KZG.Hk.2i.PLATO(1) - Tagged.pdf
Summary
# De oorsprong van de westerse filosofie en de pre-socratici
De westerse filosofie ontstond rond 600 v.Chr. in het oude Griekenland, gekenmerkt door een verschuiving van mythische verklaringen naar rationele zoektochten naar natuurlijke beginselen [3](#page=3).
### 1.1 De axiale periode en de opkomst van filosofie
De axiale periode, die grofweg van 800 tot 300 v.Chr. liep, was een cruciale schakel in de geschiedenis van de mensheid waarin diverse wijsheidsleren, religieuze doctrines en rationele stelsels opkwamen. Een zekere mate van beschaving, waaronder schrift, centrale politieke structuren, landbouw, handel en de aanwezigheid van een klasse met vrije tijd, was hiervoor een voorwaarde. Tijdens deze periode ontwikkelden zich ook filosofische systemen in China (confucianisme, taoïsme) en India (hindoeïsme, boeddhisme), die net als latere Arabische en Joodse filosofieën, een eigen identiteit bezaten. De westerse filosofie, die na 1700 mondiaal dominant werd, kan mede begrepen worden door de studie van deze traditie [3](#page=3) [4](#page=4).
#### 1.1.1 De verschuiving van mythisch naar rationeel denken
Vóór de presocratici waren de verhalen van Homerus (ongeveer 8e eeuw v.Chr.) en de theogonie van Hesiodus (ongeveer 7e eeuw v.Chr.) bepalend voor het Griekse zelfverstaan, de natuur en de relatie tot de goden. De presocratici, actief van ongeveer 650 tot 400 v.Chr. introduceerden een nieuw verklaringsmodel voor mens en wereld. Zij vervingen mythisch denken en religie door een beroep te doen op 'natuurlijke beginselen' (archè) en rationele principes als bron voor het verklaren van de werkelijkheid [5](#page=5) [6](#page=6).
### 1.2 Vroege presocratische filosofen en hun zoektocht naar de archè
De presocratici, actief tussen circa 650 en 400 v.Chr. waren de eerste denkers die probeerden de oorsprong (archè) van alles te verklaren op basis van natuurlijke principes. Deze denkers kwamen voort uit de Griekse wereld, met belangrijke centra in Milesië [5](#page=5) [6](#page=6) [7](#page=7).
#### 1.2.1 Thales van Milete
Thales van Milete (624 – 545 v.Chr.) stelde dat water de oerstof van de wereld was en dat de aarde op water rustte [8](#page=8).
#### 1.2.2 Anaximander van Milete
Anaximander (ongeveer 610 – 546 v.Chr.) introduceerde het concept van de 'apeiron' (het onbepaalde of oneindige) als de archè van de kosmos. Hij geloofde dat de natuur werd bepaald door tegengestelde principes zoals warm en koud, nat en droog. Anaximander zag de kosmos als een geordend geheel met zelfs morele betekenis, waarbij natuurlijke processen streefden naar herstel van evenwicht. Een opmerkelijke gedachte was zijn idee dat de mens uit vissen voortkwam, en dat de verdwijning van de menselijke soort een vorm van gerechtigheid zou kunnen zijn [8](#page=8).
#### 1.2.3 Anaximenes van Milete
Anaximenes (585 – 526 v.Chr.) identificeerde lucht als de oerstof. Hij zag lucht als adem en ziel (psuchè), vergelijkbaar met Homerus' opvattingen. Lucht kon volgens hem minder of meer ‘verdicht’ zijn, een idee dat later in de atoomtheorie van Leucippus en Democritus (460 – 370 v.Chr.) zou terugkomen, en echo's vindt in het werk van Galilei, Descartes en Newton [9](#page=9).
