Cover
Mulai sekarang gratis 3-13 THIERYYYYY.pdf
Summary
# Definiëren en meten van variabelen
Dit onderwerp behandelt de essentiële stappen in het onderzoeksverificatieproces door variabelen nauwkeurig te definiëren en te meten, met een focus op de concepten van constructen, operationele definities, validiteit, betrouwbaarheid en de verschillende meetschalen [1](#page=1).
### 1.1 Introductie tot metingen
Het meten en definiëren van variabelen is cruciaal voor het omzetten van hypothesen in toetsbare experimenten en heeft directe invloed op de onderzoeksresultaten. Variabelen zijn vaak abstracte entiteiten, waardoor de relatie tussen de variabele en de metingen niet altijd lineair is. Er bestaan diverse mogelijkheden om specifieke variabelen te meten [1](#page=1).
### 1.2 Constructen en operationele definities
#### 1.2.1 Theorieën en constructen
Een theorie in de gedragswetenschappen is een reeks uitspraken die de mechanismen achter specifiek gedrag verklaren, observaties organiseren en voorspellingen genereren. Een **construct** (of hypothetisch construct) is een hypothetisch attribuut of mechanisme dat gedrag verklaart en voorspelt binnen een theorie, zoals motivatie of angst. De relatie is extern stimulus $\rightarrow$ construct $\rightarrow$ extern gedrag. Constructen zijn niet direct meetbaar, maar kunnen indirect worden gemeten via waarneembare gebeurtenissen die als oorzaak of gevolg fungeren [1](#page=1).
#### 1.2.2 Operationele definities
Een **operationele definitie** is een procedure om een variabele te meten en te definiëren wanneer deze niet direct geobserveerd of gemeten kan worden. Het specificeert de meetprocedure en gebruikt de verkregen metingen als definitie en meting van een hypothetisch construct. Dit omvat ook het definiëren van variabelen die worden gemanipuleerd [1](#page=1).
#### 1.2.3 Limieten van operationele definities
Een operationele variabele is niet hetzelfde als het construct zelf, wat de kwaliteit van de meting kan beïnvloeden. Belangrijke componenten van een construct kunnen worden weggelaten, en een operationele variabele kan extra elementen bevatten die geen deel uitmaken van het construct. Het gebruik van meerdere, verschillende meetprocedures voor dezelfde variabele kan helpen deze beperkingen te omzeilen [1](#page=1).
#### 1.2.4 Gebruik van operationele definities
De meetprocedure voor een variabele kan vaak worden afgeleid uit eerder onderzoek. Rapporten beschrijven gedetailleerd hoe variabelen zijn gedefinieerd en gemeten, wat de vergelijking met resultaten van eerdere studies vergemakkelijkt. Het is belangrijk te beseffen dat een operationele definitie een poging is om een variabele te classificeren en dat er mogelijk betere meetprocedures bestaan [1](#page=1).
### 1.3 Validiteit en betrouwbaarheid van metingen
De kwaliteit van een meetprocedure wordt geëvalueerd aan de hand van validiteit en betrouwbaarheid [2](#page=2).
#### 1.3.1 Consistentie van een relatie
De consistentie van een relatie tussen metingen kan worden weergegeven in een spreidingsdiagram, dat een positieve, negatieve of geen consistente relatie toont. Deze consistentie wordt vaak bepaald door de berekening van een correlatie, waarbij een waarde van +1 of -1 duidt op een perfecte lijn en 0 op geen lijn [2](#page=2).
#### 1.3.2 Validiteit van metingen
Validiteit is de mate waarin een meetprocedure de variabele meet die het beoogt te meten [2](#page=2).
* **Face validity (validiteit op het eerste gezicht):** Dit is de oppervlakkige indruk of de meetprocedure lijkt te meten wat het beoogt. Het is de minst wetenschappelijke vorm, gebaseerd op subjectief oordeel, en kan problemen opleveren, zoals sociale wenselijkheid [2](#page=2).
* **Concurrent validity (gelijktijdige validiteit):** Dit meet de consistentie tussen scores van een nieuwe meetprocedure en een reeds gevestigde procedure voor dezelfde variabele. Een hoge correlatie wijst op geldigheid [2](#page=2).
* **Predictieve validiteit:** Dit bepaalt in hoeverre metingen van een construct gedrag correct voorspellen, wat essentieel is voor theorieën die voorspellen hoe constructen gedrag beïnvloeden [2](#page=2).
* **Construct validiteit:** Dit bewijst dat metingen van een variabele zich gedragen zoals de variabele zelf in verschillende situaties. Het omvat het onderzoeken van factoren die de variabele beïnvloeden en hoe verschillende waarden verschillende gedragingen produceren [2](#page=2).
* **Convergerende en divergerende validiteit:** Om construct validiteit aan te tonen, wordt een combinatie van deze twee gebruikt. Convergente validiteit toont aan dat twee verschillende methoden om hetzelfde construct te meten sterk gerelateerde scores opleveren. Divergente validiteit toont een nul- of zeer zwakke relatie aan tussen metingen van twee verschillende constructen binnen hetzelfde meetproces, wat aantoont dat een specifiek construct wordt gemeten [3](#page=3).
#### 1.3.3 Betrouwbaarheid van metingen
Betrouwbaarheid is de stabiliteit of consistentie van een meting. Het verwijst naar gelijke resultaten bij herhaalde metingen van dezelfde persoon onder dezelfde omstandigheden. Een gemeten score bestaat uit de ware score plus een foutcomponent. Bronnen van inconsistentie en fouten kunnen zijn [3](#page=3):
1. **Observatorfout:** Simpele fouten gemaakt door de observator [3](#page=3).
2. **Omgevingsveranderingen:** Kleine veranderingen in de omgeving die grote veranderingen in metingen veroorzaken [3](#page=3).
3. **Participantveranderingen:** Snelle veranderingen in focus en aandacht van de participant [3](#page=3).
**Types en metingen van betrouwbaarheid:**
* **Test-hertest betrouwbaarheid:** Vergelijking van scores van twee opeenvolgende metingen met dezelfde procedure op verschillende tijdstippen [3](#page=3).
* **Afwisselende vormen betrouwbaarheid:** Gebruik van alternatieve versies van het meetinstrument voor twee metingen [3](#page=3).
* **Interbeoordelaarsbetrouwbaarheid:** De mate waarin metingen van twee of meer onafhankelijke observators overeenkomen wanneer zij direct gedrag observeren [3](#page=3).
* **Interne consistentie:**
* **Split-halve betrouwbaarheid:** Correlatie tussen scores van de ene helft van de items en de andere helft [4](#page=4).
* **Cronbach's alpha coefficient:** Berekent het gemiddelde van alle mogelijke split-halves, wat duidt op hoge interne betrouwbaarheid maar niets zegt over validiteit [4](#page=4).
* **Kuder-Richardson formule:** Gebruikt wanneer items dichotoom zijn [4](#page=4).
#### 1.3.4 De relatie tussen betrouwbaarheid en validiteit
Betrouwbaarheid is een voorwaarde voor validiteit; een meting kan niet valide zijn tenzij ze betrouwbaar is, maar een meting kan betrouwbaar zijn zonder valide te zijn. In de gedragswetenschappen ontbreekt vaak een gevestigde standaard zoals in de natuurwetenschappen, wat accuraatheid (mate van overeenkomst met een standaard) moeilijk bepaalbaar maakt [4](#page=4).
### 1.4 Meetschalen
Meetschalen definiëren de categorieën die worden gebruikt in het meetproces en bepalen hoe individuen aan deze categorieën worden toegewezen [4](#page=4).
#### 1.4.1 Nominale schaal
Gebruikt voor kwalitatieve verschillen waarbij categorieën verschillende namen hebben, maar niet systematisch gerelateerd zijn. De vraag is enkel of twee individuen verschillen, zonder richting of grootte. Voorbeelden zijn ras en geslacht [4](#page=4).
#### 1.4.2 Ordinale schaal
Categorieën hebben verschillende namen en zijn opeenvolgend georganiseerd in rangen. De vraag is of individuen verschillen en wat de richting van het verschil is, maar niet de grootte. Voorbeelden zijn SES en T-shirt maten [4](#page=4).
#### 1.4.3 Interval- en ratioschalen
Categorieën hebben dezelfde grootte en zijn opeenvolgend georganiseerd met gelijke intervallen [4](#page=4).
* **Intervalschaal:** Heeft een willekeurig nulpunt dat geen totale afwezigheid van de variabele aangeeft. Voorbeelden zijn graden Celsius of Fahrenheit [5](#page=5).
* **Ratioschaal:** Heeft een absoluut nulpunt dat totale afwezigheid van de variabele aangeeft. Hiermee kunnen absolute hoeveelheden en verhoudingen gemeten worden. Voorbeelden zijn gewicht, lengte en reactietijd [5](#page=5).
