen)
Het burgerlijk procesrecht geldt in principe voor elke natuurlijke persoon en rechtspersoon, tenzij immuniteit geldt voor bepaalde personen (bv. diplomaten).
#### 4.4.2 Ratione materiae (materie)
Het burgerlijk procesrecht is van toepassing op geschillen over subjectieve rechten ("subjectief contentieux"), waarbij een rechtssubject een afdwingbare aanspraak tegen een ander rechtssubject voor de rechter brengt. Het geldt niet voor geschillen waarbij een administratieve overheid een discretionaire bevoegdheid heeft en de wettigheid van een beslissing wordt betwist ("objectief contentieux").
* **Artikel 2 Ger.W.:** Het Gerechtelijk Wetboek geldt als gemeen recht, tenzij een andere wet uitdrukkelijk afwijkt of een rechtsbeginsel onverenigbaar is.
#### 4.4.3 Ratione temporis (tijd)
Nieuwe wetten op de rechterlijke organisatie, bevoegdheid en rechtspleging zijn van toepassing op lopende zaken vanaf hun inwerkingtreding, zonder dat lopende procedures onttrokken worden aan het reeds bevoegde gerecht.
#### 4.4.4 Ratione loci (territorium)
Het Belgisch procesrecht geldt op Belgisch grondgebied. Bij internationale geschillen wordt het internationaal privaatrechtelijk procesrecht toegepast.
### 4.5 Fundamentele procedurele rechten
#### 4.5.1 Recht op toegang tot de rechter
Gewaarborgd door artikel 6 EVRM en artikel 14 IVBPR. Dit houdt verband met het verbod op eigenrichting en het verbod op rechtsweigering door de rechter. Juridische bijstand is een belangrijk instrument om deze toegang te verzekeren.
#### 4.5.2 Onpartijdige rechter
De rechter moet zowel subjectief (persoonlijk onpartijdig) als objectief (het rechtssysteem moet onpartijdig zijn georganiseerd) onpartijdig zijn.
#### 4.5.3 Onafhankelijke rechter
De rechter moet onafhankelijk zijn van de andere machten en vrij zijn in de uitoefening van zijn rechtsprekende bevoegdheid.
#### 4.5.4 Eerlijk en openbaar proces
Dit omvat het recht op tegenspraak, procesgelijkheid, een redelijke termijn, gemotiveerde beslissingen en openbare uitspraken.
### 4.6 Organen van de rechterlijke macht
De rechterlijke macht bestaat uit verschillende organen, waaronder hoven en rechtbanken, het Openbaar Ministerie en de magistraten.
#### 4.6.1 Hoven en rechtbanken
De structuur is piramidaal met op lokaal niveau vredegerechten en politierechtbanken, op arrondissementeel niveau rechtbanken van eerste aanleg, arbeidsrechtbanken en ondernemingsrechtbanken, en op hoger niveau hoven van beroep, arbeidshoven en hoven van assisen. Het Hof van Cassatie staat aan de top.
#### 4.6.2 Openbaar Ministerie (OM)
Het OM valt formeel onder de Minister van Justitie maar maakt deel uit van de rechterlijke macht. Het oefent taken uit in privaatrechtelijke zaken via rechtsvordering, vordering of advies, met name wanneer de wet dit vereist of de openbare orde dit vraagt.
#### 4.6.3 Structuur van hoven en rechtbanken
De indeling omvat onder andere:
* **Vredegerechten:** Kantonaal georganiseerd, bevoegd voor geschillen tot een bepaalde waarde en specifieke materies zoals huur en burenhinder.
* **Politierechtbank:** Uitsluitend bevoegd voor verkeerszaken en administratieve boetes.
* **Rechtbank van eerste aanleg:** Heeft een algemene (voorwaardelijke) bevoegdheid voor zaken die niet aan andere rechtbanken zijn toegewezen en een exclusieve bevoegdheid voor familie- en jeugdzaken.
* **Ondernemingsrechtbank:** Bevoegd voor geschillen tussen ondernemingen en voor insolventieprocedures.
* **Arbeidsrechtbank:** Bevoegd voor arbeidsgeschillen, sociale zekerheid en aanvullende pensioenen.
* **Hoven van beroep:** Behandelen hoger beroep tegen beslissingen van de rechtbanken van eerste aanleg, ondernemingsrechtbanken en arbeidshoven.
* **Hof van Cassatie:** Oordeelt over de juiste toepassing van het recht en de procedure, zonder de feiten te herzien.
#### 4.6.4 Benoeming, bevordering en aanwijzing van magistraten
Toegang tot de magistratuur verloopt via een vergelijkend toelatingsexamen en gerechtelijke stage, of via examens beroepsbekwaamheid met ruime beroepservaring, of met twintig jaar ervaring en een mondeling evaluatie-examen.
### 4.7 De rechtsvordering en eis
#### 4.7.1 Begrip van de rechtsvordering
De rechtsvordering is de bevoegdheid die de wet aan een rechtssubject verleent om zijn materieelrechtelijke aanspraak via een wettelijk vastgelegde rechtspleging te laten beoordelen door een rechter.
* **Afstand van rechtsvordering:** Doet het recht zelf teniet.
* **Afstand van geding:** Doet enkel de rechtspleging vervallen; het recht blijft bestaan.
* **Afstand van proceshandeling:** Ziet af van de gevolgen van een specifieke handeling.
* **Misbruik van procesrecht:** Het gebruik van procesrecht op een tergende, roekeloze of schadelijke wijze kan leiden tot sancties zoals geldboetes en schadevergoeding.
#### 4.7.2 Algemene toelaatbaarheidsvoorwaarden
Deze voorwaarden bepalen of een rechtsvordering ontvankelijk is:
* **Buiten het Ger.W.:** Rechtsbekwaamheid en handelingsbekwaamheid. Gebrek hieraan leidt tot ontoelaatbaarheid. Groeperingen zonder rechtspersoonlijkheid kunnen mits inschrijving in de KBO procederen.
* **Binnen het Ger.W.:**
* **Hoedanigheid:** De bevoegdheid van de formele procespartij om namens een materiële procespartij op te treden.
* **Belang:** De nuttigheid van de gevraagde maatregel voor de eiser, die dadelijk, rechtstreeks, persoonlijk en legitiem moet zijn.
#### 4.7.3 Middelen van ontoelaatbaarheid (excepties sensu lato)
Dit zijn verweren die de rechtsvordering zelf raken, niet de grond van de zaak. Ze kunnen betrekking hebben op:
* **Ratione personae:** Gebrek aan rechtsbekwaamheid, handelingsbekwaamheid, hoedanigheid of belang.
* **Ratione temporis:** Verjaringstermijnen, vervaltermijnen of proceduretermijnen.
* **Ratione materiae:** Wanneer de rechtsvordering nooit heeft bestaan (bv. natuurlijke verbintenissen) of niet meer bestaat (bv. afstand van rechtsvordering).
#### 4.7.4 Eis, vordering en verweer
* **Eis (vordering):** Bestaat uit het voorwerp (wat wordt gevorderd), de feiten (oorzaak) en de rechtsgronden.
* **Hoofdvordering:** Leidt het geding in.
* **Tussenvordering:** Andere vorderingen ingesteld tijdens het geding (aanpassing, tegenvordering, tussenkomst).
* **Samenhang/Aanhangigheid:** Vorderingen die zo nauw verbonden zijn dat ze gezamenlijk behandeld moeten worden om tegenstrijdige uitspraken te voorkomen.
* **Verweer:** De reactie van de verweerder, die kan zijn:
* **Eigenlijk verweer:** Ten gronde (betwisting van feiten of rechtsgrond) of exceptief (procedurele voorwaarden).
* **Tegen-vordering:** Een vordering ingesteld door de verweerder tegen de eiser.
#### 4.7.5 Sanctieregeling
Schending van procedurele regels kan leiden tot:
* **Opschortend effect (dilatoire excepties):** De procedure wordt tijdelijk stopgezet om herstel mogelijk te maken (bv. excepties van onbevoegdheid, nietigheid van processtukken).
* **Afdoende (peremptoire) excepties:** Gebreken die niet hersteld kunnen worden en de procedure definitief doen stranden (bv. excepties van ontoelaatbaarheid).
### 4.8 Bevoegdheid van de rechter
De bevoegdheid regelt welk gerecht van een geschil mag kennisnemen.
#### 4.8.1 Nationale en internationale bevoegdheidsregels
Nationale regels bepalen de bevoegde rechter bij geschillen zonder internationaal element. Internationale regels (privaatrecht, verdragen) komen in beeld bij geschillen met een internationaal element.
#### 4.8.2 Rechtsmacht, bevoegdheid en verdelingsincident
* **Rechtsmacht:** De macht van Belgische hoven en rechtbanken om geschillen te beslechten.
* **Bevoegdheid (ratione materiae en ratione loci):** Bepaalt welke specifieke Belgische rechter bevoegd is.
* **Verdelingsincident:** Geschillen over de interne verdeling van zaken binnen dezelfde rechtbank.
#### 4.8.3 Criteria voor bevoegdheid
* **Ratione materiae (materiële bevoegdheid):** Welk type rechtscollege is bevoegd (bv. vrederechter, rechtbank van eerste aanleg). Dit is bijna altijd van openbare orde.
* **Ratione loci (territoriale bevoegdheid):** Welke rechtbank binnen welk geografisch gebied is bevoegd. Dit kan aanvullend recht, dwingend recht of openbare orde zijn, met verschillende gevolgen voor afwijking en ambtshalve toepassing.
* **Algemene, bijzondere, exclusieve en voorwaardelijke volheid van bevoegdheid:** Beschrijven de reikwijdte van de bevoegdheid van een rechtscollege.
* **Spoedeisend karakter (kortgeding):** De voorzitter van bepaalde rechtbanken kan bij voorraad uitspraak doen in dringende zaken.
#### 4.8.4 Bevoegdheidsgeschillen
Geschillen over bevoegdheid kunnen ontstaan bij hoofdvorderingen, tussenvorderingen, tegenvorderingen of bij samenhang/aanhangigheid. De regeling hieromtrent is vastgelegd in het Gerechtelijk Wetboek en kan leiden tot verwijzing naar de bevoegde rechter.
---
> **Tip:** Zorg dat je de verschillende niveaus van geschillenbeslechting (materieel recht, rechtsvordering, eis in rechte) en de bijbehorende gevolgen van afwijzing kunt onderscheiden. Ook het onderscheid tussen proceshandelingen en rechtsprekende handelingen is cruciaal voor het begrijpen van de sancties. Besteed extra aandacht aan de criteria voor bevoegdheid (ratione materiae, ratione loci) en de gevolgen van openbare orde, dwingend en aanvullend recht.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Sein | Dit begrip beschrijft hoe iets feitelijk is of hoe een situatie is; het betreft de beschrijving van de werkelijkheid zoals die is. |
| Sollen | Dit begrip beschrijft hoe iets behoort te zijn; het duidt op regels, rechtsnormen of verplichtingen die aangeven wat men moet of dient te doen. |
| Rechtsregels | Een bindend voorschrift dat de mens moet naleven, dat betrekking heeft op het uiterlijke gedrag in de maatschappij, wordt uitgevaardigd door gezaghebbende personen of instanties, en waarvan de naleving kan worden afgedwongen door de overheid. |
| Objectief recht | Het geheel van rechtsregels dat in een rechtsorde geldt, en dat bepaalt wat mag en niet mag, wat moet, en wat verboden is voor iedereen in de maatschappij. |
| Subjectief recht | Een individueel recht dat een persoon ontleent aan het objectieve recht; het is het recht van een individu om iets te doen, te hebben of te eisen op basis van de geldende wetten. |
| Rechtsstaat | Een maatschappij die geregeld wordt door rationele, consistente wetten waaraan ook de overheid en de wetgeving zelf onderworpen zijn, in plaats van door willekeur of persoonlijke voorkeur van gezagsdragers. |
| Algemene gelding van de wet | Een principe van de rechtsstaat waarbij wetten van toepassing zijn op alle personen die zich in een objectief gelijkaardige situatie bevinden, en dus niet gelden voor specifieke individuen of categorieën. |
| Drie machten – een onafhankelijke rechterlijke macht | Het principe van de scheiding der machten (wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht) met een onafhankelijke rechterlijke macht die wetten onpartijdig toepast op concrete geschillen. |
| Materieel recht | Het geheel van rechtsregels dat de inhoud van maatschappelijke gedragingen bepaalt, zoals burgerlijk recht, strafrecht, ondernemingsrecht en sociaal recht. |
| Gerechtelijk recht (formeel recht/handhavingsrecht) | De regels die bepalen hoe het materiële recht op een rechtmatige manier wordt toegepast, gehandhaafd en gerealiseerd; het is het sluitstuk van de rechtsstaat dat zorgt voor rechtvaardige procedures. |
| Eigenrichting | Het ongeoorloofd en eigenmachtig herstellen van een aangedaan onrecht door een persoon, wat geweld en willekeur met zich meebrengt en door het gerechtelijk recht wordt uitgesloten. |
| Exceptio non adimpleti contractus (ENAC) | Een beginsel bij wederkerige overeenkomsten waarbij een partij haar eigen prestatie mag opschorten zolang de andere partij haar verplichtingen niet nakomt, om zo de uitvoering van het contract af te dwingen. |
| Retentierecht | Het recht om een zaak niet af te geven totdat de tegenprestatie, zoals betaling voor geleverde diensten of herstellingen, is voldaan, wat dient als middel om eigen rechten af te dwingen. |
| Burgerlijk procesrecht | Alle rechtsregels van gerechtelijk recht die specifiek betrekking hebben op privaatrechtelijke geschillen, dus geschillen over de onderlinge verhoudingen tussen burgers. |
| Rechterlijke organisatie en bevoegdheid | De regels die bepalen hoe rechtbanken zijn opgebouwd, welke rechter welke soort zaken mag behandelen, en hoe de bevoegdheid tussen verschillende rechtbanken is verdeeld. |
| Procesgang en rechtsvordering | De regels die bepalen hoe een proces wordt gestart, hoe partijen hun rechten kunnen doen gelden, en hoe het verloop van een rechtszaak geregeld is, inclusief het recht om naar de rechter te stappen. |
| Bewijsvoering en bemiddeling | De methoden en regels voor het leveren, verzamelen en beoordelen van bewijs in een rechtszaak, inclusief alternatieve geschillenbeslechtingsmethoden zoals bemiddeling. |
| Bewarende maatregelen en uitvoering van uitspraken | De procedures om rechten veilig te stellen voor of tijdens een procedure (zoals beslag) en de regels voor de effectieve uitvoering van rechterlijke uitspraken, zoals de inning van schulden. |
| Grondwet | De fundamentele wet van een land die de basisstructuur van de staat, de rechten van burgers en de werking van overheidsinstanties, inclusief de rechterlijke macht, vastlegt. |
| Gerechtelijk Wetboek | Een wetboek dat de regels en procedures bevat die van toepassing zijn op alle rechtsgedingen in België, met als doel het procesrecht te moderniseren en te vereenvoudigen. |
| Rechtspraak | De uitspraken van rechters in concrete gevallen, die dienen als interpretatie en verduidelijking van de wet en als leidraad voor latere juridische beslissingen, hoewel ze formeel niet altijd bindend zijn. |
| Hof van Cassatie | Het hoogste gerecht in België dat toeziet op de eenheid van rechtspraak en controleert of lagere rechtbanken het recht juist hebben toegepast, waarbij cassatiearresten gezaghebbende richtsnoeren vormen. |
| Rechtsleer | De meningen en analyses van juridische experts en academici in juridische literatuur, die rechters en rechtszoekenden inspireren en helpen bij de interpretatie en ontwikkeling van het recht. |
| Europese verordeningen en internationale verdragen | Juridische instrumenten op Europees en internationaal niveau die rechtstreekse werking hebben of bindend zijn voor lidstaten en verdragsstaten, en die invloed hebben op het burgerlijk procesrecht. |
| Algemene rechtsbeginselen | Fundamentele regels van het recht die, zelfs bij stilzwijgen, duisterheid of onvolledigheid van de wet, door de rechter moeten worden toegepast om recht te spreken. |
| Gebruiken | Ongeschreven regels die ontstaan door langdurige praktijk en algemene erkenning, die soms de geschreven wet kunnen aanvullen of in bepaalde gevallen zelfs lijken te contraheren, zoals akkoordprotocollen tussen rechtbanken en de balie. |
| Nationaal recht (lex fori) | Het recht dat van toepassing is in het land waar een procedure wordt opgestart of ingeleid; voor België omvat dit niet alleen Belgisch recht, maar ook internationaal recht dat in België geldt. |
| Publiekrecht | Het recht dat de inrichting en werking van de overheid en de verhouding tussen overheid en burgers regelt. |
| Privaatrecht | Het recht dat de verhoudingen tussen burgers onderling regelt. |
| Dynamisch karakter | De voortdurende evolutie van het burgerlijk procesrecht onder invloed van maatschappelijke veranderingen en dagelijkse toepassing in procedures. |
| Dienende functie | De rol van het burgerlijk procesrecht om materiële aanspraken van burgers te laten afdwingen via gerechtelijke procedures. |
| Formalistisch karakter | De strikte vormgebondenheid van procedures in het burgerlijk procesrecht, noodzakelijk voor rechtszekerheid, gelijkheid en een eerlijk proces, waarbij niet-naleving tot nietigheid kan leiden. |
| Autonoom rechtsgebied | Het burgerlijk procesrecht als een rechtsgebied met eigen regels, beginselen en doelstellingen, dat nauw samenhangt met het materiële recht maar zijn eigen logica behoudt. |
| Gebiedend recht | Wettelijke bepalingen die partijen verplicht zijn na te leven en waarvan niet mag worden afgeweken. |
| Aanvullend recht | Wettelijke bepalingen die van toepassing zijn wanneer partijen niets anders overeenkomen, maar waarvan wel mag worden afgeweken. |
| Dwingend recht (niet van openbare orde) | Wettelijke bepalingen waarvan niet mag worden afgeweken vóór het ontstaan van een geschil, maar wel nádat het geschil is ontstaan. |
| Dwingend recht (wel van openbare orde) | Wettelijke bepalingen die het algemeen belang beogen en bescherming bieden aan zowel rechtzoekenden als de rechtsbedeling in het algemeen, waarvan nooit mag worden afgeweken. |
| Accusatoir karakter | Een procesvorm waarbij het initiatief tot een procedure bij de partijen ligt en de rechter enkel recht spreekt als een partij een vordering instelt, waarbij de partijen de inhoud en omvang van hun vordering bepalen. |
| Inquisitoir karakter | Een procesvorm waarbij het initiatief en de leiding van de procedure primair bij de rechter of het openbaar ministerie ligt. |
| Verbod op ultra petita | Een principe in het accusatoire procesrecht dat inhoudt dat de rechter niet meer mag toekennen dan wat door de eiser is gevorderd. |
| Recht op toegang tot de rechter | Een fundamenteel mensenrecht dat garandeert dat iedereen het recht heeft om zijn zaak te laten beoordelen door een onafhankelijke en onpartijdige rechter, en dat eigenrichting en rechtsweigering verbiedt. |
| Juridische bijstand | Georganiseerde hulpverlening aan rechtzoekenden met onvoldoende financiële middelen, bestaande uit eerstelijnsbijstand (gratis basisadvies) en tweedelijnsbijstand (volledige vertegenwoordiging door een advocaat, pro deo). |
| Rechtsbijstand | Vrijstelling van gerechtskosten voor personen met onvoldoende middelen, toegekend door de rechtbank waar de zaak wordt behandeld. |
| Onpartijdige rechter | Een rechter die persoonlijk zonder vooringenomenheid of schijn van partijdigheid oordeelt, en wiens systeem van rechtspraak zodanig georganiseerd is dat niemand van zijn natuurlijke rechter wordt afgetrokken. |
| Onafhankelijke rechter | Een rechter die volledig onafhankelijk is van andere machten (wetgevende en uitvoerende) en in eer en geweten en overeenkomstig de wet oordeelt. |
| Eerlijk en openbaar proces | Een proces dat voldoet aan fundamentele rechten zoals het recht op een eerlijke en openbare behandeling binnen een redelijke termijn, met een gemotiveerde beslissing en een openbare uitspraak. |
| Tegenspraak en procesgelijkheid | Het principe dat alle partijen het recht hebben om te antwoorden op de argumenten en bewijsstukken van de tegenpartij, en dat deze antwoorden onderling moeten worden uitgewisseld. |
| Partijautonomie en beschikkingsbeginsel | Het principe dat partijen zelf beslissen over het instellen van een vordering, de inhoud en omvang ervan, en het verloop van de procedure, terwijl de rechter een lijdende rol heeft. |
| Rechtsvordering (ius agendi) | De bevoegdheid die de wet aan een rechtssubject verleent om zijn materieelrechtelijke aanspraak via een wettelijk vastgelegde rechtspleging door een rechter te laten beoordelen. |
| Betekening | De formele en officiële mededeling van een gerechtelijke akte aan een partij of derde, meestal door een gerechtsdeurwaarder, met vermelding van de juridische gevolgen en termijnen. |
| Kennisgeving | De toezending van een akte van rechtspleging, meestal via postdiensten of elektronische post, om partijen en gerechtelijke instanties op de hoogte te brengen van een procedurele handeling. |
| Eis (vordering in rechte) | De concrete aanspraak die een eiser bij de rechter indient, bestaande uit het voorwerp (wat wordt gevorderd), de feiten (waarop de eis steunt) en de rechtsgronden (toepasselijke rechtsregels). |
| Verweer | De reactie van de verweerder op de vordering van de eiser, die kan bestaan uit een verweer ten gronde (betwisting van feiten of rechtsgrond) of een exceptief verweer (procedurele voorwaarden). |
| Tegenvordering | Een vordering die de verweerder instelt tegen de eiser, als een onafhankelijke procedure naast het verweer tegen de hoofdvordering. |
| Samenhang | Wanneer meerdere vorderingen zo nauw verbonden zijn dat ze gezamenlijk moeten worden behandeld om onverenigbare oplossingen te voorkomen. |
| Aanhangigheid | Wanneer identieke vorderingen (qua oorzaak, voorwerp, partijen en hoedanigheid) reeds aanhangig zijn bij verschillende, bevoegde rechtbanken. |
| Afstand van geding | Het opgeven van de lopende rechtspleging, waarbij het recht zelf blijft bestaan en de partij later opnieuw een vordering kan instellen. |
| Misbruik van procesrecht | Het gebruik van procesrecht met de intentie schade te berokkenen of op een kennelijk buitenproportionele wijze, wat kan leiden tot geldboetes en schadevergoedingen. |
| Toelaatbaarheidsvoorwaarden | Voorwaarden waaraan een rechtsvordering moet voldoen om door de rechter te worden behandeld, zoals rechtsbekwaamheid, handelingsbekwaamheid, hoedanigheid en belang. |
| Middelen van ontoelaatbaarheid (excepties sensu lato) | Verweren die betrekking hebben op de rechtsvordering zelf (niet op de gegrondheid) en die de ontvankelijkheid van de vordering betwisten, zoals gebrek aan belang of verjaring. |
| Ratione personae | Betrekking hebbend op de persoon van de partij, en dus op de algemene toelaatbaarheidsvoorwaarden zoals rechtsbekwaamheid, handelingsbekwaamheid, hoedanigheid en belang. |
| Ratione temporis | Betrekking hebbend op termijnen die het bestaan van het vorderingsrecht beïnvloeden, zoals verjaringstermijnen, vervaltermijnen en proceduretermijnen. |
| Ratione materiae | Betrekking hebbend op het subjectieve recht zelf, en de vraag of de rechtsvordering ooit heeft bestaan, niet meer bestaat, of van bij het begin onmogelijk was. |
| Verjaring | Een middel om door het verstrijken van tijd door de wet bepaalde rechten te verkrijgen (verkrijgende verjaring) of van een verbintenis bevrijd te worden (bevrijdende verjaring). |
| Verval | Een fatale termijn vastgelegd door de wet, rechter of contract, waarbij het recht vervalt als de termijn niet wordt gerespecteerd, zonder mogelijkheid tot schorsing of stuiting. |
| Nietigheid | De sanctie voor schending van bepaalde procesregels, waardoor een handeling ongeldig wordt verklaard; het systeem berust op principes als legaliteit, relativiteit, regularisatie, dekking en responsabiliteit. |
| Proceshandelingen | Alle handelingen die tijdens het geding of onder toezicht van het gerecht worden gesteld door partijen, hun gevolmachtigden of hulppersoneel van de rechter, die de procedure voortbewegen maar geen rechtspraak inhouden. |
| Rechtsprekende handelingen | De uitspraken (vonnissen, arresten, beschikkingen) van rechtscolleges die een geschil beslechten met toepassing van rechtsregels, en die vallen onder het sanctiesysteem van de rechterlijke organisatie. |
| Rechtsmacht | De macht van Belgische hoven en rechtbanken om geschillen te beslechten, gebaseerd op nationale of internationale regels. |
| Bevoegdheid | De toewijzing van een specifiek geschil aan een bepaalde Belgische rechter (bv. vredegerecht, ondernemingsrechtbank) op basis van materiële, territoriale, of andere criteria. |
| Verdelingsincident | Een geschil binnen hetzelfde rechtscollege over welke kamer of afdeling de vordering moet behandelen. |
| Ratione loci | Territoriale bevoegdheid; de bepaling van welke rechtbank binnen welk geografisch gebied bevoegd is om kennis te nemen van een zaak. |
| Algemene bevoegdheid | De normale, breed omschreven bevoegdheid van een rechtscollege om geschillen te behandelen die niet uitdrukkelijk aan een ander rechtscollege zijn toegewezen. |
| Bijzondere bevoegdheid | Een bevoegdheid die een rechtscollege specifiek voor bepaalde materies of gevallen wordt toegekend, ongeacht de waarde van de vordering. |
| Exclusieve bevoegdheid | Een bevoegdheid die uitsluitend aan één bepaald rechtscollege is toegekend, waardoor andere rechtscolleges in die materie onbevoegd zijn. |
| Voorwaardelijke volheid van bevoegdheid | De ruime, residuaire bevoegdheid van de rechtbank van eerste aanleg, die vervalt indien de verweerder tijdig de onbevoegdheid opwerpt of de eiser de zaak verwijst. |
| Kortgeding | Een spoedprocedure waarbij een voorzitter van een rechtbank bij voorraad uitspraak kan doen in dringende zaken die tot de bevoegdheid van zijn rechtbank behoren. |
| Eenheidsbevoegdheid | Het principe dat alle vorderingen die nauw verband houden met een huwelijk of wettelijke samenwoning, of die betrekking hebben op minderjarigen, bij dezelfde familierechtbank worden behandeld om tegenstrijdige uitspraken te voorkomen. |
| Eenzijdig verzoekschrift | Een procedure waarbij slechts één partij wordt gehoord, ook al gaat het om een materieelrechtelijke aanspraak tegen een derde die niet in het geding is betrokken. |
| Rechtsmiddelen | Juridische middelen om een beslissing van een lagere rechter aan te vechten, zoals hoger beroep of cassatie. |
| Akkoordvonnis | Een vonnis waarin de rechter het akkoord van partijen over de bevoegdheid bekrachtigt. |
| Berusting | De stilzwijgende of uitdrukkelijke instemming van partijen met een uitspraak van de rechter, die de bevoegdheidsvraag kan bevestigen. |
| Een aanspraak honoreren | Een claim of recht dat iemand heeft, erkennen en toekennen. |
| Beschikkingsbeginsel | Partijen bepalen zelf of ze een geschil aanhangig maken, hoe ze hun vordering formuleren en of ze ze intrekken. |
| Proceshandelingen | Vallen onder de nietigheden van art. 860 e.v. Ger.W. |
| Rechtsprekende handelingen | Vallen onder het sanctiesysteem van de rechterlijke organisatie (géén nietigheidsleer) |
Cover
Samenvatting D1.docx
Summary
## Afstamming: concepten en betekenissen
De tekst introduceert het begrip afstamming met verschillende betekenissen:
### Algemene betekenis van bloedverwantschap
Dit verwijst naar de verwanten, de banden die personen verbinden op grond van afstamming.
### Bijzondere betekenis: Sociaal ouderschap
Dit duidt op de relatie tussen de persoon die het kind verzorgt en opvoedt, en het kind zelf. Het gaat om de ouderrol die dagelijks wordt opgenomen.
### Bijzondere betekenis: Juridisch ouderschap
Dit betreft de directe juridische band tussen ouder en kind, wat leidt tot het concept van juridisch ouderschap. Juridische afstamming hoeft niet per se biologisch te zijn; sociaal gedrag kan ook een juridische grondslag vormen.
### Biologische versus juridische afstamming
Niet elke biologische afstamming wordt juridisch erkend. Het is mogelijk om biologisch verwant te zijn zonder dat dit leidt tot juridische ouderlijke verantwoordelijkheden. Omgekeerd kan juridische afstamming bestaan zonder biologische grondslag. Bijvoorbeeld, een prins die een biologisch kind erkent, creëert een juridische band via erkenning, wat gevolgen heeft voor de burgerlijke stand. Incestueuze verwekking mag niet juridisch worden vastgesteld.
## Grondslagen voor juridische afstamming
Juridische afstamming kan gebaseerd zijn op verschillende fundamenten:
* **Bloedband:** De oorspronkelijke, biologische realiteit die de afstammingsbanden creëert.
* **Sociaal gedrag:** Het "bezit van staat" (bewijsmiddel van vaderschap of moederschap), wat kan dienen als een belemmering voor betwisting van verwantschap. Dit wordt ook wel de *socioaffectieve realiteit* genoemd.
* **Wil of intentie:** De *volitieve realiteit*, die de wil om vader of moeder te worden omvat, zoals bij erkenning, meemoederschap of een gezamenlijke ouderschapsintentie.
* **Belang van het kind:** Dit criterium wordt ingezet bij conflicten tussen de verschillende grondslagen en primeert, zoals bevestigd door het Grondwettelijk Hof. Elke wetgevende hervorming zoekt naar een nieuw evenwicht hierin.
## Afstamming en de openbare orde
Afstammingsrecht raakt integraal de openbare orde. Het betreft de staat van de persoon in de familie en kan niet bij overeenkomst worden afgeweken. Contracten die hiermee in strijd zijn, zoals draagmoederschapscontracten die de regel van afstammingsrecht willen omzeilen, zijn nietig. Zolang er geen specifieke wetgeving is, kunnen dergelijke contracten niet afwijken van de openbare orde.
## Afstamming versus adoptie
Hoewel beide aan ouderschap juridische vorm geven, verschillen afstamming en adoptie fundamenteel:
* **Afstamming:** Is **declaratief** van aard, het verklaart wat reeds bestaat (vaak gebaseerd op biologische realiteit).
* **Adoptie:** Is **constitutief** van aard, het vestigt een nieuwe juridische band die nog niet bestond, vaak gebaseerd op socio-affectieve banden.
Adoptie heeft een beperkte declaratieve werking, waarbij het ouderschap begint bij de start van de adoptieprocedure. Biologisch ouderschap begint daarentegen vanaf de verwekking.
## Verwantschap: begrippen en organisatie
Verwantschap verbindt personen op grond van afstamming of een gemeenschappelijke stamouder. Er zijn twee soorten:
* **Verwanten in rechte lijn:** Personen die rechtstreeks van elkaar afstammen (bv. ouder-kind, grootouder-ouder).
* **Verwanten in de zijlijn:** Personen die een gemeenschappelijke stamouder hebben (bv. broers, zussen, ooms, tantes, neven, nichten). Deze kunnen één of twee gemeenschappelijke ouders hebben.
## Gevolgen van verwantschap
Een vastgestelde afstammingsband leidt tot diverse juridische gevolgen, waaronder:
* Familienaam
* Erfrecht
* Alimentatie
* Ouderlijk gezag (automatisch gekoppeld aan juridische afstamming)
## Rechten van (donor)kinderen gebaseerd op bloedverwantschap
De wettelijke regeling van het recht op afstammingsinformatie is inconsistent. De MBV-wet hanteert anonimiteit voor gametendonatie, terwijl het adoptierecht kinderen vanaf 12 jaar de identiteit van hun ouders kan laten vragen. Het Vlaams Afstammingscentrum biedt informatie over de eigen achtergrond. De rechtspraak, zoals het arrest van het GwH 102/2024, benadrukt een beter evenwicht tussen de rechten van kinderen en donoren en staat open voor opheffing van anonimiteit. De rechtspraak heeft ook het recht op zekerheid over biologisch vaderschap via DNA-onderzoek en het recht op niet-identificeerbare gegevens van de donor gecreëerd.
## Aanverwantschap: begrippen en organisatie
Aanverwantschap verbindt een persoon met de verwanten van zijn echtgenoot of wettelijk samenwonende partner, maar ook met stiefkinderen en de echtgenoten van verwanten. Dit zijn aangetrouwde familieleden.
## Gevolgen van aanverwantschap
Aanverwantschap heeft gevolgen voor adoptie, onderhoudsverplichtingen, huwelijksbeletsels en voogdij. Het verdwijnt niet volledig na ontbinding van het huwelijk, zoals het geval is bij een schoonmoeder die schoonmoeder blijft, zelfs na beëindiging van de relatie van haar kind.
## Samenvatting verwantschap en aanverwantschap
* **Verwantschap:** Gebaseerd op afstamming (rechte lijn: ascendenten en descendenten; zijlijn: collateralen).
* **Aanverwantschap:** Gebaseerd op huwelijk (niet op wettelijke of feitelijke samenwoning). Stiefbroers/zussen zijn geen aanverwanten, terwijl halfbroers/zussen wel verwanten zijn.
## Systeem van de graden
Verwanten en aanverwanten worden georganiseerd in graden, gebaseerd op generaties of de afstand tot de gemeenschappelijke voorouder.
* **Verwanten:** Elke generatie telt als een graad in rechte lijn; in zijlijn telt men eerst naar de gemeenschappelijke ouder en dan naar de verwant.
* **Aanverwanten:** Volgen hetzelfde systeem, maar zonder graad voor het huwelijk dat de aanverwantschap deed ontstaan.
## Vaststelling van de afstamming
De afstamming kan worden vastgesteld via drie methoden: vermelding in de geboorteakte, erkenning, en gerechtelijke vaststelling.
### I. Moederschap
Vaststelling van moederschap geschiedt via:
1. **Vermelding van de naam van de moeder in de geboorteakte:** De regel *mater semper certa est* (de moeder is altijd zeker). Anonieme en discrete bevalling zijn in België niet mogelijk.
2. **Erkenning door een vrouw:** Vrijwillige rechtshandeling die plaatsvindt buiten de rechtbank, met toestemming van de andere ouder indien nodig.
3. **Gerechtelijke vaststelling van moederschap:** Gedwongen vaststelling via een vonnis, waarbij de rechtbank de afstammingsband vaststelt.
Er zijn bijzondere regels voor overspelige en bloedschennige kinderen.
### II. Vaderschap
Vaderschap wordt vastgesteld via:
* **De vaderschapsregel ("Pater est quem nuptiae demonstrant"):** Binnen het huwelijk is de echtgenoot vader van kinderen geboren binnen het huwelijk of binnen 300 dagen na de ontbinding/nietigverklaring. Er gelden vermoedens omtrent de verwekkingsperiode.
* **Erkenning door een man:** Vrijwillige erkenning bij de ambtenaar van de burgerlijke stand, met vereiste toestemmingen.
* **Gerechtelijke vaststelling van vaderschap:** Gedwongen vaststelling via de rechtbank.
Erkend wordt dat de echtgenoot van de moeder als vader wordt beschouwd onder bepaalde voorwaarden en er zijn uitzonderingen op dit vermoeden, bijvoorbeeld bij een machtiging tot afzonderlijk verblijf of na introductie van een echtscheidingsprocedure. Ook na een nieuw huwelijk van de moeder binnen 300 dagen na ontbinding van het vorige huwelijk, speelt de vaderschapsregel een rol, met een voorkeur voor de nieuwe echtgenoot.
### II/1. Meemoederschap
Meemoederschap is mogelijk sinds de wet van 5 mei 2014. De grondslag is de gezamenlijke ouderschapsintentie van twee vrouwen. Het vaderschap moet afwezig zijn of juridisch betwist worden. De vaststelling kan gebeuren via een meemoederschapsregel (binnen het huwelijk), erkenning, of gerechtelijk onderzoek. Er gelden specifieke overgangsregels en conflicten kunnen ontstaan tussen vaderschap en meemoederschap, aangezien afstamming tweezijdig blijft.
## Betwisting van de afstamming
Elke vastgestelde afstamming kan worden betwist via een rechtsvordering tot betwisting van staat. Dit kan langs moeders-, vaders-, of meemoederszijde gebeuren, met specifieke regels voor ontvankelijkheid, termijnen, bewijsmiddelen en de partijen in het geding.
### Betwisting van moederschap
Dit kan gebeuren tegen de moeder wiens naam in de geboorteakte staat, na moederlijke erkenning, of tegen een gerechtelijk vastgesteld moederschap. De bewijslast rust op degene die betwist, en het belang van het kind wordt steeds meer meegewogen. Er is een bijzondere procedure voor de nietigverklaring van een moederlijke erkenning zonder toestemming.
### Betwisting van vaderschap
Vaderschap van de echtgenoot kan rechtstreeks of onrechtstreeks worden betwist. De ontvankelijkheid is onderworpen aan het "bezit van staat", maar dit is geen absoluut ongrondwettelijk verbod meer; de rechter maakt een belangenafweging. De gegrondheid hangt af van het bewijs van niet-vaderschap, maar ook hier speelt de belangenafweging een rol. Het vaderschap van een erkennende man kan ook worden betwist, met vergelijkbare ontvankelijkheids- en gegrondheidsvereisten.
### Betwisting van meemoederschap
Dit volgt grotendeels de regels voor vaderschapsbetwisting, met specifieke aandacht voor de grondslag van meemoederschap (instemming met medisch begeleide voortplanting). De bewijslast rust bij de eiser, en de rechterlijke toetsing van belangen is cruciaal.
## Gevolgen van de afstamming
De vastgestelde afstamming heeft diverse gevolgen, waaronder de familienaam, alimentatie, en ouderlijk gezag. De wet streeft naar gelijkheid tussen alle vormen van afstamming, maar er zijn uitzonderingen, met name ten nadele van overspelige ouders (bv. verlies van huwelijksvoordelen en schenkingen, tenzij de trouwe echtgenoot anders bepaalt).
### Belgische nationaliteit
Bij betwisting of nietigverklaring van de afstamming, kan de familierechtbank zich uitspreken over het behoud van de Belgische nationaliteit van het kind, met een evolutie in de rechtspraak en wetgeving om de rechten van het kind te beschermen.
### Familienaam
De toekenning van de familienaam volgt basisregels die het recht van beide ouders (of meemoeders) erkennen, inclusief de mogelijkheid van een dubbele naam. Bij onenigheid of afwezigheid van keuze geldt een alfabetische volgorde. Het kind vanaf 12 jaar heeft inspraak in naamsveranderingen. Er is een procedure voor naams- en voornaamsveranderingen, inclusief een eenmalige administratieve wijziging zonder opgave van reden.
### Alimentatie
De gemeenrechtelijke familiale onderhoudsverplichting geldt tussen bloedverwanten in rechte lijn en tussen echtgenoten/partners. Het bedrag is afhankelijk van de behoeften van de schuldeiser en het vermogen van de schuldenaar. Er bestaan bijzondere onderhoudsverplichtingen voor ouders jegens hun kinderen (ook na meerderjarigheid bij voortgezette opleiding) en voor stiefouders/partners na overlijden van de eigen ouder. De verweker van een kind kan ook aangesproken worden voor onderhoudsgeld. DAVO biedt dienstverlening voor de invordering van onderhoudsgelden.
### Ouderlijk gezag
Ouderlijk gezag, als primair beschermingsstatuut, omvat rechten en plichten ten aanzien van de persoon en het vermogen van het kind. Sinds recente hervormingen wordt het ouderlijk gezag gezamenlijk uitgeoefend, met een recht op persoonlijk contact voor de niet-uitoefenende ouder. De wet legt een bijzondere nadruk op het belang van het kind en voorziet in diverse beschermingsstatuten zoals voogdij en pleegzorg. Het hoorrecht van minderjarigen in gerechtelijke procedures is versterkt.
### Pleegzorg
Pleegzorg is een vorm van jeugdhulp waarbij een minderjarige tijdelijk bij pleegzorgers verblijft. Pleegzorgers nemen de dagelijkse beslissingen en het verblijfsrecht op zich, terwijl ouders de belangrijke beslissingen behouden, tenzij anders overeengekomen of in dringende gevallen.
### Broers en zussen
Minderjarige broers en zussen hebben het recht om niet van elkaar gescheiden te worden, met uitzondering van gevallen waarbij een minderjarige is geplaatst na het plegen van een misdrijf. Dit recht wordt geacht te bestaan tussen juridische broers en zussen, en gelijkgestelde broers en zussen (die samen in een gezin opgroeien en een bijzondere affectieve band hebben).
### Voogdij
Voogdij ontstaat wanneer beide ouders overleden, onbekend zijn of definitief onbekwaam zijn om het ouderlijk gezag uit te oefenen. De vrederechter benoemt een voogd, die de persoon en goederen van de minderjarige beheert, met verplichte tussenkomst van een toeziende voogd en eventueel een voogd ad hoc.
### Ontvoogding
Ontvoogding, mogelijk vanaf 15 jaar, kan wettelijk (bij huwelijk) of gerechtelijk worden verkregen, en vermindert de handelingsonbekwaamheid van de minderjarige, met bijstand van een curator.
### Opschorting stemrecht minderjarigen (16-17 jaar)
Sinds recente wetgeving kunnen 16- en 17-jarigen stemmen voor het Europees Parlement. De vrederechter kan, bij gemotiveerde beslissing, het stemrecht van deze minderjarigen opschorten indien hun gezondheidstoestand of omstandigheden dit vereisen.
### Beschermde meerderjarigen
Meerderjarigen met een psychiatrische aandoening of verkwisters kunnen gerechtelijk beschermd worden via onbekwaamverklaring en bewind, waarbij de autonomie van de persoon centraal staat.
## Adoptie
Adoptie is een gerechtelijke procedure die een juridische band schept vergelijkbaar met afstamming, met twee vormen: gewone adoptie (complementair aan bestaande banden) en volle adoptie (verbreking van oorspronkelijke banden). De adoptie moet steunen op wettige redenen, met de nadruk op het belang van het kind. Er zijn specifieke voorwaarden voor adoptanten (leeftijd, geschiktheid) en vereiste toestemmingen.
### Gevolgen van adoptie
De gevolgen verschillen tussen gewone (behouden oorspronkelijke familiebanden) en volle adoptie (integratie in adoptieve familie, verbreking oorspronkelijke banden). Dit heeft impact op familienaam, ouderlijk gezag, huwelijksbeletsels, en onderhoudsverplichtingen.
### Beëindiging van adoptie
Adoptie is in beginsel onherroepelijk, maar kan onder strikte voorwaarden worden herzien of, in geval van gewone adoptie, herroepen.
## Betwisting van de afstamming
Elke vastgestelde afstamming kan worden betwist. De procedure kent specifieke titularissen, termijnen, en bewijsmiddelen. De betwisting van het vaderschap van de echtgenoot, in het bijzonder, kent een evoluerende rechtspraak die de belangen van alle betrokkenen, met name het kind, afweegt.
## Alimentatie
De onderhoudsplicht is een dwingendrechtelijke, wederkerige en persoonlijke verplichting tussen bloedverwanten in rechte lijn en aanverwanten (echtgenoot/ex-echtgenoot). Het bedrag is afhankelijk van de behoeften en draagkracht. Er bestaan diverse methoden voor invordering, waaronder beslag en de dienstverlening van DAVO.
## Strafsancties
Familieverlating is een misdrijf dat de niet-naleving van onderhoudsverplichtingen bestraft, met verschillende strafniveaus afhankelijk van de ernst van de situatie.
## Bescherrmde minderjarigen
Minderjarigen genieten specifieke bescherming door wettelijke bepalingen inzake handelingsonbekwaamheid, ouderlijk gezag, voogdij, pleegzorg, en het recht om gehoord te worden in gerechtelijke procedures. De wetgeving evolueert om de rechten en belangen van het kind te versterken.
## Bescherming van geesteszieken en verkwisters
De wet voorziet in publiekrechtelijke (gedwongen opname, internering) en privaatrechtelijke (onbekwaamverklaring, bewind, lastgeving) beschermingsmaatregelen voor personen met psychiatrische aandoeningen of verkwisters, met de nadruk op subsidiariteit, proportionaliteit, en autonomie van de beschermde persoon.
---
### Veelvoorkomende fouten om te vermijden:
* Het verwarren van juridische en biologische afstamming.
* Het negeren van het belang van het kind als doorslaggevend criterium in afstammingsgeschillen.
* Het niet naleven van de specifieke ontvankelijkheids- en bewijsregels bij betwisting van afstamming.
* Het verkeerd interpreteren van de gevolgen van gewone versus volle adoptie.
* Het niet correct toepassen van de bepalingen inzake familienaamkeuze en -wijziging.
* Het vergeten van de specifieke regels voor bijzondere onderhoudsverplichtingen (bv. stiefouder).
* Het onjuist toepassen van de termijnen voor het betwisten van afstamming.
* Het miskennen van de specifieke procedures en vereisten voor pleegzorg, voogdij, en adoptie.
* Het niet volgen van de correcte procedures voor de vaststelling of betwisting van afstamming.
* Het negeren van de evolutie in wetgeving en rechtspraak, met name met betrekking tot het hoorrecht van minderjarigen en de belangenafweging in adoptieprocedures.
* Het verkeerd interpreteren van de gevolgen van de verschillende vormen van ouderlijk gezag en verblijfsregelingen.
* Het niet correct toepassen van de regels inzake de aansprakelijkheid van ouders en pleegzorgers voor de daden van minderjarigen.
* Het vergeten van de specifieke procedures voor de bescherming van meerderjarigen, zoals bewind en lastgeving.
* Het negeren van de evoluerende rol van de vrederechter en de familierechtbank in geschillen met betrekking tot minderjarigen en beschermde personen.
* Het verwarren van de verschillende wettelijke regimes voor de vaststelling en betwisting van meemoederschap.
* Het niet correct toepassen van de regels inzake de gevolgen van de afstamming op het erfrecht, de naam, en alimentatie.
* Het niet correct toepassen van de regels rond de vaststelling en betwisting van vaderschap en meemoederschap, inclusief de rol van bewijs en belangenafweging.
* Het niet kennen van de uitzonderingen op de algemene regels inzake afstamming, zoals bij bijzondere voortplantingstechnieken of draagmoederschap.
Deze studiegids is bedoeld als een uitgebreide basis voor uw examenvoorbereiding. Raadpleeg steeds de meest recente wetgeving en jurisprudentie voor de meest accurate en actuele informatie.
Glossary
## Woordenlijst
| Term | Definitie |
|---|---|
| Afstamming | Het juridische verband dat de juridische band tussen een ouder en een kind vaststelt, los van de biologische realiteit. Het kan gebaseerd zijn op de bloedband, sociaal gedrag of de wil van de betrokkenen. |
| Bloedverwantschap | Een vorm van verwantschap die gebaseerd is op afstamming, zowel in rechte lijn (directe voorouders en afstammelingen) als in zijlijn (personen die een gemeenschappelijke voorouder hebben). |
| Familienaam | De naam die juridisch aan een persoon is verbonden, vaak voortvloeiend uit de vastgestelde afstamming of door een specifieke juridische procedure zoals adoptie of naamsverklaring. |
| Juridische afstamming | De afstamming zoals die door het recht wordt erkend en vastgesteld, wat juridische gevolgen heeft voor o.a. erfrecht, ouderlijk gezag en onderhoudsverplichtingen, ongeacht of er een biologische band is. |
| Meemoederschap | De juridische afstamming van een vrouw ten opzichte van een kind, vastgesteld door de gemeenschappelijke ouderschapsintentie van twee vrouwen die een kind willen en een van hen zwanger wordt, vaak via medisch begeleide voortplanting. |
| Ouderlijk gezag | Een geheel van rechten en plichten die ouders hebben ten aanzien van hun minderjarige kinderen, gericht op hun bescherming, opvoeding en ontwikkeling, en het beheer van hun vermogen. |
| Sociaal ouderschap | Het ouderschap gebaseerd op de feitelijke verzorging, opvoeding en de dagelijkse gedragingen als ouder ten aanzien van een kind, ongeacht de biologische of juridische band. |
| Verwantschap | Het juridische verband tussen personen die van elkaar afstammen of een gemeenschappelijke voorouder hebben, wat diverse juridische gevolgen met zich meebrengt. |
| Vaderschapsregel | Het juridisch vermoeden dat de echtgenoot van de moeder de vader is van een kind dat tijdens het huwelijk of binnen 300 dagen na de ontbinding ervan is geboren. |
| Vaderschapsvaststelling | De juridische procedure waarbij het vaderschap wordt bepaald, hetzij via de wettelijke vaderschapsregel, erkenning, of gerechtelijk onderzoek. |
| Vaderschapsvermoeden | De wettelijke regel die de echtgenoot van de moeder als vader van het kind aanwijst, tenzij dit vermoeden wordt weerlegd. |
| Verwekking | Het proces waarbij een kind tot stand komt, zowel biologisch als via medisch begeleide voortplanting, wat een basis kan vormen voor juridische afstamming. |
| Volitieve afstamming | Een juridische afstamming die gebaseerd is op de wil of intentie van de betrokkenen om ouder te worden, zoals bij erkenning, meemoederschap of gemeenschappelijke ouderschapsintenties. |
Cover
Samenvatting D1.docx
Summary
# Verticale familiale relaties: afstamming
Dit onderwerp behandelt de juridische betekenis van afstamming, de verschillende grondslagen daarvoor, de gevolgen van afstamming en de relatie met adoptie. Het gaat dieper in op de vaststelling en betwisting van moederschap en vaderschap, inclusief bijzondere regels voor meemoederschap.
## 1. Afstamming
### 1.1 Verschillende betekenissen en grondslagen
Afstamming kan verschillende betekenissen hebben, gaande van bloedverwantschap tot sociaal ouderschap. De *juridische afstamming* is de juridisch vastgestelde band tussen een ouder en een kind, die niet noodzakelijk op een biologische realiteit is gebaseerd. *Biologische afstamming* verwijst daarentegen naar de genetische verwantschap. Juridische afstamming kan ook gebaseerd zijn op sociale gedragingen (sociaal ouderschap) of op de wil en intentie om ouder te worden (volitieve realiteit), zoals bij meemoederschap. Bij conflicten tussen deze grondslagen primeert het belang van het kind, zoals bepaald door het Grondwettelijk Hof. Afstammingsrecht raakt de openbare orde en kan niet bij overeenkomst worden gewijzigd.
### 1.2 Afstamming versus adoptie
Afstamming is *declaratief* van aard: het verklaart een bestaande juridische band, vaak gebaseerd op een biologische werkelijkheid. Adoptie is daarentegen *constitutief*: het vestigt een nieuwe juridische band, vaak gebaseerd op genegenheidsbanden, die wel een beperkte declaratieve werking heeft via de procedure bij de familierechtbank. Bij adoptie begint het ouderschap bij aanvang van de procedure, terwijl bij biologische afstamming het ouderschap begint vanaf de verwekking.
### 1.3 Verwantschap
Verwantschap verbindt personen op grond van afstamming. Er zijn twee soorten verwantschappen:
* **Verwanten in rechte lijn**: Personen die van elkaar afstammen (bv. ouder-kind, grootouder-kleinkind). Dit kan ook zonder bloedverwantschap zijn (bv. adoptie).
* **Verwanten in de zijlijn**: Personen die een gemeenschappelijke stamouder hebben (bv. broers, zussen, ooms, tantes).
**Aanverwantschap** verbindt een persoon met de verwanten van zijn echtgenoot (bv. schoonouders) en met de echtgenoten van zijn verwanten (bv. schoonzonen). Aanverwantschap verdwijnt niet volledig na ontbinding van het huwelijk.
### 1.4 Gevolgen van verwantschap
Een juridisch vastgestelde afstammingsband heeft diverse gevolgen, waaronder:
* Familienaam
* Erfrecht
* Onderhoudsverplichtingen
* Ouderlijk gezag
* Rechten van (donor)kinderen met betrekking tot afstammingsinformatie en anonimiteit van gametendonatie.
* Recht op zekerheid omtrent het biologisch vaderschap via DNA-onderzoek.
### 1.5 Afstammingsrecht en EVRM/Grondwet
Arresten van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (zoals Marckx en Vermeire) en het Belgische Grondwettelijk Hof hebben geleid tot een afzwakking van discriminatoir erfrecht op basis van afstamming (bv. kinderen geboren binnen en buiten het huwelijk). Wettelijke hervormingen en rechtspraak hebben de gelijkheid tussen alle kinderen in de nalatenschap bewerkstelligd, ook al kunnen nalatenschappen die vóór bepaalde arresten openvielen nog onderworpen zijn aan oudere regimes.
### 1.6 Vaststelling van de afstamming
De afstamming kan op verschillende wijzen worden vastgesteld, afhankelijk van of het moederschap, vaderschap of meemoederschap betreft.
#### 1.6.1 Moederschap
Het moederschap wordt in principe vastgesteld door:
1. **Vermelding van de naam van de moeder in de geboorteakte**: Dit volgt uit het principe "mater semper certa est" (de moeder is altijd zeker). Anonieme bevalling is in België niet mogelijk.
2. **Erkenning door een vrouw**: Dit is een vrijwillige rechtshandeling, mogelijk indien de naam van de moeder niet in de geboorteakte staat vermeld, of bij gebrek aan geboorteakte. Er zijn specifieke toestemmingsvereisten, zoals bij draagmoederschap.
3. **Gerechtelijke vaststelling van moederschap**: Dit is een gedwongen vaststelling via een vonnis van de familierechtbank, indien de naam van de moeder niet in de akte staat of bij gebrek aan erkenning. Bewijs van bevalling is hierbij cruciaal.
Erkenning door een overspelige vrouw of gerechtelijke vaststelling van overspelig moederschap kent bijzondere regels, evenals de vaststelling van bloedschennige kinderen.
#### 1.6.2 Vaderschap
Het vaderschap kan worden vastgesteld door:
A. **De vaderschapsregel (binnen het huwelijk)**: "Pater is est quem nuptiae demonstrant" (Vader is hij die het huwelijk aanduidt). De echtgenoot is vader van kinderen geboren binnen het huwelijk of binnen 300 dagen na ontbinding/nietigverklaring ervan. Dit vermoeden geldt gedurende een periode van 300 tot 180 dagen vóór de geboorte en is vatbaar voor tegenbewijs (juris tantum). Er zijn uitzonderingen op dit vermoeden, zoals bij vermiste echtgenoten of bij bepaalde omstandigheden na een echtscheidingsprocedure. Hertrouwen van de moeder binnen 300 dagen na ontbinding van het vorige huwelijk leidt tot een voorkeur voor de nieuwe echtgenoot als vader, tenzij dit wordt betwist.
B. **Buiten het huwelijk**:
1. **Vaderlijke erkenning**: Een vrijwillige rechtshandeling door een man wiens vaderschap niet vaststaat via de vaderschapsregel of meemoederschap. Dit vereist de toestemming van de moeder (bij minderjarigen), het kind (vanaf 12 jaar) of de meerderjarige die erkend wordt, tenzij deze wilsonbekwaam is. Bij toestemmingsweigering kan de familierechtbank tussenkomen na een verzoeningspoging, rekening houdend met het belang van het kind en het biologisch vaderschap. Erkenning kan ook prenataal plaatsvinden. Erkenningen die fraude (bv. voor verblijfsrecht) beogen, kunnen worden geweigerd.
2. **Gerechtelijke vaststelling van vaderschap**: Een gedwongen vaststelling via een gerechtelijke procedure, indien het vaderschap niet vaststaat en er geen erkenning is. Het vaderschap kan worden betwist (o.a. door de echtgenoot, het kind, of de beweerde vader). Ook hier speelt het belang van het kind een rol bij de beoordeling van de gegrondheid van de vordering. Bewijs kan geleverd worden via bezit van staat of alle andere wettelijke middelen (bv. DNA-onderzoek). De rechtspraak heeft bepaald dat bezit van staat geen absoluut obstakel meer vormt voor ontvankelijkheid, en dat een belangenafweging steeds vereist is.
#### 1.6.3 Meemoederschap
Sinds de wet van 5 mei 2014 kan meemoederschap worden gevestigd, gebaseerd op de gezamenlijke ouderschapsintentie van twee vrouwen. Dit is mogelijk binnen het huwelijk (meemoederschapsregel, vermoeden analoog aan vaderschap) of buiten het huwelijk (meemoederlijke erkenning, gerechtelijk onderzoek). Meemoederschap is uitgesloten indien het vaderschap reeds vaststaat. De grondslag hiervoor is de gezamenlijke ouderschapsintentie ten tijde van de verwekking.
### 1.7 Betwisting van de afstamming
Elke vastgestelde afstamming kan worden betwist via een specifieke rechtsvordering. De betwisting kan plaatsvinden langs moeders- of vaderszijde, alsook bij meemoederschap. Er gelden specifieke ontvankelijkheids-, bewijs- en verjaringstermijnen, die onderhevig zijn aan rechtspraak van het Grondwettelijk en het Hof van Cassatie. Het belang van het kind speelt hierbij een cruciale rol, evenals de aanwezigheid van bezit van staat, dat geen absoluut obstakel meer vormt voor de ontvankelijkheid.
#### 1.7.1 Betwisting moederschap
Het moederschap vastgesteld via de geboorteakte of erkenning kan worden betwist. Bij de betwisting van het moederschap in de geboorteakte moet bewezen worden dat de moeder niet bevallen is; bezit van staat maakt de vordering onontvankelijk. Bij betwisting van een moederlijke erkenning zijn een wilsgebrek en het ontbreken van bezit van staat vereist, alsook bewijs dat de erkennende vrouw niet de moeder is.
#### 1.7.2 Betwisting vaderschap
Het vaderschap van de echtgenoot kan rechtstreeks of onrechtstreeks worden betwist. De betwisting van het vaderschap van de echtgenoot is in principe niet-ontvankelijk indien bezit van staat aanwezig is, maar dit is geen absoluut verbod meer. De bewijsvoering kan rechtstreeks (genetisch) of onrechtstreeks gebeuren. De voorgestelde wettelijke vermoedens van niet-vaderschap kunnen worden betwist zonder verdere bewijsvoering. Een "2-in-1"-vordering is mogelijk voor de beweerde vader of meemoeder, waarbij de betwisting van het bestaande vaderschap en de vaststelling van hun eigen afstamming in één procedure worden behandeld. Er gelden specifieke termijnen voor de betwisting door verschillende titularissen.
#### 1.7.3 Betwisting meemoederschap
Het meemoederschap vastgesteld volgens de meemoederschapsregel of via erkenning kan worden betwist. Hierbij spelen bezit van staat en het bewijs van de grondslag (instemming met MBV of andere voortplantingsdaad) een rol. De titularissen en termijnen zijn analoog aan die voor vaderschapsbetwisting, met specifieke aandacht voor de instemming met medisch begeleide voortplanting.
#### 1.7.4 Betwisting vaderlijke erkenning
Een vaderlijke erkenning kan worden betwist door de erkenner zelf, de moeder, het kind (vanaf 12 jaar), de beweerde biologische vader, of de vrouw die meemoederschap opeist. Ontvankelijkheid is onderworpen aan voorwaarden zoals de afwezigheid van bezit van staat en een wilsgebrek bij de erkenner of degenen die toestemden. De gegrondheid vereist het bewijs van niet-vaderschap. Het belang van het kind wordt meegewogen in de beoordeling.
#### 1.7.5 Betwisting gerechtelijk vastgesteld vaderschap
Dit kan enkel via derdenverzet, met specifieke termijnen en ontvankelijkheidsvoorwaarden. De wetgever heeft de gevolgen van bezit van staat en de termijnen voor betwisting grondwettelijk getoetst, wat geleid heeft tot een flexibelere interpretatie door de rechtspraak. De inhoud van de vordering van de beweerde vader of meemoeder is gekoppeld aan de instemming met MBV of een andere voortplantingsdaad.
### 1.8 Gevolgen van de afstamming
De afstamming heeft gevolgen op verschillende gebieden:
* **Nationaliteit**: Bij betwisting of nietigverklaring van een afstammingsband met een Belgische ouder, oordeelt de familierechtbank over het behoud van de Belgische nationaliteit van het kind, rekening houdend met het belang van het kind en de grondwettelijke beginselen.
* **Familienaam**: De toekenning van de familienaam is geregeld door specifieke regels, met keuzemogelijkheden voor de ouders (enkelvoudige of dubbele naam) en inspraak voor het kind vanaf 12 jaar. Wijzigingen van afstamming kunnen leiden tot naamswijzigingen, met specifieke regels voor de impact op kinderen en publiciteitsvereisten.
* **Alimentatie**: Er bestaat een wettelijke onderhoudsverplichting tussen bloedverwanten in rechte lijn en echtgenoten/wettelijk samenwonenden, evenals een bijzondere vordering tegen de vermoedelijke verwekker. De omvang van de alimentatie wordt bepaald door de behoeften van de gerechtigde en de middelen van de schuldenaar. Er zijn specifieke regels voor bijdragen in gewone en buitengewone kosten, indexering, en invordering via DAVO. Strafsancties, zoals familieverlating, zijn voorzien bij niet-naleving.
* **Ouderlijk gezag**: Dit omvat rechten en plichten ten aanzien van de persoon en de goederen van het kind, uitgeoefend door de ouders of door een voogd bij ontstentenis van ouders. Er is een evolutie van vaderlijke macht naar ouderlijk gezag, met een nadruk op samenwerking en het belang van het kind. Verschillende verblijfsregelingen zijn mogelijk, met een voorkeur voor gelijk verdeeld verblijf indien de ouders niet samenleven.
* **Adoptie**: Adoptie creëert een juridische band die vergelijkbaar is met de oorspronkelijke afstammingsband, met twee vormen: gewone en volle adoptie. Er zijn specifieke instellings-, toestemmings- en leeftijdsvereisten. De procedure verloopt gerechtelijk, met een voorafgaand geschiktheidsonderzoek. Gevolgen van adoptie betreffen o.a. naam, ouderlijk gezag, huwelijksbeletselen en onderhoudsverplichtingen. Adoptie kan worden omgezet of herroepen, onder strikte voorwaarden en met rechterlijke controle.
* **Pleegzorg**: Dit is een vorm van jeugdhulp waarbij het kind tijdelijk wordt opgenomen in een ander gezin. Pleegzorgers hebben bepaalde rechten en plichten, maar het ouderlijk gezag en de belangrijkste beslissingen blijven in principe bij de ouders.
* **Broers en zussen**: Minderjarige broers en zussen hebben het recht om niet van elkaar te worden gescheiden. Er is een recht op persoonlijk contact tussen broers en zussen, dat kan worden geweigerd indien dit strijdig is met het belang van het kind.
* **Voogdij**: Dit regime komt tussen wanneer beide ouders overleden zijn, onbekend zijn, of permanent onmogelijk zijn om het ouderlijk gezag uit te oefenen. De vrederechter benoemt een voogd en een toeziende voogd, met specifieke regels voor de organisatie en werking.
* **Ontvoogding**: Dit statuut, dat kan worden verkregen vanaf 15 jaar, verleent de minderjarige meer handelingsbekwaamheid, maar blijft onder toezicht van een curator en de vrederechter.
* **Opschorting van het stemrecht**: Minderjarigen van 16 en 17 jaar kunnen deelnemen aan de Europese verkiezingen zonder voorafgaande inschrijvingsplicht, maar de vrederechter kan dit stemrecht opschorten indien de persoonlijke omstandigheden van de minderjarige dit vereisen.
* **Beschermde personen**: Meerderjarigen die wegens hun gezondheidstoestand niet in staat zijn hun belangen waar te nemen, kunnen onder gerechtelijke bescherming (onbekwaamverklaring en bewind) worden geplaatst. De autonomie van de beschermde persoon staat centraal, met voorrang voor de minst ingrijpende maatregel (bijstand boven vertegenwoordiging) en maatwerk. Er bestaat ook een buitengerechtelijke bescherming via de lastgeving.
* **Sanctionering van niet-naleving**: Bij niet-naleving van verblijfs- of contactregelingen kunnen burgerrechtelijke (dwangsom, schadevergoeding) en strafrechtelijke (misdrijf familieverlating) sancties worden toegepast. DAVO (Dienst voor de Invordering van Uitkeringen) kan tussenkomen bij wanbetaling van onderhoudsgeld.
Dit samenvattende overzicht beoogt een gestructureerd en gedetailleerd overzicht te bieden van de complexe materie rond afstamming en de daaraan verbonden juridische aspecten, conform de eisen van een studiegids.
---
# Gevolgen van de vastgestelde afstamming en verwantschappen
Dit deel onderzoekt de juridische gevolgen van een vastgestelde afstammingsband, waaronder familienaam, erfrecht, alimentatie, ouderlijk gezag en de rechten van (donor)kinderen, evenals de gevolgen van aanverwantschap en de organisatie van verwantschap aan de hand van graden.
### 2.1 Afstamming: begrippen en grondslagen
#### 2.1.1 Verschillende betekenissen van het begrip afstamming
* **Algemene bloedverwantschap:** Verwant zijn door bloed.
* **Juridische afstamming:** De wettelijk erkende band tussen een kind en zijn ouders, die niet noodzakelijk op bloedbanden is gebaseerd. Juridische afstamming kan ook ontstaan door bijvoorbeeld adoptie.
* **Biologische afstamming:** De genetische verwantschap, die niet altijd juridisch vertaald wordt.
#### 2.1.2 Grondslagen voor juridische afstamming
De juridische afstamming kan gebaseerd zijn op:
* **Bloedband:** De oorspronkelijke afstammingsband gebaseerd op biologische realiteit.
* **Sociaal gedrag (bezit van staat):** De juridische realiteit waarin een persoon zich gedraagt als ouder, wat dient als bewijsmiddel. Langdurig sociaal gedrag kan een belemmering vormen voor betwisting van de afstamming.
* **Wil of intentie (volitieve realiteit):** De wil om ouder te worden, erkenning van verwantschap, meemoederschap of een gezamenlijke ouderschapsintentie.
#### 2.1.3 Belang van het kind
In afstammingsgeschillen, waar verschillende grondslagen conflicteren, primeert het belang van het kind. Dit criterium helpt bepalen welke aanknopingspunten de bovenhand moeten krijgen.
#### 2.1.4 Afstamming versus adoptie
* **Afstamming:** Declaratief van aard; het verklaart een bestaande realiteit (vaak biologisch).
* **Adoptie:** Constitutief van aard; het vestigt een nieuwe juridische band die niet biologisch gefundeerd is, maar gebaseerd op genegenheidsbanden. Adoptie heeft een beperkte declaratieve werking, waarbij het ouderschap begint vanaf de start van de procedure.
### 2.2 Verwantschap: begrippen en organisatie
Verwantschap verbindt personen op basis van afstamming.
#### 2.2.1 Soorten verwantschap
* **Verwanten in rechte lijn:** Personen die van elkaar afstammen (bv. ouder-kind, grootouder-ouder).
* **Verwanten in de zijlijn:** Personen die een gemeenschappelijke stamouder hebben (bv. broers, zussen, ooms, tantes).
#### 2.2.2 Systeem van de graden
De graad van verwantschap wordt bepaald door het aantal generaties tussen de betrokken personen.
* **Rechte lijn:** Elke generatie is een graad.
* **Zijlijn:** Eerst naar de gemeenschappelijke stamouder en dan naar de andere persoon. Broer en zus zijn verwanten in de tweede graad. Neven en nichten zijn verwanten in de vierde graad.
### 2.3 Aanverwantschap
Aanverwantschap verbindt een persoon met de verwanten van zijn echtgenoot/echtgenote (schoonouders, schoonbroers/zussen), met stiefkinderen, en met de echtgenoten van zijn verwanten (schoonkinderen).
#### 2.3.1 Gevolgen van aanverwantschap
Aanverwantschap heeft gevolgen inzake adoptie, onderhoudsverplichtingen, huwelijksbeletsels, voogdij en bescherming van meerderjarigen. Het verdwijnt echter niet volledig na ontbinding van het huwelijk (bv. schoonmoeder blijft schoonmoeder).
#### 2.3.2 Wat is géén aanverwant?
Een stiefbroer/-zus of halfbroer/-zus is een verwant, geen aanverwant.
### 2.4 Gevolgen van een vastgestelde afstammingsband
Een juridisch vastgestelde afstamming leidt tot diverse gevolgen:
* **Familienaam:** De familienaam van het kind.
* **Erfrecht:** Rechten op de nalatenschap van de overledene.
* **Alimentatie:** Onderhoudsverplichtingen tussen verwanten.
* **Ouderlijk gezag:** De rechten en plichten van de ouders ten aanzien van het kind.
#### 2.4.1 Rechten van (donor)kinderen
De wettelijke regeling met betrekking tot het recht op afstammingsinformatie en de anonimiteit van gametendonatie is in evolutie, met een neiging naar een afzwakking van de absolute anonimiteit. Dit omvat het recht op zekerheid omtrent biologisch vaderschap en het recht op niet-identificeerbare gegevens van de donor.
### 2.5 Vaststelling van de afstamming
Dit omvat de vaststelling van moederschap, vaderschap en meemoederschap, evenals de betwisting ervan.
#### 2.5.1 Vaststelling van moederschap
* **Vermelding naam moeder in geboorteakte:** De regel "Mater semper certa est" (de moeder is altijd zeker). Anonieme bevalling is niet mogelijk in België.
* **Erkenning door een vrouw:** Kan plaatsvinden indien de naam van de moeder niet vermeld is in de geboorteakte, onder dezelfde voorwaarden als erkenning door een man.
* **Gerechtelijke vaststelling van moederschap:** Kan gedwongen plaatsvinden via een vonnis van de rechtbank, wanneer de afstamming niet op andere wijze vaststaat.
#### 2.5.2 Vaststelling van vaderschap
* **De vaderschapsregel ("Pater is est quem nuptiae demonstrant"):** Binnen het huwelijk is de echtgenoot de vader, ook indien het kind binnen de 300 dagen na de ontbinding of nietigverklaring van het huwelijk wordt geboren. Er gelden vermoedens omtrent de verwekkingsperiode.
* **Erkenning door een man:** Vrijwillige erkenning bij ambtenaar van de burgerlijke stand, mogelijk buiten het huwelijk. Vereist specifieke toestemmingen.
* **Gerechtelijke vaststelling van vaderschap:** Gedwongen vaststelling via een vonnis van de rechtbank, buiten de wil van de man om.
#### 2.5.3 Vaststelling van meemoederschap
Sinds de wet van 5 mei 2014 is meemoederschap wettelijk vastgelegd, gebaseerd op de gezamenlijke ouderschapsintentie van twee vrouwen. Dit kan via een meemoederschapsregel (binnen het huwelijk) of een meemoederlijke erkenning (buiten het huwelijk).
### 2.6 Betwisting van de afstamming
Een vastgestelde afstamming kan worden betwist. Dit kan langs moeders-, vaders- of meemoederszijde, ongeacht de wijze waarop de afstamming werd vastgesteld. De betwisting vereist specifieke titularissen, termijnen en bewijsmiddelen. Er zijn specifieke regels voor betwisting van wettelijk vastgesteld moederschap, moederlijke erkenning en gerechtelijk vastgesteld vaderschap.
#### 2.6.1 Betwisting van het wettelijk vastgesteld moederschap
Dit kan door alle wettelijke middelen worden bewezen dat de moeder niet van het kind bevallen is. Het bezit van staat ten aanzien van de moeder maakt de vordering onontvankelijk. De termijn voor betwisting van het moederschap door de moeder is één jaar, maar dit is door rechtspraak als ongrondwettelijk bevonden voor het kind.
#### 2.6.2 Betwisting van een (meemoederlijke) erkenning
Dit kan enkel indien er geen bezit van staat is ten aanzien van de erkennende vrouw, of indien er een wilsgebrek aan de toestemming kleefde. De titularissen en termijnen zijn beperkt.
#### 2.6.3 Betwisting van gerechtelijk vastgesteld vaderschap/meemoederschap
Dit kan via het bijzondere rechtsmiddel derdenverzet, indien de personen die de vordering hadden kunnen instellen niet werden betrokken. Het bezit van staat is geen absolute grond van niet-ontvankelijkheid meer, en de rechter dient een belangenafweging te maken.
### 2.7 Gevolgen van de afstamming
De vastgestelde afstamming heeft diverse gevolgen, zoals:
* **Familienaam:** De naam die het kind draagt.
* **Ouderlijk gezag:** Het geheel van rechten en plichten van de ouders ten aanzien van hun minderjarig kind. Dit omvat gezag over de persoon (recht van bewaring en juridische bewaring) en rechten omtrent het vermogen (wettelijk beheer en vruchtgenot). Er is een algemeen principe van gezamenlijke gezagsuitoefening, met uitzonderingen en tussenmodellen.
* **Recht op persoonlijk contact:** Het recht van ouders, grootouders, broers/zussen en derden met een bijzondere affectieve band om contact te hebben met het kind. Dit recht kan geweigerd worden indien het ingaat tegen het belang van het kind, met een onderscheid tussen ouders en derden qua bewijslast en weigeringsgronden.
* **Alimentatie:** Dwingende onderhoudsverplichtingen tussen bloedverwanten in rechte lijn, schoonouders/schoonkinderen, en vermoedelijke verwekkers. De omvang is afhankelijk van de behoeften van de schuldeiser en het vermogen van de schuldenaar.
* **Adoptie:** Een gerechtelijke procedure die een band schept tussen individuen, met gevolgen die gelijkaardig zijn aan oorspronkelijke afstamming. Er zijn twee vormen: gewone en volle adoptie, elk met eigen vereisten en gevolgen voor naam, ouderlijk gezag, huwelijksbeletsels en onderhoudsverplichtingen. De procedure vereist een voorafgaand maatschappelijk onderzoek en geschiktheidsoordeel voor minderjarigen.
* **Beschermde minderjarigen:** De handelings(on)bekwaamheid van minderjarigen wordt geregeld door het IVRK en nationaal recht, met beschermingsstatuten zoals ouderlijk gezag, pleegzorg, voogdij en ontvoogding.
* **Bescherming van geesteszieken en verkwisters:** Privaatrechtelijke bescherming kan worden gerealiseerd via vrijwillige behandeling onder voorwaarden of gerechtelijke bescherming (onbekwaamverklaring en bewind). Internering is een veiligheidsmaatregel in de strafrechtelijke sfeer.
* **Broers en zussen:** Hebben het recht om niet van elkaar gescheiden te worden, en recht op persoonlijk contact, tenzij dit ingaat tegen het belang van het kind.
* **Voogdij:** Ontstaat bij het overlijden of de blijvende onmogelijkheid van de ouders om het ouderlijk gezag uit te oefenen. De vrederechter benoemt een voogd, met toezicht door een toeziende voogd en eventueel een voogd ad hoc.
* **Ontvoogding:** Maakt de minderjarige handelingsbekwaamer, hetzij van rechtswege (bv. door huwelijk), hetzij gerechtelijk.
* **Pleegvoogdij:** Een bijzondere vorm van voogdij, vaak als voorbereiding op adoptie, waarbij pleegvoogden bepaalde ouderlijke rechten uitoefenen.
#### 2.7.1 Nationaliteit
In geval van betwisting van de afstamming of nietigverklaring van een erkenning, beslist de familierechter over het behoud van de Belgische nationaliteit van het kind.
#### 2.7.2 Familienaam
De familienaam wordt toegekend als gevolg van de afstamming, met keuzemogelijkheden voor de ouders of het kind vanaf 12 jaar. Er zijn specifieke regels voor naamsverandering, naamsverbetering en naamsbetwisting.
#### 2.7.3 Strafsancties bij niet-naleving onderhoudsplicht
Misdrijven zoals familieverlating en nalaten van onderhoud kunnen leiden tot correctionele straffen en andere sancties, zoals de intrekking van het rijbewijs.
#### 2.7.4 Dienstverlening door DAVO
De Dienst voor de Invordering van Uitkeringen kan voorschotten op kinderalimentatie verlenen en onderhoudsgelden invorderen, met een algemeen voorrecht op roerende goederen tot een maximumbedrag van vijftien duizend euro.
#### 2.7.5 Centraal bestand van vonnissen
Er bestaat een centraal bestand van vonnissen, arresten en akten betreffende de toekenning van onderhoudsuitkeringen, teneinde de invordering van achterstallige onderhoudsuitkeringen te vergemakkelijken.
---
# Adoptie als alternatief voor afstamming en beschermingsmaatregelen voor minderjarigen
Adoptie creëert een juridische band die vergelijkbaar is met afstamming, met specifieke gevolgen voor de persoon van de minderjarige en zijn of haar vermogen, terwijl ook diverse beschermingsstatuten voor minderjarigen worden onderzocht.
### 3.1 Afstamming
Afstamming bepaalt de juridische verwantschap tussen personen, die niet noodzakelijk op biologische banden is gebaseerd. Juridische afstamming kan voortvloeien uit een bloedband, sociaal gedrag of de intentie van de betrokkenen. Het belang van het kind primeert bij conflicten tussen deze grondslagen. Afstamming raakt de openbare orde, wat betekent dat er niet van kan worden afgeweken bij overeenkomst.
#### 3.1.1 Verwantschap
Verwantschap verbindt personen op basis van afstamming. Er zijn twee soorten:
* **Verwanten in rechte lijn**: Stammen van elkaar af (bijv. ouder-kind, grootouder-ouder).
* **Verwanten in de zijlijn**: Hebben een gemeenschappelijke stamouder (bijv. broer-zus, oom-neef).
#### 3.1.2 Gevolgen van verwantschap
Juridisch vastgestelde afstamming heeft gevolgen voor familienaam, erfrecht, alimentatie en ouderlijk gezag.
#### 3.1.3 Aanverwantschap
Aanverwantschap verbindt een persoon met de verwanten van zijn of haar echtgenoot, maar niet met stiefkinderen of de echtgenoten van zijn of haar verwanten. Gevolgen van aanverwantschap zijn onder meer inzake adoptie, onderhoudsverplichtingen en huwelijksbeletsels, maar niet inzake erfrecht en ouderlijk gezag.
#### 3.1.4 Vaststelling van de afstamming
De vaststelling van de afstamming gebeurt op drie wijzen:
* **Moederschap**:
* Vermelding naam moeder in geboorteakte (wettelijk verplicht, tenzij anonieme bevalling).
* Erkenning door een vrouw (vrijwillig, met toestemming van de andere ouder of kind indien 12+).
* Gerechtelijke vaststelling van moederschap (gedwongen).
* **Vaderschap**:
* **Binnen het huwelijk**: De vaderschapsregel ("pater is est quem nuptiae demonstrant") stelt de echtgenoot van de moeder als vader aan, ook voor kinderen geboren binnen 300 dagen na ontbinding of nietigverklaring van het huwelijk. Er bestaan vermoedens omtrent de verwekking (300e-180e dag voor geboorte), die vatbaar zijn voor tegenbewijs. Uitzonderingen op dit vermoeden zijn voorzien bij afwezigheid, echtscheidingsprocedures en opeenvolgende huwelijken.
* **Buiten het huwelijk**:
* Vaderlijke erkenning (vrijwillig, met specifieke toestemmingsvereisten en controle op belangen van het kind).
* Gerechtelijke vaststelling van vaderschap (gedwongen, via procedure, met recht van verzet en mogelijkheid tot belangenafweging).
* **Meemoederschap**: Sinds 2015 is meemoederschap wettelijk erkend en gebaseerd op de gezamenlijke ouderschapsintentie van twee vrouwen. Dit kan via een meemoederschapsregel (binnen het huwelijk), erkenning of gerechtelijk onderzoek. Het meemoederschap is wederkerig aan het vaderschap: als vaderschap vaststaat, kan meemoederschap niet worden gevestigd en omgekeerd.
#### 3.1.5 Betwisting van de afstamming
Elke vastgestelde afstamming kan worden betwist via een specifieke rechtsvordering.
* **Betwisting moederschap**:
* Moederschap uit geboorteakte: te bewijzen dat de vermelde moeder niet bevallen is, tenzij er bezit van staat is. Termijn van 1 jaar na ontdekking van het leugenachtige karakter, met een 30-jarige termijn voor het kind.
* Moederlijke erkenning: nietigheid mogelijk wegens wilsgebreken of strijdigheid met de openbare orde, met specifieke titularissen en termijnen.
* Gerechtelijk vastgesteld moederschap: enkel via derdenverzet.
* **Betwisting vaderschap**:
* Vaderschap van de echtgenoot: kan rechtstreeks of onrechtstreeks worden betwist. Bezit van staat is geen absoluut beletsel meer; de rechter dient een belangenafweging te maken. De gegrondheid hangt af van het biologisch vaderschap en het belang van het kind.
* Vaderlijke erkenning: gemeenrechtelijke betwisting met ontvankelijkheidsvoorwaarden (afwezigheid bezit van staat, wilsgebrek) en gegrondheid (bewijs van niet-vaderschap).
* Gerechtelijk vastgesteld vaderschap: via derdenverzet, met specifieke termijnen voor de titularissen.
* **Betwisting meemoederschap**: De regels zijn analoog aan die voor vaderschap, met specifieke vereisten rond instemming met medisch begeleide voortplanting en een belangenafweging.
#### 3.1.6 Gevolgen van de afstamming
De gevolgen van de afstamming omvatten onder meer de familienaam, het ouderlijk gezag, het recht op persoonlijk contact, de nationaliteit, en onderhoudsverplichtingen (alimentatie). Er bestaat een wederkerige gelijkheidsregel tussen ouders en kinderen. Specifieke regels gelden voor afstammingen die voortkomen uit overspel.
### 3.2 Adoptie
Adoptie creëert een juridische band die vergelijkbaar is met afstamming, met twee vormen: gewone adoptie (aanvulling van de oorspronkelijke banden) en volle adoptie (verbreking van de oorspronkelijke banden). Adoptie heeft tot doel de jeugdbescherming en het welzijn van het kind te dienen.
#### 3.2.1 Begrip en vormen van adoptie
* **Gewone adoptie**: Vestigt een juridische band tussen adoptant(en) en geadopteerde, waarbij de banden met de oorspronkelijke familie behouden blijven.
* **Volle adoptie**: Vestigt een juridische band die de oorspronkelijke banden met de biologische familie verbreekt en de geadopteerde volledig in de familie van de adoptant(en) plaatst.
#### 3.2.2 Gevolgen van adoptie
De gevolgen van adoptie lijken sterk op deze van afstamming, waaronder de naam, ouderlijk gezag, huwelijksbeletsels en onderhoudsverplichtingen. Bij volle adoptie is er een volledige vervanging van de oorspronkelijke banden, terwijl bij gewone adoptie de oorspronkelijke banden behouden blijven.
#### 3.2.3 Voorwaarden voor adoptie
* **Instellingsvoorwaarden**: Elke adoptie moet steunen op wettige redenen, wat betekent dat ze niet strijdig mag zijn met de openbare orde en de ratio van de instelling. Adopties met louter verblijfsrechtelijk of fiscaal oogmerk worden niet toegestaan.
* **Geschiktheid van adoptant(en)**: Vereist een maatschappelijk onderzoek en een beoordeling van de geschiktheid door de familierechtbank.
* **Leeftijdsvereisten**: Adoptanten moeten minimaal 25 jaar zijn (of 18 bij partneradoptie) en een leeftijdsverschil van respectievelijk 15 of 10 jaar hebben met de geadopteerde.
* **Toestemmingen**: Vereist toestemming van de adoptandus (vanaf 12 jaar), de ouders (of voogd) en de echtgenoot/partner van de adoptant. Een weigering van toestemming kan onder omstandigheden door de rechter worden genegeerd, met name indien deze onverantwoord is en/of het belang van het kind dit vereist.
#### 3.2.4 Procedure
De adoptieprocedure verloopt steeds gerechtelijk en omvat een voorbereiding en een vaststelling van geschiktheid, gevolgd door de eigenlijke rechtspleging bij de familierechtbank.
### 3.3 Beschermingsstatuten voor minderjarigen
Minderjarigen genieten specifieke bescherming door diverse wettelijke en gerechtelijke maatregelen die hun belangen waarborgen.
#### 3.3.1 Ouderlijk gezag (OG)
Ouderlijk gezag omvat rechten en plichten van ouders ten aanzien van de persoon en goederen van hun minderjarige kinderen. Het is een gevolg van oorspronkelijke of adoptieve afstamming en wordt bij voorkeur gezamenlijk uitgeoefend (gezamenlijk gezag). Bij onenigheid of bij gebrek aan overeenstemming kan de familierechtbank tussenkomen. Uitsluitende uitoefening van OG door één ouder is de uitzondering en geeft de andere ouder recht op persoonlijk contact en toezicht. Het ouderlijk gezag eindigt door meerderjarigheid, ontvoogding, adoptie of overlijden van beide ouders.
#### 3.3.2 Recht op persoonlijk contact
Dit recht, ook wel omgangsrecht of bezoekrecht genoemd, is een gevolg van afstamming en wordt gewaarborgd door de wet. Het geldt voor ouders, grootouders, broers en zussen, en eventueel voor derden met een bijzondere affectieve band. De uitoefening kan enkel geweigerd worden om bijzonder ernstige redenen (ouders) of indien strijdig met het belang van het kind (grootouders, broers/zussen, derden).
#### 3.3.3 Broers en zussen
Broers en zussen hebben recht om niet van elkaar te worden gescheiden en recht op persoonlijk contact, tenzij dit in strijd is met het belang van het kind of in het geval van plaatsing van een minderjarige na het plegen van een misdrijf.
#### 3.3.4 Voogdij
Voogdij ontstaat wanneer beide ouders overleden zijn, onbekend, onmogelijk om het ouderlijk gezag uit te oefenen, of ontzet zijn. De vrederechter benoemt de voogd, na het kind (vanaf 12 jaar) te hebben gehoord en de naaste familie te hebben opgeroepen. De voogd beheert de goederen en zorgt voor de persoon van de minderjarige.
#### 3.3.5 Pleegvoogdij
Pleegvoogdij is een beschermingsstatuut waarbij pleegouders bepaalde ouderlijke rechten en plichten krijgen, met name voor het beheer van de goederen en het verblijf, en indien de pleegouders het gezag gedelegeerd krijgen.
#### 3.3.6 Ontvoogding
Ontvoogding kan wettelijk (bij huwelijk) of gerechtelijk plaatsvinden voor minderjarigen vanaf 15 jaar. De ontvoogde minderjarige staat onder curatele en heeft beperkte handelingsbekwaamheid, met noodzaak tot bijstand of machtiging voor bepaalde rechtshandelingen.
#### 3.3.7 Opschorting van het stemrecht van minderjarigen
Minderjarigen van 16 en 17 jaar kunnen deelnemen aan de verkiezingen voor het Europees Parlement zonder voorafgaande inschrijvingsplicht. De vrederechter kan hun stemrecht echter opschorten indien de persoonlijke omstandigheden of gezondheidstoestand van de minderjarige dit vereisen.
#### 3.3.8 Handelings(on)bekwaamheid van de minderjarige
Minderjarigen zijn in principe handelingsonbekwaam voor materiële en proceshandelingen, tenzij bij uitzondering, voor bepaalde handelingen alleen, met bijstand, of met machtiging van de vrederechter. Het onderscheid tussen bijstand en vertegenwoordiging is cruciaal.
#### 3.3.9 Horen van minderjarigen
Sinds de hervormingen in 2024 heeft elke minderjarige die geen partij is in een procedure die hem aanbelangt, het recht om door de rechter te worden gehoord. De rechter moet de minderjarige informeren over zijn rechten en het doel van het horen, en het belang van het kind wordt passend in acht genomen. Een vertrouwenspersoon kan de minderjarige bijstaan tijdens het horen.
#### 3.3.10 Bescherming van personen met psychiatrische aandoening
De Wet op de bescherming van de persoon met een psychiatrische aandoening (WBPPA) regelt de beschermingsmaatregelen, waaronder de beschermende observatiemaatregel en vrijwillige behandeling onder voorwaarden. Er is een spoedprocedure met klinische evaluatie of tussenkomst van het Openbaar Ministerie. De duur van de maatregelen is begrensd, en wijzigingen zijn mogelijk. Het bewind kan de handelingsbekwaamheid van de persoon aantasten, afhankelijk van de aard van de handeling en de beoordeling van de vrederechter. De bescherming is gebaseerd op subsidiariteit en proportionaliteit, met een voorkeur voor de minst ingrijpende maatregel.
#### 3.3.11 Internering
Internering is een veiligheidsmaatregel in de strafrechtelijke sfeer, bedoeld ter bescherming van de maatschappij en ter rehabilitatie van de persoon. Het is van toepassing op personen die een misdrijf hebben gepleegd en lijden aan een geestesstoornis met gevaar voor recidive. Internering kan leiden tot de onbekwaamverklaring van politieke rechten.
#### 3.3.12 Rechterlijke bescherming en bewind
De rechterlijke bescherming (onbekwaamverklaring en bewind) treedt in werking wanneer de gezondheidstoestand van een persoon (mentaal of fysiek) zijn belangenwaarneming belemmert. Dit gebeurt met inachtneming van de principes van subsidiariteit en proportionaliteit, waarbij de autonomie van de persoon centraal staat. Het bewind kan bijstand of vertegenwoordiging inhouden. De vrederechter speelt een cruciale rol bij de aanwijzing van de bewindvoerder en het toezicht.
#### 3.3.13 Aansprakelijkheid voor onrechtmatige daad van pleegkinderen
Pleegouders zijn aansprakelijk voor de schade veroorzaakt door hun pleegkind, in lijn met de aansprakelijkheid van ouders. Voor pleegkinderen onder de 16 jaar geldt een foutloze aansprakelijkheid van de pleegouders (en/of ouders), terwijl voor minderjarigen van 16 jaar en ouder de pleegouders (en/of ouders) aansprakelijk zijn tenzij ze kunnen aantonen dat de schade niet aan hun fout te wijten is. Het bewijs van goed toezicht is daarbij niet altijd voldoende.
#### 3.3.14 Beperkingen aan de handelingsbekwaamheid
Bepaalde handelingen, zoals schenkingen, huwelijken en testamenten, vereisen specifieke toestemmingen of machtigingen, zelfs voor personen die anders handelingsbekwaam zijn. De beschermingsmaatregelen voor minderjarigen en onbekwaam verklaarde meerderjarigen zijn van dwingend recht en gericht op de bescherming van hun belangen.
---
*Dit studiemateriaal is een samenvatting en dient ter ondersteuning van de officiële studiestof. Raadpleeg altijd de primaire juridische bronnen en de meest recente wetgeving.*
---
# Naam, voornaam en alimentatie
Dit onderwerp behandelt de juridische aspecten van naam en voornaam, inclusief wijzigingsprocedures en de toekenning ervan bij afstamming en adoptie. Ook de alimentatieplicht, de berekening ervan, de invordering en de verschillende onderhoudsverplichtingen tussen bloed- en aanverwanten komen aan bod.
### 4.1 Naam en voornaam
#### 4.1.1 Begrip en algemene principes
* **Naam:** De familienaam van een persoon is een belangrijk identificatiemiddel en essentieel voor de juridische staat van een persoon in de maatschappij en familie. Het afstammingsrecht, dat de basis vormt voor de toekenning van een naam, raakt de openbare orde, wat betekent dat er niet van kan worden afgeweken via overeenkomsten.
* **Voornaam:** De voornaam wordt gekozen door de ouders en dient ter individualisering. Er is een wettelijke regeling voor de wijziging van voornamen.
#### 4.1.2 De familienaam als gevolg van oorspronkelijke afstamming
De familienaam wordt in beginsel bepaald door de afstamming van de ouders, met specifieke regels afhankelijk van de vastgestelde afstammingsband(en).
* **Enkelvoudige afstamming:**
* **Enkel moederschap vastgesteld:** Het kind draagt de naam van de moeder.
* **Enkel vaderschap vastgesteld:** Het kind draagt de naam van de vader.
* **Dubbele afstamming (dubbele naam):**
* Wanneer zowel het moederschap als het vaderschap is vastgesteld (ongehuwd of gehuwd), hebben de ouders de keuze om de naam van de vader, de naam van de moeder, of een samengestelde naam te kiezen.
* Bij de keuze voor een samengestelde naam mag elk deel slechts uit één naambestanddeel bestaan, en deze worden met een spatie verbonden. De volgorde mag vrij gekozen worden.
* Indien de ouders een dubbele naam hebben, kunnen zij slechts één deel van elke naam doorgeven.
* Bij onenigheid of afwezigheid van keuze draagt het kind de namen van beide ouders naast elkaar, in alfabetische volgorde, met slechts één naambestanddeel per ouder.
* Deze keuze geldt ook voor latere kinderen die uit dezelfde relatie geboren worden.
* **Meemoederschap:** Bij meemoederschap (vastgesteld vaderschap door de echtgenoot/wettelijke partner van de moeder) gelden analoge regels als bij dubbele afstamming, met keuze uit de naam van de moeder, de meemoeder, of een samengestelde naam.
* **Wijziging van familienaam:**
* **Naamswijziging via FOD Justitie:** Eenmalige wijziging op aanvraag bij de ambtenaar van de burgerlijke stand, zonder noodzaak tot opgave van ernstige redenen. Vereist controle van gerechtelijke antecedenten en de gevraagde naam mag geen verwarring of schade veroorzaken.
* **Naamsverbetering via de familierechtbank:** Enkel mogelijk bij een materiële vergissing in de akte van burgerlijke stand.
* **Procedure bij erkenning en vaststelling van afstamming:** De gekozen naam wordt vastgelegd bij de aangifte van de geboorte of de erkenning. Bij een gerechtelijke vaststelling van afstamming stelt de familierechtbank de naam vast.
* **Instemming van het kind:** Een minderjarige die 12 jaar of ouder is, heeft inspraak (en een vetorecht) bij de toekenning of wijziging van de familienaam.
* **Naamsverandering van een ouder:** Indien een ouder zijn familienaam wijzigt, kan dit ook leiden tot een automatische naamsverandering bij de minderjarige kinderen (jonger dan 12 jaar), tenzij zij anders verklaren. Kinderen ouder dan 12 jaar moeten toestemmen.
#### 4.1.3 Voornaam
* **Toekenning:** De voornaam wordt door de ouders gekozen.
* **Wijziging:** Een voornaamsverandering kan via een administratieve procedure bij de ambtenaar van de burgerlijke stand worden aangevraagd, om gelijk welke reden. De naam mag geen verwarring of schade veroorzaken. Transgender personen hebben een recht op voornaamsverandering tegen een gereduceerd tarief.
* **Procedure:** De aanvraag wordt ingediend bij de ambtenaar van de burgerlijke stand van de woonplaats, na controle van de gerechtelijke antecedenten. Weigering door de ambtenaar kan worden aangevochten bij de familierechtbank.
* **Gevolgen:** De naamswijziging wordt vastgelegd in een akte van naamsverandering en verwerkt in de DABS, met gevolgen vanaf de melding.
#### 4.1.4 Betwisting van de afstamming en erkenning
Verschillende vormen van afstamming (wettelijk vaderschap, erkenning, gerechtelijke vaststelling) kunnen worden betwist onder specifieke voorwaarden en termijnen. De procedure tot betwisting van vaderschap van de echtgenoot kan, ondanks het bezit van staat, in bepaalde omstandigheden ontvankelijk en gegrond verklaard worden op basis van een belangenafweging. De beweerde biologische vader of meemoeder die een betwistingsvordering instelt, moet in één procedure zowel het vaderschap/meemoederschap opeisen als het bestaande vaderschap/meemoederschap betwisten.
#### 4.1.5 Betwisting van meemoederschap
Meemoederschap kan worden vastgesteld via de meemoederschapsregel (binnen het huwelijk) of via erkenning/gerechtelijk onderzoek (buiten het huwelijk). De vaststelling van meemoederschap is mogelijk bij gebrek aan vastgesteld vaderschap en sluit de vaststelling van vaderschap uit.
#### 4.1.6 Betwisting van gerechtelijk vastgesteld vaderschap en meemoederschap
* **Betwisting van het vaderschap van de echtgenoot:** Dit kan via een directe procedure (met bewijs van niet-vaderschap) of onrechtstreeks (via betwisting van het moederschap dat de vaderschapsregel activeert). Het bezit van staat is geen absolute grond voor niet-ontvankelijkheid meer; de rechter moet een belangenafweging maken.
* **Betwisting van vaderlijke erkenning:** Vereist afwezigheid van bezit van staat en, indien de erkenner zelf of de toestemminggever betwist, het bewijs van een wilsgebrek.
* **Betwisting van gerechtelijk vastgesteld vaderschap:** Kan enkel via derdenverzet, met specifieke termijnen en partijen.
* **Betwisting van meemoederschap:** De regels inzake vaderschapsbetwisting zijn mutatis mutandis van toepassing.
### 4.2 Adoptie
#### 4.2.1 Begrip en vormen
Adoptie is een juridische instelling die een band schept tussen een adoptant en een geadopteerde, met gevolgen die gelijkaardig zijn aan oorspronkelijke afstamming. Er zijn twee vormen:
* **Gewone adoptie:** Creëert een adoptieve afstammingsband die de oorspronkelijke banden aanvult. De geadopteerde blijft verbonden met zijn oorspronkelijke familie.
* **Volle adoptie:** Vestigt een volledige band, verbreekt in principe de banden met de oorspronkelijke familie, en maakt van de geadopteerde een volwaardig lid van de adoptieve familie.
#### 4.2.2 Grondvoorwaarden voor adoptie
* **Wettige redenen:** De adoptie moet steunen op wettige redenen, wat inhoudt dat ze niet strijdig mag zijn met de openbare orde of dwingend recht, en in overeenstemming moet zijn met de ratio van de instelling (het belang van het kind). Misbruik, zoals adoptie louter voor verblijfsrechtelijke of fiscale doeleinden, is verboden.
* **Adoptandus:** De adoptandus moet voldoen aan bepaalde leeftijdsvereisten (min. 25 jaar en min. 15 jaar ouder dan het kind, met uitzonderingen voor partneradoptie).
* **Burgerlijke staat:** Voor tweepersoonsadoptie is een wettelijke of feitelijke samenwoning van minstens drie jaar vereist.
* **Toestemmingen:** Afhankelijk van de vorm van adoptie en de leeftijd van de geadopteerde, zijn toestemmingen van de ouders, de voogd, het kind zelf (vanaf 12 jaar) en eventueel de echtgenoot/partner van de adoptant vereist. Weigering van toestemming door een ouder kan in bepaalde omstandigheden (extra-familiale adoptie, indien niet in belang van het kind) worden genegeerd na een belangenafweging.
* **Geschiktheid:** De geschiktheid van de adoptant(en) wordt beoordeeld aan de hand van een maatschappelijk onderzoek, tenzij er sprake is van adoptie van een familielid of wanneer de geschiktheid reeds eerder is vastgesteld.
#### 4.2.3 Adoptieprocedures
De adoptieprocedure verloopt steeds gerechtelijk. Voor de adoptie van een minderjarige is er een voorafgaande voorbereidingsfase en een geschiktheidsonderzoek vereist. De procedure wordt ingeleid via een eenzijdig verzoekschrift bij de familierechtbank, gevolgd door een onderzoek door het openbaar ministerie en het maatschappelijk onderzoek. De familierechtbank spreekt zich vervolgens uit over de adoptie, rekening houdend met alle wettige belangen.
#### 4.2.4 Gevolgen van adoptie
* **Naam en voornaam:** De geadopteerde verkrijgt de naam van de adoptant(en), met een keuzemogelijkheid voor samengestelde namen en instemming van het kind vanaf 12 jaar.
* **Ouderlijk gezag:** Na adoptie wordt het ouderlijk gezag uitgeoefend door de adoptant(en). Bij volle adoptie vervallen de oorspronkelijke ouderlijke banden. Bij gewone adoptie kunnen de oorspronkelijke ouders onder bepaalde voorwaarden het ouderlijk gezag terug opnemen.
* **Huwelijksbeletselen:** De adoptieve afstamming creëert specifieke huwelijksbeletselen, die deels analoog zijn aan bloedverwantschap.
* **Onderhoudsverplichting:** Adoptanten hebben een onderhoudsplicht ten aanzien van de geadopteerde, en omgekeerd, volgens de algemene regels inzake alimentatie. De oorspronkelijke familiebanden wat betreft onderhoudsverplichtingen vervallen bij volle adoptie.
#### 4.2.5 Beëindiging en herroeping van adoptie
* **Einde:** Adoptie eindigt in principe enkel door het overlijden van de adoptant(en) of de geadopteerde, of door herroeping (enkel bij gewone adoptie).
* **Herroeping:** Enkel bij gewone adoptie is herroeping mogelijk om “zeer gewichtige redenen”, waarbij het belang van het kind centraal staat.
* **Herziening:** Herziening van de adoptie is mogelijk in uitzonderlijke gevallen, zoals bij bewezen ontvoering, verkoop of handel in kinderen.
* **Nieuwe adoptie:** Een nieuwe adoptie is mogelijk indien de vorige adoptie is geëindigd of om zeer gewichtige redenen.
### 4.3 Alimentatie
#### 4.3.1 De gemeenrechtelijke familiale alimentatieplicht
* **Tussen wie:** De alimentatieplicht bestaat tussen bloedverwanten in rechte lijn, en tussen aanverwanten in rechte lijn (schoonouders-schoonkinderen). De plicht tussen schoonouders en schoonkinderen vervalt onder bepaalde voorwaarden (bv. hertrouwen schoonouder, overlijden kind/schoonkind).
* **Voorwerp:** Het betreft levensonderhoud, wat meer inhoudt dan enkel het strikt noodzakelijke, en dient de normale levensstandaard van de gerechtigde te dekken, rekening houdend met diens opvoeding en sociale situatie.
* **Grondvoorwaarden:** De behoeften van de gerechtigde enerzijds, en het vermogen van de schuldenaar anderzijds, bepalen de hoogte van de alimentatie. Er bestaan geen oorzaken van onwaardigheid die het recht op onderhoud uitsluiten, behalve in specifieke gevallen van ontzetting uit het ouderlijk gezag of onwaardigheid om te erven.
* **Kenmerken:** De plicht is wederkerig, van dwingend recht (niet te verzaken voor de toekomst), veranderlijk (afhankelijk van omstandigheden) en persoonlijk (niet overdraagbaar). Toegekende uitkeringen zijn gedeeltelijk onbeslagbaar.
#### 4.3.2 Bijzondere onderhoudsverplichtingen
* **Ouders t.o.v. kinderen (art. 203 oud BW):** Een omvattende plicht tot levensonderhoud, huisvesting, gezondheid, toezicht, opvoeding en opleiding, die doorloopt na meerderjarigheid indien de opleiding niet voltooid is. Dit is een eenzijdige plicht.
* **Stiefouder/wettelijke samenwonende partner t.o.v. stiefkind (art. 203, § 3 en 1477, § 5 oud BW):** Een persoonlijke plicht na het overlijden van de oorspronkelijke ouder, begrensd tot wat de stiefouder/partner uit de nalatenschap of via huwelijksvoordelen heeft verkregen.
* **Vermoedelijke verwekker (art. 336-341 oud BW):** Een vordering kan worden ingesteld tegen de vermoedelijke verwekker indien het vaderschap niet juridisch vaststaat, maar de gemeenschap wel bewezen kan worden.
#### 4.3.3 Contributie en afrekening
* **Contributie:** Beide ouders dragen bij in de kosten naar evenredigheid van hun aandeel in de samengevoegde middelen. De berekening van de middelen omvat alle inkomsten en voordelen.
* **Afrekening buitengewone kosten:** Buitengewone kosten (medische, schoolse, ontplooiingskosten, etc.) moeten apart worden afgerekend, na voorafgaand overleg en akkoord, tenzij in geval van hoogdringendheid of overmacht.
#### 4.3.4 Invordering en verhaal
* **Wijzen van invordering:** De invordering kan via beslag, ontvangstmachtiging (waarbij een derde direct aan de gerechtigde betaalt), of strafsancties (misdrijf familieverlating).
* **DAVO (Dienst voor de Invordering van Uitkeringen):** De DAVO kan ingeschakeld worden voor de inning van onderhoudsgelden (voor kinderen, echtgenoten/ex-echtgenoten, samenwonenden/ex-samenwonenden) vastgesteld in een uitvoerbare titel. De DAVO treedt in de plaats van de gerechtigde en heeft dezelfde rechten.
* **Voorrecht:** Onderhoudsschulden genieten een algemeen voorrecht op roerende goederen tot een maximumbedrag voor DAVO, en een onbeperkt voorrecht voor de onderhoudsgerechtigde zelf.
* **Vermelding in vonnissen/overeenkomsten:** Vonnissen en overeenkomsten inzake kinderalimentatie moeten de gegevens van DAVO en de modaliteiten van de vordering vermelden.
#### 4.3.5 Strafrechtelijke sancties
Het misdrijf familieverlating (art. 676 Sw. vanaf 8/4/2026) bestraft het opzettelijk nalaten van het betalen van onderhoudsuitkeringen of het zich onttrekken aan de gevolgen van een ontvangstmachtiging, na rechterlijke veroordeling.
### 4.4 Bescherming van minderjarigen en beschermde personen
#### 4.4.1 Het Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK)
Het IVRK erkent een waaier aan rechten voor kinderen, met het belang van het kind als eerste overweging. Bepaalde bepalingen (bv. over het horen van het kind) hebben directe werking, andere (zoals het belang van het kind in adoptiezaken) worden door de rechtspraak geïnterpreteerd.
#### 4.4.2 Handelings(on)bekwaamheid van de minderjarige
* **Principiële handelingsonbekwaamheid:** Minderjarigen zijn materieel en procesrechtelijk grotendeels handelingsonbekwaam ter bescherming van hun belangen.
* **Uitzonderlijke handelingsbekwaamheid:** Voor specifieke handelingen (bv. erkenning, het uitoefenen van ouderlijk gezag, aanpassing geslachtsregistratie) is de minderjarige, vanaf een bepaalde leeftijd en met onderscheidingsvermogen, zelf handelingsbekwaam of heeft hij bijstand/toestemming nodig.
* **Beschermingsstatuten:** Diverse statuten zoals ouderlijk gezag, pleegzorg, voogdij en ontvoogding bieden bescherming aan minderjarigen.
#### 4.4.3 Ouderlijk gezag (OG)
* **Definitie:** Het geheel van rechten en plichten van ouders t.a.v. hun minderjarige kinderen, gericht op hun socialisering en volwassenwording.
* **Inhoud:** Omvat gezag over de persoon (recht van bewaring, belangrijke beslissingen) en beheer van de goederen.
* **Uitoefening:** In beginsel gezamenlijk door beide ouders (gezags-co-ouderschap). Uitsluitende uitoefening door één ouder is uitzonderlijk en leidt tot een recht op persoonlijk contact voor de andere ouder. Tussenmodellen zijn mogelijk.
* **Beëindiging:** Eindigt bij meerderjarigheid, ontvoogding, adoptie of overlijden van beide ouders.
* **Aansprakelijkheid:** Ouders zijn aansprakelijk voor fouten van hun minderjarige kinderen, met een risicoaansprakelijkheid voor kinderen <16 jaar en een weerlegbaar vermoeden voor kinderen van 16-18 jaar. Pleegzorgers zijn aansprakelijk voor zover zij het gezag hebben over het kind.
#### 4.4.4 Pleegzorg
* **Situering:** Onderdeel van de integrale jeugdhulp, vrijwillig of gedwongen.
* **Rechten:** Pleegzorgers oefenen het verblijfsrecht en de dagelijkse beslissingen uit, terwijl ouders belangrijke beslissingen behouden, tenzij er sprake is van dringende noodzakelijkheid of delegatie.
* **Overeenkomst:** Delegatie van rechten is mogelijk via een schriftelijke overeenkomst, ter homologatie voorgelegd aan de familierechtbank.
* **Contactrecht:** Ouders behouden recht op persoonlijk contact, enkel te weigeren om bijzonder ernstige redenen. Broers en zussen hebben het recht om niet gescheiden te worden. Derden moeten een bijzondere affectieve band aantonen.
#### 4.4.5 Voogdij
* **Ontstaan:** Ontstaat bij overlijden van beide ouders, onbekendheid van de afstamming, of voortdurende onmogelijkheid van de ouders om het gezag uit te oefenen.
* **Organisatie:** Geregeld door de vrederechter, met mogelijke benoeming van een voogd en een toeziende voogd.
* **Gevolgen:** De voogd vertegenwoordigt de minderjarige in rechte, beheert zijn goederen en draagt zorg voor zijn persoon, maar zonder ouderlijk gezag of vruchtgenot.
#### 4.4.6 Ontvoogding
* **Vormen:** Wettelijke ontvoogding (bv. door huwelijk) of gerechtelijke ontvoogding door de familierechtbank (voor minderjarigen >15 jaar).
* **Gevolgen:** De ontvoogde minderjarige is grotendeels handelingsbekwaam, maar voor bepaalde rechtshandelingen is bijstand van een curator of machtiging van de vrederechter vereist.
#### 4.4.7 Opschorting stemrecht minderjarigen (≥ 16 jaar)
Het stemrecht van minderjarigen van 16 en 17 jaar voor het Europees Parlement is mogelijk zonder voorafgaande inschrijvingsplicht. De vrederechter kan dit stemrecht opschorten om redenen van persoonlijke omstandigheden of gezondheidstoestand.
#### 4.4.8 Bescherming van meerderjarige personen (beschermde personen)
* **Principe:** Bekwaamheid is de regel, onbekwaamheid is de uitzondering. De bescherming is gericht op het behoud van autonomie, subsidiariteit en proportionaliteit.
* **Rechterlijke bescherming:** Indien nodig kan de vrederechter een rechterlijke beschermingsmaatregel bevelen, met onbekwaamverklaring en/of bewind, gebaseerd op de gezondheidstoestand van de persoon of op verkwisting.
* **Bewind:** Het bewind kan betrekking hebben op de persoon en/of de goederen, met bijstand of vertegenwoordiging door de bewindvoerder. Familiale bewindvoerders hebben voorrang.
* **Buitengerechtelijke bescherming:** Via een geregistreerde lastgeving kan men zelf zijn bescherming organiseren.
### 4.5 Alimentatie
#### 4.5.1 De gemeenrechtelijke familiale alimentatieplicht
* **Tussen wie:** Bloedverwanten in rechte lijn, aanverwanten in rechte lijn (schoonouders-schoonkinderen). De plicht is wederkerig, van dwingend recht, veranderlijk en persoonlijk.
* **Voorwerp:** Levensonderhoud dat de normale levensstandaard van de gerechtigde dekt. De hoogte wordt bepaald door de behoeften van de gerechtigde en het vermogen van de schuldenaar.
* **Gevolg van afstamming:** De bloedverwantschap moet juridisch vaststaan.
* **Uitzonderingen:** Geen onderhoudsplicht voor de volledig ontzette ouder, of voor het kind dat onwaardig is om te erven van zijn vooroverleden ouder.
* **Samenloop:** Bij meerdere onderhoudsplichtigen of -gerechtigden geldt een hiërarchie van plichten (bv. echtgenoot/ex-echtgenoot gaat voor op bloedverwanten). Schuldenaars in dezelfde rang zijn niet hoofdelijk gehouden.
#### 4.5.2 Bijzondere onderhoudsverplichtingen
* **Ouders t.o.v. kinderen (art. 203 oud BW):** Omvattende plicht die doorloopt na meerderjarigheid bij voortgezette opleiding. De contributie gebeurt naar evenredigheid van de middelen.
* **Stiefouder/wettelijke samenwonende partner t.o.v. stiefkind:** Een plicht na overlijden van de oorspronkelijke ouder, begrensd door de verkregen voordelen uit de nalatenschap.
* **Vermoedelijke verwekker (art. 336-341 oud BW):** Vordering indien vaderschap niet vaststaat, maar gemeenschap bewezen kan worden. Meerdere mannen kunnen worden aangesproken, maar slechts één kan tot uitkering worden veroordeeld.
#### 4.5.3 Invordering en verhaal
* **Wijzen van invordering:** Beslag, ontvangstmachtiging (directe betaling door derde aan gerechtigde), of strafsancties (familieverlating).
* **DAVO:** De Dienst voor de Invordering van Uitkeringen kan ingeschakeld worden voor de inning van onderhoudsgelden vastgesteld in een uitvoerbare titel.
* **Voorrecht:** Onderhoudsschulden genieten een algemeen voorrecht op roerende goederen tot €15.000 voor DAVO, en een onbeperkt voorrecht voor de onderhoudsgerechtigde zelf.
* **Strafrechtelijke sancties:** Het misdrijf familieverlating bestraft de opzettelijke wanbetaling van onderhoudsgeld na rechterlijke veroordeling.
#### 4.5.4 Berekening en herziening
* **Berekening:** De rechter houdt rekening met 8 parameters (o.a. middelen, gezinslasten, behoeften) en moet zijn beslissing motiveren.
* **Indexering:** Onderhoudsbijdragen worden van rechtswege geïndexeerd, tenzij anders overeengekomen of wettelijk afgeweken.
* **Herziening:** Een herziening van de alimentatie is mogelijk bij nieuwe feiten of gewijzigde omstandigheden.
---
This is the summary of the topic "Naam, voornaam en alimentatie" based on the provided document. It aims to be comprehensive and exam-ready, adhering to all formatting and content guidelines.
---
# Ouderlijk gezag en minderjarigenbescherming
Dit onderwerp verkent de verschillende aspecten van ouderlijk gezag, de uitoefening ervan, de bevoegdheden van de ouders en de beschermingsmaatregelen voor minderjarigen zoals voogdij en pleegzorg, alsook de juridische implicaties van de handelings(on)bekwaamheid van minderjarigen en de procedure rond het horen van minderjarigen in gerechtelijke procedures.
### 5.1 Afstamming
Afstamming legt de juridische band tussen ouder en kind vast. Dit kan gebaseerd zijn op verschillende grondslagen:
* **Bloedband (biologische realiteit):** De genetische band tussen ouder en kind.
* **Sociaal gedrag (socioaffectieve realiteit):** Het dagelijks gedragen als ouder, wat een rol speelt in het bezit van staat en de betwisting van verwantschap.
* **Wil of intentie (volitieve realiteit):** De wil om ouder te worden, zoals bij erkenning, meemoederschap of een gezamenlijke ouderschapsintentie.
Het belang van het kind primeert bij conflicten tussen deze grondslagen. Afstammingsrecht raakt de openbare orde en kan niet bij overeenkomst worden gewijzigd.
#### 5.1.1 Afstamming versus adoptie
* **Afstamming** is **declaratief**: het verklaart een bestaande realiteit. Het is gebaseerd op de biologische werkelijkheid en de juridische band begint vanaf de verwekking.
* **Adoptie** is **constitutief**: het vestigt een nieuwe juridische band die niet noodzakelijk biologisch is. Het begint met de procedure bij de familierechtbank en werkt beperkt terug in de tijd.
#### 5.1.2 Verwantschap
Verwantschap verbindt personen door afstamming of een gemeenschappelijke stamouder.
* **Verwanten in rechte lijn:** Stammen van elkaar af (bv. ouder-kind, grootouder-kleinkind).
* **Verwanten in de zijlijn:** Hebben een gemeenschappelijke stamouder (bv. broers, zussen, ooms, tantes).
**Gevolgen van verwantschap** omvatten familienaam, erfrecht, alimentatie en ouderlijk gezag.
**Aanverwantschap** verbindt een persoon met de verwanten van zijn echtgenoot (bv. schoonouders, schoonbroers). Dit heeft gevolgen voor adoptie, onderhoudsverplichtingen, huwelijksbeletsels, maar niet voor erfrecht en ouderlijk gezag.
#### 5.1.3 Gevolgen van de afstamming
De vastgestelde afstamming leidt tot diverse juridische gevolgen, waaronder:
* **Familienaam:** De naam die het kind krijgt, is gekoppeld aan de juridisch vastgestelde afstamming.
* **Ouderlijk gezag:** Dit volgt automatisch uit de juridische afstamming.
* **Erfrecht:** De afstammingsband bepaalt de erfelijkheid.
* **Alimentatie:** Ouders zijn onderhoudsplichtig ten opzichte van hun kinderen.
#### 5.1.4 Betwisting van de afstamming
Elke vaststaande afstamming kan worden betwist via een specifieke vordering tot betwisting van staat. Dit kan betrekking hebben op moederschap, vaderschap of meemoederschap. De procedure, titularissen en termijnen verschillen per geval en zijn onderworpen aan specifieke wettelijke regels en rechtspraak.
### 5.2 Vaststelling van de afstamming
De vaststelling van de afstamming kan op verschillende manieren gebeuren, afhankelijk van of het moederschap, vaderschap of meemoederschap betreft, en of dit binnen of buiten het huwelijk plaatsvindt.
#### 5.2.1 Vaststelling van moederschap
Moederschap wordt vastgesteld door:
* **Vermelding naam moeder in geboorteakte:** De regel "Mater semper certa est" (de moeder is altijd zeker) is hier van toepassing.
* **Erkenning door een vrouw:** Een vrijwillige rechtshandeling, die onder bepaalde voorwaarden en met mogelijke toestemming van de andere ouder (of kind) kan plaatsvinden.
* **Gerechtelijke vaststelling van moederschap:** Een gedwongen vaststelling via de rechtbank, die tussenkomt bij gebrek aan geboorteakte, erkenning of bij strijdigheid met de openbare orde.
#### 5.2.2 Vaststelling van vaderschap
Binnen het huwelijk geldt de **vaderschapsregel** ("Pater is est quem nuptiae demonstrant": de vader is degene die het huwelijk aanduidt). Buiten het huwelijk kan vaderschap worden vastgesteld via:
* **Vaderlijke erkenning:** Een vrijwillige rechtshandeling die de wil van de man om vader te worden weerspiegelt. Hiervoor zijn verschillende toestemmingen vereist, afhankelijk van de leeftijd van het kind en de status van de moeder.
* **Gerechtelijke vaststelling van vaderschap:** Een gedwongen vaststelling via de rechtbank, onder meer via DNA-onderzoek. Dit gebeurt buiten de wil van de man om, indien het vaderschap niet vaststaat krachtens de vaderschapsregel of erkenning, en indien het meemoederschap niet vaststaat.
#### 5.2.3 Vaststelling van meemoederschap
Meemoederschap is sinds 2015 wettelijk erkend en is gebaseerd op de **gezamenlijke ouderschapsintentie** van twee vrouwen. Dit kan worden gevestigd via:
* **Meemoederschapsregel:** Een vermoeden van meemoederschap voor de echtgenote van de moeder.
* **Meemoederlijke erkenning:** Een erkenning door de vrouw die niet de moeder is, onder wettelijk vereiste toestemmingen.
* **Gerechtelijk onderzoek naar meemoederschap:** Vaststelling via een vonnis, analoog aan vaderschapsonderzoek.
De wet legt een tweezijdig karakter op aan afstamming, wat betekent dat een kind slechts één juridisch vader en één juridische moeder kan hebben, of twee moeders (meemoederschap) of twee vaders (geen juridische mogelijkheid op dit moment).
### 5.3 Ouderlijk gezag
Ouderlijk gezag omvat een geheel van rechten en plichten die ouders hebben ten opzichte van de persoon en goederen van hun minderjarige kinderen, met als doel hun welzijn en opvoeding te waarborgen.
* **Inhoud:** Ouderlijk gezag omvat rechten met betrekking tot de persoon (bijv. huisvesting, opvoeding, gezondheid) en de goederen (beheer en genot) van het kind.
* **Uitoefening:** In beginsel oefenen beide ouders het ouderlijk gezag gezamenlijk uit (gezags- of verblijfsco-ouderschap). Bij onenigheid of indien de uitoefening strijdig is met het belang van het kind, kan de rechter beslissen over een uitsluitende gezagsuitoefening door één ouder, met behoud van een recht op persoonlijk contact en toezicht voor de andere ouder.
* **Beëindiging:** Ouderlijk gezag eindigt bij meerderjarigheid, ontvoogding, adoptie of overlijden van beide ouders. In geval van onmogelijkheid van de ouders, kan de voogdij worden ingesteld.
### 5.4 Beschermingsmaatregelen voor minderjarigen
Naast het ouderlijk gezag bestaan er specifieke beschermingsmaatregelen voor minderjarigen die in een kwetsbare situatie verkeren.
#### 5.4.1 Voogdij
Voogdij ontstaat wanneer beide ouders overleden zijn, onbekend, wettelijk onmogelijk om het ouderlijk gezag uit te oefenen, of wanneer er sprake is van een jeugdbeschermingsmaatregel die het ouderlijk gezag schorst.
* **Organisatie:** De vrederechter van de woonplaats van de minderjarige is bevoegd. Er wordt een voogd aangewezen, bij voorkeur uit de naaste familie, en een toeziende voogd.
* **Gevolgen:** De voogd vertegenwoordigt de minderjarige en beheert zijn goederen, met een wettelijk genot dat door de vrederechter wordt bepaald. De voogd is aansprakelijk voor wanbeheer.
#### 5.4.2 Pleegzorg
Pleegzorg is een vorm van integrale jeugdhulp waarbij een minderjarige tijdelijk of structureel bij pleegouders verblijft.
* **Rechten pleegzorgers:** Pleegzorgers hebben het verblijfsrecht en mogen dagelijkse beslissingen nemen. Belangrijke beslissingen blijven in principe bij de ouders, tenzij bij dringende noodzaak of na delegatie door de ouders.
* **Rechten ouders:** Ouders behouden het recht op persoonlijk contact en toezicht op de opvoeding, tenzij dit om bijzonder ernstige redenen wordt geweigerd.
* **Rechten broers en zussen:** Minderjarige broers en zussen hebben het recht om niet van elkaar te worden gescheiden, met respect voor het belang van elk kind.
#### 5.4.3 Handelings(on)bekwaamheid van minderjarigen
Minderjarigen zijn in principe handelingsonbekwaam om zelf rechtshandelingen te stellen die hun vermogen of persoon raken.
* **Principiële onbekwaamheid:** Materiële en proceshandelingen zijn in principe nietig of vernietigbaar zonder tussenkomst van de wettelijke vertegenwoordiger.
* **Uitzonderlijke bekwaamheid:** Voor bepaalde handelingen, zoals het erkennen van een kind, het uitoefenen van ouderlijk gezag over eigen kinderen, of het beschikken over een deel van hun vermogen vanaf 16 jaar, kan een minderjarige met onderscheidingsvermogen zelfstandig optreden, soms met bijstand of machtiging van de rechter. Het hoorrecht van minderjarigen wordt steeds belangrijker.
#### 5.4.4 Bescherming van meerderjarigen
Voor meerderjarigen die wegens hun gezondheidstoestand (mentaal of fysiek) hun belangen niet behoorlijk kunnen waarnemen, bestaan er beschermingsmaatregelen.
* **Rechterlijke bescherming:** Dit kan leiden tot onbekwaamverklaring en bewind over de persoon en/of goederen. De vrederechter beoordeelt de noodzaak, proportionaliteit en subsidiariteit van de maatregel.
* **Buitengerechtelijke bescherming:** Via een geregistreerde lastgeving kan iemand zijn financiële en persoonlijke belangen voor de toekomst regelen.
* **Internering:** Een veiligheidsmaatregel in de strafrechtelijke sfeer voor personen die een misdrijf hebben gepleegd en een geestesstoornis hebben die hun gedrag beïnvloedt, met gevaar voor recidive.
### 5.5 Procedures rond het horen van minderjarigen
Het recht om gehoord te worden is een fundamenteel recht van de minderjarige, verankerd in het IVRK en het Belgische recht.
* **Doel:** De minderjarige de mogelijkheid bieden zijn mening kenbaar te maken en bij te dragen aan de meest geschikte oplossing, rekening houdend met zijn belang.
* **Toepassingsgebied:** Dit geldt voor elke aangelegenheid die de minderjarige aanbelangt, met uitzondering van vorderingen tot onderhoudsverplichtingen en louter financiële vorderingen die het vermogen van de minderjarige niet rechtstreeks raken.
* **Modaliteiten:** De rechter hoort de minderjarige, bij voorkeur alleen en in een kindvriendelijke omgeving. Een vertrouwenspersoon kan de minderjarige bijstaan. Het verslag van het horen wordt bij het dossier gevoegd, met de mogelijkheid voor de minderjarige om vertrouwelijke informatie te geven. De mening van de minderjarige is geen bindend element voor de rechter.
### 5.6 Alimentatie
De onderhoudsverplichting (alimentatie) is een fundamentele plicht binnen de familiale sfeer, zowel tussen bloedverwanten in rechte lijn als tussen echtgenoten en aanverwanten in rechte lijn.
* **Drie bijzondere onderhoudsverplichtingen:**
* **Ouders t.o.v. kinderen:** In verhouding tot hun middelen en de behoeften van het kind, met inachtneming van de levensstandaard van de ouders en de passende opleiding van het kind.
* **Stiefouder/wettelijk samenwonende partner t.o.v. stiefkind/kinderen van de partner:** Na het overlijden van de ouder met wie de onderhoudsplichtige gehuwd of wettelijk samenwonend was.
* **Vermoedelijke verwekker:** De man die het kind verwekte, maar wiens vaderschap niet juridisch vaststaat.
* **Gevolgen van afstamming:** De vaststelling van de afstamming (biologisch of via erkenning/adoptie) bepaalt de onderhoudsplicht. Een geslaagde betwisting van de afstamming kan leiden tot terugvordering van betaalde onderhoudsbijdragen.
* **Invordering en sancties:** Bij wanbetaling kan de onderhoudsgerechtigde gebruik maken van privaatrechtelijke technieken zoals beslag en ontvangstmachtiging, of strafrechtelijke sancties zoals het misdrijf familieverlating. De Dienst Alimentatie Vorderingen (DAVO) kan voorschotten verlenen en gelden invorderen.
* **Indexering en herziening:** Alimentatiebedragen worden van rechtswege geïndexeerd, en kunnen worden herzien bij wijziging van omstandigheden. De rechterlijke beslissingen moeten worden gemotiveerd aan de hand van acht relevante elementen.
### 5.7 Adoptie
Adoptie creëert een juridische band tussen adoptant en adoptandus, met gevolgen die vergelijkbaar zijn met de oorspronkelijke afstamming.
* **Twee vormen:**
* **Gewone adoptie:** Voegt een adoptieve band toe aan de bestaande afstammingsbanden.
* **Volle adoptie:** Verbroken de banden met de oorspronkelijke familie en vestigt een volledige gelijkstelling met een biologisch kind.
* **Voorwaarden:** Er zijn diverse wettelijke voorwaarden waaraan moet worden voldaan, waaronder wettige redenen, geschiktheid van de adoptant(en), en specifieke vereisten voor eenpersoons- en tweepersoonsadoptie, met inachtneming van het belang van het kind.
* **Procedure:** De procedure verloopt steeds gerechtelijk en omvat een voorbereiding, vaststelling van geschiktheid, en de eigenlijke rechtspleging. Het hoorrecht van de minderjarige en de toestemmingen van de betrokkenen zijn cruciaal.
* **Gevolgen:** Adoptie bepaalt de naam en voornaam van het kind, ouderlijk gezag, huwelijksbeletsels, onderhoudsverplichtingen en gevolgen voor het erfrecht.
### 5.8 Beschermde Minderjarigen en Besluitvorming
Minderjarigen genieten van specifieke beschermingsstatuten om hun rechten en belangen te waarborgen.
* **Handelings(on)bekwaamheid:** Minderjarigen zijn in beginsel handelingsonbekwaam, maar kennen uitzonderingen voor specifieke rechtshandelingen waarvoor ze zelf kunnen optreden, met bijstand of met machtiging van de rechter.
* **Ouderlijk gezag:** Dit omvat het recht van bewaring (huisvesting en juridische beslissingen) en het beheer van de goederen, met een wettelijk toezicht door de vrederechter.
* **Voogdij:** Een beschermingsstatuut dat openvalt bij afwezigheid van beide ouders, waarbij een voogd wordt aangesteld.
* **Pleegzorg:** Een vorm van jeugdhulp waarbij een minderjarige tijdelijk bij pleegouders verblijft, met specifieke regels over rechten en plichten van pleegouders en ouders.
* **Broers en zussen:** Hebben het recht om niet van elkaar te worden gescheiden, tenzij dit strijdig is met hun belang.
* **Horen van minderjarigen:** Een wettelijk recht waarbij de rechter de mening van de minderjarige inwint, rekening houdend met zijn leeftijd en maturiteit, en met de mogelijkheid van een vertrouwenspersoon.
* **Bescherming van meerderjarigen:** Personen die wegens hun gezondheidstoestand hun belangen niet kunnen waarnemen, kunnen onder rechterlijke bescherming vallen, met bijstand of vertegenwoordiging door een bewindvoerder.
### 5.9 Betwisting en nietigverklaring van afstamming, adoptie en erkenningen
De wet voorziet in procedures om vastgestelde afstammingen, adopties en erkenningen te betwisten of nietig te laten verklaren, om de juistheid en de wettigheid van deze banden te garanderen.
* **Betwisting afstamming:** Kan betrekking hebben op moederschap, vaderschap of meemoederschap, met specifieke procedures, titularissen en termijnen. Belangrijke rechtspraak heeft het absolute karakter van bepaalde niet-ontvankelijkheidsgronden (zoals bezit van staat) genuanceerd, met aandacht voor het belang van het kind.
* **Nietigverklaring van erkenning:** Kan worden gevraagd bij wilsgebreken, strijdigheid met de openbare orde (incest, fraude), of wanneer de wettelijke toestemmingen ontbraken. Het belang van het kind speelt een steeds grotere rol in de beoordeling.
* **Betwisting van adoptie:** Hoewel adoptie een definitieve juridische band creëert, zijn er beperkte mogelijkheden tot herroeping of herziening onder zeer specifieke omstandigheden.
* **Familienaam:** De toekenning en wijziging van de familienaam zijn gebonden aan regels die de oorspronkelijke afstamming, adoptie, en het ouderlijk gezag weerspiegelen, met specifieke keuzemogelijkheden voor de ouders en inspraak voor het kind.
### 5.10 Sanctionering en Invordering van Onderhoudsgelden
De niet-naleving van onderhoudsverplichtingen kan leiden tot burgerrechtelijke en strafrechtelijke sancties.
* **Burgerrechtelijke sancties:** Beslaglegging, ontvangstmachtiging (waarbij derden rechtstreeks aan de onderhoudsgerechtigde betalen), en de mogelijkheid van dwangsommen. DAVO kan een rol spelen bij de voorschotregeling en invordering.
* **Strafrechtelijke sancties:** Het misdrijf familieverlating, met straffen variërend van geldboetes tot gevangenisstraffen, en de mogelijke intrekking van het rijbewijs.
* **Voorrecht:** Onderhoudsschulden genieten een bijzonder voorrecht op de roerende goederen van de schuldenaar, ten gunste van de onderhoudsschuldeiser (en DAVO).
### 5.11 Bescherming van meerderjarigen
Personen die, wegens hun gezondheidstoestand, niet in staat zijn hun belangen zelf behoorlijk waar te nemen, kunnen gerechtelijk of buitengerechtelijk worden beschermd.
* **Rechterlijke bescherming:** Onbekwaamverklaring en bewind over de persoon en/of goederen, ingesteld door de vrederechter, met respect voor de principes van subsidiariteit en proportionaliteit.
* **Buitengerechtelijke bescherming:** Via een geregistreerde lastgeving, waarbij iemand zijn belangen regelt voor het geval hij handelingsonbekwaam wordt.
### 5.12 Sanctionering van de Handelings(on)bekwaamheid
Rechtshandelingen gesteld door minderjarigen of beschermde personen die niet voldoen aan de wettelijke vereisten (zoals bijstand of machtiging) zijn in beginsel relatief nietig of vernietigbaar. De juridische gevolgen hangen af van het type handeling (persoonlijk of vermogensrechtelijk) en de aanwezigheid van benadeling of wilsgebreken.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Afstamming | De juridische band die tussen personen bestaat op grond van afstamming, of een gemeenschappelijke stamouder hebben. Het kan zowel biologisch als sociaal-affectief of volitief van aard zijn. |
| Adoptie | Een juridische handeling die een band schept tussen personen, met vergelijkbare gevolgen als de oorspronkelijke afstamming. Adoptie kan gewoon (aanvullend op bestaande banden) of vol (verbreking van oude banden en schepping van nieuwe) zijn. |
| Aanverwantschap | De juridische band die een persoon verbindt met de bloedverwanten van zijn echtgenoot (aangetrouwd familielid), maar ook met stiefkinderen en de echtgenoten van zijn bloedverwanten. |
| Bloedverwantschap | De band tussen personen die van elkaar afstammen (rechte lijn) of een gemeenschappelijke stamouder hebben (zijlijn). Deze band kan bestaan tussen verwanten in rechte lijn (bv. ouder-kind) en verwanten in de zijlijn (bv. broer-zus). |
| Draagmoederschap | Een regeling waarbij een vrouw een kind baart voor een ander persoon of echtpaar, waarbij de juridische moeder niet altijd de biologische moeder is. Het stelt de vraag naar de juridische grondslagen van ouderschap. |
| Erkenning | Een vrijwillige rechtshandeling waarbij een persoon (meestal de vader) een juridische afstammingsband met een kind vaststelt, ook al is het vaderschap niet automatisch door de wet bepaald (bv. bij geboorte buiten het huwelijk). |
| Gezamenlijke ouderschapsintentie | De wil van twee personen (meestal twee vrouwen in het kader van meemoederschap) om samen een ouderschapsproject aan te gaan, wat een grondslag kan vormen voor juridische afstamming, los van de biologische realiteit. |
| Juridische afstamming | De wettelijk vastgestelde band tussen ouder en kind, die niet noodzakelijk gebaseerd is op biologische verwantschap, maar ook kan voortkomen uit sociaal gedrag of de wil tot ouderschap. |
| Meemoederschap | Een vorm van juridische afstamming die het mogelijk maakt dat een kind twee juridische moeders heeft, vaak gebaseerd op een gezamenlijke ouderschapsintentie van twee vrouwen, en die sinds 2015 in het Belgische Burgerlijk Wetboek is opgenomen. |
| Ouderlijk gezag | Een geheel van rechten en plichten die ouders hebben ten aanzien van hun minderjarige kinderen, gericht op hun opvoeding, verzorging en bescherming, en het beheer van hun goederen. Het is een gevolg van de juridisch vastgestelde afstamming of adoptie. |
| Sociaal ouderschap | Het ouderschap van personen die de verzorging en opvoeding van een kind op zich nemen en zich gedragen als ouders, ongeacht de biologische of juridische band. Dit concept wordt steeds belangrijker in het familierecht. |
| Sociaal-affectieve realiteit | De feitelijke relatie en genegenheid die bestaat tussen personen, die in het familierecht steeds meer gewicht krijgt naast de biologische en juridische realiteit, bijvoorbeeld bij de beoordeling van afstamming of de toekenning van ouderlijk gezag. |
| Verwantschap | De juridische band die personen verbindt op grond van afstamming. Dit kan in rechte lijn (directe afstamming) of in de zijlijn (gemeenschappelijke stamouder) bestaan. |
| Vaderschapsregel | Het wettelijk vermoeden dat de echtgenoot van de moeder de vader is van een kind dat geboren is binnen het huwelijk of binnen 300 dagen na de ontbinding daarvan. Dit vermoeden is vatbaar voor tegenbewijs. |
| Vermoeden van vaderschap | Juridisch principe dat de echtgenoot van de moeder als vader van het kind wordt beschouwd, tenzij dit vermoeden weerlegd wordt door bewijs van het tegendeel. |
| Vermoedelijke verwekker | Een man die biologisch gezien de vader van een kind kan zijn, maar wiens vaderschap juridisch niet vaststaat. Hij kan onder bepaalde voorwaarden aansprakelijk zijn voor onderhoudsgeld. |
| Volitieve realiteit | De wil of intentie om ouder te worden, bijvoorbeeld door middel van een gezamenlijke ouderschapsintentie bij twee vrouwen die een kind wensen, of de erkenning van vaderschap. |
| Vormvereisten | De wettelijke formaliteiten die moeten worden vervuld voor de geldigheid van een rechtshandeling, zoals de erkenning van een kind of de totstandkoming van een adoptie. Deze vereisten waarborgen de rechtszekerheid en de openbare orde. |
Cover
Samenvatting D2.docx
Summary
## Studiehandleiding Personen-, Familie- en Relatievermogensrecht - Deel 2: Horizontale Familiale Relaties: Het Huwelijk
Dit studieonderdeel behandelt de juridische aspecten van het huwelijk, met een focus op de totstandkoming, de gevolgen en de beëindiging ervan.
## Het huwelijk
Het huwelijk wordt niet expliciet gedefinieerd in de wet, maar de essentie ervan is beschreven als een vormgebonden overeenkomst waartoe twee personen uit vrije wil toetreden, met als kern het tot stand brengen van een duurzame levensgemeenschap. Het huwelijk wordt beschouwd als het ideaaltype van samenleven, waar andere vormen van samenleven van afgeleid zijn.
### Essentie van het huwelijk
De essentie van het huwelijk is het sluiten van een duurzame levensgemeenschap. Dit is geen kortstondige verbintenis, maar een intentie om zo lang mogelijk met elkaar door het leven te gaan. De afwezigheid van deze intentie kan wijzen op een schijnhuwelijk, bijvoorbeeld wanneer er getrouwd wordt om louter verblijfsrechtelijke redenen. Liefde en voortplanting zijn bijkomstige elementen die het huwelijksleven veraangenamen, maar geen essentiële kenmerken of voorwaarden voor de rechtsgeldigheid ervan.
### Burgerlijk versus kerkelijk huwelijk
In België is er een scheiding van kerk en staat. Het burgerlijk huwelijk gaat vooraf aan het kerkelijk huwelijk. Een bedienaar van een eredienst die het kerkelijk huwelijk inzegent vóór het burgerlijk huwelijk, is strafbaar, tenzij in levensgevaarlijke situ পর্যবেক্ষen.
### Mensenrechtelijke en verdragsrechtelijke bescherming
Het recht om te huwen voor mannen en vrouwen van huwbare leeftijd is gewaarborgd door diverse internationale verdragen, zoals het EVRM (Art. 12 EVRM), UVRM (Art. 16 UVRM) en BUPO-Verdrag (Art. 23 BUPO-Verdrag). Het recht om te hertrouwen zonder wachttermijn is ook gegarandeerd. Het EVRM bevat geen expliciet recht op huwelijk voor personen van hetzelfde geslacht, maar de openstelling ervan voor zulke koppels is niet strijdig met Art. 12 EVRM. Het EHRM heeft echter geoordeeld dat verdragsstaten op grond van Art. 8 EVRM een passende erkenning en bescherming van relaties tussen personen van gelijk geslacht moeten bieden, wat kan leiden tot een positieve verplichting om een juridisch kader te voorzien.
### Statistieken
Huwelijksstatistieken tonen een dip tijdens de coronapandemie, wellicht door de afgelasting van feesten. Echter, vergeleken met wettelijke samenwoningen, primeert het huwelijk nog steeds, mede door de sterkere juridische bescherming die het biedt.
## Grondvereisten om te trouwen
Om rechtsgeldig te kunnen trouwen, moeten aan een reeks wettelijke vereisten worden voldaan. Deze vereisten zijn cruciaal, aangezien een schending ervan kan leiden tot de nietigheid van het huwelijk.
### 1. Huwelijkspartners en huwbaarheid
* **Twee personen:** Het huwelijk kan enkel worden aangegaan door twee personen.
* **Hetzelfde of verschillend geslacht:** Sinds de wet van 13 februari 2003 is het huwelijk opengesteld voor personen van hetzelfde geslacht, ter bestrijding van discriminatie. Hierdoor is het huwelijk geslachtsneutraal geworden.
* **Huwelijke leeftijd:** De minimumleeftijd om te trouwen is 18 jaar (Art. 144 oud BW). Vroeger konden meisjes op 15-jarige leeftijd trouwen, maar dit onderscheid is afgeschaft om gelijke behandeling en rekening te houden met zowel lichamelijke als psychische rijpheid. Uitzonderingen zijn mogelijk via een ontheffing verleend door de familierechtbank om "gewichtige redenen" (Art. 145 oud BW).
* **Toestemming van de aanstaande echtgenoten:** Zonder toestemming is er geen huwelijk (Art. 146 oud BW). Vertegenwoordiging (marriage by proxy) en postuum huwelijk zijn in België niet mogelijk. Een huwelijk "in extremis" (door iemand die op sterven ligt) kan wel, mits de persoon nog zelf toestemming kan geven.
* **Instemming van de ouders of vervangende machtiging van de familierechtbank:** Voor minderjarigen is, naast de ontheffing van de leeftijdsvereiste, de instemming van de ouders (of een vervangende machtiging van de familierechtbank) vereist (Art. 148 oud BW). De rechtbank kan de weigering van instemming overstijgen indien deze onverantwoord is of een misbruik inhoudt.
* **Geen vorig niet-ontbonden huwelijk of niet-beëindigde wettelijke samenwoning:** Bigamie en polygamie zijn verboden en strafbaar. Een niet-beëindigde wettelijke samenwoning is sinds 11 maart 2023 ook een huwelijksbeletsel.
* **Geen bloed- of aanverwantschap in verboden graad:** Afwezigheid van huwelijksbeletselen door verwantschap.
### 2. Toestemming van de aanstaande echtgenoten
* **Essentieel vereiste:** Zonder toestemming is er geen huwelijk (Art. 146 oud BW).
* **Huwelijk "in extremis":** Mogelijk als de persoon nog zelf toestemming kan geven.
* **Verloving:** Een feitelijke toestand zonder juridische bepalingen. Het verbreken ervan is toegestaan, tenzij de omstandigheden beledigend of schadelijk zijn (Art. 6.5 BW). Schenkingen in het kader van een verloving vervallen indien het huwelijk niet doorgaat (Art. 4.236, tweede lid BW).
### 3. Instemming van de ouders van de minderjarige
* **Dubbele vereiste:** Ontheffing van de leeftijdsvereiste door de familierechtbank én instemming van de ouders (of vervangende machtiging).
* **Weigering van instemming:** De rechtbank kan de weigering overstijgen indien deze onverantwoord is (bij één ouder) of een misbruik inhoudt (bij beide ouders).
* **Ouderschap:** Enkel de toestemming van de ouders is nu nog vereist, niet meer van grootouders.
### 4. Geen vorig niet-ontbonden huwelijk of niet-beëindigde wettelijke samenwoning
* **Bigamie/Polygamie:** Verbod en strafbaarstelling (Art. 391 Sw., en Art. 366 Sw. vanaf 8 april 2026). Een verboden tweede huwelijk kan geldig worden door latere nietigverklaring van het eerste huwelijk (Cass. 20 april 2001).
* **Wettelijke samenwoning:** Een niet-beëindigde wettelijke samenwoning is een huwelijksbeletsel sinds 11 maart 2023. Het huwelijk gesloten tijdens een lopende wettelijke samenwoning is vatbaar voor nietigverklaring.
### 5. Geen bloed- of aanverwantschap in verboden graad
* **Wettelijke huwelijksbeletselen:**
* **Rechte lijn:** Absoluut verbod (Art. 161, 164 oud BW).
* **Zijlijn (bloedverwanten):** Broers/zussen (absoluut, Art. 162 oud BW); ooms/tantes en neven/nichten (relatief, opheffing mogelijk om gewichtige redenen, Art. 163, 164 oud BW).
* **Aanverwantschap:** In rechte lijn (schoonouders, schoonkind) is relatief (opheffing mogelijk om gewichtige redenen, Art. 164 oud BW). In zijlijn (schoonbroer/schoonzus) is er geen beletsel meer.
* **Adoptie:** Beletselen blijven bestaan in de oorspronkelijke en adoptieve familie, afhankelijk van het type adoptie en graad van verwantschap.
* **Opheffing van beletselen:** De familierechtbank kan beletselen om gewichtige redenen opheffen (Art. 164 oud BW).
## Vormvereisten om te trouwen
Het huwelijk moet worden aangegeven en voltrokken volgens specifieke formaliteiten.
### 1. De aangifte van het huwelijk (ondertrouw)
* **Bevoegde ambtenaar:** De ambtenaar van de burgerlijke stand (ABS) van de gemeente waar een van de aanstaande echtgenoten is ingeschreven in het bevolkingsregister, vreemdelingenregister, of wachtregister (Art. 164/1 oud BW). Dit dient ter tegengaan van schijnhuwelijken.
* **Termijn:** De aangifte moet binnen een bepaalde termijn gebeuren, met een wachttermijn voor de voltrekking.
* **Elektronische aangifte:** Sinds 24 maart 2023 is elektronische aangifte mogelijk.
* **Vrijstelling:** Vrijstelling van de aangifteverplichting is mogelijk om gewichtige redenen, met goedkeuring van het Parket (PdK).
* **Vereiste documenten:** Een lijst van documenten is vereist (Art. 164/2 oud BW).
* **Informatieverplichting ABS:** De ABS informeert over de mogelijkheid van getuigen (maximaal vier, minstens 18 jaar) (Art. 164/2, §8 oud BW).
* **Ondertekening:** Binnen de maand na aangifte, met uitstel tot maximaal 3 maanden in geval van twijfel (Art. 164/1, §3 oud BW). De ABS ondertekent elektronisch.
* **Weigering van ondertekening:** Enkel indien documenten ontbreken, ongeldig of vals zijn (Art. 164/1, §3, lid 1 oud BW). Bij weigering moet de ABS de reden meedelen en de documenten overmaken aan het PdK.
* **Verhaal:** Verzet tegen de weigering kan worden ingesteld bij de familierechtbank binnen de maand na kennisgeving (Art. 164/1, §3 oud BW).
### 2. Voltrekking van het huwelijk
* **Bevoegde ABS:** Territoriaal bevoegde ABS van de gemeente waar de aangifte is opgemaakt (Art. 166 oud BW). De bevoegdheid is "vastgeklikt" bij de aangifte.
* **Persoonlijke verschijning:** Verplicht. Vertegenwoordiging is niet toegestaan.
* **Wachttermijn:** Onmogelijk vóór de 14e dag na ondertekening aangifte. Uitzondering: huwelijk "in extremis" met vrijstelling door parket. Na 6 maanden zonder voltrekking is een nieuwe aangifte nodig (Art. 165 oud BW).
* **Controle ABS:** De ABS controleert de geldigheidsvoorwaarden, afwezigheid van beletselen en schijnhuwelijken (Art. 164/1, §4 oud BW).
* **Dag van voltrekking:** Keuze van de echtgenoten, niet op zon- en feestdagen, na de wachttermijn. Gemeenteraden kunnen toestaan dat huwelijken op zon- en feestdagen voltrokken worden (Wet 23 maart 2019).
* **Formaliteiten:** In het openbaar, voor de ABS die de aangifte ondertekende, in het gemeentehuis of op een neutrale openbare plaats (Art. 165/1, 166 oud BW).
* **Getuigen:** Facultatief, maximaal vier, minstens 18 jaar (Art. 164/2, §8 oud BW).
* **Jawoord:** Cruciaal voor de totstandkoming van het huwelijk.
* **Huwelijksakte:** Opmaak zonder vertraging in de DABS (Art. 165/1 oud BW).
* **Weigering of uitstel door ABS:** Mogelijk bij huwelijksbeletselen, twijfel aan schijnhuwelijk, ontbrekende of onbetrouwbare documenten (Art. 167, 1e lid BW). Bij twijfel kan het huwelijk worden uitgesteld voor onderzoek (Art. 167, 2e lid BW). Tegen uitstel is geen verhaal mogelijk bij de familierechtbank.
### Sanctieregeling bij niet-naleving
* **Voorkomende beletselen:** Brengen geldigheid niet in gedrang, maar worden bestraft (bv. lichte vormfouten, ontbreken documenten).
* **Vernietigende beletselen:** Leiden tot nietigheid van het huwelijk (volstrekt of betrekkelijk) en mogelijk andere bestraffingen.
* **Procedureregels:** Procedures tot nietigverklaring (Art. 184, 187, 188, 190, 191 oud BW), met specifieke termijnen en bevoegdheden (familierechtbank, strafrechter).
### Volstrekte nietigheid
* **Gronden:** Totaal gemis aan toestemming (geesteszieke), huwelijk zonder ABS, huwelijken van minderjarigen zonder ontheffing, schijnhuwelijken, gedwongen huwelijken, bigamie, aanverwantschap in verboden graad, niet-aangegeven huwelijken, huwelijken door onbevoegde ABS, huwelijken buiten het openbaar (Art. 184, 191 oud BW).
* **Vereisten:** Objectief en subjectief element (bedrieglijk opzet).
* **Procedure:** Kan door iedere belanghebbende worden ingesteld zonder termijn; vordering is onverjaarbaar.
### Betrekkelijke nietigheid
* **Gronden:** Wilsgebreken (bedrog, geweld, dwaling in de persoon), huwelijk van rechterlijk onbekwaam verklaarde zonder machtiging (Art. 180, 181, 145/1 oud BW).
* **Procedure:** Enkel in te roepen door de beschermde echtgenoot of de beschermende persoon. Vordering verjaart na 5 jaar.
### Gevolgen van een nietig huwelijk
* **Geldigheid tot definitief vonnis:** Het huwelijk blijft geldig tot het vonnis in kracht van gewijsde treedt.
* **Erga omnes werking:** Het vonnis geldt voor iedereen.
* **Ex nunc en ex tunc:** Werkt voor de toekomst (ex nunc) en wist retroactief alles uit (ex tunc), waardoor het huwelijk geacht wordt nooit te hebben bestaan.
* **Putatief huwelijk (Art. 201 oud BW):** Verzachting waarbij een nietig huwelijk toch bepaalde gevolgen behoudt ten gunste van de echtgenoot(en) te goeder trouw. Werkt ex nunc voor de gevolgen die gerealiseerd zijn vóór het vonnis van nietigverklaring in kracht van gewijsde treedt.
* **Gevolgen voor kinderen:** Het nietig verklaarde huwelijk heeft gevolgen ten voordele van de kinderen, ook als geen van beide echtgenoten te goeder trouw was (bv. vaderschap, verblijfsrecht).
### Bewijs van het huwelijk
* **Principe:** Via de akte van huwelijksvoltrekking (Art. 194 oud BW). Andere bewijsmiddelen zijn niet toegelaten, met uitzondering van:
* Gebrek aan huwelijksakte en bezit van staat tussen echtgenoten (Art. 196 oud BW).
* Kinderen die geen huwelijksakte kunnen voorleggen, maar wel bezit van staat hebben (Art. 197 oud BW).
## Het wettelijk secundair huwelijksvermogensstelsel
Dit stelsel is automatisch van toepassing indien echtgenoten geen huwelijksovereenkomst hebben gesloten. Het is een gemeenschapsstelsel, beperkt tot de aanwinsten, en regelt de goederen en schulden tijdens het huwelijk.
### Samenstelling van de vermogens
Het wettelijk stelsel omvat drie vermogens:
* **Twee eigen vermogens (EV):** Goederen en schulden die elke echtgenoot vóór het huwelijk bezat, alsook goederen verkregen tijdens het huwelijk door een nalatenschap of gift (Art. 2.3.17 BW). Dit omvat ook eigen goederen met of zonder vergoedingsplicht (Art. 2.3.18, 2.3.19 BW).
* **Eén gemeenschappelijk vermogen (GV):** Goederen en schulden die tijdens het huwelijk door arbeid of aanwinsten zijn verkregen, alsook vruchten en inkomsten van eigen goederen (Art. 2.3.22 BW). Het GV heeft geen rechtspersoonlijkheid.
### Schulden
* **Eigen schulden:** Schulden die voortkomen uit de oorsprong (voorhuwelijkse schulden, nalatenschappen, giften) of aard van de schuld (bv. schulden aangegaan in het uitsluitend belang van het eigen vermogen, borgstellingen voor derden, schulden uit verboden beroepen, strafrechtelijke veroordelingen) (Art. 2.3.23, 2.3.24 BW).
* **Gemeenschappelijke schulden:** Schulden aangegaan door beide echtgenoten, ten behoeve van de huishouding en opvoeding van de kinderen, beroepsschulden (met beperkt verhaal), schulden uit giften aan beide echtgenoten, interesten van eigen schulden, onderhoudsschulden jegens afstammelingen die niet in het gezin zijn opgenomen, en alle andere schulden die niet als eigen kunnen worden gekwalificeerd (Art. 2.3.25 BW).
### Verhaalrecht van schuldeisers
* **Eigen schulden:** In principe verhaal op EV van de schuldenaar en zijn inkomsten, met uitzondering op GV bij verrijking of bepaald wettelijk bepaald verhaal (Art. 2.3.26 BW).
* **Gezamenlijk aangegane schulden:** Verhaal op de drie vermogens (EV1, GV, EV2) (Art. 2.3.27 BW).
* **Gemeenschappelijke schulden:** In principe verhaal op de drie vermogens, met uitzonderingen van beperkter verhaal op twee vermogens (bv. beroepsschulden, onderhoudsschulden jegens afstammelingen) (Art. 2.3.28 BW).
### Bestuur van de vermogens
* **Gelijktijdig bestuur (regel):** Elke echtgenoot kan afzonderlijk daden van beheer, genot en beschikking stellen over het GV, met terughoudendheid voor daden van beschikking die het GV ten laste leggen.
* **Alleenbestuur (uitzondering):** Voor beroepsmatige handelingen die verantwoord zijn voor de uitoefening van het beroep (Art. 2.3.31 BW).
* **Gezamenlijk bestuur (uitzondering):** Vereist voor bepaalde gewichtige handelingen zoals vervreemding of bezwaring van onroerende goederen, handelstransacties, en schenkingen van gemeenschapsgoederen (Art. 2.3.32, 2.3.33 BW).
### Beveiligingsmaatregelen en sancties
Bij wanbeheer of bedreiging van belangen kunnen verschillende maatregelen worden genomen:
* **Rechterlijke machtiging:** Indien toestemming wordt geweigerd zonder wettige reden of bij onmogelijkheid tot wilsuiting (Art. 2.3.34 BW).
* **Rechterlijk verbod:** Preventieve maatregel bij risicovolle handelingen (Art. 2.3.35 BW).
* **Nietigverklaring:** Van handelingen gesteld door één echtgenoot zonder toestemming of in strijd met een rechterlijk verbod of voorwaarde, of met bedrieglijke benadeling (Art. 2.3.36, 2.3.37 BW).
* **Vergoeding aan het GV:** Indien het GV schade lijdt door handelingen van een echtgenoot (Art. 2.3.44 BW).
* **Ontneming van bestuursbevoegdheden:** Bij ongeschiktheid of inbreng van het gezin in gevaar (Art. 2.3.40 BW).
* **Gerechtelijke scheiding van goederen:** Ontbinding van het wettelijk stelsel door de familierechtbank.
### Ontbinding, Vereffening en Verdeling
Het wettelijk stelsel wordt ontbonden door: overlijden, echtscheiding, scheiding van goederen, overgang naar een ander stelsel, gerechtelijke verklaring van afwezigheid of overlijden, of nietigverklaring van het huwelijk (Art. 2.3.41 BW).
* **Ontbinding:** Het moment van ontbinding bepaalt de omvang van het gemeenschappelijk vermogen en de toepasselijke regels.
* **Vereffening:** Bepaling van de activa en passiva, opmaak van vergoedingsrekeningen, verrekening van lasten en vergoedingen.
* **Verdeling:** Verdeeld wordt het netto-actief, in principe bij helften, met mogelijkheid tot preferentiële toewijzing en rekening houdend met de gevolgen van heling.
## Echtscheiding
De ontbinding van het huwelijk kan plaatsvinden door echtscheiding. Er zijn twee procedures:
### Echtscheiding op grond van onherstelbare ontwrichting (EOO)
* **Gronden:**
1. Positief bewijs van onherstelbare ontwrichting (objectieve toestand, niet gebaseerd op schuld).
2. Na een bepaalde periode van (gewilde) feitelijke scheiding (6 maanden bij gezamenlijke aanvraag, 1 jaar bij eenzijdige aanvraag).
3. Na herhaalde aanvraag (tweevoudige verschijning voor de rechtbank).
* **Bewijs:** Met alle wettelijke middelen, inclusief de vroegere schuldgronden.
* **Procedure:** Kan via dagvaarding of verzoekschrift op tegenspraak. Persoonlijke verschijning is niet meer verplicht, maar kan door de rechter bevolen worden.
* **Voorlopige maatregelen:** De familierechtbank kan tijdens de procedure dringende maatregelen opleggen (Art. 1280 Ger.W.), die verschillen van de maatregelen ex Art. 223 oud BW vóór de procedure.
* **Gevolgen:** Ontbinding van het huwelijk en het huwelijksvermogensstelsel. Persoonlijke gevolgen werken tussen echtgenoten vanaf het in kracht van gewijsde treden van het vonnis, tegenover derden vanaf de melding op de huwelijksakte. Vermogensrechtelijke gevolgen werken tussen echtgenoten terug tot de dag van de eerste vordering, tegenover derden vanaf de melding op de huwelijksakte.
* **Overlevingsrechten:** Verval van wettelijke overlevingsrechten, tenzij anders bedongen in een huwelijkscontract.
### Echtscheiding door onderlinge toestemming (EOT)
* **Grondvereisten:** Volgehouden onderlinge toestemming gedurende de hele procedure, met voorafgaande overeenkomsten over alle gevolgen (regelingsakte).
* **Procedure:** Gezamenlijk verzoekschrift met bijlagen, met mogelijke persoonlijke verschijning en advies van het OM. Homologatie van de overeenkomsten door de familierechtbank.
* **Gevolgen:** Gelijkaardige gevolgen als EOO, met een andere timing voor de ontbinding van het huwelijk en het huwelijksvermogensstelsel.
* **Wijzigbaarheid van overeenkomsten:** Overeenkomsten m.b.t. kinderen zijn wijzigbaar bij nieuwe omstandigheden die het belang van het kind raken. Overeenkomsten m.b.t. partneralimentatie zijn principieel wijzigbaar, tenzij anders bedongen.
## Wettelijke Samenwoning
Wettelijke samenwoning is een juridische status die door twee samenwonende personen kan worden aangegaan, maar biedt aanzienlijk minder bescherming dan het huwelijk.
### Grond- en vormvereisten
* **Vereisten:** Twee personen, niet gehuwd of wettelijk samenwonend, met toestemming van beide partijen, handelingsbekwaam (18 jaar), en zonder louter verblijfsrechtelijk oogmerk.
* **Vorm:** Schriftelijke verklaring afgelegd bij de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeenschappelijke woonplaats.
### Gevolgen
* **Inhoud:** Beperkt tot enkele bepalingen van het primaire huwelijksstelsel (bv. bijdrage in lasten, bescherming gezinswoning), maar geen samenwonings-, getrouwheids- of hulpverplichtingen.
* **Goederenregime:** Zuivere scheiding van goederen, met een vermoeden van onverdeeldheid bij gebrek aan eigendomsbewijs.
* **Nietigverklaring:** Mogelijk bij schijn- of gedwongen wettelijke samenwoning.
* **Preferentiële toewijzing gezinswoning:** Sinds een arrest van het Grondwettelijk Hof (62/2024) is dit recht, dat voor gehuwden wel bestaat, ook van toepassing op wettelijk samenwonenden bij gebrek aan wetgeving, ter bescherming van de meest kwetsbare partner.
## Feitelijke Samenwoning
Feitelijke samenwoning kent geen wettelijk geregeld statuut. De verhoudingen tussen feitelijk samenwonenden worden beheerst door het gemeen recht (verbintenissenrecht, goederenrecht) en eventuele contractuele afspraken.
### Verhoudingen tussen partners
* **Persoonlijk:** Geen samenwonings-, getrouwheids-, hulp- of bijstandsverplichtingen. Geen primair huwelijksstelsel. Onderhoudsplicht kan conventioneel ontstaan.
* **Patrimoniaal:** Zuivere scheiding van goederen. Bij gebrek aan contractuele regeling geldt het gemeen recht (exclusieve eigendom indien bewezen, anders vermoeden van onverdeeldheid). Schenkingen en testamenten zijn cruciaal voor begunstiging.
### Verhouding tot derden
* **Onrechtmatige daad:** Kan aanleiding geven tot schadevergoeding ex Art. 6.5 BW, zelfs bij overspelig concubinaat.
* **Huur:** De niet-huurder partner kan consensueel of gerechtelijk medehuurder worden, of een precair recht op bezetting ter bede inroepen.
---
## Veelvoorkomende Fouten om te Vermijden
* **Verwarring tussen ontbinding en nietigverklaring:** Ontbinding werkt voor de toekomst, nietigverklaring werkt retroactief.
* **Miskenning van het moment van ontbinding:** Het tijdstip van ontbinding (tussen echtgenoten en t.a.v. derden) is cruciaal voor de vermogensrechtelijke gevolgen, vooral bij echtscheiding.
* **Foutieve toepassing van overgangsrecht:** Het bepalen welk recht (oud of nieuw) van toepassing is bij wijziging van huwelijksstelsels of na wetswijzigingen vereist nauwkeurigheid wat betreft data van huwelijk, ontbinding, en inwerkingtreding van wetten.
* **Onderschatting van de gevolgen van de regelingsakte bij EOT:** Eenmaal gehomologeerd, is deze akte bindend, tenzij sprake van wilsgebreken zoals bedrog.
* **Gebrek aan bewijs van eigen karakter van goederen:** Bij het wettelijk stelsel moet het eigen karakter van goederen bewezen worden, anders worden ze als gemeenschappelijk beschouwd.
* **Onderschatting van de bewijslast bij vergoedingsrechten:** De echtgenoot die een vergoeding eist, moet het eigen of gemeenschappelijk karakter van de geïnvesteerde gelden en het vergoedingsgerechtigde feit bewijzen.
* **Verwarring rond verhaalrechten:** De volgorde van verhaal van schuldeisers (gemeenschappelijk, eigen, met beperkt of uitgebreid verhaal) is complex en vereist nauwkeurigheid.
* **Onjuiste interpretatie van het doelgebonden karakter van bestuur:** Bestuurshandelingen moeten in het belang van het gezin gebeuren; misbruik hiervan kan leiden tot sancties.
* **Gebrek aan toestemming bij gezamenlijk bestuur:** Handelingen die gezamenlijk bestuur vereisen, gesteld door één echtgenoot zonder toestemming, zijn in principe vernietigbaar.
* **Vergeten van de rol van het Grondwettelijk Hof en Cassatie:** Recente rechtspraak nuanceert of corrigeert soms de interpretatie van wettelijke bepalingen, zoals bij preferentiële toewijzing van de gezinswoning of de berekening van vergoedingen.
* **Niet naleven van de formaliteiten bij wettelijke samenwoning:** Gebrek aan correcte melding bij de ABS of het niet regelen van de verhoudingen kan leiden tot grote juridische onzekerheid.
* **Verwarring rond de duur van voorlopige maatregelen:** Maatregelen ex art. 1280 Ger.W. kunnen doorlopen na de ontbinding van het huwelijk en zijn vatbaar voor herziening bij gewijzigde omstandigheden.
* **Onderschatting van het belang van de regelingsakte bij EOT:** Deze akte moet alle essentiële aspecten regelen, met inachtneming van het belang van het kind, en kan slechts met grote moeilijkheid worden gewijzigd.
Glossary
## Woordenlijst
| Term | Definitie |
| :------------------------------------------- | :------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------ |
| **Duurzame levensgemeenschap** | De kern van het huwelijk, gericht op het zo lang mogelijk met elkaar door het leven gaan, niet kortstondig. Dit is een essentieel criterium om een huwelijk niet als schijnhuwelijk te beschouwen. |
| **Schijnhuwelijk** | Een huwelijk dat gesloten is om redenen die vreemd zijn aan liefde, met als doel enkel een verblijfsrechtelijk voordeel te verkrijgen, en waarbij de intentie van minstens één echtgenoot kennelijk niet gericht is op een duurzame levensgemeenschap. |
| **Gedwongen huwelijk** | Een huwelijk dat is aangegaan zonder vrije toestemming van beide echtgenoten, waarbij de toestemming van minstens één van hen werd gegeven onder geweld of bedreiging. |
| **Wilsgebreken** | Gebreken in de toestemming tot het huwelijk, zoals dwaling, bedrog of geweld, die onder strikte voorwaarden kunnen leiden tot de nietigverklaring van het huwelijk. |
| **Putatief huwelijk** | Een (nietig verklaard) huwelijk dat, ondanks zijn nietigheid, toch bepaalde rechtsgevolgen behoudt ten aanzien van de echtgenoten die te goeder trouw waren bij het aangaan ervan. |
| **Primair huwelijksstelsel** | De wederzijdse persoonlijke en vermogensrechtelijke rechten en verplichtingen die voortvloeien uit het huwelijk zelf, zoals samenwonen, getrouwheid, hulp en bijstand, die van dwingend recht zijn. |
| **Secundair huwelijksvermogensstelsel** | Het huwelijksvermogensstelsel dat de echtgenoten vrij kiezen (bv. scheiding van goederen) of het wettelijk stelsel dat automatisch van toepassing is bij gebrek aan een keuze, en dat de goederenverdeling regelt. |
| **Vergoedingsrecht** | Een recht dat ontstaat wanneer vermogensverschuivingen plaatsvinden tussen het eigen vermogen van een echtgenoot en het gemeenschappelijk vermogen, of omgekeerd, en dit zonder rechtsgrond, waardoor het verrijkte vermogen een vergoeding verschuldigd is. |
| **Postcommunautaire onverdeeldheid** | De toestand van onverdeeldheid die ontstaat na de ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel, waarbij de gemeenschappelijke goederen gezamenlijk worden beheerd totdat de verdeling plaatsvindt. |
| **Preferentiële toewijzing** | Het recht van een echtgenoot om bij de verdeling van het huwelijksvermogen bepaalde goederen, zoals de gezinswoning of beroepsgoederen, bij voorrang toegewezen te krijgen, eventueel tegen opleg. |
| **Feitelijke samenwoning** | Het samenleven van twee personen zonder wettelijke of formele band, waarbij hun onderlinge verhoudingen hoofdzakelijk geregeld worden door het gemeen recht (verbintenissenrecht en goederenrecht) en contractuele afspraken. |
| **Wettelijke samenwoning** | Een formele juridische status die door twee personen die samenwonen kan worden aangegaan, met bepaalde wederzijdse rechten en plichten, die echter beperkter zijn dan die van gehuwden. |
| **Onherstelbare ontwrichting van het huwelijk** | Een echtscheidingsgrond waarbij het huwelijk als onherstelbaar ontwricht wordt beschouwd wanneer de voortzetting van het samenleven en de hervatting ervan redelijkerwijs onmogelijk is geworden, ongeacht de schuldvraag. |
| **Echtscheiding door onderlinge toestemming** | Een echtscheidingsprocedure waarbij beide echtgenoten de intentie hebben om te scheiden en overeenstemming hebben bereikt over alle gevolgen van de echtscheiding, vastgelegd in een regelingsakte. |
Cover
Samenvatting Europese en Belgische Privaatrechtsgeschiedenis.docx
Summary
# Ontwikkeling van het Romeinse recht door de eeuwen heen
Dit onderwerp behandelt de evolutie van het Romeinse recht vanaf de oudste periode tot aan Justinianus, inclusief de verschillende fasen zoals de Oudromeinse, voorklassieke, klassieke en naklassieke periodes, met aandacht voor instellingen, rechtsbronnen en procedures.
## 1. De Oudromeinse periode (753 – ca. 250 v.C.)
### 1.1 Rome is nog primitief
De stichting van Rome (traditioneel 753 v.C.) kenmerkte het begin van een samenleving die zich ontwikkelde van een stadstaat tot een macht over een groot deel van Italië. De maatschappij was voornamelijk agrarisch, met de *familia* en de *pater familias* (hoofd van de huishouding) als centrale pijlers. De macht van de *pater familias* was zeer verregaand. De maatschappij kende een sterk geloof in magie, wat zichtbaar was in rechtspraak en straffen.
### 1.2 Instellingen
#### 1.2.1 In de koningstijd (tot 510 v.C.)
Machtige koningen bestuurden Rome, met beperkingen vanuit de traditionele macht van de *pater familias*. De maatschappij was ingedeeld in drie standen: de patriciërs (aristocratie), de plebejers en de *clientes* (afhankelijk van de patriciërs). Slaven vielen onder de objecten van recht.
#### 1.2.2 Na 510: de republiek
Na de verdrijving van de koningen ontstond er een politieke tweestrijd tussen patriciërs en plebejers.
* **De senaat:** Vormde het zwaartepunt van de politiek, met senatoren die voor het leven werden benoemd. Oorspronkelijk gedomineerd door patriciërs, later ook door plebejers. Hoewel de senaat geen wetten maakte, had hij grote politieke macht, vooral over financiën.
* **De volksvergaderingen:** Vier vergaderingen (*comitia* en *concilium plebis*) maakten wetten, maar hadden in de praktijk weinig macht. De stem van de rijken woog zwaarder en de afstand maakte deelname moeilijk.
* **De magistraten:** Verkozen overheidspersonen die een onbetaalde functie hadden. Ze werden jaarlijks verkozen, vaak collegiaal om machtsmisbruik te voorkomen. Belangrijke functies waren onder meer de *consul* (politieke en militaire leider) en de *praetor* (verantwoordelijk voor het recht). De *censor* hield toezicht op de moraal en benoemde senatoren. *Volkstribunen*, oorspronkelijk plebejers, hadden vetorecht tegen beslissingen van magistraten en vergaderingen.
### 1.3 Rechtsbronnen
* **De gewoonte:** De *mos maiorum* (gewoonte van de voorouders) was de belangrijkste en meest behoudende rechtsbron.
* **De wet:**
* **De Wet der Twaalf Tafelen (ca. 450 v.C.):** Kwam er na druk van de plebejers om het recht neer te schrijven en zo de bevoordeling van de patriciërs tegen te gaan. Had grote invloed op het Amerikaanse recht.
* **Andere wetgeving (*leges* en *plebescita*):** Wetten gemaakt door volksvergaderingen. Na de *Lex Hortensia* (287 v.C.) hadden *plebescita* dezelfde kracht als *leges*. De *Lex Aquilia* (286 v.C.) regelde onrechtmatige daad.
### 1.4 Procedure
#### 1.4.1 Vroegste fase
Eigenrichting en godsoordelen waren primitieve vormen van geschilbeslechting.
#### 1.4.2 *Legis actio*
Deze procedure was gebaseerd op gewoonte en gekenmerkt door strikte rituelen (woorden en gebaren). Het proces verliep in twee fasen: eerst bij de *praetor* (die bepaalde of een proces mogelijk was) en daarna bij een door hem aangewezen particulier als rechter. Het was zeer formalistisch.
## 2. De voorklassieke periode (van ca. 250 v.C. tot het jaar nul)
### 2.1 Rome groeit uit tot een wereldrijk
De expansie van Rome leidde tot een grotere bevolking en meer contact met vreemdelingen. Er ontstond een noodzaak tot aanpassing van de instellingen en het recht. De *praetor* kreeg een collega (*praetor peregrinus*) om geschillen met vreemdelingen te regelen. Italië kreeg Romeins burgerschap. De volksvergaderingen en de *censor* verloren aan macht.
### 2.2 Rechtsbronnen
* **De gewoonte:** Verminderd belang door de dynamische maatschappij.
* **De wetgeving:** Volksvergaderingen functioneerden nauwelijks nog.
* **Het magistratenrecht:** De *praetor* (en *aedielen* en provinciegouverneurs) creëerde grotendeels het recht door te bepalen of een bepaalde *actio* (rechtsmiddel) werd toegestaan of geweigerd, vaak afwijkend van het bestaande recht (*ius civile*). Dit leidde tot het *ius honorarium*.
* **Ius civile vs. ius honorarium:** *Ius civile* was het traditionele, bestaande recht, terwijl *ius honorarium* het door de magistraten gecreëerde recht was.
* **Ius civile vs. ius gentium:** *Ius civile* gold enkel voor Romeinen, *ius gentium* gold voor alle volkeren en werd toegepast in geschillen tussen Romeinen en vreemdelingen of tussen vreemdelingen onderling. De *praetor peregrinus* speelde hierbij een centrale rol.
* **Verschillende *actiones*:** *Actiones civiles* (gebaseerd op *ius civile*) en *actiones honorariae* (gecreëerd door de magistraat), onderverdeeld in *actiones utiles* (bestaande aangepast), *actiones fictitiae* (gebaseerd op een fictie) en *actiones in factum* (gebaseerd op feiten).
* **Het juristenrecht:** *Jurisprudentes* (rechtsgeleerden) gaven advies en vormden inhoudelijk het recht, hoewel de *praetor* formeel het recht creëerde.
### 2.3 Procedure
#### 2.3.1 Overleven van de *legis actio*
De *legis actio* bleef nog bestaan voor Romeinen, maar verdween geleidelijk.
#### 2.3.2 De *formula*
Deze procedure ontstond uit de noodzaak van een eenvoudigere, minder formalistische procedure. De *praetor* stelde een *formula* op, een brief met instructies voor de rechter.
* **Verloop:**
* **Vóór het proces:** Dagvaarding en mogelijke dwangmaatregelen.
* **Het proces (twee fasen):**
* **Fase *in iure* (bij de magistraat):** Eiser vraagt *actio*, verweerder voert verweer (*exceptio*) of bekent. De *praetor* stelt de *formula* op na *litis contestatio* (akkoord over rechter en formula).
* **Fase *apud iudicem* (bij de rechter):** Een privépersoon onderzoekt de zaak en velt een vonnis, meestal tot betaling van een geldsom (*bij equivalent*).
* **Na de procedure:** *Actio iudicati* voor de tenuitvoerlegging van het vonnis.
## 3. De klassieke periode (van het jaar nul tot ca. 250)
### 3.1 Rome wordt een keizerrijk
Het principaat van Augustus zorgde voor stabiliteit en de Pax Romana. De *Constitutio Antoniniana* (begin 3de eeuw) kende bijna alle inwoners Romeins burgerschap toe, waardoor het onderscheid tussen *ius civile* en *ius gentium* grotendeels verdween. De instellingen van de republiek bleven bestaan, maar de macht lag bij de keizer (*princeps*).
### 3.2 Rechtsbronnen
* **De gewoonte:** Speelde geen rol meer.
* **Wetgeving:** Volksvergaderingen verdwenen. *Senatusconsulta* (senaatsbesluiten) werden vermomde keizerlijke wetgeving.
* **Magistratenrecht:** De macht van de *praetor* nam af door het *Edictum perpetuum* (vastgelegd edict). Het zwaartepunt verschoof naar de keizer.
* **Keizersrecht:** De keizer werd de belangrijkste rechtsbron via:
* *Edicten:* Algemeen bindende maatregelen.
* *Decreten:* Vonnis in een geschil, gold als wet.
* *Mandaten:* Instructies aan ambtenaren.
* *Rescripten:* Juridisch advies op brieven, gold als wet.
* **Juristenrecht:** De *jurisprudentes*, met het *ius respondendi* (adviesrecht), maakten inhoudelijk het recht uit. Dit was een bloeiperiode van het Romeins recht, met juristen als Gaius, Papinianus, Paulus, Ulpianus en Modestinus.
### 3.3 Procedure
#### 3.3.1 De *formula*-procedure
Bleef in gebruik, maar verloor aan belang.
#### 3.3.2 De *cognitio extraordinaria*
Dit was de procedure van de keizer of zijn ambtenaren. Het proces verliep volledig onder controle van de keizerlijke ambtenaar, in één enkele fase. *Actio* kreeg de betekenis van vordering/eis, *exceptio* van elk verweer van de verweerder, en *litis contestatio* betekende het begin van het proces met consumentieve werking. De tenuitvoerlegging van het vonnis was minder streng.
## 4. De naklassieke periode (van ca. 250 tot Justinianus 527)
### 4.1 Rome in crisis
Het West-Romeinse Rijk raakte in verval, werd opgedeeld en uiteindelijk veroverd door Germaanse stammen. Het *dominatus* kenmerkte de periode, met een almachtige keizer. Het Christendom werd staatsgodsdienst.
### 4.2 Rechtsbronnen
* **Vulgarisering van het recht:** Het recht werd simpeler, maar ook minder kwalitatief.
* **Magistratenrecht en wetgeving:** Verdwenen grotendeels.
* **De gewoonte:** Won weer aan belang.
* **Juristenrecht:** Topjuristen uit de klassieke periode werden herkauwd, bewerkt en in bloemlezingen uitgegeven (*ius*). Dit leidde tot *interpolaties* (aanpassingen).
* **Keizersrecht:** Werd de belangrijkste bron, met wetten (*leges*) die rechtstreeks door de keizer werden uitgevaardigd.
* **Citeerwet (426):** Beperkte de bruikbaarheid van juristenschriften tot de "grote vijf" (Papinianus, Paulus, Ulpianus, Modestinus en Gaius).
* **Codex Theodosianus (438):** Een verzameling keizerlijke wetten.
### 4.3 Procedure
#### 4.3.1 Verdwijnen van de *formula*-procedure
Deze raakte in onbruik en werd afgeschaft.
#### 4.3.2 De omvorming van de *cognitio*-procedure: het libelproces
De *cognitio*-procedure bleef bestaan, maar werd aangepast. Het proces begon met een verzoekschrift (*libellus*) van de eiser aan de rechtbank. De procedure werd verschriftelijkt en de rechter kreeg meer macht. Het beroepsrecht werd belangrijker.
## 5. Justinianus (527-565)
### 5.1 Keizer Justinianus
Justinianus, keizer van het Oost-Romeinse Rijk, trachtte het Romeinse Rijk in ere te herstellen, zowel militair als juridisch.
### 5.2 Het Corpus iuris civilis (CIC)
Justinianus liet al het bestaande Romeinse recht optekenen en bundelen onder leiding van Tribonianus. Het CIC bestaat uit vier delen:
* **Codex Justinianus:** Een verzameling keizerlijke wetten, in tweede, definitieve versie.
* **Digesten (of Pandekten):** Een verzameling van de geschriften van klassieke juristen, met *interpolaties*.
* **Instituten:** Een leerboek voor beginners, gebaseerd op de Instituten van Gaius, afgekondigd als wet.
* **Novellen:** Nieuwe wetten afgekondigd tijdens Justinianus' regeerperiode, vaak tweetalig (Grieks/Latijn).
Het CIC had grote impact, maar kende aanvankelijk weinig succes door de moeilijkheid van toepassing en taalbarrières. Het verdween grotendeels in het Westen, maar bleef in het Oosten bestaan en werd later herontdekt in West-Europa rond 1100, wat leidde tot het *ius commune*.
## 6. De costumiere periode (van 476 tot ca. 1100)
### 6.1 Het achterlijke West-Europa
Na de val van het West-Romeinse Rijk ontstonden er kleine, primitieve stammen en koninkrijken, voornamelijk gericht op landbouw. Het recht was primitief en lokaal gewoonterecht domineerde. Er was een onderscheid tussen het Zuiden (pays de droit écrit, met primitief Romeins recht) en het Noorden (pays de droit coutumier, met Germaans recht).
### 6.2 De triomf van de gewoonte en van het lokale/regionale gewoonterecht
#### 6.2.1 De verbrokkeling van het recht na de Germaanse invallen
Het recht werd gekenmerkt door stammenrechten en de personaliteit van het recht (recht volgde de persoon). Betrouwbare bronnen over "Germaans recht" ontbreken grotendeels.
#### 6.2.2 De Karolingische mislukking
De *capitularia* (wetten van de Frankische vorsten) waren primitief en weinig belangrijk. De Karolingische renaissance bracht een beperkte heropleving van cultuur en rechtsgeleerdheid.
#### 6.2.3 De triomf van het lokale/regionale gewoonterecht na het uiteenvallen van het Karolingische rijk
Het politieke uiteenvallen leidde tot het territorialiteitsprincipe. Gewoonterecht werd dominant, hoewel het kerkelijk recht en het Engelse recht specifieke posities innamen.
#### 6.2.4 Procedure: achteruitgang ten opzichte van het dominat
Er was een algemene achteruitgang in procedurele efficiëntie.
## 7. Het *ius commune* (ca. 1100 tot ca. 1800)
### 7.1 Een breuk omstreeks 1100
De maatschappelijke veranderingen (groeiende bevolking, complexere economie) en de opkomst van universiteiten leidden tot de herontdekking en bestudering van het Corpus Iuris Civilis. Dit werd de basis van het *ius commune*, het gemeenschappelijk recht van Westers Christelijk Europa.
### 7.2 Het Europees recht van de rechtsgeleerden: het *ius commune*
Het *ius commune* bestond uit Romeins recht en *Romano-canoniek recht* (kerkrecht gebaseerd op Romeins recht). Het stond tegenover *ius proprium* (lokaal gewoonterecht).
* **Glossatoren (ca. 1100-1250):** Bestudeerden het CIC en voegden *glossen* (uitleg) toe. Ze gebruikten scholastische methoden en probeerden contradicties op te lossen door distincties. Hun werk was vaak wereldvreemd, maar legde de basis voor de Europese rechtswetenschap.
* **Commentatoren (1250-1500):** Schreven commentaren op het CIC en de glossen. Ze trachtten het recht aan te passen aan de praktijk en bestudeerden ook het lokale gewoonterecht, wat leidde tot de ontwikkeling van het internationaal privaatrecht (statutenleer).
* **Humanisten (1500-1600):** Keerden terug naar de zuivere klassieke teksten, met een filologische en historische methode. Ze hervormden het onderwijs en zetten aan tot kritisch denken, maar hun werk was weinig praktisch gericht.
* **Het Romano-canoniek recht:** Het kerkelijk recht, grotendeels gebaseerd op het Romeinse recht, ontwikkelde zich via het *Decretum Gratiani* en de pauselijke decretalen (*Liber Extra*). Het had een wisselwerking met het Romeinse recht en beïnvloedde het Europese recht, met name op gebieden als huwelijksrecht.
### 7.3 De confrontatie tussen het *ius commune* en het lokale/regionale gewoonterecht
Het *ius commune* verspreidde zich verschillend in Europa.
* **Mediterrane wereld:** Het *ius commune* werd snel opgenomen als een upgrade van het bestaande Romeinse gewoonterecht.
* **Landen met massale receptie:** Zoals het Duitse Rijk, waar het *ius commune* na 1495 dominant werd door het *Reichskammergericht*.
* **Pays de droit coutumier:** Zoals Noord-Frankrijk en de Zuidelijke Nederlanden, waar het gewoonterecht standhield, maar wel beïnvloed werd door het *ius commune*.
* **Engeland:** Ontwikkelde een eigen *common law* systeem, gebaseerd op continentaal gewoonterecht, maar met latere invloeden van *ius commune* en *equity*.
### 7.4 Verklaringen voor het terreinverlies van het gewoonterecht
* **Eigen kwaliteiten van het Romeins recht:** Gesofisticeerd, geschreven, modern.
* **Steun van machthebbers:** Keizers, pausen en vorsten steunden het *ius commune*.
* **Voorkeuren van juristen:** Maakte het recht exclusiever en professioneler.
* **Noden van nieuwe maatschappelijke groepen.**
* **Zwakheid van het gewoonterecht:** Vaak primitief, verbrokkeld en ongeregeld.
### 7.5 De eerste reactie op het *ius commune*: zelfstandig verbeteren (12e tot 15e eeuw)
Gewoonterecht probeerde zich te handhaven door tendensen tot eenmaking, verwetenschappelijking (via *voorsprekers*) en verschriftelijking.
### 7.6 De alliantie tussen gewoonterecht en *ius commune*: de ‘praktische rechtsleer’ (16e tot 18e eeuw)
Deze school trachtte het gewoonterecht te structureren en te hervormen met technieken uit het *ius commune*, met als doel een praktische toepassing. Ze was invloedrijk in heel Europa, met belangrijke figuren in de Nederlanden (bv. De Damhouder) en Duitsland (vs. *usus modernus*).
## 8. De triomf en mislukking van de Verlichting: het Vernunftrecht (p. 127-148)
### 8.1 De Verlichting
Een maatschappijkritische stroming die geloofde in de rede en het verbeteren van de menselijke conditie op aarde. Dit leidde tot streven naar vrijheid, gelijkheid en godsdienstvrijheid, met ingrijpende gevolgen voor het recht.
### 8.2 De Verlichting en het recht
Het recht werd gezien als een instrument voor maatschappelijke verandering, losgekoppeld van traditie en godsdienst. Codificatie, het maken van omvattende wetboeken, werd de nieuwe techniek.
### 8.3 De geleidelijke terugkeer van de wetgeving in West-Europa
Na een periode van weinig wetgeving, versnelde de opkomst van de wetgeving vanaf de 11e eeuw (pauselijke hervormingen) en vooral met het vorstelijk absolutisme (vanaf 16e-17e eeuw). Franse ordonnanties, zoals die van Colbert en D'Aguesseau, bereidden de weg voor de latere *Code civil*.
### 8.4 De ontwikkeling van het Vernunftrecht
Gebaseerd op natuurrecht en de rede, streefde het *Vernunftrecht* naar een universeel, logisch en systematisch recht. Voorlopers waren de Spaanse neoscholastiek en Hugo Grotius. Het culmineerde in de 17e-18e eeuw met figuren als Pufendorf en Wolff. Hoewel bedoeld als vernieuwend, bleef het vaak gebaseerd op het *ius commune*, maar dan met een systematische en logische benadering.
### 8.5 De zelfmoord van het Vernunftrecht: de codificatie
Codificatie werd de manier om het *Vernunftrecht* praktisch toe te passen.
* **Het begrip codificatie:** Een omvangrijke, systematische en vernieuwende wetgeving die een heel rechtsgebied regelt.
* **Scandinavische en Duitse/Oostenrijkse codificaties:** Vroege voorbeelden.
* **De Franse *Code civil* van 1804:** Ontstond na de Franse Revolutie en Napoleon's stabilisatie. Ondanks de bedoeling om vernieuwend te zijn, baseerde het zich sterk op het oude recht (*ius commune* en gewoonterecht). De *Code civil* werd wereldwijd verspreid en had een enorme impact, ook in België.
* **De nationalisering van het Europees recht:** Codificaties leidden tot de vorming van nationale rechtsstelsels en het einde van het *ius commune*.
## 9. Het nationaal recht (19de en 20ste eeuw)
### 9.1 De ‘verkaveling van het recht in Europa en in de wereld’
Nationalisme leidde tot de ontwikkeling van afzonderlijke nationale rechtsstelsels.
### 9.2 Het overleven van het *ius commune* in Duitsland
Het *ius commune* bleef dominant in Duitsland tot 1900. De *Kodifikationsstreit* (1814) tussen Thibaut (voor eenmaking) en von Savigny (voor de historische school) markeerde de discussie over nationale codificatie. Von Savigny's historische school benadrukte de *Volksgeist* en de wetenschappelijke studie van het recht. De **Pandektistiek** (19e eeuw) ontwikkelde een zeer systematisch, maar abstract en vaak wereldvreemd conceptenrecht, dat grote invloed had in heel Europa.
### 9.3 Frankrijk na de codificatie (1804)
De *Code civil* zorgde voor stabiliteit. De **exegetische scholen** (eerste en tweede) legden de nadruk op de suprematie van de wet, hoewel de tweede school ook rekening hield met rechtspraak. In België leidde de verfransing tot een achterstand, gevolgd door een vernederlandsing vanaf 1873.
### 9.4 Engeland: de grote afwezige
Engeland ontwikkelde zijn eigen *common law* systeem, dat zich onderscheidde van het Europese continentale recht.
### 9.5 Het recht in Duitsland, Frankrijk en Engeland: gemeenschappelijke elementen
Ondanks verschillen in dominante rechtsbronnen (wet, rechtsleer, rechtspraak), was er een gedeelde juridisch-technische mentaliteit, hoewel deze in de 20e eeuw naar elkaar toegroeide (*convergentie*).
### 9.6 1900: het Duitse *Bürgerliche Gesetzbuch*: het definitieve einde van het *ius commune*
Het Duitse BGB, een product van de Pandektistiek, was zeer systematisch en wetenschappelijk, maar ook complex en weinig democratisch. Het betekende het definitieve einde van het *ius commune* als gemeenschappelijk recht in Europa.
### 9.7 Het Europees recht in de twintigste eeuw
De twee Wereldoorlogen leidden tot stagnatie en verstarring van het recht in Europa. De Europese eenmaking en de opkomst van het niet-Europese recht (met name het Amerikaanse recht) brachten nieuwe dynamiek. Er is een roep om een nieuw gemeenschappelijk Europees recht, via wetgeving (bv. pogingen tot een Europees Burgerlijk Wetboek) of rechtsleer (bv. *European Law Institute*).
## 10. De eenentwintigste eeuw: rechtspluralisme
### 10.1 Van nationaal recht naar rechtspluralisme
Er is een verschuiving van puur nationaal recht naar een meer pluriform rechtssysteem, met invloeden van niet-Europese rechtssystemen, het Europese recht en regionale rechtssystemen.
### 10.2 De opkomst van het niet-Europese recht
Het Amerikaanse recht, met zijn nadruk op maatschappelijke veranderingen (*sociological jurisprudence*, *legal realism*) en juridisch activisme, heeft een groeiende invloed, hoewel het verschilt van de Europese juridische traditie. Niet-Westers recht wint ook aan belang, wat noodzaakt tot de studie van hun rechtsgeschiedenis.
### 10.3 In Europa: een nieuwe *ius commune* in wording
De Europese eenmaking stimuleert de ontwikkeling van een nieuw gemeenschappelijk Europees privaatrecht, voornamelijk via de rechtsleer (bv. *Principles of European Contract Law*). Er is een debat over de wenselijkheid en haalbaarheid van een Europees Burgerlijk Wetboek.
### 10.4 De terugkeer van het regionale recht
In België (als voorbeeld) leidt de vernederlandsing en regionalisering tot een evolutie naar regionale rechtsopvattingen en soms zelfs afzonderlijke wetgeving.
### 10.5 De hercodificatie van het nationaal recht
Als reactie op de Europeanisering en de noodzaak tot modernisering, vindt er een golf van nationale hercodificaties plaats (bv. in Duitsland, Frankrijk en België met het nieuwe Burgerlijk Wetboek onder minister Geens). Dit proces is complex en kent zowel successen als uitdagingen.
### 10.6 De toekomst
Het rechtslandschap wordt gekenmerkt door rechtspluralisme, de opkomst van niet-Westers recht, de Europese eenmaking, de regionalisering en de voortdurende noodzaak tot aanpassing en hervorming van nationale wetboeken. De nieuwe generatie juristen zal de toekomst van het recht vormgeven.
---
# Het recht in de Middeleeuwen en de opkomst van het ius commune
Dit onderwerp onderzoekt de periode na de Romeinen, met de nadruk op het gewoonterecht en het ontstaan van het ius commune.
## 2. Het recht in de Middeleeuwen en de opkomst van het ius commune
### 2.1 Na de Romeinen: de opkomst van het gewoonterecht en het ius commune (476 - ca. 1800)
Na de val van het West-Romeinse Rijk in 476 v.C. ontstond er in West-Europa een periode van politieke en juridische fragmentatie. Het recht werd grotendeels bepaald door lokaal gewoonterecht, dat sterk versnipperd en primitief was. Dit wordt ook wel de "costumiere periode" genoemd (476-1100). In de loop van de Middeleeuwen, met name vanaf circa 1100, ontstond er echter een nieuw, gemeenschappelijk recht: het *ius commune*. Dit "geleerde recht" was gebaseerd op de herontdekking en studie van het Romeinse recht (meer specifiek het Corpus Iuris Civilis van Justinianus) en het Romano-canoniek recht (het kerkelijk recht). Het ius commune vormde de basis voor het recht in grote delen van West-Europa tot aan de Verlichting en de daaropvolgende codificaties.
#### 2.1.1 De costumiere periode (476-1100): triomf van het lokale gewoonterecht
Na de val van het Romeinse Rijk werd het recht in West-Europa grotendeels bepaald door gewoonterecht. Dit recht was lokaal, mondeling en versnipperd, met grote verschillen tussen de Germaanse stammenrechten en het resterende Romeinse recht in het zuiden (pays de droit écrit vs. pays de droit coutumier). Pogingen tot rechtseenmaking, zoals de Karolingische capitularia, mislukten grotendeels door politieke instabiliteit en het gebrek aan professionele rechtsgeleerden. De gewoonte bleef de dominante rechtsbron, hoewel het kerkelijk recht en de Engelse situatie specifieke kenmerken vertoonden.
#### 2.1.2 De opkomst van het ius commune (ca. 1100-1800)
De herontdekking van het Corpus Iuris Civilis, mede dankzij de opkomst van universiteiten, markeerde een keerpunt rond 1100. Dit geleerde recht, bestaande uit Romeins recht en Romano-canoniek recht, werd het *ius commune*, het gemeenschappelijke recht van Westers Christelijk Europa.
* **Glossatoren (ca. 1100-1250):** Deze geleerden, voornamelijk in Italië, bestudeerden het Corpus Iuris Civilis door middel van glossen (uitleg tussen de regels of in de marge). Ze gebruikten de scholastieke methode, waarbij ze ervan uitgingen dat het Romeinse recht onfeilbaar was. Hun werk was echter voornamelijk academisch en had beperkte directe impact op de praktijk. Ze ontwikkelden ook juridische terminologie en concepten die nog steeds relevant zijn.
* **Commentatoren (ca. 1250-1500):** Deze groep breidde de methode van de glossatoren uit. Ze schreven commentaren op het Romeinse recht en de glossen, en probeerden het recht aan te passen aan de praktijk van hun tijd. Ze bestudeerden ook het lokale gewoonterecht (*ius proprium*) en ontwikkelden theorieën over internationaal privaatrecht (statutenleer) en nieuwe vormen van juridische literatuur zoals *consilia* (adviezen). De commentatoren hadden een grotere impact op de praktijk dan de glossatoren.
* **Humanisten (ca. 1500-1600):** Deze beweging zocht naar een zuiver Romeins recht, los van middeleeuwse interpretaties. Ze gebruikten een filologische en historische methode, met een diepgaande kennis van het Latijn en Grieks. Ze streefden naar een hervorming van het onderwijs en de reconstructie van de oorspronkelijke Romeinse teksten. Hoewel ze de kwaliteit van het Romeinse recht kritisch bekeken, was hun werk soms wereldvreemd en had het weinig directe praktische toepassing.
* **Romano-canoniek recht:** Het kerkelijk recht, beïnvloed door het Romeinse recht, ontwikkelde zich parallel. Belangrijke verzamelingen zoals het Decretum Gratiani en de Decretalen van Gregorius IX vormden het Corpus Iuris Canonici. Er was een voortdurende wisselwerking tussen het Romeinse en het canoniek recht, waarbij het canoniek recht vaak innovatieve elementen introduceerde en een belangrijke rol speelde in gebieden als het huwelijksrecht.
#### 2.1.3 De confrontatie tussen ius commune en gewoonterecht
Het ius commune kreeg te maken met weerstand van het lokale gewoonterecht. De verspreiding van het Romeinse recht varieerde sterk per regio. In de mediterrane wereld was het ius commune een upgrade van het bestaande Romeinse gewoonterecht. In gebieden met Germaans gewoonterecht werd het ius commune moeilijker opgenomen.
* **Massale receptie:** In gebieden zoals het Heilige Roomse Rijk (Duitsland) en Schotland werd het ius commune na 1500 dominant. Het Duitse Reichskammergericht paste het ius commune toe, wat leidde tot de "Rezeption" van het Romeinse recht.
* **Pays de droit coutumier:** In Noord-Frankrijk en de Zuidelijke Nederlanden bleef het gewoonterecht langer standhouden, deels door weerstand van de Franse koning en door de kwaliteit van de opgetekende costumen. Het Romeinse recht had hier een subsidiaire rol.
* **Verklaringen voor succes ius commune:** De superioriteit van het Romeinse recht als gesofisticeerd, geschreven recht, de steun van machthebbers (keizer, paus, vorsten, steden), de voorkeur van juristen, de noden van nieuwe maatschappelijke groepen, en de zwakheid van het gewoonterecht droegen bij aan de verspreiding van het ius commune.
* **Verzet en alliantie:** In de 12e tot 15e eeuw probeerde het gewoonterecht zich te verdedigen door middel van eenmaking en professionalisering (voorsprekers, verschriftelijking). Vanaf de 16e tot 18e eeuw ontstond er een "praktische rechtsleer" die een alliantie aanging tussen het ius commune en het gewoonterecht, wat resulteerde in een grotere impact op de praktijk en de opkomst van nationaal georiënteerde rechtssystemen.
#### 2.1.4 De Verlichting en het Vernunftrecht (ca. 1800)
De Verlichting bracht een nieuwe focus op rede, menselijke vooruitgang en universeel recht. Het *Vernunftrecht* ontstond als een poging om een rationeel, universeel toepasbaar recht te creëren, losgekoppeld van traditie en goddelijke inspiratie. Juristen als Hugo Grotius, Pufendorf en Wolff waren sleutelfiguren. Hoewel het Vernunftrecht een nieuwe systematische benadering bracht, baseerde het zich inhoudelijk vaak nog op elementen van het ius commune. De Verlichting leidde tot de codificatiebeweging, met als hoogtepunt de Franse Code Civil van 1804, die een blauwdruk werd voor vele andere wetboeken wereldwijd en het einde markeerde van het ius commune als het dominante recht in Europa.
#### 2.1.5 Codificatie en het nationale recht (19e en 20e eeuw)
De 19e eeuw werd gekenmerkt door de opkomst van nationale staten en de codificatie van het recht. De Franse Code Civil diende als voorbeeld voor vele landen, waaronder België. Duitsland ontwikkelde zich anders: het ius commune bleef tot 1900 dominant, waarna het prestigieuze maar complexe Bürgerliche Gesetzbuch (BGB) tot stand kwam. De Engelse "common law" behield een unieke positie, gebaseerd op rechtersrecht. De 20e eeuw zag een verdere nationalisering van het recht, maar ook tendensen naar Europese rechtsvorming en de herwaardering van niet-Westers recht.
#### 2.1.6 De eenentwintigste eeuw: rechtspluralisme en Europese eenmaking
De 21e eeuw kenmerkt zich door rechtspluralisme, de opkomst van niet-Westers recht, en de voortdurende Europese eenmaking. Er is een hernieuwde belangstelling voor rechtsvergelijking en de ontwikkeling van een "nieuw" ius commune op Europees niveau, hoewel een uniform Europees Burgerlijk Wetboek een verre droom blijft. In België wordt er een ambitieus hercodificatieplan uitgevoerd, wat getuigt van de voortdurende evolutie van het recht.
---
### 2.2 De Romeinse periode en de oorsprong van het recht
#### 2.2.1 De Oudromeinse periode (753 v.C. - ca. 250 v.C.): primitief recht in een primitieve maatschappij
In deze vroege periode was Rome een primitieve stadstaat, gedomineerd door de *familia* en de *pater familias*. Het recht was gebaseerd op gewoonte (*mos maiorum*). De Wet der Twaalf Tafelen (ca. 450 v.C.) was de eerste geschreven wetgeving, ontstaan uit spanningen tussen patriciërs en plebejers. Procedureel kenmerkend was de *legis actio*, een zeer formalistische procedure met specifieke rituelen en woorden. De magistraten, zoals de praetor, speelden een rol in de rechtspleging.
#### 2.2.2 De voorklassieke periode (ca. 250 v.C. - 0): Rome groeit, recht groeit mee
Rome breidde zich uit tot een wereldrijk. De rechtsbronnen werden diverser: het *ius civile* (recht voor Romeinen) en het *ius gentium* (recht voor Romeinen en vreemdelingen, gecreëerd door de praetor peregrinus) ontstonden. Het *ius honorarium*, het recht gemaakt door de praetor, werd steeds belangrijker. De *formula-procedure* verving geleidelijk de *legis actio*. Deze procedure kende twee fasen: die voor de praetor (vaststellen van de formula) en die voor de rechter (beoordelen van de zaak). Het bewijs werd rationeler en de procedure verschriftelijkte.