#### 1.2.4 Pythagoras van Samos
Pythagoras van Samos (624 – 545 v.Chr.) zag filosofie als wijsheidsleer en levenskunst. Hij beschouwde wiskunde als de sleutel tot kennis van de natuur. Pythagoras geloofde in de onsterfelijkheid van de ziel via metempsychose (zielsverhuizing). Hij zag ook een verband tussen muziek en wiskunde als indicatie van harmonie in de kosmos, wat hij de 'muziek der sferen' noemde. Een van zijn bekendste stellingen is de stelling van Pythagoras: in een rechthoekige driehoek is de som van de kwadraten van de lengtes van de rechthoekszijden gelijk aan het kwadraat van de lengte van de schuine zijde, te noteren als $a^2 + b^2 = c^2$ [10](#page=10) [9](#page=9).
### 1.3 Filosofische systemen en hun kernideeën
De presocratici legden de fundamenten voor fundamentele filosofische discussies over zijn, worden en de aard van de werkelijkheid.
#### 1.3.1 Parmenides van Elea
Parmenides van Elea (ongeveer 515 v.Chr.) schreef een leerdicht waarin hij stelde dat 'alleen wat op zich is kan gekend worden', wat een primaat van het zijn op het worden impliceert. Hij identificeerde denken met zijn en waarheid. De moeilijkheid om 'worden' te denken, omdat iets tegelijk x en y zou kunnen zijn, leidde hem tot de notie van substantie: datgene wat op zichzelf bestaat en volledig identiek is met zichzelf. Parmenides beweerde ook dat de aarde rond was en in het midden van een bolvormige kosmos stond. Hij wordt algemeen beschouwd als de eerste filosoof die een zijnsleer (ontologie) ontwierp, waarbij de contemplatie van de kosmos als onveranderlijk zijn werd gezien als waarheid die verlost. Filosofie was voor hem een levensleer en zoektocht naar wijsheid [11](#page=11).
#### 1.3.2 Heraclitus van Efese
Heraclitus van Efese (540 – 480 v.Chr.) stond tegenover Parmenides en zag de kosmos als een proces van voortdurende wording en verandering. Voor hem ging worden vooraf aan zijn, dat hij als een abstractie van het denken beschouwde. Vuur zag hij als de oorsprong van alles, met de beroemde uitspraken "Niets gaat tweemaal onder in dezelfde stroom" en "Oorlog is de vader van alle dingen" [12](#page=12).
##### 1.3.2.1 Invloed van Heraclitus op Nietzsche
De ideeën van Heraclitus hadden invloed op Friedrich Nietzsche (19e eeuw), die de wereld zag als een spel van elkaar bestrijdende krachten ('Wille zur Macht'). Net als Heraclitus verbond Nietzsche hieraan een ethiek en levensleer: de aanvaarding van 'wording', 'eindigheid van alles' en 'leven als strijd'. Filosofische wijsheid bestond erin dit in te zien en te beschouwen als deugd [12](#page=12).
### 1.4 Conclusie van de pre-socratici
De pre-socratici droegen significant bij aan de ontwikkeling van het westerse denken door verschillende fundamentele inzichten te introduceren [13](#page=13):
* De Griekse mens werd zich bewuster van de scheiding tussen goden en mensen [13](#page=13).
* De rede werd erkend als een bron van waarheid en zingeving [13](#page=13).
* De natuur werd gezien als een Kosmos die een harmonie en samenhang vertoont [13](#page=13).
* De rede bleek in staat om door te dringen tot de archè (oorsprong) van de natuur [13](#page=13).
Het is belangrijk op te merken dat de kosmos tot in de Moderne Tijd als goddelijk werd aanzien en religie cruciaal bleef [13](#page=13).
---
# Plato en de metafysica van het Goede
Dit deel bespreekt Plato's filosofie, beginnend met de invloed van Socrates, zijn ideeënleer, de allegorie van de grot en de rol van het Goede als hoogste Idee [14](#page=14) [15](#page=15).