Met interval- en ratioschalen kan zowel de richting als de grootte van het verschil worden bepaald. Scores van ordinale schalen zijn minder compatibel met basiswiskunde dan die van interval- en ratioschalen. Het onderscheid tussen interval- en ratioschalen is vaak van beperkte praktische significantie, maar verschillende meetschalen zijn niet allemaal compatibel met alle statistische analysetechnieken [5](#page=5).
#### 1.4.4 Meetschaal selecteren
De keuze van de meetschaal is afhankelijk van de aard van het verschil dat wordt onderzocht:
* **Nominaal:** Bestaat er een verschil (kwalitatief) [5](#page=5)?
* **Ordinaal:** Wat is de richting van het verschil (meer/minder) [5](#page=5)?
* **Interval:** Wat is de grootte van het verschil [5](#page=5)?
* **Ratio:** Wat is de ratio van het verschil [5](#page=5)?
Dit beïnvloedt hoe relaties tussen variabelen worden beschreven [5](#page=5).
### 1.5 Modaliteiten van metingen
Externe expressies van constructen kunnen verschillen, wat de keuze van de operationele definitie beïnvloedt [5](#page=5).
1. **Zelfrapportering:** Deelnemers worden gevraagd om hun ervaringen te beschrijven of te kwantificeren via vragenlijsten of schaalmetingen. Dit is de meest directe manier om toegang te krijgen tot een construct en kan een hogere validiteit bieden dan indirecte metingen [5](#page=5).
2. **Fysiologie:** Metingen van lichamelijke reacties.
3. **Gedrag:** Directe observatie van gedrag.
---
# Onderzoeksstrategieën en validiteit
Hier is een gedetailleerde samenvatting van "Onderzoeksstrategieën en validiteit" gebaseerd op de verstrekte documentinhoud, gericht op een examengerichte studiehandleiding.
## 2. Onderzoeksstrategieën en validiteit
Dit deel van het document onderzoekt de verschillende onderzoeksstrategieën die worden gebruikt om onderzoeksvragen te beantwoorden, met de nadruk op beschrijvend, correlationeel, experimenteel, quasi-experimenteel en niet-experimenteel onderzoek, en beoordeelt de kwaliteit van dit onderzoek door middel van de concepten van interne en externe validiteit [23](#page=23).
### 2.1 Onderzoeksstrategieën
Een onderzoeksstrategie is de algemene benadering van onderzoek, bepaald door het soort vragen dat de studie hoopt te beantwoorden en wat de onderzoeker wil bereiken. Deze strategieën omvatten het onderzoeken van individuele variabelen, het meten van relaties tussen variabelen voor elke deelnemer, en het vergelijken van groepen scores [23](#page=23) [24](#page=24) [25](#page=25).
#### 2.1.1 Beschrijvende onderzoeksstrategie
Het doel van een beschrijvende onderzoeksstrategie is het beantwoorden van vragen over de actuele toestand van individuele variabelen binnen een specifieke groep individuen of het beschrijven van een fenomeen. Data wordt verkregen door elk individu in de onderzochte groep te meten. Deze strategie focust op individuele variabelen of fenomenen en zoekt geen causaliteit [23](#page=23) [24](#page=24) [58](#page=58).
* **Observationeel onderzoeksdesign:** Systematisch observeren en noteren van gedrag om dit te beschrijven. Dit kan onderverdeeld worden in gedragsobservatie, inhoudsanalyse en archiefonderzoek [58](#page=58) [59](#page=59) [60](#page=60).
* **Enquête-onderzoeksdesign:** Gebruik van een enquête om beschrijvingen te verkrijgen van individuen over attitudes, meningen, gedragingen etc. [60](#page=60).
* **Gevalsstudie design:** Een diepgaande studie van een individu of een kleine groep, vaak gebruikt in klinische psychologie [65](#page=65).
#### 2.1.2 Relaties tussen variabelen: Correlationeel onderzoek
Correlationeel onderzoek meet twee of meer variabelen voor elk individu om het patroon en de sterkte van de relatie ertussen te identificeren, zonder te proberen de relatie te verklaren of te manipuleren. Veranderingen in de ene variabele gaan hierbij consistent en voorspelbaar samen met veranderingen in de andere variabele [23](#page=23) [55](#page=55).
* **Data:** Twee variabelen (twee scores) worden voor elk individu gemeten [24](#page=24).
* **Statistische analyse:**
* Voor numerieke scores (interval/ratio): Pearson-correlatiecoëfficiënt ($r$) wordt berekend, die de richting en sterkte van een lineaire relatie aangeeft [56](#page=56).
* Voor ordinale schalen: Spearman-correlatiecoëfficiënt.
* Voor non-numerieke scores: Chi-kwadraattoets of speciale correlaties zoals de point-biserial correlation of phi-coefficient [56](#page=56) [57](#page=57).
* **Toepassingen:** Predictie, evaluatie van theorieën, betrouwbaarheid en validiteit [57](#page=57).
* **Sterktes:** Nuttig voor voorlopig onderzoek, studie van variabelen die niet gemanipuleerd kunnen worden, hoge externe validiteit [57](#page=57).
* **Zwaktes:** Kan geen causaliteit verklaren (lage interne validiteit), derde-variabele probleem, richtingsprobleem [57](#page=57).
#### 2.1.3 Vergelijken van twee of meer sets van scores: Experimentele, quasi-experimentele en niet-experimentele onderzoeksstrategieën
Deze strategieën vergelijken twee of meer scoresets, waarbij één variabele wordt gebruikt om groepen te onderscheiden. Ze verschillen in hun mate van controle en de mogelijkheid om oorzaak-gevolgrelaties vast te stellen [23](#page=23) [24](#page=24).
##### 2.1.3.1 Experimentele onderzoeksstrategie
Experimenteel onderzoek is gericht op het beantwoorden van oorzaak-gevolgvragen door manipulatie van een onafhankelijke variabele en controle van andere variabelen [23](#page=23) [30](#page=30).
* **Doel:** Een ondubbelzinnige oorzaak-gevolgrelatie aantonen [23](#page=23) [30](#page=30).
* **Elementen:**
1. **Manipulatie:** Gemanipuleerde onafhankelijke variabele om behandelingscondities te creëren [30](#page=30) [31](#page=31).
2. **Meting:** Gemeten afhankelijke variabele in elke conditie [30](#page=30).
3. **Vergelijking:** Scores in verschillende condities vergelijken [30](#page=30).
4. **Controle:** Alle andere variabelen worden gecontroleerd om een alternatieve verklaring te elimineren [30](#page=30) [31](#page=31).
* **Terminologie:** Onafhankelijke variabele (gemipuleerd), afhankelijke variabele (gemeten), behandelingsconditie [30](#page=30).
* **Oplossing voor problemen:** Manipulatie lost het richtingsprobleem en het derde-variabele probleem op [31](#page=31).
* **Controlemethoden:**
* **Constant houden/Matching:** Variabelen constant houden of waarden matchen over condities. Kan externe validiteit beperken [32](#page=32).
* **Randomisatie:** Gebruik van een willekeurig proces om participanten toe te wijzen aan condities. Effectiever met grote steekproeven [32](#page=32).
* **Controlegroepen:**
* **Geen-behandeling controlegroep:** Biedt een baseline [33](#page=33).
* **Placebo controlegroep:** Om het placebo-effect te scheiden van het werkelijke behandelingseffect [33](#page=33).
* **Manipulatie checks:** Extra metingen om te beoordelen hoe participanten de manipulatie hebben waargenomen en geïnterpreteerd [33](#page=33).
* **Verhogen externe validiteit:** Simulatie (nabootsen van natuurlijke omgeving) en veldstudies (onderzoek in natuurlijke omgeving) [34](#page=34).
##### 2.1.3.2 Quasi-experimentele onderzoeksstrategie
Probeert oorzaak-gevolgvragen te beantwoorden, maar kan nooit een ondubbelzinnige verklaring produceren vanwege beperkte controle. Vaak gebruikt met bestaande groepen of niet-gemipuleerde variabelen [24](#page=24) [46](#page=46).
* **Kenmerken:** Vergelijkt scoresets, maar mist een van de vereisten van een experiment (manipulatie of controle) [46](#page=46).
* **Designs:**
* **Non-equivalente groepsdesigns:** Vergelijkt bestaande groepen die niet door randomisatie zijn gevormd, wat leidt tot toewijzingsbias als bedreiging voor interne validiteit [46](#page=46).
* **Pretest-posttest non-equivalente controle groepsdesign:** Vergelijkt twee non-equivalente groepen, waarbij de ene groep een pre- en postmeting krijgt en de andere groep alleen metingen. Helpt bij het controleren van toewijzingsbias en tijdsgebonden effecten [47](#page=47).