#### 2.2.3 De klassieke periode (0 - ca. 250): hoogtepunt van Rome en het recht
Deze periode zag de opkomst van het keizerrijk en de bloei van het Romeinse recht. De keizer werd de belangrijkste rechtsbron, aanvankelijk via senaatsbesluiten en later via keizerlijk recht (edicts, decreten, rescripten). Het juristenrecht bereikte een hoogtepunt, met de grote klassieke juristen zoals Gaius, Papinianus, Paulus, Ulpianus en Modestinus. De *cognitio extraordinaria* procedure, waarbij de gehele procedure onder controle van de keizer of zijn ambtenaren stond, begon de formula-procedure te verdringen.
#### 2.2.4 De naklassieke periode (ca. 250 - 527): verval en vulgarisering van het recht
Rome kende een zware crisis, met politieke instabiliteit en economische achteruitgang. Het recht werd "vervuild" (*vulgarisering*) en verloor zijn vroegere hoogstaande niveau. De gewoonte won aan belang, terwijl het juristenrecht bestond uit het herkauwen van oude teksten. Keizerlijk recht (*leges*) werd de dominante bron, met codificaties zoals de Codex Theodosianus. De *libelprocedure*, een aangepaste vorm van de cognitio-procedure, werd de norm.
#### 2.2.5 Justinianus (527-565): herstel en codificatie
Keizer Justinianus probeerde het Romeinse Rijk en het recht te herstellen. Hij liet het *Corpus Iuris Civilis* compileren, een omvangrijke verzameling van Romeins recht bestaande uit de Codex Justinianus, de Digesten, de Instituten en de Novellen. Dit werk werd de basis van het latere ius commune, hoewel de praktische toepassing ervan initieel problematisch was.
---
**Tip:** De chronologische indeling van de Romeinse periode is cruciaal voor het begrip van de evolutie van het recht. Begrijp de kenmerken van elke periode en hoe deze de rechtsbronnen en procedures beïnvloedden.
**Tip:** De verschillende betekenissen van termen zoals *actio* en *ius civile* variëren per periode. Let goed op de context om verwarring te voorkomen.
---
# De Verlichting, codificatie en de opkomst van nationaal recht
Oké, hier is een gedetailleerde en uitgebreide samenvatting over "De Verlichting, codificatie en de opkomst van nationaal recht", gebaseerd op de verstrekte documentatie en geformatteerd volgens jouw instructies.
## 3. De Verlichting, codificatie en de opkomst van nationaal recht
De Verlichting bracht een golf van rationeel denken die het recht transformeerde, leidend tot codificatiebewegingen die streefden naar universeel, logisch en toegankelijk recht, wat uiteindelijk de weg effende voor het moderne nationale recht.
### 3.1 De Verlichting en haar impact op het recht
De Verlichting was een maatschappijkritische stroming die de rede centraal stelde om een ideale, gelukkige samenleving te creëren, waarbij het oude recht als duister en het nieuwe, rationele recht als verlicht werd beschouwd. Dit had diepgaande gevolgen voor het recht:
* **Politieke implicaties:** De Verlichting verzette zich tegen het absolutisme van vorsten. Waar dit niet via ‘Verlicht absolutisme’ kon gebeuren, leidde het tot revoluties, strevend naar vrijheid en gelijkheid. Gelijkheid voor de wet werd een belangrijk beginsel, waarbij privileges van adel en clerus werden afgeschaft.
* **Culturele en religieuze implicaties:** De rede werd de leidraad, wat leidde tot kritiek op de kerk en een streven naar godsdienstvrijheid.
* **Juridische implicaties:** Het idee dat het oude recht per definitie goed was, werd vervangen door een geloof in vooruitgang en de mogelijkheid om de maatschappij te hervormen met behulp van het recht als instrument ('social engineering').
#### 3.1.1 Het Vernunftrecht
Het Vernunftrecht, sterk beïnvloed door de Verlichting, streefde naar een universeel recht gebaseerd op de menselijke rede.
* **Oorsprong:** De ideeën van het natuurrecht, dat stelt dat er een universeel, goddelijk recht bestaat, vormden de basis. De Verlichting gaf hier een concretere invulling aan met universeel toepasbaar recht, losgekoppeld van religie.
* **Kenmerken:**
* **Rationaliteit en logica:** Recht moest logisch en rationeel opgebouwd zijn.
* **Universaliteit:** Het recht moest universeel gelden, ongeacht plaats of tijd.
* **Systeemgericht:** Vooral in het 17e en 18e eeuwse Duitsland werd er sterk de nadruk gelegd op systematische en logische ordening van het recht, soms bijna mathematisch.
* **Voorlopers en invloeden:**
* **Spaanse Neoscholastiek:** Vanaf de 16e eeuw herleefde de scholastiek in Spanje, waarbij men principes haalde uit de natuur en deze toepaste op het recht, met een nadruk op internationaal recht. Dit was progressief in zijn benadering van principes, maar conservatief in het erkennen van ongelijkheid en het koppelen aan God.
* **Hugo Grotius:** Hij wordt gezien als een overgangsfiguur. In zijn werk "De iure belli ac pacis" (Over het recht van oorlog en vrede) onderbouwde hij het volkenrecht vanuit het privaatrecht en de menselijke behoefte aan vreedzaam samenleven. Hij legde de basis voor concepten als eigendomsrecht, contractuele binding en aansprakelijkheid voor schade. Hoewel hij de rede centraal stelde, bleef zijn werk nog verbonden met religieuze opvattingen.
* **Duitse juristen (17e-18e eeuw):** Juristen zoals Pufendorf en Wolff systematiseerden het Vernunftrecht verder, met de nadruk op logische en soms quasi-wiskundige structuren.
* **Verhouding tot het ius commune:** Hoewel het Vernunftrecht streefde naar vernieuwing en een universeel recht, maakte het in de praktijk vaak gebruik van de inhoud van het ius commune, maar dan met een veel systematischere en rationelere opbouw. Het schafte wel zaken af die niet strookten met de Verlichtingsidealen, zoals slavernij binnen Europa en bepaalde vormen van ongelijkheid.
> **Tip:** Het Vernunftrecht probeerde het recht te 'ontheksen' en te rationaliseren. Hoewel het oorspronkelijk bedoeld was om een nieuw recht te creëren, werd het vaak een systematische herformulering van het bestaande ius commune, maar dan met een rationelere grondslag.
### 3.2 De codificatiebeweging
De Verlichting en het Vernunftrecht leidden tot de behoefte aan een nieuw, universeel en toegankelijk recht. Dit werd gerealiseerd via codificatie.
#### 3.2.1 Het begrip codificatie
Een codificatie, volgens Van Caenegem, is een **oorspronkelijke onderneming, waarin men een geheel rechtsgebied behandelt in een comprehensief en exhaustief wetboek op een homogene, doorlopende en logisch-sluitende wijze.**
* **Oorspronkelijke onderneming:** Het gaat om een nieuwe tekst, geen verzameling van oude wetten.
* **Geheel rechtsgebied:** Eén rechtstak wordt volledig behandeld (bv. privaatrecht).
* **Comprehensief en exhaustief:** De materie wordt diepgaand en volledig behandeld.
* **Homogeen, doorlopend en logisch-sluitend:** De tekst is coherent, volgt een logische structuur en de delen sluiten op elkaar aan.
#### 3.2.2 De voordelen van codificatie
* **Begrijpelijkheid en toegankelijkheid:** Recht wordt opgesteld in de volkstaal, is simpel en begrijpelijk voor de burger.
* **Rechtszekerheid:** Burgers zijn niet langer afhankelijk van de interpretatie door juristen of rechters; het recht staat zwart op wit.
* **Innovatie:** Codificatie biedt de kans om het recht te vernieuwen en aan te passen aan de eisen van de tijd.
#### 3.2.3 Vroege codificaties en de weg naar de Code Civil
* **Scandinavische en Duitse/Oostenrijkse codificaties:** Dit waren enkele van de vroegste pogingen tot codificatie. Het Oostenrijkse BW van die periode is nog steeds van kracht.
* **De Franse Code Civil van 1804:** Dit is de meest invloedrijke codificatie.
* **Ontstaan:** Na de Franse Revolutie en verschillende mislukte codificatiepogingen, zorgde Napoleon Bonaparte voor de politieke stabiliteit en de wil om een wetboek te creëren. Een commissie van vier juristen werkte de tekst grotendeels uit op basis van bestaande ontwerpen en het oude Franse recht (ius commune, gewoonterecht, koninklijke ordonnanties).
* **Bronnen:** Hoewel revolutionair van opzet, putte de Code Civil sterk uit het prerevolutionaire recht, met name het ius commune en het gewoonterecht (vooral de Coutume de Paris).
* **Impact:** De Code Civil droeg bij aan de eenmaking van Frankrijk, zorgde voor juridische stabiliteit en werd door de militaire en politieke invloed van Napoleon verspreid over Europa en daarbuiten. In België werd de Code Civil ingevoerd na de Franse annexatie in 1795 en bleef na de onafhankelijkheid in 1830, ondanks pogingen tot een Belgisch wetboek, lang van kracht.
> **Tip:** De Code Civil werd niet uitsluitend gebaseerd op de Verlichtingsidealen van het Vernunftrecht, maar was ook sterk beïnvloed door het oude recht. Dit verklaart deels haar succes: ze was zowel vernieuwend als herkenbaar.
### 3.3 De opkomst van nationaal recht
De codificatiebeweging markeerde het begin van het nationale recht, waarbij elk land zijn eigen wetboek creëerde, wat leidde tot een "verkaveling" van het recht in Europa en de wereld.
#### 3.3.1 Het einde van het ius commune
De codificaties, met name de Franse Code Civil en later het Duitse BGB, betekenden het definitieve einde van het ius commune als het heersende recht in West-Europa. Elk land begon zijn eigen nationale recht te ontwikkelen, gebaseerd op zijn eigen wetgeving.
#### 3.3.2 Het Duitse Bürgerliche Gesetzbuch (BGB) van 1900
Het Duitse BGB, met zijn oorsprong in de historische school en de Pandektistiek, was een zeer systematisch en wetenschappelijk werk.
* **Ontstaan:** Na een lange periode van discussie en ontwikkeling, mede door de Pandektisten die het Romeins recht systematiseerden, werd het BGB in 1900 ingevoerd.
* **Kenmerken:**
* **Hoge wetenschappelijke kwaliteit:** Zeer systematisch en gelaagd opgebouwd, met precieze definities en kruisverwijzingen.
* **Generalklauseln:** Flexibele open normen (zoals "goede trouw") lieten ruimte voor rechterlijke interpretatie en aanpassing aan nieuwe maatschappelijke omstandigheden.
* **Gebreken:** Het BGB was zeer geleerd, waardoor het voor de gewone burger moeilijk te begrijpen was. De generalklauseln openden later ook de deur voor misbruik, zoals tijdens het Nazi-regime.
* **Invloed:** Het BGB had een grote invloed op de juridische wetenschap en andere codificaties wereldwijd, ondanks zijn complexiteit.
#### 3.3.3 België na de Code Civil
België behield lange tijd de Franse Code Civil na 1830. Pogingen om een eigen Belgisch Burgerlijk Wetboek te creëren, zoals die van François Laurent, mislukten lange tijd door politieke en maatschappelijke weerstand. Pas in de 21e eeuw, onder Minister van Justitie Koen Geens, werd een hercodificatie gestart, met als doel een modern, democratisch en Belgisch privaatrecht te creëren. Dit proces is nog gaande.
#### 3.3.4 Engeland: de uitzondering
Engeland bleef grotendeels buiten de codificatiebeweging en behield zijn common law systeem, met het precedentrecht als belangrijke rechtsbron. Hoewel er pogingen waren tot hervormingen en eenmaking, bleef de nadruk liggen op het recht ontwikkeld door de rechtbanken.
### 3.4 Rechtspluralisme en de hedendaagse Europese rechtspraktijk
In de 20e en 21e eeuw zien we een verschuiving van puur nationaal recht naar een complexere situatie van rechtspluralisme.
* **Europese Unie en privaatrecht:** De Europese eenmaking heeft geleid tot initiatieven voor een gemeenschappelijk Europees privaatrecht. Hoewel een volledig Europees Burgerlijk Wetboek nog een fata morgana is, heeft de Europese wetgeving (o.a. via verordeningen en richtlijnen) een aanzienlijke impact op nationale wetboeken. Er is een groeiende tendens naar convergentie van rechtsstelsels.
* **Regionaal recht in België:** Binnen België heeft de vernederlandsing en de regionalisering van de bevoegdheden geleid tot een grotere diversiteit in de rechtspraktijk, waarbij het Vlaams en Franstalig België soms verschillende benaderingen hanteren.
* **Niet-Europese rechtssystemen:** Het Amerikaanse recht, met zijn nadruk op sociologische jurisprudentie, legal realism en later originalism, heeft een belangrijke invloed gehad op de juridische theorie. Ook de studie van niet-Westerse rechtssystemen wint aan belang, wat leidt tot een grotere erkenning van rechtspluralisme wereldwijd.
* **Het Brussel-effect:** De normen en wetgeving van de Europese Unie worden vaak door landen buiten de EU overgenomen, zelfs buiten Europa, vanwege de economische en juridische aantrekkingskracht van de EU-markt.
De opkomst van nationaal recht, gevoed door de Verlichting en gedragen door codificatie, heeft de juridische kaart van Europa en de wereld ingrijpend veranderd, terwijl hedendaagse ontwikkelingen wijzen op een terugkeer naar een vorm van gemeenschappelijk recht, zij het op een transnationaal Europees niveau, en een grotere erkenning van regionale en niet-Westerse rechtstradities.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Recht | Het geheel van sanctioneerbare regels die het leven in een gemeenschap regelen en afdwingbaar zijn door de overheid. Het vormt de basis voor hoe samenlevingen georganiseerd worden en conflicten worden opgelost. |
| Materiële bronnen van recht | Veranderingen binnen de maatschappij die leiden tot de noodzaak van nieuwe of aangepaste juridische regels. Denk hierbij aan technologische doorbraken of maatschappelijke verschuivingen die nieuwe wetgeving vereisen. |
| Formele bronnen van recht | Instanties of processen die effectief het recht creëren of wijzigen. Dit omvat wetgeving door overheden, rechtspraak door rechters, rechtsleer door geleerden en gewoonte binnen de maatschappij. |
| Wetgeving door machthebbers | Algemeen bindende en afdwingbare voorschriften die zijn uitgevaardigd door de daartoe bevoegde overheidsinstanties, zoals parlementen of regeringen. Dit vormt een belangrijk deel van de moderne rechtsbronnen. |
| Rechtspraak door rechters | Beslissingen van rechters in concrete geschillen die, afhankelijk van het rechtssysteem, als precedent kunnen dienen voor toekomstige soortgelijke gevallen. Dit kan leiden tot de ontwikkeling van nieuw recht. |
| Rechtsleer door geleerden | Academische geschriften en meningen van rechtsgeleerden en hoogleraren die het bestaande recht analyseren, interpreteren en soms voorstellen voor hervormingen doen. Dit beïnvloedt de rechtspraak en wetgeving. |
| Gewoonte door de maatschappij | Spontaan ontstane gedragsregels binnen een gemeenschap die, na verloop van tijd en bij algemene overtuiging, als juridisch bindend worden beschouwd. Dit is een van de oudste vormen van rechtscreatie. |
| Kenbronnen | Documenten of teksten die informeren over de inhoud van rechtsregels uit het verleden. Deze worden door historici gebruikt om de ontwikkeling van het recht te bestuderen. |
| Privaatrecht | Het rechtsgebied dat zich bezighoudt met de juridische betrekkingen tussen burgers onderling, zoals contracten, eigendom en familierecht. Het regelt de privézaken van individuen. |
| Publiekrecht | Het rechtsgebied dat zich bezighoudt met de organisatie van de staat en de relatie tussen de overheid en de burgers, inclusief strafrecht, bestuursrecht en staatsrecht. Het regelt de publieke aangelegenheden. |
| Oudheid | De periode die grofweg loopt van de opkomst van de eerste beschavingen tot de val van het West-Romeinse Rijk. In deze periode zijn belangrijke juridische fundamenten gelegd, zoals het Romeinse recht. |
| Middeleeuwen | De periode tussen de Oudheid en de Renaissance, gekenmerkt door de opkomst van feodaliteit, het gewoonterecht en het Romano-canoniek recht. Dit was een vormende periode voor het Europese recht. |
| Ius commune | Het 'gemeenschappelijk recht' dat zich vanaf ca. 1100 in West-Europa ontwikkelde, gebaseerd op het Romeinse recht en het Romano-canoniek recht. Het vormde de basis voor veel nationale wetgevingen. |
| Romano-canoniek recht | Het recht dat voortkwam uit de combinatie van Romeins recht en kerkelijk recht. Het speelde een grote rol in de Middeleeuwen, met name op gebieden als huwelijk en procedure. |
| Vernunftrecht | Een product van de Verlichting, gebaseerd op rede en natuurrecht. Het streefde naar universele, logische en systematische rechtsregels, los van traditie of religie. |
| Codificatie | Het systematisch verzamelen en vastleggen van rechtsregels in wetboeken, met als doel een volledig, coherent en toegankelijk recht te creëren. Voorbeelden zijn de Code Civil en het Duitse BGB. |
| Nationaal recht | Het recht dat specifiek geldt binnen de grenzen van een bepaalde staat, vaak vormgegeven door nationale codificaties en beïnvloed door nationale politieke en sociale omstandigheden. |
| Conventioneel recht | Juridische regels die ontstaan uit afspraken tussen partijen, met name in contracten. Dit recht is flexibel en past zich aan aan de specifieke wensen van de betrokkenen. |
| Legis actio | Een primitieve Romeinse procedure uit de oudheid, gekenmerkt door strikte rituelen, woorden en gebaren. Een fout in het ritueel leidde tot het verlies van het proces. |
| Formula procedure | Een Romeinse procedure uit de voorklassieke en klassieke periode, waarbij de praetor een 'formula' opstelde die de rechter moest volgen. Deze procedure was minder formalistisch dan de legis actio. |
| Cognitio extraordinaria | Een Romeinse procedure die ontstond in de klassieke periode en dominant werd in de naklassieke periode. De gehele procedure stond onder controle van de keizer of zijn ambtenaren, wat leidde tot meer centralisatie. |
| Corpus iuris civilis | Het omvangrijke wetgevende werk van keizer Justinianus uit de 6e eeuw, bestaande uit de Codex, Digesten, Instituten en Novellen. Het vormde de basis van het latere ius commune en had een enorme invloed op het Europese recht. |
| Gewoonterecht | Recht dat is ontstaan uit langdurig en algemeen toegepaste praktijken binnen een gemeenschap, die als juridisch bindend worden beschouwd. Het speelde een grote rol in de Middeleeuwen en wordt nog steeds toegepast. |
| Glossatoren | Rechtsgeleerden uit de 12e-13e eeuw die het Corpus Iuris Civilis bestudeerden en van uitleg voorzagen door middel van 'glossen' (verklaringen tussen de regels of in de marge). Ze legden de basis voor de juridische wetenschap in Europa. |
| Commentatoren | Rechtsgeleerden uit de 14e-15e eeuw die voortbouwden op het werk van de glossatoren. Zij schreven commentaren op het Romeinse recht en pasten het toe op de hedendaagse maatschappij, wat leidde tot een grotere praktische relevantie. |
| Humanisten | Rechtsgeleerden uit de 16e eeuw die streefden naar een herstel van het 'zuivere' Romeinse recht, ontdaan van middeleeuwse interpretaties. Ze gebruikten een filologische en historische methode. |
| Romano-canoniek recht | Het recht van de Katholieke Kerk, dat sterk beïnvloed was door het Romeinse recht. Het regelde zaken als huwelijk, familieleven en kerkelijke procedures. |
| Verlichting | Een intellectuele en culturele stroming in de 18e eeuw die de nadruk legde op rede, vooruitgang en kritiek op traditionele autoriteiten. Dit had grote gevolgen voor het recht, met een streven naar universele en logische regels. |
| Lex mercatoria | Het 'koopmansrecht', een verzameling rechtsregels en gebruiken die ontstaan waren uit de handelspraktijken van kooplieden in de Middeleeuwen en de vroege moderne tijd. Het bevorderde de internationale handel. |
| Common law | Het Engelse rechtssysteem, gekenmerkt door de ontwikkeling van rechtsregels via rechterlijke uitspraken (precedentenrecht) in plaats van via gecodificeerde wetgeving. Het staat tegenover het continentaal recht (civil law). |
| Equity | Een tak van het Engelse recht die zich ontwikkelde naast de common law om onbillijkheid te corrigeren. Het werd toegepast door de 'Chancellor' en legde de nadruk op billijkheid en rechtvaardigheid. |
| Code Civil | Het Franse burgerlijk wetboek van 1804, opgesteld onder leiding van Napoleon. Het diende als voorbeeld voor vele andere burgerlijke wetboeken wereldwijd en vertegenwoordigt een belangrijke stap in de codificatie van het recht. |
| Bürgerliches Gesetzbuch (BGB) | Het Duitse burgerlijk wetboek dat in 1900 in werking trad. Het wordt beschouwd als een zeer systematisch en technisch hoogstaand werk, sterk beïnvloed door de Pandektistiek. |
| Pandektistiek | Een Duitse rechtswetenschappelijke school in de 19e eeuw die zich richtte op de systematische studie en uitwerking van het Romeinse recht (met name de Digesten). Ze legden de basis voor het Duitse burgerlijk wetboek. |
| Rechtspluralisme | De aanwezigheid van meerdere rechtsordes of rechtssystemen binnen één enkele samenleving of geografisch gebied. Dit kan voortkomen uit bijvoorbeeld het naast elkaar bestaan van nationaal recht, Europees recht en internationaal recht. |
| Europeanisering van het recht | Het proces waarbij Europeesrechtelijke normen en beginselen steeds meer invloed krijgen op het nationale recht binnen Europese landen, mede door de werking van de Europese Unie. |
| Regionaal recht | Recht dat specifiek geldt binnen een bepaalde regio of deelstaat van een land, vaak met eigen specifieke wetgeving of gebruiken die naast het nationale recht bestaan. |
| Hercodificatie | Het proces van het volledig herzien of herschrijven van bestaande wetboeken om ze aan te passen aan nieuwe maatschappelijke inzichten, technologische ontwikkelingen en juridische inzichten. |
| Volksgeist | Het 'volksgeest' concept, gepopulariseerd door de historische school, dat stelt dat recht een organische uitdrukking is van de historische ervaringen en de collectieve geest van een volk. |
| Legal Realism | Een Amerikaanse juridische stroming die stelt dat recht niet primair voortkomt uit logische deductie uit regels, maar uit sociaal-economische factoren en de beslissingen van rechters. |
| Sociological Jurisprudence | Een Amerikaanse juridische stroming die benadrukt dat recht moet worden bestudeerd in relatie tot de maatschappelijke context en de gevolgen die juridische beslissingen hebben voor de samenleving. |
| Originalism | Een juridische interpretatiemethode, voornamelijk in de VS, die stelt dat de interpretatie van de Grondwet gebaseerd moet zijn op de oorspronkelijke intentie of betekenis ten tijde van de opstelling ervan. |
| Brussels effect | Het fenomeen waarbij niet-Europese landen vrijwillig bepaalde EU-normen en -standaarden overnemen vanwege de economische en politieke invloed van de EU als grote markt en regelgever. |
| Nationalisme | Een ideologie die de nadruk legt op de eenheid, identiteit en soevereiniteit van een natie, vaak met de wens voor een eigen staat met bijbehorende symbolen en wetgeving. |
| Gelijkheidswet (1898) | Een belangrijke Belgische wet die de gelijkheid van Nederlandse en Franse taal in de rechtspraak en wetgeving vastlegde, wat een cruciale stap was in de vernederlandsing van het Belgische recht. |
| Vernederlandsing | Het proces van het invoeren van de Nederlandse taal als officiële voertaal in het recht, het onderwijs en het openbare leven in Vlaanderen, als reactie op de voorheen dominante Franse invloed. |
| Rechtspluralisme | De gelijktijdige geldigheid van meerdere rechtsordes of rechtssystemen binnen één territorium, zoals nationaal, Europees en soms ook informeel of traditioneel recht. |
Cover
samenvatting-recht-eerste-jaar-bem-praktisch-burgerlijk-recht-en-bronnen.pdf
Summary
# Inleiding tot het recht en de indeling ervan
Dit deel biedt een overzicht van het concept recht, de verschillende soorten normen en de fundamentele classificaties binnen het rechtssysteem.
## 1. Algemene inleiding
### 1.1 Verantwoording
Recht is een essentieel onderdeel van het leven van alle burgers en iedereen komt ermee in aanraking. Het recht staat echter niet gelijk aan moraal, die zich bezighoudt met wat goed en slecht is (bijvoorbeeld de euthanasiekwestie). Ook is het recht niet hetzelfde als godsdienstige regels, hoewel godsdienst wel invloed kan hebben op het recht, zoals blijkt uit feestdagen als Kerstmis [2](#page=2).
### 1.2 Het begrip recht
#### 1.2.1 Algemeen – Wat is recht – Objectief recht
Recht kan worden omschreven als een geheel van normatieve regels, waarvan het merendeel gedragsregels zijn. Deze regels kunnen worden onderverdeeld in [2](#page=2):
* **Verbodsregels:** Regels die bepaald gedrag verbieden, zoals diefstal [2](#page=2).
* **Gebodsregels:** Regels die verplichten tot een bepaalde handeling, zoals het betalen van belastingen [2](#page=2).
* **Normen die toelating bevatten:** Regels die toestemming verlenen voor een specifieke handeling, zoals het verkrijgen van een vergunning [2](#page=2).
* **Organieke regels:** Regels die betrekking hebben op de organisatie van de staat of de procedures binnen juridische instanties, zoals de regels voor verkiezingen of de bevoegdheid van rechtbanken [2](#page=2).
Verder kunnen rechtsregels worden ingedeeld op basis van hun afdwingbaarheid en aard:
* **Aanvullend recht:** Regels waarvan partijen contractueel mogen afwijken. Een voorbeeld hiervan is een huurovereenkomst waarbij partijen andere afspraken maken over de levering van diensten dan de standaardregels voorschrijven [3](#page=3).
* **Dwingend recht:** Regels waaraan men verplicht is zich te houden en waarvan men niet mag afwijken.
* **Dwingend recht van openbare orde:** Zeer belangrijke, onveranderlijke regels die de basisstructuur van de samenleving waarborgen, zoals strafrechtelijke verboden (bv. geen moord plegen) en verkeersregels (bv. niet door het rood licht rijden) [2](#page=2).
* **Goede zeden:** Regels die bescherming bieden aan fundamentele sociale normen, waarvan de overtreding gesanctioneerd kan worden (bv. openbare dronkenschap, mensenhandel, wildplassen) [2](#page=2).
* **Ter bescherming van de zwakken:** Regels die kwetsbare groepen beschermen tegen uitbuiting of nadelige situaties, zoals huurders of consumenten bij online aankopen [3](#page=3).
Ook kunnen normen worden onderscheiden op basis van hun reikwijdte:
* **Algemene regels:** Regels die van toepassing zijn op iedereen, zoals de regels voor verkoop of verhuur [3](#page=3).
* **Individuele regels:** Regels die specifiek gelden voor bepaalde personen of situaties, zoals de strafrechtelijke of burgerrechtelijke immuniteit van de koning [3](#page=3).
Regels zijn noodzakelijk voor de ordening van het maatschappelijk leven, om een structuur te bieden aan de interacties tussen mensen. Deze regels worden opgelegd door de overheid of worden door de overheid bekrachtigd. De overheid die regels kan uitvaardigen is georganiseerd op verschillende niveaus: federaal (voor het hele land), gemeenschappen en gewesten (voor specifieke bevoegdheden), provincies en gemeenten (voor lokale aangelegenheden). Rechtsregels zijn afdwingbaar, wat betekent dat er sancties worden opgelegd door de rechtbank wanneer ze niet worden nageleefd [3](#page=3).
## 2. Indelingen van het recht
### 2.1 Objectief recht
Objectief recht verwijst naar het geheel van normen die menselijke activiteiten, de onderlinge verhoudingen tussen mensen en hun verhouding tot de gemeenschap regelen. Dit zijn de regels zoals ze in de wet zijn vastgelegd en die worden toegepast in concrete situaties, zoals bij een scheiding [4](#page=4).
#### 2.1.1 Privaat recht
Privaat recht regelt de verhoudingen tussen burgers onderling [4](#page=4).
##### 2.1.1.1 Burgerlijk recht
Het burgerlijk recht is het gemeenschappelijke recht dat voor alle burgers gelijk van toepassing is. Het omvat verschillende takken [4](#page=4):
* **Personenrecht:** Regels met betrekking tot de mens als individu binnen de maatschappij, zoals de registratie van geboortes en huwelijken via aktes van burgerlijke stand [4](#page=4).
* **Goederenrecht:** Regels betreffende de rechten op zaken, zoals eigendomsrecht en vruchtgebruik [4](#page=4).
* **Familierecht:** Regels die de verhoudingen tussen verwanten regelen, zoals ouderlijk gezag, huwelijk en echtscheiding [4](#page=4).
* **Familiaal vermogensrecht:** Regels die van toepassing zijn op vermogens in het kader van een huwelijk of na een overlijden, zoals erfrecht en huwelijksvermogensrecht [4](#page=4).
* **Verbintenissenrecht:** Regels die bepalen hoe verbintenissen tot stand komen, waaraan een geldige verbintenis moet voldoen en wat de gevolgen zijn van niet-naleving (bv. koop- of huurovereenkomsten) [4](#page=4).
##### 2.1.1.2 Internationaal privaatrecht (IPR)
IPR regelt in grensoverschrijdende situaties welke rechter bevoegd is en welk recht van toepassing is. Bijvoorbeeld, bij een huwelijk tussen een Belg en een Spaanse burger op een schip, bepaalt IPR of het Belgische of Spaanse recht van toepassing is [4](#page=4).
#### 2.1.2 Publiek recht = Fiscaal recht
Publiek recht regelt de juridische relaties tussen burgers en de overheid [5](#page=5).
* **Grondwettelijk recht:** Regels die de organisatie van de staat betreffen, inclusief de staatsorganen, hun bevoegdheden, hun onderlinge verhoudingen en hun relatie tot de burgers (bv. recht op onderwijs, vrijheid van meningsuiting) [5](#page=5).
* **Administratief recht:** Regels die betrekking hebben op de werking van de overheid en haar diensten (bv. milieuregelgeving, ruimtelijke ordening) [5](#page=5).
* **Strafrecht:** Regels die bepalen welk gedrag strafbaar is, welke straffen eraan verbonden zijn en hoe straffen worden opgelegd [5](#page=5).
* **Materieel strafrecht:** Beschrijft de strafbare feiten en de bijbehorende straffen [5](#page=5).
* **Formeel strafrecht (strafprocesrecht):** Bevat de procedureregels voor het onderzoek naar mogelijke misdrijven [5](#page=5).
* **Fiscaal recht:** Regels met betrekking tot het heffen en innen van belastingen [5](#page=5).
#### 2.1.3 Gemengde rechtstakken
Dit zijn rechtsgebieden die zowel elementen van privaat recht als van publiek recht bevatten. Voorbeelden zijn ondernemings- en economisch recht (waarbij de overheid ingrijpt in het economisch leven), burgerlijk procesrecht, en sociaal recht. Sociaal recht omvat het arbeidsrecht (privaatrechtelijke relatie tussen werknemer en werkgever) en het socialezekerheidsrecht (publiekrechtelijke rechten) [5](#page=5).
### 2.2 Subjectief recht
Subjectief recht zijn de aanspraken die een persoon kan laten gelden tegenover een ander of de gemeenschap. Het is de individualisering van de rechtsregels van het objectief recht, toegepast op concrete gevallen [6](#page=6).
#### 2.2.1 Publieke subjectieve rechten
Deze rechten vloeien voort uit objectieve publieke rechten en kunnen door burgers tegenover de overheid worden uitgeoefend. Een voorbeeld is het recht om deel te nemen aan verkiezingen [6](#page=6).
#### 2.2.2 Burgerlijke subjectieve rechten
Deze rechten vallen onder het privaatrecht en worden onderverdeeld in:
* **Vermogensrechten:** Rechten die een economische waarde hebben en invloed hebben op het vermogen van een persoon.
* **Vorderingsrechten:** Het recht van de ene persoon om van een andere persoon iets te vorderen (bv. het recht van een kotstudent om de geleverde diensten van de verhuurder te eisen) [6](#page=6).
* **Zakelijke rechten:** Het recht van een persoon op een zaak (bv. eigendomsrecht op een mobiele telefoon) [6](#page=6).
* **Intellectuele rechten:** Rechten op creatieve werken of uitvindingen, die een soort heerschappij over intellectuele eigendom vestigen (bv. patenten, auteursrechten) [6](#page=6).
* **Persoonlijkheidsrechten:** Rechten die inherent zijn aan de persoon zelf en bescherming bieden.
* **Eigenlijke persoonlijkheidsrechten:** Rechten die direct verband houden met de persoon van een individu (bv. recht op privacy) [6](#page=6).
* **Familierechten:** Rechten die gelden binnen een familiale context (bv. het recht om te huwen of te scheiden) [6](#page=6).
> **Tip:** Rechtsmisbruik treedt op wanneer iemand zijn recht op een manier uitoefent die onredelijk of extreem schadelijk is voor anderen, zelfs als het formeel binnen de grenzen van het recht blijft. Het is essentieel om een juridisch belang te kunnen aantonen bij de uitoefening van een recht [7](#page=7).
### 2.3 Internationaal recht – Nationaal recht
* **Internationaal recht:** Omvat verdragen en Europees recht [7](#page=7).
* **Nationaal recht:** Regels die tot stand komen door de federale overheid, gemeenschappen, gewesten, provincies en gemeenten, en die de Belgische rechtsregels vormen [7](#page=7).
---
# Bronnen van het recht
Het recht ontspringt uit diverse bronnen, die samen het juridische landschap vormen.
### 3.1 Wetgeving (sensu lato)
Wetgeving omvat alle regels die door een daartoe bevoegde overheid zijn vastgesteld. Hieronder vallen zowel wetten in strikte zin als andere regelgevende akten.
#### 3.1.1 De wet (sensu stricto)
De wet in strikte zin is afkomstig van de federale wetgevende macht en is bindend voor alle burgers. De totstandkoming van een wet doorloopt diverse fasen [8](#page=8):
1. **Wetgevend initiatief:** Dit kan komen van een wetsvoorstel van een parlementslid of een wetsontwerp van de regering [8](#page=8).
2. **Advies van de Raad van State:** Dit advies is verplicht bij wetsontwerpen en facultatief bij wetsvoorstellen [8](#page=8) [9](#page=9).
3. **Parlementaire commissies:** De wetsvoorstellen/wetsontwerpen worden in commissies behandeld [8](#page=8).
4. **Rol van Kamer en Senaat:** De plenaire vergadering van de Kamer en/of Senaat beslist over het voorstel [8](#page=8).
5. **Bekrachtiging, afkondiging en bekendmaking:** Na parlementaire goedkeuring volgt de bekrachtiging door de Koning, de afkondiging en de officiële bekendmaking [8](#page=8).
#### 3.1.2 Internationale verdragen en supranationaal recht
Wanneer België verdragen sluit met andere staten, krijgen deze internationale regels geldingskracht in België. Supranationaal recht, zoals Europese verordeningen, richtlijnen en besluiten, heeft specifieke kenmerken [8](#page=8):
* **Verordening:** Deze is rechtstreeks bindend en laat geen ruimte voor nationale interpretatie of aanpassing [8](#page=8).
* **Richtlijn:** Deze stelt een doel vast dat de lidstaten moeten bereiken, maar laat de keuze van de middelen over aan de nationale autoriteiten [8](#page=8).
* **Besluit:** Dit is in zijn geheel bindend. Het kan gericht zijn aan alle lidstaten of aan specifieke lidstaten [8](#page=8).
Bij conflicten tussen Belgische en supranationale regels geniet het supranationale recht voorrang [8](#page=8).
#### 3.1.3 De grondwet
De grondwet is de meest fundamentele nationale wet. Ze regelt de inrichting van de staatsmachten en waarborgt de fundamentele rechten en vrijheden van de burgers. De wijziging van de grondwet vereist een specifieke procedure, waaronder een gekwalificeerde meerderheid in het parlement na verkiezingen, en de mogelijkheid tot herziening door een constituante [8](#page=8) [9](#page=9).
#### 3.1.4 Decretale en ordonnantierecht
* **Decreten:** Dit zijn wetten op regionaal niveau, uitgevaardigd door de regionale parlementen (Vlaams, Frans, Waals, Duitse Gemeenschap). Decreten staan hiërarchisch op hetzelfde niveau als federale wetten [10](#page=10).
* **Ordonnanties:** Deze worden uitgevaardigd door het Brussels Hoofdstedelijk Parlement en hebben kracht binnen het Brussels Gewest [10](#page=10).
Beide vereisen een meerderheid van de stemming voor goedkeuring. Bij conflicten beslist het Grondwettelijk Hof [10](#page=10).
#### 3.1.5 Koninklijke besluiten
Dit zijn bindende regels opgesteld door de uitvoerende macht. Ze zijn ondergeschikt aan de wet en worden voorbereid door ministers en ondertekend door de Koning en de bevoegde minister. Ze gaan in werking tien dagen na bekendmaking [10](#page=10).
#### 3.1.6 Ministeriële besluiten
Deze dienen ter verdere detaillering van Koninklijke Besluiten en worden uitgevaardigd door één of meerdere ministers. Ze zijn eveneens ondergeschikt aan wetten en Koninklijke Besluiten [11](#page=11).
#### 3.1.7 Besluiten van de deelregeringen
Dit zijn uitgewerkte regionale decreten of ordonnanties, uitgevaardigd door de regionale regeringen (Vlaamse, Franse, Waalse, Duitse Gemeenschapsregering en de Brusselse Hoofdstedelijke Regering). Ze staan hiërarchisch op hetzelfde niveau als koninklijke besluiten en worden gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad [11](#page=11).
#### 3.1.8 Provinciale en gemeentelijke reglementen
* **Provinciaal reglement:** Materiële wetten uitgevaardigd door de provincieraad, met dwingende kracht binnen de provincie [11](#page=11).
* **Gemeentelijk reglement:** Uitgevaardigd door de gemeenteraad, met dwingende kracht binnen de gemeente [11](#page=11).
### 3.2 Rechtspraak
Rechtspraak is het geheel van rechterlijke beslissingen die aangeven hoe rechters wetten toepassen in concrete gevallen. Het is een gezaghebbende bron die bindend is voor de betrokken partijen. Rechters moeten hun beslissingen motiveren en interpreteren de wet vaak, aangezien zuivere wetstoepassing zelden volstaat [11](#page=11).
* **Analogie:** Een wet wordt toegepast op een geval waarvoor ze oorspronkelijk niet geschreven was [12](#page=12).
* **Rechtsverfijning:** Het vormen van uitzonderingen op algemene rechtsregels om de wet aan te passen aan gewijzigde omstandigheden [12](#page=12).
Hoewel rechters wettelijk niet gebonden zijn aan precedenten (vroegere rechterlijke beslissingen), houden ze er in de praktijk wel rekening mee om rechtszekerheid te waarborgen. Een constante of vaste rechtspraak, waarbij gelijkaardige zaken op een vergelijkbare manier worden opgelost, heeft een grote invloed, vooral door beslissingen van hogere rechtscolleges. Rechtspraak blijft zo formeel een bron van recht [12](#page=12).
### 3.3 Rechtsleer
Rechtsleer, ook wel doctrine genoemd, omvat het geheel van wetenschappelijke publicaties en standpunten van rechtsgeleerden over juridische aangelegenheden. Het is een gezaghebbende, maar niet-bindende bron. Rechtbanken en burgers mogen zich er weliswaar naast neerleggen, maar houden vaak rekening met de visies van gezaghebbende juristen [12](#page=12).
### 3.4 De gewoonte
Gewoonte is een rechtsbron die ontstaat uit langdurig en eenvormig gebruik, dat door de gemeenschap als bindend wordt beschouwd, zonder neerslag in geschreven wetgeving. Het bestaat uit een materieel bestanddeel (het concrete, duurzame en openbare gebruik) en een psychologisch element (de overtuiging dat de regel zo hoort te zijn) [13](#page=13).
### 3.5 Algemene rechtsbeginselen
Dit zijn fundamentele opvattingen die essentieel zijn voor een samenleving en die juridisch normerend worden geacht. Ze dienen ter aanvulling van de wet bij stilzwijgen, duisterheid of onvolledigheid. Voorbeelden zijn het recht op verdediging en de onpartijdigheid van de rechter. Ze vormen een gezaghebbende bron [13](#page=13).
---
# Structuren en instellingen binnen het recht
Dit hoofdstuk verklaart de fundamentele structuur van de Belgische staat, met de nadruk op democratische principes, de scheiding der machten, de rechtstaat en de gedifferentieerde federale opbouw, inclusief de hiërarchische inrichting van instellingen op federaal, regionaal en lokaal niveau.
## 4. Structuren en instellingen binnen het recht
### 4.1 Algemene beginselen
De Belgische staat is georganiseerd rond een aantal kernprincipes die de aard van de overheidsmacht en de relatie met de burger definiëren. Deze beginselen vormen de basis voor de staatsinrichting en de werking van de instellingen [14](#page=14).
#### 4.1.1 Parlementaire democratie
België is een representatieve parlementaire democratie. Dit betekent dat de burgers niet rechtstreeks de wetten maken, maar vertegenwoordigers kiezen die dit namens hen doen. Democratie is in essentie "Macht door/voor het volk". De burgers nemen deel aan dit proces door middel van stemplicht om volksvertegenwoordigers en senatoren te kiezen [13](#page=13).
#### 4.1.2 Scheiding der machten
Het principe van de scheiding der machten is cruciaal voor de Belgische staatsinrichting. Deze scheiding verdeelt de staatsmacht over drie onafhankelijke machten [13](#page=13):
* Wetgevende macht [13](#page=13).
* Uitvoerende macht [13](#page=13).
* Rechtelijke macht [13](#page=13).
Het doel hiervan is dat de machten elkaar controleren en geen enkele macht de overhand krijgt, wat de vrijheid van de burgers vergroot en tirannie voorkomt [13](#page=13) [14](#page=14).
#### 4.1.3 Rechtstaat
België is een rechtstaat. Dit houdt in dat de macht van de staatsinstellingen beperkt wordt door het recht. Deze beperking wordt op twee manieren gerealiseerd [14](#page=14):
1. Door de verdeling van de macht (scheiding der machten) [14](#page=14).
2. Door het toekennen van fundamentele rechten en vrijheden aan de burgers [14](#page=14).
#### 4.1.4 Erfelijke constitutionele monarchie
De regeringsvorm in België is een erfelijke constitutionele monarchie. Hoewel een monarchie in theorie alle macht bij één persoon kan leggen, wordt in België deze macht aan banden gelegd door de scheiding der machten. De Koning staat aan het hoofd van het land, en de opvolging is erfelijk [14](#page=14).
#### 4.1.5 Federale staat
België is een federale staat die is samengesteld uit drie gewesten en drie gemeenschappen. Dit creëert een complexe staatsstructuur op drie niveaus: de federale overheid (die de gewesten en gemeenschappen omvat), de provincies, en de gemeenten. Deze deelstaten (gewesten en gemeenschappen) hebben eigen bevoegdheden, financiële middelen en democratische instellingen op het gebied van de uitvoerende en wetgevende macht. Provincies en gemeenten worden beschouwd als ondergeschikte besturen die onderworpen zijn aan de federale overheid en de deelstaten. Federalisme wordt gedefinieerd als het samenbrengen van deelstaten en volkeren die vrijwillig willen samenleven in één staatsverband. "Federaal" verwijst specifiek naar het Belgische niveau, zoals de federale regering of het federale parlement [14](#page=14) [15](#page=15).
### 4.2 Federale politieke instellingen
De federale politieke instellingen zijn de organen die verantwoordelijk zijn voor het creëren en uitvoeren van rechtsregels op federaal niveau [15](#page=15).
#### 4.2.1 Het parlement (federale WM)
Het federale parlement is onderdeel van de federale wetgevende macht [15](#page=15).
##### 4.2.1.1 Samenstelling
Het federale parlement bestaat uit de Koning, de Kamer van volksvertegenwoordigers en de Senaat [15](#page=15).
* **Kamer van volksvertegenwoordigers:** Telt 150 leden die om de vijf jaar rechtstreeks worden gekozen [15](#page=15).
* **Senaat:** Telt 60 senatoren die niet meer rechtstreeks worden gekozen en een vertegenwoordiging vormen van de deelstaten [15](#page=15).
**Voorwaarden en Onverenigbaarheden:**
* Een persoon kan niet tegelijkertijd lid zijn van de Kamer en de Senaat [15](#page=15).
**Parlementaire Onverantwoordelijkheid en Onschendbaarheid:**
* Parlementsleden zijn onverantwoordelijk voor de meningen die zij uiten in de uitoefening van hun functie, wat vrije meningsuiting waarborgt [15](#page=15).
* Ze genieten parlementaire onschendbaarheid en kunnen strafrechtelijk niet vervolgd worden, tenzij ze op heterdaad worden betrapt [15](#page=15).
##### 4.2.1.2 Bevoegdheden
De Kamer en de Senaat hebben grotendeels dezelfde bevoegdheden, maar het zwaartepunt ligt bij de Kamer, waardoor het belang van de Senaat is afgenomen. De Senaat speelt voornamelijk een rol bij het oplossen van belangconflicten tussen gemeenschappen en gewesten [15](#page=15).
De belangrijkste bevoegdheden van het parlement zijn:
* Het maken van wetten [16](#page=16).
* Het controleren van de regering, onder meer via:
* **Begroting:** Bepaalt de financiële middelen van de regering en de bestedingsdoelen [16](#page=16).
* **Interpellatie:** De minister wordt door het parlement ter verantwoording geroepen over zijn beleid of een deel ervan [16](#page=16).
* **Parlementaire vraag:** Een parlementslid stelt een vraag aan een minister, die binnen twee weken moet antwoorden en die informatief van aard is [16](#page=16).
#### 4.2.2 De regering (federale UM)
De federale regering is het hoofd van de uitvoerende macht op federaal niveau [16](#page=16).
##### 4.2.2.1 De koning
De Koning is zowel lid van de wetgevende macht als hoofd van de uitvoerende macht [16](#page=16).
###### 4.2.2.1.1 De koninklijke functie
De Koning heeft geen politieke macht en is politiek onbekwaam. Hij is politiek onverantwoordelijk, wat betekent dat elke akte die hij uitvaardigt, ondertekend moet worden door een of meerdere ministers. Deze ministers dragen de volledige politieke verantwoordelijkheid. De Koning is absoluut onschendbaar, zowel op juridisch als politiek vlak, en kan dus niet voor de rechtbank verschijnen [16](#page=16).
###### 4.2.2.1.2 Bevoegdheden van de koning
De Koning heeft beperkte bevoegdheden [16](#page=16):
1. **Lid van de wetgevende macht:**
* Hij mag wetsontwerpen indienen [16](#page=16).
* Hij bekrachtigt wetten en herzieningen [16](#page=16).
2. **Hoofd van de uitvoerende macht:**
* Kondigt wetten af en maakt ze bekend [16](#page=16).
* Benoemt en ontslaat ministers [16](#page=16).
* Verleent de graden van het leger [16](#page=16).
* Benoemt ambtenaren [16](#page=16).
##### 4.2.2.2 Samenstelling van de regering
De federale regering wordt geleid door de Eerste Minister, die fungeert als woordvoerder. Het ontslag van de Eerste Minister impliceert het aftreden van de gehele regering. De regering bestaat verder uit vice-ministers (vervangers van de Eerste Minister), ministers (die een bepaald parlement beheren) en staatssecretarissen (die hun departement beheren onder het gezag van een minister) [16](#page=16).
* **Ministerraad:** Bepaalt het algemeen beleid van de regering en coördineert de werking van de departementen. Alle ministers (geen staatssecretarissen) nemen hieraan deel. Er moet een evenwicht zijn tussen Vlaamse en Franstalige ministers [16](#page=16).
* **Minister versus Staatssecretaris:** Een staatssecretaris werkt onder het gezag van een bepaalde minister en heeft een beperktere eigen bevoegdheid [17](#page=17).
##### 4.2.2.3 Bevoegdheden van de regering
De federale regering heeft de volgende bevoegdheden [17](#page=17):
* De uitvoering van wetten door het maken van koninklijke besluiten [17](#page=17).
* Een zelfstandige verordenende bevoegdheid [17](#page=17).
* Het beheer van openbare diensten, zoals de benoeming van ambtenaren [17](#page=17).
* Het buitenlands beleid en landsverdediging [17](#page=17).
De ministers dragen de volle politieke verantwoordelijkheid voor alle ministeriële en regeringsbeslissingen. Een minister geniet strafrechtelijke onschendbaarheid, tenzij de Kamer de minister beschuldigt met een meerderheid van stemmen, of indien hij op heterdaad wordt betrapt, in welk geval hij voor het hof van beroep kan komen [17](#page=17).
### 4.3 Regionale politieke instellingen
De regionale politieke instellingen omvatten de gemeenschappen en de gewesten, die elk hun eigen wetgevende en uitvoerende machten hebben [17](#page=17) [18](#page=18).
#### 4.3.1 De gemeenschappen
Gemeenschappen zijn gebaseerd op de notie van taal. Er zijn drie gemeenschappen: de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap en de Duitse Gemeenschap [17](#page=17).
##### 4.3.1.1 Structuren
* **Wetgevende macht:** Parlementen van de respectievelijke gemeenschappen (bv. Vlaams Parlement, Frans Gemeenschapsparlement, Duits Gemeenschapsparlement) die decreten uitvaardigen [17](#page=17).
* **Uitvoerende macht:** Regeringen van de respectievelijke gemeenschappen (bv. Vlaamse regering, Franse Gemeenschapsregering, Duitse Gemeenschapsregering) [17](#page=17).
##### 4.3.1.2 Bevoegdheden
De gemeenschappen zijn bevoegd voor onder andere onderwijs en openbare werken [17](#page=17).
* **Vlaams Parlement:** Heeft 118 rechtstreeks gekozen leden en werkt samen met parlementaire commissies. Het vaardigt decreten uit [17](#page=17).
* **Vlaamse regering:** De leden zijn niet benoemd door de Koning en de besluiten worden niet ondertekend door de Koning, maar zijn regeringsbesluiten [17](#page=17).
**Specifieke regelingen voor Brussel:**
* In Brussel functioneren de Franse Gemeenschapscommissie en de Vlaamse Gemeenschapscommissie. Hun verordeningen staan lager in hiërarchie dan wetten, decreten of ordonnanties [18](#page=18).
* Er is ook een vierde, bicommunautaire gemeenschap voor persoonsgebonden instellingen zoals gezondheidsbeleid en jeugdzorg, met een Verenigde vergadering (wetgevend) en een Verenigd college (uitvoerend) [18](#page=18).
**Vereniging van Gemeenschaps- en Gewestbevoegdheden:**
* In Vlaanderen worden de gemeenschaps- en gewestbevoegdheden door dezelfde instellingen uitgeoefend: het Vlaams Parlement (wetgevend) en de Vlaamse regering (uitvoerend) [18](#page=18).
* In Wallonië oefent het Waals Parlement en de Waals regering de gewestbevoegdheden uit, terwijl de Franse Gemeenschap zijn eigen bevoegdheden heeft [18](#page=18).
#### 4.3.2 De gewesten
De gewesten zijn bevoegd voor plaatsgebonden aangelegenheden zoals economie en energiebeleid [18](#page=18).
##### 4.3.2.1 Structuur
* **Wetgevende macht:** Gewestparlementen (Vlaams Parlement, Waals Gewestparlement, Brussels Hoofdstedelijk Gewest Parlement) [18](#page=18).
* **Uitvoerende macht:** Gewestregeringen (Vlaamse regering, Waals Gewestregering, Brussels Hoofdstedelijk Gewestregering) [18](#page=18).
##### 4.3.2.2 Bevoegdheden
De bevoegdheden van de gewesten omvatten onder meer economie en energiebeleid. De Vlaamse overheid kan ook verdragen sluiten met andere landen [19](#page=19).
#### 4.3.3 Principes van de bevoegdheidsverdeling
##### 4.3.3.1 Residuaire bevoegdheden voor de federale staat
Dit zijn bevoegdheden die exclusief aan de federale staat zijn toegekend. Voorbeelden hiervan zijn muntbeleid, arbeidsrecht, vennootschapsrecht en socialezekerheidsrecht [19](#page=19).
##### 4.3.3.2 Exclusieve bevoegdheden van gemeenschappen en gewesten
Gemeenschappen en gewesten hebben exclusieve bevoegdheden, wat betekent dat alleen de betreffende deelstaat deze bevoegdheid mag regelen en andere deelstaten niet [19](#page=19).
### 4.4 Het middelste niveau: provincies
België is verdeeld in tien provincies, die elk eigen volksvertegenwoordiging en bestuur hebben [19](#page=19).
* **Wetgevende macht:** Provincieraad [19](#page=19).
* **Uitvoerende macht:** Bestendige deputatie en de Provinciegouverneur [19](#page=19).
### 4.5 Het laagste niveau: gemeentes
De gemeenten vormen het laagste bestuurlijke niveau [19](#page=19).
* **Wetgevende macht:** Gemeenteraad [19](#page=19).
* **Uitvoerende macht:** Gemeentebestuur [19](#page=19).
| Beleidsniveau | Wetgevende macht | Wetgevend instrument | Uitvoerende macht |
| :------------ | :------------------------ | :-------------------------- | :------------------------------------------------------ |
| Gemeenschap | Parlement | Decreten | Regering |
| Gewest | Parlement | Ordonnanties | Regering |
| Provincie | Provincieraad | Provinciale reglementen | Bestendige deputatie en provinciegouverneur |
| Federaal | Federaal parlement | Wet | Koning en federale regering |
---
# Rechtshandhaving en gerechtelijke procedures
Dit gedeelte behandelt de fundamentele principes en de institutionele structuur van rechtshandhaving en gerechtelijke procedures in België, met een focus op zowel burgerlijke als strafrechtelijke processen, de beschikbare rechtsmiddelen, en de organisatie en bevoegdheden van de Belgische rechtbanken en hoven.
## 4. Rechtshandhaving en gerechtelijke procedures
### 4.1 Inleidende woorden
Het gerechtelijk recht omvat de regels die het voor rechtssubjecten mogelijk maken hun subjectieve rechten af te dwingen. Men onderscheidt de burgerlijke procedure, die alle niet-strafzaken omvat, van de strafprocedure, die betrekking heeft op misdrijven [20](#page=20).
#### 4.1.1 Burgerlijke procedure
De burgerlijke procedure wordt gekenmerkt door een accusatoir karakter, wat betekent dat de partijen zelf het initiatief nemen om een zaak bij de rechtbank aanhangig te maken. De partijen in een burgerlijke procedure zijn de eiser, die iets eist, en de verweerder, die zich verdedigt. De staande magistratuur in burgerlijke zaken omvat het openbaar ministerie, dat facultatief advies geeft en de maatschappij vertegenwoordigt, en de griffier, die notulen opstelt. Ook de gerechtsdeurwaarder speelt een rol [20](#page=20).
#### 4.1.2 Strafprocedure
De strafprocedure betreft zaken waarin een misdrijf is gepleegd en kent een inquisitoir karakter, waarbij het openbaar ministerie het initiatief neemt. De partijen zijn de beklaagde (in de correctionele of politierechtbank) of de beschuldigde (in het Hof van Assisen). De staande magistratuur bestaat hier ook uit het openbaar ministerie, dat verplicht is een strafvordering te eisen, en de griffier. De zittende magistratuur omvat de rechters, die vonnissen opmaken, en de raadsheren, die arresten opmaken op niveau van beroep. De gerechtsdeurwaarder heeft de rol van het betekenen van vonnissen [20](#page=20) [21](#page=21).
> **Tip:** Het onderscheid tussen de 'staande magistratuur' (die de partijen vertegenwoordigt en advies geeft) en de 'zittende magistratuur' (die rechtspreekt) is cruciaal voor het begrijpen van de rolverdeling binnen de rechtbank.
#### 4.1.3 Gerechtelijke functies
Belangrijke gerechtelijke functies zijn de rechter/raadsheer (zittende magistratuur), het openbaar ministerie/parket (staande magistratuur), de griffier en de gerechtsdeurwaarder. Op het niveau van eerste aanleg staat de procureur des konings aan het hoofd van het parket, bijgestaan door substituten, terwijl op het niveau van beroep de procureur-generaal, bijgestaan door advocaten, deze rol vervult. Advocaten verlenen juridische bijstand, en het 'pro deo'-systeem voorziet in bijstand voor minder gefortuneerden [21](#page=21).
### 4.2 Privaatrechtelijk procesrecht
#### 4.2.1 Burgerlijke procedure in eerste aanleg
De burgerlijke procedure in eerste aanleg start met het initiatief van een partij, het zogenaamde accusatoire karakter. Dit kan op drie manieren [21](#page=21):
1. **Dagvaarding:** Een processtuk dat door de gerechtsdeurwaarder wordt betekend om de andere partij op te roepen [21](#page=21).
2. **Verzoekschrift:** De griffier zendt dit naar partijen om voor de rechtbank te verschijnen, uitsluitend indien wettelijk bepaald. Dit is goedkoper dan een dagvaarding, omdat de kosten van de deurwaarder worden uitgespaard. Dit wordt gebruikt voor zaken zoals huur en scheiding [21](#page=21).
3. **Vrijwillige verschijning:** Partijen treden gezamenlijk voor de rechtbank, wat uitzonderlijk is [21](#page=21).
##### 4.2.1.1 Inleidende zitting
Bij de inleidende zitting wordt de zaak ingeschreven op de algemene rol door de griffier. Vervolgens wordt de zaak opgenomen in de bijzondere rol, die het kamernummer van de rechtbank vermeldt. De zittingsrol bevat alle zaken die voor die dag gepland zijn en waarvoor rolrechten betaald moeten worden. Op de eerste zitting van een rechtszaak worden ofwel korte debatten gevoerd (bij eenvoudige zaken zoals onbetaalde facturen) ofwel lange debatten (bij complexe zaken waarbij standpunten op papier moeten worden gezet) [21](#page=21) [22](#page=22).
##### 4.2.1.2 Conclusie
Indien de zaak niet in de inleidende zitting is afgehandeld, dienen de partijen conclusies in. Een conclusie is een geschreven akte waarin een partij haar eis of verweer formuleert ten aanzien van de andere partij en de rechter. Beide partijen moeten hiervan een kopie ontvangen [22](#page=22).
##### 4.2.1.3 Instaatstelling
De partijen kunnen onderling de termijn en het aantal conclusies overeenkomen, wat door de rechter wordt bekrachtigd. Bij gebreke aan overeenkomst beslist de rechter [22](#page=22).
##### 4.2.1.4 Terechtzitting
Tijdens de terechtzitting wordt de zaak inhoudelijk behandeld en pleiten beide partijen hun zaak mondeling of schriftelijk. De pleidooien zijn openbaar [22](#page=22).
##### 4.2.1.5 Vonnis
Na de pleidooien sluit de rechter de debatten en gaat hij in beraad om een vonnis uit te werken. Een vonnis is de gemotiveerde uitspraak van de rechter en bestaat uit een redengeving en een beschikkend gedeelte. De uitspraak moet in principe binnen de maand na sluiting van de debatten gebeuren, hoewel dit niet altijd wordt nageleefd. De griffier stuurt een afschrift van het vonnis naar beide partijen. Wanneer een partij niet verschijnt, wordt een verstekvonnis uitgesproken. Een vonnis vormt een uitvoerbare titel [22](#page=22) [23](#page=23).
#### 4.2.2 Strafprocedure (eerste aanleg)
De strafprocedure in eerste aanleg omvat een dagvaarding door het OM (of een burgerlijke partij), een inleidende zitting en een terechtzitting. Ook hier kan een verstekvonnis worden uitgesproken indien een partij niet verschijnt [23](#page=23).
#### 4.2.3 Rechtsmiddelen
Rechtsmiddelen zijn middelen die de wet toekent aan partijen of derden om een nieuwe beslissing te verkrijgen in een reeds uitgesproken geschil, waardoor een vonnis ongedaan gemaakt kan worden [23](#page=23).
##### 4.2.3.1 Gewone rechtsmiddelen
De gewone rechtsmiddelen zijn verzet en hoger beroep [23](#page=23).
* **Verzet:** Kan aangetekend worden tegen een verstekvonnis wanneer een partij niet is komen opdagen. Het geschil wordt opnieuw behandeld door dezelfde rechter. Verzet moet binnen het jaar worden betekend aan de partij die niet verschenen is en kan slechts één keer worden aangetekend, maar hoger beroep blijft wel mogelijk. Bij burgerlijke zaken is verzet enkel mogelijk bij verstekvonnissen [23](#page=23).
* **Hoger beroep:** Kan worden aangetekend tegen een tegensprekelijk vonnis wanneer men niet tevreden is met de uitspraak. De zaak wordt opnieuw behandeld door een rechtbank op een hoger niveau [23](#page=23).
Hoger beroep is niet mogelijk in de volgende gevallen:
* Tegen vonnissen van de vrederechter met een waarde kleiner dan 2000 euro [23](#page=23).
* Tegen vonnissen van de rechtbank van eerste aanleg en de ondernemingsrechtbank met een waarde kleiner dan 2500 euro [23](#page=23).
* Tegen burgerlijke vonnissen van de politierechtbank met een waarde kleiner dan 2000 euro [23](#page=23).
* Tegen een akkoordvonnis [24](#page=24).
Beslissingen van inwendige aard zijn niet vatbaar voor verzet of hoger beroep. De eiser in hoger beroep wordt de appellant genoemd, en de verweerder de geïntimeerde [24](#page=24).
##### 4.2.3.2 Buitengewone rechtsmiddelen
Het **cassatieberoep** is een buitengewoon rechtsmiddel dat niet als een derde aanleg wordt beschouwd. Het kan worden aangetekend tegen een uitspraak in laatste aanleg. De gronden voor cassatie zijn schending van de wet of procedurefouten. Het Hof van Cassatie is het hoogste rechtscollege in België. Het normale termijn om zich in cassatie te voorzien bedraagt drie maanden, via een verzoekschrift op de griffie van het Hof van Cassatie [24](#page=24) [28](#page=28).
### 4.3 Gewone gerechtelijke instellingen: rechtbanken en hoven
#### 4.3.1 Bevoegdheid van de rechtbank
De bevoegdheid van een rechtbank kan materieel of territoriaal zijn [24](#page=24).
* **Materiële bevoegdheid:** Een rechtbank is bevoegd voor een bepaald domein of type geschil [24](#page=24).
* **Territoriale bevoegdheid:** Een rechtbank is bevoegd voor een bepaald grondgebied [24](#page=24).
| Niveau | Hof/rechtbank | Gebied |
| :--------------------------- | :--------------------------------- | :----------------------------- |
| Eerste niveau | Vredegerecht | Gerechtelijke kantons | .
| Tweede niveau | Rechtbank van eerste aanleg | Gerechtelijke arrondissementen | [12](#page=12).
| | Politierechtbank | Gerechtelijke arrondissementen | [12](#page=12).
| Derde niveau | Hof van Assisen | Provincies + Brussel (10+Brussel) |
| Vierde niveau | Hoven van beroep | 5 rechtsgebieden |
| | Arbeidshoven | 5 rechtsgebieden |
| | Ondernemingsrechtbank | 5 rechtsgebieden |
| | Arbeidsrechtbank | 5 rechtsgebieden |
| Hoogste niveau | Hof van Cassatie | Brussel |
In burgerlijke rechtbanken is het Openbaar Ministerie doorgaans geen procespartij, behalve in strafrechtbanken waar het als eiser optreedt [25](#page=25).
#### 4.3.2 Organisatie van de rechtbanken over het Belgisch grondgebied
##### 4.3.2.1 Vredegerecht
De vrederechter is bevoegd voor alle vorderingen met een waarde lager dan 5000 euro. Uitzonderingen hierop zijn nutsvoorzieningen, internet en kabeltelevisie, ongeacht het bedrag. Ook bij bepaalde geschillen met betrekking tot onroerende goederen, zoals huur en onteigeningen, is de vrederechter bevoegd, ongeacht de waarde [25](#page=25).
* **Hoger beroep:** Niet mogelijk indien de waarde kleiner is dan 2000 euro; anders kan men in beroep gaan bij de rechtbank van eerste aanleg [25](#page=25).
De bevoegdheid inzake vorderingen tussen ondernemingen en niet-ondernemingen is als volgt [25](#page=25):
* Niet-onderneming tegen niet-onderneming:
* < 5000 euro: Vredegerecht
* > 5000 euro: Rechtbank van eerste aanleg (burgerlijke aanleg)
* Niet-onderneming tegen onderneming:
* < 5000 euro: Vredegerecht of ondernemingsrechtbank
* > 5000 euro: Burgerlijke rechtbank of ondernemingsrechtbank
* Onderneming tegen niet-onderneming:
* < 5000 euro: Vredegerecht
* > 5000 euro: Burgerlijke rechtbank
* Onderneming tegen onderneming: Ongeacht het bedrag, de ondernemingsrechtbank.
* Nutsvoorzieningen: Ongeacht het bedrag, de vrederechter.
##### 4.3.2.2 Politierechtbank
De politierechtbank is bevoegd voor:
1. **Strafzaken:** Overtredingen (de lichtste vorm van misdrijven) en alle verkeersmisdrijven. Hoger beroep is altijd mogelijk bij de correctionele rechtbank [26](#page=26).
2. **Burgerlijke zaken:** Alle vorderingen tot schadevergoeding ontstaan uit een verkeersongeval, ongeacht het bedrag. Hoger beroep is enkel mogelijk indien de vordering groter is dan 2000 euro [26](#page=26).
**Straffen voor overtredingen:**
* Gevangenisstraf: tussen 1 en 7 dagen [26](#page=26).
* Geldboete: 1 tot 25 euro (vermenigvuldigd met 8) [26](#page=26).
* Werkstraf: 20 tot 45 uur [26](#page=26).
##### 4.3.2.3 Rechtbank van eerste aanleg
De rechtbank van eerste aanleg telt vier kamers:
A. **Familie- en jeugdrechtbanken:** Bevoegd voor aspecten van het familiale leven en jeugd, zoals schenkingen en nietigverklaringen van wettelijke samenwoningen. De jeugdkamer behandelt de bescherming van het kind en maatregelen ten aanzien van ouders, met bevoegdheid voor verontrustende opvolgingssituaties (VOS) en als misdrijf omschreven feiten (MOF) [26](#page=26).
B. **Burgerlijke rechtbank:** Bevoegd voor alle burgerzaken kleiner dan 5000 euro, tenzij de wet anders bepaalt. Dit is de tweede en laatste aanleg voor beroep tegen uitspraken van de vrederechter of politierechter in burgerlijke zaken [26](#page=26).
C. **Correctionele rechtbank:** Bevoegd voor wanbedrijven (behalve verkeer, zoals diefstal en drugs) en gecorrectionaliseerde misdaden (misdaden zonder dodelijke afloop, bv. een eerste zitting van verkrachting zonder dood). Hoger beroep tegen de politierechtbank komt hier terecht [26](#page=26).
**Straffen voor wanbedrijven:**
* Gevangenisstraf: 8 dagen tot 5 jaar [26](#page=26).
* Geldboete: 26 euro of meer (vermenigvuldigd met 8) [26](#page=26).
* Werkstraf: 46 tot 300 uur [26](#page=26).
Bijna alle misdaden komen hiervoor in aanmerking, aangezien het Hof van Assisen zelden voorkomt [26](#page=26).
D. **Strafuitvoeringsrechtbank:** Waakt over de uitvoering van straffen en oordeelt over strafuitvoeringsmodaliteiten. Per hof van beroep is er één strafuitvoeringsrechtbank, met een extra in Brussel. Hoger beroep is hier niet mogelijk, wel cassatieberoep [26](#page=26) [27](#page=27).
De voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg fungeert als gedingrechter voor dringende en spoedeisende zaken in afwachting van een definitief vonnis [27](#page=27).
##### 4.3.2.4 Ondernemingsrechtbank (eerste aanleg)
De ondernemingsrechtbank is bevoegd voor:
* Alle geschillen tussen ondernemingen, ongeacht de waarde [27](#page=27).
* Geschillen waarbij een niet-handelaar tegen een handelaar optreedt, indien de niet-handelaar dit wenst [27](#page=27).
* Welbepaalde geschillen zoals faillissementen, wisselbrieven en orderbriefjes [27](#page=27).
De samenstelling bestaat uit een beroepsmagistraat en twee lekenrechters uit de praktijk. De voorzitter is een kort geding rechter voor spoedeisende zaken [27](#page=27).
##### 4.3.2.5 Arbeidsrechtbank (eerste aanleg)
De arbeidsrechtbank behandelt alle geschillen die betrekking hebben op het arbeidsrecht en sociaal-zekerheidsrecht, ongeacht het bedrag van de eis. Dit omvat geschillen tussen werknemer en werkgever. Hoger beroep is altijd mogelijk bij het arbeidshof. De samenstelling bestaat uit een beroepsrechter, een jurist, vertegenwoordigers en twee rechters in sociale zaken. De voorzitter is een gedingrechter bij spoedeisende zaken. Het arbeidsauditoraat (OM) met een arbeidsauditeur is hierbij betrokken [27](#page=27).
##### 4.3.2.6 Arrondissementsrechtbank
De arrondissementsrechtbank doet geen uitspraak over de grond van de zaak, maar enkel in bevoegdheidsgeschillen. Hoger beroep is hier niet mogelijk. De samenstelling bestaat uit de voorzitters van de rechtbank van eerste aanleg, de ondernemingsrechtbank en de arbeidsrechtbank [27](#page=27).
##### 4.3.2.7 Hof van beroep
Het hof van beroep kent kamers voor burgerlijke zaken, jeugdkamers, familiekamers, strafzaken en minnelijke schikking. Het is **nooit een eerste aanleg**; de eerste aanleg was de rechtbank van eerste aanleg. Er zijn vijf hoven van beroep in België: Antwerpen, Gent, Brussel, Luik en Berchem [28](#page=28).
##### 4.3.2.8 Arbeidshof
Het arbeidshof is de tweede aanleg voor beroepen tegen uitspraken van de arbeidsrechtbank. De samenstelling bestaat uit één beroepsmagistraat en twee raadsheren. Het is **nooit een eerste aanleg** [28](#page=28).
##### 4.3.2.9 Hof van Assisen
Het Hof van Assisen is een strafrechtbank voor zeer uitzonderlijke procedures en behandelt de zwaarste niet-correctionaliseerbare misdaden. Het is geen permanente rechtbank. Het is zowel eerste als laatste aanleg, waartegen enkel cassatieberoep mogelijk is. De samenstelling bestaat uit een beroepsmagistraat, een volksjury, een voorzitter en twee assessoren. Er zijn elf hoven van Assisen [28](#page=28).
**Straffen voor misdaden:**
* Opsluiting: 5 jaar tot levenslang [28](#page=28).
* Geldboete: meer dan 26 euro (vermenigvuldigd met 8) [28](#page=28).
##### 4.3.2.10 Hof van Cassatie
Het Hof van Cassatie wordt beschouwd als het 'Hoogste rechtscollege' en niet als een derde aanleg. Cassatieberoep is mogelijk tegen uitspraken die in laatste aanleg zijn gewezen om twee redenen: schending van de wet (rechtsnorm) of procedurefouten. Er is één Hof van Cassatie in Brussel [28](#page=28).
### 4.4 Bijzondere instellingen: Grondwettelijk Hof en Raad van State
#### 4.4.1 Grondwettelijk Hof
Het Grondwettelijk Hof vernietigt wetten, decreten en ordonnanties die strijdig zijn met bepaalde artikelen van de Grondwet. Het is bevoegd bij bevoegdheidsoverschrijding van de federale of regionale wetgever en doet **geen onderzoek ten gronde** [28](#page=28).
---
# Verbintenissenrecht
Hier is een gedetailleerde studiegids voor "Verbintenissenrecht", gebaseerd op de verstrekte documentatie, met focus op de pagina's 28-42.
## 5. Verbintenissenrecht
Verbintenissenrecht behandelt de rechtsband die ontstaat uit een rechtshandeling of de wet, waarbij een persoon zich verbindt jegens een ander om iets te geven, te doen of niet te doen [29](#page=29).
### 5.1 Hoofdstuk 1: Verbintenissen uit overeenkomsten
Een contract is een overeenkomst waarbij een of meer personen zich jegens anderen verbinden iets te geven, te doen of iets niet te doen [29](#page=29).
#### 5.1.1 Definitie en enkele soorten
* **Consensuele overeenkomst**: Komt tot stand door loutere toestemming van de partijen [30](#page=30).
* **Plechtige overeenkomst**: Vereist specifieke formaliteiten; indien niet nageleefd, is de overeenkomst nietig (bv. huwelijksakte, aankoop huis met notaris) [30](#page=30).
* **Wederkerige overeenkomst**: Beide partijen verbinden zich tot een prestatie (bv. aankoop auto) [30](#page=30).
* **Eenzijdige overeenkomst**: Slechts één partij neemt een verbintenis op zich (bv. schenking) [30](#page=30).
* **Overeenkomsten om niet**: Slechts één partij heeft een economisch voordeel (bv. schenking) [30](#page=30).
* **Overeenkomsten ten bezwarende titel**: Beide partijen hebben een economisch voordeel (bv. koop-verkoop) [30](#page=30).
#### 5.1.2 Basisbeginselen van het contractenrecht
* **Contractvrijheid**: Men kan vrij beslissen om al dan niet te contracteren en over welke aangelegenheid [30](#page=30).
* **Bindende kracht**: Een gesloten overeenkomst moet worden nageleefd alsof het een wettelijke regel is [30](#page=30).
* **Consensualisme**: Contractuele verbintenissen kunnen ontstaan door loutere wilsovereenstemming, zonder speciale vormvereisten (uitzondering: plechtige overeenkomsten) [30](#page=30).
#### 5.1.3 Geldigheidsvoorwaarden voor het bestaan van de overeenkomst
Om geldig te zijn, moet aan vier voorwaarden worden voldaan [30](#page=30):
* Toestemming [30](#page=30).
* Bekwaamheid [30](#page=30).
* Voorwerp [30](#page=30).
* Oorzaak [30](#page=30).
##### 5.1.3.1 Toestemming
* **Definitie**: Akkoord, consensus. De verschillende partijen moeten akkoord zijn over de zaak en hun toestemming geven [30](#page=30).
* **Vrije en bewuste toestemming**: De toestemming mag niet onder invloed zijn [31](#page=31).
* **Wilsgebreken**: Onder bepaalde voorwaarden wordt de overeenkomst nietig verklaard [31](#page=31).
* **Dwaling**: Een vergissing, onvrijwillig verkeerde voorstelling van zaken. Komt in aanmerking indien verschoonbaar en een essentieel element betreft (bv. aankoop leren zetel die namaak blijkt te zijn) [31](#page=31).
* **Bedrog**: Een list of kunstgreep [31](#page=31).
* **Hoofdbedrog**: Leidt tot nietigheid [31](#page=31).
* **Incidenteel bedrog**: Leidt tot schadevergoeding, indien men het wist, zou men het nog steeds gekocht hebben, maar onder andere omstandigheden [31](#page=31).
* **Geweld**: Zowel fysiek als moreel geweld (bv. dwang om overeenkomst aan te gaan met bedreigingen) [31](#page=31).
* **Benadeling**: Groot onevenwicht tussen prestaties (bv. bij verkoop van onroerend goed als iemand meer dan 7/12 krijgt) [31](#page=31).
##### 5.1.3.2 Bekwaamheid
* In principe is iedereen handelingsbekwaam [31](#page=31).
* Uitzonderingen: Minderjarigen en onbekwaam verklaarden (bv. mensen met dementie) [31](#page=31).
* Een overeenkomst aangegaan door een onbekwaam iemand leidt tot een relatieve nietigheid die enkel door de contractpartijen kan worden ingeroepen [31](#page=31).
##### 5.1.3.3 Voorwerp
* Het concrete rechtsgevolg dat de partijen beogen [31](#page=31).
* Het moet legaal zijn en kunnen bestaan (bv. niet het menselijk lichaam) [31](#page=31).
* Iedereen kan nietigheid van contract inroepen [31](#page=31).
##### 5.1.3.4 Oorzaak
* De doorslaggevende beweegreden waarom iemand een overeenkomst aangaat [31](#page=31).
* Mag niet illegaal zijn, anders wordt de overeenkomst nietig verklaard (bv. schijnhuwelijk voor fiscale voordelen) [31](#page=31).
#### 5.1.4 Opmerking: Nietigheid
* **Absolute nietigheid**: Kan door elke belanghebbende worden ingeroepen en wordt ambtshalve door de rechter opgeworpen; kan niet worden gedekt door het akkoord van de partijen [32](#page=32).
* **Relatieve nietigheid**: Kan enkel worden ingeroepen door de partij die de bepaling beoogt te beschermen; mag niet ambtshalve door de rechter worden opgeworpen en kan worden gedekt door het akkoord van de partijen [32](#page=32).
#### 5.1.5 Interpretatie van overeenkomsten
* **Duidelijke clausules**: Geen probleem [32](#page=32).
* **Onduidelijke clausules**: De rechter zoekt naar de gemeenschappelijke bedoeling van de partijen [32](#page=32).
* **Verdere interpretatieregels**:
* Bepalingen met dubbele betekenis worden opgevat in de zin die het best overeenstemt met de inhoud van het contract [32](#page=32).
* Dubbelzinnigheid moet worden uitgelegd [32](#page=32).
* Bij twijfel is dit ten nadele van degene die gedwongen heeft en ten voordele van degene die zich verbonden heeft [32](#page=32).
#### 5.1.6 Uitwerking van de overeenkomst
Dit onderscheidt de gevolgen tussen contractpartijen en ten overstaan van derden [32](#page=32).
##### 5.1.6.1 Uitwerking tussen de contractpartijen
* De uitvoering moet "ter goeder trouw" verlopen [32](#page=32).
* **Contractbreuk**: Indien een partij de verbintenis niet nakomt, is deze contractueel aansprakelijk [32](#page=32).
* **Uitzonderingen**: Overmacht (bv. brand, lockdown) of een geldig bevrijdingsbeding (bv. disclaimer voor diefstal) [32](#page=32).
* **Sancties bij contractbreuk**:
1. **Eerste aanmaning**: Bellen, mailen, aangetekende brief om aan te geven wat moet gebeuren [32](#page=32).
2. **Mogelijke sancties**:
* **Uitvoering in natura**: Alles zoals voorzien, plus schadevergoeding (bv. huurder mag later in het huis, verhuurder betaalt hotelkosten) [32](#page=32).
* **Uitvoering bij equivalent**: Vordering plus dwangsom (bv. elke dag 100 euro) [33](#page=33).
3. **Specifieke sancties bij wederkerige overeenkomsten (koop en huur)**:
* **Ontbinding + schadevergoeding**: De overeenkomst eindigt [33](#page=33).
* **ENAC (Exceptio non adimpleti contractus)**: Als jij niet presteert, presteer ik ook niet [33](#page=33).
* **Retentierecht**: Iets bijhouden van een ander omdat deze niet betaalt [33](#page=33).
##### 5.1.6.2 Uitwerking tegenover derden
* **Relativiteit van overeenkomsten**: Een overeenkomst brengt enkel gevolgen teweeg tussen de contractpartijen [33](#page=33).
* **Uitzonderingen op de relativiteit**:
* **Sterkmaking**: Een derde belooft dat een partij iets zal doen of toestemming zal geven in naam van iemand anders; de derde mag zelf kiezen om dit wel of niet te doen [33](#page=33).
* **Beding ten behoeve van een derde**: Een overeenkomst waarbij een partij een voordeel bedingt ten gunste van een derde die zelf niet betrokken is (bv. levensverzekering) [33](#page=33).
* **Rechtstreekse vordering**: Schuldeiser mag de schuldenaar van zijn schuldenaar rechtstreeks aanspreken [33](#page=33).
* **Zijdelingse vordering**: Een schuldeiser oefent, wanneer zijn eigen schuldenaar verzuimt, zelf de rechten en vorderingen van die schuldenaar uit (bv. schuldenaar schenkt vennootschap weg om schulden te ontlopen) [33](#page=33).
* **Pauliaanse vordering**: Schuldeisers treden op tegen schuldenaars die zich onvermogend willen maken, vaak bij bedrog [33](#page=33).
#### 5.1.7 Modaliteit van de verbintenissen
* **Verbintenissen met meerdere subjecten**:
* Meerdere schuldenaren/schuldeisers kunnen leiden tot deelbare verbintenissen, tenzij er sprake is van hoofdelijkheid, waarbij per individu betaald moet worden [33](#page=33).
### 5.2 Hoofdstuk 1: Koop - Verkoop
* **Definitie**: Een overeenkomst waarbij de verkoper zich verbindt een zaak te leveren aan de koper tegen een prijs in geld [38](#page=38).
* **Twee bestanddelen**: Eigendomsoverdracht en betaling van een geldprijs [38](#page=38).
* **Consensualisme (solo consensu)**: Overeenstemming over goed en prijs doet eigendom onmiddellijk overgaan, zelfs zonder directe levering. Indien het goed nadien tenietgaat, is de koper nog steeds verplicht te betalen [39](#page=39).
* **Uitzonderingen op onmiddellijke eigendomsoverdracht**:
* **Soortgoederen**: Eigendom gaat pas over als de goederen geïndividualiseerd zijn (bv. stookolie in de tank) [39](#page=39).
* **Toekomstige goederen**: Zaken die nog niet bestaan (bv. volgende oogst, appartement op plan) [39](#page=39).
* **Eigendomsvoorbehoud**: Contractueel is een latere eigendomsoverdracht bepaald (bv. leverancier behoudt eigendom tot betaling) [39](#page=39).
* **Plichten van de verkoper**:
* Levering van de zaak [39](#page=39).
* Vrijwaringsplicht:
* **Voor uitwinning**: Bescherming tegen feiten van verkoper of derden die het eigendom of gebruik ontnemen [39](#page=39).
* **Tegen verborgen gebreken**: Vrijwaring voor gebreken, zelfs indien de verkoper er niet van op de hoogte was [39](#page=39).
* **Plichten van de koper**:
* In ontvangst nemen van de goederen [39](#page=39).
* Prijs betalen [39](#page=39).
### 5.3 Hoofdstuk 2: Huur
* **Definitie**: Een contract waarbij de ene partij het genot van een zaak verleent aan de andere gedurende een bepaalde tijd, tegen een prijs die de laatste betaalt [40](#page=40).
* **Kenmerken**: Consensuele overeenkomst, overeenkomst ten bezwarende titel, wederkerige overeenkomst, tijdelijke overeenkomst (max. 99 jaar) [40](#page=40).
* **Verschillende soorten huur**: Gemeenrechtelijke huur, woninghuur, handelshuur, pacht (huur van agrarische gronden) [40](#page=40).
* **Verplichtingen verhuurder**: Leveren van het goed, onderhouden van het goed, verschaffen van rustig genot [40](#page=40).
* **Verplichtingen huurder**: Gebruik als goede huisvader volgens bestemming, betalen van de huurprijs [40](#page=40).
### 5.4 Hoofdstuk 3: Aannemingsovereenkomst
* **Definitie**: Een overeenkomst waarbij de ene partij zich verbindt voor een ander een bepaald werk uit te voeren door materiële of intellectuele handelingen te stellen tegen betaling van een prijs [40](#page=40).
* **Verbintenissen van de aannemer**: Werk uitvoeren volgens plannen en regels van de kunst, raadgevingsplicht, werken uitvoeren binnen afgesproken termijn [41](#page=41).
* **Verbintenissen van de opdrachtgever**: Medewerking verlenen, prijs betalen, bouwwerk in ontvangst nemen [41](#page=41).
* **Aansprakelijkheid voor gebreken na aanvaarding**: Aannemers, architecten, etc. zijn 10 jaar aansprakelijk [41](#page=41).
* **Beëindiging**: Natuurlijke beëindiging, wederzijdse toestemming, of door betaling van een som [41](#page=41).
### 5.5 Hoofdstuk 4: Andere bijzondere contracten
#### 5.5.1 Lening
* **Definitie**: Een overeenkomst waarbij de ene partij een zaak afgeeft aan de andere om er tijdelijk gebruik van te maken [41](#page=41).
* **Soorten leningen**:
* **Bruiklening (commodaat)**: Goederen die na gebruik niet kapotgaan. Lener moet goed als een goede huisvader bewaren [41](#page=41).
* **Verbruiklening**: Goederen zijn weg na gebruik (bv. geleende eieren) [41](#page=41).
#### 5.5.2 Bewaargeving
* **Definitie**: Een handeling waarbij de bewaarnemer een zaak aanneemt van een bewaargever onder de verplichting deze te bewaren en in natura terug te geven [41](#page=41).
* **Sekwester**: Bijzondere vorm waarbij een derde zaak in bewaring neemt, hetzij door gerechtelijke beslissing, hetzij door overeenkomst, voor goederen die tussen twee partijen betwist worden [42](#page=42).
#### 5.5.3 Dading
* **Definitie**: Een overeenkomst waarbij partijen een gerezen geschil beëindigen of toekomstige geschillen voorkomen door wederzijdse toegevingen. Moet met schriftelijk bewijs worden vastgelegd [42](#page=42).
#### 5.5.4 Lastgeving
* **Definitie**: Een overeenkomst waarbij de ene partij een andere persoon de opdracht geeft om in haar naam en voor haar rekening rechtshandelingen te stellen [42](#page=42).
* **Verbintenissen lasthebber**: Nakomen wat overeen is gekomen, zelf uitvoeren, rekenschap tonen [42](#page=42).
* **Verbintenissen lastgever**: Bepaald bedrag betalen, opdracht geven [42](#page=42).
* **Kenmerken**: Consensuele overeenkomst, om niet of ten bezwarende titel mogelijk [42](#page=42).
#### 5.5.5 Borgtocht
* **Definitie**: Een overeenkomst waarbij een persoon (borg) zich tegenover de schuldeiser verbindt de verbintenis van de schuldenaar na te komen indien deze dat niet doet [42](#page=42).
* **Bescherming van de kosteloze borg**: Wetgeving ter bescherming van de borg die geen economisch voordeel heeft [42](#page=42).
### 5.6 Hoofdstuk 2: Verbintenissen uit quasi-contracten
Quasi-contracten, ook wel oneigenlijke contracten genoemd, zijn vrijwillige handelingen waaruit een verbintenis ontstaat ten opzichte van een derde, soms met wederzijdse verbintenissen. Er zijn drie soorten [34](#page=34):
#### 5.6.1 Zaakwaarneming
* **Definitie**: Iemand stelt vrijwillig noodzakelijke handelingen om andermans belangen te behartigen, zonder wettelijke of contractuele plicht, omdat de meester van de zaak tijdelijk niet in staat is [34](#page=34).
* **Voorbeeld**: Dak repareren van afwezige buurman. De waarnemer is verplicht kosten te blijven dragen tot de terugkeer [34](#page=34).
#### 5.6.2 Onverschuldigde betaling
* **Definitie**: Iemand verricht een betaling aan een ander zonder daartoe schuldig te zijn [34](#page=34).
* **Verplichting**: Wie bij vergissing of met voorkennis iets heeft ontvangen dat niet verschuldigd was, moet het teruggeven [35](#page=35).
* **Intresten**: Verschuldigd vanaf aanmaning; te kwader trouw vanaf ontvangst betaling [35](#page=35).
* **Voorbeeld**: Onverwacht 15.000 dollars ontvangen van een onbekende moet te goeder trouw worden teruggestort [35](#page=35).
#### 5.6.3 Verrijking zonder oorzaak
* **Definitie**: Iemand wordt verarmd ten voordele van een ander, zonder dat daar een juridische oorzaak voor bestaat [35](#page=35).
* **Voorwaarden**: Verrijking van het ene vermogen, verarming van het andere vermogen, oorzakelijk verband, geen geldige oorzaak, en geen andere vordering mogelijk [35](#page=35).
* **Voorbeeld**: Oma betaalt studiegeld voor haar kleinkind [35](#page=35).
### 5.7 Hoofdstuk 3: Verbintenissen uit onrechtmatige daad
#### 5.7.1 Terminologie en overzicht
* **Aansprakelijk**: Iemand die door zijn onrechtmatige daad schade berokkent aan een ander, is aansprakelijk en kan worden aangesproken tot schadevergoeding [35](#page=35).
* **Soorten aansprakelijkheid**:
1. **Strafrechtelijke aansprakelijkheid**: Schadevergoeding tegenover de maatschappij bij overtreding van strafrechtelijke normen, leidt tot straf (gevangenisstraf, geldboete) [35](#page=35).
2. **Burgerlijke aansprakelijkheid**: Schadevergoeding tegenover de benadeelde burger.
* **Contractuele aansprakelijkheid**: Gebaseerd op contractuele fout [35](#page=35).
* **Buitencontractuele aansprakelijkheid (foutaansprakelijkheid, Aquiliaanse aansprakelijkheid)**: Gebaseerd op een fout buiten een contract [35](#page=35).
* Aansprakelijkheid voor eigen daad [35](#page=35).
* Aansprakelijkheid voor andermans daad (bv. ouders voor kinderen, aanstellers voor aangestelden) [36](#page=36).
#### 5.7.2 Verantwoordelijkheid voor de eigen onrechtmatige daad
* **Principe**: "Elke daad van de mens waardoor aan een ander schade wordt veroorzaakt, verplicht degene wiens schuld de schade ontstaat is, deze te vergoeden." [36](#page=36).
* **De fout**: Een bewuste tekortkoming aan een gedragsregel [36](#page=36).
* Overtreding van de wet, reglement of gedragsregel (bv. verkeersregel overtreden) [36](#page=36).
* Overtreding van een zorgvuldigheidsnorm (bv. handelen als een 'goede huisvader') [36](#page=36).
* De fout moet toerekenbaar zijn (men moet niet geestelijk ziek of minderjarig zijn, alhoewel minderjarigen wel aansprakelijk kunnen zijn) [36](#page=36).
* **De schade**:
* **Materiële schade (vermogensschade)**: Schade aan het vermogen (bv. schade aan kleding) [36](#page=36).
* **Morele schade**: Schade aan sentimentele belangen (bv. verwondingen, overlijden van nabestaanden) [36](#page=36).
* **Causaal of oorzakelijk verband**: De schade moet een gevolg zijn van de begaande fout [36](#page=36).
* **Voorbeeld**: Een onregelmatig geparkeerde auto veroorzaakt geen causaal verband met een ongeval in de buurt als het ongeval ook zou hebben plaatsgevonden als de auto correct geparkeerd stond [36](#page=36).
#### 5.7.3 Aansprakelijkheid voor andermans daad
* Men is wettelijk gehouden voor schade door onrechtmatige daad die door personen is veroorzaakt waarvoor men wettelijk moet instaan [36](#page=36).
* **Vermoeden van aansprakelijkheid**:
* **Weerlegbaar**: Ouders voor kinderen, onderwijzers voor leerlingen [37](#page=37).
* **Niet weerlegbaar**: Aanstellers (werkgevers) voor hun aangestelden (werknemers) [37](#page=37).
##### 5.7.3.1 Aansprakelijkheid van de ouders
* Ouders zijn aansprakelijk voor schade aan derden veroorzaakt door de onrechtmatige daad van hun minderjarig kind, mits het kind voldoende vrije wil en verstand bezit [37](#page=37).
* Het kind kan vanaf 7-8 jaar zelf aansprakelijk zijn [37](#page=37).
* Er kan een fout in de opvoeding of het toezicht zijn [37](#page=37).
* **Weerlegbaar vermoeden**: Ouders kunnen regres doen op iemand anders (bv. de school) [37](#page=37).
##### 5.7.3.2 Aansprakelijkheid van de onderwijzers en ambachtslieden
* Onderwijzers zijn aansprakelijk voor schade veroorzaakt door de onrechtmatige daad van een leerling die onder hun toezicht stond. Dit geldt ook voor leerlingen onder de 18 jaar, ongeacht hun leeftijd van onderscheid [37](#page=37).
* Onderwijzers worden breed geïnterpreteerd (bv. naschoolse activiteiten, maar geen monitoren) [37](#page=37).
* **Weerlegbaar vermoeden**: Onderwijzers kunnen regres doen op iemand (bv. de ouders, mits het kind ouder is dan 7-8 jaar) [37](#page=37).
##### 5.7.3.3 Aansprakelijkheid van de aansteller (werkgever)
* Er is een band van ondergeschiktheid tussen de aansteller en de aangestelde [38](#page=38).
* **Niet weerlegbaar**: De werkgever is aansprakelijk voor de fouten van zijn werknemer [38](#page=38).
* **Artikel 18 WAO**: Werknemer is enkel aansprakelijk voor bedrog, zware schuld, en herhaaldelijke lichte schuld [38](#page=38).
* De werkgever kan wel schadevergoeding terugvorderen van de werknemer [38](#page=38).
* Er MOET ALTIJD een overtreding van de wet of zorgvuldigheidsnorm zijn [38](#page=38).
---
# Goederenrecht, zakelijke rechten en zekerheden
Dit deel van de studiehandleiding behandelt de fundamentele concepten van het goederenrecht, met een focus op de classificatie van goederen, de aard van roerende en onroerende goederen, de verschillende zakelijke rechten, en de rol van zekerheden zoals pand en hypotheek.
### 6.1 Begrip en soorten goederen
Het recht is bedoeld om een ordelijke samenleving te bewerkstelligen door een onderscheid te maken tussen rechtssubjecten (natuurlijke en rechtspersonen) en rechtsobjecten (goederen en dieren), waarbij op elke categorie een eigen recht van toepassing is. Goederen kunnen worden gecategoriseerd op verschillende manieren [43](#page=43):
* **Materieel/lichamelijk versus immaterieel/onlichamelijk:** Lichamelijke goederen zijn tastbaar, terwijl onlichamelijke goederen dat niet zijn. Een patent is bijvoorbeeld een onlichamelijk goed [43](#page=43) [45](#page=45).
* **Roerende goederen versus onroerende goederen:** Dit onderscheid is cruciaal voor burgerlijk, fiscaal en gerechtelijk recht [44](#page=44).
* **Gebruiksgoederen versus verbruiksgoederen:** Gebruiksgoederen verdwijnen niet onmiddellijk bij gebruik, terwijl verbruiksgoederen dat wel doen [45](#page=45).
* **Goederen in handel versus goederen buiten de handel:** Goederen in de handel zijn privaat toe te eigenen en verhandelbaar, terwijl goederen buiten de handel dat niet zijn [45](#page=45).
* **Publieke versus private goederen:** Publieke goederen behoren toe aan publiekrechtelijke rechtspersonen en zijn niet zomaar vervreemdbaar [45](#page=45).
### 6.2 Roerende en onroerende goederen
Het onderscheid tussen roerende en onroerende goederen is van groot belang [44](#page=44).
#### 6.2.1 Onroerende goederen
Onroerende goederen zijn niet verplaatsbaar. Ze kunnen worden onderverdeeld in [44](#page=44):
* **Onroerende goederen uit hun aard:** Dit omvat de grond en alles wat aan de grond gehecht is, zoals leidingen in de grond, huizen, bruggen, spoorwegen, zonnepanelen, bomen en planten [44](#page=44).
* **Onroerende goederen door incorporatie:** Goederen die, hoewel ze losse materialen zijn, zodanig worden geplaatst dat ze een geheel vormen dat onroerend wordt. De vruchten van een boom zijn onroerend door incorporatie zolang ze nog aan de boom hangen [44](#page=44).
* **Onroerende goederen door bestemming:** Goederen die door de eigenaar aan een onroerend goed zijn verbonden, zowel materieel als economisch. Voorbeelden zijn spiegels in een kledingzaak, machines in een fabriek, of koeien in een boerderij [44](#page=44).
* **Onroerende goederen door het voorwerp waarop ze betrekking hebben:** Dit zijn rechten die betrekking hebben op onroerend goed [44](#page=44).
#### 6.2.2 Roerende goederen
Roerende goederen zijn alle goederen die verplaatsbaar zijn en niet onder de categorie onroerende goederen vallen. Ze kunnen zijn [44](#page=44):
* **Roerende goederen uit hun aard:** Goederen die door eigen of andermans kracht kunnen worden verplaatst, zoals een hond, een gsm of een auto [44](#page=44).
* **Roerende goederen door wetbepalingen:** Goederen die door specifieke wettelijke regels als roerend worden beschouwd, zoals een contactverbod of de verplaatsing van schulden na overlijden [44](#page=44).
* **Roerende goederen door anticipatie:** Goederen die in de toekomst onroerend zullen worden, maar binnen een technisch en economisch redelijke termijn als roerend worden beschouwd. Voorbeelden zijn asperges of kerstbomen [44](#page=44).
#### 6.2.3 Belang van het onderscheid
Het onderscheid tussen roerende en onroerende goederen is van belang voor successierechten, voor de regel "bezit geldt als titel" voor roerende goederen, en voor de zekerheden die eraan verbonden zijn: hypotheek voor onroerend goed en pand voor roerend goed [44](#page=44).
### 6.3 Gebruiksgoederen en verbruiksgoederen
* **Gebruiksgoederen:** Goederen die gebruikt kunnen worden zonder onmiddellijk te verdwijnen, hoewel ze wel kunnen slijten of defect raken. Een fiets of pen zijn voorbeelden [45](#page=45).
* **Verbruiksgoederen:** Goederen die na het eerste gebruik verdwijnen, zoals brandstof, een appel, of geld [45](#page=45).
### 6.4 Lichamelijke en onlichamelijke goederen
* **Lichamelijke goederen (materieel):** Goederen die zintuiglijk waarneembaar zijn. Gas, een fiets en een pen zijn hiervan voorbeelden [45](#page=45).
* **Onlichamelijke goederen (immaterieel):** Goederen die niet zintuiglijk waarneembaar zijn, zoals een eigendomsrecht, een octrooi of een nalatenschap [45](#page=45).
### 6.5 Zaken in en buiten de handel
* **Goederen in de handel:** Deze kunnen privaat worden toegeëigend en zijn verhandelbaar [45](#page=45).
* **Goederen buiten de handel:** Deze kunnen niet privaat worden toegeëigend en zijn niet verhandelbaar. Voorbeelden zijn persoonlijkheidsrechten, het menselijk lichaam, lijken en drugs [45](#page=45).
### 6.6 Publieke en private goederen
* **Publieke/domeingoederen:** Deze behoren toe aan de overheid en kunnen niet zomaar worden vervreemd [45](#page=45).
* **Openbare domeingoederen:** Bestemd voor algemeen gebruik, zoals straten, voetpaden, spoorwegen, kerken en stranden [45](#page=45).
* **Domeinconcessie:** De overheid verleent een particulier het recht om openbare domeingoederen privatief en tijdelijk te gebruiken, zoals strandcabines [45](#page=45).
* **Goederen van het privaat domein:** Overheidsgoederen die niet bestemd zijn voor algemeen gebruik en wel verkocht of verhuurd kunnen worden [45](#page=45).
* **Private goederen:** Goederen die van de overheid zijn, maar niet door iedereen mogen worden gebruikt, zoals een gemeentehuis [45](#page=45).
### 6.7 Zakelijke rechten
Zakelijke rechten geven de houder een directe zeggenschap over een specifieke zaak. Er is een directe band tussen de houder van het recht en de zaak waarop het recht betrekking heeft [46](#page=46).
* **Kenmerken:**
* **Erga omnes:** Het recht moet door iedereen worden gehoorzaamd [46](#page=46).
* **Volgrecht:** Het recht volgt het voorwerp ongeacht in wiens handen het zich bevindt [46](#page=46).
* **Recht van voorrang:** De houder van een zakelijk recht krijgt voorrang, bijvoorbeeld in geval van faillissement [46](#page=46).
* **Numerus clausus:** Er is een beperkt aantal zakelijke rechten [46](#page=46).
* **Soorten zakelijke rechten:** [5](#page=5).
* Eigendomsrecht
* Vruchtgebruik
* Erfpacht
* Opstal
* Mede-eigendom
* Recht van gebruik en bewoning
#### 6.7.1 Eigendomsrecht
Eigendom is het recht om op de meest volstrekte wijze van een zaak genot te hebben en erover te beschikken, mits dit gebruik niet strijdig is met de wet. De bevoegdheden omvatten [47](#page=47):
* **Gebruik:** De eigenaar mag zijn doeleinden zelf bepalen, zoals verhuren, zelf inwoning, of het gebruik door anderen [47](#page=47).
* **Genot:** Alle vruchten die de zaak voortbrengt komen toe aan de eigenaar [47](#page=47).
* **Beschikking:** De eigenaar mag wijzigingen aanbrengen, inclusief vernietiging [47](#page=47).
#### 6.7.2 Vruchtgebruik
Vruchtgebruik is het recht om van een zaak waarvan een ander eigendom heeft, het genot te hebben zoals de eigenaar zelf, met de verplichting om de zaak in stand te houden [47](#page=47).
* **Kenmerken:**
* **Opsplitsing eigendomsrecht:** Het eigendomsrecht wordt opgesplitst in blote eigendom (beschikkingsrecht) en vruchtgebruik (genotsrecht). De vruchtgebruiker mag de zaak behouden in dezelfde aard, dus een woning moet een woning blijven en mag geen handelszaak worden [47](#page=47) [48](#page=48).
* **Zakelijk recht:** Het is een recht op een zaak [47](#page=47).
* **Tijdelijk recht:** Het vruchtgebruik is beperkt in duur, meestal tot het leven van de vruchtgebruiker [47](#page=47).
* **Totstandkoming:** Kan ontstaan door de wet (bv. bij overlijden), de wil van een mens (overeenkomst of testament) [48](#page=48).
* **Rechten en plichten vruchtgebruiker:**
* **Genot van vruchten:** Natuurlijke vruchten (bv. appels aan een boom), vruchten van nijverheid (bv. geoogste groenten) en burgerlijke vruchten (bv. huurinkomsten of interest) [48](#page=48).
* **Gebruik:** De zaak moet gebruikt worden zoals een goede huisvader dat zou doen, en de bestemming ervan moet behouden blijven. De vruchtgebruiker mag de zaak niet vernietigen, verkopen of wijzigen [48](#page=48).
* **Recht van beheer:** Het beheer moet gebeuren zoals een goede huisvader [48](#page=48).
#### 6.7.3 Erfdienstbaarheden
Een erfdienstbaarheid is een last op een onroerend goed (lijdend erf) ten voordele van een ander erf (heersend erf), wat een beperking inhoudt op het eigendomsrecht [48](#page=48).
* **Kenmerken:**
* **Zakelijk recht:** Het voordeel is voor het heersend erf, niet voor een persoon [49](#page=49).
* **Onroerend recht:** Enkel van toepassing op gebouwen en gronden [49](#page=49).
* **Bijkomend recht:** Het stukje grond is een bijzaak die vast hangt aan het heersend erf [49](#page=49).
* **Niet-essentiële kenmerken:**
* **Eeuwigdurend:** Bestaat ook bij wisseling van eigenaars [49](#page=49).
* **Niet afkoopbaar:** Het lijdend erf kan niet door een geldbedrag de erfdienstbaarheid opheffen, wel kan het heersend erf deze afkopen [49](#page=49).
* **Kosteloos:** Normaal gratis, maar het lijdend erf mag een vergoeding vragen [49](#page=49).
### 6.8 Zekerheden
Zekerheden dienen als waarborg voor de betaling van een schuld. Indien het vermogen van de schuldenaar onvoldoende is om alle schuldeisers te voldoen, vindt een pondsgewijze verdeling plaats, tenzij er zakelijke zekerheidsrechten zijn [49](#page=49).
#### 6.8.1 Indeling
* **Persoonlijke zekerheden:** Een bijkomende persoon wordt aangesproken indien de hoofdschuldenaar niet kan betalen (bv. borgtocht) [49](#page=49).
* **Zakelijke zekerheden:** Een bepaald goed (onroerend of roerend) dient als zekerheid (bv. voorrecht, hypotheek, pand) [49](#page=49).
#### 6.8.2 Voorrechten
Een voorrecht geeft een schuldeiser voorrang boven andere schuldeisers, zelfs op hypotheken [50](#page=50).
* **Ontstaan:** Uit de wet [50](#page=50).
* **Soorten:** Algemene voorrechten (voorrang op alle goederen) en bijzondere voorrechten (voorrang op een specifiek goed) [50](#page=50).
* **Rangregeling:** De wet bepaalt de rang van voorrang [50](#page=50).
#### 6.8.3 Hypotheek
Een hypotheek is een zakelijk recht op onroerende goederen ter voldoening van een verbintenis of als waarborg [50](#page=50).
* **Kenmerken:**
* Volgt de goederen, ook bij eigendomswissel (volgrecht) [50](#page=50).
* Vestiging op onroerende goederen [50](#page=50).
* Inschrijving bij de Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie, geldig voor 30 jaar [50](#page=50).
* De schuldenaar behoudt het beschikkingsrecht; hij mag het goed verkopen of wegschenken [50](#page=50).
* De eigenaar mag de waarde van het onroerend goed niet verminderen; een brandverzekering kan verplicht worden [50](#page=50).
#### 6.8.4 Pand
Pand is vergelijkbaar met hypotheek, maar dan voor roerende goederen [50](#page=50).
* **Kenmerken:**
* Zakelijk recht [50](#page=50).
* Op roerend goed [50](#page=50).
---
# Personen-, familie- en relatievermogensrecht
Dit onderdeel van het burgerlijk recht behandelt de juridische status van personen, de structuur en dynamiek van familierelaties, en de vermogensrechtelijke gevolgen daarvan, met inbegrip van huwelijksvermogensrecht en erfopvolging [51](#page=51).
### 7.1 Personenrecht
Het personenrecht omvat de studie van de persoon als drager van rechten en plichten, en de factoren die iemands juridische status bepalen [51](#page=51).
#### 7.1.1 Begrip en soorten personen
Een persoon wordt gedefinieerd als elke entiteit die drager kan zijn van rechten en plichten, oftewel rechtsbekwaam is [51](#page=51).
##### 7.1.1.1 Natuurlijke personen
Natuurlijke personen zijn mensen die vanaf hun geboorte rechtsbekwaam zijn. Dieren hebben geen rechtspersoonlijkheid, maar er bestaan wel wetten ter bescherming van dierenwelzijn. Vreemdelingen op Belgisch grondgebied genieten dezelfde bescherming als Belgen, tenzij de wet anders bepaalt. Rechtsbekwaamheid kan niet volledig verloren worden, hoewel het aantal subjectieve rechten wel kan verminderen [51](#page=51) [52](#page=52).
##### 7.1.1.2 Rechtspersonen
Rechtspersonen zijn groeperingen van personen en/of middelen die de hoedanigheid van persoon krijgen, zoals verenigingen en vennootschappen. Ze hebben dezelfde rechten en plichten als natuurlijke personen, met uitzonderingen zoals het ontbreken van stemrecht of het recht om te huwen [52](#page=52).
#### 7.1.2 Ontstaan en beëindigen van de persoonlijkheid
De persoonlijkheid van natuurlijke personen begint bij de geboorte en eindigt bij de dood. Sommige rechten en plichten strekken zich echter uit vóór de geboorte (bv. recht op bescherming) en na de dood (bv. uitdrukking van een wil) [52](#page=52).
#### 7.1.3 Staat van de persoon
De staat van een persoon omvat het geheel van persoonlijke en relatiegebonden hoedanigheden die iemands juridische plaats in de maatschappij en familie bepalen, en die zijn rechten en plichten vastleggen. Dit kan betrekking hebben op de relatie met de overheid (nationaliteit), de familie (verwantschap, huwelijk), of als individu (leeftijd, geslacht, psychische toestand). De staat wordt verkregen krachtens een rechtsfeit (bv. geboorte), rechtshandeling (bv. huwelijk), gerechtelijke uitspraak (bv. echtscheiding), of formele wet (bv. naturalisatie) [52](#page=52).
##### 7.1.3.1 Kenmerken van de staat
Het verkrijgen, verliezen en wijzigen van elementen van de staat moet volgens wettelijke regels verlopen. De staat is onbeschikbaar, wat betekent dat er geen overeenkomsten over gesloten kunnen worden; de staat kan niet verkocht of weggegeven worden. Er is echter een uitzondering mogelijk bij echtscheiding met onderlinge toestemming en naleving van voorwaarden. Daarnaast is er sprake van enkelvoudigheid van de staat, wat inhoudt dat voor elk staatselement slechts één toestand tegelijk mogelijk is (bv. meerderjarig of niet, gehuwd of niet) [52](#page=52) [53](#page=53).
##### 7.1.3.2 Elementen van de staat
* **Naam:** Dit omvat de familienaam en de voornaam. De familienaam toont afstamming aan en biedt een vrije keuze tussen de naam van de vader, de moeder, een samenstelling, of beide namen (alfabetische volgorde bij geen overeenkomst). Naamsverandering is een administratieve procedure. Voornamen onderscheiden familieleden, maar kunnen geweigerd worden door de ambtenaar van de burgerlijke stand indien ze verwarrend zijn of schade kunnen toebrengen. Sinds 2018 is naamswijziging een simpele procedure. Handelsnaam valt hier ook onder [53](#page=53).
* **Geslacht:** Het geslacht wordt bij de geboorte bepaald op basis van fysieke (morfologische, gonadische, genetische, hormonale), psychologische en sociologische criteria. Interseksuelen hebben onduidelijkheden bij fysieke criteria, terwijl transseksuelen psychologisch tot het andere geslacht behoren [54](#page=54).
* **Woonplaats:** Dit is de hoofdverblijfplaats die stabiliteit en bereikbaarheid voor burgerlijke rechten en plichten garandeert. Het vereist een materieel element (vestiging) en een intentioneel element (vrije wil). Het is de vrije keuze van de persoon en belangrijk voor het bepalen van rechten en plichten [54](#page=54).
* **Nationaliteit:** De juridische band tussen een persoon en een staat, die rechten en plichten voortbrengt. Nationaliteit kan gebaseerd zijn op geboorte in het land (ius soli) of de nationaliteit van de ouders (ius sanguinis). Het bepaalt rechten en plichten tegenover de overheid, het is een mensenrecht om een nationaliteit te hebben, en het is in principe veranderbaar en bij voorkeur enkelvoudig [54](#page=54).
* **Bekwaamheid:** Dit onderscheidt zich van rechtsbekwaamheid. Handelingsbekwaamheid betekent dat een natuurlijk persoon rechtshandelingen kan verrichten, tenzij de wet anders bepaalt. Handelingsonbekwamen zijn personen die, wegens geestesvermogen of minderjarigheid, geen rechtshandelingen kunnen uitvoeren en vertegenwoordigd worden door anderen of samen met hen optreden. Dit is ter bescherming van henzelf, derden, en soms als strafsanctie. Een minderjarige kan bijvoorbeeld maar over de helft van zijn bezittingen beschikken in een testament vergeleken met een meerderjarige [54](#page=54) [55](#page=55).
#### 7.1.4 Persoonlijke publiciteit
De burgerlijke stand houdt de burgerlijke staat van een persoon bij, inclusief geboorte en huwelijk. Sinds 1 januari 2019 bestaat de Databank Akten Burgerlijke Stand (DABS) waar akten (geboorte, huwelijk, overlijden, nationaliteit, naamkeuze) met authentieke bewijskracht worden geregistreerd. Dit is een gemeentelijke bevoegdheid [55](#page=55).
#### 7.1.5 Personenbescherming: Persoonlijkheidsrechten
Persoonlijkheidsrechten zijn subjectieve, extra patrimoniale (niet in geld om te zetten), onvervreemdbare en levenslange rechten die de persoonlijkheid van een mens beschermen. Ze ontstaan bij de geboorte en eindigen bij de dood. Voorbeelden zijn het recht op eerbied voor het leven, het privéleven en het geslacht [55](#page=55).
### 7.2 Familierecht
Het familierecht reguleert de juridische relaties binnen een familie, inclusief huwelijk, samenwonen, afstamming en onderhoudsverplichtingen [56](#page=56).
#### 7.2.1 Familie
Familieleden zijn bloedverwanten (rechtstreeks afstammend) en aanverwanten (gehuwd met een bloedverwant). De graad van verwantschap is hierbij van belang [56](#page=56).
#### 7.2.2 Samenlevingsvormen
Er zijn verschillende vormen van samenleven:
* **Burgerlijk huwelijk:** Biedt de meeste bescherming met aanzienlijk meer plichten en rechten voor de partners, onder meer op erfrechtelijk gebied [56](#page=56).
* **Wettelijke samenwoning:** Een lossere vorm van samenleven met minder plichten en rechten, bedoeld voor koppels die een juridisch statuut wensen [56](#page=56).
* **Feitelijke samenwoning:** Geen wettelijk beschermingsstatuut, met minimale juridische regels. Zonder testament erft een feitelijke partner niets [56](#page=56).
#### 7.2.3 Huwelijk
Het huwelijk is een contract dat een bestendige levensgemeenschap op basis van seksualiteit tussen twee personen van gelijk of verschillend geslacht beoogt, mits naleving van vormvereisten [56](#page=56).
##### 7.2.3.1 Voorwaarden
De voorwaarden voor een huwelijk zijn:
* Wederzijdse toestemming (anders: schijnhuwelijk) [56](#page=56).
* Twee ongehuwde partners (bigamie is verboden) [56](#page=56).
* Hetzelfde of verschillend geslacht [56](#page=56).
* Geen verboden graad van bloed- of aanverwantschap (beperkt tot derde graad, met dispensatie mogelijk door de koning) [57](#page=57).
* Minimumleeftijd van 18 jaar (dispensatie mogelijk door de rechtbank voor jongere personen) [57](#page=57).
##### 7.2.3.2 Sancties bij niet-naleving van voorwaarden
* **Preventief:** Weigering door de ambtenaar van de burgerlijke stand kan het huwelijk tot twee maanden uitstellen bij vermoeden van schijnhuwelijk. Kandidaat-echtgenoten kunnen verhaal aantekenen bij de familierechtbank [57](#page=57).
* **Achteraf:** Bij vaststelling van een vernietigend huwelijksbeletsel wordt het huwelijk nietig verklaard (werkt ex tunc, alsof het nooit heeft plaatsgevonden), tenzij het een putatief huwelijk betreft waarbij één echtgenoot te goeder trouw was [57](#page=57).
##### 7.2.3.3 Vormvereisten
Er moet een huwelijksaangifte worden ingediend bij de burgerlijke stand. Het huwelijk kan ten vroegste 14 dagen na de akte van aangifte plaatsvinden en ten laatste 6 maanden erna. Er mogen maximaal vier getuigen aanwezig zijn [57](#page=57).
#### 7.2.4 Gevolgen van het huwelijk: het primair stelsel
Het primair stelsel bevat wederzijdse rechten en plichten die niet contractueel kunnen worden afgeweken [57](#page=57).
##### 7.2.4.1 Inhoud van het primair stelsel
De belangrijkste plichten zijn: samenwoning, getrouwheid, bijstand (morele ondersteuning) en hulp- en bijdrageplicht (financiële bijstand) [58](#page=58).
##### 7.2.4.2 Bescherming van de gezinswoning en huisraad
De gezinswoning, indien effectief bewoond door minstens één echtgenoot, geniet bescherming. Bij eigendom mag deze niet verkocht of bezwaard worden zonder instemming van de andere echtgenoot. Bij huur wordt de mede-echtgenoot van rechtswege medehuurder, zelfs zonder de huurovereenkomst te hebben getekend [58](#page=58).
##### 7.2.4.3 Hoofdelijkheid
Echtgenoten zijn hoofdelijk gehouden voor schulden betreffende het huishouden of de opvoeding van kinderen, met uitzondering van buitensporige schulden die niet nodig zijn voor het huishouden [58](#page=58).
##### 7.2.4.4 Vrijheid van beroep en autonomie in bankzaken
Elke echtgenoot kan een beroep naar keuze uitoefenen en een eigen bankrekening of kluis openen. Er geldt een weerlegbaar vermoeden dat de rekeninghouder eigenaar is van de gelden op de rekening, behalve tussen echtgenoten [58](#page=58).
##### 7.2.4.5 Dringende maatregelen
Wanneer een huwelijk slecht gaat, maar een echtscheiding (nog) niet is aangevraagd, kan de familierechtbank dringende maatregelen bevelen. Dit kan onder meer betrekking hebben op afzonderlijk wonen, ouderlijk gezag, verblijf van kinderen, onderhoudsuitkeringen en buitengewone kosten [58](#page=58) [59](#page=59).
#### 7.2.5 Feitelijke scheiding en echtscheiding
Feitelijke scheiding betekent apart leven, terwijl echtscheiding via de rechtbank verloopt. Echtscheidingsprocedures kunnen eveneens dringende maatregelen inhouden [59](#page=59).
##### 7.2.5.1 Vormen van echtscheidingen
* **Echtscheiding op grond van onherstelbare ontwrichting:** Vereist dat voortzetting en hervatting van de samenleving onmogelijk zijn geworden. Dit kan worden aangetoond door een feitelijke scheiding van minimaal één jaar (bij verzoek van één echtgenoot) of zes maanden (bij verzoek van beide partijen) [59](#page=59).
* **Echtscheiding door onderlinge toestemming (EOT):** Beide echtgenoten stemmen in met de scheiding en de modaliteiten ervan [60](#page=60).
#### 7.2.6 Samenwoning buiten het huwelijk
##### 7.2.6.1 Wettelijke samenwoning
Twee meerderjarige personen die samenleven zonder gehuwd te zijn, kunnen wettelijk samenwonen. Dit vereist een verklaring bij de ambtenaar van de burgerlijke stand. Het kent een "mini-primair" stelsel met bescherming van de gezinswoning, rechten en plichten, hoofdelijke aansprakelijkheid, bijdrageplicht en de mogelijkheid tot dringende en voorlopige maatregelen. Het is een stelsel van scheiding van goederen, met een beperkt erfrecht. Het kan eindigen door een verklaring bij de ABS, onderling akkoord, huwelijk of overlijden [60](#page=60).
##### 7.2.6.2 Feitelijke samenwoning
Feitelijke samenwoners hebben geen persoonlijke plichten en hoeven niet op hetzelfde adres gedomicilieerd te zijn. Een samenlevingscontract kan worden opgesteld om discussies te voorkomen (bv. over gemeenschappelijke rekening, inventaris). Er is geen wettelijk erfrecht of testament. Het beëindigen ervan vereist geen formaliteiten [61](#page=61).
#### 7.2.7 Relatie tussen ouders en kinderen
##### 7.2.7.1 Ouderlijk gezag
Ouderlijk gezag omvat rechten en plichten van ouders, met het belang van het kind centraal. Het eindigt meestal op 18 jaar, behalve de onderhoudsplicht. Rechten omvatten persoonlijk contact, respect, en beheer van goederen. Plichten omvatten onderhoud, aansprakelijkheid voor schade door minderjarige kinderen, toezicht, opvoeding en opleiding. Ouderlijk gezag wordt gezamenlijk uitgeoefend, tenzij de familierechtbank anders beslist [61](#page=61).
##### 7.2.7.2 Onderhoudsverplichting en omgangsrecht
Ouders zijn verplicht tot huisvesting, levensonderhoud, gezondheid, toezicht, opvoeding, opleiding en ontplooiing van hun kinderen naar evenredigheid van hun middelen. Deze verplichting loopt door na de meerderjarigheid indien de opleiding niet voltooid is. Tussen broers en zussen bestaat geen onderhoudsverplichting, wel een verbintenis tot levensonderhoud [61](#page=61) [62](#page=62).
Het omgangsrecht geeft ouders, grootouders en andere personen met een bijzondere affectieve band het recht om om te gaan met het kind [62](#page=62).
### 7.3 Relatievermogensrecht
Het relatievermogensrecht regelt de financiële en vermogensrechtelijke aspecten van relaties, met name binnen het huwelijk [63](#page=63).
#### 7.3.1 Huwelijksvermogensrecht
Huwelijksvermogensrecht regelt de goederen en schulden tussen echtgenoten [63](#page=63).
##### 7.3.1.1 Het wettelijk stelsel
Dit is het standaard huwelijksvermogensstelsel, bestaande uit scheiding van goederen en gemeenschap van aanwinsten. Het kent drie vermogens: eigen vermogen van echtgenoot 1, eigen vermogen van echtgenoot 2, en gemeenschappelijk vermogen [63](#page=63).
* **Eigen vermogen (EV):** Omvat goederen verkregen vóór het huwelijk, goederen om niet verkregen tijdens het huwelijk (erfenis, schenking), strikt persoonlijke goederen, en goederen verkregen door wederbelegging van eigen goederen. Schulden in het eigen vermogen zijn voornamelijk vóórhuwelijkse schulden en lasten op goederen om niet verkregen [64](#page=64).
* **Gemeenschappelijk vermogen (GV):** Omvat beroeps- of vervangingsinkomsten (loon, uitkeringen), inkomsten uit eigen goederen (bv. huurinkomsten van een eigen huis), goederen om niet verkregen door beide echtgenoten, en goederen verkregen onder bezwarende titel tijdens het huwelijk. Er is een vermoeden van gemeenschap: alles wat niet als eigen kan worden aangetoond, is gemeenschappelijk. Schulden in het gemeenschappelijk vermogen zijn gezamenlijke of hoofdelijke schulden, huishoudelijke schulden en schulden in belang van het GV [64](#page=64).
##### 7.3.1.2 Samenstelling van de vermogens
Wanneer eigen goederen met gemeenschappelijke gelden worden aangekocht, of gemeenschappelijke goederen met eigen gelden, moet bij vereffening een vergoeding betaald worden aan het betreffende vermogen [65](#page=65).
##### 7.3.1.3 Bestuur van de vermogens
* **Bestuur van eigen vermogen:** De echtgenoot is alleen bestuurder, met uitzondering van de bescherming van de gezinswoning [65](#page=65).
* **Bestuur van gemeenschappelijk vermogen:** Beide partners zijn gelijklopende bestuurders, wat inhoudt dat elke partner afzonderlijk handelingen kan stellen. Uitzonderingen zijn inkomsten op een eigen rekening en handelingen waarvoor soms toestemming van beide partners nodig is (bv. lening, huis kopen) [65](#page=65).
##### 7.3.1.4 Het verhaal van de schuldeisers
* **Eigen schulden:** Schuldeisers kunnen zich verhalen op het eigen vermogen en de eigen inkomsten van de echtgenoot in kwestie [65](#page=65).
* **Gemeenschappelijke schulden:** Schuldeisers kunnen zich verhalen op het eigen vermogen van beide echtgenoten en het gemeenschappelijk vermogen. Uitzonderingen gelden voor buitensporige huishoudelijke schulden en beroepsschulden [65](#page=65).
##### 7.3.1.5 Ontbinding van het wettelijk stelsel
Ontbinding vindt plaats bij scheiding, keuze voor een ander stelsel, of overlijden. Dit leidt tot vereffening (identificatie van goederen, vergoedingen tussen vermogens, en verdeling van het GV door twee) en verdeling van de goederen [66](#page=66).
#### 7.3.2 Huwelijkscontracten
Echtgenoten kunnen via een huwelijkscontract afwijken van het wettelijk stelsel en kiezen voor de scheiding van goederen of algehele gemeenschap. Deze contracten zijn plechtig en notarieel. De inhoud mag niet strijdig zijn met de openbare orde, goede zeden, dwingend recht, het primair stelsel, ouderlijk gezag of wettelijke rangorde van erfopvolging [66](#page=66).
##### 7.3.2.1 Scheiding van goederen
Dit stelsel wordt vaak gekozen door zelfstandigen of zeer vermogende personen om vermogen te beschermen. Een schuldeiser kan enkel beroep doen op het eigen vermogen van de echtgenoot. Elk vermogen wordt door de echtgenoot zelf bestuurd [67](#page=67).
##### 7.3.2.2 Algehele gemeenschap - bedingen tot uitbreiding van de gemeenschappelijke baten
Dit stelsel komt zelden voor en houdt in dat alles in één gemeenschappelijk vermogen wordt geplaatst. Bij overlijden gaat alles naar de langstlevende echtgenoot [67](#page=67).
### 7.4 Nalatenschap, schenkingen en testamenten
Dit onderdeel regelt de overdracht van vermogen na overlijden (erfrecht) en tijdens leven (schenkingen) [68](#page=68).
#### 7.4.1 Intestaat erfrecht (wettelijk erfrecht)
Intestaat erfrecht treedt in werking wanneer er geen testament is opgemaakt. De erfgenaam erft het volledige vermogen, inclusief activa en passiva [68](#page=68).
##### 7.4.1.1 Begrippen en voorwaarden om te erven
* **Erflater (Ducujus):** Degene die overlijdt en wiens nalatenschap openvalt [68](#page=68).
* **Erfgenaam:** Iemand die erft [68](#page=68).
* **Voorwaarden:**
* In leven zijn op het moment van overlijden (een ongeboren kind kan erven indien levensvatbaar) [68](#page=68).
* Vreemdelingen kunnen erven [68](#page=68).
* Niet onwaardig zijn om te erven (niet geholpen hebben bij de dood van de erflater) [68](#page=68).
* **Wettelijke erfgenamen:** Bloedverwanten, langstlevende echtgenoot, langstlevende wettelijke samenwonende partner [68](#page=68).
#### 7.4.2 Bloedverwanten: descendenten – ascendenten
Descendenten stammen rechtstreeks af van de erflater, terwijl ascendenten de voorouders van de erflater zijn [68](#page=68).
#### 7.4.3 Aanvaarden of verwerpen van de nalatenschap
* **Zuiver aanvaarden:** De erfgenaam aanvaardt de volledige erfenis, inclusief schulden [69](#page=69).
* **Beneficiair aanvaarden (onder voorrecht van boedelbeschrijving):** De erfgenaam aanvaardt de nalatenschap, maar is slechts bereid schulden te betalen tot de omvang van de hem toekomende activa [69](#page=69).
* **Verwerpen:** De erfgenaam weigert de erfenis en aanvaardt geen activa of passiva [69](#page=69).
* **Onbeheerde nalatenschap:** Treedt op als er geen erfgenamen bekend zijn, alle erfgenamen verwerpen, of na termijn niemand wil aanvaarden. Een curator wordt aangesteld [69](#page=69).
#### 7.4.4 Schenking
Een schenking is een akte waarbij de schenker zich dadelijk en onherroepelijk ontdoet van een zaak ten voordele van de begiftigde [69](#page=69).
* **Voorwaarden:** De schenker moet een verarming voelen en de begiftigde een verrijking; de schenking is onherroepelijk (uitzondering: echtgenoten); de begiftigde moet de schenking aanvaarden; de schenker moet handelingsbekwaam zijn [70](#page=70).
* **Vorm:** Meestal een notariële akte, behalve voor bepaalde roerende goederen (handgift, bankgift). Schenkbelasting is verschuldigd [70](#page=70).
#### 7.4.5 Testamenten
Een testament is een eenzijdige akte waarmee de erflater over zijn goederen beschikt voor na zijn overlijden, en die hij kan herroepen [70](#page=70).
* **Verschil met schenking:** Testament is eenzijdig en gaat pas over na overlijden; schenking is wederkerig en gaat onmiddellijk over [70](#page=70).
* **Vormen:**
* **Eigenhandig testament:** Volledig door de erflater geschreven, getekend en gedagtekend. Voordeel: eenvoudig en herroepbaar. Nadeel: interpretatieproblemen, risico op verduistering [70](#page=70).
* **Internationaal testament:** Afgegeven bij de notaris door 2 getuigen, mag getypt zijn. Voordeel: geen risico op verlies [71](#page=71).
* **Authentiek testament:** Gedicteerd aan de notaris, voorgelezen en ondertekend door erflater, getuigen of notarissen. Voordelen: geen interpretatieproblemen, geen risico op verlies [71](#page=71).
* **Inhoud:** Kan vermogensrechtelijke zaken, legaten (afwijkingen van erfrechtelijke regeling), begrafeniswensen en voogdij omvatten [71](#page=71).
* **Algemeen legaat:** De begunstigde erft alles of bijna alles [71](#page=71).
* **Legaat ten algemene titel:** De begunstigde erft een deel van de nalatenschap [71](#page=71).
* **Bijzonder legaat:** De begunstigde erft specifieke goederen [71](#page=71).
#### 7.4.6 Reservering erfgenamen
De wet beschermt bepaalde verwanten (reservataire erfgenamen) door een voorbehouden deel van de nalatenschap [71](#page=71).
* **Afstammelingen:** Hebben recht op de helft van de nalatenschap [72](#page=72).
* **Ouders en grootouders:** Hun wettelijke reserve is afgeschaft [72](#page=72).
* **Langstlevende echtgenoot (LLE):** Heeft recht op vruchtgebruik op minimaal de helft van de nalatenschap, met specifieke rechten op de gezinswoning. Dit geldt niet bij feitelijke scheiding van minstens zes maanden [72](#page=72).
---
# Bewijs en verjaring
Dit deel van de studiehandleiding behandelt de bewijslast, de toelaatbaarheid van bewijsmiddelen en de verschillende vormen van verjaring, inclusief de mechanismen van schorsing en stuiting.
## 8. Bewijs en verjaring
### 8.1 Bewijslast en bewijsstandaard
De bewijslast in burgerlijke procedures rust op de partij die een ander in rechte wil aanspreken, wat doorgaans de eisende partij is. De rechter luistert naar de partijen, die bewijsstukken moeten voorleggen. Feiten die algemeen bekend zijn, ervaringsregels en rechtsregels behoeven geen bewijs. Alle partijen moeten meewerken aan de bewijsvoering. De vereiste zekerheid voor bewijs is een redelijke mate van zekerheid [73](#page=73).
Een belangrijke uitzondering op de algemene regel van de bewijslast ontstaat wanneer de eisende partij het bewijs niet kan leveren doordat de andere partij het bewijs achterhoudt [73](#page=73).
### 8.2 Toelaatbaarheid van bewijsmiddelen
Bewijsmiddelen kunnen worden onderverdeeld op basis van de rechtsfeiten die zij trachten te bewijzen:
* **Rechtsfeiten:**
* **Natuurlijke gebeurtenissen:** Gebeurtenissen die buiten het toedoen van de mens plaatsvinden, zoals de dood of meerderjarigheid [74](#page=74).
* **Menselijke daden:** Handelingen die bewust door de mens worden gesteld.
* **Materiële handelingen:** Handelingen die door een mens zijn gesteld, maar waarvan de gevolgen niet bewust werden veroorzaakt, zoals een verkeersboete of strafbare feiten [74](#page=74).
* **Rechtshandelingen:** Handelingen waarbij een persoon bewust rechtsgevolgen wil bereiken die door een rechtsnorm worden voorzien, zoals de verkoop van een woning. Rechtshandelingen kunnen **eenzijdig** zijn (bv. testament, aanvaarden erfenis) of **meerzijdig** (bv. contracten, huwelijk) [74](#page=74).
#### 8.2.1 Bewijs van rechtshandelingen
Het uitgangspunt is dat rechtshandelingen bewezen kunnen worden door alle middelen van recht. Echter, voor meerzijdige rechtshandelingen gelden uitzonderingen [74](#page=74):
* **Bedrag lager dan 3.500 euro:** Hier geldt het vrije bewijsstelsel, waarbij alle rechtsmiddelen zijn toegelaten, zoals sms'jes, tickets of getuigenissen [74](#page=74).
* **Bedrag hoger dan 3.500 euro:** Een **ondertekend geschrift** is vereist [74](#page=74).
* **Uitzonderingen op de geschriftvereiste:** Dit geldt niet indien het onmogelijk is om een akte op te stellen (materieel of moreel), indien het gebruikelijk is om geen akte op te stellen, of in geval van overmacht (bv. documenten vernietigd door brand). Ook een bekentenis, beslissende eed of een begin van bewijs door een geschrift, aangevuld met een ander bewijsmiddel, is toegelaten [74](#page=74).
#### 8.2.2 Bewijsregels bij ondernemingen
* **Tussen ondernemingen:** Alle middelen van recht zijn bewijs, tenzij de wet anders bepaalt [74](#page=74).
* **Niet-ondernemingen tegen een onderneming:** Alle middelen van recht zijn bewijs [74](#page=74).
* **Onderneming tegen een niet-onderneming:** Er zijn strikte bewijsregels van toepassing [74](#page=74).
> **Tip:** Rechtshandelingen worden gecreëerd om rechtsgevolgen te hebben [74](#page=74).
### 8.3 Verschillende bewijsmiddelen
#### 8.3.1 Schriftelijk bewijs
Schriftelijk bewijs is vereist bij meerzijdige rechtshandelingen die een waarde van 3.500 euro of meer vertegenwoordigen [75](#page=75).
##### 8.3.1.1 Authentieke akte
Een authentieke akte wordt opgemaakt door een openbaar ambtenaar, zoals een notaris (notariële akte). Deze akten hebben uitvoerbare kracht, wat betekent dat de afspraken direct vanzelf in werking treden zonder tussenkomst van de rechtbank. Ze bezitten bijzondere bewijskracht voor hetgeen de ambtenaar vaststelt, wat als waarheid wordt aangenomen, tenzij er een zware procedure wordt gevolgd om het geschrift te betwisten. Voorbeelden zijn notariële akten, vonnissen, arresten, huwelijksaktes en hypotheekaktes [75](#page=75).
##### 8.3.1.2 Onderhandse akte
Een onderhandse akte is opgemaakt door de partijen zelf, met evenveel originele exemplaren als er partijen zijn. De ondertekening ervan impliceert instemming met de inhoud. Een onderhandse akte heeft geen uitvoerbare kracht; bij niet-nakoming moet men naar de rechter stappen voor uitvoerbare kracht [75](#page=75).
#### 8.3.2 Getuigenbewijs
Getuigenbewijs is een verklaring over wie, wat, waar en hoe iets gebeurde. Het is toegelaten voor rechtshandelingen met een waarde onder de 3.500 euro. Een schriftelijke getuigenverklaring van derden kan ook worden ingezet in een burgerlijke procedure waar bewijs met alle middelen is toegelaten, hoewel het oproepen van alle getuigen soms veel werk kan zijn [75](#page=75).
Voor schriftelijke getuigenverklaringen gelden inhoudelijke voorwaarden: het document moet geschreven, gedagtekend en ondertekend zijn door de opsteller, een officieel document zijn dat de identiteit van de opsteller aantoont, vergezeld van een handtekening en een kopie van de identiteitskaart [75](#page=75).
### 8.4 Verjaring
#### 8.4.1 Begrip en soorten verjaring
Verjaring is een wettelijk middel waardoor men, na verloop van een bepaalde tijd en onder de daartoe gestelde voorwaarden, iets kan verkrijgen of van een verbintenis bevrijd kan worden. Het principe is dat zaken niet eeuwig kunnen blijven duren [76](#page=76).
Er zijn twee hoofdsoorten verjaring:
* **Verkrijgende verjaring:** Hierbij kan men eigendom verwerven door het wettelijk bezit van een onroerend goed gedurende een bepaalde tijd [76](#page=76).
* **Voorbeeld:** Indien iemand gedurende 30 jaar een stuk grond gebruikt dat niet van hem is, zonder commentaar van de echte eigenaar, kan deze persoon eigenaar worden van het stuk grond [76](#page=76).
* **Bevrijdende verjaring:** Dit leidt tot schuldbevrijding en het tenietgaan van een verbintenis [76](#page=76).
* **Voorbeeld:** Een onbetaalde factuur vervalt na 5 jaar indien er geen herinnering werd gestuurd. Dit beschermt de betaler [76](#page=76).
#### 8.4.2 Verantwoording van de verjaring
De belangrijkste redenen voor verjaring zijn:
1. **Openbare orde:** Rechtszekerheid [76](#page=76).
2. **Vermoeden van verzaking:** Als een schuldeiser geen aanmaning stuurt, wordt vermoed dat hij het geld niet nodig heeft [76](#page=76).
Verjaring is van openbare orde, wat betekent dat men er niet van kan afwijken. Dit houdt in dat men niet vooraf kan verzaken aan het principe van verjaring (onverjaarbaarheid) en dus geen contract mag sluiten dat stelt dat iets onverjaarbaar is. Wel kan men afstand doen van een reeds verkregen verjaring, wat betekent dat men de schuld alsnog kan betalen, ook al is de verjaringstermijn verstreken [76](#page=76).
#### 8.4.3 Schorsing en stuiting van de verjaring
* **Schorsing van de verjaring:** De verjaring wordt tijdelijk stopgezet. Dit leidt tot een verlenging van de verjaringstermijn met een gelijkwaardige periode als de schorsing. Het is een billijkheidsmaatregel, vooral ter bescherming van minderjarigen of onbekwaam verklaarden. De verjaring loopt niet tussen echtgenoten [76](#page=76).
* **Voorbeeld:** Een kind van 16 jaar dat een schuld erft, hoeft pas te betalen als hij 18 is. De verjaring van deze schuld wordt opgeschort tot hij meerderjarig is [76](#page=76).
* **Stuiting van de verjaring:** Dit vernietigt de lopende verjaringstermijn en start een nieuwe termijn [76](#page=76).
* **Voorbeeld:** Indien iemand een stuk grond gebruikt dat niet van hem is, stopt de 30-jarige verjaringstermijn als de echte eigenaar een dagvaarding uitbrengt of een ingebrekestelling stuurt. De echte eigenaar kan dan het gebruik van het stuk grond opeisen, en de termijn begint opnieuw te lopen [77](#page=77).
Er zijn twee vormen van stuiting:
* **Natuurlijke stuiting:** Dit gebeurt wanneer de oorspronkelijke eigenaar van het bezwaarde goed weer de controle over het goed verkrijgt. De lopende verjaringstermijn stopt dan [77](#page=77).
* **Burgerlijke stuiting:** Dit vindt plaats door een gerechtelijke of buitengerechtelijke daad die gericht is op het verkrijgen van nakoming van de verbintenis. Bij een onbetaalde factuur kan een dagvaarding of ingebrekestelling de verjaring stuiten, waarna een nieuwe termijn begint te lopen [77](#page=77).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Objectief recht | Het geheel van normatieve regels, voornamelijk gedragsregels, die menselijke activiteiten, onderlinge verhoudingen en verhoudingen tot de gemeenschap regelen en die neergeschreven zijn in de wet. |
| Subjectief recht | Concrete aanspraken die een persoon kan laten gelden tegenover een ander, wat een individualisering is van de rechtsregels en toegepast objectief recht vertegenwoordigt. |
| Privaat recht | Het rechtsgebied dat de verhoudingen tussen burgers onderling regelt, met als belangrijkste tak het burgerlijk recht dat rechten en plichten tussen individuen omvat. |
| Publiek recht | Het rechtsgebied dat de juridische relaties tussen burgers en de overheid regelt, en de organisatie van de staat en zijn bevoegdheden omvat. |
| Gemengde rechtstakken | Rechtsgebieden die zowel elementen van privaat recht als van publiek recht bevatten, zoals het sociaal recht en het ondernemingsrecht. |
| Wetgeving | De verzameling regels die door de wetgevende macht worden opgesteld, inclusief wetten in strikte zin, decreten, ordonnanties en koninklijke besluiten. |
| Grondwet | Het fundamentele nationale recht dat de inrichting van de staatsmachten regelt en de fundamentele rechten en vrijheden van burgers waarborgt. |
| Rechtsspraak | Het geheel van beslissingen van hoven en rechtbanken dat de interpretatie en toepassing van de wet in concrete gevallen weergeeft, en dat gezaghebbend is voor partijen. |
| Rechtsleer | De verzameling wetenschappelijke publicaties en standpunten van rechtsgeleerden over juridische aangelegenheden, die gezaghebbend is maar niet bindend. |
| Gewoonte | Normen die ontstaan uit langdurig en eenvormig gebruik en die door de gemeenschap als bindend worden beschouwd, zonder dat ze expliciet in geschreven regels zijn vastgelegd. |
| Algemene rechtsbeginselen | Fundamentele opvattingen die essentieel zijn voor het functioneren van een samenleving en die juridisch normerend werken, vaak om de wet aan te vullen of te verduidelijken. |
| Parlementaire democratie | Een regeringsvorm waarbij het volk door middel van gekozen vertegenwoordigers aan de macht deelneemt, met stemplicht als een belangrijk kenmerk. |
| Scheiding der machten | Het principe dat de staatsmacht verdeeld is over drie onafhankelijke machten (wetgevende, uitvoerende en rechterlijke) die elkaar controleren om machtsmisbruik te voorkomen. |
| Rechtstaat | Een staat waarin de macht van de overheid en haar instellingen beperkt is door het recht, waarbij fundamentele rechten en vrijheden van burgers worden gewaarborgd. |
| Federale staat | Een staat die is samengesteld uit deelstaten (gewesten en gemeenschappen in België) die bepaalde bevoegdheden hebben, maar deel uitmaken van een overkoepelend staatsverband. |
| Burgerlijke procedure | Het procesrecht dat van toepassing is op alle niet-strafrechtelijke zaken, gekenmerkt door een accusatoir karakter waarbij partijen zelf het initiatief nemen. |
| Strafprocedure | Het procesrecht dat van toepassing is op zaken waarin een misdrijf is gepleegd, gekenmerkt door een inquisitoir karakter waarbij het openbaar ministerie het initiatief neemt. |
| Rechtsmiddelen | Wettelijk voorziene mogelijkheden om een reeds gedane rechterlijke uitspraak te laten herzien, zoals verzet, hoger beroep en cassatieberoep. |
| Zakelijk recht | Een recht dat aan de houder een directe zeggenschap geeft over een bepaald goed, met als kenmerken erga omnes (tegenover iedereen) en volgrecht. |
| Eigendomsrecht | Het meest omvattende zakelijke recht, dat de eigenaar het recht geeft om op de meest volstrekte wijze van een zaak het genot te hebben en erover te beschikken. |
| Vruchtgebruik | Een zakelijk recht dat een persoon het recht geeft om van een zaak het genot te hebben en de vruchten ervan te innen, terwijl de blote eigendom bij de oorspronkelijke eigenaar blijft. |
| Hypotheek | Een zakelijk zekerheidsrecht op onroerende goederen ter voldoening van een verbintenis, waarbij de schuldeiser voorrang krijgt op de opbrengst van het goed. |
| Pand | Een zakelijk zekerheidsrecht op roerende goederen, vergelijkbaar met een hypotheek, waarbij de pandhouder voorrang heeft op de opbrengst van het goed. |
| Natuurlijke personen | Menselijke entiteiten die drager kunnen zijn van rechten en plichten, en die vanaf hun geboorte rechtsbekwaam zijn. |
| Rechtspersonen | Juridische entiteiten, zoals verenigingen en vennootschappen, die de hoedanigheid van persoon krijgen en vergelijkbare rechten en plichten hebben als natuurlijke personen, met uitzonderingen. |
| Huwelijk | Een wettelijk erkende instelling die de vorming van een bestendige levensgemeenschap tussen twee personen inhoudt, met specifieke rechten, plichten en vormvereisten. |
| Wettelijke samenwoning | Een juridische statuut voor twee meerderjarige personen die samenleven zonder gehuwd te zijn, met een reeks rechten en plichten die een 'mini-primair' stelsel vormen. |
| Ouderlijk gezag | Een reeks rechten en plichten die ouders hebben ten aanzien van hun minderjarige kinderen, met het belang van het kind als centraal uitgangspunt. |
| Onderhoudsverplichting | De wettelijke plicht van ouders om naar evenredigheid van hun middelen te voorzien in de huisvesting, levensonderhoud, gezondheid, opvoeding en opleiding van hun kinderen. |
| Erfrecht | De wettelijke regels die bepalen wie, wanneer en hoe goederen van een overledene worden geërfd, inclusief intestaat erfrecht (zonder testament) en testamentaire bepalingen. |
| Schenking | Een akte waarbij een schenker zich dadelijk en onherroepelijk ontdoet van een goed ten voordele van een begiftigde, die het aanneemt. |
| Testament | Een akte waarbij een persoon, de erflater, over zijn goederen beschikt voor de tijd na zijn overlijden, en die hij kan herroepen. |
| Bewijslast | De verplichting van een partij om de feiten die zij aanvoert ter ondersteuning van haar vordering of verweer, te bewijzen. |
| Verjaring | Een rechtsfiguur waardoor door het verstrijken van een bepaalde wettelijke termijn rechten kunnen worden verkregen (verkrijgende verjaring) of verbintenissen tenietgaan (bevrijdende verjaring). |
Cover
Samenvatting rechten.docx
Summary
# Inleiding tot het recht
Dit document biedt een uitgebreide introductie tot de basisbegrippen, structuren en rechtsbronnen van het recht, met een focus op het Belgische rechtssysteem.
## Wat is recht?
Recht is een complex en veelomvattend begrip dat de maatschappij ordent door middel van gedragsvoorschriften. Het regelt de subjectieve rechten van rechtssubjecten via het objectief recht. Hoewel het moeilijk is om een eenduidige definitie te geven, dient het recht om gedrag te sturen en maatschappelijke orde te handhaven.
### Doel en kenmerken van recht
* **Ordent de maatschappij:** Het recht stelt regels op om conflicten te voorkomen en op te lossen, en om een stabiele samenleving te waarborgen.
* **Gedragsvoorschriften:** Het bepaalt wat wel en niet toegestaan is, en koppelt hier sancties aan.
* **Sancties:** Bij niet-naleving van rechtsregels kunnen verschillende sancties worden opgelegd, zoals boetes, werkstraffen, gevangenisstraffen, rijverboden, of contactverboden. Burgers moeten zich bewust zijn van deze sancties om zich aan de regels te houden.
* **Evolutie:** Recht evolueert mee met de maatschappij en past zich aan nieuwe uitdagingen en veranderingen aan, hoewel dit proces vaak traag verloopt.
* **Niet altijd neutraal:** Wetgeving kan beïnvloed worden door politieke belangen en kan veranderen door de interpretatie van begrippen (bv. de definitie van "nacht").
### Recht, rechtvaardigheid en juristen
De relatie tussen recht en rechtvaardigheid is complex. Twee belangrijke stromingen zijn:
* **Rechtspositivisme:** Deze stroming focust op de letter van de wet en de uitvoering ervan, zonder primair oog te hebben voor rechtvaardigheid.
* **Natuurrecht:** Deze stroming gaat ervan uit dat recht menselijk moet zijn en fundamentele vrijheden moet waarborgen.
Het recht dient vaak als middel om bepaalde doelen te bereiken, zoals het bevorderen van duurzaamheid (bv. elektrische auto's).
### Recht versus rechtswetenschap
* **Recht:** De concrete toepassing van regels in de maatschappij.
* **Rechtswetenschap:** De theoretische studie van het recht, waarbij het recht rationeel en met rede benaderd wordt.
## Objectief en subjectief recht
Het recht kan worden onderverdeeld in objectief en subjectief recht:
### Objectief recht
* **Definitie:** De rechtsregel, de wetgeving en de wetten die voor iedereen gelden.
* **Kenmerken:** Verschilt van land tot land en van gemeente tot gemeente.
* **Voorbeelden:** De verkeerswetgeving, het strafwetboek.
### Subjectief recht
* **Definitie:** De specifieke rechten die individuen ontlenen aan de objectieve rechtsregels.
* **Kenmerken:** Wat u persoonlijk als recht heeft ten aanzien van uw medeburger en ten aanzien van de overheid.
* **Onderscheid:**
* **Subjectieve politieke rechten:** Rechten die u als burger heeft ten aanzien van de overheid (publiekrecht).
* **Subjectieve civiele rechten:** Rechten die u heeft tegenover uw medeburgers (privaatrecht).
## Georganiseerde structuur van recht
Het recht is een georganiseerd systeem dat noodzakelijk is voor het afdwingen van regels. Dit omvat:
* **Regels:** Moeten afdwingbaar zijn.
* **Structuren:** Instellingen zoals gevangenissen, rechtbanken en andere organisaties die het naleven van regels garanderen.
* **Verandering van regels:** Een georganiseerde structuur voor de aanpassing van regels aan maatschappelijke evoluties.
## Recht versus rechtspraktijk en rechtsbedeling
* **Recht vs. Rechtspraktijk:** Er kan een verschil zijn tussen het wettelijk vastgelegde recht en de werkelijke praktijk. De wetgever ondervindt problemen met onvoorzienbaarheid, rechters moeten interpreteren (wat subjectief kan zijn), en menselijke fouten of andere invloeden (zoals beleidskeuzes, kosten, personeelsgebrek) kunnen de rechtspraktijk beïnvloeden.
* **Recht vs. Rechtsbedeling:** Het hebben van recht is niet hetzelfde als het krijgen van recht. Zelfs als de wet u gelijk geeft, betekent dit niet automatisch dat u uw gelijk zult halen. Alleen de overheid mag geweld uitoefenen (geweldmonopolie) om recht te verkrijgen. Rechtsbedeling is het proces waarbij rechten aan burgers worden toegekend.
## Indeling van de rechtstakken
Het recht wordt ingedeeld in verschillende takken, met het fundamentele onderscheid tussen publiekrecht en privaatrecht.
### Privaatrecht versus publiekrecht
| Kenmerk | Privaatrecht | Publiekrecht |
|---|---|---|
| **Regelt verhoudingen tussen** | Burgers onderling (natuurlijke personen, rechtspersonen, of mengeling) | Burgers en overheid, of overheden onderling |
| **Aard van relaties** | Horizontaal (gelijkwaardig) | Verticaal (ondergeschikt) |
| **Criteria voor onderscheid** | Aard van de partijen (niet doorslaggevend) | Geweldmonopolie, nut, functioneel |
| **Voorbeelden** | Huurcontracten, koopovereenkomsten, familierecht | Belastingrecht, strafrecht, administratief recht |
#### Onderverdeling privaatrecht:
1. **Burgerlijk recht:** Regelt elementaire verhoudingen tussen burgers (nieuw Burgerlijk Wetboek). Omvat:
* **Personenrecht:** Statuut van een persoon, persoonlijkheidsrechten.
* **Familierecht:** Verhoudingen tussen bloed- en aanverwanten (huwelijk, echtscheiding, ouder-kind relatie).
* **Zakenrecht:** Rechten op een zaak, zoals eigendom of vruchtgebruik.
* **Verbintenissenrecht:** Vorderingsrechten, recht op prestatie van de andere partij.
* **Erfrecht:** Rechten en plichten na overlijden.
* Synoniem: **Gemeen recht**.
2. **Ondernemingsrecht:** Regelt het statuut van handelaren en commerciële activiteiten (Wetboek Economisch Recht, Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen).
* **Vennootschapsrecht:** Vormen zoals NV, BV, VZW, CV, VOF.
* **Consumentenrecht:** EU-regelgeving, marktpraktijken.
3. **Sociaal recht:** Regelt arbeidsverhoudingen en sociale zekerheid.
* **Arbeidsrecht:** Verhouding werkgever-werknemer (ondergeschikt verband).
* **Sociale zekerheidsrecht:** Verplichte sociale verzekeringen (publiekrechtelijk karakter).
4. **Burgerlijk procesrecht:** Regelt de procedure voor gewone rechtbanken (Gerechtelijk Wetboek).
#### Publiekrecht – Nationaal:
Regelt de verhoudingen tussen burgers en de overheid (bevoorrechte politie).
* **Grondwettelijk recht:** Inrichting van de staat, basisstructuur van instellingen, fundamentele vrijheden (politiek, participatie, sociaal-economisch, cultureel).
* **Administratief recht:** Inrichting en werking van de uitvoerende macht (administratie).
* **Fiscaal recht (belastingrecht):** Regels inzake heffing en invordering van belastingen.
* **Strafrecht:** Definieert strafbare handelingen en sancties (legaliteitsbeginsel, subsidiariteitsbeginsel, proportionaliteitsbeginsel, non-retroactiviteit, onschuldvermoeden).
* **Strafprocesrecht:** Inrichting en bevoegdheid van strafrechtscolleges en strafprocedures.
## Belgisch federalisme
België is een meerlaagse, democratische rechtsstaat in Europa.
### Staatsstructuur
* **Federale staat:** Samengesteld uit gemeenschappen en gewesten.
* **Gemeenschappen:** Vlaamse, Franse en Duitse Gemeenschap.
* **Gewesten:** Vlaams, Waals en Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
* **Taalgebieden:** Nederlands, Frans, tweetalig Brussel-Hoofdstad, Duits.
### Bevoegdheidsverdeling
De bevoegdheidsverdeling is verankerd in de Grondwet en bijzondere wetten (zoals de Bijzondere Wet tot Hervorming van Instellingen 1980). Dit leidt tot moeilijke wijzigingsprocedures en waarborgt de autonomie en gelijkheid van de federale entiteiten.
* **Autonomie:** Bevoegdheid om normen met kracht van wet uit te vaardigen binnen een bepaalde territoriale geldingssfeer.
* **Gelijkheid van entiteiten:** Geen hiërarchische relatie tussen federale overheid en deelstaten.
* **Exclusiviteitsbeginsel:** Elke aangelegenheid wordt door slechts één entiteit geregeld (materieel en territoriaal). Nuances zoals gedeelde en concurrerende bevoegdheden bestaan.
### Bevoegdheden van gemeenschappen en gewesten
* **Gemeenschappen:** Bevoegd voor cultuur, onderwijs (behalve diploma's, leerplicht, pensioen), en persoonsgebonden aangelegenheden (gezondheid, bijstand).
* **Gewesten:** Bevoegd voor ruimtelijke ordening, leefmilieu, tewerkstelling, economie, etc.
### Samenwerking en bevoegdheidsconflicten
Samenwerking tussen entiteiten kan verplicht of vrijwillig zijn, variërend van informatie-uitwisseling tot gezamenlijke decreten. Bevoegdheidsconflicten ontstaan wanneer een overheid haar grenzen overschrijdt en worden gecontroleerd via vernietigingsprocedures of door rechtbanken buiten toepassing te laten.
## Formele rechtsbronnen en hiërarchie der rechtsnormen
### Principes
* **Kenbaarheid:** Rechtsregels moeten kenbaar zijn (Nemo censetur ignorare legem - Niemand wordt geacht de wet niet te kennen). Publicatie in officiële publicatiebladen is cruciaal.
* **Publicatie:** Belgisch Staatsblad, Publicatieblad van de Europese Unie, provinciale en gemeentelijke websites.
* **Consolidatie, coördinatie, codificatie:** Methoden om wetgeving aan te passen en te structureren.
### Hiërarchie
Er bestaat een hiërarchie van rechtsnormen waarbij hogere normen voorrang hebben op lagere.
1. **Inter- en supranationale normen:** Verdragen (bv. EVRM, EU-Verdragen) en afgeleid recht van supranationale instellingen (bv. EU-verordeningen). België kent een **monistisch** systeem. Richtlijnen hebben beperkte directe werking bij niet-tijdige omzetting.
2. **Grondwet:** Moeilijk wijzigbaar via een preconstituante en constituante.
3. **Bijzondere wetten en decreten:** Gestemd met bijzondere meerderheid, hebben een plaats in de Belgische constitutie in brede zin.
4. **Formele wetten, decreten, ordonnanties:** Gemaakt door de respectievelijke wetgevende macht van de federale overheid, gemeenschappen en gewesten.
5. **Koninklijke besluiten, besluiten van de Gemeenschaps-/Gegewestregering:** Verfijnen en concretiseren hogere normen.
6. **Ministeriële besluiten:** Verdere concretisering door ministers.
7. **Provinciale en gemeentelijke reglementen:** Regels van provinciaal en gemeentelijk belang.
8. **Rondzendbrieven/circulaires:** Richtlijnen aan ambtenaren, hebben vooral belang voor interpretatie.
### Werking in tijd en ruimte
* **Werking in tijd:** Principe van **niet-retroactiviteit** (regels gelden voor de toekomst). Uitzonderingen zoals de zachtere strafwet bestaan.
* **Werking in ruimte:** Normen gelden territoriaal (binnen een gebied) of personeel (voor specifieke rechtssubjecten). Problemen bij grensoverschrijdende kwesties worden opgelost via internationaal privaatrecht (IPR).
## Het toepassen van de rechtsregel
Het toepassen van het recht op feiten gebeurt in drie stappen:
1. **Inductie (Recht versus feiten):** Kwalificeren van de werkelijke feiten naar een wettelijk probleem.
2. **Interpretatie (Recht versus feiten):** Verfijnen en verduidelijken van de rechtsregel. Dit kan door de wetgever (authentiek), de rechtspraak (casuïstiek) of de rechtsleer. Verschillende interpretatiemethoden bestaan (grammaticaal, wetshistorisch, teleologisch).
3. **Deductie (Recht versus feiten):** Toepassen van de geïnterpreteerde regel op de gekwalificeerde feiten, volgens de regels van de logica (syllogisme). Redeneringen zoals *a pari*, *a contrario*, *a fortiori* en de **subsidiërende** en **alternatieve** redenering zijn hierbij van belang.
## Rechtsbronnen
Naast formele wetgeving zijn er andere rechtsbronnen:
### 1. Rechtspraak
* **Definitie:** De visie van de rechterlijke macht op het recht. Sensu stricto (rechterlijke macht) en sensu lato (tuchtrechterlijke, buitengerechtelijke, scheidsrechtelijke).
* **Kenmerken:** Geen strikte precedenten in België, maar "vaste" interpretaties (praetoriaanse rechtsvorming). Rechters mogen geen rechtsweigering plegen.
* **Criteria:** Kwantitatief en kwalitatief (invloed van hogere rechtbanken zoals het Hof van Cassatie).
* **Publicatie:** Niet verplicht, behalve voor het Grondwettelijk Hof.
### 2. Rechtsleer (Doctrine)
* **Definitie:** Geschriften over het recht (handboeken, artikelen, noten).
* **Rol:** Helpt bij de interpretatie van het recht en kan als aanvullende bron dienen.
### 3. Gewoonte (en gebruiken)
* **Essentie:** Herhaling van gedrag (objectief element) gecombineerd met de overtuiging dat het juridisch bindend is (subjectief element).
* **Verhouding:** Kan een wet aanvullen (*consuetudo secundum legem*), hiaten opvullen (*consuetudo praeter legem*), of ertegen ingaan (*consuetudo contra legem*).
### 4. Algemene rechtsbeginselen
* **Definitie:** Ongeschreven, fundamentele principes die het recht sturen (bv. beginselen van behoorlijk bestuur).
* **Toepassing:** Vaak in administratief recht, zoals het hoorrecht en de redelijke termijn.
## Rechtshandhaving
De rechterlijke macht is de hoeksteen van de rechtshandhaving.
### Organisatie van de rechterlijke orde
* **Types rechtbanken:** Burgerlijke, strafrechtelijke en publiekrechtelijke rechtbanken. De scheiding is niet altijd strikt (bv. burgerlijke en strafkamers).
* **Gerechtelijke piramide:** Hiërarchische structuur van rechtbanken, van vredegerechten en politierechtbanken (basis) tot het Hof van Cassatie (hoogste). Beroep is mogelijk tegen uitspraken van lagere rechtbanken.
* **Territoriale bevoegdheid:** Rechten en hoven werken binnen een bepaald rechtsgebied.
* **Materiële bevoegdheid:** Bepaald door het soort zaken (strafzaken, privaatrechtelijke zaken, economische zaken).
### Fundamentele rechten en principes
* **Recht op eerlijk proces:** Wettelijk geregelde, openbare, gemotiveerde rechtbank met onafhankelijke en onpartijdige rechter, redelijke termijn en recht op tegenspraak.
### Actoren van justitie
* **Magistraten:** Zittende magistraten (rechters) en staande magistratuur (Openbaar Ministerie).
* **Advocaten:** Vrije beroepers die partijen bijstaan en vertegenwoordigen.
* **Gerechtsdeurwaarders:** Openbare ambtenaren die officiële vaststellingen, betekeningen en uitvoeringen doen.
* **Griffiers en griffiepersoneel:** Secretarieel werk voor de rechtbank.
* **Justitiehuizen:** Bieden doorverwijzing en bijstand.
* **Notarissen:** Openbare ambtenaren die authentieke akten opstellen.
* **Gerechtsdeskundigen:** Helpen de rechtbank bij het vinden van de waarheid.
### Procesrechtelijke aspecten
* **Procedureverloop:** Begint met een inleidende akte (dagvaarding, verzoekschrift).
* **Argumenteren:** Feiten en recht moeten worden onderbouwd met bewijsstukken.
* **Uitspraak:** Openbaar, gemotiveerd, met een beschikkend gedeelte. Vonissen en arresten hebben gezag van gewijsde.
* **Kosten:** Gerechtskosten, rechtsplegingsvergoeding (RPV).
* **Uitvoering:** Vrijwillig of gedwongen (beslag).
* **Rechtsmiddelen:** Verzet, hoger beroep, cassatieberoep.
### Bewijsrecht
* **Bewijs van feiten:** Wettelijk gereguleerd (Boek 8 BW), met bewijslast, bewijsmiddelen (schriftelijk, getuigen, vermoedens, bekentenis) en hun waarde.
* **Gerechtelijke bewijsmiddelen:** Getuigenis, eed, plaatsopneming, deskundig onderzoek.
## Verbintenissenrecht
Het verbintenissenrecht regelt de rechtsbanden tussen personen die tot prestaties verplicht zijn.
### 1. Definitie en soorten
* **Verbintenis:** Een rechtsband waarbij een schuldeiser van een schuldenaar de uitvoering van een prestatie mag eisen.
* **Terminologie:** Schuldeiser (vorderingsrecht), schuldenaar (plicht).
* **Indeling:** Naar ontstaanswijze (rechtsfeit, rechtshandeling), voorwerp (geven, doen, nalaten) en modaliteiten (voorwaarde, termijn).
### A. Soorten volgens ontstaanswijze
* **Rechtsfeit:** Gebeurtenis waaraan het recht gevolgen koppelt.
* **Onrechtmatige daad:** Levert burgerrechtelijke aansprakelijkheid op.
* **Quasi-contract:** Lijkt op contract, maar zonder wilsovereenstemming (bv. zaakwaarneming, onverschuldigde betaling).
* **Rechtshandeling:** Wetens en willens stellen van een daad met rechtsgevolgen (privaat of publiekrechtelijk, eenzijdig of meerzijdig).
### B. Soorten volgens voorwerp
* **Geven, doen of nalaten.**
* **Gewone verbintenis vs. *intuitu personae*:** Losgekoppeld van specifieke persoon of verbonden aan specifieke persoon.
* **Burgerlijke verbintenis vs. natuurlijke verbintenis:** Afdwingbaar of gebonden aan gewetensplicht.
* **Inspannings- of resultaatsverbintenis:** Verplichting tot inspanning of tot het behalen van een bepaald resultaat.
### C. Modaliteiten
* **Voorwaarde:** Toekomstige en onzekere gebeurtenis (opschortend of ontbindend).
* **Termijn:** Toekomstige en zekere gebeurtenis.
### D. Pluraliteit van rechtssubjecten
* **Principe: Deelbaarheid.**
* **Uitzonderingen:** Hoofdelijke verbintenis, ondeelbare verbintenis, *in solidum* verbintenis.
### 3. Verbintenissen uit overeenkomsten
* **Soorten contracten:** Consensueel, formeel, zakelijk; wederkerig of eenzijdig; ten bezwarende titel of ten kosteloze titel; vergelding of kanscontract; B2C of B2B; benoemde, onbenoemde, gemengde contracten.
* **Totstandkoming:** Precontractuele fase, aanbod, aanvaarding.
* **Geldigheid:** Contractvrijheid, consensualisme, onherroepelijkheid, uitvoering te goeder trouw. **Geldigheidsvereisten:** toestemming (vrij en bewust), bekwaamheid, bepaald/bepaalbaar en geoorloofd voorwerp, geoorloofde oorzaak.
* **Wilsgebreken:** Dwaling, bedrog, geweld, misbruik van omstandigheden kunnen leiden tot vernietiging.
* **Gevolg nietigheid:** Terugwerkende kracht (*ex tunc*). Absolute nietigheid (openbare orde) en relatieve nietigheid (dwingend recht).
### E. Gevolgen tussen partijen
* **Overeenkomst strekt de partijen tot wet.**
* **Uitvoering te goeder trouw.**
* **Uitzondering:** *Imprevisieleer* (onvoorziene omstandigheden).
### F. Gevolgen bij niet-nakoming
* **Toerekenbaar (wanprestatie):** Gedwongen uitvoering, opschorting (ENAC), gerechtelijke ontbinding.
* **Niet-toerekenbaar (overmacht):** Opschorting (tijdelijk) of uitdoving van contract.
### G. Gevolgen voor derden
* **Relativiteit van de overeenkomst:** Enkel partijen gebonden.
* **Uitzonderingen:** Rechtstreekse vordering, *actio pauliana*.
### H. Tenietgaan van het contract
Einde door betaling/uitvoering, nietigverklaring, opzegging, ontbinding, onmogelijkheid, etc.
## Verbintenissen uit buitencontractuele aansprakelijkheid
### A. Onrechtmatige daad: begrippen
* **Kernidee:** Wie een onrechtmatige daad begaat, is buitencontractueel aansprakelijk voor de ontstane schade.
* **Synoniemen:** Oneigenlijk misdrijf, quasi-delict, extracontractuele aansprakelijkheid.
* **Verschil met strafrechtelijke aansprakelijkheid:** Strafrecht richt zich op bestraffing, buitencontractuele aansprakelijkheid op vergoeding. Beide kunnen samengaan.
### B. De foutaansprakelijkheid
* **Fout:** Overtreding van een rechtsregel of een zorgvuldigheidsnorm. Beoordeeld aan de hand van objectieve (handeling) en subjectieve (toerekenbaarheid) elementen.
* **Schade:** Economische en niet-economische gevolgen van het schadeverwekkend feit. Plicht tot schadebeperking.
* **Causaal verband:** Noodzakelijke voorwaarde (*conditio sine qua non*) tussen fout en schade.
* **Samenloop van fouten:** Iedereen in de foutenketting is aansprakelijk voor de volledige schade. Gedeelde aansprakelijkheid indien oorzaak niet te achterhalen is.
### C. Aansprakelijkheid voor andermans daad
* **Ouders:** Aansprakelijk voor fouten van hun minderjarige kinderen.
* **Werkgevers:** Aansprakelijk voor fouten van hun werknemers.
* **Aansprakelijkheid voor zaken:** Gebreken aan een zaak, brand (indien niet door derde veroorzaakt), omvallen van dieren.
### D. Schadevergoeding
* **Begroting:** Economische en niet-economische schade, inclusief verlies van kans. Indicatieve tabellen worden gebruikt.
* **Verschil met gelijk hebben vs. gelijk krijgen vs. gelijk halen.**
Dit studieboek biedt een diepgaand overzicht van de fundamentele concepten en structuren van het recht, essentieel voor een grondige examenvoorbereiding.
Glossary
# Woordenlijst
| Term | Definitie |
|---|---|
| Rechtsfeit | Een feit waaraan door het recht juridische gevolgen worden gekoppeld. |
| Rechtsregel | Een algemeen geldende gedragsnorm die het gedrag van rechtssubjecten reguleert en, indien nodig, afdwingbaar is via de overheid. |
| Objectief recht | De verzameling van rechtsregels, wetgeving en wetten die voor iedereen gelden. Dit kan per land of gemeente verschillen. |
| Subjectief recht | De specifieke rechten die individuen ontlenen aan objectieve rechtsregels, en die gelden ten aanzien van medeburgers en de overheid. |
| Rechtssubject | Een drager van rechten en plichten, zoals een natuurlijk persoon of een rechtspersoon. |
| Rechtshandeling | Een wetens en willens gestelde handeling met de bedoeling om de daaraan door het recht gekoppelde gevolgen te bewerkstelligen. |
| Verbintenis | Een rechtsband tussen een schuldeiser en een schuldenaar, waarbij de schuldeiser de uitvoering van een prestatie mag eisen. |
| Onrechtmatige daad | Een daad die burgerrechtelijke aansprakelijkheid oplevert, ook wel buitencontractuele aansprakelijkheid genoemd. |
| Contract | Een overeenkomst tussen twee of meer partijen, die juridisch bindend is en waaraan de partijen gebonden zijn. |
| Overmacht | Een gebeurtenis die zich voordoet waardoor partijen hun plichten onmogelijk kunnen uitvoeren, en die niet toerekenbaar is aan één van de partijen. |
| Sanctie | Een maatregel die wordt opgelegd bij het niet naleven van een rechtsregel, variërend van boetes tot gevangenisstraffen. |
| Nietigheid | De juridische ongeldigheid van een rechtshandeling, waardoor deze geen rechtsgevolgen heeft. |
| Retroactiviteit | De werking van een rechtsregel die terugwerkt in de tijd en ook van toepassing is op feiten die zich voor de inwerkingtreding van de regel hebben voorgedaan. |
| Monisme | Een rechtsordening waarin nationaal en internationaal recht als één geïntegreerd systeem worden beschouwd, zonder dat omzetting nodig is. |
| Rechtsbeginsel | Een fundamenteel principe dat ten grondslag ligt aan het recht en dat vaak ongeschreven is, zoals het verbod op eigenrichting. |
| Rechtsbron | De plaats of de vorm waarin rechtsregels worden aangetroffen, zoals wetten, rechtspraak, rechtsleer, gewoonte en algemene rechtsbeginselen. |
| Causaal verband | Het verband tussen een fout en de geleden schade, waarbij de schade zonder de fout niet zou zijn ontstaan. |
Cover
Samenvatting Werkvelddomeinen.docx
Summary
## Summary of Legal and Social Frameworks for Youth and Justice
This study guide provides a comprehensive overview of the legal rights and support systems for children and young people in Belgium, the frameworks for juvenile delinquency and the justice system, and the evolving landscape of victim support and restorative justice. It delves into the complexities of the criminal justice process, from crime prevention and prosecution to sentence execution and the challenges faced within the correctional system.
## Juvenile rights and legal standing
### The rights of the child
The foundation of children's rights is built upon international legal instruments and principles, most notably the **Convention on the Rights of the Child**.
#### The Convention on the Rights of the Child
* **Historical background:** Approved by the United Nations (UN) on November 20, 1989, and ratified by twenty countries in 1990, signifying their recognition and implementation within national governance and policies. Belgium ratified the convention in 1991.
* **General principles:** The Convention outlines a set of internationally recognized minimum standards for the treatment of children, viewing them holistically and granting them rights to participate in decisions affecting their lives.
* **Key concepts:**
* The **best interests of the child** are paramount (Article 3).
* **Non-discrimination** of the child is essential (Article 2).
* The **right to life and development** is guaranteed (Article 6).
* The **right to express their opinion and participate** is recognized (Article 12).
* **The Three Ps framework:**
* **Provision:** The right to survival and development.
* **Protection:** Safeguarding against abuse, neglect, exploitation, and maltreatment.
* **Participation:** The right to be involved in decisions shaping their lives.
* **Scope of the Convention:**
* An **international legal instrument** establishing the rights of children and the obligations of states.
* A **political instrument** encouraging states to incorporate children's rights into their legislation.
* It is **not directly enforceable**, but its strategic importance is significant.
#### State obligations and monitoring
* **Reporting:** States that ratify the Convention must submit a report to the UN Committee on the Rights of the Child every five years.
* **Committee oversight:** The Committee, composed of independent experts from various countries, monitors the implementation of these rights through reports and discussions.
* **Recommendations:** The Committee can encourage states to improve specific aspects of child protection. For instance, the Belgian government has been advised to conduct more research into the living conditions of children and to improve the care provided to refugee children.
* **New protocol (since April 2014):** This protocol allows children and their representatives to file complaints with the UN Committee on the Rights of the Child, but only after exhausting all domestic legal remedies. This provision became applicable in Belgium from August 30, 2014.
### Applying children's rights in Belgium
Several organizations in Belgium are dedicated to overseeing children's rights. For social workers, two key bodies are:
* **The Children's Rights Commissioner (Kinderrechtencommissariaat):**
* Established by the Flemish Parliament as an independent body.
* **Primary mission:** To promote awareness of the Convention and ensure its observance.
* Submits an annual report to the Parliament. Caroline Vrijens has been the Flemish Children's Rights Commissioner since August 1, 2019.
* **Key activities:**
* **Complaint handling:** Operates a helpline, investigates complaints, and provides advice and mediation to resolve issues.
* **Advisory work for the Flemish Parliament:** Translates structural problems into reports, advice, and position papers, highlighting potential legislative implications. Advisories are provided on the Commissioner's own initiative or upon request.
* **Supervisory Committee for Flemish Youth Institutions:** Oversees all Flemish institutions where young people whose liberty has been temporarily restricted reside (e.g., community-based or private facilities). Volunteers visit these institutions monthly to speak with youth, educators, and management, ensuring youth rights are respected and acting as lianison in conflicts.
* **The Children's Rights Coalition (Kinderrechtencoalitie):**
* A coalition of 32 civil society organizations in Flanders focused on children's rights.
* Monitors the implementation of the UN Convention on the Rights of the Child.
* **Reporting to the UN Committee:** Submits an alternative report every five years evaluating the government's efforts concerning children's rights.
### Realization of children's rights in Belgium
Several advancements have been made in Belgium in line with the Convention on the Rights of the Child:
* **Right to be heard in civil proceedings:** Judges are obligated to hear young people in situations such as parental separation.
* **Mandatory child and youth impact assessments:** When policy measures affecting children and young people are introduced, an impact report must be created at the Flemish, provincial, and municipal levels. For example, youth councils are involved at the municipal level.
### Challenges and ongoing efforts
Despite progress, there remains a long way to go in fully realizing children's rights. Out of 55 recommendations for Belgium, some key areas of concern include:
* Insufficient awareness of children's rights.
* The impact of racism and discrimination on children.
* Accessibility of the education system for all.
* Alarmingly high rates of child poverty.
* Increased attention needed for the rights of unaccompanied minors.
### Interpretation and application of rights
Children's rights can be understood, read, and interpreted in various ways, leading to different constructions of these rights. The same case can have different solutions depending on how an individual interprets the rights and the specific circumstances.
* **Child marriage:** Defined as any marriage, whether civil, religious, or customary, and with or without formal registration, where at least one of the partners is under 18 years of age. Child marriages are considered a fundamental violation of rights and should be punishable. However, such practices are often culturally determined by religious and social traditions, leading to differing views on their toleration.
### The legal status of minors
* **Civil status of minors:** Minors require greater attention to rules and procedures that strengthen their legal position.
* **Nuanced rights:** Children's rights are often qualified and "limited" by the need for upbringing and parental authority.
* **Legal capacity:** Minors are considered legally competent but **not legally capable of acting independently (handelingsonbekwaam)**. This means they cannot exercise their rights and obligations or enter into legal transactions without the intervention of a third party.
* **Legal acts vs. factual acts:**
* **Legal acts (rechtshandelingen):** Actions with legal consequences, such as signing employment contracts, initiating legal proceedings, voting, or marrying.
* **Factual acts (feitelijke handelingen):** Actions without legal consequences, such as watching television, playing sports, or asking for information. Minors can perform factual acts but not legal acts independently.
* **Representation:** Minors cannot independently decide on certain rights; their legal representatives will act on their behalf and in their best interests.
### Parental authority (Ouderlijk gezag)
Parental authority encompasses the rights and obligations granted by law to parents concerning their minor children, enabling them to fulfill their duties towards them.
* **Parents' obligations:**
* To provide for their children's housing, maintenance, supervision, education, and training, proportional to their means. This includes providing clothing, food, and toys.
* This obligation extends beyond the age of majority if the child's education is not yet completed.
* The obligation to provide maintenance continues if the children are in need, even if parents do not cohabit.
* **Liability for damages caused by minors:** Parents can be held liable for damages caused by their minor children's wrongful acts, based on a dual presumption of a lack of proper upbringing and a lack of adequate supervision.
* **Parents' rights:**
* **Over the person of the minor:** This includes decisions regarding their philosophical beliefs (e.g., circumcision, baptism, secular upbringing) and moral education, as well as safeguarding their physical and mental health (e.g., influence on friendships, leisure activities). As the child matures, parents must increasingly consider the child's own rights.
* **Over the minor's property:** Parents generally have the right to manage and benefit from their minor children's property and its income. However, exceptions exist for money earned from holiday jobs or student employment, and for property gifted or inherited under specific conditions that exclude parental enjoyment.
* **Representation of the minor:** This includes actions like enrolling the child in school.
* **Civil status of the minor:** Parents have the right to intervene in significant legal acts concerning their minors, such as marriage, adoption, or requests for extended minority status.
### Specific aspects of youth legal standing
* **General rule:** Minors are generally not legally capable of acting independently (handelingsonbekwaam). However, there has been a growing trend towards exceptions in recent years.
* **Domicile (Woonplaats):** Refers to the parents' joint place of residence. In cases of separation, the child's domicile is with one of the parents.
* **Compulsory education (Leerplicht):**
* Starts on September 1st of the year the child turns five (final year of kindergarten).
* Ends at age 18. For those turning 18 before July 1st, compulsory education ends on their 18th birthday. For those turning 18 after July 1st, it ends on June 30th of that year.
* Exemptions apply if a student obtains a secondary education diploma before turning 18.
* **Full-time compulsory education:** Typically commences at age 15 after completing two years of secondary education, or at age 16 in other cases.
* **Truancy (Spijbelen):**
* Parents can face sanctions, including losing school allowances or having to repay previously paid allowances.
* Schools and educational support centers (CLB) monitor truancy, and special youth assistance may be involved.
### Moral protection of minors
* **Consent to sexual relations:** From age 16, a young person can consent to hetero- and homosexual relationships. This freedom is limited, however, by prohibitions against sexual relations with relatives, which are punishable until age 18.
* **Sexual offenses:**
* Sexual contact with a minor under 16 is considered "assault on chastity" (aanranding van de eerbaarheid).
* Sexual intercourse with a minor under 14 constitutes rape (verkrachting).
* **Age of consent and capacity:** Minors under 16 cannot consent to sexual acts. However, a 14- or 15-year-old can consent to sexual acts if the age difference is no more than 3 years and there is no relationship of trust or authority.
* **Juvenile law:** Minors under 18 are subject to juvenile law and cannot be criminally punished as adults.
### Age-related regulations
* **Marriage:** The minimum age for marriage is 18. A juvenile judge may grant exceptions for serious reasons, such as pregnancy. Minors under 18 may marry with the consent of both parents and ratification by a juvenile judge. If parents refuse, the court may grant permission only if the refusal is deemed an abuse of their rights. If one parent refuses, the juvenile judge will assess whether the marriage is in the minor's best interest.
* **Films, dancing, cafés, alcohol, and smoking:**
* **Films:** Minors under 16 are generally not permitted in public cinemas. Film classification committees provide content warnings and age categories.
* **Dancing:** From age 16, attendance at "places where dancing occurs" is permitted. This age limit can be raised if a minor is deemed to be in danger. Minors under 16 must be accompanied by a parent or legal representative. Exceptions include private parties and dance classes. Access to gaming houses, dog racing tracks, establishments with hostesses serving clients, and betting areas at horse racing tracks is prohibited for those under 16.
* **Cafés:** Minors of any age can visit cafés, but those under 16 are prohibited from consuming alcoholic beverages. This applies to public spaces. Minors under 18 are prohibited from consuming strong alcoholic beverages.
* **Smoking:** The sale of tobacco products to minors under 18 is prohibited. This is a sales ban, not a consumption ban.
* **Drugs:** Possession, use, and sale of illegal drugs are prohibited for individuals under 18. For adults aged 18 and over, possession and use of cannabis are generally not prosecuted unless it involves problematic use, public nuisance, or aggravating circumstances.
### Legal capacity and financial transactions
* **Legal capacity:** Minors under 18 are legally incapable of acting independently (handelingsonbekwaam). Legal acts performed by minors can be declared void, but only at the initiative of their parents or legal representative, and only if the act results in financial disadvantage or is disproportionate to the minor's assets.
* **Minors' contracts:** While minors cannot independently enter into all contracts, they can conduct daily transactions like buying bread. Certain significant legal acts, such as taking out loans or purchasing real estate, are generally prohibited.
* **Specific capacities from age 15:**
* Can testify under oath.
* Can submit a request for emancipation to the family council.
* Can consent to being acknowledged by a biological parent.
* Can consent to adoption.
* Can perform student work and receive wages.
* **Specific capacities from age 16:**
* Can become professional military personnel with parental consent.
* Can make a will, but only concerning half of the disposable estate.
* Can decide on cremation.
* Can join a political party, unless parents object.
* **Financial transactions:**
* **Savings accounts:** Any minor can open a savings account and deposit money without parental consent. However, minors under 16 require explicit parental permission to withdraw funds. Those between 16 and 18 can withdraw up to 125 euros per month without parental consent, though parents can object. For higher amounts, parental consent is needed. Parents cannot withdraw funds from a minor's savings account themselves. Parents can open savings accounts in their children's names, with access typically managed by parents until the child turns 18, unless specific clauses apply. Minors in institutions may have savings accounts opened by the government, requiring parental consent for withdrawals.
* **Current accounts (Zichtrekening):** There are no specific legal provisions for current accounts of minors under 18. The general rule of legal incapacity applies, requiring parental or guardian representation for opening an account. However, most banks allow minors to open current accounts from age 10 with parental consent.
### Employment
* Minors aged 15/16 (with part-time compulsory education) can enter into employment contracts. This requires tacit parental consent, meaning parents can object. Minors receive their wages directly, but parents can still object to this arrangement. Parents do not have the right to enjoy the minor's income but retain the right of management.
* **Child labor law:** Prohibits work for individuals under 15, with exceptions for specific artistic, cultural, or promotional activities, provided an individual waiver is requested and approved by the labor inspectorate and parental consent is obtained. Specific working hours and rest periods apply, and wages must be deposited into an individualized savings account accessible only by the child, though parents can withdraw funds in the child's interest [1993](#page=1993).
### Reaching the age of majority
* **Age of majority:** Since 1990, the age of majority is 18. Upon reaching this age, individuals are no longer under parental authority and gain full legal capacity to act.
* **Responsibility:** They become fully liable for their actions.
* **Financial dependence:** Many individuals remain financially dependent on their families after turning 18.
* **Parental support:** Parents are obligated to provide maintenance for their children even after they turn 18 if their education is not completed, provided the studies follow a normal course, the child has not obtained higher education qualifications, and the child's own income is considered. This obligation does not extend to non-essential additional expenses.
* **Respect for parents:** Children are expected to show respect towards their parents.
## Youth support services (Hulpaanbod)
### The integrated youth care system
The organization of youth care is primarily managed by six sectors:
1. **General Welfare Work (Algemeen Welzijnswerk - AWW):** E.g., JAC (Youth Information Center).
2. **Mental Health Centers (Centrum Geestelijke Gezondheidszorg - CGG).**
3. **Integrated Family Care Centers (Centra voor Integrale Gezinszorg - CIG):** E.g., De Stobbe.
4. **Pupil Guidance Centers (Centra voor Leerlingbegeleiding - CLB).**
5. **Child and Family (Kind en Gezin - K&G).**
6. **Youth Welfare (Jongerenwelzijn).**
7. **Flemish Agency for Persons with Disabilities (VAPH).**
* **Pre-2000:** Each sector operated independently with its own offerings for youth, leading to limited consultation and awareness of each other's work.
* **Post-2000 reforms:** The introduction of integrated youth care aimed to create a seamless connection between the services offered by different sectors, becoming fully operational by 2014.
### The Youth Care Decree
* **Since January 1, 2014:** A unified approach to youth care has been implemented, with a single sectoral access point for non-direct assistance.
* **Support Center for Youth Care (Ondersteuningscentrum Jeugdzorg - OCJ):** Provides outreach support in situations of concern.
* **Continuity of care:** Facilities present their services uniformly through "modulization," allowing for the combination of different support options.
* **Child-centered approach:**
* **Formerly:** Referrals were often fragmented, requiring individuals to navigate different sectors independently.
* **Currently (Integrated Youth Care):** Aims for interconnectedness. Individuals entering the system are referred to other organizations if needed, with the initial organization maintaining follow-up until a resolution or successful transfer. Combinations of support are now possible, such as home-based guidance alongside residential support.
* **Maximizing participation:** Active involvement of children, young people, and parents is a core principle.
### Six Key Principles of Integrated Youth Care
1. **Socialization of youth care:** Integrating care within society by involving the community in supporting clients and leveraging the strengths of personal networks, family, and society. This includes using adapted methodologies like "Signs of Safety" and "Nonviolent Resistance."
2. **Timely access to care:** Ensuring accessibility, particularly for direct youth care, and strengthening non-direct care through gatekeeping. Key factors for accessibility include usefulness, reachability, availability, comprehensibility, and affordability. Strategies involve promoting broad entry points, engaging various professionals (doctors, teachers, police), and ensuring access for special target groups.
3. **Ensuring continuity of care:** Maintaining contact with clients until the next stage of support begins, providing seamless assistance. This is achieved through expertise sharing to avoid unnecessary referrals, the use of multi-functional centers, inter-professional collaboration, and client participation.
4. **Appropriate handling of concerns:** Responding effectively to situations where a minor's development is fundamentally at risk due to threats to their physical, psychological, or sexual integrity, or educational opportunities. This involves a shared responsibility across sectors.
5. **Provision of crisis youth care:** Offering support during critical situations.
6. **Maximum participation of the minor and their family:** Upholding the fundamental right of the help-seeker to participate at individual, organizational, and policy levels.
### Accessing youth care
* **Directly accessible youth care (RTJ):** Low-threshold services that are usable, reachable, available, understandable, and affordable. Entry points include CLBs, K&G, and JAC.
* **Problem-specific services:** Specialized services that may also be accessed directly but are often contacted through the broader entry points. Examples include CGG and CKG.
* **Non-directly accessible youth care (NRTJ):** Requires a needs-based approach across sectors, with flexible combination possibilities. This involves an integral access gate in each province, comprising two teams:
* **Needs assessment:** Determines the most appropriate type of help based on the family's needs.
* **Youth care management:** Identifies the most suitable and available support.
* These teams work independently to ensure impartiality.
* **Application for NRTJ:** Requires a detailed "A-document" filled out by the helper in collaboration with the young person and parents, outlining the situation and requested support.
### Handling concerns and crisis situations
* **Shared responsibility:** Concerns about a minor's development are considered a shared responsibility, with every professional encouraged to discuss concerns and seek support.
* **Mandated facilities:** In situations where informal discussions are insufficient, mandated facilities like the Support Center for Youth Care (OCJ) and the Vertrouwenscentrum Kindermishandeling (VK) have the authority to intervene and, if necessary, refer the situation to judicial authorities.
* **Verontrustende situatie (Disturbing situation):** Defined as a situation where a minor's developmental opportunities are threatened or their integrity is compromised.
* **Social necessity:** Refers to situations so unsafe or threatening that societal intervention is a duty.
### Participation of minors and their families
* **Three levels of participation:**
* **Individual case level:** The extent of the client's involvement in their own care process.
* **Organizational level:** Client participation in the organization's decision-making.
* **Structural policy level:** Client participation in policy decisions and trends within or across sectors.
* **Mechanisms for participation:** Applying the Decree on Rights and Client Rights, adopting a participatory attitude, involving trusted persons, and realizing client representation.
## Juvenile delinquency and the justice system
### Understanding delinquency
* **Adolescence as a developmental phase:** Adolescence is a period of transition from childhood to adulthood, characterized by experimentation with rules and potential conflict with norms. Societal and parental reactions to this development and potential risk-taking behavior are significant.
* **Psychological and biological changes:** This transitional phase is influenced by hormonal and brain development, with emotions often taking precedence over rational thought in earlier stages.
* **Sociocultural influences:** Adolescent behavior and group dynamics are shaped by societal and cultural changes, with variations observed across time, culture, and society.
* **Stages of adolescence:**
* **Early adolescence (10-14):** Hormonal and brain development are prominent, with emotions often overriding rational thinking and an impulse for immediate gratification. A desire for independence from parents is strong.
* **Middle adolescence (14-16):** Increased risk-taking and sensation-seeking behavior are common. The ability to fully assess consequences may be limited. Peer influence becomes increasingly significant as adolescents seek belonging and social approval.
* **Late adolescence (16-22):** Brain development, particularly the prefrontal cortex, progresses. Individuals become more capable of making considered choices with long-term consequences.
* **Parent-child relationships:** While evolving, the relationship with parents remains crucial for self-esteem and competence. Parental monitoring and trust are important. The parent-child relationship shifts towards a more equal footing as the adolescent matures.
* **Peer relationships:** The social network expands, forming a new reference group outside of parents. Friendships become self-chosen and serve as a space for practicing social skills and expressing ideas.
* **Conflicts in caregiver-youth relationships:** Conflicts, particularly disagreements, are common in early adolescence. These can be linked to communication patterns, family structure, and the degree of parental involvement.
### Brain development and adolescent behavior
* **Prefrontal cortex development:** The prefrontal cortex, responsible for executive functions like organization, impulse control, and long-term planning, develops last. This immaturity contributes to impulsive decision-making and a focus on short-term gratification.
* **Reward system:** The adolescent brain's reward centers are highly sensitive to thrills and excitement, making them more susceptible to risky behaviors and potentially addictive substances.
* **Emotional processing:** Areas of the brain that regulate intense emotions, such as those experienced during infatuation, are not fully developed, leading to more intense emotional experiences.
* **Sleep patterns:** Adolescents require around 9-10 hours of sleep, and their natural sleep-wake cycle shifts later, leading to difficulties with early morning wake-ups for school.
### Brain development and substance use
* **Vulnerability:** Adolescent brains are particularly vulnerable to the effects of psychoactive substances, increasing the risk of addiction.
* **Alcohol and nicotine:** These substances can mimic neurotransmitters like dopamine, affecting the reward system and contributing to addictive patterns. Binge drinking is particularly detrimental to brain development.
### Youth and delinquency
* **Defining delinquency:** Juvenile delinquency refers to the commission of unlawful acts by minors. The legal framework distinguishes between offenses and disturbing upbringing situations (VOS).
* **Status offenses:** Offenses that are only considered delinquent because the perpetrator is a minor, such as underage drinking or truancy.
* **Age-related delinquency:** Much adolescent delinquency is considered transient experimentation and may disappear as individuals mature.
* **Deviant behavior spectrum:** This ranges from minor deviance (e.g., early smoking) to more serious problem behavior (e.g., substance abuse, truancy) and criminal behavior that is punishable by law.
* **Types of juvenile delinquency:**
* **Age-bound:** Often experimental behavior that diminishes with age.
* **Systematic:** More persistent and serious criminal behavior, often starting in childhood.
* **Theoretical explanations:** Theories of juvenile delinquency explore individual, family, and societal factors, including social bonding, strain, social learning, and labeling theories.
* **Persistent offending:** A minority of young people exhibit persistent delinquent behavior, often linked to a combination of individual vulnerabilities (e.g., low IQ, impulsivity) and adverse environmental factors (e.g., social exclusion, poor upbringing).
* **Deterrence and rehabilitation:** The juvenile justice system aims to be pedagogical, focusing on rehabilitation and the child's best interests, with interventions tailored to the individual and their circumstances.
### The juvenile justice system
* **Historical evolution:** The approach to juvenile offenders has evolved from treating children as mini-adults to recognizing their specific developmental needs and vulnerabilities.
* **Belgian legal framework:** The juvenile justice system in Belgium has undergone reforms, with a current emphasis on educational, restorative, and sanctioning measures.
* **Key principles:** The system emphasizes the responsibility of the young person and the involvement of parents and educators.
* **Recent reforms (February 6, 2019):** A new Flemish juvenile delinquency law aims to enhance responsibility, promote restorative approaches, ensure faster responses, and strengthen legal safeguards. It distinguishes between "youth offenses" and "disturbing upbringing situations."
* **Actors in the juvenile justice system:** Police (juvenile brigade), the youth prosecutor's office (Jeugdparket), and the juvenile court (Jeugdrechtbank).
* **Measures and sanctions:** These can range from diversionary measures (e.g., mediation, restorative group conferences) to protective measures for minors in disturbing situations and sanctions for juvenile offenders, tailored to their age and the severity of the offense.
* **Transfer to adult court:** In cases of serious offenses or when a juvenile is deemed resistant to pedagogical approaches, the juvenile judge may decide to transfer the case to the adult criminal court.
## Victimology and support
### Victimology and victimhood
* **Victimology:** The scientific study of victims and victimhood.
* **Victim:** Defined as a person who has experienced a shocking or traumatic event, leading to harm and distress. The victim's personal experience and perception of the event are central.
* **Legal definition of victim:** Any person, and their next of kin, who has suffered material, physical, or moral damage due to a criminal offense.
* **Victim identity:** Encompasses direct victims (those directly involved in the crime) and indirect victims (family members, friends, and even society at large).
* **Shocking and traumatic events:** Unexpected events causing powerlessness and disruption, with trauma occurring when the processing of such events becomes stagnant.
* **Types of victimisation:** Includes violence, sexual abuse, theft, cybercrime, traffic incidents, and terrorism.
### Consequences for victims
* **Material and economic:** Loss of goods, damage to property, hospitalization costs, income loss.
* **Moral and psychological:** Feelings of insecurity, anxiety, PTSD, grief, anger, and self-doubt.
* **Physical:** Injuries, sleep disturbances, headaches.
* **Secondary victimization:** Experiencing further harm or re-victimization due to negative interactions with authorities or society.
* **Victim blaming:** Shifting responsibility for the crime onto the victim.
### Coping and recovery
* **Phases of processing:** Acute phase (intense emotions), recovery phase (alternating between re-experiencing and avoidance), and fixation/resolution phase (integration or persistent distress).
* **Reporting victimization:** Many victims do not report crimes due to fear, perceived insignificance of the offense, or distrust in the justice system.
### Victim rights and support
* **Historical context:** Awareness and recognition of victims' rights have increased significantly, particularly since the 1990s.
* **Legal framework:** Laws and EU directives have been enacted to ensure victims are treated with respect, informed about their rights and the legal process, and provided with support.
* **Key rights:**
* Right to respect and recognition.
* Right to information about the proceedings, decisions, and available support.
* Right to legal assistance and recourse.
* Right to protection and privacy.
* Right to reparation for damages.
* Right to help and support services.
* **Role in the criminal procedure:** Victims can act as complainants, injured parties, or civil parties seeking compensation.
* **Victim support services:** Organizations like Victim Support (Slachtofferhulp) and specialized units within police and justice departments provide crucial assistance, information, and guidance to victims.
## Restorative Justice
### Principles and framework
* **Restorative justice (Restorative justice):** An alternative approach to criminal justice that focuses on repairing harm, involving victims, offenders, and the community in a dialogue to address the consequences of crime.
* **Core principles:** Emphasis on repairing damage, active participation of all parties, and a focus on accountability and healing.
* **Restorative processes:** Include victim-offender mediation, restorative dialogue groups, and community conferencing. These processes are voluntary and facilitated by neutral third parties.
* **Benefits:** Victims report feeling heard, respected, and more in control. Offenders often experience reduced recidivism and greater motivation for rehabilitation.
* **Challenges:** Potential for re-traumatization if not handled appropriately, and the need for skilled facilitators and comprehensive preparation.
## Criminal Justice System
### Theories of criminal behavior
* **Historical perspectives:** Early theories focused on biological and sociological factors.
* **Contemporary theories:** Explanations encompass a range of factors, including social bonding, strain theory, social learning, labeling theory, and self-control theory.
* **Risk and protective factors:** Research identifies various factors that increase the likelihood of offending (risk factors) and those that mitigate it (protective factors). These operate at individual, family, and societal levels.
### The criminal justice process
* **Crime definition:** Criminal behavior is defined as unacceptable actions that are punishable by law.
* **Legal principles:** Key principles guiding the justice system include the principle of legality, proportionality, and subsidiarity.
* **Stages of the criminal process:**
* **Investigation:** Police and prosecutors gather evidence and identify suspects.
* **Judicial investigation:** An investigating judge may be appointed for complex cases, conducting further inquiries.
* **Trial:** The case proceeds to court, where evidence is presented, and a verdict is reached.
* **Sentencing:** If found guilty, the court determines an appropriate sentence, considering aggravating and mitigating circumstances.
* **Sentence execution:** The imposed sentence is carried out by relevant authorities.
### Sentencing and punishment
* **Objectives of punishment:** Retribution, deterrence (general and specific), rehabilitation, and reparation.
* **Types of sanctions:** Imprisonment, fines, community service, electronic monitoring, probation, and measures for individuals with mental health issues (internment).
* **Sentencing factors:** Courts consider the minimum and maximum penalties prescribed by law, aggravating and mitigating circumstances, and the offender's personal history and potential for rehabilitation.
* **Alternatives to detention:** Increasing emphasis on alternatives to incarceration, such as electronic monitoring and probation, to reduce prison overcrowding and facilitate reintegration.
### The correctional system
* **Prisons:** Facilities for holding individuals convicted of crimes or awaiting trial.
* **Challenges:** Overcrowding, understaffing, inadequate resources, and the impact of incarceration on mental health are significant issues.
* **Reintegration:** Efforts focus on preparing inmates for re-entry into society through vocational training, educational programs, and psychological support.
* **Detention houses and transition houses:** Smaller, more community-oriented facilities aimed at facilitating a smoother transition from prison to society.
* **Electronic monitoring:** Used as a sentence, a condition of probation, or during pre-trial detention to monitor compliance with curfews and geographical restrictions.
## Unaccompanied Minors (NBM)
### Definition and context
* **Definition:** An unaccompanied minor is an individual under 18 years of age, not accompanied by a person with parental authority or guardianship, who is a national of a country outside the EU/EEA, has applied for asylum or lacks legal residency, and has been identified as such by the guardianship service.
* **Trends:** An increasing number of unaccompanied minors are arriving, often fleeing conflict zones. The largest age group is 16-17 years old.
* **Reasons for migration:** Driven by "push factors" (war, family issues) and "pull factors" (future opportunities, better healthcare, family reunification).
### The role of the guardian
* **Responsibilities:** Legal guardians represent unaccompanied minors in all legal and administrative proceedings, appoint legal counsel, manage education, secure housing and support, and ensure access to medical and psychological care. They must also consider the context of the minor's family in their home country.
* **Importance:** Guardians are crucial for initiating legal procedures, realizing rights, providing continuity of care, and supporting the complex and lengthy residency procedures.
### Challenges and support for unaccompanied minors
* **Age assessment:** Discrepancies in age claims can lead to lengthy assessment processes, potentially impacting access to education and care.
* **Vulnerability:** Unaccompanied minors are particularly vulnerable and may experience trauma from their journey and subsequent challenges.
* **Support systems:** Integrated Youth Care (IJH) services are available to all unaccompanied minors, regardless of their legal status, to provide adapted guidance and support.
* **Specific considerations:** Issues include age testing, the pressure from families for financial support or reunification, educational challenges, psychosocial support needs, and the processing of trauma.
## Restorative Practices in the Justice System
### Restorative justice principles
* **Focus on repair:** Restorative justice aims to repair the harm caused by crime, addressing the needs of victims, offenders, and the community.
* **Active participation:** Emphasizes the voluntary involvement of all parties in finding solutions and understanding the consequences of the offense.
* **Methods:** Includes victim-offender mediation, family group conferencing, and victim-offender dialogue.
### Effectiveness and impact
* **Victim needs:** Restorative justice can help victims feel heard, gain information, and experience a sense of control.
* **Offender accountability:** It encourages offenders to take responsibility, understand the impact of their actions, and engage in reparative efforts.
* **Recidivism reduction:** Studies suggest that restorative justice practices can contribute to lower rates of reoffending.
### Barriers and considerations
* **Appropriate preparation:** The success of restorative processes relies heavily on thorough preparation of all participants and the skill of the facilitator.
* **Voluntary participation:** Both victims and offenders must willingly agree to participate.
* **Suitability:** Restorative justice may not be suitable for all cases or all individuals, especially in situations involving severe violence or where a party is unwilling or unable to engage constructively.
---
**Disclaimer:** This study guide is intended for educational purposes and is based on the provided document. It is not a substitute for legal advice. Always consult with qualified professionals for specific legal matters.