### 2.1 Socrates en Plato
Socrates (470-399 v.C.) was een geniale spilfiguur in de dialogen van Plato. Hij verschoof de focus van de natuur (physis) naar de mens, waarbij hij de kennis van het goede leven en de deugd als het allerbelangrijkste beschouwde. Filosofie werd gezien als zingeving door kennis van natuur en mens-zijn, en de filosoof had de cruciale taak deze waarheid te onthullen en te delen met de mensheid [14](#page=14).
Plato (429 – 347 v.C.) was de belangrijkste leerling van Socrates. Hij schreef dialogen over politiek, het menselijk verlangen en de menselijke psuchè, en ontwikkelde de ideeënleer. Plato's spiritualisme en dualisme (scheiding lichaam/ziel) hebben de westerse filosofie en het christelijke denken diepgaand beïnvloed [15](#page=15).
#### 2.1.1 Het trauma van Socrates’ dood
Plato's filosofische pad werd mede gevormd door de dood van Socrates, die tot de gifbeker veroordeeld werd. Socrates, afkomstig uit een begoede familie in een democratie in crisis, aanvaardde zijn straf met de woorden dat niets belangrijker is dan de wet naleven. Dit riep bij Plato de vraag op wat een goede staat en een goed, waarachtig menselijk leven inhouden [16](#page=16).
#### 2.1.2 De ideale staat
In de dialoog *Politeia* (De Republiek of De Staat) biedt Plato een metafysica van het Goede, een omvattend mens- en wereldbeeld, samen met een theorie van de Ideale Staat. Socrates stelt daarin dat een goed leven pas mogelijk is binnen een staatsverband: de Polis. Plato bekritiseert de democratie, waarin macht en retoriek van sofisten het politieke leven bepalen in plaats van rechtvaardigheid en kennis van het goede [17](#page=17).
Het beeld van de koning-filosoof, wiens ware wijsheid model moet staan voor de ideale staat, is centraal. De ideale staat kent drie standen [18](#page=18):
* Boeren en werklieden die behoeftes bevredigen [18](#page=18).
* Wachters of helpers die de Polis beschermen [18](#page=18).
* Leiders of bestuurders die de Staat besturen [18](#page=18).
Met elke stand correleert een deugd: gematigdheid voor de eerste, moed voor de tweede, en wijsheid (sophia) voor de derde. De omvattende deugd is rechtvaardigheid (diakosunè). De ideale staat kenmerkt zich door collectivisme (onder de wachters), een harde en lange opvoeding, eugenetica en elitisme, maar wel gebaseerd op meritocratie (verdienste telt, niet afkomst) [18](#page=18).
Karl Popper bekritiseerde in *The Open Society and Its Enemies* Plato als potentiële inspirator van totalitarisme, hoewel Plato geen cultus van geweld, populisme, materialisme of dictatuur van het proletariaat kende. Plato's visie is aristocratisch: de 'aristoi' (de besten) moeten leiding nemen [19](#page=19).
In zijn laatste dialoog, *De Wetten*, toont Plato zich realistischer, maar blijft hij intellectualistisch en idealistisch. Plato wordt beschouwd als de geestelijke vader van de politieke utopie en de 'maakbare samenleving', waarbij politiek een moreel project is [20](#page=20).
De leiders-filosofen bevorderen het algemeen belang vanuit kennis van het Goede. De opvoeding van de wachters is intensief en omvat een gemeenschap van vrouwen, bezit en kinderen. Eugenetica speelt een rol, waarbij promiscue seks bedoeld is om 'sterke' karakters voort te brengen. Plato is elitair, maar ook egalitair: vrouwen en boerenkinderen kunnen wachters en leiders worden. Dichtkunst wordt als gevaarlijk beschouwd, omdat het de verbeelding op hol brengt. Gymnastiek, muziek en wiskunde zijn belangrijk voor de opvoeding [21](#page=21).
#### 2.1.3 De wagenmenner: de Platoonse psychologie
In de *Politeia* deelt Plato de ziel in drie delen in:
* Behoefte en genot (to epithumètkon) [22](#page=22).