* **Pre-postdesigns (Within-subjects):** Reeks observaties over tijd voor een groep, met een interventie of gebeurtenis ertussen. Geen controlegroep [47](#page=47).
##### 2.1.3.3 Niet-experimentele onderzoeksstrategie
Toont een relatie tussen variabelen aan, maar is niet bedoeld om een verklaring te geven. Gebruikt niet de strengheid van experimentele studies [24](#page=24).
* **Verschil met correlationeel onderzoek:** Vergelijkt scoresets in plaats van individuele scores [24](#page=24).
* **Doel:** Beschrijven van de relatie tussen variabelen, zonder verklaring [24](#page=24).
#### 2.1.4 Onderzoeksstrategie samenvatting
| Categorie | Doel | Data |
| :----------------------------------------------- | :----------------------------------------------------------------------------------------------- | :------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------ |
| **Beschrijvend** | Beschrijving geven van individuele variabelen binnen een specifieke groep. | Lijst met scores verkregen door elk individu te meten. |
| **Correlationeel** | Beschrijving geven van de relatie tussen twee variabelen, zonder verklaring. | Meten van twee variabelen voor elk individu. |
| **Experimenteel** | Oorzaak-gevolg verklaring geven voor de relatie tussen twee variabelen. | Creëren van twee condities door een variabele te manipuleren en een tweede variabele te meten. |
| **Quasi-experimenteel** | Poging tot oorzaak-gevolg verklaring, maar met beperkingen. | Meten van voor/na scores voor een groep met en zonder behandeling. |
| **Niet-experimenteel** | Beschrijving geven van de relatie tussen twee variabelen, zonder verklaring. | Scores meten voor twee verschillende groepen of voor een groep op twee verschillende tijdstippen. |
### 2.2 Interne en externe validiteit
Validiteit beoordeelt hoe goed een onderzoeksvraag wordt beantwoord en de kwaliteit en nauwkeurigheid van de resultaten [26](#page=26).
#### 2.2.1 Externe validiteit
Verwijst naar de mate waarin resultaten van een studie gegeneraliseerd kunnen worden naar andere mensen, settings, tijden, metingen en karakteristieken dan diegene gebruikt in de studie [26](#page=26).
* **Bedreigingen voor externe validiteit:**
* **Generaliseren over participanten/subjecten:** Selectiebias, vrijwilligersbias, participantkenmerken, generalisatie over soorten [27](#page=27).
* **Generaliseren over kenmerken van een studie:** Nieuwheidseffect, interfereren van meerdere behandelingen, onderzoeks-karakteristieken [27](#page=27).
* **Generaliseren over kenmerken van metingen:** Sensibilisatie, generalisatie over responsmetingen, tijdstip van meting [28](#page=28).
#### 2.2.2 Interne validiteit
Verwijst naar het vermogen van een studie om een enkele, ondubbelzinnige verklaring te produceren voor de relatie tussen twee variabelen [26](#page=26).
* **Bedreigingen voor interne validiteit:**
* **Vreemde variabelen:** Variabelen in de studie die niet onderzocht worden, maar wel invloed kunnen hebben [28](#page=28).
* **Verstorende variabelen:** Vreemde variabelen die systematisch mee veranderen met de onderzochte variabelen, wat een alternatieve verklaring biedt. Dit kan komen door omgevingsvariabelen, individuele verschillen (toewijzingsbias), of tijdgerelateerde factoren (bv. vermoeidheid, oefening) [28](#page=28).
* **Differential attrition:** Verschillen in uitvalpercentages tussen groepen [51](#page=51).
* **Communicatie tussen groepen:** Diffusie, gecompenseerde egalisatie, gecompenseerde rivaliteit, haatdragende demoralisatie [51](#page=51).
#### 2.2.3 Validiteit en de kwaliteit van een onderzoeksstudie
De kwaliteit van een studie wordt bepaald door de mate waarin deze voldoet aan de criteria van interne en externe validiteit. Het is een balans tussen deze twee, waarbij het doel van het onderzoek bepaalt welke validiteit het meest zwaar weegt. Artefacten zoals experimentele bias en vraagkarakteristieken bedreigen beide validiteiten [26](#page=26) [29](#page=29).
### 2.3 Experimentele designs
#### 2.3.1 Between-subjects designs
Vergelijkt verschillende groepen van individuen, waarbij elke groep een andere behandelingsconditie ondergaat [49](#page=49).
* **Voordelen:** Elke score is onafhankelijk van andere scores, participanten worden niet beïnvloed door andere condities [49](#page=49).
* **Nadelen:** Vereist een relatief groot aantal participanten, individuele verschillen kunnen als verstorende variabelen optreden [49](#page=49) [50](#page=50).
* **Controle van individuele verschillen:** Randomisatie, matching van groepen, variabelen constant houden of beperken [50](#page=50).
#### 2.3.2 Within-subjects designs
Dezelfde groep participanten ondergaat alle verschillende niveaus van de onafhankelijke variabele [53](#page=53).
* **Voordelen:** Vereist minder participanten, elimineert problemen gerelateerd aan individuele verschillen, elk individu dient als eigen controle. Statistisch krachtiger dan between-subjects designs [56](#page=56) [57](#page=57).
* **Nadelen:** Tijdsgerelateerde bias (geschiedenis, maturatie, instrumentatie, regressie) en volgorde-effecten kunnen de interne validiteit bedreigen [53](#page=53) [54](#page=54).
* **Omgang met bedreigingen:** Counterbalanceren is een techniek om volgorde-effecten te verspreiden over condities [54](#page=54).
#### 2.3.3 Factoriële designs
Studies die meer dan één onafhankelijke variabele (factor) bevatten om complexere, realistische situaties te onderzoeken [51](#page=51).
* **Hoofdeffecten:** Gemiddelde verschillen tussen de levels van een factor [51](#page=51).
* **Interacties:** Wanneer de effecten van een factor afhankelijk zijn van de verschillende levels van een andere factor [52](#page=52).
* **Types:** Combinaties van experimentele en non-experimentele strategieën, en between- en within-subjects designs (mixed designs) [52](#page=52) [53](#page=53).
### 2.4 Non-experimentele en quasi-experimentele strategieën
Deze strategieën worden gebruikt wanneer de strikte eisen van experimenteel onderzoek (manipulatie en controle) niet haalbaar of wenselijk zijn. Ze vergelijken vaak scoresets uit verschillende groepen of condities, maar gebruiken niet-gemanipuleerde variabelen om deze te definiëren [46](#page=46).
* **Between-subjects non-experimentele/quasi-experimentele designs (Non-equivalente groepsdesigns):** Gebruiken bestaande groepen zonder randomisatie, wat bedreigingen voor interne validiteit met zich meebrengt, met name toewijzingsbias [46](#page=46).
* **Differentiële onderzoeksdesign:** Vergelijkt reeds bestaande groepen op basis van participantkenmerken [46](#page=46).
* **Posttest-only non-equivalente control groepsdesign:** Vergelijkt een behandelingsgroep met een controlegroep na de behandeling [47](#page=47).
* **Within-subjects non-experimentele/quasi-experimentele designs (Pre-postdesigns):** Reeks observaties over tijd voor een enkele groep [47](#page=47).
* **Pretest-posttest design:** Evalueert de invloed van een interventie door metingen voor en na de interventie [48](#page=48).
* **Tijdgerelateerde designs:** Gebruikt een reeks observaties voor en na een gebeurtenis of interventie, vaak met archiefdata [48](#page=48).
* **Ontwikkelingsonderzoeksdesigns:**
* **Cross-sectioneel design:** Vergelijkt verschillende leeftijdsgroepen op één moment. Nadelen zijn cohort-effecten en het onvermogen om individuele ontwikkeling te volgen [48](#page=48) [49](#page=49).
* **Longitudinaal design:** Volgt dezelfde groep individuen over tijd. Nadelen zijn hoge kosten, tijdsduur, en participant-uitval [49](#page=49) [50](#page=50).
### 2.5 Samenvatting en relatie tussen strategieën en validiteit
De keuze van een onderzoeksstrategie is afhankelijk van de onderzoeksvraag en de haalbaarheid van manipulatie en controle. Experimentele strategieën bieden de hoogste interne validiteit door controle, terwijl beschrijvende en correlationele strategieën vaak een hogere externe validiteit hebben door hun natuurlijke setting. Quasi-experimentele en niet-experimentele strategieën bevinden zich ergens daartussenin, met variërende mate van interne en externe validiteit. Het balanceren van interne en externe validiteit is cruciaal voor de kwaliteit van onderzoek [23](#page=23) [29](#page=29).