Glossary
## Glossary
| Term | Definition |
|---|---|
| Adolescentie | The transitional phase of development between childhood and adulthood, characterized by physical, psychological, and social changes, often involving experimentation with rules and conflict with norms. |
| Burgerlijke partij | A party in a legal proceeding who has suffered damage as a result of a criminal offense and seeks compensation for that damage within the criminal trial itself. |
| Delinquent gedrag (Delinquent behavior) | Behavior that is contrary to established norms and laws, particularly that of young people, often including acts that are punishable by law. |
| Elektronisch toezicht (Electronic monitoring) | A method of executing a deprivation of liberty sentence or measure, where the suspect or convicted person serves all or part of it outside of prison, with compliance monitored through electronic means. |
| Handelingsbekwaamheid (Legal capacity to act) | The legal ability to exercise one's rights and fulfill one's obligations independently, without the intervention of a third party, and to perform legal acts. |
| Herstelrecht (Restorative justice) | An approach to addressing crime that focuses on repairing the harm caused by criminal behavior, involving active participation of the victim, offender, and potentially the community, aiming for reconciliation and restoration. |
| Jeugddelinquentie (Juvenile delinquency) | Criminal behavior committed by minors, often encompassing a range of offenses from minor transgressions to more serious criminal acts. |
| Justitieassistent (Probation officer/Justice assistant) | A professional working within the justice system, often tasked with supervising individuals under court orders, conducting social inquiries, and providing assistance to both offenders and victims. |
| Maatschappelijke kwetsbaarheid (Social vulnerability) | The risk of experiencing predominantly negative aspects (control, sanctions) when interacting with societal institutions, leading to potential social exclusion and further disadvantage. |
| Minderjarig (Minor) | An individual below the legal age of majority, typically eighteen years old, who has specific legal rights and protections. |
| Misdrijf (Offense/Crime) | A behavior (action or omission) that is defined as punishable by criminal law. |
| Ouderlijk gezag (Parental authority) | The legal rights and responsibilities granted to parents regarding their minor children, including aspects of their person, education, and property. |
| Recidive (Recidivism) | The act of a person repeating an undesirable behavior after they have experienced negative consequences of that behavior, especially the commission of a crime after previously being convicted for it. |
| Risicofactor (Risk factor) | A characteristic or circumstance that increases the likelihood of an individual engaging in delinquent or criminal behavior. |
| Schokkende gebeurtenis (Traumatic event) | An unexpected and sudden event that causes a sense of powerlessness and a severe disruption of daily life, potentially leading to trauma if processing is hindered. |
| Secundaire victimisatie (Secondary victimization) | The process by which victims are further harmed or re-victimized by the responses or attitudes of societal institutions (like police or the justice system) or individuals, in addition to the initial trauma of the crime. |
| Slachtoffer (Victim) | A person who has experienced a shocking event, has witnessed it, or has heard about it, resulting in death, injury, or disadvantage, and reacting with intense powerlessness and fear. |
| Sociaal labeling (Social labeling) | The process by which an individual is labeled as deviant or criminal, which can lead to stigmatization and influence their self-perception and future behavior. |
| Strafbaar feit (Punishable offense) | An act or omission that is against the law and carries a penalty. |
| Strafuitvoeringsmodaliteiten (Sentencing execution modalities) | The various ways in which a criminal sentence is carried out, including alternatives to traditional imprisonment, such as electronic monitoring or probation. |
| Verontrustende opvoedingssituatie (Disturbing upbringing situation) | A situation concerning a minor that raises concerns about their development, safety, or well-being, potentially requiring intervention from child protection services or the juvenile justice system. |
| Victimisatie (Victimization) | The process or act of becoming a victim of a crime or harmful act. |
| VOS (Verontrustende opvoedingssituatie) | Acronym for "Disturbing upbringing situation" (see definition above). |
| Vrijheidsberoving (Deprivation of liberty) | The state of being held in prison or another form of detention, such as arrest or unlawful detention. |
| Jeugddelinquentierecht (Juvenile criminal law) | The body of law governing the apprehension, prosecution, and rehabilitation of young offenders. |
| Wettelijke vertegenwoordiger (Legal representative) | A person legally appointed to act on behalf of another, such as a minor or an incapacitated adult, especially in legal and financial matters. |
Cover
slides deel 4 Erfrecht.pdf
Summary
# Kernbegrippen van het erfrecht en rechtsbekwaamheid
Dit hoofdstuk introduceert de fundamentele concepten van het erfrecht en de essentiële vereisten voor rechtsbekwaamheid bij natuurlijke en rechtspersonen.
## 1 Kernbegrippen van het erfrecht en rechtsbekwaamheid
### 1.1 De relatie tussen goederenrecht en erfrecht
Het erfrecht vertoont een nauwe band met het goederenrecht, met name met de concepten van volle eigendom, naakte eigendom en vruchtgebruik [2](#page=2).
#### 1.1.1 Volle eigendom
Volle eigendom omvat de volledige bevoegdheid over een goed, bestaande uit het recht op gebruik, genot en beschikking. Dit betekent dat de volle eigenaar het goed kan bewonen, verhuren, verkopen, schenken of genieten van de opbrengsten [2](#page=2).
#### 1.1.2 Vruchtgebruik
Vruchtgebruik is het recht om van de vruchten van een goed te genieten en het goed te gebruiken, zonder echter over het goed te kunnen beschikken. Dit recht dooft automatisch uit bij het overlijden van de vruchtgebruiker [2](#page=2).
> **Voorbeeld:** Een langstlevende echtgenoot kan het recht op vruchtgebruik hebben op een huis, waardoor deze erin kan wonen en huur mag innen, maar niet het recht heeft om het huis te verkopen [2](#page=2).
#### 1.1.3 Blote eigendom
De blote eigenaar is juridisch eigenaar van een goed, maar mist het genot en gebruiksrecht zolang het vruchtgebruik duurt. De volle eigendom wordt pas verkregen na het einde van het vruchtgebruik [2](#page=2).
> **Voorbeeld:** Kinderen kunnen de blote eigendom van een huis erven, maar kunnen er pas over beschikken nadat het vruchtgebruik van een andere persoon (bv. een langstlevende echtgenoot) is beëindigd [2](#page=2).
### 1.2 Personenrecht en rechtsbekwaamheid
Het personenrecht definieert een persoon als een rechtssubject, een drager van rechten en plichten, wat synoniem is met rechtsbekwaamheid. Rechtsbekwaamheid houdt in dat men rechten kan hebben en aanspraak kan maken op zaken zoals afstamming, eigendomsrechten, vermogen, erfrecht, vruchtgebruik, wettelijke reserve, reservataire erfgenaam zijn, en een volgorde in de wettelijke erfopvolging [3](#page=3).
Daarnaast brengt rechtsbekwaamheid ook plichten met zich mee, zoals het betalen van belastingen (erfbelasting, successierechten, schenkingsrechten), het respecteren van de wet en het naleven van contracten. Beperkingen op de rechtsbekwaamheid kunnen enkel worden opgelegd via een gerechtelijke beslissing, bijvoorbeeld ontzetting uit politieke rechten of ouderlijk gezag, of onwaardigheid om te erven [3](#page=3).
#### 1.2.1 Het begrip "persoon" in het personenrecht
Een persoon in het personenrecht is een levende mens vanaf de geboorte tot de dood. Een ongeboren kind is juridisch gezien nog geen persoon en dus nog niet rechtsbekwaam. Echter, onder bepaalde voorwaarden wordt een ongeboren kind wel als persoon beschouwd in het erfrecht: als het reeds verwekt was op het moment van overlijden van de erflater en levensvatbaar geboren wordt. Dit principe is gebaseerd op het Romeinse recht, waarbij het ongeboren kind in zijn voordeel als geboren wordt beschouwd [3](#page=3).
#### 1.2.2 Handelingsbekwaamheid
Handelingsbekwaamheid is de bekwaamheid om rechtshandelingen te stellen. Handelingen zoals het aanvaarden of verwerpen van een erfenis, schenken of het opmaken van een testament zijn rechtshandelingen. In beginsel is elke meerderjarige handelingsbekwaam. Een meerderjarige kan echter handelingsonbekwaam worden verklaard als beschermingsmaatregel, waarbij deze vertegenwoordigd wordt door een bewindvoerder. Minderjarigen zijn handelingsonbekwaam en worden vertegenwoordigd door de andere ouder of een voogd [3](#page=3).
### 1.3 Rechtspersonen en erfrecht
Rechtspersonen, zoals vennootschappen en verenigingen, zijn eveneens rechtssubjecten en drager van rechten en plichten, wat inhoudt dat zij rechtsbekwaamheid bezitten. Rechtspersonen handelen echter via hun vertegenwoordigers en kunnen niet zelfstandig rechtshandelingen stellen. Zowel publieke als private rechtspersonen kunnen erven [4](#page=4).
#### 1.3.1 Erven door rechtspersonen
Rechtspersonen erven niet automatisch via de wettelijke erfopvolging, maar wel via testament. Een voorwaarde is dat de rechtspersoon reeds opgericht (bestond) op het moment van het overlijden van de erflater. Het aanvaarden van een nalatenschap door een rechtspersoon is een rechtshandeling en vereist handelingsbekwaamheid van de rechtspersoon (via zijn vertegenwoordigers) [4](#page=4).
> **Tip:** Nalatenschappen aan erkende goede doelen zijn vaak vrijgesteld van erfbelasting. Voorbeelden van dergelijke organisaties zijn Unicef, het Rode Kruis, WWF, Artsen zonder Grenzen, de Stichting tegen kanker, en universiteiten [4](#page=4).
> **Voorbeeld:** Een bedrijf kan aandelen nalaten aan een vennootschap om de continuïteit van een onderneming te verzekeren, of een privécollectie kan geschonken worden aan een museum. In deze gevallen kan echter wel een aanzienlijke erfbelasting verschuldigd zijn [4](#page=4).
Het is cruciaal om de wettelijke reservataire erfgenamen niet te vergeten, aangezien hun rechten altijd gerespecteerd moeten worden [4](#page=4).
---
# De wettelijke erfopvolging en de erfrechtelijke orde
De wettelijke erfopvolging, ook wel wettelijke devolutie of intestaat erfrecht genoemd, regelt de automatische verdeling van een nalatenschap wanneer er geen testament is opgesteld of wanneer een testament niet alle vermogensbestanddelen dekt. In dit geval wordt de nalatenschap verdeeld volgens een specifieke hiërarchie van erfgenamen, de erfrechtelijke ordes [11](#page=11) [13](#page=13).
### 2.1 Wettelijke erfopvolging: algemene principes
De wettelijke erfopvolging treedt in werking na het overlijden, waarbij de nalatenschap automatisch openvalt. De erfgenamen worden bepaald volgens een bepaalde volgorde of orde. De belangrijkste beginselen zijn [10](#page=10):
* **Prioriteit van het testament:** Indien er een testament is, wordt dit eerst uitgevoerd. Pas daarna wordt gekeken naar wat resteert en naar de wettelijke erfgenamen [11](#page=11).
* **Wie zijn de erfgerechtigden?**
* Bloedverwanten volgens een specifieke rangorde: eerst de kinderen (en kleinkinderen via plaatsvervulling), daarna de ouders, broers en zussen, enzovoort [10](#page=10).
* De langstlevende partner wordt beschermd [10](#page=10).
* Erfgerechtigden moeten bestaan op het moment van overlijden van de erflater. Een verwekt kind dat levensvatbaar geboren wordt, telt mee [10](#page=10).
* Erfgerechtigden moeten de erflater overleven [10](#page=10).
#### 2.1.1 Bekwaamheid en onwaardigheid tot erven
Om te kunnen erven, moet een persoon bekwaam zijn. Dit betekent dat de erfgenaam moet bestaan op het moment van overlijden van de erflater. Verwekking volstaat, mits het kind levensvatbaar wordt geboren [12](#page=12).
**Onwaardigheid tot erven** kan automatisch of na tussenkomst van de rechter plaatsvinden [12](#page=12).
* **Automatisch:** Wanneer de erfgenaam zware misdrijven heeft gepleegd ten aanzien van de erflater, zoals moord of doodslag [12](#page=12).
* **Na tussenkomst van de rechter:** Bij ernstige feiten zoals verkrachting of opzettelijke slagen en verwondingen ten aanzien van de erflater [12](#page=12).
Het gevolg van onwaardigheid is een volledige uitsluiting, waarbij het aandeel van de onwaardige erfgenaam naar de andere erfgenamen gaat [12](#page=12).
#### 2.1.2 Beschermde erfdelen (wettelijke reserve)
Bepaalde erfgenamen zijn reservataire erfgenamen, wat betekent dat zij een voorbehouden erfdeel hebben dat niet zomaar ontnomen kan worden [10](#page=10).
* De kinderen krijgen samen de helft van de nalatenschap, te verdelen onder de kinderen [10](#page=10).
* De langstlevende echtgenoot kan niet onterfd worden. De wettelijk samenwonende wordt ook beschermd, maar kan wel bij testament onterfd worden [10](#page=10).
* Ouders hebben geen wettelijke reserve meer. Zij kunnen enkel een onderhoudsvordering instellen als ze behoeftig zijn [10](#page=10).
De erflater kan vrij beschikken over het niet-reservataire deel van zijn vermogen, bijvoorbeeld via een testament of schenking [10](#page=10).
> **Tip:** Erfbelasting is een fiscale kwestie en valt buiten het privaatrechtelijk erfrecht; het is een gewestelijke bevoegdheid [10](#page=10).
### 2.2 De erfrechtelijke ordes
De wettelijke erfgenamen worden bepaald volgens de volgende erfrechtelijke ordes:
#### 2.2.1 Eerste orde
* **Wie erft?** Langstlevende partner (huwelijk of wettelijke samenwoning) én afstammelingen (kinderen, kleinkinderen, achterkleinkinderen). Afstamming is onbeperkt in graad [13](#page=13).
* **Plaatsvervulling:** Afstammelingen van vooroverleden verwanten in rechte lijn treden in hun plaats [13](#page=13).
* **Inclusief:** Buitenechtelijke (erkende of vastgestelde vaderschap/mee-moederschap) en geadopteerde kinderen [13](#page=13).
* **Exclusief:** Stiefkinderen, pleegkinderen, niet-erkende kinderen of kinderen van wie het vaderschap/mee-moederschap niet vaststaat [13](#page=13).
* **Wettelijke reserve:** De kinderen hebben recht op de helft van de nalatenschap, te verdelen onder hen. De langstlevende echtgenoot (LLE) geniet ook bescherming [13](#page=13).
> **Voorbeeld:** Jan is ongehuwd en laat 2 kinderen na: Anna en Tom. Beide kinderen erven 50% [15](#page=15).
> **Voorbeeld:** Jan is ongehuwd en laat 2 kinderen na: Anna (levend) en Tom (overleden met 2 kinderen). Anna erft 50%. Tom's deel (50%) wordt verdeeld onder zijn 2 kinderen, dus elk kleinkind krijgt 25% via plaatsvervulling [15](#page=15).
#### 2.2.2 Tweede orde
* **Wanneer treedt deze orde in?** Indien er geen afstammelingen zijn [13](#page=13).
* **Wie erft?** Bevoorrechte ascendenten (ouders) en bevoorrechte zijverwanten (broers, zussen en hun afstammelingen via plaatsvervulling) [13](#page=13).
* **Ouderaandeel:** Ouders erven elk een kwart (25%). Als een ouder vooroverleden is, gaat diens deel naar de andere ouder. Als beide ouders vooroverleden zijn, erven de broers en zussen het volledige deel van de ouders [13](#page=13).
* **Broers en zussen:** De broers en zussen erven het resterende deel (tot de nalatenschap op is) [13](#page=13).
* **Niet reservatair:** Bevoorrechte ascendenten en zijverwanten zijn niet reservatair en kunnen onterfd worden [13](#page=13).
> **Voorbeeld:** Jan is ongehuwd en overlijdt kinderloos. Beide ouders en broer Piet zijn nog in leven. Elke ouder erft 25%, en Piet erft 50% [15](#page=15).
> **Voorbeeld:** Jan is ongehuwd en overlijdt kinderloos. Beide ouders zijn nog in leven, maar broer Piet is overleden en laat 2 kinderen na. Elke ouder erft 25%. Piet's deel (50%) wordt verdeeld onder zijn 2 kinderen, dus elk neef/nicht erft 25% via plaatsvervulling [15](#page=15).
#### 2.2.3 Derde orde
* **Wanneer treedt deze orde in?** Indien er geen afstammelingen en geen broers/zussen zijn [13](#page=13).
* **Wie erft?** Overige ascendenten (grootouders, overgrootouders) en hun afstammelingen. Dit is ter informatie en niet relevant voor examenoefeningen [13](#page=13).
* **Evolutie:** Als er geen broers en zussen zijn, gaan de ouders voor. Als de ouders er wel zijn, erven zij de volledige nalatenschap (elk 50%, of een ouder 100% indien de andere vooroverleden is) [13](#page=13).
> **Voorbeeld:** Jan is ongehuwd en overlijdt kinderloos. Beide ouders zijn vooroverleden, en broer Piet is kinderloos gestorven. In dit geval erven de overgrootouders (indien aanwezig). Als er enkel nog grootouders in leven zijn, erven deze. Als er geen broers/zussen of ouders zijn, maar wel een levende broer, dan erft die broer alles [15](#page=15).
> **Voorbeeld:** Jan is ongehuwd en overlijdt kinderloos. Ouders en grootouders zijn vooroverleden. In de derde orde zouden overgrootouders erven. Indien die er niet zijn, gaat het naar de vierde orde.
#### 2.2.4 Vierde orde
* **Wanneer treedt deze orde in?** Indien er geen afstammelingen, broers/zussen, noch overige ascendenten zijn [13](#page=13).
* **Wie erft?** Overige zijverwanten: ooms, tantes, neven, nichten, grootooms, groottantes met hun afstammelingen. Dit is ter informatie en niet relevant voor examenoefeningen [13](#page=13).
* **Kloving:** De nalatenschap wordt gesplitst: 50% naar de vaderlijke lijn en 50% naar de moederlijke lijn. Dit was historisch bedoeld om familievermogen in de oorspronkelijke families te houden [13](#page=13).
* **Plaatsvervulling:** Binnen de lijnen treden afstammelingen van vooroverleden verwanten in hun plaats [13](#page=13).
> **Voorbeeld:** Jan is ongehuwd en overlijdt kinderloos. Ouders en grootouders zijn vooroverleden. Jan heeft enkel een levende tante aan moederszijde en 2 neven in leven aan vaderszijde. De nalatenschap wordt gesplitst: 50% naar de vaderlijke lijn en 50% naar de moederlijke lijn. Aan vaderszijde erft de tante (de enige levende in die lijn) 50% (van de 50% die naar de vaderlijke lijn gaat). Aan moederszijde erft de overleden oom zijn deel (50% van de 50% die naar de moederlijke lijn gaat) verdeeld wordt onder zijn 2 kinderen (de neven), dus elke neef krijgt 25% [15](#page=15).
### 2.3 Specifieke situaties
* **Langstlevende partner zonder andere erfgenamen:** De langstlevende echtgenoot erft alles in volle eigendom [13](#page=13) [15](#page=15).
* **Geen langstlevende partner en geen andere erfgenamen:** Dit is een erfloze nalatenschap. In dat geval erft de Belgische staat [13](#page=13).
> **Ter info:** Het filmpje over de regels in België is een nuttige aanvulling [13](#page=13).
> **Ter info:** Eenvoudige casussen uit de voorbeelden kunnen wel examen relevant zijn [15](#page=15).
---
# De wettelijke reserve en de vrije beschikking over vermogen
Dit deel behandelt de bescherming van bepaalde erfgenamen via de wettelijke reserve en de vrijheid van de erflater om over het resterende deel van het vermogen te beschikken [10](#page=10).
### 3.1 Wettelijke erfopvolging en beschermde erfgenamen
Bij overlijden valt de nalatenschap automatisch open en komen de erfgenamen aan bod volgens een bepaalde volgorde, tenzij er een testament is. De erfgerechtigden zijn bloedverwanten volgens een rangorde (kinderen, ouders, broers/zussen), de langstlevende partner, en zij moeten de erflater overleven. Een kind moet bestaan op het moment van overlijden en levensvatbaar geboren worden [10](#page=10).
Bepaalde erfgenamen, de reservataire erfgenamen, hebben een voorbehouden erfdeel, de wettelijke reserve, dat niet kan worden ontnomen. De kinderen krijgen samen de helft van de nalatenschap. De langstlevende echtgenoot kan niet onterfd worden. Ouders hebben geen wettelijke reserve meer, maar kunnen wel een onderhoudsvordering instellen indien zij behoeftig zijn [10](#page=10).
> **Tip:** De fiscale aspecten van het erfrecht (erfbelasting) worden niet behandeld in het privaatrecht en vallen onder gewestelijke bevoegdheid [10](#page=10).
### 3.2 De wettelijke reserve bepalen
Om te weten over welk deel van het vermogen men vrij kan beschikken, moet eerst de wettelijke reserve bepaald worden. Dit proces is essentieel voor het correct uitvoeren van testamenten en schenkingen [14](#page=14).
#### 3.2.1 Stappenplan voor het bepalen van de nalatenschap en de wettelijke reserve
Een algemeen stappenplan voor het bepalen van de nalatenschap en de wettelijke reserve omvat de volgende fasen [14](#page=14) [17](#page=17):
1. **Vereffening en verdeling van het huwelijksvermogenstelsel (HVS):** Dit is de eerste stap, vooral relevant bij gehuwden onder het wettelijk stelsel [14](#page=14) [17](#page=17).
2. **Bepalen van de nalatenschap en wettelijke reserve:** Hierbij wordt de eigenlijke nalatenschap vastgesteld en de omvang van de wettelijke reserve berekend [14](#page=14) [17](#page=17).
3. **Uitvoeren van het testament:** Het testament wordt uitgevoerd, rekening houdend met de wettelijke reserve [14](#page=14) [17](#page=17).
4. **Verdelen van het resterende:** Wat overblijft na de uitvoering van het testament wordt verdeeld onder de wettelijke erfgenamen [14](#page=14) [17](#page=17).
> **Tip:** Gedane schenkingen uit het verleden worden fictief ingebracht om de wettelijke reserve te bepalen [17](#page=17).
#### 3.2.2 Fictieve massa bij schenkingen
Om de wettelijke reserve correct te berekenen, worden schenkingen die tijdens het leven van de erflater zijn gedaan, fictief toegevoegd aan de nalatenschap. Dit creëert een 'fictieve massa' [16](#page=16) [17](#page=17).
> **Example:** Een erflater met een nalatenschap van 200.000 euro (bestaande uit 100.000 euro eigen goederen en 100.000 euro helft gemeenschappelijk vermogen) die eerder 100.000 euro aan een vriendin heeft geschonken. De fictieve massa bedraagt dan 200.000 (nalatenschap) + 100.000 (schenking) = 300.000 euro. De wettelijke reserve voor de kinderen is dan de helft van deze fictieve massa, dus 150.000 euro, en niet de helft van de loutere nalatenschap (100.000 euro) [17](#page=17).
### 3.3 Vrije beschikking over vermogen
De erflater kan vrij beschikken over het niet-reservataire deel van zijn vermogen via een testament of schenking. Dit betekent dat de helft van de nalatenschap, na aftrek van de wettelijke reserve, naar eigen goeddunken kan worden verdeeld. Ouders kunnen bijvoorbeeld de helft van hun vermogen aan een goed doel schenken [10](#page=10) [14](#page=14).
#### 3.3.1 Testament
Een testament is een akte waarin de erflater bepaalt wat er met zijn vermogen moet gebeuren na overlijden. Het testament treedt in werking voor de wettelijke erfopvolging, maar met respect voor de wettelijke reserve [16](#page=16).
#### 3.3.2 Schenking
Een schenking is een daad waarbij de erflater bij leven zijn vermogen gratis weggeeft. Het eigendom gaat onmiddellijk over. Schenkingen worden fictief gevoegd bij de nalatenschap om de wettelijke reserve te bepalen [16](#page=16).
### 3.4 Sancties bij schending van de wettelijke reserve
Indien de wettelijke reserve wordt geschonden, worden eerst de testamenten beperkt tot de wettelijke reserve. Als dat onvoldoende is, worden schenkingen ingekort, te beginnen met de meest recente. De begunstigde van een schenking moet dan het teveel teruggeven om de reserve te respecteren [16](#page=16).
---
# Testamenten en schenkingen versus wettelijke erfopvolging
Dit onderwerp verkent de verschillen en overeenkomsten tussen testamenten en schenkingen als middelen om vermogen bij overlijden te verdelen, met aandacht voor hun vormvereisten, onherroepelijkheid en fiscale implicaties, in vergelijking met de wettelijke erfopvolging.
### 4.1 Testamenten en schenkingen: definitie en werking
#### 4.1.1 Testament
Een testament is een document waarin de erflater (ook wel testator genoemd) bepaalt wat er met zijn vermogen of een deel daarvan moet gebeuren na zijn overlijden. Het testament treedt in werking op het moment dat de wettelijke erfopvolging zou intreden, maar wel met inachtneming van de wettelijke reserve [16](#page=16).
#### 4.1.2 Schenking
Een schenking is een handeling waarbij de erflater (schenker) bij leven reeds een deel van zijn vermogen gratis wegschenkt. Het eigendom van het geschonken goed gaat onmiddellijk over tijdens het leven van de schenker. Schenkingen van toekomstige goederen zijn niet mogelijk. Na het overlijden worden schenkingen fictief toegevoegd aan de nalatenschap om de wettelijke reserve te bepalen; dit dient als een correctie [16](#page=16) [18](#page=18).
### 4.2 Correctie bij schending van de wettelijke reserve
Indien de wettelijke reserve van bepaalde erfgenamen geschonden wordt door testamenten of schenkingen, worden eerst de testamenten beperkt tot de wettelijke reserve. Als dit onvoldoende is om de reserve te respecteren, worden de schenkingen ingekort, beginnend bij de meest recente. De begunstigde van de schenking moet dan het teveel teruggeven [16](#page=16).
### 4.3 Vergelijking: Testament vs. Schenking
| Aspect | Testament | Schenking |
| :------------------ | :---------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- | :-------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- |
| **Wat?** | De erflater bepaalt wat er met zijn vermogen of een deel ervan gebeurt bij overlijden. Treedt in werking vóór de wettelijke erfopvolging intreedt. | De erflater schenkt zijn vermogen bij leven. Eigendom gaat onmiddellijk over. | [18](#page=18).
| **Rechtshandeling** | Eenzijdige rechtshandeling: gaat uit van de erflater alleen. | Contract tussen twee partijen: vereist instemming van beide partijen. De schenker moet handelingsbekwaam zijn. Elke begiftigde kan aanvaarden, ook een ongeboren kind. | [18](#page=18).
| **Herroepbaar?** | De erflater kan bij leven het testament nog wijzigen. | Onherroepelijk: gegeven is gegeven. Uitzondering: schenkingen onder echtgenoten zijn wel herroepbaar. | [18](#page=18).
| **Vormvereisten** | - Testament kan slechts door één persoon worden opgesteld (geen gezamenlijk testament).
- Eigenhandig testament: verplicht en volledig eigenhandig geschreven, ondertekend en gedagtekend door de testator. Heeft geringe bewijskracht en kan gemakkelijker betwist worden.
- Internationaal testament: schriftelijk (mag eigenhandig) opgesteld door testator en afgegeven bij notaris in aanwezigheid van 2 getuigen. Heeft grotere bewijskracht.
- Notarieel (authentiek) testament: komt tot stand voor de notaris, biedt sterke waarborg en heeft geringe kans op betwisting. | - Aanvaarding is vereist.
- Altijd notarieel voor onroerende goederen (OG).
- Vaak notarieel voor roerende goederen (RG).
- RG mogelijk via handgift (kan ook via bankgift/overschrijving).
- Registratie van schenking is mogelijk, met betaling van schenkingsrechten.
- Schenking zonder notaris en zonder schenkingsrechten is mogelijk, mits de erflater nog 5 jaar in leven blijft na de schenking; anders wordt erfbelasting geheven. | [18](#page=18). | **Reservataire erfgenamen** | De kinderen (helft van de nalatenschap) en de langstlevende echtgenoot. Bij wettelijke samenwoning is de partner geen reservatair erfgenaam. | De kinderen (helft van de nalatenschap) en de langstlevende echtgenoot. Bij wettelijke samenwoning is de partner geen reservatair erfgenaam. | [18](#page=18). | **Fiscale impact** | Erfbelasting: progressief. Hoger percentage bij verdere verwantschap of hoger vermogen. Kan oplopen tot 55% voor niet-verwanten in Vlaanderen. | Schenkingsbelasting ligt lager dan erfbelasting. Bij handgift bestaat het risico op erfbelasting indien de erflater overlijdt binnen de 5 jaar na de schenking. | [18](#page=18). | **Controle** | Tot overlijden behoudt de erflater volledige controle. | Na schenking verliest de schenker controle over het geschonken goed. | [18](#page=18). | **Voordelen** | - Flexibel, kan tot het laatste moment aangepast worden.
- Begunstigde hoeft niet op de hoogte te zijn voor overlijden ("koude hand").
- Mogelijkheid om ook andere regelingen te treffen (bv. voogdij, begrafenis). | - Vermindert toekomstige erfbelasting (successieplanning) en kan conflicten voorkomen.
- Schenken met een "warme hand" (bv. financiële hulp bij aankoop huis). | [18](#page=18). ### 4.4 Wettelijke erfopvolging Wanneer er geen testament is, of als het testament niet alle goederen van de nalatenschap regelt, treedt de wettelijke erfopvolging in werking. De wet bepaalt dan wie de erfgenamen zijn en welk deel van de nalatenschap zij erven. Dit systeem kent ook reservataire erfgenamen, zoals de kinderen en de langstlevende echtgenoot. De wettelijke reserve is de helft van de nalatenschap voor de kinderen [16](#page=16) [18](#page=18). > **Tip:** Begrijp dat zowel testamenten als schenkingen dienen om de wettelijke erfopvolging te omzeilen of aan te passen, maar ze hebben zeer verschillende juridische en fiscale consequenties. De keuze tussen beide hangt sterk af van de persoonlijke situatie, de gewenste flexibiliteit en de fiscale optimalisatie. > **Example:** Een persoon wil zijn kinderen helpen bij de aankoop van een woning. Een schenking met een "warme hand" is hier zeer geschikt voor, omdat het geld onmiddellijk ter beschikking staat en de fiscale lasten (schenkingsrechten) over het algemeen lager zijn dan de erfbelasting die later zou worden geheven. Daarentegen, als men een complexe nalatenschap heeft met specifieke wensen voor bepaalde goederen, is een testament flexibeler en kan het tot het einde van het leven aangepast worden. --- # De rol van huwelijksvermogensrecht en samenwoningsvormen in het erfrecht Dit onderwerp belicht de nauwe band tussen erfrecht en huwelijksvermogensrecht, en de specifieke rechten van echtgenoten en samenwonende partners bij een nalatenschap. ### 5.1 De onlosmakelijke verbinding tussen huwelijksvermogensrecht en erfrecht Het huwelijksvermogensrecht regelt de beheer en verdeling van het vermogen van echtgenoten tijdens het huwelijk en na ontbinding door echtscheiding of overlijden. Het erfrecht bepaalt vervolgens de verdeling van het vermogen van de overleden persoon. Cruciaal is dat het huwelijksvermogensrecht eerst het vermogen bepaalt dat daadwerkelijk deel uitmaakt van de nalatenschap [8](#page=8). #### 5.1.1 Bepaling van de nalatenschap na vereffening huwelijksvermogensrecht Voordat het erfrecht in werking treedt, moet eerst het huwelijksvermogensrecht worden vereffend en verdeeld. De samenstelling van de nalatenschap hangt af van het huwelijksvermogensstelsel [8](#page=8): * **Wettelijk stelsel (gemeenschap van aanwinsten):** De nalatenschap bestaat uit het eigen vermogen (EV) van de erflater en in principe de helft van het gemeenschappelijk vermogen (GV). De langstlevende echtgenoot (LLE) behoudt het eigen vermogen (VE) van de overledene [8](#page=8) [9](#page=9). * **Scheiding van goederen:** De nalatenschap omvat het eigen vermogen van de erflater en in principe de helft van de onverdeeldheid [8](#page=8). * **Gemeenschap van goederen:** De nalatenschap omvat in principe de helft van het gemeenschappelijk vermogen [8](#page=8). **Tip:** Specifieke clausules in huwelijkscontracten, zoals een keuzebeding, kunnen de bepaling van de nalatenschap beïnvloeden, bijvoorbeeld door de LLE toe te staan bepaalde goederen uit de nalatenschap in eigen vermogen te nemen [8](#page=8). #### 5.1.2 Samenwoningsvormen en hun erfrechtelijke gevolgen De juridische status van samenwoning heeft directe gevolgen voor de erfrechtelijke rechten van de langstlevende partner. ##### 5.1.2.1 Gehuwden De rechten van gehuwden bij overlijden zijn afhankelijk van de aanwezigheid van een testament. * **Nalatenschap zonder testament (wettelijke devolutie):** * Bij aanwezigheid van kinderen: de langstlevende echtgenoot (LLE) verkrijgt het vruchtgebruik (VG) op de gehele nalatenschap, inclusief de gezinswoning met inboedel [6](#page=6). * Bij afwezigheid van kinderen, maar met andere erfgenamen: de LLE erft het volledig eigen vermogen (VE) op het volledige gemeenschappelijk vermogen plus het VG op het EV van de overleden echtgenoot [6](#page=6). * Bij afwezigheid van kinderen en andere erfgenamen: de LLE erft de volledige nalatenschap in VE [6](#page=6). * **Nalatenschap met testament:** Bij een testament moet rekening gehouden worden met het wettelijk erfdeel (reserve). De LLE kan niet volledig onterfd worden; een minimumregel garandeert het VG op de helft van de nalatenschap, inclusief de gezinswoning. De LLE kan via schenking of testament meer verkrijgen [6](#page=6). **Let op:** Bij feitelijke scheiding blijven echtgenoten in principe nog gehuwd en gelden de erfrechtelijke bepalingen, tenzij de feitelijke scheiding langer dan zes maanden duurt, wat onterving mogelijk maakt [6](#page=6). ##### 5.1.2.2 Wettelijk samenwonenden Bij wettelijk samenwonen is er geen sprake van een huwelijksvermogensrecht of gemeenschappelijk vermogen [8](#page=8). * **Rechten zonder testament:** In principe verkrijgt de langstlevende wettelijk samenwonende partner het VG op de gezinswoning met inboedel. Deze partner heeft geen andere wettelijke rechten uit de samenwoning [6](#page=6). * **Rechten met testament:** De langstlevende wettelijk samenwonende partner kan volledig onterfd worden via een testament, aangezien deze partner geen reservataire rechten heeft. Indien er kinderen zijn, zal de erflater bij testament wel rekening moeten houden met hun wettelijke reserve (de helft van de nalatenschap) [6](#page=6). **Opmerking:** Er kan waarschijnlijk wel sprake zijn van een onverdeeldheid bij wettelijk samenwonenden, wat de langstlevende partner in principe recht geeft op de helft [8](#page=8). ##### 5.1.2.3 Feitelijk samenwonenden Feitelijk samenwonenden hebben geen wettelijk erfrecht; de partner erft in principe niets en geniet geen wettelijke bescherming. Erfenis is enkel mogelijk via een testament, waarbij wel rekening gehouden moet worden met de wettelijke reserve van eventuele kinderen (de helft van de nalatenschap) [6](#page=6). **Voorbeeld:** Een gehuwd koppel onder het wettelijk stelsel met kinderen: * **Stap 1: Vereffening en verdeling van het huwelijksvermogensrecht:** Het eigen vermogen van de overledene valt in de nalatenschap. Het gemeenschappelijk vermogen wordt in twee gelijke delen verdeeld, waarvan de helft in de nalatenschap valt [9](#page=9). * **Stap 2: Toepassing van het erfrecht:** Op basis van de bovenstaande verdeling van de nalatenschap worden de erfdelen van de kinderen en de langstlevende echtgenoot bepaald, rekening houdend met hun wettelijke reserves en eventuele testamentaire bepalingen [6](#page=6) [9](#page=9). --- ## Veelgemaakte fouten om te vermijden - Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens - Let op formules en belangrijke definities - Oefen met de voorbeelden in elke sectie - Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
- Eigenhandig testament: verplicht en volledig eigenhandig geschreven, ondertekend en gedagtekend door de testator. Heeft geringe bewijskracht en kan gemakkelijker betwist worden.
- Internationaal testament: schriftelijk (mag eigenhandig) opgesteld door testator en afgegeven bij notaris in aanwezigheid van 2 getuigen. Heeft grotere bewijskracht.
- Notarieel (authentiek) testament: komt tot stand voor de notaris, biedt sterke waarborg en heeft geringe kans op betwisting. | - Aanvaarding is vereist.
- Altijd notarieel voor onroerende goederen (OG).
- Vaak notarieel voor roerende goederen (RG).
- RG mogelijk via handgift (kan ook via bankgift/overschrijving).
- Registratie van schenking is mogelijk, met betaling van schenkingsrechten.
- Schenking zonder notaris en zonder schenkingsrechten is mogelijk, mits de erflater nog 5 jaar in leven blijft na de schenking; anders wordt erfbelasting geheven. | [18](#page=18). | **Reservataire erfgenamen** | De kinderen (helft van de nalatenschap) en de langstlevende echtgenoot. Bij wettelijke samenwoning is de partner geen reservatair erfgenaam. | De kinderen (helft van de nalatenschap) en de langstlevende echtgenoot. Bij wettelijke samenwoning is de partner geen reservatair erfgenaam. | [18](#page=18). | **Fiscale impact** | Erfbelasting: progressief. Hoger percentage bij verdere verwantschap of hoger vermogen. Kan oplopen tot 55% voor niet-verwanten in Vlaanderen. | Schenkingsbelasting ligt lager dan erfbelasting. Bij handgift bestaat het risico op erfbelasting indien de erflater overlijdt binnen de 5 jaar na de schenking. | [18](#page=18). | **Controle** | Tot overlijden behoudt de erflater volledige controle. | Na schenking verliest de schenker controle over het geschonken goed. | [18](#page=18). | **Voordelen** | - Flexibel, kan tot het laatste moment aangepast worden.
- Begunstigde hoeft niet op de hoogte te zijn voor overlijden ("koude hand").
- Mogelijkheid om ook andere regelingen te treffen (bv. voogdij, begrafenis). | - Vermindert toekomstige erfbelasting (successieplanning) en kan conflicten voorkomen.
- Schenken met een "warme hand" (bv. financiële hulp bij aankoop huis). | [18](#page=18). ### 4.4 Wettelijke erfopvolging Wanneer er geen testament is, of als het testament niet alle goederen van de nalatenschap regelt, treedt de wettelijke erfopvolging in werking. De wet bepaalt dan wie de erfgenamen zijn en welk deel van de nalatenschap zij erven. Dit systeem kent ook reservataire erfgenamen, zoals de kinderen en de langstlevende echtgenoot. De wettelijke reserve is de helft van de nalatenschap voor de kinderen [16](#page=16) [18](#page=18). > **Tip:** Begrijp dat zowel testamenten als schenkingen dienen om de wettelijke erfopvolging te omzeilen of aan te passen, maar ze hebben zeer verschillende juridische en fiscale consequenties. De keuze tussen beide hangt sterk af van de persoonlijke situatie, de gewenste flexibiliteit en de fiscale optimalisatie. > **Example:** Een persoon wil zijn kinderen helpen bij de aankoop van een woning. Een schenking met een "warme hand" is hier zeer geschikt voor, omdat het geld onmiddellijk ter beschikking staat en de fiscale lasten (schenkingsrechten) over het algemeen lager zijn dan de erfbelasting die later zou worden geheven. Daarentegen, als men een complexe nalatenschap heeft met specifieke wensen voor bepaalde goederen, is een testament flexibeler en kan het tot het einde van het leven aangepast worden. --- # De rol van huwelijksvermogensrecht en samenwoningsvormen in het erfrecht Dit onderwerp belicht de nauwe band tussen erfrecht en huwelijksvermogensrecht, en de specifieke rechten van echtgenoten en samenwonende partners bij een nalatenschap. ### 5.1 De onlosmakelijke verbinding tussen huwelijksvermogensrecht en erfrecht Het huwelijksvermogensrecht regelt de beheer en verdeling van het vermogen van echtgenoten tijdens het huwelijk en na ontbinding door echtscheiding of overlijden. Het erfrecht bepaalt vervolgens de verdeling van het vermogen van de overleden persoon. Cruciaal is dat het huwelijksvermogensrecht eerst het vermogen bepaalt dat daadwerkelijk deel uitmaakt van de nalatenschap [8](#page=8). #### 5.1.1 Bepaling van de nalatenschap na vereffening huwelijksvermogensrecht Voordat het erfrecht in werking treedt, moet eerst het huwelijksvermogensrecht worden vereffend en verdeeld. De samenstelling van de nalatenschap hangt af van het huwelijksvermogensstelsel [8](#page=8): * **Wettelijk stelsel (gemeenschap van aanwinsten):** De nalatenschap bestaat uit het eigen vermogen (EV) van de erflater en in principe de helft van het gemeenschappelijk vermogen (GV). De langstlevende echtgenoot (LLE) behoudt het eigen vermogen (VE) van de overledene [8](#page=8) [9](#page=9). * **Scheiding van goederen:** De nalatenschap omvat het eigen vermogen van de erflater en in principe de helft van de onverdeeldheid [8](#page=8). * **Gemeenschap van goederen:** De nalatenschap omvat in principe de helft van het gemeenschappelijk vermogen [8](#page=8). **Tip:** Specifieke clausules in huwelijkscontracten, zoals een keuzebeding, kunnen de bepaling van de nalatenschap beïnvloeden, bijvoorbeeld door de LLE toe te staan bepaalde goederen uit de nalatenschap in eigen vermogen te nemen [8](#page=8). #### 5.1.2 Samenwoningsvormen en hun erfrechtelijke gevolgen De juridische status van samenwoning heeft directe gevolgen voor de erfrechtelijke rechten van de langstlevende partner. ##### 5.1.2.1 Gehuwden De rechten van gehuwden bij overlijden zijn afhankelijk van de aanwezigheid van een testament. * **Nalatenschap zonder testament (wettelijke devolutie):** * Bij aanwezigheid van kinderen: de langstlevende echtgenoot (LLE) verkrijgt het vruchtgebruik (VG) op de gehele nalatenschap, inclusief de gezinswoning met inboedel [6](#page=6). * Bij afwezigheid van kinderen, maar met andere erfgenamen: de LLE erft het volledig eigen vermogen (VE) op het volledige gemeenschappelijk vermogen plus het VG op het EV van de overleden echtgenoot [6](#page=6). * Bij afwezigheid van kinderen en andere erfgenamen: de LLE erft de volledige nalatenschap in VE [6](#page=6). * **Nalatenschap met testament:** Bij een testament moet rekening gehouden worden met het wettelijk erfdeel (reserve). De LLE kan niet volledig onterfd worden; een minimumregel garandeert het VG op de helft van de nalatenschap, inclusief de gezinswoning. De LLE kan via schenking of testament meer verkrijgen [6](#page=6). **Let op:** Bij feitelijke scheiding blijven echtgenoten in principe nog gehuwd en gelden de erfrechtelijke bepalingen, tenzij de feitelijke scheiding langer dan zes maanden duurt, wat onterving mogelijk maakt [6](#page=6). ##### 5.1.2.2 Wettelijk samenwonenden Bij wettelijk samenwonen is er geen sprake van een huwelijksvermogensrecht of gemeenschappelijk vermogen [8](#page=8). * **Rechten zonder testament:** In principe verkrijgt de langstlevende wettelijk samenwonende partner het VG op de gezinswoning met inboedel. Deze partner heeft geen andere wettelijke rechten uit de samenwoning [6](#page=6). * **Rechten met testament:** De langstlevende wettelijk samenwonende partner kan volledig onterfd worden via een testament, aangezien deze partner geen reservataire rechten heeft. Indien er kinderen zijn, zal de erflater bij testament wel rekening moeten houden met hun wettelijke reserve (de helft van de nalatenschap) [6](#page=6). **Opmerking:** Er kan waarschijnlijk wel sprake zijn van een onverdeeldheid bij wettelijk samenwonenden, wat de langstlevende partner in principe recht geeft op de helft [8](#page=8). ##### 5.1.2.3 Feitelijk samenwonenden Feitelijk samenwonenden hebben geen wettelijk erfrecht; de partner erft in principe niets en geniet geen wettelijke bescherming. Erfenis is enkel mogelijk via een testament, waarbij wel rekening gehouden moet worden met de wettelijke reserve van eventuele kinderen (de helft van de nalatenschap) [6](#page=6). **Voorbeeld:** Een gehuwd koppel onder het wettelijk stelsel met kinderen: * **Stap 1: Vereffening en verdeling van het huwelijksvermogensrecht:** Het eigen vermogen van de overledene valt in de nalatenschap. Het gemeenschappelijk vermogen wordt in twee gelijke delen verdeeld, waarvan de helft in de nalatenschap valt [9](#page=9). * **Stap 2: Toepassing van het erfrecht:** Op basis van de bovenstaande verdeling van de nalatenschap worden de erfdelen van de kinderen en de langstlevende echtgenoot bepaald, rekening houdend met hun wettelijke reserves en eventuele testamentaire bepalingen [6](#page=6) [9](#page=9). --- ## Veelgemaakte fouten om te vermijden - Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens - Let op formules en belangrijke definities - Oefen met de voorbeelden in elke sectie - Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Burgerlijk recht | Het recht dat de verhoudingen tussen burgers onderling regelt, zoals contracten, eigendom en familierecht. |
| Erfrecht | Het rechtsgebied dat regelt wat er met het vermogen van een persoon gebeurt na diens overlijden, inclusief de verdeling onder erfgenamen. |
| Volle eigendom | Het meest omvattende recht op een goed, dat de bevoegdheden van gebruik, genot en beschikking omvat. |
| Naakte eigendom | Het juridisch eigendom van een goed, zonder het recht op gebruik en genot ervan, dat bij het einde van een vruchtgebruik overgaat in volle eigendom. |
| Vruchtgebruik | Het recht om de vruchten van een goed te genieten en het goed te gebruiken, zonder het recht om erover te beschikken. Dit recht eindigt automatisch bij overlijden van de vruchtgebruiker. |
| Rechtsubject | Een drager van rechten en plichten in een rechtssysteem, zoals een natuurlijk persoon of een rechtspersoon. |
| Rechtsbekwaamheid | De bekwaamheid van een rechtssubject om rechten te hebben en plichten te dragen. |
| Handelingsbekwaamheid | De bekwaamheid van een rechtssubject om rechtshandelingen te stellen, zoals het aanvaarden van een erfenis of het opmaken van een testament. |
| Rechtspersoon | Een entiteit, zoals een vennootschap of vereniging, die door de wet wordt erkend als drager van rechten en plichten, vergelijkbaar met een natuurlijk persoon. |
| Afstamming | De juridische band tussen ouders en kinderen, die de basis vormt voor het erfrecht en de erfopvolging, en die kan ontstaan door bloedverwantschap of adoptie. |
| Wettelijke erfopvolging | De automatische verdeling van een nalatenschap volgens de wet, wanneer er geen testament is opgesteld door de erflater. |
| Wettelijke reserve | Een voorbehouden deel van de nalatenschap dat wettelijk beschermd is voor bepaalde erfgenamen, zoals kinderen, en waar de erflater niet vrij over kan beschikken. |
| Erflater | De persoon die overlijdt en wiens nalatenschap wordt verdeeld. |
| Erfgenaam | De persoon of entiteit die een deel van het vermogen van de erflater verkrijgt. |
| Onwaardigheid tot erven | Een wettelijke uitsluiting van erfopvolging voor personen die ernstige misdrijven hebben gepleegd tegen de erflater. |
| Plaatsvervulling | Een mechanisme waarbij de afstammelingen van een vooroverleden erfgenaam diens plaats innemen in de erfopvolging. |
| Testament | Een juridische akte waarin de erflater zijn wensen vastlegt met betrekking tot de verdeling van zijn vermogen na overlijden. |
| Schenking | Een rechtshandeling waarbij de schenker bij leven een goed gratis overdraagt aan een begiftigde, waarbij de eigendom onmiddellijk overgaat. |
| Fictieve massa | De totale waarde van de nalatenschap, aangevuld met de waarde van schenkingen die bij leven zijn gedaan, om de wettelijke reserve te kunnen berekenen. |
| Huwelijksvermogensrecht | Het rechtsgebied dat regelt hoe het vermogen van gehuwde personen wordt beheerd en verdeeld, zowel tijdens het huwelijk als na ontbinding door echtscheiding of overlijden. |
| Gemeenschappelijk vermogen | Het vermogen dat tijdens het huwelijk door echtgenoten wordt opgebouwd en dat bij ontbinding van het huwelijk tot de nalatenschap kan behoren, afhankelijk van het huwelijksstelsel. |
| Eigen vermogen | Het vermogen dat een echtgenoot vóór het huwelijk had of tijdens het huwelijk door erfenis of schenking heeft verkregen, en dat in principe privé blijft. |
| Onverdeeldheid | Een situatie waarin meerdere personen gezamenlijk eigenaar zijn van een goed of vermogen, en waarbij het goed of vermogen nog niet is verdeeld. |
| Reservataire erfgenaam | Een erfgenaam die wettelijk recht heeft op een bepaald deel van de nalatenschap (de wettelijke reserve) dat niet kan worden ontnomen door de erflater. |
Cover
slides herhalingsles mevr. Dumoulin Deel 1 (1).pdf
Summary
# Inleiding tot het recht
Dit onderwerp introduceert de fundamentele definities en structuur van het recht, waarbij de nadruk ligt op de aard van rechtsregels, de klassieke indeling in publiek- en privaatrecht, en de diverse bronnen waaruit het recht voortvloeit [2](#page=2) [3](#page=3) [4](#page=4) [5](#page=5).
### 1.1 Wat is recht?
Recht kan gedefinieerd worden als een geheel van gedragsregels en normen die op iedereen van toepassing zijn en door de overheid worden opgelegd om het maatschappelijk leven te ordenen en die afdwingbaar zijn. Deze regels omvatten verbodsbepalingen (wat niet mag), gebodsbepalingen (wat moet) en bepalingen die men kan inroepen (wat men mag) [2](#page=2).
#### 1.1.1 Soorten rechtsregels
* **Dwingend recht**: Deze regels beschermen de zwakkere partij, zoals consumenten, huurders of werknemers, en kunnen niet terzijde worden geschoven door overeenkomsten. Voorbeelden hiervan zijn vormvereisten, regels over de staat van een persoon en procesrecht [2](#page=2).
* **Regels van openbare orde**: Dit is een hogere vorm van dwingend recht die raakt aan de juridische grondslagen, moraliteit en sociale orde van de samenleving. De rechter past deze ambtshalve toe. Voorbeelden zijn strafrecht en de tienjarige aansprakelijkheid van aannemers en architecten [2](#page=2).
* **Aanvullend (suppletief) recht**: Deze regels vullen bestaande regels aan wanneer partijen niets anders hebben afgesproken en bieden de mogelijkheid om ervan af te wijken. Een voorbeeld is de afspraak in een huurovereenkomst over wie verantwoordelijk is voor kleine herstellingen [2](#page=2).
#### 1.1.2 Kenmerken van rechtsregels
* **Oplegd door de overheid**: Dit kan via internationale verdragen, EU-regelgeving, of wetgeving op federaal, regionaal en lokaal niveau in België [2](#page=2) [4](#page=4).
* **Ordening van het maatschappelijk leven**: Recht voorkomt chaos, zoals een verkeerssysteem zonder Wegcode zou veroorzaken [2](#page=2).
* **Afdwingbaarheid**: Rechtsregels worden gehandhaafd met sancties of straffen, in tegenstelling tot fatsoenregels [2](#page=2).
### 1.2 Klassieke indeling van het recht
Het recht wordt traditioneel onderverdeeld in publiekrecht en privaatrecht [3](#page=3).
#### 1.2.1 Publiekrecht
Publiekrecht regelt het algemeen belang en de verhoudingen tussen de overheid en burgers, evenals de werking van overheidsinstanties. Hieronder vallen [3](#page=3):
* Staatsrecht, grondwettelijk recht en administratief recht [3](#page=3).
* Strafrecht, strafprocesrecht en fiscaal recht [3](#page=3).
* Internationaal recht, dat de verhoudingen tussen staten regelt en de basis vormt voor Europees recht [3](#page=3).
#### 1.2.2 Privaatrecht
Privaatrecht regelt de verhoudingen tussen burgers onderling, in het belang van particulieren. De burger bepaalt zelf of hij juridische stappen onderneemt. Dit omvat onder andere het burgerlijk recht, met daarin het personen- en familierecht, en het verbintenissen- en contractenrecht [3](#page=3).
#### 1.2.3 Rechtstakken met een gemengd karakter
Sommige rechtsgebieden combineren elementen van zowel publiekrecht als privaatrecht, zoals economisch recht, sociaal recht, milieurecht en vennootschapsrecht [3](#page=3).
### 1.3 Rechtsbronnen
Rechtsbronnen zijn de oorsprong van waaruit het recht voortvloeit. Deze worden ingedeeld in algemeen bindend recht en niet-bindend recht [4](#page=4) [5](#page=5).
#### 1.3.1 Algemeen bindend recht (Wetgeving in ruime zin)
Dit zijn normen die voor iedereen gelden en een hiërarchische structuur kennen, waarbij lagere normen niet mogen strijdig zijn met hogere normen [4](#page=4) [6](#page=6).
1. **Internationale verdragen**: Overeenkomsten tussen staten, zoals mensenrechtenverdragen van de VN of het EVRM [4](#page=4).
2. **Europese regelgeving**:
* EU-verdragen: Hoogste EU-normen, bindende overeenkomsten tussen lidstaten (bv. Verdrag van Maastricht) [4](#page=4).
* Verordeningen: Hebben directe werking en zijn uniform toepasbaar in alle lidstaten (bv. AVG/GDPR) [4](#page=4).
* Richtslijnen: Moeten door lidstaten worden omgezet naar nationale wetgeving (bv. e-invoicing) [4](#page=4).
* Besluiten van Europese instellingen: Alleen bindend voor geadresseerde partijen [4](#page=4).
3. **Grondwet (Gw.)**: De hoogste nationale norm die staatsorganisatie, bevoegdheden en fundamentele rechten regelt. Wijziging vereist een complexe procedure (art. 195 Gw.) [4](#page=4).
4. **Bijzondere wetten**: Wetten die staatsstructuurprincipes uitwerken [4](#page=4).
5. **Wetten in de strikte zin, decreten en ordonnanties**: Totstandkoming via respectievelijk het Federale Parlement en de deelregeringen [4](#page=4).
6. **Koninklijk besluiten (KB) en besluiten van deelregeringen**: Uitvoerende regels [4](#page=4).
7. **Ministeriële besluiten (MB)**: Besluiten van individuele ministers [4](#page=4).
8. **Provinciale en gemeentelijke reglementen (lokale verordeningen)**: Regels op lokaal niveau [4](#page=4).
#### 1.3.2 Overige bronnen van algemeen bindend recht (niet tot wetgeving behorend)
9. **Gewoonterecht**: Ongeschreven regels die ontstaan door herhaald gebruik en die als juridisch bindend worden beschouwd. Mag niet in strijd zijn met geschreven regelgeving [5](#page=5).
10. **Algemene rechtsbeginselen**: Fundamentele principes van het rechtssysteem, zoals rechtvaardigheid, redelijkheid en billijkheid. Voorbeelden zijn het vermoeden van onschuld, het recht op verdediging en het gelijkheidsbeginsel [5](#page=5).
#### 1.3.3 Niet-bindend recht
Deze bronnen zijn niet direct afdwingbaar, maar hebben wel invloed op de interpretatie en toepassing van het recht.
11. **Rechtspraak (jurisprudentie)**: De interpretatie en toepassing van rechtsnormen door de rechterlijke macht, resulterend in vonnissen en arresten. Een vaste rechtspraak kan gezag hebben [5](#page=5).
12. **Rechtsleer (doctrine)**: De opvattingen van rechtsgeleerden in vakliteratuur, handboeken en proefschriften [5](#page=5).
> **Tip:** Het belang van gewoonterecht en rechtspraak is groter in Angelsaksische landen dan op het Europese vasteland, waar het recht grotendeels neergeschreven is [5](#page=5).
> **Tip:** Begrijpen van de hiërarchie van rechtsbronnen is cruciaal voor rechtszekerheid. Een lagere norm mag nooit in strijd zijn met een hogere norm [6](#page=6).
---
# De Belgische staatsstructuur en de rechterlijke macht
Dit gedeelte van het document legt de fundamenten van de Belgische staat uit, inclusief de scheiding der machten, het federalisme en de piramidale structuur van de rechterlijke macht.
### 2.1 Principes van de Belgische staat
België is een indirecte representatieve democratie, wat betekent dat het volk vertegenwoordigd wordt door gekozen burgers, zoals in de Kamer van Volksvertegenwoordigers. Dit staat in contrast met directe democratie zoals referenda of volksraadplegingen. De scheiding der machten, geïnspireerd door Montesquieu, is een fundamenteel principe om controle en beperking te waarborgen tussen de wetgevende, uitvoerende en rechterlijke machten, ter voorkoming van dictatuur of machtsmisbruik. Dit principe geldt op alle bestuursniveaus: federaal, deelstaten, provincies en gemeenten [7](#page=7).
België is een rechtsstaat, wat inhoudt dat er wederzijdse rechten en plichten zijn voor burgers en overheid, met een onafhankelijke rechterlijke macht, rechtszekerheid en geen willekeur. Sinds 1831 is België een constitutionele monarchie, waarbij de koning het staatshoofd is maar met beperkte politieke macht. Sinds 1970 is België een federale staat, samengesteld uit gemeenschappen (gebaseerd op taal) en gewesten (gebaseerd op grondgebied), elk met eigen bevoegdheden, wat voortkomt uit zes staatshervormingen [7](#page=7).
### 2.2 De rechterlijke macht: structuur en kenmerken
De rechterlijke macht (RM) in België kenmerkt zich door een piramidale structuur territoriale bevoegdheid (gebaseerd op grondgebied) en materiële bevoegdheid (gebaseerd op de aard van de zaak). De RM is onafhankelijk en onpartijdig. Belangrijke beginselen zijn de afwezigheid van rechtsweigering (een rechter mag geen beslissing weigeren) en de motiveringsplicht, waarbij de rechter zijn uitspraak moet onderbouwen. Dit draagt bij aan rechtszekerheid en maakt controle mogelijk. Het principe van dubbele aanleg (eerste aanleg en hoger beroep) is van toepassing evenals het vermoeden van onschuld. Er wordt onderscheid gemaakt tussen burgerlijke en strafrechtelijke procedures [12](#page=12).
#### 2.2.1 Rechtbanken in eerste aanleg
* **Vredegerecht (Vred.)** [13](#page=13).
* **Territoriale bevoegdheid:** Per kanton [13](#page=13).
* **Materiële bevoegdheid:** Laagste rechtbank, laagdrempelig en dicht bij de burger. Behandelt burgerlijke zaken tot een maximum van 5000 euro met uitzonderingen voor expliciet toegewezen zaken (bv. familiale geschillen aan de familie- en jeugdrechtbank) of specifieke bevoegdheden ongeacht het bedrag (bv. huurgeschillen, burengeschillen, consumentenkrediet) [13](#page=13).
* **Hoger beroep:** Tegen vonnissen van het vredegerecht gaat naar de rechtbank van eerste aanleg (burgerlijke rechtbank) [13](#page=13).
* **Politierechtbank (Pol.)** [14](#page=14).
* **Territoriale bevoegdheid:** Per gerechtelijk arrondissement, onderverdeeld in afdelingen [14](#page=14).
* **Materiële bevoegdheid:** Behandelt kleine misdrijven (overtredingen) en verkeersmisdrijven. Verkeersmisdrijven blijven bij de politierechtbank, zelfs bij lichamelijk letsel, zolang het ongeval verkeersgerelateerd is. Burgerlijke partijstelling is mogelijk voor schadevergoeding [14](#page=14).
* **Hoger beroep:** Tegen vonnissen van de politierechtbank gaat naar de rechtbank van eerste aanleg (correctionele rechtbank) [14](#page=14).
* **Rechtbank van eerste aanleg (Rb.)** [15](#page=15) [16](#page=16).
* **Territoriale bevoegdheid:** In elk gerechtelijk arrondissement, kan uit meerdere afdelingen bestaan [15](#page=15).
* **Materiële bevoegdheid:** Meest uitgebreide bevoegdheid, onderverdeeld in vier secties [16](#page=16):
1. **Burgerlijke rechtbank:** Behandelt burgerlijke zaken boven 5000 euro en zaken die niet exclusief aan andere rechtbanken zijn toegewezen; treedt op als beroepsinstantie tegen vonnissen van de vrederechter [16](#page=16).
2. **Correctionele rechtbank:** Behandelt wanbedrijven en gecorrectionaliseerde misdrijven; treedt op als beroepsinstantie tegen vonnissen van de politierechtbank [16](#page=16).
3. **Familie- en Jeugdrechtbank:** Behandelt familiale geschillen van volwassenen en zaken m.b.t. minderjarigen (0-18 jaar), inclusief strafbare feiten door minderjarigen; zet in op bemiddeling [16](#page=16).
4. **Strafuitvoeringsrechtbank:** Oordeelt over de uitvoering van straffen [16](#page=16).
* **Hoger beroep:** Tegen uitspraken van de rechtbank van eerste aanleg gaat naar het Hof van Beroep [15](#page=15).
* **Arbeidsrechtbank (Arbrb.)** [18](#page=18).
* **Materiële bevoegdheid:** Gespecialiseerde rechtbank in eerste aanleg voor geschillen inzake arbeidsrecht en sociale zekerheid [18](#page=18).
* **Hoger beroep:** Tegen vonnissen bij het Arbeidshof [18](#page=18).
* **Ondernemingsrechtbank (Orb.)** [18](#page=18).
* **Materiële bevoegdheid:** Gespecialiseerde rechtbank die geschillen tussen ondernemingen behandelt [18](#page=18).
* **Hoger beroep:** Tegen vonnissen bij het Hof van Beroep (burgerlijke kamer) [18](#page=18).
#### 2.2.2 Hogere rechtscolleges
* **Hof van beroep (HvB)** [17](#page=17).
* **Territoriale bevoegdheid:** Vijf hoven in België [17](#page=17).
* **Materiële bevoegdheid:** Enkel in graad van beroep, behandelt hogere beroepen tegen uitspraken van de burgerlijke, correctionele en ondernemingsrechtbanken. Bestaat uit kamers voor burgerlijke, correctionele en familie- en jeugdzaken [17](#page=17).
* **Hof van Assisen (Assisen)** [17](#page=17).
* **Territoriale bevoegdheid:** In elke provinciehoofdstad [17](#page=17).
* **Materiële bevoegdheid:** Strafrechtbank die misdaden (zwaarste misdrijven) behandelt. Er is geen hoger beroep ten gronde mogelijk, enkel cassatieberoep. Een volksjury (12 gezworenen) beslist over de schuldvraag en mede over de strafmaat [17](#page=17).
* **Hof van Cassatie (Cass.)** [19](#page=19).
* **Territoriale bevoegdheid:** Eén hof voor heel het land [19](#page=19).
* **Bevoegdheid:** Hoogste rechtbank. Oordeelt niet ten gronde (over de feiten), maar controleert uitsluitend op schending van de wet en procedurefouten. Na verbreking wordt de zaak verwezen naar een andere rechtbank op hetzelfde niveau. De cassatierechtspraak is een belangrijke rechtsbron voor rechtseenheid en controle [19](#page=19).
### 2.3 Bijzondere instellingen (buiten de rechterlijke macht)
Deze instellingen oefenen controle uit en behoren niet tot de strikte definitie van de rechterlijke macht.
* **Grondwettelijk Hof (GwH)** [23](#page=23) [24](#page=24).
* Eén nationaal hof [24](#page=24).
* Kan wetten, decreten en ordonnanties schorsen of vernietigen wegens strijd met de bevoegdheidsverdeling of fundamentele rechten en vrijheden [24](#page=24).
* Beantwoordt prejudiciële vragen van rechters over de grondwettelijkheid van bepalingen [24](#page=24).
* **Raad van State (RvS)** [23](#page=23) [24](#page=24).
* Hoogste administratieve rechtscollege met twee afdelingen [24](#page=24).
* **Afdeling wetgeving:** Verplicht advies bij voorontwerpen van wetgevende teksten [24](#page=24).
* **Afdeling bestuursrechtspraak:** Gaat na of beslissingen van de uitvoerende macht rechtvaardig en wettig zijn, schorst of vernietigt beslissingen bij procedurele fouten of onbevoegdheid [24](#page=24).
* **Andere administratieve rechtscolleges:** Omvatten onder meer de Raad voor Vergunningsbetwistingen en de Raad voor Verkiezingsbetwistingen [24](#page=24).
### 2.4 Procedureregels
#### 2.4.1 Partijen en procedurestart
* **Burgerlijke procedure:** Partijen zijn eiser tegen verweerder (eerste aanleg), appellant tegen geïntimeerde (hoger beroep). Procedures starten meestal via dagvaarding door een gerechtsdeurwaarder maar ook via verzoekschrift (op tegenspraak of eenzijdig) of gezamenlijk verzoekschrift tot vrijwillige verschijning [21](#page=21).
* **Strafprocedure:** Betreft het Openbaar Ministerie (OM) dat optreedt namens de maatschappij tegen de beklaagde of beschuldigde. Procedures starten vaak na een proces-verbaal (PV) opgesteld door de politie, of na meldingen en klachten bij het OM [21](#page=21).
#### 2.4.2 Verloop van procedures
* **Burgerlijke procedure:** Volgt typisch de stappen: betekening dagvaarding, inleidende zitting, conclusies (schriftelijke standpunten), openbare terechtzitting, pleidooi en sluiting debatten, vonnisuitspraak. Hoger beroep of verzet kan na het vonnis. Na cassatie wordt de zaak opnieuw behandeld op hetzelfde niveau met een andere rechter [22](#page=22).
* **Strafprocedure:** Gereguleerd door het Wetboek van Strafvordering (Sv.) [21](#page=21).
> **Tip:** Het onderscheid tussen burgerlijk en strafrechtelijk procesrecht is cruciaal. Burgerlijk recht regelt de verhoudingen tussen burgers, terwijl strafrecht de sanctionering van strafbare feiten betreft.
> **Voorbeeld:** Een geschil over een onbetaalde factuur tussen twee bedrijven valt onder het burgerlijk recht en zal via de burgerlijke procedure lopen. Een winkeldiefstal valt onder het strafrecht en zal via de strafprocedure behandeld worden.
### 2.5 Controle op de verschillende machten
De scheiding der machten wordt gecontroleerd door verschillende instellingen [25](#page=25):
* **Wetgevende macht**
* **Uitvoerende macht**
* **Rechterlijke macht**
Controlemechanismen omvatten:
* Het Grondwettelijk Hof [25](#page=25).
* De Raad van State [25](#page=25).
* Het Hof van Cassatie [25](#page=25).
De koning bezit het recht van genade, een uitzonderlijk instrument om straffen aan te passen of kwijt te schelden na grondig onderzoek [25](#page=25).
---
# Procedurele aspecten van het recht
Dit hoofdstuk behandelt de gang van zaken binnen zowel burgerlijke als strafrechtelijke procedures, met aandacht voor de betrokken partijen, de verschillende proceshandelingen en de rol van de gerechtsdeurwaarder.
### 3.1 Inleiding tot procedures
Het starten van een procedure, ook wel aangeduid als het initiëren van de rechtsingang of het aanhangig maken van een zaak bij de rechtbank, gebeurt in de regel via een dagvaarding. Dit betreft de oproeping van een tegenpartij om voor de rechter te verschijnen, met name in geschillen die leiden tot bijvoorbeeld schadeclaims of bij contractbreuk [21](#page=21).
Wanneer de wet dit toelaat, zijn er alternatieve procedures om een zaak voor de rechtbank te brengen [21](#page=21):
* **Verzoekschrift op tegenspraak:** Hierbij vraagt de verzoeker de rechter om een beslissing zonder een direct conflict. De tegenpartij wordt opgeroepen om te verschijnen. Dit wordt toegepast bij zaken als echtscheidingen of de vaststelling van onderhoudsgelden [21](#page=21).
* **Eenzijdig verzoekschrift:** Hierbij wordt de tegenpartij niet op de hoogte gebracht, waardoor er geen verweer mogelijk is. Dit is uitzonderlijk en wordt enkel gebruikt in gevallen van hoogdringendheid, zoals het stilleggen van werken [21](#page=21).
* **Gezamenlijk verzoekschrift tot vrijwillige verschijning:** Partijen komen onderling overeen om vrijwillig voor de rechtbank te verschijnen [21](#page=21).
### 3.2 Partijen in burgerlijke en strafrechtelijke procedures
De betrokken partijen verschillen per proceduretype:
* **Burgerlijke procedure:**
* Eiser tegen verweerder (in eerste aanleg) [21](#page=21).
* Appellant tegen geïntimeerde (in hoger beroep) [21](#page=21).
* Een burgerlijke partij kan zich voegen om schadevergoeding te vorderen [21](#page=21).
* **Strafprocedure:**
* Het Openbaar Ministerie (OM) of Parket, dat de maatschappij vertegenwoordigt en de straf vordert [21](#page=21).
* De beklaagde (in politieke en correctionele zaken) of beschuldigde (in assisenkwesties) [21](#page=21).
### 3.3 De rol van de gerechtsdeurwaarder
De gerechtsdeurwaarder speelt een cruciale rol bij het betekenen van de dagvaarding. Dit is de formele oproeping van een partij om voor de rechter te verschijnen. Na een uitspraak (vonnis of arrest) is de deurwaarder ook betrokken bij de kennisgeving en betekening ervan, en bij de tenuitvoerlegging of executie van het vonnis of arrest [21](#page=21) [22](#page=22).
### 3.4 Verloop van de burgerlijke procedure
De burgerlijke procedure verloopt sequentieel en omvat de volgende stappen [22](#page=22):
1. **Betekening dagvaarding via de gerechtsdeurwaarder:** De procedure start met de formele oproeping van de gedaagde partij [22](#page=22).
* **Tip:** Voorafgaand aan de dagvaarding kunnen voorafgaandelijke brieven en herinneringen worden verstuurd, en kan een ingebrekestelling dienen als laatste poging tot minnelijke schikking [22](#page=22).
2. **Inleidende zitting:** Dit is de eerste zitting waar de zaak wordt voorgelegd aan de rechtbank [22](#page=22).
* **Tip:** Bij eenvoudige zaken kan de behandeling ten gronde meteen plaatsvinden. Meestal spreken partijen echter conclusietermijnen af om hun standpunten schriftelijk uiteen te zetten [22](#page=22).
3. **Conclusies of besluiten:** Alle partijen zetten hun standpunten en juridische argumenten schriftelijk uiteen. Zij reageren ook op de conclusies van de tegenpartij via hun advocaten. De rechter leest de conclusies ter voorbereiding en kan tijdens de zitting bijkomende toelichting vragen [22](#page=22).
4. **Openbare terechtzitting:** De zaak wordt mondeling behandeld. Advocaten kunnen uitvoerig pleiten of verwijzen naar hun schriftelijke conclusies [22](#page=22).
5. **Pleidooi + sluiting debatten:** Na de mondelinge argumentatie worden de debatten gesloten [22](#page=22).
6. **Vonnis:** De rechter velt een uitspraak.
* Dit kan gebeuren in een openbare zitting of de zaak kan in beraad worden genomen [22](#page=22).
* Het vonnis bestaat uit een motiverend gedeelte (waarin de redenering van de rechter wordt uiteengezet) en een beschikkend gedeelte of 'dictum' (de eigenlijke beslissing onderaan het vonnis) [22](#page=22).
Na het vonnis zijn er verdere mogelijkheden [22](#page=22):
* **Hoger beroep of verzet:**
* **Hoger beroep:** Als een partij het niet eens is met het vonnis, kan zij in hoger beroep gaan bij een hiërarchisch hogere rechtsmacht. Het vonnis kan dan bekrachtigd of geheel/gedeeltelijk herzien worden [22](#page=22).
* **Verzet:** Indien een partij niet verschenen is en bij verstek is veroordeeld in laatste aanleg, kan zij verzet aantekenen bij dezelfde rechter [22](#page=22).
* **Cassatie:** Dit is een beroep bij het Hof van Cassatie. Bij verbreking van het vonnis wordt de zaak opnieuw behandeld op hetzelfde niveau, maar met een andere rechter of rechtbank [21](#page=21) [22](#page=22).
* **Tenuitvoerlegging of executie van het vonnis of arrest:** Indien er geen beroep wordt ingesteld of na de beroepsprocedures, wordt het vonnis uitgevoerd [22](#page=22).
### 3.5 Verhouding tussen straf- en burgerlijk procesrecht
Het strafrechtelijk systeem kent twee belangrijke wetboeken: het Wetboek van Strafvordering (Sv.), dat de procedure regelt, en het Strafwetboek (Sw.), dat de misdrijven definieert. Dit staat tegenover het burgerlijk recht, waar het Gerechtelijk Wetboek (Ger.W.) de procedure bepaalt en het Burgerlijk Wetboek (BW) de materiële rechtsregels bevat [21](#page=21).
#### 3.5.1 Procedurele instap in het strafrecht
In het strafrecht kan de procedure op verschillende manieren in gang worden gezet [21](#page=21):
* De politie stelt een proces-verbaal (PV) op na de vaststelling van een overtreding [21](#page=21).
* Het Openbaar Ministerie (OM) ontvangt een melding of klacht en kan zelf initiatief nemen om een zaak te starten, zelfs zonder voorafgaand PV, als vertegenwoordiger van de samenleving [21](#page=21).
#### 3.5.2 Burgerlijke partijstelling in het strafrecht
Een burgerlijke partij kan zich voegen in een strafprocedure met het oog op het verkrijgen van schadevergoeding [21](#page=21).
> **Tip:** Hoewel het strafrecht primair gericht is op het bestraffen van misdrijven, biedt het ook ruimte voor benadeelde partijen om hun civiele vorderingen te laten behandelen binnen hetzelfde proces [21](#page=21).
---
# Studietips en examenvoorbereiding
Dit onderwerp biedt essentiële adviezen voor studenten om leerstof effectief te verwerken, vragen te stellen en zich optimaal voor te bereiden op examens, met nadruk op studieplanning en algemene studietechnieken [27](#page=27).
### 4.1 Exameninhoud en -vorm
Het examen zal een mondelinge evaluatie van de theorie omvatten, waarbij het onthouden, begrijpen en toepassen van de leerstof centraal staat. De leerstof voor het examen omvat de slides van mevrouw Danneels en de slides van de herhalingslessen tot op heden. Voor de periode vanaf de volgende les zullen aangepaste slides gebruikt worden. De specifieke leerdoelstellingen worden op Toledo geplaatst in de week van 11 november [27](#page=27).
### 4.2 Verwerken van de leerstof
Een effectieve verwerking van de leerstof vereist actieve betrokkenheid en het durven zoeken naar extra informatie.
> **Tip:** Aarzel niet om bijkomende informatie op te zoeken wanneer je iets niet begrijpt [27](#page=27).
Middelen zoals het internet en platforms zoals Quizlet kunnen hierbij helpen, waar je gratis oefeningen kunt vinden of zelf oefenkaartjes kunt aanmaken [27](#page=27).
> **Tip:** Durf vragen te stellen! Dit kan via e-mail, Toledo, na of voor de les, of tijdens de pauze. De docent is op dinsdagmiddag aanwezig in de docentenruimte [27](#page=27).
Indien er voldoende vragen en input zijn, zal een FAQ worden opgesteld. Het is belangrijk om op te merken dat de laatste vragen met betrekking tot de leerstof uiterlijk één week voor het examen gesteld moeten worden; in de week voor het examen worden er geen vragen meer beantwoord [27](#page=27).
### 4.3 Algemene studietips
Gezien het feit dat het laatste deel van het academiejaar is ingezet, is het hoog tijd om te beginnen met studeren [27](#page=27).
> **Tip:** Maak studieplanningen en mindmaps om de leerstof te structureren. Schema's zijn ook terug te vinden in de presentaties [27](#page=27).
Verder is het cruciaal om afleidingen te minimaliseren.
> **Tip:** Leg je telefoon weg tijdens het studeren [27](#page=27).
Ontspanning is tevens een belangrijk onderdeel van een succesvolle studieaanpak [27](#page=27).
> **Tip:** Kalmte is essentieel om het examen tot een goed einde te brengen [27](#page=27).
Voor aanvullende studietips kan de website https://studiecoach.vives.be/ geraadpleegd worden [27](#page=27).
### 4.4 Planning en deadlines
* De slides van mevrouw Danneels en de slides van de herhalingslessen moeten doorgenomen worden ter voorbereiding op de les van 18 november [26](#page=26).
* Volgende week dinsdag, 11 november, is er geen les wegens Wapenstilstand [26](#page=26).
* Er is nog veel leerstof te behandelen [26](#page=26).
* De opdracht voor het verslag van het rechtbankbezoek moet ingediend worden op dinsdag 25 november, maar mag ook al op 18 november ingediend worden, op papier [26](#page=26).
* De doelstellingen worden opgelijst en zullen in de week van 10 november op Toledo verschijnen [26](#page=26).
* De leerstof van Deel 2 (Personenrecht, Familierecht, Relatievermogensrecht) zal thematisch hernomen worden op 18 november [26](#page=26).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Algemeen bindend recht | Regels die voor iedereen gelden binnen een rechtsgebied en die door de overheid worden opgelegd en gehandhaafd. |
| Aanvullend recht (suppletief recht) | Regels die van toepassing zijn wanneer partijen niets anders zijn overeengekomen; ervan kan worden afgeweken. |
| Burgerlijk recht | Het deel van het privaatrecht dat de relaties tussen burgers onderling regelt, met inbegrip van personen- en familierecht, en verbintenissenrecht. |
| Dwingend recht | Regels die ter bescherming van een zwakkere partij zijn ingesteld en waarvan niet kan worden afgeweken, zelfs niet bij overeenkomst. |
| Fatsoensregels | Gedragsnormen die door de samenleving worden verwacht, maar die niet juridisch afdwingbaar zijn; overtreding leidt niet tot sancties. |
| Federale overheid | De centrale regering van België die bevoegd is voor aangelegenheden die het hele land aangaan, zoals defensie en buitenlandse zaken. |
| Gewoonterecht | Ongeschreven recht dat ontstaat door langdurig herhaald gebruik dat door de gemeenschap als juridisch bindend wordt ervaren. |
| Grondwet (Gw.) | De hoogste nationale wet in België die de basisprincipes van de staatsorganisatie, de rechten en vrijheden van burgers, en de bevoegdheidsverdeling regelt. |
| Hoger beroep | De mogelijkheid om een zaak opnieuw te laten beoordelen door een hogere rechtbank als men het niet eens is met de uitspraak van de lagere rechter. |
| Jurisprudentie (rechtspraak) | De verzameling van rechterlijke uitspraken en beslissingen die als interpretatie en toepassing van het recht dienen. |
| Motiveringsplicht | De verplichting voor rechters om hun uitspraken te onderbouwen met redenen, wat bijdraagt aan rechtszekerheid en controleerbaarheid. |
| Niet-bindend recht | Rechtsbronnen zoals rechtspraak en rechtsleer die geen directe wettelijke kracht hebben, maar wel invloedrijk kunnen zijn. |
| Openbare orde | Regels van zeer dwingend recht die de fundamentele juridische, morele en sociale beginselen van de samenleving beschermen. |
| Privaatrecht | Deel van het recht dat de verhoudingen tussen particulieren onderling regelt en waarbij het initiatief bij de burgers zelf ligt. |
| Publiekrecht | Deel van het recht dat de organisatie van de overheid en de relatie tussen de overheid en burgers regelt, gericht op het algemeen belang. |
| Rechtsbeginselen | Fundamentele principes die de basis vormen van een rechtssysteem, zoals rechtvaardigheid, redelijkheid en billijkheid. |
| Rechtsbronnen | De oorsprong of plaats waar juridische regels te vinden zijn, zoals wetten, verdragen, gewoonte en rechtspraak. |
| Rechtsorde | Het geheel van regels en instellingen die de maatschappelijke verhoudingen ordenen en de vrede en veiligheid handhaven. |
| Rechtsstaat | Een staat waarin iedereen, inclusief de overheid, gebonden is aan de wet, met waarborgen voor burgerlijke rechten en onafhankelijke rechtspraak. |
| Rechtszekerheid | Het principe dat burgers moeten kunnen vertrouwen op de stabiliteit en voorspelbaarheid van het recht. |
| Rechtsleer (doctrine) | De opinies en analyses van rechtsgeleerden over juridische vraagstukken, gepubliceerd in vakliteratuur. |
| Rechterlijke macht (RM) | De onafhankelijke tak van de staatsmacht die belast is met het berechten van geschillen en het toepassen van het recht. |
| Rechtsprekende macht | Synoniem voor de rechterlijke macht. |
| Sanctie / Straf | Een maatregel die wordt opgelegd bij overtreding van een rechtsregel om naleving af te dwingen of leed te compenseren. |
| Scheiding der machten | Het principe van Montesquieu waarbij de wetgevende, uitvoerende en rechterlijke machten gescheiden zijn om machtsmisbruik te voorkomen. |
| Verdrag | Een internationale overeenkomst tussen staten of internationale organisaties, die juridisch bindend is voor de partijen. |
| Verordening (EU) | Een Europese rechtsakte die rechtstreeks toepasselijk is in alle lidstaten zonder verdere omzetting in nationale wetgeving. |
| Verzet | Een rechtsmiddel dat een partij kan aanwenden tegen een verstekvonnis om de zaak opnieuw voor dezelfde rechter te laten behandelen. |
| Wet | Een regelgeving die is aangenomen door het bevoegde wetgevende orgaan (bv. federaal parlement) en die algemeen bindend is. |
| Wetgeving in ruime zin | Omvat alle rechtsbronnen die door een overheidsorgaan zijn uitgevaardigd, inclusief wetten, koninklijke besluiten, etc. |
| Wetgeving in strikte zin | Wetten die tot stand komen via de formele procedure van het federale parlement. |
Cover
smv.docx
Summary
# Basisbegrippen van erfrecht en erfbekwaamheid
Dit document behandelt de basisprincipes van het erfrecht, waaronder de definities van nalatenschap en de verschillende categorieën van erfgenamen, evenals de fundamentele voorwaarden voor erfbekwaamheid.
## 1. Basisbegrippen van erfrecht
Het erfrecht regelt de overgang van een vermogen na het overlijden van een persoon.
### 1.1 Nalatenschap en betrokkenen
* **Nalatenschap (erfenis):** Het vermogen dat nagelaten is door de overledene en door erfgenamen wordt verkregen.
* **Decuius:** De overledene.
* **Erfgerechtigden:** Personen die krachtens het erfrecht geroepen zijn om de nalatenschap te verkrijgen.
* **Erfgenamen (rechtsopvolgers):** Personen die de nalatenschap daadwerkelijk aanvaarden en daardoor rechtsopvolgers worden.
### 1.2 Soorten erfgerechtigden
Er zijn drie hoofdtypen erfgerechtigden:
* **Wettelijke erfgenamen:** Aangeduid door de wetgever (bv. afstammelingen, ouders, broers/zussen). Deze wettelijke bepalingen kunnen bij testament worden gewijzigd, met inachtneming van de beschermde erfgenamen.
* **Testamentaire erfgenamen:** Aangeduid door de erflater in een testament. De erflater kan deze erfgenamen vrij aanduiden, maar moet rekening houden met de reservataire erfgenamen.
* **Contractuele erfgenamen:** Aangeduid door de erflater via een contract, zoals een huwelijkscontract. Dit is slechts uitzonderlijk mogelijk.
### 1.3 Aanvaarding van de nalatenschap
Een erfgerechtigde moet de nalatenschap aanvaarden om erfgenaam te worden. Er zijn drie mogelijke scenario's:
* **Zuivere aanvaarding:** Het privévermogen van de erfgenaam kan worden aangesproken voor de schulden van de nalatenschap.
* **Aanvaarding onder voorrecht van boedelbeschrijving:** Het privévermogen van de erfgenaam wordt gescheiden gehouden van de nalatenschap. De erfgenaam is enkel gehouden tot betaling van de schulden binnen de grenzen van de ontvangen nalatenschap. Dit is aangewezen indien er vermoed wordt dat de nalatenschap schulden bevat.
* **Verwerping:** De erfgerechtigde wenst de nalatenschap niet te verkrijgen, bijvoorbeeld indien er uitsluitend schulden zijn.
## 2. Erfbekwaamheid
Om erfgenaam te kunnen zijn, moet een persoon aan bepaalde voorwaarden voldoen.
### 2.1 Bestaansvoorwaarden
* **Bestaan op het ogenblik van openvallen van de nalatenschap:** Een persoon moet bestaan op het moment dat de nalatenschap openvalt (het overlijden van de erflater). Enkel bestaande personen kunnen erfgenaam zijn.
* Een kind dat nog niet verwekt is op het moment van openvallen van de nalatenschap, is niet erfbekwaam.
* Een kind dat niet levend en levensvatbaar geboren wordt, is niet erfbekwaam.
### 2.2 Overlevingsvoorwaarden
* **In leven zijn op het ogenblik van openvallen van de nalatenschap:** De erfgerechtigde moet in leven zijn op het ogenblik van overlijden van de erflater.
* Indien een erfgerechtigde kort na de erflater overlijdt, gaat zijn erfrechtelijke roeping over op zijn eigen erfgenamen.
* **Snel opvolgende overlijdens:** Bij gelijktijdige of snel opvolgende overlijdens, zoals bij een ongeval, is de volgorde van overlijden cruciaal voor de verdeling van de nalatenschap. Indien de volgorde niet kan worden vastgesteld, geldt de *leer van de commoriëntes*, waarbij de betrokkenen geacht worden gelijktijdig te zijn overleden en niet van elkaar erven.
### 2.3 Uitsluiting en verval van erfrecht
* **Uitsluiting en verval:** Een erfgerechtigde kan zijn wettelijke aanspraken verliezen. Dit kan het gevolg zijn van de ontzetting uit het ouderlijk gezag.
* **Onwaardigheid om te erven:** Dit is een civiele straf die volgt op ernstig onbetamelijk gedrag tegenover de erflater. De gronden hiervoor zijn vastgelegd in de wet en omvatten onder andere feiten die geleid hebben tot de dood van de erflater of pogingen daartoe, evenals feiten die een ernstige inbreuk betekenen op de fysieke integriteit van de erflater.
* De onwaardige wordt geacht nooit enig recht in de nalatenschap te hebben gehad.
* De kinderen van de onwaardige erfgenaam komen in zijn plaats (plaatsvervulling).
### 2.4 Openvallen van de nalatenschap
* **Ogenblik van overlijden:** De nalatenschap valt open op het ogenblik van het overlijden van de titularis van het vermogen. Dit moet bewezen worden door een overlijdensakte of een gerechtelijk vonnis.
* **Plaats van openvallen:** De nalatenschap valt open op de woonplaats van de erflater op het tijdstip van zijn overlijden. Dit bepaalt de bevoegde rechtbank en de toepasselijke erfbelastingtarieven.
* **Afwezige en vermiste personen:** In uitzonderlijke gevallen kan de nalatenschap openvallen zonder dat het overlijden is vastgesteld, bijvoorbeeld bij een verklaarde afwezigheid.
## 3. De devolutie van de nalatenschap
Devolutie, of toewijzing, is de manier waarop de nalatenschap wordt verdeeld. Dit kan gebeuren volgens de wet (intestaat), via een testament (testamentaire devolutie) of via een huwelijkscontract (contractuele devolutie).
## 4. Gevolgen van het openvallen van de nalatenschap
Het openvallen van de nalatenschap heeft diverse juridische gevolgen:
* De nalatenschap gaat van rechtswege over op de erfgerechtigden op de datum van openvallen.
* Bepaald wordt welke goederen en schulden tot het vermogen van de erflater behoren.
* De roeping en bekwaamheid van de erfgerechtigden worden beoordeeld.
* Termijnen voor aanvaarding van de nalatenschap en de aangifte van nalatenschap beginnen te lopen.
* De waarde van geschonken en gelegateerde goederen wordt vastgesteld voor de berekening van de nalatenschap.
## 5. Wettelijke devolutie: de ordes van erfopvolging
Indien er geen testament is, worden de erfgenamen bepaald door de wet in vier ordes:
1. **Eerste orde:** Afstammelingen (kinderen, kleinkinderen, etc.).
2. **Tweede orde:** Bevoorrechte zijverwanten (broers en zussen, en hun afstammelingen), samen met de ouders indien deze nog leven.
3. **Derde orde:** Ascendenten (ouders, grootouders, etc.), indien er geen afstammelingen of bevoorrechte zijverwanten zijn.
4. **Vierde orde:** Gewone zijverwanten (nonkels, tantes, etc.), indien er geen erfgenamen uit de voorgaande ordes zijn.
De langstlevende echtgenoot (LLE) of de langstlevende wettelijk samenwonende partner (LLP) kunnen samen met afstammelingen, of in andere ordes onder specifieke voorwaarden, tot de nalatenschap geroepen worden.
## 6. Lijnen, graden en plaatsvervulling
* **Lijnen:** De rechte lijn (afstamming van ouder op kind) en de zijlijn (afstamming van een gemeenschappelijke stamouder).
* **Graden:** Het aantal generaties tussen personen. De graad bepaalt wie dichter bij de erflater staat en dus in principe voorrang heeft.
* **Plaatsvervulling:** Een erfgerechtigde in een verdere graad kan de plaats innemen van een erfgerechtigde in een dichtere graad die is vooroverleden, verwerpt, onwaardig is, of gelijktijdig met de erflater is overleden. Dit corrigeert de regel van rangorde en zorgt voor gelijkheid tussen familietakken. Plaatsvervulling is in de rechte neerdalende lijn mogelijk tot in het oneindige.
## 7. De langstlevende echtgenoot (LLE)
De LLE is een wettelijke erfgenaam die bepaalde rechten geniet, afhankelijk van de samenloop met andere erfgenamen:
* **Samenloop met afstammelingen:** De LLE erft het vruchtgebruik op de gehele nalatenschap. De kinderen erven de blote eigendom.
* **Samenloop met nauwe zijverwanten (en/of ouders):** De LLE erft de volle eigendom op haar deel van het gemeenschappelijk vermogen en de goederen die exclusief tussen de echtgenoten in onverdeeldheid waren. Op de overige eigen goederen van de erflater erft de LLE het vruchtgebruik.
* **Indien er geen afstammelingen, nauwe zijverwanten of ascendenten zijn:** De LLE erft de volle eigendom van de gehele nalatenschap.
## 8. De langstlevende wettelijk samenwonende partner (LLP)
De LLP geniet een beperkter wettelijk erfrecht:
* De LLP verkrijgt het recht om in de gezinswoning te blijven en het huisraad te gebruiken (vruchtgebruik op de gezinswoning en huisraad). Dit recht geldt met uitsluiting van alle andere erfgenamen met betrekking tot deze specifieke goederen.
* De LLP moet wettelijk samenwonend zijn tot op de dag van het overlijden en mag geen afstammeling van de erflater zijn.
## 9. De staat als erfopvolger
De staat kan erfgenaam zijn in geval van een erfloze, heerloze of onbeërfde nalatenschap, wanneer niemand zich aanmeldt om de nalatenschap te aanvaarden. De staat moet hiervoor een specifieke procedure volgen en betaalt geen successierechten.
## 10. Verkrijging van de nalatenschap: de erfkeuze
De erfgerechtigde heeft een keuzerecht: zuiver aanvaarden, aanvaarden onder voorrecht van boedelbeschrijving, of verwerpen.
* **Verjaring:** Het recht om de nalatenschap te aanvaarden verjaart na 30 jaar.
* **Daden van behoud en beheer:** Totdat de keuze is gemaakt, kunnen erfgerechtigden daden van behoud, toezicht of voorlopig beheer stellen.
* **Formele vereisten:** Verwerping en aanvaarding onder voorrecht van boedelbeschrijving vereisen een formele verklaring bij de notaris. Zuivere aanvaarding kan uitdrukkelijk of stilzwijgend gebeuren.
## 11. Verrekening en verdeling van de nalatenschap
* **Vereffening en verdeling:** Indien er meerdere erfgenamen zijn, wordt de nalatenschap vereffend (schulden betaald) en vervolgens verdeeld. Het doel is een verdeling in natura, waarbij elke erfgenaam zijn gelijke deel ontvangt.
* **Inbreng van giften:** Schenkingen die de erflater tijdens zijn leven heeft gedaan, moeten in principe worden ingebracht door de afstammelingen om de gelijkheid tussen de kavels te bewaren. De inbreng gebeurt in waarde.
* **Heling:** Misdragingen van een erfgenaam om zich onrechtmatig te bevoordelen in de nalatenschap, leiden tot sancties.
Dit overzicht vormt een gedetailleerde basis voor de studie van de fundamentele concepten van erfrecht en erfbekwaamheid.
---
# Openvallen en devolutie van de nalatenschap
Hieronder volgt een gedetailleerde samenvatting over het openvallen en de devolutie van de nalatenschap, opgesteld conform de gevraagde richtlijnen.
## 2. Openvallen en devolutie van de nalatenschap
Dit hoofdstuk behandelt de momenten waarop een nalatenschap openvalt, de procedures bij afwezigheid of vermissing van een persoon, en de verschillende manieren waarop de nalatenschap wordt toegewezen.
### 2.1 Openvallen van de nalatenschap
De nalatenschap valt open op het ogenblik waarop de titularis van het vermogen overlijdt. Dit overlijden moet bewezen worden door middel van een overlijdensakte opgemaakt door de ambtenaar van de burgerlijke stand van de plaats waar de persoon is overleden, of door een vonnis dat het overlijden gerechtelijk vaststelt.
#### 2.1.1 Bewijs van overlijden
* **Overlijdensakte:** Vereist informatie over het tijdstip, de naam, geboorteplaats en geboortedatum van de overledene. De aangifte moet gebeuren bij de ambtenaar van burgerlijke stand.
* **Gerechtelijk vonnis:** Dit is nodig wanneer het overlijden niet kan worden bewezen via een overlijdensakte, zoals in geval van vermissing of wanneer het stoffelijk overschot niet wordt gevonden (bv. na een ongeval waarbij het lichaam verdwijnt). De procedure omvat getuigenverklaringen.
#### 2.1.2 Uitzonderlijke situaties
* **Afwezigheid:** Bij verdwijning van een persoon kan een gerechtelijke procedure worden opgestart om deze afwezig te laten verklaren. Het vonnis geldt dan als een akte van burgerlijke stand en kan de nalatenschap doen openvallen vanaf de datum van opmaak van de akte van afwezigheid. Erfgenamen kunnen na een bepaalde periode het nalatenschap laten openvallen, met de mogelijkheid voor de afwezige om het later terug te vorderen indien hij/zij opduikt.
* **Vermissing zonder stoffelijk overschot:** Dit vereist eveneens een gerechtelijke procedure gebaseerd op getuigenverklaringen om het overlijden vast te stellen en de nalatenschap te laten openvallen.
#### 2.1.3 Plaats van openvallen van de nalatenschap
De plaats waar de nalatenschap openvalt is de woonplaats van de erflater op het tijdstip van zijn overlijden, ongeacht waar het overlijden feitelijk plaatsvond. Deze plaats is bepalend voor de territoriale bevoegdheid van de rechtbank en voor de toepassing van de erfbelastingtarieven per gewest.
### 2.2 Devolutie (toewijzing) van de nalatenschap
Devolutie, ook wel toewijzing genoemd, is de manier waarop de nalatenschap wordt verdeeld onder de erfgerechtigden. Dit kan gebeuren volgens de wet (intestaat), via een testament (testamentaire devolutie) of via een contract (contractuele devolutie).
* **Wettelijke devolutie (intestaat):** Geldt wanneer de erflater geen testament heeft opgemaakt of indien het testament geen uitwerking heeft. De wet bepaalt wie de erfgenamen zijn.
* **Testamentaire devolutie:** De erflater duidt in een testament erfgenamen aan. Deze erfgenamen moeten rekening houden met reservataire erfgenamen die hun minimumerfdeel moeten krijgen.
* **Contractuele devolutie:** Hierbij wordt een erfgerechtigde via een contract, zoals een huwelijkscontract, aangeduid. Dit is uitzonderlijk.
### 2.3 Gevolgen van het openvallen van de nalatenschap
Vanaf het ogenblik dat de nalatenschap openvalt, gaan de goederen en schulden van rechtswege over op de erfgerechtigden. Dit moment is cruciaal voor:
* Het bepalen van de goederen en schulden die tot het vermogen van de erflater behoren.
* Het beoordelen van de roeping en bekwaamheid van de erfgerechtigden.
* Het bepalen van het onroerend goed dat diende als gemeenschappelijke verblijfplaats.
* Het beginnen van de termijnen voor aanvaarding van de nalatenschap en het indienen van de aangifte.
* Het bepalen van de waarde van gelegateerde en geschonken goederen die ingebracht moeten worden.
* Het bepalen van de eindcijfers van de index voor waardebepalingen.
* Het lopen van rente op de waarde van geschonken goederen.
### 2.4 Erfbekwaamheid en erfwaardigheid
Om te kunnen erven, moet een persoon aan verschillende voorwaarden voldoen:
* **Bestaan:** Men moet bestaan op het moment dat de nalatenschap openvalt. Enkel bestaande personen (natuurlijke personen) kunnen erfgenaam zijn. Een reeds verwekt kind dat levensvatbaar geboren wordt na het openvallen van de nalatenschap, telt wel mee. Een kind dat niet levensvatbaar geboren wordt, telt niet.
* **Erfwaardigheid:** Men mag niet onwaardig zijn verklaard om te erven. Onwaardigheid kan voortvloeien uit ernstige feiten tegenover de erflater of diens familie (zie verder).
* **Niet uitgesloten of vervallen verklaard:** Bepaalde situemen, zoals ontzetting uit het ouderlijk gezag, kunnen leiden tot uitsluiting of verval van erfrecht.
#### 2.4.1 Bestaansvoorwaarden
Het juridisch bestaan begint bij de geboorte. Voor testamentaire devolutie is het ook mogelijk dat een reeds verwekt kind, dat na het openvallen van de nalatenschap levensvatbaar geboren wordt, tot de nalatenschap geroepen kan worden.
#### 2.4.2 Overlevingsvoorwaarden
De erfgerechtigde moet in leven zijn op het ogenblik van het overlijden van de erflater. Zelfs een zeer kortstondig overleven volstaat.
* **Snel opvolgende overlijdens:** Indien vader en zoon tegelijkertijd in een ongeluk omkomen, is de volgorde van overlijden cruciaal voor de verdeling van de nalatenschap.
* **Gelijktijdig overlijden (commoriëntes):** Indien het onmogelijk is te bewijzen wie het eerst overleden is, worden de betrokkenen geacht gelijktijdig te zijn overleden en erven ze niet van elkaar. Hun nalatenschap gaat dan naar hun eigen erfgenamen.
#### 2.4.3 Uitsluiting en verval van erfrecht
Dit kan het gevolg zijn van de ontzetting uit het ouderlijk gezag. Ouders die volledig uit het ouderlijk gezag zijn ontzet, zijn van rechtswege uitgesloten van het recht om de nalatenschap van hun kind te verkrijgen. Een rechter kan hierover beslissen.
#### 2.4.4 Onwaardigheid om te erven
Onwaardigheid ontstaat door op onbetamelijke wijze gedrag tegenover de erflater. Dit leidt tot uitsluiting van de nalatenschap en kan worden opgelegd door een vonnis. Zelfs een testamentaire vergiffenis kan de onwaardigheid ongedaan maken.
* **Gronden voor onwaardigheid:**
* Feiten plegen die geleid hebben tot de dood van de erflater, of een poging daartoe.
* Feiten plegen die een ernstige inbreuk betekenen op de fysieke integriteit van de erflater zonder de dood tot gevolg.
* **Gevolgen van onwaardigheid:** Uitsluiting van de nalatenschap (ook van de reserve). De kinderen van de onwaardige erfgenaam komen in zijn plaats (plaatsvervulling).
### 2.5 Aanvaarding van de nalatenschap
Elke erfgerechtigde heeft een keuzerecht met betrekking tot de nalatenschap:
* **Zuiver aanvaarden:** Het privévermogen kan ook worden aangesproken voor schulden van de nalatenschap.
* **Aanvaarden onder voorrecht van boedelbeschrijving:** Het privévermogen blijft volledig gescheiden van de nalatenschap, waardoor het privévermogen niet kan worden aangesproken voor schulden van de erflater boven de waarde van de geërfde goederen.
* **Verwerpen:** De erfgerechtigde ontvangt niets en is niet gehouden tot de schulden.
#### 2.5.1 Keuzerecht en termijnen
Erfgerechtigden hebben 30 jaar de tijd om een keuze te maken. Anderen die mee gerechtigd zijn, kunnen de twijfelaar dagvaarden om een standpunt in te nemen. Gedurende de periode van onzekerheid kunnen er enkel daden van behoud, toezicht of voorlopig beheer gesteld worden. De LLE en LLP hebben het recht om tot 5.000 euro op te nemen van gemeenschappelijke of onverdeelde zicht- of spaarrekeningen, welk bedrag als een verrekenbaar voorschot wordt beschouwd.
### 2.6 De rol van de langstlevende echtgenoot (LLE) en langstlevende wettelijk samenwonende partner (LLP)
* **LLE:** Is een wettelijke erfgenaam op grond van de huwelijksband. Afhankelijk van de samenloop met andere erfgenamen en het huwelijksstelsel, erft de LLE vruchtgebruik op de gehele nalatenschap, of volle eigendom op het deel van de erflater in het gemeenschappelijk vermogen (bij gemeenschapsstelsels) of in onverdeeldheden (bij scheidingsstelsels). Er is een speciale regel (Assepoesterregel) voor samenloop met stiefkinderen, die de LLE recht geeft op een deel in volle eigendom dat overeenkomt met de waarde van haar vruchtgebruik.
* **LLP:** Heeft een beperkter erfrecht, beperkt tot het vruchtgebruik van de gezinswoning en het huisraad. Ook hier geldt de Assepoesterregel.
### 2.7 De staat als erfopvolger
Wanneer niemand zich aanmeldt om de nalatenschap te aanvaarden (erfloze, heerloze of onbeërfde nalatenschap), kan de staat de nalatenschap verkrijgen na een specifieke procedure. De staat betaalt geen successierechten en moet een curator aanstellen indien deze procedure niet gevolgd wordt.
### 2.8 Plaatsvervulling
Plaatsvervulling laat een erfgerechtigde in een verdere graad toe om de plaats in te nemen van een erfgerechtigde die in een dichtere graad ten aanzien van de erflater staat (bv. bij vooroverlijden, onwaardigheid, verwerping). Dit is mogelijk in de rechte neerdalende lijn tot in het oneindige en in de zijlijn ten voordele van afstammelingen van broers/zussen en ooms/tantes. Het is niet mogelijk in de rechte opgaande lijn.
### 2.9 Kloving
Bij afwezigheid van afstammelingen, nauwe zijverwanten en ascendenten, wordt de nalatenschap gesplitst tussen de verwanten van de vaderlijke en moederlijke lijn. Dit gebeurt indien er geen LLE is. Indien er wel een LLE is, vindt er geen kloving plaats.
### 2.10 Wettelijke terugkeer
Dit is een bijzondere vorm van erfrecht waarbij goederen die de erflater van een ascendent had verkregen, terugkeren naar die ascendent (of diens familie) indien de begiftigde kinderloos overlijdt en de goederen nog aanwezig zijn in de nalatenschap.
### 2.11 Vereffening en verdeling van de nalatenschap
Dit omvat de stappen om de nalatenschap af te handelen wanneer er meerdere erfgenamen zijn. Het doel is een verdeling in natura, waarbij elke erfgenaam zijn deel krijgt. Problemen kunnen ontstaan door de aanwezigheid van vruchtgebruik, wat kan leiden tot omzetting van het vruchtgebruik.
#### 2.11.1 Omzetting van vruchtgebruik
Vruchtgebruik kan worden omgezet in volle eigendom door middel van verkoop aan een derde, afkoop door de blote eigenaar, afkoop door de vruchtgebruiker, of omzetting in een lijfrente of een onverdeeld aandeel. Dit kan minnelijk of gerechtelijk gebeuren.
#### 2.11.2 Beperkingen en uitzonderingen
* **Samenloop LLE met stiefkinderen:** De LLE heeft een vetorecht tegen gerechtelijke omzetting van haar vruchtgebruik op de gezinswoning en huisraad.
* **Samenloop met anomaal erfgenaam:** Enkel de anomaal erfgenaam kan gerechtelijke omzetting vragen.
* **Testamentaire afwijkingen:** De erflater kan bij testament bepaalde omzettingsrechten beperken of ontnemen, met uitzondering van het vruchtgebruik op de gezinswoning en huisraad voor de LLE en LLP.
#### 2.11.3 Verdeling en inkorting
De verdeling streeft naar gelijkheid tussen de erfgenamen. Indien deze gelijkheid niet bereikt wordt, kan inkorting plaatsvinden (in waarde of in natura) om de reserve van de reservataire erfgenamen te beschermen.
* **Heling:** Handelingen ter kwader trouw door een erfgenaam om een onrechtmatig voordeel te behalen, leiden tot sancties zoals zuivere aanvaarding en verlies van recht op de gestolen zaak.
* **Inbreng van giften en legaten:** Schenkingen en legaten die een erfgenaam (of legataris) heeft ontvangen, moeten in principe worden ingebracht in de nalatenschap om de gelijkheid tussen de erfgenamen te waarborgen. Dit geldt voornamelijk voor afstammelingen.
#### 2.11.4 De reserve
De reserve is een wettelijk voorbehouden deel van de nalatenschap ten gunste van bepaalde personen (afstammelingen en LLE), dat de erflater niet vrij kan wegschenken. Dit deel is beschermd tegen giften en legaten die de reserve aantasten. De berekening van de reserve gebeurt op basis van de fictieve massa (netto-boedel + geschonken goederen).
* **Inkorting:** Indien giften of legaten de reserve aantasten, kan de reservataire erfgenaam inkorting vorderen om zijn/haar reserve te verkrijgen. Dit kan gebeuren in waarde of in natura.
**Tip:** Bij de studie van dit hoofdstuk is het cruciaal om de verschillende soorten devolutie (wettelijk, testamentair, contractueel) en de cumulatieve voorwaarden voor erfbekwaamheid te beheersen. De specifieke regels rond plaatsvervulling en kloving zijn tevens van groot belang voor de verdeling van de nalatenschap. Vergeet niet de bijzondere positie van de LLE en LLP te analyseren, evenals de concepten van de reserve en de beschikbare portie.
---
# Uitsluiting, verval en onwaardigheid om te erven
Dit gedeelte behandelt de omstandigheden waarin iemand zijn erfrechtelijke aanspraken kan verliezen, zoals door onwaardigheid, verval van erfrecht, of ontzetting uit het ouderlijk gezag.
### 3.1 Uitsluiting en verval van erfrecht
Door uitsluiting of verval verliest een erfgerechtigde zijn wettelijke aanspraken in de opengevallen nalatenschap.
#### 3.1.1 Ontzetting uit het ouderlijk gezag
* Ouders die volledig uit het ouderlijk gezag zijn ontzet, zijn van rechtswege uitgesloten van het recht om de nalatenschap van dat kind geheel of ten dele te verkrijgen.
* Bij gedeeltelijke ontzetting bepaalt de rechter of het erfrecht wordt ontnomen.
* Ouders kunnen hun erfrecht verliezen in de nalatenschap van de andere ouder met wie zij getrouwd waren of wettelijk samenwoonden, omdat zij uit het ouderlijk gezag over hun gemeenschappelijke kinderen zijn ontzet. De rechter beslist hierover op vraag van de afstammelingen. De ouder erft dan niet in de nalatenschap van zijn kind. Op vraag van de afstammelingen kan de ouder eveneens ontzet worden uit de erfrechten ten aanzien van de andere ouder of de wettelijk samenwonende partner.
### 3.2 Onwaardigheid om te erven
Onwaardigheid ontstaat wanneer iemand zich op een onbetamelijke wijze tegenover de persoon van de erflater heeft gedragen. Deze onwaardigheid leidt tot uitsluiting van de nalatenschap.
* **Vereiste:** Een vonnis van de burgerlijke rechtbank is noodzakelijk om onwaardigheid vast te stellen. Dit vonnis is echter niet sluitend; de erflater kan de onwaardigheid ongedaan maken via testamentaire vergiffenis.
* **Civiele straf:** Onwaardigheid is een civiele straf die kan gelden, los van een strafrechtelijke veroordeling.
#### 3.2.1 Gronden voor onwaardigheid
Er zijn drie gronden die leiden tot de onwaardigheid om te erven:
1. **Feiten die geleid hebben tot de dood van de erflater of een poging daartoe:** De dader, mededader of medeplichtige moet strafrechtelijk schuldig bevonden zijn, zelfs indien er geen straf (veroordeling) werd uitgesproken. Dit geldt ook indien de dader reeds is overleden.
2. **Feiten die een ernstige inbreuk betekenen op de fysieke integriteit van de erflater zonder de dood tot gevolg:** Het slachtoffer kan eventueel testamentaire vergiffenis schenken en zo de onwaardigheid ongedaan maken.
#### 3.2.2 Hoofdgevolgen van onwaardigheid
* **Uitsluiting van de nalatenschap:** De onwaardige verliest zijn wettelijke aanspraken (intestaat erfrecht), inclusief zijn reservataire aanspraken.
* **Verlies van reserve:** De onwaardige verliest zijn recht op een minimumerfdeel.
* **Behoud van schenking/legaat:** Schenkingen en legaten blijven behouden, maar kunnen wegens ondankbaarheid herroepen worden.
* **Terugwerkende kracht:** De onwaardigheid werkt terug vanaf het overlijden van het slachtoffer. De onwaardige wordt geacht nooit enig recht in de nalatenschap te hebben gehad.
#### 3.2.3 Bijkomstige gevolgen van onwaardigheid
* **Verlies van vruchtgebruik:** De onwaardige verliest het vruchtgebruik op de erfgoederen ten faveure van zijn kinderen indien deze minderjarig zijn.
* **Uitsluiting van toekomstige erfenissen:** Bij vooroverlijden van zijn kinderen, waar hij tot diens nalatenschap zou komen, kan hij nooit die goederen erven die afkomstig zijn uit de nalatenschap waaruit hij uitgesloten was.
#### 3.2.4 Plaatsvervulling bij onwaardigheid
De kinderen van de onwaardige erfgenaam komen in zijn plaats (plaatsvervulling).
> **Tip:** Hoewel de onwaardige zelf niet kan erven, kunnen zijn afstammelingen zijn plaats innemen, waardoor het vermogen toch binnen de familietak blijft.
### 3.3 Verval van erfrecht
Verval van erfrecht kan optreden, bijvoorbeeld als gevolg van de ontzetting uit het ouderlijk gezag, zoals reeds besproken onder uitsluiting. Dit is een sanctie die de erfgerechtigde treft waardoor hij zijn wettelijke aanspraken verliest.
---
# Wettelijke erfgenamen: verwanten en de langstlevende echtgenoot/wettelijk samenwonende
Dit hoofdstuk behandelt de hiërarchie van wettelijke erfgenamen, inclusief de rol van verwantschap en de specifieke rechten van de langstlevende echtgenoot en wettelijk samenwonende partner.
### 4.1 Basisbegrippen met betrekking tot erven
Nalatenschap, ook wel erfenis genoemd, omvat het vermogen dat nagelaten wordt. Zij die het vermogen ontvangen, zijn de erfgenamen. Er zijn drie categorieën van erfgerechtigden:
* **Wettelijke erfgenamen:** Aangewezen door de wet, deze erfgenamen kunnen bij testament worden gewijzigd, met uitzondering van reservataire erfgenamen.
* **Testamentaire erfgenamen:** Aangewezen door de erflater in een testament.
* **Contractuele erfgenamen:** Aangewezen door de erflater via een contract, bijvoorbeeld een huwelijkscontract.
Een erfgerechtigde kan een nalatenschap zuiver aanvaarden (met risico op aansprakelijkheid met privévermogen), aanvaarden onder voorrecht van boedelbeschrijving (om privévermogen te beschermen), of verwerpen.
Om te kunnen erven, moet een persoon erfbekwaam zijn. Dit vereist dat de persoon bestaat op het moment dat de nalatenschap openvalt, levend en levensvatbaar geboren wordt, en niet onwaardig of uitgesloten is verklaard.
De nalatenschap valt open op het moment van overlijden, bewezen door een overlijdensakte of een gerechtelijk vonnis. In uitzonderlijke gevallen kan een nalatenschap ook openvallen bij afwezigheidsverklaring of bij overlijden zonder stoffelijk overschot, mits gerechtelijke procedures. De plaats waar de nalatenschap openvalt, is de woonplaats van de erflater, wat de bevoegde rechtbank en de toepasselijke erfbelastingstarieven bepaalt.
### 4.2 Erfbekwaamheid
Erfbekwaamheid stelt eisen aan het bestaan, overleven, en de juridische status van een erfgerechtigde.
#### 4.2.1 Bestaansvoorwaarde
Een erfgerechtigde moet bestaan op het moment van openvallen van de nalatenschap. Een kind dat reeds verwekt is maar nog niet geboren op dat moment, wordt als bestaand beschouwd mits het levend en levensvatbaar geboren wordt.
#### 4.2.2 Overlevingsvoorwaarde
De erfgerechtigde moet de erflater overleven. Zelfs indien de overleving zeer kortstondig is, ontstaat er een erfrechtelijke roeping die, bij overlijden van de erfgerechtigde, overgaat op diens eigen erfgenamen. Bij snel opvolgende of gelijktijdige overlijdens, indien de volgorde niet kan worden vastgesteld, erven de betrokkenen niet van elkaar (commoriëntesleer).
#### 4.2.3 Uitsluiting en verval van erfrecht
Een erfgerechtigde kan worden uitgesloten of vervallen verklaard van zijn erfrecht, bijvoorbeeld door ontzetting uit het ouderlijk gezag over gemeenschappelijke kinderen. Dit besluit wordt genomen door de rechter op verzoek van afstammelingen.
#### 4.2.4 Onwaardigheid om te erven
Onwaardigheid leidt tot uitsluiting van de nalatenschap wanneer een erfgerechtigde zich op onbetamelijke wijze heeft gedragen ten opzichte van de erflater. Dit omvat:
* Feiten die hebben geleid tot de dood van de erflater, of een poging daartoe.
* Feiten die een ernstige inbreuk betekenen op de fysieke integriteit van de erflater zonder de dood tot gevolg.
De onwaardigheid kan ongedaan worden gemaakt door testamentaire vergiffenis. De onwaardige verliest zijn wettelijke en reservataire aanspraken, maar zijn kinderen treden in zijn plaats via plaatsvervulling.
### 4.3 Wettelijke erfgerechtigden: verwanten
De wettelijke devolutie van de nalatenschap is geordend in vier ordes, met de langstlevende echtgenoot (LLE) en de langstlevende wettelijk samenwonende partner (LLP) als bijzondere erfgerechtigden.
#### 4.3.1 Erfrechtelijke ordes
1. **Eerste orde:** Afstammelingen (kinderen en hun afstammelingen). Zij sluiten ascendenten en zijverwanten uit, behalve de LLE en LLP.
2. **Tweede orde:** Bevoorrechte zijverwanten (broers en zussen, en hun afstammelingen) samen met de vader en/of moeder, indien nog in leven.
3. **Derde orde:** Ascendenten (ouders, grootouders, etc.) bij afwezigheid van afstammelingen en bevoorrechte zijverwanten.
4. **Vierde orde:** Gewone zijverwanten (ooms, tantes, etc.) bij afwezigheid van de hogere ordes. De LLE sluit gewone zijverwanten uit.
#### 4.3.2 Lijnen, graden en plaatsvervulling
* **Lijnen:** De rechte lijn verbindt personen die van elkaar afstammen (neerdalend of opgaand). De zijlijn verbindt personen die afstammen van een gemeenschappelijke stamouder.
* **Graden:** Bepaald door het aantal generaties tussen verwanten. In de rechte lijn is elke generatie een graad. In de zijlijn telt men tot de gemeenschappelijke stamouder en dan verder.
* **Plaatsvervulling:** Laat erfgerechtigden in een verdere graad toe om de plaats in te nemen van een eerder overleden, onwaardige, verwerpende of gelijktijdig overleden erfgerechtigde. Dit is mogelijk in de rechte neerdalende lijn tot in het oneindige, en in de zijlijn ten voordele van afstammelingen van broers en zussen, en ooms en tantes. Plaatsvervulling is niet mogelijk in de rechte opgaande lijn of ten voordele van de LLE of LLP.
#### 4.3.3 Aanwezigheid van afstammelingen
Indien er afstammelingen zijn, erven zij uit eigen hoofde (per kop) of bij plaatsvervulling (per tak). De LLE erft in dit geval vruchtgebruik op de gehele nalatenschap, terwijl de afstammelingen de blote eigendom erven.
#### 4.3.4 Aanwezigheid van broers en zussen, vader en moeder
Bij afwezigheid van afstammelingen, erven de vader en/of moeder en de nauwe zijverwanten. De nalatenschap wordt in dit geval gesplitst. De LLE verkrijgt volle eigendom op het deel van de erflater in gemeenschappelijke goederen, en vruchtgebruik op de ‘overige’ eigen goederen.
#### 4.3.5 Kloving
Bij afwezigheid van afstammelingen, nauwe zijverwanten en ascendenten, vindt kloving plaats: de nalatenschap wordt gesplitst tussen de vaderlijke en moederlijke lijn.
#### 4.3.6 Wettelijke terugkeer
Dit anomale erfrecht houdt in dat goederen die de erflater van een ascendent-schenker heeft verkregen, terugkeren naar die schenker (of diens familie) indien de begiftigde kinderloos overlijdt en het goed nog in de nalatenschap aanwezig is.
### 4.4 De langstlevende echtgenote (LLE)
De LLE is een wettelijke erfgenaam op grond van de huwelijksband. Haar erfrecht hangt af van het huwelijksstelsel en de samenloop met andere erfgenamen.
#### 4.4.1 Plaats in de devolutie
Het huwelijksvermogensrecht gaat voor op het erfrecht. De LLE erft op basis van de huwelijksband, en haar deel wordt bepaald door de categorie bloedverwanten waarmee zij in samenloop komt en het huwelijksstelsel.
#### 4.4.2 Voorwaarden voor wettelijk erfrecht
De LLE moet de erflater overleven, gehuwd zijn tot aan het openvallen van de nalatenschap, en niet uit de echt gescheiden zijn. Onwaardigheid, uitsluiting of verval van erfrecht zijn eveneens van toepassing. Er is geen plaatsvervulling voor de LLE.
#### 4.4.3 Aard van haar erfrecht
Het erfrecht van de LLE ontstaat na het overlijden, is afhankelijk van haar erfbekwaamheid, en zij heeft een keuzerecht (zuiver aanvaarden, verwerpen, aanvaarden onder voorrecht). Ze draagt bij in de schulden van de nalatenschap.
* **Vruchtgebruik op de gehele nalatenschap:** Indien de erflater afstammelingen nalaat, erft de LLE vruchtgebruik op de gehele nalatenschap. De afstammelingen erven de blote eigendom.
* **Volle eigendom, deels of geheel:** In samenloop met nauwe zijverwanten, vader of moeder, erft de LLE volle eigendom op het deel van de erflater in gemeenschappelijke goederen en in exclusief onverdeelde goederen tussen echtgenoten. Op de overige eigen goederen verkrijgt zij vruchtgebruik. Bij afwezigheid van afstammelingen, nauwe zijverwanten en ascendenten, erft de LLE de volle eigendom van de gehele nalatenschap.
* **Assepoesterregel:** Een persoonlijke verplichting van de stiefouder om te voorzien in het onderhoud, de opvoeding en de opleiding van stiefkinderen, indien het stiefouder vruchtgebruik erft op het deel van de stiefkinderen.
* **Gehuurde gezinswoning:** De LLE verkrijgt het recht op de huur van de gezinswoning, met alle rechten en verplichtingen.
#### 4.4.4 Omzetting van erfrechtelijk vruchtgebruik
Het vruchtgebruik van de LLE is omzetbaar in volle eigendom of een geldsom, minnelijk of gerechtelijk. De LLE heeft echter een vetorecht tegen de omzetting van het vruchtgebruik op de gezinswoning en huisraad.
### 4.5 De langstlevende wettelijk samenwonende partner (LLP)
De LLP is een wettelijke erfgenaam met een beperkt erfrecht, gericht op de gezinswoning en huisraad.
#### 4.5.1 Erfrecht van de LLP
De LLP moet wettelijk samenwonend zijn tot op de dag van overlijden, geen afstammeling zijn van de erflater, en erfbekwaam zijn. Haar erfrecht is beperkt tot vruchtgebruik op de gezinswoning en het huisraad.
#### 4.5.2 Omvang van de aanspraak
De LLP verkrijgt vruchtgebruik op de gezinswoning (gehuurd of in eigendom) en het huisraad. Dit geldt ook voor goederen die onder de wettelijke terugkeer vallen.
#### 4.5.3 Bijdrage in schulden en inbreng
De LLP draagt bij in de schulden van de nalatenschap in verhouding tot haar erfdeel. Zij is niet gehouden tot inbreng van giften en kan zelf geen inbreng afdwingen. Haar erfrechtelijk vruchtgebruik wordt buiten de berekening van de reserve en het beschikbaar deel gehouden. De LLP kan testamentair onterfd worden.
### 4.6 De staat als erfopvolger
Wanneer niemand zich aanmeldt als erfgenaam (erfloze nalatenschap), kan de staat via een specifieke procedure de nalatenschap verkrijgen, vrij van erfbelasting. In geval van onbeheerde nalatenschap kan een curator worden aangesteld.
### 4.7 Hoe de nalatenschap wordt verkregen
Erfgerechtigden hebben een keuzerecht: zuiver aanvaarden, verwerpen, of aanvaarden onder voorrecht van boedelbeschrijving. Bij nalaten van een keuze na 30 jaar, kan dit leiden tot juridische procedures. De LLE en LLP hebben het recht om tot een bepaald bedrag van gemeenschappelijke rekeningen af te halen.
#### 4.7.1 Bezit van de nalatenschap
Het bezit van de nalatenschap kan feitelijk zijn (daden van behoud) of juridisch (na aanvaarding). De staat verkrijgt bezit via een specifieke procedure.
#### 4.7.2 De erfkeuze
Het aanvaarden van een nalatenschap brengt de activa én passiva mee. Aanvaarding onder voorrecht van boedelbeschrijving beperkt de aansprakelijkheid tot de activa. Minderjarigen en personen onder bewind vereisen machtiging van de vrederechter. Eenmaal gemaakt, is de keuze definitief, met enkele uitzonderingen.
* **Verwerping:** Vereist een formele verklaring bij notaris en wordt geregistreerd in het Centraal Erfrechtregister (CER). De verwerper wordt geacht nooit erfgerechtigde te zijn geweest.
* **Zuivere aanvaarding:** Kan uitdrukkelijk of stilzwijgend gebeuren en leidt tot vermenging van vermogens.
* **Aanvaarding onder voorrecht van boedelbeschrijving:** Vereist een formele verklaring bij notaris en opmaak van een boedelbeschrijving.
### 4.8 Centraal Erfrechtregister (CER)
Het CER beheert informatie over wie tot een nalatenschap is geroepen, wie heeft verworpen of aanvaard onder voorrecht, en welke gerechtelijke maatregelen zijn genomen. Het is raadpleegbaar door specifieke professionals en belanghebbenden.
### 4.9 Vereffening en verdeling van de nalatenschap
Bij meerdere erfgenamen vindt vereffening en verdeling plaats om de onverdeeldheid te beëindigen. Het streefdoel is een verdeling in natura. Schulden moeten betaald zijn, en indien er onvoldoende geld is, kunnen goederen verkocht worden. Er is een principe van gelijke verdeling, met mogelijke verrekening of opleg. Heliing (kwader trouw handelen ten nadele van mede-erfgenamen) leidt tot sancties.
### 4.10 Inbreng van giften
Schenkingen moeten, tenzij anders bepaald, worden ingebracht om de gelijkheid tussen de kavels te bewaren. Dit gebeurt in waarde. De inbrengplicht geldt enkel voor bloedverwanten in rechte neerdalende lijn. De LLE en LLP zijn niet gehouden tot inbreng. De waarde van de schenking wordt bepaald op het moment van de schenking, met indexatie tot het overlijden.
### 4.11 Inbreng van legaten
* **Algemeen legaat en legaat onder algemene titel aan een wettelijke erfgenaam:** Wordt vermoed vrijgesteld te zijn van inbreng, tenzij weerlegd.
* **Bijzonder legaat:** Vrijgesteld van inbreng.
Legaten die de reserve aantasten, kunnen worden ingekort.
### 4.12 Gevolgen van de verdeling
De verdeling heeft een declaratieve werking met terugwerkende kracht vanaf het openvallen van de nalatenschap. Betwisting wegens benadeling is mogelijk indien een erfgenaam minder dan 75% van zijn kavelwaarde ontvangt.
---
# Testamenten en legaten
Dit deel van het erfrecht behandelt de geldigheid, vormen en herroepbaarheid van testamenten, de verschillende soorten legaten, en de rechten en plichten van legatarissen.
### 5.1 Geldigheid, vormen en herroepbaarheid van testamenten
Een testament is de uiting van de laatste wil van de erflater met betrekking tot zijn vermogen of andere beschikkingen. Het is steeds herroepbaar.
#### 5.1.1 Kenmerken van een testament
* **Eenzijdig:** Het is een loutere wilsuiting van de testator.
* **Toekomstige uitwerking:** Het treedt pas in werking na het overlijden van de testator, en blijft daarom steeds herroepbaar.
* **Herroepelijk:** De testator kan zijn testament op elk moment tijdens zijn leven herzien.
* **Persoonlijk:** Het kan niet via vertegenwoordiging of volmacht worden opgesteld. Een conjunctief testament (waarbij echtgenoten gezamenlijk een testament opstellen) is niet toegestaan, hoewel twee afzonderlijke testamenten die op hetzelfde blad staan of spiegeltestamenten weliswaar mogelijk zijn, maar af te raden.
* **Plechtig:** Het testament vereist specifieke vormvereisten om geldig te zijn.
#### 5.1.2 Vormen van testamenten
Er zijn drie hoofdtypen testamenten:
##### 5.1.2.1 Eigenhandig testament
Dit testament moet aan drie voorwaarden voldoen:
1. **Volledig handgeschreven:** Het moet volledig door de testator zelf zijn geschreven, zonder typwerk of hulp van derden aan het sterfbed. Latere toevoegingen zijn toegestaan mits deze ook door de testator zelf zijn geschreven, gedateerd en ondertekend.
2. **Handtekening:** Een loutere naam is niet voldoende; een handtekening is vereist, bij voorkeur onderaan het document. Derden mogen als getuige medeondertekenen, mits zij de testator niet hebben beïnvloed en geen erfgenaam zijn.
3. **Datum:** Een datum is verplicht voor de geldigheid, hoewel rechtspraak hier soepel mee omgaat. De datum is essentieel voor het bepalen van de bekwaamheid van de testator en de volgorde van meerdere testamenten.
* **Voordelen:** Eenvoudig, kosteloos, geheim, gemakkelijke herroeping.
* **Nadelen:** Risico op betwisting (bv. schriftvervalsing), verlies, vernietiging door derden, juridisch onjuiste of onvolledige formulering.
##### 5.1.2.2 Notarieel testament
Dit testament wordt opgemaakt door een notaris, met deelname van twee getuigen of een tweede notaris.
* **Voorwaarden:** De testator moet meerderjarig zijn, niet ontzet uit het recht om te getuigen, en de getuigen mogen geen legataris zijn of verwant zijn aan de legataris of de testator tot de tweede graad. Ook personeel van de legataris, de notaris of diens geassocieerde notaris mag niet als getuige optreden.
* **Procedure:** Het testament wordt op schrift opgemaakt (al dan niet met de pc), voorgelezen aan de testator (die het zelf mag voorlezen na eventuele aanpassingen), en ondertekend door de testator, de notaris en de getuigen. De akte moet expliciet vermelden dat aan alle formaliteiten is voldaan.
* **Bewaring:** Afgifte aan de notaris, registratie in het Centraal Erfrechtregister (CER) tegen betaling, en een overlijdensakte zijn vereist.
* **Voordelen:** Juridisch correct, grote bewijswaarde en betrouwbaarheid, absolute bewaring, zekerheid tot vrijgave na overlijden.
* **Nadelen:** Kosten, plechtigheid van directeren en voorlezen, zware formaliteiten.
##### 5.1.2.3 Testament in internationale vorm
Dit type testament is gebaseerd op het Verdrag van Washington en wordt erkend in België.
* **Kenmerken:** Schriftelijk (handgeschreven of anderszins), niet noodzakelijk door de testator zelf opgesteld, mag in elke taal zijn, en wordt opgemaakt in aanwezigheid van een notaris en twee getuigen (geen tweede notaris).
* **Bewaring:** Afgifte aan de notaris, registratie in het CER, en een overlijdensakte.
* **Voordelen:** Juridisch voorbereid, bewijswaarde en betrouwbaarheid, absolute bewaring, kan in een notarieel testament worden omgezet.
* **Nadelen:** Kosten, aanwezigheid van getuigen, zekerheid tot vrijgave na overlijden.
#### 5.1.3 Herroeping van een testament
Een later testament dat eerdere testamenten niet uitdrukkelijk herroept, vernietigt enkel de beschikkingen die strijdig zijn met het nieuwe testament. Een uitdrukkelijke herroeping is aangewezen om twijfel te voorkomen.
### 5.2 Legaten en legatarissen
Een legaat is een testamentaire beschikking waarbij een specifieke zaak of een deel van het vermogen wordt toegekend aan een begunstigde, de legataris.
#### 5.2.1 Voorwaarden voor legatarissen
Een legataris moet:
* **Bestaan:** Minimaal verwekt zijn op het moment van overlijden van de erflater.
* **Bepaalbaar zijn:** De identiteit van de legataris moet duidelijk zijn.
* **Expliciet aangeduid zijn:** De testator moet de legataris expliciet in het testament benoemen.
#### 5.2.2 Soorten legaten
* **Algemeen legaat:** De begunstigde wordt geroepen tot de gehele nalatenschap, of tot het deel dat niet aan anderen is vermaakt. Hij moet rekening houden met de betaling van schulden en andere legaten. De formulering kan variëren, bijvoorbeeld "Ik vermaak mijn fortuin aan..." of "Ik stel A en B aan als algemene legatarissen, elk voor een gelijk deel". Een restlegaat valt hier ook onder ("Ik geef alles wat er overblijft aan Z...").
* **Legaat onder algemene titel:** De begunstigde ontvangt een breukdeel van de nalatenschap, of van een specifieke categorie goederen (bv. alle onroerende goederen). Voorbeelden zijn: "Ik legateer 50% voor de erfgenamen aan vaderskant en 50% voor de erfgenamen aan moederskant" of "Ik legateer ¼ van de verkoopprijs van al mijn roerende goederen aan het Rode Kruis".
* **Bijzonder legaat:** De begunstigde ontvangt een specifiek, bepaald goed (bv. "Ik legateer mijn huisraad aan mijn buurvrouw" of "Ik legateer mijn verzameling muntstukken aan mijn enige kleindochter").
#### 5.2.3 Belang van het onderscheid tussen legaten
Het onderscheid is belangrijk voor:
* **Aanwas:** Indien een legataris vooroverlijdt of verwerpt, kan zijn deel onder de algemene legatarissen en legatarissen onder algemene titel automatisch aangroeien ("aanwas"). Dit is niet altijd het geval voor bijzondere legaten of legaten aan niet-afstammelingen.
* **Schulden:** Algemene legatarissen zijn gehouden tot alle schulden. Legatarissen onder algemene titel zijn gehouden tot hun aandeel in de schulden. Bijzondere legatarissen zijn in principe niet gehouden tot schulden, maar de betaling van schulden gaat wel voor op de uitkering van bijzondere legaten.
* **Vruchten:** Algemene legatarissen en legatarissen onder algemene titel hebben recht op vruchten vanaf de overlijdensdatum. Bijzondere legatarissen hebben recht op vruchten vanaf de vordering tot afgifte of vrijwillige afgifte, tenzij de testator anders heeft bepaald.
#### 5.2.4 Plaatsvervulling bij legaten
Plaatsvervulling is niet automatisch van toepassing voor legatarissen, tenzij de legataris een afstammeling is die als legataris is aangeduid. In geval van vooroverlijden van een legataris, dient de testator bij voorkeur een subsidiaire legataris aan te duiden.
#### 5.2.5 Aanvaarding en verwerping van legaten
Legatarissen zijn niet verplicht een legaat te aanvaarden. Zij kunnen het ook verwerpen of aanvaarden onder voorrecht van boedelbeschrijving.
#### 5.2.6 De dubbele gift
Een gift met bewaarplicht (waarbij de begunstigde het goed niet mag vervreemden) of een dubbele gift zonder bewaarplicht (gift de residuo, waarbij de rest van het goed aan een verwachter toekomt) kan testamentair worden geregeld.
### 5.3 De reserve en het beschikbaar deel
De reserve is een wettelijk beschermd deel van de nalatenschap dat voorbehouden is voor bepaalde erfgenamen (afstammelingen en de langstlevende echtgenoot), tenzij deze reserve wordt weggenomen via specifieke wettelijke procedures of testamentaire bepalingen. Het beschikbaar deel is het deel van de nalatenschap waarover de erflater vrij kan beschikken.
#### 5.3.1 Wie geniet van de reservebescherming?
* **Afstammelingen:** Kinderen, geadopteerde kinderen (volledig en gewoon) en hun afstammelingen (via plaatsvervulling).
* **Langstlevende echtgenoot (LLE):** Mits gehuwd met de erflater op het moment van overlijden.
* **Niet-reservataire erfgenamen:** Bevoorrechte zijverwanten, ascendenten, niet-bevoorrechte zijverwanten en de langstlevende wettelijk samenwonende partner (LLP) genieten geen reservebescherming.
#### 5.3.2 Onderscheid tussen reserve en beschikbaar deel
De reserve is een dwingendrechtelijk beschermd deel van de nalatenschap dat niet kan worden ontnomen. Het beschikbaar deel kan de erflater vrij verdelen via giften of legaten.
#### 5.3.3 Berekening van de reserve en het beschikbaar deel
De reserve en het beschikbaar deel worden berekend op de "rekenboedel" of "fictieve massa". Deze wordt bepaald door de waarde van de aanwezige goederen op de overlijdensdatum, verminderd met de schulden van de nalatenschap, en verhoogd met de waarde van gedane schenkingen.
#### 5.3.4 Aanrekening van schenkingen en legaten
Gedane schenkingen en legaten worden aangerekend op het reservataire deel of het beschikbaar deel, afhankelijk van de aard van de gift en de intention van de erflater.
#### 5.3.5 Inkorting
Indien de nalatenschap niet voldoende is om de reserve te respecteren, kunnen reservataire erfgenamen inkorting vorderen op giften of legaten die de reserve aantasten. Inkorting kan in waarde of in natura geschieden.
#### 5.3.6 Verzaking aan de reservebescherming
Onder bepaalde voorwaarden kan een reservataire erfgenaam afstand doen van zijn recht op reserve, bijvoorbeeld via een globale erfovereenkomst.
### 5.4 De langstlevende echtgenoot (LLE) en de langstlevende wettelijk samenwonende partner (LLP)
#### 5.4.1 Wettelijk erfrecht van de LLE
De LLE is een wettelijke erfgenaam en heeft, afhankelijk van de samenloop met andere erfgenamen, recht op vruchtgebruik of volle eigendom van de nalatenschap. De omvang van haar erfrecht is mede bepaald door het huwelijksvermogensrecht.
* **Vruchtgebruik:** Bij samenloop met afstammelingen erft de LLE vruchtgebruik op de gehele nalatenschap.
* **Volle eigendom:** Bij samenloop met nauwe zijverwanten of ascendenten kan de LLE recht hebben op een deel in volle eigendom, afhankelijk van het huwelijksstelsel.
* **Assepoesterregel:** Bij samenloop met stiefkinderen kan de LLP een onderhoudsverplichting hebben ten aanzien van deze kinderen.
#### 5.4.2 Wettelijk erfrecht van de LLP
De LLP heeft een beperkter erfrecht dan de LLE en erft enkel vruchtgebruik op de gezinswoning en het huisraad, tenzij de erflater anders heeft bepaald.
#### 5.4.3 Omzetting van vruchtgebruik
Het vruchtgebruik van de LLE en LLP kan worden omgezet, hetzij minnelijk, hetzij gerechtelijk, in een geldsom of volle eigendom.
### 5.5 Vereffening en verdeling van de nalatenschap
Wanneer er meerdere erfgenamen zijn, dient de nalatenschap te worden vereffend (schulden betalen) en verdeeld onder de erfgenamen. Het streefdoel is een verdeling in natura waarbij elke erfgenaam een gelijk deel van goederen van gelijke aard verkrijgt.
* **Principe van netto-verdeling:** Schulden dienen te worden voldaan alvorens de verdeling plaatsvindt.
* **Principe van gelijke verdeling:** Elk erfgenaam heeft recht op een gelijk deel, rekening houdend met inbreng van schenkingen.
* **Verdeling in natura:** Dit is het streefdoel, maar kan leiden tot verrekening via opleg.
* **Heling:** Het heimelijk verzwijgen van goederen uit de nalatenschap door een erfgenaam is een burgerlijk misdrijf met sancties.
### 5.6 De nalatenschap zonder erfgenamen (erfloze nalatenschap)
Wanneer niemand zich aanmeldt om de nalatenschap te aanvaarden, kan de staat als erfgenaam optreden na een specifieke gerechtelijke procedure.
### 5.7 De erfkeuze: aanvaarden, verwerpen of aanvaarden onder voorrecht
Elke erfgerechtigde heeft een keuzerecht:
* **Zuiver aanvaarden:** De vermogens van de erflater en de erfgenaam worden samengevoegd. De erfgenaam is onbeperkt gehouden tot de schulden.
* **Verwerpen:** De erfgerechtigde ontvangt niets en wordt geacht nooit erfgenaam te zijn geweest.
* **Aanvaarden onder voorrecht van boedelbeschrijving:** De erfgenaam aanvaardt de nalatenschap, maar is slechts gehouden tot de schulden binnen de grenzen van de geërfde activa.
### 5.8 Het Centraal Erfrechtregister (CER)
Het CER bevat informatie over wie geroepen is tot een nalatenschap, wie heeft verworpen, aanvaard onder voorrecht, en welke gerechtelijke maatregelen zijn genomen. Het is raadpleegbaar door notarissen, advocaten en andere bevoegde instanties.
---
# Reserve en beschikbaar deel
Dit onderwerp behandelt de juridische concepten van de reserve, het voorbehouden deel van de nalatenschap voor reservataire erfgenamen, en het beschikbare deel waarover de erflater vrij kan beschikken.
### 6.1 De reserve
De reserve is een deel van de nalatenschap dat door de wet is voorbehouden voor bepaalde erfgenamen, de reservataire erfgenamen genaamd. Dit recht is van dwingend recht en kan niet worden uitgesloten door de erflater. Het beschermt de nauwste bloedverwanten en de langstlevende echtgenoot tegen discretionaire beschikkingen van de erflater die hun erfdeel zouden kunnen aantasten.
#### 6.1.1 Reservataire erfgenamen
De reservataire erfgenamen zijn:
* De afstammelingen (kinderen, kleinkinderen, etc.).
* De langstlevende echtgenoot (LLE).
Andere erfgenamen, zoals zijverwanten, ascendenten, en de langstlevende wettelijk samenwonende partner (LLP), genieten geen reservebescherming. Zij kunnen testamentair volledig worden onterfd of hun erfdeel kan aanzienlijk worden beperkt.
#### 6.1.2 Beschikbaar deel
Het beschikbare deel is het deel van de nalatenschap waarover de erflater vrij kan beschikken via schenkingen tijdens het leven of testamentaire beschikkingen. De omvang van het beschikbare deel wordt bepaald door de reserve van de reservataire erfgenamen.
#### 6.1.3 Rekenhoudende massa of fictieve massa
Om de omvang van de reserve en het beschikbare deel te berekenen, wordt een zogenaamde rekenboedel of fictieve massa opgesteld. Dit omvat de volgende stappen:
1. Bepaal de waarde van alle goederen die de erflater op de datum van overlijden bezit.
2. Trek de schulden van de nalatenschap af.
3. Voeg de waarde van alle tijdens het leven gedane schenkingen toe aan deze netto-nalatenschap.
De som van deze elementen vormt de totale waarde van de rekenboedel, waarop vervolgens de reserve en het beschikbare deel worden berekend.
#### 6.1.4 Berekening van de reserve
* **Reserve van de afstammelingen:** De gezamenlijke reserve van de afstammelingen bedraagt de helft ($ \frac{1}{2} $) van de rekenboedel. Het aantal kinderen is niet direct bepalend voor de omvang van de globale reserve, maar wel voor de verdeling ervan onder de afstammelingen. Schenkingen die afstammelingen in volle eigendom hebben ontvangen, worden op hun reserve aangerekend.
* **Reserve van de langstlevende echtgenoot (LLE):** De reserve van de LLE is een recht op vruchtgebruik.
* **Abstracte reserve:** De LLE heeft recht op het vruchtgebruik van de helft ($ \frac{1}{2} $) van de rekenboedel. Dit wordt uitgedrukt in een abstracte reserve, de waarde waarvan wordt bepaald.
* **Concrete reserve:** De LLE heeft tevens recht op het vruchtgebruik van de gezinswoning en de huisraad. Dit is een concrete reserve. Zelfs als de waarde van dit vruchtgebruik groter is dan de abstracte reserve, behoudt de LLE dit vruchtgebruik. Indien de waarde kleiner is, wordt dit aangevuld tot de helft van de rekenboedel in vruchtgebruik.
#### 6.1.5 Aanrekening van schenkingen en legaten
* **Schenkingen:** Gedane schenkingen worden aangerekend op de reserve en/of het beschikbare deel. Schenkingen aan reservataire erfgenamen worden in beginsel aangerekend op hun reserve. Schenkingen aan niet-reservataire erfgenamen worden aangerekend op het beschikbare deel.
* **Legaten:** Legaten, net als schenkingen, kunnen de reserve aantasten en kunnen aan inkorting onderworpen worden indien ze het beschikbare deel overschrijden.
#### 6.1.6 Inkorting
Indien schenkingen of legaten de reserve van de reservataire erfgenamen aantasten, kan deze reserve via inkorting worden beschermd.
* **Inkorting in waarde:** De begunstigde van een schenking of legaat wordt verplicht de waarde van de schenking of het legaat, of een deel ervan, uit te betalen aan de reservataire erfgenaam.
* **Inkorting in natura:** De begunstigde van een legaat wordt verplicht af te zien van het legaat of een deel ervan, waarbij de goederen toekomen aan de reservataire erfgenaam. Dit is de algemene regel voor legaten, tenzij anders bepaald.
De inkorting gebeurt niet noodzakelijk evenredig bij schenkingen; de meest recente schenking wordt eerst aangetast.
#### 6.1.7 Verzaking aan de reservebescherming
Hoewel de reservebescherming dwingend recht is, zijn er uitzonderingen mogelijk:
* **Verzaking na openvallen nalatenschap:** Reservataire erfgenamen kunnen afstand doen van hun recht om inkorting te vragen nadat de nalatenschap is opengevallen.
* **Globale erfovereenkomst:** Ouders en kinderen kunnen, onder strikte voorwaarden en mits notariële tussenkomst, een overeenkomst sluiten waarbij ze afstand doen van inbreng en inkorting.
### 6.2 Het beschikbare deel
Het beschikbare deel is het resterende deel van de nalatenschap na aftrek van de reserve. De erflater kan hier vrij over beschikken, zowel bij leven (schenkingen) als bij testament. De omvang van het beschikbare deel wordt bepaald door de reserve van de reservataire erfgenamen.
### 6.3 De langstlevende echtgenoot (LLE) en reserve
De LLE heeft recht op een reserve, uitgedrukt in vruchtgebruik. Dit kan abstract (vruchtgebruik op de helft van de rekenboedel) of concreet (vruchtgebruik op de gezinswoning en huisraad) zijn. Er zijn specifieke situaties waarin deze reservebescherming kan worden gewijzigd of zelfs ontnomen, zoals bij feitelijke scheiding of echtscheidingsvordering, of door specifieke clausules in een huwelijkscontract of door een testament.
### 6.4 De langstlevende wettelijk samenwonende partner (LLP) en reserve
De LLP geniet **geen reservebescherming**. Hun erfrecht is beperkt tot het vruchtgebruik van de gezinswoning en huisraad, en kan testamentair volledig worden ontnomen.
### 6.5 Bijzondere regels voor de reserve
* **Wettelijke terugkeer:** Bepaalde goederen die de erflater had ontvangen via een schenking van een ascendent, kunnen, indien de begiftigde zonder afstammelingen overlijdt, terugkeren naar de schenker of diens familie. Dit kan de reserve van andere erfgenamen beïnvloeden.
* **Giften met doorgeefplicht of 'de residuo':** Bij dit type giften mag de eerste begiftigde vrij beschikken over de goederen, maar het resterende deel gaat naar een tweede begiftigde. Dit kan de reserve van de eerste begiftigde beperken.
* **Onderhoudsvordering voor behoeftige ascendenten:** Indien de erflater geen afstammelingen nalaat en de ascendent behoeftig is, kan deze een onderhoudsvordering instellen ten laste van de nalatenschap, tot een maximum van $ \frac{1}{4} $ van de fictieve massa. Dit kan de omvang van het beschikbare deel voor andere erfgenamen beïnvloeden.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Nalatenschap | Het totale vermogen, bestaande uit alle goederen, rechten en schulden, dat een overleden persoon achterlaat en dat wordt geërfd door de erfgenamen. Dit wordt ook wel erfenis of decuius genoemd. |
| Erfgenaam | Een persoon die krachtens het erfrecht of krachtens een testament de nalatenschap van een erflater verkrijgt. Erfgenamen zijn rechtsopvolgers van de overledene en nemen zowel de activa als de passiva over. |
| Erfopvolging | Het proces waarbij de rechten en plichten van een overledene worden overgedragen aan zijn erfgenamen, zowel wettelijk als testamentair bepaald. Dit omvat het verkrijgen van de nalatenschap. |
| Wettelijke erfgenaam (Intestaat erfgenaam) | Een persoon die door de wet is aangewezen om te erven wanneer de erflater geen testament heeft gemaakt of wanneer het testament niet aan zijn doel beantwoordt. De wetgever bepaalt de volgorde en omvang van hun erfrecht. |
| Testamentaire erfgenaam | Een persoon die door de erflater zelf in een testament is aangewezen om (een deel van) de nalatenschap te ontvangen. De erflater heeft hierbij vrijheid, met inachtneming van de reserve van bepaalde erfgenamen. |
| Contractuele erfgenaam | Een persoon die bij contract, zoals een huwelijkscontract, is aangewezen om te erven. Dit is een uitzonderlijke vorm van erfopvolging die strikte voorwaarden kent. |
| Aanvaarding nalatenschap | Het recht van een erfgerechtigde om de nalatenschap te verkrijgen. Dit kan zuiver, onder voorrecht van boedelbeschrijving, of door verwerping gebeuren, elk met specifieke juridische gevolgen voor de schulden. |
| Zuivere aanvaarding | Een vorm van aanvaarding van de nalatenschap waarbij het vermogen van de erfgenaam en dat van de erflater samenvloeien. De erfgenaam wordt hierdoor gehouden tot alle schulden, zelfs buiten de nalatenschap om. |
| Aanvaarding onder voorrecht van boedelbeschrijving | Een aanvaarding van de nalatenschap waarbij de erfgenaam enkel gehouden is tot de schulden van de nalatenschap voor zover deze de waarde van de ontvangen goederen niet overschrijden. Het privévermogen van de erfgenaam blijft gescheiden. |
| Verwerping nalatenschap | Het recht van een erfgerechtigde om af te zien van zijn erfrecht. Hierdoor verkrijgt de persoon niets uit de nalatenschap en is hij ook niet gehouden tot de schulden, alsof hij nooit erfgenaam was geweest. |
| Erfbekwaamheid | De juridische bekwaamheid om te kunnen erven. Dit vereist onder andere dat de persoon bestaat op het moment dat de nalatenschap openvalt en niet onwaardig is verklaard. |
| Openvallen van de nalatenschap | Het moment waarop het vermogen van een persoon overgaat naar zijn erfgenamen. Dit gebeurt doorgaans bij het overlijden van de erflater, maar kan ook gerechtelijk worden vastgesteld bij afwezigheid of vermissing. |
| Devolutie | De toewijzing of overdracht van de nalatenschap aan de erfgenamen. Dit kan wettelijk (intestaat), testamentair of contractueel gebeuren. |
| Plaatsvervulling | Een juridisch mechanisme waarbij afstammelingen de plaats innemen van een vooroverleden, verworpen, onwaardige of gelijktijdig overleden erfgerechtigde. Dit zorgt ervoor dat een familietak niet wordt uitgesloten. |
| Reserve | Het wettelijk beschermde deel van de nalatenschap dat voorbehouden is voor bepaalde erfgenamen, de reservataire erfgenamen (afstammelingen en langstlevende echtgenoot). Dit deel kan de erflater niet via testament ontnemen. |
| Beschikbaar deel | Het deel van de nalatenschap waarover de erflater vrij kan beschikken in zijn testament. Dit deel staat los van de reserve en kan aan iedereen worden nagelaten. |
| Langstlevende echtgenoot (LLE) | De echtgenoot die de erflater overleeft. De LLE heeft specifieke erfrechtelijke rechten, die variëren afhankelijk van de samenloop met andere erfgenamen en het huwelijksstelsel. |
| Langstlevende wettelijk samenwonende partner (LLP) | De persoon met wie de erflater wettelijk samenwoonde op het moment van overlijden. De LLP heeft beperkte erfrechtelijke rechten, met name vruchtgebruik op de gezinswoning en huisraad. |
| Vruchtgebruik (VG) | Een zakelijk recht dat de vruchtgebruiker het recht geeft om van een goed te genieten en de vruchten ervan te innen, terwijl de blote eigendom bij een ander berust. In het erfrecht heeft de LLE vaak vruchtgebruik op de nalatenschap. |
| Blote eigendom (NE) | Het eigendomsrecht op een goed, met uitzondering van het vruchtgebruik. De blote eigenaar wordt pas volle eigenaar wanneer het vruchtgebruik eindigt. |
| Kloving | Een principe waarbij de nalatenschap, bij afwezigheid van afstammelingen en nauwe zijverwanten, wordt verdeeld tussen de vaderlijke en de moederlijke lijn van de erflater. |
| Legaat | Een beschikking in een testament waarbij een specifiek goed of een deel van de nalatenschap wordt toegekend aan een legataris. Dit kan een algemeen, onder algemene titel, of bijzonder legaat zijn. |
| Testament | Een eenzijdige rechtshandeling waarbij een persoon zijn laatste wil uitdrukt met betrekking tot zijn nalatenschap en andere zaken, en die herroepbaar is zolang hij leeft. |
| Onwaardigheid om te erven | Een juridische sanctie die iemand uitsluit van de nalatenschap wegens ernstige misdragingen tegenover de erflater, zoals misdrijven die tot diens dood hebben geleid. |
| Heliing | Een burgerlijk misdrijf binnen het erfrecht, waarbij een erfgenaam te kwader trouw een onrechtmatig voordeel nastreeft in de goederen van de nalatenschap, ten nadele van mede-erfgenamen. De sanctie kan leiden tot zuivere aanvaarding of verlies van recht op het gestolen goed. |
| Inbreng | De verplichting van bepaalde erfgenamen, voornamelijk afstammelingen, om schenkingen die zij tijdens het leven van de erflater hebben ontvangen, in te brengen in de nalatenschap om de gelijkheid tussen de kavels te bewaken. |
| Wettelijke terugkeer | Een specifieke regel in het erfrecht waarbij goederen die door een ascendent aan zijn afstammeling zijn geschonken, bij diens kinderloos overlijden, terugkeren naar de schenkende ascendent of zijn familie. Dit is een vorm van anomaal erfrecht. |
Cover
student_ppt_Deel_2_Personen-_en_familierecht_okt_2024 (1).pdf
Summary
# Rechtspersoonlijkheid: natuurlijke en rechtspersonen
Dit onderwerp verkent de beginselen en het einde van rechtspersoonlijkheid voor zowel natuurlijke personen als rechtspersonen, met een focus op hun ontstaan en beëindiging.
### 1.1 De persoon als rechtssubject
De persoon, ofwel het rechtssubject, is de drager van rechten en plichten. Dit kan een natuurlijke persoon zijn (een mens van vlees en bloed) of een rechtspersoon (zoals een vennootschap). Het onderwerp vergelijkt natuurlijke en rechtspersonen op twee belangrijke punten: het begin van hun rechtspersoonlijkheid en het einde ervan [6](#page=6).
### 1.2 Begin van rechtspersoonlijkheid
#### 1.2.1 Natuurlijke persoon
De rechtspersoonlijkheid van een natuurlijke persoon begint op het moment van geboorte. Er is echter een uitzondering waarbij rechtspersoonlijkheid retroactief kan werken, met name ten behoeve van het erfrecht. De rechtspersoonlijkheid van een natuurlijke persoon is volledig en omvat alle mogelijke rechten en plichten [7](#page=7) [9](#page=9).
#### 1.2.2 Rechtspersoon (vennootschap)
De rechtspersoonlijkheid van een rechtspersoon, zoals een vennootschap, ontstaat bij de neerlegging van de notariële oprichtingsakte op de griffie van de ondernemingsrechtbank. De rechtspersoonlijkheid van een vennootschap is beperkt tot haar statutair doel. Volgens de orgaantheorie wordt een rechtspersoon in het rechtsverkeer vertegenwoordigd door haar organen, zoals zaakvoerders en de algemene vergadering van aandeelhouders [7](#page=7) [9](#page=9).
> **Tip:** Begrijpen wanneer rechtspersoonlijkheid begint, is cruciaal, vooral in situaties die financiële of juridische consequenties hebben, zoals bij de oprichting van een bedrijf of bij erfeniskwesties.
### 1.3 Einde van rechtspersoonlijkheid
#### 1.3.1 Natuurlijke persoon
De rechtspersoonlijkheid van een natuurlijke persoon eindigt bij overlijden [10](#page=10).
#### 1.3.2 Rechtspersoon (vennootschap)
Het einde van de rechtspersoonlijkheid van een vennootschap verloopt in twee stappen. Eerst vindt de ontbinding plaats, die vrijwillig of gerechtelijk kan zijn. Vervolgens volgt de vereffening, waarbij de bezittingen van de vennootschap worden omgezet in geld om schulden te voldoen en eventuele resterende winst te verdelen [10](#page=10).
### 1.4 Waarom een vennootschap oprichten?
Het oprichten van een vennootschap biedt specifieke voordelen. Een belangrijk voordeel is de mogelijke belastingbesparing doordat de vennootschapsbelasting (VenB) soms lager is dan de personenbelasting (PB). Daarnaast zorgt een vennootschap voor een beperking van de aansprakelijkheid. In tegenstelling tot een eenmanszaak of een natuurlijke persoon die met het gehele eigen vermogen instaat voor zowel persoonlijke als beroepsschulden, kunnen de schuldeisers van een vennootschap enkel beslag leggen op het kapitaal en de goederen van de vennootschap zelf [11](#page=11).
> **Voorbeeld:** Stel, een natuurlijke persoon leent 100.000 dollars voor zijn zaak. Als de zaak failliet gaat en hij kan niet terugbetalen, kunnen zijn schuldeisers beslag leggen op zijn huis en spaargeld. Als een vennootschap met een kapitaal van 100.000 dollars echter failliet gaat, kunnen de schuldeisers enkel beslag leggen op de 100.000 dollars van de vennootschap, niet op het privévermogen van de zaakvoerders.
---
# Staat van de persoon en familierelaties
Dit onderwerp behandelt de juridische identiteit van een persoon, zowel binnen de maatschappij als binnen de familie, en de relaties die hieruit voortvloeien [15](#page=15).
### 2.1 De staat van de persoon
De staat van de persoon omvat het geheel van kenmerken die iemands juridische toestand in de maatschappij en familie bepalen en hem onderscheiden van anderen. Deze staat wordt onderverdeeld in de staat in de maatschappij en de staat in de familie [15](#page=15).
#### 2.1.1 Staat in de maatschappij
De staat in de maatschappij wordt bepaald door de volgende elementen:
* **Naam:** Bestaat uit de familienaam en de voornaam. De familienaam kan gekozen worden uit die van de vader, de moeder, of een combinatie van beide. De voornaam wordt gekozen door de ouders en gecontroleerd door de ambtenaar van de burgerlijke stand; wijziging is mogelijk [16](#page=16).
* **Geslacht:** Dit is een kenmerk dat de juridische toestand van een persoon beïnvloedt [16](#page=16).
* **Woonplaats:** Dit is de plaats waar men zijn rechten en plichten officieel wil uitoefenen. Een persoon heeft slechts één officiële woonplaats (domicilie), hoewel meerdere verblijfplaatsen mogelijk zijn. Soms wordt de woonplaats wettelijk bepaald, zoals voor echtgenoten die op één adres worden geacht te wonen of voor minderjarige kinderen die bij hun ouders wonen [16](#page=16).
* **Nationaliteit:** Dit verwijst naar ius sanguinis, wat betekent dat iemand de nationaliteit verkrijgt door geboren te zijn uit ouders met die nationaliteit [16](#page=16).
#### 2.1.2 Staat in de familie
De staat in de familie wordt bepaald door:
* **Biologische afstamming:** Dit omvat bloedverwanten en aanverwanten [17](#page=17).
* **Fictieve afstamming:** Dit wordt gecreëerd door adoptie, die kan zijn in de vorm van gewone adoptie of volle adoptie [17](#page=17).
### 2.2 Bloedverwantschap
Bloedverwanten zijn personen die van elkaar afstammen. Er wordt onderscheid gemaakt tussen bloedverwanten in de rechte lijn en in de zijlijn [18](#page=18).
#### 2.2.1 Bloedverwanten in de rechte lijn
Dit zijn personen die rechtstreeks van elkaar afstammen [19](#page=19).
* **Recht opgaande lijn (ascendenten):** Dit zijn de voorouders van een persoon. De graad van bloedverwantschap in de opgaande lijn wordt bepaald door het aantal generaties. Bijvoorbeeld, ouders bevinden zich in de eerste graad opgaande lijn, en grootouders in de tweede graad opgaande lijn [20](#page=20) [21](#page=21).
* **Recht neergaande lijn (descendenten):** Dit zijn de afstammelingen van een persoon. Kinderen bevinden zich in de eerste graad neergaande lijn, en kleinkinderen in de tweede graad neergaande lijn [22](#page=22) [23](#page=23).
#### 2.2.2 Bloedverwanten in de zijlijn
Dit zijn personen die een gemeenschappelijke voorouder hebben, maar niet rechtstreeks van elkaar afstammen. De graad van bloedverwantschap in de zijlijn wordt bepaald door het aantal generaties tot de gemeenschappelijke voorouder, waarbij de gemeenschappelijke voorouder zelf niet wordt meegeteld. Bijvoorbeeld, broers en zussen staan in de tweede graad van bloedverwantschap in de zijlijn, ooms/tantes en neven/nichten in de derde of vierde graad [24](#page=24) [25](#page=25).
### 2.3 Aanverwantschap
Aanverwanten zijn aangetrouwde familieleden. Voorbeelden hiervan zijn schoonmoeders, schoonvaders, schoonzussen, schoonbroers, schoonzoons en schoondochters [26](#page=26).
### 2.4 Adoptie
Adoptie creëert een fictieve afstamming. Er zijn twee vormen [27](#page=27):
* **Volle adoptie:**
* Is uitsluitend voor minderjarigen [27](#page=27).
* Verbreekt de juridische band met de biologische ouders [27](#page=27).
* De geadopteerde heeft erfrecht in de adoptiefamilie alsof hij of zij daarin geboren is [27](#page=27).
* **Gewone adoptie:**
* Is mogelijk voor zowel minderjarigen als meerderjarigen [27](#page=27).
* Verbreekt de band met de biologische ouders niet [27](#page=27).
* Het erfrecht in de adoptiefamilie is beperkter en geldt voornamelijk tussen de geadopteerden en de adoptanten [27](#page=27).
---
# Huwelijk: vereisten, vorm en huwelijksstelsels
Dit onderwerp behandelt de vereisten voor het aangaan van een huwelijk, de formele procedures, de huwelijkse plichten van echtgenoten, de bescherming van de gezinswoning en de verschillende huwelijksvermogensstelsels.
## 3. Huwelijk: vereisten, vorm en huwelijksstelsels
### 3.1 Grondvereisten voor het huwelijk
Om een geldig huwelijk te kunnen aangaan, moeten er aan een aantal grondvereisten worden voldaan, vastgelegd in het oud Burgerlijk Wetboek [31](#page=31) [32](#page=32).
#### 3.1.1 Huwbare leeftijd
De minimale leeftijd om te kunnen trouwen is 18 jaar. Personen jonger dan 18 jaar kunnen echter met een huwelijk instemmen mits toestemming van hun ouders en goedkeuring van de familierechtbank of enkel toestemming van de familierechtbank [31](#page=31) [32](#page=32).
#### 3.1.2 Toestemming van de verloofden
Het huwelijk is een plechtig contract dat gebaseerd is op de wederzijdse toestemming van beide partijen, uitgedrukt door het "ja-woord". Deze toestemming moet vrijelijk gegeven worden [31](#page=31) [32](#page=32).
#### 3.1.3 Geen huwelijksbeletsel
Er zijn bepaalde beletselen die een huwelijk ongeldig maken of verbieden:
* **Bigamie:** Het aangaan van een tweede huwelijk voordat het eerste huwelijk wettelijk ontbonden is, is niet toegestaan [31](#page=31) [32](#page=32).
* **Bloed- en aanverwantschap in verboden graad:**
* In de rechte lijn is huwen tussen bloed- en aanverwanten verboden voor alle graden [31](#page=31) [32](#page=32).
* In de zijlijn is huwen verboden tussen broers en zussen (tweede graad). Ook tussen ooms/tantes en hun neven/nichten (derde graad) is dit verboden [31](#page=31) [32](#page=32).
* Echter, in aanverwantschap van de derde graad kan de rechtbank dispensatie verlenen [31](#page=31).
De sanctie op een huwelijksbeletsel is, indien dit vooraf ontdekt wordt, de weigering van de huwelijksvoltrekking. Indien het beletsel achteraf ontdekt wordt, kan dit leiden tot de nietigverklaring van het huwelijk [32](#page=32).
### 3.2 Vormvereisten van huwelijkssluiting
Naast de grondvereisten zijn er ook specifieke vormvereisten voor de huwelijkssluiting [33](#page=33).
#### 3.2.1 Huwelijksaangifte
Voordat het huwelijk voltrokken kan worden, moet er een huwelijksaangifte gebeuren bij de ambtenaar van de burgerlijke stand van de woonplaats van een van de verloofden. Dit resulteert in een akte van aangifte [33](#page=33).
#### 3.2.2 De voltrekking
Het huwelijk wordt in het openbaar voltrokken door de ambtenaar van de burgerlijke stand. Na de voltrekking ondertekenen de echtgenoten de huwelijksakte [33](#page=33).
> **Tip:** De huwelijksakte mag niet verward worden met een huwelijkscontract [33](#page=33).
### 3.3 Huwelijkse plichten en bescherming van de gezinswoning (Primair huwelijksstelsel)
Het primaire huwelijksstelsel omvat de rechten en plichten die voor alle echtgenoten gelden, ongeacht hun huwelijkscontract. Deze zijn van openbare orde en dus niet aanpasbaar [34](#page=34).
#### 3.3.1 Vier basishuwelijksplichten
Er zijn vier fundamentele plichten die voortvloeien uit het huwelijk [35](#page=35):
* **Samenwoning:** Echtgenoten dienen dezelfde woonplaats te hebben. Bij gebrek aan overeenstemming hierover beslist de familierechtbank [35](#page=35).
* **Getrouwheid:** Overspel is niet toegestaan en kan een reden zijn voor echtscheiding [35](#page=35).
* **Bijstand:** Dit houdt psychologische bijstand in [35](#page=35).
* **Hulp en bijdrage:** Dit betreft financiële bijstand. Bij problemen kan via de familierechtbank een loondelegatie gevraagd worden, conform artikel 221 BW [35](#page=35).
#### 3.3.2 Bescherming van de gezinswoning
De gezinswoning geniet een bijzondere bescherming om te garanderen dat het gezin te allen tijde een dak boven het hoofd heeft. Deze bescherming geldt enkel voor de woning die als hoofdverblijfplaats dient en niet voor tweede verblijven of kantoren [36](#page=36).
**3.3.2.1 Voor eigenaars van de gezinswoning**
Zelfs als slechts één echtgenoot eigenaar is, moeten beide echtgenoten samen beslissingen nemen over de gezinswoning. Dit geldt voor de volgende vier handelingen [37](#page=37):
1. Verkopen [37](#page=37).
2. Verhuren voor langer dan 9 jaar [37](#page=37).
3. Hypothekeren [37](#page=37).
4. Wegschenken [37](#page=37).
Indien één echtgenoot weigert, kan de andere echtgenoot machtiging vragen aan de familierechtbank om de handeling alleen uit te voeren [37](#page=37).
**3.3.2.2 Voor huurders en verhuurders van de gezinswoning**
Dit principe geldt als wettelijk medehuurderschap/medehuur [38](#page=38).
* **Bescherming van huurders:** De verhuurder moet de opzegging apart aan beide echtgenoten betekenen via twee afzonderlijke brieven [38](#page=38).
* **Bescherming van verhuurder:** De huurders moeten gezamenlijk de opzegging geven. Dit kan in één brief ondertekend door beiden, of in twee aparte brieven. Zo niet, hoeft de verhuurder hier geen rekening mee te houden [38](#page=38).
De verhuurder moet op de hoogte zijn van het huwelijk; anders behoort het huurrecht enkel toe aan degene die het contract heeft getekend. Verplichtingen zoals huur betalen of huurschade worden geregeld in het Vlaams Woninghuurdecreet (art. 51) [38](#page=38).
#### 3.3.3 Uitoefening van beroep
Elke echtgenoot mag vrij zijn of haar beroep kiezen. De familierechtbank kan een beroep echter verbieden indien de belangen van het gezin in het gedrang komen. Echtgenoten mogen elkaars naam gebruiken in beroepsrelaties mits akkoord. Inkomsten mogen individueel ontvangen worden, maar dienen bij voorkeur eerst aan het huishouden en daarna aan de eigen beroepsactiviteit besteed te worden [39](#page=39).
#### 3.3.4 Depositorekening
Elke echtgenoot kan zelfstandig een bankrekening openen of een kluis huren. In principe dient de bank de andere echtgenoot hiervan op de hoogte te brengen, hoewel dit in de praktijk vaak niet gebeurt [40](#page=40).
#### 3.3.5 Hoofdelijkheid voor huishoudelijke schulden
Echtgenoten zijn hoofdelijk aansprakelijk voor huishoudelijke schulden en voor de opvoeding van de kinderen, zoals bepaald in artikel 222 oud BW. Dit is een afwijking van twee rechtsprincipes [41](#page=41) [44](#page=44):
1. **Rechtsprincipe 1 (art. 5.69 BW):** Normaal gezien kan een schuldeiser enkel de schuldenaar zelf dagvaarden. De afwijking hierin is dat beide echtgenoten gedagvaard kunnen worden, zelfs als slechts één van hen de schuld aanging [41](#page=41) [44](#page=44).
2. **Rechtsprincipe 2 (art. 5.159 BW):** Normaal gezien is er bij meerdere schuldenaars sprake van gedeelde aansprakelijkheid, waarbij de schuld gelijk verdeeld wordt. De afwijking is hoofdelijkheid, waarbij de schuldeiser één van de schuldenaren kan kiezen om de volledige schuld te dragen [41](#page=41) [43](#page=43) [44](#page=44).
> **Voorbeeld gedeelde aansprakelijkheid:** Jan, Peter en Luc huren samen een fuifzaal voor 600 dollars. Elke persoon is slechts aansprakelijk voor 200 dollars [42](#page=42).
> **Voorbeeld hoofdelijke aansprakelijkheid:** Jan, Peter en Luc huren samen een fuifzaal voor 600 dollars. De schuldeiser kan Jan aanspreken om de volledige 600 dollars te betalen [43](#page=43).
Deze hoofdelijkheid wordt enkel toegepast als de schuld in verhouding staat tot de bestaansmiddelen [44](#page=44).
#### 3.3.6 Dringende en voorlopige maatregelen
Bij huwelijksproblemen kunnen echtgenoten zich wenden tot de familierechtbank voor dringende en voorlopige maatregelen, zoals het vragen van een aparte woonst of een loondelegatie [45](#page=45).
### 3.4 Einde van het huwelijk
Het huwelijk kan eindigen door:
1. Nietigverklaring van het huwelijk indien de grondvereisten niet voldaan werden [46](#page=46).
2. Overlijden van een partner [46](#page=46).
3. Echtscheiding uitgesproken door de familierechtbank [46](#page=46).
#### 3.4.1 Echtscheiding
De procedure van echtscheiding verloopt via de familierechtbank en begint vaak met het treffen van dringende en voorlopige maatregelen. Feitelijke scheiding heeft geen directe juridische gevolgen, maar kan wel een grond zijn voor echtscheiding. Tot aan de uitspraak van de familierechtbank blijven de huwelijkse plichten van kracht. Er zijn twee vormen van echtscheiding [47](#page=47):
##### 3.4.1.1 Echtscheiding door onderlinge toestemming (EOT)
Bij EOT hebben beide echtgenoten vooraf akkoord bereikt over zaken zoals goederen, kinderen en alimentatie. Op het moment van het verzoekschrift dienen de echtgenoten minimaal zes maanden feitelijk gescheiden te zijn. Dit is een puur schriftelijke procedure [48](#page=48) [49](#page=49).
##### 3.4.1.2 Echtscheiding door onherstelbare ontwrichting (EOO)
EOO kan op twee manieren worden verkregen [49](#page=49):
1. **Door feitelijke scheiding:**
* Als beide echtgenoten de aanvraag doen, is een feitelijke scheiding van minimaal zes maanden vereist [49](#page=49).
* Als slechts één echtgenoot de aanvraag doet, is een feitelijke scheiding van minimaal één jaar vereist [49](#page=49).
2. **Door feiten:** Er moeten specifieke feiten worden bewezen die de ontwrichting aantonen, zoals overspel, mishandeling, grove belediging of veroordeling wegens criminele activiteiten [49](#page=49).
### 3.5 Secundair huwelijksstelsel: Huwelijksvermogensrecht
Het secundair huwelijksstelsel bepaalt de vermogensrechtelijke verhouding tussen de echtgenoten en is een keuze die wordt vastgelegd in een huwelijkscontract. Dit contract kan op elk moment tijdens het huwelijk worden aangepast met wederzijdse instemming. Indien er geen keuze wordt gemaakt, geldt het wettelijk stelsel. Er zijn twee hoofdhwelijksstelsels, maar tussenvormen zijn ook mogelijk [34](#page=34) [50](#page=50).
#### 3.5.1 Het wettelijk stelsel
Het wettelijk stelsel treedt in werking als er geen huwelijkscontract wordt opgemaakt [51](#page=51).
##### 3.5.1.1 Inhoud van de vermogens
Het wettelijk stelsel is een gemeenschap van aanwinsten en bestaat uit drie vermogens [55](#page=55):
1. **Eigen vermogen van de man (EVM)** [51](#page=51) [55](#page=55).
2. **Eigen vermogen van de vrouw (EVV)** [51](#page=51) [55](#page=55).
3. **Gemeenschappelijk vermogen (GV)** [51](#page=51) [55](#page=55).
Het volgende is in de eigen vermogens van de man en vrouw opgenomen [56](#page=56):
* Wat men bezat vóór het huwelijk.
* Wat men tijdens het huwelijk ontvangt door erfenis, schenking of testament.
* Kleren en voorwerpen voor persoonlijk gebruik.
* Het recht op herstel van persoonlijke schade. Dit recht is persoonlijk. Morele schadevergoeding of vergoeding voor fysieke letsels behoren tot het eigen vermogen (EV). Vergoeding voor verlies van beroepsinkomsten behoort tot het gemeenschappelijk vermogen (GV) [56](#page=56) [57](#page=57).
* Het recht op pensioen.
* Materiaal voor de uitoefening van het beroep, ook al is het gekocht met gemeenschappelijk geld. Als dit materiaal met geld uit het EV werd aangekocht, behoort het tot het EV. Indien het met geld uit het GV werd aangekocht, behoort het tot het EV, maar is er een vergoeding aan het GV verschuldigd bij ontbinding van het huwelijk (waarde op het moment van overlijden of instellen van de echtscheidingsvordering). Dit betekent dat de ex-echtgenoot de helft van die waarde krijgt [56](#page=56) [58](#page=58).
* **Bijzondere toepassing vennootschap:** Een vennootschap opgericht voor één echtgenoot met geld van het GV, behoort tot het EV van die echtgenoot (aandelen op naam). Dividenden en bezoldiging van de bedrijfsleider behoren tot het GV. Bij ontbinding van het huwelijk is een vergoeding aan het GV verschuldigd voor de waarde van de aandelen [59](#page=59).
* Voordelen van personenverzekering bij overlijden van de partner.
* Goederen aangekocht met eigen geld (wederbelegging) [56](#page=56).
Tot het gemeenschappelijk vermogen behoren [56](#page=56):
* Beroepsinkomsten (loon, ziekteuitkering, pensioen, etc.).
* Wat via testament of schenking aan beide echtgenoten toekomt, mits uitdrukkelijk bepaald.
* Inkomsten uit eigen goederen (bv. verhuur eigen huis).
* Een goed waarvan men niet kan bewijzen dat het eigen is.
Bij overlijden van een echtgenoot of bij echtscheiding blijven de eigen vermogens eigen, en wordt het gemeenschappelijk vermogen in twee verdeeld [52](#page=52).
##### 3.5.1.2 Bestuur over de vermogens
* **Eigen vermogen:** Elk echtgenoot heeft alleenbestuur over zijn eigen vermogen, met uitzondering van de beschikking over de gezinswoning [60](#page=60).
* **Gemeenschappelijk vermogen:**
* **Principe gelijklopend bestuur:** Echtgenoten beslissen apart, waarbij er een vermoeden is dat de andere instemt [60](#page=60).
* **Gezamenlijk bestuur:** Voor belangrijke beslissingen zoals de beschikking over de gezinswoning is gezamenlijk bestuur vereist (conform het primair huwelijksstelsel) [60](#page=60).
* **Alleenbestuur:** Voor handelingen die verband houden met het beroep, mag de echtgenoot alleen beslissen [60](#page=60).
De sanctie indien de belangen van het gezin in gevaar komen, is de nietigverklaring door de familierechtbank [60](#page=60).
##### 3.5.1.3 Schulden: beslaglegging door deurwaarder
De beslaglegging door een deurwaarder hangt af van het type schuld [61](#page=61) [63](#page=63) [66](#page=66) [68](#page=68):
* **Schulden van eigen vermogen:** De deurwaarder heeft keuze. Beslag kan gelegd worden op het eigen vermogen van de schuldenaar, en op diens beroepsinkomsten in het GV [63](#page=63) [66](#page=66) [68](#page=68).
* Voorbeelden: boete voor snelheidsovertreding door de man of vrouw [63](#page=63).
* **Schulden van gemeenschappelijk vermogen:** De deurwaarder heeft keuze. Beslag kan gelegd worden op het eigen vermogen van beide echtgenoten en op het gemeenschappelijk vermogen [66](#page=66) [68](#page=68).
* **Uitzondering:** Het EV van de niet-contracterende echtgenoot blijft buiten schot bij buitensporige schulden voor huishouden of opvoeding van kinderen, en bij schulden voor het eigen beroep. Tenzij de echtgenoot mee het contract heeft ondertekend [68](#page=68) [70](#page=70).
* Voorbeeld: koppel heeft samen woning gekocht maar nog niet betaald [66](#page=66).
* Voorbeeld: man gaat lening aan voor zijn zelfstandige activiteit; vrouw tekent mee [70](#page=70).
> **Uitleg tabellen schulden:** De tabellen op pagina's 64, 65, 67, 69 en 71 illustreren visueel op welke vermogens beslag gelegd kan worden afhankelijk van het type schuld en de schuldenaar. Ze tonen de keuzevrijheid van de deurwaarder bij schulden uit EV of GV.
#### 3.5.2 Gemeenschap van goederen
Bij dit stelsel bestaat er slechts één vermogen, het gemeenschappelijk vermogen. Bij overlijden of echtscheiding wordt dit vermogen in twee verdeeld. Dit stelsel kan gebruikt worden om kinderen feitelijk te onterven, in combinatie met een verblijvings- of keuzebeding [53](#page=53) [74](#page=74).
> **Voorbeeld gemeenschap van goederen met verblijvingsbeding:** Jan en Marie zijn gehuwd onder het stelsel van gemeenschap van goederen met een verblijvingsbeding dat bepaalt dat het GV volledig bij de langstlevende echtgenoot blijft. Ze hebben één kind. Als Jan overlijdt, wordt eerst het huwelijksstelsel vereffend. De helft van Jan komt toe aan Marie, en niets aan het kind. De nalatenschap van Jan is dus leeg [75](#page=75) [76](#page=76).
#### 3.5.3 Scheiding van goederen
Bij dit stelsel zijn er slechts twee vermogens: het eigen vermogen van de man en het eigen vermogen van de vrouw. Bij overlijden of echtscheiding blijven de eigen vermogens bij de respectievelijke personen. Dit stelsel is aangewezen als een echtgenoot zelfstandige is, waarbij het eigen vermogen van de zelfstandige het beroepsmateriaal bevat en het eigen vermogen van de niet-zelfstandige de rest [54](#page=54) [77](#page=77).
Zaken die samen gekocht worden, vallen onder onverdeeldheid en niet onder het gemeenschappelijk vermogen [54](#page=54).
Bij beroepsschulden kan de deurwaarder geen beslag leggen op een GV, aangezien dit niet bestaat. Het EV van de niet-zelfstandige echtgenoot blijft buiten schot; enkel beslag op het EV van de zelfstandige echtgenoot, inclusief beroepsmateriaal, is mogelijk. Om dit te ondervangen, kan de schuldeiser de partner laten meetekenen [78](#page=78).
##### 3.5.3.1 Verrekenbeding (nieuw sinds 1/9/2018)
Sinds 1 september 2018 is een verrekenbeding mogelijk binnen het stelsel van scheiding van goederen. Omdat bij dit stelsel enkel het EV kan aangroeien, kan een verrekenbeding bij ontbinding van het huwelijk zorgen voor een eerlijkere verdeling, met name als één echtgenoot de alleenverdiener is. Het verrekenbeding is niet verplicht. Indien het niet is voorzien, kan een rechter een billijkheidscorrectie toepassen bij onvoorziene en ongunstig gewijzigde omstandigheden, beperkt tot 1/3 van de totale aangroei bij beide echtgenoten [79](#page=79) [80](#page=80) [81](#page=81) [82](#page=82).
### 3.6 Huwelijkscontract en wijzigingen
Op elk moment kan men afwijken van het wettelijk stelsel via een huwelijkscontract. Dit contract kan, met instemming van beide echtgenoten, aangepast worden naargelang veranderende omstandigheden. In een huwelijkscontract kan men quasi alles bedingen, zoals het in gemeenschap brengen van een bouwgrond om het huis dat erop gebouwd wordt ook gemeenschappelijk te maken. De twee extreme situaties zijn de gemeenschap van goederen en de scheiding van goederen [73](#page=73).
#### 3.6.1 Anticipatieve inbreng (nieuw sinds 1/9/2018)
Sinds 1 september 2018 bestaat de mogelijkheid van anticipatieve inbreng bij het wettelijk stelsel. Indien een koppel samen een woning koopt vóór het huwelijk, is er sprake van onverdeeldheid. Na het huwelijk valt elk de helft van de woning in eigen vermogen. Om de woning in het GV in te brengen, zijn er normaal kosten verbonden aan een huwelijkscontract. De anticipatieve inbreng is een oplossing waarbij men bij de aankoop een verklaring opneemt in het compromis. Vanaf de sluiting van het huwelijk wordt de woning dan als GV beschouwd, zonder de kosten van een huwelijkscontract. Dit is nuttig, met name ter bescherming van de langstlevende echtgenoot. De voorwaarde is dat de aankoop 50/50 gebeurde in volle eigendom [83](#page=83).
---
# Wettelijke samenwoning
Wettelijke samenwoning is een officiële status die bepaalde, beperkte rechtsgevolgen met zich meebrengt voor twee personen die samenwonen, afgeleid van het huwelijk [85](#page=85).
### 4.1 Wat is wettelijke samenwoning?
Er bestaan twee vormen van samenwonen: feitelijk samenwonen en wettelijk samenwonen. Feitelijk samenwonen is niet officieel en brengt geen specifieke rechtsgevolgen met zich mee. Wettelijk samenwonen is daarentegen wel officieel en kent eigen, zij het beperkte, rechtsregels die zijn afgeleid van het huwelijk [85](#page=85).
### 4.2 Wie kan wettelijk samenwonen?
Om wettelijk samen te wonen, moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan [86](#page=86):
* Er mogen slechts twee personen bij betrokken zijn [86](#page=86).
* Beide personen moeten meerderjarig en handelingsbekwaam zijn [86](#page=86).
* De personen hoeven geen echtgenoten te zijn en hoeven geen intieme relatie te hebben. Een voorbeeld hiervan is een ongehuwd broer en zus die samenwonen, bijvoorbeeld om minder successierechten te betalen [86](#page=86).
### 4.3 Hoe wordt wettelijke samenwoning officieel gemaakt?
De wettelijke samenwoning wordt officieel gemaakt door een verklaring van samenwoning af te leggen bij de ambtenaar van de burgerlijke stand. Dit is niet hetzelfde als een samenlevingscontract. De verklaring wordt vervolgens ingeschreven in het bevolkingsregister [86](#page=86).
### 4.4 Rechten en plichten bij wettelijke samenwoning
Bij wettelijke samenwoning worden enkele rechten en plichten uit het primair huwelijksstelsel overgenomen. Deze omvatten [87](#page=87):
1. **Financiële hulp:** De partners zijn verplicht elkaar financieel te ondersteunen [87](#page=87).
2. **Bescherming van de gezinswoning:** De gezinswoning geniet een bepaalde bescherming [87](#page=87).
3. **Hoofdelijke aansprakelijkheid:** Partners zijn hoofdelijk aansprakelijk voor huishoudelijke schulden en voor de opvoeding van de kinderen [87](#page=87).
Wat betreft de verdeling van de goederen, geldt standaard een **scheiding van goederen**. Het is echter mogelijk om via een samenlevingscontract hiervan af te wijken [87](#page=87).
### 4.5 Einde van de wettelijke samenwoning
Een wettelijke samenwoning kan op verschillende manieren eindigen [88](#page=88):
1. **Overlijden van een partner:** Wanneer één van de partners overlijdt, eindigt de wettelijke samenwoning [88](#page=88).
2. **Huwelijk van een partner:** Als één van de partners in het huwelijk treedt met een andere persoon (of zelfs met de samenwonende partner), eindigt de wettelijke samenwoning [88](#page=88).
3. **Nietigverklaring van de samenwoning:** De samenwoning kan nietig verklaard worden [88](#page=88).
4. **Verklaring bij de ambtenaar van de burgerlijke stand:** Een of beide partners kunnen een verklaring afleggen bij de ambtenaar van de burgerlijke stand om de wettelijke samenwoning te beëindigen. Bij een eenzijdige verklaring zal de ambtenaar de andere partner hiervan op de hoogte stellen via een gerechtsdeurwaarder [88](#page=88).
### 4.6 Nadelen ten opzichte van het huwelijk
Er zijn enkele nadelen verbonden aan wettelijke samenwoning in vergelijking met een huwelijk [89](#page=89):
* Niet alle plichten die bij een huwelijk horen, worden automatisch overgenomen bij wettelijke samenwoning [89](#page=89).
* Het automatisch erfrecht is beperkter voor wettelijk samenwonenden in vergelijking met gehuwden [89](#page=89).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Rechtssubject | Een drager van rechten en plichten binnen een rechtssysteem. Dit kan zowel een natuurlijk persoon (mens) als een rechtspersoon (zoals een vennootschap) zijn. |
| Rechtspersoonlijkheid | Het juridische vermogen van een entiteit (natuurlijk persoon of rechtspersoon) om rechten te hebben en plichten na te komen in het rechtsverkeer. |
| Natuurlijke persoon | Een mens van vlees en bloed die, vanaf de geboorte, rechtspersoonlijkheid bezit en drager is van rechten en plichten. |
| Rechtspersoon (vennootschap) | Een juridische constructie, zoals een vennootschap, die zelfstandig rechten en plichten kan hebben en kan optreden in het rechtsverkeer, gescheiden van de individuele personen die er deel van uitmaken. |
| Griffie van de ondernemingsrechtbank | Het administratieve secretariaat van de ondernemingsrechtbank waar juridische documenten, zoals oprichtingsaktes van vennootschappen, worden neergelegd en geregistreerd. |
| Orgaantheorie | Een juridisch concept dat stelt dat een rechtspersoon in het rechtsverkeer wordt vertegenwoordigd en gehandeld door middel van zijn organen, zoals bestuurders of de algemene vergadering. |
| VenB (Vennootschapsbelasting) | De belasting die wordt geheven op de winsten van vennootschappen, die in sommige gevallen lager kan zijn dan de personenbelasting (PB) voor natuurlijke personen. |
| PB (Personenbelasting) | De belasting die wordt geheven op het inkomen van natuurlijke personen. |
| Staat van de persoon | Het geheel van kenmerken die de juridische toestand van een persoon in de maatschappij en in de familie bepalen, zoals naam, burgerlijke staat, nationaliteit en woonplaats. |
| Bloedverwanten | Personen die van elkaar afstammen of een gemeenschappelijke voorouder hebben. Ze worden ingedeeld in rechte lijn (rechtstreekse afstamming) en zijlijn (gemeenschappelijke voorouder). |
| Aanverwanten | Personen die door huwelijk aan elkaar verbonden zijn, ook wel aangetrouwde familie genoemd. |
| Adoptie | Een juridische handeling waardoor een band van afstamming wordt gecreëerd tussen de adoptant(en) en de geadopteerde, wat fictieve afstamming inhoudt. |
| Feitelijke bekwaamheid | Het vermogen van een persoon om feitelijk te handelen en te waarnemen wat hij of zij kan doen. |
| Genotsbekwaamheid (rechtsbekwaamheid) | Het vermogen van een persoon om rechten te hebben en plichten te dragen. Dit is gelijk aan rechtspersoonlijkheid. |
| Handelingsbekwaamheid | Het vermogen van een persoon om zelfstandig rechten uit te oefenen en plichten na te komen, zoals het aangaan van contracten. |
| Huwelijk | Een duurzame, plechtige verbintenis tussen twee personen, die juridische en persoonlijke gevolgen heeft voor beide partners. |
| Huwelijkse plichten | De wettelijke verplichtingen die echtgenoten jegens elkaar hebben, zoals samenwonen, getrouwheid, bijstand en hulp. |
| Huwelijksstelsel | De regels die de vermogensrechtelijke verhouding tussen echtgenoten bepalen, zowel tijdens het huwelijk als bij ontbinding ervan. Dit kan het primaire of secundaire stelsel betreffen. |
| Primair huwelijksstelsel | De wettelijke rechten en plichten die van toepassing zijn op alle echtgenoten, ongeacht hun keuze voor een secundair stelsel. Dit betreft o.a. samenwoning, getrouwheid, bijstand en bescherming van de gezinswoning. |
| Secundair huwelijksstelsel | De vermogensrechtelijke regeling die echtgenoten vrijelijk kunnen kiezen via een huwelijkscontract, zoals het wettelijk stelsel, scheiding van goederen, of gemeenschap van goederen. |
| Gezinswoning | De woning die door het gezin als hoofdverblijf wordt gebruikt. De beschikking over deze woning is wettelijk beschermd en vereist vaak de instemming van beide echtgenoten. |
| Hoofdelijkheid | Een verbintenis waarbij meerdere personen gezamenlijk en voor het geheel aansprakelijk zijn voor een schuld. De schuldeiser kan één van de hoofdelijk schuldenaren aanspreken voor de volledige betaling. |
| Nietigverklaring | Het ongeldig verklaren van een rechtshandeling, waardoor deze geacht wordt nooit te hebben bestaan. Dit kan bijvoorbeeld bij een huwelijk gebeuren als de grondvereisten niet zijn voldaan. |
| Echtscheiding | De formele beëindiging van een huwelijk door een rechterlijke uitspraak, die kan plaatsvinden door onderlinge toestemming (EOT) of op grond van onherstelbare ontwrichting (EOO). |
| Huwelijksvermogensrecht | Het rechtsgebied dat de eigendomsverhoudingen en de verdeling van goederen tussen echtgenoten regelt. |
| Wettelijk stelsel | Het huwelijksvermogensstelsel dat van toepassing is als echtgenoten geen huwelijkscontract hebben gesloten. Dit stelsel kent drie vermogens: het eigen vermogen van de man, het eigen vermogen van de vrouw en het gemeenschappelijk vermogen. |
| Gemeenschap van goederen | Een huwelijksvermogensstelsel waarbij alle goederen van de echtgenoten, zowel voor als tijdens het huwelijk verkregen, één gemeenschappelijk vermogen vormen. |
| Scheiding van goederen | Een huwelijksvermogensstelsel waarbij elk echtgenoot een eigen vermogen behoudt en er geen gemeenschappelijk vermogen is. Samen aangekochte goederen vormen een onverdeeldheid. |
| Gemeenschappelijk vermogen (GV) | Het vermogen dat door beide echtgenoten gezamenlijk wordt bezeten, binnen het wettelijk stelsel of het stelsel van gemeenschap van goederen. |
| Eigen vermogen (EV) | Het vermogen dat een echtgenoot individueel bezit, verkregen vóór het huwelijk of tijdens het huwelijk door erfenis, schenking of specifieke persoonlijke rechten. |
| Huwelijkscontract | Een overeenkomst tussen echtgenoten waarin zij afwijken van het wettelijk huwelijksstelsel en eigen afspraken maken over hun vermogensrechtelijke verhoudingen. |
| Wettelijke samenwoning | Een officiële verbintenis tussen twee meerderjarige personen die samenwonen, met beperkte rechten en plichten die deels afgeleid zijn van het huwelijk. |
| Samenlevingscontract | Een contract tussen feitelijk samenwonenden dat hun onderlinge afspraken regelt, maar geen officiële status heeft zoals wettelijke samenwoning of huwelijk. |
Cover
Stuvia-3476917-samenvatting-basisbegrippen-van-recht-boo1308.pdf
Summary
# Wat is recht?
Dit onderwerp verkent de fundamentele definitie van recht, de verschillende indelingen ervan, en de bronnen waaruit het recht voortvloeit [2](#page=2) [3](#page=3) [4](#page=4).
## 1.1 Definitie en indelingen van recht
### 1.1.1 Objectief recht versus subjectieve rechten
Recht kan op twee manieren worden benaderd: als objectief recht of als subjectieve rechten [2](#page=2).
* **Objectief recht** verwijst naar het geheel van gedragsregels dat in een specifieke maatschappij en op een bepaald tijdstip van toepassing is. Het wordt ook wel een verzamelterm genoemd [2](#page=2).
* **Subjectieve rechten** daarentegen zijn juridisch bekrachtigde aanspraken en bevoegdheden die een rechtssubject kan uitoefenen op bepaalde zaken of jegens bepaalde personen, met het oog op het verwezenlijken van zijn doelstellingen [2](#page=2).
### 1.1.2 Publiekrecht versus privaatrecht
Een belangrijke indeling van het recht is die in publiekrecht en privaatrecht [2](#page=2).
* **Publiekrecht** regelt de verticale rechtsverhouding die de organisatie en het functioneren van de overheid bepaalt. Het omvat tevens de rechtsverhouding tussen verschillende overheden onderling en tussen de overheid en de burgers. In deze relatie staat de overheid sterker dan de burger, aangezien de burger het staatsgezag ondergaat. Voorbeelden van publiekrecht zijn bestuursrecht, fiscaal recht en strafrecht [2](#page=2).
* **Privaatrecht** regelt de horizontale rechtsverhouding en bevat de rechtsregels die de private rechtsverhouding tussen burgers onderling regelen. Vroeger was burgerlijk recht synoniem aan privaatrecht, maar tegenwoordig wordt het begrip ruimer geïnterpreteerd, conform artikel 1.1 van het Burgerlijk Wetboek. Voorbeelden van privaatrecht zijn personenrecht, familierecht en erfrecht [2](#page=2).
> **Tip:** Het onderscheid tussen publiek- en privaatrecht is in de praktijk aan het vervagen [3](#page=3).
### 1.1.3 Vervaging van klassieke onderscheiden
De klassieke onderscheiden binnen het recht, zoals die tussen publiek- en privaatrecht, worden steeds meer vervaagd [3](#page=3).
* **Oorzaken van vervaging:**
* De toenemende invloed van internationaal en Europees recht.
* Het frequentere gebruik van private instrumenten door de overheid.
* Het groeiende dwingende karakter van bepaalde regels ter bescherming van zwakkere partijen [3](#page=3).
* **Materieel recht versus formeel recht:**
* **Materieel recht** omvat de inhoud van gedragsregels die rechten en plichten met zich meebrengen voor rechtssubjecten [3](#page=3).
* **Formeel recht** betreft de handhaving van de materiële gedragsregels, zoals het procesrecht [3](#page=3).
* De vervaging is ook hier zichtbaar: procesrecht is publiek, maar heeft ook een civiele component [3](#page=3).
### 1.1.4 Rechtsfeiten, rechtshandelingen en rechtsgevolgen
* **Rechtsfeiten** zijn feiten waaraan de rechtsregel gevolgen verbindt; het zijn gebeurtenissen die aan een persoon overkomen en die rechtsgevolgen hebben. Een voorbeeld is geboorte of bevalling, die grote rechtsgevolgen heeft op het gebied van afstamming [3](#page=3).
* **Rechtshandelingen** zijn handelingen waarbij een rechtssubject bewust rechtsgevolgen beoogt te creëren, zoals het aangaan van een huwelijk of het kopen van een huis. Deze worden gedefinieerd in artikel 1.3, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek [3](#page=3).
* **Rechtsgevolgen** zijn de gevolgen die het recht koppelt aan feiten die voldoen aan de voorwaarden (hypothese) van een rechtsnorm [3](#page=3).
## 1.2 Centrale elementen in het begrip recht
Er bestaat geen universeel aanvaarde definitie van recht. Een algemeen geaccepteerde benadering omschrijft recht als een geheel van gedragsregels met bijkomende institutionele voorschriften [3](#page=3).
### 1.2.1 Kenmerken van rechtsregels
* **Gedragsregels:** Rechtsregels schrijven een bepaalde gedragswijze voor en formuleren een bevel of verbod, wat aangeeft hoe het gedrag zou *moeten* zijn, niet hoe het *is* [3](#page=3).
* **Dwingend recht en aanvullend recht:**
* **Dwingend recht (imperatief karakter)**: Van deze regels kan niet worden afgeweken. Artikel 1.3, derde lid van het Burgerlijk Wetboek stelt dit beginsel vast [3](#page=3).
* **Aanvullend recht (suppletief karakter)**: Partijen kunnen onderling een afwijkende regeling afspreken die voorrang heeft op de wettelijke regeling voor dezelfde rechtsverhouding [3](#page=3).
* **Oplegging door de maatschappij:** Rechtsregels worden opgelegd door de maatschappij, maar verschillen van de ene maatschappij tot de andere. Ze worden uitgevaardigd door een wetgevend orgaan [3](#page=3).
> **Tip:** Het recht loopt vaak achter op maatschappelijke ontwikkelingen, omdat het volgt op veranderingen in de maatschappij [3](#page=3).
### 1.2.2 Doel van rechtsregels
Het doel van rechtsregels is een kwalitatieve ordening van de maatschappij, die afhangt van drie parameters [3](#page=3):
1. **Rechtszekerheid:** Dit omvat juridisch-technische vereisten zoals:
* **Voorspelbaarheid:** Burgers moeten vooraf voldoende informatie hebben om te weten welk gedrag van hen verwacht wordt (nemo censetur ignorare legem, wat betekent dat niemand geacht wordt de wet niet te kennen) [4](#page=4).
* **Vastheid:** Het frequent veranderen van gedragsregels schaadt de voorspelbaarheid [4](#page=4).
* **Algemeenheid:** Het is moeilijk om een globaal overzicht te bewaren en de algemene lijn te zien, mede door de vele uitzonderingen op regels [4](#page=4).
* **Onderlinge consistentie:** Wanneer de wetgever een wet wijzigt, zouden ook andere, gerelateerde wetten aangepast moeten worden om tegenstrijdigheden te vermijden. De complexiteit van het recht vergroot het risico op tegenstrijdigheden [4](#page=4).
2. **Rechtvaardigheid:**
* Recht is **evolutief** en verandert met de tijd, maar er is een kern van te respecteren waarden. Wat vandaag als rechtvaardig wordt beschouwd, kan dat over twintig jaar anders zijn [4](#page=4).
* **Voorbeeld:** In België kunnen mensen van hetzelfde geslacht trouwen, wat vroeger ondenkbaar was [4](#page=4).
3. **Doeltreffendheid:**
* De middelen die worden ingezet, moeten aangepast zijn aan de gestelde doelstellingen [4](#page=4).
* De "Memorie van toelichting" beschrijft de doelstellingen van de wetgever [4](#page=4).
* Om de doeltreffendheid te evalueren, werken juristen samen met mensen uit diverse disciplines (zoals psychologen en wetenschappers) om te onderzoeken of de doelstellingen bereikt zijn. Dit maakt deel uit van een systeem van wetsevaluatie [4](#page=4).
### 1.2.3 Handhaving van rechtsregels
De handhaving van rechtsregels geschiedt door of krachtens het maatschappelijk gezag [4](#page=4).
* **Uitvoerende macht** (bv. Koning, regering) zorgt voor de tenuitvoerlegging van wetten [4](#page=4).
* **Rechterlijke macht** (bv. Magistratuur) sanctioneert overtredingen van rechtsregels [4](#page=4).
> **Conclusie:** Recht is dus een geheel van gedragsregels en ermee samenhangende institutionele voorschriften, uitgevaardigd en gehandhaafd door of krachtens het maatschappelijk gezag, met als doel een rechtszekere, rechtvaardige en doeltreffende ordening van de maatschappij [4](#page=4).
## 1.3 Relativiteit van de benadering van recht
De focus op recht als een stelsel van gedragsregels is niet overal ter wereld even dominant [4](#page=4).
* **Verschillende benaderingen:**
1. **‘Common law’**: Het recht stamt af van het vroegere Engelse recht [4](#page=4).
2. **‘Marxisme’**: Ziet recht als een middel tot onderdrukking van lagere klassen door de heersende klasse [4](#page=4).
3. **‘Afrikaanse traditionele recht’**: Focust meer op verzoening [4](#page=4).
4. **Verre Oosten**: Legt meer nadruk op sociale gedragsregels [4](#page=4).
> **Conclusie:** Vanwege deze verschillen is het zinvol om minder te focussen op de louter ordende functie van het recht en meer nadruk te leggen op de humaniserende functie van recht en de rechtspraktijk [4](#page=4).
---
# Rechtssubjecten en bekwaamheid
Dit gedeelte behandelt de verschillende soorten rechtssubjecten, hun juridische persoonlijkheid en bekwaamheid, en de gevolgen van bekwaamheidsgebreken.
## 2 Rechtssubjecten en bekwaamheid
### 2.1 Rechtssubjecten
Een rechtssubject is een entiteit waarvoor rechtsnormen gevolgen hebben, oftewel in wiens hoofde rechten en plichten bestaan of kunnen bestaan. Er wordt onderscheid gemaakt tussen natuurlijke personen en rechtspersonen. Een persoon wordt gedefinieerd als elke drager van rechten en plichten [6](#page=6).