* Streven naar eer (to thumoeidès) [22](#page=22).
* Rede (to logistikon) [22](#page=22).
De ziel van het individu en de structuur van de staat moeten in harmonie worden gebracht, waarbij de rede de leiding moet hebben. Wanneer deze delen niet in evenwicht zijn, kunnen politieke structuren ontsporen, zoals bij timocratie, oligarchie, democratie en tirannie, waar de passies de overhand krijgen. Lage passies omvatten begeerte naar bezit, genot en seks; hoge passies betreffen eerzucht, ambitie en machtswellust. De aristocratische ziel komt overeen met de koning-filosoof [22](#page=22) [23](#page=23).
De dialoog *Phaedrus* gebruikt de metafoor van de wagenmenner om de menselijke ziel te beschrijven. De ziel wordt getrokken tussen twee krachten: een paard dat naar boven streeft, naar de 'vlakte van de waarheid', en een ander paard dat de ziel naar beneden trekt, richting lust, eerzucht en hebzucht, gedreven door aards genot en ongeluk. Filosofie, als oefening van de rede, doet de ziel verlangen naar het Ware en Goede, waardoor de mens naar boven wordt getrokken en 'aan de goden gelijk gemaakt' [24](#page=24).
Het probleem van harmonie in het karakter en de kunst van het haalbare in de politiek, rekening houdend met de mens als een onvolmaakt en passioneel wezen, wordt aangeroerd. Plato had weinig op met democratie, zoals blijkt uit zijn kritiek in de *Politeia*, Boek VIII, waarin hij de omkering van autoriteit beschrijft [25](#page=25).
Plato benadrukt het belang van een leven 'in waarheid'. De rede kan inzien dat er zoiets bestaat als echte rechtvaardigheid en Goedheid, en kan een dam opwerpen tegen hypocrisie, schijn, machtswellust, leugen en onwaarheid. Plato was een anti-populist, wat blijkt uit zijn confrontatie met Trasymachus aan het begin van de *Politeia*, die stelde dat rechtvaardigheid is wat de machthebbers als hun belang zien en dat rechtvaardigheid op zich niet bestaat. Deugd (aretè), gedefinieerd als een individuele ziel in harmonie, werd door Trasymachus gezien als een illusie en een masker voor macht en eigenbelang [26](#page=26).
#### 2.1.4 De allegorie van de grot en de ideeënleer
In de *Politeia*, Boek VII, presenteert Plato de allegorie van de grot, die aantoont dat ware kennis van het Goede mogelijk is. Rechtvaardigheid, moed en matigheid zijn 'bestaande' realiteiten, en een deugdzaam karakter verschilt wezenlijk van een hypocriet karakter. De zetel van ware kennis is de ziel (psuchè), die Plato hier identificeert als een metafysische, onstoffelijke vorm, de essentie van elk mens en een zuivere geest (Nous). Dit wijkt enigszins af van zijn puur psychologische beschrijving [27](#page=27).
De ziel wordt gezien als een geestelijke realiteit, in contrast met het lichaam als stoffelijke realiteit, wat een dualistisch mensbeeld vormt. Dit dualisme is beïnvloed door Pythagoras (zielsverhuizing) en Parmenides (leer van het Zijn). Plato's dualistische ontologie stelt dat de mens in twee 'werelden' leeft: de immateriële wereld van de ziel, ideeën en zuiver Zijn, en de materiële wereld van het lichaam, zintuigen en ervaring, het 'Worden' [28](#page=28).
Ware kennis is volgens Plato wederherinnering (anamneseleer). Schaduwbeelden vertegenwoordigen zintuiglijke kennis en meningen (doksa). De bron van ware kennis zijn de ideeën (vormen) die van eeuwigheid bestaan. Via de Rede (Logos) krijgt de ziel inzicht in de ware ideeën. Cruciaal is het idee van het ware en schone, het hoogste Idee: Het Goede [30](#page=30).