---
# Ethiek in onderzoek
Ethiek in onderzoek omvat de verantwoordelijkheid van onderzoekers om eerlijk en respectvol te zijn ten opzichte van alle individuen die worden beïnvloed door onderzoeken of onderzoeksresultaten, waarbij principes centraal staan voor de integriteit van het onderzoeksproces en het welzijn van participanten en subjecten [9](#page=9).
### 3.1 Ethische bezorgdheden in het onderzoeksproces
Het onderzoeksproces omvat verschillende fasen waarbij ethische overwegingen essentieel zijn, met name wanneer het onderzoek betrekking heeft op andere individuen dan de onderzoeker zelf. Dit betreft participanten en subjecten wier gedrag en antwoorden worden geobserveerd en gemeten, evenals de lezers van de onderzoeksrapporten. Onderzoekers zijn gebonden aan ethische richtlijnen die helpen bij het nemen van correcte beslissingen en het uitvoeren van juiste acties. Deze principes beïnvloeden de keuze van meettechnieken, de selectie van individuen, de onderzoeksstrategieën, het onderzoeksdesign, de uitvoering van onderzoeken, de data-analyse en de rapportage van onderzoeksresultaten [9](#page=9).
#### 3.1.1 Basiscategorieën van ethische verantwoordelijkheid
De ethische verantwoordelijkheid van een onderzoeker kan worden onderverdeeld in twee hoofdcategorieën [9](#page=9):
1. **Welvaart en waardigheid van individuen:** Dit geldt zowel voor menselijke participanten als niet-menselijke subjecten die deelnemen aan het onderzoek [9](#page=9).
2. **Discipline of wetenschap:** Dit houdt in dat de onderzoeker accuraat en eerlijk rapporteert over de bevindingen [9](#page=9).
Hoewel de wetenschapper een gezagspositie inneemt, is er geen recht om deze macht te misbruiken of participanten schadelijk te beïnvloeden. De macht dient juist gebruikt te worden om de veiligheid en waardigheid van participanten te waarborgen. Ethische commissies zoals de Institutional Review Board (IRB) voor menselijke deelnemers en de Institutional Animal Care and Use Committee (IACUC) voor niet-menselijke subjecten spelen een cruciale rol bij het beoordelen van onderzoeksvoorstellen [9](#page=9).
#### 3.1.2 Historische hoogtepunten van behandeling van menselijke participanten
Tot het einde van de Tweede Wereldoorlog waren er minder strikte ethische standaarden en voorzorgsmaatregelen. De ontdekking van gruwelijke experimenten in concentratiekampen leidde tot de ontwikkeling van de Neurenberg Code, een reeks van 10 richtlijnen voor de ethische behandeling van menselijke participanten, die de basis vormt voor hedendaagse ethische standaarden in psychologisch en medisch onderzoek. Ondanks deze richtlijnen zijn er toch schendingen geweest, zoals de injectie van levercellen bij patiënten zonder hun medeweten en de Tuskegee-studie waarbij syfilispatiënten onbehandeld bleven [9](#page=9).
De Verklaring van Helsinki bevatte aanvullende ethische richtlijnen voor medisch onderzoek. Desalniettemin bleven schendingen voorkomen, met name in biomedisch en gedragsonderzoek, zoals het Milgram-experiment. Deze incidenten leidden tot de ontwikkeling van meer rigoureuze ethische richtlijnen [10](#page=10).
De National Research Act schreef voorschriften voor de bescherming van menselijke deelnemers en leidde tot de oprichting van een Nationale Commissie voor de bescherming van proefpersonen in biomedisch en gedragsonderzoek. Dit resulteerde in het Belmont Report dat drie basisprincipes samenvat die nog steeds dienen als basis voor federale regelgeving [10](#page=10) :
1. **Respect voor personen:** Individuen moeten instemmen met deelname aan een studie. Als toestemming niet kan worden verkregen (bv. bij kinderen of gevangenen), moeten zij beschermd worden [10](#page=10).
2. **Weldadigheid:** Onderzoekers mogen participanten niet schaden, maar moeten risico's minimaliseren en voordelen maximaliseren [10](#page=10).
3. **Rechtvaardigheid:** Er dient sprake te zijn van eerlijkheid in de selectieprocedures van participanten [10](#page=10).
De Neurenberg Code zelf stelt tien principes vast: vrijwillige toestemming is essentieel; experimenten moeten vruchtbare resultaten opleveren voor de samenleving; het design moet gebaseerd zijn op dierproeven en bestaande kennis; onnodig lijden moet worden voorkomen; er mag geen experiment worden uitgevoerd als er een risico op invaliditeit is; het risico mag niet groter zijn dan het humanitaire belang; goede voorbereiding en voorzieningen zijn nodig om letsel te voorkomen; het experiment mag alleen door gekwalificeerde personen worden uitgevoerd; participanten moeten vrij zijn om te stoppen; en verantwoordelijke wetenschappers moeten bereid zijn het experiment te allen tijde te beëindigen [10](#page=10).
#### 3.1.3 American Psychological Association (APA) richtlijnen
De American Psychological Association (APA) heeft sinds 1952 ethische richtlijnen voor het gebruik en de behandeling van menselijke participanten in onderzoek. De bespreking van deze richtlijnen intensiveerde rond 1965, mede door het Milgram-experiment, en de richtlijnen zijn sindsdien herhaaldelijk geüpdatet. De APA Ethics Code bevat 10 ethische standaarden [10](#page=10).
##### 3.1.3.1 Grote ethische kwesties bij menselijke participanten
* **Geen schade:** Dit omvat zowel fysieke als psychologische schade. De gehele onderzoekservaring wordt geëvalueerd om risico's te identificeren, minimaliseren of verwijderen. Elke kans op schade moet gerechtvaardigd worden door wetenschappelijke voordelen die opwegen tegen tijdelijke schade, of door het voorkomen van grotere schade. Participanten moeten worden geïnformeerd over mogelijke risico's. In de gedragswetenschappen is psychologische schade vaak een punt van aandacht. Onderzoekers moeten het welzijn van participanten opvolgen en de studie stoppen bij tekenen van problemen. Debriefing is hierbij cruciaal [11](#page=11).
* **Clinical equipoise (klinisch evenwicht):** Dit principe geldt wanneer er binnen de medische gemeenschap onzekerheid bestaat over de effectiviteit van een behandeling, waardoor artsen de verantwoordelijkheid hebben om de best mogelijke behandeling te bieden. Studies mogen alleen behandelingen vergelijken wanneer er onzekerheid bestaat over welke beter is of wanneer er professionele onenigheid is onder experts over de beste behandeling. Dit principe sluit echter veel studies uit en wordt niet altijd mainstream toegepast [11](#page=11).
* **Privacy en vertrouwelijkheid:** Informatie of metingen die van een individu worden verkregen, moeten geheim en privé worden gehouden. Relevante limieten worden besproken met de betrokken personen. Informatie mag openbaar worden gemaakt met toestemming, tenzij wettelijk verboden. Essentieel voor gedragsonderzoek is het verzamelen van gegevens over houdingen, meningen, prestatiemetingen en demografische kenmerken [11](#page=11).
* Twee technieken om privacy te waarborgen zijn: namen of andere identificaties niet in dataverslagen opnemen, en gebruikmaken van een coderingssysteem om datasets te koppelen aan namen. Dit is nodig wanneer gegevens op verschillende momenten of onder andere omstandigheden worden verzameld. Anonimiteit van gegevens komt zowel onderzoeker als participant ten goede, door eerlijkere participatie en bescherming tegen vernedering en stress. Onderzoeksrapporten presenteren vaak gemiddelde waarden [11](#page=11).
* **Institutionele goedkeuring:** Onderzoekers moeten correcte informatie over hun voorstellen indienen bij de betreffende instelling. Onderzoek mag pas plaatsvinden na goedkeuring door een goedgekeurde onderzoeksprotocol. Dit gebeurt *voor* het onderzoek van start gaat [11](#page=11).
* **Competenties:** Onderzoek mag alleen plaatsvinden binnen het eigen vakgebied van de onderzoeker. Indien dit niet het geval is, is opleiding, training of een gesuperviseerde stage vereist. Onderzoeksassistenten zijn alleen verantwoordelijk voor taken binnen hun competenties [12](#page=12).
* **Record (data) bijhouden:** Correct bijhouden van gegevens is belangrijk voor replicatie van onderzoeksopzet en analyse, en om te voldoen aan institutionele eisen. Vertrouwelijkheid moet hierbij gegarandeerd worden [12](#page=12).
* **Informed consent in onderzoek:** Dit vereist dat de onderzoeker alle beschikbare informatie over de studie verstrekt, zodat een individu een rationele, geïnformeerde beslissing kan nemen om deel te nemen. De informatie moet volledig zijn over het onderzoek en de rollen van de participanten [12](#page=12).