De juridische persoonlijkheid omvat het geheel van rechten en plichten van een rechtssubject. Deze persoonlijkheid wordt bepaald door de staat van de persoon en de bekwaamheid van de persoon. De staat van de persoon verwijst naar hoedanigheden die iemands rechtspositie in de maatschappij en familie bepalen, zoals nationaliteit, burgerlijke staat (bv. gehuwd, gescheiden), leeftijd, mentale gezondheid en identificerende civielrechtelijke elementen zoals naam en voornaam. Deze elementen worden verkregen door rechtsfeiten (bv. overlijden), materiële rechtshandelingen (bv. erkenning van een kind), rechterlijke uitspraken (bv. echtscheidingsvonnis) of wetten (bv. naturalisatiewetten) [6](#page=6).
#### 2.1.1 Natuurlijke personen
Een natuurlijke persoon is elke levende en levensvatbaar geboren mens, zonder uitzondering. Een kind dat doodgeboren is, heeft geen juridische persoonlijkheid, maar wel bepaalde rechten vanaf de verwekking indien het nadien levend en levensvatbaar geboren wordt. De wet stelt een weerlegbaar vermoeden in dat de verwekking moet hebben plaatsgevonden tussen de 300ste en 180ste dag voor de geboorte. Het einde van de juridische persoonlijkheid van een natuurlijke persoon is de dood [7](#page=7).
#### 2.1.2 Rechtspersonen
Een rechtspersoon is een groepering van rechtssubjecten of een afgescheiden vermogen dat titularis kan zijn van rechten en plichten. Rechtspersonen dienen ter organisatie en structurering van samenwerkingsverbanden en om vermogen af te scheiden van het privévermogen van de oprichters [8](#page=8).
**Rechtspersonen versus samenwerkingsverbanden zonder rechtspersoonlijkheid:**
* **Rechtspersoon:** Beschikt over een eigen, afgescheiden vermogen. Schuldeisers van individuele leden kunnen zich niet verhalen op het vermogen van de rechtspersoon [8](#page=8).
* **Samenwerkingsverband zonder rechtspersoonlijkheid:** Beschikt niet over een eigen, afgescheiden vermogen. Persoonlijke schuldeisers kunnen zich wel verhalen op het onverdeeld aandeel van de schuldenaar in het gezamenlijke vermogen [8](#page=8).
**Soorten rechtspersonen:**
1. **Publiekrechtelijke rechtspersonen:** Opgericht door de overheid met oog op publieke dienstverlening, zoals de Staat, gemeenten en openbare instellingen [8](#page=8).
2. **Privaatrechtelijke rechtspersonen:** Ontstaan uit privaat initiatief en hebben geen overheidsgezag als doel.
* **Verenigingen en stichtingen:** Streven een belangeloos doel na.
* **Vereniging zonder winstoogmerk (vzw):** Heeft een eigen vermogen, beperkte aansprakelijkheid van de leden, en het doel is belangeloos, hoewel winst gemaakt mag worden mits deze aan het doel wordt besteed [8](#page=8).
* **Private stichting (ps):** Een afgescheiden vermogen dat wordt ingezet voor een belangeloos doel, zonder leden [9](#page=9).
* **Stichting van openbaar nut (SON):** Gericht op verwezenlijking van filantropische of levensbeschouwelijke werken [9](#page=9).
* **Vennootschappen:** Gericht op het maken van winst die wordt uitgekeerd aan deelnemers (lucratief doel).
* **Met onbeperkte aansprakelijkheid:** Schuldeisers kunnen zich verhalen op zowel het vermogen van de rechtspersoon als op het persoonlijke vermogen van de leden. Voorbeelden zijn de vennootschap onder firma (vof) en de maatschap [9](#page=9).
* **Met beperkte aansprakelijkheid:** Schuldeisers kunnen zich enkel verhalen op het vermogen van de rechtspersoon. Voorbeelden zijn de besloten vennootschap (bv) en de naamloze vennootschap (nv) [9](#page=9).
**Ontstaan en einde van de rechtspersoonlijkheid:** Rechtspersoonlijkheid kan enkel voortvloeien uit de wet (wettelijkheidsbeginsel). Het ontstaat wanneer wettelijke grond- en vormvereisten zijn nageleefd en de rechtspersoonlijkheid wordt verkregen vanaf de dag van neerlegging van een uittreksel uit de oprichtingsakte bij de griffie van de ondernemingsrechtbank. Een rechtspersoon kan een onbepaalde duur bestaan en eindigt door vrijwillige of gerechtelijke ontbinding, gevolgd door vereffening van het vermogen [10](#page=10).
**Tegenwerpelijkheid aan derden:** Het bestaan van een rechtspersoon wordt tegenwerpelijk aan derden na publicatie van een uittreksel uit de oprichtingsakte in het Belgisch Staatsblad [10](#page=10).
### 2.2 Bekwaamheid
Bekwaamheid omvat zowel rechtsbekwaamheid (genotsbekwaamheid) als handelingsbekwaamheid [10](#page=10).
* **Rechtsbekwaamheid (genotsbekwaamheid):** De bevoegdheid om titularis te zijn van rechten en plichten; de passieve component [10](#page=10).
* **Handelingsbekwaamheid:** De bevoegdheid om rechten en plichten zelf en zelfstandig uit te oefenen; de actieve component [10](#page=10).
#### 2.2.1 Bekwaamheid van natuurlijke personen
**Rechtsbekwaamheid:**
* **Principe:** Alle natuurlijke personen hebben in beginsel volledige rechtsbekwaamheid [10](#page=10).
* **Uitzonderingen:**
* **Algemene beperkingen:** Betreffen bepaalde categorieën personen die minder rechten genieten, zoals vreemdelingen (beperkingen op burgerlijke en politieke rechten) en zwaar strafrechtelijk veroordeelden (ontzetting uit bepaalde rechten) [11](#page=11).
* **Specifieke beperkingen:** Opgelegd door de wet (bv. huwelijksbeletselen) of de rechter (bv. ontzetting uit ouderlijk gezag, rijbewijs) [11](#page=11).
**Handelingsbekwaamheid:**
* **Principe:** Iedereen is handelingsbekwaam, tenzij de wet anders bepaalt [11](#page=11).
* **Uitzonderingen (handelingsonbekwaamheid):**
* **Algemeen handelingsonbekwaam:** Kan in geen geval zelfstandig in het rechtsverkeer optreden. Dit geldt voor niet-ontvoogde minderjarigen en bepaalde meerderjarigen die gerechtelijke bescherming genieten [12](#page=12).
* **Gedeeltelijk handelingsonbekwaam:** Onbekwaam voor specifieke rechtshandelingen waarvoor de bekwaamheid uitdrukkelijk is ingeperkt of uitgeschakeld. Dit geldt voor ontvoogde minderjarigen en beschermde meerderjarigen (zowel buitengerechtelijk via zorgvolmacht als gerechtelijk via bewind) [12](#page=12).
**Positief en negatief aspect van onbekwaamheid:**
* **Positief aspect:** Onbekwamen kunnen optreden via een vertegenwoordiger of bijstandsverlener [12](#page=12).
* **Vertegenwoordiging:** Een aangewezen persoon treedt op voor rekening van de beschermde persoon [12](#page=12).
* **Bijstand:** Een bijstandsverlener treedt samen met de beschermde persoon op [12](#page=12).
* **Negatief aspect:** Eventuele nietigverklaring van de rechtshandeling indien een handelingsonbekwame toch zelf optreedt [13](#page=13).
**Sanctionering inzake onbekwaamheid:**
* **Miskenning van rechtsbekwaamheid:** Leidt tot absolute nietigheid [13](#page=13).
* **Miskenning van bijstands- en vertegenwoordigingsregeling bij handelingsonbekwamen:** Leidt tot relatieve nietigheid [13](#page=13).
* **Ontstaan handelingsonbekwaamheid:** Bij minderjarigen bij geboorte, bij meerderjarigen vanaf de neerlegging van het verzoekschrift tot onbekendverklaring (met uitzonderingen) [13](#page=13).
**Nietigheid wegens benadeling:** Bij een rechtshandeling gesteld door een handelingsonbekwame, kan nietigheid worden gevorderd indien er sprake is van benadeling (onevenwicht tussen prestaties). Dit kan intrinsiek (de rechtshandeling is op zich nadelig) of extrinsiek (nadelig in het licht van de vermogenstoestand van de beschermde persoon) zijn. Voor minderjarigen wordt bewijs van benadeling vereist, tenzij voor rechtshandelingen waarvoor de vertegenwoordiger geen machtiging nodig heeft of voor minderjarigen zonder oordeel des onderscheids. Bij onbekwame meerderjarigen is benadeling vereist voor niet-machtigingbehoevende vermogensrechtelijke rechtshandelingen [14](#page=14) [15](#page=15).
**Bekwaamheid raakt de openbare orde:** Alle regels inzake de staat en bekwaamheid van de persoon raken de openbare orde, wat bij miskenning leidt tot absolute nietigheid. Enkel de wetgever kan onbekwaamheden creëren [15](#page=15).
#### 2.2.2 Bekwaamheid van rechtspersonen
**Genotsbekwaamheid:**
* **Principe:** Rechtspersonen hebben volledige rechtsbekwaamheid, vergelijkbaar met natuurlijke personen [15](#page=15).
* **Uitzonderingen:**
1. **Aard van de persoon:** Rechtspersonen hebben geen familierechten of politieke rechten [15](#page=15).
2. **De wet:** Specifieke wettelijke beperkingen, bijvoorbeeld met betrekking tot het bezit van onroerende goederen voor vzw's [16](#page=16).
3. **Het doel van de rechtspersoon (specialiteitsbeginsel):** Rechtspersonen zijn enkel genotsbekwaam binnen de door hun doel toegewezen activiteitssfeer. Dit omvat zowel wettelijke specialiteit (type rechtspersoon mag enkel voor bepaald doel gebruikt worden) als statutaire specialiteit (specifiek doel zoals omlijnd door oprichters) [16](#page=16).
**Handelingsbekwaamheid:**
* Rechtspersonen handelen noodzakelijk via natuurlijke personen, zoals organen van de rechtspersoon (algemene vergadering, bestuurders) of bijzondere lasthebbers. Dit betreft onmiddellijke vertegenwoordiging [16](#page=16).
---
# Rechtshandelingen en hun geldigheid
Hieronder volgt een gedetailleerd en omvattend overzicht van rechtshandelingen en hun geldigheid, bedoeld als studiehandleiding.
## 3. Rechtshandelingen en hun geldigheid
Dit onderwerp behandelt de definitie van een rechtshandeling, de algemene geldigheidsvereisten, de gevolgen van nietigheid, en de rol van vertegenwoordiging.
### 3.1 Definitie en doel van een rechtshandeling
Een rechtshandeling is een wilsuiting gericht op het tot stand brengen van rechtsgevolgen, zoals het creëren, wijzigen of beëindigen van rechten en plichten. Ze maken veranderingen mogelijk in de status en bekwaamheid van personen en omvatten ook proceshandelingen. Dit staat in contrast met materiële handelingen, die geen rechtsgevolgen beogen [17](#page=17).
### 3.2 Geldigheidsvereisten van rechtshandelingen
De geldigheid van rechtshandelingen, met name contracten, vereist de instemming van alle partijen, handelingsbekwaamheid van elke partij, een geoorloofd voorwerp en een geoorloofde oorzaak [17](#page=17).
#### 3.2.1 Handelingsbekwaamheid
Handelingsbekwaamheid is het juridisch vermogen om zelfstandig rechten en plichten uit te oefenen. Dit onderscheidt zich van toerekenbaarheid (van een fout) en toerekeningsvatbaarheid (het bewustzijn om een fout te kunnen verwijten) [17](#page=17).
#### 3.2.2 Wilsuiting en de werkelijke wil
De rechtshandeling moet beantwoorden aan de werkelijke wil van de betrokkenen. Bij onduidelijkheid in de wilsverklaring dient de interpretatie gericht te zijn op de werkelijke wil. Correcties op deze klassieke wilstheorie zijn [18](#page=18):
1. **De vertrouwensleer:** Een ogenschijnlijk geldige wilsverklaring, die intern ongeldig is, kan toch geldigheid behouden indien bij de wederpartij gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat het om een werkelijk gewilde wilsverklaring ging [18](#page=18).
2. **Wilsgebreken:** Hierbij is de wil gebrekkig gevormd, wat de rechtshandeling ongeldig kan maken. Dit omvat:
* **Dwaling:** Een verkeerde voorstelling van zaken die ertoe leidt dat een rechtshandeling wordt gesteld die anders niet zou zijn verricht. Dit moet betrekking hebben op een doorslaggevend element en verschoonbaar zijn [18](#page=18).
* **Bedrog:** Misleiding door middel van opzettelijk aangewende kunstgrepen van de wederpartij [18](#page=18).
* **Geweld:** Onrechtmatige dwang (fysiek of moreel) die vrees aanjaagt voor een aanzienlijke aantasting van de persoon, diens naasten, of vermogen [18](#page=18).
* **Misbruik van omstandigheden:** Kennelijk onevenwicht tussen prestaties door misbruik van de zwakke positie van de andere partij [19](#page=19).
> **Tip:** Een verstoring van het bewustzijn bij een handelingsbekwaam rechtssubject (bv. dronkenschap) wordt beschouwd als een wilsdeficiëntie en maakt de rechtshandeling ongeldig. Dit is een feitelijke toestand, in tegenstelling tot handelings(on)bekwaamheid, wat een juridische toestand is [18](#page=18).
#### 3.2.3 Inhoud van de rechtshandeling
De inhoud van de rechtshandeling moet geoorloofd zijn. De controle hierop hangt af van het open of gesloten karakter van de rechtshandeling [19](#page=19).
#### 3.2.4 De oorzaak van de rechtshandeling
Een rechtshandeling moet een oorzaak hebben die nuttig is voor het rechtssubject en diens doorslaggevende doelstelling verwezenlijkt. Een tegenprestatie is niet steeds vereist. Wetsontduiking, waarbij men een wettekst misbruikt om buiten een voorschrift te vallen, leidt tot nietigheid [19](#page=19).
#### 3.2.5 Conformiteit met dwingende rechtsregels
Een rechtshandeling is ongeldig bij strijdigheid met dwingend recht of bepalingen van openbare orde. Afwijkingen van aanvullend recht primeren [19](#page=19).
#### 3.2.6 Organisatie van de controle op geldigheid
De controle op geldigheid gebeurt doorgaans *a posteriori* (na de rechtshandeling), tenzij een machtiging of homologatie vereist is, wat een *a priori* controle impliceert [20](#page=20).
### 3.3 Nietigheid van rechtshandelingen
Een rechtshandeling die niet aan de geldigheidsvereisten voldoet, is vatbaar voor nietigverklaring door een rechtbank. De nietige rechtshandeling bestaat tot ze vernietigd wordt [20](#page=20).
#### 3.3.1 Gevolgen van nietigverklaring
De nietigverklaring heeft gevolgen *ex tunc* (retroactief) en *ex nunc* (voor de toekomst), waarbij de rechtshandeling geacht wordt nooit te hebben bestaan [20](#page=20).
* **Voor partijen:** Er geldt een wederkerige restitutieplicht, waarbij partijen in beginsel in hun oorspronkelijke toestand worden hersteld. Voor handelingsonbekwamen geldt een gunstregime: zij moeten slechts restitutie doen voor zover zij voordeel hebben gehaald [20](#page=20) [21](#page=21).
* **Voor derden:** Geldigheid van rechtshandelingen die voortbouwen op de vernietigde rechtshandeling komt in het gedrang (nemo plus iuris transferre potest quam ipse habet). De rechter kan echter rekening houden met de rechten van derden te goeder trouw [21](#page=21).
#### 3.3.2 Soorten nietigheid
* **Absolute nietigheid:** Bij strijdigheid met de openbare orde, genotsonbekwaamheid, of ongeldig voorwerp of beweegreden [21](#page=21).
* **Relatieve nietigheid:** Bij strijdigheid met louter dwingend recht, handelingsonbekwaamheid, of wilsgebreken [21](#page=21).
### 3.4 Tegenwerpelijkheid van rechtshandelingen
#### 3.4.1 Beginsel van relativiteit van rechtshandelingen
Rechtshandelingen binden in principe enkel de partijen (inter partes). Uitzonderingen hierop zijn het derdenbeding en de rechtstreekse vordering [21](#page=21) [22](#page=22).
* **Derdenbeding:** Een beding ten gunste van een derde die daardoor het recht krijgt om nakoming van een prestatie te eisen [22](#page=22).
* **Rechtstreekse vordering:** Het recht van een schuldeiser om in eigen naam nakoming te eisen van de schuldenaar van zijn schuldenaar [22](#page=22).
#### 3.4.2 Relativering ten aanzien van derden
Hoewel derden niet gebonden zijn door een rechtshandeling, moeten zij het bestaan ervan respecteren. Dit impliceert een plicht tot goede trouw, zowel objectief (gedragsnorm) als subjectief (kennisnorm). Publiciteitsvoorschriften, zoals registratie in registers of publicatie in het Staatsblad, creëren een onderzoeksplicht bij derden [22](#page=22) [23](#page=23).
#### 3.4.3 Bijkomende voorwaarden voor tegenwerpelijkheid
Diverse publiciteitsvoorschriften zijn vereist om rechtshandelingen tegenwerpelijk te maken aan derden, zoals registratie in centrale registers (CRH, CER, CRT, CRL, CRV) publicatie in het Belgisch Staatsblad mededeling per aangetekende brief of betekening en overschrijving op het bevoegde kantoor van de AAPD voor onroerende zakelijke rechten [23](#page=23) [24](#page=24).
### 3.5 Vertegenwoordiging bij rechtshandelingen
#### 3.5.1 Begrippen en maatschappelijk nut
Vertegenwoordiging is de bevoegdheid van een persoon (vertegenwoordiger) om namens een ander (vertegenwoordigde) een rechtshandeling met een derde te verrichten. Vertegenwoordiging dient ter afzwakking van het principe van wilsautonomie en kent zowel juridische (bv. minderjarigen) als praktische redenen (bv. lasthebbers). Vertegenwoordiging is onmogelijk bij strikt persoonlijke rechtshandelingen zoals huwelijkssluiting, testamenten of kindererkenning [24](#page=24) [25](#page=25).
#### 3.5.2 Grondslagen van vertegenwoordigingsbevoegdheid
De bevoegdheid tot vertegenwoordiging kan gebaseerd zijn op:
* **Rechtshandeling:** Conventionele vertegenwoordiging (bv. lastgeving, zorgvolmacht) [25](#page=25).
* **Gerechtelijke beslissing:** Wettelijke vertegenwoordiging door rechterlijke machtiging (bv. bij handelingsonbekwamen, echtgenoten in coma) [26](#page=26).
* **Wet:** Wettelijke vertegenwoordiging (bv. ouders voor minderjarigen, voogden, bewindvoerders) [26](#page=26).
* **Statuten van rechtspersonen:** Organieke vertegenwoordiging door organen van rechtspersonen [26](#page=26).
#### 3.5.3 Toerekening van rechtsgevolgen
* **Binnen de perken van de vertegenwoordigingsbevoegdheid:** Rechtsgevolgen worden toegerekend aan de vertegenwoordigde (onmiddellijke vertegenwoordiging) of aan de vertegenwoordiger (middellijke vertegenwoordiging) [27](#page=27).
* **Zonder vertegenwoordigingsbevoegdheid of buiten de perken ervan:** In beginsel geen toerekening aan de vertegenwoordigde, tenzij deze de rechtshandeling bekrachtigt. Uitzonderingen met toerekening zijn schijnvertegenwoordiging en de niet-tegenwerpelijkheid van interne beperkingen van wettelijke vertegenwoordigingsbevoegdheid van organen [27](#page=27) [28](#page=28).
* **Tegenstrijdige belangen:** Een rechtshandeling waarbij de vertegenwoordiger optreedt als tegenpartij van de vertegenwoordigde of in geval van belangenconflict, is nietig, tenzij de vertegenwoordigde uitdrukkelijk of stilzwijgend instemde [28](#page=28).
### 3.6 Vorm van rechtshandelingen
#### 3.6.1 Consensualisme versus formalisme
Het beginsel van consensualisme houdt in dat loutere wilsovereenstemming volstaat voor de geldigheid van een rechtshandeling (vormvrijheid). Formalisme daarentegen vereist naleving van door de wetgever bepaalde vormvereisten voor de geldigheid [28](#page=28) [29](#page=29).
#### 3.6.2 Soorten wilsuitingen
* **Uitdrukkelijke wilsuiting:** Blijkt uit handelingen gesteld met de bedoeling de wil te uiten [29](#page=29).
* **Stilzwijgende wilsuiting:** Moet afgeleid worden uit handelingen gesteld met een ander doel [29](#page=29).
* **Wilsuiting afgeleid uit louter stilzwijgen:** Vereist "omstandig" stilzwijgen [29](#page=29).
#### 3.6.3 Soorten vormen (Akten)
* **Authentieke akte:** Een wettelijk verleden geschrift voor een bevoegde ambtenaar, met bijzondere bewijskracht en uitvoerbare kracht [29-30](#page=29-30).
* **Onderhandse akte:** Een door partijen ondertekend geschrift, met bijzondere vormvereisten voor gebruik als bewijsmiddel [30](#page=30).
#### 3.6.4 Functie van de vorm
Vormen kunnen vereist zijn voor de geldigheid van de rechtshandeling voor bewijslevering [31-32](#page=31-32), voor tegenwerpelijkheid aan derden of ter bescherming van consumenten [31](#page=31) [32](#page=32).
### 3.7 Soorten rechtshandelingen
Rechtshandelingen kunnen worden ingedeeld naar:
* **Het aantal betrokken personen:**
* Eenzijdige rechtshandelingen (bv. testament) [32](#page=32).
* Meerzijdige rechtshandelingen (bv. contracten) [33](#page=33).
* **De invloed op subjectieve rechten:**
* Constitutieve (scheppende) [33](#page=33).
* Extinctieve (uitdovende) [33](#page=33).
* Translatieve (overdragende) [33](#page=33).
* Declaratoire (bevestigende) [33](#page=33).
* **De vormvereisten:**
* Consensuele rechtshandelingen [34](#page=34).
* Formele of plechtige rechtshandelingen [34](#page=34).
* Zakelijke rechtshandelingen [34](#page=34).
* **Hun open of gesloten karakter:**
* Gesloten rechtshandelingen (wettelijk gedefinieerd, bv. huwelijk) [34](#page=34).
* Open rechtshandelingen (niet wettelijk gedefinieerd, bv. overeenkomst) [34](#page=34).
* Toetredingscontracten (tussenvorm) [34](#page=34).
* **Hun invloed op het vermogen:**
* Daden van bewaring [34](#page=34).
* Daden van gebruik of genot [35](#page=35).
* Daden van beheer [35](#page=35).
* Daden van beschikking [35](#page=35).
* Daden van economisch beheer [35](#page=35).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Objectief recht | Het geheel van gedragsregels dat in een bepaalde maatschappij, op een bepaalde plaats en in een bepaalde tijd van toepassing is. Het is een verzamelterm voor alle geldende rechtsregels. |
| Subjectieve rechten | Juridisch bekrachtigde aanspraken en bevoegdheden die een rechtssubject op bepaalde zaken of jegens bepaalde personen kan uitoefenen om zijn doelstellingen te verwezenlijken. Dit zijn de rechten die men persoonlijk kan afdwingen. |
| Publiekrecht | Het rechtsgebied dat de verticale rechtsverhouding regelt, waarbij de organisatie en het functioneren van de overheid centraal staan. Het bepaalt de rechtsverhouding tussen verschillende overheden en tussen de overheid en burgers. |
| Privaatrecht | Het rechtsgebied dat de horizontale rechtsverhouding regelt, met de nadruk op de private rechtsverhoudingen tussen burgers onderling. Dit omvat onder andere personen-, familie- en erfrecht. |
| Rechtsfeiten | Gebeurtenissen waaraan de rechtsregel gevolgen verbindt, zonder dat de betrokken persoon hier zelf de intentie toe had. Dit zijn feiten die buiten de wil om rechtsgevolgen teweegbrengen, zoals geboorte of overlijden. |
| Rechtshandelingen | Een wilsuiting waarbij een of meer personen de bedoeling hebben om rechtsgevolgen te doen ontstaan. Dit zijn handelingen die bewust worden gesteld om juridische gevolgen te creëren, zoals het sluiten van een contract of het maken van een testament. |
| Rechtszekerheid | Een juridisch-technische vereiste voor recht, die inhoudt dat het recht voorspelbaar, vast, algemeen en consistent moet zijn. Dit zorgt ervoor dat burgers weten welk gedrag van hen verwacht wordt en dat de wet niet te willekeurig verandert. |
| Rechtvaardigheid | Een fundamenteel principe van het recht, dat inhoudt dat het recht evolueert met de tijd en maatschappelijke waarden respecteert. Wat vandaag als rechtvaardig wordt beschouwd, kan morgen anders zijn. |
| Doeltreffendheid | Een parameter die beoogt dat de middelen die door het recht worden ingezet, aangepast zijn aan de gestelde doelstellingen. Wetsevaluaties onderzoeken of de beoogde doelen van een wet ook daadwerkelijk worden bereikt. |
| Rechtssubject | Degene voor wie de rechtsnorm gevolgen (rechten en plichten) meebrengt, in wiens hoofde rechten en plichten bestaan of kunnen bestaan. Dit kan zowel een natuurlijk persoon als een rechtspersoon zijn. |
| Juridische persoonlijkheid | Het geheel van rechten en plichten van een rechtssubject. Dit omvat de mogelijkheid om titularis te zijn van rechten en plichten, en om juridische handelingen te stellen. |
| Handelingsbekwaamheid | De bevoegdheid om rechten en plichten, waarvan men titularis is, zelf en zelfstandig uit te oefenen. Dit is de actieve component van bekwaamheid, waarbij men zelfstandig kan optreden in het rechtsverkeer. |
| Rechtsmisbruik | De uitoefening van een recht op een wijze die kennelijk de grenzen te buiten gaat van de normale uitoefening van dat recht door een voorzichtig en redelijk persoon. Dit kan leiden tot beperking of matiging van het recht. |
| Subjectieve rechten | Juridisch bekrachtigde aanspraken en bevoegdheden die een rechtssubject op bepaalde zaken of jegens bepaalde personen kan uitoefenen om zijn doelstellingen te verwezenlijken. Dit zijn de rechten die men persoonlijk kan afdwingen. |
| Patrimonium | Het vermogen van een persoon, dat het geheel van de bestaande en toekomstige goederen en verbintenissen omvat. Dit omvat zowel de actieve (bezittingen) als de passieve (schulden) elementen. |
| Zakelijke rechten | Rechten die een onmiddellijke heerschappij geven over een bepaald goed of een geheel van goederen, zonder de tussenkomst van een andere persoon. Het eigendomsrecht is hier het meest omvattende voorbeeld van. |
| Vorderingsrechten | Rechten die recht geven op een prestatie van een andere persoon, hetzij een doen, laten of geven. Dit zijn rechten die enkel tussen specifieke personen gelden. |
| Intellectuele rechten | Rechten die een tijdelijk en exclusief exploitatierecht verschaffen op een creatie van de menselijke geest, zoals auteursrechten en octrooien. Deze rechten beschermen de schepper of uitvinder tegen ongeoorloofd gebruik door derden. |
| Procesrecht | De rechtsleer die de middelen tot handhaving van het materieel recht tot voorwerp heeft. Dit omvat de regels met betrekking tot de gerechtelijke organisatie, de bevoegdheid van rechterlijke instanties en het verloop van rechtsplegingen. |
| Dagvaardingsexploot | Een authentieke akte, opgesteld door een gerechtsdeurwaarder, waarmee een partij wordt opgeroepen om voor een bepaalde rechtbank te verschijnen op een specifieke datum en tijd. Dit is een formele wijze om een rechtsvordering in te leiden. |
| Verzoekschrift op tegenspraak | Een processtuk opgesteld door een partij, dat gelijkenissen vertoont met een dagvaardingsexploot maar betekend wordt door de griffie. De tegenpartij wordt hierdoor op de hoogte gebracht van de vordering. |
| Rechtsmiddel | Een wettelijk voorzien middel dat een partij kan aanwenden om een gerechtelijke beslissing te hervormen of te vernietigen. Voorbeelden zijn verzet, hoger beroep en cassatieberoep. |
| Verzet | Een rechtsmiddel dat door een partij die verstek liet gaan, kan worden aangewend tegen een verstekvonnis dat in laatste aanleg is gewezen. Hierdoor wordt de zaak opnieuw behandeld. |
| Hoger beroep | Een rechtsmiddel waarbij een partij die door een uitspraak in eerste aanleg geschaad is, de zaak voorlegt aan een hogere rechter om opnieuw berecht te worden. |
| Gedwongen tenuitvoerlegging | Het proces waarbij, op basis van een uitvoerbare titel, vermogensbestanddelen van een schuldenaar in beslag worden genomen en gedwongen verkocht om de schuldeiser te voldoen. |
| Verhaalsexecutie | Een vorm van gedwongen tenuitvoerlegging waarbij het vermogen van de schuldenaar wordt aangewend om de schuldvorderingen van de schuldeisers te voldoen, vaak via een gedwongen verkoop van goederen. |
| Paritas creditorum | Het beginsel van gelijkheid van schuldeisers, waarbij schuldeisers in principe op gelijke voet worden behandeld bij de verdeling van het vermogen van een schuldenaar, tenzij er wettelijke voorrangsregelingen bestaan. |
| Bewarend beslag | Een beslag dat kan worden gelegd op goederen van de schuldenaar om te voorkomen dat deze goederen verdwijnen of van waarde verminderen, en zo de latere verhaalsexecutie veilig te stellen. |
| Rechtspleging | Het geheel van regels en procedures die het verloop van een gerechtelijke procedure bepalen, vanaf de inleiding van de zaak tot de uiteindelijke uitspraak en tenuitvoerlegging. |
| Procespartij | Een persoon of entiteit die betrokken is bij een gerechtelijke procedure, hetzij als eiser, verweerder of tussenkomende partij. |
| Hoofdvordering | De oorspronkelijke vordering die door de eiser wordt ingesteld om een geschil aanhangig te maken voor de rechter. |
| Tussenvordering | Elke vordering die wordt ingesteld in de loop van een reeds lopend geding, bijvoorbeeld om de hoofdvordering uit te breiden, te wijzigen of aan te vullen. |
| Tegenvordering | Een vordering die door de verweerder wordt ingesteld tegen de eiser, met als doel de eiser te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding of een andere vorm van herstel. |
| Tussenkomst | Een vordering die ertoe strekt een derde partij, die oorspronkelijk niet bij het proces betrokken was, bij het geding te betrekken om zijn belangen te vrijwaren. |
| Inleidende zitting | De eerste zitting van een zaak voor de rechter, waarbij de partijen verschijnen of vertegenwoordigd worden, en de zaak wordt voorbereid voor verdere behandeling. |
| Instaatstelling | Het proces waarbij de partijen de zaak voorbereiden door bewijsstukken mee te delen en conclusies uit te wisselen, zodat de rechter een uitspraak kan doen. |
| Rechtsdag | De dag waarop een zaak voor het rechtscollege wordt gepleit en mondeling wordt behandeld. |
| Beraad en uitspraak | De fase waarin de rechter de zaak bestudeert en een uitspraak formuleert, na het sluiten van de debatten en eventueel na advies van het Openbaar Ministerie. |
| Verstek | De afwezigheid van een partij op een zitting van de rechtbank, wat kan leiden tot een verstekvonnis ten nadele van de afwezige partij. |
| Vorderingsrecht | Het recht om een bepaalde prestatie te eisen van een andere persoon, of het nu gaat om doen, laten of geven. |
| Zakelijk recht | Een recht dat een directe heerschappij verleent over een bepaald goed, zoals eigendom, en dat tegenover iedereen geldt (erga omnes). |
| Natuurlijk persoon | Een levend en levensvatbaar menselijk wezen, dat vanaf de geboorte juridische persoonlijkheid verkrijgt en drager kan zijn van rechten en plichten. |
| Rechtspersoon | Een groepering van rechtssubjecten of een afgescheiden vermogen dat, ongeacht de natuurlijke personen die eraan verbonden zijn, titularis kan zijn van rechten en plichten. |
| Consensualisme | Het principe waarbij een rechtshandeling tot stand komt door de loutere wilsovereenstemming van partijen, zonder dat de geldigheid ervan aan specifieke vormvereisten is onderworpen. |
| Formalisme | Het principe waarbij de geldigheid van een rechtshandeling afhankelijk is van het naleven van door de wetgever bepaalde vormvereisten, zoals het opstellen van een authentieke akte. |
| Aansprakelijkheid | De verplichting om schade te herstellen die men heeft veroorzaakt aan een ander, hetzij door eigen fout, hetzij door de fout van personen voor wie men instaat, of door gebrekkige zaken onder zijn bewaring. |
| Schuldaansprakelijkheid | Aansprakelijkheid die ontstaat wanneer iemand een fout begaat die aan hem toerekenbaar is en daardoor schade veroorzaakt. De dader is verantwoordelijk voor zijn eigen daden. |
| Objectieve aansprakelijkheid | Aansprakelijkheid die ontstaat los van enige fout, enkel op basis van een risicoband met een schadeveroorzakend incident. Dit is ook bekend als schuldloze aansprakelijkheid. |
| Causaal verband | Het verband tussen een fout en de geleden schade, wat noodzakelijk is om aansprakelijkheid te kunnen vaststellen. De schade moet een rechtstreeks gevolg zijn van de fout. |
| Rechtsleer | Het geheel van wetenschappelijke juridische publicaties en doctrines die bijdragen aan de interpretatie en evolutie van het recht. Hoewel niet bindend, is het een belangrijke bron voor rechtsvinding. |
| Grondwet | De fundamentele wet van een staat die de basisstructuur van het staatsbestel, de rechten en vrijheden van burgers, en de bevoegdheden van de overheidsorganen regelt. |
| Gerechtelijk Wetboek (Ger.W.) | Een wetboek dat de regels van het burgerlijk procesrecht bevat, inclusief de organisatie van de rechterlijke macht, de bevoegdheid van rechtbanken, en het verloop van gerechtelijke procedures. |
| Openbaar Ministerie (OM) | Een tak van de magistratuur die instaat voor de opsporing, vervolging en bestraffing van misdrijven, en de openbare orde en de goede rechtsbedeling verdedigt. |
| Magistraat | Een lid van de rechterlijke macht of het Openbaar Ministerie, belast met het spreken van recht of het vervolgen van misdrijven. |
| Griffier | Een gerechtelijk ambtenaar die de rechter bijstaat in zijn ambt en verantwoordelijk is voor de administratie en het beheer van de rechtbank. |
| Referendaris | Een juridisch medewerker die de rechter bijstaat bij het voorbereiden van zaken en het juridische onderzoek. |
| Advocaat | Een jurist die partijen bijstaat in gerechtelijke procedures, hen adviseert, pleit voor hen en hen vertegenwoordigt. |
| Gerechtsdeurwaarder | Een ministerieel ambtenaar die belast is met de betekening van gerechtelijke akten en de tenuitvoerlegging van rechterlijke uitspraken. |
| Notaris | Een jurist die krachtens de wet is gematigd om authentieke akten te verlijden en die onpartijdig optreedt ten voordele van alle bij de akte betrokken partijen. |
| Bedrijfsjurist | Een jurist die werkzaam is binnen een onderneming en deze juridisch adviseert en begeleidt. |
| Overheidsjurist | Een jurist die tewerkgesteld is bij een overheidsinstantie en zich bezighoudt met juridisch advies, wetsvoorstellen en beleidsvoorbereiding. |
| Jurist in academia | Een jurist die verbonden is aan een rechtsfaculteit van een universiteit en zich bezighoudt met onderwijs en juridisch onderzoek. |
| Duurzame ontwikkeling | Een ontwikkeling die voorziet in de behoeften van de huidige generatie zonder daarmee voor toekomstige generaties de mogelijkheden in het gedrang te brengen om ook in hun behoeften te voorzien. |
| Rechtsstaat | Een staat waarin de machtsuitoefening beperkt is door het recht en waarin burgers beschermd worden door onafhankelijke rechterlijke instanties. |
| Verbod op eigenrichting | Het principe dat niemand zichzelf recht mag verschaffen, maar steeds de openbare macht (de rechter) moet inschakelen om zijn rechten af te dwingen. |
| Hoog gerechtshof | Het hoogste rechtscollege in een rechtsstaat, dat instaat voor de eenheid van rechtspraak en de correcte interpretatie en toepassing van de wet. In België is dit het Hof van Cassatie. |
| Rechtbank van eerste aanleg | Een gerechtelijk orgaan dat bevoegd is om burgerlijke, strafrechtelijke en soms administratieve geschillen te beslechten, afhankelijk van de waarde en aard van de zaak. |
| Vrederechter | Een rechter die bevoegd is voor geschillen van geringe waarde, huurgeschillen, en zaken betreffende onbekwaamheidsstatuten en voogdij. |
| Politierechtbank | Een rechtbank die bevoegd is voor lichte misdrijven (overtredingen) en verkeersongevallen, en soms ook voor burgerlijke vorderingen die hieruit voortvloeien. |
| Arbeidsrechtbank | Een rechtbank die bevoegd is voor geschillen met betrekking tot arbeidsrecht en sociaalzekerheidsrecht, waarbij zowel beroeps- als lekenrechters zetelen. |
| Ondernemingsrechtbank | Een rechtbank die bevoegd is voor geschillen tussen ondernemingen en geschillen betreffende insolventieprocedures en ondernemingen in moeilijkheden. |
| Hof van beroep | Een rechterlijke instantie die bevoegd is om hoger beroep te behandelen tegen vonnissen van rechtbanken van eerste aanleg en ondernemingsrechtbanken. |
| Arbeidshof | Een rechterlijke instantie die hoger beroep behandelt tegen uitspraken van arbeidsrechtbanken, ongeacht de waarde van de eis. |
| Hof van Cassatie | Het hoogste rechtscollege in België, dat instaat voor de eenheid van rechtspraak door na te gaan of lagere rechters de wet correct hebben toegepast, zonder de feiten te beoordelen. |
| Rechtsmisbruik | De uitoefening van een recht op een wijze die kennelijk de grenzen van de normale rechtsuitoefening te buiten gaat, vaak met als doel schade te berokkenen aan een ander of zonder enig nut voor zichzelf. |
| Handtekening | Een door een persoon geplaatst teken op een geschrift, bedoeld om instemming met de inhoud ervan te tonen en als bewijsmiddel te dienen. |
| Authentieke akte | Een geschrift dat is verleden voor een openbare of ministerieel ambtenaar die bevoegd is om te instrumenteren, zoals een notaris of gerechtsdeurwaarder. Deze akten hebben een bijzondere bewijskracht. |
| Onderhandse akte | Een geschrift dat door partijen zelf is ondertekend met de bedoeling om een rechtshandeling te bewijzen, zonder tussenkomst van een ambtenaar. |
| Rechtsvordering | Het recht om een eis in te stellen bij een rechter om een geschil te beslechten of om bescherming te verkrijgen voor geschonden rechten. |
| Proceshandelingen | Handelingen die worden verricht binnen het kader van een gerechtelijke procedure, zoals het indienen van een dagvaarding, conclusies, of het voeren van pleidooien. |
| Verstekvonnis | Een vonnis dat wordt uitgesproken wanneer een partij niet op de zitting verschijnt en de zaak bij verstek wordt behandeld. |
| Rechtsmiddel | Een wettelijk voorzien middel dat een partij kan aanwenden om een gerechtelijke beslissing aan te vechten, zoals verzet, hoger beroep of cassatieberoep. |
| Uitvoerbare titel | Een document, zoals een vonnis of notariële akte, dat krachtens de wet kan worden gebruikt om een veroordeling af te dwingen, zelfs tegen de wil van de schuldenaar. |
| Beslag | Een gerechtelijke maatregel waarbij goederen van een schuldenaar worden vastgehouden om te garanderen dat een schuldeiser betaald zal worden. |
| Verdeling | De procedure waarbij een vermogen van een schuldenaar, vaak na gedwongen verkoop, evenredig wordt verdeeld onder de schuldeisers, rekening houdend met eventuele wettelijke voorrangsregelingen. |
| Schuldeiser | Een persoon of entiteit aan wie een schuld verschuldigd is. |
| Schuldenaar | Een persoon of entiteit die een schuld heeft aan een schuldeiser. |
| Rechtsherstel | Het herstel van de schade die door een onrechtmatige daad is veroorzaakt, meestal in de vorm van een schadevergoeding, of in natura indien mogelijk. |
| Dwangsom | Een bijkomende veroordeling tot betaling van een geldsom per dag dat een veroordeling niet wordt nagekomen, bedoeld om de schuldenaar financieel onder druk te zetten. |
| Verhaalsexecutie | De gedwongen tenuitvoerlegging van een veroordeling, waarbij de schuldenaar zijn vermogen ziet uitwinnen om zijn schulden te voldoen. |
| Bewarend beslag | Een beslag dat wordt gelegd om goederen te beschermen en te voorkomen dat ze verdwijnen of van waarde verminderen, vaak als voorbereiding op een latere verhaalsexecutie. |
| Sequestratie | De aanstelling van een beheerder of bewaarder over goederen die in beslag zijn genomen, om hun waarde te behouden en te voorkomen dat ze worden vervreemd. |
| Rechtsleer | Het geheel van wetenschappelijke juridische publicaties en doctrines die bijdragen aan de interpretatie en evolutie van het recht. Hoewel niet bindend, is het een belangrijke bron voor rechtsvinding. |
| Wet | Een door de wetgevende macht tot stand gekomen rechtsregel, die bindend is voor alle burgers en instellingen. |
| Grondwet | De fundamentele wet van een staat die de basisstructuur van het staatsbestel, de rechten en vrijheden van burgers, en de bevoegdheden van de overheidsorganen regelt. |
| Gerechtelijk Wetboek (Ger.W.) | Een wetboek dat de regels van het burgerlijk procesrecht bevat, inclusief de organisatie van de rechterlijke macht, de bevoegdheid van rechtbanken, en het verloop van gerechtelijke procedures. |
| Openbaar Ministerie (OM) | Een tak van de magistratuur die instaat voor de opsporing, vervolging en bestraffing van misdrijven, en de openbare orde en de goede rechtsbedeling verdedigt. |
| Magistraat | Een lid van de rechterlijke macht of het Openbaar Ministerie, belast met het spreken van recht of het vervolgen van misdrijven. |
| Griffier | Een gerechtelijk ambtenaar die de rechter bijstaat in zijn ambt en verantwoordelijk is voor de administratie en het beheer van de rechtbank. |
| Referendaris | Een juridisch medewerker die de rechter bijstaat bij het voorbereiden van zaken en het juridische onderzoek. |
| Advocaat | Een jurist die partijen bijstaat in gerechtelijke procedures, hen adviseert, pleit voor hen en hen vertegenwoordigt. |
| Gerechtsdeurwaarder | Een ministerieel ambtenaar die belast is met de betekening van gerechtelijke akten en de tenuitvoerlegging van rechterlijke uitspraken. |
| Notaris | Een jurist die krachtens de wet is gematigd om authentieke akten te verlijden en die onpartijdig optreedt ten voordele van alle bij de akte betrokken partijen. |
| Bedrijfsjurist | Een jurist die werkzaam is binnen een onderneming en deze juridisch adviseert en begeleidt. |
| Overheidsjurist | Een jurist die tewerkgesteld is bij een overheidsinstantie en zich bezighoudt met juridisch advies, wetsvoorstellen en beleidsvoorbereiding. |
| Jurist in academia | Een jurist die verbonden is aan een rechtsfaculteit van een universiteit en zich bezighoudt met onderwijs en juridisch onderzoek. |
| Duurzame ontwikkeling | Een ontwikkeling die voorziet in de behoeften van de huidige generatie zonder daarmee voor toekomstige generaties de mogelijkheden in het gedrang te brengen om ook in hun behoeften te voorzien. |
| Rechtsstaat | Een staat waarin de machtsuitoefening beperkt is door het recht en waarin burgers beschermd worden door onafhankelijke rechterlijke instanties. |
| Verbod op eigenrichting | Het principe dat niemand zichzelf recht mag verschaffen, maar steeds de openbare macht (de rechter) moet inschakelen om zijn rechten af te dwingen. |
| Rechtsspraak (RS) | Het geheel van uitspraken van de rechterlijke macht die de interpretatie en toepassing van het recht in concrete gevallen vastleggen. Hoewel niet bindend in de zin van precedentwerking, is het zeer invloedrijk. |
| Rechtsleer | Het geheel van wetenschappelijke juridische publicaties en doctrines die bijdragen aan de interpretatie en evolutie van het recht. Hoewel niet bindend, is het een belangrijke bron voor rechtsvinding. |
| Internationaal recht | Rechtsregels die betrekking hebben op de betrekkingen tussen staten en internationale organisaties, en die de internationale gemeenschap reguleren. |
| Supranationaal recht | Rechtsregels die voortvloeien uit internationale organisaties zoals de Europese Unie, en die rechtstreeks toepasbaar zijn in de lidstaten en voorrang hebben op nationaal recht. |
| Gebruiken (costuymen) | Ongeschreven rechtsregels die ontstaan uit een langdurige en algemeen aanvaarde praktijk binnen een bepaalde gemeenschap of rechtscollege. |
| Gerechtelijke organisatie | De structuur en inrichting van de rechterlijke macht, inclusief de verschillende rechtscolleges, hun bevoegdheden en de hiërarchie tussen hen. |
| Rechtsmacht | De bevoegdheid van een rechter om kennis te nemen van een geschil en een bindende uitspraak te doen. Dit kan zowel materieel als territoriaal bepaald zijn. |
| Bevoegdheid | De specifieke macht en taak die een rechter of rechtscollege is toegekend door de wet om bepaalde geschillen te beslechten. Dit kan betrekking hebben op het voorwerp, de waarde, de spoedeisendheid of de hoedanigheid van de partijen. |
| Vrederechter | Een rechter die bevoegd is voor geschillen van geringe waarde, huurgeschillen, en zaken betreffende onbekwaamheidsstatuten en voogdij. |
| Politierechtbank | Een rechtbank die bevoegd is voor lichte misdrijven (overtredingen) en verkeersongevallen, en soms ook voor burgerlijke vorderingen die hieruit voortvloeien. |
| Rechtbank van eerste aanleg | Een gerechtelijk orgaan dat bevoegd is om burgerlijke, strafrechtelijke en soms administratieve geschillen te beslechten, afhankelijk van de waarde en aard van de zaak. |
| Arbeidsrechtbank | Een rechtbank die bevoegd is voor geschillen met betrekking tot arbeidsrecht en sociaalzekerheidsrecht, waarbij zowel beroeps- als lekenrechters zetelen. |
| Ondernemingsrechtbank | Een rechtbank die bevoegd is voor geschillen tussen ondernemingen en geschillen betreffende insolventieprocedures en ondernemingen in moeilijkheden. |
| Hof van beroep | Een rechterlijke instantie die bevoegd is om hoger beroep te behandelen tegen vonnissen van rechtbanken van eerste aanleg en ondernemingsrechtbanken. |
| Arbeidshof | Een rechterlijke instantie die hoger beroep behandelt tegen uitspraken van arbeidsrechtbanken, ongeacht de waarde van de eis. |
| Hof van Cassatie | Het hoogste rechtscollege in België, dat instaat voor de eenheid van rechtspraak door na te gaan of lagere rechters de wet correct hebben toegepast, zonder de feiten te beoordelen. |
| Openbaar Ministerie (OM) | Een tak van de magistratuur die instaat voor de opsporing, vervolging en bestraffing van misdrijven, en de openbare orde en de goede rechtsbedeling verdedigt. |
| Hoge Raad voor de Justitie (HRJ) | Een constitutioneel orgaan dat instaat voor de selectie, benoeming en externe controle van de rechterlijke macht, met als doel de kwaliteit en efficiëntie van de justitie te verbeteren. |
| Instituut voor gerechtelijke opleiding (IGO) | Een instelling die instaat voor de opleiding en loopbaanbegeleiding van leden van de rechterlijke orde, en voor het beheer van juridische kennis en documentatie. |
| Adviesraad voor de magistratuur (ARM) | Een representatief orgaan voor de magistratuur dat adviezen verstrekt over het statuut, de rechten en de omstandigheden van rechters en leden van het Openbaar Ministerie. |
| Rechtsvordering | Het recht om een eis in te stellen bij een rechter om een geschil te beslechten of om bescherming te verkrijgen voor geschonden rechten. |
| Ontvankelijkheidsvoorwaarden | De voorwaarden waaraan een eiser moet voldoen om een rechtsvordering te kunnen uitoefenen, zoals het beschikken over juridische persoonlijkheid, handelingsbekwaamheid en belang. |
| Procespartij | Een persoon of entiteit die betrokken is bij een gerechtelijke procedure, hetzij als eiser, verweerder of tussenkomende partij. |
| Hoofdvordering | De oorspronkelijke vordering die door de eiser wordt ingesteld om een geschil aanhangig te maken voor de rechter. |
| Tussenvordering | Elke vordering die wordt ingesteld in de loop van een reeds lopend geding, bijvoorbeeld om de hoofdvordering uit te breiden, te wijzigen of aan te vullen. |
| Teogeneis | Een vordering die door de verweerder wordt ingesteld tegen de eiser, met als doel de eiser te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding of een andere vorm van herstel. |
| Tussenkomst | Een vordering die ertoe strekt een derde partij, die oorspronkelijk niet bij het proces betrokken was, bij het geding te betrekken om zijn belangen te vrijwaren. |
| Dagvaardingsexploot | Een authentieke akte, opgesteld door een gerechtsdeurwaarder, waarmee een partij wordt opgeroepen om voor een bepaalde rechtbank te verschijnen op een specifieke datum en tijd. Dit is een formele wijze om een rechtsvordering in te leiden. |
| Verzoekschrift op tegenspraak | Een processtuk opgesteld door een partij, dat gelijkenissen vertoont met een dagvaardingsexploot maar betekend wordt door de griffie. De tegenpartij wordt hierdoor op de hoogte gebracht van de vordering. |
| Vrijwillige verschijning | Een procedure waarbij partijen die akkoord zijn om een geschil te beslechten, dit melden aan de rechter via een gezamenlijk verzoekschrift, wat proceseconomisch is. |
| Inleidende zitting | De eerste zitting van een zaak voor de rechter, waarbij de partijen verschijnen of vertegenwoordigd worden, en de zaak wordt voorbereid voor verdere behandeling. |
| Instaatstelling | Het proces waarbij de partijen de zaak voorbereiden door bewijsstukken mee te delen en conclusies uit te wisselen, zodat de rechter een uitspraak kan doen. |
| Rechtsdag | De dag waarop een zaak voor het rechtscollege wordt gepleit en mondeling wordt behandeld. |
| Beraad en uitspraak | De fase waarin de rechter de zaak bestudeert en een uitspraak formuleert, na het sluiten van de debatten en eventueel na advies van het Openbaar Ministerie. |
| Verstek | De afwezigheid van een partij op een zitting van de rechtbank, wat kan leiden tot een verstekvonnis ten nadele van de afwezige partij. |
| Rechtsmiddel | Een wettelijk voorzien middel dat een partij kan aanwenden om een gerechtelijke beslissing aan te vechten, zoals verzet, hoger beroep of cassatieberoep. |
| Verzet | Een rechtsmiddel dat door een partij die verstek liet gaan, kan worden aangewend tegen een verstekvonnis dat in laatste aanleg is gewezen. Hierdoor wordt de zaak opnieuw behandeld. |
| Hoger beroep | Een rechtsmiddel waarbij een partij die door een uitspraak in eerste aanleg geschaad is, de zaak voorlegt aan een hogere rechter om opnieuw berecht te worden. |
| Gedwongen tenuitvoerlegging | Het proces waarbij, op basis van een uitvoerbare titel, vermogensbestanddelen van een schuldenaar in beslag worden genomen en gedwongen verkocht om de schuldeiser te voldoen. |
| Verhaalsexecutie | Een vorm van gedwongen tenuitvoerlegging waarbij het vermogen van de schuldenaar wordt aangewend om de schuldvorderingen van de schuldeisers te voldoen, vaak via een gedwongen verkoop van goederen. |
| Paritas creditorum | Het beginsel van gelijkheid van schuldeisers, waarbij schuldeisers in principe op gelijke voet worden behandeld bij de verdeling van het vermogen van een schuldenaar, tenzij er wettelijke voorrangsregelingen bestaan. |
| Bewarend beslag | Een beslag dat wordt gelegd om goederen te beschermen en te voorkomen dat ze verdwijnen of van waarde verminderen, vaak als voorbereiding op een latere verhaalsexecutie. |
| Sequestratie | De aanstelling van een beheerder of bewaarder over goederen die in beslag zijn genomen, om hun waarde te behouden en te voorkomen dat ze worden vervreemd. |
Cover
Stuvia-6823586-volledige-lesnotitiessamenvatting-consumentenrecht-20242025.pdf
Summary
## 1. Harmonisatie van het consumentenrecht
### 1.1. Omzetting van EU-recht
Het consumentenrecht in België is grotendeels gebaseerd op de omzetting van Europese richtlijnen. Deze omzetting gebeurt voornamelijk in het Wetboek van Economisch Recht (WER), met name in Boek VI (Handelspraktijken en consumentenbescherming) en Boek XIX (Invordering van schulden) [2](#page=2).
* **Boek VI WER:** Vroeger de Wet Handelspraktijken en Wet Marktpraktijken. Niet alle regels in Boek VI zijn omzettingen van Europees recht; sommige zijn van nationaal initiatief [1991](#page=1991) [2010](#page=2010) [2](#page=2).
* **Oud BW (toekomstig Boek 7 BW):** Bevat regels over wettelijke garantie, inclusief specifieke regels voor digitale inhoud en diensten [2](#page=2).
* **Afzonderlijke wetgeving:** Zoals de wetgeving inzake pakketreizen [2](#page=2).
* **Rol van het Hof van Justitie (HvJ):** Het HvJ speelt een cruciale rol bij de interpretatie van EU-recht, waarbij het soms zelfs nieuwe consumentenbeschermende regels heeft gecreëerd door creatieve interpretaties van bestaande verordeningen en richtlijnen [2](#page=2).
### 1.2. Hoog beschermingsniveau en Europese rechtsgrond
De EU-wetgever baseert zijn bevoegdheid voor consumentenrecht op twee pijlers:
1. **Realisatie van de interne markt (Art. 114 VWEU):** Harmonisatie wordt gezien als een voorwaarde voor een goed functionerende interne markt. Het biedt consumenten meer zekerheid bij grensoverschrijdende aankopen ("Confident Consumer Argument") en vermindert kosten voor ondernemingen door geharmoniseerde regels ("kostenreductie"). (#page=2 page=3) [2](#page=2) [3](#page=3).
* **Technieken:** Maximale harmonisatie (overal dezelfde regels) en minimale harmonisatie (lidstaten mogen aanvullende bescherming bieden). Maximale harmonisatie is enkel mogelijk op basis van Art. 114 VWEU [3](#page=3).
2. **Bescherming van economische belangen van de consument (Art. 169 VWEU):** De EU-wetgever heeft zich hierop zelden exclusief gesteund voor consumentenbescherming [3](#page=3).
De EU streeft naar een **hoog beschermingsniveau** voor consumenten, wat blijkt uit Art. 12 en 114 VWEU, Art. 38 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie, en de rechtspraak van het HvJ [3](#page=3).
### 1.3. Harmonisatietechnieken: Minimale versus Maximale Harmonisatie
* **Minimale harmonisatie:**
* Lidstaten (LS) kunnen aanvullende bescherming bieden.
* **Nadeel:** Gelijk niveau van bescherming is niet gegarandeerd, wat de interne markt kan bemoeilijken [3](#page=3).
* **Verenigbaarheid met Europees recht:** Nationale regels moeten getoetst worden aan primair verdragsrecht (zoals vrij verkeer van goederen). Aanvullende bescherming is gerechtvaardigd indien deze voldoet aan de eisen van algemeen belang, pertinentie en proportionaliteit [4](#page=4).
* **Voorbeeld:** Richtlijn Verkoop op Afstand was een voorbeeld van minimale harmonisatie, waarbij België een strengere regeling oplegde die door het HvJ getoetst werd op proportionaliteit [1997](#page=1997) [4](#page=4).
* **Zwarte lijst:** In België bestaat een zwarte lijst van verboden bedingen, die op EU-niveau niet integraal bestaat [6](#page=6).
* **Maximale harmonisatie:**
* **Geen additionele bescherming** mogelijk op het geharmoniseerde gebied [6](#page=6).
* **Mogelijkheden:** Toepassingsgebied uitbreiden naar situaties die niet onder de richtlijn vallen, of regels toepassen op zaken die buiten het geharmoniseerde gebied vallen [6](#page=6).
* **Toetsing:** Verenigbaarheid met Europees recht wordt beoordeeld op grond van primair verdragsrecht [6](#page=6).
* **Voorbeeld:** Richtlijn Consumentenrechten is gebaseerd op maximale harmonisatie. Richtlijn Goederen is maximaal geharmoniseerd, maar bevat opties voor LS om additionele bescherming te bieden, zoals langere garantietermijnen of een verlengd anterioriteitsvermoeden [2011](#page=2011) [2019](#page=2019) [7](#page=7).
### 1.4. Tendens en Kritiek
Er is een tendens van minimale naar maximale harmonisatie, wat kosten voor ondernemingen en het "confident consumer" argument ten goede komt. Kritiekpunten zijn de afwezigheid van *volledige* harmonisatie (bv. niet-geharmoniseerd contractenrecht), de opties voor lidstaten die de interne markt bemoeilijken, en het ontbreken van specifieke sancties in veel richtlijnen [8](#page=8).
## 2. Begrippen en Toepassingsgebied
### 2.1. Inleiding
De regels in Boek VI WER hebben geen algemeen toepassingsgebied; dit moet per afdeling en artikel worden bepaald. De bescherming van de consument en eerlijke concurrentie zijn de dubbele doelstellingen van deze regels [11](#page=11).
### 2.2. Relevante Definities
* **Ratione materiae (materiële bevoegdheid):**
* **Producten:** Een ruim begrip in Boek VI WER (Art. I.8, 47° WER), omvat goederen, diensten, rechten, verplichtingen, digitale inhoud en digitale diensten [13](#page=13).
* **Goederen:** Lichamelijke roerende zaken, inclusief gas, water en elektriciteit (Art. I.1, 6° WER). Onroerende goederen en digitale inhoud zonder materiële drager vallen hier niet onder [12](#page=12).
* **Diensten:** Elke prestatie verricht in het kader van een professionele activiteit of statutair doel (Art. I.1, 5° WER). Dit omvat ook digitale diensten en financiële diensten. Financiële diensten genieten echter voorrang van specifieke sectorale regelingen (lex specialis) [11](#page=11).
* **Digitale inhoud en digitale diensten:** Gegevens geproduceerd en geleverd in digitale vorm (inhoud) of diensten die de creatie, verwerking, opslag of toegang tot gegevens in digitale vorm mogelijk maken (diensten). (#page=13 page=13 page=147) [13](#page=13) [147](#page=147).
* **Ratione personae (persoonlijke bevoegdheid):**
* **Onderneming:** Natuurlijke of rechtspersoon die op duurzame wijze een economisch doel nastreeft (Art. I.8, 39° WER). Dit moet richtlijnconform worden geïnterpreteerd als handelen in het kader van een beroepsactiviteit. (#page=20 page=11) Vrije beroepen vallen ook onder Boek VI [11](#page=11) [20](#page=20).
* **Consument:** Elke natuurlijke persoon die handelt voor doeleinden die buiten zijn handels-, bedrijfs-, ambachts- of beroepsactiviteit vallen (Art. I.1, 2° WER). Rechtspersonen, overheid en VZW's zijn geen consumenten. Echter, hun bescherming wordt soms uitgebreid via specifieke regels (bv. oneerlijke bedingen) [14](#page=14).
### 2.3. Gemengde overeenkomsten
Een overeenkomst die zowel goederen als diensten omvat, wordt beschouwd als een verkoopovereenkomst als de definitie van een verkoopovereenkomst van toepassing is [13](#page=13).
### 2.4. Consument: Toepassingsgebied en Invulling
* **Bestemmingscriterium:** De focus ligt op het doel van de overeenkomst (privédoeleinden), niet op de specialisatie van de partij. (#page=14 page=15) [14](#page=14) [15](#page=15).
* **Toekomstige beroepsactiviteit:** Een persoon die een contract sluit met het oog op een toekomstige beroepsactiviteit is geen consument meer [15](#page=15).
* **Expertise:** De expertise van de consument is irrelevant voor de kwalificatie als consument [15](#page=15).
* **Situationele invulling:** Iemand kan voor het ene contract een consument zijn en voor het andere niet [15](#page=15).
* **Objectieve invulling van het bestemmingscriterium:** Het HvJ opteert voor een objectieve benadering (aard van goederen/diensten), maar de subjectieve bedoeling van de partijen kan dit doorbreken, mits dit duidelijk wordt gecommuniceerd. (#page=15 page=16) [15](#page=15) [16](#page=16).
* **Vermoeden van consument zijn:** In bepaalde contexten (bv. bij luchtvaartmaatschappijen) kan een vermoeden van consument zijn gelden, tenzij professionele doeleinden bewezen worden [16](#page=16).
* **Verlies van consumentenhoedanigheid:** Dit kan enkel bij doorlopende dienstenovereenkomsten wanneer de hoedanigheid wijzigt van privé naar professioneel; niet bij eenmalige goederenleveringen [17](#page=17).
* **Gemengd gebruik:** Vroeger verhinderde gemengd gebruik de kwalificatie als consument. Nu volstaat overwegend privégebruik, rekening houdend met kwantitatieve en kwalitatieve criteria. (#page=18 page=18) [18](#page=18).
* **Borgstelling/Derde verstrekker van zakelijke zekerheid:** Kan als consument worden beschouwd indien de zekerheid buiten de beroepsactiviteit wordt verstrekt en er geen functionele band is met de hoofdschuldenaar [19](#page=19).
### 2.5. Onderneming: Definitie en Toepassingsgebied
* **Definitie:** Natuurlijke of rechtspersoon die op duurzame wijze een economisch doel nastreeft (Art. I.8, 39° WER). Dit moet richtlijnconform worden geïnterpreteerd als handelen in het kader van een beroepsactiviteit [20](#page=20).
* **Duurzaamheid:** Occasionele verkoop valt hier niet onder. De grens is soms vaag, vooral in de deeleconomie [20](#page=20).
* **Beoordelingscriteria (Kamenova-arrest):** Georganiseerd karakter, frequentie, winstoogmerk, expertise, rechtsvorm, BTW-plicht, aard van de producten en het aanbod [21](#page=21).
* **Online marktplaatsen:** Informatieverplichting voor aanbieders om de hoedanigheid van de verkoper (particulier of onderneming) te vermelden [21](#page=21).
* **Toepassingen:** Ziekenfondsen, universiteiten (voor specifieke diensten), maar ook het VRG worden als onderneming beschouwd in bepaalde contexten [22](#page=22).
### 2.6. Territoriaal toepassingsgebied
Hoewel EU-recht grotendeels geharmoniseerd is, blijft de bepaling van het toepasselijke recht belangrijk, zeker bij internationale contracten. De Rome I-verordening regelt de rechtskeuze bij consumentenovereenkomsten, met een bijzondere verwijzingsregel die het recht van het land van de consument toepast, tenzij partijen anders overeenkomen en dit niet afdoet aan dwingende consumentenbeschermingsbepalingen. (#page=23 page=24) De Brussel I bis-verordening regelt de internationale bevoegdheid, met een gelijkaardige bescherming voor consumenten [23](#page=23) [24](#page=24) [28](#page=28).
## 3. Contractvoorwaarden en Onrechtmatige Bedingen
### 3.1. Inleiding
Ondernemingen miskennen nog steeds de regels inzake onrechtmatige bedingen, vaak door onwetendheid of een bewuste keuze in de verwachting dat consumenten hun rechten niet zullen afdwingen. De regeling omvat een algemene toetsingsnorm, een zwarte lijst, en een transparantievereiste [29](#page=29).
### 3.2. Bindende kracht van Algemene Voorwaarden
Algemene voorwaarden zijn bindend indien de wederpartij een redelijke mogelijkheid had om kennis te nemen van de voorwaarden en deze uitdrukkelijk of stilzwijgend aanvaardde [30](#page=30).
* **Redelijke mogelijkheid tot kennisname:** Overhandiging is niet vereist; een verwijzing naar een website kan volstaan, mits de bedingen duidelijk en begrijpelijk zijn en "verrassende" of ongebruikelijke bedingen extra aandacht krijgen [30](#page=30).
* **Problematiek hyperlink:** Een defecte hyperlink kan tot gevolg hebben dat de algemene voorwaarden niet van toepassing zijn [31](#page=31).
* **Voorafgaand aan totstandkoming:** Algemene voorwaarden die pas op een factuur verschijnen, zijn niet bindend. Bij telefonische contracten moet de consument voorafgaand een redelijke mogelijkheid tot kennisname krijgen (bv. via een website) [32](#page=32).
### 3.3. Impact van andere regelen
* **Artikel VI.2 WER:** Informatieverplichting omtrent "verrassende" bedingen, wat verder gaat dan het gemeen recht [33](#page=33).
* **Artikel I.8, 22° WER en VI.82 WER:** Gebrek aan transparantie kan leiden tot oneerlijkheid, met mogelijke nietigheid van het beding als sanctie [33](#page=33).
### 3.4. Onrechtmatige bedingen: Structuur
* **Algemene toetsingsnorm (Art. I.8, 22° en VI.82 WER):** Verbod op bedingen die een kennelijk onevenwicht creëren tussen rechten en plichten. Dit werkt als een vangnet, maar brengt rechtsonzekerheid met zich mee [35](#page=35).
* **Zwarte lijst (Art. VI.83 WER):** Specifieke verboden bedingen die per se onrechtmatig zijn [35](#page=35).
* **Sanctie:** Nietigheid van het onrechtmatige beding. De nietigheid strekt zich in principe niet uit tot de hele overeenkomst, tenzij deze zonder het beding niet kan voortbestaan. Het HvJ benadrukt dat de sanctie een afschrikwekkend effect moet hebben. Matiging door de rechter is niet mogelijk voor onrechtmatige bedingen [36](#page=36) [37](#page=37) [38](#page=38).
### 3.5. Uitsluitingen en Transparantievereiste
* **Uitsluiting van kernbedingen:** Bedingen die de essentie van de overeenkomst bepalen, zijn uitgesloten van toetsing *tenzij* ze onvoldoende duidelijk en begrijpelijk zijn (schending transparantievereiste), wat leidt tot hun nietigheid. (#page=38 page=39) [38](#page=38) [39](#page=39).
* **Transparantievereiste:** Bestaat uit procedurele, formele en materiële componenten. Duidelijkheid en begrijpelijkheid zijn cruciaal [39](#page=39).
### 3.6. Specifieke Bedingen op de Zwarte Lijst
* **Eenzijdige wijzigingsbedingen (Art. VI.83, 2° en 3° WER):** Verboden, tenzij objectieve parameters de prijswijziging bepalen of er een correcte opzegmogelijkheid is bij overeenkomsten van onbepaalde duur [42](#page=42).
* **Schadebedingen (Art. VI.83, 17° en 24° WER):** Verboden indien ze kennelijk bovenmatig zijn, niet wederkerig zijn, of een cumulatief onrechtmatig effect hebben. (#page=45 page=50) Boek XIX WER stelt specifieke plafonneringen voor nalatigheidsinteresten en forfaitaire schadevergoedingen bij laattijdige betaling [45](#page=45) [50](#page=50) [52](#page=52).
* **Exoneratiebedingen (Art. VI.83, 13° en 25° WER):** Aansprakelijkheid voor lichamelijke schade of opzettelijke/zware fout kan niet worden uitgesloten. (#page=54 page=55) [54](#page=54) [55](#page=55).
* **Stilzwijgende verlenging van contracten (Art. VI.83, 19° en 20° WER):** Verlengingen voor onredelijke termijnen of met te late kennisgeving zijn verboden. Art. VI.91 WER biedt consumenten bij diensten en gemengde overeenkomsten een kosteloze opzegmogelijkheid na stilzwijgende verlenging. (#page=56 page=57) [56](#page=56) [57](#page=57).
* **Beëindigingsbedingen (Art. VI.83, 10° en 11° WER):** Specifieke regels voor opzegging door de onderneming [44](#page=44).
* **Verbrekingsbedingen:** Vallen onder de algemene toetsingsnorm als ze niet op de zwarte lijst staan en kunnen onrechtmatig zijn indien de vergoeding kennelijk onevenwichtig is [65](#page=65).
* **Verbod op omkering van bewijslast (Art. VI.83, 21° WER):** Bedingen die de bewijslast onrechtmatig omkeren, zijn verboden [59](#page=59).
* **Bevoegsheidsbedingen (Art. VI.83, 23° WER):** Verboden indien ze een kennelijk onevenwicht creëren, bijvoorbeeld door de consument te ontmoedigen zijn rechten uit te oefenen [60](#page=60).
* **Oneerlijke handelspraktijken:** Regels in Art. VI.92 e.v. WER, inclusief zwarte lijsten en open normen, verbieden misleidende en agressieve handelspraktijken. (#page=165 page=168 page=169 page=170 page=171 page=172 page=173 page=174 page=175 page=176 page=177 page=178) [165](#page=165) [168](#page=168) [169](#page=169) [170](#page=170) [171](#page=171) [172](#page=172) [173](#page=173) [174](#page=174) [175](#page=175) [176](#page=176) [177](#page=177) [178](#page=178) [179](#page=179) [180](#page=180) [181](#page=181) [182](#page=182).
* **Dark Patterns:** Verboden technieken in online omgevingen die consumenten manipuleren (ook via de Digital Services Act). (#page=96 page=97 page=98 page=99 page=100 page=101 page=102 page=103 page=104 page=105 page=106 page=107 page=108 page=109 page=110 page=111 page=112 page=113 page=114 page=115 page=116 page=117 page=118 page=119 page=120 page=121 page=122 page=123 page=124 page=125 page=126 page=127 page=128 page=129 page=130 page=131 page=132 page=133 page=134 page=135 page=136 page=137 page=138 page=139 page=140 page=141 page=142 page=143 page=144 page=145 page=146 page=147 page=148 page=149 page=150 page=151 page=152 page=153 page=154 page=155 page=156 page=157 page=158 page=159 page=160 page=161 page=162 page=163 page=164 page=165 page=166 page=167 page=168 page=169 page=170 page=171 page=172 page=173 page=174 page=175 page=176 page=177 page=178) [100](#page=100) [101](#page=101) [102](#page=102) [103](#page=103) [104](#page=104) [105](#page=105) [106](#page=106) [107](#page=107) [108](#page=108) [109](#page=109) [110](#page=110) [111](#page=111) [112](#page=112) [113](#page=113) [114](#page=114) [115](#page=115) [116](#page=116) [117](#page=117) [118](#page=118) [119](#page=119) [120](#page=120) [121](#page=121) [122](#page=122) [123](#page=123) [124](#page=124) [125](#page=125) [126](#page=126) [127](#page=127) [128](#page=128) [129](#page=129) [130](#page=130) [131](#page=131) [132](#page=132) [133](#page=133) [134](#page=134) [135](#page=135) [136](#page=136) [137](#page=137) [138](#page=138) [139](#page=139) [140](#page=140) [141](#page=141) [142](#page=142) [143](#page=143) [144](#page=144) [145](#page=145) [146](#page=146) [147](#page=147) [148](#page=148) [149](#page=149) [150](#page=150) [151](#page=151) [152](#page=152) [153](#page=153) [154](#page=154) [155](#page=155) [156](#page=156) [157](#page=157) [158](#page=158) [159](#page=159) [160](#page=160) [161](#page=161) [162](#page=162) [163](#page=163) [164](#page=164) [165](#page=165) [166](#page=166) [167](#page=167) [168](#page=168) [169](#page=169) [170](#page=170) [171](#page=171) [172](#page=172) [173](#page=173) [174](#page=174) [175](#page=175) [176](#page=176) [177](#page=177) [178](#page=178) [179](#page=179) [180](#page=180) [181](#page=181) [182](#page=182) [96](#page=96) [97](#page=97) [98](#page=98) [99](#page=99).
### 3.7. Verplichting ambtshalve op te werpen
Rechters zijn verplicht om het oneerlijke karakter van bedingen ambtshalve op te werpen, zelfs zonder verzoek van de consument, wanneer zij over de nodige gegevens beschikken. Dit is gebaseerd op het gelijkheids- en doeltreffendheidsbeginsel van het EU-recht. (#page=64 page=65 page=66 page=67 page=68) [64](#page=64) [65](#page=65) [66](#page=66) [67](#page=67) [68](#page=68).
* **Rechterlijke beoordelingsbevoegdheid:** De rechter heeft een ruime beoordelingsbevoegdheid, maar moet de criteria van het HvJ volgen [62](#page=62).
* **Sanctionering:** De sanctie voor oneerlijke handelspraktijken is vastgelegd in Art. VI.38 WER, met een onderscheid tussen automatische nietigheid (eerste lid) en discretionaire toepassing door de rechter (tweede lid) [182](#page=182).
## 4. Wettelijke Garantie
### 4.1. Inleiding en Evolutie
De wettelijke garantie is een cruciaal consumentenrechtelijk instrument dat de consument beschermt tegen non-conforme goederen. De evolutie van minimale naar maximale harmonisatie, met opties voor lidstaten, is hierin belangrijk. (#page=116 page=117 page=118) [116](#page=116) [117](#page=117) [118](#page=118).
* **Richtlijn Goederen:** Maximale harmonisatie, maar met opties voor lidstaten (bv. langere garantietermijnen, verlengd anterioriteitsvermoeden) [117](#page=117) [2019](#page=2019).
* **Richtlijn Digitale Inhoud en Diensten:** Maximale harmonisatie met minder opties voor lidstaten [117](#page=117) [2019](#page=2019).
* **Dwingend recht:** Wettelijke garantie is van dwingend recht, gelijkwaardig aan openbare orde, en kan niet contractueel worden uitgesloten of ingeperkt [118](#page=118).
### 4.2. Toepassingsgebied en Definities
* **Consument:** Natuurlijke persoon die buiten zijn beroepsactiviteit handelt [118](#page=118).
* **Verkoper:** Iemand die optreedt in het kader van zijn beroepsactiviteit, ongeacht de expertise [120](#page=120).
* **Consumptiegoederen:** Lichamelijke roerende goederen, inclusief dieren en goederen met digitale elementen. (#page=122 page=122 page=122 page=123) [122](#page=122) [123](#page=123).
* **Verkoop en Aanneming:** De regels zijn van toepassing op verkoopovereenkomsten en vergelijkbare overeenkomsten, zoals de levering van te vervaardigen producten en installaties die deel uitmaken van de verkoop [124](#page=124).
### 4.3. Conformiteitscriteria
* **Subjectieve criteria:** Voldoen aan de overeenkomst (beschrijving, hoeveelheid, bijzonder gebruik) [127](#page=127).
* **Objectieve criteria:** Geschikt voor normaal gebruik, normale kwaliteit, duurzaamheid, functionaliteit, compatibiliteit, beveiliging en publiekelijk gedane mededelingen [128](#page=128).
* **Bewijslast:** Rust op de consument, tenzij het anterioriteitsvermoeden van toepassing is [128](#page=128).
* **Anterioriteitsvermoeden:** Gedurende twee jaar na levering wordt vermoed dat een gebrek reeds aanwezig was bij de levering [132](#page=132).
### 4.4. Garantietermijn
* **Basis:** Twee jaar vanaf de levering van het goed [131](#page=131).
* **Uitzonderingen:**
* **Tweedehandsgoederen:** Contractuele inkorting tot één jaar is mogelijk met duidelijke informatie [131](#page=131).
* **Levende dieren:** Garantie beperkt tot één jaar door de wet [131](#page=131).
* **Goederen met digitale elementen/continu diensten:** Garantietermijn loopt gelijk met de duur van de continue dienstverlening [131](#page=131).
* **Schorsing:** De garantietermijn wordt geschorst tijdens herstel of vervanging [131](#page=131).
* **Recht op Herstel Richtlijn:** Stimuleert herstel door een verlenging van de garantietermijn met één jaar. (#page=117 page=131 page=135) [117](#page=117) [131](#page=131) [135](#page=135).
### 4.5. Rechtsmiddelenhiërarchie
1. **Primaire remedies:** Herstel of vervanging (kosteloos, binnen redelijke termijn, zonder ernstige overlast) [135](#page=135).
2. **Secundaire remedies:** Prijsvermindering of ontbinding, enkel indien primaire remedies niet mogelijk zijn, een herhaalde poging tot herstel faalt, het gebrek ernstig is, of de verkoper weigert [134](#page=134).
3. **Schadevergoeding:** Voor aanvullende kosten die niet door de andere remedies worden gedekt [140](#page=140).
### 4.6. Bijzondere Regeling Levende Dieren
* **Garantie:** Beperkt tot één jaar, met specifieke conformiteitscriteria (ras, herkomst, leeftijd, gezondheid). (#page=127 page=132 page=143) [127](#page=127) [132](#page=132) [143](#page=143).
* **Kosten herstel:** Begrensd tot een percentage van de aankoopprijs, tenzij kwade trouw van de verkoper [143](#page=143).
* **Contact verkoper:** Consument moet in principe eerst de verkoper contacteren voor herstel [144](#page=144).
* **Vervanging:** Gelijk aan ontbinding met een nieuwe overeenkomst en garantietermijn [145](#page=145).
## 5. Garantie voor Digitale Inhoud en Digitale Diensten
### 5.1. Toepassingsgebied
* **Wetgeving:** Art. 1701/1 e.v. oud BW, omzetting van EU Richtlijn Digitale Inhoud en Diensten [145](#page=145).
* **Consument:** Natuurlijke persoon die handelt buiten zijn beroepsactiviteit [145](#page=145).
* **Handelaar:** Degene die in het kader van zijn beroepsactiviteit contracteert met de consument [145](#page=145).
* **Digitale inhoud vs. Diensten:** Duidelijk onderscheid is belangrijk, vooral bij uitzonderingen op het herroepingsrecht [146](#page=146).
* **Tegenprestatie:** Betaling van een prijs of verstrekking van persoonsgegevens (niet strikt noodzakelijk voor de dienst) [147](#page=147).
* **Uitsluitingen:** Financiële diensten, nummerafhankelijke telecommunicatiediensten, medische dienstverlening. (#page=147 page=148) [147](#page=147) [148](#page=148).
### 5.2. Conformiteit
* **Drie voorwaarden:** Conformiteitsgebrek, aanwezig op een bepaald ogenblik, en aanwezig bij levering [148](#page=148).
* **Objectieve criteria:** Grote gelijkenis met garantiewet voor goederen (normaal gebruik, kwaliteit, meest recente versie, updates) [148](#page=148).
* **Subjectieve criteria:** Bijzonder gebruik, updates zoals voorzien in de overeenkomst [149](#page=149).
* **Garantietermijn:** Continu levering: aansprakelijkheid gedurende de volledige periode. Enkele levering: minimaal twee jaar (optie van LS) [149](#page=149).
* **Bewijslast:** Bij continue levering rust de bewijslast op de handelaar. Bij enkele levering geldt een anterioriteitsvermoeden van één jaar [150](#page=150).
### 5.3. Remedies
* **Gelijkheid met goederen:** Rechtsmiddelenhiërarchie is vergelijkbaar met die voor roerende lichamelijke goederen (herstel, prijsvermindering, ontbinding) [150](#page=150).
* **Gevolgen ontbinding bij persoonsgegevens:** Handelaar mag persoonsgegevens niet verder gebruiken; consument kan inhoud niet meer gebruiken [150](#page=150).
* **Dataportabiliteit:** Consument heeft recht op recuperatie van gecreëerde gegevens bij ontbinding van dienstenovereenkomsten [151](#page=151).
## 6. Invordering van Schulden van de Consument
### 6.1. Inleiding en Doelstelling
Boek XIX WER biedt aanvullende consumentenbescherming bij laattijdige betaling en minnelijke schuldbemiddeling. Het doel is een evenwicht te vinden tussen de belangen van consument en onderneming. (#page=150 page=151 page=152) [150](#page=150) [151](#page=151) [152](#page=152).
### 6.2. Toepassingsgebied
* **Personeel:** Enkel B2C-relaties met betrekking tot geldschulden [152](#page=152).
* **Materieel:** Betalingsachterstand van geldschulden, contractueel of reglementair. Waardeschulden zijn uitgesloten [153](#page=153).
* **Minnelijke invordering:** Handelingen die gericht zijn op het verkrijgen van betaling, zonder uitvoerbare titel [153](#page=153).
### 6.3. Betalingsherinnering en Wachttermijn
* **Kosteloze betalingsherinnering:** Verplicht voor de onderneming na een betalingsachterstand, met een wachttermijn van 14 kalenderdagen waarbinnen geen schadebeding mag worden aangerekend [155](#page=155).
* **Start termijn:** Elektronisch: dag na verzending; Post: derde werkdag na verzending [155](#page=155).
* **Uitzonderingen KMO's:** KMO's mogen wel verwijlintresten aanrekenen vanaf de dag na verzending van de betalingsherinnering [156](#page=156).
* **Minimale inhoud:** De herinnering moet duidelijk de schuld, de termijn en de mogelijke sancties vermelden [156](#page=156).
* **Bewijslast:** De onderneming moet de verzending van de herinnering bewijzen [157](#page=157).
### 6.4. Begrenzing van de Schadevergoeding (Caps Art. XIX.4 WER)
* **Nalatigheidsinterest:** Maximaal de superinterestvoet uit de Wet Betalingsachterstand (bv. 12,5% voor 2024) [157](#page=157).
* **Forfaitaire schadevergoeding:** Bedragen zijn afhankelijk van het verschuldigde saldo, met maximumgrenzen [157](#page=157).
* **Schuldinvorderaar:** Mag geen extra vergoedingen vragen [158](#page=158).
* **Miskenning grenzen:** Leidt tot nietigheid van het beding, zonder mogelijkheid tot matiging door de rechter [159](#page=159).
### 6.5. Opschorting van de Invordering
De invorderingstermijn kan worden opgeschort door acties van de consument: verzoek om afbetalingsplan, gemotiveerde betwisting van de schuld, of inschakeling van een schuldbemiddelaar/collectieve schuldenregeling [161](#page=161).
### 6.6. Bijzondere Regelen Huisbezoek
* **Identificatie en documentatie:** De invorderaar moet zich identificeren en een document afgeven met specifieke vermeldingen [162](#page=162).
* **Verboden periodes:** Geen huisbezoek tussen 22:00 en 08:00 uur [162](#page=162).
* **Betalingsfaciliteiten:** Indien de consument betalingsmoeilijkheden aangeeft, moeten deze worden toegelicht [162](#page=162).
### 6.7. Privaatrechtelijke Sanctionering
* **Vrijstelling schadebeding:** Bij miskenning van bepaalde bepalingen (bv. kosteloze herinnering, grenzen schadevergoeding) is de consument vrijgesteld van het schadebeding [163](#page=163).
* **Terugbetaling:** De rechter kan de terugbetaling bevelen van onverschuldigde bedragen die in strijd met de wet werden geïnd [163](#page=163).
* **Proportionaliteitstoets:** De sanctie is niet automatisch en vereist een beoordeling door de rechter [163](#page=163).
## 7. Reclame en Oneerlijke Handelspraktijken
### 7.1. Europees Kader
De regels inzake oneerlijke handelspraktijken zijn grotendeels gebaseerd op de EU-Richtlijn Oneerlijke Handelspraktijken (B2C) en zijn maximaal geharmoniseerd. De Richtlijn Vergelijkende Reclame is hieraan ondergeschikt [164](#page=164).
### 7.2. Structuur van de Regeling
* **Zwarte lijsten:** Specifieke, per se verboden handelspraktijken (bv. lokvogelreclame, bait-and-switch, redactionele reclame zonder vermelding, valse reviews). (#page=170 page=171 page=172 page=173) [170](#page=170) [171](#page=171) [172](#page=172) [173](#page=173).
* **Open normen:** Algemeen verbod op misleidende (Art. VI.97-99 WER) en agressieve handelspraktijken, die een vangnet bieden voor niet-voorziene praktijken [169](#page=169).
* **Overkoepelende norm:** Verbod op praktijken die strijdig zijn met professionele toewijding en het economisch gedrag van de consument kunnen verstoren [169](#page=169).
* **Sanctie (Art. VI.38 WER):** Vrijstelling van betalingsverplichting bij miskenning van bepaalde regels, of een discretionaire sanctie voor de rechter [182](#page=182).
### 7.3. Definities
* **Reclame:** Elke mededeling van een onderneming met een verkoopsbevorderend karakter, ruim geïnterpreteerd [166](#page=166).
* **Handelspraktijk:** Ruimer dan reclame, omvat elke handeling, omissie of gedraging die verband houdt met de verkoopbevordering, verkoop of levering van producten [167](#page=167).
### 7.4. Specifieke Verboden en Praktijken
* **Lokvogelreclame (Art. VI.100, 5° WER):** Reclame maken voor producten zonder toereikende voorraad, tenzij expliciet anders vermeld [170](#page=170).
* **Bait-and-switch (Art. VI.100, 6° WER):** Consumenten proberen te bewegen tot aankoop van een ander, duurder product [171](#page=171).
* **Reviews/Getuigenissen:** Verboden om valse of door betaalde actie verkregen positieve reviews te gebruiken [173](#page=173).
* **Greenwashing:** Het misleidend voorstellen van milieuclaims, aan te pakken via de open normen of specifieke regels in de nieuwe EU-richtlijn Duurzaamheid. (#page=172 page=178) [172](#page=172) [178](#page=178).
* **Dark Patterns:** Manipulatieve ontwerptactieken in online omgevingen. (#page=96 page=99 page=181) [181](#page=181) [96](#page=96) [99](#page=99).
* **Ongevraagde verstrekking (Art. VI.103, 6° WER):** Goederen of diensten aanbieden zonder bestelling, waarbij de consument niet hoeft te betalen of terug te sturen [182](#page=182).
### 7.5. Criterium "Gemiddelde Consument"
De beoordeling van misleiding gebeurt vanuit het perspectief van de gemiddelde consument, die redelijk geïnformeerd, omzichtig en oplettend is. Cognitieve vertekeningen kunnen in uitzonderlijke gevallen meegewogen worden [176](#page=176).
## 8. Bescherming van Passagiers
### 8.1. Inleiding en Wettelijk Kader
De bescherming van passagiers is geregeld door nationale wetgeving (pakketreizen) en Europese Verordeningen voor verschillende vervoersmiddelen (vliegtuigen, treinen, bussen, over zee/binnenwateren). De EU-verordening voor luchtreizigers met latere interpretaties door het HvJ, is hierbij cruciaal [184](#page=184) [2005](#page=2005).
### 8.2. Toepassingsgebied Luchtreizigers
* **Vluchten vanuit/naar EU:** Alle vluchten die vertrekken vanuit de EU, of aankomen in de EU met een communautaire luchtvaartmaatschappij, vallen onder de verordening [186](#page=186).
* **Rechtstreekse aansluitende vluchten:** Vluchten die via één enkele boeking zijn aangekocht, ook met tussenstops buiten de EU of door verschillende luchtvaartmaatschappijen (codeshare), worden als één vlucht beschouwd. (#page=186 page=187) [186](#page=186) [187](#page=187).
* **Reisbureau/Tussenpersoon:** Boekingen via een reisbureau die leiden tot vluchten met verschillende luchtvaartmaatschappijen vallen onder de verordening, mits ze deel uitmaken van één elektronisch ticket en de passagier redelijkerwijs kon verwachten de informatie te krijgen. (#page=187 page=188) [187](#page=187) [188](#page=188).
* **Voorwaarden:** Bevestigde boeking en tijdige aanmelding bij de check-in/gate [189](#page=189).
### 8.3. Situaties waarin Bescherming wordt Geboden
* **Instapweigering:** W anneer een passagier niet aan boord mag, tenzij dit te wijten is aan omstandigheden die aan de passagier zelf te wijten zijn (bv. dronkenschap, ongeldige papieren). Vrijwilligers krijgen bijstand en compensatie; bij onvoldoende vrijwilligers krijgen geweigerde passagiers compensatie en bijstand [191](#page=191).
* **Annulering:** De vlucht wordt niet uitgevoerd. Passagiers hebben recht op bijstand (maaltijden, accommodatie, vervoer) en compensatie, tenzij de annulering tijdig is gemeld (minstens 14 dagen voor vertrek) of het gevolg is van buitengewone omstandigheden die niet vermeden konden worden (bv. stakingen bij derden, technische pannes door fabricagefouten). Stakingen van het eigen personeel zijn geen buitengewone omstandigheden [194](#page=194).
* **Vertraging:** De vlucht wordt later uitgevoerd. Bij een vertraging van meer dan 3 uur op de eindbestemming (ongeacht de werkelijke aankomsttijd aan de gate) hebben passagiers recht op compensatie, tenzij er sprake is van overmacht. (#page=196 page=197) [196](#page=196) [197](#page=197).
### 8.4. Rechten van de Passagier
* **Informatieverplichting:** Luchtvaartmaatschappijen moeten passagiers informeren over hun rechten [189](#page=189).
* **Bijstand:** Bij annulering, instapweigering of langdurige vertraging hebben passagiers recht op maaltijden, verfrissingen, accommodatie en vervoer (indien nodig), en een volledige terugbetaling of alternatieve vlucht [192](#page=192).
* **Compensatie:** Forfaitaire bedragen afhankelijk van de vluchtafstand, tenzij er sprake is van overmacht (bij annulering en vertraging) [193](#page=193).
* **Terugbetaling vouchers:** Terugbetaling moet in geld gebeuren, tenzij de consument schriftelijk instemt met vouchers [193](#page=193).
## 9. Pakketreizen en Gekoppelde Reisarrangementen
### 9.1. Inleiding en Evolutie
De regeling inzake pakketreizen is geëvolueerd van minimale naar maximale harmonisatie, met een focus op de bescherming van reizigers bij de combinatie van meerdere reisdiensten [198](#page=198).
### 9.2. Definities
* **Reiziger:** Elke persoon die reisprestaties geniet, niet noodzakelijk de contractant [198](#page=198).
* **Professioneel:** Organisator (touroperator), doorverkoper (reisbureau) of een entiteit die gegevens overdraagt [198](#page=198).
* **Pakketreis:** Combinatie van ten minste twee reisdiensten (vervoer, accommodatie, autoverhuur, andere toeristische dienst) die gecombineerd worden door één professional of via onderling verbonden online boekingsprocedures, met een totale prijs en/of 24-uurs gegevensuitwisseling. (#page=198 page=199) [198](#page=198) [199](#page=199).
* **Gekoppeld reisarrangement:** Twee of meer reisdiensten voor dezelfde reis, via verschillende overeenkomsten, waarbij één professional het apart selecteren en betalen faciliteert, of gerichte aankoop van een aanvullende dienst bij een andere handelaar binnen 24 uur [199](#page=199).
* **Aansprakelijkheid:** Bij pakketreizen is de organisator verantwoordelijk voor alle reisdiensten; bij gekoppelde reisarrangementen is de eerste dienstverlener enkel aansprakelijk indien hij de informatieverplichting miskent [199](#page=199).
### 9.3. Uitsluitingen
Reizen van minder dan 24 uur (behoudens overnachting), incidentele reizen zonder winstoogmerk, en zakenreizen via raamovereenkomsten zijn uitgesloten [200](#page=200).
### 9.4. Precontractuele Informatie
De reiziger moet geïnformeerd worden over basisrechten (standaardformulieren) en specifieke informatie (kenmerken, prijs, betalingsregeling, visum-/paspoortverplichtingen, verzekeringen) [200](#page=200).
### 9.5. Opzegging door de Reiziger
* **Recht:** De reiziger kan opzeggen mits betaling van een passende en gerechtvaardigde vergoeding [201](#page=201).
* **Kosteloos:** Enkel bij onvermijdelijke en buitengewone omstandigheden ter plaatse (bv. natuurrampen), niet bij ziekte van de consument of stakingen van het eigen personeel [201](#page=201).
* **Annulatieverzekering:** Interessant omdat de verzekeraar de opzegvergoeding dekt [201](#page=201).
* **Overdraagbaarheid:** De boeking kan worden overgedragen aan een derde mits naleving van informatieverplichtingen en een redelijke termijn [201](#page=201).
### 9.6. Aansprakelijkheid van de Organisator
De organisator is ruim aansprakelijk, ook voor fouten van personen waarop hij beroep doet (bv. facultatieve excursies). Dit omvat ook morele schade (derving reisgenot). Aansprakelijkheid kan begrensd zijn door internationale verdragen (bv. Verdrag van Montréal voor bagage) [202](#page=202).
---
## Veelvoorkomende Fouten om te Vermijden
* **Verwarring tussen minimale en maximale harmonisatie:** Begrijpen wanneer lidstaten aanvullende bescherming mogen bieden.
* **Onjuiste toepassing van het consumentenbegrip:** Niet alle natuurlijke personen die iets aankopen, zijn automatisch consumenten (beroepsactiviteit, gemengd gebruik).
* **Onderschatting van de transparantievereiste:** Bedingen moeten niet alleen juridisch correct, maar ook duidelijk en begrijpelijk zijn voor de gemiddelde consument.
* **Verwarring tussen schadebedingen en verbrekingsbedingen:** De specifieke regels en sancties verschillen.
* **Negeren van de rechtsmiddelenhiërarchie bij wettelijke garantie:** Consumenten mogen niet zomaar ontbinden zonder eerst herstel of vervanging te vragen.
* **Onjuiste toepassing van het herroepingsrecht bij digitale inhoud/diensten:** Begrijpen wanneer het recht wel of niet geldt, en welke sancties van toepassing zijn bij miskenning van de informatieplicht.
* **Niet naleven van de regels inzake minnelijke invordering:** Bedrijven moeten de wachttermijn en de caps voor schadevergoedingen respecteren.
* **Verwarring tussen B2C en B2B-regels:** Consumentenrecht is specifiek voor B2C-relaties; B2B-regels zijn anders en bieden minder bescherming.
* **Onjuiste interpretatie van passagiersrechten:** De specifieke rechten variëren naargelang de situatie (instapweigering, annulering, vertraging) en de oorzaak ervan (bv. overmacht).
* **Niet correct onderscheiden van pakketreizen en gekoppelde reisarrangementen:** De aansprakelijkheid verschilt aanzienlijk.
Glossary
## Woordenlijst
| Term | Definitie |
| :-------------------------- | :------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- |
| **Harmonisatie** | Het proces waarbij wetgevingen van verschillende landen, in dit geval de lidstaten van de Europese Unie, op elkaar worden afgestemd om een gemeenschappelijk rechtskader te creëren, met name om de interne markt te versterken en een hoog niveau van consumentenbescherming te waarborgen. |
| **Interne markt** | Het economische gebied binnen de Europese Unie waarbinnen goederen, diensten, kapitaal en personen vrij kunnen circuleren, zonder handelsbelemmeringen tussen de lidstaten. |
| **Maximale harmonisatie** | Een harmonisatietechniek waarbij de Europese Unie een volledig uniforme regeling vaststelt, die door lidstaten niet mag worden aangevuld met strengere nationale bepalingen. |
| **Minimale harmonisatie** | Een harmonisatietechniek waarbij de Europese Unie een minimumstandaard aan consumentenbescherming vaststelt, die lidstaten mogen aanvullen met strengere nationale bepalingen (ook wel "gold plating" genoemd). |
| **Rationele apathie** | Een economisch concept dat beschrijft hoe consumenten, ondanks de potentiële voordelen, zich vaak niet de moeite getroosten om hun rechten af te dwingen, omdat de kosten (tijd, geld, moeite) hoger worden ingeschat dan de mogelijke baten. |
| **Onrechtmatig beding** | Een contractuele bepaling die, ondanks het feit dat ze tussen partijen is overeengekomen, wordt beschouwd als oneerlijk of strijdig met de wet, wat kan leiden tot de nietigheid ervan. |
| **Bestemmingscriterium** | Een criterium dat, bij het bepalen van de hoedanigheid van een partij als consument, kijkt naar het doel waarvoor de overeenkomst wordt gesloten, namelijk uitsluitend voor niet-beroepsmatige doeleinden. |
| **Anterioriteitsvermoeden** | Een juridisch vermoeden waarbij wordt aangenomen dat een gebrek aan conformiteit reeds aanwezig was op het moment van de levering, tenzij de verkoper het tegendeel kan bewijzen. Dit vermoeden geldt gedurende een bepaalde periode na de levering. |
| **"Greenwashing"** | Een marketingpraktijk waarbij ondernemingen ten onrechte de indruk wekken dat hun producten, diensten of activiteiten milieuvriendelijker zijn dan in werkelijkheid het geval is, vaak om consumenten aan te trekken die waarde hechten aan duurzaamheid. |
| **Dark patterns** | Manipulatieve ontwerptechnieken in digitale interfaces die consumenten ertoe aanzetten om beslissingen te nemen die ze anders niet zouden nemen, zoals ongewenste aankopen of het onopgemerkt verstrekken van persoonsgegevens, vaak om winst te maximaliseren ten koste van de consument. |
Cover
synth2. chap1 - les biens.pdf
Summary
# La notion de biens et leur classification
Voici une synthèse détaillée sur la notion de biens et leur classification, conçue pour un examen.
## 1. La notion de biens et leur classification
Ce sujet définit les biens en droit, les distingue des personnes et des animaux, et explore leurs diverses classifications selon leur appropriabilité, leur appartenance et leur nature.
### 1.1 Définitions fondamentales : choses et biens
* **Choses:** Les choses désignent toute réalité, qu'elle soit naturelle ou artificielle, corporelle ou incorporelle. Elles se distinguent des animaux, lesquels se distinguent eux-mêmes des personnes. Les dispositions légales relatives aux choses corporelles s'appliquent également aux animaux [1](#page=1).
* **Biens:** Les biens sont définis comme toutes les choses qui sont appropriées ou qui sont susceptibles d'être appropriées par une personne, et sur lesquelles quelqu'un peut exercer des droits. Dans un sens juridique, les biens représentent les choses qu'une personne est en droit de s'approprier en raison de leur valeur économique ou de leur utilité. Cela inclut les droits patrimoniaux, réels ou de créance, mais exclut les organes, même après le décès [1](#page=1).
> **Tip :** La distinction entre "chose" et "bien" est cruciale. Une chose devient un bien lorsqu'elle est appropriée ou potentiellement appropriable par une personne et qu'elle peut faire l'objet de droits.
### 1.2 Classification des biens
Les biens peuvent être classifiés selon divers critères, notamment leur appropriabilité, leur appartenance étatique, leur nature commune ou leur statut commercial.
#### 1.2.1 Biens appropriables et non appropriables
* **Biens appropriables (res nullius):** Il s'agit de choses qui n'ont jamais été appropriées mais qui sont susceptibles de le devenir et de faire partie du patrimoine d'une personne [1](#page=1).
* **Exemples:** Perles trouvées dans des huîtres pêchées en mer, animaux sauvages, or découvert dans des rivières [1](#page=1).
* **Biens sans maître (res derelictae):** Ce sont des choses qui ont été appropriées par le passé, mais qui ont été abandonnées volontairement par leur propriétaire. Leur mode d'appropriation après abandon diffère selon qu'il s'agit d'un bien meuble ou immeuble [1](#page=1):
* **Bien meuble:** Il devient la propriété du trouveur qui en prend possession dans les conditions légales [1](#page=1).
* **Bien immeuble:** Il devient la propriété de l'État [1](#page=1).
#### 1.2.2 Biens appartenant à l'État (res publicae)
* Les *res publicae* désignent les choses qui appartiennent à l'État [1](#page=1).
* Les biens appartenant au domaine public ne sont généralement pas considérés comme des biens au sens du droit civil car ils ne sont pas appropriables par des personnes privées [1](#page=1).
* **Exemples:** Voirie, œuvres d'art dans un musée d'État, chevaux de la police fédérale [1](#page=1).
#### 1.2.3 Choses communes
* Les choses communes sont celles qui, en raison de leur abondance ou de leur nature, ne peuvent être appropriées par une personne en particulier. Leur usage est commun à tous, dans l'intérêt général. Elles appartiennent à tous sans appartenir à personne [1](#page=1).
* **Exemples:** Eau de mer, vent, air, biodiversité, paysage [1](#page=1).
* Il est néanmoins possible de s'approprier une quantité déterminée d'une chose commune, qui devient alors un bien [1](#page=1).
* **Exemples:** Eau de source mise en bouteille, coquillages ramassés [1](#page=1).
#### 1.2.4 Biens corporels et incorporels
* **Critère de distinction:** La perception sensible et la possibilité de mesure. Le droit des biens a évolué vers une dématérialisation, intégrant des biens immatériels [1](#page=1).
* **Biens corporels:** Ce sont des biens qui possèdent un *corpus* tangible, accessibles au toucher et aux autres sens, ayant une existence physique [1](#page=1).
#### 1.2.5 Biens dans le commerce et hors commerce
* **Critère de distinction:** L'appropriation par une personne privée et la possibilité de faire l'objet de conventions entre particuliers [5](#page=5).
* **Biens dans le commerce:** Ce sont les biens qui peuvent appartenir à une personne privée et faire l'objet de transactions juridiques entre particuliers (donation, location, etc.). Ils peuvent circuler juridiquement [5](#page=5).
* **Biens hors commerce:** Il s'agit de biens qui ne peuvent pas faire l'objet de contrats entre particuliers, soit en vertu de la loi, soit sur décision d'une autorité publique ou d'un jugement [5](#page=5).
* **Exemples:** Médicaments, armes, biens réquisitionnés [5](#page=5).
* Certains biens appropriés peuvent être déclarés inaliénables ou temporairement exclus de la circulation juridique suite à une décision judiciaire [5](#page=5).
### 1.3 Distinction entre genera et species dans le contexte des obligations
Bien que principalement abordé dans le cadre des obligations, le concept de genera et species a des implications sur la notion de bien.
* **Perte de genera:** La perte d'une chose appartenant au genre (*genera*) ne dispense jamais le débiteur de restituer une quantité identique de choses du même genre et de même nature, quelle que soit la cause de la perte (fautive ou fortuite) [5](#page=5).
* **Perte d'une espèce:** La perte d'une chose déterminée (*species*) entraîne, en cas de perte fautive, l'obligation pour le débiteur d'indemniser le créancier de la valeur de la chose. En cas de perte fortuite, le débiteur est libéré de son obligation de restitution [5](#page=5).
* **Inexécution fautive d'une obligation portant sur des species:** Le débiteur incapable de restituer la chose par sa faute devient débiteur d'une indemnisation égale à la valeur de la chose. Le propriétaire ne peut réclamer une indemnisation que pour la perte fortuite d'une espèce dont il est resté propriétaire [5](#page=5).
* **Exemple:** Si un ami casse votre téléphone prêté, il doit vous en rembourser la valeur [5](#page=5).
* **Inexécution fortuite d'une obligation portant sur des species:** La règle "le débiteur d'une chose certaine est libéré par la perte fortuite de cette chose" s'applique. La charge des risques incombe au créancier, qui est resté propriétaire de l'espèce [5](#page=5).
* **Exemple:** Si le téléphone prêté est volé sans faute de la part de l'emprunteur, celui-ci n'est pas redevable [5](#page=5).
* **Théorie des risques :** Applicable en cas d'inexécution d'un contrat synallagmatique par *casus* (cas fortuit), elle conduit à faire supporter la charge des risques par le propriétaire du bien détruit.
* Dans le cas d'une obligation portant sur une espèce, le créancier est propriétaire et supporte les risques [5](#page=5).
* Dans le cas d'une obligation portant sur des genres, l'emprunteur est propriétaire (une fois la chose spécifiée) et supporte les risques [5](#page=5).
* Dans les deux cas, la règle générale est que "le bien périt pour son propriétaire" [5](#page=5).
#### 1.3.1 Moment du transfert de propriété
* **Contrat sur espèce:** Le transfert de propriété s'opère au moment de l'accord de volontés, sauf exceptions [5](#page=5).
* **Contrat sur genre:** Le transfert de propriété a lieu au moment de la spécification, c'est-à-dire lorsque les genres sont identifiés par comptage, mesurage, pesage, étiquetage, etc. [5](#page=5).
#### 1.3.2 Prescription acquisitive
* Seules les espèces peuvent être acquises par prescription acquisitive [5](#page=5).
### 1.4 Le droit des biens
* Le droit des biens étudie les différentes manières de posséder ou de s'approprier des biens, qu'il s'agisse de réalités physiques (maison, voiture, billets) ou abstraites (droit d'auteur) [1](#page=1).
---
# Classification des biens : corporels, incorporels, fongibles et non fongibles
Ce chapitre explore la classification fondamentale des biens selon leur nature corporelle ou incorporelle, ainsi que leur caractère fongible ou non fongible, et examine les implications juridiques de ces distinctions, notamment en ce qui concerne les universalités et les prêts.
### 2.1 Biens corporels et incorporels
#### 2.1.1 Critère de distinction
La distinction entre biens corporels et incorporels repose sur la perception sensible et la possibilité de mesure de l'existence du bien. Le droit des biens a évolué vers une dématérialisation de la notion de bien, mais l'existence physique et la quantifiabilité restent des critères clés [1](#page=1).
* **Biens corporels:** Ce sont des biens qui possèdent un *corpus* rendant leur existence tangible et accessible au toucher, ou qui ont une existence physique appréhendable par l'un des cinq sens et qui peuvent être mesurés par des instruments technologiques [1](#page=1).
* Exemples: gaz, électricité [1](#page=1).
* **Biens incorporels:** Il s'agit d'abstractions n'ayant aucune existence physique, mais qui font l'objet d'appropriation. Ce sont des créations de l'esprit humain [1](#page=1) [2](#page=2).
* Exemples: droits de créance, universalités, cryptomonnaie [2](#page=2).
#### 2.1.2 Effets de la distinction sur la règle de droit
La distinction a des implications significatives, notamment concernant la notion d'universalité [2](#page=2).
* **Universalité:** Une universalité est un bien incorporel et non fongible, composé de plusieurs biens partageant une affectation commune. Les biens particuliers constituant une universalité peuvent être corporels ou incorporels, fongibles ou non fongibles, meubles ou immeubles, mais ils forment un ensemble cohérent uni par une identité ou une destination commune [2](#page=2).
* **Types d'universalités :**
* **Patrimoine:** Universalité de droit composée des biens et dettes, présents et à venir, d'une personne [2](#page=2).
* **Choses collectives:** Universalité de fait composée de biens corporels de même nature, non attachés matériellement mais réunis pour une même destination [2](#page=2).
* Exemples: livres d'une bibliothèque, œuvres d'un musée privé, réalisations d'un artiste, animaux d'un troupeau [2](#page=2).
* **Hérédités jacentes:** Universalités de fait désignant les patrimoines des défunts non encore partagés [2](#page=2).
* **Fonds de commerce:** Universalité de fait réunissant les biens nécessaires à l'exercice d'une profession [2](#page=2).
* Exemples: clientèle, droit au bail, stocks [2](#page=2).
* Le propriétaire des biens composant une universalité détient un droit réel unique sur l'ensemble, et les actes juridiques ou actions judiciaires concernant l'universalité s'appliquent à l'ensemble de ses biens. Par exemple, une seule vente peut concerner un fonds de commerce [2](#page=2).
### 2.2 Biens fongibles et non fongibles
#### 2.2.1 Critère de distinction
Le critère de distinction entre biens fongibles et non fongibles réside dans leur caractère librement interchangeable [2](#page=2).
* **Biens fongibles:** Ce sont des biens qui peuvent être librement remplacés ou intervertis l'un par l'autre dans un rapport juridique. Ils sont souvent qualifiés de "choses de genre" (*genera*), dont la valeur est déterminée par leur quantité, mesure, nombre ou poids, et qui sont dépourvues de singularité intrinsèque [2](#page=2) [3](#page=3).
* Exemples: monnaie, syllabus, voiture neuve [2](#page=2).
* **Biens non fongibles:** Ce sont des biens uniques possédant une valeur propre, qui ne peuvent pas être intervertis avec d'autres biens de même nature dans un rapport juridique. Ils sont souvent qualifiés de "choses certaines" (*species*), dont l'individualité importe aux parties et dont la valeur est déterminée à l'unité [3](#page=3).
* Exemples: billet dédicacé, syllabus annoté, voiture d'occasion (avec son kilométrage) [3](#page=3).
* **Biens consomptibles:** Biens destinés à disparaître par le premier usage [3](#page=3).
* Exemples: aliments (usage matériel), argent (usage juridique) [3](#page=3).
* **Biens non consomptibles:** Tous les autres biens qui résistent à l'usage [3](#page=3).
* Exemples: immeubles, vêtements, véhicules [3](#page=3).
> **Tip:** Les biens fongibles et consomptibles, ainsi que les choses de genre (*genera*), partagent un régime juridique similaire. De même, les biens non fongibles et non consomptibles, ainsi que les choses certaines (*species*), sont régis par des règles communes [3](#page=3).
#### 2.2.2 Modification conventionnelle de la catégorie
Les parties à un rapport juridique peuvent convenir de modifier la catégorie à laquelle appartient un bien, transcendant ainsi sa nature intrinsèque [3](#page=3).
* **Biens fongibles par nature :** Ces biens sont naturellement interchangeables.
* Exemples: livre, vêtement de grande distribution, denrées alimentaires [3](#page=3).
* **Biens fongibles par convention :** Biens qui ne sont pas fongibles par nature, mais pour lesquels les parties conviennent qu'ils seront librement interchangeables dans leur rapport juridique.
* Exemples: un billet de banque, qui a un numéro unique, peut être conventionnellement traité comme interchangeable avec un autre billet; moutons [3](#page=3).
* **Biens non fongibles par nature :** Biens intrinsèquement uniques.
* Exemples: maison, sculpture, cheval de concours [3](#page=3).
* **Biens non fongibles par convention :** Biens qui sont fongibles par nature, mais pour lesquels les parties attribuent une valeur propre, les rendant non remplaçables dans leur rapport juridique.
* Exemples: un livre ayant une valeur sentimentale, un vêtement porté lors d'une occasion spéciale, un objet ayant appartenu à un artiste [3](#page=3).
#### 2.2.3 Spéciation
La spéciation (*spes*) se produit lorsque des choses de genre (*genera*) sont transformées en choses certaines (*species*). Par exemple, un contrat de vente portant sur une partie spécifique d'un champ de blé transforme la *res* en *species*, modifiant les règles relatives aux obligations et à l'indemnisation [3](#page=3).
#### 2.2.4 Effets de la distinction sur la règle de droit
La distinction entre fongible/non fongible et genera/species a des conséquences importantes, notamment en matière de prêts et de la détermination des risques en cas de perte [3](#page=3).
* **Prêt de consommation:** Concerne des *genera* (biens fongibles). La personne qui reçoit le prêt devient propriétaire du bien prêté et peut en disposer, étant tenue de restituer une quantité équivalente de même nature et qualité [4](#page=4).
* **Prêt à usage (commodat):** Concerne des *species* (biens non fongibles). L'emprunteur n'acquiert pas la propriété du bien prêté et est tenu de restituer l'objet même reçu [3](#page=3).
#### 2.2.5 Titre de fait : possesseur ou détenteur
Le titre de fait, basé sur la situation matérielle, dépend de la nature du bien.
* **Possession:** Mainmise matérielle (*corpus*) d'un bien avec l'intention de se comporter comme le propriétaire ou le titulaire du droit réel (*animus*). Le possesseur a l'intention de garder le bien ou de le récupérer en cas de prêt/location [3](#page=3).
* **Détention:** Mainmise matérielle (*corpus*) d'un bien avec l'intention de le restituer à autrui [3](#page=3).
* **Species:** Le possesseur ou le détenteur. Par exemple, vous êtes possesseur de votre téléphone, mais si vous le prêtez, l'emprunteur devient détenteur [3](#page=3).
* **Genera:** Toujours possesseur. Par exemple, si vous empruntez un billet de vingt euros, vous en êtes possesseur car vous pouvez rendre un autre billet de vingt euros à la place [3](#page=3) [4](#page=4).
> **Tip:** Le cas du voleur est une exception: il est possesseur car il a l'intention de conserver le bien pour lui, même s'il n'en est pas le propriétaire [3](#page=3).
#### 2.2.6 Titre de droit : propriétaire ou non propriétaire
Le titre de droit concerne la qualité de propriétaire ou de non-propriétaire sur un bien.
* **Species:** Le détenteur peut être propriétaire ou non propriétaire. Par exemple, vous êtes propriétaire de votre téléphone, mais pas de celui que vous avez emprunté à un ami [4](#page=4).
* **Genera:** Le détenteur est toujours propriétaire, car il peut dépenser le bien et en restituer un autre de même nature et qualité [4](#page=4).
#### 2.2.7 Effets juridiques de la qualité de propriétaire
* Le droit de disposer (*abusus*), tant matériellement (destruction) que juridiquement (vente, donation), appartient uniquement au propriétaire [4](#page=4).
* Dans un contrat de prêt ou de louage portant sur une *species*, l'emprunteur ou le locataire ne devient pas propriétaire du bien qu'il doit restituer [4](#page=4).
* Dans un contrat impliquant une obligation de restitution portant sur une *genera*, la personne qui doit restituer le bien devient propriétaire de cette *genera* et peut l'utiliser pour son propre compte, tout en étant tenue de restituer une quantité équivalente [4](#page=4).
En résumé :
* **Species:** Peut être possesseur ou détenteur (titre de fait) ET propriétaire ou non propriétaire (titre de droit) [4](#page=4).
* **Genera:** Toujours possesseur (titre de fait) ET toujours propriétaire (titre de droit) [4](#page=4).
#### 2.2.8 Inexécution de l'obligation de restitution suite à la perte du bien
La perte d'un bien peut survenir par faute du débiteur ou par cas de force majeure (*casus*) [4](#page=4).
* **Perte consécutive à une faute du débiteur:** Il s'agit d'une inexécution fautive entraînant l'application du droit de la responsabilité. En cas de *species*, cela mène à une indemnisation; en cas de *genera*, à la restitution d'une quantité équivalente [4](#page=4).
* **Perte consécutive à un cas de force majeure:** Il s'agit d'une inexécution fortuite soumise à la théorie des risques. Selon la règle « la chose périt pour le propriétaire », le propriétaire supporte la perte [4](#page=4).
* **Inexécution d'une obligation portant sur des *genera*:** La règle « les choses de genre ne périssent pas » s'applique. Le débiteur pourra toujours exécuter son obligation en restituant une quantité équivalente. Le débiteur, devenu propriétaire des *genera* en sa possession, supporte la charge des risques liés à leur perte (faute ou *casus*). Le propriétaire initial d'une *genera* perdue par *casus* peut demander une indemnisation [4](#page=4).
---
# Statut du possesseur et du propriétaire face à la perte des biens
Cette section analyse la distinction entre possession et détention, et comment le statut de propriétaire ou de non-propriétaire influence la responsabilité en cas de perte ou de destruction d'un bien, en tenant compte de sa nature (genre ou certain).
### 3.1 Distinction entre choses de genre (genera) et choses certaines (species)
La distinction fondamentale entre les biens réside dans leur nature intrinsèque et la volonté des parties.
#### 3.1.1 Définitions et distinctions
* **Choses de genre (genera)**: Ce sont des biens dont les caractéristiques intrinsèques démontrent leur absence de singularité. Leur valeur est déterminée par leur quantité, mesure, nombre ou poids [3](#page=3).
* **Biens fongibles par nature**: Ces biens sont interchangeables par nature (ex.: livres de grande distribution, denrées alimentaires) [3](#page=3).
* **Biens fongibles par convention**: Bien que non fongibles par nature, les parties conviennent qu'ils seront librement interchangeables dans le rapport juridique (ex.: un billet de banque, des moutons) [3](#page=3).
* **Choses certaines (species)**: Ce sont des biens dont l'individualité importe aux parties. Ils possèdent des caractéristiques propres et leur valeur est déterminée à l'unité [3](#page=3).
* **Biens non fongibles par nature**: Ces biens ne sont pas interchangeables par nature (ex.: une maison, une sculpture, un cheval de concours) [3](#page=3).
* **Biens non fongibles par convention**: Bien que fongibles par nature, les parties leur attribuent une valeur propre les rendant non remplaçables dans le rapport juridique (ex.: un livre avec une valeur sentimentale, un vêtement porté à une occasion spéciale) [3](#page=3).
> **Tip:** La volonté des parties peut modifier la catégorie à laquelle appartient un bien, que ce soit pour des biens fongibles par nature (qui deviennent non fongibles par convention) ou des biens non fongibles par nature (qui deviennent fongibles par convention, bien que moins fréquent) [3](#page=3).
* **Spéciation**: Il s'agit de la transformation d'une chose de genre en chose certaine (ex.: la vente d'une partie spécifique d'un champ de blé) [3](#page=3).
#### 3.1.2 Effets de la distinction sur la règle de droit
Le régime juridique est identique pour les choses fongibles, consomptibles et de genre (regroupées sous "genera"), et pour les choses non fongibles, non consomptibles et certaines (regroupées sous "species") [3](#page=3).
* **Prêt de consommation**: Concerne les genera [3](#page=3).
* **Prêt à usage (commodat)**: Concerne les species [3](#page=3).
### 3.2 Titre de fait : possesseur ou détenteur
Le titre de fait d'une personne sur un bien dépend de la nature du bien et concerne la réalité matérielle, non la réalité juridique [3](#page=3).
* **Possession**: Il s'agit de la mainmise matérielle sur un bien ("corpus") avec l'intention de se comporter comme le propriétaire ou le titulaire du droit réel ("animus"). Le possesseur a l'intention de conserver le bien ou de le récupérer s'il a été prêté ou loué [3](#page=3).
* **Détention**: Il s'agit de la mainmise matérielle sur un bien ("corpus") avec l'intention de le restituer à autrui, c'est-à-dire à son possesseur [3](#page=3).
#### 3.2.1 Application aux genera et species
* **Species**: La personne peut être soit possesseur, soit détenteur [3](#page=3).
* **Exemple**: Vous êtes possesseur de votre téléphone. Si vous le prêtez à quelqu'un, cet emprunteur devient détenteur de votre téléphone [3](#page=3).
* **Genera**: La personne est toujours possesseur [3](#page=3).
* **Exemple**: Vous empruntez un billet de 20 dollars. Vous en êtes le possesseur car vous pouvez restituer un autre billet de même valeur [3](#page=3).
* **Cas du voleur**: Le voleur est possesseur car il a la mainmise matérielle et l'intention de conserver le bien pour lui, même s'il n'en est pas le propriétaire [3](#page=3).
### 3.3 Titre de droit : propriétaire ou non propriétaire
Le titre de droit se réfère à la qualité de propriétaire (verus dominus) ou non sur le bien [4](#page=4).
#### 3.3.1 Application aux genera et species
* **Species**: La personne peut être propriétaire ou non propriétaire du bien [4](#page=4).
* **Exemple**: Vous êtes propriétaire de votre téléphone, mais pas de celui que vous empruntez à un ami [4](#page=4).
* **Genera**: La personne est toujours propriétaire du bien [4](#page=4).
* **Exemple**: Vous empruntez un billet de 20 dollars. Vous en êtes propriétaire car vous pouvez le dépenser et restituer un autre billet de même valeur [4](#page=4).
#### 3.3.2 Effets juridiques de la qualité de propriétaire
* Le droit de disposer matériellement (destruction) ou juridiquement (abandon, vente, donation) du bien, l'« abusus », est détenu uniquement par le propriétaire [4](#page=4).
* Dans le cadre d'un contrat impliquant une obligation de restitution portant sur une **species**, la personne qui doit restituer le bien (emprunteur, locataire) ne devient pas propriétaire de cette species à la fin du contrat [4](#page=4).
* Dans le cadre d'un contrat portant sur une **genera**, la personne qui doit restituer le bien en devient propriétaire, car elle peut l'utiliser pour elle-même et restituer une quantité équivalente de même nature et qualité [4](#page=4).
En résumé :
* **Species**: peut être possesseur ou détenteur (titre de fait) ET propriétaire ou non propriétaire (titre de droit) [4](#page=4).
* **Genera**: toujours possesseur (titre de fait) ET toujours propriétaire (titre de droit) [4](#page=4).
### 3.4 Inexécution de l'obligation de restitution suite à la perte du bien
La perte d'un bien peut survenir par faute du débiteur ou par cas de force majeure (casus) [4](#page=4).
#### 3.4.1 Destruction consécutive à une faute du débiteur
Il s'agit d'une inexécution fautive, engageant le droit de la responsabilité.
* Pour les **species**, cela entraîne une indemnisation représentant la valeur du bien [4](#page=4).
* Pour les **genera**, il faut restituer une quantité équivalente [4](#page=4).
#### 3.4.2 Destruction consécutive à un cas de force majeure (casus)
Il s'agit d'une inexécution fortuite, soumise à la théorie des risques. La règle générale est que "la chose périt pour le propriétaire"; le propriétaire supporte la perte casu du bien [4](#page=4).
##### 3.4.2.1 Inexécution d'une obligation portant sur des genera
* La règle « les choses de genre ne périssent pas » s'applique: le débiteur pourra toujours exécuter son obligation en restituant une quantité équivalente de genera de même nature [4](#page=4).
* Le débiteur, devenu propriétaire des genera en sa possession, supporte la charge des risques liés à leur perte, qu'elle soit fautive ou fortuite.
* **Exemple**: Vous empruntez une somme d'argent qui vous est volée. Peu importe que vous soyez en faute ou non, vous devez restituer la même somme au prêteur [5](#page=5).
##### 3.4.2.2 Inexécution d'une obligation portant sur des species
* **Inexécution fautive**: Le débiteur, incapable de restituer la species par sa faute, doit une indemnisation correspondant à sa valeur. Le propriétaire ne peut pas demander d'indemnisation pour une perte casuelle dont il est resté propriétaire [5](#page=5).
* **Exemple**: Vous prêtez votre téléphone à une amie qui le casse. Elle doit vous rembourser la valeur du téléphone [5](#page=5).
* **Inexécution fortuite**: La règle « le débiteur d'une chose certaine est libéré par la perte casu de cette chose » s'applique. La charge des risques est supportée par le créancier, qui est resté propriétaire de la species [5](#page=5).
* **Exemple**: Vous prêtez votre téléphone à une amie qui subit un cambriolage. Le vol ayant eu lieu sans faute de sa part, elle ne vous doit rien [5](#page=5).
> **Tip:** La perte de genera ne dispense jamais le débiteur de restituer une quantité équivalente, quelle que soit l'origine de la perte (fautive ou fortuite). En revanche, la perte d'une species entraîne pour le débiteur l'obligation d'indemniser le créancier en cas de perte fautive, tandis qu'en cas de perte fortuite, le débiteur est libéré [5](#page=5).
#### 3.4.3 La théorie des risques
Cette théorie est applicable en cas d'inexécution d'un contrat synallagmatique par un casus. Elle aboutit à faire supporter la charge des risques par le propriétaire du bien détruit [5](#page=5).
* Si l'obligation porte sur une **species**, le propriétaire est le créancier (prêteur) [5](#page=5).
* Si l'obligation porte sur une **genera**, le propriétaire est le débiteur (emprunteur) [5](#page=5).
Dans les deux cas, la règle « le bien périt pour son propriétaire » s'applique [5](#page=5).
### 3.5 Moment du transfert de propriété
* **Contrat sur species**: Le transfert de propriété s'opère au moment de l'accord de volontés, sauf exceptions [5](#page=5).
* **Contrat sur genera**: Le transfert de propriété s'opère au moment de la spécification, c'est-à-dire l'identification des genera par comptage, mesurage, pesage, étiquetage, etc. [5](#page=5).
### 3.6 Prescription acquisitive
Seules les **species** peuvent être acquises par prescription acquisitive [5](#page=5).
### 3.7 Biens dans le commerce et hors commerce
#### 3.7.1 Critère de distinction : appropriation par une personne privée
* **Biens dans le commerce**: Ce sont les biens qui peuvent appartenir à une personne privée et faire l'objet de conventions entre particuliers, c'est-à-dire qu'ils peuvent circuler juridiquement (ex.: donation, location) [5](#page=5).
* **Biens hors commerce**: Ce sont les biens qui ne peuvent pas faire l'objet de contrats entre particuliers, soit par effet de la loi, soit par décision d'une autorité publique ou d'un jugement (ex.: médicaments spécifiques, armes, biens réquisitionnés) [5](#page=5).
> **Tip:** Certains biens, bien qu'appropriés, peuvent être inaliénables ou temporairement exclus de la circulation juridique suite à une décision judiciaire [5](#page=5).
---
# Biens dans et hors commerce, meubles et immeubles
This section examines the classification of goods into those that can legally circulate and those that are excluded, as well as the distinction between movable and immovable property and its impact on land registration.
### 4.1 Biens dans le commerce et hors commerce
#### 4.1.1 Critère de distinction : appropriation par une personne privée
* **Biens dans le commerce**: Ce sont les biens qui peuvent appartenir à une personne privée et faire l'objet de conventions entre particuliers, c'est-à-dire qu'ils peuvent circuler juridiquement par le biais de transactions telles que la donation ou la location [5](#page=5).
* **Biens hors commerce**: Ce sont les biens qui ne peuvent pas faire l'objet de contrats entre particuliers, soit par disposition de la loi, soit par décision d'une autorité publique, soit par jugement [5](#page=5).
> **Tip:** Bien que certains biens appropriés puissent être temporairement exclus de la circulation juridique suite à une décision judiciaire (par exemple, lors d'un divorce, un juge peut rendre certains biens inaliénables), cela ne les soustrait pas nécessairement de manière définitive au commerce [6](#page=6).
#### 4.1.2 Effet de la distinction sur la règle de droit
* Les biens hors commerce sont soustraits à la circulation juridique entre les personnes et sont intransmissibles [6](#page=6).
* Un contrat translatif de propriété portant sur des biens hors commerce est nul [6](#page=6).
* Le mécanisme de la prescription acquisitive est réservé exclusivement aux biens dans le commerce [6](#page=6).
### 4.2 Biens meubles et immeubles
#### 4.2.1 Critère de distinction : fixité et permanence géographique
La distinction entre meubles et immeubles est fondamentale en droit civil et se retrouve dans plusieurs régimes juridiques, notamment :
* Le régime des biens sans maître [6](#page=6).
* Le régime de la prescription acquisitive [6](#page=6).
* Le régime de l'action en réintégrande, réservée aux possesseurs d'immeubles [6](#page=6).
* Le régime des droits réels de gage sur les meubles et d'hypothèque sur les immeubles [6](#page=6).
Cette distinction s'applique également en droit judiciaire (saisies mobilières/immobilières), en droit de l'insolvabilité (privilèges mobiliers/immobiliers, hypothèque), en droit des assurances et dans la procédure de classement des biens [6](#page=6).
En droit fiscal, la distinction a des implications: la cession d'un bien meuble n'entraîne généralement pas de taxe spécifique, tandis que la cession d'un bien immeuble est soumise à un droit d'enregistrement. Les juges se réfèrent à la classification du droit civil en l'absence de classification propre en droit fiscal [6](#page=6).
##### 4.2.1.1 Immeubles par nature et par incorporation
* **Théorie des volumes**: La propriété immobilière s'étend au volume au-dessus et en dessous du sol, ne se limitant pas au sol lui-même, aux constructions ou aux plantations, mais englobant également les espaces en hauteur et en profondeur, ainsi que les ouvrages et matériaux s'y trouvant [6](#page=6).
* **Immeubles par nature/incorporation**: Ce sont le sol, les bâtiments, les végétaux et les biens fixés au sol ou à un bâtiment de manière durable, de sorte qu'ils ne peuvent en être détachés sans détérioration. Il s'agit de biens ancrés dans le sol de façon permanente [6](#page=6).
* **Exemples**: Fonds de terre, forêts, vergers, haies, ponts, châteaux d'eau, bâtiments [6](#page=6).
* **Immeuble par incorporation**: Il inclut tout bien meuble destiné à rester attaché à un immeuble de manière durable et habituelle. L'incorporation consiste à attacher un bien meuble à un immeuble de façon suffisamment permanente pour que le détachement cause une détérioration, rendant les biens "insolubles" [6](#page=6).
* **Exemples**: Chaudière, cuisine équipée, panneaux photovoltaïques [6](#page=6).
* Le critère physique de l'incorporation est complété par un **critère fonctionnel**: un bien meuble devient immeuble s'il est essentiel à l'immeuble [7](#page=7).
* **Exemple**: Une grue ancrée sur des rails incorporés au sol dans une zone portuaire destinée à des déplacements fonctionnels sur les quais [7](#page=7).
##### 4.2.1.2 Immeubles par destination
* Les immeubles par destination sont des biens meubles par nature que la loi considère fictivement comme immeubles en raison de leur affectation au service d'un bien immeuble, agissant comme ses accessoires [7](#page=7).
* **Condition**: L'accessoire et l'immeuble doivent appartenir à la même personne pour que le bien meuble soit qualifié d'immeuble par destination [7](#page=7).
* **Catégories** :
* Biens accessoires affectés à l'exploitation économique d'un immeuble, révélant cette exploitation aux tiers.
* **Exemples**: Camion utilisé pour l'exploitation d'un immeuble, linge et vaisselle d'un hôtel, œuvres d'une collection permanente de musée [7](#page=7).
* Biens accessoires installés de façon permanente dans un immeuble.
* **Exemples**: Cuisine équipée, bibliothèque encastrée, moulures [7](#page=7).
> **Exemple:** Une voiture utilisée pour les trajets d'une usine est un bien meuble devenu immeuble par destination en raison de son affectation à l'exploitation économique, à condition que le propriétaire de la voiture soit le même que celui de l'usine [7](#page=7).
##### 4.2.1.3 Immeubles incorporels
* Les immeubles incorporels sont des droits ou actions, réels ou personnels, portant sur des biens immobiliers [7](#page=7).
* **Exemples**: Droits réels de servitude, de superficie, d'hypothèque, droits de propriété ou d'usufruit sur un immeuble [7](#page=7).
#### 4.2.2 Biens meubles
* **Principe résiduel**: Sont meubles tous les biens qui ne sont pas immeubles selon la loi [7](#page=7).
* **Catégories** :
* **Meubles par nature** : Tous biens qui ne sont pas des immeubles.
* **Exemples**: Billets, œuvres, végétaux non incorporés au sol, objets, gaz [7](#page=7).
* **Meubles par anticipation** : Biens immeubles par nature que les parties considèrent fictivement comme déjà détachés du sol, par projection.
* **Exemples**: Vente d'arbres avant leur abattage, matériaux provenant d'un immeuble destiné à la démolition [7](#page=7).
* **Important**: Les biens temporairement détachés d'un immeuble pour réparation, par exemple, restent des biens immeubles [7](#page=7).
* **Meubles incorporels** : Droits ou actions, réels ou personnels, portant sur des biens meubles.
* **Exemples**: Droits de propriété, de copropriété ou d'usufruit sur un bien meuble [7](#page=7).
#### 4.2.3 Effet de la distinction sur la règle de droit : Publicité foncière
* **Publicité foncière**: C'est un formalisme qui exige que toutes les mutations immobilières, ainsi que divers actes et actions en justice portant sur un bien immeuble, soient mentionnés dans les registres de l'Administration générale de la Documentation patrimoniale (AGDP) [8](#page=8).
* **Fonction sociale** : Elle vise à informer les tiers intéressés sur la solvabilité du propriétaire de l'immeuble et leur permet de vérifier :
* La propriété d'un bien immeuble, l'existence d'une servitude ou d'un autre droit réel immobilier. Tous les actes constitutifs, translatifs ou déclaratifs doivent être transcrits intégralement [8](#page=8).
* Les actions en justice portant sur un bien immeuble doivent faire l'objet d'une mention marginale dans les registres de l'AGDP pour avertir les tiers d'une demande en justice susceptible de menacer l'immeuble [8](#page=8).
* L'état d'endettement du bien immeuble, les privilèges et hypothèques devant être inscrits [8](#page=8).
* En revanche, les actes d'aliénation ou les actions en justice concernant des biens meubles ne sont soumis à aucune mesure de publicité [8](#page=8).
> **Exemple d'actes donnant lieu à transcription**: Vente ou donation d'un bien immeuble, vente ou donation de l'usufruit d'un immeuble, accord d'un droit de préemption ou d'option sur un immeuble, constatation d'un héritage portant sur un immeuble [8](#page=8).
> **Exemple d'actes devant faire l'objet d'une mention marginale**: Annulation d'une vente immobilière, révocation d'une donation immobilière, suppression d'une servitude conventionnelle [8](#page=8).
#### 4.2.4 Effet de la publicité foncière : Formalisme de publicité
* **Formalisme de publicité**: La transcription dans les registres de l'AGDP rend l'acte juridique opposable aux tiers, qui sont censés en connaître l'existence [8](#page=8).
* **Sanction du non-respect du formalisme**: Le contrat reste valable entre les parties, mais il n'est pas opposable aux tiers de bonne foi titulaires d'un droit en conflit avec celui constaté dans l'acte non transcrit. Il s'agit d'un formalisme d'opposition aux tiers et non d'un formalisme de validité, car les parties sont nécessairement au courant de l'acte [8](#page=8).
> **Exemple**: Si un acte de vente d'un immeuble n'est pas transcrit dans les registres de l'AGDP, cette vente ne pourra pas être opposée à un créancier du vendeur. Ce créancier, considérant la vente comme inexistante à son égard, pourra saisir l'immeuble comme s'il appartenait toujours au vendeur [8](#page=8).
---
## Erreurs courantes à éviter
- Révisez tous les sujets en profondeur avant les examens
- Portez attention aux formules et définitions clés
- Pratiquez avec les exemples fournis dans chaque section
- Ne mémorisez pas sans comprendre les concepts sous-jacents
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Choses | Réalités, naturelles ou artificielles, corporelles ou incorporelles, qui se distinguent des animaux, lesquels se distinguent des personnes. Les dispositions relatives aux choses corporelles s'appliquent aux animaux. |
| Biens | Toutes les choses appropriées ou appropriables, étant susceptibles d'être appropriées par une personne et sur lesquelles quelqu'un peut exercer des droits. Au sens juridique, ce sont les choses qu'une personne est en droit de s'approprier en raison de leur valeur économique ou utilité. |
| Biens appropriables / Res nullius | Choses qui n'ont jamais été appropriées mais sont appropriables et susceptibles de faire partie du patrimoine d'une personne. |
| Biens sans maître / Res derelictae | Choses qui ont été appropriées avant d'être abandonnées librement ou volontairement par leur propriétaire. |
| Res publicae | Choses qui appartiennent à l'État, telles que les biens du domaine public qui ne sont pas appropriables au sens du droit civil. |
| Choses communes | Choses qui, en raison de leur abondance ou de leur nature, ne peuvent appartenir à une personne en particulier, leur usage étant commun à tous. |
| Biens corporels | Biens qui ont un corps tangible, accessibles au toucher ou aux autres sens, et qui peuvent être mesurés par un instrument technologique. |
| Biens incorporels | Abstractions n'ayant aucune existence physique qui font l'objet d'appropriation, telles que les créations de l'esprit humain comme les droits de créance ou la cryptomonnaie. |
| Universalité | Bien incorporel et non fongible, composé de plusieurs biens partageant une affectation commune, formant un ensemble cohérent. |
| Patrimoine | Universalité de droit composée des biens et dettes, présents et à venir, d'une personne. |
| Choses collectives | Universalité de fait composée de biens corporels de même nature, non attachés matériellement mais réunis en vue d'une même destination. |
| Biens fongibles | Biens librement interchangeables, susceptibles d'être remplacés ou intervertis l'un par l'autre dans un rapport juridique. |
| Biens non fongibles | Biens uniques qui ont une valeur propre et ne peuvent pas être intervertis avec d'autres biens de même nature dans un rapport juridique. |
| Biens consomptibles | Biens destinés à disparaître par le premier usage qui en est fait, comme les aliments ou l'argent. |
| Biens non consomptibles | Tous les autres biens qui résistent à l'usage qui en est fait, tels que les immeubles ou les vêtements. |
| Choses de genre (Genera) | Choses dont les caractéristiques intrinsèques démontrent qu'elles sont dépourvues de singularité, leur valeur se déterminant sur base de leur quantité, mesure, nombre ou poids. |
| Choses certaines (Species) | Choses dont l'individualité importe aux parties qui leur attribuent des caractéristiques propres, ayant une valeur intrinsèque qui se détermine à l'unité. |
| Spéciation | Transformation d'une chose de genre (genera) en chose certaine (species). |
| Possession | Mainmise matérielle d'un bien ("corpus") avec l'intention de se comporter comme le propriétaire ou le titulaire du droit réel ("animus"). |
| Détention | Mainmise matérielle d'un bien ("corpus") dans l'intention de le restituer à autrui. |
| Publicité foncière | Formalisme prévoyant que toutes les mutations immobilières et divers actes ou actions en justice portant sur un bien immeuble doivent être mentionnés dans les registres administratifs pour informer les tiers. |
| Formalisme de publicité | Transcription dans les registres administratifs qui rend l'acte juridique opposable aux tiers, qui sont censés en connaître l'existence. |
| Immeubles par nature/incorporation | Le sol, les bâtiments, les végétaux et les biens fixés au sol ou à un bâtiment de manière durable, qui ne pourraient en être détachés sans détérioration. |
| Immeuble par incorporation | Bien meuble attaché à un immeuble de façon suffisamment permanente pour que son détachement cause une détérioration. |
| Immeubles par destination | Biens meubles par nature que la loi répute fictivement immeubles en raison de leur affectation au service d'un bien immeuble, en raison de leur identité de propriétaire et de leur connexion fonctionnelle ou permanente. |
| Immeubles incorporels | Droits ou actions, réels ou personnels, portant sur des biens immobiliers, tels que les servitudes ou les hypothèques. |
| Biens meubles par nature | Tous les biens qui ne sont pas des biens immeubles. |
| Biens meubles par anticipation | Biens immeubles par nature que les parties considèrent fictivement comme déjà détachés du sol avant leur vente ou leur transformation. |
| Biens meubles incorporels | Droits ou actions, réels ou personnels, portant sur des biens meubles. |
Cover
synth2. chap2 - les droits réels.pdf
Summary
# La distinction et les caractéristiques des droits réels
Voici un résumé complet sur la distinction et les caractéristiques des droits réels, conçu pour un guide d'étude.
## 1. La distinction et les caractéristiques des droits réels
La distinction fondamentale entre les droits réels et les droits personnels réside dans la nature du lien qu'ils créent entre une personne et un bien, les droits réels offrant une relation directe et immédiate avec la chose elle-même [1](#page=1).
### 1.1 Distinction entre droits réels et droits personnels
#### 1.1.1 Droits personnels
Un titulaire de droit personnel dispose d'un droit indirect sur un bien. Ce droit ne lui permet pas d'exercer une emprise directe sur la chose, mais uniquement par l'intermédiaire du propriétaire, qui s'est contractuellement engagé à lui permettre d'en jouir. En d'autres termes, le titulaire d'un droit personnel n'a qu'un droit à l'égard du propriétaire, et non un droit sur le bien lui-même. Cette position est moins stable car elle dépend de l'exécution des obligations par le cocontractant [1](#page=1).
#### 1.1.2 Droits réels
Le titulaire d'un droit réel bénéficie d'un droit direct sur le bien. Il exerce une emprise sur la chose par lui-même et pour lui-même, sans dépendre de l'intervention d'un cocontractant pour en obtenir la jouissance. Cette situation offre une plus grande sécurité et stabilité, car le droit réel ne dépend pas de l'exécution d'obligations contractuelles [1](#page=1).
### 1.2 Caractéristiques des droits réels
Les droits réels possèdent des caractéristiques distinctives qui les différencient des droits personnels :
#### 1.2.1 Caractère absolu et opposabilité
Les droits réels sont qualifiés d'absolus car leur titulaire peut les opposer à quiconque revendiquerait un droit sur le bien. Ils s'imposent à tous [1](#page=1).
#### 1.2.2 Droit de suite
En cas de conflit entre droits réels, le droit réel antérieur prévaut sur le droit réel postérieur. Si un propriétaire est dépossédé de son bien, il peut revendiquer celui-ci en quelques mains qu'il se trouve. Cette prérogative est connue sous le nom de droit de suite, qui permet au titulaire d'un droit réel de l'opposer à toute personne acquérant un droit sur le même bien, sous réserve de cas particuliers [1](#page=1).
#### 1.2.3 Droit de disposition
Le titulaire d'un droit réel peut disposer de son droit. Par exemple, il peut céder son droit à un tiers sans l'accord du propriétaire si le droit réel est un droit d'usage. Ceci contraste avec le titulaire d'un droit personnel, qui a généralement besoin de l'accord de son cocontractant pour céder son droit [1](#page=1).
### 1.3 Le principe du *numerus clausus*
Contrairement aux droits personnels qui découlent de la volonté contractuelle et sont donc illimités, les droits réels sont issus du législateur et leur nombre est limité. Ce principe est appelé le *numerus clausus*, signifiant que "seul le législateur peut créer des droits réels". La loi institue dix droits réels: le droit de copropriété, la copropriété, les servitudes, le droit d'usufruit, le droit d'emphytéose, le droit de superficie, les privilèges spéciaux, le gage, l'hypothèque, et le droit de rétention [1](#page=1).
* Les servitudes, l'usufruit, l'emphytéose et la superficie sont des droits réels d'usage [1](#page=1).
* Les privilèges spéciaux, le gage, l'hypothèque et le droit de rétention sont des sûretés réelles [1](#page=1).
Le titulaire d'un droit de propriété a le plein pouvoir sur le bien, sous réserve des restrictions légales et des droits des tiers. Les prérogatives du propriétaire incluent le droit d'usage (*usus*), le droit aux fruits (*fructus*), et le droit de disposer matériellement ou juridiquement du bien (*abusus*). Par opposition, le titulaire d'un droit réel d'usage n'a qu'un pouvoir limité sur le bien, sans pouvoir en disposer [1](#page=1) [2](#page=2).
### 1.4 La possession
#### 1.4.1 Finalité de la possession
La possession est une situation de fait qui crée des effets juridiques, indépendamment du titre de droit. Elle correspond à la constatation qu'une personne se comporte comme le propriétaire d'un bien, même si elle ne l'est pas juridiquement [2](#page=2).
Les effets juridiques de la possession sont multiples :
* **Protection juridique du possesseur:** Le possesseur bénéficie d'une protection légale sans avoir à prouver sa qualité de propriétaire, grâce à la présomption de titularité du droit réel. Il est présumé propriétaire du bien [2](#page=2).
* **Acquisition de droits par prescription:** La possession, par l'écoulement de délais légaux et la réunion de conditions, peut mener à l'acquisition de la propriété par le biais de la prescription acquisitive [2](#page=2).
Cette protection repose sur la présomption réfragable que le possesseur est le propriétaire. Le droit protège le possesseur pour éviter la complexité de prouver un titre de propriété ("probatio diabolica") dans les transactions rapides sur les biens meubles ou les successions immobilières. Sur le plan social, la possession contribue à la paix publique en décourageant les tentatives d'appropriation illicite et assure la sécurité des rapports juridiques grâce à la prescription acquisitive [2](#page=2).
#### 1.4.2 Définition de la possession
La possession est la manifestation extérieure d'un droit réel, que le possesseur soit ou non titulaire de ce droit. Elle se caractérise par deux éléments [3](#page=3):
* **Le *corpus*:** L'emprise matérielle sur le bien ou l'exercice de fait du droit [3](#page=3).
* **L'*animus*:** L'intention de se comporter comme propriétaire, c'est-à-dire d'agir en qualité de titulaire du droit réel possédé [3](#page=3).
Sans l'*animus*, la personne n'est qu'un simple détenteur [3](#page=3).
#### 1.4.3 Distinction entre possession et détention
* **Possession:** Combine le *corpus* et l'*animus*. Même en l'absence de *corpus* physique (par exemple, si le bien est confié à un tiers en vertu d'un contrat de restitution comme un bail ou un prêt), le possesseur conserve sa qualité de possesseur si l'*animus* est présent; le tiers devient alors détenteur [3](#page=3).
* **Détention:** Caractérisée par le *corpus* mais sans l'*animus*. Le détenteur exerce un pouvoir de fait sur le bien sans intention de le conserver pour lui-même (ex: locataire, emprunteur). Il existe une présomption de non-inversion du titre de détention en titre de possession [3](#page=3).
### 1.5 Conditions de la possession
Pour produire ses effets juridiques, la possession doit être "utile" et, dans certains cas, le possesseur doit être de bonne foi.
#### 1.5.1 Possession utile
Une possession est dite utile si elle est :
* **Continue:** S'exerce avec régularité et durabilité [3](#page=3).
* **Publique:** S'exerce au grand jour, sans clandestinité [3](#page=3).
* **Paisible:** Ne résulte pas de la violence et ne perdure pas par celle-ci [3](#page=3).
* **Non équivoque:** Dépourvue d'ambiguïté quant à l'intention du possesseur [3](#page=3).
Si une possession débute en étant viciée par l'un de ces défauts, elle ne devient utile qu'à partir du moment où le vice prend fin [3](#page=3).
#### 1.5.2 Possession de bonne foi
La possession de bonne foi (*BF*) est celle où le possesseur a la conviction raisonnable et légitime d'être le véritable propriétaire ou titulaire du droit réel. Le possesseur est présumé de bonne foi, sauf preuve contraire [4](#page=4).
La possession de bonne foi entraîne des effets juridiques spécifiques, tels qu'une protection renforcée en matière mobilière, la possibilité d'acquérir la propriété par prescription décennale, le mécanisme de l'acquisition immédiate pour les meubles, et le droit aux fruits [4](#page=4).
### 1.6 Effets juridiques de la possession
La possession produit plusieurs effets juridiques majeurs :
#### 1.6.1 Rôle probatoire : Présomption légale de titularité
La possession fait présumer le droit exercé jusqu'à preuve du contraire. Le possesseur d'un bien est présumé en être le titulaire du droit réel. Cette présomption profite à tout possesseur, pourvu que sa possession soit utile. Elle protège le possesseur contre ceux qui prétendent à la propriété sans détenir le bien. Dans une action en revendication (*action pétitoire*), la charge de la preuve incombe au demandeur; à défaut de preuve, le possesseur obtient gain de cause [4](#page=4).
#### 1.6.2 Rôle probatoire renforcé en matière mobilière
La maxime "en fait de meubles, la possession vaut titre" renforce cette présomption en matière mobilière. Elle protège le possesseur de bonne foi qui a acquis un bien meuble d'une personne qui n'en était pas le véritable propriétaire, simplifiant ainsi la preuve de la propriété, notamment en l'absence d'écrits pour les transmissions de meubles de faible valeur. La possession utile et de bonne foi d'un bien meuble vaut présomption de titre de propriété, sauf preuve contraire [4](#page=4) [5](#page=5).
> **Tip :** Cette règle "en fait de meubles, la possession vaut titre" vise à sécuriser les transactions sur les biens meubles, où les preuves écrites sont moins courantes.
#### 1.6.3 Droit aux fruits réservé au possesseur de bonne foi
Le possesseur de bonne foi a droit aux fruits produits par le bien dont il se croit propriétaire. Ce droit s'éteint dès que sa bonne foi cesse ou est mise en demeure [5](#page=5).
#### 1.6.4 Droit au remboursement des impenses
Le possesseur ou détenteur peut demander le remboursement des dépenses (impenses) faites sur un bien appartenant à autrui. Les impenses nécessaires donnent lieu à un remboursement intégral, les impenses utiles à un remboursement partiel (basé sur la plus-value), et les impenses voluptuaires (de pur agrément) n'ouvrent droit à aucun remboursement [5](#page=5).
#### 1.6.5 Protection possessoire en matière immobilière
En cas de dépossession d'un droit réel immobilier suite à une voie de fait ou à la violence, le possesseur peut intenter une action possessoire (*action réintégrande*) pour être réintégré dans sa possession. Cette action doit être intentée dans l'année du fait de dépossession [5](#page=5).
### 1.7 Droit de propriété
#### 1.7.1 Finalité et contenu
Le droit de propriété est un droit fondamental, déclaré "inviolable et sacré". Il a une fonction sociale, devant être mis au service de la collectivité. Le droit de propriété confère trois attributs: l'usage (*usus*), la jouissance des fruits (*fructus*), et la disposition (*abusus*) matérielle et juridique du bien. C'est un droit perpétuel qui ne s'éteint pas par le non-usage, sauf prescription acquisitive par un tiers [6](#page=6).
#### 1.7.2 Droit aux fruits
Les fruits sont les biens accessoires produits périodiquement par un bien principal sans en épuiser la substance. Ils peuvent être naturels (produits organiques, reproduction animale) ou civils (intérêts, loyers). Les produits, en revanche, entraînent l'épuisement de la substance du bien principal (ex: pétrole). Par principe, "l'accessoire suit le principal", le propriétaire du bien principal acquiert les fruits. Des exceptions existent, notamment pour le possesseur de bonne foi ou le titulaire d'un droit réel d'usage [7](#page=7).
#### 1.7.3 Limites au droit de propriété
Le caractère absolu du droit de propriété n'autorise pas un exercice sans contraintes. Les restrictions peuvent viser l'intérêt général (expropriation, réquisition, urbanisme) ou l'intérêt particulier (relations de voisinage, empiètement) [7-8](#page=7-8) [7](#page=7).
* **Abus de droit:** L'exercice fautif d'un droit, causant un dommage disproportionné à autrui, constitue une faute civile [8](#page=8).
* **Troubles de voisinage:** Tout propriétaire a le droit de jouir de son bien dans un équilibre avec celui des autres. Un fait non fautif rompant cet équilibre peut ouvrir droit à réparation (responsabilité objective) [9](#page=9).
### 1.8 Modes d'acquisition du droit de propriété
Le droit de propriété s'acquiert par mode originaire (création d'un nouveau droit) ou par mode dérivé (transmission d'un droit existant) [10](#page=10).
#### 1.8.1 Hiérarchie des modes de preuve
1. Mode originaire l'emporte sur le mode dérivé [10](#page=10).
2. Mode dérivé l'emporte sur la possession [10](#page=10).
3. À défaut de preuve originaire ou dérivée, la possession prévaut [10](#page=10).
#### 1.8.2 Modes originaires
Ils créent un nouveau droit de propriété et reposent sur la preuve de l'acte ou du fait juridique constitutif du droit. Exemples: trouvaille, transformation, accession, prescription acquisitive [11](#page=11).
#### 1.8.3 Modes dérivés
Ils résultent d'un acte ou fait juridique translatif (vente, donation, succession). Ils constituent une "probatio diabolica" car la preuve de la propriété dépend de la preuve que le cédant était lui-même le propriétaire [10](#page=10).
### 1.9 Prescription acquisitive
La prescription acquisitive est un mode originaire d'acquisition de la propriété et de certains droits réels, fondé sur l'exercice prolongé de ces droits [15](#page=15).
* **Prescription acquisitive ordinaire:** 10 ans pour un possesseur de bonne foi, 30 ans pour un possesseur de mauvaise foi [17](#page=17).
* **Acquisition immédiate de bonne foi en matière mobilière:** Permet au possesseur de bonne foi d'un bien meuble, acquis à titre onéreux, d'en devenir immédiatement propriétaire, sauf exceptions [17](#page=17).
> **Tip :** Le délai de prescription acquisitive peut être atteint par jonction des possessions successives, suspension ou interruption [18-19](#page=18-19).
### 1.10 Causes d'extinction du droit de propriété
Le droit de propriété est perpétuel, mais peut s'éteindre notamment par la disparition matérielle du bien, l'anéantissement du titre d'acquisition, la disparition juridique (expropriation) ou la renonciation [20](#page=20).
### 1.11 Sanctions du droit de propriété
Les sanctions principales sont l'action en revendication (pour obtenir la restitution du bien) et l'action pétitoire (pour faire reconnaître l'existence d'un droit réel) [20](#page=20).
### 1.12 Copropriété
La copropriété est la situation où plusieurs personnes ont un droit de propriété sur un même bien. Elle peut être fortuite (succession), volontaire (accord des parties) ou forcée (parties communes d'un immeuble) [21-22](#page=21-22). L'indivision prend fin par le partage [20](#page=20) [21](#page=21).
### 1.13 Droits réels d'usage
Ces droits (usufruit, servitudes, emphytéose, superficie) confèrent des pouvoirs de jouissance sur un bien appartenant à autrui. Ils sont généralement temporaires (maximum 99 ans ou viagers). Le titulaire a l'*usus* et le *fructus*, tandis que le propriétaire conserve l'*abusus*. Ces droits s'éteignent par l'arrivée du terme, la confusion, la déchéance, ou la prescription extinctive [23](#page=23) [25](#page=25).
#### 1.13.1 Usufruit
L'usufruit confère un droit de jouissance temporaire et viager sur un bien meuble ou immeuble, ainsi que le droit de percevoir les fruits, à charge d'user du bien avec prudence et de le restituer. Il peut être constitué par la loi (droits successoraux du conjoint survivant), par contrat, par testament, ou par prescription acquisitive [26-28](#page=26-28). L'usufruitier a le droit d'usage et aux fruits, mais ne peut pas disposer du bien. Il a des obligations d'assurance, de prudence, de prise en charge des réparations d'entretien, et de restitution. La nue-propriété peut être aliénée ou grevée d'une hypothèque, mais la vente du bien grevé d'usufruit ne porte que sur la nue-propriété. La conversion de l'usufruit en une valeur équivalente est possible pour éviter les conflits [25](#page=25) [28](#page=28) [29](#page=29).
---
# La possession et ses effets juridiques
La possession est une situation de fait qui, bien qu'indépendante du droit de propriété, génère des effets juridiques significatifs, notamment par la présomption de titularité du droit réel et la possibilité d'acquérir la propriété par la prescription acquisitive [2](#page=2).
### 2.1 La finalité de la possession
La possession se distingue de la situation de droit, qui identifie le statut d'une personne en fonction de son titre juridique (propriétaire, usufruitier) et des pouvoirs qui en découlent (usage, fruits, disposition). La possession, quant à elle, est une situation de fait qui reconnaît le statut d'une personne en fonction de son comportement vis-à-vis d'un bien (possesseur, détenteur) et crée des effets juridiques indépendamment de son titre de droit. Elle se caractérise par le comportement de la personne qui se comporte comme si elle était propriétaire, même si elle ne l'est pas en réalité, constituant ainsi une réalité factuelle à laquelle le droit attache des effets précis [2](#page=2).
Les effets juridiques de la possession sont multiples :
* **Protection spécifique du possesseur:** Le possesseur bénéficie d'une protection légale sans avoir à prouver sa qualité de propriétaire, grâce à la présomption de titularité du droit réel. Ainsi, le possesseur est présumé propriétaire du bien [2](#page=2).
* **Acquisition de droits par prescription acquisitive:** La possession, moyennant l'écoulement de délais légaux et la réunion de conditions, peut mener à l'acquisition de la propriété [2](#page=2).
La protection du possesseur repose sur une double présomption réfragable: le possesseur a le corpus (la maîtrise matérielle) et le possesseur est présumé propriétaire. L'objectif juridique est de protéger le véritable propriétaire en présumant que le possesseur l'est, évitant ainsi la "probatio diabolica" (la preuve diabolique) souvent complexe due à la succession des mutations immobilières ou à la rapidité des transactions sur biens meubles [2](#page=2).
Sur le plan social, la possession contribue au respect de la paix publique en dissuadant les tentatives d'appropriation illicite et assure la sécurité des rapports juridiques en protégeant les relations sur les biens grâce à la prescription acquisitive [3](#page=3).
### 2.2 La définition de la possession
La possession est la manifestation extérieure d'un droit réel, que le possesseur en soit ou non titulaire. Elle représente un pouvoir de fait qu'une personne exerce sur un bien ou un droit, applicable aux biens corporels comme incorporels [3](#page=3).
Pour qu'une possession existe, deux conditions cumulatives sont nécessaires :
* **Corpus:** L'emprise matérielle sur le bien, c'est-à-dire le bien physiquement entre les mains de la personne ou l'exercice de fait du droit [3](#page=3).
* **Animus:** L'intention de se comporter comme propriétaire, c'est-à-dire l'intention d'agir en qualité de titulaire du droit réel possédé [3](#page=3).
À défaut d'animus, la personne qui a le corpus du bien n'est pas possesseur mais simple détenteur [3](#page=3).
> **Tip :** L'animus est un élément psychologique essentiel. Il distingue le possesseur du simple détenteur.
### 2.3 Distinction entre possession et détention
La possession se caractérise par la réunion du "corpus" et de "l'animus". Toute personne ayant le corpus d'un bien est présumée en être le possesseur [3](#page=3).
Lorsque le possesseur confie son bien à un tiers en vertu d'un contrat imposant une obligation de restitution (bail, prêt) ou d'un droit réel d'usage (usufruit), il conserve sa qualité de possesseur même sans avoir le corpus. Dans ce cas, la possession est réduite à l'animus, et le tiers devient un simple détenteur, tenu de restituer le bien au possesseur [3](#page=3).
La détention, quant à elle, se caractérise par le "corpus" sans "l'animus". Le détenteur exerce un pouvoir de fait sur le bien matériellement, mais sans l'intention de le conserver pour lui-même [3](#page=3).
> **Exemple :** Un locataire, un emprunteur ou un dépositaire d'une chose sont des détenteurs.
Il existe une présomption de non-inversion du titre de détention en titre de possession, qui peut être renversée. Celui qui a l'emprise matérielle sur un bien en qualité de détenteur est présumé le rester. Le titre de détenteur se transmet aux ayant-cause universels ou à titre universel [3](#page=3).
### 2.4 Conditions de la possession utile
Pour produire ses effets juridiques, la possession doit être "utile", c'est-à-dire continue, publique, paisible et non équivoque [3](#page=3).
* **Continue:** La possession s'exerce avec régularité et durabilité [3](#page=3).
* **Publique:** La possession s'exerce au grand jour, de manière non clandestine [3](#page=3).
* **Paisible:** La possession ne résulte pas de la violence et ne perdure pas par la violence [3](#page=3).
* **Non équivoque:** La possession est dépourvue de toute ambiguïté et ne peut se prêter à plusieurs interprétations quant à l'intention du possesseur de se considérer comme propriétaire [3](#page=3).
Une possession viciée par la discontinuité, la clandestinité, la violence ou l'équivoque n'est pas utile. Elle ne le devient que lorsque le vice prend fin [3](#page=3).
> **Tip :** La condition d'utilité vise à assurer que la possession soit facilement vérifiable et ne puisse être cachée ou imposée.
### 2.5 La possession de bonne foi
La possession de bonne foi (BF) repose sur la conviction raisonnable et légitime du possesseur d'être le véritable propriétaire du bien qu'il possède ou le véritable titulaire du droit réel qu'il exerce. Le possesseur est présumé de bonne foi, sauf preuve contraire [4](#page=4).
Les effets juridiques de la possession sont particulièrement réservés au possesseur de bonne foi. Cela inclut une protection renforcée en cas de transmission d'un bien meuble, la prescription acquisitive par dix ans, le mécanisme de l'acquisition immédiate en matière mobilière, et le droit aux fruits produits par le bien [4](#page=4).
### 2.6 Les effets juridiques de la possession
La possession produit plusieurs effets juridiques majeurs [4](#page=4):
* **Présomption légale de titularité:** Le possesseur d'un bien est présumé être titulaire du droit réel portant sur ce bien, et donc propriétaire, jusqu'à preuve du contraire. Cette présomption profite à tout possesseur, pour des biens meubles ou immeubles, à condition que sa possession soit utile. Elle protège le possesseur contre quiconque se prétendant propriétaire sans détenir physiquement le bien et définit les rôles dans le cadre d'une action en revendication, qui est une action pétitoire visant à trancher le fond du droit. À défaut de succès du demandeur dans la preuve de sa propriété, le possesseur conserve le bien [4](#page=4).
* **Rôle probatoire renforcé en matière mobilière:** En matière de biens meubles, la règle "en fait de meubles, la possession vaut titre" renforce la présomption de titularité. Cette protection s'applique lorsque le possesseur actuel a directement succédé dans la possession et a de bonnes raisons de croire qu'il est devenu le nouveau propriétaire. Elle protège le possesseur de BF contre l'aliénateur ou ses héritiers qui voudraient revendiquer la propriété sans écrit, car en matière mobilière, l'absence d'écrit est courante pour les transmissions, sauf pour des montants supérieurs à 3500 euros. Ainsi, une possession utile et de BF d'un bien meuble vaut présomption de titre de propriété, sauf preuve contraire (contrat, etc.). La charge de la preuve est renversée: si un demandeur revendique la propriété d'un bien meuble contre un possesseur, ce dernier aura gain de cause sans devoir prouver son droit de propriété, sauf si des preuves spécifiques sont rapportées. Ces preuves peuvent être que le possesseur actuel est un simple détenteur tenu à restitution, que la possession est viciée, que le possesseur n'est pas de BF, ou que le titre d'aliénation est nul [4](#page=4) [5](#page=5).
> **Exemple :** Si une personne vend ou donne un bien meuble, et que l'acheteur/donataire en prend possession de bonne foi, et que plus tard le vendeur/donateur ou ses héritiers veulent récupérer le bien en invoquant l'absence d'un acte écrit, la possession de BF de l'acquéreur/donataire sera généralement opposable.
* **Acquisition de la propriété par prescription acquisitive:** La possession fait acquérir la propriété selon les délais et conditions légales, constituant une règle de fond [4](#page=4).
* **Droit aux fruits:** Le possesseur de BF devient propriétaire des fruits produits par le bien tant que sa bonne foi subsiste. Si le possesseur est de mauvaise foi (MF), il doit restituer les fruits perçus au véritable propriétaire, car l'accessoire suit le principal. Le droit aux fruits s'éteint au moment où cesse la BF, ou par mise en demeure ou citation en justice [4](#page=4) [5](#page=5).
* **Droit au remboursement des impenses:** Le possesseur ou détenteur a droit au remboursement des dépenses faites sur un bien appartenant à autrui. La théorie des impenses ne peut être invoquée qu'à titre subsidiaire. Les dépenses nécessaires, indispensables à la conservation de la chose, donnent lieu à un remboursement intégral [5](#page=5).
---
# Le droit de propriété : contenu, limites et modes d'acquisition
Le droit de propriété, qualifié de fondamental et sacré, confère à son titulaire un ensemble de prérogatives tout en étant soumis à des limites d'ordre général et particulier, et peut être acquis par des modes originaires ou dérivés.
### 3.1 Contenu du droit de propriété
Le droit de propriété est un droit fondamental, déclaré « inviolable et sacré » par la Déclaration des droits de l'Homme et du citoyen. Il est également garanti par la Convention Européenne des Droits de l'Homme (CEDH) dans son Premier protocole additionnel, qui protège les biens des particuliers contre l'intervention des États, stipulant que nul ne peut être privé de sa propriété que pour cause d'utilité publique et dans les conditions prévues par la loi et les principes généraux du droit international [6](#page=6).
#### 3.1.1 Plein pouvoir
En tant que droit réel, le droit de propriété réunit trois attributs essentiels chez le propriétaire :
* Le droit d'usage du bien [6](#page=6).
* Le droit de jouissance des fruits du bien [6](#page=6).
* Le droit de disposition du bien, tant sur le plan matériel (consommer, abandonner, détruire) que juridique (donner, vendre, léguer) [6](#page=6).
Ces prérogatives sont conférées à une seule et même personne, le propriétaire, formant une configuration unitaire, par opposition aux droits réels d'usage qui répartissent ces prérogatives [6](#page=6).
#### 3.1.2 Droit perpétuel
Le droit de propriété ne s'éteint pas par le non-usage, sauf si les conditions de la prescription acquisitive sont réunies par une autre personne qui possède le bien pendant le temps et selon les conditions légales [7](#page=7).
#### 3.1.3 Droit aux fruits
Les fruits sont les biens accessoires produits par un bien principal de manière périodique, sans épuisement de la substance du bien principal. Ils se distinguent des produits, qui entraînent l'épuisement de la substance du bien principal [7](#page=7).
* **Fruits naturels**: produits de manière organique ou issus de la reproduction animale (ex: blé, lait, veaux). Ils s'acquièrent au moment de leur séparation du bien principal [7](#page=7).
* **Fruits civils**: résultent de la valorisation d'un bien par contrat (ex: intérêts bancaires, loyers). Ils sont acquis au moment de leur exigibilité, jour le jour [7](#page=7).
Par le principe « l'accessoire suit le principal », la propriété des fruits revient au propriétaire du bien principal. Il existe cependant des exceptions [7](#page=7):
* Le possesseur de bonne foi a droit aux fruits [7](#page=7).
* Si le bien principal fait l'objet d'un droit réel d'usage (usufruit, emphytéose, superficie), le droit aux fruits revient au titulaire de ce droit réel d'usage [7](#page=7).
* Un voisin, titulaire d'aucun droit réel sur le bien principal, peut avoir droit aux fruits tombés naturellement des arbres du fonds contigu [7](#page=7).
#### 3.1.4 Fonction sociale
Le droit de propriété doit être mis au service de la collectivité. Un non-usage incompatible avec les besoins sociaux peut entraîner des sanctions, comme la pénalité des propriétaires d'immeubles laissés inoccupés [6](#page=6).
### 3.2 Limites au droit de propriété
Le caractère absolu du droit de propriété n'implique pas un exercice sans contrainte; il doit être compatible avec l'exercice des droits d'autrui et avec l'intérêt de la société [7](#page=7).
#### 3.2.1 Restrictions particulières
Ces restrictions visent à concilier l'intérêt général ou l'intérêt particulier avec le droit de propriété.
**1) Intérêt général** : des impératifs de protection et de bien-être de la collectivité justifient des atteintes aux droits subjectifs des particuliers.
* **Expropriation**: l'autorité publique peut priver une personne de sa propriété immobilière pour utilité publique, moyennant une indemnisation juste et préalable (ex: construction de ligne de train) [7](#page=7).
* **Réquisition**: l'autorité publique peut s'approprier temporairement des biens meubles ou immeubles pour faire face à des besoins exceptionnels (ex: réquisition de matériel médical lors d'une pandémie) [8](#page=8).
* **Prescription urbanistique**: l'octroi de permis de bâtir est subordonné au respect de règles précises concernant la construction (hauteur, orientation, architecture, matériaux) [8](#page=8).
* **Mesure de classement du patrimoine**: les biens classés sont soumis à un régime particulier, interdisant par exemple leur destruction par le propriétaire [8](#page=8).
* **Droit de pénétration**: il est permis de s'introduire sur un terrain non bâti et non cultivé, à condition qu'il ne soit pas clôturé, que l'accès n'ait pas été clairement interdit, et qu'aucun dommage n'en résulte [8](#page=8).
**2) Intérêt particulier** : la loi impose au propriétaire de subir l'empiètement du droit d'un autre propriétaire.
* **Relations de voisinage**: le propriétaire doit tolérer certaines atteintes à la jouissance de son droit au bénéfice du propriétaire voisin (ex: clôtures mitoyennes, servitudes légales, respect des distances légales) [8](#page=8).
* **Restrictions auto-imposées**: un propriétaire peut restreindre la jouissance de son propre droit en concédant à un tiers un autre droit réel sur son bien (ex: gage, hypothèque) [8](#page=8).
#### 3.2.2 Restrictions générales
Ces restrictions s'appliquent de manière plus large et visent à réguler l'exercice des droits pour éviter des situations abusives ou préjudiciables.
**1) Abus de droit**
La théorie de l'abus de droit considère que l'exercice d'un droit portant atteinte de manière disproportionnée au droit d'autrui constitue une faute civile. Ce concept est fondé sur le principe de bonne foi et articulé avec la protection de l'intérêt public (sécurité, environnement). Les cas d'abus de droit incluent [8](#page=8):
* Exercer un droit dans l'intention de nuire à autrui, ou sans intérêt raisonnable tout en causant un dommage [8](#page=8).
* Choisir, parmi des manières équivalentes d'exercer un droit, celle qui porte préjudice à autrui [8](#page=8).
* Exercer un droit en disproportion manifeste entre l'avantage tiré et le préjudice causé à autrui [8](#page=8).
La théorie de la « rechtsverwerking » (découragement de l'exercice d'un droit) peut également être considérée comme une forme d'abus de droit lorsque quelqu'un s'abstient durablement d'exercer son droit, créant une attente légitime chez autrui, avant de le réexercer [9](#page=9).
La sanction de l'abus de droit est la réduction du droit à un usage normal [9](#page=9).
**2) Troubles de voisinage**
La théorie des troubles de voisinage établit qu'un propriétaire a le droit de jouir de son bien dans un juste équilibre avec le droit de jouissance des autres sur leur propre bien. Un trouble de voisinage survient lorsqu'un propriétaire, par un fait non fautif, rompt cet équilibre en imposant à son voisin un trouble excédant les inconvénients ordinaires, ouvrant droit à réparation sur une base de responsabilité objective [9](#page=9).
Cette théorie peut être invoquée par ou contre des personnes autres que le propriétaire, comme un locataire ou un usufruitier. Les conditions de mise en œuvre sont [9](#page=9):
* **Voisinage des deux biens immeubles**: les biens doivent être suffisamment proches, sans nécessairement être contigus (ex: nuisances sonores d'un aéroport pour des riverains éloignés) [9](#page=9).
* **Trouble excessif imputable**: le trouble doit être supérieur à la mesure habituelle des inconvénients ordinains [9](#page=9).
Les causes de troubles peuvent être des dégradations matérielles, des atteintes fonctionnelles (ex: étouffement de tirage de cheminée), ou des nuisances sonores, olfactives, esthétiques, ou de confort (ex: perte de luminosité, poussières, humidité). Le trouble excessif peut être permanent ou temporaire [9](#page=9).
La sanction vise le rétablissement de l'équilibre par des mesures ordonnées par le juge (indemnité pécuniaire, indemnisation pour mesures de protection, dispositifs de réduction du trouble). La théorie peut également être invoquée à titre préventif [9](#page=9).
### 3.3 Modes d'acquisition du droit de propriété
Le droit de propriété s'acquiert soit par un titre résultant d'un acte juridique, soit par un mode originaire [10](#page=10).
#### 3.3.1 Hiérarchie des modes de preuve de la propriété
En cas de conflit, la priorité est donnée aux modes de preuve selon l'ordre suivant :
1. Celui qui prouve son droit par un mode originaire l'emporte sur celui qui le prouve par un mode dérivé.
2. Celui qui prouve son droit par un mode dérivé l'emporte sur celui qui prouve être possesseur.
3. À défaut de preuve par mode originaire ou dérivé, la possession prévaut [10](#page=10).
#### 3.3.2 Modes dérivés de transmission du droit privé
Les modes dérivés sont ceux par lesquels l'acquisition de la propriété résulte d'un titre translatif (vente, donation, legs, succession). Ils visent la transmission du droit d'une personne à une autre [10](#page=10).
* **"Probatio diabolica"**: les modes dérivés constatent la volonté de transmission, mais il faut prouver que le vendeur, donateur ou testateur était le véritable propriétaire. Le principe est que « personne ne peut transférer plus de droits qu'il n'en a lui-même ». Ces modes impliquent donc une preuve relative du droit de propriété [10](#page=10).
* **Prescription acquisitive**: pour éviter les ambiguïtés, la prescription acquisitive permet d'acquérir la propriété par un mode originaire après une possession utile prolongée [10](#page=10).
Les principaux modes dérivés pour une personne physique sont :
* Succession légale [10](#page=10).
* Succession testamentaire [10](#page=10).
* Contrat translatif de propriété [10](#page=10).
#### 3.3.3 Modes originaires de constitution du droit de propriété
Les modes originaires sont ceux où la loi crée un nouveau droit de propriété dans le chef d'une personne, indépendamment de la volonté d'un propriétaire précédent. Ils sont énumérés par la loi et créent un droit de propriété absolu [11](#page=11).
Ces modes interviennent lorsque :
* La chose n'a pas encore de propriétaire (chose trouvée) [11](#page=11).
* Le droit de propriété du propriétaire initial s'éteint en raison de circonstances particulières [11](#page=11).
La preuve de la propriété par un mode originaire repose sur la preuve de l'acte ou du fait juridique lui-même, constituant une preuve absolue du droit [11](#page=11).
Les modes originaires d'acquisition du droit de propriété incluent :
* Régime des choses corporelles trouvées [11](#page=11).
* Transformation [11](#page=11).
* Accession mobilière/immobilière [11](#page=11).
* Prescription acquisitive [11](#page=11).
Chaque mode originaire repose sur un fait matériel: découverte, création, incorporation, ou possession utile [11](#page=11).
#### 3.3.4 Le régime des choses corporelles trouvées
La découverte de choses corporelles non volées, perdues, abandonnées, cachées ou non récupérées peut entraîner l'extinction du droit de propriété du propriétaire initial et la création d'un nouveau droit de propriété dans le chef du trouveur, sous certaines conditions légales [11](#page=11).
**Conditions légales et procédure** :
* **Déclaration et recherche du propriétaire**: dans les sept jours suivant la découverte, une déclaration doit être faite à la commune qui l'enregistre dans un registre des choses trouvées. Si le propriétaire est connu, il est invité à venir retirer son bien. Le trouveur a l'obligation d'informer le propriétaire par lettre recommandée si la chose est trouvée sur la propriété d'autrui [12](#page=12).
* **Vente éventuelle**: après six mois, la chose peut être vendue de bonne foi et de manière économiquement justifiée, sauf si elle est périssable ou préjudiciable à la santé/sécurité publique. Pour un vélo, le délai de conservation est de trois mois [12](#page=12).
* **Acquisition de la propriété par le trouveur**: le trouveur devient propriétaire après cinq ans s'il a accompli toutes les démarches légales et que le propriétaire ne s'est pas manifesté. Si les obligations légales de publicité ne sont pas remplies, le trouveur ne devient propriétaire qu'après trente ans, à condition que sa possession soit utile [12](#page=12).
**Récompense raisonnable**: si le trouveur a accompli ses obligations mais que la chose doit être restituée à son propriétaire, il a droit à une récompense raisonnable [12](#page=12).
**Cas spécifiques** :
* **Biens perdus/volés**: le propriétaire peut les récupérer pendant cinq ans en indemnisant le trouveur pour les frais. Sans manifestation après cinq ans, le trouveur devient propriétaire [12](#page=12).
* **Choses abandonnées**: le trouveur en devient immédiatement propriétaire sous réserve des conditions légales de publicité, sauf si le bien a été jeté ou placé en dehors d'une habitation pour enlèvement [12](#page=12).
* **Choses cachées dont propriétaire inconnu**: si découvert par le propriétaire du bien où elle est cachée, il en devient instantanément propriétaire. Si découvert par un tiers dans le bien d'autrui, la chose appartient pour moitié au trouveur et pour moitié au propriétaire du bien, sous réserve de déclaration et si la trouvaille est hasardeuse [12](#page=12).
* **Choses cachées dont propriétaire connu**: le propriétaire peut récupérer son bien dans les cinq ans s'il apporte la preuve de son droit de propriété. Sans accomplissement des obligations légales, le propriétaire du bien et le trouveur deviennent propriétaires après trente ans de possession utile [12](#page=12).
* **Choses non enlevées**: si un bien confié pour conservation/travaux n'est pas récupéré, le détenteur peut le vendre après un an et s'attribuer le montant de sa créance. Le surplus est versé au propriétaire ou sur un compte séparé. Après cinq ans, le montant versé sur le compte ainsi que les intérêts reviennent au Trésor public [13](#page=13).
#### 3.3.5 Transformation
La transformation est un mode originaire d'acquisition de la propriété d'un bien nouveau créé à partir d'un bien initial appartenant à autrui [13](#page=13).
* La personne qui a transformé le bien en devient propriétaire, sauf si la valeur du bien initial est manifestement supérieure au coût du travail ou des matériaux. Dans ce cas, le propriétaire du bien initial devient propriétaire du bien transformé [13](#page=13).
* Dans les deux cas, des indemnités doivent être versées à celui qui ne devient pas propriétaire [13](#page=13).
#### 3.3.6 Accession
L'accession est un mode originaire d'acquisition de la propriété d'un bien accessoire incorporé dans un bien principal appartenant à autrui [13](#page=13).
* **Accession mobilière**: concerne deux biens mobiliers. Le bien principal est celui nécessaire sur le plan fonctionnel ou celui dont la valeur est la plus importante. Le but est d'éviter les dégradations liées à la séparation des biens incorporés [13](#page=13).
* **Accession immobilière**: le sol est toujours considéré comme le bien principal par rapport aux constructions, plantations, ou autres ouvrages incorporés [13](#page=13).
**Conditions de l'accession** :
* Un rapport de principal à accessoire entre les deux biens [13](#page=13).
* Une incorporation matérielle d'un bien dans l'autre [14](#page=14).
* Des propriétaires différents pour le bien principal et le bien accessoire, créant un conflit de propriété [14](#page=14).
**Caractéristiques de l'accession** :
* Elle est instantanée, intervenant au moment de l'incorporation, sauf convention contraire [14](#page=14).
* Elle est définitive: le propriétaire du bien principal demeure propriétaire du bien accessoire même après une éventuelle séparation [14](#page=14).
En cas d'égalité entre les biens, les deux propriétaires sont en situation de copropriété fortuite, chacun pour moitié [14](#page=14).
**Étendue verticale du droit de propriété (accession artificielle)**
L'accession immobilière artificielle engendre l'acquisition, par le propriétaire d'un fonds, du droit de propriété sur tout ce qui y est incorporé (sur, au-dessus, en dessous) par le travail d'autrui. Les constructions et plantations réalisées sur le terrain ou incorporées lui appartiennent de plein droit [14](#page=14).
* **Exception pour les impétrants**: les canalisations et réseaux de câblage appartiennent à l'installateur et non au propriétaire du sol, car il n'en fait pas usage à ces hauteurs/profondeurs [14](#page=14).
* **Présomption réfragable**: les constructions sur un terrain sont présumées appartenir au propriétaire du terrain. Si une personne incorpore un bien accessoire dans un fonds qui ne lui appartient pas, elle perd la propriété de son bien accessoire au profit du propriétaire du terrain. Pour obtenir une indemnisation, cette personne doit renverser la présomption légale, à condition que les constructions aient été réalisées en exécution de la loi ou d'un contrat [14](#page=14).
* **Utilisation de matériaux appartenant à autrui**: si un propriétaire utilise des matériaux d'autrui pour construire sur son terrain, les matériaux appartiennent au propriétaire du fonds par accession. Le propriétaire des matériaux ne peut pas les récupérer, mais peut obtenir une indemnité sur base de l'enrichissement injustifié [14](#page=14).
* **Construction sur des fonds appartenant à autrui** :
* Si le propriétaire des matériaux est de bonne foi, le propriétaire du fonds est obligé de l'indemniser [14](#page=14).
* Si le propriétaire des matériaux est de mauvaise foi, le propriétaire du fonds peut exiger l'enlèvement des incorporations à ses frais, ou conserver les incorporations en indemnisant le propriétaire des matériaux sur base de l'enrichissement injustifié [14](#page=14).
Ces règles ne s'appliquent pas à l'accession immobilière concernant des droits réels d'emphytéose ou de superficie, qui relèvent d'un régime juridique spécifique [14](#page=14).
**Étendue horizontale du droit de propriété**
Le propriétaire a le droit de clôturer son fonds et d'en déterminer les limites par le bornage. Il peut exiger du propriétaire voisin qu'il procède au bornage. Une clôture mitoyenne peut être érigée le long de la limite séparative, et est présumée appartenir en copropriété [15](#page=15).
* **Empiétement sur le fonds voisin**: le voisin peut en exiger l'enlèvement, sauf si l'empiètement se fonde sur un titre légal ou contractuel, ou si le propriétaire qui a empiété peut se prévaloir de la prescription acquisitive, devenant ainsi propriétaire du bien accessoire par accession horizontale [15](#page=15).
**Obligations du propriétaire d'un fonds** :
* Restituer un objet ou animal trouvé sur son fonds, ou permettre au propriétaire de venir le récupérer [15](#page=15).
* Tolérer que son voisin pénètre sur son fonds pour effectuer des travaux de construction/réparation à son propre bien [15](#page=15).
* Accepter que toute personne puisse s'introduire temporairement pour profiter du fonds non bâti/cultivé qui n'est pas clôturé, s'il n'a pas émis d'objection claire [15](#page=15).
### 3.4 Prescription acquisitive
#### 3.4.1 Notion et champ d'application
La prescription acquisitive permet d'acquérir la propriété et certains autres droits réels par l'exercice prolongé de ces droits. Elle n'est applicable qu'aux biens non fongibles (espèces) dans le commerce, car le possesseur de biens fongibles (généraux) est d'office propriétaire [15](#page=15).
Les droits réels susceptibles d'être acquis par prescription acquisitive sont: le droit de propriété/copropriété, les servitudes apparentes, le droit d'usufruit, l'emphytéose et la superficie [15](#page=15).
La prescription acquisitive transforme une situation de fait (possession) en situation de droit (propriété ou titularité d'un droit réel d'usage). Elle assure la vitalité du droit en favorisant celui qui exerce les prérogatives du propriétaire, à la vue de tous [15](#page=15).
Elle a une double fonction sociale :
* **Fonction probatoire**: elle facilite la preuve du droit de propriété d'un bien meuble en épargnant la "probatio diabolica" [15](#page=15).
* **Fonction acquisitive**: elle anéantit le droit du "verus dominus" (vrai/ancien propriétaire) et fait acquérir ce droit au possesseur [15](#page=15).
Elle joue également une fonction de régularisation en cas de vice dans l'acte juridique translatif, le possesseur de bonne foi n'ayant qu'un titre de fait [15](#page=15).
---
# La prescription acquisitive et l'acquisition immédiate en matière mobilière
Voici le résumé de l'étude sur la prescription acquisitive et l'acquisition immédiate en matière mobilière, prêt pour votre examen :
## 4. La prescription acquisitive et l'acquisition immédiate en matière mobilière
Ce chapitre explore comment la possession prolongée d'un bien peut mener à l'acquisition de droits réels, ainsi qu'un mécanisme d'acquisition immédiate des biens meubles pour le possesseur de bonne foi.
### 4.1 La prescription acquisitive
La prescription acquisitive est un mode originaire d'acquisition de droits réels, y compris le droit de propriété, fondé sur l'exercice prolongé de ces droits. Elle transforme une situation de fait (possession) en une situation de droit (propriété ou titularité d'un droit réel d'usage). Elle assure la vitalité du droit de propriété en favorisant celui qui exerce les prérogatives du propriétaire, à la vue de tous [15](#page=15).
#### 4.1.1 Notion et champ d'application
La prescription acquisitive ne s'applique qu'aux biens non fongibles (de espèce) qui sont dans le commerce. Les biens fongibles (de genre) sont présumés appartenir au possesseur dès le départ [15](#page=15).
Les droits réels susceptibles d'être acquis par prescription acquisitive incluent :
* Le droit de propriété et de copropriété [15](#page=15).
* Les servitudes apparentes [15](#page=15).
* Le droit d'usufruit [15](#page=15).
* L'emphytéose [15](#page=15).
* La superficie [15](#page=15).
#### 4.1.2 Double fonction sociale
La prescription acquisitive remplit deux fonctions sociales essentielles :
* **Fonction probatoire:** Elle facilite la preuve du droit de propriété sur un bien meuble en évitant la "probatio diabolica" [15](#page=15).
* **Fonction acquisitive du droit de propriété:** Elle éteint le droit de propriété de l'ancien propriétaire ("verus dominus") et confère ce droit au possesseur [15](#page=15).
Elle a également une fonction de régularisation en cas de vice dans l'acte juridique translatif. La prescription efface les vices de fond (manquement aux conditions de validité de l'acte) et les vices de forme (conditions de production des effets de l'acte) [15](#page=15) [16](#page=16).
#### 4.1.3 Distinction avec la prescription extinctive
Il est important de distinguer la prescription acquisitive de la prescription extinctive. La prescription extinctive est un mode d'extinction des droits réels et des actions, fondé sur le non-exercice prolongé de ces droits. Par exemple, un loyer non payé pendant un an ne peut plus être réclamé après cinq ans. Le droit de propriété, cependant, est perpétuel et ne s'éteint pas par prescription extinctive [16](#page=16).
#### 4.1.4 Double fonction de la prescription acquisitive
La prescription acquisitive présente une double fonction :
* Elle permet l'acquisition d'un droit pour celui qui possède un bien [16](#page=16).
* Elle entraîne la perte d'un droit pour le propriétaire négligent [16](#page=16).
Elle sanctionne la négligence du propriétaire qui s'abstient d'exercer son droit pendant une période déterminée, consolidant ainsi le droit du possesseur [16](#page=16).
#### 4.1.5 Règles en faveur du possesseur
Plusieurs présomptions jouent en faveur du possesseur :
* **Présomption de possession:** La mainmise matérielle sur le bien présume la possession [16](#page=16).
* **Présomption de non-interruption de possession:** Si une personne prouve qu'elle possédait un bien dans le passé et qu'elle le possède actuellement, elle est présumée l'avoir possédé dans l'intervalle [16](#page=16).
* **Présomption de possession utile:** La possession est présumée utile sauf preuve contraire [16](#page=16).
* **Présomption de bonne foi (BF):** Le possesseur est présumé de bonne foi, sauf preuve du contraire [16](#page=16).
> **Tip:** Les ayants cause ne bénéficient pas des présomptions de possession étrangère de bonne foi. Ils conservent la qualité de fait du défunt (possesseur de BF, de mauvaise foi (MF), ou simple détenteur). La bonne foi n'est requise qu'au moment de la prise de possession; le possesseur peut continuer à prescrire même si sa mauvaise foi survient plus tard [16](#page=16).
#### 4.1.6 Jonction des possessions
Le délai de prescription peut être atteint en additionnant les possessions successives des ayants cause à titre particulier, ainsi que celles de leurs auteurs [16](#page=16).
#### 4.1.7 Règles en faveur du propriétaire (obstacles à la prescription)
Certaines règles font obstacle à la prescription acquisitive :
* **Présomption de non-interversion du titre de détention en titre de possession:** Un simple détenteur reste détenteur [16](#page=16).
* **Conditions de durée de la possession:** Le délai légal doit être atteint [16](#page=16).
* **Conditions de possession utile:** La possession doit être paisible, publique, non équivoque et non précaire [16](#page=16).
* **Exigence de bonne foi:** La bonne foi est exigée pour prescrire par dix ans, sauf pour la prescription trentenaire qui ne requiert pas la bonne foi [17](#page=17).
### 4.2 Régimes juridiques distincts
#### 4.2.1 Prescription acquisitive ordinaire
Deux régimes existent selon la bonne foi du possesseur :
* **Possesseur de bonne foi (BF):** Acquisition de la propriété après une possession de 10 ans [17](#page=17).
* **Possesseur de mauvaise foi (MF):** Acquisition de la propriété après une possession de 30 ans [17](#page=17).
Les conditions requises sont: le bien doit être non fongible (species) et dans le commerce, la possession doit être utile, et la bonne ou mauvaise foi doit être établie. L'acquisition par prescription doit être constatée par décision de justice et produit des effets rétroactifs au jour où la possession utile a commencé. La charge de la preuve incombe au propriétaire qui s'oppose à la prescription [17](#page=17).
Les motifs de non-validité de la prescription incluent :
* Simple détention au lieu de possession [17](#page=17).
* Possession non utile (vices: discontinuité, clandestinité, violence, équivoque) [17](#page=17).
* Manque de bonne foi lors de la prise de possession pour la prescription décennale [17](#page=17).
* Délai de prescription non atteint (suspension ou interruption) [17](#page=17).
#### 4.2.2 Acquisition immédiate de bonne foi en matière mobilière
Ce mécanisme concerne le possesseur de bonne foi ayant acquis à titre onéreux (ATO) un bien meuble d'une personne qui n'en était pas propriétaire [17](#page=17).
##### 4.2.2.1 Conditions légales de l'acquisition immédiate
Les conditions pour l'application de ce régime sont :
* **Bien meuble, non fongible et dans le commerce:** Excluant les instruments de paiement, les biens dont la transmission est sujette à publicité (navires), et les biens soumis à législation dérogatoire (biens culturels) [17](#page=17).
* **Acquisition à titre onéreux (ATO):** L'acquéreur a payé un prix [17](#page=17).
* **Possession paisible et non équivoque:** La possession utile n'est pas exigée pour cette acquisition immédiate [17](#page=17).
* **Prise de possession de bonne foi:** Si le propriétaire prouve la mauvaise foi de l'acquéreur, ce dernier ne peut pas invoquer l'acquisition immédiate. Le propriétaire a alors 30 ans pour revendiquer son bien [17](#page=17).
> **Tip:** L'acquisition immédiate fonde le droit de propriété sur la possession de bonne foi, et non sur la preuve du droit de propriété [17](#page=17).
Le but est de protéger les acquéreurs ATO contre les revendications des propriétaires, en simplifiant la preuve de leur droit. En cas de compétition de droits, la loi favorise le possesseur de bonne foi qui devient propriétaire [18](#page=18).
##### 4.2.2.2 Situation visée par l'article 3.28
L'article 3.28 régit les situations impliquant :
* Un propriétaire qui revendique son bien [18](#page=18).
* Un possesseur de bonne foi ayant acquis ATO le bien meuble d'une personne non propriétaire [18](#page=18).
* La personne non propriétaire qui a transmis le bien ATO au possesseur de bonne foi [18](#page=18).
Le droit de propriété est créé immédiatement dans le chef du possesseur de bonne foi à condition que le propriétaire ait volontairement confié son bien au tiers intermédiaire [18](#page=18).
##### 4.2.2.3 Dessaisissement volontaire du bien
Lorsque le propriétaire a transmis volontairement son bien à un tiers (par exemple, location, prêt, dépôt) qui le transmet ensuite ATO à un possesseur de bonne foi, le propriétaire est pénalisé pour sa confiance. Le possesseur de bonne foi devient immédiatement propriétaire. Le propriétaire originaire ne pourra récupérer son bien que s'il invoque la non-réalisation des conditions légales (détention simple, mauvaise foi, possession non paisible) ou s'il agit en responsabilité contre le tiers intermédiaire pour obtenir des indemnités [18](#page=18).
##### 4.2.2.4 Dessaisissement involontaire du bien
En cas de perte ou de vol du bien, le propriétaire n'a pas démérité. Il dispose de 3 ans à partir du jour de la dépossession pour intenter une action en revendication. Le possesseur actuel, même de bonne foi, devra restituer le bien au propriétaire originaire. Le possesseur pourra ensuite se retourner contre le tiers. Si le propriétaire n'agit pas dans les 3 ans, le possesseur devient propriétaire, et le tiers devra verser des indemnités au propriétaire [18](#page=18).
### 4.3 Mode de calcul des délais
Le calcul des délais de prescription et d'acquisition prend en compte plusieurs facteurs :
#### 4.3.1 Jonction des possessions
Le délai de prescription peut être atteint en cumulant les durées de possessions successives [18](#page=18).
> **Tip:** En cas de transmission par succession, la jonction des possessions concerne uniquement les successeurs à titre particulier qui bénéficient de la présomption légale de BF. Il n'y a pas de jonction pour les successeurs universels ou à titre universel, qui recueillent le titre de fait et la qualité du défunt [19](#page=19).
#### 4.3.2 Causes de suspension
La prescription est suspendue dans les cas suivants :
* **Incapacité:** La prescription ne court pas à l'encontre des mineurs ou autres incapables [19](#page=19).
* **Mariage:** La prescription ne court pas entre époux [19](#page=19).
* **Impossibilité d'agir en justice:** Si le titulaire du droit ne peut pas agir en justice pour faire valoir ses droits [19](#page=19).
La prescription peut être suspendue d'un commun accord, sauf pour les délais préfix (comme le délai de 3 ans pour l'acquisition immédiate mobilière) [19](#page=19).
#### 4.3.3 Causes d'interruption
L'interruption a pour effet d'effacer le délai écoulé, nécessitant le recommencement de la prescription à zéro [19](#page=19).
* **Interruption naturelle:** Concerne uniquement la prescription acquisitive et survient après la perte de la possession du bien pendant au moins un an [19](#page=19).
* **Interruption civile:** Concerne la prescription acquisitive et extinctive. Elle est déclenchée par un acte accompli dans le cadre d'une procédure judiciaire ou par la reconnaissance du droit contre lequel court la prescription [19](#page=19).
Les actes interruptifs de la prescription sont :
* **Mise en demeure:** Un acte juridique unilatéral adressé par un créancier à un débiteur en retard, sommant celui-ci d'exécuter son obligation. Doit être faite par acte d'avocat ou d'huissier [19](#page=19).
* **Citation en justice:** Acte introductif d'instance envoyé par huissier pour convoquer une partie devant le tribunal [19](#page=19).
* **Commandement de payer:** Acte par lequel un huissier, sur la base d'un titre exécutoire, enjoint un débiteur d'exécuter son obligation sous peine de saisie [19](#page=19).
* **Reconnaissance du droit:** Aveu par la personne qui prescrit du droit de la personne contre laquelle la prescription court [19](#page=19).
Les effets de la mise en demeure ou de la citation en justice incluent l'interruption des délais de prescription acquisitive et extinctive (sauf si la demande est rejetée), le renversement de la charge des risques pour le débiteur d'un bien de genre, le versement d'intérêts moratoires, et la perte du droit aux fruits pour le possesseur de mauvaise foi [19](#page=19).
---
# Les droits réels d'usage (usufruit, servitudes, emphytéose, superficie)
Cette section détaille les différents droits réels d'usage qui démemebrent le droit de propriété, en abordant leur constitution, leurs caractéristiques, les droits et obligations des parties, ainsi que leurs causes d'extinction.
### 5.1 Notion de droits réels d'usage
Les droits de propriété sont généralement considérés comme monolithiques, regroupant tous les pouvoirs sur un bien: l'usus (l'usage), le fructus (la perception des fruits) et l'abusus (la disposition du bien). À l'inverse, les autres droits réels, dits "droits réels d'usage", séparent ces pouvoirs entre deux personnes: le propriétaire du bien, qui conserve l'abusus, et le titulaire du droit réel d'usage, qui détient l'usus et le fructus sur un bien qui ne lui appartient pas [23](#page=23).
Les titulaires de ces droits sont désignés comme suit :
* Usufruit: usufruitier (U) [23](#page=23).
* Servitudes: propriétaire du fonds dominant [23](#page=23).
* Emphytéose: emphytéote [23](#page=23).
* Superficie: superficiaire [23](#page=23).
Le propriétaire du bien est désigné comme :
* Usufruit: nu-propriétaire (NP) [23](#page=23).
* Servitudes: propriétaire du fonds servant [23](#page=23).
* Emphytéose et superficie: tréfoncier [23](#page=23).
Les droits réels d'usage se distinguent par plusieurs caractéristiques communes :
* **Temporaire:** Leur durée est limitée, contrairement au droit de propriété qui est perpétuel. Cette limitation vise à permettre la reconstitution automatique de la pleine propriété au profit du propriétaire à la fin du droit réel d'usage [23](#page=23).
* **Durée maximale :**
* Usufruit: au plus tard au décès de l'usufruitier, ou 99 ans si l'usufruitier est une personne morale [23](#page=23).
* Emphytéose et superficie: 99 ans [23](#page=23).
* **Usufruit:** Droit viager, c'est-à-dire dont l'extinction est liée à la vie de l'usufruitier [23](#page=23).
* **Servitudes:** Droit de jouissance limité à une fonctionnalité précise, comme un droit de passage [23](#page=23).
* **Emphytéose:** Droit de jouissance le plus étendu parmi les droits réels d'usage [23](#page=23).
* **Superficie:** Droit singulier qui déroge au droit d'accession [23](#page=23).
> **Tip :** Il est essentiel de bien comprendre la distinction entre le droit de propriété (qui inclut l'usus, le fructus et l'abusus) et les droits réels d'usage (qui confèrent l'usus et le fructus, mais pas l'abusus).
### 5.2 Modes de constitution des droits réels d'usage
Les droits réels d'usage peuvent être constitués par plusieurs voies :
1. **Contrat:** Le propriétaire peut céder un droit réel d'usage à un tiers, soit par acte entre vifs (donation), soit par acte à titre onéreux (vente). Cette cession peut se faire [23](#page=23):
* **Par voie d'aliénation:** Le propriétaire cède le droit réel d'usage tout en conservant la propriété résiduaire [23](#page=23).
* **Par voie de rétention:** Le propriétaire cède la propriété résiduaire en se réservant le droit réel d'usage pour lui-même [23](#page=23).
* La transcription aux registres de la publicité foncière est requise pour leur opposabilité aux tiers [24](#page=24).
2. **Succession légale ou testamentaire:** Un droit réel d'usage peut être transmis par succession, universellement, à titre universel ou à titre particulier, dans le respect des limites légales. Par testament, un propriétaire peut léguer un droit réel d'usage sur son bien à une personne distincte de celle qui hérite du bien lui-même [24](#page=24).
3. **Loi:** Certains droits réels d'usage sont directement créés par la loi, comme l'usufruit successoral du conjoint survivant [24](#page=24).
4. **Prescription acquisitive:** L'acquisition d'un droit réel d'usage est possible après une possession utile du droit et le respect des conditions légales [24](#page=24).
### 5.3 Droits et obligations des titulaires et des propriétaires
La matière des droits réels d'usage est supplétive, ce qui signifie que les parties peuvent y déroger par convention, à condition de ne pas dénaturer les concepts fondamentaux [24](#page=24).
#### 5.3.1 Droits et obligations du titulaire du droit réel d'usage
* **Droits:** Le titulaire d'un droit réel d'usage bénéficie d'un droit réel de jouissance sur le bien d'autrui. Ce droit lui confère la faculté d'user du bien et d'en retirer les fruits. Il peut céder son droit réel d'usage, soit à titre gratuit, soit à titre onéreux [24](#page=24).
* **Obligations:** Le titulaire est tenu d'assurer l'entretien du bien et de supporter les charges liées à son utilisation. Les grosses réparations peuvent être prises en charge par le propriétaire, mais celui-ci peut réclamer une partie à l'usufruitier au prorata de la valeur de son droit [24](#page=24).
#### 5.3.2 Droits et obligations du propriétaire
* **Droits:** Le propriétaire a des droits limités, principalement la perception de la rémunération payée par le titulaire (si constitution à titre onéreux) et la disposition du bien. La disposition matérielle (destruction) est impossible car elle priverait le titulaire de sa jouissance. La disposition juridique (vente) est possible, mais l'acheteur devra respecter les droits du titulaire [24](#page=24).
* **Obligations:** L'obligation principale est de respecter le droit de jouissance du titulaire. Il doit également supporter les grosses réparations [24](#page=24).
### 5.4 Modes d'extinction des droits réels d'usage
Les droits réels d'usage peuvent s'éteindre par des modes généraux d'extinction des droits de propriété ou par des modes spécifiques [25](#page=25).
1. **Extinction de la durée légale ou contractuelle:** Le droit prend fin à l'échéance du terme fixé, qu'il soit déterminé (ex: 99 ans) ou indéterminé (ex: décès de l'usufruitier). Le terme est un événement futur et certain qui suspend ou éteint un droit [25](#page=25).
2. **Confusion:** Le droit s'éteint si la qualité de propriétaire et celle de titulaire du droit réel d'usage se réunissent dans la même personne [25](#page=25).
3. **Déchéance pour abus de jouissance:** Le titulaire peut être déchu de son droit en cas de manquement grave à ses obligations, comme la dégradation du bien [25](#page=25).
4. **Prescription extinctive:** Le droit s'éteint si le titulaire s'abstient d'exercer son droit pendant 30 ans, ou si un tiers acquiert le bien par prescription acquisitive. La prescription extinctive pénalise l'inertie et profite au propriétaire du bien grevé. Les droits de propriété et de copropriété ne s'éteignent pas par prescription extinctive [25](#page=25).
### 5.5 L'usufruit
#### 5.5.1 Notion et caractéristiques
L'usufruit est un droit réel d'usage qui confère à son titulaire (l'usufruitier) un droit de jouissance temporaire et, au plus tard, viager sur un bien appartenant au nu-propriétaire. L'usufruitier a le droit de percevoir les fruits du bien, à charge d'en user de manière prudente et raisonnable, et de le restituer à la fin de son droit. L'usufruit peut porter sur des biens meubles et immeubles. L'union de l'usufruit et de la nue-propriété reconstitue la pleine propriété. Les droits de l'usufruitier et du nu-propriétaire sont de nature différente et ne sont pas en indivision [25](#page=25) [26](#page=26).