De zon in de allegorie staat voor het Goede, dat verblindend en 'onkenbaar' is, maar wel de idee is die alle andere ideeën doet zijn. Zelfs de Demiurg (schepper) is ondergeschikt aan de ideeën, en de orde in de kosmos is de harmonie van de ideeën [31](#page=31).
Filosofie is het zoeken naar de hoogste wijsheid (sophia) via de rede. De rede leidt tot kennis en wetenschap (épistèmè). Plato onderscheidt verschillende vormen van kennis [32](#page=32):
* Meningen (doksa, pistis), gebaseerd op zintuiglijke ervaring en geen echte kennis [32](#page=32).
* Kennis (sophia), gebaseerd op zuiver geestelijke activiteit [32](#page=32).
Er zijn twee vormen van kennisverwerving en cognitieve activiteit:
* Nous (geest): intuïtief beschouwen van ideeën/vormen [32](#page=32).
* Dianoia (redenering): rationele deductie en afleiding tot zekere overtuigingen, zoals in de dialogen van Plato die dialectiek als methode gebruiken [32](#page=32).
De ziel is de zetel van de Logos, die door Eros (begeerte) naar wijsheid (sophia) zoekt. De ware Zijn, de orde van ideeën, is verbonden met speculatief denken. Denken en geestelijke perfectie zijn de hoogste bestemming van de mens. De participatieleer stelt dat de ziel participeert aan het hoogste zijn (metexis). Begeerte naar wijsheid is een eeuwig verlangen. Filosofie wordt beschreven als de kunst van het leren sterven [33](#page=33).
#### 2.1.5 Het mysterie van het Goede en de ideale opvoeding
'Leven in de waarheid' is een moreel ideaal dat de mens tot in de hoogste perfectie realiseert en in overeenstemming brengt met de goddelijke harmonie. Dit staat tegenover een leven bepaald door drift, lust en onwetendheid. Scepticisme en cynisme stellen echter de vraag of men zich wel door dit ideaal moet laten aanspreken als men dat niet wil [34](#page=34) [35](#page=35).
Kiezen voor Waarheid, Schoonheid en Goedheid betekent leven volgens de kosmische Logos/REDE, wat de kern is van het filosofische ideaal van de Griekse filosofie en het epistèmè-ideaal van Plato en Aristoteles. Weigering hiervan betekent de schijnwereld verkiezen, wat ook in de moderne cultuur te zien is. Al in de tijd van Plato verdedigden sofisten deze positie, en David Hume (18e eeuw) beschouwde de Platoonse metafysica van het Goede als een illusie [35](#page=35).
De beoefening van filosofie is cruciaal voor de opvoeding van de wachters en de koning-filosoof, zoals geïllustreerd door de allegorie van de grot. Filosofie brengt karakter in harmonie, geeft inzicht in de eeuwige orde van ideeën, en versterkt het besef dat de oervormen van rechtvaardigheid, moed etc. bestaan. Het versterkt tevens de liefde tot het Goede. Het Goed is echter ook altijd ergens onkenbaar en overstijgt de menselijke geest (transcendentie van het Goede) [36](#page=36).
De wachters moeten echter ook 'weer afdalen in de grot' om concreet politiek beleid te voeren en het algemeen belang te dienen. Hoewel er altijd een kloof gaapt tussen 'droom' en 'daad', blijft de Ideale Staat voor Plato een model voor concrete politiek, zoals te zien in de dialogen *De Staatsman* en *De Wetten*. Plato toont zich hier realistischer, maar zijn mens- en wereldbeeld, gebaseerd op de metafysica van het Goede, blijft hetzelfde [37](#page=37).