* **Informatie:** Soms is het moeilijk om volledige informatie te geven, met name wanneer participanten "blind" moeten blijven voor het doel van de studie, zoals bij deceptie, verhulde observatie of meting. Participanten moeten echter wel geïnformeerd worden over mogelijke risico's [12](#page=12).
* **Begrijpen:** Het informeren van participanten over het onderzoek is niet hetzelfde als het ervoor zorgen dat zij het begrijpen. Dit is met name een uitdaging bij jonge kinderen, psychiatrische patiënten of personen met een ontwikkelingshandicap. In deze gevallen moet informatie ook aan een ouder of voogd worden verstrekt, die ook toestemming moet geven. Uitleg moet in begrijpbare taal worden gegeven, en er moet een kans zijn om vragen te stellen [12](#page=12).
* **Vrijwillige participatie:** Het doel van geïnformeerde toestemming is een vrijwillige beslissing tot participatie. Soms kan er een gevoel van dwang zijn of een beperkte keuze, vooral bij geinstitutionaliseerde populaties. De onderzoeker moet benadrukken dat de beslissing volledig vrij is en dat de participant altijd mag stoppen [12](#page=12).
* Een **toestemmingsformulier (consent form)** is een document dat alle elementen van geïnformeerde toestemming vastlegt en dient ondertekend te worden door de participant en/of voogd. Deze formulieren variëren, maar bevatten vaak algemeenheden zoals een overzicht, beschrijving van procedures, risico's en ongemakken, voordelen, kosten, vertrouwelijkheid, alternatieve behandelingen, vrijwillige participatie, en informatie over vragen en verdere informatie. Bij weinig risico kan mondelinge toestemming soms volstaan [12](#page=12).
* **Afzien van informed consent:** Informed consent is niet altijd vereist wanneer er geen ongemak of schade wordt verwacht. Dit geldt voor studies in het onderwijs, anonieme vragenlijsten, naturalistische observaties, archiefonderzoek, en studies naar job- of organisatie-effectiviteit. Het kan ook toegestaan zijn door wet- of regelgeving [12](#page=12).
* **Stimulansen aanbieden voor deelname onderzoek:** Het aanbieden van geld of andere stimulansen om deelname te ontmoedigen, moet vermeden worden [13](#page=13).
* **Deceptie:** Dit treedt op wanneer de onderzoeker bewust informatie achterhoudt of participanten misleidt over de studie, vaak om gedrag onder "normale" omstandigheden te onderzoeken [13](#page=13).
* **Passieve deceptie (omissie):** Het achterhouden of weglaten van informatie [13](#page=13).
* **Actieve deceptie (commissie):** Het presenteren van foutieve informatie, zoals een leugen over de studie, stimuli, valse feedback over prestaties, of een valse omgeving. Dit komt vaak voor in de sociale psychologie [13](#page=13).
* **Bondgenoten (confederates):** Personen die zich voordoen als participanten, maar samenwerken met de onderzoeker [13](#page=13).
Wanneer deceptie wordt gebruikt, is de onderzoeker extra verantwoordelijk om participanten te beschermen volgens de APA-richtlijnen [13](#page=13):
1. Het significante voordeel van het onderzoek moet opwegen tegen de risico's voor de participanten, en alle alternatieven moeten overwogen zijn. De beoordeling hiervan ligt bij de IRB [13](#page=13).
2. Er mag geen informatie worden verborgen als het onderzoek fysieke pijn of ernstige emotionele angst veroorzaakt [13](#page=13).
3. Er moet een **debriefing** plaatsvinden na de participatie, met een volledige verklaring van de studie, de aard en rechtvaardiging van de deceptie, en de mogelijkheid om vragen te beantwoorden [13](#page=13).
* **Debriefing:** Dit is een post-experimentele verklaring van het doel van de studie, met name na gebruik van deceptie. Het biedt de onderzoeker de gelegenheid om informatie te geven over de aard, resultaten en conclusies van het onderzoek en eventuele misvattingen recht te zetten. De effectiviteit van debriefing kan variëren afhankelijk van factoren zoals vermoedens van de participant, de aard van de deceptie (minder effectief bij actieve deceptie), de oprechtheid van de experimentator, en het tijdsinterval tussen studie en debriefing (hoe eerder, hoe beter). Soms kan het mogelijk zijn om deelnemers vooraf te informeren over mogelijke misleiding en hun akkoord te vragen, wat negatieve effecten kan minimaliseren, maar ook kan leiden tot achterdocht en ondermijning van onderzoeksdoelen. Debriefing kan ook leiden tot algemene scepsis over onderzoek en een verminderde bereidheid tot toekomstige deelname [13](#page=13).
#### 3.1.4 Institutional Review Board (IRB)
Een Institutional Review Board (IRB) is een bestuur dat voorgesteld onderzoek beoordeelt met betrekking tot de behandeling van menselijke participanten. IRB-goedkeuring is vereist voordat onderzoek met menselijke participanten mag worden uitgevoerd. De "Common Rule" gebaseerd op de principes van het Belmont Report, biedt federale regels voor de bescherming van menselijke deelnemers. Elk instituut of agentschap moet een IRB oprichten, bestaande uit wetenschappers en niet-wetenschappers [14](#page=14) .
De IRB onderzoekt of het voorgestelde onderzoek voldoet aan de volgende zeven criteria [14](#page=14):
1. **Minimalisatie van risico's voor participanten:** Onderzoeker moet alle risico's rechtvaardigen; de IRB kan alternatieve procedures voorstellen of eisen [14](#page=14).
2. **Gematigde risico's in relatie tot voordelen:** Evaluatie van mogelijke risico's en voordelen, zowel direct voor participanten als algemeen [14](#page=14).
3. **Onpartijdige selectie:** Geen discriminatie of uitbuiting van kwetsbaren; gelijke kansen op sampling [14](#page=14).
4. **Informed consent:** Volledige informatie over alle aspecten van het onderzoek, gepresenteerd in een begrijpelijke vorm, met een duidelijke verklaring dat deelname vrijwillig is en op elk moment kan worden gestopt [14](#page=14).
5. **Documentatie van informed consent:** Vereist een ondertekend toestemmingsformulier door onderzoeker en participant [14](#page=14).
6. **Datamonitoring:** Om te bepalen of er onverwachte risico's of schadelijke gevallen zijn [14](#page=14).
7. **Privacy en vertrouwelijkheid:** Bescherming tegen het vrijgeven van informatie aan externe individuen [14](#page=14).
Onderzoeksvoorstellen worden geclassificeerd in drie categorieën voor beoordeling [14](#page=14):
* **Exempt Review (Vrijgestelde Review):** Geen mogelijk risico voor volwassen participanten, geen informed consent vereist. Beoordeeld door de IRB Chair. Voorbeelden: anonieme online enquêtes, anonieme observatie van publiek gedrag [14](#page=14).
* **Expedited Review (Versnelde Review):** Minimaal risico voor participanten, mondelinge toestemming volstaat. Beoordeeld door verschillende IRB-leden. Voorbeelden: onderzoek naar individueel of groepsgedrag van normale volwassenen zonder psychologische interventie of deceptie [14](#page=14).
* **Full Review (Volledige Review):** Vereist informed consent, en betreft dubieuze elementen zoals speciale populaties, ongebruikelijke apparatuur, procedures, deceptie, interventie of invasieve metingen. Een meeting met alle IRB-leden is vereist, waarbij de onderzoeker aanwezig moet zijn en suggesties kan doen [14](#page=14).
### 3.2 Ethische kwesties en niet-menselijke subjecten in onderzoek
Niet-menselijke subjecten worden al meer dan 100 jaar gebruikt in onderzoek om dieren zelf beter te begrijpen, menselijke processen te generaliseren, en onderzoek uit te voeren dat niet mogelijk is met menselijke participanten [15](#page=15).
#### 3.2.1 Historische hoogtepunten van behandeling van niet-menselijke subjecten
Vroeger werden richtlijnen opgesteld door organisaties zoals de SPCA. In 1962 werden federale richtlijnen geïntroduceerd, gevolgd door de Animal Welfare Act in 1966 die algemene standaarden voor dierenverzorging vastlegde. In 1986 werden de U.S. Government Principles for the Utilization and Care of Vertebrate Animals Used in Testing, Research and Training vastgesteld [15](#page=15).
Momenteel reguleert de federale overheid het onderzoek met niet-menselijke subjecten, waarbij onderzoekers lokale IACUC-richtlijnen, richtlijnen van het U.S. Department of Agriculture, staatsagentschappen en academische disciplines moeten volgen [15](#page=15).