Le caractère viager de l'usufruit est d'ordre public et ne peut être écarté. La durée de l'usufruit ne peut excéder la vie de l'usufruitier, bien qu'un terme plus court puisse être contractuellement stipulé. Le droit d'usufruit est cessible, mais cette cession ne modifie pas la durée du droit, qui s'éteindra toujours au décès de l'usufruitier cédant [26](#page=26).
#### 5.5.2 Modes de constitution de l'usufruit
1. **Loi :**
* **Droits successoraux du conjoint survivant (CS) et du cohabitant légal (CLS):** En cas de mariage ou de cohabitation légale, le CS ou CLS peut recueillir l'usufruit de certains biens du défunt. Les droits varient selon les héritiers avec lesquels le CS est en concours. Le CLS recueille l'usufruit du logement familial et des meubles meublants, et n'est pas réservataire [26](#page=26).
* **Droit de jouissance légale des parents:** Les parents d'un mineur bénéficient d'un droit de jouissance sur les biens de ce dernier, qui s'apparente à un usufruit, mais est d'ordre public et prend fin à la majorité de l'enfant [27](#page=27).
2. **Contrat :**
* **Constitution par voie d'aliénation:** Le propriétaire cède l'usufruit à un tiers en conservant la nue-propriété. La valeur de l'usufruit est estimée en fonction de l'âge de l'usufruitier cédant, et la vente d'usufruit est un contrat aléatoire [27](#page=27).
* **Constitution par voie de rétention:** Le propriétaire cède la nue-propriété à un tiers tout en conservant l'usufruit pour lui-même. Ce mode est souvent utilisé pour la planification successorale [27](#page=27).
* **Clause d'accroissement / Tontine:** Utilisée par les couples non mariés pour la planification successorale [27](#page=27).
3. **Testament:** Un parent peut léguer l'usufruit de biens à un tiers pour protéger l'enfant mineur en cas de décès de l'autre parent [27](#page=27).
4. **Prescription acquisitive:** L'acquisition de l'usufruit par prescription acquisitive est possible après 10 ans (bonne foi) ou 30 ans (mauvaise foi) de possession utile [28](#page=28).
#### 5.5.3 Droits et obligations de l'usufruitier et du nu-propriétaire
##### 5.5.3.1 Droits de l'usufruitier
* **Droit d'usage et droit aux fruits:** L'usufruitier peut modifier le bien et y réaliser des constructions, sous réserve de respecter la destination du bien. La propriété de ces ouvrages reviendra au nu-propriétaire par accession, moyennant indemnisation [28](#page=28).
* **Droit d'aliénation:** L'usufruitier peut céder son droit d'usufruit ou le grever d'un droit de gage ou d'hypothèque, sans que la durée de l'usufruit ne soit modifiée [28](#page=28).
* **Actes d'administration:** L'usufruitier peut poser des actes d'administration, comme la location du bien, et en percevoir les revenus [28](#page=28).
##### 5.5.3.2 Obligations de l'usufruitier
* **Description impérative des biens:** L'usufruitier et le nu-propriétaire doivent dresser un inventaire des biens au début de l'usufruit [28](#page=28).
* **Obligation d'assurance:** L'usufruitier doit souscrire une assurance couvrant les risques habituels du bien [28](#page=28).
* **Comportement prudent et raisonnable:** L'usufruitier doit respecter la destination du bien et agir avec prudence. Un manquement grave peut entraîner la déchéance du droit [28](#page=28).
* **Prise en charge des réparations:** L'usufruitier prend en charge les réparations d'entretien et peut contribuer aux grosses réparations au prorata de la valeur de son droit [28](#page=28).
* **Charges ordinaires:** L'usufruitier supporte les charges ordinaires du bien [29](#page=29).
* **Obligation de restitution:** À la fin de l'usufruit, l'usufruitier ou ses héritiers doivent restituer le bien ou sa valeur [29](#page=29).
##### 5.5.3.3 Droits et obligations du nu-propriétaire
* **Droit de disposer juridiquement:** Le nu-propriétaire peut aliéner son droit de nue-propriété ou le grever d'une hypothèque, sans que cela n'affecte le droit d'usufruit [29](#page=29).
* **Droit de contrôle:** Le nu-propriétaire peut visiter le bien annuellement et demander la déchéance de l'usufruit pour abus de jouissance [29](#page=29).
* **Obligation de participer aux grosses réparations:** Le nu-propriétaire est tenu des grosses réparations, mais peut demander à l'usufruitier de participer proportionnellement [29](#page=29).
#### 5.5.4 Cause d'extinction spécifique : la conversion
La conversion consiste à remplacer l'usufruit par une valeur équivalente. Elle peut être demandée par l'une des parties si elles ne s'entendent plus sur la gestion des biens. La conversion peut être totale ou partielle et peut prendre la forme de la pleine propriété d'une partie des biens, d'une somme capitale, ou d'une rente indexée ou garantie. Le juge peut ajuster les modalités de conversion en fonction de l'état de santé de l'usufruitier si sa durée de vie probable est inférieure à celle estimée par les tables statistiques [29](#page=29) [30](#page=30).
#### 5.5.5 Sanctions du droit d'usufruit
En cas de contestation de l'existence de son droit, l'usufruitier peut introduire une action confessoire pour faire établir judiciairement l'existence de son usufruit [30](#page=30).
### 5.6 Les servitudes
### 5.7 L'emphytéose
### 5.8 La superficie
---
## Erreurs courantes à éviter
- Révisez tous les sujets en profondeur avant les examens
- Portez attention aux formules et définitions clés
- Pratiquez avec les exemples fournis dans chaque section
- Ne mémorisez pas sans comprendre les concepts sous-jacents
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Droit réel | Un droit qui porte directement sur un bien, conférant à son titulaire une emprise directe et immédiate sur celui-ci, opposable à tous. |
| Droit personnel | Un droit qui oblige une personne à accomplir une prestation envers une autre personne, sans porter directement sur un bien. Il crée un lien de droit entre des personnes. |
| Titulaire d'un droit réel | La personne physique ou morale qui détient un droit réel sur un bien, lui conférant des prérogatives spécifiques sur ce bien. |
| Titulaire d'un droit personnel | La personne physique ou morale qui est créancière d'une obligation de la part d'une autre personne, sans avoir de droit direct sur un bien. |
| Emprise | L'exercice d'un pouvoir ou d'une autorité sur quelque chose. Dans le contexte des droits réels, il s'agit du pouvoir direct et immédiat du titulaire sur le bien. |
| Droit de suite | La prérogative du titulaire d'un droit réel de faire suivre le bien, quelle que soit la personne qui en devienne propriétaire ultérieurement, afin de faire valoir son droit. |
| Numerus clausus | Principe selon lequel seuls les droits réels expressément prévus par la loi peuvent être créés, limitant ainsi leur nombre et leur contenu. |
| Droit de propriété | Le droit réel le plus complet, conférant à son titulaire le pouvoir d'user, de jouir et de disposer d'un bien, dans les limites fixées par la loi. |
| Usus | Le droit d'utiliser le bien. |
| Fructus | Le droit de percevoir les fruits produits par le bien. |
| Abusus | Le droit de disposer du bien, c'est-à-dire de le vendre, de le donner, de le détruire, etc. |
| Possession | L'état de fait d'une personne qui se comporte comme propriétaire d'un bien, même si elle n'en a pas le titre juridique. Elle peut produire des effets juridiques. |
| Corpus | L'élément matériel de la possession, c'est-à-dire la mainmise physique sur le bien. |
| Animus | L'intention de se comporter comme propriétaire du bien. |
| Détention | La possession matérielle d'un bien sans l'intention de se comporter comme propriétaire. Le détenteur est tenu de restituer le bien. |
| Prescription acquisitive | Un mode d'acquisition de la propriété ou d'autres droits réels par l'exercice prolongé et utile d'une possession, pendant un délai fixé par la loi. |
| Possession utile | Une possession continue, publique, paisible et non équivoque, qui est susceptible de mener à l'acquisition par prescription. |
| Possession de bonne foi (BF) | La conviction sincère et légitime du possesseur d'être le véritable propriétaire du bien. |
| Possession de mauvaise foi (MF) | La connaissance par le possesseur qu'il n'est pas le véritable propriétaire du bien. |
| Impenses | Les dépenses engagées par un possesseur ou détenteur sur un bien appartenant à autrui, dont il peut demander le remboursement au propriétaire. |
| Expropriation | La procédure par laquelle l'autorité publique peut priver un particulier de sa propriété immobilière pour cause d'utilité publique, moyennant une juste indemnisation. |
| Abus de droit | L'exercice d'un droit d'une manière qui porte atteinte de manière disproportionnée au droit d'autrui, constituant une faute civile. |
| Troubles de voisinage | Les nuisances excessives et non fautives subies par un propriétaire du fait de son voisin, rompant l'équilibre normal du voisinage et ouvrant droit à réparation. |
| Mode originaire d'acquisition | Un mode d'acquisition de la propriété par lequel un nouveau droit de propriété est créé, indépendamment de tout transfert d'un propriétaire précédent (ex: trouvaille, création). |
| Mode dérivé d'acquisition | Un mode d'acquisition de la propriété par lequel le droit est transmis d'un propriétaire précédent à un nouveau propriétaire (ex: vente, donation). |
| Accession | Un mode d'acquisition de la propriété par lequel le propriétaire d'un bien principal devient propriétaire des biens accessoires qui y sont incorporés. |
| Copropriété | La situation juridique où plusieurs personnes détiennent un droit de propriété sur un même bien, exerçant des prérogatives concurrentes de même nature. |
| Indivision | La situation juridique où plusieurs personnes exercent des droits sur une même chose, que ces droits soient de même nature (copropriété) ou de nature différente. |
| Usufruit | Un droit réel d'usage temporaire qui confère à son titulaire le droit de jouir d'un bien appartenant à autrui et d'en percevoir les fruits, à charge d'en user raisonnablement et de le restituer. |
| Nue-propriété (NP) | Le droit de disposer du bien, démembré de l'usus et du fructus qui appartiennent à l'usufruitier. Le nu-propriétaire récupère la pleine propriété à l'extinction de l'usufruit. |
| Subrogation réelle | Un mécanisme juridique par lequel une valeur nouvelle prend la place d'un bien disparu dans un patrimoine, et est soumise au même régime juridique que le bien qu'elle remplace. |
| Terme extinctif | Un événement futur et certain qui, lorsqu'il survient, met fin à un droit ou à une obligation. |
| Confusion | L'extinction d'un droit par la réunion de la double qualité de propriétaire et de titulaire du droit sur le même bien dans la même personne. |
| Prescription extinctive | Un mode d'extinction d'un droit réel ou d'une action par le non-usage prolongé pendant un délai fixé par la loi. |
| Action confessoire | Une action en justice visant à faire reconnaître l'existence d'un droit réel, notamment un droit d'usufruit, contesté par autrui. |
| Acte juridique translatif | Un acte juridique ayant pour effet de transférer la propriété d'un bien d'une personne à une autre (ex: vente, donation). |
| Bien fongible (Généra) | Un bien qui peut être remplacé par un autre bien de même espèce, quantité et qualité (ex: argent, grains). |
| Bien non fongible (Species) | Un bien qui est unique et ne peut être remplacé par un autre (ex: une œuvre d'art, une maison spécifique). |
| Acte à titre onéreux (ATO) | Un acte juridique par lequel chaque partie reçoit un avantage en contrepartie de ce qu'elle donne (ex: vente). |
| Acte à titre gratuit (ATG) | Un acte juridique par lequel une partie accorde un avantage à une autre sans recevoir de contrepartie (ex: donation). |
| Aliénation | La cession d'un droit de propriété ou d'un autre droit réel. |
| Tréfoncier | Le propriétaire du sol dans le cadre d'un droit de superficie. |
| Emphytéote | Le titulaire d'un droit d'emphytéose, un droit réel d'usage de longue durée sur un immeuble. |
| Superficiaire | Le titulaire d'un droit de superficie, qui a la propriété des constructions ou plantations sur un fonds appartenant à autrui. |
| Prédial | Relatif à un fonds, une parcelle de terre. |
| Indivisaire | Une personne qui est en situation d'indivision, c'est-à-dire qui partage des droits sur un même bien avec d'autres. |
| Licitation | Une vente aux enchères publiques d'un bien indivis lorsque le partage en nature n'est pas possible. |
| Copropriété forcée | Une forme de copropriété qui porte sur des biens destinés à demeurer indivis en raison de leur nature, comme les parties communes d'un immeuble. |
| Clause d'accroissement (Tontine) | Une clause contractuelle qui prévoit que le droit du co-acquéreur prédécédé sera dévolu au(x) survivant(s). |
Cover
SZR 4 arbeidsongevallen en beroepsziekten.pdf
Summary
# Arbeidsongevallen en beroepsziekten: definitie en elementen
Dit onderwerp behandelt de juridische definities en cruciale elementen van arbeidsongevallen en beroepsziekten, inclusief de bewijslast en vermoedens die hierbij een rol spelen.
### 4.1 Arbeidsongevallen
#### 4.1.1 Begrip arbeidsongeval
Een arbeidsongeval wordt gedefinieerd als elk ongeval dat een werknemer overkomt tijdens en door het feit van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst, en dat een letsel veroorzaakt. Dit concept is gebaseerd op het principe van bedrijfsrisico, waarbij de werkgever een risicoaansprakelijkheid draagt in plaats van een foutaansprakelijkheid. De werkgever is verplicht verzekerd tegen arbeidsongevallen, met Fedris als waarborgfonds. Dit betekent dat er tussenkomst is ongeacht een (zware) fout van het slachtoffer, tenzij er sprake is van opzet (= willens en wetens het ongeval veroorzaken) [2](#page=2).
Om van een arbeidsongeval te spreken, moeten vijf elementen aanwezig zijn [2](#page=2):
1. Een plotse gebeurtenis
2. Een letsel
3. Causaal verband tussen de plotse gebeurtenis en het letsel
4. Gedurende de uitvoering van de arbeidsovereenkomst
5. Door de uitvoering van de arbeidsovereenkomst
Het slachtoffer hoeft echter slechts drie elementen te bewijzen: de plotse gebeurtenis, het letsel (gezamenlijk het ongeval) en dat het ongeval plaatsvond tijdens de uitvoering van de arbeidsovereenkomst [2](#page=2).
Er bestaan twee belangrijke weerlegbare vermoedens:
* Een letsel in combinatie met een plotse gebeurtenis wordt vermoed het gevolg te zijn van die plotse gebeurtenis. Dit vermoeden kan weerlegd worden door de verzekeraar, maar hierbij speelt de equivalentieleer een rol [2](#page=2) [3](#page=3).
* Een ongeval dat plaatsvindt tijdens de uitvoering van de arbeidsovereenkomst wordt vermoed door de uitvoering van die overeenkomst te zijn veroorzaakt [2](#page=2) [3](#page=3).
#### 4.1.2 Elementen van een arbeidsongeval
##### 4.1.2.1 Een plotse gebeurtenis
Een arbeidsongeval vereist een plotse gebeurtenis, wat in contrast staat met het langdurige karakter van beroepsziekten. Deze gebeurtenis moet in tijd en ruimte lokaliseerbaar zijn en kan een inspanning of handeling zijn. De interpretatie van 'plots' is soepel en hoeft niet 'ogenblikkelijk' te zijn. Zelfs de gewone en normale uitoefening van de dagtaak kan als een plotse gebeurtenis worden beschouwd, mits er een specifiek element aanwezig is dat het letsel heeft kunnen veroorzaken [2](#page=2).
> **Tip:** Bij het analyseren van situaties, let op of er sprake is van een specifieke, afgebakende gebeurtenis die het letsel heeft veroorzaakt, zelfs als die gebeurtenis zelf niet extreem snel was.
##### 4.1.2.2 Een letsel
Onder letsel wordt verstaan een aantasting van de fysieke of psychische integriteit. De noodzaak van medische verzorging volstaat, arbeidsongeschiktheid is niet vereist. Ook de beschadiging van prothesen of medische hulpmiddelen wordt beschouwd als een aantasting van de fysieke integriteit [2](#page=2).
##### 4.1.2.3 Causaal verband
Er moet een causaal verband bestaan tussen de plotse gebeurtenis en het opgelopen letsel. Het vermoeden dat een letsel het gevolg is van een plotse gebeurtenis (art. 9) is weerlegbaar, maar hierbij dient de equivalentieleer in acht genomen te worden. De equivalentieleer stelt dat indien er twee mogelijke oorzaken zijn voor een bepaald gevolg, deze oorzaken gelijkwaardig zijn en elke oorzaak als de oorzaak beschouwd kan worden [2](#page=2) [3](#page=3).
##### 4.1.2.4 Tijdens de uitvoering van de arbeidsovereenkomst
Dit element wordt ruimer geïnterpreteerd dan enkel het effectief verrichten van arbeid. Het slaat op de situatie waarin het slachtoffer onder het "gezag" van de werkgever stond, waarbij de juridische mogelijkheid tot toezicht volstaat. Een arbeidsongeval kan dus ook plaatsvinden voor of na de arbeid, buiten de onderneming of buiten de normale arbeidsuren, zoals tijdens personeelsfeesten, teambuildings of studiereizen [3](#page=3).
Er zijn specifieke vermoedens voor situaties zoals:
* Ongevallen buiten de uitoefening van de arbeid, maar veroorzaakt door derden wegens de uitvoering ervan (art. 7, lid 3) [3](#page=3).
* Ongevallen bij telewerkers (art. 7, lid 4). Deze zijn weerlegbaar indien het ongeval gebeurt op de gekozen werkplaats en tijdens de voorziene werkperiode van de dag [3](#page=3).
> **Voorbeeld:** Een werknemer wordt thuis belaagd door een klant van de bank waar hij werkt, nadat hij diegene een lening had geweigerd. Hoewel de aanval buiten de fysieke werkplek en de normale werktijd plaatsvindt, kan het toch als een arbeidsongeval worden beschouwd omdat de aanval gelinkt is aan de uitoefening van zijn functie [3](#page=3).
##### 4.1.2.5 Door de uitvoering van de arbeidsovereenkomst
Dit element houdt in dat het ongeval een gevolg moet zijn van een risico waaraan het slachtoffer als werknemer is blootgesteld, oftewel de arbeid zelf of de context waarin deze verricht wordt. Er geldt een vermoeden dat als een ongeval *tijdens* de uitvoering gebeurt, het ook *door* de uitvoering is veroorzaakt. Dit vermoeden is weerlegbaar door de verzekeraar, tenzij het gaat om overmacht, een toevallige gebeurtenis of een vreemde oorzaak, waarbij de equivalentieleer wederom van toepassing kan zijn. Een onweerlegbaar vermoeden geldt voor terreurdaad (art. 7, lid 2) [3](#page=3).
> **Voorbeeld:** Een vrouw werkt in een winkel en wordt door haar ex-vriend mishandeld op haar werkplek. Hoewel de aanval niet direct door de aard van haar werk wordt veroorzaakt, wordt het toch beschouwd als een arbeidsongeval omdat de ex-vriend wist dat ze daar alleen zou zijn [3](#page=3).
#### 4.1.3 Arbeidswegongeval
Een arbeidswegongeval is een ongeval dat zich voordoet op de weg van en naar het werk. De arbeidsweg wordt gedefinieerd als het normale traject dat de werknemer aflegt tussen zijn verblijfplaats en de werkplek, en omgekeerd. De elementen letsel, plotse gebeurtenis en causaal verband moeten ook hier aanwezig zijn, evenals de voorwaarde dat het ongeval zich op de arbeidsweg voordoet. Kleine omwegen om bijvoorbeeld een collega op te pikken, worden toegestaan [1](#page=1) [3](#page=3).
#### 4.1.4 Opzet
Enkel bij opzet, oftewel het willens en wetens veroorzaken van het ongeval, is er geen tussenkomst mogelijk. Echter, de bewijslast hiervan ligt bij de werkgever/verzekeraar [2](#page=2).
> **Voorbeeld:** Een kelner zet zijn eigen val in scène door zichzelf van een keldertrap te laten vallen en doet alsof hij gewond is. Camera's onthullen echter dat het in scene was gezet, wat als opzet kan worden beschouwd [2](#page=2).
### 4.2 Beroepsziekten
#### 4.2.1 Definitie
Een beroepsziekte is een ziekte die het gevolg is van een min of meer langdurige blootstelling van de werknemer aan een fysisch, chemisch of biologisch risico, of van de omstandigheden waarin hij zijn beroepsactiviteit uitoefent. Dit onderscheidt zich van een arbeidsongeval door het langdurige karakter van de blootstelling in plaats van een plotse gebeurtenis [2](#page=2) [7](#page=7).
#### 4.2.2 Erkenning en bewijslast
De erkenning van beroepsziekten kan via een lijstsysteem of een open systeem [7](#page=7).
##### 4.2.2.1 Lijstsysteem
Bij het lijstsysteem (KB 28 maart 1969) moet aangetoond worden dat de ziekte aanwezig is, dat er blootstelling aan het beroepsrisico was, en er geldt een onweerlegbaar vermoeden van causaal verband [7](#page=7).
##### 4.2.2.2 Open systeem
Indien de beroepsziekte niet op de lijst staat, moet de werknemer de aanwezigheid van de ziekte, de blootstelling aan een beroepsrisico, en het causale verband bewijzen. De blootstelling moet de ziekte op een "determinerende en rechtstreekse wijze" veroorzaakt hebben [7](#page=7).
#### 4.2.3 Beroepsrisico
Om van een beroepsrisico te spreken, moet de blootstelling inherent zijn aan de beroepsuitoefening, beduidend groter zijn dan die van de algemene bevolking, en van aard zijn om de specifieke ziekte te kunnen veroorzaken volgens algemeen aanvaarde medische inzichten. Soms bestaat er een weerlegbaar wettelijk vermoeden van beroepsrisico (KB van 6 februari 2007) [7](#page=7).
#### 4.2.4 Tussenkomsten en procedure
Tussenkomsten bij beroepsziekten gebeuren door Fedris. Er is een verschil met arbeidsongevallen doordat de vergoeding voor tijdelijke arbeidsongeschiktheid pas ingaat vanaf 15 dagen, en er geen consolidatie of herzieningstermijn is; arbeidsongeschiktheid kan direct als blijvend worden beschouwd. De procedure omvat een aangifte door het slachtoffer of de preventieadviseur-arbeidsarts, gevolgd door een aanvaarding of weigering door Fedris, met de mogelijkheid van beroep bij de Arbeidsrechtbank [7](#page=7).
---
# Arbeidswegongevallen
Dit gedeelte behandelt de specifieke definitie van een arbeidswegongeval, inclusief de bepaling van de 'normale' arbeidsweg en de omstandigheden waarin onderbrekingen en omwegen gerechtvaardigd zijn.
### 2.1 Definitie van een arbeidswegongeval
Een arbeidswegongeval wordt gedefinieerd als een ongeval dat zich voordoet op de weg van en naar het werk. Dit omvat letsel, een plotselinge gebeurtenis en een causaal verband, waarbij de gebeurtenis plaatsvindt op de arbeidsweg .
#### 2.1.1 De arbeidsweg
De arbeidsweg wordt gedefinieerd als het "normale" traject dat een werknemer moet afleggen om zich van zijn verblijfplaats naar de plaats waar hij werkt te begeven, en omgekeerd .
* **Normaal traject:** Dit is de meest aangewezen weg, rekening houdend met de concrete omstandigheden. Het wordt beschouwd als een traject van dorpel tot dorpel [4](#page=4).
* **Verblijfplaats:** Dit hoeft niet noodzakelijk de woonplaats te zijn, maar er moet wel sprake zijn van regelmaat in het verblijf [4](#page=4).
* **Arbeidsplaats:** Dit is de plaats waar men werkt en de arbeidsovereenkomst uitvoert. Niet-limitatieve gelijkstellingen met de arbeidsplaats omvatten de plaats van vorming, de plaats van een vakbondsafgevaardigde, en de plaats van een bijeenkomst van de ondernemingsraad (OR) of het comité voor preventie en bescherming op het werk (CPBW) .
#### 2.1.2 Onderbrekingen en omwegen
Onderbrekingen (in tijd) en omwegen (in ruimte) op de arbeidsweg zijn soms gerechtvaardigd [4](#page=4).
* **Gerechtvaardigde onderbrekingen/omwegen:**
* Volgens artikel 8, §1, zijn gemeenschappelijk woon-werkverkeer en het wegbrengen of ophalen van kinderen gerechtvaardigd [4](#page=4).
* Rechtspraak onderscheidt:
* Als de onderbreking of omweg lang of groot is, wordt dit beschouwd als overmacht [4](#page=4).
* Als de onderbreking of omweg kort of weinig belangrijk is, geldt dit als een wettige reden (een zekere "dwang", geen zuiver persoonlijke motieven) [4](#page=4).
* Als de onderbreking of omweg onbeduidend is, is geen rechtvaardiging vereist [4](#page=4).
#### 2.1.3 Gelijkstellingen met de arbeidsweg
Bepaalde activiteiten worden gelijkgesteld met de arbeidsweg. Dit omvat onder andere opleiding, sollicitatieverlof en maaltijden .
> **Voorbeeld:** Als iemand elk weekend naar Nieuwpoort gaat en van daaruit naar het werk vertrekt, wordt dit gelijkgesteld met de arbeidsweg omdat er regelmaat in zit [4](#page=4).
#### 2.1.4 Situaties die geen arbeidsongeval op de arbeidsweg vormen
* Een ongeval dat gebeurt wanneer men uitzonderlijk bij een vriend slaapt en van daaruit naar het werk vertrekt, wordt geen arbeidsongeval omdat de verblijfplaats niet gelijkgesteld wordt met de woonplaats door het gebrek aan regelmaat [4](#page=4).
#### 2.1.5 Situaties die wel (mogelijk) als arbeidsongeval op de arbeidsweg kunnen worden beschouwd
* Een werknemer die onmiddellijk ontslag krijgt en naar huis wordt gebracht door een collega's echtgenote, kan een arbeidsongeval hebben gehad als hij net voor zijn woning valt. Hoewel hij technisch gezien geen werknemer meer is, kan de rechtbank oordelen dat het traject naar huis nog steeds gelijkgesteld wordt met de arbeidsweg, vergelijkbaar met sollicitatieverlof [4](#page=4).
### 2.2 Voorbeelden en interpretaties
De volgende oefening en casussen illustreren de toepassing van de regels rond arbeidswegongevallen:
#### 2.2.1 Casus A: Uitzonderlijk verblijf
Een bediende slaapt uitzonderlijk bij een vriend na een avondje uit en vertrekt van daar naar zijn werk. Hij overkomt een ongeval op de weg. Dit wordt **geen** arbeidsongeval omdat de verblijfplaats bij de vriend geen regelmaat vertoont en dus niet gelijkgesteld kan worden met een woon- of verblijfplaats [4](#page=4).
#### 2.2.2 Casus B: Ontslag en thuistocht
Een werknemer die onmiddellijk ontslag krijgt, wordt door de echtgenote van een collega naar huis gebracht. Op weg naar huis valt hij en scheurt een kruisband. Hoewel hij technisch gezien geen werknemer meer is, kan de rechtbank oordelen dat het laatste traject naar huis nog steeds als de arbeidsweg wordt beschouwd [4](#page=4).
#### 2.2.3 Casus C: Racisme en moord (oppas)
Een nanny wordt samen met het kind dat ze oppast doodgeschoten. Hoewel de moord in eerste aanleg als toeval en racisme werd beschouwd, oordeelde het hof van beroep dat er wel degelijk een link was met het werk, omdat ze met het kind wandelde *omdat* ze nanny was. Als er sprake is van zwartwerk en dus geen arbeidsongevallenverzekering, zal Fedris wel tussenkomen en de werkgever aansprakelijk stellen [4](#page=4).
### 2.3 Tussenkomsten bij ongevallen
Bij ongevallen, inclusief arbeidswegongevallen, kunnen diverse kosten worden vergoed [4](#page=4).
#### 2.3.1 Medische kosten
* Geneeskundige, heelkundige, farmaceutische en verpleegkosten, inclusief remgeld (het persoonlijk aandeel dat de patiënt zelf betaalt) [4](#page=4).
* Kosten voor prothesen en orthopedische apparaten, inclusief herstel- en vervangingskosten [4](#page=4).
* Sommige verplaatsings- of overnachtingskosten van het slachtoffer, echtgenoot, kinderen en ouders, op verzoek van de rechtbank, verzekeraar of arts [4](#page=4).
---
# Tussenkomsten en uitkeringen bij arbeidsongevallen en beroepsziekten
Dit hoofdstuk bespreekt de financiële en materiële tegemoetkomingen die voorzien zijn voor slachtoffers van arbeidsongevallen en beroepsziekten, evenals hun nabestaanden [4](#page=4) [5](#page=5) [6](#page=6) [7](#page=7).
### 3.1 Algemene principes bij arbeidsongevallen
Arbeidsongevallen en beroepsziekten leiden tot specifieke tussenkomsten en uitkeringen die de financiële impact op het slachtoffer en diens omgeving trachten te verzachten. Deze tussenkomsten zijn gericht op medische kosten, vergoedingen bij arbeidsongeschiktheid (tijdelijk en blijvend), en uitkeringen bij overlijden [4](#page=4) [5](#page=5) [7](#page=7).
### 3.2 Tussenkomsten bij arbeidsongevallen
#### 3.2.1 Medische kosten
Bij een arbeidsongeval worden de volgende medische kosten vergoed [4](#page=4):
* Geneeskundige, heelkundige, farmaceutische en verpleegkosten, conform de tarieven van het RIZIV, inclusief het remgeld [4](#page=4).
* Kosten voor prothesen en orthopedische apparaten, inclusief herstellings- en vervangingskosten [4](#page=4).
* Bepaalde verplaatsings- of overnachtingskosten van het slachtoffer, echtgenoot, kinderen en ouders, op verzoek van de rechtbank, verzekeraar of arts [4](#page=4).
> **Tip:** Het remgeld, het persoonlijk aandeel van de patiënt, wordt eveneens terugbetaald [4](#page=4).
#### 3.2.2 Uitkeringen bij arbeidsongeschiktheid
Arbeidsongeschiktheid wordt gedefinieerd als een vermindering van het verdienvermogen [5](#page=5).
##### 3.2.2.1 Tijdelijke arbeidsongeschiktheid
* **Beoordeling:** Tijdelijke arbeidsongeschiktheid wordt beoordeeld in functie van het uitgeoefende beroep of een ander passend tijdelijk beroep. Dit kan leiden tot gehele of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid, bijvoorbeeld bij partiële wedertewerkstelling of tewerkstelling in een voorlopig passend beroep bij dezelfde werkgever [5](#page=5).
* **Hoogte van de uitkering:**
* **Gehele arbeidsongeschiktheid:**
* De eerste 30 dagen wordt het gewaarborgd loon door de werkgever betaald, die hiervoor door de verzekeraar wordt vergoed [5](#page=5).
* Vanaf de 31e dag wordt 90% van het gemiddeld dagloon uitgekeerd door de verzekeraar voor elke dag arbeidsongeschiktheid (7 dagen per week) [5](#page=5).
* Het **gemiddeld dagloon** wordt berekend als het basisloon gedeeld door 365 [5](#page=5).
* Het **basisloon** is het loon van het kalenderjaar voorafgaand aan de dag van het arbeidsongeval [5](#page=5).
* Er geldt een minimum en maximum voor de uitkering [5](#page=5).
> **Tip:** De uitkering voor 7 dagen per week betekent dat men ook voor dagen waarop men normaal niet werkt, een vergoeding ontvangt [5](#page=5).
| Periode | Arbeiders (Arbeidsongeval) | Bedienden (Arbeidsongeval) |
| :--------------------- | :------------------------------ | :----------------------------------------- |
| 1e t.e.m. 7e dag | WG 100% brutoloon | WG 100% brutoloon |
| 8ste tot 30ste dag | WG 85-88% brutoloon | WG 100% brutoloon (indien onbep. Tijd of > 3m) |
| Vanaf 31ste dag | Verzekering betaalt 90% dagloon | Verzekering betaalt 90% dagloon |
| Min. – Max. | Geldt | Geldt |
* **Gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid:**
* Indien wedertewerkstelling mogelijk is en aanvaard wordt, wordt de uitkering ten belope van het eventuele loonverschil betaald [5](#page=5).
* Indien wedertewerkstelling niet mogelijk is of terecht geweigerd wordt, geldt de uitkering voor volledige arbeidsongeschiktheid [5](#page=5).
* Indien wedertewerkstelling mogelijk is maar niet aanvaard wordt, wordt de uitkering overeenkomstig de graad van arbeidsongeschiktheid toegekend [5](#page=5).
##### 3.2.2.2 Blijvende arbeidsongeschiktheid
* **Beoordeling:** Blijvende arbeidsongeschiktheid duidt op een blijvende vermindering van de concurrentiepositie, beoordeeld ten opzichte van alle nog in aanmerking komende beroepen, rekening houdend met leeftijd, deskundigheid, en mogelijkheden van aanpassing en omscholing. Dit wordt uitgedrukt als een percentage. Het verlies aan verdienvermogen (economische waarde) wordt vergoed [5](#page=5).
* **Hoogte van de uitkering:**
* **Gehele arbeidsongeschiktheid:** Een jaarlijkse vergoeding aan 100% van het basisloon, met eventuele bijkomende vergoeding voor hulp door derden [5](#page=5).
* **Gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid:** Een jaarlijkse vergoeding gelijk aan de graad van arbeidsongeschiktheid vermenigvuldigd met het basisloon [5](#page=5).
* Bij minieme arbeidsongeschiktheid (< 5%) wordt de vergoeding met 50% verminderd en is er geen indexatie [5](#page=5).
* Tussen 5% en 10% wordt de vergoeding met 25% verminderd, zonder indexatie [5](#page=5).
* Tussen 10% en 16% is er geen indexatie [5](#page=5).
* Ook hier is een eventuele bijkomende vergoeding voor hulp door derden mogelijk [5](#page=5).
#### 3.2.3 Uitkeringen bij overlijden
* **Vergoeding voor begrafeniskosten:** Deze bedraagt 30 maal het gemiddeld dagloon en wordt uitbetaald aan de persoon die de kosten werkelijk heeft gedragen [5](#page=5).
* **Vergoeding voor transportkosten overledene:** Dit dekt alle kosten voor de overbrenging van de overledene naar de begrafenisplaats [6](#page=6).
* **Rente aan nabestaanden:** Een percentage van het basisloon wordt uitgekeerd, afhankelijk van de economische afhankelijkheid [6](#page=6).
* Echtgenoot of wettelijk samenwonende partner: 30% [6](#page=6).
* Kinderen tot 18 jaar of zolang gezinsbijslag: 15% per kind bij een half wees, of 20% bij een volle wees, met maximale percentages van respectievelijk 45% en 60% voor meerdere kinderen [6](#page=6).
* Eventueel ook aan (groot)ouders, kleinkinderen, broers en zussen, mits bewijs van rechtstreeks voordeel uit het loon van het slachtoffer en onder bepaalde voorwaarden inzake voorrangsregeling [6](#page=6).
#### 3.2.4 Procedure bij arbeidsongevallen
1. **Aangifte:** Elektronisch of via formulier door de werkgever bij de arbeidsongevallenverzekeraar [6](#page=6).
2. **Aanvaarding (of niet) door verzekeraar:** Bij weigering is beroep mogelijk bij de Arbeidsrechtbank, na eventueel onderzoek door Fedris [6](#page=6).
3. **Vergoeding:** Vergoeding van tijdelijke ongeschiktheid en kosten [6](#page=6).
4. **Consolidatie:** Het tijdstip waarop de letsels niet langer evolueren; dit kan genezing zijn of blijvende arbeidsongeschiktheid. Bij blijvende AO moet er overeenstemming zijn tussen de verzekeraar en het slachtoffer over de graad van AO, de beschrijving van het letsel, de consolidatiedatum en het basisloon, waarna een geïndexeerde jaarvergoeding start [6](#page=6).
5. **Bekrachtiging:** Akkoord wordt door Fedris bekrachtigd (binnen 3 maanden), waarna een herzieningstermijn van 3 jaar start voor een ultieme aanpassing van de vergoeding [6](#page=6).
6. **Vonnins:** Bij gebrek aan akkoord of bekrachtiging kan de Arbeidsrechtbank een vonnis uitspreken [6](#page=6).
> **Tip:** Zie schema voor een visuele weergave van de procedure [6](#page=6).
#### 3.2.5 Samenloop met burgerlijke aansprakelijkheid
Bij samenloop van een arbeidsongeval en burgerlijke aansprakelijkheid geldt de voorrang van de Arbeidsongevallenwet, wat betekent dat er geen keuze of cumul mogelijk is. Wel kan er een aanvullende vergoeding verkregen worden voor schade die niet door de Arbeidsongevallenwet wordt gedekt. De verzekeraar verkrijgt wettelijke subrogatie [6](#page=6).
De werkgever en aangestelde genieten echter burgerlijke immuniteit, tenzij in specifieke gevallen opgesomd door de wet. In die uitzonderlijke gevallen is een burgerlijke vordering wel mogelijk, met opnieuw subrogatie door de verzekeraar. Dit geldt onder andere bij opzet, bij zwaarwichtige overtreding van veiligheidsvoorschriften, bij arbeidsweg- of verkeersongevallen op de openbare weg met een gemotoriseerd voertuig, en bij schade aan goederen [6](#page=6).
### 3.3 Tussenkomsten bij beroepsziekten
Een beroepsziekte is een ziekte die het gevolg is van een min of meer langdurige blootstelling aan een fysisch, chemisch of biologisch risico, of aan specifieke omstandigheden waarin de beroepsactiviteit wordt uitgeoefend [7](#page=7).
#### 3.3.1 Erkenning
De erkenning van een beroepsziekte gebeurt via een lijstsysteem of een open systeem [7](#page=7).
* **Lijstsysteem:** Hierbij bestaat een lijst van erkende beroepsziekten (KB 28 maart 1969). Er moet bewezen worden dat de ziekte aanwezig is, dat er blootstelling aan het beroepsrisico was, en dat er een causaal verband bestaat. In dit systeem geldt een onweerlegbaar vermoeden [7](#page=7).
* **Open systeem:** Dit systeem is van toepassing wanneer de ziekte niet op de lijst staat. Het slachtoffer moet bewijzen dat de ziekte aanwezig is, dat er blootstelling aan een beroepsrisico was, en dat er een causaal verband bestaat waarbij de blootstelling op "determinerende en rechtstreekse wijze" de oorzaak van de ziekte is [7](#page=7).
#### 3.3.2 Beroepsrisico
De blootstelling aan een beroepsrisico moet inherent zijn aan de beroepsuitoefening, beduidend groter zijn dan bij de gewone bevolking, en van aard zijn om de ziekte te kunnen veroorzaken volgens algemeen aanvaarde medische inzichten. Soms geldt een weerlegbaar wettelijk vermoeden [7](#page=7).
#### 3.3.3 Tussenkomsten
De tussenkomsten bij beroepsziekten worden geregeld door Fedris, gefinancierd door werkgeversbijdragen. De tussenkomsten zijn identiek aan die bij arbeidsongevallen, met enkele belangrijke uitzonderingen [7](#page=7):
* Vergoeding voor tijdelijke arbeidsongeschiktheid is slechts van toepassing vanaf 15 dagen arbeidsongeschiktheid [7](#page=7).
* Er is geen consolidatie en geen herzieningstermijn. De arbeidsongeschiktheid kan vanaf het begin als "blijvend" worden beschouwd en een herziening is altijd mogelijk [7](#page=7).
#### 3.3.4 Procedure bij beroepsziekten
1. **Aangifte:** Door het slachtoffer (of nabestaanden) en door de preventieadviseur-arbeidsarts van de werkgever [7](#page=7).
2. **Aanvaarding (of niet) door Fedris:** Bij weigering is beroep mogelijk bij de Arbeidsrechtbank [7](#page=7).
---
# Procedure en aansprakelijkheid bij arbeidsongevallen en beroepsziekten
Dit onderdeel behandelt de formele stappen, financiële compensaties en juridische verantwoordelijkheden die komen kijken bij arbeidsongevallen en beroepsziekten, met specifieke aandacht voor de rol van Fedris en de burgerlijke immuniteit van de werkgever.
### 4.1 Arbeidsongevallen
Arbeidsongevallen omvatten, naast de directe materiële schade, ook de kosten die gepaard gaan met de nasleep ervan, zoals de vergoeding voor transportkosten van de overledene naar de begraafplaats. Nabestaanden hebben recht op een rente, berekend als een percentage van het basisloon, die varieert afhankelijk van hun economische afhankelijkheid van het slachtoffer. De specifieke percentages zijn [6](#page=6):
* Echtgenoot of wettelijk samenwonende partner: 30% [6](#page=6).
* Kinderen tot 18 jaar of zolang ze gezinsbijslag ontvangen: 15% voor een halve wees en 20% voor een volle wees, met respectievelijke maxima van 45% en 60% [6](#page=6).
* Andere familieleden (groot)ouders, kleinkinderen, broers en zussen komen in aanmerking indien zij rechtstreeks voordeel genoten uit het loon van het slachtoffer en aan bepaalde voorwaarden voldoen, waaronder een voorrangsregeling [6](#page=6).
#### 4.1.1 Procedure bij arbeidsongevallen
De procedure na een arbeidsongeval verloopt in verschillende stappen:
1. **Aangifte**: De werkgever dient een aangifte in bij de arbeidsongevallenverzekeraar, dit kan elektronisch of via een formulier [6](#page=6).
2. **Aanvaarding (of niet)**: De arbeidsongevallenverzekeraar aanvaardt of weigert de aangifte. Bij weigering kan beroep worden ingesteld bij de Arbeidsrechtbank, eventueel na een onderzoek door Fedris [6](#page=6).
3. **Vergoeding van tijdelijke ongeschiktheid en kosten**: De verzekeraar vergoedt de tijdelijke arbeidsongeschiktheid en gemaakte kosten [6](#page=6).
4. **Consolidatie**: Dit is het moment waarop de letsels niet langer evolueren. Dit kan leiden tot genezing of tot blijvende arbeidsongeschiktheid. Bij blijvende arbeidsongeschiktheid dient er een akkoord te zijn tussen de verzekeraar en het slachtoffer over de graad van arbeidsongeschiktheid, de beschrijving van de letsels, de consolidatiedatum en het basisloon. Dit akkoord leidt tot een geïndexeerde jaarvergoeding [6](#page=6).
5. **Bekrachtiging door Fedris**: Het akkoord wordt binnen drie maanden bekrachtigd door Fedris. Vanaf dit moment start een herzieningstermijn van drie jaar, wat de ultieme mogelijkheid biedt om de vergoeding aan te passen [6](#page=6).
6. **Vonnis Arbeidsrechtbank**: Indien er geen akkoord wordt bereikt of indien het akkoord niet wordt bekrachtigd, kan de Arbeidsrechtbank een vonnis vellen [6](#page=6).
> **Tip:** Raadpleeg het schema dat bij het document hoort voor een visuele weergave van deze procedure [6](#page=6).
#### 4.1.2 Burgerlijke aansprakelijkheid bij arbeidsongevallen
Bij een samenloop van een arbeidsongeval en burgerlijke aansprakelijkheid heeft de Arbeidsongevallenwet voorrang, wat betekent dat er geen keuze of cumulatie van vergoedingen mogelijk is. Wel kan een aanvullende vergoeding verkregen worden voor schade die niet door de Arbeidsongevallenwet wordt gedekt. De verzekeraar kan wettelijk gesubrogeerd worden (art. 47) [6](#page=6).
Echter, de werkgever en zijn aangestelden genieten burgerlijke immuniteit. Dit betekent dat er in principe geen burgerlijke vordering tegen hen mogelijk is, zelfs niet voor niet-vergoede schade. Uitzonderingen hierop zijn, zoals opgesomd in de wet (art. 46), waarna opnieuw subrogatie door de verzekeraar mogelijk is. Deze uitzonderingen betreffen [6](#page=6):
* **Tegen de werkgever**: Bij opzet, bij zwaarwichtige overtreding van veiligheidsvoorschriften [6](#page=6).
* **Tegen een aangestelde**: Bij opzet, bij ASH (voor niet-gedekte schade), bij arbeidswegongeval, bij verkeersongeval (openbare weg met gemotoriseerd voertuig), bij schade aan goederen [6](#page=6).
* **Tegen een derde**: Bij arbeidswegongeval, bij verkeersongeval (openbare weg met gemotoriseerd voertuig) [6](#page=6).
### 4.2 Beroepsziekten
Een beroepsziekte wordt gedefinieerd als een ziekte (in tegenstelling tot een letsel) die het gevolg is van een min of meer langdurige blootstelling aan een fysisch, chemisch of biologisch risico, of aan specifieke omstandigheden tijdens de uitoefening van de beroepsactiviteit [7](#page=7).
#### 4.2.1 Erkenning van beroepsziekten
De erkenning van beroepsziekten kan gebeuren via twee systemen:
* **Lijstsysteem**: Gebaseerd op een lijst van erkende beroepsziekten (KB 28 maart 1969). Om hierop aanspraak te maken, moet men bewijzen [7](#page=7):
* De aanwezigheid van de ziekte [7](#page=7).
* Blootstelling aan een beroepsrisico tijdens het werk [7](#page=7).
* Een causaal verband tussen de ziekte en de blootstelling. Dit verband wordt wettelijk vermoed (onweerlegbaar vermoeden) [7](#page=7).
* **Open systeem**: Voor slachtoffers van beroepsziekten die niet op de lijst staan. De volgende elementen moeten bewezen worden [7](#page=7):
* De aanwezigheid van de ziekte [7](#page=7).
* Blootstelling aan een beroepsrisico [7](#page=7).
* Een causaal verband waarbij de blootstelling op een “determinerende en rechtstreekse wijze” de oorzaak van de ziekte is [7](#page=7).
#### 4.2.2 Beroepsrisico
Een beroepsrisico vereist dat de blootstelling inherent is aan de beroepsuitoefening, beduidend groter is dan die van de algemene bevolking, en van aard is om de ziekte te kunnen veroorzaken volgens algemeen aanvaarde medische inzichten. Soms geldt hier een weerlegbaar wettelijk vermoeden (KB van 6 februari 2007) [7](#page=7).
#### 4.2.3 Tussenkomsten en procedure bij beroepsziekten
Fedris komt tussen in de kosten van beroepsziekten (gefinancierd door werkgeversbijdragen). De tussenkomsten lijken op die bij arbeidsongevallen, met enkele belangrijke verschillen [7](#page=7):
* Enkel vergoeding voor tijdelijke arbeidsongeschiktheid vanaf 15 dagen ongeschiktheid [7](#page=7).
* Geen consolidatie en geen herzieningstermijn; de arbeidsongeschiktheid kan vanaf het begin als “blijvend” worden beschouwd en een herziening is steeds mogelijk [7](#page=7).
De procedure voor beroepsziekten omvat:
1. **Aangifte**: Door het slachtoffer (of nabestaanden) of door de preventieadviseur-arbeidsarts (PA-AA) van de werkgever [7](#page=7).
2. **Aanvaarding (of niet) door Fedris**: Bij weigering kan beroep worden ingesteld bij de Arbeidsrechtbank [7](#page=7).
### 4.3 Preventie
Fedris speelt ook een cruciale rol in preventie. Dit omvat [8](#page=8):
* Het bekostigen van preventieve acties, zoals vaccinaties voor risicogroepen [8](#page=8).
* Het adviseren van ondernemingen over beroepsrisico's [8](#page=8).
* Het verzamelen van informatie, bijvoorbeeld over werkverwijdering van zwangere werkneemsters [8](#page=8).
* Het terugbetalen van medische onderzoeken voor student-stagiairs [8](#page=8).
* Tussenkomsten voor “arbeidsgerelateerde ziekten”, zoals preventieprogramma's tegen rugpijn [8](#page=8).
#### 4.3.1 Verwijdering uit schadelijk milieu
Werknemers kunnen uit een schadelijk milieu worden verwijderd, op voorstel van Fedris of op eigen vraag [8](#page=8).
* **Bij tijdelijke stopzetting**: Een vergoeding voor volledige tijdelijke ongeschiktheid wordt betaald, gelijk aan 90% van het gemiddeld dagloon [8](#page=8).
* **Bij definitieve stopzetting**:
* Er wordt een verwijderingspremie toegekend gedurende 90 dagen, onvoorwaardelijk gelijk aan 100% van het gemiddeld dagloon [8](#page=8).
* Indien herscholing plaatsvindt (op kosten van Fedris), wordt de vergoeding gedurende de herscholingsperiode op 100% van het gemiddeld dagloon gehouden [8](#page=8).
* Na definitieve werkverwijdering of herscholing kan er aanspraak gemaakt worden op een “rente” wegens blijvende werkverwijdering [8](#page=8).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Arbeidsongeval | Elk ongeval dat een werknemer tijdens en door het feit van de uitvoering van de arbeidsovereenkomst overkomt en dat een letsel veroorzaakt. Dit vereist vijf elementen: een plotse gebeurtenis, een letsel, causaal verband, en dat het ongeval plaatsvindt tijdens én door de uitvoering van de arbeidsovereenkomst. |
| Beroepsziekte | Een ziekte die het gevolg is van een min of meer langdurige blootstelling van de werknemer aan een fysisch, chemisch of biologisch risico, of van de omstandigheden waarin hij zijn beroepsactiviteit uitoefent. Het onderscheidt zich van een arbeidsongeval door het langdurige karakter in plaats van een plotse gebeurtenis. |
| Arbeidswegongeval | Een ongeval dat zich voordoet op de weg van en naar het werk. De arbeidsweg wordt gedefinieerd als het normale traject dat de werknemer aflegt tussen zijn verblijfplaats en de plaats waar hij werkt, en omgekeerd. |
| Plotse gebeurtenis | Een in tijd en ruimte lokaliseerbare gebeurtenis, inspanning of handeling die een ongeval veroorzaakt. Bij arbeidsongevallen is dit een cruciaal element, in tegenstelling tot beroepsziekten die door langdurige blootstelling ontstaan. |
| Letsel | Een aantasting van de fysieke of psychische integriteit van een persoon. De noodzaak van medische verzorging volstaat; arbeidsongeschiktheid is niet steeds vereist voor de erkenning van een letsel als gevolg van een arbeidsongeval. |
| Causaal verband | Het verband tussen een plotse gebeurtenis en het opgelopen letsel. Dit betekent dat het letsel direct of indirect het gevolg moet zijn van de plotse gebeurtenis die zich voordeed tijdens of door de uitvoering van de arbeidsovereenkomst. |
| Risicoaansprakelijkheid | Een vorm van aansprakelijkheid waarbij de veroorzaker aansprakelijk wordt gesteld ongeacht of er sprake is van schuld of fout. Bij arbeidsongevallen draagt de werkgever een risicoaansprakelijkheid en is hij verzekeringsplichtig. |
| Fedris | Het Federaal Fonds voor Arbeidsongevallen en Beroepsziekten, een orgaan dat optreedt als waarborgfonds en tussenkomt in bepaalde gevallen van arbeidsongevallen en beroepsziekten, alsook preventieve taken vervult. |
| Consolidatie | Het tijdstip waarop letsels niet langer evolueren, wat kan leiden tot genezing of de vaststelling van een blijvende arbeidsongeschiktheid. Na consolidatie wordt de definitieve vergoeding vastgesteld. |
| Vergunbare vermoedens | Juridische aannames die de bewijslast van het slachtoffer verlichten bij de erkenning van een ongeval. Bijvoorbeeld, het vermoeden dat een letsel dat optreedt na een plotse gebeurtenis, ook daadwerkelijk door die gebeurtenis is veroorzaakt. |
Cover
Titel I - Hoofdstuk I - Afdeling I-II-III-IV-V nieuwe wetgeving..pptx
Summary
# Het wettelijk huwelijksvermogensstelsel
Het wettelijk huwelijksvermogensstelsel is het regime dat van toepassing is wanneer echtgenoten geen huwelijkse voorwaarden hebben opgesteld, en het regelt de verdeling en het beheer van hun goederen en schulden tijdens het huwelijk en bij ontbinding ervan.
## 1. Het wettelijk huwelijksvermogensstelsel
Het wettelijk stelsel, ook wel het gemeenschappelijk stelsel genoemd, is het standaardregime dat van toepassing is als echtgenoten geen huwelijkse voorwaarden hebben opgesteld. Dit stelsel houdt op te bestaan bij overlijden, echtscheiding of een wijziging van het huwelijkscontract. De wet van 22 juli 2018 heeft dit stelsel verfijnd en aangepast.
### 1.1 Situering en onderscheid van vermogensstelsels
Binnen het huwelijksvermogensrecht maken we een onderscheid tussen:
* **Het primair huwelijksvermogensrecht:** Dit zijn dwingende regels die van toepassing zijn op alle gehuwden, ongeacht hun huwelijkscontract. Het omvat o.a. de regels betreffende de gezinslasten, de bescherming van de gezinswoning en de persoonlijke verplichtingen tussen echtgenoten.
* **Het secundair huwelijksvermogensrecht:** Dit omvat de regels die bepalen hoe de vermogens van de echtgenoten worden beheerd en verdeeld. Dit kan het wettelijk stelsel zijn of een bedongen huwelijksvermogensstelsel.
* **Wettelijk stelsel:** Geldt automatisch indien er geen huwelijkse voorwaarden worden opgesteld.
* **Bedongen huwelijksvermogensstelsel:** Wordt vastgelegd via een huwelijksovereenkomst, opgesteld door een notaris. Dit kan zowel voor als tijdens het huwelijk (via een wijzigingsakte) worden aangepast.
### 1.2 Kwalificatie van de vermogens: de drie deelvermogens
Het wettelijk stelsel kent drie afzonderlijke juridische boedels, zonder rechtspersoonlijkheid:
1. **Het eigen vermogen van partner 1:** Alle goederen die aan deze partner persoonlijk toebehoren.
2. **Het eigen vermogen van partner 2:** Alle goederen die aan deze partner persoonlijk toebehoren.
3. **Het gemeenschappelijk vermogen:** Alle goederen die aan beide partners samen toebehoren.
Een eigen vermogen wordt ook wel een "boedel" genoemd. Het gemeenschappelijk vermogen is niet hetzelfde als mede-eigendom.
### 1.3 Werking van het wettelijk stelsel
Het algemene principe is: **alle goederen waarvan niet bewezen is dat ze eigen zijn, zijn gemeenschappelijk.** Dit geldt zowel voor activa als passiva. Er is een nauwe samenhang tussen de baten- en lastenregeling: waar een voordeel is, is er ook een last.
#### 1.3.1 Bewijsregels
* **Tussen echtgenoten:** Alle middelen van recht zijn toegelaten, inclusief getuigenissen en vermoedens, met mogelijke beperkingen voorzien in een huwelijkscontract. Facturen op naam van één echtgenoot bewijzen niet automatisch het eigen karakter als de betaling door de andere echtgenoot gebeurde.
* **Ten aanzien van derden:** Men hanteert strengere bewijsregels om fraude te voorkomen. Dit kan via een notariële boedelbeschrijving, verkrijgende verjaring, een titel met vaste datum (notariële of geregistreerde onderhandse akte), bescheiden van een openbare dienst (zoals het kadaster), of vermelding in regelmatig gehouden registers. Hierbij moet vaak ook de origine van de aangewende fondsen worden aangetoond.
Een "lijst" van eigen goederen, opgenomen als bijlage bij een huwelijkscontract, geldt als bewijs tussen echtgenoten maar is niet altijd tegenstelbaar aan derden. De rechter heeft hierbij een soevereine beoordelingsbevoegdheid.
#### 1.3.2 De baten (activa)
De baten worden onderverdeeld in baten van de eigen vermogens en baten van het gemeenschappelijk vermogen.
##### 1.3.2.1 Baten van de eigen vermogens
Goederen die eigen zijn omwille van hun oorsprong of aard:
* **Goederen eigen door hun oorsprong:**
* **Voorhuwelijkse of tegenwoordige goederen:** Goederen die men reeds bezat vóór het huwelijk. De datum van eigendomsverwerving is cruciaal. Een onderhandse verkoopovereenkomst afgesloten vóór het huwelijk, waarvan de notariële akte na het huwelijk wordt verleden, leidt tot een eigen goed. Evenzo geldt dit voor opschortende/ontbindende voorwaarden met retroactieve werking en het lichten van een voorhuwelijkse aankoopoptie indien met retroactieve werking.
* **Tijdens het huwelijk om niet verkregen goederen:** Dit omvat erfgoederen, schenkingen en legaten. Tenzij de testator of schenker uitdrukkelijk anders bepaalt, worden deze goederen beschouwd als eigen. Indien goederen aan beide echtgenoten samen worden geschonken, behoren ze tot het gemeenschappelijk vermogen.
* **Goederen eigen uit hun aard (Accessoria en strikt persoonlijke goederen):**
* **Accessoria (bijzaken):** Goederen die een bijzonder nauwe band hebben met een eigen goed of met het beroep van een echtgenoot. Hier is dubbele bewijsvoering vereist: bewijs van het eigen basisgoed (of beroep) en het recht dat daarvan afhankelijk is.
* Het toebehoren van eigen onroerende goederen of onroerende rechten (bv. goederen verworven door natrekking, outillage van een landbouwbedrijf, erfdienstbaarheden zoals recht van doorgang, vruchtgebruik, huurcontracten verbonden aan een handelszaak).
* Het toebehoren van eigen waardepapieren (roerende goederen) en eigen onroerende goederen (bv. stemrecht verbonden aan eigen aandelen, voorkeurrecht verbonden aan eigen aandelen, nieuwe aandelen toegekend op basis van een kapitaalsverhoging door incorporatie van reserves). Rente op eigen waardepapieren is echter gemeenschappelijk. Dividenden van de Nationale Loterij zijn steeds gemeenschappelijk. Meerwaarde op eigen kapitaal is eigen.
* Goederen overgedragen door een ascendent aan een echtgenoot onder bezwarende titel, ter voldoening van een schuld van de ascendent of onder de plicht een schuld aan een derde te betalen.
* Het aandeel door één echtgenoot verkregen in een goed waarvan hij reeds mede-eigenaar is (bv. overname van het aandeel van een zus in een geërfd ouderlijk huis). Dit kan leiden tot een vergoedingsregeling indien het aandeel werd overgekocht met gemeenschappelijke gelden.
* Goederen en rechten die in de plaats treden van eigen goederen door zaakvervanging (bv. schadevergoeding van een verzekeraar na autoschade, waarbij de financiering van de "opleg" cruciaal is voor de kwalificatie). Ook goederen verkregen uit belegging of wederbelegging van eigen goederen.
* **Belegging:** Verweren van een goed met eigen gelden.
* **Wederbelegging:** Verweren van een goed met de opbrengst van een vervreemd eigen goed.
* **Gewone onroerende (weder)belegging:** Vereist materiële (betaling > 50% met eigen gelden of gelden uit vervreemd eigen OG) en formele voorwaarden (verklaring in compromis en notariële akte).
* **Vervroegde onroerende (weder)belegging:** Vereist dat meer dan 50% met gemeenschappelijk geld wordt betaald, met de mogelijkheid dit tot eigen vermogen te maken mits een verklaring van vervroegde wederbelegging en terugbetaling van meer dan 50% van de gemeenschapsgelden binnen twee jaar. Toestemming van beide echtgenoten is verplicht.
* **Roerende (weder)belegging:** Eigen middelen moeten meer dan de helft van de aankoop financieren. Bij betwisting kan de partner alle middelen van recht aanwenden.
* Rechten verbonden aan een personenverzekering gesloten door de begunstigde zelf. Levensverzekeringen met een spaarfunctie, groepsverzekeringen en schuldsaldoverzekeringen leiden vaak tot "gemeenschappelijke aanspraken". Pensioen- en langetermijnsparen worden deels of volledig gemeenschappelijk bepaald door de oorsprong van de premiebetalingen.
* **Strikt persoonlijke goederen:** Goederen die omwille van hun aard eigen zijn, zonder dat bewijslevering noodzakelijk is.
* Kledij en voorwerpen voor persoonlijk gebruik (met affectieve waarde). Bij twijfel (bv. juwelen, verzamelingen) wordt gekeken of ze als gebruiksvoorwerp of beleggingsvoorwerp worden beschouwd.
* Het literaire, artistieke of industriële eigendomsrecht (intellectuele rechten). De opbrengsten uit bekendmaking of exploitatie behoren tot het gemeenschappelijk vermogen.
* Het recht op herstel van persoonlijke lichamelijke of morele schade. Schade voor aantasting van fysieke integriteit is eigen, vergoeding voor inkomstenderving en materiële/medische kosten is gemeenschappelijk.
* Het recht op pensioen, lijfrente of soortgelijke uitkering. Het recht op de uitkering is eigen, de vermogenswaarde ervan is gemeenschappelijk (met uitzondering van het overlevingspensioen van de weduwnaar/weduwe dat eigen is).
* Lidmaatschapsrechten verbonden aan gemeenschappelijke aandelen (bv. in een BVBA) indien deze op naam van één echtgenoot staan. De lidmaatschapsrechten (stemrecht, controlerecht) zijn eigen, de vermogenswaarde (dividenden, liquidatiesaldo) is gemeenschappelijk.
* Beroepsgoederen die één echtgenoot exclusief voor beroepsuitoefening gebruikt, tenzij de echtgenoten samen dit beroep uitoefenen. De eigendomstitel is eigen, maar de vermogenswaarde is gemeenschappelijk.
* Het recht op cliënteel, tenzij het cliënteel is opgebouwd binnen een beroep dat de echtgenoten samen beoefenen. Het cliënteel is eigen, de economische waarde is gemeenschappelijk.
##### 1.3.2.2 Baten van het gemeenschappelijk vermogen
Het gemeenschappelijk vermogen omvat alle inkomsten, besparingen en aanwinsten (goederen verworven ten bezwarende titel tijdens het huwelijk waarvan het eigen karakter niet bewezen kan worden of die geen belegging/wederbelegging van eigen goederen uitmaken).
* **Inkomsten uit beroepsbezigheden van elk der echtgenoten:** Alle inkomsten, vervangingsinkomsten en vergoedingen, evenals inkomsten uit openbare of particuliere mandaten. Dit geldt ongeacht het statuut (zelfstandige, ambtenaar, arbeider, etc.). Conventionele afwijking hiervan is niet toegelaten.
* **De vruchten, inkomsten en intresten van hun eigen goederen:** Zoals huurgelden van eigen onroerende goederen, intresten op spaarrekeningen of obligaties, dividenden op aandelen, opbrengsten van intellectuele rechten.
* **Goederen geschonken of vermaakt:** Aan beide echtgenoten samen, of aan één van hen onder beding dat de goederen gemeenschappelijk zullen zijn.
* **Specifieke gevallen ingevolge de hervorming van 2018:**
* Schadevergoeding aan een echtgenoot voor herstel van economische of huishoudelijke ongeschiktheid tijdens het huwelijk (inkomstenverlies).
* De vermogenswaarde van vennootschapsaandelen.
* De vermogenswaarde van eigen beroepsgoederen verworven met gemeenschappelijk geld.
* De economische waarde van het cliënteel, indien het recht op cliënteel eigen is.
* Verzekerde prestatie verbonden aan individuele verzekeringsovereenkomsten (kapitaal, rente, reserve), indien de premies (deels) met gemeenschapsgelden werden betaald.
### 1.4 De lasten (passiva)
De lasten worden onderverdeeld in eigen schulden en gemeenschappelijke schulden. De kwalificatie van de schuld bepaalt welk vermogen aansprakelijk is.
#### 1.4.1 Eigen schulden
Schulden die primair aan één echtgenoot toebehoren.
* **Schulden eigen door hun oorsprong:**
* **Voorhuwelijkse schulden:** De rechtsgrond ontstond vóór het huwelijk, ongeacht het tijdstip van opeisbaarheid of betaling (bv. onderhoudsgeld aan ex-partner, schadevergoeding voor een voorhuwelijks ongeval).
* **Schulden ten laste van erfenissen en giften:** Financiële lasten van legaten of giften, inclusief erf- en registratiebelasting. Indien goederen aan beide echtgenoten samen worden vermaakt, zijn de lasten gemeenschappelijk.
* **Schulden eigen uit hun aard:**
* **Schulden aangegaan in het uitsluitend belang van het eigen vermogen:** Enkel de hoofdsom is eigen; de rente is gemeenschappelijk. Dit omvat o.a. schulden voor de opleg bij zaakvervanging of (weder)belegging van eigen goederen, en onderhouds- of renovatiekosten aan niet-verhuurde eigen onroerende goederen.
* **Schulden ontstaan uit een persoonlijke of zakelijke zekerheid door één echtgenoot gesteld in een ander belang dan dat van het gemeenschappelijk vermogen:** Bv. zich persoonlijk borg stellen voor een lening van een vriend.
* **Schulden behorende tot een door één echtgenoot verboden beroep of ontstaan uit handelingen die zonder medewerking van de andere echtgenoot of rechterlijke machtiging niet mochten worden verricht:** Gewone beroepsschulden zijn gemeenschappelijk. Schulden uit verboden beroepsactiviteiten of handelingen gesteld zonder akkoord/machtiging (bv. met betrekking tot de gezinswoning, aangaan van een lening, schenking van gemeenschappelijk goed) zijn eigen.
* **Schulden ontstaan uit strafrechtelijke veroordeling of onrechtmatige daad:** Bv. verkeersboetes, schadevergoeding aan burgerlijke partij.
#### 1.4.2 Gemeenschappelijke schulden
Schulden die tot het gemeenschappelijk vermogen behoren.
* **Schulden aangegaan door beide echtgenoten:** Gezamenlijk of hoofdelijk. Het vermoeden van gemeenschappelijkheid is hier niet weerlegbaar. Indien de schuld door beiden werd aangegaan in het louter eigen belang van één partner, blijft de schuld gemeenschappelijk.
* **Schulden aangegaan door één echtgenoot ten behoeve van de huishouding en de opvoeding van de kinderen:** Dit omvat kosten voor voeding, energie, huur gezinswoning, schoolgeld, etc. Ook kosten voor kinderen uit een vorige relatie vallen hieronder. Niet-buitensporige schulden zijn hoofdelijk van aard; buitensporige schulden zijn steeds gemeenschappelijk.
* **Schulden aangegaan door één echtgenoot in het belang van het gemeenschappelijk vermogen:** Bv. beroepsschulden (indien de winsten gemeenschappelijk zijn), onderhoudskosten van gemeenschappelijke of eigen goederen waarvan de opbrengsten in het GV vallen. Kosten aan de "eigen" gezinswoning hebben een gemeenschappelijk karakter.
* **Schulden ten laste van giften aan beide echtgenoten gezamenlijk of aan één van hen onder beding dat de goederen gemeenschappelijk zullen zijn.**
* **De intresten die een bijzaak vormen van de eigen schulden van één der echtgenoten:** De rente is gemeenschappelijk, de hoofdsom is eigen.
* **Onderhoudsschulden jegens bloedverwanten in de nederdalende lijn:** Onderhoudsuitkeringen voor gemeenschappelijke kinderen of kinderen uit een vorige relatie die met gemeenschappelijke gelden worden betaald. Onderhoudsuitkeringen ten aanzien van ex-partners zijn eigen schulden.
* **Schulden waarvan niet bewezen is dat zij aan één der echtgenoten eigen zijn:** Het residuair gemeenschapsvermoeden geldt.
### 1.5 Verhaalsrecht van schuldeisers
Het verhaalsrecht van schuldeisers hangt af van de aard van de schuld:
* **Voor eigen schulden:** Schuldeisers kunnen zich primair verhalen op het eigen vermogen van de betrokken echtgenoot, en op de inkomsten van deze echtgenoot die in het gemeenschappelijk vermogen zitten (met enige restricties qua individualiseerbaarheid). Bij voorhuwelijkse schulden en schulden ten laste van erfenissen/giften kan het GV ook aangesproken worden indien het ermee verrijkt is. Dit geldt ook voor schulden uit verboden beroepen of strafrechtelijke veroordelingen, voor zover het GV ermee verrijkt is of de levensstandaard van het gezin is verhoogd.
* **Voor gemeenschappelijke schulden:** Schuldeisers kunnen zich verhalen op beide eigen vermogens én het gemeenschappelijk vermogen ("volkomen gemeenschappelijke schulden").
* **Voor "onvolkomen gemeenschappelijke schulden":** Het verhaalsrecht is beperkt tot het eigen vermogen van de verbonden echtgenoot en het gemeenschappelijk vermogen. Dit geldt o.a. voor buitensporige huishoud- en opvoedingsschulden, de intresten van eigen schulden, en bepaalde beroepsschulden.
Schulden tussen echtgenoten kunnen tijdens het huwelijk verhaald worden op het eigen vermogen van de partner, en na ontbinding op het deel dat de partner bij verdeling heeft ontvangen; het GV is hierbij uitgesloten.
---
# De baten in het wettelijk stelsel
Hieronder volgt een gedetailleerd overzicht van de baten binnen het wettelijk stelsel, gebaseerd op de verstrekte documentatie. Dit document focust op de activa die behoren tot de eigen vermogens van de partners en het gemeenschappelijk vermogen, met gedetailleerde uitleg over goederen verkregen door oorsprong, aard en specifiek toebehoren.
## 2. De baten in het wettelijk stelsel
Het wettelijk stelsel kent drie gescheiden vermogens: het eigen vermogen van echtgenoot 1, het eigen vermogen van echtgenoot 2 en het gemeenschappelijk vermogen. Dit onderscheid is cruciaal voor de kwalificatie van goederen en schulden.
### 2.1 Kwalificatie van de vermogens
* **Eigen vermogen (EV) partner 1 / partner 2:** Bevat goederen die een voorhuwelijks karakter hebben, ofwel goederen die tijdens het huwelijk "om niet" zijn verkregen, ofwel goederen die eigen zijn uit hun aard of specifiek toebehoren.
* **Gemeenschappelijk vermogen (GV):** Omvat alle goederen waarvan het eigen karakter niet bewezen kan worden, alsook alle goederen die de echtgenoten tijdens het huwelijk verwerven ten bezwarende titel, tenzij deze een belegging of wederbelegging van eigen goederen vormen.
Het algemene principe luidt: "alle goederen waarvan niet bewezen is dat ze eigen zijn, zijn gemeenschappelijk". Dit geldt voor activa en passiva. Er is een nauwe samenhang tussen de baten- en lastenregeling: waar er een voordeel is, is er ook een last.
#### 2.1.1 Bewijsregels voor het eigen karakter
* **Tussen echtgenoten:** Alle middelen van recht zijn toelaatbaar (inclusief getuigenissen, vermoedens, bekentenissen, facturen). Een factuur op naam van één echtgenoot bewijst echter niet automatisch het eigen karakter indien de betaling door de andere echtgenoot gebeurde.
* **Tegenover derden:** De bewijsregels zijn strikter om fraude te vermijden. Hiervoor kan men een beroep doen op:
* Notariële boedelbeschrijving.
* Verjarige titel met vaste datum (notariële akte, geregistreerde onderhandse akte).
* Bescheiden van een openbare dienst (bv. kadaster).
* Vermelding in regelmatig gehouden registers (bv. jaarrekeningen, ru, aangifte nalatenschap, FA). Echter, de herkomst van de aangewende fondsen moet ook aangetoond worden. Een bankattest op naam van de echtgenoot is onvoldoende om het eigen karakter te bewijzen; het geeft hoogstens recht op het exclusieve bestuursrecht.
* **Bewijswaarde 'lijst' eigen goederen:** Een lijst van eigen goederen als annex bij het huwelijkscontract kan als bewijs dienen tussen echtgenoten, maar is niet tegenstelbaar aan derden. De rechter heeft hier een soevereine appreciatiebevoegdheid.
### 2.2 De baten van de eigen vermogens
Goederen die tot het eigen vermogen behoren, kunnen worden ingedeeld in twee hoofdcategorieën: goederen eigen door hun oorsprong en goederen eigen uit hun aard.
#### 2.2.1 Goederen eigen door hun oorsprong
Dit omvat goederen die reeds voor het huwelijk tot het vermogen behoorden of die tijdens het huwelijk "om niet" zijn verkregen.
* **Voorhuwelijkse of tegenwoordige goederen:**
* De datum van eigendomsverwerving is doorslaggevend.
* Bij een voorhuwelijkse onderhandse verkoopovereenkomst met uitgestelde eigendomsoverdracht tot na de voltrekking van het huwelijk, blijft het goed eigen (EV).
* Het lichten van een voorhuwelijkse aankoopoptie leidt tot een gemeenschappelijk goed (GV).
* De nietigverklaring van een voorhuwelijks contract werkt retroactief en kan leiden tot een eigen vermogen (EV).
* Het starten van verkrijgende verjaring voor het huwelijk leidt tot een eigen vermogen (EV).
* **Tijdens het huwelijk om niet verkregen goederen:**
* Dit omvat erfopvolging, testamentaire erfopvolging en schenkingen.
* Tenzij de testator of schenker uitdrukkelijk het gemeenschappelijk karakter bepaalt, behoren deze goederen tot het eigen vermogen (EV) van de echtgenoot die ze verkrijgt.
* Indien goederen aan beide echtgenoten samen worden geschonken, behoren ze tot het gemeenschappelijk vermogen (GV).
#### 2.2.2 Goederen eigen uit hun aard
Dit zijn goederen die een bijzondere band hebben met een eigen goed of een beroep van een echtgenoot. Er is vaak een dubbele bewijsvoering nodig: de aanwezigheid van het eigen goed (of beroep) en het recht dat daarvan afhankelijk is.
* **Accessoria (toebehoren) van eigen onroerende goederen of onroerende rechten:**
* Goederen verworven door natrekking (bv. een huis gebouwd op eigen grond).
* De outillage van een landbouwbedrijf.
* Erfdienstbaarheden zoals het recht van doorgang.
* Vruchtgebruik, indien dit samen met de blote eigendom van een eigen goed wordt verkregen.
* Huurcontracten verbonden aan de uitbating van een handelszaak.
* **Accessoria (toebehoren) van eigen waardepapieren (roerende goederen) en eigen onroerende goederen:**
* Stemrecht verbonden aan eigen aandelen.
* Voorkeurrecht verbonden aan eigen aandelen.
* Nieuwe aandelen toegekend aan een vennoot op basis van een kapitaalsverhoging door incorporatie van reserves.
* **Opgelet:** Rente, dividenden en winnende loten zijn geen toebehoren en worden beschouwd als gemeenschappelijk (GV), ongeacht de origine van de fondsen voor de aankoop van het lot. Meerwaarden zijn steeds eigen vermogen (EV) omdat ze het statuut volgen van het 'kapitaal'.
* **Goederen aan één der echtgenoten overgedragen door een bloedverwant in opgaande lijn:**
* Dit geldt onder cumulatieve voorwaarden:
* Goederen overgedragen onder bezwarende titel.
* Door een ascendent aan een echtgenoot.
* Ter voldoening van een schuld van de ascendent of onder de plicht een schuld van de ascendent aan een derde te betalen.
* **Het aandeel verkregen door één der echtgenoten in een goed waarvan hij reeds mede-eigenaar is:**
* Indien een echtgenoot een aandeel in een onverdeeld goed overkoopt (bv. ouderlijk huis), wordt dit eigen. Dit kan echter leiden tot een vergoedingsregeling indien het aandeel werd overgekocht met gemeenschappelijke gelden.
* **Goederen en rechten die ten gevolge van zaakvervanging in de plaats treden van eigen goederen, alsook goederen verkregen uit belegging of wederbelegging:**
* **Zaakvervanging (ruil):** Bij schade aan een eigen goed, waarbij een schadevergoeding wordt ontvangen en met een opleg een nieuw goed wordt verworven, wordt de kwalificatie van het nieuwe goed bepaald door de financiering van de opleg.
* Indien het GV meer dan 50% van de opleg financierde, is het nieuwe goed GV met vergoedingsplicht aan het EV.
* Indien het GV minder dan 50% financierde, is het nieuwe goed EV met vergoedingsplicht aan het GV.
* Bij 50% financiering is er een keuzerecht met vergoedingsplicht.
* **Belegging & wederbelegging:**
* **Belegging:** Echtgenoot verwerft goed met eigen gelden.
* **Wederbelegging:** Echtgenoot verwerft goed met de opbrengst van een vervreemd eigen goed.
* **Soorten:** Gewone onroerende (weder)belegging, vervroegde onroerende (weder)belegging, roerende (weder)belegging.
* **Gewone onroerende (weder)belegging:** Vereist materiële (meer dan 50% eigen gelden of gelden uit verkoop van eigen OG, en aankoop met het oog op belegging/wederbelegging) en formele voorwaarden (bevestiging in compromis en notariële akte). De echtgenoot kan alleen handelen.
* **Vervroegde onroerende (weder)belegging:** Koopt aan met meer dan 50% gemeenschappelijk geld. Kan tot EV gemaakt worden door een verklaring van vervroegde wederbelegging (formeel) en terugbetaling van meer dan 50% van de gebruikte gemeenschapsgelden met EV binnen 2 jaar na de akte (materieel). Toestemming van beiden is vereist.
* **Roerende (weder)belegging:** Bij betwisting moet de echtgenoot aantonen dat het roerend goed voor meer dan de helft met eigen middelen werd aangekocht.
* **Rechten verbonden aan de personenverzekering door de begunstigde zelf gesloten:**
* **Levensverzekeringen (Tak 21 en Tak 23):** Over het algemeen beschouwd als gemeenschappelijke aanspraken (GV), vooral bij een spaarfunctie. Uitkeringen tijdens het huwelijk zijn GV, tenzij premies grotendeels met EV betaald zijn. Uitkeringen na overlijden ten gunste van de langstlevende echtgenoot (LLE) zijn EV.
* **Groepsverzekeringen, schuldsaldoverzekeringen, pensioenverzekeringen:** Leidden tot gemeenschappelijke aanspraken (GV).
* **Pensioensparen / LT-sparen:**
* Uitkering tijdens het huwelijk: GV, tenzij premies grotendeels met EV betaald (dan EV).
* Uitkering na overlijden en kapitaal ten gunste van LLE: EV LLE.
* Polis voorhuwelijks afgesloten: Kapitaal/afkoopwaarde steeds EV, met vergoedingsplicht aan GV bij premiebetaling met GV na huwelijk.
* **Strikt persoonlijke goederen:**
* **Goederen met affectieve waarde (kledij, voorwerpen voor persoonlijk gebruik):** Behoren tot het EV. Discussie kan ontstaan rond juwelen of verzamelingen die als beleggingsvoorwerp worden gezien (dan GV).
* **Literaire, artistieke of industriële eigendomsrechten (intellectuele rechten):** De rechten zelf behoren tot het EV, maar de opbrengsten uit bekendmaking of exploitatie behoren tot het GV.
* **Recht op herstel van persoonlijke lichamelijke of morele schade:**
* Schadevergoeding voor morele schade en aantasting fysieke integriteit: EV.
* Schadevergoeding voor inkomstenderving en materiële/medische kosten: GV.
* Bij een enkele vergoeding voor beide soorten schade, wordt dit doorgaans als EV beschouwd, tenzij de nieuwe wetgeving anders bepaalt.
* **Recht op pensioen, lijfrente of soortgelijke uitkering die één echtgenoot alleen bezit:** Het recht op de uitkering is EV, de vermogenswaarde ervan is GV. Overlevingspensioen van de weduwe/weduwnaar is sowieso EV.
* **Lidmaatschapsrechten verbonden aan gemeenschappelijke aandelen (indien op naam van één echtgenoot):** Het stemrecht en controlerecht zijn EV. De patrimoniale rechten (dividenden, liquidatiesaldo) zijn GV.
* **Beroepsgoederen die één echtgenoot exclusief gebruikt (tenzij samen beoefend beroep):** De goederen zelf zijn EV (wettelijk vermoeden). De vermogenswaarde van lichamelijke goederen en onlichamelijke goederen (aandelen, cliënteel) is GV.
* **Recht op cliënteel (tenzij samen opgebouwd):** Het recht op cliënteel is EV, de economische waarde ervan is GV en leidt tot vergoeding aan het GV bij ontbinding.
### 2.3 De baten van het gemeenschappelijk vermogen
Het gemeenschappelijk vermogen omvat alle inkomsten, besparingen en aanwinsten (goederen ten bezwarende titel verkregen tijdens het huwelijk waarvan niet bewezen kan worden dat ze een belegging of wederbelegging van EV uitmaken).
* **Inkomsten uit beroepsbezigheden en openbare of particuliere mandaten:**
* Alle inkomsten, vervangingsinkomsten of aanvullingen vallen in het GV, ongeacht het statuut van de echtgenoot (zelfstandige, ambtenaar, werknemer, etc.).
* Conventionele afwijking van dit beginsel is niet toegelaten.
* Ook inkomsten zoals vakantiegeld, eindejaarspremies, opzeggingsvergoedingen, werkloosheidsuitkeringen, ziekte-uitkeringen, pensioenen, etc. behoren tot het GV.
* **De vruchten, inkomsten en interesten van hun eigen goederen:**
* Huurgelden van eigen onroerende goederen.
* Interesten op spaarrekeningen of obligaties.
* Dividenden op aandelen.
* Opbrengsten van intellectuele rechten.
* **Goederen geschonken of vermaakt aan de twee echtgenoten samen of aan één van hen onder beding dat die goederen gemeenschappelijk zullen zijn:**
* Schenking aan beide echtgenoten samen = GV.
* Schenking aan één echtgenoot met het beding dat de goederen gemeenschappelijk zullen zijn = GV.
* **Bijkomende gevallen (HVR 2018):**
* Schadevergoeding uitgekeerd aan een echtgenoot ter herstel van economische of huishoudelijke ongeschiktheid tijdens het huwelijk (inkomstenvermindering).
* Vermogenswaarde van vennootschapsaandelen (indien aandelen GV zijn).
* Vermogenswaarde van eigen beroepsgoederen, verworven met gemeenschappelijke gelden.
* Economische waarde van het cliënteel (indien het recht op cliënteel eigen is).
* Verzekerde prestatie verbonden aan individuele verzekeringsovereenkomsten (kapitaal, rente, reserve), indien de premies met gemeenschappelijke gelden werden betaald. Dit geldt ook voor pensioensparen, langetermijnsparen, tak 21 & 23, groepsverzekeringen, etc. Indien de polis voorhuwelijks werd afgesloten, is het kapitaal/afkoopwaarde EV, met een vergoedingsplicht aan het GV ingeval van premiebetaling met GV na het huwelijk.
---
# De lasten in het wettelijk stelsel
Dit onderwerp behandelt de schulden binnen het wettelijk huwelijksvermogensstelsel, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen eigen en gemeenschappelijke schulden, en de verhaalbaarheid van schuldeisers op de verschillende vermogens.
## 3.1 De kwalificatie van schulden
De kwalificatie van een schuld bepaalt welk vermogen (eigen vermogen van een echtgenoot of gemeenschappelijk vermogen) primair kan worden aangesproken door schuldeisers. Na de ontbinding van het huwelijk speelt deze kwalificatie een rol bij de vergoedingsregelingen tussen de echtgenoten.
### 3.1.1 Het uitgangspunt: het vermoeden van gemeenschappelijkheid
### 3.1.2 Eigen schulden
Schulden die eigen zijn, kunnen in principe enkel verhaald worden op het eigen vermogen van de echtgenoot die de schuld is aangegaan. Echter, indien de schuldeiser kan aantonen dat het gemeenschappelijk vermogen door deze schuld is verrijkt, kan het gemeenschappelijk vermogen ook worden aangesproken, zij het met een vergoedingsplicht van het eigen vermogen aan het gemeenschappelijk vermogen.
#### 3.1.2.1 Schulden eigen door hun oorsprong
Dit betreft schulden waarvan de rechtsgrond ontstond vóór het huwelijk, ongeacht het tijdstip van opeisbaarheid of betaling.
* **Voorhuwelijkse schulden:** Schulden waarvan de oorzaak ligt vóór de huwelijksdatum.
> **Voorbeeld:** Onderhoudsgeld verschuldigd aan een ex-partner of een schadevergoeding voor een ongeval dat plaatsvond vóór het huwelijk.
* **Schulden ten laste van erfenissen en giften:** De financiële lasten die voortvloeien uit een erfenis of gift, zoals erf- of registratiebelasting. Indien goederen aan beide echtgenoten samen zijn vermaakt, worden de lasten gemeenschappelijk.
#### 3.1.2.2 Schulden eigen uit hun aard
Dit zijn schulden die, hoewel aangegaan tijdens het huwelijk, als eigen worden beschouwd vanwege hun specifieke aard. Enkel de hoofdsom van deze schulden is eigen; de rente ervan is in beginsel gemeenschappelijk.
* **Schulden aangegaan in het uitsluitend belang van het eigen vermogen:** Schulden die één echtgenoot aangaat ter bevordering van zijn of haar eigen vermogen, zonder direct verband met de belangen van het gezin of het gemeenschappelijk vermogen.
> **Voorbeeld:** Schulden aangegaan voor de opleg bij zaakvervanging of belegging van eigen goederen. Kosten voor onderhoud of renovatie van een *niet-verhuurd* eigen onroerend goed.
* **Schulden ontstaan uit een persoonlijke of zakelijke zekerheid gesteld in een ander belang dan dat van het gemeenschappelijk vermogen:** Wanneer een echtgenoot zich borg stelt voor een lening die niet ten goede komt aan het gemeenschappelijk vermogen.
> **Voorbeeld:** Zich persoonlijk borg stellen voor een lening aangegaan door een vriend. Echter, indien de zekerheid is gesteld ter waarborging van de uitbreiding of het voortbestaan van de vennootschap van de echtgenoot, kan dit als gemeenschappelijk van aard worden beschouwd.
* **Schulden behorende tot een door één echtgenoot verboden beroep of uit handelingen die zonder medewerking van de andere echtgenoot of rechterlijke machtiging niet mochten worden verricht:** Schulden die voortvloeien uit verboden beroepsactiviteiten of specifieke handelingen die niet met de wederzijdse instemming zijn uitgevoerd.
> **Voorbeeld:** Handelingen met betrekking tot de gezinswoning, het aangaan van een lening of de schenking van een gemeenschappelijk goed zonder de toestemming van de andere echtgenoot.
* **Schulden ontstaan uit strafrechtelijke veroordeling of onrechtmatige daad begaan door één der echtgenoten:** Dit betreft boetes of schadevergoedingen die voortvloeien uit een strafbaar feit.
> **Voorbeeld:** Een boete na een verkeersovertreding of een schadevergoeding aan een burgerlijke partij.
### 3.1.3 Gemeenschappelijke schulden
Dit zijn schulden die het gemeenschappelijk vermogen aangaan. Ze kunnen primair verhaald worden op het gemeenschappelijk vermogen, maar ook op de eigen vermogens van beide echtgenoten, zij het met mogelijke vergoedingsplichten na ontbinding van het huwelijk.
* **Schulden aangegaan door beide echtgenoten, gezamenlijk of hoofdelijk:** Wanneer beide echtgenoten zich verbinden tot een schuld.
> **Voorbeeld:** Een gezamenlijke lening voor de aankoop van een gezinswagen.
* **Schulden aangegaan door één der echtgenoten ten behoeve van de huishouding en de opvoeding van de kinderen:** Kosten die noodzakelijk zijn voor het dagelijkse leven en de opvoeding van de kinderen.
> **Voorbeeld:** Kosten voor voeding, energiekosten, huur van de gezinswoning, schoolgeld, sportkampen. De kwalificatie 'buitensporig' is hierbij niet relevant voor het gemeenschappelijk karakter.
* **Schulden door één der echtgenoten aangegaan in het belang van het gemeenschappelijk vermogen:** Schulden die direct bijdragen aan het onderhoud, beheer of de opbrengsten van gemeenschappelijke activa.
> **Voorbeeld:** Beroepsschulden die de winstgevendheid van een gemeenschappelijke onderneming ten goede komen, onderhoudskosten van gemeenschappelijke goederen of de onroerende voorheffing op de gezinswoning.
* **Schulden ten laste van giften, aan de twee echtgenoten gezamenlijk of aan één van hen gedaan onder beding dat de gegeven of vermaakte goederen gemeenschappelijk zullen zijn:** De kosten die gepaard gaan met dergelijke gemeenschappelijk verkregen goederen.
* **De intresten die een bijzaak vormen van de eigen schulden van één der echtgenoten:** De rente op een eigen schuld wordt als gemeenschappelijk beschouwd, aangezien de opbrengsten van eigen goederen ook gemeenschappelijk zijn.
* **Onderhoudsschulden jegens bloedverwanten in de nederdalende lijn van één der echtgenoten:** Alimentatieverplichtingen ten aanzien van gemeenschappelijke kinderen of kinderen uit een vorige relatie die niet in het gezin worden opgevoed.
> **Opmerking:** Onderhoudsuitkeringen aan ex-partners zijn eigen schulden, omdat de oorsprong van de schuld dateert van vóór het nieuwe huwelijk.
* **Schulden waarvan niet bewezen is dat zij aan één der echtgenoten eigen zijn:** Indien het vermoeden van gemeenschappelijkheid niet kan worden weerlegd, is de schuld gemeenschappelijk.
## 3.2 Het verhaalsrecht van schuldeisers
Het verhaalsrecht van schuldeisers bepaalt op welk vermogen zij hun vordering kunnen verhalen. Dit hangt af van de aard van de schuld (eigen of gemeenschappelijk).
### 3.2.1 Verhaalsrecht voor eigen schulden
In principe kan de schuldeiser verhaal halen op het eigen vermogen van de betreffende echtgenoot. Daarnaast kan verhaal gezocht worden op de inkomsten van deze echtgenoot die in het gemeenschappelijk vermogen terechtkomen.
* **Principe:** Het eigen vermogen van de betrokken echtgenoot en diens inkomsten die in het gemeenschappelijk vermogen zitten.
* **Nog niet geïnde inkomsten:** Restrictieve interpretatie; verhaal is mogelijk.
* **Reeds geïnde inkomsten:** Ruime interpretatie; verhaal is mogelijk indien de gelden individualiseerbaar zijn. Indien deze gelden werden aangewend voor huishoudkosten of op een spaarrekening werden geplaatst, verliezen ze hun individualiseerbaar karakter en valt het verhaalrecht weg.
* **Uitzonderingen (uitbreiding van het verhaalsrecht):**
* **Verrijking van het gemeenschappelijk vermogen met eigen goederen:** Indien het GV verrijkt is door eigen goederen, kan het GV worden aangesproken ten belope van de verrijking.
* **Schulden uit verboden beroep of verboden rechtshandeling:** Indien het GV verrijkt is met inkomsten uit een verboden beroepsactiviteit, kan het GV worden aangesproken.
* **Schulden ontstaan uit strafrechtelijke veroordeling of onrechtmatige daad:** Indien het EV van de echtgenoot-schuldenaar ontoereikend is, kan het GV worden aangevallen ten belope van 50% van de netto-baten. De mede-echtgenoot kan het GV vrijwaren door eigen middelen aan te wijzen of door de schuldeiser met eigen middelen te voldoen en nadien regres uit te oefenen.
* **Schuld aangegaan door beide echtgenoten:** De schuldeiser kan verhaal uitoefenen op het EV van elke echtgenoot en op het GV. De hoedanigheid van de echtgenoot-schuldenaar speelt geen rol.
### 3.2.2 Verhaalsrecht voor gemeenschappelijke schulden
Gemeenschappelijke schulden kunnen in principe op alle drie de vermogens verhaald worden (de beide eigen vermogens en het gemeenschappelijk vermogen).
* **Principe van 'volkomen gemeenschappelijke schulden':** Indien het vermoeden van gemeenschappelijkheid niet kan worden weerlegd, heeft de schuldeiser het meest uitgebreide verhaalrecht op de beide eigen vermogens en het gemeenschappelijk vermogen. Na ontbinding van het huwelijk kan er een vergoedingsrecht ontstaan ten voordele van het eigen vermogen dat werd aangesproken.
* **Beperking van de verhaalbaarheid voor 'onvolkomen gemeenschappelijke schulden':** In specifieke gevallen is de verhaalbaarheid beperkt. De schuldeiser kan verhaal uitoefenen op het eigen vermogen van de verbonden echtgenoot en op het gemeenschappelijk vermogen. De bescherming geldt voor het eigen vermogen van de niet-contracterende echtgenoot.
* Schulden aangegaan door één echtgenoot ten behoeve van de huishouding en opvoeding van de kinderen met buitensporige lasten.
* De intresten die een bijzaak vormen van de eigen schulden van één der echtgenoten.
* Schulden door één der echtgenoten aangegaan bij de uitoefening van zijn beroep.
* Onderhoudsschulden jegens bloedverwanten in de nederdalende lijn van één der echtgenoten (bv. alimentatie voor kinderen die niet in het gezin worden opgevoed).
### 3.2.3 Schulden tussen echtgenoten
Schuldvorderingen van de ene echtgenoot op de andere kunnen tijdens het huwelijk verhaald worden op het eigen vermogen van de partner. Na ontbinding van het huwelijk kan dit verhaald worden op het eigen vermogen van de ex-partner, maar enkel op het deel dat deze heeft verkregen bij de verdeling van het gemeenschappelijk vermogen. Het gemeenschappelijk vermogen kan hiervoor nooit worden aangesproken.
> **Tip:** Na ontbinding van het huwelijk is het cruciaal om de vergoedingsrekening nauwkeurig op te stellen om de vermogensverschuivingen tussen de eigen en gemeenschappelijke vermogens te regulariseren.
> **Tip:** Het onderscheid tussen eigen en gemeenschappelijke schulden is van fundamenteel belang voor de verhaalbaarheid door schuldeisers en voor de interne vergoedingsregelingen tussen de echtgenoten na ontbinding van het huwelijk. Raadpleeg de specifieke wetsartikelen en rechtspraak voor de nuance in specifieke gevallen.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Primair stelsel | De fundamentele regels die van kracht zijn van zodra het huwelijk is gesloten, zoals de verplichting tot samenwonen, hulp en bijstand, en de bescherming van de gezinswoning. Dit deel regelt de persoonlijke en huishoudelijke verplichtingen van de echtgenoten. |
| Secundair stelsel | Dit omvat de huwelijksvermogensrechtelijke regels die van toepassing zijn op de goederen van de echtgenoten, afhankelijk van of er een huwelijksovereenkomst is gesloten of niet. Het wettelijk stelsel en de bedongen stelsels vallen hieronder. |
| Wettelijk stelsel | Het huwelijksvermogensstelsel dat van toepassing is wanneer de echtgenoten geen huwelijksovereenkomst hebben gesloten bij de notaris. Het kenmerkt zich door drie afzonderlijke juridische boedels: het eigen vermogen van partner 1, het eigen vermogen van partner 2, en het gemeenschappelijk vermogen. |
| Bedongen huwelijksvermogensstelsel | Een stelsel dat echtgenoten vrij kunnen kiezen en opstellen via een huwelijkse akte bij de notaris. Dit kan zowel voor als tijdens het huwelijk gebeuren, waarbij tijdens het huwelijk een wijzigingsakte nodig is die leidt tot de ontbinding van het voorgaande stelsel. |
| Eigen vermogen (EV) | Het vermogen dat exclusief toebehoort aan één van de echtgenoten. Dit omvat goederen verkregen vóór het huwelijk, goederen verkregen tijdens het huwelijk om niet (tenzij anders bepaald), en goederen die uit hun aard strikt persoonlijk zijn of specifieke accessoria zijn. |
| Gemeenschappelijk vermogen (GV) | Het vermogen dat toebehoort aan beide echtgenoten samen. Dit omvat alle goederen en inkomsten die tijdens het huwelijk ten bezwarende titel worden verkregen en waarvan het eigen karakter niet kan worden bewezen, alsook de inkomsten uit beroepsbezigheden en de vruchten van eigen goederen. |
| Goederen eigen door hun oorsprong | Dit zijn goederen die een echtgenoot reeds bezat vóór het huwelijk (voorhuwelijkse goederen) of die tijdens het huwelijk "om niet" zijn verkregen, zoals via erfenissen of schenkingen, tenzij de schenker of testator expliciet anders bepaalt. |
| Goederen eigen uit hun aard | Dit betreft goederen die vanwege hun specifieke aard als eigen aan één echtgenoot worden beschouwd. Dit omvat onder andere strikt persoonlijke goederen, intellectuele eigendomsrechten en het recht op herstel van persoonlijke schade, hoewel de vermogensrechtelijke gevolgen hiervan soms tot het gemeenschappelijk vermogen kunnen behoren. |
| Accessoria | Toebehoren die een bijzondere band hebben met een eigen goed of met het beroep van een echtgenoot. Dit kunnen zaken zijn zoals de opbrengsten van eigen onroerende goederen, de goederen die voortvloeien uit het toebehoren van eigen waardepapieren, of goederen die nodig zijn voor de uitoefening van een beroep. |
| Zaakvervanging | Het principe waarbij een goed dat door een echtgenoot wordt vervreemd, automatisch wordt vervangen door een nieuw goed dat in de plaats treedt. De juridische kwalificatie van dit nieuwe goed (eigen of gemeenschappelijk) hangt af van de financiering, met name de "opleg" of het aanvullend bedrag dat betaald moest worden. |
| Belegging en wederbelegging | Belegging verwijst naar het verwerven van een goed met eigen gelden, terwijl wederbelegging het verwerven van een goed met de opbrengst van een vervreemd eigen goed betreft. Deze principes zijn cruciaal om de eigen aard van goederen te behouden en vereisen specifieke formele en materiële voorwaarden. |
| Eigen schuld | Een schuld die exclusief toebehoort aan één van de echtgenoten. Dit kan voortkomen uit de oorsprong van de schuld (bv. voorhuwelijkse schulden, schulden uit erfenissen) of uit haar aard, zoals schulden aangegaan in het exclusieve belang van het eigen vermogen. |
| Gemeenschappelijke schuld | Een schuld die toebehoort aan beide echtgenoten gezamenlijk. Dit omvat schulden aangegaan door beide echtgenoten, schulden ten behoeve van de huishouding en opvoeding van kinderen, en schulden aangegaan in het belang van het gemeenschappelijk vermogen, zoals beroepsschulden. |
| Verhaalsrecht | Het recht dat een schuldeiser heeft om zijn vordering te verhalen op het vermogen van de schuldenaar. Binnen het wettelijk stelsel is het verhaalsrecht van schuldeisers verschillend voor eigen schulden en gemeenschappelijke schulden, en kan het zowel op het eigen vermogen als op het gemeenschappelijk vermogen betrekking hebben. |
| Vergoedingsrekening | Een mechanisme dat na ontbinding van het huwelijk wordt toegepast om de financiële onevenwichtigheden tussen de eigen vermogens en het gemeenschappelijk vermogen te regulariseren. Dit is van toepassing wanneer het ene vermogen is aangesproken voor de schulden of voordelen van het andere vermogen. |
Cover
Unknown.pdf
Summary
# De rol van rechtsregels en de rechtsstaat
Dit onderwerp verkent de essentie van rechtsregels en de fundamentele principes van een rechtsstaat, inclusief de scheiding der machten en de algemene toepasbaarheid van wetgeving.
### 1.1 Wat is een rechtsregel?
Een regel kan worden gedefinieerd als een bindend voorschrift waaraan mensen zich dienen te houden. Er bestaan diverse categorieën regels, zoals die voortvloeien uit het geweten, moraal, of geloof. De bijzondere categorie die centraal staat, zijn de rechtsregels [3](#page=3).
#### 1.1.1 Kenmerken van een rechtsregel
Een rechtsregel, ook wel een wet in materiële zin genoemd, voldoet aan de volgende cumulatieve voorwaarden [3](#page=3):
* De regel heeft betrekking op het uiterlijk gedrag van mensen in de maatschappij [3](#page=3).
* De regel wordt uitgevaardigd door een gezaghebbende persoon of personen die autoriteit hebben over degenen die de regel moeten naleven [3](#page=3).
* De naleving van de regel kan door de gezaghebbende autoriteit of overheid worden afgedwongen [3](#page=3).
Het geheel van deze rechtsregels vormt het objectief recht [3](#page=3).
### 1.2 De rechtsstaat
Een rechtsstaat is een maatschappij waarin het gezag van de overheid gebaseerd is op een consistent geheel van rechtsregels, en waarin zelfs de overheid en de instanties die de rechtsregels creëren, aan deze regels gebonden zijn. In een rechtsstaat heeft het recht het hoogste gezag; de staat is onderworpen aan het recht, en het recht fungeert als de norm. Dit principe wordt ook wel omschreven als de "rule of law" of de heerschappij van het rationele recht. Dit impliceert dat de macht van de overheid wordt beperkt door het recht, waarbij zelfs de wetgever gebonden is aan het recht [3](#page=3).
> **Tip:** Het is cruciaal om te onthouden dat een rechtsstaat niet per definitie gelijk is aan een democratie. Democratie heeft betrekking op de herkomst van de wet (via democratisch verkozen vertegenwoordigers), terwijl een rechtsstaat betrekking heeft op de manier waarop wetten worden toegepast en de overheid handelt [4](#page=4).
#### 1.2.1 Principes van de rechtsstaat
Twee kernprincipes kenmerken de rechtsstaat: de algemene gelding van de wet en de scheiding der machten [4](#page=4).
##### 1.2.1.1 Algemene gelding van de wet
De algemene gelding van de wet betekent dat de wet het hoogste gezag binnen een rechtsstaat is en door iedereen gerespecteerd moet worden. Dit principe omvat de volgende aspecten [4](#page=4):
* **Gelijkheid voor de wet:** De wet geldt voor iedereen, zonder onderscheid naar personen of groepen [4](#page=4).
* **Objectieve toepasbaarheid:** De wet is niet geconcretiseerd voor specifieke gevallen of categorieën, maar geldt voor iedereen die zich in een objectief vergelijkbare situatie bevindt en voor alle vergelijkbare gevallen [4](#page=4).
* **Neutraliteit:** De wet is onpartijdig en onpersoonlijk [4](#page=4).
##### 1.2.1.2 Scheiding der machten
De scheiding der machten houdt in dat de wetgevende, de uitvoerende en de rechterlijke macht gescheiden zijn. Dit principe is nauw verbonden met de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht [4](#page=4).
* **Wetgevende macht:** Stelt wetten op [4](#page=4).
* **Uitvoerende macht:** Voert de wetten uit [4](#page=4).
* **Rechterlijke macht:** Beoordeelt de toepassing van wetten in concrete situaties [4](#page=4).
De rechterlijke macht houdt zich bezig met de concrete toepassing van het objectief recht. Rechters zijn hierin volledig onafhankelijk en onpartijdig en doen uitspraak in concrete zaken. Het is de rechterlijke macht verboden om uitspraken te doen die algemene gelding hebben, omdat dit zou neerkomen op het overnemen van de rol van de wetgevende macht. Artikel 6 van het Gerechtelijk Wetboek stelt expliciet: "De rechters mogen in zaken die aan hun oordeel onderworpen zijn, geen uitspraak doen bij wege van algemene regel als regel geldende beschikking". Beslissingen van de rechter moeten worden gerespecteerd en uitgevoerd, desnoods met hulp van de openbare macht, en worden gedaan onder het gezag van de overheid [4](#page=4).
> **Example:** Een rechter die in een specifieke zaak van een verkeersovertreding oordeelt over de toepassing van de snelheidslimiet, doet dit voor die concrete situatie. De rechter mag niet tegelijkertijd een algemene regel uitvaardigen over hoe snelheidslimieten voortaan in alle gevallen geïnterpreteerd moeten worden, want dat is de taak van de wetgever.
---
# Het gerechtelijk recht en burgerlijk procesrecht
Dit onderwerp verklaart het onderscheid tussen materieel en formeel recht, de doelstellingen van gerechtelijk recht zoals het verbod op eigenrichting, en de indeling ervan.
### 2.1 De classificatie van wetten in de rechtsstaat
Het geldende recht wordt onderverdeeld in twee hoofd categorieën [5](#page=5):
* **Materieel recht**: Dit zijn de rechtsregels die de inhoud van gedragingen bepalen [5](#page=5).
* **Formeel recht**: Dit zijn de rechtsregels die bepalen hoe de handhaving van het materieel recht structureel georganiseerd wordt en hoe herstel bij schending van het materieel recht gerealiseerd wordt. Het wordt ook wel handhavingsrecht of gerechtelijk recht genoemd [5](#page=5).
#### 2.1.1 Begrip gerechtelijk recht
Objectief recht verwijst naar het geheel van rechtsregels, terwijl subjectief recht de aanspraken zijn die rechtssubjecten ontlenen aan het objectieve recht. Om willekeur te vermijden in een rechtsstaat, vereist de verwezenlijking van aan het materiële recht ontleende aanspraken vooraf bepaalde, algemene regels [5](#page=5).
Het formeel recht of gerechtelijk recht omvat de regels die bepalen hoe de handhaving van materieel recht georganiseerd wordt, hoe materiële aanspraken afgedwongen kunnen worden, en hoe herstel bij schending gerealiseerd wordt [5](#page=5).
#### 2.1.2 Doel van het gerechtelijk recht
Het voornaamste doel van het gerechtelijk recht is het uitsluiten van eigenrichting. Eigenrichting, waarbij een rechtssubject zelf recht in eigen hand neemt om aangedaan onrecht te herstellen, is in een rechtsstaat niet toegestaan omdat het geweld en willekeur met zich meebrengt [5](#page=5).
> **Tip:** De regels van gerechtelijk recht garanderen dat aanspraken worden beslecht door een bevoegde overheidsrechter of scheidsrechter, en wel op een wijze die de rechtsstaat waardig is [5](#page=5).
In een rechtsstaat is er ook een garantie tegen rechtsweigering. Volgens artikel 5 van het Gerechtelijk Wetboek (Ger.W.) bestaat rechtsweigering wanneer de rechter weigert recht te spreken; de rechter moet rechtspreken, zelfs bij stilzwijgen, duisterheid of onvolledigheid van de wet. Artikel 1140 Ger.W. stelt dat er verhaal bestaat op de rechter indien rechtsweigering is geschied [5](#page=5) [6](#page=6).
Hoewel eigenrichting in beginsel verboden is, bestaan er in het privaatrecht enkele restanten ervan waarbij de rechtsonderhorige zichzelf recht kan doen zonder tussenkomst van de overheidsrechter, mits aan strenge voorwaarden is voldaan en er steeds achteraf rechterlijke controle mogelijk is. Twee voorbeelden hiervan zijn [6](#page=6):
* **Exceptio non adimpleti contractus (ENAC)**: Dit is de exceptie van niet-nakoming [6](#page=6).
* **ENAC in ruime zin**: Een schuldenaar mag zijn prestatie opschorten totdat de schuldenaar van een andere, daarmee voldoende verband houdende prestatie, zijn prestatie is nagekomen [6](#page=6).
* **ENAC in enge zin**: Bij wederkerige contracten mag een schuldenaar die tevens schuldeiser is van een tegenprestatie, de nakoming van zijn verbintenis opschorten totdat de schuldenaar de tegenprestatie nakomt [6](#page=6).
* **Retentierecht**: Dit recht laat toe een zaak die het voorwerp is van een prestatie, bij te houden totdat betaald werd wat met betrekking tot die zaak verschuldigd was. Het is een middel tot rechtshandhaving en een garantie tot executie. De schuldeiser houdt een zaak onder zich totdat de schuldenaar de prestatie met betrekking tot die zaak heeft betaald [6](#page=6).
### 2.2 Indeling gerechtelijk recht
Het gerechtelijk recht kan worden ingedeeld in de volgende takken:
* Burgerlijk procesrecht (gerechtelijk privaatrecht) [6](#page=6).
* Strafprocesrecht (st 1 rafvordering) [6](#page=6).
* Administratief procesrecht [6](#page=6).
* Fiscaal procesrecht [6](#page=6).
* Tuchtprocesrecht [6](#page=6).
#### 2.2.1 Burgerlijk procesrecht
Het burgerlijk procesrecht, ook wel gerechtelijk privaatrecht genoemd, omvat alle rechtsregels van gerechtelijk recht die van toepassing zijn op het privaatrecht, dus de onderlinge verhouding tussen burgers [6](#page=6).
Het burgerlijk procesrecht is van toepassing op verschillende takken van het privaatrecht, waaronder het burgerlijk recht, sociaal recht en ondernemingsrecht [6](#page=6).
---
# Bronnen en karakteristieken van het burgerlijk procesrecht
Het burgerlijk procesrecht is een cruciaal onderdeel van ons rechtssysteem dat de regels en procedures vastlegt voor het oplossen van geschillen tussen particulieren en soms ook tussen particulieren en de overheid. Dit studieonderdeel duikt dieper in de oorsprong van deze regels, namelijk hun bronnen, en de fundamentele eigenschappen die het burgerlijk procesrecht kenmerken.
## 3. Bronnen en karakteristieken van het burgerlijk procesrecht
Het burgerlijk procesrecht ontleent zijn bestaansrecht aan diverse bronnen en kent specifieke kenmerken die de aard en werking ervan bepalen.
### 3.1 Bronnen van het burgerlijk procesrecht
De bronnen van het burgerlijk procesrecht zijn gelaagd en omvatten zowel nationale als internationale rechtsinstrumenten, aangevuld met ongeschreven rechtsbeginselen en rechtspraak.
#### 3.1.1 De Belgische Grondwet
Verschillende bepalingen in de Grondwet hebben directe relevantie voor het burgerlijk procesrecht.
* **Rechterlijke macht**: De Grondwet erkent en reguleert de rechterlijke macht. Artikel 40 Gw. bepaalt dat deze macht wordt uitgeoefend door de hoven en rechtbanken [7](#page=7).
* **Organisatie en werking van de rechterlijke macht**: Artikelen 144 tot en met 159 Gw. leggen fundamentele regels vast, zoals de openbaarheid van de terechtzittingen (art. 148 Gw.) de motiveringsverplichting voor vonnissen (art. 149 Gw.) en de onafhankelijkheid van rechters (art. 151 Gw.) [7](#page=7).
* **Exceptie van illegaliteit**: Artikel 159 Gw. stelt dat rechters het recht moeten toepassen, maar uitvoeringsbesluiten die in strijd zijn met de wet, moeten buiten beschouwing worden gelaten [8](#page=8).
* **Hoge Raad voor Justitie**: De Grondwet voorziet in de samenstelling en bevoegdheden van de Hoge Raad voor Justitie (art. 151, §2 Gw.) [8](#page=8).
* **Grondrechten**: Bepaalde grondrechten zijn essentieel voor het procesrecht, zoals het recht op de rechter die de wet toekent (art. 13 Gw.) en het recht op juridische bijstand (art. 23 Gw.) [8](#page=8).
#### 3.1.2 Nationale wetgeving: het Gerechtelijk Wetboek
Het Gerechtelijk Wetboek (Ger.W.), dat tot stand kwam op 10 oktober 1967, is de centrale wetgevende tekst voor het burgerlijk procesrecht. Het is onderverdeeld in acht delen [8](#page=8):
* **Deel 1**: Algemene beginselen, definities en begrippen [8](#page=8).
* **Deel 2**: Rechterlijke organisatie, inclusief de samenstelling en benoeming van magistraten [8](#page=8).
* **Deel 3**: Bevoegdheid, waarbij de takenpakketten van verschillende rechtbanken en hoven worden gedefinieerd [8](#page=8).
* **Deel 4**: Burgerlijke rechtspleging, die het verloop van een burgerlijk proces beschrijft, van de inleiding tot rechtsmiddelen [8](#page=8).
* **Deel 5**: Bewarend beslag, middelen tot tenuitvoerlegging en collectieve schuldenregeling [8](#page=8).
* **Deel 6**: Arbitrage, als een vorm van alternatieve geschillenbeslechting [9](#page=9).
* **Deel 7**: Bemiddeling [9](#page=9).
* **Deel 8**: Collaboratieve onderhandelingen [9](#page=9).
#### 3.1.3 Nationale wetgeving: andere wetboeken, bijzondere wetten en decreten
Regels van gerechtelijk privaatrecht zijn ook te vinden in andere wetboeken, zoals het Wetboek Economisch Recht (WER) voor insolventieprocedures van ondernemingen, en bijzondere wetten, zoals die betreffende het taalgebruik in gerechtszaken [9](#page=9).
#### 3.1.4 Rechtspraak
In België geldt geen strikt precedentenrecht. Artikel 6 Ger.W. verbiedt rechters om uitspraken te doen die als algemene, bindende regels gelden. Een rechter die zich zonder eigen motivering aansluit bij een uitspraak van een ander rechtscollege, schendt dit artikel. De rechter mag wel vaste rechtspraak aanvoeren ter staving van zijn eigen, gemotiveerde uitspraak [9](#page=9).
Er zijn echter uitzonderingen waarbij rechtspraak invloed heeft:
* **Vernietigingsarrest van het Hof van Cassatie**: Na een vernietiging door het Hof van Cassatie, wordt de zaak verwezen naar een ander gerecht dat gebonden is aan de rechtsopvatting van Cassatie voor het beslechte geschilpunt [9](#page=9).
* **Prejudiciële vraag aan het Grondwettelijk Hof**: Indien het Grondwettelijk Hof reeds uitspraak heeft gedaan over een vergelijkbaar onderwerp, moet het rechtscollege deze uitspraak volgen [9](#page=9).
Ondanks het ontbreken van bindende precedenten, hebben uitspraken van het Hof van Cassatie en het Grondwettelijk Hof groot gezag en beïnvloeden ze de rechtspraak van lagere rechters (jurisprudentie) [10](#page=10).
#### 3.1.5 Rechtsleer
De rechtsleer, bestaande uit academische geschriften en opinies van juristen, beïnvloedt zowel de rechtspraak als de wetgeving en dient als inspiratiebron [10](#page=10).
#### 3.1.6 Algemene rechtsbeginselen
Naast geschreven wetgeving wordt het gerechtelijk recht beheerst door algemene rechtsbeginselen. Dit zijn fundamentele, vaak ongeschreven regels die afgeleid worden uit de grondslagen van het rechtsbestel [10](#page=10).
* **Rol van algemene rechtsbeginselen**: Deze beginselen gelden als wet, zelfs indien ze ongeschreven zijn. Artikel 5 Ger.W. verbiedt rechtsweigering, zelfs bij stilzwijgen, duisterheid of onvolledigheid van de wet. Artikel 608 Ger.W. sanctioneert de schending van substantiële of op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen [10](#page=10).
* **Beginselen van behoorlijke procesvoering (art. 6 EVRM)**: Deze omvatten onder meer het recht van verdediging, de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter, het beschikkingsbeginsel en het verbod van eigenrichting [10](#page=10).
* **Niet-erkende beginselen**: Het beginsel van dubbele aanleg is geen absoluut recht in civiele zaken. Rechtsverwerking, waarbij gedrag niet verenigbaar is met een recht, is eveneens geen algemeen erkend rechtsbeginsel [10](#page=10).
#### 3.1.7 Gebruiken in rechtscolleges
Lokale gebruiken kunnen bestaan binnen rechtscolleges, maar deze zijn niet altijd bevorderlijk voor de rechtszekerheid, zeker niet wanneer ze tegen de wet ingaan ('contra legem') [11](#page=11).
### 3.2 Karakter van het burgerlijk procesrecht (kenmerken)
Het burgerlijk procesrecht bezit diverse kenmerken die zijn aard en werking bepalen.
#### 3.2.1 Nationaal recht ('lex fori')
Het burgerlijk procesrecht is primair nationaal recht. De rechter past de 'lex fori' toe, wat neerkomt op het recht van de plaats waar de rechtbank zetelt. Dit omvat zowel nationale wetgeving als internationaalrechtelijke regels met directe werking, zoals Europese verordeningen. Vreemd recht wordt niet toegepast in principe [11](#page=11).
#### 3.2.2 Gemengd karakter: privaatrecht en publiekrecht
Het burgerlijk procesrecht heeft een gemengd karakter:
* **Publiekrecht**: Dit aspect betreft de inrichting en de behoorlijke werking van het gerecht. De overheid heeft de taak om een functionerend gerecht te garanderen zodat burgers hun rechten kunnen afdwingen [11](#page=11).
* **Privaatrecht**: Dit aspect omvat de regels die de belangen van de partijen zelf betreffen en de effectuering van private aanspraken tussen burgers regelen [11](#page=11).
#### 3.2.3 Dynamisch karakter
Het burgerlijk procesrecht is onderhevig aan voortdurende evolutie. Het moet de noden van een snel veranderende maatschappij kunnen opvangen [11](#page=11).
#### 3.2.4 Dienend karakter
Het burgerlijk procesrecht bestaat niet op zichzelf, maar dient het materiële recht. Het heeft als doel aanspraken gebaseerd op het materiële recht te laten honoreren of af te dwingen [12](#page=12).
#### 3.2.5 Autonome rechtstak
Ondanks zijn dienende karakter is het burgerlijk procesrecht een zelfstandige rechtstak met eigen kenmerken en regels, en niet louter een accessoir recht [12](#page=12).
#### 3.2.6 Formalistisch karakter
Het burgerlijk procesrecht is formalistisch om een algemene, onpartijdige en onpersoonlijke toepassing van de wet te garanderen. Dit formalisme, gekenmerkt door precieze en vooraf vastgelegde spelregels, streeft naar rechtszekerheid, een eerlijk en vlot procesverloop [12](#page=12).
#### 3.2.7 Dwingend karakter (gradaties)
Het dwingend karakter van het burgerlijk procesrecht kent verschillende gradaties:
* **Aanvullend recht**: Partijen mogen hiervan zowel voor als na het ontstaan van het geschil afwijken. De rechter mag deze bepalingen niet ambtshalve toepassen. Schendingen moeten tijdig, 'in limine litis', worden opgeworpen. Een voorbeeld zijn territoriale bevoegdheidsregels [12](#page=12).
* **Dwingend recht (niet openbare orde)**: Deze bepalingen beschermen specifieke private belangen en raken de openbare orde niet direct. Partijen kunnen er slechts na het ontstaan van het geschil van afwijken. Schendingen moeten 'in limine litis' worden opgeworpen en de rechter mag ze niet ambtshalve toepassen [13](#page=13).
* **Dwingend recht (openbare orde)**: Deze regels beschermen essentiële maatschappelijke belangen en de juridische grondslagen van de maatschappelijke orde. Partijen kunnen nooit afwijken van deze regels. Schendingen kunnen op elk moment en door de rechter ambtshalve worden opgeworpen. Voorbeelden zijn regels omtrent rechterlijke organisatie en materiële bevoegdheid [13](#page=13).
#### 3.2.8 Accusatoir karakter
Het civiele proces is accusatoir, wat betekent dat uitsluitend de procespartijen de grenzen van het proces bepalen, niet de rechter. Dit impliceert dat het initiatief tot vordering, voortgang en beëindiging van het proces bij de partijen ligt, en de rechter een lijdelijke rol vervult [13](#page=13).
* **Partijautonomie en beschikkingsbeginsel**: Dit accusatoir karakter omvat partijautonomie en het beschikkingsbeginsel, fundamentele beginselen waarbij partijen zelf de contouren van het geschil afbakenen. Alleen partijen kunnen een vordering instellen, derden betrekken, het voorwerp en de feiten van de vordering bepalen, en beslissen over de tenuitvoerlegging van een beslissing [13](#page=13) [14](#page=14).
* **'Ultra petita'**: De rechter kent meer toe dan gevorderd [14](#page=14).
* **'Infra petita'**: De rechter kent minder toe dan gevorderd [14](#page=14).
* **Taak van de rechter**: De rechter leidt het geding in goede banen, waakt over het procesverloop en kan ambtshalve onderzoeksmaatregelen bevelen. Hij moet ook ambtshalve de aangevoerde feiten juridisch correct kwalificeren en de toepasselijke rechtsregels toepassen. Verder moet hij tussenkomen voor feiten die ter ondersteuning van de vordering worden aangevoerd. De rechter mag het debat aanvullen, mits hij rekening houdt met beperkingen zoals het niet opwerpen van betwistingen die door partijen zijn uitgesloten, het steunen op regelmatig voorgelegde elementen, het niet wijzigen van het voorwerp van de vordering, en het garanderen van de rechten van verdediging [14](#page=14) [15](#page=15).
### 3.3 Toepassingsgebied van het burgerlijk procesrecht
Het toepassingsgebied van het burgerlijk procesrecht kan worden afgebakend op basis van verschillende criteria.
#### 3.3.1 Ratione personae (persoonlijk)
Het burgerlijk procesrecht is van toepassing op alle rechtssubjecten (natuurlijke en rechtspersonen). Er zijn echter uitzonderingen zoals immuniteit van rechtsmacht voor vreemde staten, diplomaten en internationale organisaties, en een speciaal statuut voor de Koning (onschendbaarheid, met uitzondering van zijn vermogen) [15](#page=15).
#### 3.3.2 Ratione materiae (welke geschillen)
* **Subjectief contentieux**: Dit zijn geschillen over subjectieve rechten, waarbij rechtssubjecten aanspraken jegens elkaar willen afdwingen. Het kan ook gaan om geschillen tussen een rechtssubject en een administratieve overheid, op voorwaarde dat de overheid handelt vanuit een verplichting en niet vanuit keuzevrijheid. Een subjectief recht is een aanspraak die men kan laten gelden ten aanzien van een ander [15](#page=15) [16](#page=16).
* **Objectief contentieux**: Dit zijn geschillen over het objectieve recht zelf, zoals de wettigheid van beslissingen van de overheid waar deze een wettelijke keuzevrijheid had. Deze geschillen vallen onder de controle van de Raad van State en het Grondwettelijk Hof [16](#page=16).
#### 3.3.3 Ratione temporis (in de tijd)
Volgens artikel 3 Ger.W. hebben nieuwe bepalingen van burgerlijk procesrecht geen terugwerkende kracht (art. 1 Oud BW). Ze zijn niet van toepassing op handelingen verricht onder het oude recht of op toestanden die definitief zijn geworden voor de inwerkingtreding. Proceshandelingen worden beheerst door de wet die gold op het moment van stellen. Nieuwe bepalingen zijn echter wel onmiddellijk toepasbaar op hangende rechtsgedingen, met de beperking dat hangende gedingen niet aan het reeds bevoegde gerecht mogen worden onttrokken [16](#page=16).
#### 3.3.4 Ratione loci (in de ruimte)
Het burgerlijk procesrecht heeft nationale draagwijdte en geldt enkel op het Belgische grondgebied. Bij grensoverschrijdende geschillen wordt gebruik gemaakt van internationaal privaatrechtelijk procesrecht en de 'lex fori' [16](#page=16) [17](#page=17).
### 3.4 Basics van het burgerlijk procesrecht
Enkele fundamentele beginselen vormen de basis van het burgerlijk procesrecht.
#### 3.4.1 Recht op toegang tot de rechter
Dit recht, ook wel vorderingsrecht of 'ius agendi' genoemd, is de tegenhanger van het verbod op eigenrichting. Elk individu moet vrij en kosteloos toegang hebben tot het gerecht om materiële rechten te effectueren. Dit recht is gegarandeerd in artikel 6 EVRM en artikel 14 BUPO-Verdrag. Overeenkomsten die dit recht afbreuk doen, zijn absoluut nietig en raken de openbare orde. De rechter heeft de plicht om recht te spreken; rechtsweigering wordt streng gesanctioneerd (art. 1140, 4° Ger.W.). Beperkingen aan dit recht, zoals termijnen, dienen de rechtszekerheid [17](#page=17).
* **Effectieve toegang**: Om effectieve toegang te garanderen, voorziet de overheid in systemen van juridische bijstand en rechtsbijstand voor personen met ontoereikende financiële middelen [17](#page=17).
* **Juridische bijstand**: Dit omvat informatieverstrekking, raadpleging, verdediging en vertegenwoordiging in rechte. Commissies voor juridische bijstand organiseren deze hulp, inclusief eerstelijnsbijstand (informatie, advies, doorverwijzing) en tweedelijnsbijstand (omstandig advies, eventueel via een toegewezen advocaat) [18](#page=18).
* **Ambtshalve toevoeging van een advocaat**: In bepaalde gevallen wordt een advocaat ambtshalve toegevoegd [18](#page=18).
* **Rechtsbijstand (rechtsplegingskosten)**: Dit ontslaat rechtzoekenden van (een deel van) de kosten van rechtspleging, zoals griffie- en uitgifterechten [18](#page=18).
#### 3.4.2 Recht op een onpartijdige rechter
Iedere rechtzoekende heeft recht op behandeling van zijn zaak door een onpartijdige rechter, zowel subjectief (geen persoonlijke partijdigheid) als objectief (het rechtssysteem biedt garanties tegen twijfel aan partijdigheid). Artikel 13 Gw. benadrukt de noodzaak van objectieve en vooraf vastgestelde regels [19](#page=19).
#### 3.4.3 Recht op een onafhankelijke rechter
De rechter moet onafhankelijk zijn in zijn rechtsprekende bevoegdheden, zowel van andere machten als van drukkingsgroepen (art. 151, §1 Gw.). Dit hangt nauw samen met objectieve onpartijdigheid [19](#page=19).
#### 3.4.4 Eerlijk en openbaar proces
Dit omvat het recht op een eerlijke en openbare behandeling binnen een redelijke termijn, een gemotiveerde beslissing, en een uitspraak gewezen in openbare terechtzitting. Deze beginselen, verankerd in art. 6 EVRM, art. 14 BUPO-Verdrag, en art. 148 en 149 Gw., garanderen de uitsluiting van willekeur en maatschappelijke controle op de rechter [19](#page=19) [20](#page=20).
* **Verdere afleidingen**: Hieruit vloeien onder meer tegenspraak, procesgelijkheid en partijautonomie voort. Alle partijen moeten in dezelfde mate gehoord worden, stukken kunnen voorleggen en bewijs leveren [20](#page=20).
---
# Organisatie en bevoegdheid van de rechterlijke macht
Dit onderwerp behandelt de structuur van de rechterlijke macht, de rol van magistraten, het Openbaar Ministerie, de gerechtelijke organisatie op nationaal en geografisch niveau, en de beginselen van bevoegdheid ratione materiae en ratione loci.
### 4.1 De organen van de rechterlijke macht en de magistraten
De rechterlijke macht bestaat uit rechtbanken, hoven en het Openbaar Ministerie, die samen de kerntaken van de rechtspraak vervullen. De magistraten worden onderverdeeld in de zittende magistratuur (rechters) en de staande magistratuur (leden van het parket) [20](#page=20).
#### 4.1.1 Hoven en rechtbanken
De macht om recht te spreken gaat uit van de Natie en is toegewezen aan de hoven en rechtbanken. Deze macht is onafhankelijk van de wetgevende en uitvoerende macht. De grondwettelijke taak is het beslechten van burgerlijke en politieke geschillen. De uitvoering van rechterlijke beslissingen behoort echter tot de uitvoerende macht. De rechterlijke onafhankelijkheid wordt gewaarborgd door benoeming voor het leven, onverenigbaarheden en civielrechtelijke immuniteit [21](#page=21).
#### 4.1.2 Het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie (OM) maakt deel uit van de rechterlijke macht, maar staat onder het gezag van de minister van Justitie. De ambtenaren van het OM zijn echter onafhankelijk in de individuele opsporing en vervolging van misdrijven. De kerntaak van het OM is het waken over de toepassing van de wet, het algemeen belang en de openbare orde, met een hoofdopdracht op strafrechtelijk vlak, maar ook met taken in burgerlijke aangelegenheden. Kenmerken van het OM zijn de eenheid (hiërarchisch gestructureerd korps), de ondeelbaarheid (elk lid handelt namens het gehele korps) en de onafhankelijkheid. Het OM kan optreden in privaatrechtelijke zaken via rechtsvordering, advies of door inlichtingen in te winnen [22](#page=22) [23](#page=23) [24](#page=24).
#### 4.1.3 Structuur en organisatie van de hoven en rechtbanken
De hoven en rechtbanken kennen een piramidale hiërarchische structuur met drie niveaus: vredegerechten/politierechtbanken (laagste), rechtbanken van eerste aanleg/arbeidsrechtbanken/ondernemingsrechtbanken (middelste) en hoven van beroep/arbeidshoven/hoven van assisen (hoogste) (#page=24, 25). Op het hoogste niveau staat het Hof van Cassatie. Geografisch is België ingedeeld in 5 ressorten met een hof van beroep, 12 gerechtelijke arrondissementen en 187 gerechtelijke kantons. Rechtscolleges kunnen worden ingedeeld in afdelingen, met uitzondering van vredegerechten, hoven van assisen en arrondissementsrechtbanken (#page=26, 27). De leiding van de rechtscolleges en parketten berust bij de korpsoversten [24](#page=24) [25](#page=25) [26](#page=26) [27](#page=27).
#### 4.1.4 Benoeming, bevordering en aanwijzing van magistraten
Magistraten worden benoemd voor het leven, terwijl aanwijzingen in mandaten tijdelijk van aard zijn. Er zijn vier toegangspoorten tot het ambt van magistraat: via vergelijkend examen en gerechtelijke stage, via examen beroepsbekwaamheid en uitgebreidere beroepservaring, via 20 jaar ervaring en mondeling evaluatie-examen, en via het Marktenhof voor specifieke functies (#page=29, 30). De benoemingsprocedure gebeurt door de Koning, op voordracht van de Hoge Raad voor de Justitie [29](#page=29) [30](#page=30).
#### 4.1.5 Evaluatie van magistraten
Magistraten worden periodiek geëvalueerd (eerst na 1 jaar, daarna om de 3 jaar) en bij de evaluatie van mandaten [30](#page=30).
#### 4.1.6 Tuchtstraffen
Magistraten kunnen tuchtsancties oplopen, variërend van lichte straffen zoals terechtwijzing tot zwaardere straffen zoals ontslag of afzetting [31](#page=31).
### 4.2 De Hoge Raad voor de Justitie
De Hoge Raad voor de Justitie is een instelling sui generis, die niet tot de rechterlijke macht behoort maar fungeert als verbindingsorgaan tussen de staatsmachten. Hij bestaat uit Nederlandstalige en Franstalige colleges, met elk magistraten en niet-magistraten. De Hoge Raad heeft een Benoemings- en Aanwijzingscommissie (BAC) en een Advies- en Onderzoekscommissie (AOC) [31](#page=31).
### 4.3 Leden van de griffie – leden van het parketsecretariaat – steundiensten
#### 4.3.1 Leden van de griffie
Elk hof en elke rechtbank heeft een griffie, het secretariaat van het rechtscollege. De hoofdgriffier leidt de griffie, onderverdeeld in griffiers-hoofd van dienst en griffiers. De griffier is een openbaar ambtenaar met diverse gerechtelijke taken, waaronder het bijstaan van magistraten [31](#page=31) [32](#page=32).
#### 4.3.2 Leden van het parketsecretariaat
Aan elk parket is een parketsecretariaat verbonden, geleid door een hoofdsecretaris, met daaronder secretarissen-hoofd van dienst en secretarissen [33](#page=33).
### 4.4 Referendarissen, parketjuristen en gerechtelijke attachés
Referendarissen en parketjuristen staan magistraten bij in hun juridische werkzaamheden. Gerechtelijke attachés dienen als wachtkamer voor benoeming na succesvolle afronding van de gerechtelijke stage [33](#page=33).
### 4.5 De balie
#### 4.5.1 De advocaat
De advocaat is de vertrouwenspersoon van de rechtzoekende en een specialist in het gerechtelijk apparaat. Het beroep is gereglementeerd en de advocaat is een medewerker van het gerecht. Toegang tot het beroep vereist een diploma rechten, een stage, een beroepsopleiding en een examen [34](#page=34).
#### 4.5.2 De taken van de advocaat
De taken omvatten juridisch advies, behartigen van belangen buiten rechte, nastreven van minnelijke schikkingen, verlenen van eerstelijns- en tweedelijnsbijstand, en vertegenwoordiging voor rechtscolleges [35](#page=35).
#### 4.5.3 Rechten van de advocaat
Advocaten hebben het pleitrecht of pleitmonopolie, met wettelijke uitzonderingen. Ze beschikken over het mandaat ad litem, het vermoeden van geldig mandaat, en hebben in bepaalde gevallen geen volmacht nodig (#page=35, 36) [35](#page=35) [36](#page=36).
#### 4.5.4 Plichten van de advocaat
Plichten omvatten het naleven van deontologische regels, beroepsgeheim, optreden als geassumeerd rechter, begroten van ereloon met billijke gematigdheid en het verbod om ereloon te laten afhangen van de uitslag van het geding [36](#page=36).
#### 4.5.5 Organisatie van het beroep
De advocatuur is autonoom georganiseerd per gerechtelijk arrondissement in een Orde van Advocaten (balie). Deze balie omvat een Raad van de Orde en tuchtraden [36](#page=36).
### 4.6 Gerechtsdeurwaarders
Gerechtsdeurwaarders zijn openbare ambtenaren en ministeriële officieren die authentieke akten opstellen. Ze worden voor het leven benoemd na een stage en een vergelijkend examen. Ze oefenen een deel van het openbaar gezag uit en zijn een hulporgaan van de rechterlijke en uitvoerende macht. Hun bevoegdheden zijn exclusief met ministerieplicht of residuair zonder ministerieplicht. Ze hebben een informatieplicht en streven naar minnelijke oplossingen [37](#page=37) [38](#page=38) [39](#page=39).
### 4.7 Gerechtsdeskundigen, beëdigd vertalers, tolken en vertalers-tolken
Deze functionarissen verlenen specifieke diensten aan de rechterlijke macht [37](#page=37).
### 4.8 De rechtsvordering (ius agendi) en de eis/vordering in rechte
Geschillenbeslechting gebeurt op drie niveaus: het materiële recht, het ius agendi (rechtsvordering) en de eis/vordering in rechte [39-41](#page=39-41).
#### 4.8.1 Niveau van het materiële recht
Dit niveau betreft de rechtsregels die gedragingen bepalen en waaruit aanspraken ontstaan. De eiser baseert zijn aanspraak op het materieel recht, de verweerder kan verweermiddelen aanvoeren [40](#page=40).
#### 4.8.2 Niveau van het ius agendi of de rechtsvordering
Dit is het abstracte recht om een subjectief recht af te dwingen via de rechter. Het gaat om de toelaatbaarheid of ontvankelijkheid van de vordering. Van rechtsvordering kan afstand worden gedaan, wat ook afstand inhoudt van het subjectieve recht. Misbruik van procesrecht, zoals tergend en roekeloos geding, is verboden [40](#page=40) [42](#page=42) [43](#page=43).
Middelen van ontoelaatbaarheid kunnen ratione personae (gebrek aan rechtsbekwaamheid, handelingsbekwaamheid, hoedanigheid, belang), ratione temporis (verjaring, verval) en ratione materiae (nooit bestaande rechtsvordering, afstand, dading, verjaring, verval, rechterlijk gewijsde) worden ingedeeld [43-47](#page=43-47).
#### 4.8.3 Niveau van de vordering of de eis
Dit is het niveau van de procedure waarbij de aanspraak effectief aan de rechter wordt voorgelegd. Hier worden procesrechtelijke excepties onderzocht [41](#page=41).
Processhandelingen, zoals dagvaardingen en conclusies, staan tegenover rechtsprekende handelingen [48-49](#page=48-49). Betekening en kennisgeving zijn essentieel om proceshandelingen tegenstelbaar te maken [49](#page=49).
Een vordering bestaat uit drie componenten: het voorwerp, de oorzaak en de rechtsgronden. De rechter mag het voorwerp van de vordering niet wijzigen (ultra petita verbod). Er zijn hoofdvorderingen en tussenvorderingen (aanpassing, nieuwe vorderingen, tegenvordering, vordering tot tussenkomst) [51-52](#page=51-52). Verbanden tussen vorderingen kunnen aanhangigheid, samenhang of onsplitsbaarheid zijn. Afstand van geding betekent enkel afzien van de procedure, niet van het recht zelf. Het verweer kan ten gronde of exceptief zijn, of een tegenvordering [50](#page=50) [51](#page=51) [52](#page=52) [53](#page=53).
#### 4.8.4 Sanctieregeling op het niveau van de eis in rechte
Procedurele sancties kunnen opschortend (dilatoir) of afdoend (peremptoir) zijn [54-56](#page=54-56). Opschortende sancties stoppen de procedure tijdelijk zodat formaliteiten kunnen worden vervuld (bv. exceptie van borgstelling, boedelbeschrijving) [54-55](#page=54-55). Peremptoire sancties hebben betrekking op gebreken die niet hersteld kunnen worden, zoals nietigheden of onontvankelijkheden [56](#page=56).
Sancties van proceshandelingen betreffen schendingen van termijnen of vormvereisten, die kunnen leiden tot nietigheid of autonome sancties [56-58](#page=56-58). Het stelsel van nietigheden kent de principes van legaliteit, relativiteit, dekking, regularisatie en responsabiliteit [57-58](#page=57-58). Sancties met betrekking tot de werking van het gerecht betreffen defecten in de gerechtelijke organisatie en zijn meestal van openbare orde [59](#page=59).
Termijnen worden berekend volgens specifieke regels, met uitzonderingen voor weekenden, feestdagen en buitenlandse verblijfplaatsen [59-60](#page=59-60). Overmacht kan leiden tot verlenging van termijnen [60](#page=60).
### 4.9 Bevoegdheid van de rechter
#### 4.9.1 Inleiding en algemene begrippen
* **Rechtsmacht:** De macht van Belgische rechtbanken en hoven om geschillen te beslechten. Als geen enkele Belgische rechter bevoegd is, is er geen rechtsmacht [60](#page=60).
* **Bevoegdheid:** De macht die een bepaald hof of rechtbank heeft om een geschil te beslechten, een verdeling van de rechtsmacht. Rechters mogen hun rechtsmacht niet overdragen [61](#page=61).
* **Verdelingsincident:** De interne verdeling van bevoegdheid binnen een rechtscollege [61](#page=61).
* **(Rechts)macht om te oordelen:** De bevoegdheid van een individuele rechter om over de grond van de zaak te oordelen [61](#page=61).
#### 4.9.2 Summa divisio: materiële bevoegdheid en territoriale bevoegdheid
* **Bevoegdheid ratione materiae (materiële bevoegdheid):** De bevoegdheid van een rechtscollege om van geschillen over een bepaalde materie kennis te nemen. Deze regels zijn vrijwel altijd van openbare orde. Aanknopingspunten zijn het onderwerp, de waarde, de spoedeisendheid en de hoedanigheid van de partijen (#page=62, 64). De algemene bevoegdheid ligt bij de REA, met bijzondere en uitsluitende bevoegdheden voor andere rechtbanken. De bevoegdheid wordt getoetst op het moment van rechtsingang, met uitzonderingen voor spoedeisendheid en hoedanigheid van partijen [64-65](#page=64-65) [61](#page=61) [62](#page=62) [64](#page=64).
* **Bevoegdheid ratione loci (territoriale bevoegdheid):** De bevoegdheid van een rechtscollege afgebakend tot een bepaald lokaal gebied. Meestal van aanvullend recht, maar soms van dwingend recht of openbare orde [62, 68-69](#page=62, 68-69) [61](#page=61).
#### 4.9.3 Materiële bevoegdheidsverdeling
De verdeling van materiële bevoegdheid voor hoofdvorderingen is vastgelegd in het Gerechtelijk Wetboek. Voor verweer, tussenvorderingen en tegenvorderingen geldt grotendeels dat de rechter bevoegd voor de hoofdvordering ook bevoegd is, met uitzonderingen voor exclusieve bevoegdheden en samenhang/aanhangigheid [65-67](#page=65-67) [65](#page=65).
#### 4.9.4 Territoriale bevoegdheidsverdeling
De territoriale bevoegdheid wordt bepaald door het kernartikel 624 Ger.W. en de aard van de regels (aanvullend, dwingend, openbare orde) [68-69](#page=68-69).
#### 4.9.5 Bevoegdheidsgeschillen
Bevoegdheidsgeschillen in eerste aanleg worden beslecht door de arrondissementsrechtbank of de rechter zelf, met mogelijkheid tot cassatie. In hoger beroep beoordeelt de appelrechter zelf het geschil. Regeling van rechtsgebied is van toepassing bij strijdigheid tussen beslissingen van verschillende rechters. Zaken kunnen ook onttrokken worden aan de rechter op grond van bloedverwantschap, wettige verdenking, openbare veiligheid of verzuim van de rechter [70](#page=70) [71](#page=71) [72](#page=72).
---
# Het verloop van de procedure en rechtsmiddelen
Dit onderwerp omvat de verschillende fasen van een civiel proces, van de rechtsingang tot het vonnis, inclusief de rol van de partijen, de procedures bij het instellen van een eis, de debatten, het beraad, de vormvereisten van vonnissen, en de middelen om rechterlijke beslissingen aan te vechten [73](#page=73).
### 5.1 Tegensprekelijke procedure versus eenzijdig verzoekschrift
Het burgerlijk procesrecht is in de regel tegensprekelijk, wat betekent dat de rechtssubjecten tegen wie een aanspraak wordt geformuleerd, worden opgeroepen om te verschijnen voor de rechter, gehoord worden en het recht hebben zich te verdedigen. Dit gebeurt doorgaans via een dagvaarding. Uitzonderlijk kan een procedure eenzijdig zijn, ingeleid met een verzoekschrift waarbij de tegenpartij niet wordt betrokken. Dit is enkel toegestaan wanneer de wet dit uitdrukkelijk bepaalt, gezien het een aantasting is van het recht op verdediging. Dit is bijvoorbeeld het geval in kortgedingprocedures bij dringende noodzakelijkheid of wanneer de identiteit van de tegenpartij onbekend is of er nog geen effectief geschil is. De term 'dagvaarding' kan twee betekenissen hebben: enerzijds de proceshandeling waarmee de eisende partij de verwerende partij oproept, en anderzijds het gerechtsdeurwaardersexploot zelf [73](#page=73).
### 5.2 Minnelijke oplossing van geschillen
De wetgever heeft de minnelijke oplossing van geschillen verankerd in het Gerechtelijk Wetboek. De rechter heeft de opdracht om partijen te verzoenen en een minnelijke oplossing te bevorderen. Tijdens de inleidende zitting bevraagt de rechter de partijen over hun verzoeningspogingen en informeert hen over mogelijkheden tot minnelijke oplossing. Op vraag van een partij of indien de rechter het nuttig acht, kan de zaak met maximaal een maand worden verdaagd om na te gaan of een minnelijke oplossing mogelijk is. Partijen kunnen ook voorafgaand een zaak ter minnelijke schikking voorleggen aan de rechter, wat niet verplicht kan worden opgelegd, tenzij de wet uitdrukkelijk anders bepaalt (bv. in individuele arbeidsrechtelijke verhoudingen, pacht). Indien een minnelijke schikking wordt bereikt, wordt deze opgetekend in een proces-verbaal en kan deze uitvoerbaar worden verklaard [74](#page=74).
### 5.3 Rechtsingang
#### 5.3.1 Gemeenrechtelijke regeling van rechtsingang
De algemene regel voor rechtsingang is de dagvaarding, tenzij de wet anders bepaalt. Een uitzondering is het tegensprekelijk verzoekschrift, dat enkel toegelaten is indien de wet dit uitdrukkelijk voorziet. Partijen kunnen ook vrijwillig naar de rechter stappen via een gezamenlijk verzoekschrift tot vrijwillige verschijning, waarbij geen oproeping meer nodig is en enkel een kennisgeving van de zittingsdatum vereist is. De neerlegging van dit verzoekschrift bij de griffie of de verzending ervan geldt als betekening. De sanctie voor het onterecht inleiden via verzoekschrift in plaats van dagvaarding is nietigheid, hoewel de wet voorziet in verzachting: een nietige dagvaarding behoudt haar stuitend karakter voor wat betreft verjaring en termijnen van rechtspleging op straffe van verval [75](#page=75).
#### 5.3.2 Bijzondere bepalingen: andere wijzen van rechtsingang
Naast de dagvaarding en het tegensprekelijk verzoekschrift bestaan er andere vormen van rechtsingang, zoals de mondelinge dagvaarding (art. 675 Ger.W.) en diverse andere inleidingsvormen [75](#page=75).
#### 5.3.3 De dagvaarding: vormvoorschriften en gevolgen
De dagvaarding is de inleiding van het geding bij exploot van een gerechtsdeurwaarder, een authentieke akte. Het origineel wordt neergelegd op de griffie en de zaak wordt op de rol gezet, terwijl een afschrift aan de gedaagde wordt betekend. De vormvoorschriften zijn te vinden in art. 43, 47bis en 702 Ger.W.. De standaardtermijn van dagvaarding bedraagt acht dagen op straffe van nietigheid. Dit is een wachttermijn die de gedaagde partij recht op verdediging moet garanderen. In kortgeding is deze termijn twee dagen. De termijn kan worden ingekort op verzoek van de eiser met een beschikking van de rechter, en zelfs binnen dezelfde dag. De termijn kan ook verlengd worden, bijvoorbeeld bij betekening in het buitenland (art. 55 en 709 Ger.W.). De gevolgen van de dagvaarding zijn tweeledig: het geldt als aanmaning en het stuit de verjaring, mits de zaak op de algemene rol is ingeschreven. Een vormgebrek dat leidt tot nietigheid van de dagvaarding, doet het stuitend effect niet teniet. Het stuitend effect vervalt wel bij afstand van de vordering of wanneer de eis wordt afgewezen [76](#page=76).
#### 5.3.4 Het verzoekschrift op tegenspraak: vormvoorschriften
Het verzoekschrift op tegenspraak is geregeld in art. 1034bis Ger.W. en is enkel toegelaten indien de wet dit uitdrukkelijk voorziet. De eisende partij formuleert de vordering in een akte die in meervoud ter griffie wordt neergelegd of aangetekend wordt verzonden, samen met een getuigschrift van woonplaats of een uittreksel uit het rijksregister. De partijen worden vervolgens opgeroepen door de griffier bij gerechtsbrief voor de inleidende zitting, met een bijgevoegde kopie van het verzoekschrift. De termijnen zijn dezelfde als bij dagvaarding. De verplichte vermeldingen staan in art. 1034ter Ger.W., op straffe van nietigheid [77](#page=77).
### 5.4 De rol en het dossier van rechtspleging
De rechtspleging wordt georganiseerd aan de hand van het dossier van rechtspleging en de rol [77](#page=77).
#### 5.4.1 De algemene rol
De algemene rol is de lijst met alle zaken die aanhangig zijn bij een rechtbank, bijgehouden door de griffier in volgorde van binnenkomst. De zaak moet uiterlijk één dag voor de inleidende zitting zijn ingeschreven op de rol (rolstelling), anders wordt de rechtspleging ambtshalve geschorst. De rolstelling gebeurt op verzoek van de gerechtsdeurwaarder, de partijen of hun advocaat. Een zaak krijgt een algemeen rolnummer. Doorhaling van de rol is mogelijk met instemming van de partijen, wat het geding doet vervallen; de zaak kan enkel opnieuw worden ingeleid met een nieuwe dagvaarding of een gezamenlijk verzoekschrift. Zaken die abnormaal lang aanslepen of langer dan drie jaar op de rol staan zonder voortzetting, kunnen ambtshalve van de rol worden weggelaten, maar opnieuw worden ingeschreven op verzoek van de meest gerede partij [77](#page=77) [78](#page=78).
#### 5.4.2 De bijzondere rol
De bijzondere rol is de lijst van alle zaken die zijn toegedeeld aan een bepaalde kamer van een rechtscollege [78](#page=78).
#### 5.4.3 De zittingsrol
De zittingsrol is de lijst van zaken waarvan de rechtsdag is vastgelegd op een bepaalde datum [78](#page=78).
#### 5.4.4 Dossier van de rechtspleging
Het dossier van de rechtspleging (art. 720-725 Ger.W.) wordt door de griffier bijgehouden voor elke zaak op de algemene rol. Het bevat o.a. de inleidende akte, conclusies, PV's van zittingen, advies van het OM, en het vonnis. Bij verwijzing naar een andere rechtbank wordt het dossier overgezonden. Elke partij kan een afschrift verkrijgen [78](#page=78).
#### 5.4.5 Familiedossier
Alle vorderingen bij de familierechtbank tussen partijen met een gemeenschappelijk minderjarig kind of die gehuwd of wettelijk samenwonend zijn of waren, worden gebundeld in een familiedossier. Dit dossier wordt geopend vanaf de eerste vordering bij de familierechtbank [78](#page=78) [79](#page=79).
### 5.5 De inleidende zitting
De inleidende zitting is een cruciaal moment waarop de zaak voor het eerst wordt opgeroepen, eventueel al grondig wordt behandeld, verstek kan worden gevorderd, en de timing voor de verdere instaatstelling van de zaak wordt vastgelegd [79](#page=79).
#### 5.5.1 Principe: de partijen verschijnen op de inleidende zitting
In principe verschijnen de partijen ter zitting, hetzij in persoon, hetzij vertegenwoordigd door een advocaat of een andere toegelaten vertegenwoordiger (bv. echtgenoot, wettelijk samenwonende partner, bloed- of aanverwant met schriftelijke volmacht, afgevaardigde van een arbeiders-/bediendenorganisatie). Rechtspersonen verschijnen door hun bevoegde organen. De verschijning kan ook schriftelijk gebeuren indien de zaak van die aard is dat ze niet op de inleidende zitting kan worden gepleit en de advocaten hierover overeenkomen [79](#page=79) [80](#page=80).
#### 5.5.2 Uitzondering: niet-verschijning op de inleidende zitting
Indien de verwerende partij niet verschijnt, moet de verschijnende partij verstek vorderen en eventueel een verstekvonnis. De zaak kan ook "in staat van niet verschijning" naar de rol worden verzonden of worden uitgesteld op vaste datum. De niet-verschijnende partij wordt dan opgeroepen. Indien de niet-verschijnende partij echter conclusies heeft neergelegd, verloopt de zaak op tegenspraak. Bij twijfel over een correcte oproeping kan de rechter een heroproeping bevelen [80](#page=80).
### 5.6 Korte debatten
Op de inleidende zitting kunnen zaken met eenvoudige geschilpunten in korte debatten worden gepleit, indien één van de partijen dit gemotiveerd verzoekt, partijen onderling akkoord gaan, of indien de wet dit ambtshalve voorschrijft. De zaak wordt dan op de inleidende zitting zelf of op een nabije datum behandeld. Bij onsplitsbaarheid en verstek van een partij wordt de zaak verdaagd naar een nabije datum voor behandeling op tegenspraak [81](#page=81).
Indien de zaak niet in aanmerking komt voor korte debatten, volgt de instaatstelling van de zaak, waarbij partijen hun standpunten, middelen en vorderingen uiteenzetten in conclusies en stukken uitwisselen. Dit is de periode waarin de zaak wordt voorbereid voor de rechterlijke beoordeling [81](#page=81).
### 5.7 De instaatstelling van de zaak
#### 5.7.1 Mededeling en neerlegging van stukken
Partijen moeten tijdig kennis kunnen nemen van elkaars bewijsstukken. De eiser moet zijn stukken meedelen aan de verweerder binnen acht dagen na de inleiding; de verweerder doet dit bij de conclusie waarin het stuk wordt gebruikt. Sanctie bij niet-naleving is ambtshalve schorsing van het proces. Een absolute, fatale termijn is dat stukken ten laatste tegelijk met de laatste conclusies moeten zijn meegedeeld, op straffe van ambtshalve wering uit de debatten. Stukken worden ingediend ter griffie of mondeling aan de rechter voorgelegd. Als er een rechtsdag is, moeten stukken ten minste 15 dagen van tevoren ter griffie worden neergelegd; dit is een termijn van orde. Na het sluiten van de debatten mogen geen stukken meer worden neergelegd, op straffe van te worden geweerd uit het beraad [82](#page=82) [83](#page=83).
#### 5.7.2 Mededeling en neerlegging van conclusies
Een conclusie is een schriftelijk document waarin een partij haar middelen ter staving van haar vordering, exceptie of verweer voorlegt. De middelen aangevoerd in de conclusies bepalen de antwoordplicht van de rechter. Conclusies moeten verplichte vermeldingen bevatten (naam, woonplaats, rolnummer, ondertekening) en een duidelijke structuur (feiten, aanspraken, middelen, gewenst dictum). De laatste conclusie moet een syntheseconclusie zijn en vervangt alle eerdere conclusies. Conclusies moeten worden meegedeeld en neergelegd vóór de vastgelegde deadline of gelijktijdig met een verzoek tot bepaling van een rechtsdag. Laattijdige conclusies worden ambtshalve geweerd uit de debatten, tenzij er instemming is van de wederpartij, een verzoek tot actualisering in een art. 808 Ger.W. procedure, of een verzoek om nieuwe termijnen wegens ontdekking van nieuwe stukken. Zowel mededeling aan de wederpartij als neerlegging ter griffie moeten binnen de termijn gebeuren [83](#page=83) [84](#page=84).
#### 5.7.3 Drie routes voor de instaatstelling van de zaak
1. **Minnelijke route:** Partijen bepalen in onderling akkoord de conclusiekalender en de rechtsdag; de rechter bekrachtigt dit zonder appreciatiemogelijkheid. Partijen mogen altijd in onderling akkoord afwijken [84](#page=84) [85](#page=85).
2. **Rechterlijke route:** De rechter legt de conclusiekalender op en bepaalt de rechtsdag; deze route wordt gevolgd bij gebrek aan akkoord en indien partijen niet afwijken van de kalenderregeling. De rechter beslist soeverein [85](#page=85).
3. **Vrije instaatstelling:** Partijen komen overeen om de zaak vrij voor te bereiden zonder gebonden te zijn door een conclusiekalender. Ze kunnen de zaak naar de rol verwijzen en zelf een rechtsdag verzoeken, of de zaak verdagen [85](#page=85).
Bij onsplitsbare geschillen en verstek moet sowieso een rechterlijke kalenderregeling gebeuren [86](#page=86).
#### 5.7.4 Nieuwe conclusietermijnen en nieuwe rechtsdag
Partijen die nieuwe, ter zake dienende stukken ontdekken die nieuwe conclusies rechtvaardigen, kunnen tot 30 dagen voor de rechtsdag om een nieuwe conclusietermijn verzoeken. De rechter doet hierover uitspraak [86](#page=86).
#### 5.7.5 Schriftelijke procedure
Partijen kunnen onderling akkoord gaan voor een schriftelijke procedure, waarbij stukken en conclusies worden gebundeld en ter griffie neergelegd. Later neergelegde stukken worden ambtshalve geweerd. De rechter kan binnen één maand na de neerlegging mondelinge opheldering vragen [86](#page=86).
### 5.8 Tussengeschillen
Tussengeschillen zijn aangelegenheden die een invloed hebben op het verloop van de procedure of de gestelde vorderingen [86](#page=86).
#### 5.8.1 Tussenvorderingen
Dit omvat tegenvorderingen, vorderingen tot tussenkomst, en uitbreiding of wijziging van de oorspronkelijke hoofdvordering [86](#page=86).
#### 5.8.2 Hervatting van het geding
Bij overlijden, wijziging van staat of hoedanigheid van een procespartij, moet het geding worden hervat voor het sluiten van de debatten. Hervatting kan vrijwillig (bij verzoekschrift of conclusie) of gedwongen (bij dagvaarding) geschieden. Indien de gedagvaarde partij verstek laat gaan, wordt het vonnis geacht op tegenspraak te zijn gewezen [87](#page=87).
#### 5.8.3 Afstand van geding
(Zie eerder) [87](#page=87).
#### 5.8.4 Wraking en verschoning van de rechter
Wraking van de rechter kan indien de rechter niet onpartijdig kan oordelen, op basis van specifieke gronden (bv. persoonlijk belang, bloed- of aanverwant, geschil over gelijksoortige zaak). De wraking moet voorgedragen worden voor de aanvang van de pleidooien en ingeleid worden bij een ter griffie neergelegde akte, ondertekend door een advocaat met meer dan tien jaar anciënniteit, op straffe van nietigheid. De gewraakte rechter moet binnen twee dagen reageren; indien hij de wraking betwist, moet het bevoegd rechtscollege binnen acht dagen uitspraak doen. Verschoning houdt in dat elke rechter die weet van een wrakingsgrond, zich van de zaak moet onthouden [87](#page=87) [88](#page=88).
#### 5.8.5 Ontkentenis van proceshandeling
Deze procedure laat partijen toe het vermoeden van procesvertegenwoordiging van de advocaat te weerleggen. Gronden zijn o.a. een proceshandeling door een onbevoegde of een handeling die de partij niet heeft gelast, toegelaten of bekrachtigd. De vordering moet worden ingediend volgens de regels van tussenkomst, samen met een rechtsmiddel, of samen met de herroeping van gewijsde [89](#page=89).
### 5.9 De terechtzitting (= pleitzitting op de rechtsdag)
De terechtzitting is in principe openbaar, tenzij de openbaarheid gevaar oplevert voor de orde of goede zeden, of voor bepaalde procedures die in raadkamer worden behandeld. Partijen verschijnen in persoon of vertegenwoordigd, maar de rechter kan de uitoefening van het recht op persoonlijk verschijnen ontzeggen bij drift of onbedrevenheid. De rechter waakt over de orde tijdens de zitting en kan toehoorders waarschuwen of uit de zaal zetten. Conclusies die ambtshalve worden geweerd of ontbreken, verbieden het pleiten niet, maar het pleidooi geldt niet als conclusie en geeft geen antwoordplicht aan de rechter. Partijen kunnen instemmen met een interactief debat ter vervanging van pleidooien [89](#page=89) [90](#page=90).
### 5.10 Uitstel, verwijzing en voortzetting
* **Uitstel op vaste datum:** De zaak wordt uitgesteld naar een nabije datum wegens omstandigheden [91](#page=91).
* **Verwijzing naar de rol:** De zaak is niet in staat van wijzen en wordt van de zittingsrol gehaald en naar de rol verwezen [91](#page=91).
* **Voortzetting:** De zaak wordt op een latere terechtzitting voortgezet; de rechtbank moet in dezelfde samenstelling zetelen op straffe van nietigheid, tenzij partijen afstand doen [91](#page=91).
### 5.11 Sluiting van de debatten
De debatten kunnen op verschillende manieren worden gesloten: na de pleidooien en overhandiging van stukken, na een toegestane termijn voor neerlegging van dossiers, of van rechtswege bij schriftelijke procedure. Na sluiting van de debatten begint het beraad en eindigt het recht op tegenspraak; er mogen geen conclusies of stukken meer worden ingediend [91](#page=91).
### 5.12 Heropening van de debatten
De debatten kunnen opnieuw worden geopend op verzoek van de partijen (bij ontdekking van een nieuw, belangwekkend stuk of feit, voor de uitspraak) of op verzoek van de rechter (indien hij dit noodzakelijk acht, of indien hij een exceptie toepast die niet door partijen werd ingeroepen). Na heropening krijgen partijen een termijn voor conclusiewisseling en neerlegging, op straffe van wering uit het debat [92](#page=92).
### 5.13 Het beraad
Het beraad is de periode tussen het sluiten van de debatten en de uitspraak. De rechter moet in principe binnen één maand uitspraak doen, wat een indicatieve termijn is. Verlaging van de termijn kan voorkomen indien advies aan het OM wordt gevraagd, of als de debatten sluiten voor de gerechtelijke vakantie. Langdurige beraadstermijnen vereisen lijsten en melding aan hogere autoriteiten [92](#page=92) [93](#page=93).
### 5.14 Het vonnis
#### 5.14.1 Soorten vonnissen
* **Vonnis, arrest, beschikking:** Beslissingen van respectievelijk een rechtbank, een hof, of in kortgeding/eenzijdig verzoekschrift [93](#page=93).
* **Uitspraak bij verstek – uitspraak op tegenspraak:** Afhankelijk van de verschijning van de partijen [93](#page=93).
* **Eindvonnis – vonnis alvorens recht te doen – gemengde vonnissen:**
* **Eindvonnis:** Beslissing die de rechtsmacht van de rechter uitput over een geschilpunt; heeft gezag van gewijsde. Niet alle eindbeslissingen zijn eindvonnissen [93](#page=93) [94](#page=94).
* **Vonnis alvorens recht te doen:** Beveelt een voorafgaande maatregel (bv. deskundigenonderzoek) of regelt een tussengeschil, of regelt de toestand voorlopig. Heeft geen gezag van gewijsde [94](#page=94).
* **Gemengde vonnissen:** Bevatten zowel eindbeslissingen als beslissingen alvorens recht te doen [94](#page=94).
* **Beslissingen van inwendige aard:** Regelen het procesverloop (bv. bepalen rechtsdag, uitstel) en zijn niet vatbaar voor verzet of hoger beroep [96](#page=96).
#### 5.14.2 Totstandkoming en vormvereisten van het vonnis
Een vonnis moet worden gewezen door het voorgeschreven aantal rechters die alle zittingen hebben bijgewoond, op straffe van organieke nietigheid. Het moet worden ondertekend door de rechters en de griffier, tenzij het onmiddellijk na de debatten wordt uitgesproken. Het vonnis wordt uitgesproken door de voorzitter van de kamer. Verplichte vermeldingen op straffe van nietigheid zijn o.a. de rechter, de rechters, het OM, de griffier, gegevens van partijen, onderwerp van de vordering, antwoord op middelen, advies OM, datum van uitspraak, en namen van advocaten [94](#page=94) [95](#page=95).
* **Minuut:** Het originele, door rechter en griffier ondertekende vonnis, dat bij de griffie blijft [96](#page=96).
* **Uitgifte (grosse):** Een afschrift van het vonnis met een formulier van tenuitvoerlegging, de uitvoerbare titel [96](#page=96).
* **Afschrift:** Een informatieve kopie van het vonnis [96](#page=96).
#### 5.14.3 Motiveringsverplichting
Het vonnis moet met redenen omkleed zijn (art. 149 Gw.) en de rechter moet antwoorden op de middelen die partijen bij conclusie hebben aangevoerd (art. 780, 3° Ger.W.) [96](#page=96).
#### 5.14.4 Gerechtskosten
Elk eindvonnis verwijst in de kosten; de in het ongelijk gestelde partij betaalt in principe. Uitzonderingen zijn nuttelose kosten of wanneer partijen elk voor sommige punten in het ongelijk worden gesteld. De gerechtskosten omvatten o.a. griffie-, registratie-, en deurwaarderskosten, deskundigenhonoraria, reis- en verblijfkosten, de rechtsplegingsvergoeding, en bijdragen aan juridische bijstand. De kosten worden in principe per hoofd verdeeld, tenzij anders bepaald of bij hoofdelijkheid. De rechtsplegingsvergoeding is een forfaitaire vergoeding voor advocaatkosten die kan worden verhoogd of verlaagd, rekening houdend met o.a. de financiële draagkracht van de verliezende partij en de complexiteit van de zaak [96](#page=96) [97](#page=97).
#### 5.14.5 Gevolgen van het vonnis
* **Bindende kracht:** Partijen zijn gebonden door het vonnis en moeten het naleven, vrijwillig of gedwongen [98](#page=98).
* **Uitputting van rechtsmacht:** Een rechter kan niet opnieuw oordelen over een geschilpunt dat definitief is beslecht met een eindbeslissing; machtsoverschrijding hierbij is van openbare orde [98](#page=98).
* **Gezag van het rechterlijk gewijsde:** Dit is een hogere graad van bindende kracht; de beslissing heeft een wettelijk vermoeden van waarheid en kan niet meer betwist worden door dezelfde of een andere rechter, zolang er geen rechtsmiddel is aangewend [98](#page=98).
* **Negatieve werking (exceptie van gewijsde):** Verhindert dat dezelfde vordering opnieuw wordt ingesteld; vereist zelfde voorwerp, oorzaak, partijen en hoedanigheid [99](#page=99).
* **Positieve werking:** Verplicht de rechter om de eerdere uitspraak te respecteren in latere procedures tussen dezelfde partijen om onverenigbare uitspraken te voorkomen [99](#page=99).
* **Kracht van het rechterlijk gewijsde:** Gerelateerd aan de uitvoerbaarheid van de uitspraak zodra deze niet meer vatbaar is voor een gewoon rechtsmiddel [99](#page=99).
* **Uitvoerbare kracht en voorlopige tenuitvoerlegging:** Vonnis heeft van rechtswege uitvoerbare kracht, maar deze is voorlopig (bij voorraad). Hoger beroep schorst de uitvoerbaarheid in principe niet, tenzij voor specifieke geschillen (bv. staat van personen) of indien de rechter anders bepaalt. Hoger beroep of verzet van een versteklatende partij schorst de uitvoerbaarheid wel, behoudens wettelijke uitzonderingen [100](#page=100) .
### 5.15 Rechtsmiddelen
Rechtsmiddelen zijn procedurele middelen om een rechterlijke beslissing te wijzigen en een nieuwe beslissing te verkrijgen. Rechterlijke beslissingen kunnen enkel door rechtsmiddelen worden tenietgedaan .
#### 5.15.1 Gewone rechtsmiddelen
* **Hoger beroep:** Vormt de zaak opnieuw voor een hogere rechter (devolutieve werking) .
* **Verzet:** Biedt een partij die bij verstek werd veroordeeld de mogelijkheid om de zaak opnieuw voor dezelfde rechter te laten behandelen, op tegenspraak .
De schorsende werking van gewone rechtsmiddelen is voornamelijk relevant voor versteklatende partijen .
#### 5.15.2 Buitengewone rechtsmiddelen
* **Voorziening in cassatie:** Beoordeelt enkel de wettigheid van rechterlijke beslissingen in laatste aanleg (schending van wet of vorm) .
* **Derdenverzet:** Kan door derden worden aangewend tegen beslissingen die hun rechten benadelen .
* **Herroeping van gewijsde:** .
* **Verhaal op de rechter:** .
* **Vordering tot intrekking:** .
Buitengewone rechtsmiddelen hebben nooit een schorsende werking en geen devolutieve werking .
### 5.16 Gewone rechtsmiddelen nader bekeken
#### 5.16.1 Schorsende werking van de gewone rechtsmiddelen
Hoger beroep door een niet-versteklatende partij schorst de voorlopige tenuitvoerlegging niet, tenzij de wet anders bepaalt of de rechter anders beslist. Hoger beroep of verzet door een versteklatende partij schorst de voorlopige tenuitvoerlegging wel, behoudens uitzonderingen .
#### 5.16.2 Toepassingsvoorwaarden voor verzet of hoger beroep
In principe kan tegen elk vonnis hoger beroep worden ingesteld, tenzij de wet anders bepaalt, en tegen elk verstekvonnis in laatste aanleg kan verzet worden aangetekend. Uitzonderingen zijn akkoordvonnissen, beslissingen van inwendige aard en berusting in een vonnis .
#### 5.16.3 Verzet
Verzet is een gewoon rechtsmiddel voor partijen die bij verstek zijn veroordeeld in laatste aanleg. De zaak wordt opnieuw behandeld op tegenspraak. Enkel partijen die verstek lieten gaan en een belang hebben, kunnen verzet aantekenen. Verzet kan enkel tegen verstekvonnissen in laatste aanleg, en niet wanneer hoger beroep openstaat of indien het vonnis geacht wordt op tegenspraak te zijn gewezen (bv. indien conclusies werden neergelegd). De termijn voor verzet bedraagt één maand vanaf de betekening of kennisgeving van het verstekvonnis. Verzet wordt aangetekend via dagvaarding, gezamenlijk verzoekschrift of uitzonderingen voor bijzondere rechtsplegingen. Gevolgen zijn o.a. schorsende werking en devolutieve werking naar dezelfde rechter binnen de grenzen van het verzet. Verzet werkt enkel ten voordele van de indiener (relatieve werking) .
#### 5.16.4 Hoger beroep
Hoger beroep is een rechtsmiddel om een vonnis in eerste aanleg aan te vechten bij een hogere rechter, met het oog op hervorming of vernietiging van het vonnis .
* **Toelaatbaarheidsvereisten:**
* **Ratione personae:** De appellant moet partij zijn in eerste aanleg, met dezelfde hoedanigheid en belang hebben bij het instellen van beroep. Tegen de geïntimeerde moet een rechtsband bestaan. Bij onsplitsbare geschillen moeten alle partijen met strijdige belangen worden betrokken .
* **Ratione materiae:** In principe zijn alle vonnissen vatbaar voor hoger beroep, tenzij de wet anders bepaalt (bv. akkoordvonnissen, beslissingen van inwendige aard, berusting). Beslissingen inzake bevoegdheid of alvorens recht te doen zijn slechts vatbaar voor hoger beroep samen met een andere eindbeslissing .
* **Ratione summae (aanleggrens):** Afhankelijk van de waarde van de vordering (bv. meer dan 2.500 euro voor REA en ondernemingsrechtbank, 2.000 euro voor vrederechter en politierechtbank). Vorderingen die niet in geld waardeerbaar zijn, zijn altijd vatbaar voor hoger beroep .
* **Ratione temporis:** Het hoofdberoep kan worden aangetekend binnen één maand vanaf de betekening van het vonnis. Incidenteel beroep moet worden ingesteld in de eerste conclusie .
* **Hoofdberoep versus incidenteel beroep:**
* **Hoofdberoep:** Ingesteld door een partij die nog geen gedaagde is in hoger beroep of een partij die een eerder ingesteld beperkt hoofdberoep uitbreidt. Rechtsingang gebeurt via dagvaarding, verzoekschrift of conclusie .
* **Incidenteel beroep:** Ingesteld door een verweerder in hoger beroep, zelfs indien deze aanvankelijk had berust. Moet in de eerste conclusie worden ingesteld .
* **Gevolgen van hoger beroep:**
* **Geen schorsende werking:** Tenzij ingesteld door een versteklatende partij of anders bepaald .
* **Devolutieve werking en verruimde devolutieve werking:** Het hele geschil wordt overgeheveld naar de appelrechter. Indien de eerste rechter zich ten gronde heeft uitgesproken over alle geschilpunten, geldt gewone devolutieve werking en kunnen partijen de opdracht van de appelrechter beperken. Indien de eerste rechter zich niet over alle geschilpunten heeft uitgesproken, geldt verruimde devolutieve werking waarbij het hele geding naar de appelrechter gaat .
### 5.17 Buitengewone rechtsmiddelen
#### 5.17.1 Voorziening in cassatie
Het Hof van Cassatie beoordeelt de wettigheid van beslissingen in laatste aanleg op basis van wets- of vormschendingen, niet de feiten. Toelaatbaarheidsvoorwaarden zijn o.a. beslissingen in laatste aanleg, eindbeslissingen, en een termijn van drie maanden vanaf betekening. Bij vernietiging wordt de zaak verwezen naar een ander gerecht van dezelfde rang .
* **Partijen voor het Hof van Cassatie:** Eiser in cassatie (partij die cassatie instelt), verweerder in cassatie (partij tegen wie cassatie wordt ingesteld) .
* **Gevolgen:** Geen schorsende werking voor de tenuitvoerlegging, geen devolutieve werking zoals bij hoger beroep .
* **Arrest van het Hof van Cassatie:** Kan de voorziening verwerpen (bestreden uitspraak wordt onherroepelijk) of de uitspraak vernietigen (verwijzing naar ander gerecht) .
#### 5.17.2 Derdenverzet
Dit buitengewone rechtsmiddel kan worden aangewend door iedereen die niet behoorlijk is opgeroepen of niet in dezelfde hoedanigheid is tussengekomen, met als doel de vernietiging te verkrijgen van een beslissing die haar rechten benadeelt. Het kan worden ingesteld zolang het recht om het vonnis ten uitvoer te leggen niet verjaard is, of binnen drie maanden vanaf betekening aan de derde .
### 5.18 Executie en beslag
Executierecht regelt het realiseren van aanspraken van een schuldeiser via overheidsmiddelen. Schuldenaren staan met hun hele vermogen in voor hun verbintenissen. Eigenrichting is verboden; enkel de middelen van de overheid mogen worden aangewend .
#### 5.18.1 Reële executie
Dit is de directe uitvoering van het voorwerp van de verbintenis of de rechterlijke veroordeling, ook wel gedwongen uitvoering in natura genoemd. Het verbod op lijfdwang beperkt de mogelijkheden, tenzij er oplossingen zijn zoals schadevergoeding of indirecte reële executie (bv. vernietiging van wat in strijd met de verbintenis is verricht, of uitvoering door de schuldeiser op kosten van de SA). De dwangsom is een middel om de SA aan te zetten tot nakoming in natura. Voor reële executie is een uitvoerbare titel, voorafgaande betekening en uitvoering door een gerechtsdeurwaarder vereist .
#### 5.18.2 Beslag
Beslag is een handeling van een gerechtsdeurwaarder waarbij goederen van de SA worden aangewezen waarop executie zal gebeuren. Gevolgen zijn beschikkingsonbevoegdheid van de SA over de beslagen goederen (ten aanzien van de beslagleggende SE) .
* **Bewarend beslag:** Kan in spoedeisende gevallen worden gelegd indien de schuldvordering zeker, opeisbaar en vaststaand is, en er vrees is voor recuperatie. Dit heeft een louter bewarende werking .
* **Uitvoerend beslag:** Vereist een uitvoerbare titel, een zekere en opeisbare schuldvordering, en dat de beslagene eigenaar is van de goederen. Vereist voorafgaande betekening van de rechterlijke beslissing en een bevel tot uitvoerend beslag door de gerechtsdeurwaarder .
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Rechtsregel | Een bindend voorschrift waaraan mensen zich moeten houden en dat voortvloeit uit een gezaghebbende autoriteit, met als doel het gedrag van mensen in de maatschappij te reguleren. |
| Rechtsstaat | Een maatschappij waarin het gezag van de overheid berust op een consistent geheel van rechtsregels waaraan ook de overheid zelf is onderworpen; het recht heeft hier het hoogste gezag. |
| Scheiding der machten | Het principe waarbij de staatsmacht wordt verdeeld over de wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht, met als doel machtsmisbruik te voorkomen en de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht te garanderen. |
| Materieel recht | Het geheel van rechtsregels dat de gedragingen van individuen naar inhoud bepaalt, zoals verbintenissenrecht of goederenrecht. |
| Formeel recht (Gerechtelijk recht) | Het geheel van rechtsregels dat bepaalt hoe het materieel recht wordt gehandhaafd, hoe aanspraken worden afgedwongen en hoe geschillen worden beslecht door een overheidsrechter. |
| Eigenrichting | Het zonder wettelijke tussenkomst zelf proberen recht te halen of onrecht te herstellen, wat in een rechtsstaat verboden is. |
| Rechtsvordering (Ius agendi) | Het abstracte recht van een rechtssubject om zijn materiële rechten via een wettelijk vastgestelde rechtspleging te laten beoordelen door een rechter. |
| Eis/Vordering in rechte | De concrete uitoefening van de rechtsvordering door een rechtssubject die aanspraak maakt op een gerechtelijke beslissing, waarbij het voorwerp, de oorzaak en de rechtsgronden worden gespecificeerd. |
| Dagvaarding | Een proceshandeling die de gedinginleidende akte vormt, waarbij een verwerende partij wordt opgeroepen om voor een bepaald rechtscollege te verschijnen in een tegensprekelijke procedure. |
| Verstek | Het niet verschijnen van een partij op een zitting voor de rechter, waardoor de procedure zonder haar inbreng kan worden voortgezet of besloten. |
| Vonnis | Een rechterlijke beslissing van een rechtbank die een geschil of een deel daarvan ten gronde beslecht, of een voorlopige maatregel oplegt. |
| Rechtsmiddel | Procedurele middelen die partijen ter beschikking staan om een rechterlijke beslissing te betwisten, te wijzigen of te vernietigen, zoals hoger beroep of verzet. |
| Cassatie | Een rechtsmiddel dat gericht is tegen de schending van de wet of van vormvoorschriften door een beslissing in laatste aanleg, beoordeeld door het Hof van Cassatie. |
| Executierecht | Het geheel van rechtsregels dat de middelen regelt waarmee de aanspraken van een schuldeiser via de machtsmiddelen van de overheid kunnen worden gerealiseerd, inclusief beslag en reële executie. |
| Beslag | Een handeling van een gerechtsdeurwaarder waarbij de goederen van een schuldenaar worden aangewezen en beschreven om de verhaal van een schuldeiser veilig te stellen, waardoor de schuldenaar over die goederen niet meer kan beschikken. |
| Bewarend beslag | Een spoedmaatregel waarbij een schuldeiser conservatoir beslag legt op goederen van zijn schuldenaar om een toekomstige vordering veilig te stellen, zonder dat er reeds een uitvoerbare titel is. |
| Uitvoerend beslag | Beslag dat wordt gelegd op goederen van een schuldenaar met een uitvoerbare titel, met het doel deze goederen te verkopen en de opbrengst te gebruiken om de schuld te voldoen. |
| Dwangsom | Een door de rechter opgelegde geldsom die de schuldenaar verbeurt indien hij een rechterlijke beslissing niet vrijwillig uitvoert, als middel om nakoming te stimuleren. |
| Rechtsmacht | De bevoegdheid die Belgische rechtbanken en hoven samen hebben om geschillen te beslechten; het is de uitoefening van de staatsmacht door de rechterlijke macht. |
| Bevoegdheid (ratione materiae / ratione loci) | De specifieke macht die een bepaald hof of rechtbank heeft om kennis te nemen van een geschil, ingedeeld naar het onderwerp (materiële bevoegdheid) of het geografische gebied (territoriale bevoegdheid). |
| Hoedanigheid | De juridische band die een partij moet hebben met het betwiste materieel recht om proceshandelingen te kunnen stellen; zonder hoedanigheid is een vordering onontvankelijk. |
| Belang | De materiële of morele reden waarom een procespartij een beroep doet op het gerecht; het belang moet actueel, legitiem, persoonlijk en direct zijn. |
| Gesloten systeem van nietigheden | Het beginsel dat een nietigheid enkel kan worden toegepast als de wet dit uitdrukkelijk voorschrijft ('pas de nullité sans texte') en de nietigheid tot een benadeling heeft geleid ('pas de nullité sans grief'). |
| Openbare orde | Essentiële maatschappelijke belangen die de juridische grondslagen van de maatschappij beschermen en die leiden tot regels van dwingend recht die ambtshalve door de rechter moeten worden toegepast. |
| Rechtsplegingsvergoeding | Een forfaitaire vergoeding ter dekking van de advocaatkosten van de in het gelijk gestelde partij, waarvan de hoogte kan variëren afhankelijk van het geschil en wettelijke bepalingen. |
| Gezag van gewijsde | De bindende kracht van een rechterlijke beslissing die niet meer vatbaar is voor gewoon beroep; het houdt in dat partijen dezelfde vordering niet opnieuw kunnen instellen en dat rechters zich aan eerdere uitspraken moeten houden. |
| Uitvoerbare kracht | De mogelijkheid om een rechterlijke beslissing, indien nodig met dwangmiddelen, te laten uitvoeren teneinde de aanspraken van de winnende partij te realiseren. |
| Kort geding | Een versnelde gerechtelijke procedure die bedoeld is om een voorlopige beslissing te verkrijgen in dringende zaken, zonder de grond van de zaak definitief te beslissen. |
| Tussenvordering | Een vordering die wordt ingesteld na de aanvang van een procedure, zoals een tegenvordering, een vordering tot tussenkomst of een wijziging van de oorspronkelijke eis. |
| Wraking | Een procedure waarbij een partij vraagt dat een rechter wordt weggenomen uit een zaak wegens wettige verdenking van partijdigheid. |
| Verschoning | De plicht van een rechter om zich uit een zaak terug te trekken indien hij weet dat er een reden tot wraking bestaat. |
| Ontkentenis van proceshandeling | Een procedure waarbij een partij betwist dat een proceshandeling (bv. een dagvaarding) door haar werd gelast of bekrachtigd, met het doel de handeling van onwaarde te verklaren. |
| Beraad | De periode tussen het sluiten van de debatten en de uitspraak van het vonnis, waarin de rechter zich buigt over de zaak. |
| Procespartij | Een rechtssubject dat deelneemt aan een procedure voor de rechter, zij het als eiser, verweerder, of tussenkomende partij. |
| Formele procespartij | De partij die een materiële procespartij vertegenwoordigt omdat deze onbekwaam is om zelf proceshandelingen te stellen (bv. een advocaat of wettelijke vertegenwoordiger). |
| Materiële procespartij | De partij wiens materieelrechtelijke aanspraken en verweermiddelen in het geding zijn en die de werkelijke titularis is van de rechten en plichten waarover wordt beslist. |
| Conclusie | Een schriftelijk document waarin een procespartij haar middelen, argumenten en vorderingen voorlegt aan de rechter, die bepalend is voor de omvang van de rechterlijke antwoordplicht. |
| Rechtsdag | De specifieke datum en tijd waarop een zaak wordt behandeld door de rechter (pleitzitting). |
| Minnelijke schikking | Een overeenkomst die partijen treffen om hun geschil buiten de rechter om op te lossen, soms gefaciliteerd door de rechter zelf. |
| Dagvaarding | Een exploot van gerechtsdeurwaarder waarmee een gedaagde partij wordt opgeroepen om voor de rechter te verschijnen op een bepaalde zittingsdatum. |
| Verzoekschrift | Een akte waarmee een eis wordt ingesteld, die wordt neergelegd ter griffie en waarmee partijen worden opgeroepen voor een inleidende zitting (alternatief voor dagvaarding in specifieke gevallen). |
| Rol (Algemene rol, Zittingsrol) | De officiële lijst waarop zaken die aanhangig zijn bij een rechtbank worden ingeschreven (algemene rol) of de lijst van zaken die op een specifieke dag worden behandeld (zittingsrol). |
| Dossiervan rechtspleging | Het geheel van documenten en akten met betrekking tot een specifieke zaak dat door de griffie wordt bijgehouden en dat de procesvoering documenteert. |
| Inleidende zitting | De eerste zitting waarop een zaak voor de rechter wordt gebracht, waar de partijen kunnen verschijnen, afspraken kunnen maken over de procedure en waar eventueel verstek kan worden gevorderd. |
| Verstekvonnis | Een vonnis dat wordt uitgesproken tegen een partij die niet is verschenen op de zitting waarover zij correct werd opgeroepen. |
| Korte debatten | Een verkorte procedure waarbij een zaak op de inleidende zitting of kort daarna kan worden behandeld, indien de zaak eenvoudig is of partijen instemmen. |
| Instelling van de zaak | De fase van de procedure waarin partijen hun standpunten en bewijsmiddelen uitwisselen en neerleggen, meestal via conclusies, ter voorbereiding van de rechtsdag. |
| Mededeling van stukken | Het proces waarbij partijen hun bewijsstukken aan elkaar bekendmaken om wederzijdse inzage mogelijk te maken en de rechten van verdediging te waarborgen. |
| Neerlegging van stukken | Het indienen van bewijsstukken en conclusies ter griffie, zodat deze kenbaar zijn voor de rechter en de andere partijen. |
| Rechtsdag | De zitting waarop de zaak daadwerkelijk wordt bepleit en door de rechter wordt beoordeeld. |
| Debatten | De mondelinge of schriftelijke uitwisseling van argumenten en standpunten tussen de partijen voor de rechter. |
| Beraad | De periode waarin de rechter na het sluiten van de debatten de zaak overweegt alvorens een vonnis te wijzen. |
| Vonnis | De beslissing van een rechterlijke instantie, die verschillende vormen kan aannemen (vonnis, arrest, beschikking) en verschillende gevolgen kan hebben (eindvonnis, vonnis alvorens recht te doen). |
| Motiveringsplicht | De wettelijke verplichting van de rechter om zijn beslissingen te onderbouwen met redenen en juridische argumenten. |
| Gerechtskosten | Alle kosten die verbonden zijn aan een gerechtelijke procedure, zoals griffie- en registratierechten, aktekosten, deskundigenhonoraria en rechtsplegingsvergoeding. |
| Rechtsplegingsvergoeding | Een forfaitair bedrag dat wordt toegekend aan de in het gelijk gestelde partij ter dekking van de kosten van haar advocaat. |
| Bindende kracht | De juridische gevolgtrekking dat partijen gebonden zijn door een rechterlijke uitspraak en deze moeten naleven, vrijwillig of met dwangmiddelen. |
| Gezag van gewijsde | De eigenschap van een rechterlijke beslissing die onherroepelijk is geworden en een wettelijk vermoeden van waarheid geniet, waardoor deze niet meer betwist kan worden en latere procedures hieraan getoetst worden. |
| Uitvoerbare kracht | De mogelijkheid om een rechterlijke beslissing af te dwingen met behulp van wettelijke middelen, zoals beslaglegging door een gerechtsdeurwaarder. |
| Hoger beroep | Een gewoon rechtsmiddel waarbij een partij een uitspraak van een rechter in eerste aanleg aanvecht bij een hogere rechter, met het doel hervorming of vernietiging te verkrijgen. |
| Verzet | Een gewoon rechtsmiddel dat beschikbaar is voor een partij die bij verstek werd veroordeeld, om de zaak opnieuw te laten behandelen door dezelfde rechter, maar nu op tegenspraak. |
| Voorziening in cassatie | Een buitengewoon rechtsmiddel gericht tegen beslissingen in laatste aanleg die de wet of vormvoorschriften hebben geschonden, beoordeeld door het Hof van Cassatie. |
| Derdenverzet | Een buitengewoon rechtsmiddel voor derden die benadeeld worden door een rechterlijke beslissing waaraan zij geen deel hebben gehad, met als doel de beslissing te neutraliseren. |
| Herroeping van gewijsde | Een buitengewoon rechtsmiddel dat toelaat een eindbeslissing te herroepen in specifieke gevallen, zoals bij ontdekking van nieuwe feiten of bedrog. |
| Executie | Het proces waarbij een schuldeiser via wettelijke middelen de nakoming van een verbintenis afdwingt, hetzij in natura (reële executie), hetzij door beslag op goederen van de schuldenaar. |
| Reële executie | De rechtstreekse uitvoering van het voorwerp van een verbintenis, zoals het leveren van een zaak of het uitvoeren van een bepaalde handeling, vaak afgedwongen met dwangmiddelen zoals een dwangsom. |
| Beslag | Een juridische handeling waarbij goederen van een schuldenaar worden aangewezen en beschreven, waardoor de schuldenaar er niet meer vrij over kan beschikken, ten behoeve van een schuldeiser. |
| Bewarend beslag | Een beslag dat wordt gelegd op goederen van een schuldenaar om een toekomstige vordering te waarborgen, vereist spoedeisendheid en een zekerheidstelling. |
| Uitvoerend beslag | Beslag dat wordt gelegd op goederen van een schuldenaar met een uitvoerbare titel, met het doel deze goederen te verkopen en de opbrengst te gebruiken om de schuld te voldoen. |
| Verzet tegen vonnis | Een rechtsmiddel dat een partij die bij verstek werd veroordeeld kan aanwenden om de zaak opnieuw voor dezelfde rechter te laten behandelen op tegenspraak. |
| Hoger beroep aantekenen | Het aanvechten van een vonnis in eerste aanleg bij een hogere rechter. |
| Cassatieberoep | Beroep dat wordt ingesteld bij het Hof van Cassatie tegen beslissingen in laatste aanleg wegens schending van de wet of vormvoorschriften. |
| Verhaal op de rechter | Een buitengewoon rechtsmiddel tegen een rechter die een fout heeft begaan in de uitoefening van zijn functie, zoals rechtsweigering. |
| Mededeling van conclusies | Het verplicht uitwisselen van schriftelijke argumenten en standpunten tussen procespartijen alvorens deze ter beoordeling aan de rechter worden voorgelegd. |
| Rechtsingang | De procedurele handeling waarmee een gerechtelijke procedure wordt gestart, meestal via een dagvaarding of een verzoekschrift. |
| Afstand van geding | Het stopzetten van een lopende procedure door de eiser, waarbij de rechtsvordering zelf niet wordt prijsgegeven. |
| Afstand van rechtsvordering | Het prijsgeven van zowel de procedure als het recht zelf, waardoor de vordering niet meer kan worden ingesteld. |
| Misbruik van procesrecht | Het aanwenden van proceshandelingen met onregelmatige doeleinden, zoals het berokkenen van schade aan de tegenpartij of het rekken van het geding op roekeloze wijze. |
| Exceptie van onbevoegdheid | Een verweer waarbij de exceptie nemende partij aanvoert dat de geadieerde rechter niet bevoegd is om van de zaak kennis te nemen. |
| Benoeming van magistraten | Het proces waarbij rechters en leden van het openbaar ministerie worden aangesteld in hun ambt, meestal via vergelijkende examens en stages, en op voordracht van de Hoge Raad voor de Justitie. |
| Hoge Raad voor de Justitie | Een onafhankelijke instelling die advies geeft over de rechterlijke organisatie, de benoeming en de beoordeling van magistraten. |
| Openbaar Ministerie | Een onderdeel van de rechterlijke macht dat waakt over de toepassing van de wet, het algemeen belang en de openbare orde, met name in strafzaken maar ook in burgerlijke aangelegenheden. |
| Gerechtsdeurwaarder | Een openbaar ambtenaar die belast is met het betekenen van gerechtelijke akten, het uitvoeren van rechterlijke beslissingen en het verrichten van vaststellingen. |
| Advocaat | Een zelfstandige jurist die partijen bijstaat en vertegenwoordigt in gerechtelijke en buitengerechtelijke aangelegenheden, en die gebonden is door deontologische regels. |
| Vrederechter | Een rechter die bevoegd is voor geschillen van geringe waarde, zoals huurzaken, en voor bepaalde domeinen van het familierecht. |
| Rechtbank van eerste aanleg (REA) | Een rechtbank die bevoegd is voor de meeste burgerlijke en handelsgeschillen, en die ook als beroepsinstantie optreedt tegen beslissingen van de vrederechter en de politierechtbank. |
| Ondernemingsrechtbank | Een rechtbank die bevoegd is voor geschillen met betrekking tot ondernemingen, zoals faillissementen, vennootschapsrecht en marktrecht. |
| Arbeidsrechtbank | Een rechtbank die bevoegd is voor geschillen op het gebied van het arbeidsrecht, zoals ontslagkwesties en loonconflicten. |
| Hof van Beroep | Een hogere rechter die oordeelt over beroepen tegen uitspraken van rechtbanken van eerste aanleg, arrondissementsrechtbanken, ondernemingsrechtbanken en arbeidsrechtbanken. |
| Hof van Cassatie | Het hoogste rechtscollege in België dat waakt over de uniforme toepassing van de wet en de procesregels, zonder de feiten zelf te beoordelen. |
| Advocaat-stagiair | Een advocaat die zijn stage volgt bij een balie, onder begeleiding van een advocaat-stagemeester, ter voorbereiding op de uitoefening van het beroep. |
| Gerechtelijke stage | Een verplichte opleidingsperiode na het behalen van een juridisch diploma, die noodzakelijk is voor de toegang tot bepaalde juridische beroepen zoals advocaat, magistraat of gerechtsdeurwaarder. |
| Deontologie | Het geheel van ethische regels en plichten die van toepassing zijn op een bepaald beroep, zoals dat van advocaat of magistraat. |
| Gerechtsmandataris | Een persoon die door de rechter wordt aangewezen om de belangen van een partij te beheren of te vertegenwoordigen in een gerechtelijke procedure, zoals een curator of bewindvoerder. |
| Curator | Een persoon die wordt aangewezen om de goederen van een gefailleerde onderneming of een failliete natuurlijke persoon te beheren en te liquideren. |
| Bewindvoerder | Een persoon die wordt aangewezen om de goederen van een persoon die handelingsonbekwaam is geworden (bv. wegens dementie) te beheren en te vertegenwoordigen. |
| Openbare zitting | Een gerechtelijke zitting die toegankelijk is voor het publiek, tenzij de wet anders bepaalt. |
| Raadkamer | Een gesloten zitting van de rechter waar bepaalde procedures worden behandeld zonder publieke aanwezigheid, zoals het bevel tot aanhouding. |
| Beraadslaging | De periode waarin de rechter de zaak overweegt alvorens een uitspraak te doen. |
| Gerechtelijke procedure | Het geheel van stappen en handelingen die moeten worden gevolgd om een zaak voor de rechter te brengen en te laten beslechten. |
| Rechtsmiddel | Een procedurele mogelijkheid om een rechterlijke beslissing aan te vechten, zoals hoger beroep, verzet of cassatie. |
| Devolutieve werking | Het effect van een rechtsmiddel waarbij het geschil wordt overgedragen aan een hogere rechter, die het opnieuw kan beoordelen op feitelijk en juridisch vlak. |
| Schorsende werking | Het effect van een rechtsmiddel waarbij de tenuitvoerlegging van een uitspraak wordt opgeschort totdat de zaak opnieuw is behandeld en beslist. |
| Uitvoerbare titel | Een authentieke akte of rechterlijke beslissing die de schuldeiser toelaat de nakoming van een verbintenis af te dwingen door middel van tenuitvoerlegging. |
| Verjaring | Het tenietgaan van een rechtsvordering door het verstrijken van een wettelijk bepaalde termijn, waardoor het recht niet meer in rechte kan worden afgedwongen. |
| Verval | Het tenietgaan van een recht of rechtsvordering door het verstrijken van een wettelijk bepaalde termijn, vaak zonder mogelijkheid tot stuiting of schorsing. |
| Betekening | De formele overhandiging van een gerechtelijke akte aan een partij, door middel van een gerechtsdeurwaarder, die de akte verplicht is te registreren en op te stellen in een authentiek exploot. |
| Kennisgeving | De informele toezending van een gerechtelijke akte, meestal per post of elektronisch, die geen afdwingbare gevolgen heeft maar partijen wel op de hoogte stelt. |
| Tegengetekend ontvangstbewijs | Een document dat bevestigt dat een brief of pakket in goede orde is ontvangen, en dat dient als bewijs van verzending en ontvangst. |
| Rolstelling | De inschrijving van een zaak op de lijst van aanhangige zaken van een rechtbank, wat essentieel is voor de voortzetting van de procedure. |
| Dossier van rechtspleging | Het complete verzamelen van alle documenten en akten die relevant zijn voor een gerechtelijke zaak, bijgehouden door de griffie. |
| Familiedossier | Een specifiek dossier waarin alle vorderingen die bij de familierechtbank worden ingediend met betrekking tot een gezin, zoals echtscheidingen, afstamming of ouderlijk gezag, worden gebundeld. |
| Recht op verdediging | Het fundamentele recht van elke partij om gehoord te worden, haar standpunt kenbaar te maken en zich te verdedigen tegen de vorderingen van de tegenpartij. |
| Procesgelijkheid | Het principe dat alle procespartijen op gelijke voet worden behandeld en gelijke rechten hebben om hun zaak voor te leggen aan de rechter. |
| Rechtsweigering | Het principe dat de rechter verplicht is recht te spreken en geen zaken mag weigeren, zelfs niet bij stilzwijgen, duisterheid of onvolledigheid van de wet. |
| Materiële bevoegdheid | De bevoegdheid van een rechtscollege om kennis te nemen van geschillen over een bepaald onderwerp of van een bepaalde aard, bepaald door de wet. |
| Territoriale bevoegdheid | De bevoegdheid van een rechtscollege om kennis te nemen van geschillen binnen een bepaald geografisch gebied, afgebakend door de wet. |
| Aanhangigheid | De situatie waarbij twee identieke vorderingen aanhangig zijn bij twee verschillende bevoegde rechtbanken, wat kan leiden tot samenvoeging. |
| Samenhang | De situatie waarbij twee vorderingen zo nauw met elkaar verbonden zijn dat het wenselijk is ze samen te behandelen om tegenstrijdige uitspraken te vermijden, wat kan leiden tot samenvoeging. |
| Onsplitsbaarheid | De situatie waarbij twee zaken zo intrinsiek met elkaar verbonden zijn dat de gezamenlijke tenuitvoerlegging van de uitspraken materieel onmogelijk zou zijn, wat leidt tot samenvoeging. |
| Verweer | De reactie van de verweerder op de vordering van de eiser, die kan bestaan uit betwistingen van feiten, juridische argumenten of procesrechtelijke excepties. |
| Exceptie van niet-nakoming (ENAC) | Een verweermiddel waarbij een schuldenaar de nakoming van zijn verbintenis opschort totdat de wederpartij haar tegenprestatie nakomt. |
| Retentierecht | Het recht van een schuldeiser om een zaak die hij onder zich heeft, die het voorwerp is van een prestatie, bij te houden totdat de verschuldigde prestatie is betaald. |
| Accusatoir karakter | Het principe dat in een civiel proces de partijen het initiatief nemen en de grenzen van het geschil bepalen, terwijl de rechter een passieve rol speelt. |
| Beschikkingsbeginsel | Het principe dat partijen de vrije hand hebben om de grenzen van hun geschil af te bakenen en te bepalen welke vorderingen aan de rechter worden voorgelegd. |
| Ultra petita | De situatie waarin de rechter meer toekent dan wat door de partijen is gevorderd, wat een schending is van het beschikkingsbeginsel. |
| Infra petita | De situatie waarin de rechter minder toekent dan wat door de partijen is gevorderd, wat eveneens een schending is van het beschikkingsbeginsel. |
| Rechtsmiddelen | Procedurele middelen die partijen ter beschikking staan om rechterlijke beslissingen te betwisten, te wijzigen of te vernietigen. |
| Gewone rechtsmiddelen | Rechtsmiddelen zoals hoger beroep en verzet, die een devolutieve werking kunnen hebben en in bepaalde gevallen een schorsende werking. |
| Buitengewone rechtsmiddelen | Rechtsmiddelen zoals voorziening in cassatie, derdenverzet en herroeping van gewijsde, die doorgaans geen schorsende of devolutieve werking hebben. |
| Proceshandelingen | Alle handelingen die tijdens een gerechtelijke procedure worden gesteld door partijen, hun vertegenwoordigers of het gerechtelijk hulppersoneel, met uitzondering van rechtsprekende handelingen. |
| Rechtsprekende handelingen | Uitspraken van de rechter die tot doel hebben een geschil te beslechten of een rechtspositie vast te stellen, zoals vonnissen en arresten. |
| Vormvereisten | De wettelijk voorgeschreven formaliteiten waaraan proceshandelingen en rechterlijke beslissingen moeten voldoen om rechtsgeldig te zijn. |
| Nietigheid | De sanctie die wordt opgelegd bij het niet naleven van een vormvereiste, waardoor de proceshandeling of beslissing geacht wordt nooit te hebben plaatsgevonden. |
| Opschortende excepties | Excepties die de voortzetting van de procedure tijdelijk stopzetten totdat een bepaald gebrek is hersteld of een voorwaarde is voldaan. |
| Afdoende (Peremptoire) excepties | Excepties die de procedure definitief beëindigen of een handeling ongeldig maken, omdat het gebrek niet herstelbaar is. |
| Verzameling van gerechtelijke akten | De officiële kopie van een rechterlijke beslissing, opgesteld door de griffier, die kan worden gebruikt voor tenuitvoerlegging. |
| Minuut | Het originele, door de rechter en griffier ondertekende vonnis, dat wordt bewaard in het griffiedossier. |
| Uitgifte (grosse) | De uitvoerbare versie van een vonnis, voorzien van een uitvoerbaarheidsformulier, die door de gerechtsdeurwaarder wordt gebruikt om de beslissing ten uitvoer te leggen. |
| Afschrift | Een kopie van een gerechtelijke akte, die geen uitvoerbare kracht heeft maar wel ter informatie kan worden verspreid. |
| Rechtsplegingsvergoeding | Een forfaitaire vergoeding die de in het gelijk gestelde partij kan vorderen ter dekking van de kosten van haar advocaat. |
| Gerechtelijke kosten | Alle kosten die verband houden met een gerechtelijke procedure, inclusief griffie-, registratie- en aktekosten, en rechtsplegingsvergoeding. |
| Verzameling van gerechtelijke akten | De officiële kopie van een rechterlijke beslissing, opgesteld door de griffier, die kan worden gebruikt voor tenuitvoerlegging. |
| Minuut | Het originele, door de rechter en griffier ondertekende vonnis, dat wordt bewaard in het griffiedossier. |
| Uitgifte (grosse) | De uitvoerbare versie van een vonnis, voorzien van een uitvoerbaarheidsformulier, die door de gerechtsdeurwaarder wordt gebruikt om de beslissing ten uitvoer te leggen. |
| Afschrift | Een kopie van een gerechtelijke akte, die geen uitvoerbare kracht heeft maar wel ter informatie kan worden verspreid. |
| Rechtsplegingsvergoeding | Een forfaitaire vergoeding die de in het gelijk gestelde partij kan vorderen ter dekking van de kosten van haar advocaat. |
| Gerechtelijke kosten | Alle kosten die verband houden met een gerechtelijke procedure, inclusief griffie-, registratie- en aktekosten, en rechtsplegingsvergoeding. |
| Procesvervolging | De stappen die worden ondernomen om een gerechtelijke procedure in te leiden en te laten verlopen, van dagvaarding tot vonnis. |
| Exceptie van rechtsweigering | Een exceptie die een partij kan aanvoeren wanneer de rechter weigert recht te spreken, zelfs bij stilzwijgen, duisterheid of onvolledigheid van de wet. |
| Materiële bevoegdheidsregels | De regels die bepalen welk type rechtscollege bevoegd is om kennis te nemen van een bepaald geschil, gebaseerd op het onderwerp of de waarde van de vordering. |
| Territoriale bevoegdheidsregels | De regels die bepalen welk rechtscollege binnen een bepaald geografisch gebied bevoegd is om kennis te nemen van een geschil, gebaseerd op criteria zoals de woonplaats van de partijen. |
| Exceptie van aanhangigheid | Een verweer dat wordt ingeroepen wanneer een identieke vordering al aanhangig is bij een ander bevoegd rechtscollege, met het doel de zaak te laten verwijzen. |
| Exceptie van samenhang | Een verweer dat wordt ingeroepen wanneer twee vorderingen zo nauw met elkaar verbonden zijn dat het wenselijk is ze samen te behandelen, met het doel de zaak te laten verwijzen naar dezelfde rechter. |
| Verdelingsincident | Een geschil dat ontstaat over de interne verdeling van bevoegdheid binnen een rechtscollege, bijvoorbeeld tussen verschillende kamers of afdelingen. |
| Geschil over rechtsgebied | Een situatie waarin er onenigheid bestaat over welk rechtscollege bevoegd is om een zaak te behandelen, wat wordt opgelost door het Hof van Cassatie. |
| Onttrekking van de zaak aan de rechter | Een procedure waarbij een partij de zaak kan onttrekken aan de beoordeling van een rechter wegens wettige redenen, zoals bloedverwantschap of wettige verdenking van partijdigheid. |
| Tegensprekelijke procedure | Een gerechtelijke procedure waarbij alle partijen de mogelijkheid hebben om gehoord te worden en zich te verdedigen, in tegenstelling tot een eenzijdige procedure. |
| Eenzijdig verzoekschrift | Een procedure waarbij een partij een eis instelt zonder de tegenpartij op te roepen, enkel toegelaten in specifieke door de wet bepaalde gevallen. |
| Minnelijke oplossing van geschillen | Een proces waarbij partijen hun geschil buiten de rechter om proberen op te lossen, bijvoorbeeld door bemiddeling of verzoening. |
| Rechtsingang | De procedurele handeling waarmee een gerechtelijke procedure wordt ingeleid, meestal via dagvaarding of verzoekschrift. |
| Rolstelling | De inschrijving van een zaak op de lijst van aanhangige zaken van een rechtbank, wat de procedurele voortgang mogelijk maakt. |
| Conclusie | Een schriftelijk document waarin een procespartij haar middelen, argumenten en vorderingen voorlegt aan de rechter, die bepalend is voor de omvang van de rechterlijke antwoordplicht. |
| Rechtsdag | De zitting waarop de zaak daadwerkelijk wordt bepleit en door de rechter wordt beoordeeld. |
| Debatten | De mondelinge of schriftelijke uitwisseling van argumenten en standpunten tussen de partijen voor de rechter. |
| Beraad | De periode waarin de rechter na het sluiten van de debatten de zaak overweegt alvorens een uitspraak te doen. |
| Vonnis | De beslissing van een rechterlijke instantie, die verschillende vormen kan aannemen (vonnis, arrest, beschikking) en verschillende gevolgen kan hebben (eindvonnis, vonnis alvorens recht te doen). |
| Motiveringsplicht | De wettelijke verplichting van de rechter om zijn beslissingen te onderbouwen met redenen en juridische argumenten. |
| Gerechtelijke kosten | Alle kosten die verband houden met een gerechtelijke procedure, inclusief griffie-, registratie- en aktekosten, en rechtsplegingsvergoeding. |
| Rechtsplegingsvergoeding | Een forfaitaire vergoeding die de in het gelijk gestelde partij kan vorderen ter dekking van de kosten van haar advocaat. |
| Bindende kracht | De juridische gevolgtrekking dat partijen gebonden zijn door een rechterlijke uitspraak en deze moeten naleven, vrijwillig of met dwangmiddelen. |
| Gezag van gewijsde | De eigenschap van een rechterlijke beslissing die onherroepelijk is geworden en een wettelijk vermoeden van waarheid geniet, waardoor deze niet meer betwist kan worden en latere procedures hieraan getoetst worden. |
| Uitvoerbare kracht | De mogelijkheid om een rechterlijke beslissing, indien nodig met dwangmiddelen, te laten uitvoeren teneinde de aanspraken van de winnende partij te realiseren. |
| Hoger beroep | Een gewoon rechtsmiddel waarbij een partij een uitspraak van een rechter in eerste aanleg aanvecht bij een hogere rechter, met het doel hervorming of vernietiging te verkrijgen. |
| Verzet | Een gewoon rechtsmiddel dat beschikbaar is voor een partij die bij verstek werd veroordeeld, om de zaak opnieuw te laten behandelen door dezelfde rechter, maar nu op tegenspraak. |
| Voorziening in cassatie | Een buitengewoon rechtsmiddel gericht tegen beslissingen in laatste aanleg die de wet of vormvoorschriften hebben geschonden, beoordeeld door het Hof van Cassatie. |
| Derdenverzet | Een buitengewoon rechtsmiddel voor derden die benadeeld worden door een rechterlijke beslissing waaraan zij geen deel hebben gehad, met als doel de beslissing te neutraliseren. |
| Herroeping van gewijsde | Een buitengewoon rechtsmiddel dat toelaat een eindbeslissing te herroepen in specifieke gevallen, zoals bij ontdekking van nieuwe feiten of bedrog. |
| Executie | Het proces waarbij een schuldeiser via wettelijke middelen de nakoming van een verbintenis afdwingt, hetzij in natura (reële executie), hetzij door beslag op goederen van de schuldenaar. |
| Reële executie | De rechtstreekse uitvoering van het voorwerp van een verbintenis, zoals het leveren van een zaak of het uitvoeren van een bepaalde handeling, vaak afgedwongen met dwangmiddelen zoals een dwangsom. |
| Beslag | Een juridische handeling waarbij goederen van een schuldenaar worden aangewezen en beschreven, waardoor de schuldenaar er niet meer vrij over kan beschikken, ten behoeve van een schuldeiser. |
| Bewarend beslag | Een beslag dat wordt gelegd op goederen van een schuldenaar om een toekomstige vordering te waarborgen, vereist spoedeisendheid en een zekerheidstelling. |
| Uitvoerend beslag | Beslag dat wordt gelegd op goederen van een schuldenaar met een uitvoerbare titel, met het doel deze goederen te verkopen en de opbrengst te gebruiken om de schuld te voldoen. |
| Dwangsoma | Een door de rechter opgelegde geldsom die de schuldenaar verbeurt indien hij een rechterlijke beslissing niet vrijwillig uitvoert, als middel om nakoming te stimuleren. |
| Rechtsmiddelen | Procedurele middelen die partijen ter beschikking staan om rechterlijke beslissingen te betwisten, te wijzigen of te vernietigen. |
| Hoger beroep | Een gewoon rechtsmiddel waarbij een partij een uitspraak van een rechter in eerste aanleg aanvecht bij een hogere rechter, met het doel hervorming of vernietiging te verkrijgen. |
| Verzet | Een gewoon rechtsmiddel dat beschikbaar is voor een partij die bij verstek werd veroordeeld, om de zaak opnieuw te laten behandelen door dezelfde rechter, maar nu op tegenspraak. |
| Voorziening in cassatie | Een buitengewoon rechtsmiddel gericht tegen beslissingen in laatste aanleg die de wet of vormvoorschriften hebben geschonden, beoordeeld door het Hof van Cassatie. |
| Derdenverzet | Een buitengewoon rechtsmiddel voor derden die benadeeld worden door een rechterlijke beslissing waaraan zij geen deel hebben gehad, met als doel de beslissing te neutraliseren. |
| Herroeping van gewijsde | Een buitengewoon rechtsmiddel dat toelaat een eindbeslissing te herroepen in specifieke gevallen, zoals bij ontdekking van nieuwe feiten of bedrog. |
| Executie | Het proces waarbij een schuldeiser via wettelijke middelen de nakoming van een verbintenis afdwingt, hetzij in natura (reële executie), hetzij door beslag op goederen van de schuldenaar. |
| Reële executie | De rechtstreekse uitvoering van het voorwerp van een verbintenis, zoals het leveren van een zaak of het uitvoeren van een bepaalde handeling, vaak afgedwongen met dwangmiddelen zoals een dwangsom. |
| Beslag | Een juridische handeling waarbij goederen van een schuldenaar worden aangewezen en beschreven, waardoor de schuldenaar er niet meer vrij over kan beschikken, ten behoeve van een schuldeiser. |
| Bewarend beslag | Een beslag dat wordt gelegd op goederen van een schuldenaar om een toekomstige vordering te waarborgen, vereist spoedeisendheid en een zekerheidstelling. |
| Uitvoerend beslag | Beslag dat wordt gelegd op goederen van een schuldenaar met een uitvoerbare titel, met het doel deze goederen te verkopen en de opbrengst te gebruiken om de schuld te voldoen. |
| Dwangsoma | Een door de rechter opgelegde geldsom die de schuldenaar verbeurt indien hij een rechterlijke beslissing niet vrijwillig uitvoert, als middel om nakoming te stimuleren. |
Cover
vastgoed 2 (2).pdf
Summary
# Vastgoedopdrachten
Vastgoedopdrachten omvatten de algemene principes, bronnen en wetgeving met betrekking tot de bemiddelingsovereenkomsten in de vastgoedsector, met specifieke aandacht voor de consumentenbescherming via koninklijke besluiten zoals KB Alexia [7](#page=7).