### 2.2 Plato's erfenis
Alfred North Whitehead stelde: "De hele Westerse filosofie is een reeks voetnoten bij Plato". Plato's totaalfilosofie ziet rede als bron van waarheid en zingeving, wat de grondslag vormt van het Platoons-christelijke denken. Zijn werk heeft een mystieke inslag, met het gnosis-idee dat hoogste kennis inwijding en zelfverheffing van de geest vereist (wijsheidsleer) [38](#page=38).
Plato is tot op vandaag een inspiratiebron, vooral voor ethiek en wijsheidsleer, en biedt een kritiek op eenzijdig rationalisme. Het Goede wordt beschouwd als absoluut transcendent, het anhypotheton (onbegronde) [38](#page=38).
Plato wordt nog steeds gelezen als bron voor ethiek en politieke filosofie, bijvoorbeeld als kritiek op de Verlichting met haar idealen van vrijheid en gelijkheid, maar ook op hedonisme en de cultus van genot en eindigheid. Het ideaal van "Handelen volgens de rechte rede, de juiste maat" («Το πράττειν κατά τον ορθόν λόγον») blijft centraal [39](#page=39).
---
# De structuur van de ziel en de ideale staat volgens Plato
Plato's filosofie stelt dat de structuur van de menselijke ziel en die van de ideale staat parallel lopen, waarbij de rede de leiding moet nemen om harmonie en rechtvaardigheid te bereiken [22](#page=22).
### 3.1 De driedeling van de menselijke ziel
In zijn werk, met name in de *Politeia* en de *Phaedrus*, deelt Plato de menselijke ziel op in drie delen. Deze indeling vormt de basis voor zijn psychologie en politieke theorie [22](#page=22).
#### 3.1.1 De drie delen van de ziel
De drie delen van de ziel zijn:
1. **Het behoeftige en genotzoekende deel** ($to\;epithumètkon$): Dit deel omvat de basale behoeften en lusten, zoals verlangen naar bezit, voedsel, seks en ander aards genot [22](#page=22) [23](#page=23).
2. **Het streven naar eer** ($to\;thumoeidès$): Dit deel vertegenwoordigt ambitie, eerzucht, moed, woede en het verlangen naar erkenning en macht [22](#page=22) [23](#page=23).
3. **De rede** ($to\;logistikon$): Dit is het hoogste deel van de ziel, dat verantwoordelijk is voor denken, redeneren, kennisverwerving en het vermogen om het Ware en Goede te inzien [22](#page=22) [24](#page=24).
De rede, als het meest verheven deel, dient de leiding te hebben over de andere twee delen om een harmonieuze en evenwichtige ziel te creëren [22](#page=22).
#### 3.1.2 De metafoor van de wagenmenner in de *Phaedrus*
In de dialoog *Phaedrus* illustreert Plato de menselijke psychologie met de metafoor van een wagenmenner die twee paarden bestuurt [24](#page=24).
* De **wagenmenner** symboliseert de rede ($to\;logistikon$).
* Eén **paard** is edel en trekt omhoog, naar de ‘vlakte van de waarheid’, symboliserend de hogere aspiraties en het verlangen naar het transcendente [24](#page=24).
* Het andere **paard** is onhandelbaar en trekt naar beneden, richting aardse genoegens, lust en hebzucht, wat leidt tot ongeluk [24](#page=24).
Volgens Plato is filosofie een oefening van de rede die ertoe leidt dat de ziel naar het Ware en Goede verlangt, waardoor de mens 'aan de goden gelijk wordt gemaakt' [24](#page=24).
### 3.2 De ideale staat en haar parallel met de ziel
Plato geloofde dat de structuur van de ideale staat een directe weerspiegeling moest zijn van de harmonieuze, driedelige ziel, waarbij de rede de heerschappij voert [22](#page=22).
#### 3.2.1 De drie klassen van de ideale staat
Net zoals de ziel drie delen heeft, kent de ideale staat drie klassen:
1. **De heersende klasse (de koning-filosofen)**: Gelijk aan de rede ($to\;logistikon$) in de ziel. Deze klasse bestaat uit individuen met een sterk ontwikkeld intellect en de wijsheid om te regeren [23](#page=23).