#### 3.2.2 American Psychological Association richtlijnen voor niet-menselijke subjecten
De APA heeft ethische richtlijnen voor het gebruik en de behandeling van niet-menselijke subjecten in onderzoek, die parallel lopen aan die voor menselijke participanten. APA's Committee on Animal Research and Ethics (CARE) heeft de volgende principes opgesteld [15](#page=15) :
1. Psychologen behandelen alle dieren volgens federale, staats- en lokale wetten en professionele normen [15](#page=15).
2. Psychologen die getraind zijn in onderzoeksmethoden en ervaring hebben met proefdieren, houden toezicht op alle procedures en zijn verantwoordelijk voor het welzijn van de dieren [15](#page=15).
3. Alle personen die onder toezicht staan van psychologen en dieren gebruiken, moeten geïnstrueerd zijn in onderzoeksmethoden, verzorging, onderhoud en omgang met de betreffende diersoort [15](#page=15).
4. Psychologen doen redelijke inspanningen om ongemak, infectie, ziekte en pijn van subjecten te minimaliseren [15](#page=15).
5. Dieren mogen alleen worden blootgesteld aan pijn, stress of ontbering als er geen alternatieve procedure beschikbaar is en het doel gerechtvaardigd wordt door wetenschappelijke, educatieve of toegepaste waarde [15](#page=15).
6. Chirurgische procedures moeten onder geschikte anesthesie worden uitgevoerd, met technieken om infectie en pijn te minimaliseren [15](#page=15).
7. Wanneer het leven van een dier moet worden beëindigd, moet dit snel en met zo min mogelijk pijn gebeuren, conform geaccepteerde procedures [15](#page=15).
#### 3.2.3 Grote ethische kwesties bij niet-menselijke subjecten
Alleen gekwalificeerde personen mogen onderzoek uitvoeren, het onderzoek moet gerechtvaardigd worden en de onderzoeker moet ongemak en schade minimaliseren. Omdat dieren ook voor en na de studie in het laboratorium worden gehouden, omvat de gedragscode ook de algemene zorg en het onderhoud van dieren, zoals voeding, sanitair, huisvesting en medische verzorging [15](#page=15).
#### 3.2.4 The Institutional Animal Care and Use Committee (IACUC)
The Institutional Animal Care and Use Committee (IACUC) is een bestuur dat voorgesteld onderzoek met niet-menselijke subjecten beoordeelt. IACUC-goedkeuring is vereist voordat onderzoek met niet-menselijke participanten mag worden uitgevoerd. Dit comité is vergelijkbaar met een IRB en beschermt dierlijke subjecten door te verzekeren dat het onderzoek voldoet aan de ethische code. Een IACUC moet bestaan uit een dierenarts, een wetenschapper met ervaring in dierenonderzoek, en een lid van het publiek zonder banden met de instelling waar het onderzoek plaatsvindt [16](#page=16).
### 3.3 Ethische kwesties en wetenschappelijke integriteit
Wanneer een onderzoeker een rapport maakt, zijn vragen over wat is gedaan, wat is gevonden en hoe dit is geïnterpreteerd van belang [16](#page=16).
#### 3.3.1 Fraude in wetenschap
Er is een onderscheid tussen fouten en fraude. Een **fout** is een eerlijke vergissing die kan voorkomen in het onderzoeksproces, zoals bij dataverzameling, scoring, invoer van data of typografie. Dubbel controleren minimaliseert de kans hierop. **Fraude** is een expliciete poging van de onderzoeker om data te falsifiëren of verkeerd voor te stellen, bijvoorbeeld door data te verzinnen of aan te passen om een hypothese te ondersteunen [16](#page=16).
Onderzoekers plegen soms fraude ondanks de zware schade aan reputatie en carrière, vaak gedreven door de competitieve aard van academische carrières ("publish or perish"), de druk om significante bevindingen te publiceren of subsidies te verkrijgen, en de behoefte aan succes en bewondering [16](#page=16).
Beschermingen tegen fraude omvatten:
* **Replicaties:** Andere onderzoekers herhalen onderzoeken om de originele resultaten te bevestigen of te weerleggen. Een niet-herhaalbaar resultaat kan leiden tot verdenking van fraude [16](#page=16).
* **Peer review:** Tijdschriftredacteuren en experts beoordelen onderzoeksvoorstellen en rapporten gedetailleerd om de kwaliteit en bijdrage aan de wetenschap te evalueren, en om verdachte zaken te detecteren [16](#page=16).
Gevonden fraude kan leiden tot schorsing, ontslag, intrekking van graden, annulering van financiering en gedwongen teruggave van geld [16](#page=16).
#### 3.3.2 Plagiaat
Plagiaat is het onethisch presenteren van andermans ideeën of woorden als de eigen ideeën of woorden. Verwijzende citaten zijn verplicht bij gebruik van andermans ideeën, directe citaten en parafraseren. Plagiaat kan variëren van woord-voor-woord kopiëren tot subtielere vormen zonder directe intentie [17](#page=17).
Internet-gebaseerde plagiaat-preventie services, zoals Turnitin, helpen bij het identificeren van plagiaat [17](#page=17).
Richtlijnen om plagiaat te vermijden zijn onder andere [17](#page=17):
1. Maak volledige notities inclusief broncitatie [17](#page=17).
2. Identificeer in het paper de bron van elk idee, woord of informatie die niet van uzelf is [17](#page=17).
3. Gebruik aanhalingstekens voor directe quotes en geef de bron aan [17](#page=17).
4. Parafraseer zorgvuldig in eigen woorden of gebruik directe quotes [17](#page=17).
5. Geef een volledige literatuurlijst aan het einde van het paper [17](#page=17).
6. Citeer de bron bij twijfel [17](#page=17).
Parafraseren betekent het herformuleren van de betekenis of inhoud van andermans werk, niet simpelweg herhalen. Voorbeelden van parafraseren zijn te vinden op pagina 126 [17](#page=17).
---
# Experimentele designs
Hier is een gedetailleerde studiehandleiding over experimentele designs, gebaseerd op de verstrekte documentatie.
## 4. Experimentele designs
Dit deel van de studiehandleiding bespreekt de fundamenten van experimentele designs, met een focus op het onderzoeken van oorzaak-gevolgrelaties door het manipuleren van onafhankelijke variabelen en het controleren van externe invloeden. We zullen de types van experimentele designs, hun voor- en nadelen, en de methoden om interne validiteit te waarborgen, in detail bekijken.
### 4.1 Between-subjects designs
Between-subjects designs, ook wel onafhankelijke-metingen experimentele designs genoemd, vergelijken scores van verschillende groepen individuen. Elke groep participeert in slechts één behandelingsconditie, wat betekent dat elke participant slechts aan één niveau van de onafhankelijke variabele wordt blootgesteld [36](#page=36).
#### 4.1.1 Kenmerken van between-subjects designs
* **Vergelijking van groepen:** Het primaire doel is om te bepalen of er verschillen bestaan tussen twee of meer behandelingscondities [36](#page=36).
* **Onafhankelijke scores:** Scores van verschillende participanten zijn onafhankelijk van elkaar, aangezien ze niet worden beïnvloed door andere behandelingscondities [36](#page=36).
* **Breed toepasbaar:** Vaak gebruikt in niet-experimentele en quasi-experimentele designs, en kan een breed scala aan onderzoeksvragen adresseren [36](#page=36).
#### 4.1.2 Voordelen en nadelen van between-subjects designs
**Voordelen:**
* Onafhankelijkheid van scores, waardoor participanten niet worden beïnvloed door andere condities (bv. oefening, vermoeidheid, contrast-effecten) [36](#page=36).
* Flexibel inzetbaar voor diverse onderzoeksvragen [36](#page=36).
**Nadelen:**
* Vereisen een relatief groot aantal participanten, wat problematisch kan zijn bij specifieke populaties [36](#page=36).
* Individuele verschillen tussen participanten kunnen leiden tot variatie in scores en verstorende variabelen vormen [36](#page=36).
#### 4.1.3 Individuele verschillen als verstorende variabelen
Individuele verschillen zijn karakteristieken die tussen participanten variëren en die de scores op de afhankelijke variabele kunnen beïnvloeden. Deze kunnen een bedreiging vormen voor de interne validiteit door toewijzingsbias, waarbij groepen niet equivalent zijn bij aanvang van de studie. Om dit te beperken, zijn er verschillende strategieën [36](#page=36) [37](#page=37):
* **Randomisatie:** Het toewijzen van participanten aan condities op basis van puur toeval. Hoewel effectief, is pure kans bij kleine groepen niet altijd betrouwbaar voor gebalanceerde groepen. Restricted random assignment legt beperkingen op om gegarandeerd gelijke aantallen te hebben [37](#page=37).
* **Matching van groepen:** Participanten worden aan groepen toegewezen zodanig dat specifieke variabelen gebalanceerd zijn over de groepen heen. Dit proces omvat het identificeren, meten en vervolgens toewijzen van participanten om equivalente groepen te creëren met betrekking tot die variabele [37](#page=37).