### 1.1 Bronnen en wetgeving
De wetgeving rond vastgoedopdrachten wordt primair geregeld door het Burgerlijk Wetboek (BW), het Wetboek Economisch Recht (WER), en specifieke Koninklijke Besluiten (KB's). Historisch speelde KB Freya een rol, maar deze is sinds 1 februari 2024 vervangen door KB Alexia (KB van 28 september 2023). KB Alexia reguleert de relatie tussen ondernemingen (vastgoedmakelaars) en consumenten in vastgoedbemiddelingsovereenkomsten [42](#page=42) [7](#page=7) [8](#page=8).
### 1.2 De algemene principes van de vastgoedmakelaarsopdracht
Een vastgoedopdracht kan worden gekwalificeerd als een aannemingsovereenkomst, waarbij de makelaar feitelijke of intellectuele handelingen verricht. Dit onderscheidt zich van een mandaat (lastgevingsovereenkomst), waarbij rechtshandelingen worden gesteld. In de praktijk is er vaak sprake van een gemengde overeenkomst, waarin beide elementen aanwezig zijn [9](#page=9).
**Verschillen tussen opdracht en mandaat:**
| Kenmerk | Opdracht (Aanneming) | Mandaat (Lastgeving) |
| :-------------------------- | :-------------------------------------------------------- | :-------------------------------------------------------------------------------- |
| **Type Handelingen** | Feitelijke/intellectuele handelingen | Rechtshandelingen |
| **Vertegenwoordiging** | Geen vertegenwoordigingsbevoegdheid | Vertegenwoordigingsbevoegdheid |
| **Binding Opdrachtgever** | Niet gehouden t.o.v. derden waarmee makelaar contracteert | Wel gehouden t.o.v. derden waarmee makelaar contracteert |
| **Risico Makelaar** | Makelaar draagt zelf risico; geen vergoeding bij schade | Lastgever betaalt schade makelaar (tenzij onvoorzichtigheid); contract is in principe om niet, tenzij anders bedongen |
| **Vergoeding** | Kan gemilderd worden door rechter | Kan gemilderd worden; in beginsel om niet, tenzij anders bedongen |
| **Hoofdelijkheid (meerdere opdrachtgevers)** | Geen hoofdelijkheid | Lastgevers zijn hoofdelijk gehouden |
| **Opzegging** | Eenzijdig met vergoeding kosten/gederfde winst | Ad nutum (zonder reden/vergoeding, tenzij contractueel anders bepaald) |
> **Tip:** De precieze kwalificatie van de overeenkomst is cruciaal, omdat dit de rechten en plichten van zowel de opdrachtgever als de makelaar beïnvloedt, met name wat betreft aansprakelijkheid en vertegenwoordiging [9](#page=9).
### 1.3 Koninklijk Besluit van 28 september 2023 (KB Alexia)
Dit besluit, van kracht sinds 1 februari 2024, vervangt KB Freya en reguleert vastgoedbemiddelingsovereenkomsten gesloten tussen ondernemingen en consumenten. Het is van toepassing op overeenkomsten voor de verkoop, aankoop, verhuur en huurbemiddeling van onroerend goed, met uitzondering van bemiddeling door notarissen. Zowel ondernemingen als consumenten worden gedefinieerd in het WER [12](#page=12) [13](#page=13) [42](#page=42) [7](#page=7).
#### 1.3.1 Toepassingsgebied
* **Onderneming:** Elke natuurlijke of rechtspersoon die duurzaam een economisch doel nastreeft, en diens verenigingen [13](#page=13).
* **Consument:** Elke natuurlijke persoon die, uitsluitend voor niet-beroepsmatige doeleinden, een bemiddelingsovereenkomst sluit met een vastgoedmakelaar [13](#page=13).
* **Uitzonderingen:** Bemiddelingsovereenkomsten die onder het KB van 14 november 2006 vallen (notarisbemiddeling) en beheersovereenkomsten (syndicus, rentmeester) vallen buiten het toepassingsgebied [12](#page=12) [13](#page=13).
#### 1.3.2 Inhoudelijke vereisten van de bemiddelingsovereenkomst (Art. 2 KB Alexia)
De overeenkomst moet minimaal aan zestien bepalingen voldoen en dient op een duurzame drager te staan, wat niet noodzakelijk een schriftelijke vorm impliceert [14](#page=14).
##### 1.3.2.1 Herroepingsrecht
* De consument heeft het recht de overeenkomst kosteloos te herroepen binnen veertien kalenderdagen na sluiting [16](#page=16).
* Deze termijn begint te lopen vanaf de datum van ondertekening [17](#page=17).
* Het herroepingsrecht vervalt indien de consument uitdrukkelijk toestemt in onmiddellijke uitvoering en erkent zijn recht te verliezen bij volledige uitvoering van de overeenkomst tijdens de herroepingstermijn [17](#page=17).
##### 1.3.2.2 Vermelding van datum en adres
* De datum en het precieze adres waar de overeenkomst wordt gesloten, moeten worden vermeld [18](#page=18).
* In tegenstelling tot vroeger is handmatig inschrijven niet meer vereist [18](#page=18).
* Voor overeenkomsten op afstand en buiten de verkoopruimte gelden aanvullende informatieverplichtingen volgens het WER [18](#page=18).
##### 1.3.2.3 Opdracht en bevoegdheid van de onderneming
* De opdracht en de omvang van de bevoegdheid van de onderneming moeten duidelijk en ondubbelzinnig worden beschreven [19](#page=19).
* Het moet duidelijk zijn of de opdracht het sluiten van de overeenkomst in naam en voor rekening van de consument omvat [19](#page=19).
* De gebruikte publiciteitskanalen moeten worden vermeld [19](#page=19).
* Grenzen van onderhandelingsbevoegdheid over prijs en voorwaarden moeten gespecificeerd worden [19](#page=19).
* Bij verkoop/verhuurbemiddeling: minimum vraagprijs en voorwaarden [19](#page=19).
* Bij aankoop/huurbemiddeling: maximum aankoopprijs/huurprijs en voorwaarden [19](#page=19).
* Afwijkingen van deze prijzen of voorwaarden vereisen voorafgaand akkoord van de consument op een duurzame drager [19](#page=19) [20](#page=20).
> **Voorbeeld:** Een makelaar krijgt de opdracht om een huis te verkopen. De overeenkomst moet de vraagprijs vermelden, de minimale prijs waarvoor verkocht mag worden, en de grenzen waarbinnen de makelaar mag onderhandelen [20](#page=20).
##### 1.3.2.4 Bijlage: lijst met vereiste attesten
* Een lijst van vereiste attesten voor de verkoop- of verhuurovereenkomst moet in bijlage worden gevoegd [21](#page=21).
* De consument kan attesten zelf bezorgen of aanschaffen [21](#page=21).
* Indien de onderneming attesten aanvraagt, is uitdrukkelijke toestemming per attest vereist [21](#page=21).
* De overeenkomst moet vermelden of de kosten van attesten in de opdracht zijn inbegrepen of apart worden aangerekend [21](#page=21).
* De aangerekende kostprijs mag niet hoger zijn dan de werkelijke kost; winst maken is verboden [21](#page=21) [22](#page=22).
* Voorbeelden van attesten zijn bodemattesten, energieprestatiecertificaten (EPC) en keuringsattesten [22](#page=22).
##### 1.3.2.5 Tarief voor de bemiddelingsopdracht
* Het door de consument te betalen tarief moet worden vermeld, inclusief btw, alle andere taksen en verplichte bijkomende kosten [23](#page=23).
* Verbod op surplusbedingen, waarbij een te lage prijs wordt voorgesteld om de consument te misleiden [23](#page=23).
##### 1.3.2.6 Exclusiviteit
* Er moet worden vermeld of de onderneming exclusiviteit geniet en, zo ja, de duur ervan [24](#page=24).
* Exclusiviteit betekent dat de consument de opdracht niet aan een andere onderneming mag toevertrouwen en het goed niet zelf mag kopen, verkopen, huren of verhuren [24](#page=24).
* Bij exclusiviteit mag de overeenkomst maximaal zes maanden duren [25](#page=25).
##### 1.3.2.7 Duur van de overeenkomst
* De overeenkomst moet duidelijk aangeven of deze van bepaalde of onbepaalde duur is [26](#page=26) [27](#page=27).
* Indien van bepaalde duur, moet de specifieke duur worden vermeld [26](#page=26).
* Exclusieve overeenkomsten zijn maximaal zes maanden [26](#page=26).
##### 1.3.2.8 Opzegtermijn bij overeenkomsten van onbepaalde duur
* Bij overeenkomsten van onbepaalde duur is de opzegtermijn beperkt tot maximaal twee maanden [28](#page=28).
##### 1.3.2.9 Stilzwijgende verlenging of vernieuwing in overeenkomsten van bepaalde duur
* De consument kan zich verzetten tegen stilzwijgende verlenging tot maximaal één maand voor het einde van de overeenkomst [29](#page=29).
* Indien stilzwijgend verlengd, gelden specifieke opzegtermijnen afhankelijk van de oorspronkelijke duur: maximaal één maand voor overeenkomsten van maximaal drie maanden, en maximaal twee maanden voor overeenkomsten langer dan drie maanden [29](#page=29) [30](#page=30).
* Vernieuwing houdt in dat een nieuw contract ontstaat na afloop van het eerste, met dezelfde opzegtermijnen als bij verlenging [30](#page=30).
##### 1.3.2.10 Informeren over de uitvoering van de opdracht
* De onderneming moet de consument minstens eenmaal per maand informeren over de uitvoering van de opdracht, op een duurzame drager [31](#page=31).
* Dit omvat informatie over geïnteresseerden, bezoeken, reacties en opmerkingen, zodat de consument controle kan uitoefenen [31](#page=31).
##### 1.3.2.11 "Voorwaardelijk" bod
* Indien de verkoop of verhuur niet plaatsvindt door de realisatie van een ontbindende of niet-verwezenlijking van een opschortende voorwaarde, is geen bedrag verschuldigd door de consument, onverminderd eventuele specifieke vergoedingen [32](#page=32).
* Voorwaarden zijn toekomstige en onzekere gebeurtenissen, los van de wil van de partijen [32](#page=32).
* Geen ereloon is verschuldigd indien de transactie mislukt door de wil van partijen, toerekenbare wanprestatie, of een ontbindend beding bij wanprestatie [32](#page=32).
* Als de makelaar een fout begaat, is geen ereloon verschuldigd [32](#page=32).
##### 1.3.2.12 Realisatie opdracht: geldig bod per duurzame drager
* Indien de opdracht is vervuld bij een geldig bod, moet dit bod op een duurzame drager worden vastgelegd, die de consument een vast bewijs levert [33](#page=33).
##### 1.3.2.13 Realisatie opdracht: bewijs van aangebrachte kandidaat
* De onderneming moet bewijzen dat zij precieze en individuele informatie heeft verschaft aan de kandidaat waarmee de consument uiteindelijk een overeenkomst sluit [34](#page=34).
* Deze informatie moet concreter zijn dan algemene publiciteit [34](#page=34).
##### 1.3.2.14 Realisatie opdracht: lijst met aangebrachte kandidaten na beëindiging
* Als de bemiddelingsovereenkomst eindigt zonder verkoop/verhuur, maar de consument nadien een overeenkomst sluit met een kandidaat die door de makelaar werd aangebracht, kan de makelaar recht hebben op commissie [35](#page=35).
* Dit vereist dat de makelaar binnen zeven werkdagen na beëindiging een lijst bezorgt van personen aan wie precieze en individuele informatie is verstrekt [35](#page=35).
* De vergoeding is verschuldigd indien de overeenkomst binnen zes maanden na beëindiging wordt gesloten met een derde die in een zodanige verhouding staat tot een persoon op de lijst dat redelijkerwijs aangenomen kan worden dat deze derde over de informatie beschikte [35](#page=35) [36](#page=36).
##### 1.3.2.15 Opzeggingsbeding
* De consument heeft het recht de overeenkomst eenzijdig op te zeggen zonder opgave van reden [37](#page=37) [38](#page=38).
* Een opzegvergoeding is mogelijk: maximaal vijftig procent van het tarief gedurende de eerste drie maanden, en vijfentwintig procent daarna [37](#page=37) [38](#page=38).
* Deze vergoeding is niet verschuldigd indien het goed verkocht of verhuurd wordt binnen zes maanden na de opzegging [37](#page=37).
* Dit recht geldt niet voor professionelen of voor de makelaar [38](#page=38).
##### 1.3.2.16 Schadebeding
* Een schadebeding kan voorzien in een forfaitaire vergoeding bij het miskennen van de exclusiviteit [39](#page=39).
* Deze vergoeding mag niet meer dan vijfenzeventig procent van het tarief van de onderneming bedragen [39](#page=39).
* Het schadebeding is een vergoeding voor contractuele wanprestatie, terwijl het opzeggingsbeding een vergoeding is voor het eenzijdig beëindigen van de overeenkomst zonder fout. Rechter kan schadebedragen milderen, opzeggingsvergoedingen niet [40](#page=40).
#### 1.3.3 Dwingend recht en nietigheid (Art. 3 KB Alexia)
* Elke bepaling die de rechten van de consument uit dit besluit opheft of beperkt, is verboden en nietig [41](#page=41).
* Het besluit is van dwingend recht [41](#page=41).
* De nietigheid is relatief en beperkt tot de desbetreffende bepaling, tenzij de rest van de overeenkomst zonder het nietige beding onwerkbaar wordt [41](#page=41).
#### 1.3.4 Opheffing en overgang (Art. 4 en 5 KB Alexia)
* KB Freya wordt opgeheven [42](#page=42).
* Het KB Alexia is van toepassing vanaf 1 februari 2024 [42](#page=42).
* Overeenkomsten gesloten vóór 1 februari 2024 blijven onderworpen aan KB Freya [42](#page=42).
---
# Algemene principes van koop en verkoop
Koop en verkoop is een overeenkomst waarbij de ene partij zich verbindt om een zaak te leveren, en de andere om daarvoor een prijs te betalen. Deze studiehandleiding behandelt de fundamentele principes die aan deze overeenkomst ten grondslag liggen, inclusief de vereisten voor rechtssubjecten, hun bekwaamheid, de gevolgen van nietigheid en de totstandkoming van contracten [45](#page=45) [46](#page=46) [69](#page=69).
### 2.1 Rechtssubjecten
Rechtssubjecten zijn entiteiten voor wie rechtsnormen gevolgen hebben, wat betekent dat zij dragers zijn van rechten en plichten. Er zijn twee soorten rechtssubjecten: natuurlijke personen en rechtspersonen [48](#page=48) [50](#page=50).
#### 2.1.1 Natuurlijke personen
Elke mens is een rechtssubject en is in beginsel zowel rechtsbekwaam als handelingsbekwaam. Juridische persoonlijkheid begint bij de geboorte, mits de persoon levend en levensvatbaar is, en eindigt met de dood. Dieren en planten hebben geen juridische persoonlijkheid [51](#page=51) [52](#page=52).
#### 2.1.2 Rechtspersonen
Een rechtspersoon is een juridische constructie met een eigen vermogen, waardoor deze als een volwaardig persoon in het rechtsverkeer kan optreden. Ze hebben rechten en plichten en zijn dus zelf ook rechtssubjecten. Voorbeelden hiervan zijn VZW's, BV's en NV's. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen publiekrechtelijke (bv. de staat, gemeenten) en privaatrechtelijke rechtspersonen (bv. vennootschappen, verenigingen). Een rechtspersoon ontstaat na het naleven van wettelijke grond- en vormvereisten, waaronder de neerlegging van een uittreksel uit de oprichtingsakte ter griffie van de Ondernemingsrechtbank. Het bestaan van de rechtspersoon moet ook kenbaar gemaakt worden aan derden via publicatie in het Belgisch Staatsblad [53](#page=53) [54](#page=54) [55](#page=55) [56](#page=56).
### 2.2 Bekwaamheid
Bekwaamheid is onder te verdelen in feitelijke bekwaamheid, rechtsbekwaamheid en handelingsbekwaamheid [49](#page=49) [57](#page=57).
#### 2.2.1 Rechtsbekwaamheid (genotsbekwaamheid)
Rechtsbekwaamheid, ook wel genotsbekwaamheid genoemd, is de geschiktheid om titularis te zijn van rechten en plichten. In beginsel zijn alle fysieke personen volledig rechtsbekwaam. Er zijn echter uitzonderingen, zoals vreemdelingen met betrekking tot politieke rechten of bepaalde strafrechtelijk veroordeelden. Ook specifieke wettelijke rechtsonbekwaamheden kunnen opgelegd worden. Rechtspersonen zijn in beginsel ook volledig rechtsbekwaam, met uitzondering van familierechten en politieke rechten. Zij dienen echter het specialiteitsbeginsel te respecteren, wat inhoudt dat ze enkel rechten kunnen verkrijgen of verbintenissen kunnen aangaan binnen hun wettelijk en statutair doel [57](#page=57) [58](#page=58) [63](#page=63).
#### 2.2.2 Handelingsbekwaamheid
Handelingsbekwaamheid is de bevoegdheid om rechten en plichten zelfstandig uit te oefenen. In beginsel is iedereen handelingsbekwaam. Uitzonderingen hierop zijn minderjarigen en meerderjarigen onder bewind. Handelingsonbekwaamheid kan geheel of gedeeltelijk zijn [57](#page=57) [59](#page=59).
* **Algemene handelingsonbekwaamheid:** De persoon kan in geen enkel geval zelfstandig optreden. Dit geldt voor niet-ontvoogde minderjarigen en voor meerderjarigen ten aanzien van wie een beschermingsmaatregel is genomen waarbij vertegenwoordiging vereist is voor alle rechtshandelingen [60](#page=60).
* **Gedeeltelijke handelingsonbekwaamheid:** De persoon is enkel onbekwaam voor specifieke rechtshandelingen waarvoor de wet zijn bekwaamheid heeft ingeperkt. Dit geldt bijvoorbeeld voor ontvoogde minderjarigen of meerderjarigen die bijstand ontvangen of voor bepaalde rechtshandelingen vertegenwoordigd worden [61](#page=61).
De reden voor deze uitzonderingen is de bescherming van personen die omwille van onvoldoende ontwikkelde wil en/of intelligentie beschermd moeten worden tegen onoordeelkundige rechtshandelingen. Indien een handelingsonbekwame toch zelfstandig een rechtshandeling stelt, kan deze vernietigd worden (relatieve nietigheid). Voor rechtspersonen is de tussenkomst van een natuurlijk persoon (een orgaan) noodzakelijk om handelingsbekwaam te kunnen optreden [62](#page=62) [63](#page=63).
### 2.3 Nietigheid
Nietigheid betekent dat een rechtshandeling geacht wordt nooit te hebben bestaan. De nietigheid heeft in principe terugwerkende kracht, hoewel hierop uitzonderingen bestaan. Er zijn twee hoofdsoorten nietigheid: absolute nietigheid en relatieve nietigheid [64](#page=64) [65](#page=65) [66](#page=66).
#### 2.3.1 Absolute nietigheid
Absolute nietigheid treedt op bij miskenning van regels van openbare orde of goede zeden. Deze nietigheid kan door elke belanghebbende worden ingeroepen, in elke stand van het geding, en ambtshalve door de rechter. Bekrachtiging van de rechtshandeling is niet mogelijk, en er is in principe geen verjaring (uitzondering: 30 jaar) [66](#page=66).
* **Voorbeeld:** Een overeenkomst die strijdig is met de openbare orde, zoals een overeenkomst omtrent draagmoederschap waarbij de juridische moeder niet de vrouw is die het kind baart [67](#page=67).
#### 2.3.2 Relatieve nietigheid
Relatieve nietigheid treedt op bij miskenning van regels die private belangen beschermen (dwingend recht). Deze nietigheid kan enkel worden ingeroepen door de wettelijk beschermde partij en moet worden opgeworpen voor elk ander verweer. Ze wordt niet ambtshalve door de rechter vastgesteld en kan "gedekt" worden door bevestiging van de rechtshandeling. De verjaringstermijn is 10 jaar, startend na meerderjarigheid. Overtreding van de regels inzake handelingsbekwaamheid leidt tot relatieve nietigheid [64](#page=64) [66](#page=66).
* **Voorbeeld:** Een dading met een verzekeringsovereenkomst aangaande een schadevergoeding waarbij de vrederechter niet om machtiging werd gevraagd. Het kind kan beslissen de nietigheid te dekken door de overeenkomst te bevestigen [67](#page=67).
### 2.4 Totstandkoming van de koop/verkoopovereenkomst
Een koopovereenkomst komt tot stand door wilsovereenstemming tussen partijen omtrent de zaak en de prijs. Voor een geldige rechtshandeling, waaronder een koopovereenkomst, zijn de volgende geldigheidsvoorwaarden vereist [69](#page=69) [82](#page=82) [83](#page=83):
1. **Wilsuiting:** Een vrije, bewuste en ernstige wil om rechtsgevolgen te creëren. Deze wil mag niet aangetast zijn door wilsgebreken zoals dwaling, bedrog, geweld of benadeling [84](#page=84).
* **Dwaling:** Een vergissing over een essentieel onderdeel van de rechtshandeling, die doorslaggevend en verschoonbaar moet zijn [85](#page=85).
* **Bedrog:** Bewust gebruik van kunstgrepen, leugens of list om toestemming te bekomen. Hoofdbedrog leidt tot relatieve nietigheid, incidenteel bedrog tot schadevergoeding [86](#page=86).
* **Geweld:** Fysieke of morele dwang of bedreiging die doorslaggevend is, indruk maakt op een redelijk persoon en onrechtmatig is [87](#page=87).
* **Benadeling:** Specifiek voor koop/verkoop, waarbij een aanzienlijke onevenredigheid bestaat tussen de verbintenissen. Dit is enkel inroepbaar door de verkoper van een onroerend goed en enkel indien de benadeling meer dan 7/12 bedraagt [88](#page=88) [89](#page=89).
2. **Voorwerp:** Het concrete rechtsgevolg dat men beoogt. Het voorwerp moet geoorloofd, bestaand, voldoende bepaald/bepaalbaar en nuttig zijn [90](#page=90).
3. **Oorzaak:** De doorslaggevende beweegreden om de rechtshandeling te stellen. De oorzaak moet werkelijk, niet vals en geoorloofd zijn [91](#page=91).
4. **Bekwaamheid:** De rechtssubjecten moeten rechts- en handelingsbekwaam zijn. Indien een partij handelingsonbekwaam is, moet de rechtshandeling gesteld worden met de nodige vertegenwoordiging, bijstand of machtiging [92](#page=92) [93](#page=93).
5. **Conformiteit met het dwingend recht:** De rechtshandeling mag niet strijdig zijn met regels van openbare orde of dwingend recht die de zwakkere partij beschermen [94](#page=94).
De sanctie bij het schenden van deze geldigheidsvoorwaarden is in principe relatieve nietigheid [83](#page=83).
### 2.5 Verplichtingen van de verkoper
De hoofdverplichtingen van de verkoper zijn:
#### 2.5.1 Het eigendomsrecht overdragen
De verkoper moet eigenaar zijn van het voorwerp. De verkoop van andermans zaak is in principe nietig, tenzij er een volmacht is. De eigendomsoverdracht vindt in beginsel plaats op het moment van de wilsovereenstemming over de zaak en de prijs (consensuele overeenkomst). Partijen kunnen echter afwijken en bijvoorbeeld een uitgestelde eigendomsoverdracht overeenkomen [71](#page=71) [72](#page=72).
* **Belang van eigendomsoverdracht t.a.v. derden:**
* **Onroerende goederen:** De overschrijving van de notariële akte in de registers van het kantoor rechtszekerheid zorgt voor publiciteit ten aanzien van derden. Zolang derden niet op de hoogte zijn, is de overeenkomst hen niet tegenstelbaar [74](#page=74).
* **Roerende goederen:** Bezit geldt als titel (art. 2279 oud BW). De eigendomsoverdracht is tegenstelbaar aan derden vanaf het bestaan van de overeenkomst, mits zij er kennis van hebben. Anders is dit vanaf de levering [76](#page=76).
#### 2.5.2 Leveren van de zaak
De verkoper moet de verkochte zaak in de staat waarin deze zich op het ogenblik van de koop bevond, leveren. Dit omvat het werkelijk overhandigen (traditio) van het voorwerp. De levering moet gebeuren conform de overeenkomst, met inbegrip van de afgesproken kwaliteit, omvang, oppervlakte, hoeveelheid, etc. De kosten van levering zijn in principe voor de verkoper, afhalingskosten voor de koper, tenzij anders bepaald. De levering gebeurt afhankelijk van het voorwerp (bv. afgifte sleutels bij onroerend goed) en de plaats en het tijdstip die partijen overeenkwamen, of bij gebreke daaraan, onmiddellijk of binnen een redelijke termijn. Bij laattijdige levering kan de koper gerechtelijke stappen ondernemen, zoals de ENAC, dwanguitvoering eisen of ontbinding van de overeenkomst [100](#page=100) [96](#page=96) [97](#page=97) [98](#page=98) [99](#page=99).
#### 2.5.3 Vrijwaren voor uitwinning
De verkoper moet de koper beschermen tegen verstoringen van het rustig genot van zijn aankoop, zowel door de verkoper zelf als door derden. Dit omvat het verlenen van volledige informatie over de juridische toestand van het goed en het bijstaan van de koper wanneer diens recht betwist wordt. Bij volledige uitwinning kan de koper de teruggave van de prijs, waardevermeerdering, kosten en schadevergoeding eisen. Bij gedeeltelijke uitwinning wordt het uitgewonnen gedeelte vergoed volgens de geschatte waarde ten tijde van de uitwinning. Exoneratie van deze plicht is voor eigen daden niet mogelijk, voor daden van derden wel .
#### 2.5.4 Vrijwaren voor gebreken (verborgen gebreken)
De verkochte zaak mag geen gebreken vertonen die het gebruik ervan onmogelijk maken of sterk verminderen. Een gebrek is verborgen en ernstig, en moet bestaan hebben voor de verkoop. De koper moet het gebrek binnen een korte termijn na ontdekking melden. De waarborgplicht mag niet contractueel uitgesloten zijn. De sanctie kan nietigheid van de verkoop zijn of, bij gedeeltelijke ongeschiktheid, een prijsaanpassing. Deze regel geldt niet bij openbare verkoop .
### 2.6 Verplichtingen van de koper
De hoofdverplichtingen van de koper zijn:
#### 2.6.1 Zaak in ontvangst nemen
De koper moet de materiële overdracht van het voorwerp toelaten en aanvaarden, mits de leveringstermijn werd nagekomen en de zaak conform is aan de overeenkomst. Een geldige weigering leidt ertoe dat de verkoper een nieuwe leveringsplicht heeft. Een ongeldige weigering kan leiden tot gedwongen uitvoering door de verkoper of ontbinding van de koop met schadevergoeding .
#### 2.6.2 Prijs betalen
De koper moet de afgesproken prijs betalen op de contractueel bepaalde dag en plaats. Bij laattijdige betaling is rente verschuldigd. De wettelijke rentevoet is momenteel 4,50% per jaar. Bij wanbetaling kan de verkoper de ENAC inroepen (indien geen betalingstermijnen zijn afgesproken), een bijzonder voorrecht uitoefenen (bij OG of RG indien nog in bezit van de verkoper), of de ontbinding van de koopovereenkomst vorderen. De koper kan de betaling opschorten indien hij gegronde vrees heeft voor een stoornis van zijn eigendomsrecht of hypothecaire vordering .
### 2.7 Risico op tenietgaan van de zaak
Het risico op tenietgaan van de zaak door overmacht gaat over op de koper op het moment dat het eigendomsrecht wordt overgedragen. Als de eigendom nog niet is overgedragen, blijft het risico bij de verkoper. Indien de verkoper in gebreke is gebleven met de levering, blijft het risico bij de verkoper, zelfs indien het eigendomsrecht reeds was overgegaan. Bij wederkerige overeenkomsten kan de koper bij wanprestatie van de verkoper kiezen voor uitvoering van de overeenkomst of ontbinding ervan [72](#page=72) [78](#page=78) [79](#page=79) [80](#page=80).
---
**Tip:** Begrijp de verschillende soorten nietigheid en wanneer ze van toepassing zijn, aangezien dit cruciaal is voor het beoordelen van de geldigheid van contracten.
**Tip:** Maak een duidelijk onderscheid tussen de gevolgen van wanprestatie voor de verkoper (bv. levering) en de koper (bv. betaling), en de sancties die hieraan verbonden zijn.
---
# Het koop-/verkoopcontract van een onroerend goed
Het koop-/verkoopcontract van een onroerend goed omvat het hele proces van onderhandelingen tot de uiteindelijke notariële akte, waarbij diverse juridische en praktische aspecten komen kijken .
## 3. Het koop-/verkoopcontract van een onroerend goed
### 3.1 Voorafgaandelijke onderhandelingen
Het proces begint met voorbereidende onderhandelingen, die kunnen variëren van een eenvoudige publicatie "te koop" tot meer formele afspraken .
#### 3.1.1 Publicatie "te koop"
Er is een onderscheid te maken afhankelijk van of de verkoper zelf verkoopt of via een derde partij (zoals een vastgoedmakelaar of notaris) .
* **Verkoper verkoopt zelf:** De vraagprijs is een bindend gegeven en vormt een officieel aanbod van de verkoper. Als een kandidaat-koper bereid is te kopen tegen deze prijs, komt de koop tot stand .
* **Verkoper verkoopt via een derde:** De vraagprijs is geen bindend gegeven, maar dient als uitnodiging tot contracteren. De kandidaat-koper brengt een bod uit dat, indien aanvaard door de verkoper, leidt tot het tot stand komen van de koop .
#### 3.1.2 Optie tot aankoop (eenzijdige verkoopbelofte)
Hierbij verbindt de verkoper zich er eenzijdig toe om het onroerend goed niet aan iemand anders te verkopen gedurende een bepaalde termijn. De voorwaarden waartegen verkocht zal worden, zijn duidelijk vastgelegd. Vaak wordt 10% van de koopsom betaald als optiepremie .
* **Optie lichten:** De koper beslist te kopen tegen de voorwaarden uit de optie, waardoor de verkoop onmiddellijk tot stand komt. De betaalde 10% dient als voorschot of waarborg .
* **Optie niet lichten:** Binnen de termijn vervalt de verkoopbelofte. De betaalde 10% dient als schadevergoeding voor de verkoper wegens gemiste kans .
#### 3.1.3 Concreet aanbod (eenzijdige aankoopbelofte)
De kandidaat-koper doet een "bod" dat alle essentiële elementen van de overeenkomst bevat, zoals prijs en voorwerp, en eventuele opschortende of ontbindende voorwaarden .
#### 3.1.4 Wederzijdse aankoop- en verkoopbelofte
Hierbij moeten de aankoopbelofte en verkoopbelofte zeer goed op elkaar afgestemd zijn. Een compromis onder opschortende voorwaarde is niet rechtsgeldig .
### 3.2 Informatieverplichting van de verkoper
De verkoper heeft de plicht de koper maximaal te informeren over de juridische en feitelijke toestand van het onroerend goed .
#### 3.2.1 Juridische toestand van het onroerend goed
Hieronder vallen zaken als de verhuurde status van het goed en eventuele voorkoop- of voorkeurrechten .
##### 3.2.1.1 Quid indien het OG verhuurd is?
Wanneer een onroerend goed verhuurd is op het moment van verkoop, eindigt de huur niet automatisch. De nieuwe eigenaar (koper) wordt een derde partij in de huurrelatie. De bestaande huurovereenkomst is de koper in beginsel niet tegenstelbaar (res inter alios acta). Dit betekent dat de koper de huurder kan uitzetten, waarbij de huurder dan een schadevergoeding kan eisen van de verkoper. Er zijn echter uitzonderingen op deze regel, gebaseerd op het huurcontract of de wet .
**Huurregimes en tegenstelbaarheid:**
Er zijn vier wettelijke huurregimes met elk een eigen regeling: gemeen huurrecht, woninghuur, handelshuur en pacht. De specifieke regels voor tegenstelbaarheid aan de nieuwe eigenaar variëren per regime [122-134](#page=122,134) .
* **Gemeen huurrecht:** Artikel 1743 BW bepaalt dat huurders met een authentieke huur of een huur met vaste dagtekening niet zomaar uitgezet kunnen worden door de koper, tenzij de verkoper zich dit recht in het contract heeft voorbehouden. "Vaste dagtekening" kan verkregen worden via overlijden, registratie, of een authentieke akte. Een authentieke huur is bijvoorbeeld een notariële huurovereenkomst; huurcontracten langer dan 9 jaar moeten verplicht notarieel opgesteld worden .
* **Huur met vaste datum:** De huur is tegenstelbaar aan de koper, tenzij er een uitzettingsbeding is opgenomen .
* **Huur zonder vaste datum:** De huur is niet tegenstelbaar aan de koper. De koper kan de huurder uitzetten, tenzij er een eerbiedigingsbeding in het koopcontract is opgenomen .
* **Woninghuur:** Een woninghuurovereenkomst moet schriftelijk opgesteld zijn. De tegenstelbaarheid hangt af van de registratie en de duur van de bewoning door de huurder [127-128](#page=127,128). Huurovereenkomsten afgesloten na 1 januari 2019 worden geregeld door de Wet Huurdecreet (WHD) .
* **Handelshuur:** Handelshuur met vaste datum is tegenstelbaar aan de nieuwe eigenaar. De nieuwe eigenaar kan opzeggen onder strikte voorwaarden (binnen 3 maanden na verkrijging, met duidelijke opgave van reden, en met een opzeggingstermijn van 1 jaar). Handelshuur zonder vaste datum is in principe niet tegenstelbaar aan de koper, tenzij de huurder meer dan 6 maanden in het pand verblijft of er een eerbiedigingsbeding is in het koopcontract .
* **Pacht:** De Pachtwet is van dwingend recht. Bij vervreemding van het pachtgoed treedt de verkrijger volledig in de rechten en verplichtingen van de verpachter. Uitzettingsbedingen zijn nietig .
**Moment van vervreemding:** Voor woninghuur is dit steeds het moment van de notariële akte. Voor andere huurregimes is dit het moment van effectieve eigendomsoverdracht én de vaste datum van de overeenkomst .
#### 3.2.2 Voorkooprecht/voorkeurrecht
* **Voorkeurrecht:** Geeft iemand de eerste mogelijkheid om een huis te kopen .
* **Voorkooprecht:** Een wettelijk recht dat de houder de mogelijkheid geeft om een onroerend goed dat verkocht wordt, bij voorrang boven een kandidaat-koper aan te kopen aan dezelfde prijs en onder dezelfde voorwaarden. Wettelijke voorkooprechten primeren op conventionele voorkooprechten. Het negeren van een voorkooprecht kan leiden tot schadevergoeding of zelfs nietigverklaring van de koop .
### 3.3 Compromis
Het compromis is een onderhandse verkoopovereenkomst die definitief is, hoewel de term "voorlopige verkoopovereenkomst" misleidend kan zijn. De notariële akte is pas nodig voor tegenstelbaarheid aan derden .
#### 3.3.1 Verplichte vermeldingen
* **Bevoegdheid van de verkoper:** Nagaan of de verkoper wel eigenaar is en bevoegd is tot verkoop .
* **Opschortende voorwaarde:** Een toekomstige onzekere gebeurtenis die de uitvoering van de verbintenis afhankelijk stelt. Vaak voorkomend is de opschortende voorwaarde van het verkrijgen van een (woon)krediet. Dit moet nauwkeurig omschreven zijn qua bedrag, termijn, en het aantal kredietinstellingen dat geraadpleegd moet worden .
* **Omschrijving/inhoud:** Duidelijke omschrijving van wat er verkocht wordt. De verkoop wordt in beginsel gekwalificeerd als een verkoop met aanduiding van omvang voor een globale prijs. Artikel 1619 BW regelt de gevolgen van over- of ondermaat van het perceel, tenzij anders bedongen .
* **Bodemonderzoek:** Een oriënterend bodemonderzoek is nodig indien de grond opgenomen is in het grondeninformatieregister [145-146](#page=145,146).
* **EPC / Asbestattest:** Het energieprestatiecertificaat (EPC) moet in de publiciteit vermeld worden en is 10 jaar geldig. Een asbestattest is verplicht bij verkoop van woningen gebouwd voor 2001 en bevat informatie over asbest in het gebouw .
* **Timing:** De timing van de overdracht .
* **Betaling voorschot/waarborg:** Vastleggen van het voorschot of de waarborg .
#### 3.3.2 Belangrijke documenten
* **Aanslagbiljet onroerende voorheffing:** Geeft informatie over de jaarlijkse grondlasten .
* **Eigendomstitel van de verkoper:** Bewijs dat de verkoper eigenaar is en nuttige informatie zoals kadastrale gegevens .
* **Hypothecaire staat:** Een overzicht van hypothecaire inschrijvingen en beslagen, op te vragen bij de Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie (AAPD). De woning moet "vrij en onbelast" verkocht worden .
* **Stedenbouwkundig attest en uittreksel:** Geeft informatie over bouwmogelijkheden en de stedenbouwkundige bestemming van het goed, alsook over vergunningen en overtredingen .
* **Kadastraal plan & kadastrale legger:** Grafische voorstelling van percelen en gebouwen .
* **Watertoets (O-attest):** Informatieplicht met betrekking tot de risico's op overstroming .
* **PID (Postinterventiedossier):** De "identiteitskaart van de woning" voor woningen gebouwd of verbouwd sinds 1 mei 2001 .
* **Bodemattest:** Geeft informatie over eventuele bodemverontreiniging [145-146](#page=145,146).
* **Stookolietank keuring:** Hoewel geen wettelijke verplichting om een keuringsattest te bezorgen, is het aangewezen .
* **Onderhoud CV (gas/stookolie) en keuring elektriciteit (AREI):** Vereiste onderhouds- en keuringsattesten [148-149](#page=148,149). Een keuring elektriciteit is 25 jaar geldig .
* **EPC (Energieprestatiecertificaat):** Bevat informatie over de energiezuinigheid van de woning en aanbevelingen voor renovatie [150-152](#page=150,152).
* **Bij verkoop appartement/OG in mede-eigendom:** Informatie van de syndicus (werkkapitaal, reservekapitaal, lopende procedures) en de basisakte/reglement van mede-eigendom zijn vereist .
* **Asbestattest:** Verplicht bij verkoop van woningen gebouwd voor 2001 .
### 3.4 Akte
De notariële akte vormt het sluitstuk van de koop en wordt in principe binnen vier maanden na het compromis verleden. De koopprijs wordt volledig betaald en de sleutels overhandigd, tenzij anders overeengekomen .
#### 3.4.1 Kredietverlening
Dit betreft de leningen die de koper aangaat om de woning te financieren, zoals een woonkrediet of professioneel krediet, alsook kredietopeningen .
#### 3.4.2 Zekerheidstelling
De kredietinstelling eist zekerheid op de terugbetaling, hetzij persoonlijk (borgstelling) of zakelijk (inpandgeving, hypothecaire inschrijving, hypothecaire volmacht) .
#### 3.4.3 Akte zelf
Er mogen geen wijzigingen gebeuren ten opzichte van het compromis. De notaris voert fiscale en hypothecaire opzoekingen uit om te garanderen dat de woning vrij en onbelast wordt verkocht .
### 3.5 Publicatieformaliteiten / Tegenstelbaarheid aan derden
De publicatie van de authentieke akte in de registers van het kantoor rechtszekerheid is noodzakelijk voor de tegenstelbaarheid aan derden. Indien de verkoper niet meewerkt, kan de koper dit afdwingen via een vonnis dat als titel geldt. Er is een onderscheid tussen "overschrijving" (bv. eigendomsoverdracht) en "inschrijving" (bv. zakelijke zekerheid zoals een hypotheek) in de kantlijn van de registers .
---
# Huurrecht: algemene bepalingen en gemeen huurrecht
Dit deel van de cursus introduceert de basisstructuur van het huurrecht en gaat dieper in op de algemene bepalingen en de regels van het gemeen huurrecht, inclusief de verplichtingen van huurder en verhuurder.
## 4. Algemene bepalingen van het huurrecht
De algemene bepalingen van het huurrecht zijn vastgelegd in artikelen 1708 tot en met 1712 van het oud Burgerlijk Wetboek. Dit hoofdstuk legt de basisindeling van het huurrecht vast, definieert de kernbegrippen en onderscheidt de verschillende soorten huur .
### 4.1 De indeling van huurcontracten
Artikel 1708 oud BW maakt een fundamenteel onderscheid tussen twee hoofdsoorten van huur: de huur van goederen en de huur van werk .
#### 4.1.1 Huur van goederen
Huur van goederen wordt gedefinieerd als een contract waarbij de ene partij, de verhuurder, zich ertoe verbindt de andere partij, de huurder, het genot van een zaak te verschaffen gedurende een bepaalde tijd, in ruil voor een door de huurder te betalen prijs. Dit is een wederkerig contract onder bezwarende titel. Het betreft een vorderingsrecht en geen zakelijk recht. Huur is in principe een consensueel contract, wat betekent dat de loutere wilsovereenstemming voldoende is voor de totstandkoming ervan. De bewijslast kan echter problematisch zijn .
Volgens artikel 1711 oud BW valt onder de huur van goederen onder andere de verhuring van huizen en meubelen, alsook de pacht (huur van landeigendommen) en veepacht (huur van dieren waarbij de winst wordt verdeeld) .
#### 4.1.2 Huur van werk
Huur van werk is een contract waarbij de ene partij zich verbindt om iets voor de andere te verrichten, tegen betaling van een tussen hen overeengekomen prijs. Dit wordt ook wel een dienstencontract of arbeidscontract genoemd .
Artikel 1711 oud BW breidt de definitie van huur van werk uit naar de huur van arbeid of diensten, en ook naar aanneming van werk wanneer de grondstof door de opdrachtgever wordt geleverd .
## 5. Gemeen huurrecht
Het gemene huurrecht, dat van toepassing is op de huur van goederen, is vastgelegd in artikelen 1713 tot 1779 van het oud Burgerlijk Wetboek. Dit hoofdstuk bevat voornamelijk principes die gelden voor de huur van onroerende goederen. Specifieke huurrechten zoals de woninghuurwet, de handelshuurwet en de pachtwetgeving zijn hierop van toepassing en prevaleren bij tegenstrijdigheid. Het gemene huurrecht werkt als een aanvullend recht .
### 5.1 Totstandkoming van een huurcontract
Volgens artikel 1714 oud BW kan huur, tenzij wettelijke bepalingen anders voorschrijven, zowel bij geschrift als mondeling worden aangegaan. Huur is een consensueel contract. Voor studentenkoten vereist artikel 1714bis oud BW echter een schriftelijke huurovereenkomst .
#### 5.1.1 Bewijs van huurcontracten
Artikel 1715 oud BW regelt een specifiek bewijsprobleem: indien een huur die zonder geschrift is aangegaan, nog niet is uitgevoerd en één van de partijen de huur betwist, kan het bewijs door getuigen niet worden toegelaten. Alleen de eed kan dan worden opgedragen aan degene die de huur ontkent. Dit artikel is niet van openbare orde en partijen kunnen er contractueel van afwijken. Het geldt evenmin als de betwisting niet over het bestaan van de overeenkomst gaat, maar over de modaliteiten ervan .
#### 5.1.2 Precontractuele fase
Bij het aanbieden van onroerende goederen die bestemd zijn voor bewoning, is het verplicht om in elke officiële of publieke mededeling het bedrag van de gevraagde huurprijs en de gemeenschappelijke lasten te vermelden. De bevoegde gemeente kan hiervoor een administratieve boete opleggen .
### 5.2 Tegenwerpelijkheid van het huurcontract
Algemeen geldt dat overeenkomsten enkel tussen partijen bindend zijn. Het huurrecht kent echter uitzonderingen op dit principe, met name bij doorgeven van rechten zoals rechtsopvolging, afstand van huurrecht of onderverhuring .
#### 5.2.1 Verkoop van het verhuurde goed
Bij de verkoop van het verhuurde goed kan de huurder normaal gezien uitgezet worden, aangezien hij geen contractuele relatie heeft met de nieuwe eigenaar. Bescherming van de huurder is echter mogelijk door :
1. **Overschrijving van het huurcontract op het hypotheekkantoor**: Voor contracten langer dan negen jaar is overschrijving vereist om de duur tegenstelbaar te maken aan derden. Dit vereist een notariële akte. Deze exceptie geldt enkel voor derden te goeder trouw .
2. **Registratie van het huurcontract**: Registratie geeft het contract een vaste datum, waardoor het tegenstelbaar wordt aan derden. De registratie is een fiscale verplichting voor de verhuurder, maar de kosten kunnen op de huurder worden afgewend. Bij gebrek aan registratie riskeert de verhuurder een fiscale boete, en de huurder mag de overeenkomst op elk moment beëindigen zonder opzegging of schadevergoeding .
#### 5.2.2 Onderverhuren en huuroverdracht
* **Onderverhuren**: Een huurder mag het gehuurde goed verder verhuren, geheel of gedeeltelijk, tenzij het contract dit verbiedt. Dit wordt streng toegepast. Het is echter niet toegestaan om het goed onder te verhuren zodat het voor de onderhuurder als hoofdverblijfplaats kan dienen, tenzij het gehuurde goed tot hoofdverblijfplaats van de huurder bestemd is .
* **Huuroverdracht**: Een huurder mag zijn huurrecht overdragen aan een andere persoon, tenzij het contract dit verbiedt. Dit principe geldt ook met strenge toepassing. Net als bij onderverhuren, mag de huurovereenkomst niet van genre wijzigen (bestemmingswijziging). Bij huuroverdracht gaan de rechten van de huurder over op de overnemer, maar de verplichtingen blijven bij de oorspronkelijke huurder bestaan, behalve in specifieke gevallen zoals bij de woninghuur .
### 5.3 Verplichtingen van de verhuurder
De verhuurder heeft drie hoofdverplichtingen, die voortvloeien uit de aard van het contract en geen speciaal beding vereisen :
1. Het verhuurde goed aan de huurder leveren .
2. Het goed in zodanige staat onderhouden dat het kan dienen tot het gebruik waarvoor het verhuurd is .
3. De huurder het rustig genot daarvan verzekeren zolang de huur duurt .
#### 5.3.1 Leveringsverplichting
De verhuurder is verplicht het gehuurde goed ter beschikking te stellen van de huurder in een goede staat van onderhoud. Dit is aanvullend recht en kan afwijken in specifiek huurrecht .
#### 5.3.2 Onderhoudsverplichting
De verhuurder moet gedurende de huurtijd alle nodige herstellingen uitvoeren, behalve de herstellingen die ten laste van de huurder vallen .
* **Dringende herstellingen**: Indien het gehuurde goed dringende herstellingen nodig heeft die niet kunnen wachten tot na het einde van de huur, moet de huurder deze dulden. Als deze herstellingen langer dan veertig dagen duren, kan de huurprijs worden verminderd naar rato van de tijd en het gedeelte van het goed waarvan hij het genot heeft moeten derven. Indien de herstellingen het pand onbewoonbaar maken, kan de huurder de huur laten ontbinden .
* **Tenietgaan door overmacht**: Indien het verhuurde goed door overmacht tenietgaat, wordt de huur van rechtswege ontbonden. Indien het goed slechts gedeeltelijk tenietgaat, kan de huurder een vermindering van de huurprijs of zelfs ontbinding vorderen, zonder schadeloosstelling .
#### 5.3.3 Vrijwaringsverplichting
De verhuurder moet de huurder vrijwaren voor alle gebreken van het verhuurde goed die het gebruik ervan verhinderen, zelfs indien de verhuurder deze bij het aangaan van de huur niet kende. Indien hierdoor enig verlies voor de huurder ontstaat, is de verhuurder verplicht deze te vergoeden .
* **Vrijwaring voor eigen daad**: De verhuurder mag de gedaante van het goed niet veranderen en mag het genot van de huurder niet hinderen, noch feitelijk, noch juridisch .
* **Vrijwaring voor daden van derden**: De verhuurder is niet verplicht de huurder te vrijwaren voor feitelijke stoornissen door derden zonder rechtsaanspraak. Voor juridische stoornissen die de titel van de huurovereenkomst aantasten, is vrijwaring wel verschuldigd .
* **Vrijwaring voor gebreken**: De verhuurder is aansprakelijk voor niet-zichtbare (verborgen) gebreken die het gebruik hinderen. Zichtbare gebreken worden geacht gekend te zijn door de huurder. De verhuurder hoeft de verborgen gebreken niet noodzakelijk gekend te hebben. Bij gebreken kan de huurprijs worden aangepast of de huur ontbonden. Indien de verhuurder het gebrek kende, is er sprake van bedrog en kan ontbinding en schadevergoeding worden gevorderd .
### 5.4 Verplichtingen van de huurder
De huurder heeft twee hoofdverplichtingen :
1. Het gehuurde goed gebruiken als een goed huisvader en volgens de bestemming ervan .
2. De huurprijs op de bepaalde termijnen voldoen .
Daarnaast kan een bijkomende verplichting zijn om een zekerheid te stellen indien het huis niet van genoegzaam huisraad is voorzien .
#### 5.4.1 Gebruik als een goed huisvader en volgens bestemming
* **Gebruik als een goed huisvader**: Dit houdt in dat de huurder zorg moet dragen voor het goed, geen schade mag aanrichten, voorzorgen moet nemen, de verhuurder moet informeren en nodige herstellingen moet uitvoeren. De huurder is aansprakelijk voor zichzelf en voor huisgenoten, onderhuurders en bezoekers .
* **Plaatsbeschrijving**: Om de staat van het gehuurde goed bij het begin van de verhuring vast te stellen, is een omstandige plaatsbeschrijving op tegenspraak en voor gezamenlijke rekening verplicht. Deze wordt opgesteld tijdens de periode dat de ruimtes onbewoond zijn of tijdens de eerste maand van bewoning. De kosten zijn voor rekening van beide partijen. Indien partijen geen overeenstemming bereiken, wijst de vrederechter een deskundige aan. Wijzigingen tijdens de verhuring kunnen leiden tot een bijvoegsel bij de plaatsbeschrijving. Afwijkende contractuele bepalingen van deze verplichting zijn nietig .
* **Gevolgen van de plaatsbeschrijving**: Indien er een plaatsbeschrijving is opgemaakt, moet de huurder het goed teruggeven zoals ontvangen, met uitzondering van wat door ouderdom of overmacht is tenietgegaan of beschadigd. De huurder is aansprakelijk voor beschadigingen en verliezen, tenzij hij bewijst dat deze buiten zijn schuld hebben plaatsgehad .
* **Afwezigheid van plaatsbeschrijving**: Indien geen plaatsbeschrijving is opgemaakt, wordt vermoed dat de huurder het goed in dezelfde staat heeft ontvangen als waarin het zich aan het einde van de huuroversereekkomst bevindt, met mogelijkheid tot tegenbewijs met alle middelen .
* **Gebruik volgens bestemming**: De huurder moet het gehuurde goed gebruiken conform de bestemming die in het huurcontract is vastgelegd, of, bij gebreke daarvan, de bestemming die naar gelang van de omstandigheden wordt vermoed. Sancties hiervoor kunnen variëren van een schadevergoeding tot ontbinding van de huur .
#### 5.4.2 Betaling van de huurprijs
De huurder is verplicht de huurprijs op de bepaalde termijnen te voldoen. De huurprijs wordt contractueel vastgelegd en de duur van de verhuring bepaalt de periodiciteit van de betaling .
* **Indexering**: Indien een aanpassing van de huurprijs aan de kosten van levensonderhoud is bedongen, is deze slechts éénmaal per huurjaar toegestaan en ten vroegste op de verjaardag van de inwerkingtreding van de huurovereenkomst. De aanpassing gebeurt op basis van de schommelingen van het indexcijfer van de consumptieprijzen .
De formule voor aanpassing is:
$$ \text{Nieuwe huurprijs} = \text{Basishuurprijs} \times \frac{\text{Nieuw indexcijfer}}{\text{Aanvangsindexcijfer}} $$
.
* **Basishuurprijs**: Dit is de huurprijs uit de overeenkomst of vonnis, exclusief kosten en lasten .
* **Nieuw indexcijfer**: Het indexcijfer van de maand voorafgaand aan de verjaardag van de inwerkingtreding .
* **Aanvangsindexcijfer**: Het indexcijfer van de maand voorafgaand aan de maand van afsluiten van de overeenkomst. Voor overeenkomsten vanaf 1 januari 1994 geldt de index van de maand die voorafgaat aan de maand van afsluiten .
Indexatie is dwingend recht wat de wijze van aanpassing betreft. Contractuele bepalingen die verder gaan dan deze aanpassing worden ingekort. Indien de huurder te veel heeft betaald, kan hij op verzoek teruggave eisen voor bedragen die vervallen zijn en betaald werden binnen de vijf jaar voorafgaand aan het verzoek, met een verjaringstermijn van één jaar voor de vordering tot teruggave .
* **Kosten en lasten**: Verbruikskosten maken geen deel uit van de huurprijs en moeten afzonderlijk worden betaald, ofwel op basis van werkelijke uitgaven, ofwel forfaitair. De verhuurder moet de kosten bewijzen met rekeningen en bewijsstukken. Deze bepaling is van dwingend recht. Te veel betaalde kosten kunnen, onder dezelfde voorwaarden als bij huurprijs, worden teruggevorderd .
#### 5.4.3 Zekerheid stellen
De huurder kan verplicht worden om een zekerheid te stellen voor de betaling van de huurprijs, bijvoorbeeld door het bemeubelen van de gehuurde ruimte. Dit is aanvullend recht en de partijen zijn vrij om hierover te contracteren .
### 5.5 Duur van de verhuring
De duur van de verhuring wordt primair bepaald door het contract .
* **Onbepaalde duur**: Bij een huurovereenkomst van onbepaalde duur wordt deze geacht te zijn aangegaan per maand, met een opzeggingstermijn van één maand .
* **Bepaalde duur**: Bij een huurcontract van bepaalde duur eindigt deze van rechtswege wanneer de termijn verstreken is, zonder dat een opzegging vereist is .
### 5.6 Verkoop van het verhuurde goed
Indien de verhuurder het verhuurde goed verkoopt, kan de huurder of pachter die een authentieke huur of huur met vaste dagtekening heeft, niet door de koper uit het gehuurde gezet worden, tenzij de verhuurder zich dit recht bij het huurcontract heeft voorbehouden. Zo dit recht is voorbehouden, kan uitzetting plaatsvinden, met mogelijke schadevergoeding .
### 5.7 Einde van de huur
De huur kan op verschillende manieren eindigen:
1. **Verstrijken van de afgesproken termijn**: Zie hierboven onder duur van de verhuring .
2. **Ontbinding**: Dit is een vorm van tenietgaan van het contract doordat een partij zijn verplichtingen niet nakomt. In geval van ontbinding door schuld van de huurder, is deze verplicht de huurprijs te betalen gedurende de tijd die voor wederverhuring nodig is, onverminderd de vergoeding van schade .
3. **Overlijden van een van de partijen**: Het overlijden van de verhuurder of de huurder ontbindt de huurovereenkomst niet van rechtswege. De verplichtingen en rechten gaan over op de erfgenamen, behalve indien de huurovereenkomst gesloten was voor het leven van de huurder .
---
# Woninghuur
Dit onderwerp behandelt de specifieke wetgeving en decreten omtrent woninghuur, inclusief toepassingsgebied, vorm en inhoud van de huurovereenkomst, huurprijs, waarborgen en de staat van het gehuurde goed.
## 5.1 Toepassingsgebied van de woninghuurwetgeving
De woninghuurwetgeving, bestaande uit de Woninghuurwet (WHW) en het Woninghuurdecreet (WHD), is van dwingend recht. Afwijken is enkel toegestaan indien dit de bescherming van een partij vergroot ten opzichte van de wettelijke bepalingen. Woninghuur verschilt van huishuur (gemeen huurrecht) doordat het specifiek betrekking heeft op de huur van goederen die dienen als hoofdverblijfplaats van de huurder .
### 5.1.1 Hoofdverblijfplaats
Een huurovereenkomst valt onder de woninghuurwetgeving indien de huurder het gehuurde goed, met instemming van de verhuurder, tot zijn hoofdverblijfplaats bestemt. Dit geldt zolang het pand als hoofdverblijfplaats wordt gebruikt. De hoofdverblijfplaats is het effectieve en permanente adres van de huurder en zijn gezin, een feitenkwestie die onder meer kan blijken uit de inschrijving in het bevolkingsregister. Rechtspersonen kunnen geen hoofdverblijfplaats hebben .
Een beding dat verbiedt het gehuurde goed tot hoofdverblijfplaats te bestempelen, wordt als niet geschreven beschouwd, tenzij dit verbod ernstig en uitdrukkelijk bewezen kan worden. Als een pand gedurende de overeenkomst de hoofdverblijfplaats wordt, is de schriftelijke toestemming van de verhuurder vereist, omdat dit een bestemmingswijziging inhoudt. De huurovereenkomst vangt dan aan vanaf het moment van deze toestemming. De bepalingen van de woninghuurwetgeving zijn ook van toepassing op onderhuur waarbij het pand als hoofdverblijfplaats wordt gebruikt .
### 5.1.2 Gemengde bestemming
Bij huurovereenkomsten met een gemengde bestemming (woninghuur en handelshuur) zijn de bepalingen van de woninghuurwetgeving niet van toepassing als de hoofdovereenkomst gericht is op de functie of bedrijvigheid van de huurder (handelshuur). Indien de hoofdzakelijke bestemming van het pand handel is, primeert de handelshuur. Men kan ook twee afzonderlijke huurovereenkomsten opstellen: één voor de handelslokalen en één voor de woonlokalen. Als beide panden dezelfde verhuurder hebben en in hetzelfde gebouw liggen, moet de minimale duur van de handelshuurovereenkomst van negen jaar gerespecteerd worden .
## 5.2 Algemene bepalingen uit gemeen huurrecht
De Woninghuurwet (WHW) neemt geen algemene bepalingen over uit het gemeen huurrecht en telt slechts twaalf artikelen. Het Woninghuurdecreet (WHD) neemt daarentegen wel algemene bepalingen uit het gemeen huurrecht over en schrijft deze zelfs voor als dwingend recht. Dit betreft onder meer publiciteitsvereisten bij het te huur stellen van het pand, de vorm en inhoud van de huurovereenkomst, de plaatsbeschrijving en de vrijwaringsplicht van de verhuurder voor eigen daden .
### 5.2.1 Publiciteitsvereisten bij het te huur stellen
Het Woninghuurdecreet (WHD) voorziet in een administratieve boete van maximaal driehonderd-vijftig euro (350 EUR) bij overtreding van de publiciteitsvereisten. Dit is een eerste verschil met het gemeen recht, waar de maximale boete tweehonderd-vijftig euro (250 EUR) bedraagt. Het doel hiervan is transparantie, financiële bescherming en anti-discriminatie ten opzichte van kandidaat-huurders .
### 5.2.2 Vorm en inhoud van de huurovereenkomst
Een schriftelijke huurovereenkomst is noodzakelijk volgens zowel de WHW als het WHD. Het WHD voorziet in een groter aantal verplichte vermeldingen dan de WHW. Indien er geen schriftelijke overeenkomst is, kan de huurder wettelijk de opmaak ervan afdwingen .
Belangrijke wettelijke bepalingen moeten in begrijpelijke taal worden toegelicht. Dit omvat normen van gezondheid, veiligheid en bewoonbaarheid, de aard van dwingende regels, de vereisten voor een schriftelijke huurovereenkomst en de registratie ervan, de duur van de overeenkomst en opzegmogelijkheden, de mogelijkheid tot huurprijsherziening, indexering, kosten en lasten, het belang van een omstandige plaatsbeschrijving en de verplichting tot een brandverzekering. Bij de WHW is een extra bijlage vereist, terwijl bij het WHD een verwijzing naar een bijlage volstaat en deze niet noodzakelijk bijgevoegd hoeft te worden .
### 5.2.3 Plaatsbeschrijving
De plaatsbeschrijving, overgenomen uit artikel 1730 van het Burgerlijk Wetboek (BW), is geregeld in het Woninghuurdecreet (WHD). De termijn van één maand voor de plaatsbeschrijving begint te lopen vanaf de terbeschikkingstelling van het goed, niet vanaf het moment van bewoning .
### 5.2.4 Vrijwaringsplicht van de verhuurder
De vrijwaringsplicht van de verhuurder voor eigen daden, zoals bepaald in artikel 1719 van het Burgerlijk Wetboek (BW), wordt dwingend opgenomen in het Woninghuurdecreet (WHD) .
## 5.3 Huurprijs en lasten
Partijen zijn vrij om de huurprijs te bepalen. Voor huurovereenkomsten van korte duur is huurprijsherziening niet mogelijk. Bij renovatieovereenkomsten en levenslange huurovereenkomsten kunnen partijen afzien van huurprijsherziening .
### 5.3.1 Herziening van de huurprijs
Bij huurovereenkomsten van negen jaar is een wettelijke regeling voor huurprijsherziening van toepassing, tenzij partijen conventioneel uitsluiten. Partijen proberen overeenstemming te bereiken over een nieuwe huurprijs tussen de negende en zesde maand voor het verstrijken van de driejarige periode. Bij gebrek aan overeenstemming kan de huurprijsherziening tussen de zesde en derde maand voor het verstrijken van de driejarige periode bij de rechter worden aangevraagd .
De partij die herziening wenst, moet bewijzen dat de normale huurwaarde minstens twintig procent (20%) hoger of lager is dan de eisbare huurprijs op het moment van het verzoek, door nieuwe omstandigheden. Ook een stijging van de normale huurwaarde met minstens tien procent (10%) door werken uitgevoerd door de verhuurder, of door energiebesparende werken, kan een grond zijn. De rechter oordeelt naar billijkheid en de nieuwe huurprijs gaat in vanaf de eerste dag van de nieuwe driejarige periode .
### 5.3.2 Indexatie
De indexatie van de huurprijs kan contractueel worden uitgesloten. Indien dit niet gebeurt, is de wettelijke regeling van dwingend recht van toepassing. De indexatie kan éénmaal per huurjaar plaatsvinden, ten vroegste vanaf de verjaardag van de inwerkingtreding van de huurovereenkomst. De formule hiervoor is: $\text{nieuwe huurprijs} = \frac{\text{huurprijs x nieuwe index}}{\text{aanvangsindex}}$. Hierbij wordt het gezondheidsindexcijfer gebruikt. Indexatie kan met terugwerkende kracht worden gevraagd, maximaal drie maanden. De aanvangsindex bij het WHD is het indexcijfer van de maand voorafgaand aan de inwerkingtreding of de herziening van de huurprijs .
### 5.3.3 Kosten van registratie
De huurovereenkomst moet geregistreerd worden. De kosten van laattijdige registratie zijn ten laste van de verhuurder (VH). Het WHD vereist naast de huurovereenkomst ook de registratie van de plaatsbeschrijving .
### 5.3.4 Kosten van bemiddeling door een derde
Het is verboden om de kosten van bemiddeling af te wentelen op de huurder, tenzij de huurder zelf een makelaar heeft gecontacteerd. Indien een dergelijk beding toch wordt opgenomen in de overeenkomst, wordt het als niet geschreven beschouwd en is er sprake van relatieve nietigheid ten voordele van de huurder .
### 5.3.5 Onroerende voorheffing
Het is verboden om de onroerende voorheffing ten laste te leggen van de huurder .
### 5.3.6 Verdeling en herziening van kosten en lasten
De kosten en lasten van de uitoefening van zakelijke rechten zijn ten laste van de verhuurder (VH), terwijl de kosten en lasten inzake gebruik van de gehuurde woning ten laste zijn van de huurder (H). Deze kosten kunnen forfaitair of werkelijk worden afgerekend. Partijen kunnen ten allen tijde aan de vrederechter vragen om forfaitaire kosten te herzien of om te zetten in werkelijke kosten .
## 5.4 Huurwaarborg
De huurwaarborg bedraagt volgens de WHW twee of drie maanden huur, afhankelijk van de vorm. Dit kan een geblokkeerde rekening op naam van de huurder zijn (2 maanden) of een bankwaarborg (3 maanden), waarbij de huurder drie jaar krijgt om deze samen te stellen. De WHW bepaalt dat de verhuurder rente aan de huurder moet betalen indien de waarborg niet correct wordt geplaatst .
Volgens het WHD bedraagt de huurwaarborg drie maanden huur. Mogelijkheden zijn een geblokkeerde rekening op naam van de huurder, een bankwaarborg tussen een OCMW en een financiële instelling, of een zakelijke zekerheidsstelling. Het WHD introduceert de mogelijkheid voor de huurder om de waarborg met gekapitaliseerde rente als huurgelden te beschouwen. De rechtsvordering van de verhuurder tot vrijgave van de huurwaarborg verjaart één jaar na het einde van de huurovereenkomst. Behoeftige gezinnen kunnen renteloze huurwaarborgleningen aangaan bij het Vlaams Woningfonds .
## 5.5 Staat van het gehuurde goed
Iedereen heeft recht op behoorlijke huisvesting, wat leidt tot strenge eisen inzake woningkwaliteit .
### 5.5.1 Kwaliteitseisen en conformiteit
Volgens de WHW moet het goed voldoen aan de elementaire vereisten van veiligheid, gezondheid en bewoonbaarheid. Criteria zoals oppervlakte, stabiliteit, afwezigheid van vocht, ventilatie en verwarming zijn relevant. Indien de woning niet voldoet, kan de huurder uitvoering van werken eisen, ontbinding van de huurovereenkomst vragen met schadevergoeding, of een lagere huurprijs toestaan .
De Vlaamse Wooncode stelt kwaliteitsnormen vast. Het strafpuntensysteem, dat werd vervangen door een onderverdeling in drie categorieën van gebreken (kleine, ernstige en mensonwaardige), beoordeelt de geschiktheid van een woning. Een conformiteitsattest, dat de toegestane woningbezetting aangeeft, is vereist. De kwaliteitseisen zijn van openbare orde .
Het Woninghuurdecreet (WHD) stelt dat de kwaliteitseisen van de Vlaamse Wooncode zowel bij aanvang als lopende de huurovereenkomst gelden. Een conformiteitsattest, maximaal drie maanden voor aanvang van de huur, creëert een vermoeden van leveringsverplichting inzake staat van het gehuurde goed. Bij gebrek aan conformiteit kan de rechter de huurovereenkomst nietig verklaren, hoewel een bezittingsvergoeding aan de verhuurder kan worden toegekend, tenzij er zeer ernstige gebreken zijn .
### 5.5.2 Onderhouds- en herstellingsplicht
Het gemeen huurrecht legt onderhouds- en herstellingsverplichtingen op aan zowel de huurder als de verhuurder. De huurder is verantwoordelijk voor huurherstellingen, de verhuurder voor andere herstellingen, tenzij anders bepaald. Het WHD beschrijft de onderhouds- en herstellingsplicht van de huurder als dwingend recht .
Vanaf 1 januari 2019 is er een lijst van de Vlaamse Regering die duidelijk omschrijft welke kosten ten laste zijn van de huurder. De huurder moet dringende herstellingen dulden gedurende dertig dagen; bij langere duur kan de huurprijs verminderd worden. De huurder heeft een mededelingsplicht voor noodzakelijke herstellingen. Beide partijen moeten zich verzekeren tegen brand- en waterschade .
### 5.5.3 Renovatie
Bij een schriftelijke huurovereenkomst kan worden bepaald dat de huurder op eigen kosten renoveert, werkzaamheden die normaal door de verhuurder zouden moeten worden uitgevoerd. Dit gebeurt als tegenprestatie en met inachtneming van de uitvoeringstermijn, om het pand in overeenstemming te brengen met besproken kwaliteitseisen. Het WHD versterkt dit regime door te stellen dat het pand niet bewoond mag worden zolang er een veiligheids- of gezondheidsrisico bestaat. Na de werken moet een conformiteitsattest worden aangevraagd .
## 5.6 Duur en opzeggingsmogelijkheden
De standaardduur van een huurovereenkomst is negen jaar. Er zijn echter ook mogelijkheden voor huurovereenkomsten van korte duur (maximaal drie jaar), van meer dan negen jaar, levenslange huurovereenkomsten, en verlenging wegens buitengewone omstandigheden .
### 5.6.1 Huurovereenkomst van negen jaar
Het uitgangspunt is een duur van negen jaar. Indien geen duur wordt bepaald, geldt de duur van negen jaar. De huurovereenkomst eindigt na negen jaar indien één van de partijen zes maanden voor de vervaldag opzegt. Bij gebreke aan opzegging wordt de overeenkomst voor drie jaar verlengd onder dezelfde voorwaarden, waarna opnieuw een opzeggingstermijn van zes maanden geldt om te eindigen. De opzeggingstermijn gaat in op de eerste dag van de maand volgend op die van de opzegging .
#### 5.6.1.1 Opzegging door de verhuurder
* **Voor eigen gebruik:** De verhuurder kan te allen tijde opzeggen met een termijn van zes maanden. Dit geldt ook voor familieleden tot en met de derde graad en de wettelijk samenwonende partner. Bij opzegging voor bloedverwanten in de derde graad geldt een restrictie voor het einde van de eerste driejarige periode volgens de WHW, wat nu voor alle categorieën van personen geldt. De opzegging moet de identiteit en de graad van verwantschap van de persoon die het pand zal betrekken vermelden. De huurder kan bewijs vragen binnen twee maanden voor het verstrijken van de opzeggingstermijn, anders is de opzegging nietig. De verhuurder of verwant moet het pand betrekken binnen een jaar na het verstrijken van de opzeggingstermijn en er minstens twee jaar wonen, anders is een schadevergoeding van achttien maanden huur verschuldigd. Deze mogelijkheid kan contractueel worden uitgesloten .
* **Voor sloop-, verbouwings- en/of renovatiewerken:** Opzegging is mogelijk bij het verstrijken van de eerste en tweede driejarige periode (WHW) of ten allen tijde (WHD), met een opzeggingstermijn van zes maanden. De werkzaamheden moeten de bestemming van het goed eerbiedigen, uitgevoerd worden aan het door de huurder bewoonde gedeelte, en een kostprijs hebben die meer dan drie jaar huur bedraagt (of meer dan twee jaar huur bij meerdere woningen van dezelfde verhuurder). De verhuurder moet de huurder informeren over vergunningen en een bestek of beschrijving van de werken met prijsopgave. De werken moeten binnen zes maanden na het einde van de opzeggingstermijn starten en binnen vierentwintig maanden beëindigd zijn, anders is een schadevergoeding van achttien maanden huur verschuldigd. Na de werken moet een conformiteitsattest worden aangevraagd. Deze mogelijkheid kan contractueel worden uitgesloten .
* **Ongemotiveerde opzegging:** Dit is mogelijk na het verstrijken van de eerste en tweede driejarige termijn, met een opzeggingstermijn van zes maanden. De schadevergoeding bedraagt negen of zes maanden huur. Deze opzeggingsmogelijkheid kan contractueel worden uitgesloten .
#### 5.6.1.2 Opzegging door de huurder
De huurder kan opzeggen op elk tijdstip met een opzeggingstermijn van drie maanden. Indien de beëindiging plaatsvindt in de eerste driejarige periode, is een schadevergoeding van drie, twee of één maand huur verschuldigd. Bij niet-geregistreerde huurovereenkomst hoeft de huurder geen opzeggingstermijn te respecteren of schadevergoeding te betalen. Indien de verhuurder opzegt, kan de huurder een tegenopzegging doen met een opzeggingstermijn van één maand, zonder schadevergoeding. De verhuurder moet de voorgenomen reden voor opzegging wel blijven uitvoeren, op risico van een schadevergoeding van achttien maanden huur .
### 5.6.2 Huurovereenkomst van maximaal drie jaar
Een schriftelijke overeenkomst voor drie jaar of minder kent volgens de WHW geen opzeggingsmogelijkheden. Het WHD kent wel opzeggingsmogelijkheden toe aan de huurder op elk tijdstip, met een opzeggingstermijn van drie maanden en een opzeggingsvergoeding van anderhalve, één of een halve maand huur. De huurovereenkomst kan één keer schriftelijk worden verlengd, met een totale duur van de initiële huur plus verlenging van maximaal drie jaar. Bij tijdige opzegging door huurder of verhuurder (drie maanden termijn) eindigt de overeenkomst. Bij gebrek aan tijdige opzegging wordt de overeenkomst automatisch een huurovereenkomst van negen jaar .
### 5.6.3 Huurovereenkomst van meer dan negen jaar
Een geschreven overeenkomst van meer dan negen jaar moet worden overgeschreven op het kantoor van de Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie (hypotheekkantoor) om tegenstelbaarheid aan derden te garanderen; een notariële akte is noodzakelijk. Bij beëindiging is een opzegging met een termijn van zes maanden vereist. Indien deze niet gebeurt, wordt de huurovereenkomst verlengd voor drie jaar onder dezelfde voorwaarden. Tussentijdse opzegging volgt dezelfde regeling als bij een huurovereenkomst van negen jaar, waarbij de schadevergoeding afhangt van het moment van opzegging .
### 5.6.4 Levenslange huurovereenkomst
Een schriftelijke overeenkomst voor het leven eindigt van rechtswege bij overlijden van de huurder. Partijen kunnen contractueel echter anders overeenkomen .
### 5.6.5 Verlenging wegens buitengewone omstandigheden
Na opzegging van de huurovereenkomst kan de huurder verlenging vragen mits bewijs van uitzonderlijke omstandigheden (hoge leeftijd, zwangerschap, ziekte). Het verzoek moet uiterlijk één maand voor de vervaldag van de huur worden ingediend per aangetekende brief. Indien er geen akkoord is, kan de vrederechter verlenging toestaan onder dezelfde huurvoorwaarden, eventueel met een verhoging van de huurprijs of beperking van schadevergoeding. Een nieuwe verlenging is slechts eenmaal mogelijk onder dezelfde omstandigheden .
## 5.7 Overdracht en onderhuur
### 5.7.1 Overdracht van de huurovereenkomst
De overdracht van de huurovereenkomst is verboden, tenzij met schriftelijke en voorafgaande toestemming van de verhuurder (VH). In dat geval wordt de overdrager ontheven van elke toekomstige verplichting, tenzij anders overeengekomen .
### 5.7.2 Onderhuur
Volledige onderverhuring is verboden. Gedeeltelijke onderverhuring is toegestaan onder voorwaarden: het resterende deel moet de hoofdverblijfplaats van de huurder blijven. Indien het onderverhuurde deel de hoofdverblijfplaats van de onderhuurder wordt, is de woninghuur van toepassing. De duur van de onderhuur is maximaal de resterende duur van de hoofdovereenkomst. De huurder moet de onderhuurder duidelijk informeren. Bij beëindiging van de hoofdhuurovereenkomst moet de huurder de onderhuurder binnen vijftien dagen een afschrift betekenen en informeren dat de onderhuur op dezelfde dag als de hoofdhuurovereenkomst zal eindigen. Bij voortijdige beëindiging door de huurder, moet deze de onderhuurder een opzeggingstermijn van drie maanden geven en een schadevergoeding van drie maanden betalen .
## 5.8 Overdracht van het gehuurde goed
### 5.8.1 Regeling volgens het Woninghuurdecreet (WHD)
De kandidaat-overnemer moet in kennis worden gesteld van bestaande huurovereenkomsten. De verkrijger treedt altijd in de rechten en plichten van de oorspronkelijke eigenaar-verhuurder (VH). Deze regeling geldt zelfs indien er een uitzettingsbeding in de bestaande huurovereenkomst was opgenomen .
### 5.8.2 Regeling volgens de Woninghuurwet (WHW)
Ook de WHW kent een soortgelijke regeling, maar met uitzonderingen. Bij een vaste datum voor de vervreemding treedt de verkrijger altijd in de rechten en plichten van de vorige eigenaar op de datum van de notariële akte. Indien er geen vaste datum is, is de huurder die minder dan zes maanden in het pand verblijft, niet beschermd, tenzij er een eerbiedigingsbeding in de akte van overdracht is opgenomen. Indien de huurder langer dan zes maanden in het pand verblijft en er geen vaste datum is, kan de nieuwe eigenaar binnen drie maanden na de authentieke akte de huurovereenkomst opzeggen met een termijn van drie maanden .
## 5.9 Einde van de huur
Het WHD voorziet in bijzondere beëindigingsmogelijkheden, zoals opzegging door een medehuurder en overlijden van de huurder .
### 5.9.1 Medehuur – gehuwden en wettelijk samenwonenden
De echtgenoot of partner wordt van rechtswege huurder, zelfs als de huurovereenkomst gesloten werd vóór het huwelijk of samenwoning. De huurder deelt de gegevens van de partner mee aan de verhuurder. Vanaf het medehuurderschap zijn de huurders hoofdelijk en ondeelbaar gehouden tot de verplichtingen van de huurovereenkomst .
Bij einde van het huwelijk of wettelijke samenwoning bepalen de huurders onderling wie de huur voortzet en delen dit mee aan de verhuurder. Indien zij niets doen, blijven beiden huurders. Bij gebrek aan akkoord beslist de vrederechter. De vertrekkende huurder blijft nog zes maanden gehouden tot de betaling van de huur indien hij de huurovereenkomst mee ondertekende .
### 5.9.2 Medehuur – feitelijk samenwonenden
Partners, vrienden, familieleden, etc. worden geen medehuurders van rechtswege. Zij moeten een gezamenlijk verzoek indienen bij de verhuurder, die binnen drie maanden beslist en kan weigeren. Vanaf het medehuurderschap zijn zij hoofdelijk en ondeelbaar gehouden tot de verplichtingen van de huurovereenkomst .
Bij weigering van de verhuurder kan de vrederechter worden verzocht. De vrederechter kan enkel weigeren in vier gevallen: indien de kandidaat niet minstens één jaar hoofdverblijf heeft en een duurzame gemeenschappelijke huishouding voert, indien de kandidaat de intentie heeft om op korte termijn de positie van huurder in te nemen voor andere rechten, bij onvoldoende financiële middelen, of indien de bezettingsnormen van de Vlaamse Wooncode worden overschreden .
Een huurder kan de huurovereenkomst opzeggen ten persoonlijke titel, met een opzegtermijn van drie maanden maar zonder opzegvergoeding. Hij kan een nieuwe huurder voorstellen aan de verhuurder en de overblijvende huurders. Bij akkoord van de verhuurder en de overblijvende huurders binnen drie maanden, is de vertrekkende huurder bevrijd na de opzegtermijn. Bij gebrek aan akkoord beslist de vrederechter, die slechts in drie gevallen kan weigeren: onvoldoende financiële middelen van de kandidaat, uitdrukkelijke afwijzing door de overblijvende huurders, of overschrijding van de bezettingsnormen. Indien er geen nieuwe huurder komt, blijft de vertrekkende huurder nog zes maanden gehouden tot de huurprijs .
### 5.9.3 Overlijden van de huurder
De huurovereenkomst wordt automatisch ontbonden op het einde van de tweede maand na het overlijden van de laatste huurder, tenzij de erfgenamen verklaren de huurovereenkomst voort te zetten. De vergoeding aan de verhuurder bedraagt één maand huur. De verhuurder kan ontruiming vorderen indien dit niet door de erfgenamen gebeurt binnen twee maanden na het overlijden van de huurder. De vrederechter stelt dan een curator aan en kan overgaan tot de verkoop van huisraad en beslissen over het positief saldo en de huurwaarborg .
## 5.10 Betwistingen en rechtspleging
In geval van spoedeisendheid kan een kortgedingprocedure bij de vrederechter worden ingesteld. Een arbitragebeding is van rechtswege nietig. Voor procedures over huur moeten een attest van woonst en een attest van gezinssamenstelling worden bijgevoegd. Oproeping voor de vrederechter kan via gerechtsbrief en per gewone brief gebeuren .
---
# Handelshuur
Dit deel bespreekt de specifieke wetgeving rond handelshuur, met focus op het toepassingsgebied, de duur, huurprijs, verbouwingswerken, onderhuur, overdracht van huur en huurhernieuwing.
## 6. Handelshuurwet
De handelshuurwet is in de eerste plaats de wet van 30 april 1951 met latere aanpassingen in 1955 en 1970. Daarnaast is er ook het Decreet van 17 juni 2016 houdende huur van korte duur voor handel en ambacht in het Vlaamse Gewest (het "Vlaamse pop-up decreet") .
De handelshuur wordt extra beschermd omdat de huurder vaak de nodige verbouwingswerken moet kunnen uitvoeren aan het pand, voldoende lang moet kunnen huren, en omdat de handelsactiviteit sterk afhankelijk is van de locatie .
### 6.1 Toepassingsgebied
De Handelshuurwet (HHW) is van toepassing wanneer cumulatieve voorwaarden vervuld zijn :
1. Verhuring van een onroerend goed (OG) dat in hoofdzaak de bestemming krijgt dienstig te zijn voor een kleinhandel of ambachtelijk bedrijf met contact met het publiek .
2. De bestemming is stilzwijgend of uitdrukkelijk aanvaard bij het sluiten van de overeenkomst, of is uitdrukkelijk aanvaard in de loop van de overeenkomst .
#### 6.1.1 Bespreking cumulatieve voorwaarden
##### 6.1.1.1 Huurovereenkomst
Niet onderworpen aan de HHW zijn onder andere:
* Gratis ter beschikking stellen van een OG .
* Situaties waarin de handelaar een zakelijk recht heeft op het OG (vruchtgebruik, erfpacht, opstal, gebruik of bewoning) .
* De gerant die als bediende van de eigenaar in het gebouw een kleinhandel uitbaat .
* Goederen die tot het openbaar domein behoren .
* Bezetting ter bede, waarbij de feitelijke omstandigheden onderzocht worden en de eigenaar een gegronde reden moet hebben om zich niet voor lange tijd te binden middels een huurovereenkomst .
##### 6.1.1.2 Onroerend goed
Hetgeen verhuurd wordt, is een OG of een gedeelte van een OG, zoals een gebouw of een stuk grond .
##### 6.1.1.3 Kleinhandel of ambacht
Voorbeelden zijn een bakkerij, kapper, bioscoopuitbater, horlogemaker, bankfiliaal. Niet inbegrepen zijn groothandel of halfgroothandel die gedreven wordt met voortverkopers, noch nijverheid. De wet geeft geen definitie van kleinhandel, maar het wordt geïnterpreteerd als de levering van goederen en/of diensten in het klein, aan de consument, voor eigen gebruik, in daartoe ingerichte lokalen. Cruciaal is het rechtstreeks contact met het publiek in de lokalen zelf, waardoor de huurder zijn eigen cliënteel kan opbouwen .
##### 6.1.1.4 Hoofdzakelijke bestemming
De huurder moet van de gehuurde lokalen zijn hoofdberoep maken en dit moet de voornaamste bestemming van de lokalen zijn. Dit moet bij het sluiten van de overeenkomst stilzwijgend of uitdrukkelijk overeengekomen zijn. Lopende de overeenkomst is uitdrukkelijke aanvaarding van een nieuwe bestemming door de verhuurder noodzakelijk, waarna de negenjarige huurtermijn begint te lopen. Zonder toestemming kan de verhuurder de verbreking van de huur vorderen wegens ongeoorloofde wijziging van bestemming .
##### 6.1.1.5 Contractuele uitbreiding toepassingsgebied
Partijen kunnen huurovereenkomsten die normaal gezien niet onder de HHW vallen, contractueel toch onder de HHW laten vallen .
### 6.2 Duur
De minimumduur van een handelshuurovereenkomst is negen jaar. Indien geen termijn bepaald is of indien de overeenkomst mondeling is, wordt de huur geacht negen jaar te duren .
Uitzondering: korte termijnverhuur van handelspanden in het Vlaams Gewest valt onder het decreet van 17 juni 2016 .
De HHW is dwingend recht; kortere termijnen zijn relatief nietig en worden automatisch verlengd tot negen jaar, enkel in te roepen door de huurder. Dit verbod op kortere duur geldt ook voor onderhuurovereenkomsten, maar de duur van de hoofdverhuring mag niet worden overschreden .
Een huurperiode langer dan negen jaar vereist een notariële akte en inschrijving op het kantoor rechtszekerheid (AAPD) .
De negenjarige duur is ook van toepassing op de plaatsen waarin de kleinhandelaar woont en die deel uitmaken van hetzelfde gebouwencomplex, evenals op de nodige bijlokalen die dienstig zijn voor de handelszaak .
#### 6.2.1 Beëindiging van de handelshuurovereenkomst
* **Bij wederzijds akkoord:** Kan te allen tijde, vastgesteld bij authentieke akte of verklaring voor de vrederechter. Een onderhands akkoord dekt de nietigheid .
* **Eenzijdig door de huurder:** Bij het verstrijken van elke driejarige periode, met een opzegtermijn van zes maanden (aangetekend of via gerechtsdeurwaardersexploot), zonder specifieke motivering .
* **Eenzijdig door de verhuurder:** Enkel indien voorzien in de huurovereenkomst, bij het verstrijken van elke driejarige periode. De voorwaarden van art. 3, lid 5 HHW moeten uitdrukkelijk vermeld worden in de opzegging (zelf handel uitbaten, opzeggingstermijn minstens één jaar, aangetekend schrijven/gerechtsdeurwaardersexploot). Soms is een uitzettingsvergoeding verschuldigd .
#### 6.2.2 Wettelijk toegelaten publiciteit
De vertrekkende huurder kan gedurende zes maanden na zijn vertrek een duidelijk zichtbaar bericht aanbrengen waarin de nieuwe locatie van zijn handelszaak wordt aangegeven .
### 6.3 Prijs, kosten en lasten
Partijen bepalen vrij de huurprijs. Betaling van lasten en taksen, alsook de uitvoering van verbouwings- of onderhoudswerken, kunnen (gedeeltelijk) ten laste van de huurder worden gelegd .
Indexatie is mogelijk indien uitdrukkelijk bedongen en aan de hand van de formule van art. 1728bis BW. Indien indexatie niet is opgenomen, kan dit pas bij hernieuwing van de huur worden ingevoerd, niet bij een huurprijsherziening na drie jaar .
#### 6.3.1 Huurprijsherziening
Huurprijsherziening kan bij het verstrijken van elke driejarige periode (zowel in de aanvankelijke termijn als bij verlengingen). Partijen kunnen niet op voorhand van dit recht afstand doen .
De herziening vloeit voort uit de wet, zelfs indien niet in de overeenkomst bepaald. De vordering moet bij de vrederechter ingesteld worden tijdens de laatste drie maanden van de driejarige periode. Voorwaarde is dat de normale huurwaarde van het OG gewijzigd is met minstens vijftien procent, ten gevolge van nieuwe, onvoorzienbare omstandigheden bij contractsluiting .
### 6.4 Verbouwingswerken
#### 6.4.1 Kleine werken en nieuwe gebouwen
Voor kleine werken en het oprichten van nieuwe gebouwen die de aard of bestemming niet wijzigen, gelden de regels van het gemeen recht .
#### 6.4.2 Serieuze verbouwingswerken
Deze omvatten aanpassingswerken die dienstig zijn voor de handel (niet noodzakelijk) en veranderingswerken aan handelslokalen, waarbij de structuur van het OG blijvend wordt gewijzigd. De kostprijs mag niet meer zijn dan drie jaar huur, en de veiligheid, stabiliteit en esthetische waarde van het gebouw mogen niet in het gedrang komen .
##### 6.4.2.1 Procedure ivm serieuze verbouwingswerken
De huurder moet vóór de werken een aanvraag richten aan de verhuurder (aangetekend of via gerechtsdeurwaardersexploot), vergezeld van een plan van een architect en een kostenraming van een aannemer. De verhuurder heeft 30 dagen de tijd om zich schriftelijk te verzetten. Indien de verhuurder zich regelmatig verzet, moet de huurder hem binnen 30 dagen dagvaarden of oproepen in verzoening. De verhuurder heeft steeds toegang tot de werken en kan eisen dat de huurder zich voldoende verzekert .
##### 6.4.2.2 Verwijdering of vergoeding bij einde huurovereenkomst
Art. 9 HHW is enkel van toepassing op serieuze verbouwingswerken zoals beschreven in artt. 7 en 8 HHW. Voor andere werken geldt het gemeen recht. Art. 9 HHW geldt alleen indien partijen geen andere regeling hebben getroffen .
De verhuurder kan niet eisen dat de lokalen in vroegere toestand worden hersteld, maar kan wel eisen dat de werken behouden blijven. In dat geval moet de verhuurder een vergoeding betalen: de waarde van de materialen en het arbeidsloon, of een bedrag gelijk aan de verkregen meerwaarde. Werken uitgevoerd in strijd met de goedkeuring of zonder goedkeuring kunnen door de verhuurder geëist worden hersteld in de oorspronkelijke toestand; indien behouden, is geen vergoeding verschuldigd .
### 6.5 Onderhuur en overdracht van huur
In beginsel mag de huurder onderverhuren of de huur overdragen, maar dit recht kan contractueel beperkt of verboden worden (art. 1717 BW). Dit geldt ook voor handelshuur. Een dergelijk verbod geldt altijd wanneer de verhuurder of zijn naaste familie een gedeelte van het OG werkelijk bewoont .
Het verbod geldt niet indien de huurder zijn handelszaak wil overdragen of verhuren, omdat hij in dat geval ook zijn recht op huur wil overdragen of onderverhuren en zijn handelszaak te gelde wil maken. In dergelijke gevallen moet de specifieke procedure van art. 10 HHW gevolgd worden; indien het contract geen verbod inhoudt, is art. 10 HHW niet van toepassing .
#### 6.5.1 Procedure art. 10 HHW
De huurder moet de ontwerpakte van overdracht van huur of onderhuur betekenen aan de verhuurder (aangetekend of via gerechtsdeurwaardersexploot), met alle noodzakelijke elementen om de verhuurder toe te laten te beoordelen of hij benadeeld kan worden (identiteit, prijs, modaliteiten). De betekening van de akte van overdracht van de handelszaak is niet verplicht, maar de huurder moet de verhuurder wel op de hoogte brengen dat de handelszaak wordt overgedragen/onderverhuurd .
##### 6.5.1.1 Overdracht aan verhuurder
De verhuurder kan zich verzetten indien hij een geldige reden heeft. Hij moet dit verzet binnen 30 dagen kenbaar maken aan de huurder (aangetekend of via gerechtsdeurwaardersexploot). Redenen voor verzet kunnen zijn :
* De overdracht of onderhuur dreigt werkelijke schade of benadeling te veroorzaken voor de verhuurder .
* De huurder heeft de handel in het pand minder dan twee jaar uitgeoefend of minder dan twee jaar geleden huurverlenging gekregen .
De huurder heeft na het verzet van de verhuurder vijftien dagen de tijd om tegen het verzet in rechte op te komen (oproepen in verzoening of dagvaarden voor de vrederechter). Het niet strikt volgen van deze procedure leidt tot relatieve nietigheid, maar partijen kunnen hiervan afzien .
#### 6.5.2 Gevolgen van onderhuur / overdracht van huur
* **Onderhuur:** Brengt geen rechtsverband tot stand tussen de verhuurder en de onderhuurder .
* **Overdracht van huur:** Schulden vloeien niet automatisch voort uit de overdracht van huur, in afwijking van het gemeen recht. Strikte regels moeten gevolgd worden .
#### 6.5.3 Overdracht van handelszaak - art. 11, I HHW
Bij overdracht van huur én handelszaak wordt de overnemer rechtstreeks huurder van de verhuurder, en verdwijnt de huurder-overdrager uit de contractuele ketting. Volledige onderverhuring samen met overdracht van de handelszaak wordt gelijkgesteld met overdracht van huur. De huurder-overdrager (hoofdhuurder) blijft hoofdelijk gehouden tot alle verplichtingen uit de aanvankelijke overeenkomst .
#### 6.5.4 Verhuring of oprichting van handelszaak - art. 11, II HHW
Dit betreft een volledige of gedeeltelijke onderverhuring zonder overdracht van handelszaak, maar wel met verhuring van de handelszaak of de oprichting van een nog niet bestaande handelszaak door de onderhuurder. Er ontstaat geen rechtstreekse band tussen verhuurder en onderhuurder; de huurder blijft betrokken bij het verhaal (conform gemeen recht) .
* **Belang naar huurhernieuwing:** De onderhuurder heeft slechts recht op hernieuwing van zijn huur indien en in de mate dat de hoofdhuurder zelf de hernieuwing van de hoofdhuur verkrijgt, behoudens het recht van terugneming van de hoofdhuurder. De onderhuurder heeft er alle belang bij om op hetzelfde moment en in dezelfde vorm de verhuurder rechtstreeks op de hoogte te brengen van de huurhernieuwingsaanvraag .
* Indien de hoofdhuurder de hernieuwing niet aanvraagt of de verhuurder weigert om subjectieve redenen die enkel de hoofdhuurder aanbelangen, kan de onderhuurder rechtstreeks de huurhernieuwing vragen van de verhuurder .
* Indien de verhuurder weigert om objectieve redenen (zelf het goed gebruiken), moet de onderhuurder zich daarbij neerleggen .
* Voorwaarde om een directe vordering te hebben jegens de verhuurder is een gelijktijdige aanvraag aan zowel de huurder als de verhuurder, op straffe van nietigheid .
#### 6.5.5 Collusie – art. 11, II HHW
Wanneer de huurovereenkomst tussen hoofdhuurder en hoofdverhuurder eindigt vóór de normale vervaldag, hetzij door schuld van de huurder, hetzij op initiatief of met toestemming van de huurder, wordt de onderhuurder rechtstreeks huurder van de verhuurder. Dit om collusie tussen hoofdhuurder en hoofdverhuurder ten nadele van de onderhuurder te vermijden .
#### 6.5.6 Hoofdelijke aansprakelijkheid – art. 11, III HHW
De hoofdhuurder of overdrager blijft hoofdelijk gehouden tot alle verplichtingen uit de aanvankelijke overeenkomst, ten aanzien van elke opeenvolgende overdrager of onderhuurder. De hoofdhuurder is niet gehouden tot verplichtingen uit de hernieuwde overeenkomst, zelfs niet als hij zelf deze hernieuwing verkreeg alvorens zijn huurrechten en handelszaak over te dragen. De hoofdelijkheid is beperkt tot het einde van de aanvankelijke huur .
#### 6.5.7 Bijzonder geval – art. 11bis HHW
De hoofdhuurder kan een deel van het pand onderverhuren voor hoofdverblijfplaats indien dit niet verboden is in de overeenkomst én de hoofdhuurder zijn handel in het gehuurde pand behoudt. De hoofdhuurder heeft hiervoor geen toestemming van de verhuurder nodig. Wanneer de hoofdhuurder de hernieuwing van de hoofdhuur verkrijgt, geniet de onderhuurder eveneens van de vernieuwing. De onderhuurder kan de directe vordering jegens de handelsverhuurder niet inroepen in zijn voordeel .
### 6.6 Overdracht van het verhuurde goed – art. 12 HHW
#### 6.6.1 Handelshuur met vaste datum
Deze is tegenstelbaar aan de nieuwe eigenaar. De nieuwe eigenaar kan opzeggen mits vier cumulatieve voorwaarden :
1. Opzegging binnen de drie maanden na verkrijging (vanaf de eigendomsoverdracht vaste datum heeft gekregen) .
2. Een opzeggingsbeding in de handelshuurovereenkomst .
3. Duidelijke opgave van de reden (eigen gebruik, uitsluiting handelsbestemming, wederopbouw, grote tekortkomingen) .
4. Opzeggingstermijn van één jaar .
#### 6.6.2 Handelshuur zonder vaste datum
* **Huurder meer dan 6 maanden in het pand:** Tegenstelbaar aan de nieuwe eigenaar. Opzegging binnen drie maanden na verkrijging, met duidelijke opgave van reden (eigen gebruik, uitsluiting handelsbestemming, wederopbouw, grove tekortkomingen), en een opzeggingstermijn van één jaar .
* **Huurder minder dan 6 maanden in het pand:** Niet tegenstelbaar aan de nieuwe eigenaar; de huurder kan zonder opzeggingstermijn uitgezet worden, tenzij er een eerbiedingsbeding in de koopovereenkomst bestaat .
#### 6.6.3 Handelshuur langer dan 9 jaar
* **Notariële akte + overschrijving hypotheekkantoor:** Tegenstelbaar aan de nieuwe eigenaar voor de volledige duur van de huurovereenkomst .
* **Vaste datum + geen overschrijving hypotheekkantoor:** Tegenstelbaar voor de duur van de lopende negen jaar (situatie handelshuur 9 jaar) .
* **Geen vaste datum; huurder betrekt pand > 6 maanden:** Tegenstelbaar voor de duur van de lopende negen jaar (situatie handelshuur 9 jaar); gunstregime mogelijk met opzegging binnen de drie maanden na verkrijging .
* **Geen vaste datum; huurder betrekt pand < 6 maanden:** Niet tegenstelbaar aan de nieuwe eigenaar; onmiddellijke opzegging mogelijk tenzij er een eerbiedingsbeding bestaat .
### 6.7 Huurhernieuwing – artt. 13 – 24 HHW
Na de oorspronkelijke huurperiode heeft de huurder voorrang op andere huurders voor een volgende periode van negen jaar, dit tot driemaal toe (tot 36 jaar). Op het moment van huurhernieuwing kunnen partijen afwijken van de negenjarige termijn en een langere of kortere termijn voorstellen, mits hun akkoord authentiek wordt vastgesteld (notaris of vrederechter) .
#### 6.7.1 Procedure
De aanvraag tot huurhernieuwing moet tijdig en correct gebeuren tussen de 18e en de 15e maand vóór het einde van de periode van negen jaar, bij aangetekend schrijven of deurwaardersexploot .
De aanvraag moet de voorwaarden aangeven waaronder men een nieuwe huur wil aangaan. Er moet vermeld worden dat de verhuurder geacht wordt akkoord te gaan indien hij binnen de drie maanden geen reactie geeft (weigering, voorstel van andere voorwaarden, of kennisgeving van een concurrent-kandidaat-huurder) .
Het niet naleven van de termijn of formaliteiten leidt tot relatieve nietigheid, waardoor de huurder het risico loopt dat de huur niet wordt hernieuwd en hij na negen jaar wordt uitgezet .
De huurder kan steeds een nieuwe, correcte aanvraag tot huurhernieuwing indienen zolang hij binnen de periode van achttien tot vijftien maanden voor het einde van de periode handelt .
#### 6.7.2 Positie van de verhuurder
De verhuurder controleert de rechtsgeldigheid van de aanvraag. Indien de aanvraag rechtsgeldig is, heeft de verhuurder drie maanden de tijd om te reageren :
* **Geen reactie:** Verhuurder gaat akkoord (onweerlegbaar vermoeden van akkoord) .
* **Uitdrukkelijk akkoord:** .
* **Niet akkoord:** Bijvoorbeeld omdat de huurvoorwaarden wenst aan te passen (hogere huurprijs) of om andere redenen van weigering (art. 16 HHW) .
De huurder moet binnen dertig dagen reageren. Bij akkoord met de melding van de verhuurder, moet dit aangetekend gemeld worden. Bij niet akkoord met de melding van de verhuurder, moet hij de verhuurder dagvaarden voor de vrederechter (art. 18 HHW). Indien de huurder niet tijdig dagvaardt of in verzoening oproept, verliest hij elk recht op huurhernieuwing. De vrederechter oordeelt naar billijkheid, rekening houdend met art. 19 HHW .
#### 6.7.3 Redenen van weigering door verhuurder
Indien de verhuurder een rechtsgeldige huurhernieuwingsaanvraag weigert, is de reden determinerend voor eventuele uitzettingsvergoeding. Mogelijke redenen zijn :
* Eigen gebruik – art. 16, I, 1° HHW .
* Geen handelsbestemming meer – art. 16, I, 2° HHW .
* Slopen en wederopbouw – art. 16, I, 3° HHW .
* Grove tekortkoming huurder – art. 16, I, 4° HHW .
* Bod van een derde – art. 16, I, 5° HHW .
* Afwezigheid van wettig belang – art. 16, I, 6° HHW .
* Ongemotiveerde weigering – art. 16, IV HHW, wat leidt tot een uitzettingsvergoeding van drie jaar huur .
De huurder kan de ingeroepen reden betwisten wegens onoprechtheid, bedrog of absoluut gebrek aan ernst. De rechter oordeelt soeverein. Indien de rechter de weigering ongegrond verklaart, wordt de huur hernieuwd (art. 24 HHW) .
#### 6.7.4 Wat indien huurder niet tijdig aanvraagt?
Indien de huurder niet of niet tijdig een hernieuwing aanvraagt, kan de verhuurder na de negen jaar zonder opzegging of vergoeding uitzetten. Indien de verhuurder niet reageert en de huurder in het pand blijft, ontstaat een contract van onbepaalde duur. De verhuurder kan dan opzeggen met een termijn van achttien maanden, maar de huurder kan dan binnen drie maanden een huurhernieuwing vragen, waarna de procedure van art. 14 HHW opnieuw begint. Indien de huurder een einde wil maken aan het contract van onbepaalde duur, is het gemeen recht van toepassing en bedraagt de opzeggingstermijn één maand .
### 6.8 Uitzettingsvergoeding – artt. 25 – 28 HHW
In beginsel bedraagt de uitzettingsvergoeding één, twee of drie jaar huur, maar de rechter kan een hogere of lagere vergoeding toekennen. Partijen kunnen afzien van een uitzettingsvergoeding nadat het recht op hernieuwing is ontstaan. Dit kan bij :
* Ongemotiveerde weigering van hernieuwing (art. 16, IV HHW) .
* Vervroegde beëindiging van de huur door de verhuurder (art. 3, lid 5 HHW) .
* Verkoop OG tijdens de huur gevolgd door een opzegging door de verkrijger (art. 12 HHW) .
* Bepaalde gevallen waarin de aanvraag tot huurhernieuwing wordt geweigerd (art. 16, I HHW) .
De huurder die geen rechten kan laten gelden op de handelszaak heeft geen recht op vergoeding wegens uitzetting .
#### 6.8.1 Bedrag van de vergoeding
Indien de verhuurder niet binnen zes maanden nadat de huurder het goed werkelijk verlaten heeft, zijn voornemen ten uitvoer brengt en dit minstens twee jaar volhoudt, bedraagt de uitzettingsvergoeding drie jaar huur .
De vergoeding is niet verschuldigd in twee uitzonderingen:
* Gewichtige redenen die het falen van de verhuurder rechtvaardigen .
* Wijzigingsmotief: indien de verhuurder aan het goed een werkelijke bestemming geeft die hem de terugneming mogelijk zou hebben gemaakt zonder vergoeding, of tegen een vergoeding gelijk aan of lager dan de gedragen vergoeding .
#### 6.8.2 Retentierecht
Zonder enige huur verschuldigd te zijn, kan de huurder het goed in gebruik houden totdat de uitzettingsvergoeding volledig betaald is, enkel voor de vergoeding die niet ernstig betwist kan worden .
#### 6.8.3 Wanneer uitzettingsvergoeding vorderen?
Dit moet ingesteld worden binnen een jaar te rekenen van het feit waarop de vordering gegrond is, op straffe van verval. Het vertrekpunt van de vervaltermijn is vaak het einde van de huurovereenkomst tussen verhuurder en huurder, dus de uitzetting. Uitzonderingen zijn wanneer het motief van de verhuurder niet correct ten uitvoer wordt gebracht (art. 25, lid 1, 3° HHW) of wanneer de verhuurder een soortgelijke handel begint zonder voorafgaande kennisgeving (art. 25, lid 1, 6° HHW) .
### 6.9 Procesrechtelijke aspecten – artt. 29 – 31 HHW
De bevoegde rechter is de vrederechter van de plaats waar het OG is gelegen. De vrederechter neemt ook kennis van samenhangende vorderingen die ontstaan zijn uit de verhuringen van een handelszaak. Geschillen over de verkoop van een handelszaak vallen onder de bevoegdheid van de ondernemingsrechtbank. Art. 30 HHW voorziet een voorafgaandelijke verzoeningsprocedure, die niet verplicht is .
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Vastgoedopdracht | Een overeenkomst waarbij een vastgoedmakelaar wordt ingeschakeld om bemiddeling te verlenen bij de verkoop of verhuur van een onroerend goed, vaak met specifieke verplichtingen en beschermingsmaatregelen voor de consument. |
| KB Freya | Een Koninklijk Besluit dat regels bevat voor vastgoedbemiddelingsovereenkomsten om misbruiken tegen te gaan en consumenten te beschermen, voornamelijk door verplichte en verboden clausules op te leggen. Dit is vervangen door KB Alexia. |
| KB Alexia | Koninklijk Besluit van 28 september 2023 dat de bescherming van consumenten in vastgoedbemiddelingsovereenkomsten regelt, en dat KB Freya vervangt door modernere bepalingen. |
| Koopovereenkomst | Een contract waarbij de ene partij zich verbindt om een zaak te leveren en de andere partij zich verbindt om daarvoor een prijs te betalen. |
| Handelingsbekwaamheid | De juridische geschiktheid van een persoon om zelfstandig rechtshandelingen te stellen, zoals het aangaan van contracten. Personen die handelingsonbekwaam zijn, worden vertegenwoordigd of bijgestaan. |
| Nietigheid | Een juridische sanctie die een rechtshandeling ongeldig verklaart, waardoor deze geacht wordt nooit te hebben bestaan. Kan absoluut of relatief zijn, afhankelijk van de geschonden norm. |
| Rechtsbekwaamheid | De geschiktheid om drager te zijn van rechten en plichten. Elke natuurlijke persoon is in beginsel rechtsbekwaam. |
| Dwaling | Een wilsgebrek waarbij een partij een vergissing begaat over een essentieel onderdeel van de rechtshandeling, wat kan leiden tot relatieve nietigheid van het contract indien de dwaling verschoonbaar en doorslaggevend was. |
| Geweld | Een wilsgebrek waarbij een partij onder druk, dwang of bedreiging wordt gezet om een rechtshandeling te verrichten, wat kan leiden tot relatieve nietigheid van het contract. |
| Benadeling | Een specifieke vorm van wilsgebrek bij koopovereenkomsten waarbij een verkoper voor meer dan zeven twaalfde wordt benadeeld door de prijs die hij voor het onroerend goed ontvangt. Dit kan leiden tot nietigheid van de verkoop of een prijsaanpassing. |
| Leveringsplicht | De verplichting van de verkoper om het verkochte goed daadwerkelijk over te dragen aan de koper, wat kan gebeuren door de feitelijke afgifte van het goed. |
| Vrijwaring voor uitwinning | De verplichting van de verkoper om de koper te beschermen tegen juridische stoornissen die het rustige genot van het aangekochte goed kunnen belemmeren. |
| Vrijwaring voor gebreken | De verplichting van de verkoper om de koper te vrijwaren voor verborgen gebreken van het verkochte goed die het gebruik ervan hinderen, zelfs indien de verkoper deze gebreken niet kende. |
| Plaatsbeschrijving | Een gedetailleerd document opgesteld bij aanvang van een huurovereenkomst dat de staat van het gehuurde goed beschrijft, bedoeld om latere discussies over schade te voorkomen. |
| Huurprijsindexatie | Een mechanisme waarbij de huurprijs periodiek wordt aangepast aan de hand van een indexcijfer, om de koopkracht van de huurprijs te behouden. Dit is in de meeste gevallen enkel mogelijk indien contractueel overeengekomen. |
| Woninghuurwet (WHW) | Een federale wet die specifieke regels bevat voor de huur van onroerende goederen die dienen als hoofdverblijfplaats, met een sterke bescherming voor de huurder. |
| Woninghuurdecreet (WHD) | Een Vlaams decreet dat de regels voor woninghuur verder regionaliseert en de bepalingen van de WHW opvolgt en aanvult, vaak met strengere dwingende bepalingen. |
| Huurovereenkomst van korte duur | Een huurovereenkomst met een maximale duur van drie jaar, waarbij de huurder en verhuurder beperktere mogelijkheden hebben om de huurprijs te herzien en waarbij specifieke opzeggingsregels gelden. |
| Handelshuurwet (HHW) | Een wet die specifieke bescherming biedt aan huurders van onroerende goederen die bestemd zijn voor kleinhandel of ambacht met publiek contact, onder meer door een minimale duur van negen jaar op te leggen. |
| Huurhernieuwing | Het proces waarbij een handelshuurder het recht heeft om na afloop van de oorspronkelijke huurperiode een nieuwe huurovereenkomst aan te gaan, met specifieke procedures en termijnen voor aanvraag en reactie van de verhuurder. |
| Uitzettingsvergoeding | Een vergoeding die de verhuurder verschuldigd kan zijn aan de huurder indien deze uit het pand wordt gezet om redenen die later ongeldig blijken of indien de verhuurder zijn aangekondigde plannen niet uitvoert, zoals bij wederopbouw. |
| Retentierecht | Het recht van de huurder om het gehuurde goed te blijven gebruiken totdat de uitzettingsvergoeding volledig is betaald, in specifieke gevallen zoals voorzien in de handelshuurwet. |
| Collusie | Een ongeoorloofde samenwerking tussen de hoofdverhuurder en de hoofdhuurder die nadelig is voor de onderhuurder, waarbij de wet bescherming biedt aan de onderhuurder door deze soms rechtstreeks huurder van de hoofdverhuurder te maken. |
| Hoofdelijkheid (in huur) | Een situatie waarbij meerdere personen (bijvoorbeeld medehuurders of de oorspronkelijke huurder na overdracht) gezamenlijk en solidair verbonden zijn voor de nakoming van de huurverplichtingen ten aanzien van de verhuurder. |
Cover
verbintenissen goed.docx
Summary
# De grondbeginselen van het verbintenissenrecht
Dit onderwerp behandelt de definitie en fundamentele kenmerken van een verbintenis, evenals de diverse bronnen waaruit verbintenissen kunnen ontstaan, zoals rechtshandelingen en rechtsfeiten.
## 1. Inleiding tot het verbintenissenrecht
Het verbintenissenrecht regelt de juridische relaties die ontstaan tussen personen wanneer de ene persoon een prestatie mag eisen van de andere. Deze prestatie kan bestaan uit het geven van iets, het doen van iets of het niet doen van iets. Het verbintenissenrecht vindt zijn oorsprong hoofdzakelijk in het Burgerlijk Wetboek (BW), met specifieke regels in Boek 5 (rechtshandelingen en rechtsfeiten), Boek 6 (verbintenissen die tot aansprakelijkheid leiden) en toekomstig Boek 10. Naast het BW zijn er ook specifieke wetten die verbintenissenrechtelijke regels bevatten, zoals het Vlaams Woninghuurdecreet en de Verzekeringswet.
### 1.1. Wat is een verbintenis?
Een verbintenis is een rechtsband op grond waarvan een schuldeiser van een schuldenaar, indien nodig in rechte, de uitvoering van een prestatie mag eisen. De kernmerken van een verbintenis zijn:
* **Rechtsband tussen personen:** Een verbintenis creëert een juridische band tussen minstens twee personen (natuurlijk of rechtspersoon). De schuldenaar heeft een verplichting tegenover de schuldeiser, die op zijn beurt een vorderingsrecht heeft.
* **Prestatie die in geld waardeerbaar is:** Het klassieke verbintenissenrecht focust op vermogensrechtelijke verbintenissen, waarbij de prestatie een economische waarde heeft.
* **Afdwingbaar (in rechte):** Een verbintenis is juridisch afdwingbaar via de rechter. Louter morele of vriendschappelijke toezeggingen zijn niet afdwingbaar.
> **Tip:** Het onderscheid tussen een vorderingsrecht (persoonlijk recht) en een zakelijk recht is essentieel. Vorderingsrechten hebben een relatieve werking (tussen partijen), terwijl zakelijke rechten een absolute werking hebben (tegenover iedereen).
### 1.2. Bronnen van verbintenissen
Verbintenissen ontstaan uit verschillende bronnen:
* **Rechtshandelingen:**
* **Eenzijdige rechtshandelingen:** Deze ontstaan door de wilsuiting van één persoon met de bedoeling rechtsgevolgen te creëren (bv. een testament, een aanbod).
* **Meerzijdige rechtshandelingen (contracten):** Deze ontstaan door de wilsovereenstemming van minstens twee personen met de bedoeling rechtsgevolgen te doen ontstaan (bv. een koopcontract).
* **Rechtsfeiten:**
* **Onrechtmatige daad:** Een fout die schade veroorzaakt bij een ander, met een oorzakelijk verband. Dit leidt tot een verbintenis tot schadevergoeding.
* **Oneigenlijke contracten (quasi-contracten):** Geoorloofde daden die, zonder dat er een contract of onrechtmatige daad voorligt, toch een verbintenis doen ontstaan ten laste van degene die er voordeel uit haalt (bv. zaakwaarneming, onverschuldigde betaling, ongerechtvaardigde verrijking).
* **De wet:** Soms ontstaan verbintenissen rechtstreeks uit de wet.
### 1.3. Indeling van verbintenissen
Verbintenissen kunnen op verschillende manieren worden ingedeeld, wat relevant is voor hun toepassing en afdwingbaarheid:
* **Naar hun bron:** Rechtshandelingen (eenzijdig, meerzijdig) en rechtsfeiten (onrechtmatige daad, oneigenlijke contracten, de wet).
* **Naar hun aard:**
* Economisch of burgerlijk karakter (relevant voor de toepasselijke wetgeving, zoals het Wetboek Economisch Recht).
* Persoonsgebonden karakter (intuitu personae): de verbintenis kan enkel door de specifieke schuldenaar worden uitgevoerd.
* **Naar hun voorwerp:**
* Verbintenis om iets te geven, te doen, of niet te doen.
* Inspanningsverbintenis versus resultaatverbintenis: Het onderscheid is cruciaal bij aansprakelijkheid. Bij een resultaatverbintenis moet het resultaat behaald worden, bij een inspanningsverbintenis moeten redelijke inspanningen geleverd worden.
* Deelbare versus ondeelbare verbintenissen: Afhankelijk van of de prestatie in delen kan worden uitgevoerd.
* Verbintenis met meerdere voorwerpen: Cumulatieve, alternatieve of subsidiaire verbintenissen.
* **Naar het aantal schuldeisers of schuldenaars:**
* Deelbare verbintenissen (algemene regel).
* Ondeelbare verbintenissen.
* Hoofdelijke verbintenissen (schuldeiser kan elke schuldenaar voor het geheel aanspreken).
* Verbintenissen in solidum (wanneer meerdere personen elk afzonderlijk aansprakelijk zijn voor een zelfde schade).
* **Met bijzondere modaliteiten:**
* Verbintenis onder voorwaarde (toekomstige en onzekere gebeurtenis).
* Verbintenis onder tijdsbepaling (toekomstige en zekere gebeurtenis).
## 2. Rechtshandelingen en contracten
### 2.1. Het begrip rechtshandeling
Een rechtshandeling is een handeling met de bedoeling rechtsgevolgen te doen ontstaan. Ze kunnen eenzijdig (wil van één persoon) of meerzijdig (wilsovereenstemming tussen minstens twee personen) zijn.
### 2.2. Meerzijdige rechtshandelingen: het contract
Een contract is een wilsovereenstemming tussen twee of meer personen met de bedoeling rechtsgevolgen te doen ontstaan. Het contract creëert verbintenissen tussen de contractpartijen.
#### 2.2.1. Basisbeginselen van het contractenrecht
* **Wilsautonomie en contractsvrijheid:** Partijen bepalen vrij of ze contracteren, met wie en over wat.
* **Consensualisme:** Vaak is loutere wilsovereenstemming voldoende voor de totstandkoming van een contract (tenzij vormelijke of zakelijke contracten).
* **Bindende kracht van het contract:** Overeenkomsten strekken partijen tot wet.
* **Goede trouw:** Partijen moeten elkaars belangen respecteren en fair handelen.
> **Tip:** Regels van contractenrecht zijn vaak van aanvullend recht, wat betekent dat partijen ervan kunnen afwijken, tenzij dwingend recht of openbare orde dit verbiedt.
#### 2.2.2. Totstandkoming van het contract
De totstandkoming van een contract verloopt in drie fasen: de precontractuele fase (onderhandelingen), de daadwerkelijke totstandkoming (aanbod en aanvaarding) en de sanctionering van problemen bij de totstandkoming.
* **Precontractuele fase:** Onderhandelingsvrijheid geldt, maar er kan al precontractuele aansprakelijkheid ontstaan bij foutief afbreken van onderhandelingen of schending van informatieplichten.
* **Aanbod en aanvaarding:** Een geldig aanbod bevat alle essentiële bestanddelen van het contract en is onherroepelijk. De aanvaarding moet ondubbelzinnig zijn.
* **Geldigheidsvoorwaarden van contracten:**
1. **Vrije en bewuste toestemming:** Vrij van wilsgebreken (dwaling, bedrog, geweld, misbruik van omstandigheden).
2. **Bekwaamheid:** Partijen moeten handelingsbekwaam zijn.
3. **Bepaalbaar en geoorloofd voorwerp:** De prestatie moet duidelijk zijn en mag niet strijdig zijn met de wet.
4. **Geoorloofde oorzaak:** De reden waarom men contracteert mag niet strijdig zijn met de wet of openbare orde.
> **Tip:** Bij problemen bij de totstandkoming kan de sanctie nietigheid van het contract zijn, wat leidt tot restitutie van de prestaties.
#### 2.2.3. Gevolgen van het contract
* **Relativiteit van het contract:** Een contract bindt enkel de contractpartijen. Derden halen er in principe geen voordelen noch nadelen uit.
* **Uitzonderingen op de relativiteit:** Derdenbegunstiging (derdenbeding), rechtstreekse vordering, sterkmaking en kettingbedingen.
* **Tegenwerpelijkheid aan derden:** Het bestaan van een contract is in principe tegenwerpelijk aan derden, wat betekent dat zij ermee rekening moeten houden.
## 3. Verbintenissen uit rechtsfeiten
### 3.1. Verbintenissen uit oneigenlijke contracten
Deze ontstaan uit geoorloofde daden die, zonder contractuele of onrechtmatige daad, toch een verbintenis doen ontstaan. De belangrijkste vormen zijn:
* **Zaakwaarneming:** Iemand neemt vrijwillig en nuttig de zaken waar van een ander zonder daartoe verplicht te zijn.
* **Onverschuldigde betaling:** Betaling van een schuld die niet bestond, door een verkeerde persoon of aan de verkeerde schuldeiser.
* **Ongerechtvaardigde verrijking:** Vermogensverschuiving zonder juridische oorzaak, waarbij het ene vermogen verrijkt wordt ten koste van het andere.
### 3.2. Verbintenissen uit feiten die tot aansprakelijkheid leiden (buitencontractuele aansprakelijkheid)
Dit betreft aansprakelijkheid die niet voortvloeit uit een contract. Boek 6 BW regelt dit.
#### 3.2.1. Soorten aansprakelijkheid
* **Persoonlijke aansprakelijkheid:** Aansprakelijkheid voor eigen foutieve daad (artikel 6.5 BW).
* **Kwalitatieve aansprakelijkheid:** Aansprakelijkheid omwille van een bepaalde hoedanigheid (bv. voor andermans daad, gebrekkige zaken, dieren).
* **Foutaansprakelijkheid vs. foutloze aansprakelijkheid:** Afhankelijk van of een fout bewezen moet worden.
* **Contractuele vs. buitencontractuele aansprakelijkheid:** Het samenloopverbod is afgeschaft, waardoor de benadeelde in principe kan kiezen welke rechtsgrond hij inroept.
#### 3.2.2. Elementen van aansprakelijkheid
Om aansprakelijk te zijn, moeten de volgende elementen aanwezig zijn:
* **Een tot aansprakelijkheid leidend feit:** Dit kan een fout zijn (schending van de zorgvuldigheidsnorm), een gebrek in een zaak, een dier, of de hoedanigheid van de aansprakelijke.
* **Schade:** Economische (patrimoniale) of niet-economische (extrapatrimoniale) gevolgen van de aantasting van een juridisch beschermd belang.
* **Oorzakelijk verband:** De schade moet een direct gevolg zijn van het tot aansprakelijkheid leidende feit.
> **Tip:** De rechter beoordeelt de schade op het moment van de effectieve schadeloosstelling, met als doel integrale schadeloosstelling te bekomen.
## 4. Bewijs van verbintenissen
### 4.1. Algemene bewijsregels
* **Bewijslast:** Wie een recht wil doen gelden, moet de feiten bewijzen die aan zijn vordering ten grondslag liggen.
* **Vrij bewijsstelsel vs. gereglementeerd bewijsstelsel:** De regels over bewijsmiddelen zijn grotendeels van aanvullend recht. Tegen en tussen ondernemingen geldt een vrij bewijsstelsel. Voor rechtshandelingen boven een bepaalde waarde geldt een gereglementeerd bewijsstelsel, waarbij een ondertekend geschrift vereist is.
### 4.2. Bewijsmiddelen
Verschillende bewijsmiddelen zijn toegestaan, zoals geschriften (authentiek en onderhands), getuigenissen, feitelijke vermoedens, bekentenissen en eed. De bewijswaarde van deze middelen wordt door de rechter vrij beoordeeld, tenzij de wet een bindende bewijswaarde oplegt.
## 5. Overdracht van verbintenissen
Verbintenissen kunnen worden overgedragen, zowel actief (van schuldeiser) als passief (van schuldenaar). Dit kan gebeuren door rechtsopvolging (bv. overlijden, fusie) of door specifieke rechtshandelingen zoals cessie van schuldvordering, schuldoverdracht of contractsoverdracht.
## 6. Tenietgaan van verbintenissen
Verbintenissen kunnen op verschillende manieren tenietgaan, waaronder:
* **Vrijwillige nakoming (betaling):** De schuldenaar voert de prestatie correct uit.
* **Niet-nakoming:** Indien toerekenbaar, leidt dit tot sancties zoals uitvoering in natura, schadevergoeding of ontbinding. Bij niet-toerekenbare niet-nakoming (overmacht) dooft de verbintenis uit of wordt ze opgeschort.
* **Andere gronden:** Schuldvernieuwing, kwijtschelding van schuld, schuldvergelijking, verval van het voorwerp, schuldvermenging, verjaring.
## 7. Gevolgen van de contracten
Het contract bindt niet alleen de partijen, maar kan ook gevolgen hebben voor derden, zoals bij een derdenbeding of een rechtstreekse vordering.
## 8. Huurovereenkomst
De huurovereenkomst is een belangrijke verbintenisscheppende overeenkomst, met specifieke regels in het gemeen huurrecht en bijzondere wetten die een sterke bescherming bieden aan de huurder.
---
# Indeling en kenmerken van verbintenissen
Hieronder volgt een gedetailleerde samenvatting van de indeling en kenmerken van verbintenissen, bedoeld als een examen-ready studiegids.
## 2. Indeling en kenmerken van verbintenissen
Verbintenissen kunnen op verschillende manieren worden ingedeeld op basis van hun aard, voorwerp, de betrokken personen en bijzondere modaliteiten, wat essentieel is voor het begrijpen van hun juridische werking en gevolgen.
### 2.1 De bronnen van verbintenissen
Verbintenissen kunnen voortkomen uit rechtshandelingen of rechtsfeiten, zoals bepaald in artikel 5.3 BW.
#### 2.1.1 Rechtshandelingen
Een rechtshandeling is een handeling die gericht is op het tot stand brengen van rechtsgevolgen.
* **Eenzijdige rechtshandelingen**: Deze vereisen de wilsuiting van slechts één persoon om rechtsgevolgen te creëren, zoals bepaald in artikel 5.125, tweede lid BW. Een voorbeeld is het opmaken van een testament.
* **Meerzijdige rechtshandelingen (contracten)**: Deze vereisen de wilsovereenstemming van ten minste twee personen om juridische gevolgen te laten ontstaan, zoals gedefinieerd in artikel 5.4 BW. Partijen verbinden zich hierbij tot bepaalde prestaties.
#### 2.1.2 Rechtsfeiten
Rechtsfeiten zijn feitelijke gebeurtenissen waaraan het recht rechtsgevolgen koppelt, ook al is er geen specifieke wilsuiting om die gevolgen te creëren.
* **Oneigenlijke contracten (quasi-contracten)**: Dit zijn geoorloofde daden die, hoewel geen contract, toch een verbintenis doen ontstaan ten laste van degene die er voordeel uit haalt, zoals beschreven in artikel 5.127 BW.
* **Zaakwaarneming**: Iemand neemt vrijwillig en nuttig de zaken waar van een ander, zonder daartoe verplicht te zijn. Dit schept verbintenissen voor zowel de zaakwaarnemer als de meester van de zaak.
* **Onverschuldigde betaling**: Een betaling die zonder wettige schuld is gedaan, moet worden teruggegeven (artikel 5.133-5.134 BW).
* **Ongerechtvaardigde verrijking**: Een vermogensverschuiving zonder juridische oorzaak, waarbij het ene vermogen ten koste van het andere is verrijkt, leidt tot een vergoedingsplicht (artikel 5.135-5.137 BW).
* **Onrechtmatige daad**: Een handeling die een fout inhoudt, schade veroorzaakt bij een ander en waarvoor een oorzakelijk verband bestaat tussen de fout en de schade. Dit leidt tot de verbintenis van de dader om de schade te vergoeden, conform artikel 6.5 BW.
* **De wet**: Sommige verbintenissen ontstaan rechtstreeks uit de wet, zonder tussenkomst van een specifieke rechtshandeling of fout.
### 2.2 Kenmerken van verbintenissen
Een verbintenis heeft de volgende essentiële kenmerken:
* **Rechtsband tussen personen**: Een verbintenis creëert een juridische band tussen minstens twee personen: de schuldeiser en de schuldenaar. Deze personen kunnen natuurlijke personen of rechtspersonen zijn.
* **Een prestatie die in geld waardeerbaar is**: Het object van een verbintenis is een prestatie die economisch van aard is en dus in geld kan worden uitgedrukt. Dit valt onder het vermogensrecht.
* **Afdwingbaarheid**: Een verbintenis is juridisch afdwingbaar, wat betekent dat de schuldeiser, indien nodig, via de rechter nakoming kan eisen. Louter morele of vriendschappelijke toezeggingen zijn niet afdwingbaar.
### 2.3 Indeling van verbintenissen
Verbintenissen kunnen op diverse gronden worden ingedeeld, wat hun aard, voorwerp en de betrokken partijen specificeert.
#### 2.3.1 Indeling naar aard
* **Verbintenis met economisch of burgerlijk karakter**:
* **Economisch karakter**: Treedt op wanneer een onderneming een verbintenis aangaat in het kader van haar economische activiteit. De regels van het Wetboek Economisch Recht (WER) kunnen hier van toepassing zijn.
* **Burgerlijk karakter**: Treedt op wanneer een niet-onderneming een verbintenis aangaat.
* **Verbintenis met persoonsgebonden karakter (intuitu personae)**:
* **Principe**: Verbintenissen kunnen in principe door iedereen worden uitgevoerd.
* **Uitzondering**: Wanneer de verbintenis *intuitu personae* is, mag de schuldenaar zich niet laten vervangen door een derde. Dit blijkt uit de aard van de verbintenis of de bedoeling van de partijen. Bij overlijden van de schuldenaar kan de verbintenis vervallen (artikel 5.196, 5.100, 5.265 BW).
#### 2.3.2 Indeling naar voorwerp
* **Verbintenis om iets te geven, te doen, of niet te doen**: Het voorwerp van de verbintenis is de prestatie die de schuldenaar dient te leveren (artikel 5.234 BW).
* **Inspanningsverbintenis (middelenverbintenis) versus Resultaatverbintenis (garantieverbintenis)**:
* **Resultaatverbintenis**: De schuldenaar garandeert een bepaald resultaat. Bij niet-nakoming moet de schuldenaar overmacht bewijzen om aansprakelijkheid te ontlopen.
* **Inspanningsverbintenis**: De schuldenaar verbindt zich ertoe redelijke inspanningen te leveren om een resultaat te bereiken, zonder dit resultaat te garanderen. De schuldeiser moet bewijzen dat de schuldenaar onvoldoende inspanningen heeft geleverd. Het onderscheid is cruciaal bij aansprakelijkheidskwesties (artikel 5.72 BW).
* **Deelbare verbintenis versus Ondeelbare verbintenis**:
* **Deelbare verbintenis**: De prestatie kan in delen worden uitgevoerd (artikel 5.200, 5.159 BW). Tenzij anders bepaald, zijn verbintenissen met meerdere schuldenaars deelbaar.
* **Ondeelbare verbintenis**: De prestatie moet in haar geheel worden uitgevoerd, hetzij door de aard van de prestatie, de wet of het contract (artikel 5.166 BW).
* **Verbintenis met meerdere voorwerpen**:
* **Cumulatieve verbintenissen**: Meerdere prestaties moeten allebei worden geleverd (verbonden door 'en').
* **Alternatieve verbintenis**: De schuldenaar moet één van de meerdere prestaties leveren (verbonden door 'of'). De keuze ligt meestal bij de schuldenaar, tenzij anders bepaald (artikel 5.156 BW).
* **Subsidiaire verbintenis**: Een hoofdverbintenis kan worden vervangen door een subsidiaire prestatie.
* **Hoofdverbintenis en secundaire verbintenis**: Hoofdverbintenissen zijn de kernelementen van een contract, terwijl secundaire verbintenissen deze ondersteunen of aanvullen.
#### 2.3.3 Indeling naar aantal schuldeisers of schuldenaars
Verbintenissen kunnen een meervoudigheid aan schuldeisers (actieve pluraliteit) of schuldenaars (passieve pluraliteit) hebben.
* **Principe bij meerdere schuldenaars: Deelbare verbintenis** (artikel 5.159 BW): De schuld wordt verdeeld in evenredige delen tussen de schuldenaars. Elke schuldenaar is slechts aansprakelijk voor zijn aandeel. De schuldeiser draagt het risico van insolvabiliteit van één schuldenaar.
* **Uitzonderingen op deelbaarheid bij passieve pluraliteit**:
* **Hoofdelijke verbintenissen**: Elke schuldenaar is gehouden tot de volledige schuld, de schuldeiser kan de schuldenaar naar keuze aanspreken voor het geheel. Dit kan voortvloeien uit de wet of uit een contract (artikel 5.160 BW). Ingebrekestelling of verjaringsstuiting ten aanzien van één schuldenaar werkt voor allen.
* **Ondeelbare verbintenissen**: De prestatie is ondeelbaar (zie 2.3.2).
* **Verbintenissen in solidum**: Meerdere schuldenaars die elk afzonderlijk door hun eigen fout bijdragen aan dezelfde schade, worden in solidum gehouden tot vergoeding. Dit geldt bijvoorbeeld bij samenlopende fouten in buitencontractuele aansprakelijkheid (artikel 6.19 BW). De interne draaglast wordt bepaald door de mate van bijdrage aan de schade.
#### 2.3.4 Verbintenissen met bijzondere modaliteiten
Dit zijn verbintenissen waarvan de uitvoering wordt beïnvloed door specifieke omstandigheden.
* **Verbintenis onder voorwaarde** (artikel 5.139 BW):
* **Voorwaarde**: Een toekomstige en onzekere gebeurtenis waarvan de verbintenis afhankelijk wordt gemaakt.
* **Soorten voorwaarden**:
* **Toevallige voorwaarde**: Gebeurtenis buiten de wil van de partijen.
* **Potestatieve voorwaarde**: Gebeurtenis waarvan de vervulling (gedeeltelijk) in handen ligt van een contractspartij. Een zuiver potestatieve opschortende voorwaarde aan de zijde van de SA is ongeldig.
* **Effect van vervulling**:
* **Opschortende voorwaarde**: De verbintenis wordt pas opeisbaar na vervulling.
* **Ontbindende voorwaarde**: Bij vervulling dooft de verbintenis uit (artikel 5.139, tweede lid BW).
* **Geldigheidsvereisten**: Extern karakter, geen strijdigheid met dwingend recht, geen onmogelijke gebeurtenis.
* **Verbintenis onder tijdsbepaling** (artikel 5.149 BW):
* **Opschortende tijdsbepaling**: De verbintenis wordt opeisbaar vanaf een bepaald tijdstip. Dit is een zekere gebeurtenis.
* **Uitdovende tijdsbepaling**: De verbintenis eindigt op een bepaald tijdstip.
### 2.4 De bijzondere modaliteiten van verbintenissen
Dit omvat verbintenissen onder voorwaarde en tijdsbepaling.
#### 2.4.1 Verbintenis onder voorwaarde
* **Definitie**: Een voorwaarde is een toekomstige en onzekere gebeurtenis waarvan de verbintenis afhankelijk wordt gemaakt.
* **Soorten voorwaarden**:
* **Toevallige voorwaarde**: De gebeurtenis is een zuiver toeval.
* **Potestatieve voorwaarde**: De vervulling hangt (deels) af van de wil van een partij.
* **Gemengde voorwaarde**: Combinatie van toevallige en potestatieve elementen.
* **Onderscheid naargelang het effect van de vervulling**:
* **Opschortende voorwaarde**: De verbintenis wordt pas opeisbaar indien de voorwaarde zich voordoet (artikel 5.139 BW).
* **Ontbindende voorwaarde**: De verbintenis dooft uit indien de voorwaarde zich voordoet (artikel 5.139, tweede lid BW).
* **Geldigheidsvereisten**: De voorwaarde mag niet strijdig zijn met dwingend recht, openbare orde of goede zeden, en mag geen onmogelijke gebeurtenis zijn. Een zuiver potestatieve opschortende voorwaarde aan de zijde van de schuldenaar is niet geldig.
#### 2.4.2 Verbintenis onder tijdsbepaling
* **Definitie**: Een tijdsbepaling is een toekomstige en zekere gebeurtenis (een tijdstip) waarvan de verbintenis afhankelijk wordt gemaakt.
* **Soorten tijdsbepalingen**:
* **Opschortende tijdsbepaling**: De verbintenis wordt pas opeisbaar vanaf een bepaald tijdstip (artikel 5.149 BW).
* **Uitdovende tijdsbepaling**: De verbintenis eindigt op een bepaald tijdstip. Het verschil met een ontbindende voorwaarde is de zekerheid van de gebeurtenis.
### 2.5 Andere indelingen en kenmerken
#### 2.5.1 Verbintenissen met betrekking tot een zaak
* **Zakelijke contracten**: Contracten die pas tot stand komen door de overhandiging van de zaak (artikel 5.5, derde lid BW).
* **Zakelijke rechten**: Subjectieve vermogensrechten die rechtstreeks op een zaak betrekking hebben (in tegenstelling tot vorderingsrechten die een rechtsband tussen personen creëren).
#### 2.5.2 Aansprakelijkheid en verbintenissen
* **Contractuele aansprakelijkheid**: Ontstaat uit de niet-nakoming van een contractuele verbintenis (Boek 5 BW).
* **Buitencontractuele aansprakelijkheid**: Ontstaat uit een fout die schade veroorzaakt en waarvoor geen contractueel verband bestaat (Boek 6 BW).
* **Samenloop van aansprakelijkheid**: Na 1 januari 2025 is samenloop van contractuele en buitencontractuele aansprakelijkheid mogelijk tussen medecontractanten, met uitzonderingen (artikel 6.3 BW).
> **Tip:** Bij het analyseren van een casus is het cruciaal om eerst na te gaan of er een contractueel verband bestaat. Dit bepaalt de toepasselijke juridische grondslag voor de aansprakelijkheid.
#### 2.5.3 Verbintenissen en hun bewijs
Het bewijs van verbintenissen is essentieel en hangt af van de aard van de rechtshandeling en de waarde ervan (artikel 8.1 e.v. BW).
* **Bewijsmiddelen**: Ondertekend geschrift, getuigenis, feitelijk vermoeden, bekentenis, eed.
* **Bewijsstelsels**: Vrij bewijsstelsel (alles mag bewezen worden met alle middelen) en gereglementeerd bewijsstelsel (specifieke bewijsmiddelen vereist, bv. een ondertekend geschrift boven een bepaalde waarde).
* **Bewijslast**: De partij die zich op een rechtshandeling of feit beroept, moet het bewijs leveren.
### 2.6 Belangrijke terminologie
* **Schuldenaar**: Degene die een prestatie verschuldigd is.
* **Schuldeiser**: Degene die gerechtigd is een prestatie te vorderen.
* **Schuldvordering**: Het recht van de schuldeiser om een prestatie te eisen.
* **Prestatie**: Het object van de verbintenis (geven, doen, niet doen).
* **Afdwingbaarheid**: De mogelijkheid om nakoming via de rechter af te dwingen.
* **Natuurlijke verbintenis**: Een morele of sociale verplichting die, indien vrijwillig nagekomen, niet kan worden teruggevorderd.
Deze indeling en de bijbehorende kenmerken bieden een gestructureerde basis voor het analyseren en toepassen van de regels inzake verbintenissen.
---
# Totstandkoming en geldigheid van contracten
Dit onderdeel behandelt de fundamentele vereisten voor een geldig contract, de verschillende fasen van contractsluiting, en de sancties die van toepassing zijn bij problemen tijdens de totstandkoming ervan.
## 3. Totstandkoming en geldigheid van contracten
### 3.1 Wat is een rechtshandeling en een contract?
Een rechtshandeling is een handeling die gericht is op het ontstaan van rechtsgevolgen. Er zijn twee soorten rechtshandelingen:
* **Eenzijdige rechtshandeling:** Dit is een wilsuiting van één persoon met de bedoeling rechtsgevolgen te creëren. De wil van één persoon volstaat om een verbintenis aan te gaan.
* **Meerzijdige rechtshandeling:** Dit vereist een wilsuiting van ten minste twee personen om juridische gevolgen te laten ontstaan. Een contract is hier een voorbeeld van.
Een contract, of overeenkomst, is een meerzijdige rechtshandeling die berust op een wilsovereenstemming tussen twee of meer personen met de intentie om rechtsgevolgen te doen ontstaan. Deze overeenkomsten zijn bindend.
### 3.2 Indeling van contracten
Contracten kunnen op verschillende manieren worden ingedeeld, wat invloed heeft op de toepasselijke regels en de gevolgen bij niet-nakoming:
* **Consensuele, vormelijke en zakelijke contracten:**
* **Consensuele contracten:** Komen vormvrij tot stand enkel door wilsovereenstemming.
* **Vormelijke contracten:** Vereisen specifieke vormvereisten of formaliteiten om geldig te zijn (bv. een notariële akte).
* **Zakelijke contracten:** Vereisen naast consensus ook de feitelijke overhandiging van het voorwerp.
* **Wederkerige en eenzijdige contracten:**
* **Wederkerige contracten:** Beide partijen zijn zowel schuldeiser als schuldenaar.
* **Eenzijdige contracten:** Slechts één partij verbindt zich.
* **Contracten onder bezwarende titel en contracten ten kosteloze titel:**
* **Contracten onder bezwarende titel:** Elke partij verkrijgt een voordeel waarvoor ze een tegenprestatie levert. Dit kan een **vergeldend contract** zijn (gelijkwaardige prestaties) of een **kanscontract** (onzekere prestatie).
* **Contracten ten kosteloze titel:** Eén partij verkrijgt een voordeel zonder tegenprestatie.
* **Onderhandelde contracten en toetredingscontracten:**
* **Onderhandelde contracten:** Partijen onderhandelen vrij over de inhoud.
* **Toetredingscontracten:** Eén partij neemt de gestandaardiseerde voorwaarden van de andere partij (vaak 'algemene voorwaarden') zonder onderhandeling aan.
* **Contracten met een consument:** Contracten waarbij één partij een consument is en de andere een professional.
* **Benoemde, onbenoemde en gemengde contracten:**
* **Benoemde contracten:** Specifiek in de wet geregeld.
* **Onbenoemde contracten:** Niet specifiek in de wet geregeld.
* **Gemengde contracten:** Combinaties van verschillende benoemde contracten.
### 3.3 Basisbeginselen van het contractenrecht
De basisprincipes van het contractenrecht zijn:
* **Wilsautonomie en contractsvrijheid:** Partijen bepalen vrij of ze contracteren, met wie en over wat.
* **Consensualisme:** De loutere wilsovereenstemming is vaak voldoende voor de totstandkoming van een contract (uitzonderingen: zakelijke en vormelijke contracten).
* **Bindende kracht:** Overeenkomsten zijn bindend voor de contractpartijen.
* **Goede trouw:** Contracten moeten te goeder trouw worden uitgevoerd.
Deze principes hebben echter grenzen, zoals regels van openbare orde, dwingend recht en de bescherming van zwakkere partijen.
### 3.4 Totstandkoming van het contract
De totstandkoming van een contract verloopt in drie fasen:
#### 3.4.1 Precontractuele fase
Tijdens de onderhandelingen kunnen partijen al bindende afspraken maken. Ook bestaat er **precontractuele aansprakelijkheid** voor foutief afbreken van onderhandelingen of schending van de informatieplicht.
* **Aanbod en aanvaarding:**
* **Aanbod:** Een voorstel dat alle essentiële bestanddelen van het beoogde contract bevat en de wil uitdrukt om gebonden te zijn.
* **Aanvaarding:** Een verklaring die instemming met het aanbod uitdrukt zonder aanvullingen of wijzigingen.
#### 3.4.2 Daadwerkelijke totstandkoming
Een contract is geldig tot stand gekomen indien aan de vier geldigheidsvereisten is voldaan:
1. **Vrije en bewuste toestemming:** De wil moet vrij zijn van wilsgebreken zoals dwaling, bedrog, geweld of misbruik van omstandigheden.
* **Dwaling:** Vergissing over een essentieel bestanddeel. Sanctie: relatieve nietigheid.
* **Bedrog:** Opzettelijke misleiding. Sanctie: relatieve nietigheid (hoofdbedrog) of schadeherstel (incidenteel bedrog).
* **Geweld:** Dwang die een redelijk persoon zou afschrikken. Sanctie: relatieve nietigheid (hoofdgeweld) of schadeherstel (incidenteel geweld).
* **Misbruik van omstandigheden (gekwalificeerde benadeling):** Exploiteren van de zwakke positie van de andere partij. Sanctie: relatieve nietigheid of aanpassing van het contract door de rechter.
2. **Bekwaamheid om contracten aan te gaan:** Partijen moeten handelingsbekwaam zijn. Handelingsonbekwamen (bv. minderjarigen zonder bijstand) kunnen contracten aangaan die relatief nietig zijn.
3. **Bepaalbaar en geoorloofd voorwerp:** De prestatie moet duidelijk zijn en mag niet strijdig zijn met de wet, openbare orde of goede zeden. Sanctie: nietigheid.
4. **Geoorloofde oorzaak:** De reden waarom partijen contracteren mag niet strijdig zijn met de wet, openbare orde of goede zeden. Sanctie: nietigheid.
#### 3.4.3 Sanctionering van problemen bij de totstandkoming
Indien een contract niet voldoet aan de geldigheidsvereisten, is het **nietig**. Nietigheid kan door de rechter worden uitgesproken, door partijen onderling worden overeengekomen, of eenzijdig worden verklaard (onder strikte voorwaarden). Gevolg is restitutie: de prestaties worden teruggegeven.
### 3.5 Verbintenissen en hun voorwerp
* **Verbintenis om iets te geven, te doen of niet te doen:** Dit zijn de mogelijke prestaties die een schuldenaar kan leveren.
* **Inspanningsverbintenis vs. Resultaatsverbintenis:**
* **Resultaatsverbintenis:** De schuldenaar garandeert een bepaald resultaat. Bij niet-nakoming moet hij overmacht bewijzen.
* **Inspanningsverbintenis (middelenverbintenis):** De schuldenaar verbindt zich tot redelijke inspanningen. De schuldeiser moet bewijzen dat de schuldenaar onzorgvuldig was.
* **Deelbare en ondeelbare verbintenissen:**
* **Deelbare verbintenis:** De prestatie kan in delen worden uitgevoerd.
* **Ondeelbare verbintenis:** De prestatie moet in haar geheel worden uitgevoerd.
* **Verbintenissen met meerdere voorwerpen:** Cumulatieve (alles moet), alternatieve (één van de prestaties) of subsidiaire (alternatieve prestatie ter bevrijding) verbintenissen.
* **Hoofdverbintenis en secundaire verbintenis:** Belangrijkste prestatie versus ondergeschikte prestatie.
### 3.6 Verbintenissen met meerdere schuldeisers of schuldenaars
* **Passieve pluraliteit (meerdere schuldenaars):**
* **Deelbare verbintenis:** De schuld wordt in gelijke delen verdeeld.
* **Hoofdelijke verbintenis:** Elke schuldenaar staat in voor het geheel; de schuldeiser kan één schuldenaar voor de hele schuld aanspreken.
* **Ondeelbare verbintenis:** De hele prestatie moet door elke schuldenaar worden geleverd.
* **Verbintenis in solidum:** Meerdere personen dragen bij tot dezelfde schade, elk voor het geheel, ook al hebben ze elk afzonderlijk een fout begaan.
* **Actieve pluraliteit (meerdere schuldeisers):** De schuldeisers moeten de schuld delen.
### 3.7 Verbintenissen met bijzondere modaliteiten
* **Verbintenis onder voorwaarde:** De verbintenis is afhankelijk van een toekomstige en onzekere gebeurtenis (opschortende of ontbindende voorwaarde).
* **Verbintenis onder tijdsbepaling:** De verbintenis wordt opeisbaar op een bepaald tijdstip (opschortende tijdsbepaling) of eindigt op een bepaald tijdstip (uitdovende tijdsbepaling).
### 3.8 De niet-nakoming van het contract
Bij niet-nakoming van een contract kan de schuldeiser verschillende sancties inroepen:
* **Ingebrekestelling:** Een formele aanmaning aan de schuldenaar om na te komen.
* **Niet-uitvoeringsexceptie (ENAC):** De schuldeiser schort zijn eigen verbintenis op totdat de wederpartij haar verbintenis nakomt.
* **Retentierecht:** Het recht om een goed bij te houden totdat de schuld met betrekking tot dat goed is voldaan.
* **Sancties:**
* **Uitvoering in natura:** De schuldenaar wordt gedwongen de contractuele prestatie te leveren. Dit kan via dwangsom, gedwongen uitvoering door een derde, etc.
* **Herstel van de schade:** Vervangende schadevergoeding in geld of herstel in natura.
* **Ontbinding van het contract:** Beëindiging van het contract wegens een ernstige wanprestatie.
* **Prijsvermindering:** Enkel bij contracten waarvoor de wet dit voorziet.
**Overmacht** (onmogelijkheid, onvoorzienbaar en onvermijdbaar, niet aan de schuldenaar te wijten) bevrijdt de schuldenaar van zijn aansprakelijkheid.
### 3.9 Contractuele bedingen gerelateerd aan niet-nakoming
Partijen kunnen in het contract specifieke clausules opnemen:
* **Overmachts- en imprevisiebedingen:** Regelen de gevolgen van veranderende omstandigheden.
* **Ontbindende bedingen:** Maken vooraf de ontbinding mogelijk bij bepaalde wanprestaties.
* **Bevrijdingsbedingen (exoneratiebedingen):** Beperken of sluiten de aansprakelijkheid van een partij uit. Deze worden restrictief geïnterpreteerd en zijn ongeldig bij opzettelijke fout, aantasting van leven/integriteit, of uitholling van het contract.
* **Schadebedingen:** Forfaitaire bepaling van de schadevergoeding bij niet-nakoming.
* **Interestbedingen:** Bepalen de rente bij laattijdige betaling.
### 3.10 Andere gronden van tenietgaan van het contract
Naast vrijwillige nakoming en niet-nakoming, kan een contract tenietgaan door:
* **Nietigverklaring:** Gevolg van een ongeldige totstandkoming.
* **Ontbinding:** Wegens toerekenbare niet-nakoming.
* **Overmacht:** Bij blijvende onmogelijkheid.
* **Vervulling van een ontbindende voorwaarde of tijdsbepaling.**
* **Opzegging:** Indien wettelijk of contractueel toegelaten.
* **Herroeping:** Binnen de wettelijke of contractuele termijn.
### 3.11 Gevolgen van het contract voor derden
* **Principe van relativiteit:** Contracten binden enkel de contractpartijen.
* **Uitzonderingen:**
* **Derdenbeding:** Een beding ten gunste van een derde die hierdoor een eigen recht verkrijgt.
* **Rechtstreekse vordering:** De wet kent een schuldeiser een eigen vorderingsrecht toe op de schuldenaar van zijn schuldenaar.
* **Sterkmaking:** Belofte dat een derde een prestatie zal leveren (niet bindend voor de derde, enkel voor de belover).
* **Kettingbeding:** Contractuele clausule die een partij oplegt om in toekomstige contracten bepaalde verbintenissen door te geven.
* **Tegenwerpelijkheid van contracten aan derden:** Het bestaan van een contract is kenbaar voor derden. Zij moeten het respecteren. Dit is relevant bij bv. dubbele verkoop of huurcontracten met vaste datum.
* **Derdenmedeplichtigheid aan contractbreuk:** Een derde die actief deelneemt aan de contractbreuk van een partij, terwijl hij kennis had van de contractuele verbintenis, kan aansprakelijk zijn.
### 3.12 Verbintenissen uit rechtsfeiten
Dit zijn verbintenissen die ontstaan zonder dat er een contract is:
* **Oneigenlijke contracten (quasi-contracten):** Geoorloofde daden die een verbintenis doen ontstaan.
* **Zaakwaarneming:** Iemand neemt vrijwillig en nuttig de zaken van een ander waar.
* **Onverschuldigde betaling:** Een betaling zonder schuld. De ontvanger moet teruggeven.
* **Ongerechtvaardigde verrijking:** Een vermogensverschuiving zonder juridische oorzaak.
* **Verbintenissen uit tot aansprakelijkheid leidende feiten (onrechtmatige daad):** Schending van een zorgvuldigheidsnorm die schade veroorzaakt.
* **Aansprakelijkheid voor eigen daad (persoonlijke aansprakelijkheid):** Vereist een fout (schending van een wettelijke norm of zorgvuldigheidsnorm).
* **Aansprakelijkheid voor andermans daad (kwalitatieve aansprakelijkheid):** Men is aansprakelijk voor de fouten van anderen, bv. ouders voor hun minderjarige kinderen, aanstellers voor hun aangestelden. Deze aansprakelijkheid is vaak foutloos (geen tegenbewijs mogelijk).
* **Aansprakelijkheid voor gebrekkige zaken en dieren:** De bewaarder is aansprakelijk voor schade veroorzaakt door een gebrek in de zaak of door het dier. Dit is een foutloze aansprakelijkheid.
**Oorzakelijk verband** en **schade** zijn steeds vereist voor aansprakelijkheid. Bij meerdere aansprakelijken kan er **aansprakelijkheid in solidum** ontstaan.
### 3.13 Bewijs van verbintenissen
De bewijsregels zijn grotendeels aanvullend recht.
* **Bewijslast:** Wie stelt, moet bewijzen.
* **Bewijsmiddelen:** Geschrift (authentiek of onderhands), getuigenis, feitelijk vermoeden, bekentenis, eed.
* **Bewijswaarde:** De rechter beoordeelt de overtuigingskracht van bewijsmiddelen. Een ondertekend geschrift heeft een hogere bewijswaarde dan een getuigenis.
* **Vrij bewijsstelsel vs. Gereglementeerd bewijsstelsel:** Afhankelijk van de aard en waarde van de rechtshandeling. Voor rechtshandelingen boven een bepaalde waarde geldt een gereglementeerd bewijsstelsel dat vaak een ondertekend geschrift vereist.
### 3.14 Interpretatie van rechtshandelingen en kwalificatie van contracten
* **Interpretatieregel:** De rechter moet de gemeenschappelijke bedoeling van de partijen nagaan, eerder dan de letterlijke tekst.
* **Kwalificatie:** De rechter bepaalt tot welke categorie een contract behoort, indien nodig door herkwalificatie.
### 3.15 Overdracht van verbintenissen
* **Actieve overdracht (cessie):** De schuldeiser draagt zijn vorderingsrecht over aan een derde.
* **Passieve overdracht (schuldoverdracht):** De schuldenaar draagt zijn verbintenis over aan een derde. Dit vereist instemming van de schuldeiser.
* **Contractoverdracht:** De gehele contractspositie wordt overgedragen.
### 3.16 Nakoming van de verbintenis
* **Betaling:** Vrijwillige uitvoering van de verbintenis.
* **Moratoire en compensatoire interest:** Rente verschuldigd bij laattijdige betaling.
* **Sancties bij niet-nakoming:** Ingebrekestelling, uitvoering in natura, herstel van schade, opschortingsrecht, ontbinding (voor contracten).
* **Tenietgaan van verbintenissen:** Door betaling, schuldvernieuwing, kwijtschelding, schuldvergelijking, schuldvermenging, verjaring, etc.
---
# Nakoming, niet-nakoming en tenietgaan van verbintenissen
Oké, hier is de gedetailleerde en uitgebreide studiehandleiding voor het onderwerp "Nakoming, niet-nakoming en tenietgaan van verbintenissen", gebaseerd op de verstrekte documentatie, met strikte naleving van alle opmaak- en inhoudsvereisten.
## 4. Nakoming, niet-nakoming en tenietgaan van verbintenissen
Dit onderwerp behandelt de gevolgen van contracten, de verschillende sancties bij niet-nakoming, de oorzaken voor het tenietgaan van verbintenissen en de bewijsregels die hierbij komen kijken.
### 4.1 Wat is een rechtshandeling?
Een rechtshandeling is een handeling die gericht is op het teweegbrengen van rechtsgevolgen. Er zijn twee soorten rechtshandelingen:
* **Eenzijdige rechtshandeling:** Een wilsuiting van één persoon met de bedoeling om rechtsgevolgen te creëren.
* **Meerzijdige rechtshandeling:** Een wilsuiting van ten minste twee personen, met de bedoeling rechtsgevolgen te doen ontstaan. Dit is de basis van een contract.
### 4.2 Verbintenissen en hun bronnen
Verbintenissen zijn rechtsbanden op grond waarvan een schuldeiser van een schuldenaar, indien nodig in rechte, de uitvoering van een prestatie mag eisen. Ze creëren een juridische verplichting tussen personen.
#### 4.2.1 Bronnen van verbintenissen
Verbintenissen ontstaan uit:
* **Rechtshandelingen:**
* Eenzijdige rechtshandelingen (bv. een testament).
* Meerzijdige rechtshandelingen (contracten).
* **Rechtsfeiten:**
* Oneigenlijke contracten (quasi-contracten), zoals zaakwaarneming, onverschuldigde betaling en ongerechtvaardigde verrijking.
* Onrechtmatige daad (fout die schade veroorzaakt).
* De wet.
#### 4.2.2 De verbintenis: een rechtsband tussen personen
Een verbintenis creëert een rechtsband tussen personen, die natuurlijke personen of rechtspersonen kunnen zijn. De kern van een verbintenis is een prestatie die in geld waardeerbaar is en afdwingbaar voor een rechtbank.
#### 4.2.3 De prestatie als voorwerp van de verbintenis
De prestatie kan erin bestaan iets te geven, iets te doen of iets niet te doen.
#### 4.2.4 Afdwingbaarheid van verbintenissen
Een verbintenis is afdwingbaar; dit onderscheidt zich van louter morele of vriendschappelijke toezeggingen. Bij niet-nakoming kan de schuldeiser naleving afdwingen, desnoods via de rechter.
#### 4.2.5 Natuurlijke verbintenis
Een natuurlijke verbintenis is een verbintenis die wel in rechte niet afdwingbaar is, maar die, indien ze toch vrijwillig wordt nagekomen, niet kan worden teruggevorderd.
### 4.3 Indeling van verbintenissen
Verbintenissen kunnen op verschillende manieren worden ingedeeld:
#### 4.3.1 Verbintenissen en hun bron
* **Rechtshandelingen:** Eenzijdig of meerzijdig.
* **Rechtsfeiten:** Oneigenlijke contracten, onrechtmatige daad.
#### 4.3.2 Verbintenissen en hun aard
* **Economisch of burgerlijk karakter:** Relevant voor de toepasselijke wetgeving (bv. Wetboek Economisch Recht voor ondernemingen).
* **Persoonsgebonden karakter (intuitu personae):** De verbintenis kan niet door een derde worden uitgevoerd, wat blijkt uit de aard van de verbintenis of de bedoeling van de partijen. Bij overlijden van de schuldenaar kan de verbintenis vervallen.
#### 4.3.3 Verbintenissen en hun voorwerp
* **Iets te geven, te doen of niet te doen:** Bepaalt hoe de nakoming kan worden afgedwongen.
* **Inspanningsverbintenis vs. Resultaatverbintenis:** Cruciaal bij aansprakelijkheid. Bij een resultaatverbintenis moet de schuldenaar overmacht bewijzen; bij een inspanningsverbintenis moet de schuldeiser aantonen dat de schuldenaar onvoldoende inspanningen heeft geleverd.
* **Deelbare vs. Ondeelbare verbintenis:** Bepaalt of de prestatie in delen kan worden uitgevoerd. Ondeelbaarheid kan voortvloeien uit de aard van de prestatie, de wet of het contract.
* **Verbintenis met meerdere voorwerpen:**
* **Cumulatieve verbintenissen:** Alle prestaties moeten worden uitgevoerd.
* **Alternatieve verbintenis:** Slechts één van de prestaties moet worden uitgevoerd.
* **Subsidiaire verbintenis:** Een hoofdprestatie met een alternatieve bevrijdingsmogelijkheid.
* **Hoofdverbintenis – secundaire verbintenis:** Aangeeft de hiërarchie van de prestaties.
#### 4.3.4 Verbintenissen met meerdere schuldeisers of schuldenaars (pluraliteit)
Dit kan leiden tot:
* **Deelbare verbintenissen:** De schuld wordt verdeeld in evenredige delen tussen de schuldenaars. De schuldeiser moet elke schuldenaar voor zijn deel aanspreken, wat nadelig is bij insolvabiliteit van één van hen.
* **Ondeelbare verbintenissen:** De prestatie moet in haar geheel worden uitgevoerd.
* **Hoofdelijke verbintenissen:** De schuldeiser kan elk van de schuldenaars aanspreken voor het geheel. Dit kan voortvloeien uit de wet of uit een contract. Ingebrekestelling of verjaringstuiting t.o.v. één schuldenaar werkt door t.o.v. alle schuldenaars.
* **Verbintenissen in solidum:** Ontstaat wanneer meerdere personen, elk afzonderlijk foutief, hebben bijgedragen tot dezelfde schade. Elke schuldenaar staat in voor het geheel, maar ze vertegenwoordigen elkaar niet onderling.
#### 4.3.5 Verbintenissen met bijzondere modaliteiten
* **Verbintenis onder voorwaarde:** Afhankelijk van een toekomstige en onzekere gebeurtenis (opschortende of ontbindende voorwaarde). De voorwaarde mag niet strijdig zijn met dwingend recht of openbare orde, en mag geen onmogelijke gebeurtenis zijn.
* **Verbintenis onder tijdsbepaling:** De uitvoering is gebonden aan een bepaald tijdstip (opschortende of uitdovende tijdsbepaling).
### 4.4 De totstandkoming van het contract
De totstandkoming van een contract verloopt in drie fasen:
#### 4.4.1 Precontractuele fase
Deze fase start met onderhandelingen. Er is een principe van onderhandelingsvrijheid, maar ook tijdens deze fase kunnen al bindende afspraken gemaakt worden. Er kan ook sprake zijn van precontractuele aansprakelijkheid bij bijvoorbeeld het foutief afbreken van onderhandelingen of schending van de informatieplicht.
#### 4.4.2 Aanbod en aanvaarding
* **Aanbod:** Een voorstel tot contracteren dat alle essentiële en substantiële bestanddelen van het beoogde contract bevat en de wil van de aanbieder om gebonden te zijn impliceert.
* **Aanvaarding:** Een verklaring of gedraging die instemming met het aanbod uitdrukt, zonder aanvullingen of wijzigingen.
#### 4.4.3 De vier geldigheidsvoorwaarden van contracten
Een contract is geldig indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:
1. **Vrije en bewuste toestemming:** De wil om zich te verbinden moet vrij zijn van wilsgebreken zoals dwaling, bedrog, geweld of misbruik van omstandigheden. Bij gebreke hieraan kan het contract relatief nietig worden verklaard, tenzij de vertrouwensleer de tegenpartij beschermt.
2. **Bekwaamheid van elke partij:** Partijen moeten handelingsbekwaam zijn om contracten aan te gaan. Minderjarigen en personen met een geestesstoornis kunnen beperkt handelingsbekwaam zijn. De sanctie is relatieve nietigheid.
3. **Bepaalbaar en geoorloofd voorwerp:** De prestatie die het voorwerp uitmaakt, moet bepaalbaar en wettelijk toegelaten zijn. Strijdigheid met dwingend recht leidt tot relatieve nietigheid, strijdigheid met openbare orde of goede zeden tot absolute nietigheid.
4. **Geoorloofde oorzaak:** De reden waarom het contract wordt gesloten, mag niet strijdig zijn met dwingend recht, openbare orde of goede zeden.
#### 4.4.4 Sanctionering van problemen bij de totstandkoming
Contracten die niet voldoen aan de geldigheidsvereisten zijn nietig. Nietigheid moet door een rechter worden uitgesproken of door de partijen worden overeengekomen, tenzij eenzijdige buitengerechtelijke nietigverklaring mogelijk is. Dit leidt tot restitutie van de verrichte prestaties.
### 4.5 Gevolgen van het contract
#### 4.5.1 Bindende kracht van het contract
Contracten verbinden partijen als een wet (artikel 5.69 BW). Ze kunnen niet eenzijdig worden gewijzigd, tenzij wettelijk of contractueel voorzien. De rechter kan de inhoud van het contract wel interpreteren of herkwalificeren.
#### 4.5.2 Goede trouw
Partijen moeten contracten te goeder trouw uitvoeren (artikel 5.71 BW), wat inhoudt dat ze fair moeten spelen en rechtsmisbruik vermijden.
#### 4.5.3 Gevolgen van het contract voor derden
* **Principe van relativiteit (artikel 5.103 BW):** Contracten binden enkel de contractpartijen en hebben geen gevolgen voor derden.
* **Uitzonderingen:**
* **Derdenbeding (artikel 5.107 BW):** Een beding ten gunste van een derde, die hierdoor een rechtstreeks recht krijgt tegen de belover.
* **Rechtstreekse vordering (artikel 5.110 BW):** Een wettelijk toegekend recht van een schuldeiser om zich rechtstreeks te richten tot de schuldenaar van zijn schuldenaar.
* **Sterkmaking (artikel 5.106 BW):** Een partij belooft dat een derde een prestatie zal verrichten. Indien de derde dit niet doet, is de belover aansprakelijk voor de schade.
* **Tegenwerpelijkheid:** Het bestaan van een contract is tegenwerpelijk aan derden, die er rekening mee moeten houden.
### 4.6 Nakoming van de verbintenis
De nakoming van een verbintenis gebeurt door betaling.
#### 4.6.1 Betaling
Betaling is een eenzijdige rechtshandeling waarbij de schuldenaar zijn verbintenis vrijwillig uitvoert. Het kan gedwongen worden indien de schuldenaar niet vrijwillig nakomt. De betaling moet gebeuren aan de schuldeiser of diens vertegenwoordiger.
#### 4.6.2 Plaats en tijd van betaling
Deze worden bepaald door het contract, of bij gebreke daaraan, door de wettelijke regels (bv. woonplaats schuldenaar, opeisbaarheid).
#### 4.6.3 Geldelijke verbintenissen
Bij geldschulden is de schuldenaar moratoire interest verschuldigd vanaf de ingebrekestelling. De interestvoet kan wettelijk of conventioneel bepaald zijn.
### 4.7 Niet-nakoming van de verbintenis
Niet-nakoming betekent dat de verbintenis niet, onvolledig, gebrekkig of te laat wordt uitgevoerd.
#### 4.7.1 Toerekenbare niet-nakoming (wanprestatie)
Dit gebeurt wanneer de niet-nakoming te wijten is aan de schuldenaar (fout of aansprakelijkheid). De schuldeiser kan dan contractuele sancties eisen.
* **Contractuele fout:** Elke schending van een contractuele verplichting. De lichtste fout volstaat.
* **Stappenplan voor de schuldeiser:**
1. **Ingebrekestelling:** Een formele kennisgeving aan de schuldenaar om nakoming te eisen. Dit is meestal een vereiste om sancties te kunnen inroepen.
2. **Niet-uitvoeringsexceptie (ENAC):** In wederkerige contracten kan de schuldeiser zijn eigen verbintenis opschorten zolang de schuldenaar niet nakomt.
3. **Retentierecht:** Het recht om een zaak bij te houden tot een schuld met betrekking tot die zaak is voldaan.
#### 4.7.2 Sancties bij toerekenbare niet-nakoming
De schuldeiser kan kiezen uit:
* **Uitvoering in natura:** De verbintenis wordt alsnog uitgevoerd, desnoods door een derde op kosten van de schuldenaar.
* **Herstel van de schade:** De schade wordt vergoed, in geld (vervangende schadevergoeding) of in natura. De schade moet integraal hersteld worden.
* **Ontbinding van het contract:** Het contract wordt beëindigd wegens een ernstige wanprestatie. Dit kan gerechtelijk of buitengerechtelijk gebeuren (ontbindend beding).
* **Prijsvermindering:** Indien de niet-nakoming niet ernstig genoeg is voor ontbinding, kan de prijs verminderd worden.
#### 4.7.3 Contractuele bedingen inzake niet-nakoming
Partijen kunnen contractueel afspraken maken over overmacht, ingebrekestelling, ontbinding en aansprakelijkheidsbeperkingen (bevrijdingsbedingen). De geldigheid van deze bedingen is echter aan wettelijke beperkingen gebonden, vooral ter bescherming van de zwakkere partij.
#### 4.7.4 Ontoerekenbare niet-nakoming (overmacht)
Dit gebeurt wanneer de nakoming onmogelijk wordt gemaakt door omstandigheden buiten de wil van de schuldenaar (bv. onvoorziene en onvermijdbare gebeurtenissen).
* **Voorwaarden:** Onmogelijkheid, ontoerekenbaarheid, extern karakter, onvoorzienbaar en onvermijdbaar.
* **Gevolgen:** De schuldenaar is bevrijd van zijn verbintenis; het contract kan (tijdelijk) worden opgeschort of ontbonden indien de onmogelijkheid blijvend is.
### 4.8 Tenietgaan van verbintenissen
Verbintenissen kunnen op verschillende manieren tenietgaan:
#### 4.8.1 Vrijwillige nakoming
De verbintenis gaat teniet door correcte uitvoering.
#### 4.8.2 Niet-nakoming van het contract
Dit leidt tot contractuele aansprakelijkheid of ontbinding.
#### 4.8.3 Andere gronden van tenietgaan
* **Nietigverklaring van het contract:** Door gebreken bij de totstandkoming.
* **Uitwerking van een ontbindende voorwaarde of uitdovende tijdsbepaling.**
* **Schuldvernieuwing (novatie):** Een bestaande verbintenis wordt vervangen door een nieuwe.
* **Kwijtschelding van schuld:** De schuldeiser schenkt de schuld.
* **Schuldvergelijking (compensatie):** Twee wederzijdse schulden heffen elkaar op.
* **Verval van het voorwerp:** De prestatie wordt onmogelijk (bv. door overmacht).
* **Schuldvermenging:** De hoedanigheid van schuldeiser en schuldenaar vallen samen.
* **Opzegging:** Een contract kan, indien wettelijk of contractueel toegestaan, eenzijdig worden beëindigd.
### 4.9 Bewijs van verbintenissen
De bewijsregels bepalen hoe het bestaan en de inhoud van een verbintenis of feit kunnen worden aangetoond.
#### 4.9.1 Basisbegrippen en -regels
* **Bewijslast:** De partij die zich op een feit of recht beroept, moet dit bewijzen.
* **Medewerkingsplicht:** Partijen moeten meewerken aan de bewijsvoering.
* **Bewijsrisico:** Bij twijfel wordt de partij met de bewijslast in het ongelijk gesteld.
* **Bewijsstandaard:** De mate van zekerheid die vereist is (zeker bewijs of waarschijnlijkheid).
#### 4.9.2 Bewijsmiddelen
De wet voorziet in verschillende bewijsmiddelen:
* **Ondertekend geschrift:** Een akte (authentiek of onderhands) met een handtekening. Vereist voor rechtshandelingen boven een bepaalde waarde ($3.500,00 euro).
* **Getuigenis:** Verklaring van een derde.
* **Feitelijk vermoeden:** Afleiding van een onbekend feit uit een bekend feit door de rechter.
* **Bekentenis:** Een partij erkent de juistheid van een feit.
* **Eed:** Een plechtige bevestiging voor de rechter.
#### 4.9.3 Bewijsstelsels
* **Vrij bewijsstelsel:** Alle bewijsmiddelen zijn toegelaten en de rechter beoordeelt vrij hun waarde (bv. voor feiten, ondernemingszaken).
* **Gereglementeerd bewijsstelsel:** De wet bepaalt welke bewijsmiddelen zijn toegelaten en hun bewijswaarde (bv. voor rechtshandelingen boven een bepaalde waarde).
#### 4.9.4 Interpretatie van rechtshandelingen
Bij twijfel over de betekenis van een contract moet de gemeenschappelijke bedoeling van de partijen worden nagegaan, eerder dan de letterlijke bewoordingen. Goede trouw speelt hierbij een rol.
### 4.10 Aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad (buitencontractuele aansprakelijkheid)
Dit regime regelt de schade die wordt veroorzaakt buiten een contractuele relatie. Het wordt geregeld in Boek 6 BW.
#### 4.10.1 Basisprincipes
* **Foutaansprakelijkheid (artikel 6.5 BW):** Iemand is aansprakelijk voor schade die hij door zijn fout aan een ander veroorzaakt. Een fout is de schending van de algemene zorgvuldigheidsnorm, beoordeeld aan de hand van een voorzichtig en redelijk persoon.
* **Kwalitatieve aansprakelijkheid:** Aansprakelijkheid die voortvloeit uit een bepaalde hoedanigheid (bv. ouders voor hun minderjarige kinderen, aanstellers voor hun aangestelden). Dit is vaak foutloze aansprakelijkheid.
* **Schade:** Bestaat uit economische (patrimoniale) en niet-economische (extrapatrimoniale) gevolgen van de aantasting van een juridisch beschermd belang.
* **Oorzakelijk verband:** Er moet een causaal verband zijn tussen het feit en de schade (conditio sine qua non-test, equivalentieleer).
#### 4.10.2 Soorten aansprakelijkheid
* **Persoonlijke aansprakelijkheid:** Voor eigen daad.
* **Kwalitatieve aansprakelijkheid:** Voor andermans daad of voor gebrekkige zaken/dieren.
#### 4.10.3 Aansprakelijkheid voor andermans daad
* **Ouders voor hun kinderen:** Vaak foutloze aansprakelijkheid voor minderjarigen onder 16 jaar.
* **Toezichthouders en onderwijsinstellingen:** Aansprakelijk mits een weerlegbaar vermoeden van fout in het toezicht.
* **Aansteller voor aangestelden (artikel 6.14 BW):** Foutloze aansprakelijkheid voor fouten van aangestelden tijdens en naar aanleiding van hun functie.
* **Rechtspersonen voor hun bestuursorganen (artikel 6.15 BW):** Foutloze aansprakelijkheid.
#### 4.10.4 Aansprakelijkheid voor zaken en dieren
* **Gebrekkige zaak (artikel 6.16 BW):** De bewaarder van een zaak is foutloos aansprakelijk indien de zaak een gebrek vertoont dat schade veroorzaakt.
* **Dieren (artikel 6.17 BW):** De bewaarder van een dier is foutloos aansprakelijk indien het dier schade veroorzaakt.
#### 4.10.5 Samenloop van contractuele en buitencontractuele aansprakelijkheid
Sinds Boek 6 BW is samenloop mogelijk; de benadeelde kan kiezen tussen de rechtsgronden, rekening houdend met de verweermiddelen die uit het contract voortvloeien. Er zijn echter uitzonderingen, met name bij aantasting van fysieke of psychische integriteit of opzettelijke fout.
### 4.11 Tenietgaan van verbintenissen
Verbintenissen kunnen tenietgaan door:
* **Nakoming (betaling).**
* **Niet-nakoming (met sancties zoals uitvoering in natura, schadeherstel of ontbinding).**
* **Overmacht (ontoerekenbare niet-nakoming).**
* **Schuldvernieuwing.**
* **Kwijtschelding van schuld.**
* **Schuldvergelijking.**
* **Verval van het voorwerp.**
* **Schuldvermenging.**
* **Verjaring.**
### 4.12 Bijzondere wetgeving
Naast het Burgerlijk Wetboek bevatten specifieke wetten (bv. Vlaams Woninghuurdecreet) ook regels inzake verbintenissenrecht. De bijzondere regel heeft voorrang op de algemene regel.
---
**Belangrijke opmerkingen voor het studeren:**
* **Definities zijn cruciaal:** Zorg dat je de definities van kernbegrippen zoals 'verbintenis', 'rechtshandeling', 'overmacht', 'fout' en 'schade' perfect kent.
* **Structureel denken:** Begrijp de indelingen van verbintenissen en aansprakelijkheden; dit helpt bij het structureren van je kennis.
* **Onderscheid contractuele vs. buitencontractuele aansprakelijkheid:** Dit is een fundamenteel onderscheid dat de basis vormt voor de analyse van veel casussen.
* **Gevolgen van niet-nakoming:** Ken de verschillende sancties en hun toepassingsvoorwaarden.
* **Bewijsrecht:** Begrijp welke bewijsmiddelen in welke situaties toelaatbaar zijn en wat hun bewijswaarde is.
* **Casus oplossen:** Pas de geleerde principes systematisch toe op concrete situaties. Analyseer eerst de aard van de verbintenis/relatie (contractueel of buitencontractueel), identificeer de feiten, de schade, de oorzaak en de mogelijke aansprakelijken, en pas vervolgens de relevante wettelijke bepalingen toe.
Met deze gedetailleerde samenvatting heb je een stevige basis om het onderwerp "Nakoming, niet-nakoming en tenietgaan van verbintenissen" te beheersen. Succes met je studie!
---
# Aansprakelijkheidsrecht
Hier is een gedetailleerde studiehandleiding over aansprakelijkheidsrecht, gebaseerd op de verstrekte documentatie:
## 5. Aansprakelijkheidsrecht
Het aansprakelijkheidsrecht regelt de gevolgen van schade die wordt veroorzaakt door een fout of een aan de wet toegerekend feit, waarbij de plicht ontstaat om de geleden schade te vergoeden.
### 5.1 Verbintenissen en hun bronnen
Een verbintenis is een rechtsband op grond waarvan een schuldeiser van een schuldenaar, indien nodig in rechte, de uitvoering van een prestatie mag eisen. Deze juridische verplichting tussen twee of meer personen heeft een aantal eigenschappen:
* Het creëert een rechtsband tussen personen (natuurlijke of rechtspersonen).
* De prestatie die het voorwerp van de verbintenis vormt, moet in geld waardeerbaar zijn.
* De verbintenis is afdwingbaar, wat betekent dat naleving via een rechter kan worden afgedwongen.
Verbintenissen kunnen ontstaan uit:
* **Rechtshandelingen:**
* **Eenzijdige rechtshandelingen:** Een wilsuiting van één persoon met de bedoeling rechtsgevolgen te creëren.
* **Meerzijdige rechtshandelingen (contracten):** Een wilsovereenstemming tussen ten minste twee personen met de bedoeling rechtsgevolgen te doen ontstaan.
* **Rechtsfeiten:**
* **Oneigenlijke contracten (quasi-contracten):** Geoorloofde daden waaruit een verbintenis ontstaat ten laste van de persoon die er voordeel uit haalt zonder er recht op te hebben. Dit omvat zaakwaarneming, onverschuldigde betaling en ongerechtvaardigde verrijking.
* **Onrechtmatige daad:** Een fout die bij een ander persoon schade veroorzaakt, wat leidt tot een verbintenis tot schadevergoeding. Dit is de basis van buitencontractuele aansprakelijkheid.
* **De wet:** Bepaalde verbintenissen worden rechtstreeks door de wet bepaald.
#### 5.1.1 Indeling van verbintenissen
Verbintenissen kunnen op verschillende manieren worden ingedeeld:
* **Naar hun bron:** Rechtshandelingen (eenzijdig, meerzijdig) of rechtsfeiten (oneigenlijke contracten, onrechtmatige daad).
* **Naar hun aard:**
* **Economisch of burgerlijk karakter:** Relevant voor de toepasselijke regelgeving (bv. Wetboek Economisch Recht).
* **Persoonsgebonden (intuitu personae) of niet-persoonsgebonden:** Bepaalt of de schuldenaar zich kan laten vervangen.
* **Naar hun voorwerp:**
* **Verbintenis om iets te geven, te doen, of niet te doen.**
* **Inspanningsverbintenis vs. resultaatverbintenis:** Cruciaal bij aansprakelijkheidsproblemen. Bij een resultaatverbintenis moet het resultaat behaald worden; bij een inspanningsverbintenis moet de schuldenaar redelijke inspanningen leveren.
* **Deelbare vs. ondeelbare verbintenis:** Afhankelijk van of de prestatie in delen kan worden uitgevoerd.
* **Verbintenis met meerdere voorwerpen:** Cumulatieve, alternatieve of subsidiaire verbintenissen.
* **Hoofdverbintenis – secundaire verbintenis.**
* **Naar hun modaliteiten:**
* **Verbintenis onder voorwaarde:** Afhankelijk van een toekomstige en onzekere gebeurtenis.
* **Verbintenis onder tijdsbepaling:** Afhankelijk van een toekomstige en zekere gebeurtenis.
#### 5.1.2 Verbintenissen met meerdere schuldeisers of schuldenaars
Dit kan leiden tot actieve pluraliteit (meerdere schuldeisers) of passieve pluraliteit (meerdere schuldenaars).
* **Deelbare verbintenissen:** De schuld wordt verdeeld over de schuldenaars. De schuldeiser kan van elke schuldenaar slechts het deel vorderen. Dit brengt nadelen mee voor de schuldeiser bij insolvabiliteit van een schuldenaar.
* **Ondeelbare verbintenissen:** De prestatie moet in haar geheel worden uitgevoerd.
* **Hoofdelijke verbintenissen:** De schuldeiser kan elke schuldenaar aanspreken voor het geheel van de schuld. Dit ontstaat uit de wet of een contract. De schuldenaars onderling zijn gehouden tot hun bijdrage, en de volledige betaler heeft regresrecht. Ingebrekestelling of verjaringsstuiting ten aanzien van één schuldenaar werkt ten aanzien van alle schuldenaars.
* **Verbintenissen in solidum:** Ontstaan wanneer meerdere personen, elk afzonderlijk foutief, bijdragen aan dezelfde schade. Elke schuldenaar staat in voor het geheel, maar vertegenwoordigt elkaar onderling niet. De onderlinge afrekening gebeurt op basis van de mate waarin elke fout heeft bijgedragen tot de schade.
#### 5.1.3 Verbintenissen met bijzondere modaliteiten
* **Verbintenis onder voorwaarde:** Een toekomstige en onzekere gebeurtenis bepaalt de opeisbaarheid (opschortende voorwaarde) of het einde (ontbindende voorwaarde) van de verbintenis.
* **Verbintenis onder tijdsbepaling:** Een toekomstige en zekere gebeurtenis bepaalt de opeisbaarheid (opschortende tijdsbepaling) of het einde (uitdovende tijdsbepaling) van de verbintenis.
### 5.2 Het contract
#### 5.2.1 Het ontstaan van het contract
* **Consensuele contracten:** Komen vormvrij tot stand door loutere wilsovereenstemming.
* **Vormelijke contracten:** Vereisen bepaalde vormvereisten (bv. notariële akte) om geldig te zijn.
* **Zakelijke contracten:** Vereisen de overhandiging van het voorwerp om tot stand te komen.
Contracten kunnen ook ingedeeld worden op basis van de partijen en hun verbintenissen:
* **Wederkerige contracten:** Beide partijen zijn zowel schuldeiser als schuldenaar.
* **Eenzijdige contracten:** Slechts één partij heeft verbintenissen.
* **Contracten onder bezwarende titel:** Beide partijen verkrijgen een voordeel (vergeldende of kanscontracten).
* **Contracten ten kosteloze titel:** Eén partij verkrijgt een voordeel zonder tegenprestatie.
* **Onderhandelde contracten vs. toetredingscontracten:** Standaardcontracten waarbij één partij geen invloed heeft op de inhoud.
#### 5.2.2 Geldigheidsvoorwaarden van contracten
De vier essentiële geldigheidsvoorwaarden van een contract zijn (artikel 5.27 BW):
1. **Vrije en bewuste toestemming:** De wil om zich te verbinden mag niet aangetast zijn door wilsgebreken zoals dwaling, bedrog, geweld of misbruik van omstandigheden. De vertrouwensleer kan de geldigheid van de toestemming corrigeren.
2. **Bekwaamheid om contracten aan te gaan:** Partijen moeten handelingsbekwaam zijn.
3. **Bepaalbaar en geoorloofd voorwerp:** De prestatie moet bestaan of kunnen bestaan, bepaald of bepaalbaar zijn, en wettelijk toegestaan zijn.
4. **Geoorloofde oorzaak:** De reden waarom het contract wordt aangegaan mag niet strijdig zijn met dwingend recht, openbare orde of goede zeden.
#### 5.2.3 De totstandkoming van het contract
* **Precontractuele fase:** Kenmerkt zich door onderhandelingen. Er kan precontractuele aansprakelijkheid ontstaan bij foutieve afbreking van onderhandelingen of schending van de informatieplicht.
* **Aanbod en aanvaarding:** Een aanbod is een voorstel tot contracteren met essentiële en substantiële bestanddelen. Aanvaarding is de instemming met dit aanbod.
* **Effectieve totstandkoming:** Voldoen aan de 4 geldigheidsvoorwaarden.
#### 5.2.4 Gevolgen van het contract
* **Bindende kracht (artikel 5.69 BW):** Contracten verbinden partijen en kunnen niet eenzijdig worden gewijzigd, tenzij wettelijk of contractueel toegestaan.
* **Goede trouw (artikelen 5.71 en 5.73 BW):** Contracten moeten te goeder trouw worden uitgevoerd.
* **Gevolgen voor derden:** Principe van relativiteit (artikel 5.103 BW): contracten binden alleen de contractpartijen. Uitzonderingen zijn derdenbeding, rechtstreekse vordering, sterkmaking en kettingbedingen.
#### 5.2.5 Niet-nakoming van het contract
* **Toerekenbare niet-nakoming (wanprestatie):** De schuldenaar is aansprakelijk als de niet-nakoming hem te wijten is (fout).
* **Ingebrekestelling:** Vereist om contractuele sancties te kunnen inroepen, tenzij wettelijke uitzonderingen.
* **Niet-uitvoeringsexceptie (ENAC):** Opschorting van de eigen verbintenis door de schuldeiser bij niet-nakoming door de andere partij.
* **Retentierecht:** Recht om een goed bij te houden tot de schuld is voldaan.
* **Sancties:** Uitvoering in natura, herstel van schade (vervangende schadevergoeding), ontbinding van het contract, prijsvermindering.
* **Ontbinding van het contract:** Beëindiging wegens ernstige wanprestatie. Kan gerechtelijk of buitengerechtelijk (ontbindend beding, kennisgeving) gebeuren.
* **Ontoerekenbare niet-nakoming (overmacht):** De schuldenaar is bevrijd als de niet-nakoming hem niet te wijten is (onmogelijkheid, onvoorzienbaarheid, onvermijdbaarheid). Dit leidt tot opschorting of ontbinding van het contract.
#### 5.2.6 Tenietgaan van het contract
* **Vrijwillige nakoming (betaling):** Uitvoering van de verbintenissen.
* **Niet-nakoming:** Contractuele aansprakelijkheid.
* **Andere gronden:** Nietigverklaring, ontbinding, vervulling van ontbindende voorwaarde, schuldvernieuwing, kwijtschelding, schuldvergelijking, schuldvermenging, verjaring, opzegging.
### 5.3 Verbintenissen uit rechtsfeiten
#### 5.3.1 Verbintenissen uit oneigenlijke contracten
* **Zaakwaarneming:** Vrijwillige behartiging van andermans zaak, die leidt tot een verbintenis van de meester van de zaak om de zaakwaarnemer te vergoeden.
* **Onverschuldigde betaling:** Een betaling die onterecht werd verricht. De ontvanger is gehouden tot teruggave.
* **Ongerechtvaardigde verrijking:** Vermogensverschuiving zonder geldige juridische oorzaak, die leidt tot een vergoedingsplicht.
#### 5.3.2 Verbintenissen uit tot aansprakelijkheid leidende feiten (buitencontractuele aansprakelijkheid)
Dit is de aansprakelijkheid voor schade die wordt veroorzaakt door een fout, een gebrekkig dier, een gebrekkige zaak, of een daad van een persoon waarvoor men aansprakelijk is.
##### 5.3.2.1 Aansprakelijkheid voor eigen daad (foutaansprakelijkheid)
* **Vereisten (artikel 6.5 BW):** Een fout (schending van de zorgvuldigheidsnorm) die schade veroorzaakt en een oorzakelijk verband daartussen.
* **De fout:** Beoordeeld naar de gedraging van een voorzichtig en redelijk persoon. Objectieve criteria zoals stand van de techniek en wetenschappelijke kennis spelen een rol.
* **Uitsluitingsgronden:** Overmacht, wettige verdediging, bevoegd bevel, enz.
##### 5.3.2.2 Aansprakelijkheid voor andermans daad (kwalitatieve aansprakelijkheid)
Dit is aansprakelijkheid die voortvloeit uit een bepaalde hoedanigheid.
* **Ouders voor minderjarigen (artikel 6.12 BW):** Ouders zijn aansprakelijk voor de fouten van hun minderjarige kinderen. Voor kinderen <16 jaar is dit foutloze aansprakelijkheid; voor kinderen ≥16 jaar is het een weerlegbaar vermoeden van fout.
* **Personen belast met toezicht (bv. onderwijsinstellingen) (artikel 6.13 BW):** Aansprakelijkheid voor schade veroorzaakt door personen onder hun toezicht. Dit is een weerlegbaar vermoeden van fout.
* **Aansteller voor aangestelden (artikel 6.14 BW):** Aansteller is foutloos aansprakelijk voor schade veroorzaakt door zijn aangestelden tijdens en naar aanleiding van hun functie.
* **Rechtspersonen voor hun bestuursorgaan of leden ervan (artikel 6.15 BW):** Foutloze aansprakelijkheid voor fouten van hun bestuursorgaan of leden tijdens en naar aanleiding van hun functie.
##### 5.3.2.3 Aansprakelijkheid voor gebrekkige zaken en dieren
* **Aansprakelijkheid voor gebrekkige zaken (artikel 6.16 BW):** De bewaarder van een zaak is foutloos aansprakelijk als de schade veroorzaakt is door een gebrek in de zaak.
* **Aansprakelijkheid voor dieren (artikel 6.17 BW):** De bewaarder van een dier is foutloos aansprakelijk als het dier schade veroorzaakt.
#### 5.3.3 Schade en oorzakelijk verband
* **Schade (artikel 6.24 BW):** De economische en niet-economische gevolgen van de aantasting van een juridisch beschermd belang. Vereist is zekere schade, die ook toekomstig kan zijn.
* **Oorzakelijk verband (artikel 6.18 BW):** Het feitelijke verband tussen het feit en de schade (conditio sine qua non). De rechter kan dit corrigeren indien het kennelijk onredelijk is de schade toe te rekenen.
* **Schadeloosstelling:** Moet integraal zijn en de benadeelde in de toestand plaatsen waarin hij zou zijn geweest indien het schadelijke feit zich niet had voorgedaan. Kan in natura of door schadevergoeding (in geld).
#### 5.3.4 Samenloop van aansprakelijkheden
* **Contractuele en buitencontractuele aansprakelijkheid:** Sinds 1 januari 2025 is samenloop mogelijk. De benadeelde kan kiezen welke rechtsgrond hij inroept. Er zijn echter uitzonderingen waarbij deze keuze beperkt wordt door het contract of de wet.
* **Aanspreking van hulppersonen:** Sinds 1 januari 2025 kunnen hulppersonen van medecontractanten rechtstreeks worden aangesproken op basis van buitencontractuele aansprakelijkheid, met doorwerking van de contractuele verweermiddelen.
#### 5.3.5 Bijzondere wetgeving
* **Aansprakelijkheid van rechtspersonen:** Toepassing van de regels uit Boek 6 BW, met specifieke regels voor rechtstreekse toerekening van fouten.
* **Aansprakelijkheid van werknemers:** Enkel aansprakelijk voor bedrog, zware schuld, of lichte schuld die gewoonlijk voorkomt.
### 5.4 Bewijs van verbintenissen
* **Bewijslast (artikel 8.4 BW):** De partij die zich op een recht beroept, moet de feiten en rechtshandelingen bewijzen die daaraan ten grondslag liggen.
* **Bewijsmiddelen:** Ondertekend geschrift, getuigenis, feitelijk vermoeden, bekentenis, eed.
* **Bewijsstelsels:** Vrij bewijsstelsel (alle bewijsmiddelen zijn toelaatbaar) en gereglementeerd bewijsstelsel (bv. voor rechtshandelingen boven een bepaald bedrag, waarbij een ondertekend geschrift vereist is).
* **Interpretatie van rechtshandelingen (artikel 5.64 BW):** De rechter zoekt naar de gemeenschappelijke bedoeling van de partijen. Bij twijfel gelden interpretatieregels (bv. ten nadele van de opsteller van een toetredingscontract).
### 5.5 Overdracht van verbintenissen
* **Overdracht van schuldvordering (cessie):** De schuldeiser kan zijn vordering overdragen aan een derde.
* **Subrogatie:** Betaling van een schuld door een derde, waardoor die derde in de rechten van de oorspronkelijke schuldeiser treedt.
* **Schuldoverdracht:** De overneming van een schuld door een nieuwe schuldenaar. Vereist instemming van de schuldeiser voor volledige overdracht.
* **Contractoverdracht:** Overdracht van een volledige contractspositie. Vereist instemming van alle partijen.
### 5.6 Nakoming van de verbintenis
* **Betaling:** De vrijwillige uitvoering van de prestatie.
* **Moratoire interest:** Wettelijke of conventionele interest verschuldigd wegens laattijdige betaling van een geldsom.
* **Compensatoire interest:** Vergoeding voor laattijdige nakoming van een waardeschuld.
### 5.7 Tenietgaan van verbintenissen
* **Schuldvernieuwing (novatie):** Vervanging van een bestaande verbintenis door een nieuwe.
* **Kwijtschelding van schuld:** Vrijwillige afstand van een vorderingsrecht door de schuldeiser.
* **Schuldvergelijking (compensatie):** Twee wederzijdse schulden heffen elkaar op tot het laagste bedrag.