2. **De wachters of soldaten**: Gelijk aan het eerzuchtige deel ($to\;thumoeidès$). Zij bezitten moed en discipline en bewaken de staat [23](#page=23).
3. **De producenten of werkers**: Gelijk aan het behoeftige en genotzoekende deel ($to\;epithumètkon$). Zij voorzien in de materiële behoeften van de staat [23](#page=23).
In een ideale staat is er sprake van rechtvaardigheid wanneer elk deel van de samenleving zijn eigen functie naar behoren vervult en zich niet bemoeit met de taken van andere klassen, onder leiding van de wijsheid van de heersers [22](#page=22).
#### 3.2.2 Ongelijkheid en de ontsporing van politieke structuren
Wanneer de balans in de ziel verstoord raakt, waarbij de lagere passies de overhand krijgen, leidt dit tot ontsporing in zowel individuele karakters als in de politieke structuren. Plato bekritiseerde verschillende staatsvormen zoals timocratie, oligarchie, democratie en tirannie, omdat in deze systemen de passies de rede domineren en de ‘juiste maat’ verloren gaat [23](#page=23).
Plato had een negatieve kijk op democratie, waarin hij een omkering van autoriteit zag, waarbij jongeren ouderen minachten en leraren hun leerlingen vrezen [25](#page=25).
> **Tip:** Begrijpen dat Plato de psychologische structuur van de mens direct toepast op zijn politieke ideaal is cruciaal. Deugd in de individuele ziel moet leiden tot rechtvaardigheid in de staat.
### 3.3 Deugd en rechtvaardigheid
Plato definieert deugd ($aretè$) als een staat van harmonie binnen de ziel, geleid door de rede. Rechtvaardigheid in de staat is de uitbreiding van deze individuele deugd op maatschappelijk niveau [26](#page=26).
#### 3.3.1 De aard van rechtvaardigheid
Plato, via Socrates, daagt de opvatting uit van figuren als Trasymachus, die stelt dat ‘rechtvaardigheid is wat de machthebbers als hun belang zien’ en dat rechtvaardigheid op zich niet bestaat. Plato meent daarentegen dat ware kennis van het Goede en van echte rechtvaardigheid mogelijk is door de rede [26](#page=26).
De rede kan een dam opwerpen tegen hypocrisie, schijn, machtswellust, leugen en onwaarheid in de samenleving. Een deugdzaam karakter, dat resulteert uit een harmonieuze ziel, verschilt fundamenteel van een hypocriet karakter [26](#page=26) [27](#page=27).
#### 3.3.2 De Allegorie van de grot en ware kennis
De *Allegorie van de grot* uit Boek VII van de *Politeia* illustreert dat ware kennis van het Goede mogelijk is. Rechtvaardigheid, moed en matigheid worden voorgesteld als bestaande, metafysische realiteiten. De ziel, beschouwd als een onstoffelijke Vorm of zuivere Geest ($Nous$), is de zetel van deze ware kennis, in lijn met Plato's Ideeënleer. Plato identificeert hier de ziel als een metafysische realiteit, die de essentie van ieder individu vormt [27](#page=27).
> **Voorbeeld:** Een individu dat zich laat leiden door zijn begeerten (het behoeftige deel) in plaats van door zijn rede, kan onverantwoordelijke financiële beslissingen nemen (bijvoorbeeld veel geld uitgeven aan luxe goederen). Dit weerspiegelt een staat waarin de producentenklasse te veel macht heeft en de heersende klasse (de rede) haar rol verwaarloost.