* **Variabelen constant houden of beperken van reikwijdte:** Door een variabele constant te houden, wordt de natuurlijke variatie ervan beperkt, wat de interne validiteit verhoogt ten koste van de externe validiteit (generalisatie) [37](#page=37).
#### 4.1.4 Andere bedreigingen voor interne validiteit
Naast toewijzingsbias en verstorende omgevingsvariabelen, zijn er andere factoren die de interne validiteit kunnen bedreigen:
* **Differentieel attrition (uitval):** Verschillen in uitvalpercentages tussen groepen kunnen leiden tot niet-equivalente groepen en onjuiste conclusies [39](#page=39).
* **Communicatie tussen groepen:**
* **Diffusie:** Verspreiding van kennis over behandelingen tussen groepen [39](#page=39).
* **Gecompenseerde egalisatie:** De controlegroep eist een gelijksoortige behandeling op [39](#page=39).
* **Gecompenseerde rivaliteit:** De controlegroep werkt harder om de experimentele groep te evenaren [39](#page=39).
* **Haatdragende demoralisatie:** De controlegroep raakt gedemotiveerd door het nadeel dat ze ervaren [39](#page=39).
#### 4.1.5 Statistieke analyses voor between-subjects designs
* **Two-group average difference:** Vergelijking van twee groepen met een onafhankelijke variabele met twee niveaus. Vaak geanalyseerd met een t-test. Biedt eenvoud maar weinig informatie over de volledige relatie [39](#page=39) [40](#page=40).
* **Vergelijken van gemiddelden voor meer dan twee groepen (Single-factor multiple-group design):** Vergelijking van meerdere groepen waarbij de onafhankelijke variabele meerdere niveaus heeft. Dit helpt bij het evalueren van functionele relaties en oorzaak-gevolgrelaties. Vaak geanalyseerd met ANOVA (F-test) [40](#page=40).
* **Vergelijken van proporties voor twee of meer groepen:** Wanneer de afhankelijke variabele nominaal of ordinaal is, worden proporties vergeleken met behulp van de chikwadraattest (chi-square test) [40](#page=40).
> **Tip:** Wanneer een hoge variabiliteit in scores wordt verwacht, vooral door individuele verschillen, kan het lastig zijn om behandelingseffecten te detecteren. Methoden om variantie te minimaliseren, zoals het standaardiseren van procedures, het constant houden van variabelen, randomisatie en matching, zijn cruciaal [38](#page=38).
### 4.2 Within-subjects designs
Within-subjects designs, ook wel repeated-measures experimental designs of cross-over designs genoemd, meten dezelfde groep participanten onder alle verschillende condities van de onafhankelijke variabele. Elke participant dient als zijn eigen controle, wat helpt bij het elimineren van individuele verschillen als verstorende variabelen [41](#page=41) [43](#page=43).
#### 4.2.1 Kenmerken en voordelen van within-subjects designs
* **Optimaal equivalente groep:** Omdat elke participant alle condities doorloopt, is de groep per definitie equivalent [41](#page=41).
* **Eliminatie van individuele verschillen:** Dit is het grootste voordeel, omdat het variantie veroorzaakt door individuele verschillen verwijdert, wat de statistische power van de studie verhoogt [43](#page=43).
* **Minder participanten nodig:** Door het elimineren van individuele verschillen, zijn er doorgaans minder participanten nodig in vergelijking met between-subjects designs [43](#page=43).
* **Individu als eigen controle:** Elke participant dient als zijn eigen baseline, wat een directe vergelijking mogelijk maakt [43](#page=43).
#### 4.2.2 Bedreigingen voor interne validiteit in within-subjects designs
De belangrijkste bedreigingen in within-subjects designs zijn tijdsgerelateerde variabelen en volgorde-effecten [41](#page=41).
* **Tijdsgerelateerde variabelen:**
* **Geschiedenis:** Externe gebeurtenissen die scores beïnvloeden [41](#page=41).
* **Maturatie:** Fysiologische of psychologische veranderingen bij de participant [41](#page=41).
* **Instrumentatie (instrumental bias/decay):** Veranderingen in het meetinstrument of de procedures [41](#page=41).
* **Statistische regressie (regressie naar het gemiddelde):** Extreme scores hebben de neiging minder extreem te worden bij herhaalde metingen [41](#page=41).
* **Volgorde-effecten:** Ervaringen in eerdere condities beïnvloeden scores in latere condities. Dit omvat [41](#page=41):
* **Overhevelingseffecten:** Aanhoudende nawerkingen van een behandeling [41](#page=41).
* **Contrast-effecten:** Subjectieve perceptie van een conditie beïnvloed door de vorige [41](#page=41).
* **Progressieve fouten:** Veranderingen in gedrag door algemene ervaring (bv. oefening, vermoeidheid) [41](#page=41).
#### 4.2.3 Omgaan met tijdsgerelateerde bedreigingen en volgorde-effecten
* **Controle van tijd:** Het verkorten van de studieduur kan tijdsgerelateerde bias verminderen, maar kan volgorde-effecten vergroten [42](#page=42).
* **Counterbalanceren:** Dit is een sleuteltechniek waarbij de volgorde van behandelingscondities systematisch wordt veranderd om de effecten van tijd en volgorde te verspreiden over de condities [42](#page=42).
* **Compleet counterbalanceren:** Alle mogelijke volgordes worden gebruikt [43](#page=43).
* **Partieel counterbalanceren:** Een selectie van volgordes wordt gebruikt, vaak via een Latijns vierkant, om ervoor te zorgen dat elke conditie even vaak als eerste, tweede, etc. voorkomt [43](#page=43).
* **Limieten van counterbalanceren:** Kan de variantie vergroten als volgorde-effecten niet symmetrisch zijn, en wordt complex met meer dan twee condities [43](#page=43).
#### 4.2.4 Statistieke analyses voor within-subjects designs
* **Twee behandelingscondities:** Geanalyseerd met een t-test (voor interval/ratio data) of Wilcoxon test (voor ordinale data) [45](#page=45).
* **Meerdere behandelingscondities:** Geanalyseerd met ANOVA (Analysis of Variance) [45](#page=45).
> **Tip:** Binnen-subjects designs zijn statistisch krachtiger (hogere power) dan between-subjects designs, vooral wanneer individuele verschillen groot zijn of wanneer de te meten effecten klein zijn, omdat ze de variantie geassocieerd met individuele verschillen elimineren [44](#page=44).
### 4.3 Matched-subjects designs
Matched-subjects designs combineren elementen van zowel within- en between-subjects designs. Elke participant in een groep wordt gematcht met een participant in elke andere groep, waarbij elke groep aan een aparte behandelingsconditie is toegewezen (between-subjects aspect). De gematchte individuen zijn equivalent met betrekking tot relevante variabelen (within-subjects aspect). Het doel is om de voordelen van beide designs te benutten zonder de nadelen [44](#page=44).
### 4.4 Factoriële designs
Factoriële designs worden gebruikt om de effecten van twee of meer onafhankelijke variabelen (factoren) en hun interacties te onderzoeken in één studie. Ze maken het mogelijk om complexere, real-life situaties te modelleren [51](#page=51).
#### 4.4.1 Kenmerken van factoriële designs
* **Factoren en niveaus:** Een factor is een onafhankelijke variabele. Elk factor heeft twee of meer niveaus (de specifieke condities binnen de factor) [51](#page=51).
* **Notatiesysteem:** Een 2x3 design betekent twee factoren, waarbij de eerste factor 2 niveaus heeft en de tweede 3 niveaus. Dit resulteert in $2 \times 3 = 6$ condities. Een 2x3x2 design heeft drie factoren met respectievelijk 2, 3 en 2 niveaus, wat leidt tot $2 \times 3 \times 2 = 12$ condities [51](#page=51).
* **Matrixstructuur:** Tweefactoren-designs worden vaak gevisualiseerd als een matrix, waarbij de niveaus van de ene factor de rijen en de niveaus van de andere factor de kolommen bepalen. Elke cel in de matrix representeert een behandelingsconditie [51](#page=51).
#### 4.4.2 Hoofdeffecten en interacties
* **Hoofdeffecten:** Het gemiddelde effect van één factor, gemeten over alle niveaus van de andere factor(en). Een tweefactorenstudie heeft twee hoofdeffecten: één voor elke factor [51](#page=51).
* **Interacties:** Treedt op wanneer het effect van één factor afhankelijk is van de niveaus van een andere factor. Grafisch worden interacties vaak weergegeven door niet-parallelle lijnen [52](#page=52).
> **Tip:** Bij het interpreteren van resultaten van factoriële designs, is het cruciaal om eerst naar significante interactie-effecten te kijken voordat conclusies over hoofdeffecten worden getrokken [52](#page=52).