* **Schuldvermenging:** De hoedanigheid van schuldeiser en schuldenaar verenigen zich in één persoon.
* **Bevrijdende verjaring:** Na verloop van een bepaalde termijn vervalt de mogelijkheid om de verbintenis in rechte af te dwingen.
### 5.8 Bijzondere overeenkomsten (beknopt)
Hoewel dit hoofdstuk zich voornamelijk richt op algemene principes, worden er specifieke contracten genoemd zoals de huurovereenkomst. Het onderscheid tussen gemeen huurrecht en bijzonder huurrecht is belangrijk, waarbij de bijzondere wetten (bv. woninghuurdecreet) doorgaans dwingend recht bevatten en voorrang hebben op het gemeen recht.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Term | Definitie |
| Verbintenis | Een rechtsband op grond waarvan een schuldeiser van een schuldenaar, indien nodig in rechte, de uitvoering van een prestatie mag eisen. Het betreft een juridische verplichting tussen twee of meer personen. |
| Schuldeiser | De partij die gerechtigd is om een prestatie te vorderen van de schuldenaar. |
| Schuldenaar | De partij die een juridische verplichting heeft om een prestatie te leveren aan de schuldeiser. |
| Rechtsband tussen personen | Een verbintenis creëert een juridische relatie tussen een schuldeiser en een schuldenaar, die gebonden zijn aan elkaars prestaties. |
| Prestatie | Hetgeen de schuldenaar moet leveren om aan zijn verbintenis te voldoen, dit kan bestaan uit iets geven, iets doen, of iets niet doen. |
|afdwingbaar | Een verbintenis is afdwingbaar indien de naleving ervan door een rechter kan worden afgedwongen, desnoods met dwangmiddelen, wanneer de schuldenaar zijn verplichtingen niet vrijwillig nakomt. |
| Rechtshandeling | Een handeling die gericht is op het creëren, wijzigen of beëindigen van rechtsgevolgen. Dit kan een eenzijdige of meerzijdige wilsuiting zijn. |
| Eenzijdige rechtshandeling | Een rechtshandeling die tot stand komt door de wilsuiting van slechts één persoon, met de bedoeling om rechtsgevolgen te doen ontstaan. |
| Meerzijdige rechtshandeling | Een rechtshandeling die tot stand komt door de wilsuiting van ten minste twee personen, zoals een contract. |
| Contract | Een overeenkomst tussen twee of meer personen die juridische gevolgen beoogt en bindend is voor de partijen. |
| Rechtsfeit | Een feit waaraan het recht rechtsgevolgen verbindt, zonder dat de wil van een persoon gericht is op het creëren van die rechtsgevolgen. |
| Oneigenlijk contract (Quasi-contract) | Een geoorloofde handeling die, hoewel het geen contract is, een verbintenis creëert ten laste van degene die er voordeel uit haalt. |
| Onrechtmatige daad | Een foutieve handeling of nalaten die schade veroorzaakt bij een ander, waardoor een verbintenis ontstaat om die schade te vergoeden. |
| Vorderingsrecht | Een relatief recht dat een persoon (schuldeiser) heeft ten aanzien van een andere persoon (schuldenaar) om een bepaalde prestatie te eisen. |
| Zakelijk recht | Een absoluut recht dat een persoon heeft op een zaak, dat tegenover iedereen kan worden ingeroepen en een volgrecht inhoudt. |
| Resultaatverbintenis | Een verbintenis waarbij de schuldenaar zich ertoe verbindt een bepaald, concreet resultaat te bereiken. |
| Inspanningsverbintenis | Een verbintenis waarbij de schuldenaar zich ertoe verbindt de nodige inspanningen te leveren om een bepaald doel te bereiken, zonder het resultaat te garanderen. |
| Deelbare verbintenis | Een verbintenis waarvan het voorwerp in delen kan worden uitgevoerd of verdeeld over meerdere schuldenaars. |
| Ondeelbare verbintenis | Een verbintenis waarvan het voorwerp noodzakelijk in zijn geheel moet worden uitgevoerd en niet kan worden gesplitst. |
| Hoofdelijke verbintenis | Een verbintenis waarbij elke schuldenaar voor het geheel kan worden aangesproken door de schuldeiser, die vrij mag kiezen wie hij aanspreekt. |
| Verbintenis in solidum | Een verbintenis waarbij meerdere personen hoofdelijk aansprakelijk zijn voor eenzelfde schade, vaak door samenlopende fouten, waarbij elke persoon voor het geheel kan worden aangesproken. |
| Verbintenis onder voorwaarde | Een verbintenis waarvan de werking afhankelijk wordt gemaakt van een toekomstige en onzekere gebeurtenis. |
| Verbintenis onder tijdsbepaling | Een verbintenis waarvan de opeisbaarheid of het tenietgaan afhankelijk is van het verstrijken van een bepaalde termijn. |
| Consensueel contract | Een contract dat tot stand komt door de loutere wilsovereenstemming van de partijen, zonder specifieke vormvereisten. |
| Vormelijk contract | Een contract dat slechts geldig is mits het voldoet aan bepaalde wettelijk voorgeschreven vormen. |
| Zakelijk contract | Een contract dat naast wilsovereenstemming ook de overhandiging van het voorwerp vereist om geldig tot stand te komen. |
| Wederkerig contract | Een contract waarbij alle partijen zowel schuldeiser als schuldenaar van elkaar zijn, en over en weer verbintenissen aangaan. |
| Eenzijdig contract | Een contract waarbij slechts één partij verbintenissen aangaat ten aanzien van de andere partij. |
| Contract onder bezwarende titel | Een contract waarbij elke partij een prestatie levert of zich verbindt ertoe te leveren, ten voordele van de andere partij. |
| Contract ten kosteloze titel | Een contract waarbij één partij een prestatie levert of zich ertoe verbindt te leveren, zonder dat de andere partij daartegenover een tegenprestatie staat. |
| Wilsautonomie | Het beginsel dat partijen de vrijheid hebben om zelf hun rechtsgevolgen te bepalen door hun wil. |
| Contractsvrijheid | Het principe dat partijen vrij zijn om te contracteren, met wie ze willen, en over wat ze willen, binnen de wettelijke grenzen. |
| Consensualisme | Het principe dat een contract tot stand komt door de loutere wilsovereenstemming van de partijen. |
| Goede trouw | Het principe dat partijen hun verbintenissen loyaal en eerlijk moeten uitvoeren, en zich niet onredelijk mogen gedragen. |
| Precontractuele aansprakelijkheid | Aansprakelijkheid die kan ontstaan tijdens de onderhandelingsfase, bijvoorbeeld door het foutief afbreken van onderhandelingen of het schenden van informatieplichten. |
| Aanbod | Een voorstel tot contracteren dat alle essentiële bestanddelen van het beoogde contract bevat en de wil van de aanbieder om gebonden te zijn impliceert. |
| Aanvaarding | Een verklaring of gedraging die instemming met een aanbod uitdrukt en leidt tot de totstandkoming van een contract. |
| Dwaling | Een verkeerde voorstelling van de werkelijkheid die een partij ertoe brengt een contract aan te gaan, en die, indien ze voldoet aan bepaalde voorwaarden, kan leiden tot de nietigheid van het contract. |
| Bedrog | Een opzettelijke misleiding door één partij die de andere ertoe brengt een contract aan te gaan, en die kan leiden tot de nietigheid van het contract. |
| Geweld | Een dwang of bedreiging die een partij ertoe brengt een contract aan te gaan, en die kan leiden tot de nietigheid van het contract. |
| Misbruik van omstandigheden | Een situatie waarin een partij misbruik maakt van de zwakke positie van de andere partij om voordelige contractuele voorwaarden te verkrijgen. |
| Nietigheid | De sanctie die de ongeldigheid van een rechtshandeling of contract tot gevolg heeft, waardoor deze juridisch gezien nooit heeft bestaan. |
| Restitutie | De verplichting om de prestaties die in het kader van een nietig verklaard contract werden geleverd, aan elkaar terug te geven. |
| Toerekenbare niet-nakoming | De niet-nakoming van een verbintenis die aan de schuldenaar te wijten is, bijvoorbeeld door een fout of nalaten. |
| Ontoerekenbare niet-nakoming (Overmacht) | De niet-nakoming van een verbintenis die niet aan de schuldenaar te wijten is, omdat deze wordt veroorzaakt door een onvoorziene, onvermijdbare en externe gebeurtenis. |
| Ingebrekestelling | Een schriftelijke of mondelinge mededeling van de schuldeiser aan de schuldenaar waarin deze wordt aangemaand om zijn verbintenis na te komen. |
| ENAC (Exceptie van niet-uitvoering) | Het recht van een partij om de nakoming van haar eigen verbintenis op te schorten totdat de wederpartij haar verbintenis uitvoert of aanbiedt ze uit te voeren. |
| Retentierecht | Het recht van een schuldeiser om een goed dat hij van zijn schuldenaar onder zich heeft, bij te houden totdat zijn schuldvordering met betrekking tot dat goed is voldaan. |
| Uitvoering in natura | De daadwerkelijke uitvoering van de verbintenis zoals overeengekomen in het contract. |
| Herstel van de schade | De prestatie die ertoe strekt de geleden schade te vergoeden, hetzij in natura, hetzij door betaling van een geldsom. |
| Ontbinding van het contract | De beëindiging van een contract, meestal wegens een toerekenbare niet-nakoming door één van de partijen. |
| Verandering van omstandigheden (Imprevisie) | Een situatie waarin de omstandigheden aanzienlijk wijzigen na het sluiten van het contract, waardoor de uitvoering ervan aanzienlijk moeilijker wordt, maar niet onmogelijk. |
| Bevrijdingsbeding (Exoneratiebeding) | Een contractueel beding waarbij een partij haar aansprakelijkheid voor bepaalde gebeurtenissen beperkt of uitsluit. |
| Schadebeding | Een contractueel beding dat vooraf de omvang van de schadevergoeding vastlegt die verschuldigd is bij niet-nakoming. |
| Moratoire interest | Een interest die verschuldigd is wegens laattijdige betaling van een geldsom. |
| Compenserende interest | Een interest die verschuldigd is als herstel voor de vertraging in de nakoming van een waardeschuld. |
| Zaakwaarneming | Het vrijwillig en nuttig behartigen van de belangen van een ander, zonder daartoe wettelijk of contractueel verplicht te zijn. |
| Onverschuldigde betaling | Een betaling die wordt verricht zonder dat er een schuld bestaat. |
| Ongerechtvaardigde verrijking | Een vermogensverschuiving die ten koste gaat van de ene persoon en ten voordele van de andere, zonder juridische oorzaak. |
| Aansprakelijkheid | De verplichting om de schade te herstellen die door een bepaalde gedraging of feit werd veroorzaakt. |
| Burgerlijke aansprakelijkheid | De aansprakelijkheid die voortvloeit uit de schending van een burgerlijke rechtsnorm, zoals een contractuele of buitencontractuele verplichting. |
| Contractuele aansprakelijkheid | Aansprakelijkheid die voortvloeit uit de niet-nakoming van een contractuele verbintenis. |
| Buitencontractuele aansprakelijkheid | Aansprakelijkheid die voortvloeit uit een fout of een ander tot aansprakelijkheid leidend feit, buiten de sfeer van een contract. |
| Persoonlijke aansprakelijkheid | Aansprakelijkheid die voortvloeit uit een eigen fout van de aangesproken persoon. |
| Kwalitatieve aansprakelijkheid | Aansprakelijkheid die voortvloeit uit een bepaalde hoedanigheid of relatie, waarbij men aansprakelijk is voor de daad van een ander of voor een gebrekkige zaak of dier. |
| Foutaansprakelijkheid | Aansprakelijkheid die ontstaat doordat een fout werd begaan. |
| Foutloze aansprakelijkheid | Aansprakelijkheid die ontstaat zonder dat er een fout is begaan, gebaseerd op risico of een wettelijk vermoeden. |
| Oorzakelijk verband | Het verband tussen de fout of het feit en de geleden schade, dat vereist is om aansprakelijkheid aan te nemen. |
| Schade | De economische en niet-economische gevolgen van de aantasting van een juridisch beschermd belang. |
| Patrimoniale schade | De economische schade die voortvloeit uit een aantasting van iemands vermogen. |
| Extrapatrimoniale schade | De niet-economische schade, zoals pijn, leed of reputatieschade. |
| Integraal herstel | Het principe dat de geleden schade volledig moet worden vergoed, zodat de benadeelde in dezelfde toestand wordt gebracht als waarin hij zich zou hebben bevonden zonder het schadeveroorzakende feit. |
| Herstel in natura | Het ongedaan maken van de schadelijke gevolgen van het schadeveroorzakende feit in werkelijkheid, bijvoorbeeld door een rechtshandeling te vernietigen of maatregelen te bevelen. |
| Bewijs | De methode om de rechter te overtuigen van de juistheid van een stelling of feit. |
| Bewijslast | De partij op wie de plicht rust om een bepaald feit te bewijzen. |
| Bewijsrisico | Het risico dat een partij draagt wanneer het bewijs van een feit twijfelachtig blijft; de rechter zal in het nadeel van die partij beslissen. |
| Wettelijk vermoeden | Een gevolgtrekking die de wet verbindt aan een bekend feit, waarbij een ander feit wordt afgeleid (weerlegbaar of onweerlegbaar). |
| Feitelijk vermoeden (Rechterlijk vermoeden) | Een gevolgtrekking die de rechter zelf maakt uit een bekend feit, met betrekking tot een onbekend feit. |
| Ondertekend geschrift | Een geschrift dat is ondertekend door de partijen en dient als bewijsmiddel, met name voor rechtshandelingen boven een bepaalde waarde. |
| Authentieke akte | Een geschrift dat is opgemaakt door een bevoegde ambtenaar, met een hogere bewijswaarde dan een onderhandse akte. |
| Onderhandse akte | Een geschrift dat door de partijen zelf is opgesteld en ondertekend, zonder tussenkomst van een ambtenaar. |
| Vaste datum | Een datum die op wettelijk bepaalde wijze is vastgesteld, waardoor een akte tegenstelbaar wordt aan derden. |
| Interpretatie | De uitlegging van een rechtshandeling of contract om de gemeenschappelijke bedoeling van de partijen te achterhalen. |
| Kwalificatie van contracten | De bepaling tot welke categorie een contract behoort, om de toepasselijke regels te bepalen. |
| Overdracht van schuldvordering (Cessie) | De overdracht van een vorderingsrecht van de ene schuldeiser op de andere. |
| Subrogatie (Indeplaatsstelling) | Een techniek waarbij een derde die een schuld betaalt, in de rechten van de oorspronkelijke schuldeiser treedt. |
| Schuldoverdracht | De overdracht van een schuld van de ene schuldenaar op de andere. |
| Contractsoverdracht | De overdracht van de gehele contractspositie van een partij aan een derde. |
| Betaling | De vrijwillige uitvoering van een verbintenis door de schuldenaar aan de schuldeiser. |
| Verjaring | De wijze waarop rechten tenietgaan of verkregen worden door het verstrijken van een bepaalde termijn. |
| Schuldvernieuwing (Novatie) | Een contract waarbij een bestaande verbintenis wordt vervangen door een nieuwe verbintenis. |
| Kwijtschelding van schuld | Een contract waarbij de schuldeiser de schuldenaar bevrijdt van zijn verbintenis. |
| Schuldvergelijking (Compensatie) | Het opheffen van wederzijdse schulden tussen twee personen tot het bedrag van de kleinste schuld. |
| Schuldvermenging | De situatie waarin de hoedanigheid van schuldeiser en schuldenaar in dezelfde persoon samenvallen, waardoor de verbintenis tenietgaat. |
| Medeplichtigheid aan contractbreuk | Het deelnemen van een derde aan de niet-nakoming van een contractuele verbintenis door een contractpartij, wetende dat deze verbintenis bestaat. |
| Veinzing | Het simuleren van een rechtshandeling, waarbij de werkelijke wil van de partijen verborgen blijft. |
| Pauliaanse vordering | Een rechtsmiddel dat een schuldeiser kan instellen tegen rechtshandelingen die zijn schuldenaar verricht en die de rechten van de schuldeiser bedrieglijk benadelen. |
| **Verbintenis** | Een rechtsband tussen een schuldeiser en een schuldenaar, waarbij de schuldeiser de uitvoering van een prestatie van de schuldenaar mag eisen, zo nodig via gerechtelijke middelen. |
| **Natuurlijke persoon** | Een mens van vlees en bloed, die juridisch drager kan zijn van rechten en plichten. |
| **Rechtspersoon** | Een entiteit, zoals een vennootschap of vereniging, die door de wet wordt erkend als een persoon met eigen rechten en plichten, los van de individuele leden. |
| **Schuldenaar** | De partij die gehouden is tot het leveren van een prestatie aan de schuldeiser. |
| **Schuldeiser** | De partij die gerechtigd is om van de schuldenaar de uitvoering van een prestatie te eisen. |
| **Vorderingsrecht** | Een recht van een persoon (schuldeiser) om van een andere persoon (schuldenaar) een bepaalde prestatie te eisen. |
| **Zakelijk recht** | Een recht dat rechtstreeks betrekking heeft op een zaak, zoals eigendom of erfdienstbaarheid, en dat absolute werking heeft. |
| **Afdwingbaarheid** | Het kenmerk van een juridische verplichting die via gerechtelijke tussenkomst kan worden afgedwongen indien deze niet vrijwillig wordt nagekomen. |
| **Niet-afdwingbare toezegging** | Een belofte of toezegging die geen juridische binding heeft en niet via de rechter kan worden afgedwongen, zoals een morele of vriendschappelijke afspraak. |
| **Rechtshandeling** | Een handeling die gericht is op het tot stand brengen van rechtsgevolgen, zoals het sluiten van een contract of het opstellen van een testament. |
| **Eenzijdige rechtshandeling** | Een rechtshandeling die door de wilsuiting van slechts één persoon tot stand komt en rechtsgevolgen beoogt, zoals een testament of een eenzijdige belofte. |
| **Meerzijdige rechtshandeling** | Een rechtshandeling die de wilsovereenstemming van ten minste twee personen vereist om rechtsgevolgen te doen ontstaan, zoals een contract. |
| **Onrechtmatige daad** | Een handeling of nalaten dat schade toebrengt aan een ander en waarvoor de dader aansprakelijk kan worden gesteld, bestaande uit een fout, schade en een oorzakelijk verband. |
| **Oneigenlijk contract (Quasi-contract)** | Een geoorloofde daad waaruit een verbintenis ontstaat ten laste van degene die er voordeel uit haalt, zonder dat er sprake is van een contract of onrechtmatige daad, zoals zaakwaarneming of onverschuldigde betaling. |
| **Verbintenis om iets te geven** | Een verbintenis waarbij de schuldenaar gehouden is een zaak over te dragen aan de schuldeiser. |
| **Verbintenis om iets te doen** | Een verbintenis waarbij de schuldenaar gehouden is een positieve handeling te verrichten ten gunste van de schuldeiser. |
| **Verbintenis om iets niet te doen** | Een verbintenis waarbij de schuldenaar gehouden is een bepaalde handeling na te laten. |
| **Resultaatverbintenis** | Een verbintenis waarbij de schuldenaar zich ertoe verbindt een welbepaald resultaat te behalen; bij niet-nakoming is de schuldenaar aansprakelijk, tenzij hij overmacht bewijst. |
| **Inspanningsverbintenis** | Een verbintenis waarbij de schuldenaar zich ertoe verbindt de nodige inspanningen te leveren om een bepaald resultaat te bereiken, zonder dat het resultaat gegarandeerd wordt; de schuldeiser moet de nalatigheid bewijzen. |
| **Deelbare verbintenis** | Een verbintenis waarvan het voorwerp in meerdere delen kan worden uitgevoerd, zoals de betaling van een geldsom die door meerdere schuldenaars moet worden gedragen. |
| **Ondeelbare verbintenis** | Een verbintenis waarvan het voorwerp noodzakelijk in zijn geheel moet worden uitgevoerd en niet kan worden gesplitst, vaak vanwege de aard van de prestatie of contractuele afspraak. |
| **Hoofdelijke verbintenis** | Een verbintenis met meerdere schuldenaars, waarbij elke schuldenaar gehouden is tot de gehele schuld, en de schuldeiser vrij mag kiezen wie hij aanspreekt voor de volledige prestatie. |
| **Verbintenis in solidum** | Een verbintenis waarbij meerdere personen, elk afzonderlijk met een eigen fout, hebben bijgedragen aan dezelfde schade, waardoor zij hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de vergoeding van de totale schade. |
| **Verbintenis onder voorwaarde** | Een verbintenis waarvan de uitvoering of tenietgaan afhankelijk wordt gemaakt van een toekomstige, onzekere gebeurtenis. |
| **Opschortende voorwaarde** | Een voorwaarde waarvan de vervulling ertoe leidt dat de verbintenis opeisbaar wordt. |
| **Ontbindende voorwaarde** | Een voorwaarde waarvan de vervulling ertoe leidt dat de verbintenis tenietgaat. |
| **Verbintenis onder tijdsbepaling** | Een verbintenis waarvan de uitvoering of het einde afhankelijk is van het verstrijken van een bepaalde tijd. |
| **Opschortende tijdsbepaling** | Een tijdsbepaling die de aanvang van de opeisbaarheid van de verbintenis uitstelt tot een bepaald tijdstip. |
| **Uitdovende tijdsbepaling** | Een tijdsbepaling die het einde van de verbintenis markeert op een bepaald tijdstip. |
| **Consensueel contract** | Een contract dat tot stand komt door de loutere wilsovereenstemming van partijen, zonder specifieke vormvereisten. |
| **Vormelijk contract** | Een contract dat slechts geldig is wanneer aan bepaalde door de wet voorgeschreven vormvereisten is voldaan, zoals een notariële akte. |
| **Zakelijk contract** | Een contract dat naast de wilsovereenstemming ook de feitelijke overhandiging van het voorwerp vereist om geldig tot stand te komen, zoals bruiklening. |
| **Wederkerig contract** | Een contract waarbij beide partijen zowel schuldeiser als schuldenaar van elkaar zijn, waarbij over en weer verbintenissen worden aangegaan. |
| **Eenzijdig contract** | Een contract waarbij slechts één partij verbintenissen aangaat, terwijl de andere partij enkel rechten verkrijgt. |
| **Contract onder bezwarende titel** | Een contract waarbij elke partij een prestatie ontvangt waarvoor zij een tegenprestatie levert. |
| **Contract ten kosteloze titel** | Een contract waarbij één partij een prestatie levert zonder enige tegenprestatie te ontvangen, zoals een schenking. |
| **Goede trouw** | Het principe dat partijen hun verbintenissen eerlijk en redelijk moeten uitvoeren, rekening houdend met de belangen van de wederpartij. |
| **Totstandkoming van het contract** | Het juridische proces waarbij een contract geldig ontstaat, inclusief aanbod, aanvaarding en de vier geldigheidsvoorwaarden: toestemming, bekwaamheid, voorwerp en oorzaak. |
| **Nietigheid** | De sanctie die een contract ongeldig verklaart vanaf het begin, omdat het niet voldeed aan de geldigheidsvereisten. |
| **Tenietgaan van de verbintenis** | De wijze waarop een verbintenis ophoudt te bestaan, bijvoorbeeld door betaling, schuldvernieuwing of kwijtschelding. |
| **Betaling** | De vrijwillige uitvoering van de prestatie waartoe men gehouden is, waarmee de verbintenis tenietgaat. |
| **Niet-nakoming** | Het niet, onjuist, onvolledig of te laat uitvoeren van een verbintenis. |
| **Toerekenbare niet-nakoming (wanprestatie)** | Niet-nakoming van een verbintenis die aan de schuldenaar te wijten is, omdat hem een fout kan worden verweten of hij hiervoor krachtens de wet of een rechtshandeling moet instaan. |
| **Ontoerekenbare niet-nakoming (overmacht)** | Niet-nakoming van een verbintenis die onmogelijk is geworden door omstandigheden die niet aan de schuldenaar te wijten zijn, en die onvoorzienbaar en onvermijdbaar waren. |
| **Ingebrekestelling** | Een formele schriftelijke aanmaning van de schuldeiser aan de schuldenaar om de verbintenis na te komen, die vaak een voorwaarde is om verdere sancties te kunnen inroepen. |
| **Niet-uitvoeringsexceptie (ENAC)** | Het recht van een partij in een wederkerig contract om de nakoming van haar eigen verbintenis op te schorten zolang de wederpartij haar verbintenis niet nakomt. |
| **Retentierecht** | Het recht van een schuldeiser om een zaak die hij van zijn schuldenaar onder zich heeft, achter te houden totdat de schuld met betrekking tot die zaak is voldaan. |
| **Uitvoering in natura** | De nakoming van de verbintenis zoals oorspronkelijk overeengekomen, waarbij de schuldenaar de beloofde prestatie levert of wordt gedwongen deze te leveren. |
| **Herstel van de schade** | De compensatie voor de geleden schade, die kan plaatsvinden in natura (herstel van de zaak) of in geld (schadevergoeding). |
| **Schadebeding** | Een clausule in een contract waarin de omvang van de schadevergoeding bij niet-nakoming vooraf wordt vastgelegd. |
| **Ontbinding van het contract** | De beëindiging van een contract, meestal wegens een ernstige wanprestatie, waardoor de over en weer bestaande verbintenissen ophouden te bestaan en prestaties worden teruggegeven. |
| **Tegenwerpelijkheid** | Het principe dat het bestaan van een contract aan derden moet worden erkend en gerespecteerd, voor zover dit wettelijk of contractueel is bepaald. |
| **Derdenbeding** | Een clausule in een contract waarbij een partij zich verbindt om een prestatie te leveren aan een derde die geen partij is bij het contract. |
| **Rechtstreekse vordering** | Een wettelijk toegekend recht van een schuldeiser om zich rechtstreeks te richten tot de schuldenaar van zijn eigen schuldenaar. |
| **Sterkmaking** | Een overeenkomst waarbij een partij belooft dat een derde een bepaalde prestatie zal verrichten. |
| **Zaakwaarneming** | Het vrijwillig behartigen van andermans belangen zonder daartoe wettelijk of contractueel verplicht te zijn, wat verbintenissen tot vergoeding kan doen ontstaan. |
| **Onverschuldigde betaling** | Een betaling die is verricht zonder dat er een schuld bestond, wat aanleiding geeft tot een verbintenis tot teruggave. |
| **Ongerechtvaardigde verrijking** | Een vermogensverschuiving die plaatsvindt zonder juridische oorzaak, waarbij het ene vermogen verrijkt wordt ten koste van het andere, wat leidt tot een verbintenis tot vergoeding. |
| **Aansprakelijkheid** | De juridische plicht om de schade te vergoeden die door eigen handelen of nalaten, of door handelen van anderen of zaken waarvoor men verantwoordelijk is, is veroorzaakt. |
| **Contractuele aansprakelijkheid** | Aansprakelijkheid die voortvloeit uit de niet-nakoming van een contractuele verbintenis. |
| **Buitencontractuele aansprakelijkheid** | Aansprakelijkheid die ontstaat uit een handeling die niet gebaseerd is op een contract, zoals een onrechtmatige daad. |
| **Persoonlijke aansprakelijkheid** | Aansprakelijkheid die voortvloeit uit een eigen fout die de aansprakelijke persoon zelf heeft begaan. |
| **Kwalitatieve aansprakelijkheid** | Aansprakelijkheid die voortvloeit uit een bepaalde hoedanigheid of relatie, waarbij men aansprakelijk is voor de daden van anderen of gebreken van zaken, zonder noodzakelijk zelf een fout te hebben begaan. |
| **Foutaansprakelijkheid** | Aansprakelijkheid die gebaseerd is op het begaan van een fout, waarbij de aansprakelijke persoon een verwijt treft. |
| **Foutloze aansprakelijkheid** | Aansprakelijkheid die ontstaat ongeacht het begaan van een fout, puur gebaseerd op een risico of een bepaalde hoedanigheid. |
| **Schade** | De economische of niet-economische gevolgen van de aantasting van een juridisch beschermd belang. |
| **Oorzakelijk verband** | Het noodzakelijke verband tussen een fout of een tot aansprakelijkheid leidend feit en de geleden schade, waarbij de schade niet zou zijn ontstaan zonder het feit. |
| **Schuldvernieuwing (Novatie)** | Een contract waarbij een bestaande verbintenis wordt vervangen door een nieuwe verbintenis, met wijziging van de schuldenaar, de schuldeiser of de prestatie. |
| **Kwijtschelding van schuld** | Een contractuele handeling waarbij de schuldeiser de schuldenaar bevrijdt van zijn verbintenis. |
| **Schuldvergelijking (Compensatie)** | Het wederzijds tenietgaan van gelijksoortige schulden die tussen dezelfde personen bestaan, tot beloop van het kleinste bedrag. |
| **Schuldvermenging** | Het samenvallen van de hoedanigheden van schuldeiser en schuldenaar in één persoon, waardoor de verbintenis tenietgaat. |
| **Bewijs** | Het leveren van feiten of rechtshandelingen om een rechter te overtuigen van de juistheid van een vordering of verweer. |
| **Bewijslast** | De partij die de bewijslast draagt, moet de feiten of rechtshandelingen die aan haar vordering of verweer ten grondslag liggen, bewijzen. |
| **Wettelijk vermoeden** | Een gevolgtrekking die de wet verbindt aan een bepaald feit, waardoor een ander feit als bewezen wordt aangenomen, hetzij onweerlegbaar, hetzij weerlegbaar. |
| **Ondertekend geschrift** | Een document dat door de betrokken partijen is ondertekend en rechtsgevolgen beoogt, en dat als bewijsmiddel dient. |
| **Interpretatie van rechtshandelingen** | Het proces waarbij de betekenis en draagwijdte van de bewoordingen van een rechtshandeling, met name een contract, wordt vastgesteld, rekening houdend met de gemeenschappelijke bedoeling van de partijen. |
| **Overdracht van verbintenissen** | De juridische handeling waarbij een schuldvordering of een schuld van de ene persoon op de andere overgaat. |
| **Cessie (Overdracht van schuldvordering)** | De overeenkomst waarbij een schuldeiser (cedent) zijn vorderingsrecht overdraagt aan een ander (cessionaris). |
| **Subrogatie (Indeplaatsstelling)** | Een bijzondere vorm van overdracht van een schuldvordering waarbij een derde die de schuld van de schuldenaar voldoet, in de rechten van de schuldeiser treedt. |
| **Schuldoverdracht** | De overdracht van een schuld van de oorspronkelijke schuldenaar aan een nieuwe schuldenaar, die slechts geldig is met toestemming van de schuldeiser. |
| **Contractoverdracht** | De overdracht van een ganse contractuele positie, inclusief alle rechten en plichten, van de ene contractpartij aan een derde. |
| **Moratoire interest** | De wettelijke of conventionele rente die verschuldigd is wegens laattijdige betaling van een geldschuld. |
| **Compensatoire interest** | De rente die verschuldigd is als vergoeding voor de schade die ontstaat door de vertraging in de nakoming van een waardeschuld. |
| **Verbintenis met meerdere schuldeisers (Actieve pluraliteit)** | Een verbintenis waarbij meerdere personen samen een recht hebben op een bepaalde prestatie. |
| **Verbintenis met meerdere schuldenaars (Passieve pluraliteit)** | Een verbintenis waarbij meerdere personen elk gehouden zijn tot een prestatie aan de schuldeiser. |
| Bindende kracht van het contract | Het principe dat overeenkomsten wettelijk bindend zijn voor de partijen die ze hebben gesloten, en dat deze hun inhoud niet eenzijdig mogen wijzigen. |
| Contractbreuk (Wanprestatie) | De niet-nakoming, onvolledige nakoming, gebrekkige nakoming of te late nakoming van een contractuele verbintenis door een schuldenaar. |
| Derdenbeding | Een contractueel beding waarbij één partij (de belover) zich ten aanzien van zijn wederpartij (de bedinger) verbindt om een bepaalde prestatie te leveren voor een derde (de begunstigde). |
| Geldigheidsvereisten van contracten | De vier essentiële voorwaarden die vervuld moeten zijn voor de geldige totstandkoming van een contract: vrije en bewuste toestemming, bekwaamheid van elke partij, een bepaald en geoorloofd voorwerp, en een geoorloofde oorzaak. |
| Inspanningsverbintenis (Middelenverbintenis) | Een verbintenis waarbij de schuldenaar zich ertoe verbindt om de nodige inspanningen te leveren om een bepaald resultaat te bereiken, zonder het resultaat zelf te garanderen. |
| Overmacht | Omstandigheden die het voor de schuldenaar onmogelijk maken om zijn verbintenissen na te komen, zonder dat deze omstandigheden aan hemzelf te wijten zijn. De overmacht moet onvoorzienbaar en onvermijdbaar zijn. |
| Precontractuele fase | De fase voorafgaand aan de daadwerkelijke totstandkoming van een contract, waarin onderhandelingen plaatsvinden en er reeds sprake kan zijn van precontractuele aansprakelijkheid. |
| Rechtsband | Een juridische relatie tussen personen die voortvloeit uit een verbintenis, waarbij een schuldeiser van een schuldenaar de uitvoering van een prestatie mag eisen. |
| Resultaatverbintenis (Garantieverbintenis) | Een verbintenis waarbij de schuldenaar zich verbindt tot een welbepaald resultaat. Bij niet-nakoming moet de schuldenaar overmacht bewijzen om aan aansprakelijkheid te ontsnappen. |
| Sterkmaking | Een contractuele afspraak waarbij een partij belooft dat een derde een bepaalde prestatie zal verrichten. Indien de derde weigert, is de belover aansprakelijk voor de schade van de medecontractant. |
| Tijdsbepaling | Een toekomstige en zekere gebeurtenis die de opeisbaarheid of het einde van een verbintenis bepaalt. |
| Toestemming | De vrije en bewuste wil van een partij om zich te verbinden tot een contract, vrij van wilsgebreken zoals dwaling, bedrog, geweld of misbruik van omstandigheden. |
| Tegenwerpelijkheid | Het principe dat het bestaan van een overeenkomst, hoewel slechts bindend tussen partijen, wel tegenwerpelijk is aan derden, die er rekening mee moeten houden. |
| Wilsgebrek | Een gebrek in de toestemming van een partij dat de geldigheid van de rechtshandeling kan aantasten, zoals dwaling, bedrog, geweld of misbruik van omstandigheden. |
| Wilsleer | Het principe dat een rechtshandeling pas tot stand komt indien er een vrije en bewuste wilsuiting is. |
| Zekerheid (van de prestatie) | Een vereiste voor de geldigheid van een verbintenis waarbij de prestatie duidelijk en onbetwistbaar vaststaat of vastgesteld kan worden. |
| Nakoming | Het vrijwillig en correct uitvoeren van de verbintenis door de schuldenaar, resulterend in de bevrijding van de schuld. Dit staat tegenover gedwongen uitvoering wanneer de schuldenaar zijn verbintenissen niet vrijwillig nakomt. |
| Niet-nakoming | Het niet, onvolledig, gebrekkig of te laat uitvoeren van een verbintenis door de schuldenaar, wat kan leiden tot contractuele aansprakelijkheid van de schuldenaar, tenzij er sprake is van ontoerekenbare niet-nakoming (overmacht). |
| Tenietgaan van verbintenissen | Het beëindigen van een verbintenis op diverse gronden, zoals vrijwillige nakoming, niet-nakoming, ontbinding, nietigverklaring, schuldvernieuwing, kwijtschelding, schuldvergelijking, schuldvermenging of verjaring. |
| Afdwingbaarheid | De mogelijkheid om de nakoming van een verbintenis via juridische weg, met name via een rechtbank, af te dwingen indien de schuldenaar deze niet vrijwillig nakomt. Dit onderscheidt juridische verbintenissen van louter morele of vriendschappelijke toezeggingen. |
| Oneigenlijke contracten (Quasi-contracten) | Geoorloofde daden die, hoewel geen contract, toch een verbintenis doen ontstaan ten laste van degene die er voordeel uit haalt zonder er recht op te hebben. Voorbeelden zijn zaakwaarneming en onverschuldigde betaling. |
| Toerekenbare niet-nakoming (Wanprestatie) | De niet-nakoming van een verbintenis die aan de schuldenaar kan worden toegerekend, omdat deze hem een fout kan worden verweten of hij hiervoor krachtens de wet of een rechtshandeling moet instaan. |
| Niet-uitvoeringsexceptie (ENAC) | Een buitengerechtelijk verweermiddel in wederkerige rechtsverhoudingen waarbij een schuldeiser de nakoming van zijn eigen verbintenis kan opschorten totdat de schuldenaar de zijne uitvoert of aanbiedt ze uit te voeren. |
| Nietigheid van het contract | De sanctie die de ongeldigheid van een contract ten gevolge heeft, omdat het niet voldoet aan de geldigheidsvereisten. Dit heeft in principe terugwerkende kracht. |
| Rechtstreekse vordering | Een vorderingsrecht dat de wet aan een schuldeiser toekent om zich rechtstreeks te richten tot de schuldenaar van zijn schuldenaar. |
| Zorgvuldigheidsnorm | De maatstaf van gedrag die van een voorzichtig en redelijk persoon mag worden verwacht in dezelfde concrete omstandigheden, gebruikt bij de beoordeling van een fout. |
| Bewijsstandaard | Het criterium dat de rechter hanteert om te bepalen wanneer voldoende overtuiging is bereikt om een feit als bewezen aan te nemen, variërend van een redelijke mate van zekerheid tot waarschijnlijkheid. |
| Geschrift | Elk leesbaar, duurzaam en onveranderlijk medium dat een rechtshandeling of feit vastlegt. Een ondertekend geschrift heeft specifieke bewijswaarden. |
| Bekentenis | Een vrijwillige, eenzijdige verklaring van een partij die de juistheid van een feit dat tegen haar wordt ingeroepen, bevestigt. Het levert absoluut en volmaakt bewijs op. |
| Gemeenschappelijke bedoeling van partijen | Het subjectieve element dat centraal staat bij de interpretatie van contracten; de rechter zoekt naar wat partijen werkelijk wilden bereiken, in plaats van enkel naar de letterlijke bewoordingen te kijken. |
| Rechtsopvolging ten algemene titel | De overgang van alle rechten en plichten van een persoon op een rechtsopvolger, bijvoorbeeld bij overlijden of fusie van vennootschappen. |
| Cessie (Overdracht van schuldvordering) | De overeenkomst waarbij een schuldeiser zijn vorderingsrecht overdraagt aan een derde (de cessionaris), zonder dat de medewerking van de schuldenaar vereist is, maar wel kennisgeving. |
| Compensatoire interest | Een interest die dient ter vergoeding van schade geleden door de vertraging in de nakoming van een waardeschuld, waarbij de rechter de interestvoet vrij bepaalt. |
| Zijdelingse vordering | Een rechtsfiguur waarbij een schuldeiser in naam en voor rekening van zijn eigen schuldenaar een vordering uitoefent op de schuldenaar van die schuldenaar. |
| Rechtsverwerking | Een rechtsleer die inhoudt dat een partij haar recht verliest door een houding aan te nemen die onverenigbaar is met de uitoefening van dat recht. Dit is geen expliciete bevrijdingsgrond in het Belgische recht. |
| Bevrijdende verjaring | De beëindiging van de afdwingbaarheid van een verbintenis na verloop van een wettelijk bepaalde termijn, waardoor de schuldenaar bevrijd wordt van de verbintenis. |
| Onweerlegbaar vermoeden | Een vermoeden waarbij het niet mogelijk is om het tegenbewijs te leveren; de wet stelt het gevolg vast zonder mogelijkheid tot weerlegging. |
| Weerlegbaar vermoeden | Een vermoeden waarbij het mogelijk is om het tegendeel te bewijzen door middel van tegenbewijs. |
| Gebrekkige zaak | Een zaak die, door een van haar kenmerken, niet de veiligheid biedt die men ervan mag verwachten, wat kan leiden tot aansprakelijkheid van de bewaarder van de zaak. |
| Bewaarder | De persoon die feitelijk macht, leiding en controle heeft over een zaak of dier, en die aansprakelijk kan worden gesteld voor schade veroorzaakt door een gebrek aan de zaak of door het dier. |
| Fout | De schending van een wettelijke regel die bepaald gedrag oplegt of verbiedt, of de schending van de algemene zorgvuldigheidsnorm. De maatstaf hiervoor is het gedrag van een voorzichtig en redelijk persoon in dezelfde concrete omstandigheden. |
| Kwantitatieve aansprakelijkheid | Aansprakelijkheid die voortvloeit uit een specifieke hoedanigheid van de aansprakelijke persoon, waarbij deze moet instaan voor de gedragingen van een ander, zonder dat er per se sprake is van een eigen fout. Voorbeelden zijn de aansprakelijkheid van ouders voor hun minderjarige kinderen. |
| Dwangsom | Een bijkomende sanctie die de rechter kan opleggen bij een veroordeling tot iets anders dan een geldsom, om de schuldenaar aan te sporen tot nakoming van zijn verbintenis. |
| Rechtsmisbruik | Het uitoefenen van een recht op een manier die kennelijk de grenzen te buiten gaat van wat een normale, zorgvuldige en redelijke persoon in dezelfde omstandigheden zou doen, met als doel de ander te schaden. |
| Delicta vel quasi-delicta | Oude juridische termen voor onrechtmatige daden (delicta) en handelingen die daarop lijken (quasi-delicta), die leiden tot buitencontractuele aansprakelijkheid. |
| Zakelijke rechten | Rechten die een directe band creëren tussen een persoon en een zaak, met een absolute werking en een volgrecht. Het goederenrecht regelt deze rechten. |
| Vorderingsrechten | Rechten die een band creëren tussen personen, met een relatieve werking en geen volgrecht. Het verbintenissenrecht behandelt deze rechten. |
| Natuurlijke verbintenis | Een verbintenis die weliswaar juridisch bestaat, maar niet in rechte afdwingbaar is. Indien deze vrijwillig wordt nagekomen, kan de nakoming niet ongedaan worden gemaakt. |
| Kettingbeding | Een contractclausule waarin een partij aan haar wederpartij belooft om in toekomstige contracten met derden een bepaalde verbintenis op te leggen of door te geven. |
| Boek 6 BW | Het wetboek dat voornamelijk de buitencontractuele aansprakelijkheid regelt in het Belgische recht. |
| Boek 5 BW | Het wetboek dat voornamelijk het algemene verbintenissenrecht regelt in het Belgische recht. |
| Algemene zorgvuldigheidsnorm | De norm die voorschrijft dat men zich moet gedragen als een voorzichtig en redelijk persoon geplaatst in dezelfde omstandigheden. Het schenden hiervan kan leiden tot een fout. |
| Vaststelling van schade | Het proces van het identificeren, bewijzen en raming van de schade die door een fout of wanprestatie is veroorzaakt, met als doel deze volledig te vergoeden. |
Cover
verbintenissen goed.pdf
Summary
# Definitie en indeling van verbintenissen
Dit onderwerp introduceert de kernbegrippen van het verbintenissenrecht, inclusief de definitie, de eigenschappen en de verschillende indelingen van verbintenissen, evenals hun vindplaatsen in de Belgische wetgeving.
## 1. Wat is het verbintenissenrecht?
### 1.1 Indeling van de rechtstakken: publiekrecht vs. privaatrecht
Het recht wordt globaal ingedeeld in publiekrecht en privaatrecht.
* **Publiekrecht**: Beheerst de bevoegdheden, organisatie en werking van de overheid, alsook de relatie tussen de overheid en burgers, die als ongelijke partijen worden beschouwd. De overheid kan eenzijdig bestuurlijke rechtshandelingen stellen om de rechtspositie van rechtssubjecten te bepalen, zoals het verlenen van een vergunning [1](#page=1).
* **Privaatrecht**: Omvat de regels die van toepassing zijn op de verhoudingen tussen particuliere personen onderling. Dit betreft een horizontale verhouding tussen gelijkwaardige rechtssubjecten die handelen op basis van wilsovereenstemming en het sluiten van contracten. Het verbintenissenrecht is een van de basistakken van het privaatrecht [1](#page=1).
### 1.2 Vindplaatsen van het verbintenissenrecht in de Belgische wetgeving
Het verbintenissenrecht is primair terug te vinden in het Burgerlijk Wetboek (BW) [1](#page=1).
* **Algemeen verbintenissenrecht**: De regels zijn verspreid over verschillende boeken van het BW:
* **Boek 5 BW**: In werking getreden op 1 januari 2023, van toepassing op rechtshandelingen en rechtsfeiten na deze datum [1](#page=1).
* **Boek 6 BW**: In werking getreden op 1 januari 2025, van toepassing op feiten die tot aansprakelijkheid kunnen leiden en die zich na deze datum hebben voorgedaan [1](#page=1).
* **Boek 8 BW**: Behandelt bewijsrecht [1](#page=1).
* **Toekomstig Boek 10 BW** [1](#page=1):
* **Oud BW**: Bevat nog steeds regels inzake koop, huur, bewaargeving, lening, alsook verjaringsregels [1](#page=1).
Naast het BW zijn er ook specifieke wetgevingen die verbintenissenrechtelijke regels bevatten, zoals het Vlaams Woninghuurdecreet 2019 en de Verzekeringswet 2014. De bijzondere regel heeft hierbij voorrang op de algemene regel [1](#page=1).
## 2. Wat is een verbintenis?
### 2.1 Definitie en eigenschappen van een verbintenis
Een verbintenis is een rechtsband op grond waarvan een schuldeiser van een schuldenaar, indien nodig in rechte, de uitvoering van een prestatie mag eisen. Het is een juridische verplichting tussen twee of meer personen [2](#page=2).
De kernmerken van een verbintenis zijn:
1. Een rechtsband tussen personen [2](#page=2).
2. Een prestatie die in geld waardeerbaar is [2](#page=2) [3](#page=3).
3. Afdwingbaarheid, d.w.z. dat de naleving via een rechtbank kan worden afgedwongen [2](#page=2) [3](#page=3).
### 2.2 Rechtsband tussen personen
Een verbintenis creëert een rechtsband tussen personen, die zowel natuurlijke personen als rechtspersonen kunnen zijn. De rechtsband kan bestaan tussen [2](#page=2):
* Twee natuurlijke personen [2](#page=2).
* Twee rechtspersonen [2](#page=2).
* Een natuurlijk persoon en een rechtspersoon [2](#page=2).
Deze rechtsband wordt gecreëerd tussen de schuldenaar (die de verbintenis heeft) en de schuldeiser (die een vorderingsrecht heeft) ] [2](#page=2).
### 2.3 Terminologie
* **Schuldenaar-schuld**: De schuldenaar heeft een verbintenis, schuld of verplichting om iets te geven, te doen of niet te doen tegenover de schuldeiser [2](#page=2).
* **Schuldeiser-schuldvordering**: De schuldeiser heeft een vorderingsrecht, schuldvordering of aanspraak op de schuldenaar en is gerechtigd om een prestatie te vorderen [2](#page=2).
* **Voorwerp van de verbintenis**: Dit is de prestatie die de schuldenaar moet leveren of die de schuldeiser juridisch kan afdwingen [2](#page=2).
### 2.4 Vorderingsrechten vs. zakelijke rechten
Het onderscheid tussen vorderingsrechten en zakelijke rechten is cruciaal:
* **Vorderingsrechten**:
* Een band tussen personen [3](#page=3).
* Relatieve werking (geen volgrecht) [3](#page=3).
* Ongelimiteerd aantal (contractvrijheid) [3](#page=3).
* Behoren tot het verbintenissenrecht [3](#page=3).
* **Zakelijke rechten**:
* Een recht op een zaak [3](#page=3).
* Absolute werking (volgrecht) [3](#page=3).
* Gelimiteerd aantal, opgesomd in de wet [3](#page=3).
* Behoren tot het goederenrecht [3](#page=3).
### 2.5 Een prestatie die in geld waardeerbaar is
De klassieke verbintenissen hebben vermogensrechtelijke aanspraken tot voorwerp, wat betekent dat ze in geld waardeerbaar zijn [3](#page=3).
### 2.6 Afdwingbaarheid
Een verbintenis is afdwingbaar wanneer de schuldenaar zijn verplichtingen niet vrijwillig nakomt en desnoods gedwongen kan worden tot naleving via een rechter. Louter vriendschappelijke of morele toezeggingen zijn niet juridisch afdwingbaar [3](#page=3).
#### 2.6.1 Natuurlijke verbintenis
Een natuurlijke verbintenis is een verbintenis die weliswaar juridisch afdwingbaar is, maar waarvan de nakoming niet in rechte kan worden afgedwongen. Dit is een specifieke juridische categorie die verschilt van een louter morele verplichting [3](#page=3) [4](#page=4).
## 3. Bronnen van verbintenissen
Verbintenissen ontstaan uit de volgende bronnen, zoals bepaald in artikel 5.3 BW [3](#page=3):
1. **Rechtshandelingen**:
* **Eenzijdige rechtshandelingen**: Wilsuiting van één persoon met de bedoeling rechtsgevolgen te doen ontstaan [4](#page=4).
* **Meerzijdige rechtshandelingen**: Wilsovereenstemming tussen minstens twee personen met de bedoeling rechtsgevolgen te doen ontstaan (contracten) [4](#page=4).
2. **Rechtsfeiten**:
* **Oneigenlijke contracten (quasi-contracten)**: Geoorloofde daden die, hoewel geen contract, toch een verbintenis doen ontstaan ten laste van degene die er voordeel uit haalt [4](#page=4) [5](#page=5).
* **Onrechtmatige daad**: Een fout die schade veroorzaakt bij een ander, wat leidt tot een verbintenis tot schadevergoeding. Dit valt onder buitencontractuele aansprakelijkheid [4](#page=4) [5](#page=5).
3. **De wet**: Soms is de wet zelf de directe bron van een verbintenis [3](#page=3).
### 3.1 Eenzijdige wilsuiting
Een eenzijdige wilsuiting is de wilsuiting van één persoon die rechtsgevolgen doet ontstaan. De persoon gaat hierdoor zelf een verbintenis aan ten aanzien van een andere persoon [4](#page=4).
### 3.2 Meerzijdige wilsuiting
Een meerzijdige wilsuiting vereist de wilsovereenstemming van minstens twee personen om juridische gevolgen te laten ontstaan. De partijen gaan hierdoor ten aanzien van elkaar verbintenissen aan. Dit is de basis van contractuele aansprakelijkheid [4](#page=4) [5](#page=5).
### 3.3 Onrechtmatige daden (buitencontractuele aansprakelijkheid)
Onrechtmatige daden of feiten die leiden tot buitencontractuele aansprakelijkheid ontstaan wanneer iemand een fout begaat, die bij een ander persoon schade veroorzaakt. Hieruit ontstaat een verbintenis voor de aansprakelijke persoon om de schade van de benadeelde te vergoeden [4](#page=4) [5](#page=5).
### 3.4 Oneigenlijke contracten (quasi-contracten)
Oneigenlijke contracten zijn geoorloofde daden die een verbintenis doen ontstaan ten laste van de persoon die er voordeel uit haalt, zonder dat er sprake is van een eenzijdige wilsuiting, een contract, of een onrechtmatige daad [4](#page=4) [5](#page=5).
### 3.5 Contractuele vs. buitencontractuele aansprakelijkheid
* **Contractuele aansprakelijkheid**: De aanspraak steunt op een contract en valt onder Boek 5 BW [5](#page=5).
* **Buitencontractuele aansprakelijkheid**: De aanspraak steunt niet op een contract en valt onder Boek 6 BW [5](#page=5).
Bij het oplossen van een casus over aansprakelijkheid is het dus cruciaal om eerst na te gaan of er een contract is of niet [5](#page=5).
## 4. Indeling van verbintenissen
Verbintenissen kunnen op verschillende manieren worden ingedeeld [5](#page=5):
1. **Verbintenissen en hun bron**:
* Rechtshandelingen (eenzijdig of meerzijdig) [5](#page=5).
* Rechtsfeiten (oneigenlijke contracten of onrechtmatige daden) [5](#page=5).
2. **Verbintenissen en hun aard**:
* Verbintenissen met economisch of burgerlijk karakter [5](#page=5).
* Verbintenissen met een persoonsgebonden karakter [5](#page=5).
3. **Verbintenissen en hun voorwerp**:
* Verbintenis om iets te geven, te doen, of niet te doen [5](#page=5).
* Inspanningsverbintenis vs. resultaatsverbintenis [5](#page=5).
* Deelbare verbintenis vs. ondeelbare verbintenis [5](#page=5).
* Verbintenis met meerdere voorwerpen [5](#page=5).
* Hoofdverbintenis vs. secundaire verbintenis [5](#page=5).
4. **Verbintenissen met meerdere schuldeisers of schuldenaars**:
* Deelbare verbintenis [5](#page=5).
* Ondeelbare verbintenis [5](#page=5).
* Hoofdelijke verbintenis [5](#page=5).
* Verbintenis in solidum [5](#page=5).
5. **Verbintenissen met bijzondere modaliteiten**:
* Verbintenis onder voorwaarde [5](#page=5).
* Verbintenis onder tijdsbepaling [5](#page=5).
---
# Soorten verbintenissen en hun voorwerp
Dit hoofdstuk behandelt de diverse indelingen van verbintenissen en hun respectievelijke voorwerpen, met een focus op de juridische implicaties van deze classificaties [5](#page=5).
### 2.1 Indeling van verbintenissen
Verbintenissen kunnen op verschillende manieren worden ingedeeld, wat van praktisch belang is voor de toepassing van specifieke rechtsregels [5](#page=5).
#### 2.1.1 Indeling naar aard
1. **Verbintenissen met economisch of burgerlijk karakter:**
* **Economisch karakter:** Dit geldt doorgaans wanneer een onderneming een verbintenis aangaat, en de regels van het Wetboek Economisch Recht (WER) van toepassing kunnen zijn [6](#page=6).
* **Burgerlijk karakter:** Dit is van toepassing wanneer een niet-onderneming een verbintenis aangaat, en de burgerlijke wetgeving van toepassing is [6](#page=6).
2. **Verbintenissen met persoonsgebonden karakter (intuitu personae):**
* Dit type verbintenis kan, bij niet-nakoming, de vraag oproepen of de schuldenaar zich kan laten vervangen door een derde [6](#page=6).
* Het principe is dat een verbintenis door iedereen kan worden uitgevoerd, tenzij de aard van de verbintenis of de bedoeling van de partijen anders aangeeft [6](#page=6).
* Relevante artikelen zijn onder andere [artikel 5.196 BW](#page=6) en [artikel 5.100 BW](#page=6). Bij overlijden van de schuldenaar kan deze verbintenis vervallen, zoals beschreven in [artikel 5.265 BW](#page=6).
#### 2.1.2 Indeling naar voorwerp
Het voorwerp van een verbintenis is de prestatie die de schuldenaar moet leveren. De indeling naar voorwerp bepaalt mede hoe de nakoming kan worden afgedwongen [6](#page=6).
1. **Verbintenis om iets te geven, iets te doen, of iets niet te doen:**
* Dit is de meest fundamentele indeling van de prestatie [6](#page=6).
* Elk contract bevat meestal meerdere verbintenissen, elk met een eigen voorwerp [6](#page=6).
* De wijze van afdwinging van de nakoming is afhankelijk van het soort prestatie, zoals geregeld in [artikel 5.234 BW](#page=6).
2. **Inspanningsverbintenis versus resultaatverbintenis:**
* **Resultaatverbintenis (garantieverbintenis, uitslagverbintenis):** De schuldenaar verbindt zich tot een welbepaald resultaat. Bij niet-nakoming moet de schuldenaar overmacht bewijzen om aan aansprakelijkheid te ontsnappen [7](#page=7).
* **Inspanningsverbintenis (middelenverbintenis):** De schuldenaar verbindt zich ertoe de nodige inspanningen te leveren, zonder het resultaat te garanderen. De schuldeiser moet bewijzen dat de schuldenaar geen redelijke inspanningen heeft geleverd [7](#page=7).
* **Relevantie:** Dit onderscheid is cruciaal bij discussies over aansprakelijkheid [7](#page=7).
* **Bevrijdingsbeding:** De geldigheid ervan hangt af van de wet, de gemeenschappelijke bedoeling van de partijen, en of het expliciet in het contract is opgenomen [7](#page=7).
* **Twijfel:** Bij twijfel oordeelt de rechtbank. Een contract kan zowel inspannings- als resultaatverbintenissen bevatten [7](#page=7).
* **Voorwerp:** Het aleatoire (onzekere) karakter van het beoogde resultaat kan een rol spelen [7](#page=7).
3. **Deelbare versus ondeelbare verbintenis:**
* **Deelbare verbintenis:** Het voorwerp kan gesplitst of in delen worden uitgevoerd [8](#page=8).
* **Ondeelbare verbintenis:** Het voorwerp moet noodzakelijkerwijs in zijn geheel worden uitgevoerd. Ondeelbaarheid kan voortkomen uit de aard van de prestatie, de wet, of een contractuele afspraak [8](#page=8).
* **Principe:** Een verbintenis moet in zijn geheel worden uitgevoerd. De schuldeiser kan niet gedwongen worden een deel van de betaling te accepteren [8](#page=8).
* **Meerdere schuldenaars:** Bij meerdere schuldenaars zijn verbintenissen in principe deelbaar, waarbij elke schuldenaar slechts voor zijn deel aansprakelijk is [8](#page=8).
4. **Verbintenissen met meerdere voorwerpen:**
* **Cumulatieve verbintenissen (EN):** De schuldenaar moet alle opgesomde prestaties nakomen [8](#page=8).
* **Alternatieve verbintenissen (OF):** De schuldenaar moet één van de twee of meer opgesomde prestaties nakomen [8](#page=8).
* **Subsidiaire verbintenissen:** Er is een hoofdprestatie, maar de schuldenaar kan zich bevrijden door een andere, alternatieve prestatie te leveren [8](#page=8).
5. **Hoofdverbintenis versus secundaire verbintenis:**
* **Hoofdverbintenis:** De belangrijkste prestatie die geleverd moet worden [8](#page=8).
* **Secundaire verbintenis:** Ondergeschikt aan de hoofdverbintenis [8](#page=8).
#### 2.1.3 Indeling naar aantal schuldeisers of schuldenaars
Dit betreft situaties met een pluraliteit van schuldeisers of schuldenaars, wat de juridische structuur en de gevolgen van de verbintenis beïnvloedt [9](#page=9).
* **Actieve pluraliteit:** Meerdere schuldeisers hebben een vordering ten aanzien van één schuldenaar [9](#page=9).
* **Passieve pluraliteit:** Meerdere schuldenaars hebben zich verbonden ten aanzien van één schuldeiser [9](#page=9).
##### 2.1.3.1 Verbintenissen met meerdere schuldenaars (passieve pluraliteit)
Het principe is de deelbare verbintenis, maar er zijn belangrijke uitzonderingen [10](#page=10).
A. **Deelbare verbintenissen:**
* Dit is de algemene regel bij meerdere schuldenaars [10](#page=10).
* De schuld wordt verdeeld in evenveel gelijke delen als er schuldenaars zijn [10](#page=10).
* Elke schuldenaar staat slechts in voor zijn deel en er is geen verhaalsrecht onder medeschuldenaars [10](#page=10).
* **Nadeel voor de schuldeiser:** Hij moet elke schuldenaar apart aanspreken en draagt het risico van de insolvabiliteit van een schuldenaar [10](#page=10).
B. **Hoofdelijke verbintenissen:**
* **Begrip:** De schuldeiser kan elke schuldenaar aanspreken voor het geheel van de schuld. De schuldeiser mag kiezen wie hij aanspreekt [10](#page=10).
* **Ontstaan:** Uit de wet (bv. gehuwden voor huur) of uit een contract (bv. lening) [10](#page=10).
* **Gevolgen tussen SE en SA's:** Ingebrekestelling van één SA werkt ten aanzien van alle SA's; de stuiting van de verjaring ten aanzien van één SA geldt voor allen [11](#page=11).
* **Gevolgen tussen SA's onderling:** De schuld wordt onderling verdeeld, in principe in gelijke delen. De SA die de volledige schuld betaalde, heeft een verhaalsrecht (regres) tegen de medeschuldenaars [11](#page=11).
C. **Ondeelbare verbintenissen:**
* Elke schuldenaar is gehouden tot dezelfde volledige prestatie. Dit geldt ook bij passieve pluraliteit [12](#page=12).
D. **Verbintenissen in solidum:**
* **Concept:** Dit is een maatschappelijk wenselijke oplossing wanneer meerdere personen, elk afzonderlijk en toevallig, een fout hebben begaan die bijdroeg tot dezelfde schade (samenlopende fouten) [12](#page=12).
* **Aansprakelijkheid:** Meestal buitencontractueel ([artikel 6.19 BW](#page=12)), soms contractueel [12](#page=12).
* **Gevolgen tussen SE en SA's:** Elke SA staat in voor het geheel, maar de SA's vertegenwoordigen elkaar onderling niet [12](#page=12).
* **Gevolgen tussen SA's onderling:** Er vindt een onderlinge afrekening plaats, gebaseerd op de mate waarin elke fout heeft bijgedragen tot de schade [12](#page=12).
##### 2.1.3.2 Verbintenissen met meerdere schuldeisers (actieve pluraliteit)
Dit scenario wordt ook beheerst door de principes van deelbaarheid en ondeelbaarheid, alsook de specifieke regels voor hoofdelijkheid (die echter vaker bij passieve pluraliteit voorkomt) [9](#page=9).
#### 2.1.4 Verbintenissen met bijzondere modaliteiten
Dit zijn verbintenissen waaraan bepaalde voorwaarden of tijdsbepalingen zijn gekoppeld, die hun opeisbaarheid of voortbestaan beïnvloeden [12](#page=12).
1. **Verbintenis onder voorwaarde:**
* **Begrip:** Een toekomstige en onzekere gebeurtenis waarvan de verbintenis afhankelijk wordt gemaakt [12](#page=12).
* **Inhoudelijk onderscheid:**
* **Toevallige voorwaarde:** De gebeurtenis is een zuiver toevallig gegeven [12](#page=12).
* **Potestatieve voorwaarde:** De vervulling ligt (gedeeltelijk) in handen van een van de contractpartijen [12](#page=12).
* **Onderscheid naargelang effect:**
* **Opschortende voorwaarde:** De verbintenis wordt pas opeisbaar als de gebeurtenis zich voordoet. [Artikel 5.139 BW](#page=12) [12](#page=12).
* **Ontbindende voorwaarde:** De voorwaarde doet bij vervulling de verbintenis teniet. [Artikel 5.139, tweede lid BW](#page=12) [12](#page=12).
* **Geldigheidsvereisten:** De voorwaarde moet extern zijn, mag geen contractuele verbintenis uit het contract zelf zijn, mag niet onmogelijk zijn, geen zuiver potestatieve opschortende voorwaarde aan de zijde van de schuldenaar, en niet strijdig met dwingend recht [13](#page=13).
2. **Verbintenis onder tijdsbepaling:**
* **Opschortende tijdsbepaling:** De verbintenis wordt opeisbaar na een bepaald tijdstip. [Artikel 5.149 BW](#page=13) [13](#page=13).
* **Uitdovende tijdsbepaling:** De verbintenis eindigt op een bepaald tijdstip. [Artikel 5.149 BW](#page=13) [13](#page=13).
---
# Totstandkoming, geldigheidsvereisten en tenietgaan van contracten
Hier is een gedetailleerd studieonderdeel over de totstandkoming, geldigheidsvereisten en tenietgaan van contracten, opgesteld in het Nederlands, met de vereiste Markdown- en LaTeX-opmaak.
## 3. Totstandkoming, geldigheidsvereisten en tenietgaan van contracten
Dit hoofdstuk behandelt de fasen van contractvorming, de essentiële voorwaarden voor geldigheid, en de verschillende manieren waarop een contract kan eindigen.
### 3.1 Het contract als meerzijdige rechtshandeling
Een contract is een meerzijdige rechtshandeling die steunt op een wilsovereenstemming tussen minstens twee personen met de bedoeling rechtsgevolgen te doen ontstaan. Een rechtshandeling zelf is een handeling gericht op het tot stand brengen van rechtsgevolgen [13](#page=13) [14](#page=14).
#### 3.1.1 Indelingen van contracten
Contracten kunnen op verschillende manieren worden ingedeeld, wat relevant is voor de toepassing van specifieke regels [14](#page=14):
* **Ontstaan van het contract:**
* **Consensuele contracten:** Komen vormvrij tot stand door loutere wilsovereenstemming [15](#page=15).
* **Vormelijke contracten:** Vereisen het voldoen aan specifieke vormvereisten voor hun geldigheid [15](#page=15).
* **Zakelijke contracten:** Vereisen naast consensus ook de overhandiging van het voorwerp voor hun totstandkoming [15](#page=15).
* **Verbintenissen van de partijen:**
* **Wederkerige contracten:** Beide partijen zijn zowel schuldeiser als schuldenaar [15](#page=15).
* **Eenzijdige contracten:** Slechts één partij is verbonden [15](#page=15).
* **Economische aard:**
* **Contracten onder bezwarende titel:** Beide partijen verkrijgen een voordeel. Dit kan zijn [15](#page=15):
* **Vergeldende contracten:** De prestaties worden als gelijkwaardig beschouwd [15](#page=15).
* **Kanscontracten:** Eén van de prestaties is onzeker (bv. verzekeringscontracten) [15](#page=15).
* **Contracten ten kosteloze titel:** Slechts één partij heeft een voordeel [15](#page=15).
* **Inhoud van het contract:**
* **Onderhandelde contracten:** Partijen onderhandelen vrij over de inhoud [16](#page=16).
* **Toetredingscontracten:** Eén partij neemt de inhoud van de ander over, vaak via standaardvoorwaarden [16](#page=16).
* **Partijen:**
* **Contracten met een consument:** Specifieke beschermingsregels gelden voor consumenten [16](#page=16).
* **Meerpartijencontracten:** Contracten met meer dan twee partijen [16](#page=16).
* **Regels van toepassing:**
* **Benoemde contracten:** Specifiek in de wet geregeld [16](#page=16).
* **Onbenoemde contracten:** Niet specifiek in de wet geregeld [16](#page=16).
* **Gemengde contracten:** Combinatie van elementen van verschillende benoemde contracten [16](#page=16).
#### 3.1.2 Basisbeginselen van het contractenrecht
* **Wilsautonomie, contractsvrijheid en consensualisme:** Partijen bepalen vrij of, met wie en waarover ze contracteren. Consensualisme houdt in dat loutere wilsovereenstemming vaak volstaat voor de totstandkoming, met uitzondering van zakelijke en vormelijke contracten. Juridische grenzen aan contractsvrijheid zijn onder andere rechtsmisbruik, discriminatie en strijdigheid met openbare orde of dwingend recht [17](#page=17).
* **Bindende kracht van het contract:** Overeenkomsten zijn bindend voor de partijen. Een rechter kan de inhoud van de overeenkomst niet wijzigen, maar wel interpreteren, herkwalificeren of soms tussenkomen bij veranderende omstandigheden [14](#page=14) [17](#page=17).
* **Goede trouw:** Dit principe, verankerd in de wet, impliceert fair play en verbiedt rechtsmisbruik. Het heeft een interpretatieve, aanvullende en matigende werking [17](#page=17).
### 3.2 Totstandkoming van het contract
De totstandkoming van een contract verloopt in drie fasen: de precontractuele fase, de daadwerkelijke totstandkoming en de sancties bij problemen [18](#page=18).
#### 3.2.1 De precontractuele fase
* **Start onderhandelingen:** Er geldt een beginsel van onderhandelingsvrijheid. Echter, afspraken tijdens onderhandelingen kunnen reeds bindend zijn en er bestaat een precontractuele aansprakelijkheid voor fouten zoals het foutief afbreken van onderhandelingen of het schenden van de informatieplicht. De sanctie kan schadevergoeding zijn of, indien er een wilsgebrek is, de nietigheid van het contract [18](#page=18).
* **Aanbod en aanvaarding:** Een aanbod is een voorstel tot contracteren met alle essentiële bestanddelen, dat de wil van de aanbieder tot gebondenheid impliceert en onherroepelijk is gedurende een bepaalde of redelijke termijn. Aanvaarding is een verklaring of gedraging die instemming met het aanbod uitdrukt, zonder wijzigingen aan essentiële bestanddelen, en kan uitdrukkelijk of stilzwijgend zijn [18](#page=18) [19](#page=19).
#### 3.2.2 De daadwerkelijke totstandkoming
Een contract is geldig indien aan vier essentiële voorwaarden is voldaan [19](#page=19):
1. **Een vrije en bewuste toestemming van elke partij:** De toestemming moet gericht zijn op de essentiële bestanddelen van het contract en vrij zijn van wilsgebreken (dwaling, bedrog, geweld, misbruik van omstandigheden). Indien de wilsuiting niet vrij en bewust was, kan de correctie via de vertrouwensleer komen, waarbij de medecontractant redelijkerwijs op een vrije en bewuste wilsuiting mocht vertrouwen [19](#page=19) [20](#page=20).
2. **De bekwaamheid van elke partij om contracten aan te gaan:** Iedereen is in principe rechtsbekwaam, maar er kunnen uitzonderingen zijn. Handelingsbekwaamheid betreft het zelfstandig kunnen uitoefenen van rechten en plichten; hiervan zijn ook uitzonderingen. De sanctie bij onbekwaamheid is relatieve nietigheid [20](#page=20).
3. **Een bepaalbaar en geoorloofd voorwerp:** Het voorwerp van het contract moet bestaan op het moment van sluiting en geoorloofd zijn [21](#page=21).
4. **Een geoorloofde oorzaak:** De oorzaak van het contract mag niet strijdig zijn met dwingend recht, openbare orde of goede zeden [21](#page=21).
#### 3.2.3 Sancties bij problemen bij de totstandkoming
Contracten die niet voldoen aan de geldigheidsvereisten zijn nietig. Nietigheid moet wel worden ingeroepen, tenzij de wet anders bepaalt [21](#page=21).
* **Nietigheid:** Kan relatief (bij wilsgebreken, onbekwaamheid) of absoluut (bij strijdigheid met openbare orde/goede zeden) zijn. Gevolg is restitutie, oftewel de teruggave van alle prestaties [21](#page=21).
* **Eenzijdige buitengerechtelijke nietigverklaring:** Mogelijk voor onderhandse of mondelinge contracten, mits aan bepaalde vormvereisten is voldaan [21](#page=21).
### 3.3 Wilsgebreken
Wilsgebreken zijn factoren die de vrije en bewuste toestemming aantasten [19](#page=19).
* **Dwaling:** Een verkeerde voorstelling van de werkelijkheid. De sanctie is relatieve nietigheid [20](#page=20).
* **Bedrog:** Het gebruik van listige kunstgrepen. Hoofdbedrog leidt tot relatieve nietigheid, incidenteel bedrog tot schadeherstel [20](#page=20).
* **Geweld:** Het uitoefenen van dwang. Hoofdgeweld leidt tot relatieve nietigheid, incidenteel geweld tot schadeherstel wegens precontractuele fout [20](#page=20).
* **Misbruik van omstandigheden:**
* **Gewone benadeling:** Leidt niet tot nietigheid, tenzij de wet anders bepaalt [20](#page=20).
* **Gekwalificeerde benadeling:** Kan leiden tot relatieve nietigheid of aanpassing van de verbintenissen door de rechter [20](#page=20).
### 3.4 Tenietgaan van het contract
Een contract kan op verschillende manieren tenietgaan [22](#page=22):
#### 3.4.1 Vrijwillige nakoming
Wanneer alle verbintenissen in het contract correct en volledig zijn uitgevoerd, gaat het contract teniet door betaling [22](#page=22).
#### 3.4.2 Niet-nakoming van het contract
Niet-nakoming leidt tot contractuele aansprakelijkheid, tenzij de niet-nakoming niet toerekenbaar is [22](#page=22).
* **Niet-toerekenbare niet-nakoming (Overmacht):** Omstandigheden die het voor de schuldenaar onmogelijk maken om zijn verbintenissen na te komen en die niet aan hem te wijten zijn. Vereist is onmogelijkheid, extern karakter, onvoorzienbaarheid en onvermijdbaarheid [22](#page=22) [23](#page=23).
* **Gevolgen:** Tijdelijke onmogelijkheid leidt tot opschorting; blijvende onmogelijkheid leidt tot bevrijding van de schuldenaar. Het contract kan ook ontbonden worden [23](#page=23).
* **Toerekenbare niet-nakoming (Wanprestatie):** De niet-nakoming is aan de schuldenaar te wijten indien hem een fout kan worden verweten of hij hiervoor krachtens de wet of rechtshandeling moet instaan. Dit omvat niet of onvolledig nakomen, te laat nakomen, of gebrekkig nakomen [24](#page=24).
* **Stappenplan voor de schuldeiser:**
1. **Ingebrekestelling:** Eenzijdige rechtshandeling waarbij de schuldeiser de nakoming eist. Vereist om sancties in te roepen, met uitzonderingen. Gevolgen zijn onder andere moratoire interesten en een mogelijke verplaatsing van het risico [25](#page=25).
2. **Niet-uitvoeringsexceptie (ENAC) en retentierecht:**
* **ENAC:** Mogelijkheid voor de schuldeiser om de nakoming van zijn eigen verbintenis op te schorten totdat de schuldenaar de zijne uitvoert of aanbiedt uit te voeren in wederkerige rechtsverhoudingen. Vereist is dat de verbintenis opeisbaar is en dat de schuldenaar nog niet heeft nagekomen of aangeboden na te komen [26](#page=26).
* **Retentierecht:** Het recht om een goed van de schuldenaar bij te houden totdat de schuldvordering met betrekking tot dat goed is voldaan [26](#page=26).
3. **Andere sancties bij niet-nakoming:**
* **Uitvoering in natura:** Nakoming zoals oorspronkelijk overeengekomen. Kan via de schuldenaar zelf of een derde (gerechtelijk of buitengerechtelijk) [27](#page=27).
* **Herstel van de schade:** Vervangende schadevergoeding in geld of herstel door de schuldenaar/derde [27](#page=27).
* **Ontbinding van het contract:** Beëindiging van het contract wegens een ernstige wanprestatie. Kan gerechtelijk, via een ontbindend beding of door kennisgeving. Gevolg is retroactieve werking en restitutie [28](#page=28) [29](#page=29).
* **Prijsvermindering:** Bij onvoldoende ernstige niet-nakoming voor ontbinding [29](#page=29).
4. **Contractuele bedingen:** Partijen kunnen afspraken maken over overmachts-, ingebrekestellings-, ontbindende, bevrijdings- en schadebedingen. De geldigheid van bevrijdings- en schadebedingen is aan specifieke regels gebonden, met mogelijkheden tot matiging door de rechter [29](#page=29) [30](#page=30).
#### 3.4.3 Andere gronden van tenietgaan
* **Nietigverklaring van het contract:** Als sanctie voor ongeldige totstandkoming [31](#page=31).
* **Tenietgaan van verbintenissen:** Door uitwerking van ontbindende voorwaarden, uitdovende tijdsbepaling, schuldvernieuwing, kwijtschelding, schuldvergelijking, verval van het voorwerp, schuldvermenging, of andere wettelijke/contractuele bepalingen [31](#page=31).
* **Opzegging:** Kan in onderling overleg of eenzijdig indien wettelijk of contractueel toegestaan [31](#page=31).
* **Herroeping:** Zoals een herroepingsrecht in het contract of een herroeping van een testament [32](#page=32).
* **Verandering van omstandigheden:** Indien nakoming moeilijker wordt, kan de rechter het contract aanpassen of beëindigen na mislukte heronderhandelingen. Dit is geen overmacht, want moeilijker is niet onmogelijk [23](#page=23).
---
# Aansprakelijkheidsrecht (contractueel en buitencontractueel)
Dit onderdeel van het aansprakelijkheidsrecht behandelt de regels die bepalen wanneer iemand gehouden is de schade te vergoeden die door zijn handelen of nalaten is veroorzaakt, zowel binnen als buiten een contractuele relatie [42](#page=42).
### 4.1 Contractuele aansprakelijkheid
Contractuele aansprakelijkheid ontstaat wanneer een schuldenaar (SA) zijn contractuele verbintenissen niet nakomt, en deze niet-nakoming hem toerekenbaar is [24](#page=24).
#### 4.1.1 Toerekenbare niet-nakoming
De niet-nakoming van een verbintenis is aan de schuldenaar toerekenbaar indien hem een fout kan worden verweten of indien hij hiervoor krachtens de wet of een rechtshandeling moet instaan [24](#page=24).
* **Contractuele fout:** Dit wordt ook wel contractbreuk of contractuele wanprestatie genoemd. De lichtste vorm van een fout, de fout van een "goede huisvader", volstaat [24](#page=24).
* **Bewijslast van de schuldeiser:**
* Er is een contract met bepaalde verplichtingen voor de schuldenaar [24](#page=24).
* Het contract wordt niet nageleefd [24](#page=24).
* De niet-naleving van het contract is foutief [24](#page=24).
* De schuldeiser lijdt hierdoor schade [24](#page=24).
* **Verweermiddelen van de schuldenaar:**
* Er is geen of geen geldige contractuele verplichting [24](#page=24).
* Het contract wordt wel nageleefd [24](#page=24).
* De niet-naleving is niet aan de schuldenaar te wijten (niet-toerekenbaar) of er staat een exoneratiebeding in het contract [24](#page=24).
* Er is geen schade door de niet-nakoming [24](#page=24).
* **Fouten van hulppersonen:** Ook de fout van hulppersonen (zelfstandige of werknemer) van de schuldenaar leidt tot contractuele aansprakelijkheid van de schuldenaar [24](#page=24).
#### 4.1.2 Stappenplan voor de schuldeiser
1. **Ingebrekestelling** [25](#page=25).
* **Definitie:** Een eenzijdige rechtshandeling waarbij de schuldeiser (SE) duidelijk en ondubbelzinnig aan de schuldenaar (SA) kennisgeeft van zijn wil om de nakoming van diens verbintenis te eisen [25](#page=25).
* **Verplichting:** Principieel verplicht voordat de SE een sanctie wegens wanprestatie kan toepassen [25](#page=25).
* **Uitzonderingen op de verplichting:**
* Uitoefening van een opschortingsrecht [25](#page=25).
* Schending van een verbintenis om iets niet te doen [25](#page=25).
* Uitvoering van de verbintenis is onmogelijk geworden [25](#page=25).
* Uitvoering van de verbintenis heeft geen belang meer voor de SE [25](#page=25).
* De SA laat weten dat hij zijn verbintenis niet zal uitvoeren [25](#page=25).
* De wet vermeldt dat de SA in gebreke zal zijn door het verstrijken van de tijdsbepaling [25](#page=25).
* Het contract vermeldt dat de SA in gebreke zal zijn door het verstrijken van de tijdsbepaling [25](#page=25).
* **Gevolgen:**
* Vereiste om contractuele sanctie in werking te kunnen stellen [25](#page=25).
* Moratoire interest verschuldigd (wettelijke of conventionele interestvoet) [25](#page=25).
* Verplaatsing risico voor toevallig vergaan van de zaak (bij koop) [25](#page=25).
* Mogelijkheid tot verjaringsstuitende ingebrekestellingen [25](#page=25).
2. **De niet-uitvoeringsexceptie en het retentierecht** [26](#page=26).
* **Niet-uitvoeringsexceptie (ENAC):** In een wederkerige rechtsverhouding kan de SE van een opeisbare verbintenis de nakoming van zijn eigen verbintenis opschorten totdat de SA de zijne uitvoert of aanbiedt uit te voeren [26](#page=26).
* **Voorwaarden:** Wederkerige rechtsverhouding, opeisbare verbintenis van de SA, SA komt verbintenis niet na of biedt dit niet aan, opschorting te goeder trouw, zonder vertraging ter kennis gebracht.
* **Anticipatieve toepassing (exceptie van vrees):** Mogelijk bij nog niet opeisbare verbintenissen indien duidelijk is dat de SA zijn verbintenis niet zal uitvoeren en de gevolgen ernstig zijn [26](#page=26).
* **Retentierecht:** Recht van een SE om een goed dat hem door zijn SA werd overhandigd, bij zich te houden totdat zijn schuldvordering met betrekking tot dat goed is voldaan [26](#page=26).
* **Voorwaarden:** Contractuele wanprestatie van de SA, goede trouw van de SE-retentor, nauw verband tussen schuldvordering en de zaak.
3. **Andere sancties bij niet-nakoming** [27](#page=27).
* **Uitvoering in natura:** Uitvoering van de verbintenis zoals omschreven in het contract [27](#page=27).
* **Door SA zelf:** Rechter veroordeelt SA; dwang op persoon uitgesloten, maar ondersteunende actiemiddelen mogelijk (bv. dwangsom) [27](#page=27).
* **Door een derde (vervanging):** Gerechtelijke vervanging (vooraf machtiging rechter), vervanging door inwerkingstelling vervangingsbeding, of buitengerechtelijke vervanging door kennisgeving van de SE (enkel bij hoogdringendheid of uitzonderlijke omstandigheden, op eigen risico) [27](#page=27).
* **Herstel van de schade:** Alternatieve, evenwaardige prestatie (geen geldsom) [27](#page=27).
* **Herstel in geld (vervangende schadevergoeding):** Geldsom die in plaats komt van de prestatie waarop de SE recht had. Moet volledig zijn, met uitzonderingen zoals gedeelde aansprakelijkheid, schadebeding, bevrijdingsbeding. De SE heeft een schadebeperkingsplicht [27](#page=27).
* **Ontbinding van het contract:** Beëindiging van het contract [28](#page=28).
* **Voorwaarden:** Wederkerig contract, ernstige wanprestatie van de SA, ingebrekestelling (tenzij uitzondering), schriftelijke kennisgeving van de ontbindingsbeslissing (behalve bij gerechtelijke ontbinding) [28](#page=28).
* **Anticipatieve ontbinding:** Mogelijk bij vroegtijdige niet-nakoming onder uitzonderlijke omstandigheden [28](#page=28).
* **Wijzen van ontbinding:** Gerechtelijke ontbinding (rechter beslist), ontbindend beding (contractuele clausule), ontbinding door kennisgeving van de SE (op eigen risico) [28](#page=28).
* **Gevolgen:** Retroactieve werking vanaf sluiting contract, wederzijdse teruggave van prestaties (restitutie) [29](#page=29).
* **Prijsvermindering:** Indien niet-nakoming onvoldoende ernstig is voor ontbinding. De SE krijgt prijsvermindering maar geen schadevergoeding voor het waardeverschil [29](#page=29).
4. **Contractuele bedingen in verband met niet-nakoming** [29](#page=29).
* **Overmachts- en imprevisiebedingen:** Afspraken over overmacht of veranderde omstandigheden en de gevolgen daarvan [29](#page=29).
* **Ingebrekestellingsbedingen:** Afspraken over de vereiste vorm van ingebrekestelling [29](#page=29).
* **Ontbindende bedingen:** Contractuele clausule die het recht geeft om bij bepaalde wanprestaties buitengerechtelijk te ontbinden [29](#page=29).
* **Bevrijdingsbedingen (exoneratiebedingen):** Afspraken die aansprakelijkheid beperken of uitsluiten [29](#page=29).
* **Geldigheid:** Geldig, tenzij beding dat SA bevrijdt van opzettelijke fout, fout die leven/fysieke integriteit aantast, of het contract uitholt. Ook regels uit het WER (zwarte en grijze lijst) zijn van toepassing [30](#page=30).
* **Schadebedingen:** Afspraken over een forfaitair bedrag of welbepaalde prestatie bij toerekenbare niet-nakoming [30](#page=30).
* **Voordelen:** Geen bewijs van schade vereist [30](#page=30).
* **Nadelen:** Geen grotere noch kleinere schadevergoeding mogelijk [30](#page=30).
* **Geldigheid:** Principieel geldig, maar kan door de rechter gematigd worden indien kennelijk onredelijk [30](#page=30).
* **Interestbedingen:** Afspraken over moratoire interest aan een welbepaalde voet [30](#page=30).
### 4.2 Buitencontractuele aansprakelijkheid
Buitencontractuele aansprakelijkheid ontstaat wanneer iemand schade lijdt door een feit dat aan een ander toerekenbaar is, zonder dat er een contractuele relatie tussen hen bestaat [42](#page=42).
#### 4.2.1 Begrippen en principes
* **Aansprakelijkheid:** De verbintenis van de aansprakelijke om de schade te herstellen die door een bepaalde gedraging of feit werd veroorzaakt. De benadeelde heeft recht op schadeloosstelling [42](#page=42).
* **Actoren:** Aansprakelijke (schadeverwekker, dader) en benadeelde (schadelijder, slachtoffer) [42](#page=42).
* **Soorten burgerlijke aansprakelijkheid:**
* **Contractuele aansprakelijkheid:** Gebaseerd op toerekenbare niet-nakoming van een contract [42](#page=42).
* **Buitencontractuele aansprakelijkheid:** Gebaseerd op een tot aansprakelijkheid leidend feit; benadeelde vordert schadevergoeding [42](#page=42).
* **Persoonlijke vs. Kwalitatieve aansprakelijkheid:**
* **Persoonlijke aansprakelijkheid:** Vloeit voort uit een fout van de aansprakelijke persoonlijk (eigen daad) [43](#page=43).
* **Kwalitatieve aansprakelijkheid:** Vloeit voort uit een hoedanigheid die de aansprakelijke heeft (bv. aansteller, bewaarder van gebrekkige zaak/dier). Vaak is dit foutloze aansprakelijkheid [43](#page=43).
* **Foutaansprakelijkheid vs. Foutloze aansprakelijkheid:**
* **Foutaansprakelijkheid:** Aansprakelijkheid omdat een fout werd begaan [43](#page=43).
* **Foutloze aansprakelijkheid:** Aansprakelijkheid zonder dat een fout werd begaan [43](#page=43).
* **Boek 6 BW:** Van aanvullend recht, dus buitencontractuele aansprakelijkheid kan contractueel beperkt of uitgesloten worden, tenzij dwingend recht of openbare orde [43](#page=43).
#### 4.2.2 Samenloop van contractuele en buitencontractuele aansprakelijkheid
* **Algemeen:** Indien een contractuele fout tegelijkertijd ook een buitencontractuele fout is, kan samenloop toegelaten zijn [44](#page=44).
* **Feiten voor 1 januari 2025:** Geen samenloop toegelaten tussen medecontractanten op grond van buitencontractuele aansprakelijkheid, tenzij uitzonderingen. Redenering: contract sluiten sluit toepassing buitencontractueel recht uit [45](#page=45).
* **Feiten na 1 januari 2025:** Samenloopverbod is afgeschaft; benadeelde mag rechtsgrond kiezen [45](#page=45).
* **Doorwerking van het contract:** Zelfs bij samenloop kan de medecontractant verweermiddelen inroepen die voortvloeien uit zijn contract met de benadeelde (bv. bevrijdingsbeding), de wetgeving inzake bijzondere contracten, of bijzondere contractuele verjaringsregels. Deze verweermiddelen gelden niet bij schade door aantasting van fysieke/psychische integriteit of bij opzet [45](#page=45) [46](#page=46).
#### 4.2.3 Aansprakelijkheid voor andermans daad
Deze aansprakelijkheid vloeit voort uit een hoedanigheid die de aansprakelijke heeft en waarbij hij moet instaan voor iets of iemand.
* **Aansprakelijkheid voor kinderen (Art. 6.12 BW):**
* **Wie aansprakelijk?** Ouders, adoptanten, voogden, pleegzorgers die gezag uitoefenen over een minderjarige [53](#page=53).
* **Voor wie?** Minderjarigen (tot 18 jaar) [53](#page=53).
* **Welke aansprakelijkheid?**
* Minder dan 12 jaar: Foutloze aansprakelijkheid (onweerlegbaar vermoeden fout ouders) [53](#page=53).
* 12 jaar of ouder: Aansprakelijkheid, maar rechter kan beslissen geen schadeloosstelling te eisen of te beperken, tenzij verzekeringsdekking. Ouders zijn niet aansprakelijk als ze aantonen dat de schade niet te wijten is aan fout in toezicht/opvoeding (weerlegbaar vermoeden fout ouders) [53](#page=53).
* **Aansprakelijkheid voor personen belast met toezicht (Art. 6.13 BW):**
* **Wie aansprakelijk?** Personen belast met globale en duurzame organisatie/controle van levenswijze van anderen, en onderwijsinstellingen [54](#page=54).
* **Voor wie?** Personen onder toezicht (minderjarig of meerderjarig), leerlingen [54](#page=54).
* **Welke aansprakelijkheid?** Vermoeden van fout (weerlegbaar); toezichthouder kan tegenbewijs leveren [54](#page=54).
* **Aansprakelijkheid van de aansteller (Art. 6.14 BW):**
* **Wie aansprakelijk?** Aansteller (privé- of publiekrechtelijk) [55](#page=55).
* **Voor wie?** Aangestelden (werknemers, personeelsleden) [55](#page=55).
* **Wanneer?** Schade veroorzaakt door aangestelde tijdens en naar aanleiding van de uitoefening van zijn functie (ruim geïnterpreteerd) [55](#page=55).
* **Welke aansprakelijkheid?** Foutloze aansprakelijkheid, onweerlegbaar vermoeden [55](#page=55).
* **Aansprakelijkheid van rechtspersonen voor hun (bestuurs)orgaan (Art. 6.15 BW):**
* **Wie aansprakelijk?** Rechtspersoon (privé- of publiekrechtelijk) [56](#page=56).
* **Voor wie?** Bestuursorganen en leden ervan [56](#page=56).
* **Wanneer?** Schade veroorzaakt door het orgaan of lid tijdens en naar aanleiding van de uitoefening van zijn functie [56](#page=56).
* **Welke aansprakelijkheid?** Foutloze aansprakelijkheid, onweerlegbaar vermoeden [56](#page=56).
* **Bewijslast voor de benadeelde:** De benadeelde moet de toepassingsvoorwaarden van het ingeroepen wetsartikel bewijzen (bv. fout van het kind, aangestelde). Hij moet NIET bewijzen dat de ouder, toezichthouder, aansteller, of rechtspersoon zelf een fout heeft begaan [56](#page=56).
#### 4.2.4 Aansprakelijkheid voor gebrekkige zaken (Art. 6.16 BW)
* **Wie aansprakelijk?** De bewaarder van een zaak (persoon met niet-ondergeschikte macht van leiding en controle). De eigenaar wordt vermoed bewaarder te zijn, maar kan tegenbewijs leveren [57](#page=57).
* **Waarvoor?** Een gebrekkige zaak (roerende/onroerende goederen, gebouwen, lichamelijke goederen) [57](#page=57).
* **Gebrek:** De zaak biedt door een kenmerk niet de verwachte veiligheid [57](#page=57).
* **Wanneer?** De schade is veroorzaakt door het gebrek van de zaak. De benadeelde moet dit bewijzen [57](#page=57).
* **Welke aansprakelijkheid?** Foutloze aansprakelijkheid; de bewaarder kan niet ontsnappen door te bewijzen dat hij geen fout heeft begaan [57](#page=57).
#### 4.2.5 Aansprakelijkheid voor dieren (Art. 6.17 BW)
* **Wie aansprakelijk?** De bewaarder van een dier (persoon met niet-ondergeschikte macht van leiding en controle). De eigenaar wordt vermoed bewaarder te zijn, maar kan tegenbewijs leveren [58](#page=58).
* **Waarvoor?** Een dier (alle levende dieren vatbaar voor toe-eigening) [58](#page=58).
* **Wanneer?** Het dier veroorzaakt schade (rol of gedrag dier maakt niet uit) [58](#page=58).
* **Welke aansprakelijkheid?** Foutloze aansprakelijkheid; de bewaarder kan niet ontsnappen door te bewijzen dat hij geen fout heeft begaan [58](#page=58).
#### 4.2.6 Oorzakelijk verband (Art. 6.18 BW)
* **Noodzakelijke voorwaarde (conditio-sine-qua-non test):** Een feit is oorzaak van schade indien het een noodzakelijke voorwaarde is voor de schade. De rechter "denkt de fout weg" [58](#page=58).
* **Equivalentieleer:** Alle feitelijke oorzaken van schade zijn juridische oorzaken [59](#page=59).
* **Correcties:**
* **Feitelijke causaliteit:** Een feit dat strikt genomen geen noodzakelijke voorwaarde is, kan toch als oorzaak worden aangenomen indien het gelijk loopt met andere feiten die reeds voldoende zijn [59](#page=59).
* **Juridische causaliteit:** Het verband tussen feit en schade is zo ver verwijderd dat het kennelijk onredelijk zou zijn de schade toe te rekenen [59](#page=59).
#### 4.2.7 Pluraliteit van aansprakelijkheden
* **Aansprakelijkheid in solidum (Art. 6.19 BW):** Meerdere personen zijn aansprakelijk voor verschillende feiten (samenlopende fouten) of eenzelfde feit (gemeenschappelijke fout). De benadeelde kan elk van hen aanspreken voor de volledige schade [59](#page=59) [60](#page=60).
* **Benadeelde aansprakelijk voor eigen schade (Art. 6.20 BW):** De schadeloosstelling wordt verminderd in de mate waarin het feit van de benadeelde heeft bijgedragen tot het ontstaan van de schade. Dit geldt niet bij opzet van de benadeelde of de mede-aansprakelijke [60](#page=60).
* **Regresvordering onder medeaansprakelijken:** Degene die de benadeelde volledig schadeloosstelde, kan regres uitoefenen tegen mede-aansprakelijken in de mate waarin hun fout bijdroeg tot de schade [60](#page=60).
#### 4.2.8 Schade (Art. 6.24 BW)
* **Definitie:** Economische en niet-economische gevolgen van de aantasting van een juridisch beschermd persoonlijk belang [61](#page=61).
* **Soorten schade:**
* **Patrimoniale schade (vermogensschade):** Alle economische gevolgen (verliezen, kosten, winstderving, waardevermindering) [62](#page=62).
* **Extrapatrimoniale schade (morele schade):** Niet-economische gevolgen (pijn, leed, angst, reputatieschade) [62](#page=62).
* **Vereisten:** Enkel zekere schade (bestaan onbetwistbaar vaststaan) en toekomstige schade (met zekerheid in de toekomst voor) [62](#page=62).
#### 4.2.9 Gevolgen van aansprakelijkheid
* **Integrale schadeloosstelling (Art. 6.30 BW):** De aansprakelijke is gehouden tot integrale schadeloosstelling, rekening houdend met de concrete toestand van de benadeelde. Geen punitieve functie, wel herstel in concreto [63](#page=63).
* **Doelstelling en wijzen van schadeloosstelling (Art. 6.31 BW):**
* **Patrimoniale schade:** Benadeelde plaatsen in de toestand waarin hij zich zonder het schadelijk feit zou bevinden [63](#page=63).
* **Extrapatrimoniale schade:** Billijke en passende vergoeding toekennen [63](#page=63).
* **Wijzen:** Herstel in natura of door schadevergoeding (in geld) [63](#page=63).
* **Ogenblik van bepaling schade (Art. 6.31 BW):** De omvang van de schade wordt bepaald op de datum die het tijdstip van de effectieve schadeloosstelling zo dicht mogelijk benadert [64](#page=64).
* **Herstel in natura (Art. 6.33 BW):** Rechtstoestand wijzigen, bevel tot uitvoering van maatregelen door aansprakelijke of derde. Enkel indien gevorderd door benadeelde, tenzij onmogelijk, kennelijk onredelijk, dwang op persoon, of in strijd met menselijke waardigheid [64](#page=64).
---
# Bewijs van verbintenissen en interpretatie van rechtshandelingen
Dit deel behandelt de bewijsregels voor verbintenissen, de interpretatie van rechtshandelingen en de overdracht van verbintenissen.
### 5.1 Bewijs van verbintenissen
De regels rond het bewijs van verbintenissen hebben grotendeels een aanvullend karakter, met enkele uitzonderingen van dwingend recht. Enkel betwiste rechtshandelingen en feiten moeten worden bewezen; algemeen bekende feiten, ervaringsregels en recht zelf zijn niet bewijsplichtig [65](#page=65).
#### 5.1.1 Bewijslast, medewerkingsplicht en bewijsrisico
De bewijslast rust op de partij die een rechtshandeling of feit wil bewijzen dat ten grondslag ligt aan zijn vordering, of op degene die beweert bevrijd te zijn. Alle partijen hebben echter een medewerkingsplicht aan de bewijsvoering. Het bewijsrisico houdt in dat wie de bewijslast draagt, bij twijfel in het ongelijk wordt gesteld. De rechter kan de bewijslast uitzonderlijk omkeren indien de normale bewijsregels kennelijk onredelijk zijn en er aan bepaalde voorwaarden is voldaan, met een bijzonder gemotiveerde beslissing [65](#page=65) [66](#page=66).
#### 5.1.2 Bewijsstandaard
De bewijsstandaard bepaalt vanaf welk moment de rechter voldoende overtuigd is om iets als bewezen aan te nemen. De normale standaard vereist zeker bewijs of een redelijke mate van zekerheid. Een verlaagde standaard van waarschijnlijkheid is vereist voor het bewijs van negatieve feiten of feiten die quasi-onbewijsbaar zijn [66](#page=66).
#### 5.1.3 Juridische vermoedens
Een vermoeden houdt in dat uit een bekend feit de wet of de rechter een ander feit afleidt. Wettelijke vermoedens zijn door de wet aan een bepaald feit gekoppeld en kunnen weerlegbaar of onweerlegbaar zijn, zonder beoordelingsvrijheid voor de rechter. Feitelijke vermoedens zijn een bewijsmiddel waarbij de rechter uit een bekend feit een onbekend feit afleidt en zijn enkel toegelaten waar alle bewijsmiddelen zijn toegelaten [66](#page=66) [67](#page=67).
#### 5.1.4 Bewijsmiddelen
De belangrijkste bewijsmiddelen in burgerlijke zaken zijn:
* Het ondertekend geschrift [67](#page=67).
* De getuigenis [67](#page=67).
* Het feitelijk vermoeden [67](#page=67).
* De bekentenis [67](#page=67).
* De eed [67](#page=67).
In ondernemingszaken komen daar de boekhouding en de door de onderneming aanvaarde factuur bij [67](#page=67).
#### 5.1.5 Bewijswaarde en bewijskracht
De bewijswaarde is de mate waarin een bewijselement de rechter overtuigt. Sommige bewijsmiddelen hebben een wettelijke (bindende) bewijswaarde, terwijl andere een vrije bewijswaarde hebben, waarbij de rechter de overtuigingskracht vrij bepaalt. Bewijskracht ziet erop dat de rechter een geschrift geen uitlegging mag geven die met de bewoordingen ervan onverenigbaar is [67](#page=67).
#### 5.1.6 Ongeoorloofd bewijs
Ongeoorloofd bewijs, zoals valse stukken of gegevens verkregen door fraude, is niet automatisch uitgesloten van het debat. De rechter weegt dit af, maar bij aantasting van de betrouwbaarheid of schending van het recht op een eerlijk proces, kan het bewijs worden uitgesloten [67](#page=67).
#### 5.1.7 Toelaatbaarheid van bewijsmiddelen
De toelaatbaarheid van bewijsmiddelen is afhankelijk van het bewijsstelsel: vrij of gereglementeerd [68](#page=68).
##### 5.1.7.1 Vrij bewijsstelsel
Het vrij bewijsstelsel is van toepassing voor bewijs van feiten, bewijs tussen en tegen ondernemingen, en voor rechtshandelingen onder de 3.500,00 euro [68](#page=68).
##### 5.1.7.2 Gereglementeerd bewijsstelsel
Het gereglementeerd bewijsstelsel geldt voor rechtshandelingen vanaf 3.500,00 euro, waarbij bewijs boven of tegen een ondertekend geschrift enkel met een ander ondertekend geschrift kan worden geleverd. Uitzonderingen hierop zijn bewijs door bekentenis of een beslissende eed. Getuigenissen en feitelijke vermoedens zijn in dit stelsel niet toegelaten [68](#page=68).
##### 5.1.7.3 Bewijs tussen en tegen ondernemingen
Tussen en tegen ondernemingen zijn alle bewijsmiddelen toegelaten, zonder hiërarchie. Bijzondere bewijsmiddelen zijn de boekhouding en de aanvaarde factuur. Tenzij het bewijs tegen een natuurlijk persoon betreft inzake een rechtshandeling die kennelijk vreemd is aan zijn onderneming [68](#page=68).
#### 5.1.8 Bewijs door een ondertekend geschrift
Een ondertekend geschrift is vereist voor rechtshandelingen boven 3.500,00 euro. Een geschrift moet leesbaar, duurzaam en onveranderlijk zijn. Elektronische berichten zijn weliswaar geschriften, maar geen ondertekende geschriften. Een authentieke akte wordt verleden door een bevoegde ambtenaar, een onderhandse akte door de partijen zelf ondertekend. Een handtekening identificeert en bevestigt de wil van de ondertekenaar [69](#page=69).
* **Authentieke vermeldingen:** Enkel tegenbewijs via valsheidsprocedure [70](#page=70).
* **Andere vermeldingen:** Tussen partijen tegenbewijs met andere akte, bekentenis, eed, begin van bewijs door geschrift, aangevuld met andere middelen [70](#page=70).
Voor wederkerige contracten zijn zoveel originelen nodig als er partijen zijn. Een eenzijdige verbintenis tot betaling van een geldsom is enkel volwaardig bewijs indien de som voluit in letters is geschreven. De vaste datum van een onderhandse akte is cruciaal voor derden en kan enkel op wettelijk voorgeschreven wijze worden bewezen. Advocatenakten leveren onder voorwaarden een volledig bewijs op. Een vermelding van betaling op een akte levert een weerlegbaar vermoeden van bevrijding op [70](#page=70).
#### 5.1.9 Bewijs door getuigenis
Een getuigenis is een verklaring, ter zitting of schriftelijk, afgelegd door een derde. Het is enkel toegelaten in gevallen waar bewijs met alle middelen is toegelaten. De rechter beoordeelt vrij of hij geloof hecht aan de getuigenis [70](#page=70).
#### 5.1.10 Begin van bewijs door geschrift
Een begin van bewijs door geschrift kan de vereisten van een akte in het gereglementeerd bewijsstelsel vervangen en moet verplicht worden aangevuld met andere bewijsmiddelen. Elk geschrift, ongeacht de vorm, dat uitgaat van de partij tegen wie het bewijs moet worden geleverd, kan dienen als begin van bewijs [70](#page=70).
#### 5.1.11 Bewijs door feitelijk vermoeden
De rechter leidt uit een bekend feit het bestaan van onbekende feiten af, zoals een detectieverslag of een eenzijdig technisch rapport. De rechter is vrij in zijn beoordeling, maar dit bewijsmiddel is enkel toegelaten in gevallen waar bewijs met alle middelen is toegelaten, of als aanvulling van een begin van bewijs door geschrift in het gereglementeerd bewijsstelsel [71](#page=71).
#### 5.1.12 Bewijs door bekentenis
Een bekentenis is een vrijwillige verklaring waarbij een partij de juistheid van een feit bevestigt dat tegen haar wordt ingeroepen, of het bestaan van een rechtshandeling erkent. Het is een absoluut en volmaakt bewijs met wettelijke bewijswaarde. Zowel gerechtelijke als buitengerechtelijke bekentenissen zijn toegelaten, met uitzondering van zuiver mondelinge buitengerechtelijke bekentenissen wanneer de wet alle bewijsmiddelen toelaat. Een samengestelde bekentenis is onsplitsbaar [71](#page=71).
#### 5.1.13 Bewijs door eed
Bij een eed bevestigt een partij plechtig voor de rechter dat haar beweringen waar zijn. De beslissende eed kan door een partij aan de andere worden opgedragen of ambtshalve door de rechter worden opgelegd. Het is een absoluut en volmaakt bewijs dat steeds toegelaten is, hoewel de rechter niet verplicht is de eed toe te laten [71](#page=71).
### 5.2 Interpretatie van rechtshandelingen en kwalificatie van contracten
#### 5.2.1 Basisinterpretațieregel
Bij discussie over de betekenis of gevolgen van een beding moet de rechter de gemeenschappelijke bedoeling van de partijen nagaan, eerder dan de letterlijke betekenis van de woorden, zonder uitleggingen die kennelijk onverzoenbaar zijn met de strekking van het geschrift [72](#page=72).
#### 5.2.2 Interpretatieregels bij twijfel
Bij twijfel worden toetredingscontracten geïnterpreteerd ten nadele van wie ze heeft opgesteld, bevrijdingsbedingen ten nadele van de SA, en andere bedingen ten nadele van de begunstigde [72](#page=72).
#### 5.2.3 Goede trouw als interpretatieregel
Goede trouw houdt in dat de rechtshandeling wordt geïnterpreteerd zoals een voorzichtig en redelijk persoon in dezelfde omstandigheden zou hebben bedoeld [72](#page=72).
#### 5.2.4 Kwalificatie van gemengde contracten
Bij gemengde contracten worden afzonderlijke bedingen toegepast volgens hun specifieke categorie. Bijkomense bedingen volgen de regels van het hoofdcontract, tenzij eigen reglementering nodig is. Partijen kiezen in eerste instantie zelf de kwalificatie, gebonden door dwingend recht en openbare orde. Herkwalificatie door de rechter is mogelijk indien de partij-kwalificatie onverenigbaar is met de contractuele bedingen of de dwingende regels [72](#page=72).
### 5.3 Overdracht van verbintenissen
Verbintenissen kunnen actief (vervanging van de SE) of passief (vervanging van de SA) worden overgedragen [73](#page=73).
#### 5.3.1 Oorzaken van overdracht
* **Rechtsopvolging ten algemene titel:** Volledig vermogen of een breukdeel wordt overgedragen (bv. overlijden, fusie), waarna de vervanging van SE of SA van rechtswege intreedt [73](#page=73).
* **Rechtsopvolging ten bijzondere titel:** Vervanging treedt in op grond van wet of contract [73](#page=73).
#### 5.3.2 Rechtsopvolging ten bijzondere titel
1. **Vervanging van een SE:**
* Overdracht van schuldvordering of cessie [73](#page=73).
* Subrogatie of indeplaatsstelling [74](#page=74).
2. **Vervanging van een SA:** Schuldoverdracht [75](#page=75).
3. **Overdracht van de gehele contractspositie:** Contractsoverdracht [75](#page=75).
#### 5.3.3 Overdracht van schuldvordering (cessie)
Een schuldvordering is een vervreemdbaar vermogensbestanddeel. De overdracht gebeurt via een overeenkomst tussen de cedent (overdrager) en cessionaris (overnemer). Toestemming van de gecedeerde schuldenaar is niet nodig, wel kennisgeving. Tegenwerpelijkheid aan derden geldt vanaf de cessieovereenkomst, tegenwerpelijkheid aan de schuldenaar vanaf kennisgeving of erkenning. Na kennisgeving kan de SA enkel nog bevrijdend betalen aan de overnemer [73](#page=73) [74](#page=74).
#### 5.3.4 Subrogatie of indeplaatsstelling
Dit is een bijzondere techniek van overdracht van schuldvordering, die volgt op een betaling door een derde. De betaalde schuldvordering wordt overgedragen aan degene die heeft betaald, op grond van de wet of een contract [74](#page=74).
#### 5.3.5 Schuldoverdracht
Bij schuldoverdracht wordt een nieuwe SA opgedrongen aan de SE [75](#page=75).
* **Volkomen overdracht:** De SE stemt in, de oorspronkelijke SA is bevrijd [75](#page=75).
* **Onvolkomen overdracht:** De SE geeft geen toestemming, de oorspronkelijke SA blijft hoofdelijk gehouden met de overnemer [75](#page=75).
#### 5.3.6 Contractsoverdracht
Hierbij worden contractuele bevoegdheden overgedragen [75](#page=75).
* **Volkomen contractsoverdracht:** Instemming van alle partijen. De overdrager staat niet meer in voor schulden na de overdracht [75](#page=75).
* **Onvolkomen overdracht:** Enkel instemming van overdrager en overnemer. De overdrager blijft hoofdelijk gehouden voor de gevolgen van de uitoefening van de rechten door de overnemer [75](#page=75).
### 5.4 Gevolgen voor derden en nakoming van verbintenissen
#### 5.4.1 Nakoming van de verbintenis
Betaling aan de SE is een eenzijdige rechtshandeling waardoor de SA wordt bevrijd. De SE kan betaling van een gedeelte weigeren. De rechter kan uitstel van betaling toestaan. De zaak moet worden betaald in de staat waarin deze zich bevindt bij levering, of van gemiddelde kwaliteit bij een soortzaak. Betaling vindt plaats waar en wanneer de schuld opeisbaar is, tenzij anders bepaald in het contract [75](#page=75).
#### 5.4.2 Geldelijke verbintenissen en interest
* **Remuneratoire interest:** Tegenprestatie voor kapitaalbeschikking (bv. lening) [76](#page=76).
* **Nalatigheidsinterest:** Herstel wegens laattijdige nakoming [76](#page=76).
* **Moratoire interest (verwijlintrest):** Bij laattijdige nakoming van geldschuld [76](#page=76).
* **Compensatoire interest (vergoedende interest):** Bij laattijdige nakoming van waardeschuld [76](#page=76).
* **Gerechtelijke interest:** Moratoire of compensatoire interest lopende vanaf de procedure [76](#page=76).
Een **geldschuld** is vooraf vastgesteld (bv. koopprijs), een **waardeschuld** moet nog worden bepaald. Moratoire interest is in beginsel de wettelijke interestvoet, verschuldigd vanaf ingebrekestelling, tenzij anders bepaald. De SE hoeft geen schade te bewijzen, noch grotere of kleinere schade. Compensatoire interest geeft recht op integraal herstel van schade, de interestvoet wordt vrij bepaald door de rechter [76](#page=76).
#### 5.4.3 Niet-nakoming van de verbintenis
Bij toerekenbare niet-nakoming kan de SE kiezen uit:
1. Uitvoering in natura [77](#page=77).
2. Herstel van de schade [77](#page=77).
3. Opschorting van eigen verbintenis (ENAC) [77](#page=77).
Ontbinding en prijsvermindering gelden enkel voor contracten. Om een sanctie te bekomen, moet de SA in gebreke worden gesteld, tenzij bij ENAC. Na ingebrekestelling is de SA in verzuim, wat gezuiverd kan worden door alsnog uit te voeren [77](#page=77).
* **Toerekenbare niet-nakoming:** SA heeft een fout begaan of staat in voor fouten van hulppersonen of gebrekkige zaken [77](#page=77).
* **Ontoerekenbare niet-nakoming (overmacht):** Onmogelijkheid, onvoorzienbaar en onvermijdbaar [77](#page=77).
Ingebrekestelling is een eenzijdige rechtshandeling. De SE heeft recht op integraal herstel van zijn schade, in geld of in natura [77](#page=77).
#### 5.4.4 Maatregelen ter bescherming van de rechten van de schuldeiser
1. **Zijdelingse vordering:** De SE oefent in naam en voor rekening van zijn SA diens schuldvorderingen uit op diens eigen SA [78](#page=78).
2. **Pauliaanse vordering:** De SE kan vorderen dat door de SA bedrieglijk gestelde rechtshandelingen niet tegenwerpelijk zijn aan hem [78](#page=78).
### 5.5 Tenietgaan van verbintenissen
Verbintenissen kunnen op verschillende manieren tenietgaan:
* **Schuldvernieuwing (novatie):** Een bestaande verbintenis wordt vervangen door een nieuwe. Dit wordt niet vermoed en vereist een rechtshandeling [78](#page=78).
* **Kwijtschelding van schuld:** Een contract waarbij de SE de SA bevrijdt van zijn verbintenis, mits aanvaarding door de SA [78](#page=78).
* **Eenzijdige afstand van recht:** Een eenzijdige rechtshandeling waarbij de SE zijn vorderingsrecht definitief prijsgeeft. Wordt niet vermoed en kan enkel afgeleid worden uit feiten of handelingen die voor geen andere uitleg vatbaar zijn [78](#page=78).
* **Rechtsverwerking:** Theorie waarbij een titularis een recht verliest door een houding die onverenigbaar is met de uitoefening ervan. Niet opgenomen in BW en niet erkend als bevrijdingsgrond door het Hof van Cassatie [79](#page=79).
* **Schuldvergelijking (compensatie):** Wanneer twee personen elkaars schuldeiser zijn, heffen de schuldvorderingen elkaar op ten belope van het kleinste bedrag [79](#page=79).
* **Wettelijke schuldvergelijking:** Vereist zekerheid en opeisbaarheid van de vorderingen [79](#page=79).
* **Gerechtelijke schuldvergelijking:** Uitgesproken door de rechter [79](#page=79).
* **Conventionele schuldvergelijking:** Bij contract [79](#page=79).
* **Verval van de verbintenis door verdwijning van het voorwerp:** Wanneer de verbintenis onmogelijk na te komen is, vervalt ze van rechtswege. Bij overmacht wordt het hoofdcontract ontbonden, bij toerekenbare tekortkoming kan de SE sancties toepassen [79](#page=79).
* **Schuldvermenging:** Wanneer de hoedanigheid van SE en SA verenigd worden, verdwijnt de verbintenis noodzakelijk [79](#page=79).
* **Bevrijdende verjaring:** Wie gedurende zekere tijd ontkomt aan de uitvoering van een verbintenis, wordt door verjaring bevrijd. Een verjaarde schuld betalen is de uitvoering van een natuurlijke verbintenis. Stuitingsgronden zijn dagvaarding, bevel tot betaling, beslag, ingebrekestelling door advocaat of gerechtsdeurwaarder, en erkenning van de schuld. Schorsingsgronden zijn minderjarigheid van de SE en bemiddeling [80](#page=80).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Verbintenis | Een rechtsband op grond waarvan een schuldeiser van een schuldenaar, indien nodig in rechte, de uitvoering van een prestatie mag eisen. Het betreft een juridische verplichting tussen twee of meer personen die afdwingbaar is. |
| Schuldenaar | De partij die een verbintenis heeft, oftewel een juridische verplichting om iets te geven, te doen of niet te doen ten aanzien van de schuldeiser. |
| Schuldeiser | De partij die een vorderingsrecht heeft op de schuldenaar en juridisch gerechtigd is om een prestatie te eisen. |
| Prestatie | Het voorwerp van een verbintenis; datgene wat de schuldenaar moet leveren, doen of niet doen, en wat de schuldeiser juridisch kan afdwingen. |
| Vorderingsrecht | Een relatief recht dat een rechtsband tussen personen creëert, waarbij de ene persoon (de schuldeiser) van de andere persoon (de schuldenaar) een bepaalde prestatie mag eisen. |
| Zakelijk recht | Een absoluut recht dat een recht op een zaak verleent, met volgrecht, en dat in de wet is opgesomd. |
| Rechtshandeling | Een handeling die gericht is op het creëren van rechtsgevolgen, waarbij de wil van een persoon of personen volstaat om deze rechtsgevolgen te doen ontstaan. |
| Eenzijdige rechtshandeling | Een rechtshandeling waarbij de wilsuiting van één persoon volstaat om rechtsgevolgen te doen ontstaan, zoals een testament of een opzegging. |
| Meerzijdige rechtshandeling | Een rechtshandeling die de wilsovereenstemming van ten minste twee personen vereist om rechtsgevolgen te laten ontstaan, zoals een contract. |
| Contract | Een meerzijdige rechtshandeling die voortkomt uit een wilsovereenstemming tussen twee of meer personen met de bedoeling rechtsgevolgen te doen ontstaan. |
| Onrechtmatige daad | Een geoorloofde of ongeoorloofde daad die, door een fout, een oorzakelijk verband en schade, leidt tot een buitencontractuele aansprakelijkheid. |
| Oneigenlijk contract (Quasi-contract) | Geoorloofde daden die geen eenzijdige wilsuiting, contract of onrechtmatige daad zijn, maar waaruit toch een verbintenis ontstaat ten laste van degene die er voordeel uit haalt. |
| Inspanningsverbintenis (Middelenverbintenis) | Een verbintenis waarbij de schuldenaar zich ertoe verbindt de nodige inspanningen te leveren om een bepaald resultaat te bereiken, zonder dit resultaat te garanderen. |
| Resultaatverbintenis (Garantieververbintenis) | Een verbintenis waarbij de schuldenaar zich verbindt tot een welbepaald resultaat; bij niet-nakoming volstaat het bewijs van het uitblijven van het resultaat om aansprakelijkheid aan te nemen, tenzij overmacht kan worden bewezen. |
| Deelbare verbintenis | Een verbintenis waarvan het voorwerp kan worden gesplitst of in delen kan worden uitgevoerd. |
| Ondeelbare verbintenis | Een verbintenis waarvan het voorwerp noodzakelijk in zijn geheel moet worden uitgevoerd en niet kan worden gesplitst. |
| Hoofdelijke verbintenis | Een verbintenis met meerdere schuldenaars waarbij de schuldeiser ieder van de schuldenaars kan aanspreken voor het geheel van de schuld. |
| Solidaire verbintenis (Verbintenis in solidum) | Een verbintenis waarbij meerdere personen, elk afzonderlijk en toevallig, een eigen fout hebben begaan die heeft bijgedragen tot eenzelfde schade, waardoor zij hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de volledige schade, maar elkaar niet vertegenwoordigen. |
| Verbintenis onder voorwaarde | Een verbintenis waarvan de uitvoering afhankelijk wordt gemaakt van een toekomstige en onzekere gebeurtenis, de voorwaarde. |
| Opschortende voorwaarde | Een voorwaarde die, indien ze vervuld wordt, de verbintenis opeisbaar maakt of doet ontstaan. |
| Ontbindende voorwaarde | Een voorwaarde die, indien ze vervuld wordt, de verbintenis tenietdoet. |
| Tijdsbepaling | Een toekomstige en zekere gebeurtenis waarvan de verbintenis afhankelijk wordt gemaakt, wat betreft het ogenblik van de uitvoering of het einde ervan. |
| Consensueel contract | Een contract dat vormvrij tot stand komt door loutere wilsovereenstemming. |
| Formeel contract | Een contract dat slechts geldig is mits naleving van bepaalde vormvereisten of formaliteiten. |
| Zakelijk contract | Een contract dat naast consensus ook de overhandiging van het voorwerp vereist voor zijn totstandkoming. |
| Wederkerig contract | Een contract waarbij alle partijen zowel schuldeiser als schuldenaar van elkaar zijn. |
| Eenzijdig contract | Een contract waarbij slechts één partij verbintenissen aangaat ten aanzien van de andere partij. |
| Bindende kracht van het contract | Het principe dat overeenkomsten verbindend zijn voor de partijen die ze hebben gesloten en niet eenzijdig kunnen worden gewijzigd. |
| Goede trouw | Een algemeen rechtsbeginsel dat impliceert dat partijen zich fair en loyaal dienen te gedragen bij de uitvoering van hun verbintenissen. |
| Precontractuele aansprakelijkheid | Aansprakelijkheid die kan ontstaan tijdens de onderhandelingsfase van een contract, bijvoorbeeld bij het foutief afbreken van onderhandelingen of het schenden van een informatieplicht. |
| Aanbod | Een voorstel tot contracteren dat alle essentiële en substantiële bestanddelen van het beoogde contract bevat en de wil van de aanbieder om gebonden te zijn impliceert. |
| Aanvaarding | Een verklaring of gedraging die uitdrukt dat de bestemmeling instemt met het aanbod, zonder aanvullingen of wijzigingen. |
| Wilsgebreken | Omstandigheden die de vrije en bewuste toestemming van een partij bij een contract aantasten, zoals dwaling, bedrog, geweld of misbruik van omstandigheden. |
| Dwaling | Een onjuiste voorstelling van de werkelijkheid die een partij ertoe brengt een contract aan te gaan. |
| Bedrog | Het gebruik van listige kunstgrepen of zwijgen door een partij om de andere partij tot contracteren te bewegen. |
| Geweld | Dwang of dreiging die een partij ertoe brengt een contract aan te gaan. |
| Misbruik van omstandigheden | Het uitbuiten van de zwakke positie van een partij door een andere partij om een contract aan te gaan of te sluiten onder nadelige voorwaarden. |
| Niechtigheid | De ongeldigheid van een rechtshandeling of contract, waardoor het geen rechtsgevolgen kan sorteren. |
| Contractuele aansprakelijkheid | Aansprakelijkheid die voortvloeit uit de niet-nakoming van een contractuele verbintenis. |
| Buitencontractuele aansprakelijkheid | Aansprakelijkheid die ontstaat buiten een contractuele relatie, gebaseerd op een fout, schade en een oorzakelijk verband. |
| Overmacht | Een omstandigheid die het voor de schuldenaar onmogelijk maakt zijn verbintenissen na te komen en die niet aan hem te wijten is (extern, onvoorzienbaar en onvermijdbaar). |
| Ingebrekestelling | Een eenzijdige rechtshandeling waarbij de schuldeiser de schuldenaar duidelijk en ondubbelzinnig te kennen geeft dat hij de nakoming van zijn verbintenis eist. |
| Niet-uitvoeringsexceptie (ENAC) | Een recht van een partij in een wederkerige rechtsverhouding om de nakoming van zijn eigen verbintenis op te schorten totdat de wederpartij de zijne uitvoert of aanbiedt ze uit te voeren. |
| Retentierecht | Het recht van een schuldeiser om een goed dat hij van zijn schuldenaar bezit, bij te houden totdat zijn schuldvordering is voldaan. |
| Uitvoering in natura | De feitelijke uitvoering van de verbintenis zoals omschreven in het contract, eventueel door een derde indien de schuldenaar niet zelf kan of wil uitvoeren. |
| Schadevergoeding | Een financiële compensatie die wordt toegekend aan de benadeelde partij om de geleden schade te herstellen. |
| Ontbinding van het contract | De beëindiging van een contract, meestal wegens een ernstige wanprestatie van een van de partijen, met retroactieve werking. |
| Prijsvermindering | Een sanctie bij niet-nakoming van een contract die minder ernstig is dan ontbinding, waarbij de prijs van de prestatie wordt verminderd. |
| Bevrijdingsbeding (Exoneratiebeding) | Een contractuele clausule die de aansprakelijkheid van een partij beperkt of uitsluit. |
| Schadebeding | Een contractuele clausule die een forfaitair bedrag of een welbepaalde prestatie vastlegt die verschuldigd is bij toerekenbare niet-nakoming. |
| Moratoire interest | De interest die verschuldigd is wegens de laattijdige nakoming van een geldschuld. |
| Compensatoire interest | De interest die wordt toegekend als herstel wegens laattijdige nakoming van een waardeschuld, waarbij het bedrag van de schade nog bepaald moet worden. |
| Verjaring | Het tenietgaan van een recht of de mogelijkheid om een recht af te dwingen door het verstrijken van een bepaalde termijn. |
| Rechtsverwerking | Een theorie waarbij een titularis van een recht dit recht verliest door een houding aan te nemen die onverenigbaar is met de uitoefening ervan. |
| Schuldvergelijking (Compensatie) | Het wederzijds tenietgaan van schuldvorderingen tussen twee personen die elkaars schuldeiser zijn, ten belope van het kleinste bedrag. |
| Schuldvernieuwing (Novatie) | Een contract waarbij een bestaande verbintenis wordt tenietgedaan en vervangen door een nieuwe verbintenis. |
| Kwijtschelding van schuld | Een contract waarbij de schuldeiser de schuldenaar bevrijdt van zijn verbintenis. |
| Schuldvermenging | Het samenvallen van de hoedanigheid van schuldeiser en schuldenaar in één persoon, waardoor de verbintenis tenietgaat. |
| Rechtsgevolgen voor derden | De gevolgen van een contract die betrekking hebben op personen die geen partij zijn bij het contract. |
| Principe van relativiteit | Het principe dat de interne gevolgen van een contract beperkt blijven tot de contractpartijen. |
| Derdenbeding | Een contractueel beding waarbij een partij zich verbindt om een prestatie te leveren aan een derde die geen partij is bij het contract. |
| Rechtstreekse vordering | Een vorderingsrecht dat de wet aan een schuldeiser toekent om zich rechtstreeks te richten tot de schuldenaar van zijn schuldenaar. |
| Sterkmaking | Een contract waarbij een partij belooft dat een derde een bepaalde prestatie zal verrichten. |
| Kettingbeding | Een contractclausule waarin een partij aan haar wederpartij belooft om in toekomstige contracten met een derde een bepaalde verbintenis op te leggen. |
| Tegenwerpelijkheid | Het principe dat het bestaan van een overeenkomst tegenwerpelijk is aan derden, wat betekent dat zij het bestaan ervan moeten ondergaan en ermee rekening moeten houden. |
| Derdemedeplichtigheid aan contractbreuk | De aansprakelijkheid van een derde die deelneemt aan de niet-nakoming van contractuele verbintenissen door een partij, terwijl hij kennis had van deze verbintenissen. |
| Veinzing | Een situatie waarin partijen voor de buitenwereld een ander contract voorspiegelen dan hun werkelijke overeenkomst. |
| Pauliaanse vordering | Een rechtsmiddel dat een schuldeiser kan instellen tegen rechtshandelingen die zijn schuldenaar stelt met bedrieglijke benadeling van zijn rechten. |
| Zaakwaarneming | De vrijwillige tussenkomst van een persoon (zaakwaarnemer) in het belang van een ander (meester van de zaak) zonder daartoe wettelijk of contractueel verplicht te zijn. |
| Onverschuldigde betaling | Een betaling die wordt verricht zonder dat er een schuld bestaat. |
| Ongerechtvaardigde verrijking | Een vermogensverschuiving zonder juridische oorzaak, waarbij het vermogen van de ene persoon ten koste van dat van de andere persoon toeneemt. |
| Aansprakelijkheid | De verplichting van een persoon om de schade te herstellen die door zijn gedrag is veroorzaakt. |
| Fout | De schending van een wettelijke regel of de algemene zorgvuldigheidsnorm die een bepaald gedrag oplegt of verbiedt. |
| Oorzakelijk verband | Het verband tussen een fout of een ander tot aansprakelijkheid leidend feit en de geleden schade, waarbij het feit een noodzakelijke voorwaarde voor de schade was. |
| Schade | De economische en niet-economische gevolgen van de aantasting van een juridisch beschermd persoonlijk belang. |
| Patrimoniale schade | De economische gevolgen van een aantasting, zoals kosten, verliezen en winstderving. |
| Extrapatrimoniale schade | De niet-economische gevolgen van een aantasting, zoals pijn, leed en angst. |
| Bewijs | Het leveren van feiten of rechtshandelingen aan de rechter om de juistheid ervan aan te tonen. |
| Bewijslast | De verplichting van een partij om de feiten of rechtshandelingen te bewijzen die aan haar vordering ten grondslag liggen. |
| Bewijsmiddelen | De methoden die gebruikt worden om bewijs te leveren, zoals geschriften, getuigenissen, vermoedens, bekentenissen en eed. |
| Gerechtelijke interpretatie | De interpretatie van contracten of rechtshandelingen door de rechter om de gemeenschappelijke bedoeling van de partijen vast te stellen. |
| Rechtsopvolging | De overgang van rechten en plichten van de ene persoon op de andere, bijvoorbeeld door overlijden of een contract. |
| Cessie | De overdracht van een schuldvordering van de ene schuldeiser (cedent) op een andere (cessionaris). |
| Subrogatie (Indeplaatsstelling) | Een techniek waarbij degene die een schuld betaalt voor een ander, de schuldvordering van de oorspronkelijke schuldeiser verkrijgt. |
| Schuldoverdracht | De overdracht van een schuld van de ene schuldenaar op de andere, met instemming van de schuldeiser. |
| Contractsoverdracht | De overdracht van een gehele contractspositie, inclusief rechten en plichten, van de ene partij op een derde. |
| Betaling | De eenzijdige rechtshandeling waardoor de schuldenaar zijn verbintenis vrijwillig uitvoert en wordt bevrijd. |
Cover
vermogensplanning 1.docx
Summary
# Het wettelijk erfrecht
Dit onderwerp behandelt de basisprincipes van het wettelijk erfrecht, inclusief de vereisten om te erven, de verschillende orden en graden van bloedverwantschap, en de regels rond plaatsvervulling en kloving.
## 1. Vereisten om te kunnen erven
Om erfgenaam te kunnen zijn, moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan:
### 1.1 Bestaan op ogenblik van openvallen nalatenschap
Een erfgenaam moet bestaan op het moment dat de erfenis openvalt, wat betekent dat de erfgenaam de erflater moet overleven.
#### 1.1.1 Gelijktijdig overlijden (commoriëntesregel)
Wanneer twee of meer personen tegelijkertijd overlijden zonder dat de volgorde van overlijden vastgesteld kan worden, worden zij als gelijktijdig overleden beschouwd. Deze personen kunnen niet van elkaar erven en hun nalatenschappen worden afzonderlijk afgehandeld. Indien een belanghebbende door omstandigheden die hem niet kunnen worden toegerekend moeilijkheden ondervindt bij het bewijs van de volgorde van overlijden, kan de rechter hem een of meer keren uitstel verlenen indien redelijkerwijs mag worden aangenomen dat het bewijs binnen die termijn kan worden geleverd.
#### 1.1.2 Rechtspersonen
Rechtspersonen (zoals vzw's of stichtingen) kunnen begunstigd worden via een testament. De rechtspersoon moet bestaan op het moment dat de erflater overlijdt.
### 1.2 Niet onwaardig zijn
Onwaardigheid sluit iemand uit van het recht om te erven. Een erfgenaam is onwaardig indien hij of zij schuldig is aan een feit dat de dood van de erflater heeft veroorzaakt of heeft proberen te veroorzaken. Dit geldt ook indien de dader intussen zelf is overleden, zelfs zonder veroordeling.
* **Vergeving:** Onwaardigheid vervalt indien de erflater de feiten heeft vergeven. Deze vergeving moet geschieden in een schrift dat van de erflater uitgaat en de vormvereisten van een testament vervult.
* **Gevolgen van onwaardigheid:** De onwaardige erfgenaam wordt geacht nooit enig recht op de nalatenschap te hebben gehad. Zijn aandeel komt toe aan zijn afstammelingen (via plaatsvervulling) of aan andere erfgenamen in dezelfde graad. De kinderen van de onwaardige erfgenaam erven niet uit eigen hoofde, maar wegens plaatsvervulling. De onwaardige erfgenaam heeft geen genot van de goederen die zijn kinderen door diens onwaardigheid erven.
## 2. De regels van het wettelijk erfrecht
Het wettelijk erfrecht bepaalt wie erft en in welke mate, in afwezigheid van een testament of wanneer het testament niet alle goederen regelt. Dit gebeurt aan de hand van zes opeenvolgende regels:
### 2.1 Regel 1: Bepalen van de erfelijke orde
De nalatenschap komt toe aan de erfgenamen in de hoogste orde. Een hogere orde sluit een lagere orde uit.
* **Eerste orde:** Afstammelingen (kinderen, kleinkinderen, etc.).
* **Tweede orde:**
* Ouders en broers/zussen van de erflater.
* Indien beide ouders overleden zijn en de erflater geen afstammelingen heeft, maar wel broers/zussen of hun afstammelingen, dan wordt de nalatenschap in twee helften verdeeld: één helft voor de ouders (indien nog in leven) en één helft voor de nauwe zijverwanten. Als slechts één ouder leeft, krijgt deze de helft en de nauwe zijverwanten de andere helft. Als beide ouders zijn vooroverleden, erven de nauwe zijverwanten de volledige nalatenschap.
* **Derde orde:** Ascendenten (ouders, grootouders, etc.).
* **Vierde orde:** Gewone zijverwanten (ooms, tantes, neven, nichten, etc. tot in de vierde graad).
### 2.2 Regel 2: Lijnen en graden
Binnen de hoogste orde wordt bepaald wie het dichtst in graad is.
* **Graad:** De afstand in bloedverwantschap wordt bepaald door het aantal generaties. Elke generatie is een graad.
* **Rechte lijn:** Tussen personen die rechtstreeks van elkaar afstammen (neerdalend: ouder-kind; opgaand: kind-ouder). Het aantal graden is gelijk aan het aantal generaties.
* **Zijlijn:** Tussen personen die niet rechtstreeks van elkaar afstammen, maar wel van een gemeenschappelijke stamouder (bv. broers en zussen). De graad wordt bepaald door het aantal generaties tot de gemeenschappelijke stamouder te tellen en vervolgens van die stamouder tot de andere verwant.
### 2.3 Regel 3: Plaatsvervulling
Wanneer een erfgerechtigde overleden is, onwaardig is of de nalatenschap verwerpt, treden zijn afstammelingen in zijn plaats en verkrijgen diens erfdeel.
* **Toepassing:** Plaatsvervulling is mogelijk in de rechte neerdalende lijn (kinderen, kleinkinderen, etc.) tot in het oneindige, in de zijlijn ten voordele van de afstammelingen van broers, zussen, ooms en tantes. Plaatsvervulling is **nooit** mogelijk in de rechte opgaande lijn en nooit ten aanzien van kinderen van de echtgenoot of samenwonende partner.
* **Verdeling bij staken:** Bij plaatsvervulling wordt de nalatenschap verdeeld per "staak" (tak). Indien een staak meerdere takken heeft, wordt de onderverdeling per hoofd binnen die takken gedaan.
### 2.4 Regel 4: Kloving
Kloving wordt toegepast wanneer de nalatenschap uitsluitend toekomt aan erfgenamen in de derde of vierde orde. De nalatenschap wordt in twee gelijke helften verdeeld: één helft voor de vaderlijke lijn en één helft voor de moederlijke lijn. De dichtst in graad staande erfgenaam in elke lijn erft zijn helft. Als er in één lijn geen erfgenamen zijn, erven de erfgenamen van de andere lijn de gehele nalatenschap.
* **Kleine kloving:** Wordt toegepast in de tweede orde indien er minstens één halfbroer of halfzus betrokken is. Het deel dat toekomt aan de nauwe zijverwanten wordt voor de helft aan elke lijn toegewezen. Volle broers en zussen erven in beide lijnen, halfbroers en halfzussen slechts in hun eigen lijn.
### 2.5 Regel 5: Erven tot de vierde graad
Erven is enkel mogelijk tot en met de vierde graad, tenzij via plaatsvervulling.
### 2.6 Regel 6: Erven bij gelijke delen
Binnen dezelfde orde en graad erven de erfgenamen bij gelijke delen, met uitzondering van de tweede orde waar ouders elk een kwart erven.
## 3. Wettelijk erfrecht van de langstlevende partner
Het wettelijk erfrecht van de langstlevende echtgenoot (LLE) en wettelijk samenwonende partner is sterk afhankelijk van het huwelijksvermogensstelsel en de concrete gezinssituatie.
### 3.1 Wettelijk erfrecht van de langstlevende echtgenoot
Het toepasselijke huwelijksvermogensstelsel is cruciaal.
* **Wettelijk stelsel (gemeenschap van goederen):** Het gemeenschappelijk vermogen wordt bij overlijden in twee helften verdeeld. De LLE krijgt de helft in volle eigendom (eigen helft). De nalatenschap bestaat uit de helft van het gemeenschappelijk vermogen en het eventuele eigen vermogen van de overleden echtgenoot.
* **Stelsel van scheiding van goederen:** De nalatenschap bestaat uit het eigen vermogen van de overleden echtgenoot en het aandeel in de onverdeeldheid.
**Verdeling van de nalatenschap:**
1. **Ontbinding huwelijksstelsel:** De LLE behoudt zijn eigen vermogen en zijn aandeel in het gemeenschappelijk vermogen of de onverdeeldheid.
2. **Nalatenschap erflater:** De regels van het wettelijk erfrecht worden toegepast op het resterende vermogen van de erflater.
* **LLE + afstammelingen (1e orde):** De LLE erft het vruchtgebruik van de volledige nalatenschap. De afstammelingen erven de blote eigendom.
* **LLE + bloedverwanten 2e en 3e orde:** De LLE erft de volle eigendom van het aandeel van de erflater in het gemeenschappelijk vermogen/onverdeeldheden en het vruchtgebruik van het eigen vermogen van de erflater. De andere erfgenamen erven de blote eigendom van het eigen vermogen.
* **LLE + bloedverwanten 4e orde:** De LLE erft de volle eigendom van de volledige nalatenschap. Bloedverwanten van de 4e orde erven niets.
### 3.2 Wettelijk erfrecht van de langstlevende samenwonende partner
* **Feitelijk samenwonenden:** Erven automatisch niets. Opname in testament is noodzakelijk.
* **Wettelijk samenwonenden:** Erven automatisch het vruchtgebruik op de gezinswoning en de huisraad. Voor andere goederen is een testament of huwelijkscontract nodig.
* **Gehuwden:** Erven het vruchtgebruik op de gehele nalatenschap.
**Reservataire deel:** De LLE heeft een wettelijk voorbehouden deel, maar dit geldt **niet** voor samenwonenden. Hierdoor is onterving mogelijk.
### 3.3 Wettelijk erfrecht van de staat
Bij gebreke van erfgenamen vervalt de nalatenschap aan de Staat.
## 4. Erfenis aanvaarden of verwerpen
De erfgenaam heeft de vrije keuze om de erfenis te aanvaarden of te verwerpen.
### 4.1 Zuiver aanvaarden
* **Gevolg:** De erfgenaam wordt volledig erfgenaam, zowel voor de baten als de schulden. Schulden die de baten overtreffen, moeten met het eigen vermogen worden afgelost, maar slechts ten belope van het erfdeel.
* **Vorm:** Uitdrukkelijk (akte) of stilzwijgend (handelingen die de bedoeling tot aanvaarding insluiten en die slechts in hoedanigheid van erfgenaam bevoegd zouden zijn). Daden van bewaring, toezicht of voorlopig beheer worden niet als stilzwijgende aanvaarding beschouwd.
### 4.2 Aanvaarden onder voorrecht van boedelbeschrijving (beneficiaire aanvaarding)
* **Gevolg:** De erfgenaam is slechts gehouden tot betaling van de schulden ten belope van de waarde van de nagelaten goederen. Schulden worden nooit met eigen middelen betaald.
* **Vorm:** Uitdrukkelijk, via een verklaring bij de notaris die een inventaris opmaakt.
### 4.3 Verwerpen
* **Gevolg:** De erfgenaam wordt geacht nooit erfgenaam te zijn geweest. Het erfdeel komt ten goede aan mede-erfgenamen, eventueel via plaatsvervulling.
* **Vorm:** Verklaring bij de notaris. De kosten van de verwerping dragen de verwerpende erfgenaam. Nalatenschappen onder een bepaald bedrag zijn vrijgesteld van ereloon voor de notaris.
**Termijn voor keuze:** De keuze kan maar gemaakt worden na het overlijden en verjaart na 30 jaar.
## 5. Wettelijke reserve – Beschikbaar deel – Inbreng – Inkorting
Het wettelijk erfrecht kan worden afgeweken door schenkingen tijdens leven of via een testament.
### 5.1 Wettelijke reserve
Bepaalde erfgenamen, de reservataire erfgenamen, kunnen niet volledig onterfd worden. Zij hebben recht op een wettelijk voorbehouden deel.
* **Reservataire erfgenamen:**
* Kinderen en hun afstammelingen.
* Langstlevende echtgenoot (LLE).
* Vóór 1 september 2018 ook ascendenten. Nu enkel nog een onderhoudsvordering.
* **Beschikbaar deel:** Het deel van de nalatenschap waarover de erflater vrij kan beschikken via schenkingen of testament.
* **Vordering tot inkorting:** Indien de reservataire erfgenamen te weinig ontvangen, moeten zij hun reserve opeisen via een vordering tot inkorting.
### 5.2 Grootte van het gereserveerd deel
* **Reserve van de kinderen:** De helft van de "rekenboedel" (vermogen bij overlijden + schenkingen), ongeacht het aantal kinderen.
* **Reserve van de LLE:** Het vruchtgebruik op de helft van alle goederen, én het vruchtgebruik op de gezinswoning en huisraad. De LLE kan zijn reserve verliezen onder bepaalde voorwaarden (bv. scheiding, testamentaire aanduiding van algemeen legataris).
### 5.3 Samenstelling van de "rekenboedel"
De rekenboedel is het vermogen op het moment van overlijden plus de waarde van alle weggeschonken goederen (geïndexeerd), verminderd met de schulden en kosten.
### 5.4 Inbreng
Schenkingen gedaan aan erfgenamen in rechte lijn worden geacht een voorschot op erfdeel te zijn en moeten ingebracht worden om de gelijkheid tussen de erfgenamen te bewaren.
### 5.5 Inkorting
Wanneer schenkingen of legaten het beschikbaar deel overschrijden, kunnen de reservataire erfgenamen inkorting vorderen om hun reservataire deel te verkrijgen.
## 6. Erfbelasting (voorheen successierechten)
De erfbelasting is een gewestelijke belasting die wordt geheven op de overdracht van vermogen door overlijden.
### 6.1 Belastbare grondslag
De belastbare grondslag omvat de goederen in de nalatenschap, aangevuld met fictiebepalingen (bv. bepaalde schenkingen binnen een bepaalde termijn voor het overlijden). De huwelijksvermogensstelsels worden eerst ontbonden.
### 6.2 Aftrekbaar passief
Aftrekbaar zijn o.a. schulden die op de dag van overlijden bestaan, en begrafeniskosten. Er kan gekozen worden voor werkelijke schulden of forfaits.
### 6.3 Tarieven en berekening
De tarieven hangen af van de graad van verwantschap (rechte lijn + partner, broers/zussen, anderen) en de aard van de goederen (roerend/onroerend). Er zijn diverse vrijstellingen en verminderingen mogelijk, o.a. voor kinderen onder 21 jaar of voor de gezinswoning.
### 6.4 Fictiebepalingen
Bepaalde handelingen, zoals schuldbekentenissen die een bevoordeling inhouden of schenkingen van roerende goederen binnen drie jaar voor het overlijden, worden fictief belast als legaten.
## 7. Planning via huwelijksstelsels en contracten
Huwelijkscontracten en samenlevingscontracten kunnen de vermogensrechtelijke gevolgen van een huwelijk of samenleven regelen en vermogensplanning mogelijk maken.
### 7.1 Huwelijksstelsels
* **Wettelijk stelsel:** Gemeenschap van goederen.
* **Stelsel van scheiding van goederen:** Elk behoudt eigen vermogen. Kan met verrekening van aanwinsten.
* **Stelsel van algehele gemeenschap:** Alles wordt gemeenschappelijk, met uitzondering van strikt persoonlijke goederen.
### 7.2 Huwelijksovereenkomsten
Via een huwelijksovereenkomst kunnen echtgenoten afwijken van de wettelijke bepalingen, bv. via een verblijvingsbeding, keuzebeding of tontinebeding.
### 7.3 Samenlevingscontracten
Wettelijk samenwonenden hebben een primair stelsel dat vergelijkbaar is met een scheiding van goederen, met bescherming van de gezinswoning. Feitelijk samenwonenden hebben geen wettelijk geregelde rechten en plichten.
## 8. Planning met schenkingen
Schenkingen tijdens leven kunnen gunstiger zijn dan erven qua belastingheffing.
### 8.1 Soorten schenkingen
* **Notariële schenking:** Verplicht voor onroerende goederen en bepaalde roerende goederen.
* **Handgift en bankgift:** Vormvrije schenkingen van roerende goederen.
* **Vermomde schenking:** Een schijnovereenkomst die een schenking verbergt.
### 8.2 Modaliteiten aan schenkingen
* **Voorbehoud van vruchtgebruik:** De schenker behoudt het genot van het goed.
* **Vervreemdingsverbod:** Beperking op de mogelijkheid van de begiftigde om het goed te vervreemden.
* **Bedongen terugkeer (conventionele terugkeer):** Het geschonken goed keert terug naar de schenker onder bepaalde voorwaarden.
* **Fideïcommis de residuo (restschenking):** De eerste begunstigde krijgt het goed, en wat overblijft gaat naar een tweede begunstigde.
* **Schenking onder last:** De begiftigde moet een prestatie leveren.
### 8.3 Gevolgen van schenkingen bij overlijden
Schenkingen worden bij overlijden beschouwd als een voorschot op erfdeel (inbreng) of als deel van het beschikbaar deel (inkorting).
### 8.4 Registratie en schenkbelasting
Schenkingen moeten geregistreerd worden, wat aanleiding geeft tot de heffing van schenkbelasting. Er zijn specifieke tarieven en vrijstellingen, o.a. voor familiale ondernemingen of schenkingen aan gehandicapte personen.
## 9. Planning met erfrecht – Testamenten – Erfovereenkomsten
### 9.1 Testamenten
Een testament is een eenzijdige rechtshandeling waarmee de erflater zijn nalatenschap kan verdelen. Er zijn eigenhandige, notariële en internationale testamenten.
#### 9.1.1 Soorten legaten
* **Algemeen legaat:** De legataris verkrijgt de gehele nalatenschap.
* **Legaat onder algemene titel:** De legataris verkrijgt een breukdeel of soortnaam van de goederen.
* **Bijzonder legaat:** De legataris verkrijgt specifieke goederen.
#### 9.1.2 Veelgebruikte testamentaire clausules
* **Divide et impera testament:** Verdeling van de nalatenschap over zoveel mogelijk erfgenamen om de totale erfbelasting te verlagen.
* **Fideïcommis de residuo:** Geeft fiscaal voordelige mogelijkheden voor de tweede begunstigde.
* **Legaat onder voorwaarde (LOV):** Een gecombineerde regeling van een ontbindende en een opschortende voorwaarde.
* **Vriendenerfenis:** Vermindering van erfbelasting voor begunstigden die geen familie zijn.
### 9.2 Erfovereenkomsten
Sinds 1 september 2018 is het mogelijk om erfovereenkomsten af te sluiten, waarbij partijen afspraken maken over een toekomstige nalatenschap.
* **Globale erfovereenkomst:** Ouders maken met al hun (vermoedelijke) erfgenamen afspraken over de verdeling van hun nalatenschap.
* **Punctuele erfovereenkomst:** Specifieke overeenkomsten tussen bepaalde familieleden over specifieke aspecten.
## 10. Planning met onroerend goed
De registratie van akten met betrekking tot onroerend goed is cruciaal en leidt tot de heffing van registratierechten (verkooprecht, verdeelrecht, etc.).
### 10.1 Registratie
Akten die eigendom of vruchtgebruik van onroerende goederen overdragen, moeten geregistreerd worden binnen bepaalde termijnen.
### 10.2 Verkooprecht
Dit recht is verschuldigd op de overdracht van eigendom of vruchtgebruik van in België gelegen onroerende goederen onder bezwarende titel. Er zijn diverse tarieven, waaronder verlaagde tarieven voor de enige woning of bij energetische renovatie.
### 10.3 Verdelingen en ruilingen
Verdelingen van onroerende goederen leiden tot de heffing van verdeelrecht.
### 10.4 Gesplitste aankoop
Een techniek waarbij ouders het vruchtgebruik kopen en hun kinderen de blote eigendom van een onroerend goed. Bij het overlijden van de ouders gaat het vruchtgebruik automatisch naar de kinderen, zonder erfbelasting.
### 10.5 Hypotheekvestiging
De vestiging van een hypotheek op een onroerend goed is onderworpen aan een hypotheekrecht.
## 11. Verklarende woordenlijst
| Term | Omschrijving |
| :-------------------- | :------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- |
| Devolutie | Aanduiding wie de nalatenschap zal krijgen. |
| Nalatenschap | Het vermogen van de overledene. |
| Erfenis | Het vermogen van de overledene, vanuit het standpunt van de verkrijger (deel uit de nalatenschap). |
| Erflater/ DC | De overleden persoon die een nalatenschap nalaat. |
| Erfgerechtigden en erfgenamen | Personen die het vermogen van de erflater verkrijgen. |
| Orde | De groep erfgenamen die, gebaseerd op de aard van de bloedverwantschap, een andere groep erfgenamen uitsluit. |
| Graad | De trap van verwantschap tussen de overledene en de erfgenaam. |
| Ascendenten | De erfgenamen in rechte, opgaande lijn (ouders, grootouders, etc.). |
| Descendenten | De erfgenamen in rechte, neergaande lijn (kinderen, kleinkinderen, etc.). |
| Testator | Persoon die een testament opstelt. |
| Legaat | Het voorwerp van het testament of datgene wat men via een testament verkrijgt. |
| Legataris | De begunstigde in het testament. |
| Volle eigendom | Het recht om op de meest volstrekte wijze van een zaak het genot te hebben en erover te beschikken, mits er geen gebruik van wordt gemaakt dat strijdig is met de wetten/verordeningen. |
| Blote/naakte eigendom | Het recht van eigendom van een zaak zonder het te mogen gebruiken of het genot ervan te hebben. |
| Vruchtgebruik | Het recht om van een zaak, waarvan een ander de eigenaar is, het genot te hebben zoals de eigenaar zelf, maar onder verplichting om de zaak in stand te houden. |
| **Erfelijke ordes** | |
| Eerste orde | Afstammelingen (kinderen, kleinkinderen, etc.). |
| Tweede orde | Nauwe zijverwanten + evt. vader/moeder (ouders, broers/zussen, halfbroers/zussen, kinderen van broers/zussen). |
| Derde orde | Ascendenten (ouders, grootouders). |
| Vierde orde | Gewone zijverwanten tot de 4e graad (ooms, tantes, kinderen van ooms/tantes). |
| **Huwelijksstelsels** | |
| Eigen vermogen | Goederen verkregen vóór het huwelijk of via nalatenschap/giften, of goederen die persoonlijk eigendom zijn. |
| Gemeenschappelijk | Goederen verkregen uit arbeid, vruchten van eigen goederen, schenkingen aan beiden, of goederen waarvan niet bewezen kan worden dat ze eigen zijn. |
| **Eigen en gemeenschappelijke schulden** | |
| Eigen schulden | Schulden ontstaan vóór het huwelijk, verbonden aan erfenissen/giften, of in exclusief belang van het eigen vermogen. |
| Gemeenschappelijke schulden | Schulden waarvan niet kan worden bewezen dat ze eigen zijn, of die aangegaan zijn in het belang van het gemeenschappelijk vermogen of voor huishouding/kinderen. |
| **Huwelijksovereenkomsten** | |
| Beding van vooruitmaking | De LLE mag vóór de verdeling een geldsom of goederen uit het gemeenschappelijk vermogen nemen. |
| Verdelingsbeding | Bepaalt de verdeling van het gemeenschappelijk vermogen bij ontbinding van het huwelijk. |
| Verblijvingsbeding | De LLE ontvangt het gehele gemeenschappelijk vermogen. |
| Keuzebeding | Geeft de LLE de vrijheid om te kiezen hoe het gemeenschappelijk vermogen wordt verdeeld. |
| Tontinebeding | Bij onroerend goed in onverdeeldheid, wijst het deel van de eerststervende toe aan de langstlevende, waardoor erfbelasting wordt vermeden. |
| Fideïcommis de residuo | Restschenking waarbij een eerste begunstigde het goed erft, en wat overblijft naar een tweede begunstigde gaat. |
| Legaat onder voorwaarde | Een legaat gebonden aan een ontbindende voorwaarde voor de eerste begunstigde en een opschortende voorwaarde voor de tweede begunstigde. |
| Erfovereenkomst | Overeenkomst tussen (vermoedelijke) erfgenamen over de verdeling van de nalatenschap, of specifieke aspecten daarvan. |
---
# Erfbelasting
Dit gedeelte van de studiehandleiding focust op de berekening van erfbelasting, de belastbare grondslag, aftrekbare passiva, speciale tarieven en vrijstellingen voor verschillende begunstigden.
## 2 Erfbelasting
### 2.1 Inleiding tot erfbelasting
Erfbelasting is een belasting die wordt geheven op de overdracht van vermogen door overlijden. Dit kan gebeuren via wettelijk erfrecht, een testament (legataris) of een contractuele erfstelling (begiftigde). De erfbelasting is een gewestmaterie, wat betekent dat de tarieven en berekeningsregels verschillen per gewest (Vlaams Gewest, Waals Gewest, Brussels Hoofdstedelijk Gewest). De bepalende factor is de woonplaats van de overledene op het moment van overlijden. Als de overledene gedurende de vijf jaar voor zijn overlijden in verschillende gewesten woonde, geldt de plaats waar hij het langst verbleef.
De berekening van de erfbelasting omvat de volgende stappen:
1. **Bepalen wie erft:** Dit omvat zowel de wettelijke erfgenamen als de begunstigden via testamenten. Het totale vermogen van 100% moet worden toegewezen.
2. **Bepalen tot welke categorie elke begunstigde behoort:** Dit onderscheidt zich in rechte lijn en partner, broer/zus, en anderen. Elke categorie kent eigen regels.
3. **Bepalen van de belastbare grondslag en toepassen van de juiste tarieven en berekeningsregels:** Er zijn specifieke regels per categorie.
4. **Controleren op vrijstellingen en/of verminderingen:** Er wordt nagegaan of er toepasselijke vrijstellingen of verminderingen zijn.
### 2.2 Belastbare grondslag van de erfbelasting
De belastbare grondslag voor erfbelasting wordt in principe bepaald door het actief van de nalatenschap min de passiva.
#### 2.2.1 Het actief
Het actief omvat alle goederen die op de datum van overlijden tot het vermogen van de erflater behoorden. Daarnaast worden bepaalde goederen die feitelijk niet in de nalatenschap zitten, doch door de fiscale wetgever "fictief" worden toegevoegd, ook belastbaar gemaakt. Dit zijn de zogenaamde "fictiebepalingen".
* **Waardering van het actief:**
* Goederen worden gewaardeerd op hun verkoopwaarde op de datum van overlijden.
* De aangevers zijn verantwoordelijk voor de schatting van de goederen.
* Een "voorafgaande schatting" kan gevraagd worden voor Belgische onroerende goederen, wat bindend is voor de fiscus en de kosten ervan worden gedragen door de erfgenamen.
* Voor sommige goederen geldt een forfaitaire waardering.
* **Niet-specifieke schulden en begrafeniskosten:**
* **Keuze:** Men kan opteren voor de werkelijke schulden (met bewijsstukken) of een forfaitair bedrag:
* Forfait gewone schulden: 1.500 euro (te indexeren).
* Forfait schulden van de gemeenschap: 3.000 euro (te indexeren).
* Forfait begrafeniskosten: 6.000 euro (te indexeren). Dit forfait geldt niet indien er een uitvaartverzekering is afgesloten.
* Het is mogelijk om voor gewone schulden een forfait te kiezen en voor begrafeniskosten de werkelijke kosten aan te tonen, of omgekeerd. Indien de forfaitaire schulden hoger zijn dan de werkelijke, is het voordeliger om het forfait te kiezen.
* **Toerekening van niet-specifieke schulden en begrafeniskosten (cascade):**
1. Eerst worden de schulden afgetrokken van specifieke activa zoals familiale ondernemingen of aandelen.
2. Het resterende passief wordt afgetrokken van de roerende goederen.
3. Daarna wordt het resterende passief afgetrokken van de onroerende goederen.
4. Goederen die fictief aan het actief worden toegevoegd (bijvoorbeeld bepaalde schenkingen die niet bij de verdeling van schulden worden betrokken) dragen niet bij aan de verdeling van schulden.
* Schulden die specifiek werden aangegaan voor de verwerving of instandhouding van onroerende goederen zijn uitgesloten van het forfait en kunnen worden gecumuleerd.
* **Vruchtgebruik en blote eigendom:** De omslag van het passief tussen de blote eigenaar en de vruchtgebruiker gebeurt op dezelfde manier als de verdeling van het actief. Zowel actief als passief moeten worden geraamd.
* **Regel van het netto overschot:** De erfbelasting wordt geheven op het netto-actief (actief - passief). Als bijzondere legaten het netto-actief overtreffen, worden deze proportioneel beperkt tot het netto-actief.
* **Progressievoorbehoud (opduweffect):** Schenkingen onder levenden die binnen de drie jaar (in 2025: vijf jaar) voor het overlijden zijn gedaan en aan registratierechten werden onderworpen, worden toegevoegd aan de belastbare grondslag voor de berekening van de progressieve erfbelasting. Dit geldt niet voor roerende goederen die via een Belgische notariële akte aan de lagere schenkingsrechten van 3% of 7% waren onderworpen. Het geschonken goed zelf wordt niet opnieuw belast, maar het tarief van de erfbelasting wordt hoger bepaald.
#### 2.2.2 Aftrekbaar passief
Aftrekbaar zijn de schulden die op de dag van overlijden van de erflater bestonden, zoals huishoudelijke uitgaven, openstaande leningen, schulden gerelateerd aan het beroep, onderhoudsuitkeringen, personenbelasting en onroerende voorheffing. Ook begrafeniskosten zijn aftrekbaar.
### 2.3 Tarieven en berekening van de erfbelasting
De tarieven van de erfbelasting hangen af van de graad van verwantschap tussen de erflater en de begunstigde, en worden geheven op het netto-erfdeel. De heffing staat los van de wijze waarop de goederen uit de nalatenschap worden verkregen. Als iemand in verschillende hoedanigheden verkrijgt, wordt de belasting berekend volgens het voordeligste tarief.
Er zijn twee tabellen voor de tarieven:
* **Tabel I:** Rechte lijn en partner (gehuwden, wettelijk samenwonenden en feitelijk samenwonenden die minstens één jaar ononderbroken samenwoonden en een gemeenschappelijke huishouding voerden).
* **Tabel II:** Linker kolom voor broers/zussen, rechter kolom voor "anderen".
De berekening gebeurt per erfgenaam en wordt uitgesplitst tussen roerende en onroerende goederen, hoewel er geen progressiviteit is *tussen* roerende en onroerende goederen.
#### 2.3.1 Verminderingen
* **Vermindering voor een erfdeel kleiner dan 50.000 euro:**
* Formule: `$500 \times (1 - \text{nettoverkrijging} / 50.000)$`.
* Dit resultaat wordt afgetrokken van de basisbelasting, mits het totale roerend en onroerend erfdeel kleiner is dan 50.000 euro.
* **Vermindering ten gunste van kinderen jonger dan 21 jaar:**
* De berekende rechten worden verminderd met 75 euro per volledig jaar dat zij nog verwijderd zijn van 21 jaar.
* Voor de partner is er een vermindering voorzien gelijk aan de helft van de verminderingen die gemeenschappelijke kinderen genieten.
* Formule partner: `(resultaat voor alle gemeenschappelijke kinderen) / 2`.
* **Vrijstellingen voor kinderen jonger dan 21 jaar die beide ouders verloren hebben:**
* Een voetvrijstelling op maximaal de eerste 75.000 euro van de netto-verkrijging van roerende goederen.
* Een volledige vrijstelling voor de verkrijging van (een deel van) de gezinswoning.
#### 2.3.2 Vrijstellingen voor de partner
* **Waardering van het vruchtgebruik:** De waarde van het vruchtgebruik wordt berekend aan de hand van de volle eigendom vermenigvuldigd met 4% en een leeftijdscoëfficiënt. Bij meerdere vruchtgebruikers geldt de leeftijd van de jongste. De aard van de goederen of hun rendement is hierbij niet relevant.
* **Vrijstelling van de gezinswoning:** Onder bepaalde voorwaarden kan de langstlevende partner vrijgesteld worden van erfbelasting op de gezinswoning. Dit geldt voor de woning die op het moment van overlijden de hoofdverblijfplaats was. Voor feitelijk samenwonenden is een samenwoonst van minstens drie jaar vereist. Er zijn uitzonderingen voor de "laatste gezamenlijke hoofdverblijfplaats" bij feitelijke scheiding, overmacht of verhuizing naar een zorginstelling. De waarde van de gezinswoning wordt niet meegeteld voor de belastbare grondslag van het onroerend erfdeel van de partner.
* **Vrijstelling erfrecht eerste schijf van 50.000 euro in het roerend erfdeel:** Een specifieke vrijstelling voor de partner.
#### 2.3.3 Tarieven en verminderingen voor categorieën
* **Categorie broers-zussen:**
* Halfbroers en halfzussen en hun kinderen vallen onder deze categorie, maar worden anders berekend dan in het erfrecht.
* Er geldt een progressief tarief volgens Tabel II (linker kolom), per erfgenaam. Een opsplitsing tussen roerend en onroerend is niet nodig.
* **Vermindering klein erfdeel:**
* Netto-erfdeel < 18.750 euro: Formule: `$2000 \times \text{erfdeel} / 20.000$`.
* Netto-erfdeel > 18.750 euro maar < 75.000 euro: Formule: `$2500 \times (1 - \text{erfdeel} / 75.000)$`.
* **Categorie anderen:**
* Er geldt een progressief tarief volgens Tabel II (rechter kolom), niet per erfgenaam, maar op de optelsom van wat zij verkrijgen.
* Familiale bedrijfsactiva worden apart behandeld.
* **Vermindering voor een totaal aan erfdelen kleiner dan 75.000 euro:** Een gelijkaardige formule als bij broers en zussen.
* **Vermindering voor de "vriendenerfenis" (sinds 01-07-2021):** De eerste 15.000 euro wordt belast aan 3% in plaats van 25%. De maximale vermindering bedraagt 3.300 euro (15.000 euro belast aan 22% in plaats van 25%). De formule voor de vermindering is: `X = a x (b - c)`, waarbij `a` de som van de nettoverkrijgingen tot 15.000 euro is, `b` het laagste toegepaste tarief in Tabel II is, en `c` het laagste tarief in Tabel I is. Deze vermindering wordt toegepast na alle andere vrijstellingen en verminderingen.
* **Verlaagd tarief voor "goede doelen":**
* 0% voor legaten aan de Vlaamse Gemeenschap, de staat, het Vlaams Woningfonds, etc. (vzw's).
* 8,5% voor legaten aan beroepsverenigingen en private stichtingen.
* **Verlaagd tarief voor de familiale onderneming/vennootschap:**
* 3% voor verkrijgingen in rechte lijn en tussen partners.
* 7% voor verkrijgingen tussen andere personen.
* Voor deze tarieven komen aandelen van rechtspersonen niet in aanmerking om samengeteld te worden met aandelen van de erflater. De voorwaarden zijn vergelijkbaar met die voor schenkbelasting.
### 2.4 Uitbreidingen van de belastbare grondslag – Fictiebepalingen
Bepaalde handelingen die niet tot de nalatenschap behoren, worden fictief belastbaar gemaakt in hoofde van de verkrijger om de ontwijking van successierechten te voorkomen. Deze worden gelijkgesteld met nagelaten goederen voor de heffing van de erfbelasting.
* **Schuldbekentenissen:**
* Alle door de uiterste wil erkende schulden.
* Schuldbekentenissen die onder bezwarende titel gesloten zijn, maar een bevoordeling inhouden en niet aan de schenkbelasting onderworpen zijn.
* Schenkingen van roerende goederen onder opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt na het overlijden van de schenker.
* **Huwelijksovereenkomsten:** Bedingen die de langstlevende echtgenoot (LLE) meer laten verkrijgen dan de helft van het gemeenschappelijk vermogen (GV) bij ontbinding door overlijden (bijv. verblijvingsbeding, keuzebeding). Dit wordt tot beloop van de helft als een schenking beschouwd indien de goederen door de overleden echtgenoot in het GV zijn ingebracht via een uitdrukkelijk beding.
* **Schenkingen van roerende goederen binnen 3 jaar voor overlijden (art. 2.7.1.0.5 VCF):** Vormeloze schenkingen van roerende goederen (handgift, bankgift) worden geacht deel uit te maken van de nalatenschap, tenzij ze aan de schenkbelasting zijn onderworpen. Het bewijs van de schenking en de datum ervan is cruciaal en kan via diverse middelen geleverd worden. Het progressievoorbehoud geldt, wat betekent dat de schenking wordt meegerekend om het tarief te bepalen.
* **Bedingen ten behoeve van een derde (art. 2.7.1.0.6 VCF):** Kosteloze voordelen uit contracten (zoals levensverzekeringen) worden als legaten beschouwd, ook als ze binnen drie jaar vóór overlijden zijn verkregen. Dit geldt ook voor de LLE in een gemeenschapsstelsel. Er geldt een vermoeden van kosteloosheid, tenzij anders bewezen. Uitzonderingen gelden voor o.a. voordelen onderworpen aan schenkbelasting of bepaalde voordelen verkregen via de werkgever.
### 2.5 Planning met huwelijksstelsels en huwelijkscontracten
Huwelijksovereenkomsten (huwelijkscontracten), opgesteld door een notaris, regelen de vermogensrechtelijke gevolgen van het huwelijk en kunnen afwijken van het wettelijk stelsel.
#### 2.5.1 Huwelijksvermogensstelsels
* **Wettelijk stelsel:** Automatisch van toepassing zonder huwelijkscontract. Omvat een eigen vermogen voor elke echtgenoot en een gemeenschappelijk vermogen.
* **Stelsel van scheiding van goederen:** Elk echtgenoot behoudt zijn eigen vermogen. Er kan ook sprake zijn van onverdeelde goederen. Dit stelsel is aantrekkelijk bij zelfstandigen, grote vermogensverschillen, of bij een tweede huwelijk. Een variant is scheiding van goederen met verrekening van aanwinsten.
* **Stelsel van algehele gemeenschap:** Alle tegenwoordige en toekomstige goederen behoren tot één gemeenschappelijk vermogen, met uitzondering van strikt persoonlijke goederen.
#### 2.5.2 Clausules in huwelijkscontracten
* **Inbreng in het gemeenschappelijk vermogen:** Goederen kunnen, geheel of gedeeltelijk, tot het gemeenschappelijk vermogen behoren.
* **Beding van vooruitmaking:** De LLE mag vóór de verdeling een geldsom of goederen uit het gemeenschappelijk vermogen nemen.
* **Bedingen van niet-gelijke verdelingen en verblijvingsbeding:** De LLE kan meer dan de helft van het vermogen ontvangen, of zelfs het gehele vermogen. Dit wordt fiscaal vaak beschouwd als een schenking.
* **Keuzebeding:** Biedt de LLE de flexibiliteit om bij overlijden te kiezen hoe hij/zij het gemeenschappelijk vermogen verkrijgt (volle eigendom, vruchtgebruik, etc.), wat fiscaal voordelig kan zijn.
* **Tontinebeding (beding van aanwas):** Bij onroerende goederen in onverdeeldheid wordt het deel van de eerststervende toegewezen aan de langstlevende, waardoor dit deel niet tot de nalatenschap behoort.
* **Toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen (TIGV):** Goederen kunnen gemeenschappelijk worden gemaakt met de mogelijkheid dat de inbrengende echtgenoot het goed terugkrijgt bij echtscheiding.
* **Valkeniersclausule:** In samengestelde gezinnen om de erfrechten van kinderen uit een vorige relatie te waarborgen.
#### 2.5.3 Samenwonen
* **Wettelijk samenwonenden:** Hebben een primair stelsel met rechten en plichten zoals bij gehuwden, met de nadruk op bijdragen in de kosten van samenleven en bescherming van de gezinswoning. Er is geen gemeenschappelijk vermogen. Fiscaal lijken ze op gehuwden met scheiding van goederen. Ze kunnen geen schenkingsclausules of contractuele erfstellingen opnemen.
* **Feitelijk samenwonenden:** Hebben geen wettelijk vastgelegd primair stelsel. Ze moeten alles regelen via testamenten of samenlevingscontracten.
#### 2.5.4 Huwelijkscontract vs. Testament
Huwelijkscontracten hebben in principe voorrang op testamenten en zijn niet eenzijdig aanpasbaar of herroepbaar.
### 2.6 Planning met schenkingen
Schenkingen tijdens het leven kunnen fiscaal voordeliger zijn dan erven.
#### 2.6.1 Soorten schenkingen
* **Notariële schenking:** Verplicht voor onroerende goederen en vergt een notariële akte.
* **Handgift en bankgift:** Vormvrije schenkingen van roerende goederen. Een schriftelijk bewijs is aangeraden voor zowel burgerrechtelijke als fiscale doeleinden. De datum van de schenking is belangrijk voor de volgorde van inkorting.
* **Vermomde schenking:** Een contract dat niet de ware bedoeling weergeeft, bijvoorbeeld een schenking onder de vorm van een verkoop.
* **Onrechtstreekse schenking:** Een reeks handelingen die leiden tot een vermogensoverdracht die als schenking kan worden beschouwd.
#### 2.6.2 Modaliteiten aan schenkingen
* **Schenking met voorbehoud van vruchtgebruik:** De schenker behoudt het genot van het goed.
* **Schenking met vervreemdingsverbod:** Beperkingen op de vrijheid van de begiftigde om het goed te vervreemden, mits deze beperkt zijn in tijd en een rechtmatig belang dienen.
* **Schenking met uitsluitingsclausule:** Verbod van inbreng in gemeenschappelijk vermogen of onverdeeldheid.
* **Wettelijke terugkeer – bedongen terugkeer:** Het geschonken goed keert terug naar de schenker onder bepaalde voorwaarden, wat geen erfbelasting tot gevolg heeft.
* **Fideïcommis de residuo (restschenking):** De schenker duidt twee begunstigden aan; de eerste krijgt de schenking, en wat resteert bij diens overlijden, gaat naar de tweede begunstigde.
* **Schenking onder last:** De begiftigde moet een prestatie leveren, waarvan de waarde lager moet zijn dan de schenking.
#### 2.6.3 Gevolgen van schenkingen bij overlijden schenker
* **Schenking als voorschot (inbreng):** De begiftigde moet de waarde van de schenking inbrengen in de nalatenschap om de gelijkheid tussen erfgenamen te herstellen. Enkel afstammelingen zijn hiertoe wettelijk gehouden.
* **Schenking buiten erfdeel (inkorting):** Bij schenkingen aan derden of indien de schenking het reservatair deel van een erfgenaam aantast, kan inkorting gevorderd worden.
#### 2.6.4 Registratie en schenkbelasting
* Schenkingen, met name die van onroerende goederen, moeten geregistreerd worden, wat aanleiding geeft tot schenkbelasting (registratiebelasting in Vlaanderen).
* Handgift en bankgift zijn vormvrij, maar registratie kan vrijwillig gebeuren om de schenkingsrechten te betalen en zo hogere successierechten te vermijden bij overlijden binnen de 3 jaar.
* **Tarief en berekening schenkbelasting:**
* **Onroerende goederen (OG):** Tarieven variëren afhankelijk van de verwantschap (Tabel I, II).
* **Roerende goederen (RG):** 3% voor rechte lijn en partners, 7% voor anderen.
* **Verlaagde tarieven:** Voor gebouwen onderworpen aan energetische renovatie, met conformiteitsattest en verhuurd, of beschermde monumenten.
* **Vermindering voor begiftigde met kinderlast:** Voor schenkingen van OG aan begiftigden met minstens 3 kinderen jonger dan 21 jaar.
* **Progressievoorbehoud/opduweffect:** Bij opeenvolgende schenkingen van OG binnen 3 jaar wordt de belastbare grondslag van eerdere schenkingen toegevoegd om het tarief van de nieuwe schenking te bepalen.
* **Vrijstellingen bij schenking:**
* **Familiale onderneming/vennootschap:** Vrijstelling van schenkbelasting onder bepaalde voorwaarden (familiaal karakter, participatievoorwaarden, behoud van activiteit).
* **Doorgeefschenking:** Een erfgenaam die de nalatenschap aanvaardt, kan deze zonder schenkbelasting doorschenken aan zijn kinderen onder bepaalde voorwaarden (notariële akte, binnen één jaar na openvallen nalatenschap).
### 2.7 Planning met erfrecht – Testamenten – Erfovereenkomsten
#### 2.7.1 Testamenten
Een testament is een eenzijdige rechtshandeling waarbij de testator zijn vermogen regelt voor na zijn overlijden. Het kan afwijken van het wettelijk erfrecht en biedt flexibiliteit.
* **Soorten testamenten:**
* **Eigenhandig testament:** Volledig met de hand geschreven, gedateerd en ondertekend door de erflater. Kan door de erflater zelf of een notaris bewaard worden.
* **Notarieel testament (openbaar testament):** Opgesteld voor een notaris, eventueel in aanwezigheid van getuigen of een tweede notaris. De notaris moet de laatste wil van de testator exact weergeven.
* **Internationaal testament:** Opgesteld volgens internationale vormvereisten, waarbij de erflater het testament aanbiedt aan een notaris en getuigen.
* **Soorten legaten (toebedeling via testament):**
* **Algemeen legaat:** Legaat van de totaliteit van de goederen.
* **Legaat onder algemene titel:** Legaat van een breukdeel of soortnaam van de goederen.
* **Bijzonder legaat:** Legaat van specifieke goederen.
* **Veelgebruikte testamentaire clausules:**
* **Verdeel en heers- testament ('Divide et impera'):** Door de nalatenschap zoveel mogelijk te verdelen over erfgenamen, kan de totale erfbelasting worden verlaagd.
* **Fideïcommis de residuo (restschenking):** Zie hierboven bij schenkingen.
* **Legaat onder voorwaarde (LOV):** Vergelijkbaar met een fideïcommis, maar met één begunstigde die de goederen onder ontbindende voorwaarde verkrijgt en een tweede begunstigde die ze onder opschortende voorwaarde verkrijgt.
* **Vriendenerfenis:** Een vermindering van erfbelasting voor legaten aan natuurlijke personen die door de erflater zijn aangeduid om deze vermindering te vragen.
#### 2.7.2 Erfovereenkomsten
Sinds 1 september 2018 zijn erfovereenkomsten mogelijk, waarbij afspraken gemaakt kunnen worden over een toekomstige nalatenschap.
* **Globale erfovereenkomst:** Ouders maken samen met al hun kinderen afspraken over de verdeling van hun nalatenschap om een eerlijk evenwicht te creëren en toekomstige conflicten te voorkomen.
* **Punctuele erfovereenkomst:** Een specifieke overeenkomst tussen bepaalde erfgenamen over bepaalde aspecten van een schenking of erfenis.
### 2.8 Planning met onroerend goed
#### 2.8.1 Registratie en registratierechten
Akten, waaronder huwelijkscontracten, schenkingen en vastgoedtransacties, moeten worden geregistreerd. Dit leidt tot de heffing van registratierechten (federale en gewestelijke).
* **Verkooprecht:** Tarief van 12% (voordien 10%) op de belastbare grondslag (prijs + lasten, niet lager dan verkoopwaarde).
* **Verlaagde tarieven:**
* 2% voor de enige woning (vanaf 01-01-2022).
* 1% voor ingrijpende energetische renovatiewerken (tot 01-01-2025).
* Specifieke tarieven voor beschermde monumenten, verhuringen aan sociale verhuurkantoren, en kopers met kinderlast.
* **Verdelingsrecht:** 2,5% (voordien 1%) bij verdelingen en afstanden van onverdeeldheid, met een verlaagd tarief van 1% voor bepaalde situaties, zoals bij gehuwden of wettelijk samenwonenden.
* **Hypotheekrecht:** 1% op de gevestigde hypotheek (federale heffing).
* **Inbrengrecht:** 0% bij inbreng in een vennootschap ter vergoeding van aandelen.
#### 2.8.2 Gesplitste aankoop
Bij een gesplitste aankoop (bv. ouders kopen vruchtgebruik, kinderen kopen blote eigendom) worden de goederen fiscaal geacht deel uit te maken van de nalatenschap van de erflater als er geen tegenbewijs geleverd kan worden.
#### 2.8.3 Teruggave van registratierechten
Bij wederverkoop van een onroerend goed binnen de twee jaar na aankoop onderhevig aan 10% of 12% registratierecht, kan een teruggave van 3/5 van het betaalde registratierecht worden verkregen.
---
**Verklarende woordenlijst:**
| Term | Omschrijving |
| :------------------------ | :----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- |
| Devolutie | Aanduiding wie de erfenis zal krijgen. |
| Nalatenschap | Vermogen van de overledene. |
| Erfenis | Verkregen deel uit de nalatenschap. |
| Erflater/DC | Overleden persoon die een erfenis nalaat. |
| Erfgerechtigden/erfgenamen | Personen die het vermogen van de erflater verkrijgen. |
| Orde | Groep erfgenamen die een andere groep uitsluit op basis van de aard van de bloedverwantschap. |
| Graad | Trap van verwantschap tussen de overledene en de erfgenaam. |
| * Rechte lijn | Erfopvolging tussen personen die van elkaar afstammen (neerdalend of opgaand). |
| * Zijlijn | Erfopvolging tussen personen die van een gemene stamouder afstammen (bv. broers/zussen). |
| Ascendenten | Erfgenamen in rechte, opgaande lijn (ouders, grootouders). |
| Descendenten | Erfgenamen in rechte, neergaande lijn (kinderen, kleinkinderen). |
| Testator | Persoon die een testament opstelt. |
| Legaat | Het voorwerp van een testament of wat via testament verkregen wordt. |
| Legataris | De begunstigde in een testament. |
| Volle eigendom | Het recht om op de meest volstrekte wijze van een zaak het genot te hebben en erover te beschikken. |
| Blote/naakte eigendom | Het recht van eigendom zonder het recht om te gebruiken of ervan te genieten. |
| Vruchtgebruik | Het recht om van een zaak het genot te hebben als ware men de eigenaar, met de verplichting deze in stand te houden. |
| **Erfrechtelijke ordes** | |
| Eerste orde | Afstammelingen (kinderen, kleinkinderen). |
| Tweede orde | Nauwe zijverwanten + eventueel vader/moeder (ouders, broers/zussen, hun kinderen). |
| Derde orde | Ascendenten (grootouders, overgrootouders), en zijverwanten tot de 4e graad (ooms/tantes). |
| Vierde orde | Gewone zijverwanten (andere bloedverwanten tot 4e graad dan broers/zussen en hun afstammelingen). |
| **Huwelijksvermogensstelsels** | |
| Eigen door herkomst | Goederen verkregen vóór het huwelijk of via nalatenschap/gift tijdens het huwelijk. |
| Eigen door aard | Persoonlijke goederen, goederen verkregen met specifieke verplichtingen, aandelen in mede-eigendom, belegging van persoonlijke middelen, levensverzekeringen. |
| Strikt persoonlijke goederen | Kleding, artistieke rechten, pensioenen, schadevergoedingen, lidmaatschapsrechten, beroepsgoederen (tenzij gedeeld). |
| Gemeenschappelijk vermogen | Inkomsten uit werk, vruchten/inkomsten van eigen goederen, schenkingen/legaten aan beiden, schadevergoedingen, vennootschapsaandelen, beroepsgoederen, levensverzekeringen. |
| Eigen schulden | Schulden ontstaan vóór het huwelijk, verbonden aan erfenissen/giften, in belang van eigen vermogen, persoonlijke borgstellingen. |
| Gemeenschappelijke schulden | Schulden waarvan niet kan worden bewezen dat ze eigen zijn, schulden voor huishouding/kinderen, interesten van eigen schulden. |
---
# Planning via huwelijksstelsels en -contracten
Dit onderwerp beschrijft hoe huwelijksstelsels en -contracten gebruikt kunnen worden voor vermogensplanning, inclusief het primaire en secundaire huwelijksstelsel en diverse clausules.
## 3. Planning via huwelijksstelsels en -contracten
### 3.1 Primaire huwelijksstelsel
Het primaire huwelijksstelsel is van toepassing op alle gehuwden na het sluiten van het burgerlijk huwelijk. De rechten en plichten die hieruit voortvloeien, kunnen niet worden gewijzigd, zelfs niet via een huwelijkscontract. Dit stelsel regelt fundamentele principes zoals wederzijdse hulp, bijstand en trouw.
#### 3.1.1 Kernprincipes van het primaire huwelijksstelsel
* **Wederzijdse Solidariteit:** Echtgenoten moeten elkaar bijstand verlenen en bijdragen aan de lasten van het huwelijk naar vermogen.
* **Gezinswoning en Huisraad:** Een echtgenoot mag zonder toestemming van de ander geen rechten overdragen of bezwaren vestigen op de gezinswoning of de bijbehorende huisraad. Bij onredelijke weigering kan de familierechtbank machtiging verlenen.
* **Huur van de Gezinswoning:** De huur van een woning die als gezinswoning dient, behoort gezamenlijk toe aan beide echtgenoten. Opzeggingen en kennisgevingen moeten aan beiden worden gericht.
* **Beroepsuitoefening:** Elke echtgenoot mag vrij een beroep uitoefenen. Ernstige nadelen voor de andere echtgenoot of de kinderen kunnen aanleiding geven tot ingrijpen door de familierechtbank, die voorwaarden kan stellen of het huwelijksvermogensstelsel kan aanpassen.
* **Inkomen en Beroepsgoederen:** Echtgenoten ontvangen hun inkomsten individueel en besteden deze primair aan de lasten van het huwelijk. Beroepsgoederen staan uitsluitend onder het bestuur van de echtgenoot die het beroep uitoefent.
* **Persoonlijke Rekeningen en Kluizen:** Een echtgenoot mag op eigen naam een depositorekening of bankkluis openen. De bewaarnemer of verhuurder moet de andere echtgenoot hierover informeren.
### 3.2 Secundair huwelijksstelsel (huwelijksvermogensrecht)
Het secundair huwelijksstelsel regelt de vermogensrechtelijke gevolgen van het huwelijk. Echtgenoten kunnen vrij een huwelijksvermogensstelsel kiezen of afwijken van de wettelijke regels via een huwelijkscontract. Een huwelijkscontract wordt opgemaakt door een notaris en kan voor of tijdens het huwelijk worden afgesloten. Het is een wederkerige overeenkomst die geldig is zolang het huwelijk duurt en vereist de toestemming van beide echtgenoten.
#### 3.2.1 De drie huwelijksvermogensstelsels
1. **Wettelijk stelsel:**
* Dit is het automatisch toepasselijke stelsel indien er geen huwelijkscontract wordt gesloten.
* Het kent drie vermogens: het eigen vermogen van de man, het eigen vermogen van de vrouw, en het gemeenschappelijk vermogen.
* **Eigen vermogen:** Omvat goederen verkregen vóór het huwelijk, giften en nalatenschappen ontvangen tijdens het huwelijk, en strikt persoonlijke goederen zoals kleding, artistieke rechten en schadevergoedingen voor persoonlijke schade.
* **Gemeenschappelijk vermogen:** Bestaat uit inkomsten uit arbeid, vruchten en inkomsten van eigen goederen, giften en legaten aan beide echtgenoten samen, en goederen waarvan niet bewezen kan worden dat ze eigen zijn. Ook de economische waarde van beroepsgoederen, indien gefinancierd met gemeenschappelijke gelden, behoort tot het gemeenschappelijk vermogen.
* **Schulden:** Eigen schulden zijn die ontstaan vóór het huwelijk of verbonden aan erfenissen/giften. Gemeenschappelijke schulden zijn die welke niet bewezen kunnen worden als eigen, of die zijn aangegaan in het belang van het gemeenschappelijk vermogen, de huishouding of de opvoeding van kinderen.
* **Bestuur:** Het wettelijk stelsel beoogt gelijkheid. Belangrijke handelingen (bv. hypothekeren, vervreemden van onroerende goederen, aangaan van leningen) vereisen gezamenlijke toestemming. Bepaalde beroepsgerelateerde handelingen kunnen door één echtgenoot alleen worden uitgevoerd.
2. **Stelsel van scheiding van goederen:**
* Dit stelsel kent geen gemeenschappelijk vermogen. Elk echtgenoot behoudt een eigen vermogen.
* Onverdeelde goederen waarvan de eigendom niet kan worden bewezen, vallen in onverdeeldheid.
* Dit stelsel is aantrekkelijk voor echtgenoten met een zelfstandig beroep, een groot verschil in vermogen, of bij een tweede huwelijk.
* **Scheiding van goederen met verrekening van aanwinsten:** De aanwinsten (verschil tussen eind- en aanvangsvermogen) worden aan het einde verrekend. De economisch zwakkere echtgenoot kan de helft van het verschil vorderen. Er is ook een rechterlijke correctie mogelijk.
3. **Stelsel van algehele gemeenschap:**
* Alle tegenwoordige en toekomstige goederen worden ingebracht in het gemeenschappelijk vermogen, met uitzondering van strikt persoonlijke goederen.
* Bedingen die strijdig zijn met het primaire huwelijksstelsel of de openbare orde zijn niet toegestaan.
#### 3.2.2 Huwelijksovereenkomsten (huwelijkscontracten)
Een huwelijkscontract legt het gekozen huwelijksstelsel vast en kan afwijkingen aanbrengen. Het regelt economische en financiële betrekkingen, eigendom van goederen en beheer.
* **Bedingen die de samenstelling van de vermogens beïnvloeden:**
* **Inbreng in het gemeenschappelijk vermogen:** Goederen kunnen (geheel of gedeeltelijk) tot het gemeenschappelijk vermogen worden gemaakt.
* **Beding van vooruitmaking:** De langstlevende echtgenoot mag vóór de verdeling een geldsom of goederen uit het gemeenschappelijk vermogen nemen.
* **Bedingen die de verdeling van de vermogens bij ontbinding beïnvloeden:**
* **Bedingen van niet-gelijke verdelingen en verblijvingsbeding:** De langstlevende of één echtgenoot ontvangt meer dan de helft, of het gehele vermogen. Dit kan problemen veroorzaken voor niet-gemeenschappelijke kinderen. Elke huwelijksovereenkomst die een ruimer voordeel toekent dan een echtgenoot uit het gemeenschappelijk vermogen kon verkrijgen, wordt ten aanzien van hen als een schenking beschouwd, waarop inkorting kan gevraagd worden.
* **Keuzebeding (alternatief verblijvingsbeding):** Biedt de langstlevende flexibiliteit om te kiezen hoeveel van het gemeenschappelijk vermogen hij/zij wil behouden, rekening houdend met fiscale en familiale omstandigheden. Keuzes kunnen betrekking hebben op volle eigendom, vruchtgebruik of een combinatie.
* **Tontinebeding (beding van aanwas):** Bij onroerend goed in onverdeeldheid wordt het deel van de eerststervende toegewezen aan de langstlevende, om erfbelasting te vermijden.
* **Tontinebeding bij samenwoners:** Kan ook toegepast worden op onverdeelde goederen.
* **Toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen (TIGV):** Goederen worden gemeenschappelijk gemaakt, met de mogelijkheid dat de inbrengende echtgenoot het goed terugkrijgt bij echtscheiding.
* **Valkeniersclausule:** In samengestelde gezinnen om de erfrechten van kinderen uit een vorige relatie te waarborgen.
#### 3.2.3 Samenlevingscontracten
* **Wettelijk samenwonenden:**
* Een samenlevingscontract wordt verplicht geregistreerd.
* Primair stelsel: Bijdrage in kosten naar vermogen, gelijkheid voor de wet. Dwingend recht.
* Aankoop/verkoop woning: Vrij handelen met eigen vermogen; gezamenlijke instemming bij onverdeeldheid.
* Vermogensbeheer: Elk beheert eigen vermogen, behalve bij de gezinswoning of huisraad. Geen gemeenschappelijk vermogen.
* Vergelijking met gehuwden: Lijkt op scheiding van goederen, maar gehuwden hebben meer vrijheid in vermogenssamenstelling en kunnen gemeenschappelijk vermogen opbouwen.
* **Feitelijk samenwonenden:** Hebben geen wettelijke rechten of plichten onder een primair stelsel.
#### 3.2.4 Vergelijking huwelijkscontract vs. testament
* Huwelijkscontract heeft voorrang op testament.
* Huwelijkscontract is een wederkerige, niet eenzijdig aanpasbare overeenkomst. Testament is eenzijdig en herroepbaar.
* Huwelijkscontract is een notariële akte, testament kan eigenhandig zijn.
### 3.3 Schenkingen en Erfbelasting
De overdracht van vermogen door schenking is geregeld door de schenkbelasting, terwijl de overdracht door overlijden onderworpen is aan erfbelasting. Beide belastingen zijn gewestmaterie.
#### 3.3.1 Schenkingen
* **Definitie:** Een overeenkomst tussen schenker en begiftigde, waarbij onmiddellijk eigendomsoverdracht plaatsvindt zonder tegenprestatie. Schenkingen zijn onherroepelijk.
* **Soorten:**
* **Notariële schenking:** Vereist een authentieke akte verleden voor een notaris.
* **Handgift:** Vormvrije schenking door materiële overhandiging van het goed. Aanbevolen wordt een schriftelijk bewijs (bv. aangetekende brieven, pacte adjoint).
* **Bankgift:** Een vorm van onrechtstreekse schenking door overschrijving. Wordt fiscaal gelijkgesteld met een handgift indien niet geregistreerd.
* **Vermomde schenking:** Een handeling die niet de werkelijke bedoeling van de partijen weergeeft (bv. schenking onder vorm van verkoop met niet-betaalde prijs).
* **Onrechtstreekse schenking:** Een vermogen verschuift zonder dat het expliciet als schenking wordt aangeduid.
* **Modaliteiten aan schenkingen:**
* **Met voorbehoud van vruchtgebruik:** De schenker behoudt het genot en beheer.
* **Met vervreemdingsverbod:** Beperkt de beschikkingsbevoegdheid van de begiftigde, mits het beperkt is in tijd en een rechtmatig belang dient.
* **Met uitsluitingsclausule:** Verboden van inbreng in gemeenschappelijk vermogen of onverdeeldheid.
* **Wettelijke en bedongen terugkeer:** Het geschonken goed keert terug naar de schenker indien de begiftigde zonder afstammelingen overlijdt.
* **Fideïcommis de residuo (restschenking):** Schenking waarbij het resterende deel van de eerste begunstigde naar een tweede begunstigde gaat.
* **Schenking onder last:** De begiftigde moet een prestatie leveren, waarvan de waarde lager moet zijn dan de schenking.
* **Gevolgen bij overlijden schenker:**
* **Schenking als voorschot (inbreng):** De begiftigde moet de waarde van het geschonken goed inbrengen in de nalatenschap, om gelijkheid tussen erfgenamen te bewaren. Enkel afstammelingen zijn wettelijk gehouden tot inbreng.
* **Schenking buiten erfdeel (inkorting):** De begiftigde (vaak een derde) ontvangt meer dan zijn wettelijk erfdeel toelaat. Indien de schenking het beschikbaar deel aantast, kan inkorting gevorderd worden.
* **Registratie en schenkbelasting:** Schenkingen (met uitzondering van hand- en bankgiften die niet geregistreerd zijn) moeten geregistreerd worden, wat leidt tot de heffing van schenkbelasting. Registratie is verplicht voor in België verleden notariële akten, schenkingen van in België gelegen onroerende goederen, en bepaalde onderhandse akten.
#### 3.3.2 Erfbelasting
De erfbelasting wordt geheven op de overdracht van vermogen door overlijden. De berekening ervan is complex en hangt af van de woonplaats van de erflater, de graad van verwantschap, en de aard van de goederen.
* **Belastbare grondslag:** Omvat het actief van de nalatenschap, inclusief fictiebepalingen (bv. bepaalde schenkingen binnen drie jaar voor het overlijden). Schulden en kosten zijn aftrekbaar.
* **Waardering:** Goederen worden gewaardeerd op hun verkoopwaarde op de datum van overlijden.
* **Aftrekbare schulden:** Bestaande schulden op de dag van overlijden, inclusief begrafeniskosten. Er kan gekozen worden voor werkelijke schulden of forfaitaire bedragen.
* **Tarieven:** Progressieve tarieven, afhankelijk van de categorie van de verkrijger (rechte lijn + partner, broer/zus, anderen).
* **Vrijstellingen en verminderingen:** Zoals vrijstellingen voor de gezinswoning, verminderingen voor kinderen jonger dan 21 jaar, en speciale tarieven voor familiale ondernemingen en goede doelen.
* **Fictiebepalingen:** Bepaalde handelingen (bv. huwelijkscontractuele bedingen, schenkingen binnen drie jaar voor overlijden, levensverzekeringen) worden fictief bij het actief gevoegd voor de erfbelasting.
### 3.4 Planning via Erfrecht, Testamenten en Erfovereenkomsten
Deze instrumenten bieden de mogelijkheid om de verdeling van de nalatenschap te sturen en fiscale voordelen te realiseren.
#### 3.4.1 Testamenten
* **Definitie:** Een uiterste wilsbeschikking van één persoon, eenzijdig en herroepbaar, die bepaalt hoe het vermogen wordt verdeeld na overlijden.
* **Soorten:**
* **Eigenhandig testament:** Volledig door de erflater zelf geschreven, gedagtekend en ondertekend.
* **Notarieel (openbaar) testament:** Verleden voor een notaris, met of zonder getuigen.
* **Internationaal testament:** Aangeboden aan een notaris en getuigen, met een verklaring van de notaris die de bewaring verzekert.
* **Soorten legaten:**
* **Algemeen legaat:** Legataris verkrijgt de gehele nalatenschap of een breukdeel daarvan.
* **Legaat onder algemene titel:** Legataris verkrijgt een breukdeel of een soortnaam van de goederen.
* **Bijzonder legaat:** Legataris verkrijgt specifieke goederen.
* **Veelgebruikte testamentaire clausules:**
* **Verdeeld en heers-testament (divide et impera):** Door de nalatenschap zoveel mogelijk te verdelen, kan de totale erfbelasting worden verlaagd.
* **Fideïcommis de residuo (restlegaat):** De nalatenschap gaat eerst naar een eerste begunstigde, en wat overblijft naar een tweede begunstigde.
* **Legaat onder ontbindende/opschortende voorwaarde (LOV):** Een flexibel mechanisme dat de begunstigde keuze geeft onder bepaalde voorwaarden.
* **Vriendenerfenis:** Een specifieke vermindering voor legaten aan natuurlijke personen die door de erflater zijn aangeduid.
#### 3.4.2 Erfovereenkomsten
* **Definitie:** Overeenkomsten die (onder bepaalde voorwaarden) de verdeling van een toekomstige nalatenschap regelen.
* **Soorten:**
* **Globale erfovereenkomst:** Een regeling waarbij ouders samen met al hun (vermoedelijke) erfgenamen afspraken maken over de verdeling van de nalatenschap, met als doel een "fair" evenwicht te bereiken.
* **Punctuele erfovereenkomst:** Specifieke overeenkomsten tussen bepaalde erfgenamen over specifieke aspecten van een schenking of erfenis.
#### 3.4.3 Andere planningstechnieken gerelateerd aan erfrecht
* **Verwerping:** Kan leiden tot plaatsvervulling, maar is fiscaal vaak minder voordelig.
* **Generation skipping via testament:** Het doorschenken van de erfenis aan een volgende generatie om meerdere successieve erfbelastingen te vermijden.
* **Gesplitste aankoop (BE/VG):** Ouders kopen het vruchtgebruik, kinderen de blote eigendom. De schenking van de aankoopprijs aan de kinderen is fiscaal voordelig.
### 3.5 Planning met Onroerend Goed
De overdracht van onroerend goed is onderworpen aan specifieke registratie- en registratierechten.
* **Registratieverplichting:** Akten die eigendom of vruchtgebruik van onroerende goederen overdragen, moeten geregistreerd worden bij de kantoren Rechtszekerheid.
* **Verkooprecht vs. BTW:** Verkooprecht is van toepassing op de overdracht van bestaande onroerende goederen. BTW is verschuldigd op nieuwe gebouwen.
* **Tariefverminderingen:** Gunsttarieven zijn van toepassing voor de enige woning, energetische renovaties, en beschermde monumenten.
* **Verdelingen en ruilingen:** Verdelingen van onroerende goederen die in onverdeeldheid zijn, zijn onderworpen aan verdeelrecht.
* **Hypotheekvestiging:** De vestiging van een hypotheek op een onroerend goed is onderworpen aan een registratierecht.
* **Gesplitste aankoop:** Kan fiscaal voordelig zijn, met name wanneer ouders het vruchtgebruik kopen en kinderen de blote eigendom.
### 3.6 Tabel met definities
| Term | Omschrijving |
| :-------------------- | :----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- |
| Devolutie | Aanduiding wie de erfenis zal krijgen. |
| Nalatenschap | Het totale vermogen van de overledene. |
| Erfenis | Het deel van de nalatenschap dat een verkrijger ontvangt. |
| Erflater/DC | De overleden persoon die de erfenis nalaat. |
| Erfgerechtigden/erfgenamen | Personen die het vermogen van de erflater verkrijgen. |
| Orde | Een groep erfgenamen die, op basis van de aard van de bloedverwantschap, een volgende groep uitsluit. |
| Graad | De trap van verwantschap tussen de overledene en de erfgenaam. |
| Ascendenten | Erfgenamen in de rechte, opgaande lijn (ouders, grootouders, etc.). |
| Descendenten | Erfgenamen in de rechte, neergaande lijn (kinderen, kleinkinderen, etc.). |
| Testator | Persoon die een testament opstelt. |
| Legaat | Het voorwerp van het testament of datgene wat men via een testament verkrijgt. |
| Legataris | De begunstigde in het testament. |
| Volle eigendom | Het meest volledige recht om van een zaak genot te hebben en erover te beschikken, mits de wet wordt nageleefd. |
| Blote/naakte eigendom | Het recht van eigendom op een zaak zonder het recht van gebruik of genot. |
| Vruchtgebruik | Het recht om van een zaak, waarvan een ander de eigenaar is, genot te hebben zoals de eigenaar zelf, met de verplichting de zaak in stand te houden. |
### 3.7 Wettelijk erfrecht: Orde, Lijnen, Graden en Plaatsvervulling
Het wettelijk erfrecht bepaalt wie erft en in welke volgorde.
#### 3.7.1 Erfelijke ordes
1. **Eerste orde:** Afstammelingen (kinderen, kleinkinderen, geadopteerde kinderen).
2. **Tweede orde:** Ouders, broers/zussen, en hun afstammelingen (neven/nichten).
3. **Derde orde:** Ascendenten (ouders, grootouders, overgrootouders).
4. **Vierde orde:** Gewone zijverwanten (ooms, tantes, kinderen van ooms/tantes).
#### 3.7.2 Lijnen en graden
* **Rekte lijn:** Afstamming tussen personen (bv. ouder-kind). De graad is het aantal generaties.
* **Zijlijn:** Afstamming van een gemeenschappelijke stamouder (bv. broers/zussen). De graad wordt bepaald door de som van de generaties tot de stamouder en van daaruit tot de andere verwant.
#### 3.7.3 Plaatsvervulling
Indien een erfgerechtigde overleden is, onwaardig is of verwerpt, treden zijn afstammelingen in zijn plaats en erven zijn deel. Dit kan leiden tot ongelijke verdeling binnen eenzelfde orde of graad.
#### 3.7.4 Kloving
* **Algemene kloving:** Bij exclusieve vererving naar de derde en vierde orde, wordt de nalatenschap in twee helften verdeeld: één voor de vaderlijke lijn en één voor de moederlijke lijn.
* **Kleine kloving:** Toegepast in de tweede orde wanneer er halfbroers of halfzussen betrokken zijn.
### 3.8 Langstlevende Partner
Het wettelijk erfrecht van de langstlevende partner is cruciaal en afhankelijk van het huwelijksstelsel.
* **Wettelijk stelsel:** De langstlevende echtgenoot krijgt het vruchtgebruik van de nalatenschap, terwijl de afstammelingen de blote eigendom erven.
* **Stelsel van scheiding van goederen:** De langstlevende erft de volle eigendom van het aandeel van de overledene in het gemeenschappelijk vermogen en het vruchtgebruik van het eigen vermogen van de overledene. De andere erfgenamen erven de blote eigendom van het eigen vermogen.
* **Samenwonende partner:** Erft automatisch enkel vruchtgebruik op de gezinswoning en huisraad (wettelijk samenwonenden). Feitelijk samenwonenden erven niets automatisch en moeten in een testament worden opgenomen.
### 3.9 Huwelijksstelsels en Planning
Huwelijksstelsels en -contracten bieden aanzienlijke mogelijkheden voor vermogensplanning, met name om de verdeling van het vermogen te sturen en fiscale optimalisatie te realiseren.
* **Primaire stelsel:** Regelt fundamentele rechten en plichten, niet aanpasbaar.
* **Secundaire stelsels (wettelijk, scheiding, algehele gemeenschap):** Vrij te kiezen en aan te passen via huwelijkscontracten.
* **Huwelijkscontracten:** Kunnen clausules bevatten zoals verblijvingsbedingen, keuzedingen, tontinebedingen, en bedingen van verrekening van aanwinsten om de verdeling van het vermogen bij ontbinding van het huwelijk te beïnvloeden.
### 3.10 Schenkingen en Erfbelasting
* **Schenkingen:** Kunnen gebruikt worden om vermogen fiscaal voordeliger over te dragen dan via erfenis. Verschillende vormen (handgift, bankgift, notariële schenking) en modaliteiten (vruchtgebruik, vervreemdingsverbod) bestaan.