---
## Veelgemaakte fouten om te vermijden
- Bestudeer alle onderwerpen grondig voor examens
- Let op formules en belangrijke definities
- Oefen met de voorbeelden in elke sectie
- Memoriseer niet zonder de onderliggende concepten te begrijpen
Glossary
| Term | Definition |
|------|------------|
| Wijsbegeerte | De studie van fundamentele vragen over bestaan, kennis, waarden, rede, geest en taal, ook wel filosofie genoemd. Het zoekt naar inzicht in de aard van de werkelijkheid en de menselijke conditie. |
| Axiale periode | Een historische periode, ruwweg tussen 800 en 300 v.C., waarin in verschillende culturen onafhankelijk van elkaar belangrijke wijsheidsleren, religieuze doctrines en rationele stelsels opkwamen. |
| Physis | De Griekse term voor natuur, die in de vroege filosofie centraal stond in de pogingen om de wereld te verklaren zonder terug te vallen op mythologische verhalen. |
| Archè | Het fundamentele principe of de oorsprong van waaruit alles voortkomt, een concept dat centraal stond bij de presocratische filosofen bij hun zoektocht naar de eenheid in de veelheid van de werkelijkheid. |
| Apeiron | Een begrip van Anaximander, dat staat voor het ‘oneindige’ of ‘onbepaalde’ als oerstof, waaruit alle specifieke dingen voortkomen en waarnaar ze terugkeren. |
| Metempsychose | De leer van de zielsverhuizing, het geloof dat de ziel na de dood van het lichaam opnieuw geboren wordt in een ander lichaam, een concept dat bijvoorbeeld door Pythagoras werd aangehangen. |
| Ontologie | De tak van de metafysica die zich bezighoudt met het bestuderen van het zijn, de aard van het bestaan en de categorieën van entiteiten, vaak vertaald als zijnsleer. |
| Logos | Een Grieks woord met diverse betekenissen, waaronder rede, woord, principe of wet. In de filosofie wordt het vaak gebruikt om de rationele orde van de kosmos of het menselijk denkvermogen aan te duiden. |
| Ideeënleer (Plato) | Plato's theorie die stelt dat de waarneembare wereld een imperfecte afspiegeling is van een hogere, onveranderlijke wereld van Ideeën of Vormen, die de ware werkelijkheid vormen. |
| Polis | De oude Griekse stadsstaat, een gemeenschap die niet alleen een politieke entiteit was, maar ook een sociaal en cultureel centrum, centraal in Plato's politieke filosofie. |
| Sofisten | Rondreizende leraren in het oude Griekenland die tegen betaling onderwijs gaven in retorica en argumentatie, en vaak werden bekritiseerd door filosofen als Socrates en Plato voor hun relativisme en focus op overtuigingskracht. |
| Eugenetica | Een controversiële praktijk gericht op het verbeteren van de genetische kwaliteit van de menselijke populatie door selectieve voortplanting, een concept dat Plato in zijn ideale staat ter sprake bracht. |
| Psuchè | De Griekse term voor ziel, die zowel de levensadem als het centrum van bewustzijn en persoonlijkheid omvatte, en een cruciaal concept was in de filosofie van Plato. |
| Epistèmè | De Griekse term voor ware kennis, die onderscheiden wordt van meningen (doksa) en gebaseerd is op rationeel begrip van de Ideeën of Vormen, volgens Plato. |
| Anamneseleer | Plato's theorie dat leren in feite een proces van wederherinnering is, waarbij de ziel zich de kennis herinnert die zij in een vorig bestaan verworven heeft in de wereld van de Ideeën. |
| Demiurg | Bij Plato een scheppende godheid of werker die de materiële wereld ordent naar het voorbeeld van de eeuwige Ideeën, maar zelf ondergeschikt is aan de Ideeënwereld. |
| Gnosis | Kennis, met name mystieke of esoterische kennis, vaak geassocieerd met inwijding en een diep innerlijk inzicht in spirituele waarheden, een concept dat raakvlakken heeft met Plato's ideeënleer. |
| Anhypotheton | Een term die verwijst naar iets dat onbegrond is of zichzelf als grond heeft. In Plato's filosofie wordt het Goede soms op deze manier beschreven als de ultieme, onbegronde bron van al het zijn. |