#### 4.4.3 Types van factoriële designs
Factoriële designs kunnen elementen combineren van:
* **Between-subjects en within-subjects designs (Mixed designs):** Eén factor wordt behandeld als between-subjects (verschillende groepen per niveau) en de andere als within-subjects (dezelfde groep doorloopt alle niveaus). Dit is nuttig wanneer een factor beter geschikt is voor between-subjects (bv. veel participanten beschikbaar) en de andere voor within-subjects (bv. grote individuele verschillen) [52](#page=52).
* **Experimentele en non-experimentele (quasi-experimentele) strategieën:** Een factor kan een gemanipuleerde onafhankelijke variabele zijn (experimenteel), terwijl een andere factor een reeds bestaande participantkarakteristiek is (quasi-experimenteel). Dit zijn zogenaamde "Person-by-environment" of "Person-by-situation" designs [53](#page=53).
* **Pretest-posttest controle groepsdesigns:** Dit is een tweefactoren mixed design, waarbij de factor "behandeling/controle" een between-subjects factor is en de factor "pretest/posttest" een within-subjects factor [53](#page=53).
#### 4.4.4 Hogere-orde factoriële designs
Designs met drie of meer factoren worden hogere-orde factoriële designs genoemd. Interacties in deze designs worden complexer (bv. A x B x C interactie), wat de interpretatie bemoeilijkt en de praktische waarde kan beperken [53](#page=53).
#### 4.4.5 Toepassingen van factoriële designs
* **Uitbreiding en replicatie:** Factoriële designs maken het mogelijk om eerdere studies te repliceren (door dezelfde factoren te gebruiken) en uit te breiden (door nieuwe factoren toe te voegen om generaliseerbaarheid te onderzoeken) [53](#page=53).
* **Reduceren van variantie in between-subjects designs:** Een participantkarakteristiek die naar verwachting veel variantie veroorzaakt, kan als een tweede factor worden opgenomen om deze variantie te controleren, in plaats van deze constant te houden (wat de externe validiteit kan beperken) [53](#page=53).
* **Evalueren van volgorde-effecten in within-subjects designs:** De volgorde van behandelingen kan als een factor worden opgenomen in een tweefactoren mixed design om de aard van volgorde-effecten (symmetrisch of niet-symmetrisch) te onderzoeken [54](#page=54).
Dit overzicht van experimentele designs biedt een solide basis voor het begrijpen van hoe oorzaak-gevolgrelaties worden onderzocht en hoe verschillende designs het interne en externe validiteit van onderzoek beïnvloeden.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Construct | Een hypothetisch attribuut of mechanisme dat wordt gebruikt om gedrag te verklaren en te voorspellen binnen een theoretisch kader. Het is niet direct meetbaar, maar kan worden afgeleid via indirecte metingen. |
| Operationele definitie | Een procedure die wordt gespecificeerd om een variabele indirect te meten wanneer deze niet direct geobserveerd of gemeten kan worden. Het definieert de variabele door de meetprocedure te beschrijven en specificeert de reeks operaties die nodig zijn om de variabele te meten. |
| Validiteit van metingen | De mate waarin een meetprocedure de variabele meet die het daadwerkelijk beoogt te meten. Dit omvat verschillende vormen zoals face validity, concurrent validity, predictieve validiteit, construct validiteit, convergerende en divergerende validiteit. |
| Betrouwbaarheid van metingen | De stabiliteit of consistentie van de meting die door een specifieke meetprocedure wordt geproduceerd. Een betrouwbare meting levert gelijke resultaten op bij herhaalde metingen onder dezelfde omstandigheden, wat suggereert dat de gemeten variabele stabiel is. |
| Nominale schaal | Een meetschaal die kwalitatieve verschillen tussen gemeten variabelen weergeeft. De categorieën hebben verschillende namen maar zijn niet systematisch gerelateerd aan elkaar, en worden gebruikt om te bepalen of twee individuen verschillend zijn zonder richting of grootte van verschil te bepalen. |
| Ordinale schaal | Een meetschaal waarbij categorieën verschillende namen hebben en opeenvolgend georganiseerd zijn, resulterend in rangen. Deze schaal maakt het mogelijk om de richting van een verschil te bepalen, maar niet de grootte ervan. |
| Interval- en ratioschalen | Meetschalen waarbij categorieën dezelfde grootte hebben en opeenvolgend georganiseerd zijn. Een intervalschaal heeft een willekeurig nulpunt, terwijl een ratioschaal een absoluut nulpunt heeft, wat de bepaling van richting en grootte van verschillen mogelijk maakt. |
| Experimentele bias | Wanneer de verkregen metingen in een studie beïnvloed worden door de verwachtingen of persoonlijke overtuigingen van de onderzoeker over de uitkomst van de studie, wat kan leiden tot niet-valide metingen en een lage betrouwbaarheid. |
| Participantenreactiviteit | Wanneer participanten hun natuurlijk gedrag aanpassen als reactie op het feit dat ze deelnemen aan onderzoek, omdat ze weten dat ze gemeten of geobserveerd worden, wat de resultaten kan vertekenen. |
| Externe validiteit | De mate waarin de resultaten van een studie kunnen worden gegeneraliseerd naar andere mensen, settings, tijden, metingen en karakteristieken dan diegene die in de studie werden gebruikt. Bedreigingen kunnen ontstaan door selectiebias, vrijwilligersbias of kenmerken van de proefpersonen. |
| Interne validiteit | De mate waarin een studie een enkele, ondubbelzinnige verklaring produceert voor de relatie tussen twee variabelen. Een bedreiging voor de interne validiteit is een factor die een alternatieve verklaring toelaat, zoals vreemde of verstorende variabelen. |
| Onafhankelijke variabele | De gemanipuleerde variabele in een experiment, die door de onderzoeker wordt aangepast om de effecten ervan op de afhankelijke variabele te bestuderen. Verschillende waarden van deze variabele creëren de behandelingscondities. |
| Afhankelijke variabele | De gemeten variabele in een experiment, die wordt gebruikt om de veranderingen of effecten van de manipulatie van de onafhankelijke variabele vast te stellen. De scores op deze variabele worden vergeleken tussen de verschillende behandelingscondities. |
| Counterbalanceren | Een techniek gebruikt in within-subjects designs om volgorde-effecten te beheren, waarbij de volgorde waarin behandelingscondities aan participanten worden toegewezen, wordt gevarieerd om systematische relaties tussen tijd en behandeling te voorkomen. |
| Factorieel design | Een onderzoeksdesign dat twee of meer onafhankelijke variabelen (factoren) tegelijkertijd onderzoekt om hun effecten op de afhankelijke variabele te bepalen, inclusief mogelijke interacties tussen de factoren. |
| Interactie | Wanneer de effecten van een onafhankelijke variabele op de afhankelijke variabele afhankelijk zijn van de niveaus van een andere onafhankelijke variabele in het onderzoek, wat suggereert dat de twee variabelen samenwerken om het resultaat te beïnvloeden. |
| Correlationeel onderzoek | Een onderzoeksstrategie waarbij twee of meer variabelen worden gemeten om de relatiepatronen en de sterkte van de relatie daartussen te identificeren, zonder manipulatie of controle van variabelen, met als doel de relatie te beschrijven maar niet uit te leggen. |
| Beschrijvend onderzoek | Een onderzoeksstrategie die gericht is op het meten van een variabele of een set variabelen zoals ze natuurlijk voorkomen, met als doel het fenomeen te beschrijven zonder causaliteit te onderzoeken. |
| Non-experimentele designs | Onderzoeksdesigns die scores van verschillende groepen of condities vergelijken, maar waarbij minimaal één vereiste van een experiment (zoals manipulatie van de onafhankelijke variabele of controle van vreemde variabelen) ontbreekt, wat een bedreiging vormt voor de interne validiteit. |
| Quasi-experimentele designs | Onderzoeksdesigns die proberen oorzaak-gevolgvragen te beantwoorden door twee of meer groepen te vergelijken, maar waarbij de toewijzing van individuen aan groepen niet willekeurig is, of waarbij de onafhankelijke variabele niet volledig gemanipuleerd kan worden, wat de interne validiteit kan bedreigen. |
| Within-subjects design | Een experimenteel design waarbij dezelfde groep participanten wordt blootgesteld aan alle verschillende niveaus van de onafhankelijke variabele. Dit design vereist dat elke participant alle behandelingscondities doorloopt. |
| Between-subjects design | Een experimenteel design waarbij verschillende groepen individuen aan verschillende behandelingscondities worden toegewezen. Elke groep ontvangt slechts één niveau van de onafhankelijke variabele. |
| Case study (Gevalsstudie) | Een diepgaande studie en gedetailleerde beschrijving van een individu, een kleine groep of een specifieke gebeurtenis, vaak gebruikt in klinische psychologie of om zeldzame fenomenen te onderzoeken. |