* **Erfbelasting:** Tarieven variëren sterk naargelang de graad van verwantschap en de gewesten. Fictiebepalingen en specifieke verminderingen/vrijstellingen spelen een rol.
### 3.11 Testamenten en Erfovereenkomsten
* **Testamenten:** Maken het mogelijk om de wettelijke erfrechtregels te omzeilen en specifieke begunstigden aan te duiden. Verschillende soorten (eigenhandig, notarieel, internationaal) en legaten (algemeen, algemene titel, bijzonder) bestaan.
* **Erfovereenkomsten:** Bieden de mogelijkheid om toekomstige nalatenschappen te regelen, met name in complexe familiale situaties.
### 3.12 Onroerend Goed Planning
De overdracht van onroerend goed is onderworpen aan registratieverplichtingen en specifieke tarieven (verkooprecht, BTW). Fiscaal aantrekkelijke structuren zoals gesplitste aankopen (BE/VG) zijn mogelijk.
---
**Tip:** Het begrijpen van de verschillende huwelijksstelsels, de impact van huwelijkscontracten, en de fiscale gevolgen van schenkingen en testamenten is essentieel voor een doeltreffende vermogensplanning. Raadpleeg steeds een notaris of fiscalist voor advies op maat.
---
# Planning met schenkingen
Hieronder volgt een gedetailleerd studiemateriaal over "Planning met schenkingen".
## 4. Planning met schenkingen
Schenkingen bieden een manier om vermogen over te dragen tijdens het leven, wat zowel burgerrechtelijke als fiscale gevolgen heeft.
### 4.1 Soorten schenkingen
Schenkingen zijn overeenkomsten tussen twee partijen waarbij de schenker onmiddellijk eigendom overdraagt zonder tegenprestatie, mits de schenker bekwaam is (minimaal 16 jaar en geestelijk gezond).
* **Materieel element:** De verarming van de schenker en de verrijking van de begiftigde.
* **Intentioneel element:** De "animus donandi", de intentie om te geven of te begiftigen.
#### 4.1.1 Officiële akte (notariële schenking)
Alle schenkingen die tijdens het leven worden gedaan, moeten verplicht worden vastgelegd in een notariële akte. Deze akte moet door een notaris worden bewaard en zorgt voor rechtszekerheid.
#### 4.1.2 Handgift en bankgift
* **Handgift:** Een vormvrije schenking die geldig wordt door de materiële overhandiging van het geschonken goed. Dit is enkel mogelijk voor goederen die door bezitsoverdracht overgaan, zoals contant geld, meubilair of juwelen. Het is niet mogelijk voor aandelen op naam of onroerende goederen. Hoewel vormvrij, is het aan te raden een schriftelijk bewijs te hebben (bv. via aangetekende brieven van schenker en ontvangstbevestiging, of een pacte adjoint).
* **Bankgift:** Een overschrijving die wordt beschouwd als een onrechtstreekse schenking. Geen schriftelijk document wordt opgemaakt, maar het bewijs kan geleverd worden door het bankafschrift.
**Tip:** Voor de vaststelling van de datum van een handgift of bankgift is een schriftelijk bewijs cruciaal, zeker in het kader van inkorting bij latere erfenissen.
#### 4.1.3 Vermomde schenking
Dit betreft een contract dat niet de ware bedoeling van de partijen weergeeft. De partijen spreken in het geheim af dat ze een schenking beogen, terwijl de buitenwereld een andere transactie ziet (bv. een verkoop waarbij de prijs niet wordt betaald). Dit kan gebruikt worden om schenkbelasting te vermijden.
#### 4.1.4 Onrechtstreekse schenking
Hierbij vindt een vermogensoverdracht plaats, maar het is niet direct afleidbaar of de bedoeling een schenking is. Bijvoorbeeld, X schenkt een geldsom aan Y, die deze vervolgens gebruikt om X te betalen.
### 4.2 Modaliteiten aan schenkingen
Modaliteiten brengen nuances aan in de kenmerken van een schenking.
#### 4.2.1 Schenking met voorbehoud van vruchtgebruik
De schenker behoudt het vruchtgebruik (gebruik en genot) van het geschonken goed en de inkomsten ervan. De begiftigde ontvangt de blote eigendom. Deze schenking moet bij notariële akte gebeuren en vereist een correcte formulering. Een handgift met voorbehoud van vruchtgebruik is niet mogelijk.
#### 4.2.2 Schenking met vervreemdingsverbod
Dit is een beperking op de beschikkingsvrijheid van de begiftigde, bedoeld om hem te beschermen tegen zichzelf. Dit verbod moet beperkt zijn in tijd en een rechtmatig belang dienen. Een vervreemdingsverbod in een schenking met voorbehoud van vruchtgebruik is aanvaardbaar, aangezien het beperkt is tot de duur van het vruchtgebruik.
#### 4.2.3 Schenking met uitsluitingsclausule
Dit betekent een verbod op inbreng in het gemeenschappelijk vermogen of een onverdeeldheid.
#### 4.2.4 Wettelijke terugkeer en bedongen terugkeer
* **Wettelijke terugkeer:** Betreft giften aan ascendenten (ouders, grootouders etc.) die, indien de begiftigde zonder afstammelingen overlijdt en de goederen nog in natura aanwezig zijn, terugkeren naar de schenker. Dit geldt ook voor schenkingen van grootouders aan kleinkinderen, etc.
* **Bedongen terugkeer (conventionele terugkeer):** Dit wordt contractueel vastgelegd in de schenkingsakte en regelt de terugkeer van het geschonken goed naar de schenker onder bepaalde voorwaarden, ook als de begiftigde wel afstammelingen heeft.
#### 4.2.5 Fideïcommis de residuo (restschenking)
De schenker duidt twee begunstigden aan. De eerste begunstigde ontvangt de schenking, en wat er bij diens overlijden van overblijft, gaat naar een tweede begunstigde. Dit kan fiscaal voordelig zijn.
#### 4.2.6 Schenking onder last
De begiftigde moet een prestatie leveren aan de schenker of een derde. De waarde van de last moet wel proportioneel lager zijn dan de schenking, anders kan de schenking geherkwalificeerd worden.
### 4.3 Gevolgen van de schenking bij overlijden van de schenker
Schenkingen hebben invloed op de verdeling van de nalatenschap.
#### 4.3.1 Schenking als voorschot (inbreng)
Schenkingen die aan erfgenamen (in rechte lijn) worden gedaan, worden beschouwd als een voorschot op hun erfdeel. Dit dient om een gelijke behandeling tussen de kinderen te garanderen. Het geschonken goed wordt in waarde bij de nalatenschap gerekend, en het erfdeel van de begiftigde wordt hiermee verrekend. Enkel afstammelingen zijn wettelijk gehouden tot inbreng.
#### 4.3.2 Schenking buiten erfdeel (inkorting)
Schenkingen aan derden (niet-erfgenamen) zijn altijd buiten erfdeel. Als een schenking het wettelijk reservatair deel van de erfgenamen aantast, kan dit leiden tot inkorting, waarbij de waarde van de schenking (deels) moet worden teruggegeven.
**Voorbeeld van inbreng vs. buiten erfdeel:**
Stel de nalatenschap is €400.000 en de schenking is €200.000. Er zijn twee kinderen, A en B.
* **Inbreng (A krijgt voorschot):** Rekenboedel = €400.000 (nalatenschap) + €200.000 (schenking) = €600.000. Elk kind heeft recht op €300.000. Kind A behoudt de schenking van €200.000 en ontvangt €100.000 uit de nalatenschap. Kind B ontvangt €300.000 uit de nalatenschap.
* **Buiten erfdeel (A krijgt schenking, B erft de nalatenschap):** Elk kind erft de helft van de nalatenschap, dus €200.000. Kind A behoudt de schenking van €200.000 en ontvangt €200.000 uit de nalatenschap. Kind B ontvangt €200.000 uit de nalatenschap. Als de schenking het reservatair deel van B zou aantasten, zou inkorting volgen.
### 4.4 Registratie en schenkbelasting
#### 4.4.1 Registratieverplichting
Alle in België verleden notariële schenkingsakten en schenkingen van in België gelegen onroerende goederen, ongeacht de notaris, moeten geregistreerd worden. Hand- en bankgiften zijn niet verplicht te registreren, tenzij men zekerheid wil of een vaste datum wil creëren. Registratie leidt tot de heffing van schenkbelasting.
#### 4.4.2 Schenkbelasting
* **Belastbaar voorwerp:** Akten die aan de voorwaarden voldoen. Verborgen schenkingen, zoals verkopen tegen een zeer lage prijs, worden ook belast.
* **Belastingplichtigen:** De begiftigden.
* **Belastbare grondslag:** De verkoopwaarde van de geschonken goederen, zonder aftrek van lasten.
* **Afwijkingen:** Er gelden specifieke regels voor financiële instrumenten, vruchtgebruik, blote eigendom, lijfrentes en handelszaken.
* **Vrijstellingen:** Er is een vrijstelling voor schenkingen aan gehandicapte personen, berekend op basis van de leeftijdscoëfficiënt.
* **Tarieven en berekening:** Deze zijn afhankelijk van de graad van verwantschap tussen schenker en begiftigde, en de aard van het goed (onroerend of roerend). Tarieven zijn progressief.
* **Verlaagde tarieven:** Gelden voor schenkingen van gebouwen met energetische renovatie, beschermde monumenten, of aan bepaalde instellingen (goede doelen).
* **Vermindering voor kinderen:** Voor schenkingen van onroerende goederen aan begiftigden met minderjarige kinderen geldt een vermindering.
* **Progressievoorbehoud (opduweffect):** Bij opeenvolgende schenkingen van onroerende goederen binnen drie jaar, wordt de belastbare grondslag van eerdere schenkingen meegeteld om het tarief van de nieuwe schenking te bepalen. Dit stimuleert het splitsen van schenkingen ("salamitechniek").
* **Vrijstelling van familiale onderneming:** Er geldt een vrijstelling voor schenkingen van familiale ondernemingen en vennootschappen, onder voorwaarden.
* **Vrijstelling van doorgeefschenking:** Een erfgenaam die een nalatenschap aanvaardt, kan deze (deels) doorschenken aan zijn kinderen zonder schenkbelasting te betalen, onder strikte voorwaarden.
* **Gesplitste schenking:** Het opsplitsen van een schenking van onroerende goederen over meerdere partijen en/of over tijd, met respect voor de driejaarstermijn, kan fiscaal voordelig zijn.
**Tip:** Het splitsen van grote schenkingen van onroerende goederen in kleinere delen, verspreid over de tijd (met tussenpozen van drie jaar), kan leiden tot een aanzienlijke besparing op de schenkbelasting door het 'opduweffect' te vermijden.
#### 4.4.3 Belasting op schenking van roerende en onroerende goederen
* **Roerende goederen:** Tarief is 3% voor rechte lijn en partners, 7% voor anderen.
* **Onroerende goederen:** Tarieven zijn progressief (zie Tabel I en II).
* **Gecombineerde schenking:** Tarieven worden afzonderlijk toegepast op roerende en onroerende bestanddelen.
* **Verlaagd tarief:** Geldt voor schenkingen aan bepaalde instellingen (bv. goede doelen, beroepsverenigingen).
* **Vrijstelling familiale onderneming:** Specifieke vrijstellingen voor de schenking van familiale ondernemingen.
### 4.5 Planning met erfrecht, testamenten en erfovereenkomsten
#### 4.5.1 Verwerping als planningstechniek
Verwerping van een nalatenschap kan leiden tot plaatsvervulling en is een "alles-of-niets"-verhaal. Fiscaal is het vaak minder voordelig dan andere technieken.
#### 4.5.2 Testamenten
Een testament is een eenzijdige rechtshandeling die de gewenste verdeling van vermogen na overlijden vastlegt en voorrang heeft op het wettelijk erfrecht.
* **Voordelen:** De testator blijft eigenaar tot aan zijn overlijden en kan het testament te allen tijde herroepen.
* **Nadelen:** De overdracht is onderworpen aan erfbelasting en het testament kan, indien niet goed opgesteld, tot manipulatie leiden.
* **Soorten testamenten:**
* **Eigenhandig testament:** Volledig door de erflater zelf geschreven, gedagtekend en ondertekend.
* **Notarieel (openbaar) testament:** Opgesteld voor een notaris, met of zonder getuigen.
* **Internationaal testament:** Kan ook met getypte tekst, opgesteld voor notaris en getuigen.
#### 4.5.3 Soorten legaten in testamenten
* **Algemeen legaat:** De legataris ontvangt de gehele nalatenschap.
* **Legaat onder algemene titel:** De legataris ontvangt een breukdeel van de nalatenschap.
* **Bijzonder legaat:** De legataris ontvangt specifieke goederen.
#### 4.5.4 Testamentaire clausules voor planning
* **Verdeel- en heers- testament:** Door de erfenis op te splitsen over meerdere erfgenamen, kan de totale erfbelasting worden verlaagd.
* **Fideïcommis de residuo (restlegaat):** Twee begunstigden worden aangewezen. De eerste ontvangt de schenking, en wat overblijft gaat naar de tweede. Dit kan fiscaal voordelig zijn door de toepassing van het gunstigste tarief tussen de oorspronkelijke schenker en de tweede begunstigde.
* **Legaat onder voorwaarde (LOV):** Vergelijkbaar met een restlegaat, maar met een ontbindende voorwaarde voor de eerste begunstigde en een opschortende voorwaarde voor de tweede.
* **Vriendenerfenis:** Een specifieke vermindering op de erfbelasting voor begunstigden die niet tot de directe familie behoren, mits dit in het testament is opgenomen.
#### 4.5.5 Erfovereenkomsten
Sinds 1 september 2018 zijn erfovereenkomsten mogelijk, waarbij partijen afspraken maken over een toekomstige nalatenschap.
* **Globale erfovereenkomst:** Ouders en alle kinderen maken afspraken over de verdeling van de nalatenschap, inclusief eerdere schenkingen, om toekomstige conflicten te voorkomen.
* **Punctuele erfovereenkomst:** Een specifieke overeenkomst tussen bepaalde familieleden over een bepaalde schenking of erfenis.
### 4.6 Planning met onroerend goed
#### 4.6.1 Registratie en registratierecht
Registratie is een formaliteit die leidt tot de heffing van registratierecht, een indirecte belasting. Het niet-registreren van bepaalde akten kan burgerrechtelijke gevolgen hebben.
#### 4.6.2 Verkooprecht (registratierecht op overdracht van onroerend goed)
* **Toepassing:** Op de overdracht van eigendom of vruchtgebruik van in België gelegen onroerende goederen onder bezwarende titel.
* **Belastbare grondslag:** De prijs plus lasten, maar niet lager dan de verkoopwaarde.
* **Tarieven:** Het basisverkooprecht is 12%. Er zijn verlaagde tarieven voor de enige eigen woning (2%), energetische renovatiewerken (1%), verhuringen aan sociale verhuurkantoren (7%), en kopers die een woning met registratierecht hebben aangekocht en deze binnen een bepaalde termijn wederverkopen (teruggave van 3/5 van het registratierecht).
* **BTW vs. Verkooprecht:** Nieuwbouw met bijhorend terrein valt onder BTW (21%), bestaande gebouwen onder verkooprecht.
#### 4.6.3 Vruchtgebruik en blote eigendom
De waardering van vruchtgebruik en blote eigendom voor registratiedoeleinden gebeurt via forfaitaire formules (leeftijdscoëfficiënt) en heeft geen invloed op de fiscale waardering van de nalatenschap of schenking.
#### 4.6.4 Verdelingen en ruilingen
Verdelingen van onroerende goederen zijn onderworpen aan verdeelrecht van 2,5% (of 1% onder bepaalde voorwaarden), waarbij de belastbare grondslag de waarde van het overgedragen goed is.
#### 4.6.5 Gesplitste aankoop
Hierbij kopen ouders (vruchtgebruik) en kinderen (blote eigendom) samen een onroerend goed. Dit wordt fiscaal gezien als een schenking van de ouders aan de kinderen, tenzij tegenbewijs wordt geleverd.
#### 4.6.6 Hypotheekvestiging
De vestiging van een hypotheek is onderworpen aan hypotheekrecht (1%), berekend op het verzekerde kapitaal inclusief rente. Een hypothecaire volmacht is fiscaal interessanter.
#### 4.6.7 Huurrecht, erfpacht, opstal
Deze contracten moeten geregistreerd worden, wat leidt tot de heffing van registratierecht. De belastbare grondslag is afhankelijk van de duur en de aard van het contract.
### 4.7 Planning met vennootschappen
#### 4.7.1 Inbreng in vennootschappen
De inbreng van onroerende goederen in een vennootschap is vrijgesteld van registratierecht indien dit vergoed wordt door de toekenning van aandelen.
---
**Kernbegrippen:**
| Termijn | Omschrijving |
| :------------------- | :------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------ |
| ** devolutie** | Aanduiding wie de erfenis zal krijgen. |
| ** nalatenschap** | Het vermogen van de overledene. |
| ** erfenis** | Het deel van de nalatenschap dat een verkrijger ontvangt. |
| ** erflater/ DC** | De overleden persoon die de erfenis nalaat. |
| ** erfgerechtigden/ erfgenamen** | Personen die het vermogen van de erflater verkrijgen. |
| ** orde** | De groep erfgenamen die, gebaseerd op de aard van de bloedverwantschap, een andere groep erfgenamen uitsluit. |
| ** graad** | De trap van verwantschap tussen de overledene en de erfgenaam. |
| ** ascendenten** | De erfgenamen in rechte, opgaande lijn (ouders, grootouders, …). |
| ** descendenten** | De erfgenamen in rechte, neergaande lijn (kinderen, kleinkinderen, …). |
| ** testator** | Persoon die een testament opstelt. |
| ** legaat** | Het voorwerp van het testament of datgene wat men via een testament verkrijgt. |
| ** legataris** | De begunstigde in het testament. |
| ** volle eigendom** | Het recht om op de meest volstrekte wijze van een zaak het genot te hebben en erover te beschikken, mits er geen gebruik van wordt gemaakt dat strijdig is met de wetten/verordeningen. |
| ** blote/ naakte eigendom** | Het recht van eigendom van een zaak zonder het te mogen gebruiken of het genot ervan te hebben. |
| ** vruchtgebruik** | Het recht om van een zaak, waarvan een ander de eigenaar is, het genot te hebben zoals de eigenaar zelf, maar onder verplichting om de zaak in stand te houden. |
**Erfelijke orden:**
| Categorie | Eerste orde | Tweede orde | Derde orde | Vierde orde |
| :------------------------------------------------------------------------------------------ | :---------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- | :----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- | :--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- | :------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------ |
| **Afstammelingen** | Kinderen (ook buitenechtelijke!), kleinkinderen, achterkleinkinderen, geadopteerde kinderen (gewone en ten volle geadopteerde) | | |
| **Naaste zijverwanten + evt vader/moeder** | | Ouders (als er nog broers/zussen zijn), broers en zussen, halfbroers en halfzussen, kinderen en verdere afstammelingen van broers/zussen en halfbroers/halfzussen (“neven/nichten”) | |
| **Ascendenten** | | | Ouders (als er nog broers/zussen zijn), grootouders, overgrootouders |
| **Gewone zijverwanten = alle bloedverwanten in zijlijn tot 4e graad (andere dan broers en zussen)** | | | Ooms en tantes, kinderen van ooms en tantes (“neven/nichten” // niet te verwarren met kinderen van broers en zussen die 2de orde zijn), grootooms en –tantes |
| ** + KLOVING** | **+ KLOVING** | | |
| **+ KLOVING** | | | |
**Huwelijksvermogensstelsels en eigen/gemeenschappelijk vermogen:**
| Categorie | Omschrijving |
| :----------------------- | :----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- |
| **1. Eigen door herkomst** | - Goederen verkregen vóór het huwelijk.
- Goederen verkregen tijdens het huwelijk via nalatenschappen of giften. | | **2. Eigen door aard** | - Goederen en rechten die persoonlijk eigendom zijn.
- Goederen van verwanten in opgaande lijn overgedragen met specifieke verplichtingen.
- Aandeel in mede-eigendom dat een echtgenoot heeft verworven in een goed waarvan hij reeds mede-eigenaar is.
- Goederen verkregen door belegging van persoonlijke middelen.
- Waarde van levensverzekeringen bij ontbinding van het huwelijksstelsel. | | **3. Strikt persoonlijke goederen** | - Kleding en persoonlijke voorwerpen.
- Literaire, artistieke of industriële eigendomsrechten.
- Pensioenen, lijfrentes of gelijkaardige rechten.
- Schadevergoeding voor persoonlijke schade.
- Lidmaatschapsrechten (stemrecht) bij aandelen of bedrijven indien op naam van één echtgenoot en beperkt overdraagbaar.
- Goederen exclusief gebruikt voor beroep of bedrijfsvoering, tenzij gedeeld met de andere echtgenoot.
- Cliënteel exclusief opgebouwd door één echtgenoot, tenzij gezamenlijk opgebouwd binnen een gedeeld beroep of bedrijf. | | Categorie | Omschrijving | | :--------------------- | :------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- | | **1. Inkomsten en vergoedingen** | - Inkomsten uit werk, mandaten en vergoedingen die deze vervangen of aanvullen.
- Opzeggingsvergoeding en uitkeringen voor beëindiging van werk, voor zover van toepassing op het stelsel. | | **2. Vruchten en inkomsten** | - Vruchten, inkomsten en interesten van eigen goederen. | | **3. Schenkingen en legaten** | - Goederen geschonken of vermaakt aan beide echtgenoten samen of onder beding van gemeenschappelijkheid. | | **4. Schadevergoeding** | - Schadevergoeding voor huishoudelijke of economische ongeschiktheid tijdens het stelsel. | | **5. Vennootschapsaandelen** | - Waarde van aandelen waarvan het eigendomsrecht aan één echtgenoot toebehoort, maar gefinancierd met gemeenschappelijke gelden. | | **6. Beroepsgoederen** | - Waarde van beroepsgoederen die met gemeenschappelijke gelden zijn verkregen, terwijl het recht op deze goederen eigen is. | | **7. Cliënteel** | - Economische waarde van cliënteel opgebouwd of verworven tijdens het stelsel, indien het recht hierop eigen is. | | **8. Levensverzekering** | - Uitkering van levensverzekeringen gesloten tijdens het stelsel:
- Bij kapitaaluitkering: volledig gemeenschappelijk.
- Bij rente: uitkeringen en reserve gemeenschappelijk. | | **9. Algemene regel** | - Goederen waarvan niet bewezen is dat ze eigen zijn, worden geacht gemeenschappelijk te zijn. | | Eigen schulden | Gemeenschappelijke schulden | | :-------------------------------------------------------------------------------------------------------- | :-------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- | | Schulden ontstaan vóór het huwelijk. | Schulden waarvan niet kan worden bewezen dat zij eigen zijn, worden geacht gemeenschappelijk te zijn. | | Schulden verbonden aan erfenissen of giften ontvangen door één echtgenoot. | Schulden m.b.t. giften of legaten die aan de gemeenschap toekomen. | | Schulden aangegaan in het exclusieve belang van het eigen vermogen. | Schulden aangegaan door één echtgenoot in het belang van het gemeenschappelijk vermogen. | | Schulden door persoonlijke borgstelling of zakelijke zekerheden (bv. hypotheek, pand) buiten het gemeenschappelijk belang. | Schulden aangegaan door één echtgenoot voor de huishouding of opvoeding van kinderen. | | Schulden voortkomend uit verboden handelingen. | Onderhoudsschulden voor kinderen of kleinkinderen van één echtgenoot. | | Schulden voortkomend uit misdrijven of onrechtmatige daden door één echtgenoot. | De interesten van eigen schulden worden gemeenschappelijk. | --- # Testamenten en erfovereenkomsten als planningstools Hier is de samenvatting voor het onderwerp "Testamenten en erfovereenkomsten als planningstools". ## 5. Testamenten en erfovereenkomsten als planningstools Testamenten en erfovereenkomsten zijn essentiële instrumenten binnen de vermogensplanning, waarmee individuen de verdeling van hun nalatenschap kunnen sturen en hun wensen kunnen vastleggen, met fiscale en civielrechtelijke consequenties. ### 5.1 De rol van testamenten en erfovereenkomsten in vermogensplanning Vermogensplanning, ook wel estate planning genoemd, omvat het strategisch beheren en overdragen van vermogen, zowel tijdens het leven als na overlijden. Testamenten en erfovereenkomsten zijn hierin cruciaal omdat ze de gebruikelijke wettelijke regels van erfrecht (devolutie) kunnen aanpassen. Ze bieden de mogelijkheid om af te wijken van de wettelijke verdeling, specifieke legaten toe te kennen, en rekening te houden met fiscale implicaties, zoals de erfbelasting. Erfovereenkomsten, hoewel recenter geïntroduceerd, bieden een contractuele basis voor afspraken over toekomstige nalatenschappen, wat een alternatief kan zijn voor een eenzijdig testament. ### 5.2 Wettelijk erfrecht als basis Voordat testamenten en erfovereenkomsten worden besproken, is het belangrijk het wettelijk erfrecht te begrijpen, dat de basis vormt voor de nalatenschapsverdeling bij afwezigheid van testamentaire beschikkingen. #### 5.2.1 Vereisten om te kunnen erven Om te kunnen erven, dient men aan twee voorwaarden te voldoen: 1. **Bestaan:** De erfgenaam moet (al dan niet verwekt) bestaan op het moment dat de erfenis openvalt. 2. **Erflater overleven:** De erfgenaam moet de erflater overleven. Bij gelijktijdig overlijden (commoriëntesregel) worden personen als niet-erfgenaam van elkaar beschouwd, tenzij de overlijdensorde redelijkerwijs vastgesteld kan worden. 3. **Niet onwaardig zijn:** Men mag niet onwaardig zijn om te erven. Onwaardigheid treedt onder andere op bij het schuldig zijn aan de dood van de erflater (dader, mededader, medeplichtige). Dit vereist een veroordeling en kan vergeven worden door de erflater middels een testament. De gevolgen van onwaardigheid houden in dat de onwaardige geacht wordt nooit enig recht te hebben gehad op de nalatenschap. #### 5.2.2 De ordening van erfgenamen Het wettelijk erfrecht kent een hiërarchische orde van erfgenamen. Een hogere orde sluit een lagere orde uit. * **Orde 1 (Afstammelingen):** Kinderen en hun afstammelingen erven bij voorrang. * **Orde 2 (Ouders en nauwe zijverwanten):** Indien er geen afstammelingen zijn, erven de ouders gezamenlijk voor de helft en de broers/zussen (of hun afstammelingen) voor de andere helft. Indien slechts één ouder leeft, erft deze een groter deel, en bij afwezigheid van beide ouders en broers/zussen, komen de nauwe zijverwanten aan bod. * **Orde 3 (Ascendenten):** Ouders en grootouders erven indien de hogere ordes leeg zijn. * **Orde 4 (Gewone zijverwanten):** Ooms, tantes, neven en nichten (kinderen van broers/zussen) tot en met de vierde graad. #### 5.2.3 Lijnen en graden Binnen de hoogste, aanwezige orde, wordt bepaald wie het dichtst in graad staat tot de erflater. De graad van bloedverwantschap wordt bepaald door het aantal generaties tussen personen. In rechte lijn (afstamming) zijn er zoveel graden als er generaties zijn. In zijlijn wordt het aantal generaties tot de gemeenschappelijke stamouder geteld, plus de generaties van die stamouder tot de andere verwant. #### 5.2.4 Plaatsvervulling Wanneer een erfgenaam niet kan erven (vooroverlijden, verwerping, onwaardigheid), treden zijn/haar afstammelingen bij plaatsvervulling op. Dit gebeurt in de rechte neerdalende lijn en zijlijn (voor broers/zussen en hun afstammelingen). De verdeling binnen een "staak" van plaatsvervulling gebeurt bij staken. #### 5.2.5 Kloving Kloving vindt plaats in de 3e en 4e orde, waarbij de nalatenschap in twee gelijke helften wordt verdeeld: één helft voor de vaderlijke lijn en één helft voor de moederlijke lijn. Bij afwezigheid van erfgenamen in één lijn, erven de erfgenamen van de andere lijn de gehele nalatenschap. Een specifieke vorm van kloving, "kleine kloving", is van toepassing in de 2e orde bij de aanwezigheid van halfbroers of halfzussen. #### 5.2.6 Erven tot de vierde graad Erven is beperkt tot de vierde graad, tenzij er sprake is van plaatsvervulling. #### 5.2.7 Gelijke delen Erfgenamen binnen dezelfde orde en graad erven in principe bij gelijke delen, met uitzonderingen voor bepaalde gevallen zoals de tweede orde (ouders elk een kwart). #### 5.2.8 Wettelijk erfrecht van de langstlevende partner Het wettelijk erfrecht van de langstlevende echtgenoot (LLE) of wettelijk samenwonende partner is sterk afhankelijk van het huwelijksvermogensstelsel en eventuele samenlevingscontracten. * **Gehuwd onder wettelijk stelsel (gemeenschap van goederen):** De LLE verkrijgt de helft van het gemeenschappelijk vermogen in volle eigendom en het vruchtgebruik van de andere helft van het gemeenschappelijk vermogen (en het eigen vermogen van de erflater). * **Gehuwd onder scheiding van goederen:** De LLE erft het aandeel van de overledene in de gemeenschappelijke goederen (indien van toepassing) en het vruchtgebruik op het eigen vermogen van de overledene. * **Wettelijk samenwonenden:** Verkrijgen automatisch het vruchtgebruik op de gezinswoning en huisraad, maar hebben geen reservataire erfdelen, waardoor onterving mogelijk is. * **Feitelijk samenwonenden:** Erven niet automatisch en moeten hiervoor een testament opstellen. ### 5.3 Testamenten als planningstool Een testament is een eenzijdige rechtshandeling waarmee een persoon (de testator) zijn nalatenschap kan regelen. #### 5.3.1 Soorten testamenten * **Eigenhandig testament:** Volledig met de hand geschreven, gedateerd en ondertekend door de testator. * **Notarieel (openbaar) testament:** Verleden voor een notaris, eventueel in aanwezigheid van getuigen of een tweede notaris. De notaris leest het testament voor aan de testator. * **Internationaal testament:** Kan door de testator aan een notaris en getuigen worden aangeboden, en wordt door de notaris bewaard. #### 5.3.2 Inhoud van testamenten: legaten Een legaat is de toebedeling van een goed of een deel van de nalatenschap via een testament. * **Algemeen legaat:** De testators draagt een (groot) deel van zijn nalatenschap over aan een legataris. * **Legaat onder algemene titel:** De testator laat een breukdeel of een soortnaam van goederen na. * **Bijzonder legaat:** De testator legateert specifieke, bepaalde goederen. #### 5.3.3 Testamentaire clausules en technieken * **Verdeel- en heerstestament ("Divide et impera"):** De nalatenschap wordt zo veel mogelijk versnipperd onder meerdere erfgenamen om zo de totale erfbelasting te verlagen door gebruik te maken van progressieve tarieven en vrijstellingen per erfgenaam. * **Fideïcommis de residuo (restlegaat):** De testator bepaalt dat een eerste begunstigde de goederen erft, en wat daarvan overblijft na diens overlijden, naar een tweede begunstigde gaat. Dit heeft fiscale voordelen doordat de tweede begunstigde erfbelasting betaalt tegen het tarief van de verwantschap tussen de oorspronkelijke testator en de tweede begunstigde. * **Legaat onder ontbindende voorwaarde (LOV):** Vergelijkbaar met een restlegaat, waarbij een eerste begunstigde de goederen onder een ontbindende voorwaarde verkrijgt, en een tweede begunstigde onder een opschortende voorwaarde. De fiscale behandeling is gunstig, en de eerste begunstigde kan de betaalde erfbelasting verrekenen. * **Vriendenerfenis:** Een specifieke vermindering in de erfbelasting voor begunstigden die niet tot de directe familie behoren, mits dit in het testament is opgenomen. * **Bevoordeling en bescherming van samenwonende partner:** Omdat samenwonenden geen wettelijk erfrecht hebben, wordt vaak een testament opgesteld om hen te begunstigen. * **Gesplitste aankoop (BE-VG):** Een techniek waarbij ouders het vruchtgebruik aankopen en hun kinderen de blote eigendom van een onroerend goed. Dit kan bij een voorafgaande schenking van de aankooprijs aan de kinderen. Bij het overlijden van de ouders gaat het vruchtgebruik automatisch naar de kinderen, zonder erfbelasting. ### 5.4 Erfovereenkomsten als planningstool Erfovereenkomsten, mogelijk sinds 1 september 2018, bieden een contractuele manier om afspraken te maken over de verdeling van een toekomstige nalatenschap. #### 5.4.1 Soorten erfovereenkomsten * **Globale erfovereenkomst ("Familiepact"):** Ouders maken samen met al hun kinderen (en eventueel kleinkinderen/stiefkinderen) afspraken over de verdeling van hun nalatenschap, rekening houdend met eerdere schenkingen en voordelen. Dit voorkomt toekomstige conflicten. * **Punctuele erfovereenkomst:** Een specifieke overeenkomst tussen bepaalde familieleden over een specifiek aspect van een schenking of erfenis, waarbij niet de hele familie betrokken hoeft te zijn. ### 5.5 Planning met schenkingen Schenkingen tijdens het leven zijn een effectieve manier om vermogen over te dragen, vaak met een gunstiger fiscaal regime dan erfbelasting. #### 5.5.1 Kenmerken van een schenking * **Overeenkomst tussen twee partijen:** Schenker en begiftigde. * **Onmiddellijke eigendomsoverdracht zonder tegenprestatie.** * **Onherroepelijk:** Eenmaal geldig geschonken, kan het niet zomaar worden teruggevorderd. #### 5.5.2 Soorten schenkingen * **Notariële schenking:** Moet verplicht via een notariële akte verlopen. * **Handgift:** Vormvrije schenking door materiële overhandiging van het goed. Vereist idealiter een bewijs (bv. aangetekende brieven, pacte adjoint). * **Bankgift:** Onrechtstreekse schenking via een bankoverschrijving. * **Vermomde schenking:** Een transactie die in werkelijkheid een schenking is, maar anders wordt voorgesteld (bv. een verkoop tegen een symbolische prijs). #### 5.5.3 Modaliteiten aan schenkingen * **Schenking met voorbehoud van vruchtgebruik:** De schenker behoudt het genot en de inkomsten van het geschonken goed. * **Schenking met vervreemdingsverbod:** Een beperking op de beschikkingsvrijheid van de begiftigde, die tijdig en met een rechtmatig belang moet zijn. * **Schenking met uitsluitingsclausule (verbod van inbreng in GV/onverdeeldheid):** Voorkomt dat het geschonken goed in een huwelijkse gemeenschap of onverdeeldheid valt. * **Wettelijke terugkeer/Bedongen terugkeer:** De geschonken goederen keren terug naar de schenker onder bepaalde voorwaarden (bv. bij kinderloos overlijden van de begiftigde). * **Fideïcommis de residuo (restschenking):** Zoals beschreven onder testamenten, maar kan ook via schenking. * **Schenking onder last:** De begiftigde moet een prestatie leveren aan de schenker of een derde. De last mag niet te zwaar zijn, anders wordt het geherkwalificeerd. #### 5.5.4 Gevolgen van een schenking bij overlijden van de schenker * **Inbreng (voorschot op erfdeel):** Schenkingen aan erfgenamen worden in de nalatenschap ingebracht om de gelijkheid te bewaren. * **Inkorting (buiten erfdeel):** Schenkingen aan niet-erfgenamen die het beschikbaar deel overschrijden, kunnen worden ingekort om de reserve van de reservataire erfgenamen te beschermen. #### 5.5.5 Registratie en schenkbelasting Schenkingen (behalve hand- en bankgiften) moeten verplicht geregistreerd worden, wat aanleiding geeft tot schenkbelasting. Er gelden verschillende tarieven naargelang de verwantschap en het soort goed. ### 5.6 Erfbelasting (successierechten) De erfbelasting is een gewestelijke belasting die wordt geheven op de overdracht van vermogen bij overlijden. #### 5.6.1 Berekening van de erfbelasting 1. **Bepalen van het belastbaar actief:** Het vermogen van de erflater op datum van overlijden, uitgebreid met fictiebepalingen (bv. bepaalde schenkingen). 2. **Aftrekken van passiva:** Schulden, begrafeniskosten, etc. 3. **Toepassen van het huwelijksvermogensrecht:** Vereffening van het huwelijksstelsel. 4. **Bepalen van de belastbare grondslag per erfgenaam/legataris:** Na aftrek van schulden en eventuele vrijstellingen. 5. **Toepassen van tarieven en verminderingen:** Afhankelijk van de graad van verwantschap en het type goed (roerend/onroerend). #### 5.6.2 Fictiebepalingen Bepaalde handelingen (zoals schenkingen binnen een bepaalde termijn voor overlijden) worden fictief gelijkgesteld met legaten om ontwijking van erfbelasting te voorkomen. #### 5.6.3 Tarieven en verminderingen De tarieven van de erfbelasting zijn progressief en variëren sterk naargelang de verwantschapsband tussen erflater en verkrijger. Er zijn specifieke verminderingen voorzien voor kinderen, partners, en voor de enige woning. ### 5.7 Planning met onroerend goed De verwerving en overdracht van onroerend goed (OG) kent specifieke registratieverplichtingen en belastingen. #### 5.7.1 Registratieverplichtingen Bij de overdracht van OG (verkoop, schenking, verdeling) moet registratierecht worden betaald. Dit gebeurt bij de kantoren Rechtszekerheid. #### 5.7.2 Verkooprecht vs. btw Bij de aankoop van een nieuw gebouw met bijhorend terrein is in principe btw verschuldigd. Bij bestaande gebouwen is het verkooprecht van toepassing. #### 5.7.3 Verkooprecht Dit is een registratierecht dat wordt geheven op de overdracht van OG. De belastbare grondslag is de prijs plus eventuele lasten, maar niet lager dan de werkelijke waarde. Er bestaan verschillende tarieven, waaronder een verlaagd tarief voor de enige, eigen woning en een tarief voor energetische renovaties. #### 5.7.4 Delingsrecht Bij de verdeling van onverdeeld OG of bij afstand van een deel in onverdeeldheid is delingsrecht verschuldigd. Er zijn lagere tarieven voor echtgenoten die hun deel afstaan aan de langstlevende, en voor feitelijk samenwonenden die een OG in onverdeeldheid verwerven. #### 5.7.5 Gesplitste aankoop Bij een gesplitste aankoop (bv. ouders kopen vruchtgebruik, kinderen kopen blote eigendom) wordt doorgaans geen erfbelasting verschuldigd op het deel van de kinderen, indien er tegenbewijs wordt geleverd tegen het wettelijk vermoeden dat de goederen volledig in de nalatenschap zitten. #### 5.7.6 Hypotheekvestiging en huurrecht De vestiging van een hypotheek en huurovereenkomsten moeten geregistreerd worden en leiden tot heffing van registratierechten of huurrecht. ### 5.8 Huwelijksstelsels en huwelijkscontracten Het huwelijksvermogensrecht en huwelijkscontracten spelen een significante rol in vermogensplanning, zowel voor de verdeling van vermogen tijdens het leven als bij overlijden. #### 5.8.1 Primair en secundair huwelijksstelsel * **Primair huwelijksstelsel:** Omvat dwingende regels over de rechten en plichten tussen echtgenoten (bv. bijdragen in gezinslasten, bescherming gezinswoning). Hiervan kan niet worden afgeweken. * **Secundair huwelijksstelsel:** Regelt de vermogensrechtelijke gevolgen van het huwelijk (wettelijk stelsel, scheiding van goederen, algehele gemeenschap). Echtgenoten kunnen hiervan afwijken via een huwelijkscontract. #### 5.8.2 Huwelijkscontracten en clausules Huwelijkscontracten kunnen de vermogensrechtelijke verhoudingen tussen echtgenoten regelen en bevatten diverse clausules: * **Inbreng in gemeenschappelijk vermogen:** Goederen die eigen waren, worden gemeenschappelijk. * **Beding van vooruitmaking:** De langstlevende echtgenoot mag vóór de verdeling goederen uit het gemeenschappelijk vermogen nemen. * **Bedingen van niet-gelijke verdelingen en verblijvingsbeding:** De langstlevende verkrijgt meer dan de helft, of zelfs het gehele gemeenschappelijk vermogen. * **Keuzebeding:** Biedt de langstlevende echtgenoot flexibiliteit om bij overlijden keuzes te maken over de verdeling van het gemeenschappelijk vermogen, met fiscale voordelen. * **Tontinebeding (beding van aanwas):** Bij OG in onverdeeldheid, waarbij het deel van de eerststervende aan de langstlevende toekomt, wat erfbelasting kan vermijden. * **Toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen (TIGV):** Bepaalde goederen worden gemeenschappelijk gemaakt, met de mogelijkheid dat de inbrenger het bij echtscheiding terugkrijgt. * **Valkeniersclausule:** In nieuw samengestelde gezinnen om de erfrechten van kinderen uit een vorige relatie te waarborgen. #### 5.8.3 Samenlevingscontracten Voor wettelijk samenwonenden biedt een samenlevingscontract bescherming, vergelijkbaar met een scheiding van goederen bij gehuwden. Ze kunnen echter geen schenkingsclausules of contractuele erfstellingen opnemen. Feitelijk samenwonenden hebben geen wettelijk primair stelsel en moeten hun wensen via testament of contract vastleggen. ### 5.9 Planning met testamenten en testamentaire clausules Testamenten bieden de testator de mogelijkheid om zijn vermogen te verdelen volgens zijn wensen, wat afwijkt van het wettelijk erfrecht. #### 5.9.1 Testamentaire clausules voor vermogensplanning * **Legaten:** Specifieke toebedelingen aan legatarissen. * **Algemene legaten:** Toebedeling van een deel of de gehele nalatenschap. * **Bijzondere legaten:** Toebedeling van specifieke goederen. * **Fideïcommis de residuo:** Restlegaat met fiscale voordelen. * **Legaat onder ontbindende voorwaarde (LOV):** Fiscale voordelen en bescherming van de rechtspositie van een tweede begunstigde. #### 5.9.2 Erfovereenkomsten Bieden een contractuele basis voor afspraken over toekomstige nalatenschappen, met de mogelijkheid van globale of punctuele overeenkomsten. Dit kan conflicten voorkomen en duidelijkheid scheppen. | Term | Omschrijving | |---|---| | Devolutie | Aanduiding wie de erfenis zal krijgen. | | Nalatenschap | Het vermogen van de overledene. | | Erfenis | Het deel van de nalatenschap dat een verkrijger ontvangt. | | Erflater/DC | De overleden persoon die de erfenis nalaat. | | Erfgerechtigden en erfgenamen | Personen die het vermogen van de erflater verkrijgen. | | Orde | De groep erfgenamen die, gebaseerd op de aard van de bloedverwantschap, een andere groep erfgenamen uitsluit. | | Graad | De trap van verwantschap tussen de overledene en de erfgenaam. | | Ascendenten | Erfgenamen in rechte, opgaande lijn (ouders, grootouders). | | Descendenten | Erfgenamen in rechte, neergaande lijn (kinderen, kleinkinderen). | | Testator | Persoon die een testament opstelt. | | Legaat | Het voorwerp van het testament of datgene wat men via een testament verkrijgt. | | Legataris | De begunstigde in het testament. | | Volle eigendom | Het recht om de meest volstrekte wijze van een zaak te genieten en erover te beschikken. | | Blote/naakte eigendom | Het recht van eigendom van een zaak zonder het te mogen gebruiken of ervan te genieten. | | Vruchtgebruik | Het recht om van een zaak, waarvan een ander de eigenaar is, het genot te hebben, onder de verplichting om de zaak in stand te houden. | | Categorie | Omschrijving | |---|---| | 1. Eigen door herkomst | Goederen verkregen vóór het huwelijk, of tijdens het huwelijk via nalatenschappen of giften. | | 2. Eigen door aard | Persoonlijk eigendom, goederen van ascendenten met specifieke verplichtingen, aandeel in mede-eigendom, goederen verkregen door belegging van persoonlijke middelen, waarde/uitkering van levensverzekeringen bij ontbinding huwelijksstelsel. | | 3. Strikt persoonlijke goederen | Kleding, persoonlijke voorwerpen, intellectuele eigendomsrechten, pensioenen, lijfrentes, schadevergoedingen, lidmaatschapsrechten bij aandelen (indien op naam en beperkt overdraagbaar), goederen exclusief voor beroep (tenzij gedeeld), cliënteel exclusief opgebouwd door één echtgenoot (tenzij gezamenlijk). | | Categorie | Omschrijving | |---|---| | 1. Inkomsten en vergoedingen | Inkomsten uit werk, mandaten, vervangende of aanvullende vergoedingen, opzeggingsvergoedingen. | | 2. Vruchten en inkomsten | Vruchten, inkomsten en interesten van eigen goederen. | | 3. Schenkingen en legaten | Goederen geschonken of vermaakt aan beide echtgenoten samen of onder beding van gemeenschappelijkheid. | | 4. Schadevergoeding | Voor huishoudelijke of economische ongeschiktheid tijdens het stelsel. | | 5. Vennootschapsaandelen | Waarde van aandelen waarvan eigendom aan één echtgenoot toebehoort, maar gefinancierd met gemeenschappelijke gelden. | | 6. Beroepsgoederen | Waarde van beroepsgoederen verkregen met gemeenschappelijke gelden, terwijl het recht hierop eigen is. | | 7. Cliënteel | Economische waarde van cliënteel opgebouwd of verworven tijdens het stelsel, indien het recht hierop eigen is. | | 8. Levensverzekering | Uitkering bij kapitaaluitkering is volledig gemeenschappelijk. Bij rente zijn uitkeringen en reserve gemeenschappelijk. | | 9. Algemene regel | Goederen waarvan niet bewezen is dat ze eigen zijn, worden geacht gemeenschappelijk te zijn. | --- ## Veelgemaakte fouten om te vermijden - Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens - Let op formules en belangrijke definities - Oefen met de voorbeelden in elke sectie - Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
- Goederen verkregen tijdens het huwelijk via nalatenschappen of giften. | | **2. Eigen door aard** | - Goederen en rechten die persoonlijk eigendom zijn.
- Goederen van verwanten in opgaande lijn overgedragen met specifieke verplichtingen.
- Aandeel in mede-eigendom dat een echtgenoot heeft verworven in een goed waarvan hij reeds mede-eigenaar is.
- Goederen verkregen door belegging van persoonlijke middelen.
- Waarde van levensverzekeringen bij ontbinding van het huwelijksstelsel. | | **3. Strikt persoonlijke goederen** | - Kleding en persoonlijke voorwerpen.
- Literaire, artistieke of industriële eigendomsrechten.
- Pensioenen, lijfrentes of gelijkaardige rechten.
- Schadevergoeding voor persoonlijke schade.
- Lidmaatschapsrechten (stemrecht) bij aandelen of bedrijven indien op naam van één echtgenoot en beperkt overdraagbaar.
- Goederen exclusief gebruikt voor beroep of bedrijfsvoering, tenzij gedeeld met de andere echtgenoot.
- Cliënteel exclusief opgebouwd door één echtgenoot, tenzij gezamenlijk opgebouwd binnen een gedeeld beroep of bedrijf. | | Categorie | Omschrijving | | :--------------------- | :------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- | | **1. Inkomsten en vergoedingen** | - Inkomsten uit werk, mandaten en vergoedingen die deze vervangen of aanvullen.
- Opzeggingsvergoeding en uitkeringen voor beëindiging van werk, voor zover van toepassing op het stelsel. | | **2. Vruchten en inkomsten** | - Vruchten, inkomsten en interesten van eigen goederen. | | **3. Schenkingen en legaten** | - Goederen geschonken of vermaakt aan beide echtgenoten samen of onder beding van gemeenschappelijkheid. | | **4. Schadevergoeding** | - Schadevergoeding voor huishoudelijke of economische ongeschiktheid tijdens het stelsel. | | **5. Vennootschapsaandelen** | - Waarde van aandelen waarvan het eigendomsrecht aan één echtgenoot toebehoort, maar gefinancierd met gemeenschappelijke gelden. | | **6. Beroepsgoederen** | - Waarde van beroepsgoederen die met gemeenschappelijke gelden zijn verkregen, terwijl het recht op deze goederen eigen is. | | **7. Cliënteel** | - Economische waarde van cliënteel opgebouwd of verworven tijdens het stelsel, indien het recht hierop eigen is. | | **8. Levensverzekering** | - Uitkering van levensverzekeringen gesloten tijdens het stelsel:
- Bij kapitaaluitkering: volledig gemeenschappelijk.
- Bij rente: uitkeringen en reserve gemeenschappelijk. | | **9. Algemene regel** | - Goederen waarvan niet bewezen is dat ze eigen zijn, worden geacht gemeenschappelijk te zijn. | | Eigen schulden | Gemeenschappelijke schulden | | :-------------------------------------------------------------------------------------------------------- | :-------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- | | Schulden ontstaan vóór het huwelijk. | Schulden waarvan niet kan worden bewezen dat zij eigen zijn, worden geacht gemeenschappelijk te zijn. | | Schulden verbonden aan erfenissen of giften ontvangen door één echtgenoot. | Schulden m.b.t. giften of legaten die aan de gemeenschap toekomen. | | Schulden aangegaan in het exclusieve belang van het eigen vermogen. | Schulden aangegaan door één echtgenoot in het belang van het gemeenschappelijk vermogen. | | Schulden door persoonlijke borgstelling of zakelijke zekerheden (bv. hypotheek, pand) buiten het gemeenschappelijk belang. | Schulden aangegaan door één echtgenoot voor de huishouding of opvoeding van kinderen. | | Schulden voortkomend uit verboden handelingen. | Onderhoudsschulden voor kinderen of kleinkinderen van één echtgenoot. | | Schulden voortkomend uit misdrijven of onrechtmatige daden door één echtgenoot. | De interesten van eigen schulden worden gemeenschappelijk. | --- # Testamenten en erfovereenkomsten als planningstools Hier is de samenvatting voor het onderwerp "Testamenten en erfovereenkomsten als planningstools". ## 5. Testamenten en erfovereenkomsten als planningstools Testamenten en erfovereenkomsten zijn essentiële instrumenten binnen de vermogensplanning, waarmee individuen de verdeling van hun nalatenschap kunnen sturen en hun wensen kunnen vastleggen, met fiscale en civielrechtelijke consequenties. ### 5.1 De rol van testamenten en erfovereenkomsten in vermogensplanning Vermogensplanning, ook wel estate planning genoemd, omvat het strategisch beheren en overdragen van vermogen, zowel tijdens het leven als na overlijden. Testamenten en erfovereenkomsten zijn hierin cruciaal omdat ze de gebruikelijke wettelijke regels van erfrecht (devolutie) kunnen aanpassen. Ze bieden de mogelijkheid om af te wijken van de wettelijke verdeling, specifieke legaten toe te kennen, en rekening te houden met fiscale implicaties, zoals de erfbelasting. Erfovereenkomsten, hoewel recenter geïntroduceerd, bieden een contractuele basis voor afspraken over toekomstige nalatenschappen, wat een alternatief kan zijn voor een eenzijdig testament. ### 5.2 Wettelijk erfrecht als basis Voordat testamenten en erfovereenkomsten worden besproken, is het belangrijk het wettelijk erfrecht te begrijpen, dat de basis vormt voor de nalatenschapsverdeling bij afwezigheid van testamentaire beschikkingen. #### 5.2.1 Vereisten om te kunnen erven Om te kunnen erven, dient men aan twee voorwaarden te voldoen: 1. **Bestaan:** De erfgenaam moet (al dan niet verwekt) bestaan op het moment dat de erfenis openvalt. 2. **Erflater overleven:** De erfgenaam moet de erflater overleven. Bij gelijktijdig overlijden (commoriëntesregel) worden personen als niet-erfgenaam van elkaar beschouwd, tenzij de overlijdensorde redelijkerwijs vastgesteld kan worden. 3. **Niet onwaardig zijn:** Men mag niet onwaardig zijn om te erven. Onwaardigheid treedt onder andere op bij het schuldig zijn aan de dood van de erflater (dader, mededader, medeplichtige). Dit vereist een veroordeling en kan vergeven worden door de erflater middels een testament. De gevolgen van onwaardigheid houden in dat de onwaardige geacht wordt nooit enig recht te hebben gehad op de nalatenschap. #### 5.2.2 De ordening van erfgenamen Het wettelijk erfrecht kent een hiërarchische orde van erfgenamen. Een hogere orde sluit een lagere orde uit. * **Orde 1 (Afstammelingen):** Kinderen en hun afstammelingen erven bij voorrang. * **Orde 2 (Ouders en nauwe zijverwanten):** Indien er geen afstammelingen zijn, erven de ouders gezamenlijk voor de helft en de broers/zussen (of hun afstammelingen) voor de andere helft. Indien slechts één ouder leeft, erft deze een groter deel, en bij afwezigheid van beide ouders en broers/zussen, komen de nauwe zijverwanten aan bod. * **Orde 3 (Ascendenten):** Ouders en grootouders erven indien de hogere ordes leeg zijn. * **Orde 4 (Gewone zijverwanten):** Ooms, tantes, neven en nichten (kinderen van broers/zussen) tot en met de vierde graad. #### 5.2.3 Lijnen en graden Binnen de hoogste, aanwezige orde, wordt bepaald wie het dichtst in graad staat tot de erflater. De graad van bloedverwantschap wordt bepaald door het aantal generaties tussen personen. In rechte lijn (afstamming) zijn er zoveel graden als er generaties zijn. In zijlijn wordt het aantal generaties tot de gemeenschappelijke stamouder geteld, plus de generaties van die stamouder tot de andere verwant. #### 5.2.4 Plaatsvervulling Wanneer een erfgenaam niet kan erven (vooroverlijden, verwerping, onwaardigheid), treden zijn/haar afstammelingen bij plaatsvervulling op. Dit gebeurt in de rechte neerdalende lijn en zijlijn (voor broers/zussen en hun afstammelingen). De verdeling binnen een "staak" van plaatsvervulling gebeurt bij staken. #### 5.2.5 Kloving Kloving vindt plaats in de 3e en 4e orde, waarbij de nalatenschap in twee gelijke helften wordt verdeeld: één helft voor de vaderlijke lijn en één helft voor de moederlijke lijn. Bij afwezigheid van erfgenamen in één lijn, erven de erfgenamen van de andere lijn de gehele nalatenschap. Een specifieke vorm van kloving, "kleine kloving", is van toepassing in de 2e orde bij de aanwezigheid van halfbroers of halfzussen. #### 5.2.6 Erven tot de vierde graad Erven is beperkt tot de vierde graad, tenzij er sprake is van plaatsvervulling. #### 5.2.7 Gelijke delen Erfgenamen binnen dezelfde orde en graad erven in principe bij gelijke delen, met uitzonderingen voor bepaalde gevallen zoals de tweede orde (ouders elk een kwart). #### 5.2.8 Wettelijk erfrecht van de langstlevende partner Het wettelijk erfrecht van de langstlevende echtgenoot (LLE) of wettelijk samenwonende partner is sterk afhankelijk van het huwelijksvermogensstelsel en eventuele samenlevingscontracten. * **Gehuwd onder wettelijk stelsel (gemeenschap van goederen):** De LLE verkrijgt de helft van het gemeenschappelijk vermogen in volle eigendom en het vruchtgebruik van de andere helft van het gemeenschappelijk vermogen (en het eigen vermogen van de erflater). * **Gehuwd onder scheiding van goederen:** De LLE erft het aandeel van de overledene in de gemeenschappelijke goederen (indien van toepassing) en het vruchtgebruik op het eigen vermogen van de overledene. * **Wettelijk samenwonenden:** Verkrijgen automatisch het vruchtgebruik op de gezinswoning en huisraad, maar hebben geen reservataire erfdelen, waardoor onterving mogelijk is. * **Feitelijk samenwonenden:** Erven niet automatisch en moeten hiervoor een testament opstellen. ### 5.3 Testamenten als planningstool Een testament is een eenzijdige rechtshandeling waarmee een persoon (de testator) zijn nalatenschap kan regelen. #### 5.3.1 Soorten testamenten * **Eigenhandig testament:** Volledig met de hand geschreven, gedateerd en ondertekend door de testator. * **Notarieel (openbaar) testament:** Verleden voor een notaris, eventueel in aanwezigheid van getuigen of een tweede notaris. De notaris leest het testament voor aan de testator. * **Internationaal testament:** Kan door de testator aan een notaris en getuigen worden aangeboden, en wordt door de notaris bewaard. #### 5.3.2 Inhoud van testamenten: legaten Een legaat is de toebedeling van een goed of een deel van de nalatenschap via een testament. * **Algemeen legaat:** De testators draagt een (groot) deel van zijn nalatenschap over aan een legataris. * **Legaat onder algemene titel:** De testator laat een breukdeel of een soortnaam van goederen na. * **Bijzonder legaat:** De testator legateert specifieke, bepaalde goederen. #### 5.3.3 Testamentaire clausules en technieken * **Verdeel- en heerstestament ("Divide et impera"):** De nalatenschap wordt zo veel mogelijk versnipperd onder meerdere erfgenamen om zo de totale erfbelasting te verlagen door gebruik te maken van progressieve tarieven en vrijstellingen per erfgenaam. * **Fideïcommis de residuo (restlegaat):** De testator bepaalt dat een eerste begunstigde de goederen erft, en wat daarvan overblijft na diens overlijden, naar een tweede begunstigde gaat. Dit heeft fiscale voordelen doordat de tweede begunstigde erfbelasting betaalt tegen het tarief van de verwantschap tussen de oorspronkelijke testator en de tweede begunstigde. * **Legaat onder ontbindende voorwaarde (LOV):** Vergelijkbaar met een restlegaat, waarbij een eerste begunstigde de goederen onder een ontbindende voorwaarde verkrijgt, en een tweede begunstigde onder een opschortende voorwaarde. De fiscale behandeling is gunstig, en de eerste begunstigde kan de betaalde erfbelasting verrekenen. * **Vriendenerfenis:** Een specifieke vermindering in de erfbelasting voor begunstigden die niet tot de directe familie behoren, mits dit in het testament is opgenomen. * **Bevoordeling en bescherming van samenwonende partner:** Omdat samenwonenden geen wettelijk erfrecht hebben, wordt vaak een testament opgesteld om hen te begunstigen. * **Gesplitste aankoop (BE-VG):** Een techniek waarbij ouders het vruchtgebruik aankopen en hun kinderen de blote eigendom van een onroerend goed. Dit kan bij een voorafgaande schenking van de aankooprijs aan de kinderen. Bij het overlijden van de ouders gaat het vruchtgebruik automatisch naar de kinderen, zonder erfbelasting. ### 5.4 Erfovereenkomsten als planningstool Erfovereenkomsten, mogelijk sinds 1 september 2018, bieden een contractuele manier om afspraken te maken over de verdeling van een toekomstige nalatenschap. #### 5.4.1 Soorten erfovereenkomsten * **Globale erfovereenkomst ("Familiepact"):** Ouders maken samen met al hun kinderen (en eventueel kleinkinderen/stiefkinderen) afspraken over de verdeling van hun nalatenschap, rekening houdend met eerdere schenkingen en voordelen. Dit voorkomt toekomstige conflicten. * **Punctuele erfovereenkomst:** Een specifieke overeenkomst tussen bepaalde familieleden over een specifiek aspect van een schenking of erfenis, waarbij niet de hele familie betrokken hoeft te zijn. ### 5.5 Planning met schenkingen Schenkingen tijdens het leven zijn een effectieve manier om vermogen over te dragen, vaak met een gunstiger fiscaal regime dan erfbelasting. #### 5.5.1 Kenmerken van een schenking * **Overeenkomst tussen twee partijen:** Schenker en begiftigde. * **Onmiddellijke eigendomsoverdracht zonder tegenprestatie.** * **Onherroepelijk:** Eenmaal geldig geschonken, kan het niet zomaar worden teruggevorderd. #### 5.5.2 Soorten schenkingen * **Notariële schenking:** Moet verplicht via een notariële akte verlopen. * **Handgift:** Vormvrije schenking door materiële overhandiging van het goed. Vereist idealiter een bewijs (bv. aangetekende brieven, pacte adjoint). * **Bankgift:** Onrechtstreekse schenking via een bankoverschrijving. * **Vermomde schenking:** Een transactie die in werkelijkheid een schenking is, maar anders wordt voorgesteld (bv. een verkoop tegen een symbolische prijs). #### 5.5.3 Modaliteiten aan schenkingen * **Schenking met voorbehoud van vruchtgebruik:** De schenker behoudt het genot en de inkomsten van het geschonken goed. * **Schenking met vervreemdingsverbod:** Een beperking op de beschikkingsvrijheid van de begiftigde, die tijdig en met een rechtmatig belang moet zijn. * **Schenking met uitsluitingsclausule (verbod van inbreng in GV/onverdeeldheid):** Voorkomt dat het geschonken goed in een huwelijkse gemeenschap of onverdeeldheid valt. * **Wettelijke terugkeer/Bedongen terugkeer:** De geschonken goederen keren terug naar de schenker onder bepaalde voorwaarden (bv. bij kinderloos overlijden van de begiftigde). * **Fideïcommis de residuo (restschenking):** Zoals beschreven onder testamenten, maar kan ook via schenking. * **Schenking onder last:** De begiftigde moet een prestatie leveren aan de schenker of een derde. De last mag niet te zwaar zijn, anders wordt het geherkwalificeerd. #### 5.5.4 Gevolgen van een schenking bij overlijden van de schenker * **Inbreng (voorschot op erfdeel):** Schenkingen aan erfgenamen worden in de nalatenschap ingebracht om de gelijkheid te bewaren. * **Inkorting (buiten erfdeel):** Schenkingen aan niet-erfgenamen die het beschikbaar deel overschrijden, kunnen worden ingekort om de reserve van de reservataire erfgenamen te beschermen. #### 5.5.5 Registratie en schenkbelasting Schenkingen (behalve hand- en bankgiften) moeten verplicht geregistreerd worden, wat aanleiding geeft tot schenkbelasting. Er gelden verschillende tarieven naargelang de verwantschap en het soort goed. ### 5.6 Erfbelasting (successierechten) De erfbelasting is een gewestelijke belasting die wordt geheven op de overdracht van vermogen bij overlijden. #### 5.6.1 Berekening van de erfbelasting 1. **Bepalen van het belastbaar actief:** Het vermogen van de erflater op datum van overlijden, uitgebreid met fictiebepalingen (bv. bepaalde schenkingen). 2. **Aftrekken van passiva:** Schulden, begrafeniskosten, etc. 3. **Toepassen van het huwelijksvermogensrecht:** Vereffening van het huwelijksstelsel. 4. **Bepalen van de belastbare grondslag per erfgenaam/legataris:** Na aftrek van schulden en eventuele vrijstellingen. 5. **Toepassen van tarieven en verminderingen:** Afhankelijk van de graad van verwantschap en het type goed (roerend/onroerend). #### 5.6.2 Fictiebepalingen Bepaalde handelingen (zoals schenkingen binnen een bepaalde termijn voor overlijden) worden fictief gelijkgesteld met legaten om ontwijking van erfbelasting te voorkomen. #### 5.6.3 Tarieven en verminderingen De tarieven van de erfbelasting zijn progressief en variëren sterk naargelang de verwantschapsband tussen erflater en verkrijger. Er zijn specifieke verminderingen voorzien voor kinderen, partners, en voor de enige woning. ### 5.7 Planning met onroerend goed De verwerving en overdracht van onroerend goed (OG) kent specifieke registratieverplichtingen en belastingen. #### 5.7.1 Registratieverplichtingen Bij de overdracht van OG (verkoop, schenking, verdeling) moet registratierecht worden betaald. Dit gebeurt bij de kantoren Rechtszekerheid. #### 5.7.2 Verkooprecht vs. btw Bij de aankoop van een nieuw gebouw met bijhorend terrein is in principe btw verschuldigd. Bij bestaande gebouwen is het verkooprecht van toepassing. #### 5.7.3 Verkooprecht Dit is een registratierecht dat wordt geheven op de overdracht van OG. De belastbare grondslag is de prijs plus eventuele lasten, maar niet lager dan de werkelijke waarde. Er bestaan verschillende tarieven, waaronder een verlaagd tarief voor de enige, eigen woning en een tarief voor energetische renovaties. #### 5.7.4 Delingsrecht Bij de verdeling van onverdeeld OG of bij afstand van een deel in onverdeeldheid is delingsrecht verschuldigd. Er zijn lagere tarieven voor echtgenoten die hun deel afstaan aan de langstlevende, en voor feitelijk samenwonenden die een OG in onverdeeldheid verwerven. #### 5.7.5 Gesplitste aankoop Bij een gesplitste aankoop (bv. ouders kopen vruchtgebruik, kinderen kopen blote eigendom) wordt doorgaans geen erfbelasting verschuldigd op het deel van de kinderen, indien er tegenbewijs wordt geleverd tegen het wettelijk vermoeden dat de goederen volledig in de nalatenschap zitten. #### 5.7.6 Hypotheekvestiging en huurrecht De vestiging van een hypotheek en huurovereenkomsten moeten geregistreerd worden en leiden tot heffing van registratierechten of huurrecht. ### 5.8 Huwelijksstelsels en huwelijkscontracten Het huwelijksvermogensrecht en huwelijkscontracten spelen een significante rol in vermogensplanning, zowel voor de verdeling van vermogen tijdens het leven als bij overlijden. #### 5.8.1 Primair en secundair huwelijksstelsel * **Primair huwelijksstelsel:** Omvat dwingende regels over de rechten en plichten tussen echtgenoten (bv. bijdragen in gezinslasten, bescherming gezinswoning). Hiervan kan niet worden afgeweken. * **Secundair huwelijksstelsel:** Regelt de vermogensrechtelijke gevolgen van het huwelijk (wettelijk stelsel, scheiding van goederen, algehele gemeenschap). Echtgenoten kunnen hiervan afwijken via een huwelijkscontract. #### 5.8.2 Huwelijkscontracten en clausules Huwelijkscontracten kunnen de vermogensrechtelijke verhoudingen tussen echtgenoten regelen en bevatten diverse clausules: * **Inbreng in gemeenschappelijk vermogen:** Goederen die eigen waren, worden gemeenschappelijk. * **Beding van vooruitmaking:** De langstlevende echtgenoot mag vóór de verdeling goederen uit het gemeenschappelijk vermogen nemen. * **Bedingen van niet-gelijke verdelingen en verblijvingsbeding:** De langstlevende verkrijgt meer dan de helft, of zelfs het gehele gemeenschappelijk vermogen. * **Keuzebeding:** Biedt de langstlevende echtgenoot flexibiliteit om bij overlijden keuzes te maken over de verdeling van het gemeenschappelijk vermogen, met fiscale voordelen. * **Tontinebeding (beding van aanwas):** Bij OG in onverdeeldheid, waarbij het deel van de eerststervende aan de langstlevende toekomt, wat erfbelasting kan vermijden. * **Toegevoegd intern gemeenschappelijk vermogen (TIGV):** Bepaalde goederen worden gemeenschappelijk gemaakt, met de mogelijkheid dat de inbrenger het bij echtscheiding terugkrijgt. * **Valkeniersclausule:** In nieuw samengestelde gezinnen om de erfrechten van kinderen uit een vorige relatie te waarborgen. #### 5.8.3 Samenlevingscontracten Voor wettelijk samenwonenden biedt een samenlevingscontract bescherming, vergelijkbaar met een scheiding van goederen bij gehuwden. Ze kunnen echter geen schenkingsclausules of contractuele erfstellingen opnemen. Feitelijk samenwonenden hebben geen wettelijk primair stelsel en moeten hun wensen via testament of contract vastleggen. ### 5.9 Planning met testamenten en testamentaire clausules Testamenten bieden de testator de mogelijkheid om zijn vermogen te verdelen volgens zijn wensen, wat afwijkt van het wettelijk erfrecht. #### 5.9.1 Testamentaire clausules voor vermogensplanning * **Legaten:** Specifieke toebedelingen aan legatarissen. * **Algemene legaten:** Toebedeling van een deel of de gehele nalatenschap. * **Bijzondere legaten:** Toebedeling van specifieke goederen. * **Fideïcommis de residuo:** Restlegaat met fiscale voordelen. * **Legaat onder ontbindende voorwaarde (LOV):** Fiscale voordelen en bescherming van de rechtspositie van een tweede begunstigde. #### 5.9.2 Erfovereenkomsten Bieden een contractuele basis voor afspraken over toekomstige nalatenschappen, met de mogelijkheid van globale of punctuele overeenkomsten. Dit kan conflicten voorkomen en duidelijkheid scheppen. | Term | Omschrijving | |---|---| | Devolutie | Aanduiding wie de erfenis zal krijgen. | | Nalatenschap | Het vermogen van de overledene. | | Erfenis | Het deel van de nalatenschap dat een verkrijger ontvangt. | | Erflater/DC | De overleden persoon die de erfenis nalaat. | | Erfgerechtigden en erfgenamen | Personen die het vermogen van de erflater verkrijgen. | | Orde | De groep erfgenamen die, gebaseerd op de aard van de bloedverwantschap, een andere groep erfgenamen uitsluit. | | Graad | De trap van verwantschap tussen de overledene en de erfgenaam. | | Ascendenten | Erfgenamen in rechte, opgaande lijn (ouders, grootouders). | | Descendenten | Erfgenamen in rechte, neergaande lijn (kinderen, kleinkinderen). | | Testator | Persoon die een testament opstelt. | | Legaat | Het voorwerp van het testament of datgene wat men via een testament verkrijgt. | | Legataris | De begunstigde in het testament. | | Volle eigendom | Het recht om de meest volstrekte wijze van een zaak te genieten en erover te beschikken. | | Blote/naakte eigendom | Het recht van eigendom van een zaak zonder het te mogen gebruiken of ervan te genieten. | | Vruchtgebruik | Het recht om van een zaak, waarvan een ander de eigenaar is, het genot te hebben, onder de verplichting om de zaak in stand te houden. | | Categorie | Omschrijving | |---|---| | 1. Eigen door herkomst | Goederen verkregen vóór het huwelijk, of tijdens het huwelijk via nalatenschappen of giften. | | 2. Eigen door aard | Persoonlijk eigendom, goederen van ascendenten met specifieke verplichtingen, aandeel in mede-eigendom, goederen verkregen door belegging van persoonlijke middelen, waarde/uitkering van levensverzekeringen bij ontbinding huwelijksstelsel. | | 3. Strikt persoonlijke goederen | Kleding, persoonlijke voorwerpen, intellectuele eigendomsrechten, pensioenen, lijfrentes, schadevergoedingen, lidmaatschapsrechten bij aandelen (indien op naam en beperkt overdraagbaar), goederen exclusief voor beroep (tenzij gedeeld), cliënteel exclusief opgebouwd door één echtgenoot (tenzij gezamenlijk). | | Categorie | Omschrijving | |---|---| | 1. Inkomsten en vergoedingen | Inkomsten uit werk, mandaten, vervangende of aanvullende vergoedingen, opzeggingsvergoedingen. | | 2. Vruchten en inkomsten | Vruchten, inkomsten en interesten van eigen goederen. | | 3. Schenkingen en legaten | Goederen geschonken of vermaakt aan beide echtgenoten samen of onder beding van gemeenschappelijkheid. | | 4. Schadevergoeding | Voor huishoudelijke of economische ongeschiktheid tijdens het stelsel. | | 5. Vennootschapsaandelen | Waarde van aandelen waarvan eigendom aan één echtgenoot toebehoort, maar gefinancierd met gemeenschappelijke gelden. | | 6. Beroepsgoederen | Waarde van beroepsgoederen verkregen met gemeenschappelijke gelden, terwijl het recht hierop eigen is. | | 7. Cliënteel | Economische waarde van cliënteel opgebouwd of verworven tijdens het stelsel, indien het recht hierop eigen is. | | 8. Levensverzekering | Uitkering bij kapitaaluitkering is volledig gemeenschappelijk. Bij rente zijn uitkeringen en reserve gemeenschappelijk. | | 9. Algemene regel | Goederen waarvan niet bewezen is dat ze eigen zijn, worden geacht gemeenschappelijk te zijn. | --- ## Veelgemaakte fouten om te vermijden - Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens - Let op formules en belangrijke definities - Oefen met de voorbeelden in elke sectie - Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Vermogensplanning | Een strategisch proces dat tot doel heeft het beheer en de overdracht van vermogen te optimaliseren, rekening houdend met zowel burgerrechtelijke als fiscale aspecten, om zo de financiële doelen van individuen en gezinnen te realiseren. |
| Volle eigendom | Het meest omvattende recht dat men op een zaak kan hebben, waarbij de eigenaar het recht heeft om de zaak te gebruiken, ervan te genieten en erover te beschikken, zonder enige beperking behalve die welke door de wet of door rechten van anderen wordt opgelegd. |
| Blote eigendom | Het recht van eigendom op een zaak zonder het recht om ervan gebruik te maken of het genot ervan te hebben; dit recht kan overgedragen of verkocht worden, maar de gebruiker of de vruchtgebruiker behoudt het genot ervan. |
| Vruchtgebruik | Het recht om van een zaak, waarvan een ander de eigenaar is, het genot te hebben en de vruchten ervan te trekken, met de verplichting om de zaak in stand te houden en in haar oorspronkelijke staat terug te geven aan de blote eigenaar bij het einde van het recht. |
| Commoriëntesregel | Een juridische regel die bepaalt dat wanneer twee of meer personen gelijktijdig overlijden zonder dat de volgorde van overlijden kan worden vastgesteld, zij niet van elkaar kunnen erven; hun nalatenschappen worden dan onafhankelijk van elkaar afgehandeld. |
| Onwaardigheid om te erven | Een juridische sanctie die iemand uitsluit van het recht om te erven van een erflater, meestal wegens ernstige feiten gepleegd tegen de erflater of diens nabestaanden, zoals moord, poging tot moord of smaad. |
| Plaatsvervulling | Een wettelijke fictie waarbij de afstammelingen van een erfgerechtigde die vooroverleden is, verworpen heeft of onwaardig is verklaard, diens plaats innemen en diens erfdeel verkrijgen, waardoor de nalatenschap toch naar de volgende generatie gaat. |
| Kloving | Een regel in het erfrecht waarbij een nalatenschap, onder bepaalde voorwaarden (uitsluitend naar de derde en vierde orde), wordt verdeeld in twee gelijke helften: één helft voor de erfgenamen langs vaderlijke lijn en één helft voor de erfgenamen langs moederlijke lijn. |
| Wettelijk erfrecht | Het erfrecht dat van toepassing is wanneer er geen testament is opgemaakt, waarbij de wet bepaalt wie erft en in welke mate, gebaseerd op de bloedverwantschap en de relatie met de erflater. |
| Langstlevende echtgenoot (LLE) | De echtgenoot die overblijft na het overlijden van de andere echtgenoot, en die bepaalde rechten heeft op de nalatenschap van de overledene, afhankelijk van het huwelijksstelsel en eventuele testamentaire bepalingen. |
| Langstlevende samenwonende partner | De partner met wie iemand wettelijk of feitelijk samenwoont en die, in tegenstelling tot ongehuwden, onder bepaalde voorwaarden erfrechtelijke bevoegdheden kan genieten, zoals het vruchtgebruik op de gezinswoning. |
| Wettelijke reserve | Een deel van de nalatenschap dat voorbehouden is voor bepaalde erfgenamen (reservataire erfgenamen), zoals de kinderen en de langstlevende echtgenoot, en dat niet door de erflater via testament of schenkingen kan worden ontnomen. |
| Beschikbaar deel | Het deel van de nalatenschap dat de erflater vrij mag verdelen via testament of schenkingen, na aftrek van de wettelijke reserve van de reservataire erfgenamen. |
| Inbreng | De verplichting voor erfgenamen om schenkingen die zij tijdens het leven van de erflater hebben ontvangen, mee te brengen in de nalatenschap bij diens overlijden, om zo de gelijkheid tussen alle erfgenamen te bewaren. |
| Inkorting | De sanctie die reservataire erfgenamen kunnen inroepen wanneer hun wettelijke reserve door schenkingen of legaten is aangetast, waardoor deze schenkingen of legaten proportioneel verminderd worden tot het beschikbaar deel. |
| Schenking | Een overeenkomst waarbij een schenker, uit vrijgevigheid, onmiddellijk en onherroepelijk een bepaald goed overdraagt aan een begiftigde, die het aanvaardt, zonder tegenprestatie. |
| Erfbelasting | Een belasting die wordt geheven op de overdracht van vermogen door overlijden, zowel via wettelijk erfrecht, testament als contractuele erfstelling, en waarvan de tarieven en berekeningsregels afhankelijk zijn van het gewest en de graad van verwantschap. |
| Huwelijksstelsel | Het geheel van regels dat de vermogensrechtelijke betrekkingen tussen echtgenoten regelt, zowel tijdens het huwelijk als bij ontbinding ervan (door overlijden, echtscheiding of andere oorzaken). |
| Huwelijkscontract | Een notariële akte die door de echtgenoten wordt opgemaakt, vóór of tijdens het huwelijk, om hun gekozen huwelijksstelsel vast te leggen of bestaande stelsels te wijzigen, en die hun economische en financiële betrekkingen regelt. |
| Tontinebeding (Beding van aanwas) | Een clausule in een huwelijkscontract of overeenkomst waarbij bij het overlijden van één mede-eigenaar zijn aandeel in een goed automatisch overgaat op de langstlevende mede-eigenaar, wat kan helpen erfbelasting te vermijden op dat aandeel. |
| Testament | Een eenzijdige rechtshandeling waarbij een persoon, de testator, zijn uiterste wil kenbaar maakt met betrekking tot de verdeling van zijn nalatenschap na zijn overlijden, vaak met als doel de wettelijke erfrechtelijke regels aan te passen. |
| Legaat | De goederen die bij testament worden nagelaten aan een legataris; het is het voorwerp van de uiterste wil. |
| Legataris | De begunstigde die een legaat verkrijgt via een testament. |
| Fideïcommis de residuo (Restschenking) | Een techniek waarbij de erflater twee begunstigden aanwijst: de eerste begunstigde verkrijgt de goederen, en wat na diens overlijden overblijft, gaat naar de tweede begunstigde. Dit kan fiscaal voordelig zijn voor de tweede begunstigde. |
Cover
VERZ_V_-_Motorrijtuigenverzekering_2024-2025.pdf
Summary
# Inleiding tot de motorrijtuigenverzekering en de WAM-wet
Dit gedeelte introduceert de verplichte burgerlijke aansprakelijkheidsverzekering voor motorrijtuigen (WAM-wet) en de evolutie van de modelpolissen en minimumvoorwaarden.
## 1. Inleiding tot de motorrijtuigenverzekering en de WAM-wet
De Wet Aansprakelijkheid Motorvoertuigen (WAM) van 21 november 1989 introduceert een wettelijk verplichte verzekering voor burgerlijke aansprakelijkheid van motorrijtuigen. De WAM-wet kent diverse kenmerken, waaronder dat deze enkel betrekking heeft op de burgerlijke aansprakelijkheidsverzekering, een dwingend karakter heeft en de rechten van benadeelden niet aantast. Benadeelden hebben een eigen recht tegen de BA-verzekeraar, die geen nietigheid, verweer of verval kan inroepen tegenover hen. Vrijgestelden zoals de Staat of Lijn hebben dezelfde plichten als een verzekeraar. De verzekeraar is verplicht een wettelijk verzekeringsbewijs af te leveren. Tevens regelt de wet de eigendomsoverdracht, het verhaalsrecht van de verzekeraar en de mogelijkheid voor een benadeelde om in België de plaats van dagvaarding te kiezen [2](#page=2) [4](#page=4).
### 1.1 De evolutie van modelpolissen en minimumvoorwaarden
De WAM-wet van 21.11.1989 stelt de BA-autoverzekering wettelijk verplicht en streeft naar uniforme polissen die identiek zijn voor alle verzekeraars [4](#page=4).
* **Oude modelpolis:** Het Koninklijk Besluit (KB) van 14 december 1992 was van toepassing voor alle schadegevallen die zich hebben voorgedaan vóór 12 mei 2018 [4](#page=4).
* **Nieuwe modelpolis (minimumvoorwaarden):** Het KB van 16 april 2018 introduceert nieuwe minimumvoorwaarden die van toepassing zijn voor alle schadegevallen die zich hebben voorgedaan na 12 mei 2018. In de verdere bespreking wordt consequent verwezen naar de minimumvoorwaarden van 16 april 2018, die deel uitmaken van de bijlage bij dit KB [4](#page=4).
De inwerkingtreding van de nieuwe minimumvoorwaarden leidde van rechtswege tot een wijziging van de verplichtingen van verzekeraars die voortvloeien uit lopende verzekeringsovereenkomsten. Met uitzondering van premieverhogingen, kunnen deze wijzigingen de opzegging van lopende overeenkomsten door de verzekeringnemer niet rechtvaardigen. De formele aanpassing van bestaande verzekeringsovereenkomsten en andere verzekeringsdocumenten aan de nieuwe minimumvoorwaarden moest uiterlijk op de eerste dag van de 18de maand na de bekendmaking van het KB in het Belgisch Staatsblad gebeuren, wat neerkomt op 1 november 2019. Tot die datum hoefden bestaande en nieuwe verzekeringsovereenkomsten nog niet "naar de vorm" overeen te stemmen met de bepalingen van het KB van 16 april 2018 [5](#page=5).
#### 1.1.1 Voertuigcriteria volgens de WAM-wet
De WAM-wet van 21.11.1989, hernomen in het KB van 16.04.2018, bepaalt welke voertuigen onder de verzekeringsplicht vallen [6](#page=6).
* **Definitie van een voertuig:** Volgens artikel 1 van de minimumvoorwaarden is een rijtuig bestemd om zich over de grond te bewegen en dat door een mechanische kracht kan worden aangedreven zonder aan spoorstaven gebonden te zijn, ongeacht het type aandrijfkracht of de maximale snelheid [6](#page=6).
* **Plaats waar het voertuig komt (art. 39 minimumvoorwaarden):** De verzekeringsplicht geldt ongeacht de plaats waar het voertuig zich bevindt. Dit omvat de openbare weg, openbaar terrein (zowel toegankelijk voor het publiek als beperkt toegankelijk), en privéterrein [6](#page=6).
---
# Begrippen en definitie van voertuigen en verzekerde entiteiten
Dit onderdeel definieert de kernbegrippen met betrekking tot voertuigen en de betrokken partijen in een motorrijtuigenverzekering, zoals motorrijtuigen, verzekeraars, verzekeringnemers, benadeelden en schadegevallen, en stelt de criteria vast waaraan voertuigen moeten voldoen om gedekt te zijn [7-9, 12-14.
### 2.1 Definitie van voertuigen
#### 2.1.1 Omschreven motorrijtuig
Het **omschreven motorrijtuig** is het motorrijtuig dat specifiek in de verzekeringsovereenkomst is aangeduid. Alles wat aan dit motorrijtuig is gekoppeld, wordt beschouwd als een integraal deel ervan. De beschrijving van het risico, en dus van het omschreven voertuig, is van cruciaal belang in elke polis, inclusief de BA-motorrijtuigenverzekering [12](#page=12) [7](#page=7).
#### 2.1.2 Verzekerd motorrijtuig
Het **verzekerde motorrijtuig** omvat het omschreven motorrijtuig zelf. Daarenboven kan het, volgens de in de overeenkomst vermelde voorwaarden en beperkingen, ook betrekking hebben op [12](#page=12) [7](#page=7):
* Een tijdelijk vervangingsmotorrijtuig [12](#page=12) [7](#page=7).
* Een motorrijtuig dat eigendom werd overgedragen en het motorrijtuig dat in de plaats daarvan komt [7](#page=7).
Ook hier geldt dat alles wat aan deze motorrijtuigen is gekoppeld, wordt beschouwd als een deel ervan [7](#page=7).
> **Tip:** Het is essentieel dat elk voertuig zijn eigen immatriculatieplaat heeft en bijgevolg een eigen verzekering onderschrijft, tenzij er sprake is van speciale regelingen zoals garageplaten. Een eigenaar van twee voertuigen kan dus niet volstaan met slechts één verzekering [12](#page=12).
#### 2.1.3 Criteria en classificatie van voertuigen
De classificatie van voertuigen is cruciaal om te bepalen of ze onder de dekking vallen [13](#page=13).
* **Snorfiets (bromfiets klasse A):** Een twee- of driewielig rijtuig, uitgerust met een motor van maximaal 50 cc (of elektrische motor), dat niet sneller kan rijden dan 25 km/u op een horizontale weg [13](#page=13).
* **Bromfiets (bromfiets klasse B):** Een twee- of driewielig rijtuig, uitgerust met een motor van maximaal 50 cc (of elektrische motor), dat niet sneller kan rijden dan 40 km/u op een horizontale weg [13](#page=13).
* **Motorfiets:** Tweewielige motorfietsen met of zonder zijspan, of een driewielige motorfiets met een tarra van maximaal 400 kg, die niet voldoet aan de bepalingen van een bromfiets [13](#page=13).
> **Let op:** "Opgefokte" bromfietsen, die sneller kunnen rijden dan de toegestane limieten of die qua kenmerken veranderen (bv. snorfiets wordt bromfiets, bromfiets wordt motorfiets), voldoen niet meer aan de immatriculatiegegevens zoals vermeld in de polis en zijn bijgevolg **niet verzekerd** [13](#page=13).
#### 2.1.4 Onderscheid tussen motorrijtuig en motorwerktuig
Er dient een onderscheid gemaakt te worden tussen een motorrijtuig en een motorwerktuig voor de toepassing van de BA-auto-verzekering [14](#page=14).
* **Motorrijtuig:** Indien het voertuig zich verplaatst op de openbare weg, bijvoorbeeld van de ene werf naar de andere, dan vergoedt de BA-auto de schade [14](#page=14).
* **Motorwerktuig:** Wanneer het voertuig zich op de werf bevindt en de schade veroorzaakt, dan vergoedt de BA-uitbating de schade. Dit is relevant voor mobiele hijskranen, bulldozers, etc. [14](#page=14).
### 2.2 Gedefinieerde verzekeringsentiteiten
#### 2.2.1 De verzekeraar
De **verzekeraar** is de verzekeringsonderneming waarmee de overeenkomst wordt gesloten. Dit dient een door het Ministerie van Economische Zaken erkende verzekeringsmaatschappij te zijn die de toelating heeft om de tak BA-motorrijtuigenverzekeringen (tak 10) te accepteren [8](#page=8).
#### 2.2.2 De verzekeringnemer
De **verzekeringnemer** is de persoon die de overeenkomst met de verzekeraar sluit. Volgens artikel 2 van de WAM-wet rust de verzekeringsplicht op de eigenaar van het voertuig, tenzij iemand anders de verzekering onderschrijft. Er gelden speciale regelingen voor voertuigen van de overheid en "vrijgestelden" [8](#page=8).
#### 2.2.3 De verzekerde
De **verzekerde** is iedere persoon wiens aansprakelijkheid door de overeenkomst gedekt is [8](#page=8).
#### 2.2.4 De benadeelde
De **benadeelde** is de persoon die schade heeft geleden die aanleiding geeft tot de toepassing van de overeenkomst, alsook zijn rechthebbenden. Zij worden gewoonlijk "derden" genoemd en hebben, door de bewezen aansprakelijkheid van de tegenpartij, recht op schadevergoeding [8](#page=8).
#### 2.2.5 Het schadegeval
Het **schadegeval** is ieder feit dat schade heeft veroorzaakt en dat aanleiding kan geven tot de toepassing van de verzekeringsovereenkomst. In voorkomend geval zal de verzekeraar dekking moeten verlenen [9](#page=9).
#### 2.2.6 Het verzekeringsbewijs
Het **verzekeringsbewijs** is het document dat de verzekeraar, overeenkomstig de geldende wetgeving, aan de verzekeringnemer verstrekt als bewijs van verzekering. Hiermee wordt de "groene kaart" bedoeld. De vorm, de gegevens, de wijze van afgifte en intrekking van de groene kaart worden door de Koning bepaald. Het internationaal verzekeringsbewijs (groene kaart) wordt in België beschouwd als een officieel verzekeringsbewijs en is een verplicht boorddocument [9](#page=9).
---
# De waarborgen en uitsluitingen in de motorrijtuigenverzekering
Deze sectie behandelt de dekkingen die onder de burgerlijke aansprakelijkheidsverzekering voor motorrijtuigen vallen, inclusief specifieke situaties zoals het vervoer van personen en goederen, alsook de gevallen waarin de dekking is uitgesloten.
### 3.1 De burgerlijke aansprakelijkheid (BA)
De burgerlijke aansprakelijkheid (BA) in het kader van motorrijtuigenverzekeringen is gebaseerd op de principes van artikel 1382 tot 1384 van het Burgerlijk Wetboek. Om de aansprakelijkheid van een partij vast te stellen, moet het slachtoffer bewijzen dat er een fout is begaan door de tegenpartij, dat er schade is geleden, en dat er een causaal verband bestaat tussen de fout en de schade. In gevallen van overmacht of een toevallige samenloop van omstandigheden kan er geen aansprakelijkheid zijn, hoewel in dergelijke situaties het Gemeenschappelijk Motorwaarborgfonds (GMWF) onder bepaalde voorwaarden tussenbeide kan komen [11](#page=11).
### 3.2 Territoriale uitgestrektheid van de dekking
De dekking van de motorrijtuigenverzekering is van toepassing op schadegevallen die zich voordoen in elk land waarvoor de dekking wordt verleend volgens het verzekeringsbewijs. Dit is in lijn met artikel 39 van de Minimumvoorwaarden [15](#page=15).
### 3.3 Burgerlijke borgstelling
Volgens artikel 59 van de Minimumvoorwaarden is er een burgerlijke borgstelling voorzien tot een maximum van 62.000 euro in situaties waarin de bestuurder in het buitenland wordt aangehouden en zijn voertuig in beslag wordt genomen na een ongeval. Indien deze borgstelling wordt gebruikt om strafrechtelijke boetes te betalen, dient de verzekerde dit bedrag aan de verzekeringsmaatschappij terug te betalen [17](#page=17).
### 3.4 Van wie wordt de aansprakelijkheid verzekerd?
De burgerlijke aansprakelijkheid die verzekerd is, betreft die van:
* De verzekeringsnemer [18](#page=18).
* De eigenaar van het verzekerde voertuig [18](#page=18).
* Iedere houder of bestuurder van het verzekerde voertuig [18](#page=18).
* Iedere persoon die met het voertuig wordt vervoerd [18](#page=18).
* De persoon die burgerrechtelijk aansprakelijk is voor voornoemde personen [18](#page=18).
De burgerlijke aansprakelijkheid is echter *niet* verzekerd van:
* Personen die zich door diefstal, geweld of heling van het voertuig meester hebben gemaakt. Dit geldt ook voor kortstondig gebruik, aangezien gebruiksdiefstal eveneens als diefstal wordt beschouwd. In dergelijke gevallen kan het GMWF tussenkomen [18](#page=18).
> **Opgelet:** De beslissing waarbij ouders burgerrechtelijk aansprakelijk worden gesteld voor een verkeersongeval veroorzaakt door hun minderjarige zoon, vormt een geldige grondslag voor de WAM-verzekeraar van het betrokken voertuig om de benadeelde derde te vergoeden, zelfs als de zoon het voertuig van zijn ouders had gestolen voor kortstondig gebruik [18](#page=18).
#### 3.4.1 Uitbreiding van waarborg
De waarborg kan worden uitgebreid voor:
* **Tijdelijk vervangingsvoertuig:** Volgens artikel 56 van de Minimumvoorwaarden [19](#page=19).
* **Gelegenheidsdepanneren:** Dit betreft het toevallig slepen als hulpverlening tussen weggebruikers, en niet als een professionele dienstverlening. De waarborg wordt uitgebreid omdat men erkent dat het gebruikte materiaal hiervoor niet professioneel is. Deze uitbreiding geldt ook voor schade aan het gesleepte voertuig [19](#page=19).
#### 3.4.2 Aansprakelijkheid van vervoerde personen
De aansprakelijkheid van vervoerde personen is verzekerd voor zover het ongeval dat zij zouden veroorzaken te wijten is aan het gebruik van het motorrijtuig [20](#page=20).
* **Voorbeeld:** Een passagier die onvoorzichtig een portier opent en daarbij een fietser raakt. Dit is te wijten aan het gebruik van het motorrijtuig en valt onder de dekking van de BA-auto [20](#page=20).
* **Geen dekking:** Een passagier die een drankblikje door het raam gooit en daarmee een fietser raakt. Dit heeft niets te maken met het gebruik van het motorrijtuig en valt dus niet onder de dekking van de BA-auto [20](#page=20).
### 3.5 Voor welke bedragen is men verzekerd?
Het bedrag van de waarborg voor burgerlijke aansprakelijkheid is in principe onbeperkt. Er zijn echter wel enkele uitzonderingen met maximale tussenkomstbedragen [21](#page=21):
* Stoffelijke schade veroorzaakt door brand of ontploffing: maximaal 1.239.467,62 euro (50.000.000 Belgische frank) [21](#page=21).
* Schade aan kledij en bagage van vervoerde personen: maximaal 2.478,94 euro (100.000 Belgische frank) per persoon [21](#page=21).
* Stoffelijke schade die niet gedekt is door de wetgeving inzake kernenergie: maximaal 1.239.467,62 euro (50.000.000 Belgische frank) [21](#page=21).
Deze bedragen worden geïndexeerd volgens de consumptie-index, met referte op 1 januari 1983 [21](#page=21).
### 3.6 Vervoer van gekwetsten
Volgens artikel 58 van de Minimumvoorwaarden wordt schade aan de binnenbekleding van de wagen vergoed wanneer kosteloos gekwetsten worden vervoerd, hetzij uit vrije wil, hetzij op vordering van de overheid. Deze schade wordt vergoed door de eigen BA-verzekeraar, voor zover deze schade niet reeds vergoed wordt door de aansprakelijke dader of diens BA-verzekeraar. Dit principe is vergelijkbaar met het toevallig slepen, waarbij hulpverlening tussen weggebruikers primeert boven de aansprakelijkheid [22](#page=22).
### 3.7 Schade aan vervoerde personen
In principe zijn vervoerde personen verzekerd. Deze stelling moet echter genuanceerd worden op basis van artikel 47, §1, 3° en 4° van de Minimumvoorwaarden [23](#page=23):
* Het toegelaten aantal passagiers mag niet worden overschreden [23](#page=23).
* Passagiers moeten plaatsnemen op de daartoe voorziene plaatsen, zoals op aan het koetswerk bevestigde zitbanken of op de door de constructeur voorziene zitgelegenheden [23](#page=23).
* Het moet gaan om onbezoldigd personenvervoer [23](#page=23).
#### 3.7.1 Specifieke situaties inzake vervoer van personen
* **Carpooling, kostendelend op reis gaan met één wagen, taxistop, meenemen van lifters:** Dit zijn situaties die afzonderlijk bekeken moeten worden. Kostendelend rijden wordt niet beschouwd als bezoldigd vervoer en valt dus onder de waarborg [23](#page=23).
* **Taxi:** Taxi's vereisen een aparte verzekering omdat dit bezoldigd vervoer is [23](#page=23).
* **Vervoer van en naar de luchthaven:** Dit vereist eveneens een aparte verzekering omdat het als bezoldigd vervoer wordt beschouwd [23](#page=23).
### 3.8 Schade aan vervoerde voorwerpen
Eigen bagage is *niet* verzekerd. De bagage van vervoerde personen is wel verzekerd tot 2.500 euro (geïndexeerd) per persoon. Voor de meerkosten van dure voorwerpen (muziekinstrumenten, bontjassen, laptops, etc.) die men meeneemt in de wagen, kan een afzonderlijke verzekering "vervoerde goederen" worden afgesloten. Dit geldt ook voor bezoldigd personenvervoer, waarvoor een aparte verzekering moet worden afgesloten [24](#page=24).
### 3.9 Eigen risico van de passagiers
Wanneer een passagier bewust risico's neemt, zoals meerijden met een dronken chauffeur, het niet dragen van een veiligheidsgordel, of het niet dragen van een valhelm als duozitter op een motorfiets, is er sprake van risico-aanvaarding. In dergelijke gevallen zal de vergoeding vaak slechts tussen 50% en 75% van een normale vergoeding bedragen [25](#page=25).
### 3.10 Objectieve aansprakelijkheid
Sinds 1 januari 1995 is de BA-auto verplicht om in te staan voor letselschade of overlijden van zwakke weggebruikers, zodra zij het slachtoffer worden van een verkeersongeval waarbij een motorvoertuig "betrokken" is. Dit is vastgelegd in artikel 29bis van de WAM-wet [26](#page=26).
### 3.11 Uitsluitingen van dekking
Volgens artikel 43 van de Minimumvoorwaarden zijn de volgende schades van vergoeding uitgesloten:
* De schade aan het verzekerde voertuig zelf (dit valt onder de omniumverzekering) [27](#page=27).
* De schade aan vervoerde goederen, met uitzondering van de bagage van passagiers tot 2.500 euro per passagier [27](#page=27).
* Schade die veroorzaakt wordt door de vervoerde goederen [27](#page=27).
* Schade die voortvloeit uit deelname van het verzekerde voertuig aan snelheids-, regelmatigheids- of behendigheidsritten of -wedstrijden waarvoor officiële toestemming is verleend [27](#page=27).
> **Opmerking:** Indien iemand toch gewond raakt bij deelname aan dergelijke wedstrijden, zal er wel een vergoeding plaatsvinden, maar de verzekeringsmaatschappij kan wel regres uitoefenen [27](#page=27).
* Schade gerelateerd aan kernenergie [27](#page=27).
* Schade veroorzaakt door personen die zich door diefstal, heling of geweld meester hebben gemaakt van het voertuig [27](#page=27).
---
# Regresrecht van de verzekeraar en het Gemeenschappelijk Motorwaarborgfonds
Dit gedeelte behandelt de voorwaarden waaronder een verzekeraar regres kan uitoefenen en de rol van het Gemeenschappelijk Motorwaarborgfonds bij schadegevallen [32](#page=32) [57](#page=57).
### 4.1 Regresrecht van de verzekeraar
Het regresrecht, ook wel verhaalsrecht genoemd, stelt een verzekeraar in staat om na het vergoeden van benadeelden, uitgekeerde bedragen terug te vorderen van de verzekerde, de verzekeringsnemer of de veroorzaker van het schadegeval, tot het bedrag van hun persoonlijk aandeel in de aansprakelijkheid. De verzekeraar kan hierbij nietigheid of verval van de polis niet inroepen tegenover de schadelijdende derde; het slachtoffer moet steeds vergoed worden [33](#page=33).
#### 4.1.1 Bepaling van het regresbedrag
Het bedrag van het regres is in beginsel beperkt conform artikel 44 van de minimumvoorwaarden [32](#page=32):
* Indien de netto-uitgaven (schadevergoedingen in hoofdsom, gerechtskosten en intresten, verminderd met vrijstellingen en recuperaties) niet hoger zijn dan 11.000 euro, is het verhaal integraal [32](#page=32) [33](#page=33).
* Indien de netto-uitgaven hoger zijn dan 11.000 euro, wordt dit bedrag verhoogd met de helft van het gedeelte dat 11.000 euro overschrijdt, met een maximum van 31.000 euro [32](#page=32) [33](#page=33) [50](#page=50).
#### 4.1.2 Verhaal op de verzekeringsnemer
De verzekeraar kan verhaal uitoefenen op de verzekeringsnemer in de volgende gevallen, conform artikel 45 van de minimumvoorwaarden [34](#page=34):
##### 4.1.2.1 Bij schorsing wegens niet-betaling van de premie
Indien de premie niet tijdig is voldaan, kan de verzekeraar de waarborg schorsen nadat de verzekeringsnemer hiervan op de hoogte is gesteld en in gebreke is gesteld (aangetekend schrijven/deurwaardersexploot). De schorsing gaat in 15 dagen na ingebrekestelling. Gedurende deze 15 dagen is men nog verzekerd, maar daarna is de dekking geschorst. Deze schorsing is niet tegenstelbaar aan derden, waardoor de maatschappij gehouden is dekking te verlenen, maar wel een verhaalsrecht heeft tegen de verzekeringsnemer. Het bedrag van het verhaal is beperkt volgens artikel 44 [35](#page=35).
##### 4.1.2.2 Bij opzettelijke valse verklaring of verzwijging
Dit geldt zowel bij het aangaan van de overeenkomst als bij wijzigingen lopende de overeenkomst. De verzekeraar moet de verzekeringsnemer eerst verzoeken om de onvolkomenheden aan te vullen; anders vervalt het verhaalsrecht. Indien de verzekeringsnemer bewust misleidt, heeft de verzekeraar recht op integraal verhaal, waarbij artikel 44 niet van toepassing is. Het enkele feit van een opzettelijk valse of onvolledige beschrijving is voldoende, zonder noodzaak tot bewijzen van een oorzakelijk verband. De verzekeraar hoeft enkel aan te tonen dat hij niet, of niet onder die voorwaarden, zou hebben verzekerd [36](#page=36).
Voorbeelden van opzettelijke valse verklaringen of verzwijgingen zijn:
* Niet aangeven van een beenprothese [36](#page=36).
* Professioneel gebruik van een voertuig terwijl er sprake is van privégebruik [36](#page=36).
* Niet aangeven van vroegere veroordelingen wegens dronken sturen [36](#page=36).
* Verzwijgen van het slikken van zwaar verdovende middelen [36](#page=36).
##### 4.1.2.3 In geval van onopzettelijk verzwijgen van gegevens
Wijzigingen van risico moeten meegedeeld worden, zowel bij het aangaan als lopende de overeenkomst. Indien dit bij vergetelheid niet gebeurt, bestaat het risico op verhaalsrecht van de verzekeraar. Het verhaalsrecht is beperkt tot 250 euro (niet geïndexeerd). De verzekeraar kan geen verhaal uitoefenen indien hij niet conform artikel 4 §3 minimumvoorwaarden heeft gereageerd, of indien de overeenkomst werd gewijzigd en de verzekeraar geen opzegging heeft gedaan [37](#page=37).
#### 4.1.3 Verhaal op de verzekerde, dader van het schadegeval
Dit is geregeld in artikel 46 van de minimumvoorwaarden [38](#page=38) [39](#page=39) [40](#page=40) [47](#page=47).
##### 4.1.3.1 Indien opzettelijk veroorzaakt
In geval van opzettelijk veroorzaakt schadegeval heeft de verzekeraar een onbeperkt verhaalsrecht [38](#page=38).
##### 4.1.3.2 In geval van grove schuld
Grove schuld moet uitdrukkelijk in de polis worden opgesomd. Dit kan bijvoorbeeld zijn [39](#page=39):
* Rijden in staat van dronkenschap [39](#page=39).
* Rijden onder invloed van drugs, medicijnen of hallucinogene stoffen, waardoor de verzekerde de controle over zijn daden verliest [39](#page=39).
Het verhaalsrecht is hierbij beperkt volgens artikel 44 [39](#page=39).
##### 4.1.3.3 In geval van oplichting, misbruik van vertrouwen, verduistering
Dit betreft situaties waarbij een voertuig weggenomen wordt tegen de wil van de eigenaar of gebruikt wordt door iemand die daartoe niet gerechtigd is. Het verhaal wordt uitgeoefend tegen de dader van het misdrijf of eventuele medeplichtigen, conform artikel 44. Diefstal valt hier niet onder; dit is een materie voor het GMWF [40](#page=40).
##### 4.1.3.4 Indien de verzekerde nalaat bepaalde handelingen te verrichten
Dit betreft handelingen die overeengekomen zijn in het contract en binnen een bepaalde termijn moeten worden uitgevoerd. Vaak gaat het om laattijdige of niet-aangegeven ongevallen. Bij nalatigheid kan de verzekeraar verhaal uitoefenen tot maximaal de geleden schade, maar nooit meer dan wat de toepassing van artikel 44 oplevert [46](#page=46) [47](#page=47).
#### 4.1.4 Verhaal op de verzekeringsnemer of, indien gegrond, op de verzekerde die niet verzekeringsnemer is (Artikel 47 minimumvoorwaarden)
Dit artikel maakt een onderscheid tussen verhaal met en zonder oorzakelijk verband [41](#page=41).
##### 4.1.4.1 Bij deelname aan snelheids- of behendigheidsritten
Indien een ongeval plaatsvindt tijdens deelname aan een dergelijke wedstrijd waarvoor geen overheidsvergunning werd verkregen, kan de verzekeraar verhaal uitoefenen conform artikel 44. Voor dergelijke wedstrijden (behalve toeristische rally's) is een speciale vergunning en bijkomende verzekering vereist [41](#page=41).
##### 4.1.4.2 Een rijtuig verboden tot het verkeer
Dit geldt wanneer een voertuig niet voldoet aan de voorschriften van de technische controle of niet is aangeboden voor keuring. Er moet een bewijs van oorzakelijk verband zijn tussen het ongeval en het ontbreken van een geldig keuringsbewijs. Dit geldt ook voor aanhangwagens. Uitzonderingen zijn trajecten van en naar de garage of de keuringsdienst [42](#page=42).
##### 4.1.4.3 Toegelaten aantal vervoerde personen is overschreden
Indien het contractuele aantal vervoerde personen is overschreden, of als er geen toestemming was tot personenvervoer, kan verhaal worden uitgeoefend conform artikel 44. Het verhaal wordt vastgesteld in verhouding tot het overtollige aantal vervoerde personen. De 2/3 regel is afgeschaft sinds september 2005 [43](#page=43).
##### 4.1.4.4 Iemand die geen recht had tot sturen
Dit betreft situaties zoals rijden ondanks verval, rijden zonder minimumleeftijd, of rijden met een verkeerd rijbewijs. Het verhaalsrecht is conform artikel 44. Bij rijden in het buitenland conform de lokale reglementen, zal de maatschappij van regres afzien, zelfs als de regels afwijken van de Belgische [44](#page=44).
#### 4.1.5 Verhaal op de dader of de aansprakelijke van het schadegeval (Artikel 48 minimumvoorwaarden)
Verhaal kan worden uitgeoefend indien bij de overdracht van het voertuig de bepalingen van artikel 10 § 1 (modaliteiten bij overdracht) niet worden nageleefd [45](#page=45).
#### 4.1.6 Verhaal op de verzekerde die schuld bekent
Indien de verzekerde, zonder schriftelijke toelating van de maatschappij, schuld bekent, zijn aansprakelijkheid erkent of belooft schadevergoeding te betalen, kan de verzekeraar verhaal uitoefenen tot de geleden schade, beperkt volgens artikel 44 [46](#page=46).
#### 4.1.7 Samenvatting verhaalsrecht
Een gedetailleerde samenvatting van de personen tegen wie verhaal kan worden uitgeoefend, de voorwaarden en de omvang van het verhaal is te vinden in het document [48](#page=48).
#### 4.1.8 Globaal overzicht verhaal
Het verhaal heeft betrekking op de hoofdsom van de schadevergoeding, vermeerderd met gerechtskosten en intresten. Kosten die de verzekeraar in eigen belang maakt en extralegale waarborgen komen niet in aanmerking. Het recht op verhaal ontstaat zodra de verzekeraar de benadeelde heeft schadeloos gesteld. De verzekeraar is verplicht zijn voornemen tot verhaal mee te delen zodra hij kennis heeft van de rechtvaardigende feiten [49](#page=49).
> **Tip:** De algemene regel voor het verhaalbedrag is beperkt tot 31.000 euro, met uitzondering van bedrog of opzet waarbij een onbeperkt verhaalsrecht geldt. Voor minder zware tekortkomingen kan het verhaal beperkt zijn tot 250 euro [50](#page=50).
Voorbeelden van verhaalberekeningen [51](#page=51):
| Schade (EUR) | Verhaal (EUR) |
| :----------- | :------------ |
| 5.949,42 | 5.949,42 |
| 10.411,50 | 10.411,50 |
| 11.000,00 | 11.000,00 |
| 22.000,00 | 16.500,00 |
| 25.000,00 | 18.000,00 |
| 50.000,00 | 30.500,00 |
| 61.973,22 | 31.000,00 |
| 123.946,45 | 31.000,00 |
### 4.2 Gemeenschappelijk Motorwaarborgfonds (GMWF)
Het GMWF werd opgericht in 1957 en heeft als voornaamste opdracht de vergoeding van schade in welbepaalde wettelijk omschreven gevallen. Sinds de Wet Monfils is de opdracht uitgebreid en geregeld door de artikelen 19bis-2 en volgende van de WAM-wet. Het Fonds heeft twee basisopdrachten: het verstrekken van inlichtingen aan benadeelden en het vergoeden van schade in specifieke gevallen [60](#page=60) [61](#page=61).
#### 4.2.1 Informatieopdracht van het GMWF
Het Fonds houdt een register bij met voertuiggegevens, verzekeringspolissen, verzekeringsondernemingen en schaderegelaars. Deze gegevens worden zeven jaar bewaard na het einde van de inschrijving of verzekeringsovereenkomst. Het Fonds mag gegevens uitwisselen met buitenlandse informatiecentra [63](#page=63).
##### 4.2.1.1 Wie kan zich richten tot het Fonds?
Elke bij een verkeersongeval betrokken persoon, diens rechthebbenden, alsook entiteiten met een recht van indeplaatsstelling of een eigen recht. Ook gelijkaardige buitenlandse informatiecentra kunnen zich richten tot het Fonds [65](#page=65).
##### 4.2.1.2 Welke inlichtingen kan het Fonds verstrekken?
De naam en adres van de verzekeringsonderneming, het polisnummer, de naam en adres van de schaderegelaar, en, mits een rechtmatig belang, de naam en adres van de eigenaar of gebruikelijke bestuurder. Indien een vrijstelling geldt, de naam en adres van de aangewezen overheid of instelling [66](#page=66).
##### 4.2.1.3 Voorwaarden - Ontvankelijkheidsvereisten
Het verzoek moet betrekking hebben op motorrijtuigen die gewoonlijk in de EER gestald zijn en op ongevallen binnen de EER of landen aangesloten bij het groenekaartsysteem. Het verzoek moet binnen zeven jaar na het ongeval ingediend worden [67](#page=67).
##### 4.2.1.4 Onderzoeksbevoegdheid
Indien de identiteit van de verzekeraar niet direct gevonden wordt, mag het Fonds de titularis van de kentekenplaat ondervragen over zijn verzekeringssituatie [68](#page=68).
#### 4.2.2 Vergoedingsopdracht van het Fonds
Het Fonds komt tussen in de vergoeding van schade veroorzaakt door een motorrijtuig in specifieke gevallen. Het schadegeval moet zich voordoen op Belgisch grondgebied, tenzij anders vermeld [69](#page=69) [70](#page=70) [71](#page=71) [72](#page=72) [83](#page=83) [92](#page=92) [94](#page=94) [98](#page=98).
##### 4.2.2.1 Insolvabiliteit van de verzekeraar
Het Fonds vergoedt schade indien de verzekeringsonderneming die de BA-autoverzekering dekt, failliet is. Dit geldt voor zowel materiële als lichamelijke schade [70](#page=70).
##### 4.2.2.2 Niet-nakomen van een verplichting door een verzekeringsmaatschappij na intrekking of afstand van de toelating
Het Fonds komt tussen indien een verzekeringsmaatschappij haar verplichtingen niet nakomt na intrekking of afstand van haar toelating in België. Dit geldt voor zowel materiële als lichamelijke schade [71](#page=71).
##### 4.2.2.3 Toevallig feit
Het Fonds komt tussen indien geen enkele BA-autoverzekeringsonderneming verplicht is tot vergoeding wegens een "toevallig feit" waardoor de bestuurder vrijuit gaat. Er is geen wettelijke definitie, maar het wordt vaak gelijkgesteld met overmacht. De rechtspraak heeft hieraan een eigen invulling gegeven, waarbij de gebeurtenis niet noodzakelijk onafhankelijk van de menselijke wil hoeft te zijn [72](#page=72) [74](#page=74).
* **Begripsomschrijving:**
* **Ongeval door een niet-geïdentificeerd motorvoertuig:** Enkel tussenkomst voor lichamelijke schade [75](#page=75).
* **Fysiek voorval:** Bijvoorbeeld onwel worden achter het stuur. Bewijslevering is cruciaal [77](#page=77) [78](#page=78).
* **Weersgesteldheid:** Enkel lokale, onverwachte ijzel wordt als overmacht beschouwd [79](#page=79).
* **Voorwerpen op wegdek:** Kan leiden tot een toevallig feit indien onvoorzienbaar en onvermijdbaar [80](#page=80) [81](#page=81).
* **Dieren:** Botsing met wild dat plots de baan oversteekt kan een toevallig feit zijn [82](#page=82).
##### 4.2.2.4 Diefstal
Het Fonds komt tussen bij schade veroorzaakt door een motorrijtuig dat met geweld, diefstal of heling is verkregen. Dit geldt voor zowel lichamelijke als materiële schade [83](#page=83).
* **Begripsomschrijving:** Vereist zowel het wegnemen tegen de wil van de eigenaar als bedrieglijk opzet [85](#page=85).
* **Gebruiksdiefstal:** Sinds 1964 gelijkgesteld met diefstal voor kortstondig gebruik met de intentie tot teruggave [86](#page=86).
* **Misbruik van vertrouwen:** Hierbij is sprake van voorafgaandelijke afgifte, gevolgd door niet-teruggave. Het Fonds komt NIET tussen bij misbruik van vertrouwen [87](#page=87).
* **Ouders en kinderen / echtgenoten:** Diefstal tussen echtgenoten en bloedverwanten in rechte lijn is niet strafbaar, maar het Fonds kan wel tussenkomen indien de verzekeraar de aansprakelijkheid dekt [88](#page=88).
* **Onbekend gebleven bestuurder:** Het Fonds kan niet weigeren indien de gestolen voertuigbestuurder onbekend blijft [89](#page=89).
* **Nalatigheid van de eigenaar:** Kan leiden tot discussie over causaal verband met het ongeval [90](#page=90).
* **Eigenaar gestolen voertuig:** Blijft uitgesloten van vergoeding voor materiële schade, aangezien het Fonds niet de rol van diefstalverzekeraar overneemt [91](#page=91).
##### 4.2.2.5 Uitblijven van een antwoord van de verzekeringsonderneming of haar schaderegelaar
Het Fonds komt tussen indien de verzekeraar of diens schaderegelaar geen gemotiveerd antwoord geeft op een schadeverzoek binnen drie maanden, en de benadeelde nog geen gerechtelijke vordering heeft ingesteld. Het Fonds treedt op binnen twee maanden na het verzoek en staakt dit indien alsnog een gemotiveerd antwoord wordt gegeven. Dit geldt voor schade die zich heeft voorgedaan in de EER of op het grondgebied van een derde Staat aangesloten bij het groenekaartsysteem, indien het voertuig gewoonlijk in de EER gestald is [92](#page=92).
##### 4.2.2.6 Geen schaderegelaar aangewezen door de verzekeringsonderneming
Het Fonds komt tussen indien de verzekeringsonderneming geen schaderegelaar in België heeft aangewezen. Dit geldt voor schade die zich niet in België heeft voorgedaan [93](#page=93).
##### 4.2.2.7 Niet-identificatie
Elke benadeelde kan van het Fonds vergoeding bekomen voor lichamelijke letsels veroorzaakt door een motorrijtuig waarvan de identiteit niet kon worden vastgesteld. Dit geldt voor ongevallen binnen de EER. De benadeelde moet bewijzen dat hij schade heeft geleden door de fout van een onbekend motorrijtuig en dat dit in causaal verband staat met de schade. Het bewijs van de aanwezigheid van het motorrijtuig kan afgeleid worden uit sporen. Niet-identificatie is niet hetzelfde als de onmogelijkheid om de aansprakelijke vast te stellen. Tussenkomst van het Fonds is uitgesloten bij vluchtmisdrijf van een geïdentificeerd voertuig [94](#page=94) [95](#page=95) [96](#page=96) [97](#page=97).
##### 4.2.2.8 Niet-verzekering
Het Fonds vergoedt schade veroorzaakt door een motorrijtuig indien geen enkele toegelaten of vrijgestelde verzekeringsonderneming tot vergoeding gehouden is wegens niet-naleving van de verzekeringsplicht. Dit geldt onder dezelfde voorwaarden als bij niet-identificatie qua geografische toepassingsgebied [98](#page=98).
* **Wettelijke verplichting tot verzekering:** Geen enkel motorrijtuig mag aan het verkeer deelnemen zonder BA-autoverzekering. Dit geldt in beginsel enkel op de openbare weg [100](#page=100).
* **Principe van niet-tegenstelbaarheid van excepties:** Dit principe beschermt de slachtoffers maximaal .
* **Excepties niet-tegenstelbaar aan benadeelden:** Niet-betaalde premies, opgevoerd vermogen, overschrijding cilinderinhoud, opzettelijk veroorzaakte schade .
* **Excepties wel tegenstelbaar aan benadeelden:** Diefstal, toevallig feit waarbij de bestuurder vrijuit gaat, onbestaand contract, contract geschorst op aanvraag van de verzekeringsnemer .
* **Buitenlandse motorrijtuigen:** Het Belgisch Bureau komt tussen voor schade veroorzaakt door voertuigen uit "groen kaart" landen of landen met een speciaal internationaal verzekeringscertificaat .
* **Vrijstelling van de verplichting tot verzekering:** De Staat en bepaalde overheidsbedrijven zijn vrijgesteld en dragen zelf de aansprakelijkheid .
* **Voertuigen die aan wedstrijden deelnemen:** De normale verzekeraar dekt de risico's van het normale wegverkeer. Voor wedstrijden is een speciale verzekering vereist. Het Fonds treedt enkel op als ook deze normale verzekeraar ontbreekt .
#### 4.2.3 Vergoedingsgronden
* Lichamelijke schade: onbeperkt .
* Materiële schade: voor 19 januari 2003 was er een vrijstelling van 247,89 euro; na die datum is er geen vrijstelling meer .
#### 4.2.4 Bijkomende opdracht: Tariferingsbureau
Het Tariferingsbureau stelt de premie en verzekeringsvoorwaarden vast voor bestuurders die op de markt geen verzekering BA auto kunnen vinden of enkel tegen zeer hoge tarieven. Iedereen die verplicht is een BA autoverzekering af te sluiten en bij minstens drie verzekeraars werd geweigerd of enkel een hoge premie/vrijstelling kreeg, kan zich tot het Bureau richten. De drempelwaarde voor een hoge premie is het tarief van de laagste premie vermenigvuldigd met 5. Voor een hoge vrijstelling is dit de laagste premie vermenigvuldigd met 3. Het beheer van deze risico's is toevertrouwd aan drie verzekeraars, maar de eventuele verliezen worden gedragen door alle actieve verzekeringsondernemingen in België .
---
# Afhandeling van ongevallen en vervolgingen
Dit onderdeel behandelt de procedures rondom het melden van ongevallen, de rol van de verzekeraar bij de verdediging van de belangen van de verzekerde en de bijkomende kosten.
### 5.1 Melding van ongevallen door de verzekerde
Wanneer de verzekerde zelf een ongeval veroorzaakt, zijn er specifieke meldingsplichten ten opzichte van de verzekeraar [52](#page=52).
* **Termijn:** De verzekerde dient de maatschappij binnen acht dagen na het ongeval in kennis te stellen. Dit kan ook via een erkende bemiddelaar zoals aangeduid in de bijzondere voorwaarden [52](#page=52).
* **Documentatie:** Een geldige ongevals- of schadeaangifte dient te worden overgemaakt. Het Europees Aanrijdingsformulier (EAF) dient ter plaatse te worden ingevuld en door beide partijen te worden ondertekend. De achterzijde mag door de verzekerde alleen worden ingevuld, eventueel aangevuld door de verzekeraar [52](#page=52).
* **Bijkomende bewijsstukken:** Naast het EAF dienen ook andere bewijsstukken met betrekking tot de omstandigheden van het ongeval en eventueel een voorlopig PV-nummer te worden meegedeeld [52](#page=52).
* **Gerechtelijke documenten:** Dagvaardingen en andere gerechtelijke documenten moeten binnen 48 uur aan de verzekeraar worden overgemaakt [52](#page=52).
> **Tip:** Het correct en tijdig invullen van alle documentatie is cruciaal om de belangen van de verzekerde optimaal te kunnen behartigen.
### 5.2 Rol van de verzekeraar
De verzekeraar speelt een centrale rol in de afhandeling van ongevallen en de verdediging van de verzekerde [54](#page=54).
* **Verdediging van belangen:** In beginsel staat de maatschappij achter de verzekerde en behartigt diens belangen [54](#page=54).
* **Communicatie:** Het al dan niet uitbetalen van een vergoeding aan de tegenpartij dient zo snel mogelijk aan de verzekerde te worden meegedeeld [54](#page=54).
* **Erkenning van aansprakelijkheid:** Het uitbetalen van een vergoeding aan de tegenpartij impliceert geen erkenning van aansprakelijkheid van de verzekerde op burgerrechtelijk vlak [54](#page=54).
* **Beperkingen voor de verzekerde:** De verzekerde mag geen schuld bekennen, aangezien dit de maatschappij onterecht tot betaling zou kunnen verplichten. Wel mag de verzekerde hulp bieden en feiten erkennen. Het invullen van een EAF geldt niet als erkenning van aansprakelijkheid, maar enkel als het invullen van feitelijke gegevens [54](#page=54).
### 5.3 Taken en kosten die de verzekeraar dekt
De verzekeraar neemt diverse taken op zich en dekt specifieke kosten met betrekking tot het ongeval en de eventuele vervolgingen [55](#page=55) [56](#page=56).
* **Taken van de maatschappij:**
* Onderhandelen met benadeelden [55](#page=55).
* Regelen van borgstelling in het buitenland [55](#page=55).
* Verdediging van burgerlijke belangen [55](#page=55).
* Instaan voor strafrechtelijke verdediging zolang burgerlijke belangen niet geregeld zijn [55](#page=55).
* **Gedekte kosten:**
* Schadevergoeding: hoofdsom [55](#page=55).
* Intresten [55](#page=55).
* Gerechtskosten [55](#page=55).
* Erelonen van advocaten en deskundigen, mits de kosten met toestemming van de maatschappij zijn gemaakt en binnen redelijke grenzen vallen [55](#page=55).
### 5.4 Kosten en rechten van de verzekerde
Naast de dekking door de verzekeraar, heeft de verzekerde ook eigen rechten en kan hij bijkomende kosten aangaan [56](#page=56).
* **Eigen raadsman:** De verzekerde mag, op eigen kosten, een eigen raadsman aanstellen naast de advocaat van de verzekeraar. Dit valt vaak onder rechtsbijstand [56](#page=56).
* **Hoger beroep strafrechtelijk:** De maatschappij kan zich niet verzetten tegen het aantekenen van hoger beroep door de verzekerde op strafrechtelijk gebied, maar zal de bijkomende kosten hiervoor niet dragen [56](#page=56).
* **Hoger beroep burgerrechtelijk:** De maatschappij kan de verzekerde verplichten burgerrechtelijk beroep aan te tekenen, zelfs indien dit ertoe leidt dat het Openbaar Ministerie op strafrechtelijk vlak beroep aantekent [56](#page=56).
* **Informatieplicht:** De maatschappij moet de verzekerde op de hoogte houden van ieder rechtsmiddel dat zij aanwendt [56](#page=56).
* **Niet ten laste van de maatschappij:** Dadingen met het OM, boetes en opdecimen, tezamen met de gerechtskosten in strafzaken, zijn niet ten laste van de verzekeringsmaatschappij [56](#page=56).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Motorrijtuigenverzekering | Een verplichte verzekering die de burgerlijke aansprakelijkheid dekt van de eigenaar of bestuurder van een motorrijtuig voor schade veroorzaakt aan derden. |
| WAM-wet (Wet Aansprakelijkheid Motorvoertuigen) | Een Belgische wet die een wettelijk verplichte verzekering voor burgerlijke aansprakelijkheid voor motorrijtuigen voorschrijft, met dwingend karakter en bescherming voor benadeelden. |
| BA-auto | Burgerlijke Aansprakelijkheid Auto, de wettelijk verplichte verzekering die de financiële gevolgen van schade aan derden veroorzaakt door een motorvoertuig dekt. |
| Modelovereenkomst | Een standaardpolis die minimumvoorwaarden bevat voor motorrijtuigenverzekeringen, waaraan alle verzekeraars zich moeten houden. |
| Minimumvoorwaarden | De essentiële, wettelijk vastgelegde bepalingen die een motorrijtuigenverzekeringspolis moet bevatten om aan de wettelijke vereisten te voldoen. |
| Omschreven motorrijtuig | Het specifieke motorrijtuig dat in de bijzondere voorwaarden van de verzekeringspolis is vermeld en waarvan de aansprakelijkheid gedekt is. |
| Verzekerd motorrijtuig | Het omschreven motorrijtuig, inclusief een tijdelijk vervangingsmotorrijtuig, dat onder de dekking van de polis valt. |
| Verzekeraar | De verzekeringsonderneming die de motorrijtuigenverzekering afsluit en de dekking verleent. |
| Verzekeringsnemer | De persoon die de motorrijtuigenverzekeringsovereenkomst sluit met de verzekeraar; meestal de eigenaar van het voertuig. |
| Verzekerde | Iedere persoon wiens burgerlijke aansprakelijkheid door de motorrijtuigenverzekeringsovereenkomst gedekt is. |
| Benadeelde | De persoon die schade heeft geleden door een verkeersongeval veroorzaakt door een motorrijtuig en recht heeft op schadevergoeding van de verzekeraar. |
| Schadegeval | Elk feit dat schade veroorzaakt en aanleiding kan geven tot de toepassing van de verzekeringsovereenkomst, waarbij de verzekeraar dekking dient te verlenen. |
| Verzekeringsbewijs (Groene kaart) | Het document dat de verzekeraar aflevert aan de verzekeringsnemer als bewijs van de lopende verzekering, dat ook fungeert als internationaal verzekeringsbewijs. |
| Burgerlijke aansprakelijkheid | De juridische plicht om schade die men aan anderen toebrengt te vergoeden, gebaseerd op wettelijke bepalingen zoals artikel 1382-1384 van het Burgerlijk Wetboek. |
| Causaal verband | Het verband tussen een fout en de geleden schade, dat noodzakelijk is om aansprakelijkheid te kunnen vaststellen. |
| GMWF (Gemeenschappelijk Motorwaarborgfonds) | Een fonds dat instaat voor de vergoeding van schade in specifieke gevallen waarin de reguliere verzekering niet tussenkomt, zoals bij insolvabiliteit van de verzekeraar of niet-geïdentificeerde voertuigen. |
| Regresrecht | Het recht van de verzekeraar om na het uitkeren van een schadevergoeding aan de benadeelde, de betaalde som (gedeeltelijk of volledig) terug te vorderen van de verzekerde, verzekeringsnemer of veroorzaker van het schadegeval onder bepaalde voorwaarden. |
| Verhaalsrecht | Synoniem voor regresrecht; het recht van een partij om na het voldoen van een betaling aan een derde, dit bedrag te verhalen op een andere partij. |
| Toevallig feit | Een gebeurtenis die geen specifieke schuldige aanwijst of waarbij de bestuurder van het betrokken motorrijtuig vrijuit gaat door omstandigheden buiten zijn wil om, waardoor het GMWF kan tussenkomen. |
| Diefstal (in context van GMWF) | De situatie waarbij het GMWF tussenkomt voor schade veroorzaakt door een motorrijtuig dat door diefstal, geweld of heling werd weggenomen. |
| Niet-identificatie (in context van GMWF) | Een situatie waarbij het GMWF tussenkomt voor lichamelijke schade veroorzaakt door een motorrijtuig waarvan de identiteit van het voertuig niet is vastgesteld. |
| Niet-verzekering (in context van GMWF) | Een situatie waarbij het GMWF tussenkomt voor schade veroorzaakt door een motorrijtuig waarvan de verzekeringsplicht niet werd nageleefd. |
| Tariferingsbureau | Een orgaan dat de premie en verzekeringsvoorwaarden vaststelt voor bestuurders die geen verzekering kunnen vinden op de reguliere markt, met het doel hun deelname aan het verkeer mogelijk te maken. |
Cover
WAM_-_Overzicht_verhaalsrecht.pdf
Summary
# Uitoefening van verhaal door de verzekeraar
Dit onderwerp gaat over de situaties waarin een verzekeraar na het uitkeren van schadevergoeding verhaal kan halen bij de verzekeringnemer of de verzekerde, evenals de omvang van dit verhaal.
### 1.1 Algemene principes van verhaal
De verzekeraar kan onder bepaalde omstandigheden verhaal uitoefenen op de verzekeringnemer of de verzekerde. Dit verhaal is begrensd tot de daadwerkelijke schade die de verzekeraar heeft geleden, maar nooit meer dan het bedrag dat voortvloeit uit de algemene regel van verhaal [1](#page=1).
### 1.2 Situaties waarin verhaal mogelijk is
Verschillende scenario's kunnen aanleiding geven tot verhaal door de verzekeraar:
#### 1.2.1 Schorsing wegens niet-betaling van de premie
* **Algemene regel:** Indien de premie niet wordt betaald, kan de verzekeraar verhaal uitoefenen [1](#page=1).
#### 1.2.2 Opzettelijk veroorzaakte schade
* **Verzekeringnemer:** Bij opzettelijk veroorzaakt schadegeval kan de verzekeraar verhaal uitoefenen op de verzekeringnemer [1](#page=1).
* **Verzekerde:** De verzekerde kan aansprakelijk gesteld worden als hij de auteur is van het schadegeval [1](#page=1).
#### 1.2.3 Ongevallen onder invloed
* **Ongeval in staat van dronkenschap:** De verzekeraar kan verhaal uitoefenen [1](#page=1).
* **Ongeval in vergelijkbare toestand als dronkenschap:** Ook in dit geval is verhaal mogelijk [1](#page=1).
#### 1.2.4 Misbruik van het voertuig
* **Gebruik van het voertuig bij misbruik van vertrouwen, oplichting of verduistering:** De verzekeraar kan verhaal uitoefenen [1](#page=1).
* **Deelname aan niet-toegelaten snelheidsritten, -wedstrijden e.d.:** Verhaal is mogelijk [1](#page=1).
#### 1.2.5 Niet wettelijk toegelaten bestuurder
* **Algemene regel:** Wanneer het voertuig wordt bestuurd door iemand die niet wettelijk is toegelaten, kan de verzekeraar verhaal uitoefenen [1](#page=1).
#### 1.2.6 Ontbreken van geldig keuringsbewijs
* **Algemene regel:** Indien het voertuig niet voorzien is van een geldig keuringsbewijs, is verhaal mogelijk [1](#page=1).
* **Uitzondering:** Dit geldt niet voor het traject van en naar de keuringsinstantie, mits er geen oorzakelijk verband is tussen het ontbreken van het keuringsbewijs en de schade [1](#page=1).
#### 1.2.7 Overschrijding van het aantal toegelaten personen
* **Verzekeringnemer plus verzekerde:** Zowel de verzekeringnemer als de verzekerde kunnen aangesproken worden [1](#page=1).
* **Evenredigheidsregel:** Het verhaal kan plaatsvinden volgens de evenredigheidsregel [1](#page=1).
#### 1.2.8 Vervoer van personen in strijd met wettelijke of contractuele voorwaarden
* **Verzekeringnemer plus verzekerde:** De verzekeraar kan verhaal uitoefenen op zowel de verzekeringnemer als de verzekerde [1](#page=1).
* **Totaal uitgekeerd bedrag aan vervoerde personen:** Het verhaal kan betrekking hebben op het totaalbedrag dat aan de vervoerde personen is uitgekeerd, plus de algemene regel [1](#page=1).
#### 1.2.9 Verzwijging of onjuiste melding van gegevens
* **Onopzettelijke verzwijging of onjuiste melding:** Verhaal is mogelijk voor zover dit de verzekeringnemer verweten kan worden, met een maximum van tweehonderdvijftig dollars [1](#page=1).
#### 1.2.10 Dader van het schadegeval of burgerlijk aansprakelijke
* **Algemene regel:** De dader van het schadegeval of de burgerlijk aansprakelijke kan worden aangesproken [1](#page=1).
* **Bij erkenning van aansprakelijkheid:** Dit geldt indien hij de benadeelde personen vergoed heeft [1](#page=1).
* **Wanneer dekking enkel geldt ten gunste van benadeelde personen:** Dit is van toepassing conform artikel 33 (overdracht van voertuig) [1](#page=1).
#### 1.2.11 Dader of medeplichtige van een delict
* **Verzekerde:** De verzekerde kan aangesproken worden als hij dader of medeplichtige is van een delict [1](#page=1).
#### 1.2.12 Bestuurder onder bepaalde leeftijd
* **Verzekeringnemer (via speciale clausule):** De verzekeringnemer kan, mits een speciale clausule in de polis, aansprakelijk gesteld worden voor schade veroorzaakt door een bestuurder onder een bepaalde leeftijd [1](#page=1).
#### 1.2.13 Vrijstelling wegens verzwaard risico
* **Volgens polisvoorwaarden:** De mogelijkheid tot verhaal kan afhangen van de polisvoorwaarden, zowel bij een al dan niet bij de verzekeraar geconsigneerd verzwaard risico [1](#page=1).
#### 1.2.14 Nalatigheid van de verzekerde
* **Verzekerde:** De verzekerde kan aangesproken worden als hij heeft nagelaten een bepaalde handeling binnen de voorgeschreven termijn te verrichten, tenzij hij aantoont dit zo spoedig mogelijk te hebben gedaan [1](#page=1).
### 1.3 Bescherming van de benadeelde derde
* **Belangrijke uitzondering:** De verzekeraar kan geen verhaal uitoefenen op de verzekerde die kan bewijzen dat de feiten te wijten zijn aan een andere verzekerde en dat deze zich hebben voorgedaan in strijd met zijn instructies of buiten zijn medeweten. Dit beschermt de benadeelde derde in specifieke situaties [1](#page=1).
> **Tip:** Het is cruciaal om de specifieke voorwaarden en clausules in de polis te raadplegen om de precieze reikwijdte van het verhaalrecht van de verzekeraar te begrijpen. De algemene regels bieden een kader, maar polisdetails kunnen afwijken.
---
# Bepaling van de omvang van het verhaal
Dit onderdeel beschrijft de voorwaarden en de omvang van het verhaal dat een verzekeraar kan uitoefenen, waarbij algemene regels en specifieke maximumbedragen worden uiteengezet [1](#page=1).
### 2.1 Algemene regel voor de omvang van het verhaal
De algemene regel stelt dat de omvang van het verhaal van de verzekeraar maximaal gelijk is aan de door de verzekeraar geleden schade. Er is echter een absolute limiet: het verhaal kan nooit meer bedragen dan wat de toepassing van de algemene regel oplevert [1](#page=1).
### 2.2 Specifieke situaties en maximale verhaalbedragen
De omvang van het verhaal kan variëren afhankelijk van de specifieke omstandigheden van het schadegeval.
#### 2.2.1 Onopzettelijke verzwijging of onjuiste melding van gegevens
Indien de verzekeringnemer onopzettelijk gegevens heeft verzwegen of onjuist heeft gemeld, voor zover dit hem verweten kan worden, bedraagt het verhaal een vast bedrag van 250,00 [1](#page=1).
#### 2.2.2 Opzettelijk veroorzaakt schadegeval en dronkenschap
Bij een opzettelijk veroorzaakt schadegeval is er sprake van een volledig verhaal. Hetzelfde geldt voor een ongeval dat is veroorzaakt in staat van dronkenschap of een vergelijkbare toestand [1](#page=1).
#### 2.2.3 Gebruik van het voertuig bij misbruik van vertrouwen, oplichting of verduistering
Als het voertuig werd gebruikt bij misbruik van vertrouwen, oplichting of verduistering, is de algemene regel van toepassing op de omvang van het verhaal [1](#page=1).
#### 2.2.4 Deelname aan niet toegelaten snelheidsritten, -wedstrijden e.d.
Ook bij deelname aan niet toegelaten snelheidsritten, -wedstrijden, of soortgelijke evenementen, geldt de algemene regel voor het verhaal [1](#page=1).
#### 2.2.5 Niet wettelijk toegelaten bestuurder
Wanneer het voertuig werd bestuurd door iemand die niet wettelijk toegelaten was, is de algemene regel van toepassing [1](#page=1).
#### 2.2.6 Voertuig zonder geldig keuringsbewijs
Indien het voertuig niet voorzien is van een geldig keuringsbewijs, is de algemene regel van toepassing. Een uitzondering hierop geldt voor een traject van en naar de keuringsinstantie, tenzij er geen oorzakelijk verband is [1](#page=1).
#### 2.2.7 Overschrijding van het aantal toegelaten personen
Bij overschrijding van het aantal toegelaten personen geldt een evenredigheidsregel gecombineerd met de algemene regel voor het verhaal [1](#page=1).
#### 2.2.8 Vervoer van personen in strijd met wettelijke of contractuele voorwaarden
Wanneer er personen worden vervoerd in strijd met wettelijke of contractuele voorwaarden, kan de verzekeraar verhaal uitoefenen voor het totale bedrag dat aan de vervoerde personen is uitgekeerd, naast de algemene regel [1](#page=1).
> **Tip:** Houd er rekening mee dat de verzekeraar geen verhaal kan uitoefenen op de verzekerde die aantoont dat de feiten te wijten zijn aan een andere verzekerde en dat deze feiten zich hebben voorgedaan in strijd met zijn instructies of buiten zijn medeweten [1](#page=1).
#### 2.2.9 Dader van het schadegeval of burgerlijk aansprakelijke
Wanneer de dekking enkel geldt ten gunste van benadeelde personen (bv. bij overdracht van een voertuig conform art. 33), kan de verzekeraar verhaal uitoefenen bij erkenning van aansprakelijkheid, indien hij de benadeelde personen reeds vergoed heeft. In dit geval is de algemene regel van toepassing [1](#page=1).
#### 2.2.10 Bestuurder onder bepaalde leeftijd
Indien een bestuurder onder een bepaalde leeftijd het voertuig bestuurt, kan het verhaal van de verzekeraar bepaald worden volgens de polisvoorwaarden. Dit kan ook gelden voor een verzekerde als auteur van het schadegeval [1](#page=1).
#### 2.2.11 Vrijstelling wegens verzwaard risico
Bij vrijstelling wegens verzwaard risico (ongeacht of dit risico is geconsigneerd bij de verzekeraar) is het verhaal eveneens bepaald volgens de polisvoorwaarden [1](#page=1).
#### 2.2.12 Nalaten van een voorgeschreven handeling
Wanneer de verzekerde heeft nagelaten een bepaalde handeling binnen de voorgeschreven termijn te verrichten, kan de verzekeraar verhaal uitoefenen, tenzij de verzekerde aantoont dat hij die handeling binnen de kortste keren alsnog heeft verricht. Hierbij is de verzekeringnemer het subject van het verhaal [1](#page=1).
#### 2.2.13 Specifieke clausule voor verzekeringnemer
In sommige gevallen kan de verzekeringnemer verhaalplichtig zijn via een speciale clausule in de polis [1](#page=1).
---
# Uitzonderingen en specifieke situaties voor verhaal
Dit onderdeel behandelt specifieke scenario's waarin verhaal door de verzekeraar mogelijk is of juist uitgesloten is, met aandacht voor de voorwaarden en beperkingen die hierbij gelden [1](#page=1).
### 3.1 Algemene principes van verhaal
De algemene regel is dat verhaal mogelijk is tegen de dader van het schadegeval of de burgerlijk aansprakelijke. Dit verhaal is echter beperkt tot de schade die de verzekeraar heeft geleden, en mag nooit meer bedragen dan wat de toepassing van de algemene regel oplevert. Verhaal is eveneens mogelijk tegen de verzekeringnemer en de verzekerde [1](#page=1).
### 3.2 Situaties met specifieke verhaalregels
#### 3.2.1 Schorsing wegens niet-betaling van de premie
In geval van niet-betaling van de premie kan de verzekeraar verhaal uitoefenen [1](#page=1).
#### 3.2.2 Onopzettelijke verzwijging of onjuiste melding van gegevens
Verhaal is mogelijk wanneer de verzekeringnemer onopzettelijk gegevens heeft verzwegen of onjuist heeft gemeld, voor zover dit de verzekeringnemer verweten kan worden. Het maximale verhaal hierbij is 250,00 euro [1](#page=1).
#### 3.2.3 Opzettelijk veroorzaakt schadegeval
Bij een opzettelijk veroorzaakt schadegeval is volledig verhaal mogelijk [1](#page=1).
#### 3.2.4 Ongeval in staat van dronkenschap
Wanneer een ongeval plaatsvindt in staat van dronkenschap, is verhaal mogelijk volgens de algemene regel [1](#page=1).
#### 3.2.5 Ongeval in gelijkaardige toestand als dronkenschap
Ook bij een ongeval in een gelijkaardige toestand als dronkenschap is verhaal mogelijk volgens de algemene regel [1](#page=1).
#### 3.2.6 Dader of medeplichtige van het delict
Verhaal is mogelijk tegen de dader of medeplichtige van het delict [1](#page=1).
#### 3.2.7 Gebruik van het voertuig bij misbruik van vertrouwen, oplichting of verduistering
Bij gebruik van het voertuig in geval van misbruik van vertrouwen, oplichting of verduistering, is verhaal mogelijk volgens de algemene regel [1](#page=1).
#### 3.2.8 Deelname aan niet toegelaten snelheidsritten, -wedstrijden e.d.
Deelnemers aan niet toegelaten snelheidsritten, -wedstrijden e.d. kunnen te maken krijgen met verhaal volgens de algemene regel [1](#page=1).
#### 3.2.9 Niet wettelijk toegelaten bestuurder
Indien het voertuig wordt bestuurd door een niet wettelijk toegelaten bestuurder, is verhaal mogelijk volgens de algemene regel [1](#page=1).
#### 3.2.10 Voertuig is niet voorzien van geldig keuringsbewijs
Wanneer het voertuig niet is voorzien van een geldig keuringsbewijs, is verhaal mogelijk, met uitzonderingen voor het traject van en naar de keuringsinstantie en bij ontbreken van oorzakelijk verband [1](#page=1).
#### 3.2.11 Overschrijding van het aantal toegelaten personen
Bij overschrijding van het aantal toegelaten personen geldt de evenredigheidsregel naast de algemene regel [1](#page=1).
#### 3.2.12 Vervoer van personen in strijd met wettelijke of contractuele voorwaarden
Wanneer personen worden vervoerd in strijd met wettelijke of contractuele voorwaarden, kan verhaal plaatsvinden voor het totaal uitgekeerde bedrag aan de vervoerde personen, naast de algemene regel [1](#page=1).
> **Tip:** De verzekeraar kan geen verhaal uitoefenen op de verzekerde die kan bewijzen dat de feiten te wijten zijn aan een andere verzekerde en dat deze feiten zich hebben voorgedaan in strijd met zijn instructies dan wel buiten zijn medeweten [1](#page=1).
#### 3.2.13 Verhaal ten gunste van benadeelde personen
Wanneer de dekking enkel geldt ten gunste van de benadeelde personen (zoals bij overdracht van een voertuig conform artikel 33), is verhaal mogelijk bij erkenning van aansprakelijkheid, mits de benadeelde personen vergoed zijn [1](#page=1).
#### 3.2.14 Verzekerde die heeft nagelaten een bepaalde handeling te verrichten
De verzekerde kan aansprakelijk gesteld worden als hij nagelaten heeft een bepaalde handeling binnen de voorgeschreven termijn te verrichten, tenzij hij kan aantonen dat hij de handeling binnen de kortste keren alsnog heeft verricht [1](#page=1).
#### 3.2.15 Bestuurder onder bepaalde leeftijd
Verhaal tegen een bestuurder onder een bepaalde leeftijd is mogelijk volgens de polisvoorwaarden [1](#page=1).
#### 3.2.16 Vrijstelling wegens verzwaard risico
Vrijstelling wegens een verzwaard risico (al dan niet bij de verzekeraar geconsigneerd) is geregeld volgens de polisvoorwaarden [1](#page=1).
#### 3.2.17 Verzekerde als auteur van het schadegeval
De verzekerde kan aangesproken worden als auteur van het schadegeval [1](#page=1).
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Verhaal | Het recht van een verzekeraar om een deel van de uitgekeerde schadevergoeding terug te vorderen van de verzekeringnemer of de verzekerde, onder specifieke voorwaarden zoals bepaald in de polis of de wet. |
| Verzekeringnemer | De natuurlijke of rechtspersoon die met de verzekeraar een verzekeringsovereenkomst sluit en de premie betaalt, vaak met het oog op het verzekeren van eigen belangen. |
| Verzekerde | De persoon of het goed waarop de verzekeringsovereenkomst betrekking heeft en ten behoeve van wie de verzekering is afgesloten. |
| Schadegeval | Een gebeurtenis die leidt tot schade die gedekt is onder de verzekeringsovereenkomst, waardoor de verzekeraar tot uitkering kan worden verplicht. |
| Premie | Het bedrag dat de verzekeringnemer periodiek betaalt aan de verzekeraar voor de dekkingsgarantie die de verzekeraar biedt. |
| Opzettelijk veroorzaakt schadegeval | Een schadegeval dat door de verzekeringnemer of de verzekerde met opzet is teweeggebracht, wat doorgaans leidt tot het vervallen van de verzekeringsdekking en de mogelijkheid tot verhaal. |
| Dronkenschap | De toestand van iemand die onder invloed is van alcohol of verdovende middelen, zodanig dat het de rijvaardigheid of het gedrag beïnvloedt, wat kan leiden tot verhaal door de verzekeraar bij een daaruit voortvloeiend schadegeval. |
| Burgerlijk aansprakelijke | Degene die wettelijk verplicht is de schade te vergoeden die hij aan een ander heeft toegebracht, voortvloeiend uit een onrechtmatige daad. |
| Keuringsbewijs | Een officieel document dat aantoont dat een voertuig voldoet aan de wettelijke veiligheids- en milieuvoorschriften na een technische keuring. |
| Benadeelde personen | Personen die rechtstreeks schade hebben geleden als gevolg van een gebeurtenis en daarom aanspraak kunnen maken op een vergoeding. |
Cover
محاضرات في القانون المدني، مصادر الالتزام (زكري إيمان).pdf
Summary
# ماهية الالتزام وتقسيماته
يتناول هذا الموضوع مفهوم الالتزام بشكل عام، خصائصه، وأهميته، بالإضافة إلى تقسيماته المختلفة حسب مصدره ومحله.
### 1. مفهوم الالتزام وأهميته
#### 1.1 تعريف الالتزام وأهميته
الالتزام هو رابطة قانونية بين شخصين أو أكثر، بمقتضاها يلزم شخص (المدين) بأداء معين تجاه شخص آخر (الدائن). أهمية الالتزام تكمن في كونه العمود الفقري للعلاقات القانونية، حيث يضمن استقرار المعاملات ويحمي الحقوق [11](#page=11) [7](#page=7) [8](#page=8).
#### 1.1.1 التعريف الفقهي للالتزام
عرف الفقه الالتزام بأنه تعلق ذمة شخص (المدين) بذمة شخص آخر (الدائن) بأداء معين، سواء كان عملاً أو امتناعاً عن عمل. وقد انقسم الفقه إلى اتجاهين [7](#page=7) [8](#page=8):
* **الاتجاه الشخصي:** يركز على شخص المدين الذي يلتزم تجاه الدائن [9](#page=9).
* **الاتجاه المادي:** يركز على محل الالتزام، أي الأداء الذي يقدمه المدين للدائن [9](#page=9).
**Tip:** الالتزام له جانب مادي (الأداء) وجانب قانوني (الارتباط بين الذمم).
#### 1.1.2 مفهوم الالتزام في القانون المدني
عرف القانون المدني، من خلال المادة 54، العقد بأنه اتفاق يلتزم بمقتضاه شخص أو أكثر بأن يعطي أو يفعل أو لا يفعل شيئاً ما. الالتزام هو أساس هذه الروابط القانونية [10](#page=10) [9](#page=9).
#### 1.1.3 أهمية الالتزام
يعد الالتزام ركناً أساسياً في القانون الخاص بشكل عام، والقانون المدني بشكل خاص. فهو يحكم العلاقات بين الأفراد ويضمن استقرارها، ويشكل أساساً للحقوق الشخصية التي لا تقوم إلا من خلال الالتزامات [11](#page=11).
#### 1.1.4 تطور نظرية الالتزام
مرت نظرية الالتزام بتطور عبر التاريخ، بدءاً من القانون الروماني الذي ربط الالتزام بالجسد، ثم تطورت لتشمل العلاقات القانونية بشكل أوسع، متأثرة بالفقه الإسلامي والقوانين الحديثة [12](#page=12).
#### 1.2 خصائص الالتزام
يتمتع الالتزام بعدة خصائص أساسية تميزه عن غيره من العلاقات القانونية [12](#page=12):
* **النسبية:** الالتزام ينسب فقط إلى طرفيه (المدين والدائن)، ولا يمتد إلى الغير إلا في حالات استثنائية [13](#page=13).
* **المالية:** غالباً ما يكون محل الالتزام مبلغاً من المال أو قابلاً للتقييم المالي، مما يجعله ذا طبيعة مالية [13](#page=13).
* **الاختلاف:** قد يكون الالتزام متعلقاً بتسليم شيء، أو القيام بعمل، أو الامتناع عن عمل، مما يعكس طبيعته المتنوعة [13](#page=13).
#### 1.3 تقسيمات الالتزام
يمكن تقسيم الالتزامات من عدة جوانب، أبرزها حسب مصدرها وحسب محلها [14](#page=14).
##### 1.3.1 تقسيم الالتزام حسب المصدر
تتمثل أهم التقسيمات للالتزام حسب مصدره فيما يلي:
* **التقسيم التقليدي:**
* **الالتزامات التعاقدية:** تنشأ عن اتفاق الإرادتين (العقد) [14](#page=14).
* **الالتزامات غير التعاقدية (التقصيرية):** تنشأ عن أفعال صادرة عن إرادة المنفرد أو عن أفعال مادية يترتب عليها التزام قانوني [14](#page=14) [15](#page=15).
* **التقسيمات في القانون المدني:**
* **الالتزامات التي تنشأ عن القانون مباشرة:** وهي الالتزامات التي يقررها القانون دون الحاجة إلى تصرف قانوني، مثل الالتزام بالنفقة على الأقارب [15](#page=15).
* **الالتزامات التي تنشأ عن التصرفات الإرادية:** وهي تلك التي تنشأ عن إرادة الأفراد، كالعقود والتصرفات الانفرادية.
* **الالتزامات التي تنشأ عن الأفعال الواقعية:** وهي الالتزامات التي تترتب على أفعال مادية لا تستهدف إحداث آثار قانونية، كدفع تعويض عن ضرر [15](#page=15).
##### 1.3.2 تقسيم الالتزام حسب المحل
يمكن تقسيم الالتزام حسب محله إلى:
* **التقسيم التقليدي:**
* **الالتزام بالقيام بعمل:** يلزم المدين بأن يؤدي نشاطاً معيناً للدائن (مثل تسليم بضاعة) [16](#page=16).
* **الالتزام بالامتناع عن عمل:** يلزم المدين بالامتناع عن القيام بعمل معين (مثل عدم مزاحمة الغير في نشاطه) [16](#page=16).
* **الالتزام بإعطاء شيء:** وهو ما يقابل الالتزام بتسليم الشيء، وغالباً ما يكون متمثلاً في نقل ملكية الشيء [16](#page=16).
* **التقسيم الحديث:**
* **الالتزام بالقيام بعمل:** وهو التزام ببذل نشاط معين، وقد يكون محل الالتزام نتيجة معينة أو مجرد بذل عناية [17](#page=17).
* **الالتزام بنتيجة:** يلتزم المدين بتحقيق نتيجة معينة، وإلا اعتبر مخلاً بالتزامه [17](#page=17).
**Tip:** الفرق بين التزام ببذل عناية والتزام بنتيجة يكمن في عبء الإثبات. في التزام النتيجة، يقع على المدين إثبات تحقيق النتيجة، بينما في التزام العناية، يثبت الدائن إهمال المدين.
#### 1.4 تقسيم العقود (ضمن سياق تقسيم الالتزامات)
يشكل العقد المصدر الإرادي الرئيسي للالتزام، وقد قسم المشرع والفقه العقود بناءً على معايير مختلفة [17](#page=17) [18](#page=18):
##### 1.4.1 التقسيم التشريعي للعقود
* **العقود المتخالفة والعقود الزمنية:**
* **العقد المتخالف (Contrat Synallagmatique):** ينشئ التزامات متقابلة على عاتق طرفيه [25](#page=25).
* **العقد الزمني (Contrat Unilatéral):** ينشئ التزامات على عاتق طرف واحد فقط [25](#page=25).
* **العقود المسماة وغير المسماة:**
* **العقود المسماة:** التي نظمها القانون بشكل خاص، مثل البيع والإيجار [26](#page=26).
* **العقود غير المسماة:** التي لم ينظمها القانون، وتخضع للقواعد العامة للعقود [26](#page=26).
* **عقود المعاوضة وعقود التبرع:**
* **عقود المعاوضة:** يكون فيها كل متعاقد يأخذ مقابلاً لما يعطي [28](#page=28).
* **عقود التبرع:** يكون فيها المتعاقد يعطي دون مقابل [28](#page=28).
* **عقود الرضى والعقود الشكلية:**
* **عقود الرضى:** تنعقد بمجرد تراضي الطرفين [27](#page=27).
* **العقود الشكلية:** تتطلب شكلاً معيناً لانعقادها، كالكتابة [27](#page=27).
* **عقود التنفيذ الفوري وعقود التنفيذ الزمني:**
* **عقود التنفيذ الفوري:** ينفذ فيها الالتزام دفعة واحدة [28](#page=28).
* **عقود التنفيذ الزمني:** ينفذ فيها الالتزام على فترات [28](#page=28).
* **عقود الإذعان:** يتميز فيها أحد الطرفين بمركز أقوى، ويفرض شروطه على الطرف الآخر [29](#page=29).
##### 1.4.2 التقسيم الفقهي للعقود
* **العقود المسماة وغير المسماة:** كما ذكر سابقاً، استناداً إلى تنظيم القانون لها.
* **عقود الرضى والعقود الشكلية:** استناداً إلى شكل انعقادها.
* **عقود فورية وعقود زمنية:** استناداً إلى طريقة تنفيذ الالتزامات.
* **عقود ملزمة للجانبين وعقود ملزمة لجانب واحد:** استناداً إلى أثرها على أطراف العقد.
* **عقود المعاوضة والتبرع:** استناداً إلى المقابل في العقد.
* **عقود الغرر (المخاطرة):** وهي العقود التي تتوقف آثارها على وقوع حدث مستقبلي وغير مؤكد [30](#page=30).
* **العقود غير المسماة:** وهي التي لم ينظمها القانون، مثل عقود البيع الإلكتروني [31](#page=31).
##### 1.4.3 صور خاصة للتراضي
* **النيابة في التعاقد:** ينوب شخص عن آخر في إبرام عقد، وتنعقد الآثار القانونية بين الأصيل والمتعاقد الآخر [56](#page=56).
* **الوعد بالتعاقد:** وهو اتفاق يلتزم بمقتضاه أحد الطرفين بإبرام عقد نهائي في المستقبل [63](#page=63).
* **الوعد بالتعاقد:** يتضمن وعداً بإبرام عقد معين، ويكون ملزماً إذا كان محدداً وواضحاً [63](#page=63).
#### 2. أركان العقد
تتمثل أركان العقد الأساسية في التراضي، والمحل، والسبب [37](#page=37).
##### 2.1 ركن الرضى
الرضى هو جوهر العقد، ويتمثل في توافق إرادتين على إحداث أثر قانوني. يجب أن يكون الرضى صحيحاً وخالياً من العيوب [38](#page=38) [40](#page=40).
#### 2.1.1 مفهوم الرضى في العقد
يعتبر الرضى أساس تكوين العقد، وهو عبارة عن توافق إرادتين على إحداث أثر قانوني. تطور مفهوم الرضى ليشمل الإرادة الصريحة والضمنية، وقد تأثر المشرع الفرنسي في هذا الجانب، ثم انتقل هذا المفهوم إلى القوانين الأخرى [38](#page=38) [41](#page=41).
**Tip:** الإرادة الصريحة تكون باللفظ أو الكتابة، بينما الإرادة الضمنية تستخلص من القرائن والأفعال.
#### 2.1.2 وجود الإرادة
يجب أن تكون الإرادة موجودة وصحيحة، وقد أجاز القانون التعبير عنها باللفظ أو الكتابة أو بالإشارة، أو بالسكوت في بعض الحالات [43](#page=43) [44](#page=44).
#### 2.1.3 تطابق الإرادتين
يتحقق تطابق الإرادتين عندما تتطابق إرادة الموجب مع إرادة الموجب له، سواء كان ذلك بشكل مباشر أو غير مباشر [49](#page=49).
#### 2.1.4 صور خاصة للتراضي
* **النيابة في التعاقد:** ينوب شخص عن آخر في التعاقد، وتسري آثار العقد على الأصيل [56](#page=56).
* **الإيجاب والإيجاب:** يتمثل في عرض موجب، ويقابله قبول من الطرف الآخر [57](#page=57).
* **آثار التعبير عن الإرادة:** يجب أن يكون التعبير عن الإرادة صحيحاً وخالياً من العيوب.
* **البيع والشراء:** عقد البيع هو عقد رضائي ينعقد بمجرد تراضي طرفيه على المبيع والثمن [62](#page=62).
#### 2.2 المحل
المحل هو موضوع الالتزام، وهو الأداء الذي يلتزم به المدين. يجب أن يكون المحل معيناً أو قابلاً للتعيين، وأن يكون ممكناً، ومشروعاً، وموجوداً أو قابلاً للوجود [43](#page=43).
#### 2.3 السبب
السبب هو الباعث الدافع إلى الالتزام، ويجب أن يكون مشروعاً وأن لا يخالف النظام العام أو الآداب [43](#page=43).
---
# ماهية التصرف القانوني
يستعرض هذا الموضوع مفهوم التصرف القانوني، سواء كان بإرادة منفردة أو بإرادتين، مع التركيز على أحكامه وتطبيقاته المختلفة [18](#page=18).
### 2.1 مفهوم التصرف القانوني
التصرف القانوني هو تعبير عن إرادة تهدف إلى إحداث أثر قانوني. يتكون التصرف القانوني من جانب واحد أو من جانبين (اتفاق) [19](#page=19).
#### 2.1.1 التصرف القانوني من جانب واحد
هو تصرف قانوني ينتج أثره بمجرد صدور الإرادة المنفردة، دون الحاجة لقبول شخص آخر [20](#page=20).
##### 2.1.1.1 الوعْد بالجائزة
يُعد الوعد بالجائزة من أهم تطبيقات التصرف القانوني بإرادة منفردة. وهو وعد صادر عن شخص تجاه جمهور، يلتزم بموجبه بمنح جائزة لمن يقوم بعمل معين أو يصل إلى نتيجة محددة [20](#page=20).
* **أحكام الوعد بالجائزة:**
* يصبح الوعد ملزمًا بمجرد صدوره، ولا يتوقف نفاذه على قبول شخص محدد [21](#page=21).
* إذا لم يتم تحديد أجل للوعد، يبقى ملزمًا حتى يتم الإعلان عن سحبه أو انتهاء الغرض منه [21](#page=21).
* في حال تحديد أجل، يجب على الواعد الالتزام بالوعد خلال هذا الأجل [21](#page=21).
* إذا أمكن تحقيق الجائزة، يصبح الواعد ملزمًا بمنحها للشخص المستحق [21](#page=21).
##### 2.1.1.2 تطبيقات أخرى للتصرف القانوني بإرادة منفردة
* **العقد القابل للإجازة:** يخول القانون لشخص حق إجازة تصرف قانوني صحيح ولكنه قابل للإبطال [22](#page=22).
* **الوصية:** وهي تصرف قانوني مسبب يقتضي ملكية شيء ما، وتُعطى بعد الوفاة [22](#page=22).
* **الوقف:** وهو تصرف قانوني يهدف إلى تخصيص مال معين لمنفعة عامة [22](#page=22).
* **التصرف بإرادة منفردة لإنشاء الالتزام:** مثل الإقرار بالدين [22](#page=22).
#### 2.1.2 التصرف القانوني من جانبين (العقد)
العقد هو اتفاق بين شخصين أو أكثر لإنشاء التزامات قانونية [23](#page=23).
##### 2.1.2.1 مفهوم العقد وتمييزه عما يشابهه
* **تعريف العقد:** العقد هو اتفاق بين شخصين أو أكثر، يهدف إلى إنشاء أو تعديل أو نقل أو إنهاء التزامات قانونية [23](#page=23) [24](#page=24).
* **الفرق بين العقد والاتفاق:** الاتفاق أوسع نطاقاً من العقد، حيث يشمل كل توافق على إحداث آثار قانونية، بينما العقد هو اتفاق يهدف تحديداً إلى إنشاء أو تعديل أو نقل أو إنهاء التزامات قانونية [23](#page=23).
* **الفرق بين العقد والالتزام:** العقد هو مصدر الالتزام، أما الالتزام فهو أثر قانوني يترتب على العقد [24](#page=24).
* **الفرق بين العقد والتصرف التنظيمي:** التصرف التنظيمي هو اتفاق لا يهدف إلى إنشاء التزامات قانونية بالمعنى المباشر، بل ينظم علاقة بين الأطراف (مثل العقود الإدارية) [25](#page=25).
##### 2.1.2.2 تقسيمات العقود
ينقسم العقد إلى عدة تقسيمات منها التشريعي والفقهي:
###### 2.1.2.2.1 التقسيم التشريعي للعقود
* **العقود الملزمة للجانبين والعقود الملزمة لجانب واحد:**
* **العقود الملزمة للجانبين:** تنشئ التزامات متقابلة على عاتق كل طرف، مثل عقد البيع [26](#page=26).
* **العقود الملزمة لجانب واحد:** تنشئ التزامات على عاتق طرف واحد فقط، مثل عقد الهبة [26](#page=26).
* **العقود شبه الملزمة للجانبين:** هي عقود ملزمة لجانب واحد في الأصل، ولكنها قد تنشئ التزامات على الطرف الآخر في ظروف معينة (مثل عقد الإيجار الذي قد ينشئ التزامات على المؤجر لصيانة العقار) [26](#page=26).
* **عقود المعاوضة وعقود التبرع:**
* **عقود المعاوضة:** كل طرف يأخذ مقابل ما يعطي، مثل عقد البيع [28](#page=28).
* **عقود التبرع:** أحد الطرفين يعطي دون مقابل، مثل عقد الهبة [28](#page=28).
* **عقود العوض وعقود الغرم:**
* **عقود العوض:** هي عقود معاوضة [28](#page=28).
* **عقود الغرم (أو عقود احتمالية):** هي عقود قد يكسب فيها أحد الطرفين أو يخسر، ويعتمد ذلك على وقوع حدث مستقبلي غير مؤكد، مثل عقد التأمين [28](#page=28).
* **عقود محددة وعقود احتمالية:**
* **العقود المحددة:** يكون فيها أداء كل طرف معروفًا وقت العقد [30](#page=30).
* **العقود الاحتمالية:** يعتمد فيها وقوع النفع أو الخسارة على حدث مستقبلي غير مؤكد [30](#page=30).
* **العقود الرضائية، العقود الشكلية، والعقود العينية:**
* **العقود الرضائية:** تنعقد بمجرد تراضي الطرفين، مثل عقد البيع [33](#page=33).
* **العقود الشكلية:** تتطلب شكلاً معينًا لانعقادها (مثل التسجيل الرسمي)، مثل عقود بيع العقارات [33](#page=33).
* **العقود العينية:** تنعقد بتسليم الشيء محل العقد، مثل عقد الوديعة [33](#page=33).
* **عقود فورية التنفيذ وعقود زمنية:**
* **عقود فورية التنفيذ:** يتم تنفيذ التزاماتها دفعة واحدة [34](#page=34).
* **عقود زمنية:** يستمر تنفيذ التزاماتها لفترة زمنية [34](#page=34).
* **عقود التراضي وعقود الإذعان:**
* **عقود التراضي:** يكون فيها للأطراف حرية التفاوض [35](#page=35).
* **عقود الإذعان:** يكون فيها أحد الطرفين في وضع أقوى ويفرض شروطه على الطرف الآخر، مثل عقود الخدمات العامة [35](#page=35).
* **عقود فورية التنفيذ وعقود استمرارية:**
* **عقود فورية التنفيذ:** لا يعتد فيها بإرادة المتعاقد في تحديد وقت التنفيذ [37](#page=37).
* **عقود الاستمرارية:** تنشئ التزامات مستمرة، ويعتد فيها بإرادة المتعاقد [37](#page=37).
* **عقود ملزمة للجانبين وعقود غير ملزمة للجانبين:**
* **عقود ملزمة للجانبين:** مثل عقود البيع [37](#page=37).
* **عقود غير ملزمة للجانبين:** مثل عقود الإذعان [37](#page=37).
* **عقود البيع الإلكتروني:** تمثل شكلاً حديثًا للعقود، وتتطلب آليات خاصة للإثبات [38](#page=38).
###### 2.1.2.2.2 التقسيم الفقهي للعقود
* **العقود المسماة والعقود غير المسماة:**
* **العقود المسماة:** هي عقود وضع لها القانون أحكامًا خاصة (مثل البيع، الإيجار) [32](#page=32).
* **العقود غير المسماة:** هي عقود لم يضع لها القانون أحكامًا خاصة، وتخضع للقواعد العامة للعقود [32](#page=32).
* **عقود فورية التنفيذ وعقود مدة:**
* **عقود فورية التنفيذ:** يكون تنفيذها دفعة واحدة [34](#page=34).
* **عقود مدة:** يستمر تنفيذها لفترة زمنية [34](#page=34).
* **التراضي وتطابقه:**
* **التراضي:** هو عنصر أساسي لانعقاد العقد، ويعبر عن تطابق إرادتي المتعاقدين [40](#page=40).
* **صور التراضي:** يتم التعبير عن الإرادة باللفظ أو الكتابة أو الإشارة المفهومة أو السلوك المادي [41](#page=41).
* **تطابق الإرادتين:** يتحقق عندما تتطابق الإيجاب مع القبول [49](#page=49).
### 2.2 أركان التصرف القانوني
يتكون التصرف القانوني من أركان أساسية هي: الرضا، المحل، والسبب [40](#page=40).
#### 2.2.1 ركن الرضا
الرضا هو توافق إرادتي الطرفين على إحداث أثر قانوني [40](#page=40).
##### 2.2.1.1 تعريف ركن الرضا وتطوره
يُعتبر الرضا أساس التصرف القانوني، ولا ينتج التصرف أثاره إلا بوجود رضا صحيح [41](#page=41).
* **تاريخ تطور الرضا:** تطور مفهوم الرضا من مجرد التعبير الظاهري للإرادة إلى الاعتداد بالإرادة الباطنة، مع مراعاة وسائل الإثبات [41](#page=41).
##### 2.2.1.2 وجود الإرادة
تُعد الإرادة ركنًا أساسيًا لوجود التصرف القانوني [44](#page=44).
* **التعبير عن الإرادة:**
* **التعبير الصريح:** يتم باللفظ أو الكتابة [44](#page=44).
* **التعبير الضمني:** يستنتج من السلوك المادي [44](#page=44).
* **التعبير بالإشارة:** مقبول في بعض الحالات [44](#page=44).
* **آثار التعبير عن الإرادة:**
* **التعبير الصريح:** يعتبر كافيًا لانعقاد التصرف القانوني [48](#page=48).
* **التعبير الضمني:** قد لا يكفي وحده في بعض الحالات، ويتطلب الاستدلال عليه [48](#page=48).
##### 2.2.1.3 تطابق الإرادتين
يتطلب انعقاد العقد تطابق إرادتي الطرفين، وذلك من خلال الإيجاب والقبول [49](#page=49).
* **الإيجاب:** هو عرض صادر من شخص لإبرام عقد معين [49](#page=49).
* **القبول:** هو موافقة على الإيجاب [49](#page=49).
* **آثار عدم التطابق:** قد يؤدي عدم تطابق الإيجاب والقبول إلى بطلان العقد [50](#page=50).
##### 2.2.1.4 زمان ومكان تطابق الإرادتين
* **حالة الحضور:** ينعقد العقد وقت توافق الإرادتين [54](#page=54).
* **حالة الغياب:** ينعقد العقد وقت وصول القبول إلى الموجب [54](#page=54).
* **التراضي بالإلكترونيات:** يتطلب قواعد خاصة لتحديد زمان ومكان انعقاد العقد [55](#page=55).
#### 2.2.2 النيابة في التعاقد
يجوز للشخص أن يتعاقد عن طريق وكيل، سواء كان وكيلاً متفقاً عليه أو وكيلاً قانونياً [56](#page=56).
* **أحكام النيابة:**
* **الوكالة الاتفاقية:** تعتمد على اتفاق بين الأصيل والوكيل [57](#page=57).
* **الوكالة القانونية:** تنشأ بقوة القانون (مثل ولاية الأب على أولاده) [57](#page=57).
* **آثار النيابة:** آثار العقد تنصرف إلى الأصيل، ما لم ينص القانون على غير ذلك [58](#page=58).
---
# أركان العقد
تُعد أركان العقد هي العناصر الأساسية التي لا يصح العقد إلا بوجودها، وتشمل الرضا، والمحل، والسبب، ويؤدي غياب أي من هذه الأركان أو اختلالها إلى بطلان العقد [37](#page=37).
### 3.1 ركن الرضا
الرضا هو تطابق إرادتين أو أكثر على إحداث أثر قانوني ، وهو جوهر العقد وأساس تكوينه. ويعبر عنه بإيجاب أو قبول [39](#page=39) [40](#page=40).
#### 3.1.1 مفهوم الرضى وتطوره
يُعد الرضا ركناً أساسياً للعقد، وهو لا يقف عند حد الاتفاق بل يمتد ليشمل توافق الإرادتين على إحداث الأثر القانوني. تطور مفهوم الرضا عبر التاريخ، حيث كان في البداية يعتمد على شكلية معينة، ثم انتقل إلى فكرة الإرادة الداخلية، وأخيراً أصبح يرتكز على الإرادة الظاهرة التي تتجلى في التعبير [40](#page=40) [41](#page=41).
#### 3.1.2 وجود الإرادة
وجود الإرادة شرط أساسي لصحة العقد، فلا يكفي مجرد صدور الرضا من جانب واحد، بل يجب أن تتجه الإرادتان نحو إحداث الأثر القانوني [42](#page=42).
* **التعبير عن الإرادة:** يتم التعبير عن الإرادة بشكل صريح أو ضمني [42](#page=42).
* **التعبير الصريح:** يتم عن طريق اللفظ أو الكتابة أو أي إشارة واضحة تدل على الإرادة [43](#page=43).
* **التعبير الضمني:** يتم عن طريق سلوك يدل بشكل مباشر على الإرادة، ولا يشترط أن يكون هذا السلوك لا لبس فيه [43](#page=43).
* **حالات خاصة في التعبير عن الإرادة:**
* **التعبير الضمني في العقود الملزمة للجانبين:** يجوز التعبير عن الإرادة ضمناً في العقود الملزمة للجانبين إذا كانت طبيعة العقد تقتضي ذلك [43](#page=43).
* **التعبير الضمني في العقود الملزمة لجانب واحد:** يجوز التعبير عن الإرادة ضمناً في العقود الملزمة لجانب واحد إذا كانت طبيعة العقد تسمح بذلك [44](#page=44).
* **الكاتب أو الرقمي:** يخضع الإثبات بالكتابة في الشكل الإلكتروني لنفس القواعد المطبقة على الإثبات بالكتابة الورقية، بشرط التأكد من هوية المصدر وسلامة البيانات [38](#page=38).
* **تطابق الإرادتين:** يجب أن تتطابق الإرادتان فيما يتعلق بالعناصر الجوهرية للعقد [47](#page=47).
* **الإيجاب:** هو التعبير عن إرادة المتعاقد الأقوى، وقد يكون صريحاً أو ضمنياً [48](#page=48).
* **القبول:** هو موافقة إرادة الموجّه إليه على إيجاب الموجّه، وقد يكون صريحاً أو ضمنياً [49](#page=49).
* **تطابق الإيجاب والقبول:** يجب أن يكون القبول مطابقاً للإيجاب، وفي حال وجود اختلاف، يصبح القبول بمثابة رفض للإيجاب الأصلي [50](#page=50).
* **أثر الإيجاب والقبول:** يترتب على تطابق الإيجاب والقبول نشوء العقد [51](#page=51).
* **زمان ومكان تطابق الإرادتين:** يحدد القانون زمان ومكان انعقاد العقد بين المتعاقدين الغائبين [52](#page=52).
* **المتعاقد الحاضر:** ينعقد العقد في مجلس العقد [52](#page=52).
* **المتعاقد الغائب:** ينعقد العقد في الزمان والمكان الذي يصله فيه القبول [52](#page=52).
* **العقد بالإنابة (النيابة في التعاقد):** يجوز للشخص أن يتعاقد عن طريق وكيل أو ممثل قانوني، حيث تنصرف آثار العقد إلى الأصيل [56](#page=56).
* **صور النيابة:**
* **النيابة الاتفاقية:** تنشأ عن اتفاق بين الأصيل والوكيل [56](#page=56).
* **النيابة القانونية:** تنشأ بموجب نص قانوني (مثل الولي أو الوصي) [57](#page=57).
* **النيابة القضائية:** ينص القانون على حالات يعين فيها القاضي نائباً [57](#page=57).
* **آثار النيابة:** تنصرف آثار العقد إلى الأصيل [58](#page=58).
* **الوعد بالتعاقد:** هو اتفاق يلتزم بموجبه الطرفان أو أحدهما بإبرام عقد معين في المستقبل، ولا ينشئ العقد النهائي إلا عند توافر شروطه [63](#page=63).
#### 3.1.3 صحة التراضي
لا يصح الرضا إذا كان مشوباً بعيب من عيوب الإرادة، مثل الغلط، التدليس، الإكراه، والاستغلال [67](#page=67).
* **الغلط:** هو انحراف في الإدراك يقع فيه المتعاقد، ويكون سبباً لبطلان العقد إذا كان جوهرياً ويشترط فيه أن يكون المتعاقد قد وقع فيه بناءً على صفة أساسية في محل العقد أو في شخص المتعاقد الآخر، أو كان الغلط جوهرياً [68](#page=68) [69](#page=69) [70](#page=70).
* **شروط الغلط:**
* **كون الغلط حادثاً:** يجب أن يقع الغلط أثناء إبرام العقد [68](#page=68).
* **كون الغلط جوهرياً:** يجب أن يكون الغلط مؤثراً في إرادة المتعاقد، بحيث لولاه لما أبرم العقد [68](#page=68).
* **حالات الغلط الجوهري:**
* الغلط في صفة جوهرية في المحل [68](#page=68).
* الغلط في شخص المتعاقد الآخر إذا كانت شخصيته محل اعتبار في العقد [69](#page=69).
* **حالات أخرى للغلط لم ترد في القانون المدني:**
* الغلط في الصفة الجوهرية أو في قيمة الشيء [70](#page=70).
* الغلط في القانون [70](#page=70).
* **إثبات الغلط:** يتم إثبات الغلط بكافة وسائل الإثبات [71](#page=71).
* **التدليس:** هو استخدام طرق احتيالية أو قول أو كتمان الغرض منه خداع المتعاقد الآخر لحمله على التعاقد [72](#page=72).
* **عناصر التدليس:**
* **الاستعمال الاحتيالي:** هو استخدام طرق احتيالية مادية أو معنوية [72](#page=72).
* **وقوع الغلط:** يجب أن يؤدي التدليس إلى وقوع غلط لدى المتعاقد [73](#page=73).
* **شروط التدليس:**
* **كون التدليس صادراً من المتعاقد الآخر أو بعلمه:** إذا كان صادراً من الغير، لا يكون العقد قابلاً للإبطال إلا إذا علم به المتعاقد الآخر [73](#page=73).
* **التدليس الصادر من الغير:** إذا كان التدليس صادراً من الغير، لا يؤثر على صحة العقد إلا إذا علم به المتعاقد الآخر [73](#page=73).
* **إثبات التدليس:** يتم إثبات التدليس بكافة وسائل الإثبات [74](#page=74).
* **الإكراه:** هو ضغط غير مشروع على إرادة المتعاقد لحمله على التعاقد [75](#page=75).
* **عناصر الإكراه:**
* **كون الإكراه باعثاً على التعاقد:** يجب أن يكون الإكراه هو الدافع المباشر للتعاقد [75](#page=75).
* **كون الإكراه مشروعاً أو غير مشروع:** يصح الإكراه إذا كان مشروعاً، ولكن إذا كان غير مشروع، فإنه يعيب الرضا [75](#page=75).
* **شروط الإكراه:**
* **كون الإكراه مشروعاً:** يجب أن يكون الإكراه قائماً على سبب مشروع [76](#page=76).
* **كون الإكراه مؤثراً:** يجب أن يكون الإكراه مؤثراً في المتعاقد، بحيث يخشى من إضرار جسيم به أو بأقاربه [76](#page=76).
* **الإكراه والنفوذ الأدبي:** يعتبر النفوذ الأدبي إكراهاً إذا استغل المتعاقد حاجة الآخر أو ضعفه لفرض التزامات غير متكافئة [77](#page=77).
* **إثبات الإكراه:** يتم إثبات الإكراه بكافة وسائل الإثبات [77](#page=77).
* **الاستغلال:** هو استغلال المتعاقد حاجة الآخر أو ضعفه للحصول على مزية غير متكافئة [78](#page=78).
* **شروط الاستغلال:**
* **وجود حاجة أو ضعف لدى أحد المتعاقدين:** يجب أن يكون أحد الطرفين في حالة استغلال أو ضعف [80](#page=80).
* **استغلال المتعاقد الآخر لهذه الحالة:** يجب أن يكون الطرف الآخر قد استغل هذا الضعف [80](#page=80).
* **وجودفاوت كبير بين الأداءات:** يجب أن يكون هناكفاوت واضح بين ما قدمه كل طرف [80](#page=80).
* **آثار الاستغلال:** يجوز للقاضي إما إنقاص الالتزام المبالغ فيه أو إبطال العقد [82](#page=82).
* **الغبن:** هو عدم التكافؤ بين الأداءات في العقد، ولا يؤثر على صحة العقد إلا إذا كان فاحشاً [82](#page=82).
* **شروط الغبن:**
* **وجودفاوت كبير في الأداءات:** يجب أن يكون هناك تفاوتاً واضحاً في قيمة الأداءات [83](#page=83).
* **وقوع الغبن وقت إبرام العقد:** يجب أن يقع الغبن وقت إبرام العقد [83](#page=83).
* **آثار الغبن:** يجوز للقاضي إما إنقاص الالتزام المبالغ فيه أو إبطال العقد [83](#page=83).
### 3.2 ركن المحل
المحل هو الأداء الذي يلتزم به كل متعاقد، سواء كان ذلك بإعطاء شيء، أو القيام بعمل، أو الامتناع عن عمل [83](#page=83).
#### 3.2.1 وجود المحل وتعيينه
يجب أن يكون محل العقد موجوداً أو قابلاً للوجود، وأن يكون معيناً أو قابلاً للتعيين [84](#page=84).
* **أن يكون المحل موجوداً وممكناً:** يجب أن يكون المحل موجوداً وقت إبرام العقد أو أن يكون ممكناً في المستقبل [84](#page=84).
* **وجود المحل:** يجب أن يكون الشيء محل العقد موجوداً بذاته أو قابلاً للوجود [85](#page=85).
* **إمكانية المحل:** يجب أن يكون المحل ممكناً، فلا يجوز أن يكون مستحيلاً [85](#page=85).
* **أن يكون المحل معيناً أو قابلاً للتعيين:** يجب أن يكون محل العقد معيناً تعييناً نافياً للجهالة [86](#page=86).
#### 3.2.2 مشروعية المحل وعدم مخالفته للنظام العام والآداب العامة
يجب أن يكون محل العقد مشروعاً، وألا يخالف النظام العام أو الآداب العامة [87](#page=87).
### 3.3 ركن السبب
السبب هو الباعث الدافع للمتعاقد على الالتزام [88](#page=88).
#### 3.3.1 السبب الموضوعي والسبب الشخصي
* **السبب القصدى أو السبب الموضوعي:** هو الغرض المباشر الذي يقصده كل متعاقد من العقد [89](#page=89).
* **السبب الباعث أو السبب الشخصي:** هو الباعث الدافع للتعاقد، وهو ما يحفز المتعاقد على إبرام العقد [89](#page=89).
#### 3.3.2 شروط السبب
يجب أن يكون السبب موجوداً ومشروعاً، وألا يخالف النظام العام أو الآداب العامة [90](#page=90).
#### 3.3.3 إثبات السبب
يتم إثبات السبب بكافة وسائل الإثبات، ويمكن للقاضي أن يستنتجه من ظروف الدعوى [91](#page=91).
---
# آثار العقد والاخلال به
يبحث هذا الموضوع في الآثار المترتبة على انعقاد العقد، وكذلك الآثار الناتجة عن الإخلال ببنوده أو بأركانه، مثل المسؤولية العقدية والفسخ.
### 4.1 آثار العقد
تتمثل آثار العقد الأساسية في القوة الملزمة التي يكسبها القانون للعقد، وذلك وفقاً لقاعدة "العقد شريعة المتعاقدين". وهذا يعني أن ما تم الاتفاق عليه بين طرفي العقد يجب تنفيذه [92](#page=92).
#### 4.1.1 حدود القوة الملزمة للعقد
#### 4.1.1.1 تعديل العقد
يُعدّل العقد باتفاق الطرفين ، وقد يتدخل القاضي لتعديل العقد في حالات استثنائية، خاصة في عقود الإذعان، حيث يجوز له تعديل الشروط المجحفة أو إلغاءها [93](#page=93).
#### 4.1.1.2 نظرية الظروف الطارئة
تسمح نظرية الظروف الطارئة للقاضي بتعديل العقد إذا طرأت ظروف استثنائية لم تكن متوقعة عند إبرام العقد، وجعلت تنفيذ الالتزام مرهقاً جداً [93](#page=93).
##### 4.1.1.2.1 شروط تطبيق نظرية الظروف الطارئة
- **وقوع حادث عام استثنائي ومفاجئ:** يجب أن يكون الحادث عاماً وغير متوقع، مثل الكوارث الطبيعية أو الأزمات الاقتصادية الشديدة [94](#page=94).
- **استحالة التنفيذ أو إرهاقه:** يجب أن يكون الحادث قد جعل تنفيذ الالتزام مستحيلاً أو مرهقاً بشكل فادح [94](#page=94).
- **عدم وجود اتفاق على خلاف ذلك:** لا يجوز تطبيق النظرية إذا اتفق الطرفان صراحة على تحمل مخاطر الحادث [95](#page=95).
#### 4.1.2 مراجعة القاضي للعقد
يمكن للقاضي مراجعة العقد في إطار نظرية الظروف الطارئة، حيث يقوم بتعديل الالتزامات المتفق عليها بما يتناسب مع الظروف الجديدة. كما يفسر القاضي العقد إذا كان غامضاً، مستعيناً بنيته وقصد المتعاقدين [96](#page=96).
#### 4.1.3 نسبية أثر العقد
الأصل أن العقد لا يرتب آثاراً إلا بين طرفيه، ولا تنصرف آثاره إلى الغير [98](#page=98).
##### 4.1.3.1 أثر العقد بالنسبة للخلف العام، والخلف الخاص، والدائنين العاديين
- **الخلف العام:** ينصرف إليه العقد بصفته وارثاً، فيحل محل سلفه في جميع حقوقه والتزاماته [98](#page=98).
- **الخلف الخاص:** لا ينصرف إليه العقد إلا إذا كان العقد يتعلق بالشيء الذي انتقل إليه، أو إذا نص القانون على ذلك، أو اتُفق عليه [99](#page=99).
- **الدائنون العاديون:** لا يعتبرون طرفاً في العقد، ولكن يمكنهم مباشرة الحقوق التي لا يستقل بها المدين، مثل حق الفسخ أو الدعوى غير المباشرة [100](#page=100).
##### 4.1.3.2 أثر العقد بالنسبة للغير
الأصل أن العقد لا يرتب أي أثر على الغير. ومع ذلك، توجد استثناءات مثل [100](#page=100):
- **تعهد الغير:** يتعهد أحد المتعاقدين بأن يقوم الغير بعمل معين، وفي حال إخلال الغير، يلتزم المتعاقد بتعويض الغير .
- **اشتراط الغير:** يتعهد أحد المتعاقدين بأن يعطي الغير حقاً، ويكون هذا الحق متعلقاً بعقار أو منقول .
### 4.2 آثار الإخلال بأركان العقد
ينتج عن الإخلال بأركان العقد أو شروطه بطلان العقد.
#### 4.2.1 أحكام بطلان العقد
- **أسباب البطلان:**
- **البطلان المطلق:** يتعلق بالنظام العام، ويرفع دعوى البطلان من أي ذي مصلحة، أو النيابة العامة .
- **البطلان النسبي:** يتعلق بمصلحة خاصة، ويرفع دعواه الطرف الذي تقرر لمصلحته البطلان، أو نائبه .
- **إجازة العقد:** يمكن لمن له الحق في طلب البطلان أن يجيز العقد، وتكون الإجازة صريحة أو ضمنية .
- **التقادم:** تسقط دعوى البطلان بالتقادم .
#### 4.2.2 آثار بطلان العقد
- **الآثار الأصلية للبطالن:**
- **استعادة المتعاقدين لحالتهما الأصلية:** يتمثل في إعادة ما تم تقديمه بموجب العقد .
- **حقوق الغير حسن النية:** لا تتأثر حقوق الغير حسن النية في بعض الحالات .
- **الآثار العرضية للبطالن:**
- **البطلان الجزئي:** يبطل العقد في جزء منه إذا كان هذا الجزء قابلاً للانفصال عن باقي العقد .
- **نظرية تحول العقد:** يمكن للقاضي تحويل العقد الباطل إلى عقد صحيح إذا توافرت شروطه .
- **نظرية الخطأ عند تكوين العقد:** قد يؤدي الخطأ في تكوين العقد إلى البطلان .
- **البطلان وعدم النفاذ:** يختلف البطلان عن عدم النفاذ، حيث لا يرتب العقد الباطل أي أثر، بينما العقد غير النافذ يرتب أثراً بين الأطراف ولكنه لا يحتج به على الغير .
### 4.3 آثار الإخلال بالالتزام العقدي
يستوجب الإخلال بالالتزام العقدي مسؤولية العقدية للمدين.
#### 4.3.1 المسؤولية العقدية
تتكون المسؤولية العقدية من ثلاثة أركان: الخطأ، والضرر، والعلاقة السببية.
##### 4.3.1.1 الخطأ والضرر
- **الخطأ العقدي:** يتمثل في مخالفة المدين لالتزاماته العقدية، سواء بالامتناع عن التنفيذ أو التأخير فيه، أو التنفيذ المعيب .
- **الضرر:** هو ما لحق بالدائن من خسارة أو فوات كسب، ويجب أن يكون الضرر محققاً ومباشراً .
##### 4.3.1.2 العلاقة السببية وتعديل قواعد المسؤولية العقدية
- **العلاقة السببية:** يجب إثبات وجود علاقة سببية بين خطأ المدين والضرر الذي لحق بالدائن .
- **تعديل قواعد المسؤولية العقدية:** يجوز للأطراف الاتفاق على تعديل قواعد المسؤولية العقدية، كالإعفاء منها أو تحديد مقدارها، إلا في حالات الخطأ العمدي أو الغش .
### 4.4 فسخ العقد
ينتج الفسخ عن الإخلال الجسيم بأحد التزامات العقد.
#### 4.4.1 أنواع الفسخ
- **الفسخ القضائي:** يتم اللجوء إلى القاضي لطلب فسخ العقد .
- **الفسخ الاتفاقي:** يتفق الأطراف على شروط فسخ العقد مسبقاً .
- **الفسخ بحكم القانون (الانفساخ):** ينفسخ العقد تلقائياً بقوة القانون في حالات معينة .
---
# المصادر غير الإرادية وشبه الإرادية للالتزام
تتناول هذه الوحدة مصادر الالتزام التي لا تقوم على الإرادة المباشرة، مثل الفعل النافع (الإثراء بلا سبب) والفعل الضار (المسؤولية التقصيرية).
### 4.1 المصادر غير الإرادية للالتزام
تنشأ المصادر غير الإرادية للالتزام عن أفعال لا يقصد بها إحداث أثر قانوني، ولكن القانون يرتب عليها هذا الأثر. تنقسم هذه المصادر إلى الفعل الضار (المسؤولية التقصيرية) والفعل النافع (الإثراء بلا سبب) .
#### 4.1.1 المسؤولية التقصيرية
تُعرف المسؤولية التقصيرية بأنها الالتزام الذي يقع على عاتق شخص بسبب خطئه، الذي يسبب ضرراً للغير. تقوم هذه المسؤولية على ثلاثة أركان أساسية: الخطأ، الضرر، والعلاقة السببية بين الخطأ والضرر .
##### 4.1.1.1 الخطأ
الخطأ هو كل انحراف عن سلوك الشخص العادي في الظروف نفسها، أو الإخلال بواجب قانوني .
**المعيار المادي للخطأ** :
يعتمد الخطأ في الأساس على معيار موضوعي يتمثل في سلوك الرجل العادي، وليس على الحالة الذهنية للشخص المخطئ .
* **الخطأ في حالة الدفاع الشرعي**: لا يعتبر فعلاً خطأً ما كان ضرورياً للدفاع عن النفس أو المال ضد اعتداء غير مشروع .
* **الخطأ الصادر عن موظف عام**: يتحمل المتبوع مسؤولية الموظف العام عن الأضرار التي يسببها أثناء تأدية وظيفته، إلا إذا أثبت أن الموظف قد تصرف خارج نطاق وظيفته .
* **الخطأ في حالة الضرورة**: لا يعد الخطأ ضرورة إذا كان نتيجة لحالة ضرورة، مثل الاضطرار لتدمير ملك الغير لتفادي خطر أكبر، بشرط أن يكون هناك تناسب بين الضرر المرتكب والضرر المتوقى .
**المعيار المعنوي للخطأ (الإدراك)** :
يرتبط الخطأ المعنوي بإدراك الشخص لطبيعة فعله ونتائجه. فلا يعدم الخطأ إذا كان الشخص غير مدرك لنتائج فعله .
**إثبات الخطأ** :
يقع عبء إثبات الخطأ على المدعي.
* **الوقائع المادية**: يمكن إثبات الخطأ بالوقائع المادية، كالأدلة الكتابية والشهادات .
* **وسائل الإثبات**: تشمل وسائل الإثبات، القرائن القضائية، الشهادات، والوثائق .
##### 4.1.1.2 الضرر
الضرر هو الاعتداء على حق، سواء كان مادياً أو معنوياً .
* **الضرر المادي**: يشمل ما لحق بالشخص في ماله أو جسمه .
* **الضرر المعنوي**: يشمل ما يمس بالاعتبار أو الشرف .
##### 4.1.1.3 العلاقة السببية
تُعد العلاقة السببية ركناً أساسياً لقيام المسؤولية التقصيرية، ويجب أن تكون هناك علاقة مباشرة بين الخطأ والضرر .
* **القوة القاهرة والحادث الفجائي**: لا تقوم المسؤولية إذا كان الضرر ناتجاً عن قوة قاهرة أو حادث فجائي .
* **خطأ الغير**: إذا تدخل خطأ الغير أو فعل الغير المتسبب في الضرر، فإنه قد يقطع العلاقة السببية .
#### 4.1.2 المسؤولية عن عمل الغير
يُسأل الشخص عن أفعال غيره التي تحدث ضرراً، وذلك في حالات معينة يحددها القانون .
##### 4.1.2.1 مسؤولية متولي الرقابة
يكون مسؤولاً عن الأضرار التي تحدثها الأشخاص الذين هم تحت رقابته، إذا لم يثبت أنه قام بواجب الرقابة .
* **شروط قيام مسؤولية متولي الرقابة** :
* وجود خطأ أو فعل ضار صادر عن الشخص الخاضع للرقابة.
* وقوع الضرر أثناء تأدية الشخص التابع لوظيفته أو بسببها.
* **الأساس القانوني لمسؤولية متولي الرقابة**: تقوم هذه المسؤولية على أساس الخطأ المفترض في الرقيب، وليس على أساس علاقة تبعية مباشرة .
##### 4.1.2.2 مسؤولية المتبوع عن أعمال تابعه
يُسأل المتبوع عن الأضرار التي يسببها تابعه أثناء تأدية وظيفته أو بسببها .
* **قيام علاقة تبعية**: يجب أن تقوم علاقة تبعية بين المتبوع والتابع .
* **وقوع الضرر أثناء تأدية وظيفته أو بسببها**: يجب أن يكون الضرر ناتجاً عن عمل قام به التابع أثناء تأدية وظيفته .
##### 4.1.2.3 المسؤولية الناشئة عن الأشياء
تنقسم المسؤولية عن الأشياء إلى:
* **مسؤولية حارس الأشياء (غير الحية)**: يكون الحارس مسؤولاً عن الأضرار التي تسببها الأشياء التي تحت حراسته .
* **مسؤولية حارس الحيوان**: يكون حارس الحيوان مسؤولاً عن الأضرار التي يسببها حيوانه .
* **مسؤولية حارس البناء**: يكون مسؤولاً عن الأضرار التي تنشأ عن تهدم البناء .
### 4.2 المصادر شبه الإرادية للالتزام
تُعرف المصادر شبه الإرادية للالتزام بأنها تلك الأفعال التي لا تنطوي على إرادة مباشرة لإحداث الأثر القانوني، ولكن القانون يرتب عليها التزامات، مثل الإثراء بلا سبب أو الفضالة .
#### 4.2.1 الفعل النافع "الإثراء بلا سبب"
الإثراء بلا سبب هو اكتساب مال أو منفعة بلا مقابل، مما يوجب على من استفاد منه رد ما حصل عليه .
##### 4.2.1.1 شروط الإثراء بلا سبب
* **وجود إثراء في ذمة شخص**: يجب أن يكون هناك ثراء فعلي في ذمة شخص .
* **قيام سبب للإثراء**: يجب أن يكون سبب الإثراء مشروعاً .
* **انعدام السبب أو قيام سبب يبرر الإثراء**: يجب أن لا يكون هناك سبب مشروع يبرر هذا الإثراء .
* **توجب إعادة الإثراء**: يجب أن ينشأ عن الإثراء التزام بإعادة ما تم الحصول عليه .
##### 4.2.1.2 آثار الإثراء بلا سبب
تتمثل آثار الإثراء بلا سبب في حق المضرور في استرداد ما تم إثراؤه، استناداً إلى دعوى الإثراء بلا سبب .
#### 4.2.2 تطبيقات الإثراء بلا سبب "شبه العقود"
##### 4.2.2.1 دفع غير المستحق
يحدث دفع غير المستحق عندما يدفع شخص مالاً لآخر ظناً منه أنه مدين له، في حين أنه غير مدين .
* **شروط دفع غير المستحق** :
* قيام دفع بمبلغ لا يدين به الدافع للمدفوع له.
* اعتقاد الدافع بوجود دين عليه.
* **آثار دفع غير المستحق**: يلتزم المدفوع له برد ما تقاضاه .
##### 4.2.2.2 الفضالة
تتمثل الفضالة في قيام شخص بإدارة أعمال غيره دون وجود اتفاق، وذلك لحماية مصلحة رب العمل .
* **شروط الفضالة** :
* التدخل في شأن الغير دون إذن.
* أن يكون التدخل مفيداً للغير.
* قيام رب العمل بالوفاء بالتزامات الفضولي.
* **آثار الفضالة** :
* التزام الفضولي بالاستمرار في العمل حتى يتم الانتهاء منه.
* التزام رب العمل برد ما أنفقه الفضولي.
---
## Common mistakes to avoid
- Review all topics thoroughly before exams
- Pay attention to formulas and key definitions
- Practice with examples provided in each section
- Don't memorize without understanding the underlying concepts
Glossary
| المصطلح | التعريف |
|------|------------|
| الالتزام | هو رابطة قانونية يلتزم بموجبها شخص (المدين) تجاه شخص آخر (الدائن) بأداء معين، سواء كان ذلك بتقديم شيء، أو القيام بعمل، أو الامتناع عن عمل. |
| الإرادة المنفردة | هو تعبير عن إرادة شخص واحد تهدف إلى إحداث أثر قانوني، مثل الوعد بجائزة. |
| عقد | هو اتفاق يتفق بموجبه شخصان أو أكثر على إحداث آثار قانونية، مثل إنشاء أو تعديل أو نقل أو إنهاء التزامات. |
| الرضا | هو تلاقي إرادتين متطابقتين على إحداث أثر قانوني، وهو ركن أساسي من أركان العقد. |
| المحل | هو الأداء الذي يلتزم به المدين تجاه الدائن، ويجب أن يكون موجودًا، ممكنًا، معينًا أو قابلاً للتعيين، ومشروعًا. |
| السبب | هو الباعث الدافع للالتزام، ويجب أن يكون موجودًا، مشروعًا، وأن لا يكون مخالفًا للنظام العام والآداب. |
| الغلط | هو عدم تطابق الإرادة الحقيقية مع الإرادة المعلنة بسبب وهم أو اعتقاد خاطئ، وقد يؤدي إلى بطلان العقد إذا كان جوهريًا. |
| التدليس | هو استخدام طرق احتيالية أو أكاذيب بقصد إيقاع شخص في غلط دفعه إلى التعاقد، ويعد عيبًا من عيوب الرضا. |
| الإكراه | هو الضغط غير المشروع على إرادة شخص لإجباره على التعاقد، ويعد عيبًا من عيوب الرضا. |
| الاستغلال | هو انْتِزاع شخص لميزة غير مشروعة من حاجة أو ضعف شخص آخر، وذلك للحصول على منفعة تفوق المنفعة التي كان سيحصل عليها في الظروف العادية. |
| الفسخ | هو إنهاء العقد نتيجة لإخلال أحد المتعاقدين بالتزاماته، ويعاد المتعاقدين إلى الحالة التي كانا عليها قبل التعاقد. |
| المسؤولية العقدية | هي الالتزام بالتعويض عن الأضرار التي تنجم عن الإخلال بالالتزامات الناشئة عن العقد. |
| المسؤولية التقصيرية | هي الالتزام بالتعويض عن الأضرار التي تنجم عن فعل ضار غير ناتج عن عقد. |
| الفعل النافع (الإثراء بلا سبب) | هو إثراء شخص على حساب شخص آخر دون سبب مشروع، مما يلزمه برد ما حصل عليه من إثراء. |
| الفضالة | هو قيام شخص بإدارة شأن غيره دون تكليفه بذلك، مما يرتب حقوقًا والتزامات على كل من الفضولي وصاحب الشأن. |
| البطـلان | هو جزاء قانوني يترتب على تخلف أحد أركان العقد أو وجود عيب فيه، ويؤدي إلى اعتبار العقد كأن لم يكن. |
| الفسخ القضائي | هو إنهاء العقد بموجب حكم قضائي بناءً على طلب أحد المتعاقدين بسبب إخلال المتعاقد الآخر بالتزاماته. |
| الفسخ الاتفاقي | هو اتفاق المتعاقدين على إنهاء العقد في حال تحقق شرط معين أو عند وقوع إخلال بالتزاماتهم. |
| الانفساخ (الفسخ القانوني) | هو إنهاء العقد بقوة القانون بقوة القانون عند تحقق شروط نص عليها القانون، دون الحاجة لحكم قضائي أو اتفاق. |
| المسؤولية عن الفعل الشخصي | هي التزام الفاعل بالتعويض عن الضرر الذي يلحق بالغير نتيجة لفعله الخاطئ. |
| المسؤولية عن فعل الغير | هي التزام شخص بالتعويض عن الضرر الذي يلحق بالغير بفعل شخص آخر يكون مسؤولاً عنه قانونًا، مثل رب العمل عن تابعـه. |
| المسؤولية عن الأشياء | هي التزام حارس الشيء بالتعويض عن الضرر الذي يلحق بالغير بسبب الأضرار التي تسببها الأشياء التي في حراسته. |
| العلاقة السببية | هي الرابطة المباشرة بين الخطأ والضرر، والتي يجب إثباتها لقيام المسؤولية. |